Meervoudig Besproken - Habiforum
Meervoudig Besproken - Habiforum
Meervoudig Besproken - Habiforum
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Meervoudig</strong> <strong>Besproken</strong><br />
Een analyse van de discoursen ruimtelijke kwaliteit bij<br />
projecten van meervoudig ruimtegebruik
Voorwoord<br />
In Nederland is de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar ruimtelijke kwaliteit. Tot nu toe is het<br />
meeste onderzoek gedaan op basis van theoretische inzichten en technocratische modellen. Dit<br />
onderzoek gaat daarentegen in op de discours ruimtelijke kwaliteit van belanghebbenden bij<br />
meervoudige projecten. Een discours geeft aan hoe een bepaalde groep mensen denkt en spreekt<br />
over een bepaald onderwerp. De belanghebbenden worden dus aan het woord gelaten en er wordt niet<br />
vanuit standaardconcepten of sets van criteriaonderzoek gedaan. Een benaderingswijze die mij erg<br />
aanspreekt.<br />
In dit onderzoek heb ik daarbij specifiek gekeken naar de discours ruimtelijke kwaliteit van projecten<br />
waarbij optimaal en meervoudig gebruik wordt gemaakt van de ruimte.<br />
<strong>Habiforum</strong>, het Expertisenetwerk <strong>Meervoudig</strong> Ruimtegebruik, bood mij de mogelijkheid om in het kader<br />
van mijn studie Planologie de afgelopen acht maanden een afstudeeronderzoek te doen. Zo kon ik een<br />
kijkje nemen in het uitgebreide en interessante netwerk van <strong>Habiforum</strong> en ben ik in aanraking gekomen<br />
met (innovatieve) meervoudige projecten. De vele ontwikkelingen binnen <strong>Habiforum</strong> zorgden ervoor<br />
dat het onderzoeksproces erg dynamisch was. Hierdoor werd onder meer halverwege de rit de<br />
onderzoeksopzet aangepast.<br />
De Universiteit Utrecht, faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, heeft tot op heden nog weinig ervaring<br />
met het doen van onderzoek volgens de discoursmethodiek. Dit onderzoek beschouw ik dan ook als<br />
een experiment. Ik hoop dat deze ‘andere’ invalshoek een bijdrage kan leveren aan nieuwe inzichten in<br />
de discussie over ruimtelijke kwaliteit.<br />
Er zijn twee personen die ik op deze plaats bijzonder wil bedanken voor hun begeleiding. Allereerst<br />
John Weebers, mijn stagebegeleider bij <strong>Habiforum</strong>. Dankzij zijn “brainwaves” en grote kennis op het<br />
terrein van ruimtelijke kwaliteit en meervoudig ruimtegebruik werd ik geïnspireerd tijdens dit onderzoek.<br />
Ten tweede wil ik Ton Kreukels, mijn stagebegeleider van de Universiteit Utrecht, bedanken voor zijn<br />
goede begeleiding. Met name zijn kritische wetenschappelijke blik op het onderzoek en zijn<br />
enthousiasme op het theoretische terrein (discoursanalyse) hebben mij zeer geholpen.<br />
Daarnaast ben ik veel dank verschuldigd aan de respondenten van de meervoudige projecten<br />
Steenwijk, Buurtschap Zwolle en Leiden Noord. De waardevolle gesprekken met hen zijn van groot<br />
belang geweest voor dit onderzoek. Ook de vele contacten uit het <strong>Habiforum</strong>-netwerk tijdens het<br />
veldwerk wil ik bedanken voor hun bijdrage aan dit onderzoek.<br />
Tot slot, bedank ik Martin Kaper voor zijn liefdevolle steun en geduld bij mijn uit de hand gelopen<br />
hobby planologie.<br />
Anne-Jo Visser<br />
Universiteit Utrecht/<strong>Habiforum</strong><br />
Oktober 2002<br />
0321<br />
3
MEERVOUDIG BESPROKEN 3<br />
VOORWOORD 3<br />
SAMENVATTING 6<br />
1 INLEIDING 8<br />
1.1 AANLEIDING 8<br />
1.2 DOELSTELLING 10<br />
1.3 DE NEDERLANDSE RUIMTELIJKE KWALITEIT AGENDA 11<br />
1.4 OPZET ONDERZOEK: CONFRONTATIEANALYSE 12<br />
1.5 PROBLEEMSTELLING 13<br />
1.6 GEKOZEN METHODIEK: DISCOURSANALYSE 14<br />
1.7 OPZET RAPPORT 18<br />
2 RUIMTELIJKE KWALITEIT GEZIEN VANUIT DE DISCOURSTHEORIE 20<br />
2.1 DE INHOUD: MEERVOUDIG RUIMTEGEBRUIK 20<br />
2.2 HET PROCES: DE ‘TAAL’ VAN ACTOREN 21<br />
2.2.1 WAT IS EEN DISCOURS? 21<br />
2.2.2 HET ONTSTAAN VAN DE DISCOURSANALYSE 21<br />
2.2.3 RELATIE DISCOURS EN MACHT 23<br />
2.2.4 HAJER: STORY-LINES EN DISCOURSCOALITIES 24<br />
2.3 CONCLUSIE 25<br />
3 RUIMTELIJKE KWALITEIT BIJ DRIE MEERVOUDIGE PROJECTEN 27<br />
3.1 INLEIDING 27<br />
3.2 TRANSFERIUM STEENWIJK 28<br />
3.2.1 Aanleiding 28<br />
3.2.2 Ruimtelijke plannen 29<br />
3.2.3 <strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit 31<br />
3.2.1 Aanleiding 32<br />
3.2.2 Ruimtelijke plannen 32<br />
3.2.3 <strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit 34<br />
3.3 LEIDEN NOORD 35<br />
3.3.1 Aanleiding 35<br />
3.3.2 Ruimtelijke plannen 35<br />
3.3.3 <strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit 37<br />
3.4 CONCLUSIE 38<br />
4 DISCOURS RUIMTELIJKE KWALITEIT VAN DIRECT BELANGHEBBENDEN 41<br />
4.1 INLEIDING 41<br />
4.1.1 Het onderzoeken van de discours ruimtelijke kwaliteit 41<br />
4.2 OBJECT, PROCES EN CONTEXT 42<br />
4.2.1 De belangen 42<br />
4.2.2 Het proces 44<br />
4.2.3 De context 44<br />
4.3 BEELD OVER MEERVOUDIG RUIMTEGEBRUIK 45<br />
4.3.1 De bijdrage van meervoudig ruimtegebruik aan ruimtelijke kwaliteit: een discussie 46<br />
4.4 DE DISCOURS RUIMTELIJKE KWALITEIT VAN DIRECT BELANGHEBBENDEN 47<br />
4.4.1 Het begrip ruimtelijke kwaliteit 47<br />
4.4.2 Beelden bij ruimtelijke kwaliteit 48<br />
4.4.3 Ruimtelijke kwaliteit tijdens het proces 50<br />
4.4.4 Is er sprake van discourscoalities ruimtelijke kwaliteit? 51<br />
4.5 MACHT EN INVLOED IN RELATIE TOT DE DISCOURS RUIMTELIJKE KWALITEIT 52<br />
4.6 CONCLUSIE 54<br />
5 DISCOURS RUIMTELIJKE KWALITEIT VAN DE PROFESSIONALS: EEN<br />
CONFRONTATIEANALYSE 58<br />
5.1 INLEIDING 58<br />
5.2 DE DISCOURS RUIMTELIJKE KWALITEIT VAN DE PROFESSIONALS 58<br />
4
5.3 RIJKSPLANOLOGISCHE DIENST 58<br />
5.3.1 <strong>Habiforum</strong>, Expertisenetwerk meervoudig ruimtegebruik 59<br />
5.3.2 Ministerie van Verkeer en Waterstaat 60<br />
5.3.3 Wetenschappelijke vakwereld: Universiteit Utrecht 60<br />
5.3.4 Ruimtelijk Planbureau 61<br />
5.3.5 Conclusie discours professionals 61<br />
5.4 CONFRONTATIE MET DE HABIFORUM-MATRIX 62<br />
5.4.1 Welke ruimtelijke kwaliteit levert welk meervoudig concept op? 62<br />
5.4.2 Het toepassen van de matrix in de praktijk 64<br />
5.4.3 Confrontatie matrix met discours ruimtelijke kwaliteit van direct belanghebbenden: een kritische analyse65<br />
5.5 CONCLUSIES 66<br />
6 CONCLUSIE 69<br />
7 SLOTBESCHOUWING 72<br />
8 LITERATUURLIJST 74<br />
8.1 DOCUMENTATIELIJST MEERVOUDIGE PROJECTEN 75<br />
BIJLAGE I: OPZET PRACTICA MEERVOUDIG RUIMTEGEBRUIK EN RUIMTELIJKE KWALITEIT 77<br />
BIJLAGE II: VERANTWOORDING VELDWERK: INTERVIEWS EN BIJEENKOMSTEN HABIFORUM 78<br />
BIJLAGE III: CHECKLIST ONDERZOEK RUIMTELIJKE KWALITEIT BIJ MEERVOUDIGE PROJECTEN 79<br />
BIJLAGE IV: VOORBEELD CULTUREEL PROFIEL PRACTICUM ZWOLLE 81<br />
5
Samenvatting<br />
In de Nederlandse samenleving is de afgelopen jaren de kwaliteit van de ruimte steeds belangrijker<br />
geworden. Door de druk op de ruimte van de toenemende mobiliteit, vrijetijdsbestedingen en<br />
individualisering komt de ruimtelijke kwaliteit volgens velen in het gedrang. Daarom wordt er steeds<br />
creatiever en slimmer met de ruimte omgesprongen. Verschillende functies worden met elkaar<br />
verweven of boven op elkaar gestapeld. <strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik noemen we dat tegenwoordig vaak.<br />
<strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik kan een bijdrage leveren aan meer ruimtelijke kwaliteit. Maar wat is dat<br />
eigenlijk ruimtelijke kwaliteit? Wat voor visies en beelden roept ruimtelijke kwaliteit op bij direct<br />
belanghebbenden?<br />
Dit onderzoek gaat over de kwaliteitsvisies van direct belanghebbenden. Zo’n eigen visie geredeneerd<br />
vanuit een bepaald belang wordt ook wel een discours genoemd. In opdracht van <strong>Habiforum</strong> is een<br />
onderzoek opgezet naar discoursen ruimtelijke kwaliteit van direct belanghebbenden bij projecten van<br />
meervoudig ruimtegebruik. Drie projecten zijn daarbij onder de loep genomen. In Steenwijk is gekeken<br />
naar een multifunctioneel en regionaal knooppunt: het Transferium Steenwijk. Het tweede project is het<br />
Buurtschap Zwolle, een landelijk gebied aan de stadsrand waar meervoudig duurzaam landgebruik<br />
wordt toegepast. Tot slot is gekeken naar meervoudig ruimtegebruik in de stad. Leiden Noord is een<br />
gemengde woonwijk die deels hergestructureerd wordt.<br />
De drie projecten bevinden zich alledrie in een andere fase van het ruimtelijk ontwikkelingsproces.<br />
De fase van het proces is van invloed op de discours ruimtelijke kwaliteit. Direct belanghebbenden<br />
hebben allerlei beelden als zij aan ruimtelijk kwaliteit denken. Op een hoog abstractieniveau, aan de<br />
start van het ontwikkelingsproces, komen deze discoursen ruimtelijke kwaliteit overeen. Een plek heeft<br />
volgens belanghebbenden veel ruimtelijke kwaliteit als een aantal elementen aanwezig zijn:<br />
- sfeer/kleinschaligheid<br />
- verschillende functies<br />
- goede stedebouwkundige structuur<br />
- hoog esthetische belevingswaarde<br />
Als gekeken wordt naar deze elementen, dan kan meervoudig ruimtegebruik een beperkte rol spelen<br />
om te zorgen voor (meer) ruimtelijke kwaliteit. Met name het verweven en combineren van functies<br />
spreekt direct belanghebbenden aan.<br />
Zodra de plannen concreter worden (in de visie- en planvormingsfase), neemt de overeenstemming<br />
over ruimtelijke kwaliteit af. De verschillen in kwaliteitsdenken nemen toe. Projectontwikkelaars zien<br />
bijvoorbeeld kwaliteit als het rendement van het vastgoed, terwijl voor natuurinstellingen een gebied<br />
kwaliteit heeft als er groen aanwezig is. De positie van een belanghebbende beïnvloedt de mate<br />
waarin een bepaalde discours gerealiseerd kan worden. Hoe meer financiële, juridische, politieke<br />
macht en beschikbare kennis een direct belanghebbende heeft, hoe groter de invloed is van een<br />
bepaald discours.<br />
Professionals uit de vakwereld van de ruimtelijke ordening, zoals de Rijksplanologische Dienst (RPD),<br />
zijn vaak minder direct betrokkenen bij de praktijk. Dit komt ook naar voren in hun discours, die<br />
technocratisch gericht is. Kwaliteit zien zij als een meetbare variabele, die bepaald wordt door allerlei<br />
soorten belangen en waarden. Een voorbeeld hiervan is de matrix ruimtelijke kwaliteit van Hooimeijer<br />
e.a. waarin belangen gekoppeld worden aan ontwerpopgaven.<br />
6
Uit dit onderzoek blijkt dat er in de praktijk een discrepantie zit tussen de discours van direct<br />
belanghebbenden en die van professionals. De discours van direct belanghebbenden is veel smaller<br />
ingestoken en enkel op beleving en zichtbare ruimtelijke inrichting gericht. Dit is ook de reden waarom<br />
de matrix ruimtelijke kwaliteit (waarbij rekening gehouden wordt met allerlei belangen en<br />
ontwerpopgaven) niet goed aansluit bij het beeld van direct belanghebbenden.<br />
Ook wordt de relatie tussen meervoudig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit door het toepassen van<br />
de matrix niet (direct) zichtbaar. De matrix moet daarom gezien worden als een hulpmiddel. Ruimtelijke<br />
kwaliteit zal altijd sterk afhankelijk zijn van de locatie en de condities van de betrokken actoren.<br />
In het planproces zal de planoloog genoeg aandacht moeten hebben voor de communicatie met<br />
(direct) belanghebbenden. Belevingswaardenonderzoek kan hierbij een hulpmiddel zijn om beelden en<br />
gevoelens van diverse belanghebbenden in kaart te brengen en op basis daarvan de ruimtelijke<br />
effecten en de ruimtelijke kwaliteit te bepalen. Allerlei mogelijkheden van meervoudige ingrepen<br />
kunnen vanzelfsprekend worden meegenomen in een dergelijk (onderzoeks)proces.<br />
7
1 Inleiding<br />
1.1 Aanleiding<br />
Vanaf de jaren tachtig wordt in Nederland het begrip ruimtelijke kwaliteit steeds vaker gebruikt. De druk<br />
op de beschikbare ruimte in Nederland neemt toe. Maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing,<br />
individualisering, een toename van vrijetijdsbestedingen en mobiliteit zorgen voor deze toenemende<br />
druk op de ruimte. De ruimtelijke kwaliteit komt hierdoor volgens velen in het gedrang. In een land waar<br />
de ruimte schaars is zijn creatieve oplossingen ten aanzien van het ruimtegebruik nodig.<br />
Ruimteoplossingen als het combineren van functies worden daarom steeds meer toegepast.<br />
Met het invoeren van de gedachte van de compacte stad in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening ging<br />
de aandacht ook meer uit naar het intensiveren van stedelijke ruimten. Al deze oplossingen hadden als<br />
doel de ingezette functiescheiding in de jaren zestig een halt toe te roepen. Functiescheiding leidde<br />
veelvuldig tot inefficiënt ruimtegebruik. Een vorm van ruimtegebruik, die volgens zowel gebruikers als<br />
professionals geen bijdrage levert aan ruimtelijke kwaliteit.<br />
Een toenemende welvaart heeft daarnaast de aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door gebruikers en<br />
door de overheid vergroot. De meeste Nederlanders zijn vandaag de dag voorzien in hun<br />
basisvoorzieningen, zoals goede huisvesting. Gebruikers willen nu graag kwaliteit in onder meer hun<br />
leefomgeving. Het belevingsaspect van (ruimtelijke) kwaliteit speelt hierbij een grote rol.<br />
Inmiddels hebben vele tientallen wetenschappers, overheden en kennisinstellingen zich over het<br />
normatieve begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’ gebogen. Ook <strong>Habiforum</strong>, het Expertisenetwerk <strong>Meervoudig</strong><br />
Ruimtegebruik, buigt zich hierover. <strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik, ook wel optimaal ruimtegebruik<br />
genoemd, wordt door <strong>Habiforum</strong> gezien als een middel om tot een hogere ruimtelijke kwaliteit te<br />
komen. Tot nu toe is het meeste onderzoek gericht op abstracte kennisvorming door ‘intellectuelen’. In<br />
dit onderzoek daarentegen komen praktijkvoorbeelden van meervoudig ruimtegebruik aan bod en<br />
worden belanghebbenden zelf aan het woord gelaten om hun visie op ruimtelijke kwaliteit te geven.<br />
Dit onderzoek is geïnitieerd door <strong>Habiforum</strong>. Binnen het <strong>Habiforum</strong>-onderzoeksprogramma ‘Ruimtelijke<br />
Kwaliteit’ is door Hooimeijer e.a. (2001) het begrip ruimtelijke kwaliteit geoperationaliseerd. De<br />
resultaten van dit onderzoek worden in paragraaf 1.3 toegelicht. <strong>Habiforum</strong> is dit jaar gestart met het in<br />
de praktijk toetsen van de theoretische kennis, die voortkomt uit het onderzoek naar ruimtelijke<br />
kwaliteit van Hooimeijer (2001). Om de resultaten van deze praktijktoepassingen helder in beeld te<br />
brengen, heeft <strong>Habiforum</strong> een stagiaire aangetrokken. Met onderhavig stageonderzoek wil <strong>Habiforum</strong><br />
inzicht krijgen in welke ruimtelijke kwaliteit tot stand komt bij verschillende soorten meervoudige<br />
projecten. Dit onderzoek past daarmee binnen een breder onderzoeksprogramma van <strong>Habiforum</strong>.<br />
Waarom wordt er in dit onderzoek nu juist ruimtelijk kwaliteit in relatie tot meervoudig ruimtegebruik<br />
onderzocht? Het wel of niet meervoudig aanpakken van een stuk ruimte wordt vaak bezien vanuit de<br />
plannings, technische en bouwkundige hoek (kwantitatieve aspecten) en veel minder vaak vanuit de<br />
sociaal-culturele hoek. Uiteraard een randvoorwaarde, maar bevindingen uit de studie ‘De hoed en de<br />
rand’ geven aan dat een verbreding van de discussie door het erbij betrekken van kwalitatieve<br />
belevingsaspecten wel eens de grondslag zou kunnen vormen voor een stevigere maatschappelijke en<br />
culturele verankering van optimaal ruimtegebruik (H+N+S landschapsarchitecten, 2001). Het verbinden<br />
van het kwantitatieve aspect met de kwalitatieve discussie scherpt het inzicht dat het niet gaat om het<br />
ontmoedigen van de ruimte, maar om het tegengaan van onnodige verspilling van de ruimte.<br />
Schaarste van de ruimte is hierbij de achtergrond om meervoudig ruimtegebruik toe te passen. Vanuit<br />
deze gedachte is dit onderzoek opgezet.<br />
8
Ruimtelijke kwaliteit: wat is dat?<br />
Het begrip ruimtelijke kwaliteit wordt vandaag de dag te pas en te onpas genoemd en toegepast. De<br />
invulling van het begrip varieert nog al eens, zo blijkt uit onderstaand kader.<br />
RECENTE VOORBEELDEN VAN HET GEBRUIK VAN HET BEGRIP RUIMTELIJKE<br />
KWALITEIT.<br />
"" ! !<br />
! ! !<br />
# $!%&&'(<br />
! "##"$<br />
Beleving ruimtelijke kwaliteit<br />
Voor het programma Monitoring Vigerend Beleid wordt jaarlijks de Balans Ruimtelijke Kwaliteit<br />
(BRK) uitgebracht. De balans poogt de stand van zaken weer te geven met betrekking tot de<br />
doelen die in de VINEX zijn weergegeven. Het doel van het onderzoek is de beleving van<br />
burgers van de ruimtelijke kwaliteit in kaart te brengen. De nadruk zal liggen op een drietal<br />
onderwerpen:<br />
a. de beleving van de woonomgeving<br />
b. de waardering van voorzieningen<br />
c. de beleving van natuur en groen<br />
(Bron: Rijksplanologische Dienst, 2002)<br />
Uit bovenstaand kader blijkt de diverse invulling van het begrip ruimtelijke kwaliteit (op verschillende<br />
schaalniveaus en op verschillende abstractieniveaus). Door deze verschillende interpretatie en<br />
uitwerking van het begrip ruimtelijke kwaliteit kan Babylonische spraakverwarring ontstaan.<br />
!<br />
!<br />
9
Babylonische spraakverwarring komt al eeuwen voor als verschillende partijen samenwerken. In de<br />
ruimtelijke ordening zitten vaak veel partijen om tafel om samen voor een zo goed mogelijke inrichting<br />
van de ruimte te zorgen. Het begrip ruimtelijke kwaliteit komt dan –met name de laatste decennia- vaak<br />
ter sprake. Elke actor wil immers voldoende ruimtelijke kwaliteit.<br />
Maar wat is dat eigenlijk, ruimtelijke kwaliteit? Elke actor, de bewoner, de ontwikkelaar, de architect, de<br />
wethouder, heeft daar weer zijn eigen visie op. Bovendien heeft elke partij een eigen belang, die zij zal<br />
vertalen in haar kwaliteitswens. De bewoner zal vooral naar het leefgenot van de woonomgeving<br />
kijken, terwijl voor de ontwikkelaar de ruimtelijke kwaliteit onder meer afhankelijk is van de verkoop- en<br />
verhuurbaarheid van het woonproject en de architect zal kijken naar de esthetische kwaliteit.<br />
Elke actor spreekt daarbij zijn eigen taal en kijkt met een eigen bril naar de werkelijkheid. De bewoner<br />
wil een ‘brede stoep’, zodat de kinderen kunnen spelen, terwijl de stedenbouwkundige de ‘rooilijn’<br />
beperkt houdt gezien de ‘zichtlijnen’. Zo’n eigen visie vanuit het eigen belang geredeneerd, wordt ook<br />
wel discours genoemd. In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan de discours ruimtelijke kwaliteit<br />
van al die belanghebbenden die betrokken zijn bij meervoudige projecten.<br />
1.2 Doelstelling<br />
Het doel van deze studie is onderzoeken welke ruimtelijke kwaliteitsdiscours direct belanghebbenden<br />
in de praktijk hebben bij verschillende concepten van meervoudig ruimtegebruik.<br />
Het doel van dit onderzoek is om de ruimtelijke kwaliteit van drie verschillende concepten van<br />
meervoudig ruimtegebruik te bestuderen. Het idee hierachter is dat niet elk meervoudig concept<br />
dezelfde ruimtelijke kwaliteit oplevert. In het landelijk gebied wordt een ander soort ruimtelijke kwaliteit<br />
verwacht door belanghebbenden dan in het stedelijk gebied. Deze benadering doet recht aan de<br />
opvatting dat ruimtelijke kwaliteit een gebiedsgericht concept is dat per concreet geval ingevuld dient te<br />
worden (Van Vliet, 2000).<br />
Als analysekader is gebruikt gemaakt van een bekende planologische trits: object, proces en context.<br />
<strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik staat in deze studie centraal als object van studie en van planning. Daarbij<br />
wordt specifiek gekeken naar de ruimtelijke kwaliteit van meervoudige projecten. Deze inhoud staat in<br />
relatie met het proces en de context. De te realiseren ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de visie van<br />
belanghebbenden op ruimtelijke kwaliteit, ook wel de discours ruimtelijke kwaliteit genoemd. Deze<br />
discours wordt weer beïnvloed door de context waarin de belanghebbenden zich bevindt. Wat is de rol<br />
c.q. positie van de belanghebbende? Is het een toekomstige gebruiker of een investeerder? Wat is<br />
hierdoor zijn invloed op het proces?<br />
In onderstaand figuur is het analysekader van dit onderzoek gevisualiseerd.<br />
Proces: de discours(vorming)<br />
ruimtelijke kwaliteit van<br />
belanghebbenden<br />
Inhoud/object van planning:<br />
Ruimtelijke kwaliteit bij meervoudig<br />
ruimtegebruik<br />
Context: de positie van<br />
belanghebbenden<br />
Uitgangspunt voor dit onderzoek is dat elk project een unieke ruimtelijke kwaliteit heeft en dat<br />
verwachtingen, wensen en beelden over ruimtelijke kwaliteit van belanghebbenden bepaald worden<br />
door de eigen context/sociale praktijk. Dit analysekader is gebaseerd op een theorie van Hajer (2001)<br />
en wordt in hoofdstuk 2, paragraaf 2.2.4, nader toegelicht.<br />
10
1.3 De Nederlandse ruimtelijke kwaliteit agenda<br />
In de jaren tachtig kwam in Nederland de discussie op gang over ruimtelijke kwaliteit. Binnen onder<br />
meer de Rijksplanologische Dienst vond er een omslag plaats van een kwantitatieve naar kwalitatieve<br />
benadering van ruimtelijke ontwerpen en planvorming (Wagenveld, 2000). Met de start van de Vierde<br />
Nota Ruimtelijke Ordening werd op verzoek van de RARO (Raad voor de Ruimtelijke Ordening) voor<br />
het eerst het begrip ruimtelijke kwaliteit nader geconcretiseerd en uitgesplitst naar drie waarden, te<br />
weten gebruik-, belevings- en toekomstwaarde. Waarneembaar was op dat moment een verschuiving<br />
van ontwikkelingsgericht naar beheersgericht ruimtelijk beleid. Het ging niet langer om de uitbreiding<br />
van de kwantiteit, maar om een aanpassing van de inrichting van de ruimte. Sindsdien is veel studie<br />
gedaan naar ruimtelijke kwaliteit. In het dossier Ruimtelijke Kwaliteit (2000) is een inventarisatie<br />
opgenomen van Nederlandse literatuur en expertise met betrekking tot het begrip ruimtelijke kwaliteit.<br />
Hieruit blijkt de enorme hoeveelheid publicaties op dit terrein 1 .<br />
Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu brengt jaarlijks de ‘Balans<br />
Ruimtelijke Kwaliteit’ uit (ministerie van VROM, 2001). Leidraad hiervoor zijn de zeven criteria van<br />
ruimtelijke kwaliteit die ook in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening worden gehanteerd: ruimtelijke<br />
diversiteit, economische en maatschappelijke functionaliteit, sociale rechtvaardigheid, culturele<br />
diversiteit, duurzaamheid, aantrekkelijkheid, mooi Nederland en menselijke maat.<br />
Uit de ‘Balans Ruimtelijke Kwaliteit’ van VROM blijkt hoe lastig het is om jaarlijks te rapporteren over<br />
ruimtelijke kwaliteit. Zo is het VROM bijna niet in staat om gegevens te kwantificeren. De gekozen<br />
begrippen van Pronk, die op allerlei niveaus gedefinieerd zijn, worden in vage termen omschreven in<br />
de jaarlijkse balans.<br />
Daarnaast is in 2001 door het kabinet een bedrag van 454 miljoen ter beschikking gesteld voor de<br />
uitvoering van de Vijfde Nota. Dit budget heeft de naam Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit<br />
(BIRK) gekregen en moet een impuls geven om in ‘stedelijke netwerken een intensievere en<br />
tegelijkertijd kwalitatief hoogwaardig gebruik van de ruimte mogelijk te maken’ (VROM, 2002). Evenals<br />
de zeven begrippen uit de Vijfde Nota zijn de beoordelingscriteria voor de projecten vanuit BIRK<br />
algemeen en niet te concretiseren.<br />
Ruimtelijke kwaliteit staat dus sinds de jaren tachtig hoog op de Nederlandse agenda, maar de<br />
operationalisering laat vaak te wensen over.<br />
Wat daarnaast opvalt bij de bestudering van de Nederlandse discussie over ruimtelijke kwaliteit is dat<br />
gelijksoortige buitenlandse ervaringen niet voldoende worden meegenomen bij verkenningen naar<br />
ruimtelijke kwaliteit. De ervaring is wel dat door de kleine oppervlakte van ons land de discussie over<br />
ruimtelijke kwaliteit veel meer speelt dan in het buitenland. <strong>Habiforum</strong> is de laatste jaren gestart met<br />
het opdoen van buitenlandse ervaringen met betrekking tot meervoudig ruimtegebruik. De studie<br />
‘Verruimd perspectief’ van Kreukels en Van Vliet (2001) is hiervan een goed voorbeeld. Door middel<br />
van een basale verkenning in Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en in de Verenigde Staten<br />
hebben Kreukels en Van Vliet een analyse gemaakt van de ontwikkelingen van meervoudig<br />
ruimtegebruik in deze landen. Ook wordt in opdracht van onder meer <strong>Habiforum</strong> onderzoek gedaan<br />
naar ‘meervoudige’ ervaringen in Japan. Deze kennislacune dient verder opgevuld te worden, maar<br />
behoort niet tot de doelstelling van dit onderzoek. Deze studie richt zich, omwille van de tijdsduur van<br />
het onderzoek, op de Nederlandse praktijk.<br />
1 Onder meer: RARO (1990), Naar ruimtelijke kwaliteit; Dauvellier, P. (1991), Ruimtelijke kwaliteit: de oorsprong en toepassing van het<br />
begrip.<br />
11
1.4 Opzet onderzoek: confrontatieanalyse<br />
Uit de vorige paragraaf blijkt dat het voor professionals die werkzaam zijn op het gebied van ruimtelijke<br />
ordening, lastig is om ruimtelijke kwaliteit te operationaliseren en te concretiseren. Om te komen tot<br />
een gemeenschappelijk idee over ruimtelijke kwaliteit bij meervoudig ruimtegebruik-projecten, is het<br />
volgens <strong>Habiforum</strong> nodig dat alle actoren één taal spreken. Actoren moeten een gezamenlijk beeld en<br />
invulling van het begrip ruimtelijk kwaliteit hebben.<br />
Hooimeijer heeft daarom in opdracht van <strong>Habiforum</strong> een analysekader -ook wel de matrix ruimtelijke<br />
kwaliteit genoemd- ontwikkeld, waarbij rekening wordt gehouden met diverse belangen en<br />
ontwerpeisen. De matrix ruimtelijke kwaliteit ziet er als volgt uit:<br />
Bron: Hooimeijer e.a. (2001)<br />
Economisch<br />
belang<br />
Sociaal belang Ecologisch<br />
belang<br />
Cultureel<br />
belang<br />
Gebruikswaarde 1a 1b 1c 1d<br />
Belevingswaarde 2a 2b 2c 2d<br />
Toekomstwaarde 3a 3b 3c 3d<br />
In de matrix zijn vier soorten belangen (economisch, sociaal, ecologisch en cultureel belang)<br />
gekoppeld aan drie ontwerpeisen (gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde). Ruimtegebruik vraagt<br />
afweging tussen deze vier belangen. Wanneer elk belang gekoppeld wordt aan een ontwerpopgave, is<br />
het mogelijk om criteria –ofwel aspecten van ruimtelijke kwaliteit- aan te wijzen (Hooimeijer, 2001).<br />
De ontwerptrits heeft een universeel karakter. (Maatschappelijke) belangen veranderen daarentegen in<br />
de loop van de tijd. De matrix is daarom ook bedoeld als flexibel analysekader, en niet als eeuwige<br />
waarheid.<br />
Hooimeijer e.a. (2001) hoopt dat met dit analysekader duidelijk wordt wat de voordelen van<br />
meervoudig ruimtegebruik zijn en welke ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd kan worden. Deze matrix is<br />
een instrument om een gemeenschappelijke ‘taal’ te ontwikkelen.<br />
Waar kan de matrix ruimtelijke kwaliteit nog meer inzicht in bieden volgens de onderzoekers? Bij het<br />
invullen van de matrix kunnen ook ‘vergeten’ aspecten van ruimtelijke kwaliteit aan het licht komen. Het<br />
systematisch invullen van de matrix kan tevens conflicterende belangen in beeld brengen, aldus de<br />
onderzoekers van de Universiteit Utrecht en Alterra (Hooimeijer e.a., 2001).<br />
De matrix ruimtelijke kwaliteit kan volgens de opdrachtgever <strong>Habiforum</strong> niet gezien worden als een<br />
checklist ruimtelijke kwaliteit, laat staan een set van criteria. Ruimtelijke kwaliteit is niet voor elk project<br />
hetzelfde, aldus <strong>Habiforum</strong> (2001).<br />
Elk project heeft zijn eigen situationele, tijdgebonden, functionele kenmerken die bepalend zijn voor de<br />
ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast heeft elke actor daarin een eigen invalshoek en een eigen belang. Tot<br />
slot speelt ruimtelijke kwaliteit op meer schaalniveau’s tegelijk: ruimtelijke kwaliteit in een wijk is niet<br />
hetzelfde als ruimtelijke kwaliteit van een gebouw in die wijk. Maar de wijk biedt wel de kwalitatieve<br />
context voor het gebouw en het gebouw draagt al dan niet bij aan de kwaliteit van de wijk. Daarom<br />
moet volgens <strong>Habiforum</strong> per project de matrix ruimtelijke kwaliteit worden toegepast.<br />
Op het analysekader ruimtelijke kwaliteit is kritiek gekomen. Priemus (2001) geeft aan dat de matrix<br />
geen geslaagde poging is geweest tot operationalisering van het begrip ruimtelijke kwaliteit. De<br />
uitwerking door Hooimeijer e.a. (2001) blijft volgens Priemus (2001) even vaag, onmeetbaar en<br />
onduidelijk als de door de onderzoekers bekritiseerde begrippen van Pronk uit de Vijfde Nota.<br />
Daarnaast betreurt hij het dat de eindgebruiker niet in beeld komt. Het advies van Hooimeijer e.a.<br />
(2001) om de matrix te onderwerpen aan een praktijktoets acht Priemus (2001) niet zinvol.<br />
12
<strong>Habiforum</strong> heeft het advies van Priemus (2001) niet overgenomen en is gestart met een aantal<br />
praktijktoetsen. In dit stageonderzoek wordt onder meer gekeken naar wat deze praktijktoets<br />
opgeleverd heeft. De matrix ruimtelijke kwaliteit is echter in dit onderzoek niet als uitgangspunt<br />
gebruikt., de dagelijkse praktijk van belanghebbenden wél.<br />
Deze werkwijze is gebaseerd op de ideeën van Lindblom en Cohen (1979).<br />
Lindblom en Cohen (1979) geven in ‘Usable knowledge: social science and social problem solving’ aan<br />
dat niet mogelijk is om een theorie één op één met de praktijk te vergelijken. Zij geven aan dat het<br />
toepassen van kennis om tot betere besluitvorming te komen, erg beperkt en eigenlijk ook niet<br />
toepasbaar is (Lindblom & Cohen, 1979). Theoretici gaan vaak ten onder aan hun eigen succes. Een<br />
theorie wordt “fixed” in een bepaalde context, terwijl dit niet mogelijk is. Lindblom en Cohen (1979) zijn<br />
dan ook voorstanders om “ordinary knowlegde” een bijdrage te laten leveren aan besluitvorming en het<br />
oplossen van (sociale) problemen.<br />
Indien de ideeën van Lindblom en Cohen (1979) vertaald worden naar dit onderzoek, dan houdt dat in<br />
dat niet de matrix ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt genomen moet worden om de ruimtelijke<br />
kwaliteit van een bepaald project te bepalen, maar wel de “gewone” kennis die bij de betrokken actoren<br />
aanwezig is. In dit onderzoek wordt met behulp van praktijkvoorbeelden onderzocht hoe verschillende<br />
actoren tegen ruimtelijke kwaliteit aan kijken. Aan het einde van deze studie wordt dan gekeken in<br />
hoeverre de praktijkresultaten overeenkomen met de theorie. Met deze confrontatieanalyse wordt het<br />
mogelijk om een theoretisch model met de praktijk te vergelijken en zo eventuele lacunes op te sporen.<br />
De confrontatieanalyse is in dit onderzoek breder ingestoken dan alleen een confrontatie tussen de<br />
discours van belanghebbenden met de matrix. De matrix ruimtelijke kwaliteit is ontwikkeld door<br />
professionals. Mensen met een grote kennis op gebied van de ruimtelijke ordening. De<br />
veronderstelling is dat professionals een andere visie op ruimtelijke kwaliteit hebben dan<br />
(eind)gebruikers en belanghebbenden. Professionals zullen in tegenstelling tot direct<br />
belanghebbenden (bijna) nooit directe gebruiker van bepaald gebied worden. De verwachting is<br />
daarom dat het beeld over ruimtelijke kwaliteit tussen deze twee groepen zal verschillen.<br />
Voordat in dit onderzoek een confrontatie wordt gemaakt met de matrix ruimtelijke kwaliteit, wordt<br />
allereerst een confrontatie gemaakt tussen de discours van belanghebbenden en die van<br />
professionals. De visie op ruimtelijke kwaliteit van professionals, die werkzaam zijn op het vakterrein<br />
van de ruimtelijke ordening bij de overheid, de universiteit of een kennisinstelling, zullen geanalyseerd<br />
worden. De resultaten van de confrontatie tussen belanghebbenden en professionals kunnen gebruikt<br />
worden om de discours van één bepaalde groep professionals verder uit te werken: de professionals<br />
die de matrix ruimtelijke kwaliteit hebben ontwikkeld.<br />
1.5 Probleemstelling<br />
De doelstelling van dit onderzoek (paragraaf 1.2) is uitgewerkt in een probleemstelling, waarbij de<br />
matrix ruimtelijke kwaliteit van <strong>Habiforum</strong>, die in de vorige paragraaf (1.4) is toegelicht, een rol speelt.<br />
De discours methodiek staat centraal in dit onderzoek. Deze methodiek wordt in de volgende paragraaf<br />
(1.6) nader uitgewerkt.<br />
13
De hoofdvraag van dit onderzoek is tweeledig en is gericht op de inhoud en op het proces (waarbij de<br />
context wordt meegenomen). De probleemstelling is een afgeleide van de doelstelling. De basis wordt<br />
gevormd door het analysekader uit paragraaf 1.2.<br />
Inhoud<br />
Welke ruimtelijke kwaliteit komt in de praktijk tot stand bij welk meervoudig concept?<br />
De inhoudvraag is uitgewerkt in de volgende deelvraag:<br />
- Welke (kwaliteits) meerwaarde hangt samen met meervoudige invulling in vergelijking<br />
‘enkelvoudige’ invulling?<br />
Proces<br />
Welke ruimtelijke kwaliteit discours hebben direct belanghebbenden bij meervoudige<br />
projecten?<br />
De procesvraag is uitgesplitst in een twee delen met bijbehorende deelvragen:<br />
1. De discours ruimtelijke kwaliteit van direct belanghebbenden:<br />
- Welke visies op ruimtelijke kwaliteit komen bij verschillende direct belanghebbenden naar voren bij<br />
diverse concepten van meervoudig ruimtegebruik?<br />
- Welke waarden worden door verschillende belanghebbenden aan deze visies toegekend?<br />
- Waar zitten de tegenstellingen/spanningen tussen de belangen van deze belanghebbenden?<br />
- Wat is de invloed van de positie van een direct belanghebbende op het proces en op zijn discours<br />
ruimtelijke kwaliteit?<br />
2. Confrontatieanalyse professionals en matrix ruimtelijke kwaliteit<br />
- Wat is de discours ruimtelijke kwaliteit van professionals uit de RO-vakwereld? In hoeverre komt<br />
deze discours ruimtelijke kwaliteit overeen met die van direct belanghebbenden?<br />
- Wat levert een confrontatie van de discours ruimtelijke kwaliteit van direct belanghebbenden met de<br />
matrix ruimtelijke kwaliteit van <strong>Habiforum</strong> op?<br />
- (Hoe) is de matrix ruimtelijke kwaliteit van <strong>Habiforum</strong> in de praktijk toepasbaar?<br />
1.6 Gekozen methodiek: discoursanalyse<br />
Dé planologie bestaat niet. Er wordt gedacht vanuit belangen, die zich keer op keer vertalen in<br />
tegenstellingen tussen verschillende belanghebbenden. Die belangen worden door actoren<br />
gedefinieerd. Elke belanghebbende definieert de werkelijkheid op een bepaalde manier. Het<br />
menselijke gedrag is een definitie van deze realiteit. Daarom is het van groot belang om te kijken naar<br />
de definitie van één begrip door diverse actoren. Het gaat dan ook om de verschillende percepties en<br />
waarden van actoren achter het begrip ruimtelijke kwaliteit (Van Vliet, 2000). Overheden, marktpartijen<br />
en gebruikers hebben elk hun eigen rol bij de beoordeling van ruimtelijke kwaliteit. Overheden leggen<br />
dit grotendeels vast in nota’s en criteria, terwijl marktpartijen hun ruimtelijke kwaliteitseisen uiten in<br />
praktijkprojecten en eindgebruikers van ruimte oordelen over ruimtelijke kwaliteit van hun eigen<br />
leefomgeving.<br />
De input van dit onderzoek is primair niet een literatuurstudie. Nota’s van de overheid zijn op dit terrein<br />
immers al veelvuldig bestudeerd (o.a. Wagenaar, 2000). In dit onderzoek komen alle actoren aan bod.<br />
Ook de actoren die geen of in zeer beperkte mate geschreven visies hebben over ruimtelijke kwaliteit,<br />
zoals marktpartijen en eindgebruikers.<br />
Ruimtelijke kwaliteit zou eigenlijk vooral als communicatiemiddel gezien moeten worden in een proces<br />
waarin verschillende partijen hun visies op en ambities voor ruimtelijke kwaliteit naar voren brengen<br />
(Van Vliet, 2000). Als er over ruimtelijke kwaliteit wordt nagedacht en gediscussieerd levert dit al veel<br />
op als input voor een project. Tijdens dit proces is beeldvorming een belangrijk aspect. Op basis van<br />
deze gedachte is de opzet voor het veldwerk van dit onderzoek gemaakt.<br />
<strong>Habiforum</strong> heeft daarom de matrix ruimtelijke kwaliteit in een aantal praktijksituaties “getest”. In het<br />
voorjaar van 2002 is met belanghebbenden de discussie over ruimtelijke kwaliteit aangegaan. De<br />
matrix ruimtelijke kwaliteit diende als input voor deze zogenaamde practica ruimtelijke kwaliteit.<br />
Voor de analyse van het veldwerk wordt dankbaar gebruik gemaakt van de discoursanalyse.<br />
Discoursanalyse kijkt naar de taal die verschillende mensen spreken (Burr, 1995). Discours is een taal<br />
die een bepaalde groep mensen met een gelijk belang spreekt. Door de taal die zij gebruiken om over<br />
14
de werkelijkheid te spreken, wordt hun manier waarop zij de werkelijkheid begrijpen, beïnvloed. Met<br />
het uitvoeren van onderzoek op basis van een discoursanalyse is binnen de Universiteit Utrecht<br />
faculteit Ruimtelijke Wetenschappen tot op heden weinig ervaring. De Universiteit van Amsterdam<br />
heeft daarentegen wel al ervaring met deze methodiek. Studies van onder meer Hajer zijn gebruikt om<br />
de methode goed te kunnen passen (Hajer, 1990, 1995, 2001). Dit onderzoek kan beschouwd worden<br />
als een pilot voor de ruimtelijke wetenschappen van de Universiteit Utrecht.<br />
Onderzoek in twee fasen<br />
In dit onderzoek zal door middel van verschillende onderzoeksmethoden gekeken worden naar de<br />
discours van verschillende actoren. Het onderzoek vindt plaats in twee fasen.<br />
In de eerste fase worden practica van <strong>Habiforum</strong> over meervoudig ruimtegebruik en ruimtelijke<br />
kwaliteit geobserveerd en vervolgens met behulp van de discoursmethodiek geanalyseerd. In deze<br />
practica is steeds één bepaald project onder de loep genomen door belanghebbenden aan de hand<br />
van de matrix ruimtelijke kwaliteit. Voor een gedetailleerde opzet van de practica ruimtelijke kwaliteit<br />
van <strong>Habiforum</strong> wordt naar Bijlage I verwezen. Daarnaast zijn een drietal werkateliers ‘meervoudig<br />
opdrachtgeverschap’ georganiseerd door <strong>Habiforum</strong> input geweest voor dit onderzoek. Tijdens deze<br />
werkateliers kwamen allerlei opdrachtgevers, zoals projectontwikkelaars maar ook gemeenten en<br />
instellingen, bijeen om te praten over meervoudige droomprojecten. Opdrachtgevers mochten hun<br />
meervoudige droomprojecten formuleren en uitwerken. Indirect werd hierbij gesproken over ruimtelijke<br />
kwaliteit. Ook deze studiedagen zijn geobserveerd en geanalyseerd. In Bijlage I is ook de opzet van de<br />
werkateliers toegelicht.<br />
Tevens wordt in de eerste fase van het veldwerk van elk meervoudig project een documentatieanalyse<br />
verricht. Hierbij wordt gekeken naar hoe partijen op papier tegen het begrip ruimtelijke kwaliteit aan<br />
kijken.<br />
In de tweede fase wordt voor elke meervoudig project een aantal diepte-interviews gehouden om de<br />
bevindingen uit de observaties van de practica te verifiëren en uit te werken. Er wordt steeds<br />
gesproken met de vier belangrijkste belanghebbenden in het project. De achtergrond van de<br />
belanghebbenden varieert hierdoor sterk van vastgoedontwikkelaar tot Staatsbosbeheer tot<br />
bewonersgroep.<br />
Welke meervoudige concepten worden in deze studie onderzocht? In dit onderzoek wordt gekeken<br />
naar drie verschillende concepten van meervoudig ruimtegebruik, die gebaseerd zijn op de studie<br />
‘Onderzoeksagenda Ruimtelijke Kwaliteit’ van Snelders (2001), die in opdracht van <strong>Habiforum</strong> is<br />
uitgevoerd. Snelders geeft in zijn onderzoek aan dat er een aantal ruimtegebruikvormen zijn waar<br />
meervoudig ruimtegebruik de komende jaren veel kan worden ingezet. Drie belangrijke opgaven voor<br />
de komende jaren zijn in de onderzoek uitgewerkt. Het gaat hier om een stedelijk, een landelijk en een<br />
infrastructureel (multifunctioneel knooppunt) concept.<br />
In het stedelijk gebied zullen de komende jaren veel gemengde woonwijken herstructureerd worden.<br />
Deze herstructurering is een aangrijpingspunt om te kijken naar meervoudige invullingen, zoals het<br />
intensiveren van de bebouwing of het ruimtelijk slim oplossen van veel voorzieningen door het<br />
combineren of het stapelen hiervan. Leiden Noord is zo’n woonwijk die de komende jaren meervoudig<br />
herstructureerd gaat worden.<br />
In het landelijk gebied is het ruimtegebruik tot op heden vaak enkelvoudig ingevuld, terwijl er veel<br />
mogelijkheden liggen om allerlei functies te combineren, zoals water, landbouw en recreatie. In het<br />
Buurtschap Zwolle zijn allerlei partijen om tafel gaan zitten om het landelijk gebied aan de stadsrand<br />
ten zuiden van Zwolle gezamenlijk duurzaam te ontwikkelen.<br />
15
Tot slot komt een regionaal en multifunctioneel knooppunt aan bod. Op plekken waar veel soorten<br />
mobiliteit samen komen, is er steeds vaker aanleiding om infrastructurele voorzieningen<br />
multifunctioneel te ontwikkelen. Het geplande transferium in Steenwijk is hier een goed voorbeeld van.<br />
De locatie van het trein- en busstation wordt gecombineerd met onder meer een autotransferium om<br />
de regionale functie van Steenwijk te versterken.<br />
In onderstaand figuur staat de opzet van het onderzoek aangegeven. Per meervoudig concept wordt<br />
aangegeven welke onderzoeksfasen aan bod komen.<br />
Keuze projecten op basis van concept meervoudig ruimtegebruik<br />
Type<br />
gebied/meervoudig<br />
concept<br />
Stedelijk:<br />
(Herstructurering)<br />
gemengde woonwijk<br />
Landelijk/Stadsrand:<br />
<strong>Meervoudig</strong><br />
duurzaam<br />
landgebruik<br />
Infrastructureel:<br />
Multifunctioneel/regio<br />
naal knooppunt<br />
Locatie Onderzoeksfase I:<br />
documentatieanalyse<br />
en practica<br />
Leiden Noord<br />
Onderzoeksfase II:<br />
diepte-interviews<br />
X X<br />
Buurtschap Zwolle X X<br />
Transferium Steenwijk<br />
Alleen documentatieanalyse<br />
Elk project speelt op een ander schaalniveau. In Leiden Noord is de wijk het schaalniveau. Bij het<br />
transferium in Steenwijk is het schaalniveau van de daadwerkelijke ontwikkelingen niet groot. De<br />
beoogde effecten en uitstraling zijn echter wel op een groot, regionaal schaalniveau. In het Buurtschap<br />
Zwolle is de schaal bovenlokaal en zijn de beoogde effecten groter dan alleen voor de stad Zwolle.<br />
Bij de keuze van bovenstaande drie projecten is niet alleen naar het meervoudig concept en het<br />
schaalniveau gekeken. Er is tevens rekening mee gehouden dat elke project zich in een ander stadium<br />
van de planfase bevindt. De veronderstelling is dat tijdens het planproces de discours ruimtelijke<br />
kwaliteit van belanghebbenden concreter zal worden, omdat de invulling ook steeds concreter wordt.<br />
Op een hoog abstractieniveau komen de opvattingen vaak nog overeen. Met het concretiseren zullen<br />
de meningsverschillen over wat nu de gewenste ruimtelijke kwaliteit is, toenemen (Hooimeijer e.a.,<br />
2001)<br />
Een ruimtelijk ontwikkelingsproces bestaat globaal uit een zestal fasen met bijbehorende<br />
overwegingen. Het proces begint met de contextfase waarin de context geschapen wordt om een<br />
project te starten. Een probleemanalyse wordt gemaakt en randvoorwaarden en ambities worden<br />
benoemd.<br />
Vervolgens komt de initiatieffase, waarin doelstellingen van een project worden bepaald. Alle belangen<br />
komen in deze fase voor het eerst in beeld. Tijdens de visiefase komt niet alleen het programma van<br />
eisen (wat moet er in het gebied worden ontwikkeld?) aan de orde, maar komen meestal ook de<br />
beoogde effecten aan bod (wat willen we met die ruimtelijke ontwikkelingen bereiken?).<br />
X<br />
16
In de planvormingfase wordt het project concreet ontwikkeld aan de hand van richtlijnen en<br />
contractvoorwaarden. Vervolgens wordt het project gerealiseerd. Als een project eenmaal gerealiseerd<br />
is, dan kan gekeken worden naar de waardering, het gebruik en de beleving van de gebruikers.<br />
Deze aspecten kunnen met behulp van indicatoren gemonitord worden, zodat tijdens de beheersfase<br />
bijstelling mogelijk is. Visueel zien de ruimtelijke ontwikkelingsfasen er als volgt uit:<br />
Bron: <strong>Habiforum</strong>, 2002<br />
Tijdens het planproces kan er continu een reflectie zijn op ruimtelijke kwaliteit. Visueel ziet dat er als<br />
volgt uit:<br />
17
Bron: <strong>Habiforum</strong>, 2002<br />
In dit onderzoek worden drie fasen uit het ruimtelijke ontwikkelingsproces, waarin reflectie op<br />
ruimtelijke kwaliteit mogelijk is, met behulp van de discours methodiek onderzocht.<br />
In Steenwijk is men bezig met een haalbaarheidstudie naar het Transferium en bevindt men zich in de<br />
initiatieffase. Het Buurtschap Zwolle is toegekomen aan de visiefase en heeft onlangs haar ideeën voor<br />
visieontwikkeling voor het Buurtschap gepresenteerd. In Leiden Noord is men begonnen met de<br />
planvorming op basis van een wijkontwikkelingsplan.<br />
1.7 Opzet rapport<br />
Het onderzoeksrapport bestaat uit vijf hoofdstukken. In dit inleidende hoofdstuk is de methodische<br />
verantwoording en de opzet van het onderzoek besproken.<br />
Hoofdstuk 2 vormt het theoretisch kader van dit onderzoek. Nadat aandacht is besteed aan een aantal<br />
belangrijke begrippen in dit onderzoek wordt dieper ingegaan op de theorie en methodiek van de<br />
discoursanalyse.<br />
In hoofdstuk 3 komen de drie meervoudige projecten aan bod. Door middel van documentatieanalyse<br />
zal de visie over de ruimtelijke kwaliteit in relatie tot meervoudige projecten besproken worden. Het<br />
hoofdstuk wordt geïllustreerd door kaders, waarin kort op de inhoud van de projecten wordt ingegaan.<br />
Hoofdstuk 4 gaat dan in op de hoofdvraag van dit onderzoek. In dit hoofdstuk wordt een antwoord<br />
gegeven op de vraag welke ruimtelijke kwaliteit bij welke meervoudige projecten tot stand komt.<br />
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de verzamelde gegevens uit de practica ruimtelijke kwaliteit en de<br />
werkateliers meervoudig opdrachtgeverschap alsmede de interviews die met belanghebbenden<br />
gehouden zijn.<br />
18
Allereerst wordt gekeken naar de trits, proces en context. Vervolgens komt de discours van<br />
belanghebbenden aan bod. In dit hoofdstuk wordt niet alleen de relatie discours ruimtelijke kwaliteit en<br />
meervoudigheid besproken, maar ook de relatie tussen de discoursen en de positie van<br />
belanghebbenden in het proces.<br />
Hiermee kan het eerste deel van de procesvraag van de probleemstelling beantwoord worden.<br />
In het laatste hoofdstuk wordt eerst een confrontatieanalyse gemaakt van de discours van<br />
belanghebbenden en die van professionals. De analyse van de discours van professionals is<br />
gebaseerd op de geschreven visie van deze professionals en op een studiemiddag ‘ruimtelijke<br />
kwaliteit’ die het Ruimtelijk Planbureau in samenwerking met <strong>Habiforum</strong> in mei 2002 heeft gehouden<br />
en waarbij deze professionals aanwezig waren. Vervolgens komt de matrix ruimtelijke kwaliteit van<br />
Hooimeijer e.a. aan bod. Gekeken wordt of de discoursen van de belanghebbenden overeen komen<br />
met de ideeën van het analysekader ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt het tweede deel van de<br />
procesvraag van de probleemstelling beantwoord.<br />
Dit rapport wordt afgesloten met een conclusie en een slotbeschouwing.<br />
19
2 Ruimtelijke kwaliteit gezien vanuit de discourstheorie<br />
In dit hoofdstuk staat de discourstheorie centraal. Antwoord wordt gegeven op vragen als “Wat is een<br />
discours?” en “Wat voor een invloed kan een bepaalde discours op een ruimtelijk ontwikkelingsproces<br />
hebben?” Door een beschrijving te geven van de verschillende soorten discoursmethoden van diverse<br />
wetenschappers wordt een beeld geschetst van deze analysemethode.<br />
Aangezien de inhoud, meervoudig ruimtegebruik, in deze studie voorop staat en het niet de bedoeling<br />
is dat over dit begrip Babylonische spraakverwarring ontstaat, volgt allereerst een inleiding in de<br />
begripsvorming omtrent meervoudig ruimtegebruik.<br />
2.1 De inhoud: meervoudig ruimtegebruik<br />
<strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik, optimaal ruimtegebruik, efficiënt ruimtegebruik, intensief ruimtegebruik?<br />
Waar hebben we het eigenlijk over als we spreken over meervoudige projecten. Om verwarring te<br />
voorkomen, volgt hier eerst een korte uiteenzetting over het begrip meervoudig ruimtegebruik.<br />
Volgens H+N+S Landschapsarchitecten (2001) is er vaak spraakverwarring over intensief en<br />
meervoudig ruimtegebruik. Bij intensief ruimtegebruik gaat het om de hoeveelheid programma per<br />
oppervlakte. Dit kan meervoudig, maar ook enkelvoudig zijn. Bij meervoudig ruimtegebruik gaat het om<br />
het mengen of combineren van functies. Dat kan op een intensieve, maar ook op een extensieve<br />
manier. Volgens deze architecten komt in het stedelijk gebied vanwege de schaal vaak intensief<br />
ruimtegebruik en het stapelen van functies voor. In het meer extensieve landelijke gebied, waarbij de<br />
schaal vaak regionaal is, wordt mengen en transformeren toegepast.<br />
De Klerk (2002) trekt een lering uit de geschiedenis van ruimte en stedenbouw: de uitdrukkingen<br />
intensief ruimtegebruik en optimaal ruimtegebruik zijn volgens hem in Nederland pleonasmen. Volgens<br />
De Klerk dient water in de stad bijvoorbeeld altijd meerdere functies. Waterpartijen met parken en<br />
beplante singels in de stad dienen zowel de waterhuishouding als de verhoging van het woongenot.<br />
Wie aan het water woont, woont mooi. Daarnaast wordt in de moderne stedenbouwkunde dankbaar<br />
gebruik gemaakt van watereigenschappen, zoals spiegeling en ‘verkleining’.<br />
Priemus, Nijkamp en Dieleman (2000) geven aan dat meervoudigheid afhankelijk is van de ruimtelijke<br />
schaal. Om het begrip op adequate wijze te definiëren is het belangrijk schaalniveaus c.q. dimensies te<br />
identificeren. Op het lokale schaalniveau gaat het met name om het intensiveren van het ruimtegebruik<br />
in meerdere dimensies, bijvoorbeeld het stapelen van functies (o.a. ondergronds ruimtegebruik). Op<br />
het nationale/regionale niveau gaat het met name om het combineren van functies. De definitie van<br />
Harts e.a. (1999) is op dit schaalniveau gebaseerd en luidt als volgt: ‘<strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik is het<br />
voorkomen van verschillende functies in elkaars nabijheid, of binnen een gebied’.<br />
Viertal dimensies<br />
<strong>Habiforum</strong> verstaat een viertal dimensies onder meervoudig ruimtegebruik: “Ruimte is meervoudig als<br />
de bestaande ruimte intensiever wordt ingericht, met meer menging van functies als meer ruimte wordt<br />
gecreëerd op hetzelfde oppervlak, of als de ruimte in de tijd duurzamer wordt ingericht (<strong>Habiforum</strong>,<br />
2001)”. Gezien de uitgebreide omschrijving, is de term meervoudig ruimtegebruik eigenlijk te eng, want<br />
het is niet alleen meervoudig, maar ook intensief. In de Nederlandse literatuur wordt daarom ook wel<br />
vaak gesproken over optimaal ruimtegebruik (Coupland, 1997).<br />
Ondanks dat het begrip meervoudig ruimtegebruik niet geheel de lading dekt, wordt in dit onderzoek<br />
gewerkt met de definitie van <strong>Habiforum</strong>, waarin vier dimensies van optimaal ruimtegebruik zijn<br />
beschreven.<br />
20
De eerste dimensie gaat over intensivering. Het gaat hier om een efficiëntere inrichting van de ruimte,<br />
zodat er meer van dezelfde functies terecht kunnen. Bij verweving, de tweede dimensie, gaat het om<br />
de integratie van meerdere functies. Sommige functies laten zich makkelijker met elkaar combineren.<br />
Infrastructuur gaat bijvoorbeeld makkelijker samen met werken, dan met natuur. Bij de derde dimensie<br />
gaat het om verticaal bouwen, zoals ondertunneling van infrastructuur en toepassing van hoogbouw.<br />
In combinatie met verweving biedt deze toepassing veel mogelijkheden (bijvoorbeeld bouwen boven<br />
de snelweg).<br />
Bij de vierde dimensie, tot slot, moet gedacht worden aan het verlengen van de gebruiksduur van de<br />
ruimte. Dit kan zowel door intensivering als door verweving. Een goed voorbeeld is een parkeergarage<br />
van een bedrijf, die ’s avonds gebruikt kan worden door de bezoekers van het theater (<strong>Habiforum</strong>,<br />
2001).<br />
2.2 Het proces: de ‘taal’ van actoren<br />
2.2.1 Wat is een discours?<br />
Discours is een “taal” die een bepaalde groep mensen met een gelijk belang spreekt. De taal die een<br />
bepaalde groep gebruikt om over de werkelijkheid te spreken, beïnvloedt de manier waarop zij die<br />
werkelijkheid begrijpen. Met het begrip discours of vertoog wordt aangeduid dat er vaak een impliciet<br />
raamwerk is in de discussie over een bepaald thema. Een vertoog is door Hajer (1990) omschreven als<br />
een min of meer coherent samenstel van ideeën en concepten aan de hand waarvan de betekenis van<br />
empirische verschijnselen wordt bepaald. Deze vertogen werken vaak in een discussie als impliciete<br />
denkkaders. Het komt regelmatig voor dat betrokkenen niet bewust zijn van het toegepaste denkkader.<br />
Actoren denken niet vrij over een thema als meervoudig ruimtegebruik, maar doen dit volgens Foucault<br />
(1988) volgens bepaalde discursieve regels, die ook de communicatie met anderen structureren. Om<br />
een goed beeld te krijgen van de (heersende) gedachten over kwaliteit van meervoudige projecten is<br />
het belangrijk om een analyse te maken van de discussie over ruimtelijke kwaliteit en de invloed van<br />
belangrijke clusters van die vertogen.<br />
2.2.2 Het ontstaan van de discoursanalyse<br />
Het huidige planologische debat over strategische ruimtelijke planning wordt bepaald door drie<br />
benaderingen (Salet & Faludi, 2000). Deze drie benaderingen zijn de institutionele benadering, de<br />
communicatieve benadering en de interactieve benadering. De tweede benadering, waaronder de<br />
discoursbenadering valt en die in dit onderzoek centraal staat, kent al een lange traditie in de<br />
ruimtelijke ordening. Cartografische verbeelding, planningsconcepten en metaforen zijn goede<br />
voorbeelden hiervan evenals illustraties en conceptuele frameworks die bedoeld waren om door te<br />
dringen bij publieke en private beleidsactoren. Recent is hierbij de aandacht gekomen voor de sociale<br />
discoursen en hoe zij bedoelingen structureren. Binnen de planologische discoursanalyse zijn diverse<br />
substromen. Sommige zijn primair georiënteerd op het herinterpreteren en herstructureren van<br />
bestaande concepten voor nieuwe planningssituaties. Het onderzoek van Zonneveld (1989) naar<br />
ruimtelijke concepten voor Noordwest-Europa is hier een goed voorbeeld van. Hij bestudeert hierin<br />
voor alle Noordwest-Europese landen de generieke planningsconcepten en herstructureert deze<br />
concepten, zodat hij uiteindelijk tot een vijftal Europese concepten kan komen. Andere studies gaan<br />
juist op zoek naar nieuwe discoursen en pogen deze ook te ontwikkelen om zo van invloed te zijn op<br />
nieuwe ontwikkelingen binnen de strategische planning. Salet en Faludi (2000) geven aan dat deze<br />
richting interessant is, omdat zij interdisciplinaire links heeft naar de taalwetenschappen en de politieke<br />
filosofie.<br />
Hoe is deze richting eigenlijk ontstaan? De discoursanalyse is afkomstig uit twee verschillende<br />
disciplines. De taalwetenschappen analyseren al jaren de taal. Het gaat hierbij om een nauwgezette en<br />
zeer gedetailleerde technische taalanalyse.<br />
Daarnaast wordt de discoursanalyse veelvuldig toegepast vanuit de politieke wetenschappen.<br />
Bekende wetenschappers, zoals Foucault, Habermas, Toulmin en Wittgenstein, pasten deze analyse<br />
toe (Parsons, 1995) om het beleidsproces te analyseren vanuit taal en communicatie.<br />
21
De overkoepelende benadering binnen de politieke wetenschappen, die hier aandacht aan geven, is<br />
de argumentatieve benadering (Fischer & Forester, 1993). Volgens Fischer & Forester (1993) en<br />
Parsons (1995) is er sinds de jaren tachtig en negentig een groeiende aandacht voor deze benadering<br />
gekomen en heeft deze zich snel ontwikkeld. Het uitgangspunt is dat de taal die wij gebruiken om over<br />
beleidsprocessen te praten niet neutraal is (Parsons, 1995). Als je wilt begrijpen hoe het probleem<br />
gedefinieerd is, moet je kijken vanuit welke discours het geformuleerd is.<br />
Eén van de moeilijkste delen van de analyse is om er achter te komen wat niet gezegd wordt (Fischer<br />
& Forester, 1993). Dit komt omdat discoursen ervoor zorgen dat het voor bepaalde actoren onmogelijk<br />
is om bepaalde dingen te zeggen (Wissink, 2000). Een ontwikkelaar is economisch opgeleid en denkt<br />
primair aan de winst van een ruimtelijke project. Sociale kwesties aansnijden zal hij dan niet snel doen.<br />
Discoursanalyse valt onder de ‘politics-of-interests’-analyse, die aanneemt dat wat actoren zeggen<br />
grotendeels een reflectie is van de strategische waardering/beoordeling van hun eigen belang (Hajer,<br />
1990). Deze methode kijkt verder dan alleen de debat-analyse en is primair geïnteresseerd in de<br />
analyse van het belang van actoren. Door middel van debatanalyse, zowel geschreven als gesproken,<br />
wordt onderzocht hoe belangen bepaald worden door discoursen. Deze discoursen worden onder<br />
meer bepaald door de (historische) achtergrond van de actoren. Indien een discours succesvol is, dat<br />
wil zeggen als veel mensen deze discours gebruiken om de wereld te conceptualiseren, zal het<br />
gestructureerd worden in instituties (Hajer, 1990).<br />
Onder de term discoursanalyse vallen velen soorten discoursen en de discoursanalyse moet dan ook<br />
gezien worden als een paraplu waar een variëteit van actuele onderzoeken onder vallen met hele<br />
verschillende doelen en theoretische achtergronden (Burr, 1995).<br />
Volgens Trappenburg (1993) zijn er vijf soorten discoursanalyses. De eerste analyse is gebaseerd op<br />
het deconstructivisme. Deconstructivisme is de richting in de wetenschappen die het belang van<br />
structuur ontkent en de chaos tot norm verheft. De tweede vorm, de argumentenanalyse bestudeert<br />
het talig aspect van de maatschappelijke werkelijkheid met behulp van zeer precies taaltechnisch<br />
begrippenapparaat.<br />
De derde vorm is de vertoogtheorie. Een bekende wetenschapper die deze analysevorm toepaste, is<br />
Foucault. Deze benadering gaat ervan uit dat veranderingen in vertogen een weerspiegeling geven<br />
van onderliggende culturele veranderingen, of van voorboden voor culturele veranderingen, of van<br />
mechanismen waardoor culturele veranderingen zich voltrekken. Het gaat hier altijd om analyses<br />
vanuit een langere termijn of anderszins in macrovergelijkend perspectief. De vierde soort<br />
discoursanalyse is de debatanalyse. Die bekijkt het debat vanuit een ‘puur’ debat en niet vanuit een<br />
verkapte machtsstrijd. In tegenstelling tot de argumentatie analyse gaat het bij deze benadering niet<br />
om een gedetailleerde analyse, maar om meer structuur in het debat te krijgen. De laatste vorm is de<br />
agendabouw benadering. Deze benadering gaat ervan uit dat dingen op de agenda moeten komen om<br />
opgelost te worden. Hier gaat het meer om een onderkenning van het probleem en om (on)zichtbare<br />
machten, die ervoor zorgen dat ze (on)verminkt op de agenda komen of er juist af blijven.<br />
Een tweetal varianten die genoemd zijn door Trappenburg (1993) zijn iets meer uitgewerkt: de<br />
argumentenanalyse en de vertoogtheorie.<br />
De argumenten-analyticus is met name geïnteresseerd in de argumentatie rondom een<br />
maatschappelijke verschijnsel. De argumenten-analyticus heeft daarvoor een zeer precies,<br />
taaltechnisch begrippenapparaat tot zijn beschikking. Hij beoordeelt de logica van redeneringen, spoort<br />
drogredeneringen op en beziet gebezigde argumentaties tegen de achtergrond van een omvangrijk<br />
apparaat van discussieregels.<br />
Een goed voorbeeld van een argumentatie-analytisch boek is het proefschrift van Pröpper<br />
“Argumentatie en machtsuitoefening in onderzoek en beleid. Evaluatie-onderzoek naar de Wet<br />
Investeringsrekening en het gebruik ervan in het beleidsproces (1989)”. Pröpper brengt aan de hand<br />
van een zeer gedetailleerde “modelprocedure voor argumentatie” nauwkeurig in beeld hoe er door<br />
ambtenaren en politici gesproken is over een aantal evaluatierapporten inzake de Wet<br />
Investeringsrekening.<br />
22
Zijn modelprocedure is dermate exact dat zij hem zelfs in staat stelt kwantitatieve overzichten te geven<br />
van overtredingen van de discussieregels door de deelnemers aan de WIR-evaluatiedebatten.<br />
De vertoogtheoreticus is ook geïnteresseerd in de argumentatie over de maatschappelijke<br />
werkelijkheid, maar hij werkt met een veel grover gereedschap. Het gaat de vertoogtheoreticus niet om<br />
de exacte logische geldigheid van de door meneer A verdedigde stelling in diens debat met mevrouw<br />
B; het gaat hem om op macroniveau waar te nemen verschuivingen in manieren van spreken en<br />
denken.<br />
Invloed van belanghebbenden verloopt vaak niet via een rechtstreeks lijn van machtsuitoefening (u zult<br />
nu doen wat ik zeg), maar via de vaak te weinig in het macht-en-invloed onderzoek betrokken lijn van<br />
de ‘discours-infiltratie’: “U zult gaan denken in mijn termen en dat zal op langere termijn gevolgen<br />
hebben voor wat u doet”.<br />
De vertoogtheoreticus kijkt naar een langere periode om trendbreuken, paradigmatische conceptuele<br />
verschuivingen en discourscoalities in kaart te brengen. Trappenburg (1993) kiest in haar proefschrift<br />
voor een modern medisch-ethische discours. Zijn noemt haar onderzoeksinvalshoek het<br />
maatschappelijke communicatie & argumentatieperspectief.<br />
Dit onderzoek naar ruimtelijke kwaliteit bij meervoudige projecten beslaat een veel te korte periode om<br />
een vertooganalyse goed in beeld te brengen. De in deze studie onderzochte debatten zouden<br />
allemaal en integraal in één vertoog moeten passen, bijvoorbeeld in zoiets als een “Ruimtelijke<br />
Kwaliteit Discours anno 2002”.<br />
2.2.3 Relatie discours en macht<br />
Een aantal wetenschappers heeft een relatie gelegd tussen een discours van een bepaalde actor en<br />
de macht die hij of zij met die discours kan uitoefenen.<br />
Burr (1995) legt in haar boek ‘An introduction to social constructionism’ de relatie tussen discours en<br />
macht. Zij stelt zichzelf de vraag: wat betekent het om macht te hebben? Volgens Burr (1995) zijn<br />
discoursen ingebed in machtsrelaties. Deze ideeën zijn een uitwerking van de Franse filosoof Foucault.<br />
Dankzij zijn invloedrijke werk is de discours sterk verweven geraakt met kennis en macht. Volgens<br />
Foucault is kennis een macht over anderen, de macht om anderen te definiëren. Hij gaat uit van het<br />
gegeven dat er altijd een aantal discoursen zijn rond een bepaalde gebeurtenis, die elk een<br />
alternatieve kijk bieden, en die elk verschillende mogelijkheden voor actie met zich meebrengen. De<br />
dominante of leidende discours wordt in dit proces continu onderworpen aan strijd en weerstand. Voor<br />
Foucault zijn macht en weerstand twee dezelfde kanten van de medaille. De impliciete macht in één<br />
discours is alleen zichtbaar vanuit de impliciete weerstand in een andere discours.<br />
Wanneer een analyse gemaakt wordt, moet niet als uitgangspunt genomen worden dat een discours<br />
een macht is, maar moet men zich afvragen wanneer en hoe een bepaalde discours meer macht heeft<br />
dan een andere discours. Dit laatste heeft Schnabel onderzocht in de ‘trias therapeutica’ van de<br />
gezondheidszorg. Schnabel’s (1988) visie op de gezondheidszorg staat beschreven in de publicatie<br />
‘De gezondheidszorg: van immuniteit tot publiek domein’. Hij onderscheidt drie machten. De eerste<br />
macht is die van de financiers: de ziekenfondsen, de particuliere verzekeraars en overheid. De tweede<br />
macht is die van de aanbieders van de zorg: de hulpverleners, artsen, verpleegkundigen en<br />
ziekenhuisdirecties. De derde macht bestaat uit hulpvragers, patiënten, cliënten en consumenten van<br />
zorg. De tweede macht had het volgens Schnabel voor elkaar dat zij de beide andere machten steeds<br />
weer overtuigden, zodat er binnen de ‘trias therapeutica’ geen belangenconflicten bestonden. Deze<br />
driedeling zou vertaald kunnen worden naar de planologie. Ambtenaren, stedenbouwkundigen,<br />
architecten en projectontwikkelaars beschikken over een grote hoeveelheid kennis die de gewone<br />
burger niet heeft. Zij weten deze kennisvoorsprong vaak op een handige manier om te zetten in extra<br />
geld, meer macht en een verhoogde status.<br />
Door andere wetenschappers (onder meer Giddens en Hajer) is kritiek gekomen op delen van<br />
Foucault’s theorie. (Wissink, 2000). Volgens hen wordt er te weinig aandacht besteed aan het<br />
doelgericht en reflexief optreden van actoren. Zij hebben hun eigen theorieën omtrent macht en<br />
discours dan ook hierop aangepast.<br />
23
Zo ziet Hajer in tegenstelling tot Foucault dat discoursen verbonden zijn met de posities van actoren.<br />
Preferenties en belangen zijn wellicht duurzaam, maar zijn volgens Hajer (2001) altijd verbonden met<br />
de posities van actoren in de praktijk. De theorie van Hajer biedt aanknopingspunten voor dit<br />
onderzoek (hij heeft de discours onder meer toegepast binnen de ruimtelijke ordening) en wordt<br />
hieronder dan ook verder uitgewerkt.<br />
2.2.4 Hajer: story-lines en discourscoalities<br />
Vanuit Hajers benadering is politiek een strijd om discursieve hegemonie waarbij actoren steun zoeken<br />
voor hun definitie van de werkelijkheid. Overheersende discoursen krijgen een vertaling in beleid en in<br />
organisatorische wijzigingen. Hajer noemt dit ‘discours institutionalisation’. Een discours wordt<br />
hegemoniaal doordat verschillende discursieve elementen met elkaar verbonden zijn. Dit proces heeft<br />
dan ook een interdiscursief karakter. Om deze interdiscursieve communicatie te analyseren<br />
introduceert Hajer twee begrippen: story-line en discourscoalities.<br />
Story-lines spelen een belangrijke rol bij interdiscursieve communicatie. Een story-line is een<br />
verhaallijn die het voor actoren mogelijk maakt om verschillende discursieve categorieën met elkaar te<br />
verbinden en zodoende betekenis te geven aan hun sociale en fysische werkelijkheid. Een story-line<br />
suggereert zodoende eenheid in een enorme diversiteit aan discursieve elementen. In ‘Bias in<br />
environmental discours, an analysis of the acid rain controversy in Great Britain’ heeft Hajer (2001) de<br />
story-line van de zure regen in Groot-Brittannië uitgewerkt.<br />
Discourscoalitie is het tweede operationele begrip in Hajers argumentatieve benadering. Hij definieert<br />
de discourscoalitie als (1) het geheel van een verzameling story-lines; (2) de actoren die deze storylines<br />
uiten; en (3) de praktijk waarop deze discursieve activiteit is gebaseerd. In de strijd om<br />
discursieve hegemonie verbinden verschillende actoren zich om verschillende redenen met specifieke<br />
verzamelingen van story-lines. Storylines zorgen ervoor dat discourscoalities ontstaan en bijeen<br />
blijven.<br />
Discoursen maken het voor actoren onmogelijk om bepaalde dingen te zijn of te zeggen. Omgekeerd<br />
verschaffen ze andere juist identiteit en autoriteit. Hajer (2001) constateert echter dat hiermee ten<br />
onrechte vooral aandacht wordt gegeven aan de beperkende werking van discoursen, terwijl niet in<br />
beeld komt hoe discoursen het handelen ook mogelijk maakt. De theorie van Hajer maakt duidelijk dat<br />
argumentaties altijd plaatsvinden tussen doelgerichte actoren, maar dat ze tevens ingebed zijn in<br />
praktijken waarmee vormen van zingeving, dominantie en legitimatie centraal staan. Hajer geeft<br />
hiermee aan dat zijn discourstheorie een institutionele theorie is. Discoursanalyse kijkt dus niet alleen<br />
naar wat wordt gezegd maar kijkt ook naar de manier waarop wat wordt gezegd, is bepaald door<br />
instituties. Het construeren van de werkelijkheid is dus geen idealistisch proces, maar is mede bepaald<br />
door de praktijken waarin dit gebeurt. Hajer benadrukt daarbij dat in een analyse van discoursen in een<br />
politieke context aandacht moet worden besteed aan het strategisch opereren van actoren. Volgens<br />
hem selecteren actoren hun gedachte en passen die aan in een continue poging om anderen van hun<br />
gelijk te overtuigen.<br />
Het analysekader uit hoofdstuk 1 (paragraaf 1.2) is gebaseerd op deze ideeën van Hajer. Uit dat<br />
analysekader blijkt ook dat de positie van een belanghebbende (die bepaald wordt door de institutie<br />
waarbinnen hij of zij opereert) van invloed is op zijn of haar discours.<br />
24
EEN VOORBEELD VAN EEN TOEPASSING VAN DE DISCOURSANALYSE IN DE PLANOLOGIE:<br />
In de huidige ontwerpdiscussie van de openbare ruimte spelen discoursen een belangrijke rol. Volgens<br />
Hajer en Reijndorp (2001) is er sprake van enkele duidelijk te omschrijven ‘ontwerpdiscoursen’ die<br />
overal de herinrichting van stedelijke ruimte bepalen. Een reden van het ontbreken van een visie op<br />
kwaliteit van de openbare ruimte is gelegen in het feit dat ‘belangrijke’ spelers als bestuurders,<br />
vormgevers en ontwikkelaars elkaar op dit moment erg goed kunnen vinden als het gaat om de<br />
vormgeving van die stedelijke openbare ruimte (Hajer en Reijndorp, 2001).<br />
Gemeenschappelijk zijn de interesse in het<br />
terugdringen van de rommeligheid, een<br />
nadruk op esthetiek en een voorkeur voor<br />
design. Een andere discours kijkt meer naar<br />
de toestand van de openbare ruimte in het<br />
algemeen, waarbij thema’s als ‘onveiligheid’<br />
en ‘zinloos geweld’ een belangrijke rol spelen.<br />
Het derde perspectief wordt gevormd door de<br />
discussie over ‘niet-plaatsen’: de opkomst<br />
van nieuwe openbare ruimten als quasimachinale<br />
doorgangsruimten, zoals<br />
wegrestaurants, TGV-stations en shopping<br />
malls.<br />
Dit in tegenstelling tot ‘antropologische<br />
plaatsen’ die sociaal en historisch zijn<br />
ingebed. Hajer en Reijndorp (2001) geven<br />
aan dat de huidige discussie over de kwaliteit<br />
van de openbare ruimte is ingegeven door<br />
deze drie invalshoeken, die in wezen een<br />
eigen discours zijn, met eigen<br />
standaardoplossingen, sympathisanten, en<br />
blinde vlekken.<br />
De drie zojuist genoemde discoursen zorgen<br />
echter voor onderlinge spanning.<br />
O<br />
u<br />
t<br />
l<br />
e<br />
t Shopping Batavia Stad in Lelystad: een ‘niet-plaats’<br />
Het esthetische ideaal van ontwerpers en bestuurders wordt niet zelden na verloop van tijd teniet<br />
gedaan door inwilliging van de vraag van gebruikers naar gezelligheid en meer groen. De twee<br />
onderzoekers stellen zichzelf de vraag in hoeverre de ontwerpdiscours zich verhoudt tot de<br />
uiteenlopende eisen die aan de openbare ruimte worden gesteld.<br />
2.3 Conclusie<br />
Om de procesvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden, wordt in deze studie de<br />
discoursanalyse toegepast. In dit hoofdstuk is het ontstaan van de discourstheorie beschreven.<br />
Gesproken is over de discours als echt taalkundig debat of meer bekeken vanuit een bepaalde<br />
invalshoek. Ook is de relatie tussen discours en macht besproken.<br />
Welke discoursmethode wordt in dit onderzoek toegepast? De twee belangrijkste randvoorwaarden<br />
voor een goede discoursanalyse liggen volgens Trappenburg (1993) bij de keuze tussen twee<br />
elementen.<br />
Keuze 1: ‘taal’ bekijken als (1) serieus, puur en echt én (2) beoordelen op de inhoudelijke merites.<br />
Keuze 2: ‘taal’ bekijken vanuit (1) de inhoudelijke belangstelling én vanuit (2) een verkapte machts-<br />
25
uitoefening.<br />
In dit onderzoek wordt aangesloten bij keuze 2. De inhoud, het meervoudig ruimtegebruik, staat<br />
voorop. De analyse zal zich richten op wat welke actoren inhoudelijk zeggen. Daarnaast wordt er in dit<br />
onderzoek vanuit gegaan dat elke actor tijdens de discussie over ruimtelijke kwaliteit probeert macht uit<br />
te oefenen vanuit zijn eigen sociale praktijk, zodat het meervoudig plan zoveel mogelijk naar zijn<br />
wensen wordt uitgevoerd. Het gaat hier om het strategisch opereren van actoren, zoals benoemd door<br />
Hajer (1990).<br />
Hoe wordt de discours theorie van Hajer in dit onderzoek toegepast? Bij de observatie en analyse van<br />
de practica ruimtelijke kwaliteit, de werkateliers meervoudig opdrachtgeverschap en de interviews met<br />
belanghebbenden zal steeds per actor gekeken worden vanuit welke discours ‘gesproken’ wordt over<br />
de ruimtelijke kwaliteit. Tijdens dit onderzoek zal gekeken worden naar de begrippen die de actoren in<br />
de praktijk zelf naar voren brengen.<br />
In hoofdstuk 4 zal daarom gekeken worden welke discoursen er aanwezig zijn, als gekeken wordt naar<br />
de discussie over ruimtelijke kwaliteit bij meervoudige projecten.<br />
Uit deze discoursen zal tevens zichtbaar zijn waar de belangen van een bepaalde (groep) actoren wel<br />
en niet liggen. Bovendien kunnen spanningen en belangentegenstellingen tussen actoren inzichtelijk<br />
gemaakt worden.<br />
Voordat ingegaan wordt op de bevindingen van het veldwerk naar ruimtelijke kwaliteitsdiscoursen,<br />
worden in hoofdstuk 3 eerst de drie meervoudige projecten toegelicht. Uit het inleidende hoofdstuk<br />
bleek al dat het Transferium Steenwijk, Buurtschap Zwolle en Leiden Noord gekozen zijn vanwege hun<br />
achterliggende meervoudige concept en de fase waarin zij zich in het ruimtelijke ontwikkelingsproces<br />
bevinden. Maar wat houden deze projecten nu concreet in en in hoeverre speelt ruimtelijke kwaliteit<br />
een rol in deze projecten. Van alle drie de projecten is in het volgende hoofdstuk een<br />
documentatieanalyse gemaakt.<br />
26
3 Ruimtelijke kwaliteit bij drie meervoudige projecten<br />
3.1 Inleiding<br />
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de drie meervoudige projecten Transferium<br />
Steenwijk, Buurtschap Zwolle en Leiden Noord. Bij deze beschrijving wordt ingegaan op de aanleiding<br />
van het project, de huidige situatie en knelpunten alsmede de ruimtelijke plannen. Tevens is een<br />
analyse gemaakt van de beschikbare documentatie over de begrippen meervoudig ruimtegebruik en<br />
ruimtelijke kwaliteit.<br />
De documenten, die in dit onderzoek zijn geanalyseerd, zijn voorafgaand en gedurende het veldwerk<br />
geanalyseerd. Documenten, die na augustus 2002 zijn verschenen, zijn vanwege de tijdsduur van dit<br />
onderzoek niet meer meegenomen in dit onderzoek.<br />
Alle drie de meervoudige projecten bevinden zich in elke een ander stadium van het planproces. In<br />
onderstaand figuur staat aangegeven waar de drie projecten zich bevinden.<br />
beheer<br />
realisatie<br />
context<br />
planvorming<br />
initiatief<br />
visie<br />
5*+6*''44 6<br />
% &'()* +,-(%**'.+/0<br />
,, %(1 &23.455*<br />
De projecten worden in chronologische volgorde besproken.<br />
Bij de projecten Steenwijk en Buurtschap Zwolle is <strong>Habiforum</strong> betrokken als kennispartner en als<br />
medefinancier van het proces. In het project Leiden Noord is <strong>Habiforum</strong> –afgezien van het practica<br />
ruimtelijke kwaliteit- niet betrokken geweest.<br />
27
3.2 Transferium Steenwijk<br />
3.2.1 Aanleiding<br />
In het streekplan van de Provincie Overijssel ‘Streekplan Overijssel 2000+’ werd de gemeente<br />
Steenwijk aangewezen als kern met streekfunctie. Dit werd vervolgens begin 1999 uitgewerkt door<br />
middel van een aantal projecten en activiteiten in een convenant met de provincie. De bedoeling van<br />
deze projecten was om tot de versterking van de positie en de status van Steenwijk als kern met<br />
streekfunctie te komen. Achterliggend doel was de vergroting van het economisch draagvlak en de<br />
economische structuur, zodat de centrumfunctie behouden kan blijven en daarnaast uitgebreid kan<br />
worden.<br />
Steenwijk heeft voor omliggende kernen in de eigen provincie Overijssel als daarbuiten (zowel in<br />
Zuidwest-Drenthe als in Zuidoost-Friesland) een belangrijke centrumfunctie.<br />
Eén van de projecten om de positie van Steenwijk te verstevigen is het project ‘Transferium met een<br />
multimodaal en multifunctioneel karakter’.<br />
De gemeente heeft daartoe in samenwerking met de Nederlandse Spoorwegen een<br />
haalbaarheidsstudie laten doen naar de potenties van het station en kantoorontwikkeling.<br />
Huidige situatie<br />
Steenwijk is gelegen op de as tusen Meppel en Heereveen (Zwolle en Leeuwarden) en is bereikbaar<br />
via de snelweg A32 en met de trein. Het huidige intercitystation bevindt zich ten noorden van de<br />
binnenstad en is een soort scharnierpunt tussen de historische binnenstad en de snelweg A32 met<br />
enkele nieuwe woonwijken. Deze locatie is volgens de gemeente van groot strategisch belang. De<br />
locatie kan als katalysator voor andere ontwikkelingen werken.<br />
Steenwijk en omgeving met daarin aangegeven het plangebied<br />
In de omgeving van het station is het multifunctionele complex De Meenthe gelegen, waar zich onder<br />
meer een theater en een sportcomplex bevinden. Aan de noordzijde van het station is een jachthaven.<br />
Het station vormt op dit moment een barrièrewerking tussen noord en zuid.<br />
De Ecologische Hoofdstructuur grenst aan de toekomstige bebouwingsgrens van de nieuwe woonwijk<br />
Woldmeenthe. De bos- en heidegronden van Drenthe gaan bij Steenwijk over in de waterrijke<br />
gebieden van Overijssel. De Steenwijker Aa is het verbindende element. In de omgeving van Steenwijk<br />
(o.a. Giethoorn) komen veel (dag)toeristen. De bereikbaarheid van (water)recreatie, bezoekerscentra<br />
en natuurgebieden is niet optimaal. Bovendien is het omliggende gebied kwetsbaar.<br />
28
Het huidige stationsgebied is geen bijzondere locatie, maar heeft volgens de betrokken partijen, zoals<br />
de gemeenten en NS vastgoed, potenties en daarom is besloten een haalbaarheidsstudie te laten<br />
uitvoeren.<br />
3.2.2 Ruimtelijke plannen<br />
Vijf jaar geleden heeft de gemeente Steenwijk initiatief genomen voor dit plan. Bij de NS was er toen<br />
nog geen draagvlak voor een dergelijk groot project. NS wilde liever eerst alleen de directe<br />
stationsomgeving aanpakken. Anderhalf jaar geleden was ook de NS bereid om mee te doen aan een<br />
project dat een grotere schaal omvatte. De gemeente en NS hebben daarom door Arcadis en met<br />
behulp van adviezen van <strong>Habiforum</strong>, Alterra en de Provincie Overijssel een haalbaarheidsstudie laten<br />
verrichten. De kernelementen van het Transferium-project zijn (Arcadis, 2001):<br />
Gebiedsgericht Beleid (GGB)<br />
Provincie Overijssel<br />
1. Versterken van de steekcentrumfunctie van Steenwijk<br />
2. Afstemmen van rode, groene en blauwe structuren. Steenwijk heeft een historisch centrum en is<br />
gelegen in een omgeving met veel groen en waterverbindingen vanuit het station naar het<br />
buitengebied.<br />
3. Een impuls geven aan het omliggende plattelandsgebied via het concept beleveniseconomie.<br />
Steenwijk en omgeving vallen sinds een tijd onder het Gebiedsgericht Beleid van de provincie<br />
Overijssel. Doelstelling van dit beleid was om in 15 jaar tijd (tot 2010) 2000 hectare<br />
landbouwgrond om te zetten in natuur (1500 ha), recreatiegebied en drinkwatergebied, opdat er<br />
een sterkere landbouw zou komen, meer banen in de recreatiesector, betere leefbaarheid en<br />
hogere natuurkwaliteit.<br />
4. Vergroten van de economische dynamiek en de ruimtelijke kwaliteit in de stationsomgeving,<br />
werkend vanuit het concept van meervoudig ruimtegebruik.<br />
29
Transferium Steenwijk: multifunctioneel en regionaal knooppunt<br />
Schaal: Stationsgebied met uitstraling naar de regio<br />
Programma’s/Functies: Infrastructuur in samenhang met wonen, werken,<br />
voorzieningen (sociaal en cultureel), recreatie en water<br />
<strong>Meervoudig</strong>e dimensie(s): Intensiveren (wonen en werken) en verweven<br />
(multimodaal en functioneel transferium), tijdsdimensie<br />
Opdrachtgever: Gemeente Steenwijk<br />
Betrokkenen: Gemeente Steenwijk, NS Vastgoed en NS Reizigers, Provincie<br />
Overijssel en Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij (KNHM).<br />
Procesmatig betrokkenen: Arcadis, Alterra, Boer & Croon en <strong>Habiforum</strong><br />
Het masterplangebied omvat het stationsgebied en omgeving (zie kaart Steenwijk en omgeving).<br />
De gemeente wil in het nieuw af te sluiten convenant met de provincie Overijssel een aantal projecten<br />
opnemen, waarvan ‘Station+’ er één van is. Interventies in het stationsgebied zijn (Gemeente<br />
Steenwijk, 2002):<br />
- Transferium: overstap naar ander vervoer in het gebied en recreatief informatiecentrum; 250<br />
parkeerplaatsen.<br />
- Tunnel Woldmeenthe. Aan de noordzijde van het station zijn onlangs 200 woningen gerealiseerd,<br />
waarvan 90% in de koopsector. Er komen in de nieuwe wijk Woldmeenthe nog 300 woningen bij.<br />
Een tunnel onder het spoor door zorgt voor verbinding van Woldmeenthe en bedrijven met de<br />
binnenstad.<br />
- Investeringsimpuls De Meenthe (theater-<br />
en sportcomplex) als bijdrage aan de<br />
culturele stad. Allereerst dient De<br />
Meenthe een duidelijke entree en<br />
representatief gezicht te krijgen. Het<br />
culturele voorzieningenniveau van<br />
Steenwijk zal daarnaast worden<br />
uitgebreid en versterkt worden. Het<br />
Muzisch centrum (muziekonderwijs) zal<br />
geïntegreerd worden in De Meenthe. Ook<br />
wordt kwalitatief ingespeeld op een<br />
versterking van de sport-voorzieningen in<br />
De Meenthe.<br />
- Herinrichting en vergroten van het<br />
stationsplein. Het stationsgebied moet<br />
meer uitstraling krijgen.<br />
- Parkeervoorzieningen.<br />
- Kantoorontwikkeling.<br />
- Het bedrijventerrein aan het Dolderkanaal dient herstructureerd te worden.<br />
De tunnel, die de gemeente graag ziet komen onder het station door, zal voor een zeer groot deel door<br />
Railinfrabeheer (RIB) betaald moeten worden. Railinfrabeheer is op dit moment nog niet direct<br />
betrokken bij de plannen. Er is wel al een lobby-traject in gang gezet.<br />
Op dit moment is er een haalbaarheidsstudie opgesteld. Daarin zijn een drietal modellen voor de<br />
inrichting van het gebied gepresenteerd, te weten Stationsduo, Culturele reeks en Verdiept plein. De<br />
nadruk bij elke variant is steeds anders. Het Stationsduo is gericht op de overstap- en stationsfunctie,<br />
de Culturele reeks op cultuur en vermaak én een combinatie van functies en bij het Verdiept plein op<br />
een plein onder het maaiveld van het station met daaromheen ambachtelijke en kleinschalige functies.<br />
30
3.2.3 <strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit<br />
Aan welke vormen van meervoudigheid wordt in dit project gedacht?<br />
Bij meervoudigheid, wat expliciet genoemd wordt in de documentatie, wordt gedacht aan de<br />
combinatie van de functies wonen, werken en recreatie (verweven).<br />
Daarnaast is er de wens om een tunnel en wellicht een verdiept plein aan te leggen (verticale<br />
dimensie). De reden hiertoe is dat men de barrièrewerking van het spoor tussen noord en zuid wil<br />
tegen gaan. Ook wordt eraan gedacht om de parkeervoorzieningen die overdag voor het station<br />
gebruikt worden ’s avonds voor het theater De Meenthe te gebruiken (tijdsdimensie).<br />
Eén van de doelstellingen van het project is het opwaarderen van de ruimtelijke, visuele en functionele<br />
kwaliteiten alsmede het economische functioneren van het stationsgebied. Onder andere door<br />
meervoudig ruimtegebruik, maar ook door de koppeling te leggen met de bestaande binnenstad,<br />
cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten en natuurwaarden van de omgeving van Steenwijk<br />
(Arcadis, 2001: 10). In deze doelstelling komt het begrip ruimtelijke kwaliteit terug. Naast de<br />
doelstellingen zijn er een viertal kernelementen. In één van de vier kernelementen komt ook het begrip<br />
ruimtelijke kwaliteit voor. Het derde kernelement is het vergroten van de economische dynamiek en<br />
ruimtelijke kwaliteit in de stationsomgeving vanuit het concept meervoudig ruimtegebruik. Volgens de<br />
participanten staat de huidige ruimtelijke kwaliteit en samenhang van het station en directe omgeving<br />
in scherp contrast met de landschappelijke kwaliteiten die de omgeving van Steenwijk heeft (Arcadis,<br />
2001). Een operationalisering of uitwerking van wat de gewenste ruimtelijke kwaliteit moet zijn,<br />
ontbreekt. Bij de diverse modellen die geschetst worden, wordt er niet meer teruggekomen op waar de<br />
oplossingen zitten die specifiek bijdragen aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Of dragen alle drie de<br />
modellen daaraan bij?<br />
Daarom is gekeken naar welke knelpunten worden aangegeven. Men gaat er hierbij vanuit dat als de<br />
knelpunten weggenomen zijn, er dan (voldoende) ruimtelijke kwaliteit aanwezig is. De knelpunten die<br />
onder meer genoemd worden, zijn de fysieke en visuele barrièrewerking tussen noord en zuid, dat de<br />
jachthaven geen directe koppeling met het centrum kent, alsmede dat er een duidelijke en<br />
rechtstreekse verbinding van het station naar het centrum ontbreekt.<br />
Ook de concrete voorstellen voor her te ontwikkelen locaties zouden wellicht een bijdrage kunnen<br />
leveren aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Het gaat dan om het station wat meer uitstraling moet<br />
krijgen, de herstructurering van het bedrijventerrein langs het Dolderkanaal en de fysieke ingrepen bij<br />
de Meenthe, die moeten bijdragen aan een duidelijke entree en een representatief gezicht.<br />
De enige meer concrete uitwerking die wordt gegeven, is de mogelijkheid om de kwaliteiten van de<br />
stad en de omgeving te benutten door middel van de kansen van de beleveniseconomie. Het recreëren<br />
vanuit Steenwijk in de directe omgeving moet meer worden dan het aanbieden van diensten, het moet<br />
een belevenis worden voor alle bezoekers.<br />
Behalve het oplossen van de visuele barrière door meervoudig ruimtegebruik, worden er geen directe<br />
andere meervoudige oplossingen aangedragen die concreet aan de ruimtelijke kwaliteit kunnen<br />
bijdragen.<br />
Het wordt niet duidelijk uit de documentatie of met het oplossen van de knelpunten, met het uitvoeren<br />
van de concrete voorstellen of met het toepassen van het concept beleveniseconomie de gewenste<br />
ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Verder dan de stelling ‘door meervoudig ruimtegebruik en een<br />
koppeling tussen te leggen tussen verschillende delen is er ruimtelijke kwaliteit’, komt men op papier<br />
niet. Het begrip wordt in Steenwijk normatief toegepast en wordt enkel onderschreven door de direct<br />
betrokken participanten (zie kader Transferium Steenwijk). Het is niet bekend of minder centraal<br />
betrokkenen, zoals De Meenthe, hiermee hebben ingestemd.<br />
31
3.3 Buurtschap Zwolle<br />
3.2.1 Aanleiding<br />
Begin 2001 heeft de gemeente Zwolle samen met de gemeente Hattem en een groot aantal<br />
belanghebbenden een Schetsboek IJsselzone gemaakt met daarin inspiraties voor de toekomstige<br />
inrichting van de IJsselzone, het gebied langs de benedenloop van de IJssel. Reden hiertoe was dat<br />
het gebied de IJsselzone geconfronteerd werd met tal van ontwikkelingen die ingrijpende gevolgen<br />
kunnen hebben.<br />
Een van de meest prominente en actuele ontwikkelingen vloeide voor uit het kabinetsstandpunt<br />
‘Ruimte voor de rivier. Dit hield in dat er met ingang van januari 2001 de maatgevende afvoer bij Lobith<br />
verhoogd werd van 15.000 naar 16.000 kubieke meter water per seconde. Tot 2015 moeten daarom<br />
maatregelen in en om de uiterwaarden uitgevoerd worden om de afvoercapaciteit van de rivieren<br />
minimaal op het peil van 16.000 kubieke meter per seconde te brengen. Concreet houdt dit in dat<br />
gezocht wordt naar maatregelen, die de rivier de ruimte geven. In de uitwerkingen van het kabinet van<br />
‘’ Ruimte voor de rivier’ staat dat bij de rivierverruiming gezocht moet worden naar mogelijkheden om<br />
dit te combineren met herstel en verbetering op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit (CPB, 2000).<br />
Vervolgens is er een programmaplan ‘<strong>Meervoudig</strong> Ruimtegebruik IJsselzone’ gemaakt, dat ongeveer<br />
28.000 hectare groot is. Dit gebied loopt van Olst tot het Ketelmeer. Bij het programmaplan is<br />
<strong>Habiforum</strong> ook betrokken. Eén van de pilotprojecten uit dit programma is het Buurtschap Zwolle<br />
geworden.<br />
Huidige situatie<br />
Het plangebied van het Buurtschap is een groene strook van zo’n 700 hectare die de overgang van de<br />
stad Zwolle naar de rivier de IJssel vormt. Het gebied ligt aan de zuidkant van de stad.<br />
Het grootste deel van het gebied wordt gebruikt als landbouwproductie met als hoofdgewas gras. Met<br />
name in het midden is een weidevogelgebied. Verder wordt dit gebied gekenmerkt door wandel- en<br />
fietspaden, waterwinning, verblijfsaccommodatie en staat er hier en daar een woonhuis. Het gebied<br />
wordt doorsneden door de spoorweg en de snelweg A28. Staatsbosbeheer en agrariërs zijn naast de<br />
gemeente Zwolle de grootste grondbezitters.<br />
Ontwikkelingen die op het Buurtschap afkomen zijn de aanleg van de Hanzelijn, de verdubbeling van<br />
de rijksweg, het aanwijzen van de IJssel als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur, de<br />
behoefte aan recreatiemogelijkheden van de Zwollenaren en de handhaving van de waterwinning. Het<br />
economische perspectief van de landbouw is slecht te noemen. Daarnaast kampt deze stadsrandzone<br />
met het “gevaar” van de oprukkende stad.<br />
Een aantal organisaties en belanghebbenden (zie kader Buurtschap) zagen deze (negatieve)<br />
ontwikkelingen op hen afkomen en hebben zich daarom verenigd in een Buurtschap om gezamenlijk<br />
een visie en inrichtings- en exploitatieplannen voor het gebied te ontwikkelen.<br />
De omgeving van het Buurtschap Zwolle<br />
3.2.2 Ruimtelijke plannen<br />
Op 20 februari 2002 is door de betrokken<br />
partijen een intentieovereenkomst afgesloten,<br />
waarin zij hebben aangegeven gezamenlijk de<br />
kwaliteit van het gebied tussen Zwolle en de<br />
IJssel te willen behouden en waar nodig te<br />
versterken (Buurtschap, visieontwikkeling,<br />
2002). Op deze wijze hoopt het Buurtschap dat<br />
het gebied behouden kan worden voor<br />
verrommeling en de oprukkende stad. Het<br />
Buurtschap is gericht op natuur, water, voedsel,<br />
groen en “genieten”.<br />
In het gebied zijn verschillende bedrijven en<br />
beheersgebieden, die elkaar nodig hebben om<br />
de inrichting en het exploitatieperspectief te<br />
verbeteren.<br />
Buurtschap Zwolle: meervoudig duurzaam landgebruik<br />
Schaal: 700 hectare, pilot project van Programma <strong>Meervoudig</strong> Ruimtegebruik IJsselzone<br />
32
De volgende deelgebieden bevinden zich in het gebied en zijn een concrete uitwerking van de<br />
ruimtelijke plannen (Projectteam Buurtschap, 2002b).<br />
Bron: Projectteam Buurtschap, 2002<br />
Allereerst liggen er de natuurgebieden Engelse Werk I en II en de uiterwaarden die behoren tot de<br />
Ecologische Hoofdstructuur. Hier worden mogelijkheden gecreëerd voor ‘genieten’ en voor<br />
(natuur)educatie. Daarnaast zal het Park Engelse Werk en het Spoolderbos gericht zijn op<br />
recreatiemogelijkheden, ‘genieten’ en waterwinning.<br />
Op het landgoed Schellerberg kan rustige verblijfsaccomodatie komen (landgoedcamping, luxe<br />
conferentiegelegenheid en groen). Ook zijn er landbouwbedrijven die gangbare productie zullen gaan<br />
combineren met beheer van natuur en landschap, (verblijfs)recreatie en/of streekproducten. Tot slot is<br />
er het waterwinbedrijf dat water produceert. Hier zijn mogelijkheden voor natuur, wandelen, fietsen en<br />
een bijdrage aan sanering van milieuproblemen.<br />
33
Binnen het Buurtschap Zwolle is de bewonersgroep Initiatiefgroep IJsselzone 2 zeer actief. In april 2002<br />
hebben zij een bundel “IJsselzone boven water: ideeën over inrichting, onderzoek en beheer”<br />
gepubliceerd alsmede een actievoorstel “En nu aan land”. Zij hebben hierin een geografische en<br />
cultuurhistorische beschrijving van het gebied gemaakt met daarin 15 creatieve ideeën.<br />
Het belangrijkste uitgangspunt voor de Initiatiefgroep IJsselzone is dat het Buurtschap Zwolle een<br />
groen en open gebied blijft.<br />
Echter, niet alle belanghebbenden zijn actief in het Buurtschap. NS Bodemsanering en Rijkswaterstaat<br />
hebben op dit moment geen interesse in het project Buurtschap en zijn er niet bij aangesloten (terwijl<br />
zij wel een deel van de grond bezitten en dus uiteindelijk “macht” kunnen uitoefenen!).<br />
3.2.3 <strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit<br />
De invloed van <strong>Habiforum</strong> aan dit traject is zichtbaar. Zo was bij de selectie van projecten ten behoeve<br />
van het project IJsselzone één van de vier criteria dat het moest gaan om meervoudig ruimtegebruik.<br />
Bij het Buurtschap is dan ook veel aandacht besteed aan meervoudig ruimtegebruik. De mogelijkheden<br />
die er volgens het Buurtschap zijn, zijn met name het combineren van functies. Het gaat hierbij om een<br />
meerlagenbenadering. In delen van het Buurtschap die door meerdere functies worden geclaimd,<br />
wordt uitgegaan van stapeling van de functies in meerdere lagen en niet van uitsluiting van<br />
bijvoorbeeld landbouw door natuur en waterwinning. Het concept meervoudig ruimtegebruik is sterk<br />
verweven in het totale project alsmede in het pilotproject Buurtschap Zwolle.<br />
Er wordt vanuit deze benadering aan een aantal exploitatievormen gedacht voor het Buurtschap, zoals<br />
landbouw-, natuur- en landschapbedrijven, bedrijven voor steekproducten, bedrijven gericht op<br />
duurzame gebruiksenergie, grondstoffen en cultuur- en educatiebedrijven. Het aardige van het project<br />
Buurtschap is dat er een koppeling is tussen wensen, meervoudig ruimtegebruik en bedrijfs- en<br />
beheerssystemen.<br />
Het begrip kwaliteit is in dit project genoemd in de intentieovereenkomst, waarin staat dat betrokken<br />
partijen (zie kader aan het begin van paragraaf 3.3.2) gezamenlijk de kwaliteiten van het gebied willen<br />
behouden en versterken. In een tweetal documenten over visieontwikkeling is per sector de<br />
ontwikkelingen en ambities alsmede de wensen aangegeven (Projectteam Buurtschap, 2002a en<br />
2002b). Vervolgens is gekeken naar kansrijke combinaties tussen functies. Op veel plekken kwamen<br />
er gemiddeld drie wensen bij elkaar.<br />
Ruimtelijke kwaliteit vormt geen concreet uitgangspunt bij het ontwerp. Er is wel aangegeven dat de<br />
ontwerpen zijn gebaseerd op de door de partijen geuite wensen, met name de wens tot recreatief<br />
gebruik. Het gebruik wordt door middel van diverse ingrepen gestuurd, zodat ook de bestaande<br />
kwaliteiten van het gebied en wensen van de huidige bewoners gerespecteerd worden (Projectteam<br />
Buurtschap, 2002b). Belangen en wensen worden hier indirect gekoppeld aan kwaliteit.<br />
Het begrip ruimtelijke kwaliteit komt echter totaal niet meer in de bestudeerde documenten terug. Ook<br />
de Inititatiefgroep IJsselzone besteedt hier geen expliciete aandacht aan 3 . Er zijn hiervoor in de<br />
bestudeerde documenten geen maatstaven of indicatoren te vinden; er wordt alleen op een hoog<br />
abstractieniveau gesproken over kwaliteit. Doordat de belangrijkste betrokkenen de<br />
intentieovereenkomst getekend hebben, worden de genoemde kwaliteiten breed gedragen.<br />
Verondersteld werd dat naarmate partijen verder komen in het ruimtelijk ontwikkelingsproces, er steeds<br />
concreter over ruimtelijke kwaliteit gesproken wordt. In vergelijking met de plannen in Steenwijk zijn er<br />
nog geen concretere uitwerkingen te vinden in de planontwikkeling van Zwolle. Beoogde effecten<br />
komen ook niet aan bod.<br />
2 Initiatiefgroep IJsselzone bestaat uit de Vrienden van de Stadskern Zwolle, de Stichting Zwolle Stad aan het Water, de Stichting<br />
Zwolle Groenstad en diverse groepen en personen uit de IJsselzone<br />
3 De Initiatiefgroep IJsselzone geeft aan dat het mooie gebied bedreigd wordt door een aantal zaken als het stijgende IJsselafvoer,<br />
de wegen, bedrijven en stadsuitbreiding, de brug voor de Hanzelijn en de vervuilde grond in de zandputten. De beleving kan door de<br />
toename van het gebruik van het gebied in de toekomst verminderen (Initiatiefgroep IJsselzone, 2002).<br />
34
3.3 Leiden Noord<br />
3.3.1 Aanleiding<br />
In 1997 heeft de gemeente Leiden zich aangesloten bij het Grote Stedenbeleid. Dit werd door de<br />
gemeente Leiden uitgewerkt in het project ‘Van Wijkbeheer naar Wijkontwikkeling’. Het Grote<br />
Stedenbeleid kenmerkt zich door een integrale en gebiedsgerichte aanpak. Tegelijkertijd worden op<br />
verschillende terreinen (sociaal, fysiek en economisch) problemen en kansen in de wijk aangepakt.<br />
Leiden Noord is de eerste wijk in Leiden die is aangepakt en een uitwerking van het actieplan ‘Van<br />
Wijkbeheer naar Wijkontwikkeling’ vormt. Leiden Noord was één van de vier pilotprojecten in een<br />
landelijk onderzoek rond wijkontwikkeling.<br />
Huidige situatie<br />
Leiden Noord ligt aan de noordkant van de binnenstad en bestaat uit de wijken Groenoord,<br />
Noorderkwartier en De Kooi (zie kaart).<br />
Leiden Noord met daarin aangegeven het plangebied<br />
Volgens de betrokken partners (gemeente, diverse corporaties, politie, welzijnsorganisatie en de<br />
wijkgroep) behoort Leiden Noord tot één van de kwetsbare gebieden in de stad die geconfronteerd<br />
wordt met problemen op meerdere terreinen. In Leiden Noord is sprake van een concentratie van<br />
kansarmen (relatief veel werklozen, laag opgeleiden en allochtonen), is in sommige complexen een<br />
hoge mutatiegraad en heeft de middenstand een zwakkere positie. Daarnaast zijn er vrij veel<br />
verkeersonveilige plekken en routes in de wijk en is de dichtheid vrij hoog, waardoor er weinig ruimte<br />
en groen is.<br />
Tot op heden wordt veel gesproken over sociale achterstanden in het noorden van Leiden. Dit heeft de<br />
beeldvorming door de jaren heen geen goed gedaan. De wijk heeft dan ook een minder positief imago.<br />
3.3.2 Ruimtelijke plannen<br />
Voor Leiden Noord is een wijkontwikkelingsplan opgesteld, waarin staat aangegeven hoe sociale,<br />
economische en fysieke zaken aangepakt gaan worden. Het wijkontwikkelingsplan heeft drie<br />
hoofddoelen:<br />
1. Versterken van de sociaal-economische positie<br />
2. Realiseren van aantrekkelijke woonmilieus<br />
3. Vergroten van sociale samenhang en wederzijds respect<br />
35
Deze drie doelstellingen zijn uitgewerkt in 24 projecten. Voordat op de inhoud van het<br />
Wijkontwikkelingsplan in wordt gegaan, wordt eerst het proces geschetst.<br />
Leiden Noord: herstructurering gemengde woonwijk<br />
Schaal: Leiden Noord bestaat uit de wijken Groenoord, Noorderkwartier en de Kooi.<br />
Programma’s/Functies: Wonen, werken, voorzieningen<br />
<strong>Meervoudig</strong>e dimensie(s): Verweven (o.a. brede school), 3 e dimensie (Willem de<br />
Zwijgerlaan inpassen)<br />
Opdrachtgever: Gemeente Leiden<br />
Betrokkenen: Gemeente Leiden, Leidse Welzijnsorganisatie, Politie Leiden/Voorschoten,<br />
Woningbouwvereniging De Sleutels, Woningbouwvereniging Leiden, Woningstichting<br />
Ons Doel, Woningbouwvereniging Zijl en Vliet, Wijkgroep Sociale Vernieuwing Leiden<br />
Noord<br />
Aan de hand van de scenario-methode is in overleg met alle betrokkenen de richting van de<br />
wijkontwikkeling gekozen. Er zijn daarbij drie scenario’s opgesteld: het perspectief (uitgangspunt is de<br />
huidige bevolkingsopbouw en woningvoorraad; oplossen sociale problemen), de balans (uitgangspunt<br />
is het aanpassen van de woningvoorraad, zodat er een stabiele bevolkingsopbouw komt) en de<br />
metamorfose (uitgangspunt is dat de wijk een geheel ander aanzien krijgt).<br />
Uiteindelijk is na veel overleg gekozen voor de middenvariant, de Balans. Dit houdt in dat op de<br />
meeste plekken de structuur behouden blijft en dat er op drie plekken de structuur ingrijpend gewijzigd<br />
gaat worden. De drie plekken zijn: (1) De Groenoordhallen, (2) het EWR Slachthuisterrein in het<br />
westen en (3) de aanpak van de omgeving van het Gooimeerlaan in het noorden en de aanpak van het<br />
Kooiplein in het centrum. Deze drie plekken worden onder het figuur met de gebiedsgebonden<br />
projecten uit het wijkontwikkelingsplan toegelicht.<br />
Gebiedsgerichte projecten in Leiden Noord (Bron: Gemeente Leiden, 2000)<br />
36
Het gaat hierbij allereerst om het EWR Slachthuisterrein (nr. 16 op de kaart) en de<br />
Groenoordhallen (nr. 6). Het voormalige slachthuisterrein wordt herontwikkeld tot woonlocatie met zo’n<br />
300 nieuwe woningen. Ten tweede wordt het gebied rond de Gooimeerlaan aangepakt. Hier bevinden<br />
zich het Noorderpark en sportterreinen (nr. 17). Dat groen is echter slecht toegankelijk voor de<br />
bewoners en men gaat het groen dan ook dichter bij de wijk brengen. Ook de Willem de Zwijgerlaan<br />
moet worden ingepast in het gebied door bijvoorbeeld ondertunneling (nr. 11). Tot slot wordt het<br />
Kooiplein aangepakt (nr. 13). Dit moet het kloppend hart van de wijk gaan vormen. Er zal een brede<br />
school komen, de winkels worden uitgebreid en de welzijnsvoorzieningen worden versterkt.<br />
Naast deze drie speerpunten in de wijk wordt de Willem de Zwijgerlaan aangepakt. De drukke<br />
verkeersader vormt een barrièrewerking tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van de wijk.<br />
3.3.3 <strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit<br />
<strong>Habiforum</strong> is niet direct betrokken geweest bij het project Leiden Noord. Het programma van Leiden<br />
Noord geeft geen expliciete aandacht aan meervoudig ruimtegebruik. Desalniettemin zitten er diverse<br />
meervoudige/intensieve projecten in het Wijkontwikkelingsplan. Zo komen er kantoren op het<br />
gemeentelijke vuilverbrandingterrein, zodat het bedrijventerrein efficiënter gebruikt kan worden<br />
(intensiveren). Daarnaast wil men de Willem de Zwijgerlaan inpassen door ondertunneling of door hem<br />
deels onder de grond te brengen (verticale dimensie). Ook is er een project waarbij diensten in een<br />
wijkservicecentrum gebundeld worden (verweven).<br />
Ruimtelijke kwaliteit wordt ook niet expliciet genoemd in het plan. Een van de kernbegrippen bij het<br />
opstellen van het wijkontwikkelingsplan is duurzaamheid. Het gaat hierbij om duurzame investeringen,<br />
zodat de wijk weer een tijd mee kan en er maatschappelijk rendement geboekt wordt. In de literatuur<br />
en tijdens een studiemiddag ‘Ruimtelijke Kwaliteit’ van het Ruimtelijk Planbureau en <strong>Habiforum</strong> werd<br />
het begrip maatschappelijke rendement gehanteerd als een mogelijk synoniem voor ruimtelijke<br />
kwaliteit. Het maatschappelijke rendement heeft Leiden als volgt in haar ambities verwoord:<br />
“De ambitie van Leiden Noord is dat de in 2010 het gebied een multiculturele wijk is met een<br />
herkenbaar positief imago, waar bewoners wonen, betrokken zijn bij hun omgeving en respect hebben<br />
voor elkaars mening en achtergrond. Het woningaanbod (zowel koop als huur) ligt goed in de markt, de<br />
leefomgeving voldoet aan de beheerseisen van ‘schoon, heel en veilig’ en de basisvoorzieningen zijn<br />
voor alle leeftijdsgroepen in de wijk gesitueerd. De wijk kent verschillende sferen, die in positieve zin<br />
aansluiten bij de sociale, economische en fysiek-ruimtelijke karakteristiek van de te onderscheiden<br />
deelgebieden” (Gemeente Leiden e.a., 2000).<br />
Deze ambitie is vertaald in de drie al eerder genoemde hoofddoelstellingen. In de tweede doelstelling<br />
wordt bij twee thema’s aandacht geschonken aan het begrip kwaliteit: het vergroten van de<br />
woonmilieus en de toekomstwaarde van de woningen en het verhogen van de omgevingskwaliteit door<br />
het verbeteren van de inrichting, onderhoud en handhaving van de openbare ruimte.<br />
Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt kwaliteit geoperationaliseerd. Volgens de gemeente<br />
wordt de kwaliteit sterk bepaald door de aard en de intensiteit van het gebruik door bewoners en<br />
passanten. Hierbij worden de belevingswaarde (ziet het er schoon uit?), de gebruikswaarde (is het<br />
goed afgestemd op verschillende functies?) en de toekomstwaarde (duurzame en harmonieuze<br />
inrichting?) genoemd.<br />
Het gewenste kwaliteitsniveau wordt bereikt door afstemming op gebruik van die openbare ruimte.<br />
Middelen hiertoe zijn intensiever beheer, stringentere handhaving of inrichtingsprofiel/materiaaltoepassing.<br />
37
Daarbij kan volgens de gemeente niet één standaardconcept gehanteerd worden, want binnen de wijk<br />
zijn verschillende functies en ruimtetypen. Ook zijn er speciale plekken, die aandacht vergen zoals de<br />
Maresingel (historische en recreatieve waarde) of de Lage Rijndijk (verkeers- en winkelfunctie). Het<br />
gaat bij de gemeente Leiden om de wijze en intensiteit van de openbare ruimte en om het<br />
bijbehorende beheer- en onderhoudsniveau. Op deze manier hoopt de gemeente de<br />
omgevingskwaliteit te verhogen.<br />
De gemeente hanteert hierbij een aantal ijkpunten. Voor de kwaliteit van de woningen en woonmilieus,<br />
kijkt zij naar de mutatiegraad en de waarde van koopwoningen. Beiden moeten tenminste op of boven<br />
het niveau van Leiden zitten. Leiden heeft blijkbaar gemiddeld genomen volgens de gemeente<br />
voldoende woonkwaliteit.<br />
Bij de openbare ruimte neemt zij als ijkpunt de beoordeling van bewoners over de kwaliteit van de<br />
openbare ruimte en het voorzieningenniveau. Hierbij speelt de beleving van de bewoner en zijn<br />
interpretatie van de kwaliteit van de openbare ruimte een grote rol.<br />
3.4 Conclusie<br />
Wat is de meervoudige bijdrage van de drie projecten?<br />
In twee projecten, namelijk in Steenwijk en in Zwolle, werd door de medewerking van <strong>Habiforum</strong><br />
expertise over meervoudig ruimtegebruik ingebracht. Dit heeft geleid tot een aantal meervoudige<br />
concepten in deze projecten.<br />
Bij de gemeente Leiden is door het gebrek aan ruimte eveneens gedacht aan diverse meervoudige<br />
oplossingen. Alle drie de projecten hebben goed gebruikt gemaakt van diverse vormen van optimaal<br />
en efficiënt ruimtegebruik (zie ook de kaders bij elk project in dit hoofdstuk).<br />
Welke meervoudige oplossingen gaat men toepassen? In het meer landelijke gebied is het combineren<br />
van functies populair, terwijl in de meer stedelijke gebieden gedacht wordt aan verticaal bouwen. Zowel<br />
in Leiden als in Steenwijk is de barrièrewerking van infrastructuur een aanleiding om meervoudig<br />
ruimtegebruik toe te passen.<br />
De schaal waarop de ingrepen plaatsvinden,<br />
leidt er tevens toe dat de meervoudige<br />
ingrepen verschillen. Buurtschap Zwolle kent<br />
het grootste plangebied; vandaar dat daar ook<br />
het meest gebruik wordt gemaakt van het<br />
verweven en mengen van functies. In kleinere<br />
plangebieden speelt intensivering een grotere<br />
rol.<br />
Het toepassen van meervoudig ruimte-gebruik<br />
bij alle drie de projecten vindt grotendeels haar<br />
oorsprong in de druk van meerdere functies op<br />
een stuk ruimte.<br />
B<br />
arrièrewerking van Willem de Zwijgerlaan in Leiden Noord<br />
Hoe wordt tegen ruimtelijke kwaliteit aangekeken bij de visie- en planvorming? Welke relatie valt er te<br />
leggen met de fase waarin een project zich bevindt?<br />
Alleen in Steenwijk is het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit een uitgangspunt. Het wordt echter niet<br />
geoperationaliseerd en concreet gemaakt. Uitwerkingen op basis van stedenbouwkundige ingrepen,<br />
het zorgen voor meer uitstraling en het toepassen van het concept beleveniseconomie worden<br />
genoemd. Het begrip ruimtelijke kwaliteit blijft hiermee op een hoog abstractieniveau.<br />
In Zwolle wordt niet gesproken over wat het begrip ruimtelijke kwaliteit is, maar is enkel in een<br />
intentieovereenkomst aangegeven dat de bestaande kwaliteiten versterkt moeten worden. Gewenste<br />
kwaliteiten zijn indirect, door middel van het in kaart brengen van alle belangen per sector, in beeld<br />
gebracht. Ook hier blijft het abstractieniveau hoog.<br />
Uit de literatuur blijkt dat er een verschil zit tussen opvatting over kwaliteit op een hoog en op een laag<br />
schaalniveau. Op een hoog abstractieniveau komen de opvattingen over wat ruimtelijke kwaliteit vaak<br />
overeen. Met het concretiseren nemen de meningsverschillen toe (Hooijmeijer e.a., 2001). In Zwolle en<br />
in Steenwijk zullen de uitgangspunten, zoals verwoord in de bestudeerde documenten, geen (grote)<br />
verschillen in mening opleveren. In Zwolle zijn bijna alle belanghebbenden betrokken bij het proces en<br />
38
is er dus een breed gedragen idee over de kwaliteit.<br />
In Steenwijk zijn alleen de gemeente, de NS en de provincie in eerste instantie direct betrokken en<br />
wordt de visie op ruimtelijke kwaliteit door een kleinere groep gedragen. 4<br />
In Leiden Noord spreekt men niet over ruimtelijke kwaliteit, maar wel over maatschappelijk rendement.<br />
Dit maatschappelijke rendement is een abstract doel van het plan. Op concreter niveau wordt<br />
gesproken over kwaliteitsverhoging van het woonmilieu en de openbare ruimte. Hier koppelt de<br />
gemeente ook ijkpunten aan vast. Ook gebruikt men inrichtingsplannen.<br />
Leiden Noord is daarmee de enige die (ruimtelijke) kwaliteit op een lager schaalniveau uitwerkt. Het<br />
plan waarin deze thema’s verwoord staan, worden ondersteund door de gemeente, de Leidse<br />
Welzijnsorganisatie, de corporaties en de wijkgroep. De ambities op dit terrein worden redelijk breed<br />
gedragen. De reden dat er in Leiden meer aandacht is voor concrete uitwerking, is dat Leiden zich<br />
verder in het planproces bevindt.<br />
• Abstract beeld<br />
• Overeenstemming<br />
• Concreet beeld<br />
• Minder of geen overeenstemming<br />
Op basis van deze literatuurverkenning kan voorlopig de conclusie worden getrokken dat de<br />
veronderstelling uit het inleidende hoofdstuk, dat ruimtelijke kwaliteit pas in een latere planfase<br />
concreet wordt ingevuld, klopt. Tot aan de visiefase blijven de meeste partijen zeer abstract praten<br />
over de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Daarna worden de planideeën concreter en ook die over<br />
ruimtelijke kwaliteit. Er zal dan minder overeenstemming zijn over de gewenste ruimtelijke kwaliteit (zie<br />
figuur hiernaast).<br />
4 In Steenwijk bevindt men zich in de initiatieffase. Men is bezig met een haalbaarheidsstudie en alleen de belangrijkste stakeholders<br />
doen mee. In deze fase wordt nog minder met belanghebbenden (shareholders) gecommuniceerd.<br />
39
Leiden meervoudige projecten tot (meer) ruimtelijke kwaliteit? Zijn meervoudige oplossingen een middel<br />
om<br />
ruimtelijke kwaliteit te realiseren?<br />
Uit de drie projecten blijkt dat alleen in Steenwijk expliciet meervoudige oplossingen worden gekozen<br />
om ruimtelijke kwaliteit te realiseren.<br />
In zowel Leiden als in Zwolle als in Steenwijk wordt de meervoudige druk aangegrepen om tot<br />
meervoudige oplossingen te komen. Het is hierbij onduidelijk of dit zal leiden tot (meer) ruimtelijke<br />
kwaliteit. In Steenwijk en in Leiden wordt daarnaast meervoudig ruimtegebruik toegepast om<br />
‘stedenbouwkundige foutjes’, zoals visuele barrières, op te lossen. Uiteindelijk kunnen deze<br />
meervoudige ingrepen wel leiden tot ruimtelijke kwaliteit.<br />
Uit de bestudeerde documentatie blijkt onvoldoende wat de visie op ruimtelijke kwaliteit is en wat de<br />
bijdrage van meervoudig ruimtegebruik aan de te realiseren ruimtelijke kwaliteit is. Op papier komen<br />
beide begrippen nauwelijks aan bod. Ook mogelijke synoniemen als maatschappelijk rendement of<br />
beoogde effecten worden niet genoemd. Daarom zijn bij alle drie de projecten vier belanghebbenden<br />
benaderd en is met hen verder gesproken over de plannen, meervoudig ruimtegebruik en hun discours<br />
ruimtelijke kwaliteit. In hoofdstuk 4 is hiervan verslag gedaan. Door met diverse belanghebbenden te<br />
spreken, kunnen de discoursen ruimtelijke kwaliteit tevens aan het licht komen.<br />
40
4 Discours ruimtelijke kwaliteit van direct belanghebbenden<br />
4.1 Inleiding<br />
In hoofdstuk drie is reeds op basis van beschikbare documentatie een korte analyse gemaakt van de<br />
visie op ruimtelijke kwaliteit. In dit hoofdstuk is in het veld onderzoeksmateriaal verzameld. In de optiek<br />
van de discoursanalyse wordt niet vanuit bestaande theorieën of vanuit bestaande systematieken van<br />
de overheid een discours van een bepaalde groep belanghebbenden vastgesteld. De belanghebbende<br />
wordt zelf aan het woord gelaten. Het uitgangspunt is de definiëring van de belanghebbende zelf. Deze<br />
werkwijze is uitgewerkt door middel van het houden van interviews met stake- en shareholders, het<br />
houden van practica ruimtelijke kwaliteit bij de projecten Buurtschap Zwolle en Leiden Noord met<br />
behulp van de matrix ruimtelijke kwaliteit en het houden van werkateliers over meervoudig<br />
opdrachtgeverschap 5 .<br />
Uiteindelijk is het dan mogelijk om de discoursen van belanghebbenden te confronteren met de<br />
theorie, die bedacht wordt door professionals. In hoofdstuk vijf wordt deze confrontatieanalyse<br />
gemaakt.<br />
4.1.1 Het onderzoeken van de discours ruimtelijke kwaliteit<br />
Om inzicht te krijgen in de discours ruimtelijke kwaliteit van belanghebbenden is bij alle drie de<br />
meervoudige projecten gekozen om de vier belangrijkste belanghebbenden te interviewen. Deze keuze<br />
is gemaakt op basis van de theorie van Foucault die zegt dat discoursen geformuleerd worden op<br />
basis van macht. Invloed en macht is afhankelijk van vier factoren: geld, kennis, administratie/recht en<br />
politiek. Hoe meer invloed door belanghebbenden op deze factoren uitgeoefend kan worden, hoe<br />
groter de macht van de belanghebbenden. Door steeds de belangrijkste actor te interviewen, varieert<br />
de achtergrond van de belanghebbenden sterk per project.<br />
In het Buurtschap Zwolle is gesproken met Staatsbosbeheer, Waterleidingmaatschappij Vitens,<br />
Initiatiefgroep IJsselzone en een bewoner. De eerste twee partijen nemen samen met de gemeente<br />
een groot deel van de kosten voor haar rekening.<br />
In Leiden Noord is gesproken met de stedebouwkundig supervisor van de gemeente, de<br />
woningstichting Ons Doel, de Leidse Welzijnsorganisatie en een lid van de woongroep. De gemeente<br />
en de corporaties zullen een groot deel van de uitvoeringskosten betalen. Indien de Willem de<br />
Zwijgerlaan onder de grond wordt gebracht, zal het Rijk een grote bijdrage moeten leveren.<br />
In Steenwijk tot slot is gesproken met NS Vastgoed, de gemeente, De Meenthe (onder meer theater en<br />
sportcomplex) en de provincie Overijssel. De gemeente en NS Vastgoed zorgen voor de initiërende<br />
ontwikkelingskosten. Uiteindelijk zal Railinfrabeheer (RIB) een groot deel moet bijdragen aan de<br />
ondertunneling.<br />
De discoursanalyse ruimtelijke kwaliteit is tevens gebaseerd op de practica in Zwolle en in Leiden,<br />
waarin de <strong>Habiforum</strong>-matrix werd toegepast.<br />
Daarnaast is de discoursanalyse ruimtelijke kwaliteit gebaseerd op drie werkateliers (georganiseerd<br />
door <strong>Habiforum</strong>) over ‘meervoudig opdrachtgeverschap’. Hierin kwamen in werkateliers overheden<br />
(Rijk, provincie, gemeenten), ontwikkelaars, advies- en ingenieursbureaus, stedebouwkundigen,<br />
architecten, woningcorporaties, bewonersorganisaties, stichtingen en kennisinstituten bijeen om over<br />
meervoudige ‘droomprojecten’ te praten. Indirect en zonder concrete opdrachten werd gesproken over<br />
belangen en ruimtelijke kwaliteit. Deze gesprekken zijn ook verwerkt in de discours ruimtelijke kwaliteit.<br />
5 Voor een uitwerking van de opzet van de practica ruimtelijke kwaliteit en meervoudig opdrachtgeverschap wordt<br />
verwezen naar Bijlage I.<br />
41
4.2 Object, proces en context<br />
Voordat de discours ruimtelijke kwaliteit in beeld wordt gebracht, is eerst gekeken naar de basistrits<br />
van de planologie: object, proces en context. Bij het object staan de belangen en wensen van actoren<br />
bij meervoudige projecten centraal. Volgens Chapin en Kaiser (1979) zijn patronen van bestaande en<br />
geprefereerde kwaliteiten de uitkomst van belangen. Het is daarom belangrijk om eerst stil te staan bij<br />
deze belangen.<br />
Door in dit onderzoek aandacht te besteden aan het object, het proces en de context, kan een helder<br />
beeld verkregen worden over de belangen en de positie van de belanghebbenden.<br />
4.2.1 De belangen<br />
In de gesprekken met belangrijke belanghebbenden is gevraagd naar hun belangen, wensen,<br />
prioriteiten bij het betreffende project. Dit is gedaan door middel van de brainstormtechniek ‘vrije<br />
associatie’. De wensen (in steekwoorden) werden op kaartjes geschreven en vervolgens door de<br />
respondent zelf geclusterd. Zo ontstonden voor de respondent een aantal hoofdbelangen, die ze<br />
vervolgens konden gaan omschrijven. Met behulp van deze methode was het zeer goed mogelijk om<br />
de daadwerkelijke belangen in beeld te brengen.<br />
In veel gevallen zijn de belangen sterk verbonden met de positie van de actor. NS Vastgoed wil in<br />
Steenwijk een goed rendement behalen uit de woningen en het transferium, terwijl de provincie<br />
Overijssel hoopt dat door hetzelfde transferium de toegang tot de het omliggende landelijk gebied<br />
verbeterd wordt. Het theater- en sportcomplex De Meenthe wil met het transferium haar<br />
parkeerproblemen oplossen. De gemeente Steenwijk hoopt dat het transferium zal bijdragen aan de<br />
economische structuurversterking. Beide overheden (provincie en gemeente) hopen dat door het<br />
transferium de aantasting van het gebied door de auto te verminderen. Uiteindelijk willen de vier<br />
belanghebbenden hetzelfde, een transferium in een herontwikkelde stationsomgeving, maar ieder met<br />
een eigen hoofdbelang.<br />
In het Buurtschap Zwolle komen de belangen meer overeen. Iedereen wil rust en geen aantasting door<br />
de uitdijende stad Zwolle. Een bewoner geeft aan dat het belevingsaspect van groot belang is.<br />
“Ik wil mijn eigen geluk beschermen. Dit is de ideale woonplek met een eigen karakter. Het is heerlijk om<br />
‘buiten te zijn’. Dit landelijke karakter moet behouden blijven”.<br />
Ook voor de Initiatiefgroep IJsselzone is de beleving van groot belang. Hoofdclusters van belangen<br />
krijgen van de vertegenwoordiger van de Initiatiefgroep IJsselzone namen als ‘dubbel genieten’, ‘in rust<br />
beleefd worden’, ‘zo mooi’, ‘thuis in het landschap’ en ‘aantrekkelijk door vervullen van wensen richting<br />
cultuur-historische plekken’. De respondent geeft aan:<br />
“Het gaat om een goed gevoel. Er moet ruimte zijn voor eigenheid en voor sfeer tussen mensen en de<br />
streek. Soms vraag ik mij wel eens af: Wie heeft er nu zo’n mooi landschap? Je kunt hier prachtig<br />
wandelen en fietsen. Het gebied is getekend door de geschiedenis en is ingericht door mens en dier. Op<br />
deze plek klopt de slagader van de IJssel. Het is hier heel bijzonder. Het is een gebied dat in rust beleefd<br />
moet worden”.<br />
Ook Staatsbosbeheer noemt naast instrumenten als educatie en basisactiviteiten belevingsaspecten.<br />
“Wij hebben de slogan: ‘Staatsbosbeheer, uw gastheer in groen Nederland’. We vinden het belangrijk dat<br />
je je als gast thuis voelt, dat je je ontvangen voelt en dat je je veilig voelt. Beleving speelt hierbij een grote<br />
rol en dat bepaalt weer de kwaliteit”.<br />
Bij Vitens wordt minder aan de beleving gedacht, maar meer aan het bevorderen van bepaalde<br />
ontwikkelingen en gebruik én het voorkomen van andere effecten, zoals de grondwaterstand van de<br />
landbouw. Vitens is als enige meer gericht op het fysieke gebruik van het gebied door onder meer de<br />
landbouw, waterwinning en grondwaterstanden.<br />
42
De andere geïnterviewde belanghebbenden in het Buurtschap Zwolle zijn meer gericht op het sociale<br />
gebruik van bezoekers en bewoners en hun beleving van dit bezoek.<br />
In Leiden Noord lopen de belangen meer uiteen. De uitgangssituatie is voor eenieder hetzelfde. Er<br />
moet onder meer iets gedaan worden in Leiden Noord aan de samenstelling van de woningvoorraad,<br />
de vergrijzing en de leefbaarheid. De betrokken partijen hebben echter allen een andere insteek qua<br />
niveau en inhoud. Het wijkontwikkelingsplan rust op sociale, fysieke en economische peilers. De<br />
achtergrond van de belanghebbenden bepaalt sterk hun aandacht voor de diverse peilers. De Leidse<br />
Welzijnsorganisatie en de wijkgroep zijn sterk gefocust op de sociale peiler. De stedebouwkundig<br />
supervisor van de gemeente is sterk gefocust op de fysieke (ruimtelijke) peiler. De belangen van de<br />
woningcorporatie Ons Doel is tevens gericht op de proceskant: het betrekken van partijen en<br />
bewoners.<br />
Bij het noemen van wensen en belangen wordt niet spontaan door de belanghebbenden ruimtelijke<br />
kwaliteit genoemd. Staatsbosbeheer noemt wel als één van de hoofdbelangen groene kwaliteit. Met<br />
name in Zwolle en in Steenwijk wordt door de respondenten de bijzondere kwaliteiten van de omgeving<br />
genoemd. Vaak gaat het hier ook om groene kwaliteiten als de natuur. In Steenwijk wordt daar de<br />
werk- en woonkwaliteit aan toegevoegd. Als de respondenten hun mening toelichten, komt het vaak<br />
neer op de beleving van deze kwaliteiten.<br />
“Dit gebied heeft immers kwaliteiten: unieke natuur en door de duurzaam veilige projecten is het aantal<br />
ongevallen de afgelopen jaren gedaald. De infrastructuur voor fietsers hebben we versterkt. De kracht<br />
van het gebied is de beleving van het gebied op de fiets of met de boot, maar niet met de auto.<br />
Bovendien ligt Steenwijk en omgeving dicht bij de Hunebedden. Als straks het stationsgebied is<br />
opgeknapt, zullen treinreizigers bij aankomst een goed gevoel hebben”.<br />
“Gelukkig kiezen mensen steeds vaker voor kwaliteit. De gemeente promoot de woonkwaliteit. Als je in<br />
Steenwijk komt wonen, heb je geen tweede woning meer nodig, want de locatie is zo mooi dat je eerste<br />
woning meteen ook je tweede woning is. We stellen de woonpositie centraal en hopen op die manier<br />
economische impulsen aan het gebied te geven. We noemen Steenwijk ook wel eens de mooiste afslag<br />
voor het wonen”.<br />
NS Vastgoed is gericht op een ander soort kwaliteit. De kwaliteit moet duurzaam zijn en voldoende<br />
rendement bieden.<br />
“Voor NS Vastgoed gaat het om structurele inkomsten door het behalen van rendementen. We moeten<br />
dus duurzaam aanwezig zijn en dus duurzame kwaliteit leveren. Dat kan bijvoorbeeld door appartementen<br />
te realiseren, want dat zijn nu aantrekkelijke beleggingen”.<br />
Bijna de helft van de respondenten noemde bij deze brainstormsessie naast inhoudelijke belangen ook<br />
procesbelangen. Eén van de respondenten noemde bijna alleen maar proceswensen uiteenlopend van<br />
‘samenhang in doelstellingen’, ‘draagvlak’, ‘alle partijen gefocust op hetzelfde doel’ tot ‘gemeente moet<br />
meer faciliterend dan uitvoerend zijn’. Bij het beschrijven van de eigen belangen door de respondenten<br />
bleek dat inhoudelijke belangen werden gebruikt om uiteindelijke procesbelangen te realiseren. Zo<br />
heeft Staatsbosbeheer er belang bij dat in het Buurtschap Zwolle educatie ingezet wordt als instrument<br />
om het draagvlak voor de activiteiten van Staatsbosbeheer te vergroten.<br />
Vaak wordt er alleen gedacht dat belanghebbenden enkel inhoudelijke belangen hebben. De kwaliteit<br />
van het proces draagt echter bij aan de kwaliteit van de te realiseren ruimte. Object en proces zijn dus<br />
op dit thema zeer nauw met elkaar verbonden.<br />
Bij de belangrijkste wens komen vaker de randvoorwaarden en basisbelangen in beeld. Het belang van<br />
NS vastgoed is vastgoed; van Staatsbosbeheer biodiversiteit; van Vitens Waterleidingmaatschappij zijn<br />
dat de randvoorwaarden voor een goede infiltratie, het oplossen van de sanering en het verplaatsen<br />
van het puttenveld; van de bewoner het behoud van zijn eigen geluk, het wonen; van de provincie<br />
Overijssel dé poort naar het landelijk gebied, zodat het gebiedsgerichtbeleid vorm krijgt; voor een<br />
andere bewoner is dat een plek voor ouderen, wonen en kinderen; voor de Leidse Welzijnsorganisatie<br />
is dat het verwezenlijken van hun doelstellingen (bewonersparticipatie, meer opbouwwerk etc.) in het<br />
noorden van Leiden.<br />
43
Er wordt door respondenten daarnaast als belangrijkste wens procesaspecten genoemd als<br />
procesmanagement, strategie en synergie.<br />
Geconcludeerd kan worden dat het belevingsgevoel een grote rol speelt bij de wensen, maar dat het<br />
ontwikkelen van basisactiviteiten de belangrijkste wens is.<br />
4.2.2 Het proces<br />
Alle drie de projecten bevinden zich nog in het stadium voor de daadwerkelijke uitvoering (zie figuur<br />
planfasen, hoofdstuk drie).<br />
Het meest belangrijke in het proces is volgens de meeste belanghebbenden de communicatie naar<br />
bevolking en partijen toe om zo draagvlak te creëren.<br />
Veel respondenten geven aan dat het belangrijk is om in het proces zo veel mogelijk hun eigen<br />
wensen kenbaar te kunnen maken.<br />
“Oplettendheid blijft voor mij belangrijk om ervoor te zorgen dat ik en mijn buurtgenoten niet voor<br />
verrassingen komen te staan”<br />
“Er moet beter naar ons geluisterd worden”<br />
“We vinden het belangrijk om tijdig bij belangrijke beslissingen betrokken worden”<br />
“Voor ons is een goede belegging het belangrijkst in dit proces”.<br />
Het eigen belang staat hierin voorop.<br />
De samenwerking en omgangsvormen/cultuur tussen de belanghebbenden wordt echter ook<br />
genoemd.<br />
Daarnaast vinden een aantal belanghebbenden die zelf veel geld in het project steken, de financiële<br />
kant van het proces erg belangrijk.<br />
Tot slot geeft één belanghebbende, voor wie zijn eigen betrokkenheid bij het proces onduidelijk is, aan<br />
dat het proces minder vaag en concreter uitgevoerd moet worden.<br />
Het vertrouwen in het proces is er niet bij alle belanghebbenden. Ruim de helft twijfelt of denkt dat het<br />
maar ten dele zal lukken om de huidige plannen te verwezenlijken. De grootste bottleneck is de<br />
financiering (al dan niet van meervoudige ingrepen).<br />
4.2.3 De context<br />
Hajer (1995) gaat ervan uit dat discoursen ontstaat uit sociale praktijken, de instituties waarin met zit<br />
(Wissink, 2000). Elke actor zal het project in zijn of haar eigen omgeving plaatsen. Vanuit een groter<br />
belang en een ander schaalniveau wordt het desbetreffende belang uitgewerkt.<br />
Als gevraagd wordt naar de context van het plan, dan plaatsen de belanghebbenden het project –zoals<br />
verwacht- binnen hun eigen werkveld. De wensen en belangen zijn meestal vanuit een breder<br />
perspectief ingestoken. Zo heeft theater De Meenthe met de realisatie van het Transferium Steenwijk<br />
project de ambitie om theater nummer 1 van Noord-Nederland te worden. Staatsbosbeheer ziet<br />
kansen om ten zuiden van Zwolle natuur te creëren en dat de IJssel onderdeel kan worden van de<br />
Ecologische Hoofdstructuur.<br />
Belanghebbenden plaatsen het project vaak in een groter schaalniveau. Dit schaalniveau is vaak<br />
afhankelijk van de institutie van de belanghebbenden. In twee zojuist genoemde voorbeelden is de<br />
context bovenregionaal: de concurrentiepositie van theaters in Noord-Nederland of de Ecologische<br />
Hoofdstructuur in de Veluwe en Oost-Nederland. Voor de meeste belanghebbenden is de schaal van<br />
de context ook (boven)regionaal. Bij bewoners of bewonersgroepen is de schaal vaak lokaal. Alleen<br />
overheidsinstanties plaatsen het project in een nationale context.<br />
Een aantal belanghebbenden ziet in het plaatsen van het project in een context, aangrijpingspunten<br />
om te laten zien dat het project elders beter, slechter of anders kan.<br />
“De wijkaanpak in Leiden Zuid is een betere procesmatige aanpak”<br />
“Een uniek, interactief proces is het Buurtschap Zwolle”.<br />
Een bewoonster vindt het jammer dat de nadruk op de achterstandswijk ligt.<br />
“In Leiden Noord zijn wel achterstanden, maar het is niet de achterstandsbuurt van Leiden”.<br />
Soms belemmert de context het proces. Zo geeft de gemeente Leiden aan dat de rol van het Rijk zwak<br />
44
is bij dit Grote Stedenbeleid-project.<br />
“Zij maakt geen keuzes en zet geld niet goed in”.<br />
Over de mogelijkheden en flexibiliteit in het plan zijn de meeste belanghebbenden positief gestemd.<br />
Enkel één bewoner is bang dat alles al besloten is.<br />
4.3 Beeld over meervoudig ruimtegebruik<br />
Pas in de tweede helft van het gesprek met belanghebbenden kwam het concept meervoudig<br />
ruimtegebruik ter sprake. Echter, bij het noemen van wensen en belangen noemde de helft van de<br />
belanghebbenden spontaan vormen van meervoudig ruimtegebruik.<br />
Twee van de drie projecten (Transferium Steenwijk en Buurtschap Zwolle) worden mede uitgevoerd<br />
door <strong>Habiforum</strong>, maar ook in het project in Leiden was men zich wel degelijk bewust van de schaarste<br />
van de ruimte. Het lijkt erop dat meervoudigheid langzamerhand bekendheid krijgt.<br />
Er is gevraagd naar de bekendheid met het concept meervoudig ruimtegebruik. Alle respondenten zijn<br />
betrokken bij meervoudige projecten en zijn op één bewoner na bekend met de term meervoudig<br />
ruimtegebruik. Alle respondenten waren in staat voorbeelden te noemen van meervoudig<br />
ruimtegebruik. Het begrip sprak echter niet bij iedereen aan. Met name ambtenaren en wat meer<br />
concreet ingestelde belanghebbenden staan minder positief tegenover allerlei begrippen die volgens<br />
hen lastig te definiëren zijn.<br />
Belanghebbenden denken dan het meest aan het verweven van functies. Combineren van functies<br />
zowel in het landelijk als in het stedelijk gebied wordt het meest genoemd als meervoudige kansen. Er<br />
wordt gedacht aan het combineren van zorgvoorzieningen met bijvoorbeeld sport- of<br />
winkelvoorzieningen of het combineren van landbouwgrond met recreatief gebruik en waterwinning.<br />
Daarnaast zien een aantal belanghebbenden kansen in het intensiveren van de ruimte. Bij alle drie<br />
de projecten wordt dit genoemd. Bij het intensief gebruik van de ruimte wordt als kans gedacht aan de<br />
open ruimte die ontstaat door intensief gebruik.<br />
“Kansen van meervoudig gebruik zitten in het efficiënt gebruik van de ruimte. Dat is heel belangrijk, want<br />
de grootste misser in Leiden Noord is dat er te veel verstening is”.<br />
Ook zien de respondenten in alle drie de projecten de kansen in verticaal bouwen. Hierbij worden de<br />
meeste creatieve ideeën genoemd:<br />
“Wij hebben wel eens gedacht aan ondergronds parkeren met daarop een ondergrondse moskee en<br />
daar bovenop volkstuinen”.<br />
Tot slot noemen twee van de twaalf respondenten expliciet de mogelijkheid van tijdsdimensie.<br />
“Onderwijsgebouwen en buurthuizen staan minstens eenderde van de tijd leeg. Deze accommodaties zou<br />
je multifunctioneler moeten gebruiken”.<br />
“De nieuwe parkeervoorzieningen –misschien het nieuwe transferium- geven overdag ruimte voor de<br />
het parkeren van de auto van treinreizigers. ’s Avonds kunnen de theaterbezoekers er hun auto kwijt”.<br />
De bedreigingen die respondenten zien in meervoudige toepassingen hebben te maken met uit de<br />
literatuur bekende nadelen: financiën (o.a. <strong>Habiforum</strong>, 2001; Priemus e.a., 2000; van Vliet, 2001<br />
evenals het ontbreken van voldoende financiële middelen.<br />
45
Volgens een ambtenaar is de grondprijs in Nederland veel te laag.<br />
“Alleen in Amsterdam is de grondprijs hoog genoeg. Dit moedigt in de rest van Nederland niet aan tot<br />
meervoudig gebruik. Er moet druk vanuit het Rijk komen, zodat er inventiever met de ruimte wordt<br />
omgegaan. Nu is het dweilen met de kraan open”.<br />
Uit onderzoek van Van Vliet (2001) blijkt dat financiën een knelpunt is. Naast de financiële aspecten<br />
noemt Van Vliet (2001) een aantal andere aspecten (zowel de kansen als de knelpunten) die<br />
meervoudig ruimtegebruik in de weg kunnen staan, te weten juridische, procesmatige, sociale en<br />
milieukundige aspecten. Bewoners en grondbezitters noemen met name de sociale aspecten:<br />
“Willen de mensen wel gecombineerde functies?”<br />
“De bedreiging bestaat dat de privacy en oorspronkelijkheid wordt aangetast. Het wordt drukker in het<br />
gebied en de rust verdwijnt”.<br />
Ook wordt er meer algemeen opgemerkt dat een bedreiging van het toepassen van het concept kan<br />
zijn, dat de vorm belangrijker wordt dan de inhoud. Een andere respondent vult deze mening aan.<br />
“Er moet echt meerwaarde zijn. Anders is het alleen maar een probleem extra”.<br />
4.3.1 De bijdrage van meervoudig ruimtegebruik aan ruimtelijke kwaliteit: een discussie<br />
Over de bijdrage van meervoudig ruimtegebruik aan het tot stand komen zijn de meningen verdeeld.<br />
Eén respondent uit Zwolle ziet als kans van meervoudig ruimtegebruik een bijdrage aan de<br />
leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit.<br />
“Als je de stadsrand laat verloederen, valt dit ten prooi en dit gaat ten koste van de landelijkheid en<br />
kwaliteit”.<br />
Een andere belanghebbende uit het Buurtschap Zwolle denkt hier anders over.<br />
“De kwaliteit kan worden aangetast als er door meervoudige ingrepen te veel gebruik wordt gemaakt<br />
van dit gebied ”.<br />
Uit de discussies in de werkateliers ‘meervoudig opdrachtgeverschap’ bleek ook dat er een grote<br />
verdeeldheid was over deze bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Een ingenieur ziet een hogere<br />
ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt of zelfs het doel van meervoudig ruimtegebruik. Een<br />
gemeenteambtenaar en een zelfstandig adviseur hebben een gelijksoortige visie.<br />
“Ik droom van een opdracht waarbij meervoudig ruimtegebruik in directe relatie staat met extra ruimtelijke<br />
kwaliteit. Hierdoor wordt meteen het belang van meervoudig gebruik zichtbaar”.<br />
“Tot nu heeft de ruimtelijke ordening in Nederland een matige ruimtelijke kwaliteit opgeleverd. Bij<br />
bijvoorbeeld VINEX wijken had meervoudige oplossingen toegepast moeten worden. Dat had meer<br />
kwaliteit opgeleverd”.<br />
Een provincieambtenaar denkt hier al wat genuanceerder over:<br />
“<strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik is geen doel op zich, maar is één van de middelen om ruimtelijke kwaliteit<br />
te verbeteren”.<br />
Tijdens het brainstormen over een droomproject werden allerlei creatieve ideeën genoemd. Er werd<br />
volgens een procesadviseur meer gedacht aan bekende referentiebeelden dan aan meervoudigheid.<br />
“Volgens mij gaat de discussie meer in de richting van ruimtelijke kwaliteit, dan in de richting van<br />
meervoudig ruimtegebruik”.<br />
Een procesadviseur omschrijft dit als volgt:<br />
“Je kunt wel alle belangen in beeld brengen, maar dat is geen garantie voor de kwaliteit van<br />
meervoudig ruimtegebruik”.<br />
Uit het onderzoek van Hooimeijer (2001) blijkt dat ruimtelijke kwaliteit bijna altijd positief opgevat wordt,<br />
terwijl meervoudigheid ook negatieve beelden kan oproepen. Dit blijkt ook uit de gevoerde discussies<br />
tijdens het werkatelier ‘meervoudig opdrachtgeverschap’.<br />
46
4.4 De discours ruimtelijke kwaliteit van direct belanghebbenden<br />
Voordat is ingegaan op de visie op ruimtelijke kwaliteit in relatie tot meervoudige projecten, is eerst<br />
algemeen ingegaan op het begrip ruimtelijke kwaliteit en de beelden die respondenten hierbij hebben.<br />
4.4.1 Het begrip ruimtelijke kwaliteit<br />
Alle respondenten van de drie projecten zijn bekend met het begrip ruimtelijke kwaliteit ongeacht of ze<br />
reeds een practicum ruimtelijke kwaliteit hadden bijgewoond. Bij een aantal spreekt het begrip erg aan<br />
(“Ja, heel erg”; “Ja, onze gemeente gaat voor ruimtelijke kwaliteit”). Anderen sprak het niet aan (“Te<br />
vaag”;“Ik kan er niets mee”).<br />
Aan alle geïnterviewde belanghebbenden is gevraagd wat zij onder ruimtelijke kwaliteit verstaan.<br />
Hieronder zijn enkele omschrijvingen weergegeven:<br />
- Optimaal benutten van functies, zodat de veiligheid geoptimaliseerd wordt en je ruimte bespaart.<br />
- Dat het karakter van het Nederlandse landschap behouden blijft. Herkenbaar, identiteit.<br />
- Dat ruimte herkenbaar en duurzaam blijft, het sociaal-maatschappelijk cement het fundament<br />
versterkt en als ruimte multifunctioneel wordt ingezet.<br />
- Als je aan de ruimte zorg en aandacht besteedt met het doel de kwaliteit te verbeteren; gaat om<br />
welbehagen en beleving.<br />
- Als iets er netjes en verzorgd uitziet en er ruimte voor mensen is; ik vind het lastig om omschrijving<br />
te geven.<br />
- Maatvoering is passend, veiligheid, cultuur, mensomgeving.<br />
- Kwaliteit bepaalt in hoge mate hoe de wijk werkt en ervaren wordt. Openbare ruimte krijgt daarin te<br />
weinig aandacht.<br />
- Uitmuntend ordenen van functies die een leefbare omgeving mogelijk maken. Het is de basis voor<br />
de vorming van de compacte stad. Door steeds minder privéruimte, is meer ruimtelijke kwaliteit in<br />
de openbare ruimte nodig. Duurzaam stedebouwkundige herontwikkeling is hierbij ook gewenst.<br />
- Rekeninghouden met de omgeving (uitstraling en imago); minder woningen per hectare is ook<br />
ruimtelijke kwaliteit.<br />
- Verbeteren van wat er nu is. Stationsomgeving met nieuwe en bestaande gebouwen die uitstraling<br />
geven dat het verwoordt wat het achterland is: groen, water, kwaliteit bebouwing, veiligheid.<br />
Bij twee respondenten sprak het begrip ruimtelijke kwaliteit totaal niet aan. Zij gaven dit als volgt aan:<br />
- Met het begrip ruimtelijke kwaliteit kan ik helemaal niets. Het is in ieder geval niet hetzelfde als<br />
maatschappelijk nut en rendement. Je moet naar totaalbeeld kijken en niet naar één project. Als<br />
ergens wel ruimtelijke kwaliteit is, dan is dat ergens anders niet.<br />
- Het is beter om samen met belanghebbenden te bepalen wat het gebied voor hen betekent. Wat<br />
eruit komt, is ruimtelijke kwaliteit (mits het financieel haalbaar is en het proces goed verlopen is).<br />
47
Allereerst is gekeken in hoeverre de genoemde belangen door de respondenten overeen komen met<br />
hun visie op ruimtelijke kwaliteit, ook wel de ruimtelijke discours van een respondent genoemd. Bij<br />
slechts één respondent komen de genoemde belangen overeen met de visie op ruimtelijke kwaliteit. Bij<br />
de andere geïnterviewden is het belang in het project (totaal) niet gelijk met hun ruimtelijke<br />
kwaliteitsdiscours. Vaak is het zo dat de discours ruimtelijke kwaliteit veel breder is ingestoken dan hun<br />
belang in het project.<br />
Daarnaast is de discours ruimtelijke kwaliteit meer ruimtelijk zichtbaar dan de genoemde belangen. De<br />
omschrijving van ruimtelijke kwaliteit kan hooguit als randvoorwaarden gezien om de belangen/wensen<br />
te realiseren. Het gevoel en de beleving speelt hierbij een grote rol: uitstraling, imago, leefbaarheid<br />
mogelijk maken, herkenbaarheid, identiteit, netjes en verzorgd, zorg en aandacht besteden, karakter<br />
van het Nederlandse landschap.<br />
In de verschillende discoursen ruimtelijk kwaliteit komen bijna alleen maar fysieke aspecten voor. Men<br />
is duidelijk op de zichtbare dingen in het landschap gericht of zaken die bijdragen aan de ruimtelijke<br />
inrichting. Slechts een aantal noemen ook sociale aspecten. Het gaat dan om zaken als veiligheid en<br />
een menselijke omgeving. Dit zijn met name belanghebbenden die gebruiker zullen worden van de<br />
toekomstige ruimte, zoals bewoners, of actoren die bij instituties werkzaam zijn, die ‘opkomen’ voor het<br />
sociale belang (zoals een welzijnsstichting of een corporatie).<br />
De achtergrond van de respondent speelt op een hoog abstractieniveau geen grote rol bij de bepaling<br />
van de discours ruimtelijke kwaliteit. Op een hoog abstractieniveau blijkt tevens dat er geen<br />
discourscoalities ruimtelijke kwaliteit te zijn, maar dat elke belanghebbende vooral aan een positieve<br />
beleving en/of goede ruimtelijke inrichting denkt.<br />
4.4.2 Beelden bij ruimtelijke kwaliteit<br />
Om goed inzicht te krijgen in het beeld wat respondenten hebben bij ruimtelijke kwaliteit, is gevraagd<br />
om een voorbeeld in Nederland te noemen met veel (goede) ruimtelijke kwaliteit en een voorbeeld met<br />
weinig (slechte) ruimtelijke kwaliteit.<br />
Genoemde locaties met veel ruimtelijke kwaliteit door de belanghebbenden in Steenwijk:<br />
Stationsomgeving Den Bosch<br />
Makkum aan Zee<br />
Station Rijswijk<br />
De Maasvlakte<br />
Genoemde locaties met veel ruimtelijke<br />
kwaliteit door de belanghebbenden in Zwolle<br />
zijn:<br />
De IJssel<br />
De Floriade<br />
Engelse Werk in Zwolle<br />
Buurtschap Zwolle<br />
V<br />
ernieuwde stationsomgeving ‘s Hertogenbosch<br />
Niet alle belanghebbenden uit Leiden Noord konden een locaties in Nederland noemen met veel<br />
ruimtelijke kwaliteit. Twee respondenten noemden de volgende locaties:<br />
Park Zeekwartier<br />
Amsterdamse grachten<br />
De voorbeelden die de respondenten noemen verschillen sterk qua locatie. De belanghebbenden van<br />
het Buurtschap Zwolle zijn zeer positief over de ruimtelijke kwaliteit in hun eigen project.<br />
48
Bij voorbeelden met veel ruimtelijke kwaliteit noemt men onder meer ‘groen in het landschap’, zoals<br />
natuurgebieden en parken of men noemt stationgebieden/stedelijke centra. De respondenten geven<br />
aan dat deze plekken veel ruimtelijke kwaliteit hebben, omdat er sprake is van:<br />
Kleinschaligheid en/of sfeer<br />
Aanwezigheid veel verschillende functies<br />
Goede inpassing/stedebouwkundige structuur<br />
Hoge esthetische belevingswaarde: “het is mooi”.<br />
De belanghebbenden uit het landelijke project Zwolle noemen met name de eerste twee items. In de<br />
stedelijke en infrastructurele gebieden speelt de stedebouwkundige inpassing een grotere rol.<br />
Het sfeer- en/of belevingselement werd door één van de respondenten als volgt omschreven.<br />
“Ik denk aan de beleveniseconomie. Wanneer voel je je ergens lekker.”<br />
Tussen de genoemde elementen die bijdragen aan de beleefde ruimtelijke kwaliteit, zit één<br />
meervoudig aspect. Het combineren van functies kan volgens belanghebbenden bijdragen aan<br />
ruimtelijke kwaliteit. Dit element is door belanghebbenden van alle drie de projecten genoemd.<br />
Genoemde plekken met weinig ruimtelijke kwaliteit door belanghebbenden in Steenwijk zijn:<br />
Oude wijken in Rotterdam<br />
Centrum en stationsgebied Arnhem<br />
Woonwijk Prinsenhove in Steenwijk<br />
Stationsgebied Assen.<br />
Genoemde plekken met weinig ruimtelijke kwaliteit door belanghebbenden in Zwolle zijn:<br />
Efteling/Six Flags<br />
Ontginningslandschappen<br />
Nieuwbouwwijken<br />
Bijlmermeer<br />
Met name de belanghebbenden uit Leiden komen<br />
met voorbeelden uit het eigen plan-gebied of de<br />
stad:<br />
Noorderkwartier Leiden<br />
Kooiplein<br />
Stationsplein Rotterdam<br />
Veel Leidse pleinen, onder meer Kooiplein<br />
Kooiplein: weinig ruimtelijke kwaliteit?<br />
Bij plekken met weinig ruimtelijke kwaliteit worden met name woonwijken, pleinen en stadscentra<br />
genoemd. Er wordt hierbij maar één voorbeeld van ‘groen in het landschap’ gegeven. Met name in het<br />
stedelijk gebied is volgens de belanghebbenden weinig ruimtelijke kwaliteit.<br />
Er zijn een aantal redenen waarom er in deze gebieden weinig ruimtelijke kwaliteit is volgens de<br />
belanghebbenden:<br />
Te massaal, te druk<br />
Te veel hinder: rommel, stank, verkeer<br />
Te weinig en een slecht ingerichte openbare ruimte<br />
Te weinig aandacht voor het sociale aspect<br />
Geen structuur/geen goede stedebouwkundige inpassing<br />
Geen uitstraling/identiteit<br />
49
Bijna alle belanghebbenden hebben over het algemeen een gelijksoortige opvatting over gebieden met<br />
weinig ruimtelijke kwaliteit. Het sociale aspect wordt echter alleen door gebruikers (o.a. bewoners) en<br />
instituties met een meer sociaal karakter genoemd. De belanghebbenden van Steenwijk zijn –in<br />
tegenstelling tot die van Zwolle en Leiden- niet bang voor drukte en massaliteit. De geografische<br />
ligging van Steenwijk zal hierop van invloed zijn.<br />
4.4.3 Ruimtelijke kwaliteit tijdens het proces<br />
De meeste belanghebbenden geven aan tijdens het proces te denken aan de te realiseren ruimtelijke<br />
kwaliteit. Dit gaat echter vaak op gevoel en intuïtie. Zo geeft de secretaris van de wijkgroep aan:<br />
“Tijdens het voorzittersoverleg kijken we voortdurend hoe we normen en waarden kunnen behouden.<br />
Ik ben dan indirect ook bezig met ruimtelijke kwaliteit”.<br />
Het concreet meten van ruimtelijke kwaliteit<br />
Slechts enkelen proberen de gewenste ruimtelijke kwaliteit door middel van criteria en maatstaven te<br />
concretiseren. Eén belanghebbende houdt periodieke tevredenheidsonderzoeken. Is de bezoeker<br />
tevreden, dan is er volgens deze belanghebbende voldoende ruimtelijke kwaliteit.<br />
Andere organisaties hanteren concrete inrichtingsplannen/beeldkwaliteitsplannen om de gewenste<br />
ruimtelijke kwaliteit te realiseren. In de meeste gevallen, als belanghebbenden ruimtelijke kwaliteit<br />
meetbaar willen maken, passen zij inrichtingseisen toe, zoals eisen voor de inrichting van<br />
stationspleinen en beeldkwaliteitsplannen. Het gaat dan heel duidelijk om het fysiek te realiseren<br />
deelproject. Belangen komen niet meer in beeld. Het gaat dan ook duidelijker om de gebruiks- en<br />
toekomstwaarde.<br />
Een bijzondere toepassing om onder meer voldoende ruimtelijke kwaliteit te verkrijgen in een meer<br />
onverwachte hoek is het project Sterrenslag van de Leidse Welzijnsorganisatie. Met dit project worden<br />
hangplekken voor jongeren gecreëerd en beoordeeld. Er worden sterren uitgedeeld op basis van de<br />
afweging van verschillende belangen. Een slechte hangplek krijgt één ster; een hele goede hangplek<br />
krijgt zes sterren.<br />
Hoe kijken belanghebbenden tegen de huidige ruimtelijke kwaliteit aan?<br />
In het Buurtschap Zwolle vinden alle respondenten dat er nu (dus zonder ingrepen) al ruimtelijke<br />
kwaliteit aanwezig is. Eén respondent geeft aan dat gebied door de ingrepen ook nog een oppepper<br />
zal krijgen.<br />
“De ingrepen in dit gebied worden toegepast om de door de belanghebbenden aanwezige ruimtelijke<br />
kwaliteit te behouden en te versterken”.<br />
In Leiden Noord is dat er echter volgens de belanghebbenden nog weinig. Volgens de woningstichting<br />
Ons Doel is er nog géén ruimtelijke kwaliteit.<br />
“De wijk is versnipperd, onverzorgd, onveilig en verwaarloosd”.<br />
Een bewoonster ziet echter beetje bij beetje de ruimtelijke kwaliteit in het gebied komen.<br />
In Steenwijk zijn de belanghebbenden verdeeld. De provincie vindt dat er geen ruimtelijke kwaliteit<br />
aanwezig is en ook de gemeente noemt de ruimtelijke kwaliteit slecht (“oude gebouwen, lelijk<br />
stationsgebouw”). Volgens De Meenthe is de ruimtelijke kwaliteit niet voldoende, want het is geen<br />
aantrekkelijk gebied met lelijke gebouwen zonder uitstraling. NS Vastgoed vindt dat er wel ruimtelijke<br />
kwaliteit is. “Het ziet er best goed uit”.<br />
50
4.4.4 Is er sprake van discourscoalities ruimtelijke kwaliteit?<br />
Op hoog abstractieniveau is er geen sprake van discourscoalities. Belanghebbenden definiëren ieder<br />
op hun eigen wijze ruimtelijke kwaliteit. Het heeft echter wel vaak met visuele aspecten van ruimtelijke<br />
inrichting en beleving te maken. Op een concreter niveau, onder meer bij het beschrijven van de<br />
belangen en wensen, is er meer onderscheid tussen belanghebbenden over hun visie op ruimtelijke<br />
kwaliteit, zo bleek uit paragraaf 4.2.1.<br />
De bevindingen uit de interviews en practica ‘Ruimtelijke Kwaliteit’ in Steenwijk, Zwolle en Leiden<br />
worden bevestigd door de bevindingen uit de werkateliers ‘meervoudig opdrachtgeverschap’.<br />
Bij deze sessies, waarin men concrete meervoudige plannen moest bedenken, bleken er twee<br />
duidelijke coalities aanwezig te zijn met een specifieke discours ruimtelijke kwaliteit. Er kan een<br />
duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen een ‘groen ruimtelijke kwaliteit discours’ en de<br />
‘rendements-ruimtelijke kwaliteit discours’.<br />
Andere onderscheidende groepen visies op ruimtelijke kwaliteit bleken minder sterk te zijn. Vanuit de<br />
overheid werd bij ruimtelijke kwaliteit vooral aan het maatschappelijke en algemene belang gedacht,<br />
zoals zorg en leefbaarheid. Architecten en stedebouwkundigen denken bij ruimtelijke kwaliteit vooral<br />
aan de esthetische kwaliteit.<br />
Met name stichtingen, instellingen en professionals die zich bezig houden op het terrein van landbouw,<br />
natuur, water, milieu, bekijken ruimtelijke kwaliteit als kwaliteit (in hun ogen aanwezigheid) van het<br />
groen. Sommigen brengen groene kwaliteit in verband met economische waarde.<br />
“Het te realiseren groen krijgt een hoge kwaliteit, dat uitstraalt op de waarde van de compacte<br />
woningbouw”.<br />
Kwaliteit is voor deze groep mensen vooral groen en open ruimte.<br />
“Groen in de stad brengen, dat is kwaliteit verbeteren. Het ontstrest”.<br />
Buurtschap Zwolle: Groene kwaliteit?<br />
“De hoofdkwaliteit door bewoners is wonen in het groen. Het gevoel van de camping. Als bewoners dat<br />
als hoge kwaliteit zien, dan moet je dat proberen te behouden”.<br />
De ontwikkelaar heeft een totaal andere visie op ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkelaar denkt aan<br />
financiële, beleggingszaken. Allereerst moet de grondprijs voldoende ruimte bieden om überhaupt<br />
ruimtelijke kwaliteit te realiseren.<br />
51
Bovendien moeten de oplossingen niet te veel kosten.<br />
“Kijk vanuit de opbrengstenkant van meervoudig ruimtegebruik; bijvoorbeeld infrastructuur en<br />
bebouwing integreren, zonder extreem dure oplossingen, zoals ondergronds en verdiept bouwen”.<br />
De ontwikkelaar denkt daarnaast vaak aan het duurzame gebruik, zodat het aan een belegger verkocht<br />
kan worden.<br />
“Als je iets kwaliteit geeft, dan moet het 100 jaar mee kunnen. Maar vaak wordt gekozen voor<br />
traditionele kwaliteit met zo min mogelijk risico, omdat veel dingen binnen een bepaalde tijd<br />
gerealiseerd moet worden”.<br />
De ontwikkelaar denkt op langer termijn vanuit het rendement.<br />
Een adviseur vindt het jammer dat het altijd over geld gaat.<br />
“Het gaat vaak te snel al over geld in plaats van over de kwaliteit”.<br />
Hajer (1995) geeft in zijn theorie aan dat de sociale praktijk van invloed is op de discours. Discoursen<br />
zweven niet boven de actoren, maar zijn verbonden met de positie van actoren. Bij het onderzoek van<br />
Garvin (1984) waarin vijf benaderingen onderscheiden worden om productkwaliteit te bepalen, zijn<br />
aanknopingspunten om de verschillende discoursen te kunnen plaatsen binnen de sociale praktijk.<br />
In de transcendente benadering is kwaliteit alleen door ervaring te herkennen.<br />
Bij de productgerichte benadering is kwaliteit een precieze en meetbare variabele. Veel<br />
wetenschappers en de overheid benaderen kwaliteit op een productgerichte wijze. De al eerder<br />
genoemde Ruimtelijke Balans is hier een goed voorbeeld van. Ook de matrix ruimtelijke kwaliteit valt<br />
onder deze benadering.<br />
In de gebruikersgerichte benadering wordt kwaliteit door de beleving van gebruikers bepaald. De<br />
kwaliteit van gebruikers verschilt met die van de professionals.<br />
In de productiegerichte benadering ontstaat kwaliteit door de gestelde eisen aan de productie. Het<br />
stellen van eisen komt terug bij beeldkwaliteitsplannen en bij bijvoorbeeld inrichtingsplannen van<br />
pleinen door de Nederlandse Spoorwegen.<br />
Tot slot is er de waardegerichte benadering, waarin de kwaliteit direct gekoppeld wordt aan de prijs. In<br />
de vastgoedsector vinden deze benadering van kwaliteit terug.<br />
De verschillende benaderingen om kwaliteit te bepalen, vormen een grote bron van verwarring en<br />
kunnen ertoe leiden dat actoren elkaar niet ‘begrijpen’ als ze over kwaliteit praten. Bovenstaande<br />
benadering verklaart onder meer de verschillen die er zijn tussen discourscoalities als de ‘groen<br />
ruimtelijke kwaliteit discours’ en de ‘rendement ruimtelijke kwaliteit discours’.<br />
De vraag die overblijft, is wat de invloed van een discours is op een bepaald ruimtelijk proces. In veel<br />
gevallen steken projectontwikkelaars bijvoorbeeld meer geld in een project dan een natuurinstelling. Is<br />
de machtspositie die hierdoor ontstaat, van invloed op de gerealiseerde ruimtelijke kwaliteit? Met<br />
andere woorden, als een partij meer macht en invloed heeft, is de kans dan groter dat zijn discours<br />
ruimtelijke kwaliteit eerder wordt gerealiseerd?<br />
4.5 Macht en invloed in relatie tot de discours ruimtelijke kwaliteit<br />
Bij de invloed van macht gaat het volgens Hajer over het strategisch handelen van actoren. Er is een<br />
verschil tussen communicatief en strategisch handelen (Lingbeek, 1998). Bij communicatief handelen<br />
gaat het om een sociale interactie, waarbij het bereiken van een overeenkomst het doel is. Er wordt<br />
hierbij een beroep gedaan op geldende normen en waarden. Bij strategisch handelen is het boeken<br />
van een resultaat het doel. Iedereen streeft zijn/haar eigen belangen na op basis van wederzijdse<br />
erkenning van de legitimiteit van die belangen. Vanuit deze optiek kan het zijn dat niet iedereen erbij<br />
betrokken wordt.<br />
52
In Steenwijk is deze strategie herkenbaar. Er wordt een haalbaarheidstudie uitgevoerd, waarbij alleen<br />
de gemeente, NS Vastgoed en de provincie betrokken zijn. Andere partijen worden op dit moment nog<br />
niet direct betrokken.<br />
Het kan ook voorkomen dat partijen (nog) niet aanschuiven om zo uiteindelijk makkelijker resultaat te<br />
kunnen behalen. In Zwolle schuiven op dit moment twee partijen, de NS en Rijkswaterstaat, nog niet<br />
aan. Dit is mogelijk een strategische zet. Zij hebben vrij veel invloed, omdat zij beiden een deel van de<br />
grond bezitten dan wel veel financiële middelen hebben. De partijen die op dit moment aan tafel zitten<br />
(zie kader paragraaf 3.3) handelen communicatief. Zij zijn sterk gericht op consensus en het bereiken<br />
van een overeenkomst.<br />
In Leiden is het strategisch handelen van actoren ook zichtbaar. De samenwerking tussen de<br />
corporaties en de gemeente verloopt niet optimaal. De corporaties vinden dat zij niet goed en<br />
voldoende bij beslissingen betrokken worden. Op dit moment willen de corporaties daarom ook niet<br />
investeren. Eerst moet de gemeente iets doen aan de openbare ruimte.<br />
In alle drie de projecten handelen actoren strategisch. In de meeste gevallen is men uit op het<br />
verwezenlijken van het eigen belang. Het strategisch handelen heeft indirect invloed op de mate van<br />
meervoudigheid (Leiden is afhankelijk van Rijkswaterstaat) en op de te realiseren ruimtelijke kwaliteit.<br />
Ook bij de groen ruimtelijke kwaliteitsdiscours en rendement kwaliteitsdiscours proberen de actoren<br />
hun eigen gewenste resultaat te boeken. De vraag is hoe het strategisch handelen van actoren zich<br />
concreet vertaalt.<br />
In de inleiding van dit hoofdstuk heb ik al aangegeven dat de invloed van een actor afhankelijk is van<br />
geld, kennis, juridisch/administratieve invloed en van politiek. Hoe is de invloed van de<br />
belanghebbenden? Allereerst de financiële invloed.<br />
Bij alle drie de projecten is de invloed van een grote geldschieter tot op heden niet (goed) in beeld.<br />
Wat opvalt is dat met name voor de dure meervoudige oplossingen, zoals een tunnel onder het station<br />
in Steenwijk en de ondertunneling Willem de Zwijgerlaan, een belangrijke geldschieter niet direct een<br />
belanghebbende is. Steenwijk is afhankelijk van de financiering van Rail Infra Beheer voor de tunnel. In<br />
Leiden is men afhankelijk van de bijdrage van het Rijk (onder meer Rijkswaterstaat). In Zwolle zijn op<br />
dit moment -uit eigen wil- Rijkswaterstaat en de NS niet betrokken bij het project. Dit zijn wel partijen<br />
die water- en spoorwegen inclusief omliggend terrein beheren.<br />
In alle drie de projecten moeten deze partijen een forse financiële bijdrage leveren om meervoudige<br />
oplossingen te kunnen realiseren, maar hebben zij niet direct belang in het betreffende project. De<br />
macht en invloed van dit soort partijen is dus groot, maar hun betrokkenheid aan een te realiseren<br />
ruimtelijke kwaliteit is er -tot op heden- niet.<br />
De financiële positie komt ook terug, als gevraagd wordt aan de belanghebbenden bij de drie projecten<br />
om hun rol te omschrijven. Partijen die geld in het proces steken, geven aan dat zij één van de<br />
belangrijkste partijen zijn of zeggen duidelijk dat zij een machtspositie hebben.<br />
De partijen die geen grote financiële invloed hebben, maar wel op de andere drie terrein (kennis,<br />
administratief/juridisch of politiek) zien zichzelf als gelijkwaardig. Deze partijen hebben meestal op de<br />
drie andere terreinen een aardig grote invloed.<br />
Belanghebbenden, die zowel op het financiële vlak als op één ander terrein geen invloed kunnen<br />
uitoefenen, hebben een minderwaardige kijk op hun rol in het proces. Zij zien zichzelf als<br />
‘buitenbeentje’, ‘heel klein’, als ‘vreemde eend in de bijt’, of als ‘een klein radertje in het grote geheel’.<br />
Als gevraagd wordt naar de feitelijke invloed, dan vinden ze die meestal groter dan gedacht.<br />
Alle belanghebbenden kunnen duidelijk aangeven waar hun specifieke kennis ligt en de meesten<br />
geven aan dat zij door middel van kennis over het gebied of over de opvattingen van gebruikers<br />
invloed kunnen uitoefen op het procesresultaat. Opvallend is de indirecte juridische invloed, die een<br />
aantal partijen heeft. Indirect hebben zij invloed op vergunningverlening van overheden, op juridische<br />
haalbaarheid, of door het schrijven van concept-statuten of het participeren in publiek-private<br />
constructies.<br />
53
Bijna alle belanghebbenden proberen politieke invloed uit te oefenen. Men is of zelf lid van een<br />
politieke partij of heeft speciaal mensen in huis die netwerken op het politieke niveau. Daarnaast<br />
worden overleggen van stuurgroepen of andere overleggen waarbij de politiek aanwezig is, gebruikt<br />
om invloed uit te oefenen.<br />
Bijna alle belanghebbenden handelen strategisch. De middelen om invloed uit te oefenen zijn<br />
maximaal ingezet.<br />
Tot slot moet gerealiseerd worden, dat ruimtelijke kwaliteit een term is die strategisch ingezet kan<br />
worden. Iedereen wil toch immers ruimtelijke kwaliteit?! In ‘De macht van de metafoor’ geeft Lingbeek<br />
(1998) aan dat de invloed van het gebruiken van een bepaald begrip/metafoor groot kan zijn.<br />
Ruimtelijke kwaliteit is een term die met name in Steenwijk strategisch ingezet wordt 6 .<br />
4.6 Conclusie<br />
Welke belangen hebben actoren bij meervoudige projecten?<br />
De belangen die actoren hebben zijn meestal de basisactiviteiten van de eigen organisatie. Om deze<br />
activiteiten uit te voeren moet aan randvoorwaarden voldaan worden. Iedere belanghebbende bekijkt<br />
het project vanuit zijn eigen sociale praktijk (achtergrond). De meest genoemde belangen hebben -met<br />
name bij de eindgebruiker- te maken met beleving van de ruimte. Ook procesbelangen spelen een rol<br />
bij het wensenlijstje. In het proces zelf is communicatie en draagvlak aandachtspunt nummer één.<br />
De belangen die actoren hebben komen niet één op één overeen met hun discours ruimtelijke kwaliteit.<br />
Meestal is de discours ruimtelijke kwaliteit smaller ingestoken dan de genoemde belangen. De<br />
discours is enkel gericht op de zichtbare ruimtelijke inrichting (en niet direct op sociale, economische,<br />
ecologische of culturele belangen!) en wordt sterk beïnvloed door de beleving van de ruimte.<br />
Wat is de discours ruimtelijke kwaliteit van belanghebbenden?<br />
Op een hoog abstractieniveau denken veel actoren hetzelfde over ruimtelijke kwaliteit en is er niet<br />
sprake van meerdere discourscoalities. De achtergrond van een actor speelt dan geen grote rol.<br />
Gebieden hebben in de optiek van belanghebbenden (zowel overheid, marktpartijen als<br />
eindgebruikers) ruimtelijke kwaliteit als de beleving (esthetiek en sfeer) positief is en de ruimtelijke<br />
inrichting (stedebouwkundig en diversiteit functies) goed is. Het zijn visuele elementen die de kwaliteit<br />
bepalen.<br />
Wat opvalt is dat het mengen van functies de enige meervoudige oplossing is die concreet tot<br />
ruimtelijke kwaliteit leidt, volgens belanghebbenden. Intensiveren of de tijdsdimensie –andere vormen<br />
van meervoudige ingrepen- worden niet direct genoemd.<br />
Weinig ruimtelijke kwaliteit wordt veroorzaakt door te veel hinder, te veel gebruikers (drukte), te weinig<br />
aandacht aan het sociale aspect, geen goede sfeer (beleving) en een slechte ruimtelijke inrichting<br />
(stedebouwkundig, met name de openbare ruimte).<br />
Op een concreter niveau (bij het omschrijven van belangen of bij beeldkwaliteitplannen) worden een<br />
aantal ruimtelijke kwaliteitsdiscoursen zichtbaar. Deze verschillende discoursen zijn gerelateerd aan de<br />
visie van een bepaalde actor op kwaliteit. De gebruikersgerichte benadering komt terug in het grote<br />
belang dat gebruikers aan beleving hechten.<br />
De projectontwikkelaar heeft een specifieke kijk op kwaliteit. Kwaliteit bepaalt de waarde van vastgoed.<br />
De waardegerichte benadering bepaalt zijn ruimtelijke kwaliteitsdiscours. Daarnaast springt de groenruimtelijke<br />
kwaliteitsdiscours eruit. Bepaalde instellingen en professionals zien de aanwezigheid van<br />
groen als dé aanwezigheid van ruimtelijke kwaliteit.<br />
6 Dit bleek uit hoofdstuk drie waarin de documentatie van de projecten bestudeerd en geanalyseerd is.<br />
54
Het blijft lastig voor belanghebbenden om ruimtelijke kwaliteit te operationaliseren. Inrichtingseisen,<br />
zoals beeldkwaliteitplannen, worden het meest toegepast. Het belevingsaspect komt dan niet of<br />
nauwelijks meer aan bod en er wordt meer gekeken naar de toekomstwaarde. Schematisch is deze<br />
conclusie als volgt te visualiseren:<br />
Discours RK<br />
Concrete vertaling RK<br />
belevingswaarde en gebruikswaarde<br />
Is de positie van de actor van invloed op de discours ruimtelijke kwaliteit?<br />
De discours ruimtelijke kwaliteit wordt op een concreter niveau bepaald door de sociale praktijk van<br />
een actor. Deze conclusie wordt nog eens bevestigd door de ‘eigen’ context die belanghebbenden om<br />
een project scheppen: iedere belanghebbende heeft zijn eigen context met daarbij een eigen<br />
schaalniveau waarbinnen strategisch gehandeld. Actoren handelen strategisch bij meervoudige<br />
plannen en gebruiken daarbij beïnvloedingsmiddelen als geld, kennis en de politiek. Met deze<br />
middelen kunnen zij hun concrete visie op ruimtelijke kwaliteit proberen te verwezenlijken. Actoren met<br />
grote financiële invloed hebben veel invloed op een aantal dure meervoudige ingrepen als<br />
ondertunneling.<br />
Wat is de relatie tussen ruimtelijke kwaliteit en meervoudigheid?<br />
Een duidelijke relatie tussen meervoudig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit is er op voorhand niet,<br />
zo blijkt uit dit discoursonderzoek. Belanghebbenden zien meervoudig ruimtegebruik niet direct als een<br />
middel om (meer) ruimtelijke kwaliteit te realiseren.<br />
Zijn er dan toch nog aanknopingspunten? Als gekeken wordt naar argumenten waarom locaties veel of<br />
weinig ruimtelijke kwaliteit hebben, dan zijn er een aantal aandachtspunten voor meervoudig<br />
ruimtegebruik. Het uitgangspunt hierbij is de visie van belanghebbenden op ruimtelijke kwaliteit. In<br />
onderstaand schema is gekeken naar aspecten die een positieve en die een negatieve invloed hebben<br />
op ruimtelijke kwaliteit volgens belanghebbenden. Voor elk aspect is gekeken in hoeverre een<br />
meervoudige ingreep kan bijdragen om deze ruimtelijke inrichting te realiseren of te voorkomen.<br />
Positieve invloed op ruimtelijke kwaliteit Kan meervoudig ruimtegebruik een bij-drage leveren<br />
aan ruimtelijke kwaliteit?<br />
1. Kleinschaligheid en/of sfeer Nee, niet direct<br />
2. Aanwezigheid verschillende functies Ja, door functiemenging<br />
3. Goede inpassing/stedebouwkundige<br />
structuur<br />
4. Hoge esthetische belevingswaarde Nee<br />
gebruikswaarde en toekomstwaarde<br />
Ja, door bijvoorbeeld inpassing van infrastructuur<br />
55
Negatieve invloed op ruimtelijke kwaliteit Kan meervoudig ruimtegebruik een bij-drage<br />
leveren aan ruimtelijke kwaliteit?<br />
1. Te massaal, te druk Nee, vaak draagt het meer bij aan toename<br />
2. Te veel hinder: rommel, stank, verkeer Ja, door optimaal inrichten<br />
3. Slecht ingerichte openbare ruimte Nee, niet direct<br />
4. Te weinig aandacht voor sociale aspect Nee, niet direct<br />
5. Geen structuur/stedebouwkundige<br />
inpassing<br />
6. Geen uitstraling/identiteit Nee<br />
Ja, door bijvoorbeeld inpassing van infrastructuur<br />
Uit dit overzicht blijkt dat met name het verweven/combineren van functies en het verticaal bouwen (en<br />
dan het liefst onder de grond) het meest zal<br />
bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit, zoals door<br />
belanghebbenden van meervoudige projecten<br />
wordt gedefinieerd.<br />
F<br />
unctiemenging in Houten Zuid: wonen boven een<br />
basisschool<br />
56
TOT SLOT EEN VOORBEELD DIE DE “RELATIE” TUSSEN RUIMTELIJKE KWALITEIT EN<br />
MEERVOUDIG RUIMTEGEBRUIK ILLUSTREERT.<br />
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft literatuuronderzoek gedaan naar hoe gebruikers (dus niet<br />
alle belanghebbenden!) de ruimtelijke kwaliteit van hun projecten ervaren (ministerie van Verkeer en<br />
Waterstaat, 2002). Het totaal aan belevingswaarden is in dit onderzoek gelijk gesteld aan de ruimtelijke<br />
kwaliteit. In hun optiek bepaalt de beleving van de leefomgeving de ruimtelijke kwaliteit. Uit het onderzoek<br />
van V&W blijkt –net als uit dit onderzoek- dat het beeld wat gebruikers op een hoog abstractieniveau<br />
hebben over ruimtelijke kwaliteit overeenkomt. Burgers denken dan aan ruimte, rust, natuur en groen.<br />
Echter op een lager niveau, als de plannen concreter worden, bestaat er niet meer één beeld over<br />
ruimtelijke kwaliteit. De locatie-specifieke factoren spelen dan een grote rol. Deze resultaten bevestigen<br />
ook de bevindingen in dit onderzoek.<br />
Wat betekenen deze bevindingen voor beslissingen in de dagelijkse praktijk? Het referendum over het<br />
stationsgebied in Utrecht op 15 mei jl. is een voorbeeld van wat een algemene visie kan beteken voor een<br />
concrete beslissing.<br />
De bewoners van Utrecht (dus niet andere belanghebbenden als treinreizigers en mensen die in het<br />
stationsgebied werken!) mochten via een referendum kiezen hoe het stationsgebied er over zo’n 15 a 20<br />
jaar uit moet komen te zien. Twee visies met een hoog abstractiegehalte werden door de gemeente<br />
Utrecht ontwikkeld. Het stationsgebied zou of getransformeerd moeten worden naar intensief bebouwd<br />
centrum met veel hoogbouw (zowel kantoren als woningen) of naar een ‘verruimd’ stadshart, waar midden<br />
in de stad rust en groen te vinden is.<br />
De eerste visie was vanuit meervoudig oogpunt het meest wenselijk. Door het stadscentrum intensief te<br />
bebouwen, kunnen gebieden buiten Utrecht ‘open’ blijven. Het merendeel van de bewoners (60%) koos<br />
echter –zoals verwacht mag worden op basis van de bevindingen uit het onderzoek van V&W en<br />
onderhavig onderzoek- in deze hoog abstracte visie voor groen en rust in de stad. De voorgestelde<br />
ruimtelijke inrichting en kwaliteit van een ‘Stadshart verruimd’ sprak een meerderheid van de Utrechters<br />
aan. Zij kozen voor ruimtelijke kwaliteit van enkelvoudig ruimtegebruik.<br />
57
5 Discours ruimtelijke kwaliteit van de professionals: een confrontatieanalyse<br />
5.1 Inleiding<br />
Uit hoofdstuk 4 bleek dat de discours van belanghebbenden bij een meervoudig project visueel<br />
ingestoken is en dat het beeld op een hoger abstractieniveau met name bepaald wordt door<br />
belevingswaarde en door ruimtelijke inrichtingsaspecten.<br />
In dit hoofdstuk wordt eerst de discoursen ruimtelijke kwaliteit vanuit de professionals in kaart gebracht.<br />
De kennissociologie heeft volgens Rooijendijk (2002) aangetoond dat dé werkelijkheid niet bestaat en<br />
een zoektocht naar de feiten ter verklaring van menselijke gedrag zinloos is. Mensen handelen op<br />
basis van verschillende beelden van de werkelijkheid. In het publieke debat over plannen wordt<br />
gestreden over hoe de werkelijkheid eruit zou moeten zien, het zogeheten wensbeeld. Echter,<br />
intellectuelen (met voldoende 4 en middelen om standpunten uit te dragen) hebben vaak een ander<br />
werkelijkheidsbeeld dan uiteindelijke gebruikers.<br />
Vandaar dat in dit hoofdstuk de discours van de professionals, ook wel de ‘intellectuelen’ genoemd,<br />
aan bod komt. Zo wordt tevens een breder kader geschetst van de ontwikkelingen in de ruimtelijke<br />
ordening vakwereld op dit moment. Vervolgens wordt de toepassing van de matrix ruimtelijke kwaliteit<br />
besproken. Daarna kan een confrontatieanalyse tussen de discours van belanghebbenden enerzijds<br />
en de discours van de professionals, in het bijzonder de matrix ruimtelijke kwaliteit van <strong>Habiforum</strong>,<br />
anderzijds worden gemaakt.<br />
5.2 De discours ruimtelijke kwaliteit van de professionals<br />
In Nederland houden veel professionals zich bezig met ruimtelijke ordening. Het is, gezien het<br />
tijdsbestek van dit onderzoek, niet mogelijk om de gehele vakwereld de revue te laten passeren.<br />
Gekeken is naar een aantal (overheids)instellingen die zich op dit moment expliciet of in het verleden<br />
veelvuldig met het begrip ruimtelijke kwaliteit hebben bezig gehouden. Hierbij worden de zeven<br />
begrippen van Pronk (paragraaf 1.2) niet meer herhaald, omdat die in de inleiding al besproken zijn.<br />
Naast een literatuuranalyse is een studiemiddag over het begrip ruimtelijke kwaliteit van <strong>Habiforum</strong> in<br />
samenwerking met het Ruimtelijke Planbureau input geweest voor dit hoofdstuk.<br />
5.3 Rijksplanologische Dienst<br />
Denken over ruimtelijke kwaliteit begon 20 jaar geleden bij de Rijksplanologische Dienst als reactie op<br />
de vergaande proceduregerichtheid van de ruimtelijke ordening. De ruimtelijke ordening leek steeds<br />
meer op een onpartijdige scheidsrechter. De eigen doelstellingen bleven onderbelicht. Daarbij kwamen<br />
de begrippen “gebruikswaarde”, “belevingswaarde” en “toekomstwaarde” naar boven als de drie<br />
bouwstenen van ruimtelijke kwaliteit. Na veel externe discussie werden deze begrippen algemeen<br />
onderschreven.<br />
Ze zijn bruikbaar op ieder schaalniveau. Volgens de RPD ziet de basislijst voor (ruimtelijke) kwaliteit er<br />
als volgt uit (1996):<br />
Gebruikswaarde (1):<br />
1. Functionele geschiktheid<br />
2. Doelmatig gebruik<br />
3. Doelmatige aanleg<br />
4. Doelmatig beheer<br />
5. Samenhang<br />
6. Bereikbaarheid<br />
7. Interferentie<br />
58
Belevingswaarde (2):<br />
8. Identiteit<br />
9. Diversiteit<br />
10. Herkenbaarheid<br />
11. Zingeving<br />
Toekomstwaarde (3):<br />
12. Sturende werking<br />
13. Doelmatigheid in tijd<br />
14. Uitbreidbaarheid<br />
15. Aanpasbaarheid<br />
16. Duurzame structuur<br />
Bron: Rijksplanologische Dienst, 1996<br />
5.3.1 <strong>Habiforum</strong>, Expertisenetwerk meervoudig ruimtegebruik<br />
In het begin werd ruimtelijke kwaliteit door <strong>Habiforum</strong> voornamelijk “technisch” benaderd (Kreukels &<br />
Van Vliet, 2001). Deze benadering vond weerklank bij economische onderzoekers, zoals bij het<br />
Centraal Planbureau, bij ingenieurs en technici, die optimaliseringsmodellen toepassen, maar ook bij<br />
architecten en stedenbouwkundigen. Inmiddels is een kentering binnen <strong>Habiforum</strong> op gang gekomen,<br />
waarin ook gekeken wordt naar normen en waarden en behoeften en gedrag (Kreukels & Van Vliet,<br />
2001). Het onderzoek van Van Vliet (2001) was een van de eerste uitstapjes naar de discours<br />
ruimtelijke kwaliteit vanuit de markt.<br />
<strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik is in de optiek van <strong>Habiforum</strong> een antwoord op het snel nijpender wordende<br />
ruimtegebruik in ons land en het daarmee samenhangende verlies aan ruimtelijke kwaliteit (<strong>Habiforum</strong>,<br />
2000). De meerwaarde van meervoudig ruimtegebruik is volgens <strong>Habiforum</strong> (2000) het doel een<br />
bijdrage te geven aan een hogere ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is de mate waarin een<br />
Ruimtelijk Plan (functies, ordening, inbedding, inrichting, vormgeving, beheer) waarde toevoegt<br />
(gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde) voor belangen (economisch, sociaal, cultureel, ecologisch)<br />
en belanghebbenden. Het afwegen van verschillende ruimteclaims en het stellen van prioriteiten<br />
gebeurt vaak op basis van ruimtelijke kwaliteit (Van Vliet, 2000). De matrix ruimtelijke kwaliteit kan<br />
hierbij behulpzaam zijn.<br />
Volgens <strong>Habiforum</strong> is ruimtelijke kwaliteit niet een eenduidig toetsbaar begrip. Per project moet het<br />
begrip geoperationaliseerd worden. Het komt bovendien bij alle onderdelen van de procesgang met<br />
stakeholders en gebruikers terug.<br />
Ook <strong>Habiforum</strong> worstelt met de term ruimtelijke kwaliteit. Termen als maatschappelijk rendement en<br />
het bepalen van de toegevoegde waarde lijken in de visie van <strong>Habiforum</strong> wellicht meer geschikt.<br />
59
5.3.2 Ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft de matrix van <strong>Habiforum</strong> uitgebreid met de<br />
lagenbenadering uit de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. De lagen ondergrond, netwerken en<br />
occupatie zijn door het ministerie van Verkeer en Waterstaat gekoppeld aan de belangen van de<br />
<strong>Habiforum</strong>-matrix:<br />
Bron: ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2002<br />
De grootste meerwaarde volgens het ministerie van V&W is het inzicht dat zo ontstaat in de onderlinge<br />
(afhankelijkheids)relaties tussen de elementen: de ondergrond en geassocieerde belangen als<br />
voorwaardenscheppend en voorwaardenstellend voor ruimtelijke inrichting van netwerken en occupatie<br />
en daarmee geassocieerde belangen. Deze (dominante) afhankelijkheidsstructuur betekent niet dat er<br />
sprake is van een (intrinsieke) prioriteit van het ene belang boven het andere. Het betekent ook niet dat<br />
de feitelijke gang van zaken bij de afwegingen over ruimtelijke ontwikkeling verloopt volgens deze<br />
afhankelijkheden. Het ruimtegebruik heeft zich in historisch perspectief juist steeds verder losgemaakt<br />
(geëmancipeerd) van de beperkingen en de geschiktheden van ondergrond en deze zelfs<br />
ondergeschikt gemaakt aan de eisen die vanuit het gebruik worden gesteld.<br />
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat geeft expliciet aan waarom de matrix op de drie waarden van<br />
de vierde nota en de drie lagen van de vijfde nota is gebaseerd en niet gewoon op de ‘7 van Pronk’, de<br />
zeven criteria voor ruimtelijke kwaliteit uit de Vijfde Nota. De reden is dat in deze criteria publieke<br />
belangen en ontwerpcriteria door elkaar lopen. Deze opsomming werkt daardoor eerder verwarrend<br />
dan verhelderend als het gaat om analyse, verantwoordelijkheidsverdeling en handelingsperspectief.<br />
5.3.3 Wetenschappelijke vakwereld: Universiteit Utrecht<br />
De Universiteit Utrecht heeft de matrix ruimtelijke kwaliteit voor <strong>Habiforum</strong> ontwikkeld. Volgens hen is<br />
het begrip niet normatief, maar subjectief. De wetenschappelijke wereld doet alleen de analyse van het<br />
begrip. De theorie van Chapin en Kaiser is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Zij formuleren de<br />
volgende opdracht voor stedelijke plannen:<br />
60
Planners moeten plannen maken die evenwichtig en helder worden afgewogen tussen de<br />
verschillende ‘public interests’. Bovendien zeggen Chapin en Kaiser dat het esthetisch belang niet te<br />
verdedigen is, want je kunt daar nooit consensus over bereiken.<br />
De wetenschap geeft aan dat ruimtelijke kwaliteit afhankelijk is van het schaalniveau. Ondanks dat de<br />
matrix is ontwikkeld als analysemiddel, is het volgens de Universiteit Utrecht, mogelijk om de matrix toe<br />
te passen als checklist bij multicriteria-analyses en kan de matrix worden ingezet bij het planproces<br />
(iteratief, terugkoppelend).<br />
De wetenschap heeft echter ook nog steeds moeite met het begrip. “Meerwaarde is wellicht een beter<br />
begrip” (Hooimeijer, 2002).<br />
5.3.4 Ruimtelijk Planbureau<br />
Het RPB vindt dat het begrip ruimtelijke kwaliteit niet meer gebruikt moet worden. Zolang het begrip<br />
normatief gebruikt wordt, is het niet bruikbaar. Het RPB gaat niet verder met het begrip ruimtelijke<br />
kwaliteit, maar wil scherper ruimtelijke belangen gaan definiëren. Volgens het Ruimtelijke Planbureau<br />
(RPB) is de valkuil hierbij dat alle belangen nauwelijks meetellen.<br />
Het RPB wil zich gaan richten op de kant van effecten, in plaats van op de kant van criteria. Er zou een<br />
afwegingskader ruimtelijke effecten moeten komen:<br />
- Van grootschalige ingrepen.<br />
- Van beleidsalternatieven.<br />
- Van niet-ruimtelijke alternatieven.<br />
- Van maatschappelijke trends.<br />
Het RPB vraagt zich af of het mogelijk is om partijprogramma’s op ruimtelijke effecten door te meten.<br />
Het volgende schema zou toegepast kunnen worden om ruimtelijke effecten te meten:<br />
Direct Indirect<br />
Kwantitatief Ter plekke meetbaar Elders meetbaar<br />
Kwalitatief Ter plekke zichtbare gevolgen Elders zichtbare gevolgen<br />
Bron: Studiemiddag Ruimtelijk Planbureau en <strong>Habiforum</strong>, 2002<br />
Het zou bovendien mogelijk moeten zijn om proces en tijd toe te voegen. Bovendien zijn ruimtelijke<br />
effecten schaalafhankelijk. Het RPD-model is geen monitorinstrument, want de inrichting verandert<br />
steeds. Er wordt wel gedacht aan een RER, ruimtelijke effectrapportage/ruimtelijke ingrepenrapportage.<br />
Schema’s vindt het RPB te technocratisch. Wellicht moet gewerkt worden met de<br />
discrepantie tussen een droom of ideaalbeeld en de werkelijkheid.<br />
5.3.5 Conclusie discours professionals<br />
Uit deze limitatieve opsomming blijkt dat de specialisten van de RO-vakwereld het begrip technisch en<br />
systematisch benaderen. De ‘technische’ discours van de RO-vakwereld is sterk gericht op de<br />
productgerichte benadering waarin kwaliteit een meetbare variabele is. Aan de ene kant worden<br />
benaderingen als de trits van de waarden van Vitrivius, de soorten belangen en de lagenbenadering<br />
omarmt en verder uitgewerkt om ruimtelijke kwaliteit meer bespreekbaar te maken. Aan de andere kant<br />
wordt bij een groot deel van deze ‘intellectuelen’ duidelijk dat deze technische systeembenaderingen<br />
niet overeen komen met hoe de gebruikers en marktpartijen tegen het begrip aan kijken. Andere<br />
termen als meerwaarde, maatschappelijk nut, rendement worden heroverwogen. Het Ruimtelijk<br />
Planbureau stapt zelfs af van het begrip en gaat zich richten op ruimtelijke effecten.<br />
Geconcludeerd kan worden dat de discours ruimtelijke kwaliteit van de vakwereld verschilt met die van<br />
de discours van belanghebbenden. De technocratische systematiek, waarin aan allerlei belangen,<br />
lagen en waarden is gedacht, komt niet terug bij de visie van belanghebbenden op ruimtelijke kwaliteit.<br />
De belanghebbende denkt met name aan beleving en ruimtelijke inrichting.<br />
61
5.4 Confrontatie met de <strong>Habiforum</strong>-matrix<br />
In de vorige paragraaf is de discours van de RO-vakwereld besproken. Een van de uitwerkingen van<br />
de technische systeembenadering van veel professionals is de matrix van <strong>Habiforum</strong>, ontwikkeld door<br />
Hooimeijer e.a. (2001). Allereerst is gekeken welke ruimtelijke kwaliteit meervoudige projecten<br />
opleveren als de matrix van <strong>Habiforum</strong> wordt toegepast. Aangezien alleen in Leiden en in Zwolle de<br />
matrix in de praktijk is gebruikt, kan ingegaan worden op deze resultaten.<br />
Vervolgens wordt eerst ingegaan op de ervaringen van het toepassen van deze matrix in de praktijk.<br />
Tot slot kan de matrix geconfronteerd worden met de discours ruimtelijke kwaliteit van<br />
belanghebbenden.<br />
5.4.1 Welke ruimtelijke kwaliteit levert welk meervoudig concept op?<br />
Het woord is aan de belanghebbenden in een meer landelijke (Buurtschap Zwolle) en in een stedelijk<br />
gebied (Leiden Noord). Zij hebben zelf door middel van kernwoorden vier verschillende profielen<br />
opgesteld met behulp van de matrix ruimtelijke kwaliteit. Omdat er met name in Zwolle enorm veel<br />
soorten belangen naar voren kwamen, heeft er een clustering plaats gevonden 7 . Deze clustering geeft<br />
de hoofdkwaliteiten aan per belang, te weten het sociale, het economische, het ecologische en het<br />
culturele belang. Hieronder is een kwaliteitsoverzicht gegeven per belang.<br />
Ruimtelijke kwaliteit per belang<br />
Buurtschap Zwolle Leiden Noord<br />
Sociaal belang<br />
Met plezier wonen in buurtschap<br />
Buurtschap moet samenhang hebben, ruimte<br />
voor ontmoeting, ook financiële samenhang<br />
Ook toegankelijk voor anderen<br />
Moet ook gewerkt worden<br />
Daarnaast ook niet-materiële waarden belangrijk,<br />
prettige omgeving<br />
Economisch belang<br />
Afrekening op hard, zakelijk belang<br />
Afrekening op emotie, soft<br />
Omgeving: randvoorwaarden voor andere<br />
economische clusters<br />
Ecologisch belang<br />
Kwaliteit veiligheid<br />
Kwaliteit milieu<br />
Educatief /recreatief<br />
Diversiteit, goed functionerend ecosysteem<br />
Beleving, ook als buffer tussen stad en ijssel<br />
Cultureel belang<br />
Veel aandacht voor behoud erfgoed in brede zin<br />
Streekeigenheid, identiteit<br />
Bestaande waarden nieuwe betekenis geven, bijv.<br />
'Zingeving'<br />
Democratie, ook m.b.t. toegankelijkheid<br />
Contrasten, maak gebruik van<br />
contrastmogelijkheid<br />
Sociaal belang<br />
Aantrekkelijke woonmilieus<br />
Sociale duurzaamheid van (kleinschalige)<br />
bedrijvigheid<br />
Niet materiële waarden<br />
Samenhang en ontmoeting<br />
Economisch belang<br />
Ruimte voor bedrijven<br />
Barrièrewerking infrastructuur<br />
Identiteit/positieve uitstraling<br />
Voorwaarden<br />
Ecologisch belang<br />
Kwaliteit milieu<br />
Beleving<br />
Diversiteit: groen en water<br />
Cultureel belang<br />
Culturele potenties: verscheidenheid en<br />
multiculturele broedplaats<br />
7 In Bijlage IV is een voorbeeld gegeven van het culturele profiel, waarin alle culturele belangen door de deelnemers zijn<br />
aangegeven en geclusterd tot hoofdkwaliteiten.<br />
62
In het meer landelijke Buurtschap<br />
Zwolle ligt het accent op het culturele<br />
en ecologische profiel. Het<br />
economische en sociale belang zijn<br />
echter hiervoor een zeer belangrijke<br />
voorwaarde.<br />
Men wil door middel van kleinschalige<br />
ontwikkelingen in het gebied aan de<br />
stadsrand, zoals beperkte recreatie en<br />
wonen, (biologische) boeren en natuurontwikkeling<br />
(inclusief waterwinning) de<br />
streekeigenheid bewaren.<br />
Ruimtelijke kwaliteit: De IJssel in het Buurtschap Zwolle<br />
In het stedelijke Leiden Noord ligt in waarden en ambities een sterk accent op meer variatie in wonen<br />
en een sterkere positie van het werken. Culturele ambities liften daarin mee, vooral gericht op de<br />
mogelijkheden voor andere, vooral allochtone culturen.<br />
De hoofdtoon wordt echter gevoerd door de wens te komen tot een levensloopbestendige wijk (en daar<br />
hoort meer variatie in woningtypen bij dan nu het geval is), meer ruimte voor economische initiatieven<br />
in de hele wijk en een sterkere sociale cohesie, waar onder de stimulering van sociale infrastructuur en<br />
het opheffen van fysieke barrières in de wijk.<br />
Welke meervoudige ingrepen dragen bij aan deze ruimtelijke kwaliteit?<br />
Bij de profielen van beide meervoudige concepten valt op dat er zeer veel verschillende claims op de<br />
ruimte liggen. Door zoveel mogelijk van deze claims te combineren in de beschikbare ruimte, is het<br />
mogelijk om functiescheiding te vermijden en juist functiemenging te stimuleren.<br />
Het mengen van functies garandeert echter geen meervoudigheid. Door op één hectare wonen naast<br />
werken te ‘plaatsen’, blijft enkelvoudig grondgebruik bestaan. De tweede dimensie van meervoudig<br />
ruimtegebruik, verweven, kan wel het meest direct bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit binnen het eigen<br />
project.<br />
Welke (meervoudige) ingrepen kunnen ingezet worden om de kwaliteitsprofielen te realiseren?<br />
In Zwolle was tijdens het practicum geen tijd meer om samen met de belanghebbenden te kijken met<br />
welke (meervoudige) ingrepen de kwaliteitsprofielen (hoofdkwaliteiten per belang) gerealiseerd konden<br />
worden. Uit de hoofdkwaliteiten van het kwaliteitsoverzicht van Buurtschap Zwolle en Leiden Noord<br />
blijkt dat het denken in kwaliteitsprofielen niet (automatisch) leidt tot meervoudigheid.<br />
Belanghebbenden denken eerder aan het plezierig wonen of de identiteit van de streek als zij<br />
aangeven wat de toekomstige kwaliteiten van het gebied zouden moeten zijn. De vertaling van het<br />
invullen van de matrix naar meervoudige ingrepen is in Zwolle niet gemaakt.<br />
Tijdens het practicum in Leiden Noord was wel gelegenheid om over mogelijke (meervoudige)<br />
ingrepen te praten. De gewenste ingrepen zijn vervolgens geclusterd in een vijftal wijkprofielen (zie het<br />
figuur op de volgende pagina). Door over ruimtelijke ingrepen te discussiëren, kwamen in twee<br />
wijkprofielen ook andere dimensies van meervoudig ruimtegebruik aan bod. Genoemd zijn het<br />
verweven, ondergronds bouwen (brede wijk) en de tijdsdimensie (flexibele wijk).<br />
63
Wijk(kwaliteit)profielen in Leiden<br />
Bron: verslag practicum door Locus ruimtelijke verkenningen, 2002<br />
5.4.2 Het toepassen van de matrix in de praktijk<br />
Tijdens de interviews is de matrix ruimtelijke kwaliteit van Hooimeijer e.a. (2001) voorgelegd aan de<br />
respondenten. Vijf van de twaalf respondenten waren door middel van een practicum bekend geraakt<br />
met de <strong>Habiforum</strong>-matrix ruimtelijke kwaliteit. De deelnemers aan het practicum konden hierdoor<br />
tevens feedback geven op de werkwijze.<br />
Bij de deelnemers aan het practicum in Zwolle spreekt de matrix aan. Het is een helder denkkader.<br />
Maar er is volgens de deelnemers meer tijd nodig voor instructie en uitwerking. Ook het aan de ene<br />
kant brainstormen en het tegelijkertijd denken in vaste hokjes werkt niet goed.<br />
De deelnemers vinden dat de matrix aan het begin van een proces moet worden toegepast. Als<br />
checklist en structureringsinstrument zou de matrix zeer geschikt zijn.<br />
Een deelnemer aan het practicum in Leiden is sceptisch ten opzichte van de matrix. Volgens deze<br />
deelnemer heeft de matrix niet bijgedragen aan een discussie over ruimtelijke kwaliteit en ook niet over<br />
meervoudigheid. De respondent geeft aan dat de matrix meer over de ontwikkelingskwaliteit gaat.<br />
“Het nadeel is ook dat er geen relaties worden gelegd tussen verschillende gebieden. Wat zijn<br />
bijvoorbeeld de consequenties van het ontwikkelen van het landelijk gebied voor het stedelijk gebied,<br />
en andersom. Als je in één gebied veel ruimtelijke kwaliteit hebt, dan moet ‘de rommel’<br />
ergens anders heen”.<br />
Deze respondent geeft hiermee aan dat verschillende schaalniveaus niet in de matrix kunnen worden<br />
meegenomen, waardoor de toepasbaarheid zeer beperkt is. Kwaliteit moet eigenlijk niet in een<br />
afgebakend gebied bekeken worden, maar binnen haar context en op meerdere schaalniveaus.<br />
De respondenten, die nog niet eerder kennis hebben gemaakt met de matrix, zijn merendeels op het<br />
eerste gezicht positief over de matrix en kunnen zich voorstellen dat zo’n matrix in de praktijk wordt<br />
toegepast. Het systematisch in kaart brengen van de belangen is goed.<br />
64
Met de waarden hebben sommigen meer moeite. Men mist bijvoorbeeld de technische mogelijkheden,<br />
de ‘vroegere’ of ‘oude’ gebruikswaarde en de kwaliteit van de leefomgeving. Uit deze opmerkingen valt<br />
af te leiden dat de matrix niet goed begrepen wordt en dat hij meteen wordt toegepast voor andere<br />
doeleinden dan ruimtelijke kwaliteit.<br />
Men vraagt zich ook af of alles even zwaar meegewogen moet worden en hoe men het beschikbare<br />
budget meeneemt.<br />
Een van de zeven respondenten, die niet bekend is met de matrix, is niet positief over dit schema. Het<br />
verduidelijkt het begrip niet, maar roept meer vragen op: “Wat is een cultureel belang?”.<br />
5.4.3 Confrontatie matrix met discours ruimtelijke kwaliteit van direct belanghebbenden: een<br />
kritische analyse<br />
Het is de vraag of de aanbeveling ‘het doen uitvoeren van een aantal concrete case-studies’ moet<br />
worden uitgevoerd (Hooimeijer e.a., p. 89). De matrix is volgens de onderzoekers op hoog<br />
abstractieniveau gedefinieerd en is in eerste instantie opgezet als analysekader en niet voor praktische<br />
toepassingen. Hieronder volgen een aantal conclusies ten aanzien van het gebruik van de matrix in de<br />
praktijk 8 en de confrontatie met de discours van belanghebbenden.<br />
Meeste belangen zijn sociaal of economisch<br />
Tijdens de practica zijn alle belangen door de deelnemers gerangschikt in de matrix. Ook zijn de<br />
belangen, genoemd door de geïnterviewde belanghebbenden, naar de matrix terugvertaald.<br />
De meeste belangen zijn economisch of sociaal. Culturele en ecologische belangen zijn duidelijk meer<br />
ondergeschikt. Ecologische belangen spelen het meest een rol in het Buurtschap Zwolle. In Leiden<br />
Noord spelen sociale belangen een grote rol en in Steenwijk hebben economische belangen de<br />
overhand. Het zijn resultaten, die gezien de aard van de drie projecten, totaal niet verrassend zijn.<br />
Matrix brengt systematisch spanningen tussen belangen in beeld<br />
Door het toepassen van de matrix kunnen tevens de spanningen en tegenstellingen in beeld gebracht<br />
worden (zie voorbeeld van een cultureel profiel bijlage IV). Door alle deelnemers hun belangen te laten<br />
noemen en te clusteren en vervolgens de deelnemers te laten aangeven welke clusters kansrijk en<br />
welke een bedreiging kunnen zijn, werden de tegenstellingen op een systematische wijze duidelijk. De<br />
ontbrekende of nieuwe thema’s kunnen kansrijke, maar ook bedreigende kwaliteiten zijn. In het<br />
Buurtschap Zwolle bleken de sociale thema’s sociale samenhang en ontmoeting en multiculturele<br />
samenleving ‘vergeten’ te zijn. De deelnemers aan de practica gaven aan dat hierin zowel<br />
bedreigingen als kansen in zitten. Om spanningen in beeld te brengen, is het wel uiterst belangrijk dat<br />
alle belanghebbenden mee doen aan een dergelijk practicum. Dus ook de toekomstige geldschieters!<br />
Matrix draagt nauwelijks bij aan het ontdekken van ‘nieuwe’ kwaliteiten en komt niet overeen met<br />
de discours ruimtelijke kwaliteit van belanghebbenden<br />
Uit de practica blijkt dat er geen of niet veel nieuwe inzichten op de ruimtelijke kwaliteit worden<br />
geworpen. Hooguit komen vergeten belangen of onderwerpen aan bod. Het is hierbij niet duidelijk of<br />
deze vergeten belangen ook zullen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit of dat het gewoon goed is om<br />
aan een vergeten groep aandacht te besteden. Het kan namelijk niet zo zijn dat alle belangen<br />
ruimtelijke kwaliteit opleveren.<br />
Uit de discours ruimtelijke kwaliteit van belanghebbenden bleek namelijk dat de discours ruimtelijke<br />
kwaliteit niet overeenkomt met de belangen die zij hebben: de ruimtelijke kwaliteit wordt door<br />
belanghebbenden veel smaller gedefinieerd. De matrix gaat meer over allerlei soorten kwaliteit, dan<br />
over ruimtelijke kwaliteit.<br />
8 Deze voorlopige conclusies zijn gebaseerd op de twaalf interviews en op het toepassen van de matrix in twee praktijkvoorbeelden.<br />
In het najaar van 2002 houdt <strong>Habiforum</strong> nog meer practica en zouden de ervaringen op basis hiervan aangepast kunnen worden.<br />
65
Ruimtelijke kwaliteit wordt niet persé bespreekbaar door matrix<br />
In Leiden Noord leidde het toepassen van de matrix in een practicum niet tot inspiratie op de thema’s<br />
meervoudig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit. Het idee van de matrix is dat hiermee het begrip<br />
ruimtelijke kwaliteit bespreekbaar wordt. De deelnemers in Leiden Noord bleven echter vooral in ‘terra<br />
cognita’, omdat men gedwongen werd om de reeds bekende ambities en interventies in een matrix te<br />
persen. Het practicum heeft daar dan ook niet bijgedragen aan een vergroting van bewustwording van<br />
ruimtelijke kwaliteit door de deelnemers.<br />
In Zwolle was de groep kleiner en de achtergronden van de actoren diverser gespreid. De matrix droeg<br />
hier wel enigszins bij aan het bewustzijn van aanwezig kwaliteiten. “Ik wist niet dat het Buurtschap<br />
zoveel kwaliteiten heeft”.<br />
Uit beide practica bleek dat de meerderheid van de deelnemers niet het gevoel heeft dat men een<br />
discussie voert over ruimtelijke kwaliteit. Het ging over een aantal brede kwaliteitsprofielen, maar het<br />
ruimtelijke aspect speelde lang niet altijd mee in de discussie. Wat bij het practicum in Leiden opviel<br />
tijdens de discussie over ruimtelijke ingrepen, was dat een aantal grote meervoudige projecten, zoals<br />
de inpassing van de Willem de Zwijgerlaan en de brede school, ter discussie staan.<br />
Matrix kan geen grote bijdrage leveren aan het spreken van eenzelfde kwaliteitstaal<br />
Volgens Hooimeijer e.a. (2001) kan de matrix een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van een<br />
gemeenschappelijke taal over ruimtelijke kwaliteit. Uit de practica en de interviews blijkt dat iedereen<br />
op een concreter niveau een eigen discours ruimtelijke kwaliteit heeft, die sterk bepaalt wordt door de<br />
positie van zo’n actor en door zijn visie op kwaliteit in het algemeen. Het rendement-ruimtelijke<br />
kwaliteitdiscours van marktpartijen zal lastig af te stemmen zijn met het groen-ruimtelijke<br />
kwaliteitdiscours. Of concreter, het is en zal lastig blijven om het begrippenapparaat van een bewoner<br />
overeen te laten stemmen met die van een ecoloog of een belegger.<br />
Matrix is niet volledig volgens belanghebbenden<br />
Een aantal zaken wordt genoemd die niet rechtstreeks in de matrix passen: zo wordt onder meer de<br />
proceskant (draagvlak, democratie) genoemd. Alhoewel de matrix ruimtelijke kwaliteit bedoeld is om op<br />
de inhoud te focussen, blijft het proces -inclusief de organisatorische kant- belangrijk. Tijdens het<br />
practicum in Leiden Noord werd bijna alleen maar gesproken over het proces. Ook niet-materiële<br />
waarden, toegevoegde waarden en het ontbreken van verschillende schaalniveaus zijn genoemd als<br />
zaken die ontbraken aan de matrix ruimtelijke kwaliteit.<br />
Matrix ruimtelijke kwaliteit legt geen relatie met meervoudig ruimtegebruik<br />
Uit de kwaliteitsprofielen die in de practica in Zwolle en in Leiden zijn opgesteld, blijkt dat actoren door<br />
de matrix niet of nauwelijks aan meervoudige ingrepen denken (zie 5.3.1). De relatie tussen<br />
meervoudig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit is zeer zwak wanneer de matrix wordt toegepast. Met<br />
name wanneer kernbegrippen worden geclusterd, blijft er van de eventuele meervoudige ideeën niets<br />
over. Een eerste reden is dat meervoudig ruimtegebruik een ruimtelijke ingreep is en dat de belangen<br />
die genoemd worden in de matrix lang niet altijd ruimtelijke invloed zullen hebben.<br />
Uit de discours ruimtelijke kwaliteit van belanghebbenden bleek tevens dat bij locaties met veel<br />
ruimtelijke kwaliteit de beleving en ruimtelijke inrichting grotendeels het kwaliteitsoordeel bepalen.<br />
5.5 Conclusies<br />
Komt de discours ruimtelijke kwaliteit van professionals overeen met die van belanghebbenden?<br />
Allereerst kan geconcludeerd worden dat de discours van professionals niet overeenkomt met die van<br />
belanghebbenden uit de praktijk.Het grote verschil is de technische en systematische<br />
benaderingswijze van professionals, die bovendien veel breder is ingestoken dan de beleving van<br />
belanghebbenden.<br />
66
Binnen de vakwereld is ook een discussie gaande over het begrip ruimtelijke kwaliteit. Andere termen<br />
als meerwaarde en maatschappelijk rendement worden genoemd. Daarnaast geven sommigen aan<br />
(o.a. Ruimtelijk Planbureau) dat meer gekeken moet worden naar de ruimtelijke effecten.<br />
(Hoe) is de matrix ruimtelijke kwaliteit van <strong>Habiforum</strong> in de praktijk toepasbaar?<br />
Uit een eerste evaluatie van de toepassing van de matrix ruimtelijke kwaliteit en bij een confrontatie<br />
met de discours van belanghebbenden, blijkt dat de waarde van de matrix ruimtelijke kwaliteit<br />
discutabel is. De matrix brengt systematisch spanningen in beeld, maar kan niet altijd een bijdrage<br />
leveren aan een discussie over ruimtelijke kwaliteit. Uit de discours van belanghebbenden bleek al dat<br />
er nauwelijks een directe relatie tussen ruimtelijke kwaliteit en meervoudig ruimtegebruik bestaat. Ook<br />
de matrix kan hier geen goede bijdrage aan leveren.<br />
Belangrijk bij eventueel toekomstige praktijktoepassingen is dat alle verschillende belanghebbenden<br />
aanwezig zijn, dat belanghebbenden zelf de kwaliteiten clusteren en dat zij vervolgens bedreigingen en<br />
kansen aangeven. Alleen als dit proces zorgvuldig is uitgevoerd, kan gekeken worden in hoeverre<br />
(meervoudige) ingrepen gewenst zijn om de juiste kwaliteit te behalen. Het toepassen van de matrix in<br />
de praktijk blijft echter veel van de deelnemers vergen. Zij moeten zich los kunnen maken van de<br />
dagelijkse praktijk en in staat zijn te ‘brainstormen’ in de hokjes van de matrix. Een lastige opgave voor<br />
veel belanghebbenden, zo bleek uit de gehouden practica.<br />
De matrix ruimtelijke kwaliteit van <strong>Habiforum</strong> is geschikt voor het langer termijn denken. Het bepaalt op<br />
een systematische wijze een eindvisie waar een meervoudig dan wel enkelvoudig project heen gaat.<br />
Eindgebruikers maar ook marktpartijen (ontwikkelaars) en (sociale) instellingen willen echter op korte<br />
termijn al visueel zichtbare ruimtelijke kwaliteit zien. Bij hen is de huidige beleving van groot belang.<br />
Een VINEX-locatie moet nu ruimtelijke kwaliteit bieden. Dat moet zichtbaar en voelbaar zijn. Bewoners<br />
en bedrijven hebben geen tijd om tien jaar te wachten, totdat het gehele project voltooid is en de weg<br />
onder de grond is aangelegd. Dan zijn de eerste eindgebruikers allang weer vertrokken. Zij vinden de<br />
toekomstwaarde wel belangrijk, maar bij ruimtelijke kwaliteit wordt met name aan de huidige beleving<br />
en het huidige gebruik gedacht. Volgens Jacobs (2000) is beleving in onze samenleving belangrijker<br />
geworden. De basis van de ruimtelijke ordening is gezondheid en veiligheid. Naarmate deze zaken als<br />
vanzelfsprekender zijn geworden, zijn daar economische, sociale en culturele aspecten bijgekomen.<br />
Door de gestegen welvaart is beleving een sterkere rol gaan spelen.<br />
Hooimeijer e.a. (2001) geven aan dat het inzicht bij beleidsmakers moet komen in de betekenis die<br />
eindgebruikers hechten aan hun producten. Zij zijn degene die het meest de directe ruimte beleven.<br />
Om dit advies concreter bespreekbaar te maken, wordt hieronder het belevingswaardenonderzoek van<br />
het ministerie van Verkeer en Waterstaat toegelicht.<br />
De Bouwdienst van Rijkswaterstaat maakt al een aantal jaren gebruik van<br />
belevingswaardenonderzoeken (ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2002). Deze onderzoeken zijn<br />
een aanvulling op Milieu-effectrapportages, waarin met name aandacht is voor milieuaspecten. Net als<br />
bij andere professionals wordt ook hier het leefmilieu ‘technocratisch’ benaderd vanuit bestaande<br />
denkkaders (zie paragraaf 5.2.6). De zeven criteria uit de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zijn zo’n<br />
voorbeeld van een technocratische benadering van het bepalen van de ruimtelijke kwaliteit.<br />
Eindgebruikers nemen ruimtelijke kwaliteit waar door hun eigen bril en geven daar hun waardering<br />
aan. Daarom wordt door Bouwdienst Rijkswaterstaat het belevingswaardenonderzoek toegepast, dat<br />
uit vier fasen bestaat.<br />
67
Fasen belevingswaardenonderzoek ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />
Fase 1: Omgevingsanalyse - Omschrijving studiegebied<br />
- Analyse belangen en belangengroepen<br />
- Selectie respondenten<br />
Fase 2: Verkenning belevingswaarden - Individuele diepte-interviews met burgers<br />
- Kwalitatieve analyse<br />
- Voorlopig overzicht belevingswaarden<br />
Fase 3: Vaststelling belevingswaardenprofiel - Enquête onder representatieve steekproef<br />
bevolkingsgroepen<br />
- Vaststellen belevingswaarden en hun relatieve<br />
gewichten<br />
- Oordeel huidige situatie<br />
Fase 4: Effectbepaling - Van belevingswaarden naar beoordelingscriteria<br />
- Van beoordelingscriteria naar effectvoorspelling<br />
- Vergelijking alternatieven<br />
De belangen van de burgers zijn in de optiek van Rijkswaterstaat het uitgangspunt om de beleving van<br />
de ruimtelijke kwaliteit te bepalen. Het belevingswaardenonderzoek richt zich op hoe mensen<br />
waarnemen en waarderen, en niet op houding en gedrag. Het is gebaseerd op een filosofische<br />
stroming binnen de sociale wetenschappen, het fenomenologisch onderzoek (ministerie van Verkeer<br />
en Waterstaat, 2002). Dit houdt in dat de sociale realiteit wordt gereduceerd tot meetbare variabelen.<br />
Fenomenologen zijn van mening dat sociale fenomenen in hun context moeten worden onderzocht en<br />
spreken hierbij van “verstehen”. Fenomenologische onderzoeksmethoden laten de belevingswereld<br />
van onderzochte personen zoveel mogelijk voor zichzelf spreken en proberen deze in zijn totaliteit te<br />
beschouwen. Belevingswaardenonderzoek richt zich op het zo goed mogelijk begrijpen wat mensen<br />
belangrijk vinden in hun leefomgeving en waarom ze dit belangrijk vinden.<br />
Het belevingswaardenonderzoek is geen opinie-onderzoek, maar levert beoordelingscriteria en<br />
objectief meetbare variabelen op. Volgens het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2002) levert dit<br />
neutrale informatie op waardoor het NIMBY (Not In My BackYard) effect alsmede het verdedigen van<br />
standpunten en/of belangen, worden uitgefilterd. Hierdoor wordt de bruikbaarheid voor beleidsanalyse<br />
vergroot.<br />
Een belangrijk verschil met de matrix ruimtelijke kwaliteit is dat het ministerie van Verkeer en<br />
Waterstaat rekening houdt met de effecten van ingrepen, redenerend vanuit de beleving van<br />
eindgebruikers.<br />
De opzet van dit belevingswaardenonderzoek zou een mogelijkheid kunnen zijn om een beeld te<br />
krijgen van de ruimtelijke kwaliteit en de ruimtelijk effecten (!) bij de vier dimensies van meervoudige<br />
projecten (intensiveren, verweven, verticale dimensie en tijdsdimensie) door gebruikers.<br />
68
6 Conclusie<br />
De direct belanghebbende bij meervoudige projecten zijn aan het woord…<br />
In tal van studies wordt de aanbeveling gedaan om ook de beleving van ruimtelijke kwaliteit door<br />
belanghebbenden en gebruikers in beeld te brengen (ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2002,<br />
Hooimeijer e.a., 2001). Met dit onderzoek is een aanzet gegeven om de belanghebbende zelf zijn<br />
eigen discours ruimtelijke kwaliteit te laten vertellen. Daarbij is onderzoek gedaan naar de belangen en<br />
visies van actoren ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit bij meervoudige projecten in Steenwijk<br />
(multifunctioneel knooppunt), Zwolle (meervoudig duurzaam landgebruik) en in Leiden Noord<br />
(herstructurering multifunctionele woonwijk). Deze drie projecten hebben een heel divers beeld laten<br />
zien van de huidige mogelijkheden van meervoudig ruimtegebruik op verschillende locaties en<br />
schaalniveaus.<br />
Ruimtelijke kwaliteit niet altijd aanleiding voor meervoudige ingrepen<br />
Welke visies op ruimtelijke kwaliteit komen naar voren bij deze drie projecten? Met behulp van<br />
documentatieanalyse is allereerst gekeken naar de schriftelijke visie op ruimtelijke kwaliteit. Uit de drie<br />
projecten blijkt dat alleen in Steenwijk expliciet meervoudige oplossingen worden gekozen om<br />
ruimtelijke kwaliteit te realiseren. In Leiden en in Zwolle is de meervoudige druk op de ruimte<br />
aangegrepen om tot meervoudige oplossingen te komen. Uit de documentatie valt niet af te leiden of<br />
dit zal leiden tot (meer) ruimtelijke kwaliteit. In Steenwijk en in Leiden wordt daarnaast meervoudig<br />
ruimtegebruik toegepast om ‘stedenbouwkundige foutjes’, zoals visuele barrières, op te lossen.<br />
Ontwikkelingsfase beïnvloedt het ruimtelijke kwaliteitsbeeld<br />
Uit deze documentatieanalyse blijkt tevens dat de fase van het ruimtelijk ontwikkelingsproces bepaalt<br />
hoe er over ruimtelijke kwaliteit gedacht wordt. In de initiatieffase denkt men op een hoog abstract<br />
niveau over ruimtelijke kwaliteit en is er meestal overeenstemming over de te bereiken ruimtelijke<br />
kwaliteit. Hoe verder men in het ontwikkelingsproces komt -bij de visie en planvormingsfase- hoe<br />
concreter de invulling wordt en hoe minder overeenstemming er tussen verschillende partijen is.<br />
Op hoog abstractieniveau zijn beleving en zichtbare ruimtelijke inrichting belangrijk<br />
Dit beeld kwam ook naar voren tijdens de gesprekken met twaalf belanghebbenden over hun visie<br />
(discours) ruimtelijke kwaliteit. Op een hoog abstractieniveau denken veel actoren hetzelfde over<br />
ruimtelijke kwaliteit en is er geen sprake van meerdere discourscoalities. De achtergrond van een actor<br />
speelt op dit abstracte niveau geen grote rol.<br />
Plekken hebben in de optiek van belanghebbenden (zowel overheid, marktpartijen als eindgebruikers)<br />
ruimtelijke kwaliteit als de beleving (esthetiek en sfeer) positief is en de ruimtelijke inrichting<br />
(stedebouwkundig en diversiteit functies) goed is. Het zijn visuele elementen die de ruimtelijke kwaliteit<br />
bepalen. Wat opvalt is dat het mengen van functies de enige meervoudige oplossing is die concreet tot<br />
ruimtelijke kwaliteit leidt, volgens belanghebbenden.<br />
Op concreter niveau verschillen de discoursen ruimtelijke kwaliteit<br />
Wanneer concreter op een aantal groepen belanghebbenden werd gefocust, dan bleek dat er wel<br />
degelijk een aantal discourscoalities zijn. Deze coalities kwamen tot stand door de manier waarop een<br />
bepaalde groep belanghebbenden over kwaliteit in zijn algemeenheid denkt. De projectontwikkelaar<br />
vindt dat iets kwaliteit heeft als het waarde/rendement oplevert: het rendement ruimtelijke kwaliteit<br />
discours. Kwaliteit wordt door de vastgoedsector direct aan een prijs gekoppeld.<br />
69
Stichtingen, instellingen en professionals die zich bezig houden met landbouw, natuur of water<br />
bekijken ruimtelijke kwaliteit als de aanwezigheid van het groen: het groen ruimtelijke<br />
kwaliteitsdiscours. De ideeën over ruimtelijke kwaliteit komen op een concreter niveau niet altijd<br />
overeen. Spanningen en tegenstellingen worden dan zichtbaar.<br />
Hoe meer macht, hoe meer invloed de discours van een direct belanghebbende<br />
De positie van de belanghebbende bepaalt zijn of haar discours en is van invloed op het proces<br />
volgens Hajer. Op basis van onderhavig onderzoek kan geconcludeerd worden dat actoren strategisch<br />
handelen bij meervoudige plannen en daarbij beïnvloedingsmiddelen als geld, kennis en de politiek<br />
gebruiken. Met deze middelen kunnen zij hun concrete visie op ruimtelijke kwaliteit proberen te<br />
verwezenlijken. Actoren met grote financiële invloed hebben veel invloed op een aantal dure<br />
meervoudige ingrepen als ondertunneling.<br />
Discours ruimtelijke kwaliteit van professionals is technocratisch<br />
Niet alleen belanghebbenden hebben (verschillende) discoursen ruimtelijke kwaliteit. Ook<br />
professionals uit de vakwereld van de ruimtelijke ordening hebben een eigen ‘technische’ ruimtelijke<br />
kwaliteit discours. Deze ‘technische’ discours is sterk gericht op de productgerichte benadering, waarin<br />
kwaliteit een meetbare variabele is. De insteek van professionals is daarnaast veel breder gericht op<br />
allerlei soorten belangen, lagen en waarden. Een confrontatie van de discours van professionals met<br />
die van belanghebbenden op een hoog abstractieniveau laat zien dat belanghebbenden een veel<br />
‘smaller’ beeld hebben bij ruimtelijke kwaliteit. Zij denken aan beleving en ruimtelijke inrichting.<br />
Geconcludeerd kan worden dat er een duidelijke discrepantie is tussen deze twee discoursen.<br />
Discours direct belanghebbenden en discours professionals/matrix ruimtelijke kwaliteit komt niet<br />
overeen<br />
De discours van belanghebbenden is tevens geconfronteerd met de matrix ruimtelijke kwaliteit. Uit<br />
deze exercitie blijkt dat de waarde van de matrix ruimtelijke kwaliteit discutabel is. De matrix brengt<br />
systematisch spanningen tussen belanghebbenden in beeld, maar kan daarnaast niet altijd een<br />
bijdrage leveren aan een discussie over ruimtelijke kwaliteit.<br />
De belangen die actoren hebben komen niet één-op-één overeen met hun discours ruimtelijke<br />
kwaliteit. Meestal is de discours ruimtelijke kwaliteit smaller ingestoken dan de door hen genoemde<br />
belangen. Dit is één van de redenen waarom de matrix ruimtelijke kwaliteit (waarin vier soorten<br />
belangen centraal staan) niet aansluit bij de ideeën van belanghebbenden.<br />
Uit de discours van belanghebbenden is daarnaast gebleken dat er nauwelijks een directe relatie<br />
tussen ruimtelijke kwaliteit en meervoudig ruimtegebruik is. Ook de matrix kan hier geen goede<br />
bijdrage aan leveren.<br />
Belevingswaardenonderzoek biedt aanknopingspunten<br />
Geconcludeerd kan worden dat de matrix ruimtelijke kwaliteit niet meer dan een hulpmiddel kan zijn.<br />
Kwaliteit zal altijd afhankelijk zijn van condities van de betrokken actoren bij een ruimtelijke opgave.<br />
Het zal niet mogelijk zijn om een zo complex begrip als ruimtelijke kwaliteit eenduidig te definiëren. Van<br />
Vliet (2000) beaamt dit. Volgens haar is ruimtelijke kwaliteit geen statistisch gegeven en valt het niet<br />
vast te leggen in criteria of in een matrix (Van Vliet, 2000, p. 49). Kwaliteit zal per project onderzocht<br />
moeten worden. De opzet van het belevingswaardenonderzoek van Rijkswaterstaat vormt een<br />
aanknopingspunt om de beleving van belanghebbenden in kaart te brengen en deze te vertalen naar<br />
ruimtelijke effecten van meervoudige ingrepen.<br />
<strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit: een paar apart?!<br />
Is er dan, tot slot, een bijdrage van meervoudig ruimtegebruik aan ruimtelijke kwaliteit te verwachten?<br />
Uit dit onderzoek blijkt dat met name het verweven en combineren van functies en het verticaal<br />
bouwen (en dan het liefst onder de grond) het meest zal bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit, zoals die<br />
door belanghebbenden van meervoudige projecten wordt gedefinieerd.<br />
70
In het Buurtschap Zwolle zal het combineren van diverse functies als wonen, landbouw, waterwinning<br />
en recreëren een bijdrage kunnen leveren aan de (ruimtelijke) kwaliteit. In Leiden Noord zal het<br />
combineren van functies (onder meer de brede school) een impuls kunnen geven aan de beleving en<br />
ruimtelijke inrichting. Voor zowel Leiden Noord als Steenwijk geldt dat het ‘oplossen’ van de<br />
barrièrewerking van de infrastructuur in de optiek van belanghebbenden een bijdrage zal leveren aan<br />
de ruimtelijke kwaliteit. Dat ook enkelvoudige ingrepen bij deze drie projecten zullen leiden tot<br />
ruimtelijke kwaliteit, moet hierbij niet uit het oog verloren worden.<br />
71
7 Slotbeschouwing<br />
Dit onderzoek naar ruimtelijke kwaliteit bij meervoudige projecten is door het toepassen van de<br />
discoursanalyse een “experiment” geweest. Het is niet vanaf het begin van dit onderzoek de bedoeling<br />
geweest om de discoursanalyse zo nadrukkelijk toe te passen binnen het onderzoek naar ruimtelijke<br />
kwaliteit.<br />
De oorspronkelijke stageopdracht vanuit <strong>Habiforum</strong> was om tien meervoudige projecten met behulp<br />
van practicadagen over de matrix ruimtelijke kwaliteit te analyseren om zo tot een publicatie te komen,<br />
waarin de meerwaarde van meervoudig ruimtegebruik in de praktijk kon worden aangetoond. Tot op<br />
heden zijn er echter twee practicadagen ‘matrix ruimtelijke kwaliteit’ door <strong>Habiforum</strong> uitgevoerd. Het<br />
onderzoek kreeg hierdoor na een aantal maanden een aanzienlijk andere opzet: de discours ruimtelijke<br />
kwaliteit kwam voorop te staan. Hierdoor werd het echter wel mogelijk om op grondige wijze en vanuit<br />
een andere invalshoek een bijdrage te leveren aan de discussie over ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast<br />
was het mogelijk om een eerste evaluatie van de matrix ruimtelijke kwaliteit van <strong>Habiforum</strong> te maken.<br />
Vanwege de beperkte doorlooptijd van dit onderzoek -van januari tot augustus 2002- is het slechts<br />
mogelijk geweest om, naast het bijwonen van zes <strong>Habiforum</strong>-bijeenkomsten, twaalf belanghebbenden<br />
te interviewen. Met dit onderzoek was het goed mogelijk om op een kwalitatieve wijze achter de<br />
belangen van belanghebbenden te komen, hun discours ruimtelijke kwaliteit en hun invloed op het<br />
proces. Om echter een volledig beeld te krijgen van de diverse discoursen ruimtelijke kwaliteit, is het<br />
nodig om alle belanghebbenden te interviewen.<br />
Toepassen discoursanalyse<br />
Aan het begin van deze slotbeschouwing werd al aangegeven dat het toepassen van de<br />
discoursanalyse een pilotachtig, experimenteel karakter heeft. Binnen de Faculteit Ruimtelijke<br />
Wetenschappen, Universiteit Utrecht, is nog weinig ervaring met de discoursanalyse. Ik heb daarom<br />
dankbaar gebruik gemaakt van publicaties van onder meer Maarten Hajer van de Universiteit van<br />
Amsterdam, zodat ik het onderzoek op een wetenschappelijk verantwoorde manier kon uitvoeren.<br />
Mijn ervaring met het toepassen van deze communicatieve benadering binnen de strategische<br />
planning is positief. Door het toepassen van de discoursanalyse werd de discrepantie tussen de<br />
beleving van belanghebbenden en de visie van professionals goed zichtbaar. Een vervolgstudie vanuit<br />
de discoursanalyse over meervoudig ruimtegebruik wordt daarom van harte aanbevolen.<br />
Met behulp van de discoursanalyse is daarnaast in dit onderzoek aangetoond dat meervoudig<br />
ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit geen directe relatie met elkaar hebben, zeker niet in de optiek van<br />
belanghebbenden. Binnen <strong>Habiforum</strong> bestaat echter de neiging om ruimtelijk kwaliteit te beschouwen<br />
als een van de belangrijkste redenen om meervoudig ruimtegebruik toe te passen. Ik raad <strong>Habiforum</strong><br />
aan om in haar communicatie de nadruk te leggen op de daadwerkelijke reden om meervoudig<br />
ruimtegebruik toe te passen: een slimme, creatieve en efficiënte manier om om te gaan met de<br />
groeiende ruimteconsumptie in Nederland. Want als eindgebruikers ruimtelijke kwaliteit willen, zullen zij<br />
lang niet altijd voor meervoudig ruimtegebruik kiezen.<br />
Ook wordt aanbevolen om bij vervolgonderzoek extra aandacht te schenken aan de grote<br />
geldschieters bij dure meervoudige ingrepen. Wat is hun discours ruimtelijke kwaliteit? Door hun<br />
positie hebben zij een grote invloed op het proces en uiteindelijk op de te realiseren ruimtelijke<br />
kwaliteit. Voor <strong>Habiforum</strong> ligt hier de taak om de bewustwording bij deze groep voor het concept<br />
meervoudig ruimtegebruik (nog meer) te vergroten.<br />
Dit onderzoek past binnen een lange traditie in Nederland vanuit verschillende ministeries en<br />
kennisinstituten om vat te krijgen op het begrip ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt door tal<br />
van publicaties en ‘theorievorming’ steeds meer bespreekbaar.<br />
72
Maar de professionals blijven -in mijn optiek- op grote afstand van de daadwerkelijke beleving van<br />
actoren in de praktijk. Rijkswaterstaat heeft zich de laatste jaren bezig gehouden met een<br />
belevingswaardenonderzoek onder gebruikers. Een ontwikkeling die ik van harte toejuich.<br />
Uit mijn eigen werkervaring -vier jaar bij twee verschillende gemeenten- weet ik dat je als professional<br />
vanuit je eigen sociale praktijk naar de werkelijkheid kijkt en daardoor op een bepaalde wijze en binnen<br />
overheidskaders handelt. Het was dan ook erg prettig om weer eens echt onafhankelijk onderzoek te<br />
doen vanuit een meer wetenschappelijke benadering en zonder bepaalde randvoorwaarden, kaders<br />
etc. te blijven. Ik hoop dan ook van harte dat <strong>Habiforum</strong> zal stimuleren om onafhankelijk onderzoek te<br />
doen naar meervoudig ruimtegebruik. Want meervoudig ruimtegebruik is een enorm boeiend concept,<br />
waar nog genoeg kennis over valt te vergaren, te verspreiden en bovenal toe te passen.<br />
73
8 Literatuurlijst<br />
Burr, V.(1995), An introduction to social constructionism. Londen en New York: Routledge.<br />
Coupland, A. (1997), Reclaming the city, mixed use development. Londen: E & F Spon.<br />
Fischer F. & J. Forester (red.) (1993), The argumentive turn in policy analysis and planning. Durham<br />
and London: Duke University Press.<br />
Foucault, M. (1988), De orde van het spreken. Amsterdam: Boom.<br />
<strong>Habiforum</strong> (2001), <strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik: kansen en belemmeringen. Gouda: <strong>Habiforum</strong>.<br />
Hajer, M. A. (1989), City Politics: hegemonic projects and discourse. Avebury: Aldershot.<br />
Hajer, M. A. (1990), Bias in environmental discourse, an analysis of the acid rain controversy in Great<br />
Britain. Leiden: Onderzoekscentrum Sturing en Samenleving.<br />
Hajer, M.A. & A. Reijndorp (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein. Rotterdam: NAI.<br />
Hajer, M.A. (2001), Argumentive discourse analysis: searching for coalitions, practices and meaning.<br />
In: A. Hirseland, R. Keller W. Schneider & W. Viehöver, Handbuch Sozialwissenschaftliche<br />
Diskursanalyse. Band II., Opladen: Leske + Budrich.<br />
Harts, J.J. , C. Maat en D. Zeijlmans van Emmichoven (1999), <strong>Meervoudig</strong> stedelijk ruimtegebruik,<br />
methode en analyse. Delft: Delft University Press.<br />
H+N+S Landschapsarchitecten (2001), De hoed en de rand, Utrecht: H+N+S Landschapsarchitecten,<br />
in opdracht van <strong>Habiforum</strong> en Rijksplanologische Dienst.<br />
Hooijmeijer, P., H. Kroon en J. Luttik (2001), Kwaliteit in meervoud, conceptualisering en<br />
operationalisering van ruimtelijke kwaliteit voor meervoudig ruimtegebruik. Gouda: <strong>Habiforum</strong>.<br />
Jacobs, M. (2000), Kwaliteit leefomgeving; een programmeringsstudie. Wageningen: Alterra.<br />
Jong, W.M. de & W.G.M. Salet (red.) (2000), Institutionele condities voor meervoudig ruimtegebruik,<br />
stimulansen en belemmeringen op regionaal niveau. Gouda: <strong>Habiforum</strong> en Amsterdam: Amsterdam<br />
Study Center for the Metropolitan Environment.<br />
Klerk, L. de (2002), Water en stedenbouw, een kleine geschiedenis. In: Rooilijn, nr. 1, januari 2000,<br />
Amsterdam.<br />
Kuijpers, C.B.F. & Th. L.G.M. Aquarius (1998), Meer ruimte voor kwaliteit: intensivering van het<br />
ruimtegebruik in stedelijk gebied. In: Stedebouw & Ruimtelijke Ordening. 79 (1).<br />
Kreukels, A.M.J. & M.E. van Vliet (2001), Verruimd perspectief; een internationale verkenning naar<br />
ruimtelijke inrichting en meervoudig ruimtegebruik. Gouda: <strong>Habiforum</strong>.<br />
Lindblom, C. E. & D.K. Cohen (1979), Usable knowledge: social science and social problem solving.<br />
New Haven [etc.]: Yale U.P.<br />
74
Lingbeek, O. (1998), De macht van de metafoor, een analyse van de planning voor het Groene Hart.<br />
Assen: Van Gorcum.<br />
ministerie van Verkeer en Waterstaat (2002), Belevingswaardenonderzoek. Beleidsanalyse vanuit het<br />
perspectief van de bewoner. Utrecht: Bouwdienst Rijkswaterstaat.<br />
ministerie van Verkeer en Waterstaat (2002), De ruimtelijke kwaliteit van Verkeer en Waterstaat.<br />
Ruimtekoepel 2002.<br />
Parsons, W. (1995), Public policy, An introduction to the theory and practice of policy analysis.<br />
Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited.<br />
Priemus, H., P. Hijkamp & F. Dieleman (2000), <strong>Meervoudig</strong> ruimtegebruik: stimulansen en<br />
belemmeringen. Delft: Delft University Press.<br />
Priemus, H. (2001), Publicatiebespreking Kwaliteit in meervoud. In: Stedebouw & Ruimtelijke Ordening<br />
82 (5).<br />
Pröpper, I.M.A.M. (1989), Argumentatie en machtsuitoefening in onderzoek en beleid. Enschede:<br />
Universiteit Twente.<br />
Rijksplanologische Dienst (1996), Ruimtelijke beter investeren. Den Haag.<br />
Rooijendijk, C. (2002), ‘Doorbraken en dempingen, daar went men wel aan’ , stedelijke beeldvorming<br />
in Amsterdam tussen 1945-2000. In: AGORA, tijdschrift voor sociaal-ruimtelijke vraagstukken. 18 (3).<br />
Salet W. & A. Faludi A. (red.) (2000), The revival of strategic spatial planning. Amsterdam: Koninklijke<br />
Nederlandse Akademie van Wetenschappen.<br />
Schnabel P. (1988), De gezondheidszorg: van immuniteit tot publiek domein. In: A.M.J. Kreukels &<br />
J.B.D. Simonis (red.), Publiek Domein. De veranderende balans tussen staat en samenleving. Meppel:<br />
Boom.<br />
Snelders, W. (2001), Onderzoeksagenda ruimtelijke kwaliteit. Amstelveen: Ballast Nedam Engineering<br />
B.V.<br />
Teisman, G.R. (e.a.) (2001), Besluitvorming en ruimtelijk procesmanagement, studie naar<br />
eigenschappen van ruimtelijke besluitvorming die realisatie van meervoudig ruimtegebruik remmen of<br />
bevorderen. Delft: Eburon.<br />
Trappenburg, M.J. (1993), Soorten van gelijk, Medisch-ethische discussie in Nederland. Zwolle:<br />
uitgeverij W.E.J. Tjeenk Willink.<br />
Vliet, M.E. van (2000), Dubbelzinnig, onderzoek naar de bijdrage van meervoudig ruimtegebruik aan<br />
ruimtelijke kwaliteit. Gouda: <strong>Habiforum</strong>.<br />
VROM (2000), Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, deel I, II en III. Den Haag: Sdu Uitgevers.<br />
VROM (2001), Balans Ruimtelijke Kwaliteit 2001, Den Haag: VROM.<br />
Wagenveld (2000), Dossier Ruimtelijke kwaliteit, NIROV Informatie- en Kenniscentrum Ruimtelijke<br />
Ordening IKC-RO.<br />
Wissink, B. (2000), Ontwerpen en ontstaan, een praktijktheoretische analyse van het debat over het<br />
provinciaals omgevingsbeleid. Den Haag: Sdu Uitgevers<br />
Zonneveld, W. A. M. (1990), Ruimtelijke concepten voor Noordwest-Europa. Den Haag:<br />
Rijksplanologische Dienst.<br />
8.1 Documentatielijst meervoudige projecten<br />
Steenwijk<br />
75
Arcadis (2001), Transferium Steenwijk: in groen-rood-blauw setting. Projectvoorstel<br />
haalbaarheidsstudie.<br />
Arcadis (2001), Het stationsgebied van Steenwijk op de rails. Richting eindbestemming.<br />
Gemeente Steenwijk (2002), Evaluatie convenant Steenwijk – Provincie Overijssel.<br />
Provincie Overijssel (2002), ’n Kopse Special: wat heeft 5 jaar Gebiedsgericht beleid de Kop gebracht?<br />
Buurtschap Zwolle<br />
Central Planbureau (2000), Ruimte voor water: kosten en baten van zes projecten en enige<br />
alternatieven. Werkdocument 130. Den Haag.<br />
Gemeente Zwolle e.a. (2001), Programmaplan meervoudig ruimtegebruik IJsselzone.<br />
Projectteam Buurtschap (2002a), Buurtschap, Resultaten visieontwikkeling: sectorale ambities en<br />
ontwerpschets.<br />
Projectteam Buurtschap (2002b), Buurtschap, Visieontwikkeling: ideeën voor een gezamenlijke<br />
inrichting en gebruik.<br />
Initiatiefgroep IJsselzone (2002), IJsselzone boven water. Ideeën over inrichting, onderzoek en beheer.<br />
Leiden Noord<br />
Gemeente Leiden (2000), Leiden Noord. Op weg naar 2010. Wijkontwikkelingsplan LN-2010,<br />
toekomstvisie en werkprogramma.<br />
Gemeente Leiden (2001), De verbeelding van Leiden Noord, integrale wijkvisie Wijkontwikkelingsplan<br />
2001-2004, cd rom.<br />
Locus, <strong>Habiforum</strong> & NIROV (2002), Rapportage practicum Ruimtelijke Kwaliteit, Wijkontwikkelingsplan<br />
Leiden Noord.<br />
Website www.leiden.nl/wijkontwikkeling.<br />
76
Bijlage I: Opzet practica meervoudig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit<br />
In fase I van het onderzoek is geobserveerd bij twee verschillende soorten practica: practica<br />
‘Ruimtelijke Kwaliteit’ en werkateliers ‘meervoudig opdrachtgeverschap’. De opzet van deze practica<br />
verdienen een korte toelichting.<br />
Bij de practica ‘Ruimtelijke Kwaliteit’ staat de matrix ruimtelijke kwaliteit van Hooijmeijer e.a. (2000)<br />
centraal. Aan de hand van de matrix discussiëren verschillende actoren over de ruimtelijke kwaliteit in<br />
een bepaald project om te komen tot een gezamenlijk kwaliteitsprofiel van hun meervoudige opgave.<br />
De practica ruimtelijke kwaliteit zijn gekozen volgens een aantal randvoorwaarden en variabelen.<br />
De randvoorwaarden bij de keuze van practica zijn:<br />
Practica worden uitgevoerd in opdracht van één duidelijke initiatiefnemer.<br />
De verschillende ruimtelijke schaalniveaus (de wijk, de regio etc.) komen terug in de keuze van<br />
de practica.<br />
Bij alle practica zijn de verschillende actoren (gebruikers, private partijen (ontwikkelaars, architect<br />
etc.) en publieke partijen (wethouders, ambtenaren) aanwezig.<br />
Bij de keuze van practica is rekening gehouden dat verschillende typen gebieden (zowel stedelijk als<br />
landelijk) aan bod komen en dat verschillende functies (wonen, werken, voorzieningen, sport &<br />
recreatie, infrastructuur, natuur & landschap, land- en bosbouw en water) vertegenwoordigd zijn.<br />
Bij de werkateliers ‘meervoudig opdrachtgeverschap’ is de focus niet op ruimtelijke kwaliteit, maar op<br />
het interactief vormgeven aan meervoudig ruimtegebruik. De centrale vraag die bij deze sessies<br />
centraal staat, is hoe meervoudig opdrachtgeverschap als proces, waarin meerdere partijen aansturen,<br />
vorm moeten krijgen. Aan het begin van de sessies wordt steeds één meervoudig project toegelicht.<br />
Vervolgens gaan de diverse actoren (allen zijn opdrachtgevers) in werkateliers nadenken over hun<br />
eigen projecten. De deelnemers zullen hierbij verder in de toekomst kijken en hun eigen<br />
droomuitdaging formuleren. Er zal uiteraard (in)direct gesproken worden over ruimtelijke kwaliteit. In<br />
deze practica is het met name interessant om te kijken welke belangen en ontwerpopgave actoren wel<br />
en welke zij niet noemen.<br />
77
Bijlage II: Verantwoording veldwerk: interviews en bijeenkomsten <strong>Habiforum</strong><br />
Lijst met geïnterviewden<br />
Transferium Steenwijk<br />
Rob Efdée, regiomanager NS Vastgoed<br />
Henk Groeneveld, projectleider gemeente Steenwijk<br />
Nicoline van der Fluit en Jolanda Vrolijk, provincie Overijssel<br />
Han Evers, Directeur De Meenthe, theater en sportcomplex<br />
Buurtschap Zwolle<br />
Hans van den Berg, bewoner/grondbezitter<br />
Ad van Halem, Initiatiefgroep IJsselzone<br />
André Jansen, Waterleidingsmaatschappij Vitens<br />
Wil Gerritse, Staatsbosbeheer<br />
Leiden Noord<br />
Remco Slavenburg, stedenbouwkundig supervisor, gemeente Leiden.<br />
Martine Glaaser, directeur corporatie Ons Doel<br />
Willie Spies, lid wijkgroep<br />
Vincent Kokke, stafmedewerker Leidse WelzijnsOrganisatie (LWO)<br />
Practica, ateliers, studiedagen van <strong>Habiforum</strong><br />
Drie werkateliers over meervoudig opdrachtgeverschap (door <strong>Habiforum</strong>) bij meervoudige<br />
projecten (“interactief vormgeven aan meervoudig ruimtegebruik”) in Den Bosch (3 april 2002),<br />
Nijmegen (10 april 2002) en Delft (24 april 2002).<br />
Aanwezig waren: overheden (Rijk, provincie, gemeenten), ontwikkelaars, advies/ingenieursbureaus,<br />
stedebouwkundigen/architecten, woningcorporaties, bewonersorganisaties, stichtingen<br />
en kennisinstituten<br />
Discussiemiddag Ruimtelijke Kwaliteit i.s.m. Ruimtelijk Planbureau (16 mei 2002).<br />
Aanwezig waren: <strong>Habiforum</strong>, Ruimtelijk Planbureau, Universiteit Utrecht, kennisinstituten (o.a.<br />
Alterra), adviseurs<br />
Practicum Buurtschap Zwolle (23 mei 2002)<br />
Aanwezig waren: KDO advies, bewoners, gemeente Zwolle, Initiatiefgroep IJsselzone,<br />
Staatsbosbeheer, twee agrariërs, Waterleidingmaatschappij Vitens en Waterschap Groot Salland<br />
Practicum Leiden Noord (10 juni 2002)<br />
Aanwezig waren: gemeente Leiden (zeer veel verschillende disciplines), provincie Zuid-Holland,<br />
Novem, woningcorporatie Portaal en Ons Doel.<br />
78
Bijlage III: Checklist onderzoek ruimtelijke kwaliteit bij meervoudige projecten<br />
Deze checklist is ten behoeve van actoren die participeren in meervoudige projecten.<br />
1. Introductie<br />
- Uitleggen interviewsetting ( tijdsduur: 1 uur: brainstorm en vragen).<br />
- Waarborgen anonimiteit.<br />
- Voorstellen (respondent iets laten vertellen over zijn eigen werkzaamheden etc.).<br />
2. Vrije associatie op object, proces en context van het project<br />
- Ingaan op object (het betreffende meervoudige project):<br />
Ik wil graag beginnen met een kleine brainstorm over dit project.<br />
- Wat zijn voor u belangrijke opgaven/prioriteiten bij dit project? Wat is uw belang in dit project?<br />
- Zijn er nog andere opgaven die voor u een rol spelen? Wat nog meer?<br />
Alle opgaven/belangrijke aspecten op kleine kaartjes schrijven.<br />
Subjective clustering:<br />
- De zaken die u genoemd heeft, heb ik genoteerd op kaartjes. Kunt u deze kaartjes eens indelen<br />
in groepjes? Wat hoort volgens u bij elkaar?<br />
Per groepje:<br />
- Beschrijving.<br />
- Rode draad.<br />
- Wat is kenmerkend voor dit groepje.<br />
- Naam geven.<br />
- (minst) Belangrijke item.<br />
o Wat zijn overeenkomsten c.q. de verschillen tussen de groepjes?<br />
o Wat is voor u het meest belangrijke groepje? Waarom? En daarna? (laten ranken)<br />
o Zijn er nog andere zaken die u te binnen schieten die bij een van de groepjes thuis horen?<br />
- Ingaan op het proces (besluitvorming, betrokkenheid, draagvlak, juridische procedures etc.)<br />
o Hoe bent u betrokken bij dit proces? Omschrijf uw rol in dit proces.<br />
o Wat is voor u belangrijk in dit proces?<br />
o Denkt u dat het lukt dit project te realiseren?<br />
- Ingaan op de context van het project (in relatie tot andere ruimtelijke projecten en flexibiliteit van<br />
het plan)<br />
o Hoe ziet u dit project in relatie tot andere ontwikkelingen in het gebied X?<br />
o Zitten er volgens u voldoende mogelijkheden/variaties/flexibiliteit in dit plan?<br />
- Algemeen<br />
Vragen of respondent bekend is met concept meervoudig ruimtegebruik. Zo ja, laten vertellen wat<br />
dat volgens hem inhoudt, anders uitleggen van de vier dimensies van meervoudig ruimtegebruik<br />
volgens <strong>Habiforum</strong> (intensivering, vermenging, 3 e dimensie (omhoog, omlaag), 4 e dimensie (tijd)<br />
Welke (meervoudige) kansen ziet u in dit project?<br />
Welke(meervoudige) bedreigingen ziet u in dit project?<br />
79
3. Begrip Ruimtelijke kwaliteit<br />
Algemeen beeld over ‘ruimtelijke kwaliteit’<br />
De laatste jaren wordt bij het realiseren van ruimtelijke projecten veel gesproken over ruimtelijke<br />
kwaliteit.<br />
- Kent u dit begrip? Spreekt dit begrip u aan? Waarom wel, waarom niet? Wat vindt u van dit begrip<br />
(voor- en nadelen)? (*)<br />
- Wat is volgens u ruimtelijke kwaliteit? Welke kenmerken zijn daarbij belangrijk? Goed doorvragen.<br />
- Kunt u een voorbeeld geven van een plek in Nederland waar volgens uw visie op ruimtelijke<br />
kwaliteit (veel) ruimtelijke kwaliteit is? En ook een plek waar geen ruimtelijke kwaliteit is?<br />
* = Indien respondent niet weet wat er onder ruimtelijke kwaliteit verstaan wordt, doorgaan naar vragen over “analysekader<br />
ruimtelijke kwaliteit”. Weet de respondent niet wat het begrip is en spreekt het hem/haar ook niet aan, dan doorgaan naar “ideale<br />
situatie”. Vraag eventueel specifieker naar ‘maatschappelijk nut, rendement, toegevoegde waarde, de belangen.<br />
Beeld van ‘ruimtelijke kwaliteit’ bij dit meervoudig project:<br />
- Heeft u tijdens het proces van dit project wel eens gedacht aan ruimtelijke kwaliteit? Waarom heeft<br />
u daar wel/niet aan gedacht? Zo niet, waar heeft u eventueel wel aan gedacht?<br />
- Zo ja, wat verstaat u in deze context onder ruimtelijke kwaliteit? Goed doorvragen. Kwaliteit<br />
waarvan? Kwaliteit voor wie? Kwaliteit in relatie tot meervoudigheid.<br />
- Hanteert u criteria/maatstaven/eisen om ruimtelijke kwaliteit meetbaar te maken? Hoe zijn deze<br />
voor dit project meetbaar gemaakt? Hoe hard zijn deze meeteenheden?<br />
- Hanteert u inrichtingsconcepten/beeldelementen?<br />
- Vindt u dat er in dit plan ruimtelijke kwaliteit aanwezig is? Waarom wel, waarom niet?<br />
Analysekader ruimtelijke kwaliteit<br />
Door een aantal wetenschappers is een analysekader ruimtelijke kwaliteit ontwikkeld. (Analysekader<br />
neerleggen en kort toe lichten):<br />
- Spreekt dit analysekader u aan? Geef dit volgens u weer wat er onder ruimtelijke kwaliteit wordt<br />
verstaan? Wat vindt u in dit kader het meest en het minst belangrijk? Mist u iets?<br />
- Vindt u dit kader toepasbaar in de dagelijkse praktijk? Zo ja, wanneer (in het planproces)?<br />
Ideale situatie<br />
- Stel er zijn geen beperkingen qua geld, regels, politiek etc. (eventueel inhaken op beperkingen<br />
eerder genoemd). Hoe ziet volgens u het ideale meervoudige project op dit gebied in X eruit<br />
(zowel qua object als proces en evt. context)? Waarom?<br />
4. Invloed op het proces/Macht<br />
Tot slot wil ik het met u nog even over uw rol c.q. de rol van uw organisatie hebben in dit project.<br />
- Hoe ziet u zichzelf in relatie tot anderen in dit proces?<br />
- Zijn er belangentegenstellingen tussen u en de andere partijen? Zo ja, welke?<br />
- Wat is uw feitelijke invloed in het proces?<br />
- Hoe is uw financiële invloed? Uw invloed gezien uw kennis/macht? Uw invloed gezien vanuit de<br />
juridische/administratieve kant? Uw invloed op het politieke proces?<br />
5. Afsluiting<br />
- Zijn er naar aanleiding van dit gesprek nog opmerkingen, aanvullingen.<br />
- Bedanken en vragen of respondent interesse heeft in rapport van dit onderzoek<br />
80