02.09.2013 Views

MEERVOUDIG RUIMTEGEBRUIK ENKELVOUDIG RECHT - Habiforum

MEERVOUDIG RUIMTEGEBRUIK ENKELVOUDIG RECHT - Habiforum

MEERVOUDIG RUIMTEGEBRUIK ENKELVOUDIG RECHT - Habiforum

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />

<strong>ENKELVOUDIG</strong> <strong>RECHT</strong>


<strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />

<strong>ENKELVOUDIG</strong> <strong>RECHT</strong><br />

De spanningsvolle relatie tussen recht en innovatie<br />

Onder redactie van<br />

G.M.A. van der Heijden<br />

A.F.L. Slob<br />

Eburon 2005<br />

Delft


ISBN 90 5972 049 0<br />

Uitgeverij Eburon<br />

Postbus 2867<br />

2601 CW Delft<br />

tel.: 015-2131484 / fax: 015-2146888<br />

info@eburon.nl / www.eburon.nl<br />

Cover design: Studio Hermkens, Amsterdam<br />

© 2005. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,<br />

opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op<br />

enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enig andere<br />

manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende.


Voorwoord<br />

De sleutel van het vakantiehuisje is vaak nog niet omgedraaid of de kinderen stellen<br />

de vraag: wie slaapt onder en wie boven in het stapelbed? Thuis staan meestal<br />

geen stapelbedden dus veel ouders hebben geen regels voorhanden. Welke regel<br />

hanteer je dan? Het jongste kind nu boven, omdat de oudste vorig jaar al boven<br />

lag? De oudste omdat tegen het plafond spinnen zitten, en de jongste er ’s nachts<br />

nog vaak uit moet? Reuze lastig om in die nieuwe situatie een paar bevredigende<br />

regels te vinden voor kinderen die gewend zijn aan enkele bedden. Over die lastige<br />

situatie gaat dit boek, maar het is geen vakantieliteratuur.<br />

Dit boek behandelt de bijzondere relatie die bestaat tussen het recht en<br />

meervoudig ruimtegebruik, zeg maar de fysieke ruimte als stapelbed. Dit boek bevat<br />

een zoektocht naar de manieren waarop het recht meervoudig ruimtegebruik<br />

niet hoeft te belemmeren, maar juist kan bevorderen. Er wordt geschetst hoe in de<br />

praktijk regels worden gesteld aan meervoudig ruimtegebruik en ook hoe de wet<br />

dat kan frustreren. Daarvoor is de wet niet bedoeld en het gevolg is een roep om<br />

minder regels. Dat is weer een miskenning van de bijzondere waarde die de wet<br />

voor de samenleving heeft. In dit boek worden mogelijkheden geopperd voor<br />

nieuwe manieren om met het recht om te gaan in het geval van meervoudig ruimtegebruik.<br />

Dit boek is een initiatief van het Centrum voor Milieurecht, het Pytheas<br />

Netwerk en <strong>Habiforum</strong>. <strong>Habiforum</strong> is er speciaal voor meervoudig ruimtegebruik.<br />

Het Pytheas netwerk is een samenwerkingsverband tussen TNO, Erasmus Universiteit<br />

Rotterdam en Universiteit Utrecht en richt zich specifiek op de bestuurlijke<br />

problemen die rond innovaties ontstaan en op het ontwikkelen van oplossingen<br />

daarvoor. Juridische problemen en oplossingen hangen daarmee samen, en die<br />

hebben de interesse van het Centrum voor Milieurecht. Voor het vinden van praktische<br />

en wetenschappelijke oplossingen heeft een reeks auteurs meegewerkt aan<br />

dit boek. Zonder uitzondering combineren zij kennis van bestuurlijke problemen<br />

met juridisch inzicht. Dat hebben zij hier toegepast op meervoudig ruimtegebruik.<br />

Onze dank gaat om te beginnen uit naar alle auteurs. Hun bijdragen hebben<br />

voor ons aanstekelijk gewerkt om dit boek steeds een stap verder te brengen. Bijzondere<br />

vermelding verdient Huib Haccoû van <strong>Habiforum</strong> voor het vertrouwen<br />

dat hij in dit project heeft gesteld. Het project gaat ook na dit boek verder, dus wij<br />

willen de lezer graag uitnodigen zich met commentaar en aanvullingen tot ons te<br />

wenden: g.m.a.vanderheijden@uva.nl en adriaan.slob@tno.nl.<br />

Amsterdam/Delft, oktober 2005<br />

Jurgen van der Heijden Adriaan Slob<br />

Centrum voor Milieurecht TNO<br />

Universiteit van Amsterdam Het Pytheas Netwerk<br />

V


Inhoud<br />

Voorwoord V<br />

DEEL I DE HUIDIGE PRAKTIJK<br />

Hoofdstuk 1 Meervoudig ruimtegebruik, enkelvoudig recht 3<br />

Jurgen van der Heijden, Adriaan Slob<br />

Hoofdstuk 2 Meervoudig ruimtegebruik: dogma of eye-opener? 11<br />

Ronald van Ark<br />

Hoofdstuk 3 Dijkstad, voorbeeld van recht bij meervoudig ruimtegebruik 23<br />

Arjen Bregman, Jurgen van der Heijden<br />

Hoofdstuk 4 Stedelijke vernieuwing 35<br />

Geiske Bouma<br />

Hoofdstuk 5 Interactief in Brabant:<br />

het proces van het streekplan “ Brabant in Balans” 53<br />

Mike Duyn, Adriaan Slob<br />

DEEL II DE KRACHT VAN PROCESMANAGEMENT<br />

Hoofdstuk 6 De potentie van Internet bij meervoudig ruimtegebruik 69<br />

Mildo van Staden<br />

Hoofdstuk 7 Processuele en procedurele benadering van ruimtelijke<br />

ontwikkeling 79<br />

Jurian Edelenbos<br />

Hoofdstuk 8 Pluriforme sturing van ruimtegebruik 95<br />

Wouter-Jan Oosten, Jurgen van der Heijden<br />

Hoofdstuk 9 Rechtsoptimalisatie 111<br />

Jurgen van der Heijden


DEEL III INNOVATIE IN HET <strong>RECHT</strong><br />

Hoofdstuk 10 Hervorming van regelgeving: wijziging van wet en<br />

toepassing in Amerikaans milieubeleid 127<br />

David Laws, Ian Finlayson<br />

Hoofdstuk 11 Ruimte in wetgeving voor onderhandelend bestuur 145<br />

André Hoekema<br />

Hoofdstuk 12 De praktijk en dilemma’s van onderhandelend wetgeven:<br />

wat betekent het voor meervoudig ruimtegebruik? 157<br />

Nick Huls, Suzan Stoter<br />

Hoofdstuk 13 Innovatie van het recht 167<br />

Jurgen van der Heijden, Adriaan Slob<br />

Over de auteurs 177


DEEL I<br />

DE HUIDIGE PRAKTIJK


HOOFDSTUK 1<br />

Meervoudig ruimtegebruik, enkelvoudig recht<br />

Jurgen van der Heijden, Adriaan Slob<br />

1.1. INLEIDING<br />

De gemeente Assen wil een woonwijk bouwen, waarvoor een mogelijke locatie in<br />

de nabijheid van een bedrijventerrein in het noorden van de stad beschikbaar is. Op<br />

die manier worden wonen en werken gecombineerd, wat een aantal voordelen<br />

heeft. De gebruikers van het bedrijventerrein en de bewoners van de nieuwe wijk<br />

maken zo bijvoorbeeld gezamenlijk een nieuw station rendabel voor een nieuwe<br />

light rail verbinding tussen Assen en Groningen. Wonen, werken en mobiliteit<br />

worden op deze wijze geconcentreerd, waardoor andere gebieden vrij blijven voor<br />

onder meer natuur en recreatie. Door deze bundeling van verschillende functies<br />

ontstaat meervoudig ruimtegebruik. Voor de invoering van light rail gelden evenwel<br />

dezelfde wettelijke veiligheidseisen als voor het reguliere spoorwegvervoer.<br />

Om te voldoen aan die eisen moeten hoge kosten worden gemaakt, namelijk 30 tot<br />

35% van de totale projectkosten, die light rail in deze situatie eigenlijk onrendabel<br />

maken. In dit voorbeeld zijn het veiligheidseisen die een juridisch obstakel vormen<br />

voor meervoudig ruimtegebruik. In een ander voorbeeld is het de korenwolf, een<br />

geluidszone, een monument, of een aanvliegroute. Het recht beschermt belangen<br />

als verkeersveiligheid, natuur, stilte, erfgoed, mobiliteit en oneindig veel meer. Die<br />

bescherming werpt obstakels op voor niet alleen meervoudig ruimtegebruik, maar<br />

voor alle activiteiten die in botsing kunnen komen met wettelijk beschermde belangen.<br />

Zo kan natuurontwikkeling botsen met recreatie, mobiliteit met gezondheid,<br />

of huisvesting met landschap.<br />

Over de botsingen tussen het recht en meervoudig ruimtegebruik gaat dit<br />

boek. Op welke manieren doen die botsingen zich voor en wat is de betekenis<br />

daarvan? Op welke manieren kunnen die botsingen voorkomen worden en wat<br />

betekent dat voor de manier waarop je met het recht zou kunnen omgaan in situaties<br />

waarin sprake is van meervoudig ruimtegebruik? Dit zijn enkele van de vragen<br />

over het spanningsveld tussen recht en meervoudig ruimtegebruik waarop dit boek<br />

een antwoord tracht te geven. Aanpassingen in het recht, en ook een andere wijze<br />

van werken met bestaand recht kunnen helpen de botsing van belangen te voorkomen,<br />

of in elk geval op een positievere manier te laten verlopen. Hoe die kunnen<br />

helpen om een betere relatie te creëren tussen recht en innovatie is ook onderwerp<br />

3


van dit boek. We beginnen dit hoofdstuk met een beschouwing over de relatie<br />

tussen recht en innovatie. Vervolgens gaan we in op de vraag waarom het recht in<br />

de praktijk van meervoudig ruimtegebruik zo’n probleem vormt. Vervolgens geven<br />

wij aan op welke verschillende wijzen de auteurs in hun hoofdstukken in dit boek<br />

bijdragen om deze vragen te beantwoorden.<br />

1.2. HET <strong>RECHT</strong> EN INNOVATIE:<br />

DE GEVOELIGE BALANS TUSSEN ZEKERHEID EN ONZEKERHEID<br />

Zekerheid en verandering zijn in de samenleving als twee magneten: ze trekken<br />

elkaar aan, maar ze stoten elkaar ook af. Zekerheid is een basis voor verandering,<br />

maar te veel zekerheid houdt verandering tegen. Zonder onzekerheid geen innovatie,<br />

want elke verandering, dus innovatie, gaat gepaard met een bepaalde mate van<br />

onzekerheid. Dit dilemma geeft de positie van het recht in de moderne samenleving<br />

treffend aan. Het recht biedt zekerheid in een veranderende samenleving, en<br />

vormt daarmee een basis voor innovatie. Maar om die rol te kunnen vervullen,<br />

moet het recht ook blijven veranderen. Te weinig verandering van het recht leidt<br />

tot stilstand, omdat dat verandering in de samenleving tegenhoudt. Te veel verandering<br />

van het recht leidt tot te veel onzekerheid bij actoren en tot onduidelijke<br />

situaties, en daardoor eveneens tot stilstand. De gespannen relatie tussen recht en<br />

innovatie wordt dus vooral gevoed door het dilemma tussen zekerheid en onzekerheid.<br />

Wil het recht innovatie kunnen ondersteunen, dan zal dus een goede balans<br />

moeten worden gevonden tussen zekerheid en onzekerheid in het recht.<br />

In dit boek onderzoeken wij de vraag hoe deze balans kan worden bereikt in<br />

de context van meervoudig ruimtegebruik, omdat dat bij uitstek een terrein is waar<br />

het dubbele karakter van het recht wordt gevoeld. Met dit ‘dubbele karakter’<br />

wordt gedoeld op enerzijds de bescherming tegen ongewenste effecten en anderzijds<br />

het bevorderen van innovaties. Mensen uit zowel de praktijk als de wetenschap<br />

worstelen met rechtsregels die onder omstandigheden belangrijke zekerheden<br />

bieden aan actoren en belangen, maar onder weer andere omstandigheden in<br />

de weg staan aan oplossingen die juist goed zijn voor vaak dezelfde actoren en<br />

belangen. Zo biedt milieurecht bescherming aan de omgeving en gezondheid van<br />

mensen. Willen zij echter meewerken aan de realisatie van een project binnen die<br />

omgeving, dan kan dezelfde bescherming een obstakel zijn bij het zodanig inrichten<br />

van de omgeving dat het project er komt en tegelijkertijd bijdraagt aan behoud van<br />

een goed milieu.<br />

Het recht is een voorwaarde voor innovatie, en kan daaraan in de weg<br />

staan. Het staat daar op goede gronden aan in de weg, als het bescherming biedt<br />

tegen innovaties die belangen als gezondheid, veiligheid of het milieu bedreigen.<br />

Een rechtsnorm zou echter moeten wijken op het moment dat een innovatie dergelijke<br />

belangen niet bedreigt, of juist beschermt. Soms staat de rechter niet toe dat<br />

zo’n norm wijkt, en dat is een vervelende consequentie van het recht, zeker als<br />

4


innovaties zo worden geblokkeerd. Vaak staat de rechter het wel toe, ook omdat<br />

de norm zelf niet keihard is geformuleerd. Wel is daarvoor het doorlopen van een<br />

procedure vereist, die vaak lang duurt en veel kost. Ook dat is een vervelende consequentie<br />

van het recht, die soms de drempel voor innovaties te hoog kan maken.<br />

Vraag is of die consequenties wel altijd noodzakelijk zijn, en of verandering van het<br />

recht ze niet uit de weg kan ruimen. Die vraag is belangrijk in een samenleving<br />

waarin innovatieversnelling een steeds grotere rol speelt.<br />

1.3. WAAROM VORMT HET <strong>RECHT</strong> EEN PROBLEEM VOOR <strong>MEERVOUDIG</strong><br />

<strong>RUIMTEGEBRUIK</strong>?<br />

Een woningbouwcorporatie kan tot het inzicht komen dat hoogbouw in het water<br />

mét een ondergrondse parkeergelegenheid beter is dan een aparte waterberging,<br />

parkeerplaatsen en laagbouw. Deze keuze voor meervoudig ruimtegebruik creëert<br />

extra ruimte voor bijvoorbeeld groen en speelplaatsen in de buurt. Het recht geeft<br />

de woningbouwcorporatie enkele redenen om deze keuze te maken. Zo is er de<br />

plicht tot waterberging. Deze plicht brengt de keuze voor meervoudig ruimtegebruik<br />

dichterbij. Het blijft echter een keuze. Meervoudig ruimtegebruik is niet<br />

verplicht. Rechtens mogen actoren deze meervoudige oplossing negeren. Kiest de<br />

woningbouwcorporatie voor de meervoudige oplossing, dan kan bijvoorbeeld<br />

hoogbouw ten koste gaan van een dorpsgezicht dat wordt beschermd door de Wet<br />

op de stads- en dorpsvernieuwing (Wsdv). Daarmee moet rekening worden gehouden<br />

bij de aanvraag voor een bouwvergunning op grond van de Woningwet. Burgers<br />

en belangenorganisaties hebben het recht om op grond van deze laatste wet<br />

bezwaar te maken. De hoogbouw kan nuttig zijn in het kader van meervoudig<br />

ruimtegebruik, maar de wet kan die tegenhouden. Is de wet niet helder en ontstaat<br />

discussie, dan kan de rechter om een oordeel worden gevraagd. Bestuur en rechter<br />

zijn gebonden aan in de wet omschreven bevoegdheden, in casu Woningwet en<br />

Wet op de stads- en dorpsvernieuwing. Zij mogen alleen de direct betrokken belangen<br />

afwegen. Dat wil zeggen in deze wetten omschreven belangen en mogelijk<br />

enkele andere belangen waarvan de betrokkenheid uit de jurisprudentie blijkt, of<br />

die evident is. Integrale belangenafweging is aan bestuur en rechter verboden. Zij<br />

mogen in het kader van toepassing van deze wetten bijvoorbeeld niet zo maar het<br />

belang van onderwijs of landbouw afwegen. Dat ondergraaft de rechtszekerheid<br />

van de aanvrager van de vergunning. De aanvrager van de vergunning wil vooraf<br />

enige zekerheid hebben omtrent de kansen die hij maakt, en kan niet achteraf geconfronteerd<br />

worden met een besluit dat is gebaseerd op een afweging waar willekeurige<br />

belangen bij betrokken zijn.<br />

De bescherming van de burger tegen willekeur heeft het publiekrecht een<br />

enkelvoudig karakter gegeven dat steeds zoveel mogelijk per bevoegdheid een enkel<br />

belang beschermt. In de loop van honderd jaar is een woud gegroeid van enkelvoudige<br />

rechtsnormen. Wordt in een project van meervoudig ruimtegebruik ver-<br />

5


schillende zaken tegelijkertijd gecombineerd, dan zijn daarop uiteenlopende<br />

rechtsnormen tegelijkertijd van toepassing. Alleen al de afstemming daarvan kan<br />

zoveel tijd kosten dat het de moeite niet loont het project door te zetten. Zo kan<br />

enkelvoudig recht een project in de weg staan, maar natuurlijk ook omdat één of<br />

meer regels een verbod opleggen aan één of meer onderdelen van het project.<br />

De keuze voor een meervoudige oplossing wordt veelal ingegeven door<br />

beleidsmatige overwegingen. De burger verdient daar bescherming tegen, omdat<br />

beleid de rechten van de burger niet op een niet te rechtvaardigen wijze mag<br />

schenden. Beleid en rechtsbescherming moeten zo op elkaar aansluiten dat nergens<br />

de situatie ontstaat dat er geen bescherming is tegen beleid, en nergens de situatie<br />

ontstaat dat bescherming goed beleid onmogelijk maakt. Dit maakt dat juristen<br />

steeds beleid en bescherming met elkaar moeten verenigen. Zij hebben dat met<br />

name gedaan door openbare bestuursorganen de bevoegdheid te geven besluiten te<br />

nemen ten behoeve van beleid, en tegelijkertijd de burger te beschermen tegen<br />

willekeur door bevoegdheden wettelijk van elkaar af te grenzen. Deze afgrenzing<br />

leidt tot de enkelvoudigheid van het recht en deze enkelvoudigheid heeft ongewenste<br />

effecten op de uiteindelijk te realiseren oplossingen.<br />

Het creëren van meer binding, regulering, prikkelt om rekening te houden<br />

met een belang, maar kan doorslaan en onmogelijk maken om dit belang nog te<br />

combineren met andere belangen. Het creëren van minder binding, deregulering,<br />

maakt dergelijke combinaties mogelijk, maar kan doorslaan als de bescherming van<br />

een belang zo licht wordt dat er geen reden meer is dat af te stemmen in een project.<br />

Oorzaak van dit dilemma is de rechtseis om te werken met regels die op voorhand<br />

zekerheid geven. Door die regels hard te maken, weet iedereen vooraf waaraan<br />

hij toe is. Pakken de regels verkeerd uit, bijvoorbeeld omdat een creatief project<br />

van hoogbouw niet mag en er nu ongewenste laagbouw komt, dan is dat jammer.<br />

De wet is hard: dura lex, sed lex. Klassieke bescherming van belangen door<br />

kwaliteitseisen in de wet plaatst de overheid in de positie van degene die belangen<br />

beschermt. Die rol heeft de overheid lange tijd gespeeld, en de wet was daarbij een<br />

voorname boodschap aan de samenleving. Dat is een reden voor duidelijkheid en<br />

hardheid van de wet. Andere reden is dat niet gezaghebbend kan worden opgetreden<br />

als het gezag van de wet niet vast staat. Dit ligt vast in het legaliteitsbeginsel<br />

dat eist dat de wet wordt gevolgd. Die tijden zijn op steeds meer beleidsterreinen<br />

achter de rug. Daar is de overheid een speler geworden temidden van andere spelers<br />

die belangen beschermen. Meervoudig ruimtegebruik is zo’n terrein. Overheden,<br />

burgers, bedrijven en belangenorganisaties zijn gezamenlijk bezig met de bescherming<br />

van belangen als ruimte, wonen, werken, mobiliteit, natuur, recreatie en<br />

landschap. Dat onder die omstandigheden het legaliteitsbeginsel niet langer keihard<br />

mag zijn, is een conclusie die ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid<br />

(WRR) heeft getrokken:<br />

6


“Op tal van gebieden waar het publiek belang in het geding is spelen maatschappelijke<br />

organisaties een – nog steeds groeiende – rol, waarbij hun feitelijke vrijheid van<br />

handelen zeker niet afneemt. (...) Zij hebben tot gevolg dat de overheid op veel terreinen<br />

niet als enige de verantwoordelijkheid voor een publiek belang op zich kan<br />

nemen: ook maatschappelijke organisaties moeten daaraan vanuit een eigen verantwoordelijkheid<br />

bijdragen. In de directe relatie tot de overheid correspondeert hiermee<br />

een andere invulling van het rechtsstatelijk belangrijke legaliteitsbeginsel. De gedachte<br />

dat de wet rechtszekerheid en rechtsgelijkheid kan bereiken door een zo<br />

nauwkeurig en gedetailleerd mogelijke regeling van de overheidstaak en van aan burgers<br />

op te leggen verplichtingen, kan niet meer als rechtsstatelijk ideaal gelden. Die<br />

opvatting doet onvoldoende recht aan de eigen verantwoordelijkheid die burgers en<br />

maatschappelijke organisaties hebben”. 1<br />

De WRR trekt weliswaar deze conclusie, maar zet niet de volgende stap: hoe moet<br />

je dan het recht veranderen? Altijd al is de hardheidsclausule een tegengif geweest<br />

tegen het legaliteitsbeginsel. Dat is een artikel in een wet, dat aangeeft dat van<br />

normen in die wet afgeweken mag worden als aantoonbaar is dat de samenleving<br />

daarmee beter gediend is. Een Nederlands voorbeeld met veel relevantie voor<br />

meervoudig ruimtegebruik is de Interimwet Stad & Milieu. Die geeft de mogelijkheid<br />

om bepaalde normen binnen een gebied op zij te zetten. Nadeel is dat daaraan<br />

een bewerkelijke procedure voorafgaat. Extra procedurele lasten kunnen daarom<br />

een belemmering zijn om van een hardheidsclausule gebruik te maken.<br />

Op verschillende wijzen vormt het recht dus een belemmering voor meervoudig<br />

ruimtegebruik. Op de eerste plaats doordat het recht zelf zich ‘enkelvoudig’<br />

heeft ontwikkeld en dus niet goed in staat is om met meervoudigheid om te gaan.<br />

Op de tweede plaats omdat er bepaalde praktijken – de ‘hardheid van de regels’ –<br />

zijn gegroeid in het omgaan met het recht die een barrière zijn gaan vormen voor<br />

meervoudig ruimtegebruik. En ten derde kunnen procedures soms zo tijdrovend en<br />

kostbaar worden dat projecten voor meervoudig ruimtegebruik worden ontmoedigd.<br />

1.4. DE STRUCTUUR VAN DIT BOEK<br />

In dit boek willen wij laten zien hoe het recht meervoudig ruimtegebruik in de weg<br />

kan zitten. Hierdoor worden suboptimale oplossingen verkregen. Anderzijds is het<br />

niet zo dramatisch, omdat in de praktijk uiteenlopende methodes zijn gegroeid om<br />

met het huidige, enkelvoudige recht in situaties van meervoudig ruimtegebruik om<br />

te gaan. De praktijk is echter ook gediend met een principiële verandering in het<br />

1<br />

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, De toekomst van de nationale rechtsstaat,<br />

bestuurlijke voorwaarden voor een mobiliserend beleid, Sdu Uitgevers, Den Haag,<br />

2002, p. 170 – 171.<br />

7


echt die het obstakel doorbreekt dat het enkelvoudige recht nu is. Op deze verschillende<br />

aspecten wordt in dit boek ingegaan.<br />

In het eerste deel van dit boek, de hoofdstukken 2 tot en met 5, wordt op<br />

verschillende wijzen aandacht besteed aan de problemen die het recht voor meervoudig<br />

ruimtegebruik kan inhouden. Van Ark creëert in hoofdstuk 2 een uitgangspunt<br />

voor dit boek door de definiëring van meervoudig ruimtegebruik, maar onderneemt<br />

tegelijk een poging om de discussie daarover open te breken. Meervoudig<br />

ruimtegebruik is in zijn visie een oproep om het geïnstitutionaliseerde hokjesdenken<br />

in de organisaties en procedures rond de ruimtelijke inrichting van Nederland<br />

te doorbreken. In het volgende hoofdstuk illustreren Bregman en Van der<br />

Heijden welk recht er speelt bij meervoudig ruimtegebruik aan de hand van het<br />

praktijkvoorbeeld ‘Dijkstad’: het bebouwen van de (voet van) een dijk. Zij laten<br />

zien dat dit nogal een kwantiteit is. Bouma gaat in hoofdstuk 4 in op de samenhang<br />

en spanning tussen recht en meervoudig ruimtegebruik aan de hand van een voorbeeld<br />

in de stad, namelijk Zuidpoort in de gemeente Delft. Na Bouma’s aandacht<br />

voor de stad richten Duijn en Slob zich in hoofdstuk 5 op het provinciale ruimtelijk<br />

ordeningsbeleid in de provincie Noord-Brabant. Zij analyseren het proces om tot<br />

het provinciale streekplan te komen en leiden uit dit voorbeeld enkele lessen af<br />

voor de procesaanpak met betrekking tot meervoudig ruimtegebruik. Deze beide<br />

hoofdstukken geven ook al aanbevelingen over de wijze waarop het recht beter zou<br />

kunnen omgaan met meervoudig ruimtegebruik.<br />

Hoe in de praktijk het recht al beter zou kunnen omgaan met meervoudig<br />

ruimtegebruik is het onderwerp van deel II van dit boek, waarbij de nadruk wordt<br />

gelegd op de procesbenadering. De hoofdstukken 6 tot en met 9 gaan hier op verschillende<br />

manieren op in. Van Staden werkt in zijn hoofdstuk uit hoe het Internet<br />

de besluitvorming (en procedures) rond meervoudig ruimtegebruik kan ondersteunen<br />

en welke verwachtingen daarover reëel zijn. In hoofdstuk 7 legt Edelenbos de<br />

nadruk op de organisatie van het proces rond meervoudig ruimtegebruik. In zijn<br />

hoofdstuk pleit hij voor het koppelen en gelijkschakelen van de procedurele en de<br />

processuele benadering. Oosten en Van der Heijden werken in hoofdstuk 8 de<br />

pluriforme sturing van ruimtegebruik uit door een koppeling te leggen tussen methoden<br />

van procesmanagement enerzijds en de algemene beginselen van behoorlijk<br />

bestuur anderzijds. Op deze manier werken zij een stappenplan voor meervoudig<br />

ruimtegebruik uit. Van der Heijden is in hoofdstuk 9 op zoek naar de optimale<br />

inzet van het recht om effectieve en rechtvaardige oplossingen voor meervoudig<br />

ruimtegebruik mogelijk te maken. Hij geeft daarvoor verschillende handreikingen.<br />

In het derde en laatste deel van dit boek wordt ingegaan op de fundamentele<br />

veranderingen die nodig zijn in het recht om meervoudigheid, i.c. meervoudig<br />

ruimtegebruik, te bevorderen. Daarbij speelt de vraag hoe de bestaande praktijken<br />

daarop moeten worden aangepast. In hoofdstuk 10 geven Laws en Finlayson aan<br />

hoe de wetgeving in Wisconsin is aangepast om innovaties uit te lokken. Dit is al<br />

een bestaande praktijk. In de daarop volgende hoofdstukken worden aanbevelingen<br />

8


gelanceerd hoe het recht zich meer onderhandelend zou kunnen opstellen, ter<br />

bevordering van meervoudig ruimtegebruik. Hoekema richt zich in hoofdstuk 11<br />

op de vraag hoe de wetgever in wetten ruimte kan creëren voor onderhandelend<br />

bestuur. Hij presenteert daarvoor een checklist. Stoter en Huls kijken in hoofdstuk<br />

12 naar de praktijk van het onderhandelend wetgeven en benadrukken de noodzaak<br />

om nieuwe concepten voor duurzame wetgevingsstructuren en beproefde<br />

ontwerpprocessen te ontwikkelen.<br />

Ten slotte sluiten wij het boek af met een beschouwing over de verschillende<br />

aangedragen oplossingen om het recht in te zetten bij meervoudig ruimtegebruik<br />

en trekken wij een aantal conclusies.<br />

9


HOOFDSTUK 2<br />

Meervoudig ruimtegebruik: dogma of eye-opener?<br />

Ronald van Ark ∗<br />

2.1. INLEIDING<br />

In dit boek staat de verhouding tussen meervoudig ruimtegebruik en het recht centraal.<br />

Voor de hand liggende vragen in dat kader zijn: Welke beperkingen kent het<br />

geldende recht voor meervoudig ruimtegebruik? En, hoe kunnen actoren met behulp<br />

van wetswijzigingen gestimuleerd worden tot meervoudig(er) ruimtegebruik?<br />

Bij deze vragen wordt aangenomen dat het belangrijk is om de ruimte meervoudig<br />

te gebruiken en dat helder is wat we wel en niet onder meervoudig ruimtegebruik<br />

kunnen verstaan. Naar mijn mening ligt dit iets gecompliceerder dan de bovenstaande<br />

vragen doen vermoeden. Ik zal dat in dit hoofdstuk beargumenteren. In dit<br />

hoofdstuk wordt gereflecteerd op meervoudig ruimtegebruik om meer grip te krijgen<br />

op de problemen die ten grondslag liggen aan de introductie van dit concept,<br />

zodat van daaruit naar oplossingen kan worden gezocht, onder andere in het recht.<br />

2.2. DE CONSTRUCTIE VAN RUIMTEGEBREK<br />

Recentelijk hebben verschillende ontwikkelingen tot de politieke conclusie geleid<br />

dat er, planologisch gezien, een gebrek aan ruimte bestaat in Nederland (VROM,<br />

2002). In dit kader wordt op verschillende maatschappelijke en ruimtelijke oorzaken<br />

gewezen (WRR, 1998). Zo staat de stijgende individuele consumptie van ruimte,<br />

o.a. als gevolg van minder personen per huishouden, op gespannen voet met de<br />

vraag naar open (groene) ruimte, wat in Nederland wordt beschouwd als een belangrijk<br />

maatschappelijk goed (Hidding en Teunissen, 2002). Stedelijke uitbreidingen<br />

worden beschouwd als een bedreiging voor de ‘groene waarden’, waaronder<br />

natuur en landschap, en voor het culturele erfgoed. Naast de claims voor stedelijke<br />

ontwikkeling wordt de bestaande functionele indeling van de groene ruimte geconfronteerd<br />

met nieuwe ruimteclaims voor natuurontwikkeling, waterbeheer, infrastructuur,<br />

bedrijfsterreinen en recreatie. Eén van de meest in het oog springende<br />

ruimteclaims betreft de vraag naar ‘ruimte voor water’ (V&W, 2000). Als gevolg<br />

∗ Een deel van dit hoofdstuk is eerder verschenen in het proefschrift Planning, contract en<br />

commitment (Van Ark, 2005).<br />

11


van bodemdaling en klimaatveranderingen enerzijds, en door menselijke ingrepen<br />

in het bovenstroomse watersysteem anderzijds, is hoogwaterberging een belangrijk<br />

onderwerp op de politiek agenda geworden, omdat het veel ruimte vraagt.<br />

In 2000 is in het kader van de voorbereidingen van de Vijfde Nota Ruimtelijke<br />

Ordening een achtergrondrapport verschenen met de titel “Rekenen met<br />

ruimte” (Projectteam Ruimtebehoeften, 2000). In dit rapport zijn de verschillende<br />

beleidsmatige ruimteclaims naast elkaar gezet. Dit rapport wakkerde het idee van<br />

ruimteschaarste onder beleidsmakers aan, sterker nog, er werd geconcludeerd dat<br />

er sprake was van een tekort aan ruimte ter grootte van het oppervlak van de provincie<br />

Zuid-Holland. De toenemende ruimteclaims voor wonen, werken, infrastructuur,<br />

water, natuur, recreatie en sport konden volgens het rapport niet worden<br />

gecompenseerd door de veronderstelde daling van de ruimtebehoefte in de<br />

landbouw.<br />

De conclusies uit dit rapport hebben een belangrijke invloed gehad op de<br />

inhoud van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening 1 (VROM, 2002), zoals de titel<br />

“Ruimte maken, ruimte delen” illustreert. Het uitgangspunt van deze nota was dat<br />

de ruimtevraag zoveel mogelijk diende te worden geaccommodeerd en tegelijkertijd<br />

gezocht moest worden naar mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteit te vergroten.<br />

Om uitwerking te geven aan deze doelstelling is tijdens de voorbereiding<br />

van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening het concept meervoudig ruimtegebruik<br />

geïntroduceerd (Van der Valk, 2002).<br />

2.3. HET CONCEPT <strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />

In een voorstudie hebben Lagendijk en Wisserhof (1999) de verschillende aspecten<br />

van meervoudig ruimtegebruik ingedeeld in een viertal dimensies, welke een centrale<br />

rol hebben gekregen in het denken over dit concept:<br />

− Intensivering van het ruimtegebruik; efficiencyverbetering van het ruimtegebruik<br />

van een functie. Bijvoorbeeld door middel van betere benutting/bundelen<br />

van infrastructuur en aanwijzing agrarische bedrijfsterreinen;<br />

− Verweving van ruimtegebruik; gebruik van dezelfde ruimte door meerdere<br />

functies. Bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer;<br />

− Verdiepingen; gebruik van de ondergrondse en/of bovengrondse ruimte (creeren<br />

van extra 'vloeroppervlak' in bouwkundige termen). Bijvoorbeeld watersystemen<br />

die bovengrondse functies letterlijk dragen;<br />

− Relaties in de tijd; mogelijk maken van volgtijdelijk gebruik van dezelfde<br />

ruimte door meerdere functies, middels 'time management' en slimme fysieke<br />

inrichting van de ruimte alsmede duurzame inrichting en gebruik. Bijvoorbeeld<br />

landbouwgrond met eventuele waterbergingsfunctie in de winter.<br />

1 Als gevolg van de val van het kabinet Kok in 2002 is deze nota niet vastgesteld.<br />

12


Op grond van deze indeling werd in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening een<br />

combinatie van intensivering (eerste dimensie) met verdiepingen (derde dimensie)<br />

en relaties in de tijd (vierde dimensie) als meest toepasselijk beschouwd voor de<br />

stedelijke omgeving. Met het oog op de groene ruimte heerste het idee dat het<br />

combineren van functies (tweede dimensie) de beste perspectieven bood (VROM,<br />

2002). De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening noemt in dit kader drie interventiestrategieën:<br />

− Intensiveren van het ruimtegebruik in de stedelijke gebieden. Bijvoorbeeld<br />

door middel van het stapelen van functies;<br />

− Combineren van functies in de groene ruimte. Functies als waterberging,<br />

natuur en recreatie worden geacht goed combineerbaar te zijn.<br />

− Transformatie van ruimtes in steden en in de groene ruimte om deze beter<br />

aan de maatschappelijke vraag te laten voldoen. Voorbeelden zijn de herstructurering<br />

van woonwijken, revitalisering van bedrijfsterreinen en de Reconstructie<br />

Concentratiegebieden Veehouderij.<br />

Om uitwerking te geven aan het concept meervoudig ruimtegebruik werd in 2000<br />

<strong>Habiforum</strong> opgericht als het expertisenetwerk voor meervoudig ruimtegebruik.<br />

<strong>Habiforum</strong> is een publiekprivate netwerkorganisatie die door de overheid wordt<br />

gefinancierd in het kader van BSIK (aardgasbaten). Deze stichting stelt zich tot doel<br />

kennis beschikbaar te krijgen die “het 'morsen' van ruimte zo veel mogelijk tegengaat,<br />

zodat op basis van nieuwe concepten en werkwijzen kosteneffectiever, duurzamer<br />

en leefbaarder wordt omgegaan met onze ruimte in Nederland”<br />

(www.habiforum.nl).<br />

In eerste instantie werd de ruimteproblematiek in het onderzoeksprogramma<br />

van <strong>Habiforum</strong> vooral vanuit een technisch perspectief belicht. De discussies<br />

richtten zich met het concept meervoudig ruimtegebruik voornamelijk op het materiële<br />

object van planning en beperkten zich tot de fysieke inrichtingsvraagstukken.<br />

Het onderzoek richtte zich vooral op de vraag hoe bepaalde functies gecombineerd<br />

of gestapeld zouden kunnen worden door middel van technische aanpassingen<br />

of nieuwe vormen van ruimtegebruik. We vinden deze oplossingen in rapporten<br />

en plannen terug in de gedaante van ruimtelijke maatregelen, zoals tunnels,<br />

multifunctionele torenflats en drijvende kassen 2 .<br />

De eenzijdige nadruk op ruimtelijke ingrepen kan problematisch uitpakken<br />

omdat het ruimtevraagstuk daarmee te eenvoudig wordt voorgesteld. Meervoudig<br />

ruimtegebruik wordt vanuit deze benadering tot doel uitgeroepen, vanuit de veronderstelling<br />

‘hoe meervoudiger, hoe efficiënter en hoe hoger de kwaliteit’. Er<br />

wordt een causaal verband verondersteld, terwijl dat lang niet altijd het geval is.<br />

Op deze manier kan meervoudig ruimtegebruik ook gemakkelijk tot negatieve effecten<br />

leiden. Het combineren en intensiveren van functies kan onverwachte en<br />

2 Zie ter illustratie http://www.multiplespaceuse.com en de verschillende nummers van Nova<br />

Terra, een kwartaaluitgave van <strong>Habiforum</strong> over meervoudig ruimtegebruik.<br />

13


ongewenste negatieve ecologische consequenties hebben wanneer de ecologische<br />

randvoorwaarden niet voldoende in acht worden genomen (RMNO, 1997). Dezelfde<br />

waarschuwing geldt uiteraard voor sociale en economische belangen. Denk<br />

bijvoorbeeld aan de Bollenstreek in de provincie Zuid-Holland. Dit gebied kent op<br />

het eerste gezicht een gebruik dat allesbehalve meervoudig genoemd kan worden.<br />

Het gebied wordt gedomineerd door mono-functionele landbouw, in de vorm van<br />

bollenteelt. Echter, het is juist dit eenvormige karakter van het gebied dat een specifieke<br />

kwaliteit en identiteit verleent aan de streek en het gebied aantrekkelijk<br />

maakt voor toeristen (Kamphuis en Volker, 1995).<br />

Daarnaast versluiert deze eenzijdige nadruk op ruimtelijke ingrepen een<br />

aantal belangrijke problemen die samenhangen met de institutionele condities die<br />

ten grondslag liggen aan de introductie van het concept meervoudig ruimtegebruik.<br />

Door deze institutionele condities bij de discussie te betrekken kunnen we het concept<br />

meervoudig ruimtegebruik in de volle breedte van de planologische context<br />

plaatsen en daarmee een vernieuwend perspectief bieden op de betekenis van dit<br />

concept. Om dit duidelijk te maken zullen we eerst het concept nader analyseren.<br />

2.4. ANALYSE VAN HET CONCEPT<br />

De manier waarop ruimtelijke concepten worden benaderd en uitgewerkt zegt veel<br />

over de wijze waarop beleidsmakers tegen de situatie aankijken, zoals blijkt uit de<br />

definitie van Zonneveld (1991; 21):<br />

14<br />

Een ruimtelijk planconcept geeft in kernachtige vorm, via woord en ook via beeld,<br />

uitdrukking aan de wijze waarop een planactor aankijkt tegen de gewenste ontwikkeling<br />

van de ruimtelijke inrichting, alsmede de aard van de interventies die noodzakelijk<br />

worden geacht.<br />

Zonneveld noemt vijf functies die verbonden zijn aan concepten in de planning:<br />

een cognitieve functie, een intentionele functie, een communicatieve functie, een<br />

handelingsfunctie en een institutionele functie (Zonneveld, 1991; 21-24). Deze<br />

analytisch te onderscheiden dimensies bieden aanknopingspunten om greep te krijgen<br />

op het concept meervoudig ruimtegebruik en kunnen helpen verklaren waarom<br />

het concept vanuit een technisch perspectief wordt belicht.<br />

De cognitieve functie heeft betrekking op de empirische veronderstellingen.<br />

Het geven van een naam en de vorming van gedachten over een situatie zijn onlosmakelijk<br />

met elkaar verbonden; dit noemt Zonneveld de communicatieve functie.<br />

Een ruimtelijk planconcept kan uitdrukken dat het noodzakelijk wordt geacht<br />

iets te ondernemen om de kloof te overbruggen tussen de gewenste situatie en de<br />

huidige of de verwachte situatie. Dit wordt dan de intentionele functie genoemd.<br />

Ruimtelijke concepten kunnen de kloof tussen doelstelling en probleemstelling<br />

helpen overbruggen door te verwijzen naar te nemen maatregelen; dit is de hande-


lingsfunctie. Bij de institutionele functie staat de verdeling van de beslissingsbevoegdheden<br />

tussen individuen, organisaties en overheidsinstanties centraal.<br />

Het rapport ‘Rekenen met de Ruimte’ (Projectteam Ruimtebehoeften, 2000)<br />

heeft een belangrijke rol gespeeld ten aanzien van de empirische veronderstellingen<br />

achter het concept meervoudig ruimtegebruik (cognitieve dimensie). De uitspraak<br />

dat Nederland een extra provincie ter grootte van Zuid-Holland nodig heeft om<br />

aan alle ruimteclaims te kunnen voldoen heeft de gedachtevorming over de ruimtelijke<br />

inrichting van Nederland sterk beïnvloed. De term meervoudig ruimtegebruik<br />

draagt kort maar krachtig de oplossingsrichting uit (communicatiefunctie) en geeft<br />

aan dat er iets moet gebeuren (intentionele functie); meervoudig ruimtegebruik<br />

wordt doorgaans synoniem beschouwd aan termen als stapelen of combineren van<br />

functies. Daarmee wordt ook meteen invulling gegeven aan de handelingsfunctie<br />

van dit concept, waarbij de nadruk wordt gelegd op de fysieke inrichting van de<br />

ruimte. Via deze gedachtegang heeft het concept meervoudig ruimtegebruik een<br />

zeer technische uitwerking gekregen. Wanneer meervoudig ruimtegebruik wordt<br />

genoemd, wordt in feite gedoeld op intensiveren van het ruimtegebruik in de stedelijke<br />

omgeving en het combineren van functies in de groene ruimte. De institutionele<br />

functie van meervoudig ruimtegebruik wordt ook langs deze lijn ingevuld. In<br />

het rapport “Institutionele condities voor meervoudig ruimtegebruik” (De Jong en<br />

Salet, 2000), dat het kader vormde voor een omvangrijk onderzoeksprogramma<br />

naar meervoudig ruimtegebruik aan een viertal universiteiten, luidt de vraagstelling:<br />

“Welke institutionele condities bevorderen, dan wel belemmeren meervoudig<br />

ruimtegebruik?” Bij deze vraagstelling wordt – wederom vanuit het technische perspectief<br />

– een directe verbinding gelegd tussen de institutionele condities en de<br />

mogelijkheden en beperkingen om de ruimte meervoudiger te gebruiken.<br />

De opkomst en uitwerking van het concept meervoudig ruimtegebruik leggen<br />

indirect de institutionele condities die de Nederlandse planningpraktijk kenmerken<br />

bloot. Alleen in deze beleidscontext kan de tegenpool van meervoudig<br />

ruimtegebruik, ‘enkelvoudig ruimtegebruik’, bestaan (Van Assche, 2003). In de<br />

praktijk, als reële verschijningsvorm, is enkelvoudig ruimtegebruik in principe niet<br />

terug te vinden. Zo is de Bollenstreek een voorbeeld van een gebied dat in de planningswereld<br />

gekarakteriseerd zou kunnen worden als een overwegend monofunctioneel<br />

gebied. Het gebied kent op papier (bestemmingsplan) grotendeels de<br />

functie landbouw (bollenteelt) en zou daarom in beleidstermen aangemerkt kunnen<br />

worden als een gebied met een hoge mate aan ‘enkelvoudig ruimtegebruik’; dus<br />

weinig efficiënt en relatief weinig ruimtelijke kwaliteit. In de praktijk blijkt het tegendeel<br />

echter waar; de waarde van dit gebied voor recreatie en toerisme is aanzienlijk,<br />

juist door haar eenvormige verschijning.<br />

Daarmee ligt de vraag voor de hand of er überhaupt wel sprake is van gebrek<br />

aan ruimte in Nederland? Ik concludeer dat deze ruimteschaarste in belangrijke<br />

mate geconstrueerd is op basis van het geïnstitutionaliseerde hokjesdenken in de<br />

organisaties en procedures rond de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit hok-<br />

15


jesdenken is historisch gegroeid. De indeling van het ruimtegebruik in functies als<br />

water, landschap, natuur, wonen, werken, enzovoorts, is in de loop van de tijd verankerd<br />

in verschillende beleidspraktijken met eigen middelen, organisatiestructuren,<br />

procedures, belangen, normen en waarden (Wissink, 2000). Daarmee zijn deze<br />

beleidsmatige gecreëerde categorieën steeds verder los komen te staan van de wijze<br />

waarop de ruimte in de praktijk wordt gebruikt en steeds sterker verbonden geraakt<br />

met de belangen van verschillende beleidssectoren en de machtstrijd tussen<br />

overheidsafdelingen. Het is de optelsom van claims van deze overheidsafdelingen<br />

waarmee op papier een tekort aan ruimte wordt gecreëerd. Het Ruimtelijk Planbureau<br />

(2003; 7) stelt:<br />

16<br />

De methode waarbij voor afzonderlijke sectoren (wonen; werken; landbouw; water)<br />

ruimteclaims worden opgeteld, leidt tot een systematische overschatting van de ruimtebehoefte.<br />

Het idee van ruimteschaarste is sociaal geconstrueerd. De ruimtelijke problemen<br />

kunnen niet eenvoudigweg opgelost worden door het combineren en intensiveren<br />

van functies. Het probleem zit dieper. De technische benadering van meervoudig<br />

ruimtegebruik - dat wil zeggen de nadruk op ruimtelijke maatregelen - gaat volkomen<br />

voorbij aan een van de belangrijkste oorzaken van de ruimtelijke problematiek,<br />

namelijk de Nederlandse planningcultuur zelf. Deze planningcultuur vormt de<br />

crux van de ruimteproblematiek omdat de probleemdefinities, de werkwijze en de<br />

planninginstrumenten gebaseerd zijn op een sectorale benadering van ruimtelijke<br />

vraagstukken. Zowel op het nationale, op het provinciale als op het gemeentelijke<br />

overheidsniveau zijn verschillende beleidspraktijken ontstaan die een integrale benadering<br />

van ruimtelijke vraagstukken in de weg staan (Wissink, 2000). Een voorbeeld<br />

van deze problematiek is de sterke scheiding tussen stad en land, die geïnstitutionaliseerd<br />

is in het overheidshandelen omdat de aansturing door respectievelijk<br />

VROM en LNV plaatsvindt. Het feit dat in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening<br />

een onderscheid wordt gemaakt in de uitwerking van meervoudig ruimtegebruik<br />

voor het stedelijke gebied en voor het landelijke gebied benadrukt deze tweedeling<br />

nog eens. De opkomst en de huidige uitwerking van het concept meervoudig ruimtegebruik<br />

is dan ook boven alles een exponent van deze planningcultuur. Ik ben<br />

derhalve van mening dat voordat gedacht wordt over oplossingen voor ruimtelijke<br />

problemen, eerst een bezinning op de historisch gegroeide beleidspraktijken en<br />

denkbeelden over ruimtelijke planning op zijn plaats is.<br />

2.5. VAN HOKJESDENKEN NAAR SAMENWERKING<br />

De beleidsontwikkeling in Nederland vindt plaats vanuit verschillende beleidsdomeinen,<br />

die vaak nog sterk (inhoudelijk) verkokerd zijn. Vanuit verschillende afdelingen<br />

bij Rijk, provincies en gemeenten wordt sectoraal beleid geformuleerd voor


onder andere wonen, werken, water, milieu, infrastructuur en natuur. Dit heeft zijn<br />

neerslag in een ordening van de ruimte waarbij de positionering van functies vertaald<br />

wordt in vlakken en begrenzingen op de kaart. Verschillende gebruiksvormen<br />

sluiten elkaar daardoor op papier al bij voorbaat uit, terwijl dat in de praktijk niet<br />

het geval hoeft te zijn. Het als vanzelfsprekend onderscheiden van functies en het<br />

hanteren van functiescheiding zou ter discussie moeten worden gesteld. Ruimtelijke<br />

concepten, zoals de lagenbenadering en de watersysteembenadering, kunnen in dit<br />

kader bijdragen aan een heroriëntering van het denken over de ruimtelijke inrichting.<br />

In de huidige situatie wordt vaak nog zeer sterk gedacht in vlakken, zoals ook<br />

functies weergegeven kunnen worden op een kaart. Een denken in lagen, zowel ten<br />

aanzien van activiteiten of gebruiksvormen, als ook ten aanzien van betekenissen<br />

(Van Assche en Jacobs, 2002), zou beter tegemoet komen aan de situatie van de<br />

dagelijkse praktijk.<br />

Wanneer inrichtingsvraagstukken vanuit een breder perspectief worden benaderd,<br />

heeft dat niet alleen consequenties voor de denkbeelden ten aanzien van de<br />

fysieke ruimtelijke ontwikkeling, maar ook voor de denkbeelden ten aanzien van<br />

de totstandkoming en het gebruik van plannen. Een andere benadering van inrichtingsvraagstukken<br />

vraagt namelijk een andere benadering van de sturingsvraagstukken,<br />

aangezien deze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn (Van Ark en Beunen,<br />

2002; Van Ark en Hidding, 2002). Wanneer het wenselijk wordt geacht dat de<br />

benadering van inrichtingsvraagstukken minder door beleidsmatige categorieën<br />

wordt gedomineerd vereist dit een meer ‘integrale’ (of omvattende) benadering van<br />

inrichtingsvraagstukken (Janssen-Jansen, 2001). Dit heeft op zijn beurt consequenties<br />

voor de verdeling van middelen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in<br />

planningprocessen en de onderlinge verhoudingen tussen actoren. Hiermee lopen<br />

we tegen de problemen van het Nederlandse planningsysteem aan.<br />

Nederland kent een complex en gefragmenteerd overheidssysteem voor de<br />

aansturing van de ruimtelijke inrichting (zie tabel). Het beleid wordt grotendeels<br />

uitgezet binnen drie ministeries: het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />

Ordening en Milieu; het Ministerie van Verkeer en Waterstaat; en het Ministerie<br />

van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid. Deze ministeries zijn op hun beurt<br />

onderverdeeld in gespecialiseerde departementen die zich richten op bijvoorbeeld<br />

waterbeheer, infrastructuur, volkshuisvesting, natuurbeheer, landbouw en milieu.<br />

Elk van deze beleidsdomeinen kent zijn eigen planningstijl, procedures, reguleringstypes,<br />

planningconcepten, planningdiscoursen en planningdocumenten (Janssens &<br />

Van Tatenhove, 2000; Hidding et al., 2000; Hidding & Teunissen, 2002).<br />

17


Overheidslagen<br />

18<br />

Rijk<br />

Provincies<br />

Gemeenten<br />

Water-<br />

schappen<br />

Overheidssectoren<br />

Ruimtelijke<br />

Ordening<br />

Nationale<br />

nota ruim-<br />

telijk beleid<br />

(VROM)<br />

Provinciaal<br />

streekplan<br />

Structuur-<br />

plan +<br />

Bestem-<br />

mingsplan<br />

Milieubeleid Water-<br />

Nationaal<br />

milieu-<br />

beleidsplan<br />

(VROM)<br />

Provinciaal<br />

milieu-<br />

beleidsplan<br />

Gemeentelijk<br />

milieu-<br />

beleidsplan<br />

beleid<br />

Nationale<br />

nota<br />

waterhuis-<br />

houding<br />

(V&W)<br />

Provinciaal<br />

waterhuis-<br />

houdings-<br />

plan<br />

(regionaal)<br />

Waterhuis-<br />

houdings-<br />

plan<br />

Verkeer en<br />

vervoer-<br />

beleid<br />

Nationaal<br />

verkeer en<br />

vervoer<br />

plan<br />

(V&W)<br />

Provinciaal<br />

verkeer en<br />

vervoer<br />

plan<br />

Gemeente-<br />

lijk verkeer<br />

en ver-<br />

voersplan<br />

Beleid<br />

landelijk<br />

gebied<br />

Structuur-<br />

schema<br />

groene<br />

ruimte<br />

(LNV)<br />

Integrale benaderingen van inrichtingsvraagstukken vereisen een combinatie van<br />

verschillende doelen, domeinen en actoren die in de huidige situatie veelal als gescheiden<br />

of tegengesteld worden beschouwd (Van Gestel et al., 2000). Deze combinatie<br />

kan alleen tot stand komen wanneer de betrokken partijen gaan samenwerken.<br />

Daarvoor is in de eerste plaats samenwerking vereist tussen de bovengenoemde<br />

overheden: tussen de verschillende overheidslagen (rijk, provincies en locale<br />

overheden), tussen de beleidssectoren (water, milieu, landbouw, volkshuisvesting)<br />

en tussen territoriale besturen (aangrenzende provincies, gemeenten, waterschappen).<br />

Spreken over ‘dé overheid’ is in deze zin niet meer zo vanzelfsprekend. In de<br />

tweede plaats vereist een integrale benadering van inrichtingsvraagstukken veelal<br />

ook samenwerking met niet-overheden, in de vorm van belangenorganisaties en<br />

private partijen.<br />

Naast het feit dat het ruimtelijke beleid als gevolg van de sectorale scheidingen<br />

sterk verkokerd is, is de traditionele planningsbenadering top-down van karakter<br />

en is het Nederlandse planningssysteem erg eenzijdig gericht. Van oudsher is er<br />

sprake van hiërarchische relaties tussen 'hogere' en 'lagere' overheden, welke in


hoge mate bepaald worden door de financiële posities van deze partijen. Gemeenten<br />

en (vooral) provincies hebben slechts beperkte eigen inkomsten uit belastingheffing<br />

en moeten het in belangrijke mate stellen met financiële bijdragen van het<br />

Rijk (Van der Valk, 2002). Het systeem wordt dan ook gekarakteriseerd door het<br />

opleggen van beleid door ‘hogere’ overheden aan ‘lagere’ overheden. De eenzijdigheid<br />

van de Nederlandse planningsbenadering komt tot uitdrukking in de relatie<br />

tussen overheden en niet-overheden. Niet-overheden (belangenorganisaties, burgers,<br />

ondernemers, etc.) hebben bij formele plannen als streekplannen en bestemmingsplannen<br />

over het algemeen pas achteraf de mogelijkheid te reageren middels<br />

inspraakprocedures. Deze kenmerken van het planningsysteem zijn ingebakken in<br />

de planningcultuur en vormen een ongunstig uitgangspunt voor samenwerking.<br />

Tot slot zijn de traditionele plannen sterk gebaseerd op de territoriale grenzen<br />

van het betreffende bestuurslichaam (provincie, gemeente of waterschap). De<br />

meeste inrichtingsvraagstukken hebben echter andere grenzen, denk bijvoorbeeld<br />

aan watersystemen en het concept watersysteembenadering.<br />

2.6. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN<br />

De discussie over meervoudig ruimtegebruik dient opengebroken te worden. De<br />

vraagstelling moet in een ruimer perspectief worden geplaatst. Eigenlijk is elke<br />

vorm van ruimtegebruik meervoudig, waardoor de betekenis van het concept in<br />

ruimtelijke zin beperkt is. Wanneer we naar de achtergronden kijken van de introductie<br />

van dit concept, dan stuiten we niet zozeer op ruimtelijke problemen, maar<br />

op een geïnstitutionaliseerd hokjesdenken in het ruimtelijke beleid. Dit hokjesdenken<br />

vormt de bron voor het idee van ruimteschaarste en een obstakel voor een integrale<br />

benadering van ruimtelijke vraagstukken. Het hokjesdenken is verweven<br />

met het Nederlandse planningsysteem. De ruimtelijke claims zijn elk met hun eigen<br />

beleidsdomein of –sector verbonden. Op grond van dit dogma is op papier een<br />

tekort aan ruimte gecreëerd. Het onderzoeken van (technische) oplossingen voor<br />

het combineren en intensiveren van functies kan in dit kader beschouwd worden<br />

als een vorm van symptoombestrijding.<br />

Het is zinvoller de oplossing te zoeken in een bijstelling van de denkbeelden<br />

ten aanzien van planning en het gebruik van plannen. Meervoudig ruimtegebruik<br />

zou in dit kader kunnen worden opgevat als een oproep om het geïnstitutionaliseerde<br />

hokjesdenken in de organisaties en procedures rond de ruimtelijke inrichting<br />

van Nederland te doorbreken. Ik doel hiermee niet alleen op de problemen<br />

van de verkokering van de verschillende beleidssectoren, maar ook op de top-down<br />

overheidssturing in combinatie met de sterke eenzijdige gerichtheid van het Nederlandse<br />

planningsysteem en de sterke bestuurlijke territoriale afbakening van planningvraagstukken.<br />

Deze kenmerken van het Nederlandse planningsysteem worden<br />

beschouwd als belangrijke faalfactoren voor de effectiviteit van het ruimtelijke beleid<br />

(Hajer en Zonneveld, 2000; RLG, 2000; Vromraad, 2000).<br />

19


Meervoudig ruimtegebruik zou een eye-opener kunnen bieden wanneer het aanzet<br />

tot reflectie op manieren van denken en doen die in de loop van de tijd min of<br />

meer vanzelfsprekend zijn geworden en een integrale planningsbenadering belemmeren<br />

3 . Het verdient aanbeveling die manieren van denken en doen vanuit verschillende<br />

disciplines te bestuderen – waaronder de planologie, de bestuurskunde<br />

en het recht – om zodoende tot nieuwe inzichten en vruchtbare oplossingen te komen.<br />

In dit kader pleit ik voor een verbreding van de vraagstelling voor het recht.<br />

Naast vragen aangaande bestemmingsplantechnische zaken als dubbelbestemmingen<br />

en juridische mogelijkheden voor het gebruik van de ondergrond, zou onderzocht<br />

moeten worden in hoeverre het recht mogelijkheden en beperkingen biedt<br />

voor een integrale benadering van ruimtelijke vraagstukken.<br />

Het hokjesdenken is terug te vinden in de Nederlandse wet- en regelgeving.<br />

Onder andere in de gedetailleerde functietoekenning en zonering in bestemmingsplannen<br />

en streekplannen; in de gedetailleerde uitwerking van sectorale wet- en<br />

regelgeving, zoals het waterbeleid, het milieubeleid en het ruimtelijke ordeningsbeleid;<br />

en in de toewijzing van specifieke bevoegdheden en verantwoordelijkheden<br />

aan verschillende bestuursorganen zoals provincies, gemeenten en waterschappen.<br />

Dit betekent echter niet dat integrale planning daarmee juridisch onmogelijk is.<br />

Integrale planning vereist samenwerking tussen verschillende actoren uit<br />

verschillende domeinen. De vraag is in hoeverre de Nederlandse wet- en regelgeving<br />

deze samenwerking (on)mogelijk maakt. In dat kader is het interessant om te<br />

onderzoeken in hoeverre de samenwerking tussen overheden wordt gehinderd<br />

door wettelijk vastgelegde bevoegdheden en verantwoordelijkheden (zoals de ministeriële<br />

verantwoordelijkheid) en of het publiekrecht en het privaatrecht de samenwerking<br />

tussen overheden en private partijen voldoende kunnen ondersteunen.<br />

Met de beantwoording van dergelijke vragen kan meer inzicht worden verschaft in<br />

de relatie tussen integrale planning en het recht en kan een daadwerkelijke bijdrage<br />

worden geleverd aan het doorbreken van het geïnstitutionaliseerde hokjesdenken<br />

in het Nederlandse ruimtelijke beleid.<br />

3 Van Ark en Beunen (2002) passen het concept meervoudig ruimtegebruik op deze wijze toe<br />

om een lans te breken voor een multifunctionele benadering van ecologische verbindingszones<br />

(“Natuurlijk combineren! Realisatie van ecologische verbindingszones in het licht van<br />

meervoudig ruimtegebruik”, Landschap 19 (2))<br />

20


LITERATUUR<br />

Ark, R.G.H. van, Beunen, R. (2002) Natuurlijk combineren! Realisatie van ecologische<br />

verbindingszones in het licht van meervoudig ruimtegebruik. Landschap,<br />

19(2), 123-128.<br />

Ark, R.G.H. van, Hidding, M.C. (2002) ‘New Strategies for Spatial Planning in the<br />

Netherlands: the Role of Regional Contracts for the Advancement of Multiple<br />

Land Use’, in proceedings Fourth International Workshop on Multiple<br />

Use of Land, Bellingham, Washington State, U.S.A.', 20-22 juni.<br />

Ark, R.G.H. van (2005) Planning, contract en commitment. Naar een relationeel<br />

perspectief op gebiedscontracten in de ruimtelijke planning, Delft: Eburon.<br />

Assche, K.A.M. Van (2003) Taal en wereld van Meervoudig Ruimtegebruik in Nederland<br />

en België. Bijdragen aan de Plandag 2003, Gent.<br />

Assche, K.A.M. Van, Jacobs, M. (2002) Kwaliteit in Complexiteit. Ruimtelijke<br />

kwaliteit en de kennisontwikkeling daarover. Wageningen: Alterra.<br />

Gestel, N., Goverde, H., Nelissen, N. (2000) ‘Bestuurlijk vermogen gewogen’, pp.<br />

417-446 in Nico Nelissen, Henri Goverde en Nicolette van Gestel (red.) Bestuurlijk<br />

vermogen, analyse en beoordeling van nieuwe vormen van besturen,<br />

Bussum: Uitgeverij Coutinho<br />

Hajer, M., Zonneveld, W., 2000. Spatial Planning in the Network Society – Rethinking<br />

the Principles of Planning in the Netherlands. European Planning<br />

Studies 8 (3): 337-355.<br />

Hidding, M.C., Needham, B., Wisserhof, J., 2000. Discourses of town and country.<br />

Landscape and Urban Planning 48: 121-130.<br />

Hidding, M.C., Teunissen, A.T.J., 2002. Beyond fragmentation: new concepts for<br />

urban-rural development. Landscape and Urban Planning 58: 297-308.<br />

Janssen-Jansen, L. (2001) ‘Het plan van de toekomst: integraal en regionaal? Over<br />

de integraliteit en de schaal van omgevingsbeleid, pp. 56-75, in Gert de Roo<br />

en Marius Schwartz (red.) Omgevingsplanning, een innovatief proces. Over<br />

integratie, participatie, omgevingsplannen en de gebiedsgerichte aanpak. Den<br />

Haag: Sdu.<br />

Janssens, J., Tatenhove, J. van, 2000. Green Planning: From Sectoral to Integrative<br />

Planning Arrangements? In: Tatenhove, J. van, B. Arts and P. Leroy (Editors),<br />

Political Modernisation and the Environment. Kluwer Academic Publishers,<br />

Dordrecht, pp. 145-174.<br />

Jong, W.M. de, Salet, W.G.M. (red.) (2001), Institutionele condities voor meervoudig<br />

ruimtegebruik; stimulansen en belemmeringen op regionaal niveau,<br />

Gouda: <strong>Habiforum</strong>.<br />

Kamphuis, B.M., Volker, C.M. (1995) Landschap en toerisme in de Bollenstreek<br />

onder stedelijke druk. Wageningen: Landbouw-Economisch Instituut/DLO-<br />

Staring Centrum<br />

21


Lagendijk, A., Wisserhof, J., 1999. Geef ruimte de kennis, geef kennis de ruimte!<br />

Deel 1: Verkenning van de kennisinfrastructuur voor meervoudig ruimtegebruik.<br />

RMNO, Rijswijk.<br />

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2002)<br />

Ruimte maken, ruimte delen. Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening<br />

2000/2020 (PKB Deel 2 en Deel 3). Den Haag: VROM<br />

Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2000) Anders omgaan met water. Waterbeleid<br />

in de 21e eeuw. Den Haag: V&W.<br />

Projectteam Ruimtebehoeften, 2000. Rekenen met ruimte, project Vijfde Nota.<br />

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den<br />

Haag.<br />

Raad voor het Landelijk Gebied (2000), Het belang van samenhang; advies over<br />

ontwikkeling, afstemming en integratie in het landelijk gebied, Amersfoort:<br />

RLG.<br />

Raad voor het Milieu- en Natuuronderzoek (1997), De ruimte benutten; kennis<br />

over natuur en milieu als voorwaarde voor integraal ruimtegebruik, Rijswijk:<br />

RMNO.<br />

Ruimtelijk Planbureau (2003) De ongekende ruimte verkend. Rotterdam: Nai Uitgevers.<br />

Stuurgroep Pact van Teylingen (1996) Pact van Teylingen. Een toekomstperspectief<br />

voor de Duin- en Bollenstreek, Lisse: Alkemade Printing.<br />

Valk, A.J. van der, 2002. The Dutch planning experience. Landscape and Urban<br />

Planning 58: 201-210.<br />

VROMraad, 2000. Het instrument geslepen. Voorstellen voor een herziene WRO<br />

en voor een betere kostenverdeling bij grondexploitatie. Den Haag: VROM-<br />

Raad.<br />

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1998), Ruimtelijke ontwikkelingspolitiek,<br />

Den Haag: Sdu.<br />

Wissink, W.L. (2000), Ontworpen en ontstaan; een praktijktheoretische analyse<br />

van het debat over het provinciale omgevingsbeleid, Den Haag: WRR.<br />

Zonneveld, W.A.M. (1991) Conceptvorming in de ruimtelijke planning; patronen<br />

en processen, Amsterdam: Planologisch en Demografisch Instituut van de<br />

Universiteit van Amsterdam.<br />

22


HOOFDSTUK 3<br />

Dijkstad, voorbeeld van recht<br />

bij meervoudig ruimtegebruik<br />

Arjen Bregman, Jurgen van der Heijden<br />

3.1. INLEIDING<br />

De drukbewoonde Nederlandse kust roept onder andere bij gemeenten en provincies<br />

de vraag op hoe in de toekomst veiligheid tegen overstromen en ruimtelijke<br />

kwaliteit te combineren. Een mogelijkheid die zij bestuderen is het meervoudig<br />

ruimtegebruik van de huidige waterkering, of van het gebied dat is gereserveerd<br />

voor het opvangen van toekomstige zeespiegelstijging. Tegen deze achtergrond<br />

heeft een verkenning plaatsgevonden naar de haalbaarheid van het idee om in Den<br />

Helder een ‘Combikering’ te bouwen. 1 Aan de hand van recente voorbeelden van<br />

multifunctioneel gebruik van waterkeringen is in de verkenning een feitelijk en<br />

juridisch beeld gevormd van het bouwen van een dijkstad.<br />

Het feitelijke beeld van de Combikering komt hierna kort aan bod, en daarna<br />

uitgebreid het recht dat daarop van toepassing is. Zo komt na het vorige hoofdstuk<br />

over meervoudig ruimtegebruik nu het recht in beeld dat daarbij speelt. De<br />

verzuchting is vaak dat er enorm veel wetten en regelingen van toepassing zijn, met<br />

name afkomstig uit het publiekrecht. Dat is er voor de bescherming van publieke<br />

belangen als natuur, bodem, water en nog veel meer. Dit hoofdstuk geeft een opsomming<br />

van publiekrecht aan de hand van de casus Combikering. Daarnaast is<br />

ook aandacht voor het privaatrecht dat nodig is om de Combikering juridisch mogelijk<br />

te maken.<br />

Het publiek- en privaatrecht dat van toepassing is op de Combikering is er<br />

niet voor niets. Naast opsomming dient dit hoofdstuk om duidelijk te maken waar<br />

al dit recht vandaan komt. Daarbij blijft een oordeel achterwege, bijvoorbeeld over<br />

de vraag hoe de kwantiteit van het recht zich verhoudt tot een effectieve en efficiente<br />

ruimtelijke planning, zoals Van Ark aan het slot van het vorige hoofdstuk stelt.<br />

Oordelen zullen in dit boek genoeg worden gegeven, maar niet in dit hoofdstuk dat<br />

enkel dient om aan te geven welk recht er speelt, en waar dat vandaan komt.<br />

1<br />

Combikering Den Helder? Een verkenning naar zeeweringen in de toekomst, Rapport Rijks<br />

Instituut voor Kust en Zee, RIKZ/2004.015.<br />

23


3.2. MULTIFUNCTIONEEL GEBRUIK VAN WATERKERINGEN 2<br />

In Zaltbommel is gekozen voor een unieke flexibele constructie om de dijk te verhogen.<br />

De gemeente wilde het stadsgezicht naar de rivier toekeren en de dijk niet<br />

structureel verhogen. De oplossing werd gevonden in het plaatsen van een flexibele<br />

aluminium constructie. In Dordrecht zijn twee voorbeelden van multifunctioneel<br />

gebruik te vinden. Door de stad loopt een waterkering waarin huizen en winkels<br />

zijn geïntegreerd. Het andere project betreft de ophoging van een waterkering,<br />

waarbij de bestaande bebouwing op de kering kon blijven staan en nieuwe huizen<br />

geïntegreerd zijn in de kering.<br />

In Kampen zijn bestaande huizen betrokken in het ontwikkelen van de waterkering.<br />

De muren, ramen en deuren van de huizen zijn hiervoor waterdicht<br />

gemaakt. Verder is de keuze gemaakt om een door burgers gevormd dijk’leger’ te<br />

laten meehelpen bij het sluiten van de waterkering in tijden van nood. Harlingen is<br />

een voorbeeld van multifunctioneel gebruik van een zeewering. Er loopt een betonnen<br />

dam door de haven die deel uitmaakt van de achterwand van een parkeergarage<br />

en onderdeel vormt van een sluis. Deze voorbeelden laten zien dat multifunctioneel<br />

gebruik van primaire waterkeringen op verschillende plaatsen in Nederland<br />

succesvol is toegepast. Een aantal opvallende zaken kunnen worden vermeld.<br />

Vaak stelt het waterschap zwaardere eisen aan de waterkering dan nu nodig<br />

is, om te anticiperen op de toekomst als de waterkeringen mogelijk een zwaardere<br />

belasting te verduren krijgen. Zo stelde het waterschap in het voorbeeld van de<br />

Dordtse Wand dat de waterkering, met het oog op toekomstige ontwikkelingen,<br />

flink hoger moest worden dan op dat moment wettelijk vereist was. In sommige<br />

gevallen zijn er voor aanpassingen aan de waterkering werkzaamheden nodig in<br />

huizen of tuinen.<br />

In Kampen is in goed overleg met de betrokken bewoners een schadevergoedingsregeling<br />

getroffen voor het verbouwen van de panden. In een aantal gevallen<br />

heeft men gedreigd met het recht tot onteigening, maar in de meeste gevallen is<br />

het waterschap er in goed overleg met de betrokkenen uitgekomen. Daarnaast<br />

moeten er geregeld inspectie en eventuele onderhoudswerkzaamheden plaatsvinden<br />

in huizen en/of tuinen. Als bewoners het huis verkopen heeft de verkopende partij<br />

vanuit het privaatrecht de verplichting alle relevante informatie over het huis te<br />

geven, dus ook de informatie over het functioneren van het huis als waterkering,<br />

met alle daarbij geldende verboden en geboden.<br />

2<br />

Deze paragraaf is volledig gebaseerd op: Inventarisatie van multifunctioneel gebruik van<br />

primaire waterkeringen, uitgevoerd door Bonne van der Veen, Universiteit Twente, onder<br />

begeleiding van Henriëtte Otter, WL | Delft Hydraulics, Z3604.00 november 2003, in<br />

opdracht van het Rijksinstituut voor Kust en Zee, gefinancierd door een innovatieprogramma<br />

van Verkeer en Waterstaat: WINN (water als innovatiebron). De auteurs bedanken Bonne<br />

van der Veen en Henriëtte Otter.<br />

24


In de meeste voorbeelden is met de verschillende belanghebbenden geprobeerd om<br />

tot een compromis te komen. Er zijn vaak ook informatie- en discussieavonden met<br />

de bevolking georganiseerd. Soms heeft dit geleid tot andere voorstellen, of tot<br />

aanpassingen van de plannen. Als belanghebbenden niet tot een compromis kunnen<br />

komen over de te kiezen oplossing, kan het nodig zijn om de stap naar de rechter<br />

te zetten. Meestal komt het niet zover; in Kampen zijn bezwaren van bewoners en<br />

andere betrokkenen bij de Raad van State ongegrond verklaard. Het recht dat<br />

daarbij van toepassing was, komt in de volgende paragraaf aan de orde als onderdeel<br />

van een grote reeks rechtsvragen die wordt opgeroepen door het idee van een<br />

Combikering Den Helder.<br />

3.3. PUBLIEK<strong>RECHT</strong> 3<br />

Water<br />

Bouwen in, op, onder of over de Helderse zeewering brengt in beeld welke rechtsvragen<br />

het meervoudig ruimtegebruik oproept, en hoeveel dat zijn. Dat begint met<br />

het waarborgen van het waterkerend vermogen, het waterkeringbeheer. Daarvoor<br />

geldt de Wet op de waterkering, die bij veranderingen een dijkversterkingsplan<br />

vereist. De Grondwaterwet, de Ontgrondingenwet en de Wet bodembescherming<br />

zijn ook van betekenis. Waterkwantiteit en –kwaliteit spelen met name een rol bij<br />

de aanleg van de Combikering. Waterkwantiteitsbeheer richt zich op een goed<br />

waterpeil dat onmisbaar is voor de land- en tuinbouw, de industrie, de woningbouw<br />

en de natuur. Daarvoor geldt de Wet op de waterhuishouding, die bijvoorbeeld<br />

van toepassing is als tijdens de aanleg van de Combikering Den Helder grotere<br />

hoeveelheden water worden verplaatst.<br />

Waterkwaliteitsbeheer richt zich voor een groot deel op het verminderen<br />

van watervervuiling. Daarvoor geldt de Wet verontreiniging opppervlaktewateren.<br />

Die is van toepassing als de aanleg kans geeft op watervervuiling. Naast al deze<br />

wetten bestaan nog de Waterschapswet en de Waterstaatswet 1900. Tenslotte is<br />

eind 2000 de Europese Kaderrichtlijn Water in werking getreden, is er vanaf 1<br />

november 2003 de watertoets, en is er de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands<br />

Noorderkwartier. De Keur geeft aan welke verboden en geboden gelden in<br />

de zones op en naast de dijken en waterkerende duinen. Daarvan kan ontheffing<br />

worden verleend.<br />

3<br />

Deze en de volgende paragraaf zijn volledig gebaseerd op: In, op, onder of over de Helderse<br />

zeedijk, Juridische Quickscan voor de Combikering Den Helder in opdracht van het<br />

RIKZ, Universiteit van Amsterdam, Rechtenfaculteit, Centrum voor Milieurecht, Dr. G.M.A.<br />

van der Heijden, en Dr. Ir. A.G. Bregman, Instituut voor Bouwrecht, Eindrapport, 30 oktober<br />

2003. Deze studie is uitgevoerd in het kader van dezelfde opdracht als de bovenstaande<br />

studie van Bonne van der Veen en Henriëtte Otter.<br />

25


De kernzone is het direct waterkerend element van de waterkering. Graven en<br />

materialen plaatsen zijn verboden, en een streng restrictief ontheffingenbeleid is<br />

van toepassing. In de beschermingszone richt het ontheffingenbeleid zich op het<br />

voorkomen van verstoren van de stabiliteit en waterdichtheid van het waterkeringsysteem,<br />

zoals het ongecontroleerd oprichten van werken. In de buitenbeschermingszone<br />

kunnen extreme mechanismen schade aanrichten aan de waterkering.<br />

Het ontheffingsbeleid richt zich op het voorkomen daarvan. De invloedszone tenslotte<br />

draagt bij aan het waarborgen van de stabiliteit van de dijk. Aan ontheffing<br />

kunnen voorwaarden worden gesteld. Die bevoegdheid geeft het waterschap een<br />

instrument om invloed te houden op kunstwerken die integraal onderdeel zijn van<br />

de waterkering, zoals de Combikering.<br />

Milieu<br />

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (MER) zal de Combikering MERplichtig<br />

zijn. 4 Alleen al gezien de omvang van het project lijkt dat aannemelijk. In<br />

de MER moet aangegeven worden of er in (de omgeving van) het plangebied gebieden<br />

liggen, die op grond van milieu- en cultuurhistorische waarden een speciale<br />

status in het beleid hebben of krijgen, bijvoorbeeld de Waddenzee, een beschermd<br />

stadsgezicht en beschermde rijksmonumenten. Valt het plangebied binnen zulke<br />

gebieden, bijvoorbeeld Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden? De<br />

gemeente Den Helder valt binnen het gebied Waddenzee. Daarnaast is een groot<br />

Duingebied binnen die gemeente aangewezen als een apart gebied. Ook activiteiten<br />

die ver van een richtlijngebied zullen worden ondernomen, moeten aan de Habitatrichtlijn<br />

worden getoetst als de gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van het<br />

gebied verstrekkend kunnen zijn.<br />

In het kader van de soortenbescherming moet de MER aangeven welke<br />

planten- en diersoorten in de omgeving voorkomen die een beschermde status<br />

hebben op grond van nationaal of internationaal beleid, bijvoorbeeld voortkomend<br />

uit de conventies van Bern, Bonn en Ramsar. De MER moet beschrijven of een<br />

belangrijk deel van een deelpopulatie vogels zich binnen het studiegebied ophoudt,<br />

respectievelijk zal (kunnen) ophouden (o.a. Lepelaar). Indien dat het geval is, dan<br />

moet het bevoegd gezag beoordelen of er ontheffing op grond van de Flora- en<br />

Faunawet moet worden aangevraagd. Die wet kent een groot aantal verbodsbepalingen<br />

die tal van natuurwaarden beschermen.<br />

In de MER zal het belang van het project moeten worden aangetoond. Ook<br />

zullen de argumenten moeten worden gegeven waarom andere locaties niet realistisch<br />

zijn, met nadruk op de milieuoverwegingen en -criteria. Daarnaast dient met<br />

een markttechnische onderbouwing de behoefte aan de Combikering zo concreet<br />

mogelijk te worden aangetoond en onderbouwd. Pas op het moment dat het belang<br />

4<br />

Categorie C 12.1: aanleg van een primaire waterkering. De procedure voor de milieueffectrapportage<br />

staat vermeld in Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (artt. 7.1 t/m 7.43).<br />

26


van de beoogde woningbouw en bedrijvigheid op deze specifieke locatie duidelijk<br />

gemaakt is, wordt ook de noodzaak van de Combikering duidelijk. Dit is de zwaarste<br />

test die de Combikering zal moeten ondergaan.<br />

Ruimte<br />

Het belang van de ruimtelijke inrichting moet worden afgewogen. Dat kan op<br />

grond van de Woningwet, de Wet op de Ruimtelijke ordening, en de Keur. In het<br />

bestemmingsplan kan een gemeente het gebruik van een waterkering zo bestemmen<br />

dat daar kunstwerken mogen komen, zoals woningen of hotels. Bekend zijn gevallen<br />

dat de gemeente bouwvergunningen verstrekte, maar dat het waterschap vervolgens<br />

geen ontheffing gaf. In principe moet coördinatie dat voorkomen. Tot de<br />

ruimtelijke opbouw van het plangebied kunnen beschermde rijksmonumenten<br />

behoren, die zich bevinden in het gebied tussen een eventueel beschermd stadsgezicht<br />

en de locatie van de Combikering. De Monumentenwet is daarop van toepassing,<br />

en mogelijk de Wet op de Stads- en dorpsvernieuwing. Deze laatste wet is van<br />

toepassing als de gemeenteraad op enig moment heeft besloten een leefmilieuverordening<br />

of stadsvernieuwingsplan vast te stellen.<br />

Ook kunnen tot de ruimtelijke opbouw historisch-geografische structuren<br />

behoren, patronen en objecten, zoals scheepswrakken in het water, of in een nieuw<br />

te baggeren vaargeul. Daaronder vallen ook gebieden met hoge archeologische<br />

verwachtingswaarden, bijvoorbeeld oude woongrond. Dergelijke waarden kunnen<br />

door veranderingen in (grond)waterpeil en waterberging worden aangetast. Bestaande<br />

waterkeringstracés, keermuren en damwanden hebben mogelijk historische<br />

waarde. Indien aanwezig is een beschrijving en waardering vereist van alle mogelijke<br />

aanwezige restanten (samenhangende complexen en individuele objecten) van<br />

voormalige Duitse verdedigingswerken in het plangebied.<br />

Momenteel ligt bij de Tweede Kamer de Archeologiewet. Deze bevat de<br />

wettelijke verplichting dat - voordat ergens wordt gebouwd - eerst archeologisch<br />

onderzoek moet plaatsvinden. Die wetgeving komt voort uit het Verdrag van Valletta.<br />

Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk<br />

te behouden. Het Verdrag bepaalt dat, als onderzoek en opgravingen noodzakelijk<br />

zijn, de kosten daarvan voor rekening van de ontwikkelaars komen. In die zin is het<br />

voor de initiatiefnemer belangrijk om te weten wat er mogelijk in de grond zit.<br />

Bij toekomstige ontwerpen van de Combikering kunnen drie concepten aan<br />

de orde komen: zeewaartse versterking, bouwen op de huidige dijk, en het toelaten<br />

van overslaand zeewater. Zeewaartse uitbreiding zal sterker dan beide andere concepten<br />

getoetst worden aan regels ter bescherming van natuur en milieu. De Wet<br />

op de waterhuishouding heeft consequenties voor het concept waarbij meer golfoverslag<br />

wordt toegelaten dan nu. In elk geval zal per concept sprake zijn van een<br />

ander dijkversterkingsplan op grond van de Wet op de waterkering, bijvoorbeeld<br />

ten aanzien van kruinhoogte en het toelaten van extra golfoverslag.<br />

27


Om per concept inzicht te geven in de mogelijke gevolgen voor de visueel ruimtelijke<br />

structuur van het gebied, met name door verandering van terreinhoogten en<br />

ruimtegebruik, is het gewenst dat de hoogte, massa en structuur van de toekomstige<br />

bebouwing (bijvoorbeeld van het dijktracé, woningen en bedrijfsruimten in<br />

hoogte, massa en eventueel kleur) wordt aangegeven. Het open houden van de<br />

zichtlijnen naar het eventuele beschermde stadsgezicht van Den Helder is daarbij<br />

van belang. Vervolgens zal aangegeven moeten worden hoe de nieuwe functies in<br />

het bestaande landschap worden ingepast en wat het verwachte effect is voor de<br />

huidige functies in verband met de aanleg van de Combikering en van mogelijke<br />

inpassingsmaatregelen.<br />

Veranderingen in de ruimtelijke kwaliteit onder invloed van de uitvoering<br />

van de Combikering hebben betrekking op de aspecten stedelijke samenhang, relatie<br />

stad-water, herkenbaarheid en identiteit. Daarbij is ook het ruimtebeslag van<br />

belang, de oppervlakte, kwaliteit en (natuur) functie van land en water dat plaats<br />

moet maken voor de voorgenomen activiteit (potentieel habitatverlies) en wat<br />

daarvoor in de plaats komt. De Commissie MER adviseert in zulke gevallen een<br />

actuele onderbouwing te geven van de te verwachten behoefte aan ruimte en het<br />

daaruit voortvloeiende benodigde ruimtebeslag.<br />

Mobiliteit<br />

Aangegeven moet worden welke maatregelen kunnen worden genomen om in alle<br />

stadia van de uitvoering de bereikbaarheid van Den Helder en omstreken voor alle<br />

verkeerssoorten te garanderen. De toepasselijke wetten zijn de Wegenwet, de Wegenverkeerswet<br />

en de Scheepvaartverkeerswet, lagere regelingen zijn de Provinciale<br />

wegenverordening en de Scheepvaartwegenverordening. De bereikbaarheid moet<br />

in beeld worden gebracht, waaronder de effecten van wijzigingen in de verkeerssituatie,<br />

zoals geluid en veiligheid, in de directe omgeving van de Combikering. Aangegeven<br />

moet ook worden wat de invloed is op de vaardiepte en breedte van het<br />

vaarwegprofiel. Het mogelijk optreden van hinderlijke stromingen voor de scheepvaart<br />

dient te worden onderzocht.<br />

Tot slot<br />

De plannen om waterkeringen multifunctioneel te gaan inrichten en gebruiken<br />

zullen wellicht pas werkelijkheid worden rond 2050. Op alle juridische vragen zal<br />

pas echt een antwoord mogelijk zijn als er uitgetekende en uitgerekende plannen<br />

zijn. Bovendien zal het recht dan anders zijn. Niet anders zal zijn, waarschijnlijk,<br />

dat het recht belangen beschermt zoals eigendom, landschap, cultuurhistorie, water<br />

en bodem, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid, en veiligheid. Nu en later kan niet<br />

vaststaan welke bescherming zij precies zullen krijgen. Dat hangt af van het belang<br />

dat op dat moment wordt toegekend aan de Combikering. Is dat zwaar genoeg,<br />

dan kan uiteindelijk elk ander belang daarvoor wijken.<br />

28


Vraag is hoe flexibel het Rijk zal zijn bij het hanteren van de eis dat de waterkering<br />

moet voldoen aan normen rondom de combinatie van waterstanden, golven, zeespiegelstijging<br />

en waterstand. In verband met de gevolgen van klimaatveranderingen<br />

en de zeespiegelstijging hanteert het Rijk rond primaire waterkeringen een<br />

vrijwaringszone van 100 m binnendijks en 175 m buitendijks, waarin in principe<br />

geen bebouwing wordt toegestaan. Met in het achterhoofd dat bijvoorbeeld delen<br />

van Scheveningen en Katwijk buitendijks liggen, is duidelijk dat deze afstanden<br />

richtinggevend zijn, maar niet keihard. Dit wil niet zeggen dat elke norm zacht is.<br />

In het proces van besluitvorming moet worden aangegeven welke randvoorwaarden<br />

en uitgangspunten (ruimtelijke beperkingen, grenswaarden emissies<br />

e.d.) gelden bij de Combikering. Slaagt het plan-Combikering er niet in om<br />

boven de minimumeisen uit te komen van bijvoorbeeld de Vogel- en Habitatrichtlijn,<br />

dan is het recht rondom die richtlijnen sterk genoeg om de Combikering<br />

te dwarsbomen. De oplossing van dit knelpunt is dus om boven die eisen<br />

uit te komen. Hoewel zeker deze beide richtlijnen en ook andere regelingen de<br />

‘lat hoog leggen’, lukt dat vaak. Meestal moet dat wel tegen extra technische<br />

ingrepen en meer kosten voor het plan. Op dat moment veranderen de juridische<br />

knelpunten in technische en financiële knelpunten.<br />

3.4. PRIVAAT<strong>RECHT</strong><br />

Als de zeespiegel stijgt, zal de overheid moeten besluiten het waterkerend vermogen<br />

van zeeweringen te vergroten. Dan moet misschien de Combikering weer verdwijnen,<br />

die door dezelfde overheid is gewild. Eigenaren van bouwwerken op en in<br />

de Combikering zullen dan schadevergoeding eisen. Hoe kan de overheid zich<br />

daartegen nu reeds indekken? In deze paragraaf worden de privaatrechtelijke mogelijkheden<br />

verkend om zo mogelijk het moeten betalen van schadevergoeding te<br />

voorkomen, en de hoogte van schadevergoeding zo laag mogelijk te houden. Dat is<br />

hier het middel om het privaatrecht rondom de Combikering op een rijtje te zetten.<br />

Allereerst wordt nagegaan aan welke rechten van eigenaren kan worden gedacht,<br />

gevolgd door schadeloosstellingen die bij gedwongen beëindiging van de verschillende<br />

rechten moeten worden betaald.<br />

Eigendomsrechten<br />

Wordt daadwerkelijk besloten waterkeringen multifunctioneel in te richten, dan<br />

kunnen daarin worden ondergebracht woningen, kleine winkels, of praktijkruimten<br />

voor vrije beroepsbeoefenaars, al dan niet gecombineerd met een woning. De gebruikers<br />

van deze ruimten zullen een recht moeten krijgen op grond waarvan het<br />

gebruik als woning, winkel of praktijkruimte kan plaatsvinden. Het sluiten van<br />

huurovereenkomsten tussen de eigenaar van de waterkering enerzijds, en individuele<br />

gebruikers anderzijds, is zeker voor de eigenaar van de waterkering niet aan-<br />

29


trekkelijk. Het betekent voor hem een rol die deze niet kent en waarschijnlijk ook<br />

niet ambieert en die in elk geval ver afstaat van zijn ‘core-business’.<br />

Een alternatief voor huur is verkoop van de te creëren eenheden, of uitgifte<br />

van deze eenheden in erfpacht. Omdat de eenheden bouwkundig één geheel vormen<br />

met het deel van het bouwwerk met de waterkerende functie, kan van de<br />

uitgifte van een afzonderlijk perceel geen sprake zijn. De splitsing in appartementsrechten<br />

is hierbij de enige juridisch passende constructie. Nadat splitsing heeft<br />

plaatsgevonden kunnen de appartementen door de eigenaar van de waterkering<br />

ofwel worden verkocht aan eindgebruikers, dan wel kan daarop ten behoeve van<br />

de eindgebruikers een recht van erfpacht worden gevestigd.<br />

Indien de appartementen direct worden verkocht aan eindgebruikers ontstaat<br />

een situatie waarbij de eigenaar van de waterkering het waterkerende deel van<br />

het bouwwerk als privégedeelte heeft, terwijl de te creëren eenheden privégedeelten<br />

van de eindgebruikers van de andere functies zijn. Daarnaast is het dus mogelijk<br />

om appartementsrechten in erfpacht uit te geven. Wat betreft de duur van de erfpacht<br />

hebben partijen de mogelijkheid hieromtrent naar eigen goeddunken een<br />

regeling te treffen. Beëindiging van de erfpacht in het algemeen belang is een mogelijkheid<br />

die door veel gemeenten in hun algemene erfpachtsvoorwaarden is opgenomen.<br />

Deze wijze van beëindiging strekt ertoe om ingeval van bestemmingswijziging,<br />

bijvoorbeeld in het kader van de herinrichting van een gebied, over de betreffende<br />

onroerende zaken te kunnen beschikken zonder dat onteigening daarvoor<br />

noodzakelijk is.<br />

Beëindiging van recht<br />

Indien sprake is van desnoods gedwongen beëindiging van een recht als gevolg van<br />

beleidswijzigingen van de overheid waardoor een bepaalde inrichting en/of een<br />

bepaald gebruik op een zekere plaats niet langer mogelijk is, voorziet het recht in<br />

mogelijkheden om dat recht te beëindigen. Dit zal uiteraard uitsluitend mogelijk<br />

zijn indien met de rechthebbenden een vergoedingsregeling wordt getroffen. Indien<br />

sprake is van eigendom (al dan niet ‘horizontaal gescheiden’ van eigendommen van<br />

derden door een appartementsrecht) moet er worden onteigend. Voor onteigening<br />

is een planologische grondslag noodzakelijk, zoals een bestemmingsplan op grond<br />

van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of een dijkversterkingsplan op grond van<br />

de Wet op de waterkering. Ook dient een schadeloosstelling te worden betaald<br />

tegen een marktconforme prijs.<br />

Voor het multifunctioneel gebruik van waterkeringen biedt vestiging van<br />

een erfpachtsrecht voor een bepaalde tijd perspectieven. Het geeft de mogelijkheid<br />

om na afloop van de overeengekomen termijn weer vrij over de onroerende zaak te<br />

kunnen beschikken. Een complicatie hierbij is wel dat moeilijk voorspelbaar is<br />

wanneer de multifunctionele waterkering niet langer zal voldoen aan de veiligheidsnormen<br />

op het gebied van de waterkerende capaciteit. Indien een erfpachtstermijn<br />

van bijvoorbeeld 50 jaar is afgesproken en dit probleem doet zich al na 25<br />

30


jaar voor, dan is de enige mogelijkheid onteigening van het erfpachtsrecht, waarbij<br />

een volledige schadeloosstelling geldt, hoewel dan vanzelfsprekend rekening zal<br />

worden gehouden met het feit dat het recht nog maar een bepaalde looptijd heeft.<br />

Verregaande verkorting van de duur van de erfpacht is hiervoor geen oplossing.<br />

Een al te korte termijn brengt immers problemen met zich mee voor de financierbaarheid.<br />

Financiers zullen niet gemakkelijk een hypothecaire lening vertrekken<br />

wanneer hun onderpand al na korte tijd waardeloos wordt. Deze omstandigheid zal<br />

zich vertalen in aflossingsverplichtingen en een rentetarief voor potentiële eindgebruikers,<br />

die er voor zorgen dat de afzetbaarheid van de gecreëerde eenheden zeer<br />

nadelig wordt beïnvloed.<br />

Beter lijkt het bij het ontwerp en de bouw van de multifunctionele waterkering<br />

een defensieve schatting te maken van de levensduur van de kering in relatie<br />

tot waarschijnlijke, toekomstige veiligheidsnormen om vervolgens aan de hand<br />

hiervan een duur van het erfpachtsrecht vast te stellen. Indien in de periode dat dit<br />

recht dreigt af te lopen inmiddels duidelijk is dat verlenging van het recht met<br />

eenzelfde periode riskant is, kan worden gekozen voor beëindiging van het recht,<br />

of verlenging voor de periode tot aan het begin van het werk aan de kering. De<br />

lengte van deze periode kan dan worden ingeschat. Nadere doordenking van de<br />

mogelijkheden op dit punt is noodzakelijk.<br />

Tot slot<br />

Indien de verkoop, dan wel de uitgifte in erfpacht, dan wel de verhuur aan eindgebruikers<br />

wordt overgelaten aan een projectontwikkelaar en/of een belegger, betekent<br />

dit dat de eigenaar van de waterkering in ‘een keer alle gewenste afspraken<br />

kan maken en niet met alle individuele eindgebruikers tot overeenstemming behoeft<br />

te komen’. Deze rol van de eigenaar van de waterkering komt dan overeen<br />

met die van gemeenten bij binnenstedelijke projecten waarbij sprake is van multifunctionele<br />

gebouwen, waarin behalve publieke diensten (bijvoorbeeld een politiebureau)<br />

ook commerciële ruimten (woningen of kantoren) zijn gevestigd. Dan<br />

wordt voor de ontwikkeling en afzet van de commerciële ruimten vaak een overeenkomst<br />

gesloten tussen gemeente en ontwikkelaar.<br />

Bij verkoop of vestiging van erfpachtsrechten door tussenkomst van een<br />

projectontwikkelaar, ontstaat, nadat de ontwikkelaar alle te creëren eenheden heeft<br />

vervreemd, een situatie waarbij eindgebruikers een appartementsrecht hebben dan<br />

wel een recht van erfpacht daarop. De situatie ten aanzien van de schadeloosstelling<br />

is dan zoals beschreven. Dat appartementen zijn vervreemd door middel van<br />

een ontwikkelaar heeft voor de schadevergoeding op zichzelf geen betekenis, in die<br />

zin dat met dezelfde rechthebbenden zaken moet worden gedaan. De ontwikkelaar<br />

is immers al lang weg. Een belangrijk verschil is wel dat –met name ingeval van<br />

erfpacht voor een bepaalde tijd – met één partij, namelijk met de ontwikkelaar<br />

afspraken kunnen worden gemaakt, met name over het niet vergoeden van onver-<br />

31


plicht gedane investeringen. De ontwikkelaar kan dan niet anders dan die verplichtingen<br />

doorleggen aan potentiële erfpachters.<br />

Een laatste punt dat nadere doordenking vergt is dat met de ontwikkelaar<br />

kan worden afgesproken dat zodanig wordt gebouwd, dat ingeval van een onverhoopt<br />

noodzakelijke ingreep in de waterkering de gecreëerde units met zo weinig<br />

mogelijk schade en moeite kunnen worden verwijderd. Deze mogelijkheid lijkt<br />

afgesneden wanneer de gemeente in een bepaalde situatie eigenaar zou zijn van de<br />

betreffende waterkering, omdat in artikel 122 Woningwet is bepaald dat gemeenten<br />

geen rechtshandelingen naar burgerlijk recht kunnen verrichten ten aanzien van<br />

de onderwerpen waarin bij of krachtens het Bouwbesluit is voorzien. Voor eisen<br />

van andere overheden levert artikel 122 terzake geen belemmering op.<br />

Zoals gezegd zal ook in 2050 het recht het eigendomsbelang nog beschermen<br />

op vergelijkbare wijze als dat nu gebeurt. Dit betekent dat daar, waar innovatieve<br />

combinaties van waterkeringen en andere functies leiden tot de noodzaak van<br />

een scheiding van eigendom en gebruik. Het erfpachtsrecht volgens de regeling van<br />

het huidige BW biedt hiervoor in beginsel goede mogelijkheden. De duur van vestiging<br />

van het erfpachtsrecht - die een relatie zal hebben met de geschatte levensduur<br />

van de waterkering in het licht van met name veiligheidsnormen, vergt nadere<br />

doordenking, maar is zeker oplosbaar.<br />

3.5. TOT BESLUIT<br />

Het recht dat speelt bij meervoudig ruimtegebruik had ook opgesomd kunnen<br />

worden aan de hand van een geheel andere casus. Heel veel van de bovengenoemde<br />

wettelijke regelingen waren dan ook aan de orde gekomen. Na opsomming<br />

dient dit hoofdstuk tot besluit ook om te verklaren waar al dat recht vandaan<br />

komt. Wat verklaart de kwantiteit van het recht? Een ingang om deze vraag te<br />

beantwoorden biedt het bestemmingsplan. Terug naar de Combikering is zonneklaar<br />

dat een wijziging van het bestemmingsplan nodig is om deze te kunnen realiseren.<br />

De begrenzingen van de primaire waterkeringen, inclusief reserveringen<br />

voor bijvoorbeeld toekomstige zeespiegelstijging, kunnen daarin een plaats krijgen.<br />

De Combikering krijgt de bestemming van waterkering, en dat ligt natuurlijk het<br />

meest voor de hand. Waterkeringen kennen al veelvuldig extra bestemmingen,<br />

zoals horeca en wonen. Daarbij eist de Raad van State in de regel een prioriteitsregeling.<br />

Van een zuivere dubbelbestemming is dus geen sprake. Niet alle combinaties<br />

vinden genade in de ogen van de Raad. Zo is het opnemen van de bestemming<br />

natuurgebied niet zonder meer te combineren met de bestemming recreatie of<br />

waterberging. 5<br />

5<br />

Zie Jurgen van der Heijden: Meervoudig ruimtegebruik en het recht; problemen en oplossingen,<br />

in Nova Terra, kwartaaluitgave over meervoudig ruimtegebruik jaargang 3, nummer<br />

3, december 2003, p. 11 – 14.<br />

32


Niet te zeggen is of een Combikering zich kan presenteren met een prioriteitsregeling<br />

die genade zal vinden, omdat wonen niet ten koste mag gaan van veiligheid.<br />

Doet de Raad van State dan aan hokjesdenken, en blokkeert zij op dat moment een<br />

integrale benadering van ruimtelijke vraagstukken? Alleen als de Raad de eigen<br />

interpretatieruimte binnen de wet daarvoor gebruikt. Voor het overige is zij gehouden<br />

aan de wet- en regelgeving, en als daarin hokjesdenken is vastgelegd, dan<br />

moet de Raad dat volgen. Is het dan de wetgever die een integrale benadering<br />

blokkeert, of komt dat uiteindelijk vanuit de samenleving? Immers, vanuit de samenleving<br />

oefenen mensen druk uit op rechter en wetgever om hun afzonderlijke<br />

belangen te beschermen. Door dat te rechtvaardigen zijn in de loop van decennia<br />

hokjes ontstaan voor belangen als eigendom, landschap, cultuurhistorie, water en<br />

bodem, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid, en veiligheid.<br />

Bescherming van allerlei afzonderlijke belangen is wettelijk vastgelegd in<br />

bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Integratie en samenwerking tussen overheden<br />

kan daardoor moeilijk zijn, maar niet zonder reden. Immers, zou ieder bestuursorgaan<br />

alle belangen mogen afwegen, dan verzwakt dat de bescherming van<br />

afzonderlijke belangen. Het in handen leggen van afzonderlijke belangen aan aparte<br />

organen geeft waarborgen voor hun bescherming. Wat is nu een oordeel over de<br />

kwantiteit van het recht? Kan dat niet wat minder, of heeft het toch zin? Het heeft<br />

zin, omdat het burgers beschermt tegen willekeur. Dat verklaart de kwantiteit van<br />

het recht, maar velen zullen daarmee geen genoegen nemen, omdat dit het recht<br />

tot een moeilijk te hanteren instrument maakt. Hoe dat anders kan, is aan de orde<br />

in de rest van dit boek.<br />

33


HOOFDSTUK 4<br />

Stedelijke Vernieuwing<br />

Geiske Bouma ∗<br />

4.1. INLEIDING<br />

Door economische en demografische groei heeft Nederland zich de afgelopen decennia<br />

ontwikkeld tot een sterk stedelijke samenleving. De vraag naar ruimte<br />

neemt toe voor tal van functies. Ruimte is echter een schaars goed en dat vraagt om<br />

een betere benutting van het bestaande stedelijke gebied. Dat gebied kenmerkt zich<br />

door een hoge ruimtelijke dynamiek ook in fysieke zin. Vernieuwde woongebieden<br />

krijgen naast een ander uiterlijk vaak ook een andere samenstelling van functies.<br />

Een mogelijkheid om de ruimte beter te benutten is het toepassen van meervoudig<br />

ruimtegebruik.<br />

De dynamiek in bestaand stedelijk gebied is een teken van vitaliteit van een<br />

stad of stadsdeel. Daar waar het bovenstedelijke voorzieningen betreft is het ook<br />

een teken van vitaliteit van een regio: stadsdeel, stad en regio zijn met elkaar verknoopt.<br />

Niet alleen schaalniveaus zijn met elkaar verknoopt, ook functies op en<br />

tussen de verschillende niveaus vertonen samenhang, en ook vertonen openbare of<br />

publieke ruimte samenhang met private ruimten. Daarnaast is sprake van verknoping<br />

van belangen van een groot aantal verschillende belanghebbenden: bewoners,<br />

gebruikers, bedrijven, investeerders, bestuurders, etc.<br />

Herstructurering van (binnen)stedelijke gebieden is een ingreep om de vitaliteit<br />

in een gebied te behouden. Vanwege de verknoping zijn dit vaak complexe<br />

processen. Dit hoofdstuk beschrijft een case die zich afspeelt in het stedelijke gebied<br />

en is specifiek gericht op processen van integrale gebiedsontwikkeling. De<br />

term ‘integrale’ gebiedsontwikkeling geeft al aan dat het gaat om meer dan de ontwikkeling<br />

van een gebied. Hier wordt in paragraaf 2 verder op ingegaan.<br />

Paragraaf 3 bevat een beschrijving van kritische succesfactoren en mogelijke<br />

valkuilen die bij processen van integrale gebiedsontwikkeling centraal staan. Bij het<br />

benoemen van de kritische succesfactoren heeft het gedachtegoed van het ‘Open<br />

Bouwen’ gediend als basis. Het Open Bouwen streeft naar een helder onderscheid<br />

∗<br />

Nadrukkelijk wordt dank uitgesproken aan de volgende personen voor hun bijdrage aan het<br />

hoofdstuk: Henk Puylaert (TNO), Marius Kiers (TNO), Adriaan Slob (TNO), Jurgen van der<br />

Heijden (Universiteit van Amsterdam), Nienke Maas (TNO) en Maarten van As (TNO).<br />

35


in niveaus. Het niveauprincipe biedt de mogelijkheid processen en producten in de<br />

gebouwde omgeving op een natuurlijke manier te ordenen en met kennis van zaken<br />

te ontwerpen. Deze structuur geeft op een expliciete wijze weer hoe verantwoordelijkheden<br />

gescheiden kunnen worden en hoe partijen hierbij een rol spelen. Dit<br />

wordt gedaan op drie manieren:<br />

− In de soort partij, die het recht of de macht heeft om veranderingen aan te<br />

brengen;<br />

− In het soort domein waarbinnen de partij de veranderingen kan doen<br />

plaatsvinden;<br />

− In de soort ontwerpelementen waarmee de veranderingen tot stand worden<br />

gebracht.<br />

Paragraaf 4 koppelt deze kritische succesfactoren en valkuilen aan de case van<br />

Zuidpoort te Delft. In deze case speelt meervoudig ruimtegebruik een belangrijke<br />

rol. Het proces van deze case is van groot belang (geweest) voor het welslagen als<br />

geheel. Met name op het vlak van het proces worden kansen en belemmeringen<br />

uiteengezet. In paragraaf 5 komt specifiek aan de orde in hoeverre de benoemde<br />

kritische succesfactoren en mogelijke valkuilen, op basis van het gedachtegoed van<br />

het ‘Open Bouwen’, in een bestuurlijk-juridische context kansen en belemmeringen<br />

opleveren.<br />

4.2. PRINCIPES INTEGRALE GEBIEDSONTWIKKELING EN OPEN BOUWEN<br />

4.2.1. WAT IS INTEGRALE GEBIEDSONTWIKKELING?<br />

Herstructurering van (binnen)steden is een belangrijke opgave en wordt de komende<br />

jaren van steeds groter belang. De noodzaak om projecten in samenhang te<br />

zien in plaats van los van elkaar is intussen ruimschoots bekend. Om al deze vormen<br />

van samenhang te waarborgen, omdat ze de kwaliteit en vitaliteit van een<br />

gebied bepalen, is voor stedelijke gebiedsontwikkeling een integrale benadering<br />

onvermijdelijk. Maar wat houdt die integraliteit precies in? Dit wordt beschreven<br />

aan de hand van drie aspecten die hierbij belangrijk zijn en waarbij samenhang<br />

essentieel is: functies, life cycle denken en de samenhang van de 3 pijlers (sociaal,<br />

economisch en fysiek).<br />

Functies<br />

Bij integrale gebiedsontwikkeling speelt samenhang tussen functies een prominente<br />

rol. Om een gebied meer vitaliteit te geven worden functies gecombineerd, soms<br />

naast elkaar maar steeds vaker boven elkaar, het meervoudig ruimtegebruik. Het is<br />

dan ook essentieel om bij integrale gebiedsontwikkeling de functies die er in een<br />

gebied zijn met elkaar in samenhang te bekijken. Alleen op die manier is er sprake<br />

van integraliteit. De functies staan niet op zich maar beïnvloeden elkaar, hiermee<br />

moet rekening gehouden worden.<br />

36


Life cycle denken<br />

Het onderdeel ‘tijd’ is ook een belangrijk onderdeel van integraliteit en van gebiedsontwikkeling.<br />

Het tijdspad dat gemoeid is met gebiedsontwikkeling speelt in<br />

het proces een belangrijke rol. Dat proces loopt bij wijze van spreken van plan tot<br />

beheer en alle fasen daartussen.<br />

Samenhang van 3 pijlers<br />

De drie pijlers van ontwikkeling zijn: sociaal, economisch en fysiek. Om de integraliteit<br />

te waarborgen moet de aandacht van gebiedsontwikkeling gericht zijn op al<br />

deze drie pijlers. Elk gebied kent natuurlijk een eigen context. Niet elke pijler zal<br />

even prominent aandacht vergen, maar om de integraliteit van gebiedsontwikkeling<br />

in het oog te houden vormen de drie pijlers een basis die voor het desbetreffende<br />

gebied verder ingevuld wordt.<br />

4.2.2. PROCESSEN BIJ INTEGRALE GEBIEDSONTWIKKELING<br />

Integrale gebiedsontwikkeling draait om besluitvorming en gebiedsverbetering. Het<br />

proces kost vaak meer tijd en organisatie, maar het is het resultaat dat telt. De<br />

timing bij integrale gebiedsontwikkeling is essentieel, omdat het hier gaat om moeilijke<br />

en complexe situaties. De integrale gebiedsontwikkeling, het realiseren van de<br />

opgave, moet gezien worden als een noodzaak om het gebied aan te pakken en met<br />

name de kwaliteit van het gebied te verbeteren. De opgave geeft ook aan dat het tij<br />

gekeerd moet worden in een gebied, er moet een omslag komen. Een dergelijke<br />

omslag komt echter pas tot stand als drie cruciale elementen aanwezig zijn:<br />

− Een probleemeigenaar van de opgave;<br />

− Draagvlak onder de betrokken actoren;<br />

− Stimulerende projecten, een impuls die de opgave kan trekken.<br />

Daarnaast is het een proces waarin verschillende functies niet alleen op gespannen<br />

voet met elkaar kunnen staan, maar vooral ook waarin verschillende functies elkaar<br />

versterken, zeker in het geval van meervoudig ruimtegebruik. De integrale sturing<br />

van ontwikkelingen vergt bijdragen van uiteenlopende actoren om effectief en<br />

legitiem te kunnen zijn. De inhoudelijke complexiteit wordt daarnaast nog eens<br />

aangevuld met complexe procesvoering.<br />

In de praktijk wordt gesignaleerd dat er veel initiatieven starten om vervolgens<br />

weer dood te bloeden, omdat de bovenstaande cruciale elementen toch niet<br />

voldoende aanwezig zijn. Maar soms kan een initiatief dat dood is gebloed juist een<br />

impuls geven voor een nieuwe start waardoor de grote opgave wel op gang komt.<br />

De ervaringen tot nu toe stemmen zelden tot enthousiasme, zeker niet waar<br />

het gaat om de manier van samenwerken tussen alle betrokkenen. De tijd, geld en<br />

moeite die een meer integrale aanpak vergt, blijken vaak tot magere resultaten te<br />

leiden, zo verzucht menig bestuurder, bewoner, ontwikkelaar of adviseur. Daaruit<br />

blijkt dat integrale gebiedsontwikkeling moeilijk, complex en onvoorspelbaar is. De<br />

37


vraag is hoe dan om te gaan met integrale gebiedsontwikkeling in (binnenstedelijke)<br />

herstructureringsgebieden.<br />

4.2.3. DE THEORIE VAN OPEN BOUWEN<br />

De theorie van het Open Bouwen gaat uit van de filosofie dat je niet een compromis<br />

moet sluiten, maar moet zoeken naar een synthese. 1 Je splitst alle problemen<br />

die je tegenkomt in een collectief en individueel gedeelte met een spanningsveld<br />

daartussen. Het collectieve kies je gemeenschappelijk, maar daarbinnen laat je een<br />

grote mate van vrijheid voor individuen. Dit betekent dat vanuit die synthese een<br />

vorm van samenwerking tussen bewoner, corporatie, gemeente en projectontwikkelaar<br />

nodig is. Je onderscheidt inspraak en zeggenschap, en legt beslissingen daar<br />

waar ze het beste genomen kunnen worden.<br />

Belangrijk is het onderscheid in schaalniveaus. Beslissingen vinden plaats op<br />

verschillende niveaus, die zich op drie manieren van elkaar onderscheiden:<br />

− in de soort partij, die het recht of de macht heeft om veranderingen aan te<br />

brengen;<br />

− in het soort domein waarbinnen de partij de veranderingen kan doen plaatsvinden;<br />

− in de soort ontwerpelementen (ten aanzien van inrichtingen en voorzieningen)<br />

waarmee de veranderingen tot stand worden gebracht.<br />

Dus dat betekent: Wie beslist? Waarbinnen? En over wat?<br />

38<br />

VOORBEELD – Schets van ontwikkelproces bij gebiedsontwikkeling volgens het<br />

Open Bouwen<br />

Een stedenbouwkundige maakt een weefselplan waarin hij functies van de<br />

buitenruimte ontwerpt, zoals parkeren, spel, verkeer, ontmoeting. Het plan<br />

wordt behandeld in de gemeenteraad en getoetst door de provincie (hoger ni-<br />

veau). Dit weefselplan wordt verkaveld in contractgebieden voor opdrachtge-<br />

vers van toekomstige bouwplannen op het niveau van de drager. Vervolgens<br />

ontwerpt een architect vaste constructies, collectieve verkeersruimtes en pri-<br />

vé-buitenruimtes: alles dus wat een gemeenschappelijk karakter heeft. Dit<br />

plan wordt getoetst door de gemeente (het hogere niveau). Gegeven dit ‘dra-<br />

gerplan’ kan een individu, binnen de gegeven kaders, zijn persoonlijke in-<br />

bouw ontwerpen. Toetsing op bijvoorbeeld veiligheid en hygiëne kan dan nog<br />

plaatsvinden door het hogere niveau.<br />

1 Habraken, N.J., The structure of the ordinary: form and control in the built environment,<br />

Cambridge, Massechusetts, 1998


In de onderstaande figuur is dit schematisch weergegeven:<br />

FIGUUR 1 – Ontwikkelproces gebaseerd op de theorie van het Open Bouwen<br />

Voor integrale gebiedsinrichting is vooral het wijk- en weefselniveau en de interactie<br />

met het dragerniveau en inbouwniveau van belang. In het besluitvormingsproces<br />

betekent dat: wat laat je als gebiedsontwikkelaar (bijvoorbeeld de gemeente) binnen<br />

lager gelegen domeinen en waar wil je de macht zelf houden? De omgeving<br />

kan een dynamisch verschijnsel worden dat voortdurend aan veranderingen onderhevig<br />

is, maar waarbij op lager gelegen niveaus steeds gewerkt wordt binnen de<br />

kaders van het hogere niveau. Het niveauprincipe biedt de mogelijkheid processen<br />

en producten in de gebouwde omgeving op een natuurlijke manier te ordenen en<br />

met kennis van zaken te ontwerpen.<br />

4.3. SUCCESFACTOREN EN VALKUILEN VAN INTEGRALE GEBIEDSONTWIKKELING<br />

In complexe herstructureringsprojecten blijkt het proces en het welslagen van het<br />

proces van essentieel belang te zijn. Op basis van de theorie van Open Bouwen en<br />

interviews met mensen uit de praktijk zijn kritische succesfactoren en mogelijke<br />

39


valkuilen naar voren gebracht. 2 Onderstaande tabel geeft een overzicht van de<br />

succesfactoren en valkuilen van integrale gebiedsontwikkeling. Deze worden vervolgens<br />

kort toegelicht.<br />

Initiatief en regie<br />

Er moet in het gebied iemand zijn die zich verantwoordelijk voelt en de verantwoordelijkheid<br />

op zich neemt. Daarnaast moet de initiatiefnemer ook het collectief<br />

(de overige betrokken actoren) op gang krijgen. Dit kan alleen als de markt rijp is<br />

voor verandering. Of de markt rijp is, moet afgetast worden door de initiatiefnemer.<br />

Als dit het geval is, dan is er voldoende draagvlak bij alle relevante actoren en<br />

is er een basis voor het realiseren van ‘de opgave’.<br />

Verschillende partijen kunnen als initiatiefnemer fungeren. In een gebied<br />

kan bijvoorbeeld de gemeente optreden als regisseur, waarbij de projectontwikke-<br />

2<br />

Er zijn in het kader van het project PIGIS (Verkenning procesmethodiek integrale gebiedsontwikkeling<br />

in steden) interviews gehouden met betrokkenen van verschillende (binnen)<br />

stedelijke herstructureringsprojecten (Delft Zuidpoort, Den Haag Zuid-West, Dordrecht<br />

Krispijn, Nijmegen Marienburg en Nijmegen Wolfskuil) en individuen die dicht bij de praktijk<br />

van integrale gebiedsontwikkeling staan.<br />

Dit project was onderdeel van het programma Kennismanagement Stedelijke Herinrichting,<br />

mede gefinancierd door Delft Cluster, TNO, ING Real Estate, Farwest woningbedrijf en<br />

PRC Bouwcentrum.<br />

40<br />

Thema Kritische succesfactor Valkuil<br />

Initiatief en regie Er moet een duidelijke<br />

initiatiefnemer zijn die de<br />

regie voert.<br />

Samenwerken rond gemeenschappelijk<br />

doel op<br />

basis van werkelijke belangen<br />

én vertrouwen en<br />

chemie<br />

Draagvlak op verschillende<br />

niveaus, dus duidelijke<br />

communicatie over doelen<br />

en randvoorwaarden<br />

Beheersbare structuur met<br />

speelruimte voor alle<br />

partners<br />

Stabiliteit en commitment<br />

voor langere termijn<br />

Werkelijke belangen van<br />

actoren zijn bekend, daarnaast<br />

is het belangrijk dat er<br />

vertrouwen en chemie is<br />

tussen de betrokkenen.<br />

Heldere communicatie over<br />

wie op welke manier een rol<br />

in het proces speelt.<br />

Heldere structuur van het<br />

proces, waarbij de invulling<br />

nog flexibel is.<br />

Samenwerking op lange<br />

termijn, waarbij er ruimte is<br />

om te laveren op de golven<br />

van politiek en economie.<br />

De regisseur wordt acteur:<br />

uitvoeren in plaats van<br />

coördineren.<br />

De kunst van het realistisch<br />

inschatten: hoe goed kunnen<br />

de partners ieder voor<br />

zich, laat staan gezamenlijk,<br />

inschatten of de propositie<br />

kansrijk is.<br />

Te snel met een ontwerp,<br />

eindbeeld of andersoortige<br />

visueel gepresenteerde<br />

oplossing komen.<br />

Te veel zeggenschap suggereren.<br />

Afhankelijkheid in plaats<br />

van samenhang.<br />

Vasthouden aan concrete<br />

afspraken of vaste werkwijzen.


laar verantwoordelijk is voor de uitvoering. De regie kan echter ook bij een private<br />

partij liggen die vervolgens andere (private) partijen om zich heen verzamelt voor<br />

de uitvoering.<br />

De regisseur moet echter niet degene zijn die ook de uitvoering op zich<br />

neemt. De regisseur is juist degene die het geheel overziet en coördineert. Het gaat<br />

hierbij niet alleen om de algemene zaken, maar ook om het betrekken van details in<br />

het proces. Natuurlijk is het onvermijdelijk dat de regisseur soms ‘voordoet’ aan de<br />

acteur (uitvoerders) hoe het moet. Op deze manier kan de regisseur laten zien waar<br />

hij/zij voor staat, maar de daadwerkelijke uitvoering laat de regisseur over aan<br />

anderen.<br />

De regisseur moet ook goed de ‘buitenwereld’ in de gaten houden. Want<br />

hoewel de regie goed kan zijn, kan die alsnog gefrustreerd worden door krachten<br />

van buiten. Het in de gaten houden van de reacties van ‘acteurs’ is belangrijk.<br />

Samenwerken rond gemeenschappelijk doel op basis van werkelijke belangen<br />

én vertrouwen en chemie<br />

Om integrale gebiedsontwikkeling een succes te laten zijn is het belangrijk dat de<br />

werkelijke belangen van de actoren bekend zijn. Iedere actor heeft zijn/haar eigen<br />

belang dat per moment in het proces verschilt. De belangen moeten worden blootgelegd<br />

om bijvoorbeeld te doorgronden of de juiste partijen aan tafel zitten.<br />

Daarnaast is het van groot belang dat er vertrouwen bestaat tussen de actoren<br />

onderling. Een onlosmakelijk element hierbij is ‘chemie’. Hiermee wordt bedoeld<br />

dat de actoren samen in staat zijn iets voor elkaar te krijgen. Het is niet één<br />

actor die aan het proces trekt, maar alle actoren zetten zich in voor de opgave.<br />

Een eerste valkuil is dat de kansen niet reëel zijn. Als partijen op zoek gaan<br />

naar de kansen die er zijn moeten zij hun ogen wel open houden. De kansen kunnen<br />

alleen benut worden als zij reëel (haalbaar) en wenselijk zijn. Niet alleen voor<br />

de partijen die beslissingsbevoegdheid hebben, maar ook voor de buitenwereld,<br />

zoals de omwonenden en andere belanghebbenden (ondernemers).<br />

Een tweede valkuil is dat vertrouwen verliefdheid wordt. Als partijen reeds<br />

eerder met elkaar naar volle tevredenheid hebben samengewerkt betekent dat niet<br />

dat bij een volgend project alles weer goed zal verlopen. Elk project is anders en<br />

partijen moeten oppassen dat vertrouwen niet verandert in verliefdheid, waarbij de<br />

werkelijkheid uit het oog verloren wordt.<br />

Draagvlak op verschillende niveaus, dus duidelijke communicatie over doelen<br />

en randvoorwaarden<br />

Integrale gebiedsontwikkeling is een continu proces waarbij communicatie met<br />

anderen een essentiële rol speelt. Die communicatie speelt op verschillende niveaus<br />

(tussen gemeente en ontwikkelaar, tussen gemeente en omwonenden, tussen ontwikkelaar<br />

en omwonenden, enz.) en op verschillende manieren. Bij de communicatie<br />

is het belangrijk dat voor de partijen duidelijk is wat het doel van de interactie is<br />

41


en op welke manier de partijen daarin een rol spelen. Met andere woorden waarover<br />

kan en mag men meepraten (en soms ook meedenken, mee-ontwerpen, meebeslissen<br />

etc.). Door dit helder te schetsen is de kans op het verkrijgen van draagvlak<br />

bij de verschillende partijen groter en worden geen verwachtingen gewekt die<br />

later niet waar te maken zijn.<br />

Een valkuil is starten met ‘het ontwerp’. Hiermee presenteer je een oplossing<br />

zonder dat je met de direct belanghebbenden gepraat hebt. Hierdoor vraag je<br />

meteen om beeldvorming. Mocht het ‘plaatje’ niet in de smaak vallen dan is er<br />

direct tegenstand en is het erg moeilijk om draagvlak te krijgen voor het plan. Het<br />

doel is juist dat het probleem dat opgelost moet worden, gedeeld moet zijn, dan<br />

moet niet gestart worden met een ontwerp.<br />

Een tweede valkuil die bij deze kritische succesfactor een rol speelt is de<br />

suggestie van het ‘recht op zeggenschap’. Actoren behartigen hun eigen belang en<br />

denken snel te weten wat het belang van de ander is. De belangen moeten open en<br />

transparant zijn. Actoren moeten goed nadenken of hun eigen belang op de juiste<br />

plaats is in het project. De vraag draait om het feit of de (huidige of nieuwe) situatie<br />

wel gunstig is of past bij de partijen die aan tafel zitten. Met andere woorden,<br />

zitten de juiste mensen aan tafel?<br />

Beheersbare structuur met speelruimte voor alle partners<br />

Een eerste belangrijk element van deze kritische succesfactor is het brengen van<br />

structuur in het proces. Hierdoor blijft het geheel overzichtelijk en weten alle partners<br />

waar ze aan toe zijn. Aan de andere kant is er ook speelruimte noodzakelijk.<br />

Het gaat niet om een dichtgetimmerde structuur, maar om een structuur die flexibel<br />

is. De rode draad ligt vast, maar hoe die rode draad gevolgd wordt ligt nog<br />

open.<br />

Een valkuil bij deze kritische succesfactor is ‘integraliteit’ vertaalt zich in<br />

‘afhankelijkheid’. De integraliteit van een project komt terug in de structuur en de<br />

partners betrokken in die structuur. De structuur moet flexibel zijn om te voorkomen<br />

dat er afhankelijkheid ontstaat. De afhankelijkheid kan een remmende werking<br />

hebben op het proces. Volledige afhankelijkheid in een project kan er toe<br />

leiden dat bij een conflict het gehele project stilstaat.<br />

Stabiliteit en commitment voor langere termijn<br />

Stabiliteit in een project is gewenst, maar niet altijd realiseerbaar. Veranderingen<br />

bijvoorbeeld in projectleider (bij zowel gemeente als projectontwikkelaar) geeft<br />

veel onrust en onzekerheid. Daarnaast is de levenscyclus van een bestuurder vaak<br />

korter dan die van integrale gebiedsontwikkeling. Dit zijn zaken waar rekening mee<br />

gehouden moet worden. Commitment van alle partijen in het begin van het traject<br />

is belangrijk om te weten waar iedereen aan toe is. Dit betekent uiteraard niet dat<br />

alle details vastgelegd moeten worden, maar wel dat partijen zich committeren aan<br />

het project en zich daarvoor in willen zetten.<br />

42


Een valkuil is dat vastgehouden wordt aan heel concrete afspraken of vaste werkwijzen<br />

uit het verleden. Ingewikkelde opgaven vergen creatieve arrangementen,<br />

ook bijvoorbeeld op het vlak van financieringsconstructies. Een rendement voor<br />

alle betrokkenen is essentieel, maar dat vraagt soms om creatieve oplossingen, met<br />

respect voor korte en lange termijn doelen, met respect voor collectieve en individuele<br />

voorzieningen en mogelijkheden. Daarbij moet men voorbij kunnen gaan aan<br />

aloude principes.<br />

4.4. CASE ZUIDPOORT<br />

Dit hoofdstuk beschrijft een voorbeeld uit de praktijk. In de Zuidpoort te Delft is<br />

sprake van binnenstedelijke herstructurering. Eerst wordt de historie van de case<br />

beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de locatie, het gebied Zuidpoort. In de<br />

derde subparagraaf komt het proces van het project aan bod.<br />

4.4.1. HISTORIE CASE ZUIDPOORT<br />

De eerste planontwikkeling rondom het project Zuidpoort is gestart in 1988.<br />

Toentertijd zijn er vijf (utopische) meervoudige studies gemaakt. De resultaten van<br />

de meervoudige studieopdracht zijn gebruikt en gepresenteerd om tot een basisconcept<br />

voor de plan- en besluitvorming van het Zuidpoort-gebied te komen.<br />

Het gebied moet op de eerste plaats een duidelijk herkenbare ruimtelijke<br />

identiteit krijgen, grootschaliger in opzet en bouwstijl dan de binnenstad. Het gebied<br />

moet echter programmatisch wel sterk verbonden blijven met de binnenstad.<br />

De tweede belangrijke drager voor de ontwikkeling van het gebied in de plannen is<br />

wonen, met name in de duurdere sectoren. De derde functionele drager voor het<br />

gebied zijn activiteiten gerelateerd aan de TU-wijk, variërend van een universiteitsbibliotheek,<br />

conferentiecentra tot hightech bedrijvigheid, meestal geconcentreerd<br />

in de buurt van het huidige Techniek Museum. In elk van de studies staat de ontwikkeling<br />

van één of meer collectieve functies (bibliotheek/ theater) centraal. De<br />

plannen gaan ook bijna allemaal uit van een ordening in smalle oost-west stroken,<br />

gelijk aan de bestaande Delftse stratenstructuur. Verder is uiteraard aandacht voor<br />

langzaam verkeer en fietsroutes in het gebied, alsmede voor de belangrijke functie<br />

van het gebied als OV-schakel. 3<br />

In alle plannen worden de historische elementen van het gebied opnieuw<br />

geïntroduceerd. Wat ook opvalt zijn de bouwhoogten die in de plannen worden<br />

gehanteerd: in de meeste plannen 3-7 lagen.<br />

Na de presentatie van de vijf stedenbouwkundige studies volgt een gestage<br />

stroom plannen en planvormen, waar de gemeente behalve haar eigen dienst stadsontwikkeling,<br />

vele architecten en stedenbouwkundigen, projectontwikkelaars en -<br />

gewild of ongewild - vele andere belangengroepen bij heeft betrokken.<br />

3 Belangenvereniging Zuidpoort (www.zuidpoort.org).<br />

43


In 1989 is het Masterplan Zuidpoort opgesteld. Het Masterplan kan worden gezien<br />

als de eerste serieuze poging tot gemeentelijke planvorming voor het Zuidpoort-gebied.<br />

Alhoewel in het plan meermalen wordt benadrukt dat het niet om<br />

een blauwdruk voor het uiteindelijke realisatieplan gaat – maar meer om een stedenbouwkundige<br />

onderlegger voor de verdere planvorming – blijkt dit plan toch<br />

de trend te zetten voor de ambitieuze en grootschalige ontwikkeling van het gebied<br />

in latere plannen.<br />

Op basis van het Masterplan en de vele andere studies is in 1991 een Beslispunten<br />

Nota opgesteld. Een belangrijk element uit die nota is dat het plangebied<br />

van Zuidpoort toe was aan vernieuwing. Het gebied bestond uit veel gesloten<br />

bouwblokken met een star uiterlijk. Er ontstond een plan voor het gebied dat beschreven<br />

kan worden als een gecompliceerde multidisciplinaire binnenstedelijke<br />

ontwikkeling waarbij aandacht was voor de geslotenheid van de Zuidwal, het winkelplein<br />

en het parkeerelement.<br />

Na een mislukte samenwerking met een projectontwikkelaar is in 1995 door<br />

de gemeente het Plan van Aanpak gepresenteerd, dat nog steeds veel aspecten aan<br />

de Beslispunten Nota ontleent. De gemeente benadrukt dat het Plan van Aanpak als<br />

een aanzet gezien moet worden voor verdere discussie en overleg met marktpartijen<br />

en belangengroeperingen.<br />

Uiteindelijk is vanaf dat moment de projectontwikkelaar MAB direct bij het<br />

project betrokken geraakt. Na een nieuw schetsplan en de verdere uitwerking van<br />

de ontwikkeling heeft de gemeenteraad van Delft op 28 juni 2001 het bestemmingsplan<br />

Zuidpoort vastgesteld.<br />

Vanaf de eerste planontwikkeling tot aan de vaststelling van het bestemmingsplan<br />

is veel tijd verstreken. Het project behelst een lange periode en heeft<br />

verscheidene hobbels moeten nemen om verder te gaan. In de volgende subparagraaf<br />

wordt de locatie Zuidpoort beschreven, waarna ingegaan wordt op de succes-<br />

en faalfactoren van het project.<br />

4.4.2. BESCHRIJVING LOCATIE ZUIDPOORT 4<br />

Het Zuidpoortgebied ligt aan de zuidzijde van de binnenstad (zie kaart – figuur 2 –<br />

voor precieze ligging). In de Zuidpoort realiseert de gemeente Delft, in samenwerking<br />

met diverse partners, de komende jaren ruimte voor wonen, winkelen, werken<br />

en recreëren. Zuidpoort is een zeer omvangrijk stedelijk project, bestaande uit de<br />

volgende elementen:<br />

− 85 woningen;<br />

− 14.000 m 2 winkelruimte;<br />

− een mediatheek en bioscoopcomplex (7 zalen met circa 1.275 stoelen);<br />

− een tweelaags parkeergarage met plaats voor ongeveer 900 auto’s.<br />

4 www.zuidpoort.com<br />

44


FIGUUR 2 – Ligging van het project Zuidpoort in de stad Delft<br />

Het project is een voorbeeld van meervoudig ruimtegebruik: er is een hoge mate<br />

van functiemenging, daarnaast wordt de ondergrondse ruimte benut. Zoals Van<br />

Ark in hoofdstuk 2 aangeeft kan het meervoudig ruimtegebruik in het geval van<br />

Zuidpoort gekenmerkt worden met de termen Intensivering van het ruimtegebruik<br />

(efficiencyverbetering van het ruimtegebruik van een functie) en Verdiepingen (gebruik<br />

van ondergrondse en/of bovengrondse ruimte).<br />

Met de ontwikkeling van het Zuidpoortgebied wil Delft een nieuwe entree<br />

naar het historische stadshart creëren waarbij verschillende functies samenkomen:<br />

− Parkeren: een ondergrondse parkeergarage (voor circa 900 auto’s);<br />

− Cultuur: nabij het theater komen een bioscoop met zeven zalen, een discotheek<br />

en de nieuwe mediatheek;<br />

− Winkels en horeca: mogelijkheden voor twee verdiepingen hoge winkels en<br />

horeca;<br />

− Wonen: realiseren hofwoningen en appartementen.<br />

De planning van de bouw van het project is als volgt:<br />

Start bouwvoorbereidingen December 2001<br />

Start bouw Maart 2002<br />

Verkoop woningen April 2003<br />

Oplevering garage en bovenbouw December 2004<br />

Opening winkels Maart 2005<br />

45


4.4.3. BESCHRIJVING PROCES CASE ZUIDPOORT<br />

In paragraaf 3 zijn de succesfactoren en valkuilen van integrale gebiedsontwikkeling<br />

op een rij gezet. Met deze kritische succesfactoren en bijbehorende valkuilen in<br />

het achterhoofd zal in deze paragraaf een beeld geschetst worden van de case van<br />

Zuidpoort om een indruk te geven hoe het proces verlopen is. 5<br />

Het Zuidpoort-gebied in Delft kent een lange planontwikkelingsfase en het<br />

heeft lang geduurd voordat partners elkaar gevonden hebben. Telkens waren daar<br />

obstakels die de opgave deden stranden. Vele stedenbouwkundige plannen en<br />

schetsen en projectontwikkelaars zijn de revue gepasseerd. Pas eind jaren negentig<br />

is er schot in het project gekomen. Dit kwam mede door het feit dat er een sterke<br />

initiatiefnemer naar voren stapte en de regie op zich nam. In dit geval was dat de<br />

wethouder van de portefeuille milieu, verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en<br />

vastgoed. Deze heeft zich sterk gemaakt voor de opgave waardoor er een doorbraak<br />

in het proces tot stand kwam. Dit straalde op een dusdanige manier uit naar<br />

de belangrijke betrokken actoren (ambtenaren, omwonenden en projectontwikkelaar)<br />

dat de tijd rijp was voor het realiseren van de opgave.<br />

Bij dit project zijn veel verschillende actoren betrokken. Op de eerste plaats<br />

de gemeente Delft. Daarnaast is er bij de binnenstedelijke ontwikkeling uiteraard<br />

een ontwikkelaar betrokken, te weten MAB B.V. De ontwikkelaar heeft verschillende<br />

architecten ingeschakeld om de verschillende ‘velden’ in te vullen. Tevens<br />

zijn verschillende partijen betrokken die meer vanuit een technische en bouwkundige<br />

achtergrond input leveren. De belegger, Dela Natura Uitvaartverzekeringen<br />

N.V., is de partij die eigenaar wordt van de commerciële voorzieningen. Bij dit<br />

project is ook sprake van een zware lokale betrokkenheid. Een groot aantal partijen<br />

(bewonersverenigingen en winkeliersverenigingen) is vertegenwoordigd in de belangenvereniging<br />

Zuidpoort.<br />

Bij het project Zuidpoort stonden belanghebbenden niet altijd op één lijn.<br />

Zoals hier boven is geschetst waren er veel verschillende actoren bij het project<br />

betrokken en was er niet altijd sprake van onderling vertrouwen. Er zijn wel vele<br />

pogingen gedaan om dat onderlinge vertrouwen te realiseren, door middel van<br />

bijvoorbeeld direct contact tussen de belangenvereniging en wethouder en het<br />

beschikbaar stellen van budgetten voor lokale actoren om onderzoek te laten uitvoeren.<br />

De Zuidpoort in Delft ligt aan de rand van het centrum. In het gebied bevinden<br />

zich niet alleen winkels maar ook woningen en woonboten. Er is veel energie<br />

gestoken in de interactie met zowel de bewoners als de ondernemers. Elke<br />

maand was er contact tussen de belangenvereniging en de gemeente, vaak zelfs<br />

rechtstreeks met de wethouder. Daarnaast heeft de gemeente geld beschikbaar<br />

5<br />

Bij deze beschrijving is gebruik gemaakt van de interviews die ten aanzien van het project<br />

Zuidpoort zijn gehouden met de gemeente Delft, projectontwikkelaar MAB en belangenvereniging<br />

Zuidpoort.<br />

46


gesteld voor de bewoners / ondernemers om onderzoek te doen als zij dat nodig<br />

vonden. Zo is er onder andere onderzoek uitgezet naar de mate van sociale veiligheid<br />

in het plan.<br />

Door de direct belanghebbenden nauw bij het plan te betrekken ontstaat er<br />

een situatie waarbij er korte lijnen zijn en de interactie soepel verloopt. Het is belangrijk<br />

dat communicatie van informatie via korte lijnen bij de betrokkenen komt.<br />

Hierdoor wordt het makkelijker om draagvlak te krijgen voor beslissingen die<br />

genomen moeten worden.<br />

Voor het project Zuidpoort is een overlegstructuur ingesteld. Deze overlegstructuur<br />

geldt echter niet als rechtspersoon, maar is ingesteld op basis van openheid<br />

en vertrouwen. Wel zijn contractueel afspraken vastgelegd die zowel procesmatig<br />

als inhoudelijk van aard zijn. Zo wordt het projectmanagement uitgevoerd<br />

door MAB maar de beslissingsbevoegdheid ligt bij de gemeente.<br />

Een les die uit dit project naar voren is gekomen, mede door de lange periode<br />

dat het project al loopt, is dat plannen altijd gecontroleerd moeten worden op<br />

financiële haalbaarheid. Op deze valkuil is in het project goed geanticipeerd. Een<br />

plan dat financieel haalbaar is, wordt gezien als een basis waarop men verder kan<br />

bouwen. Toch brengt dit met zich mee dat zodra zaken zijn vastgelegd het moeilijk<br />

is om deze te veranderen. Dit is enerzijds een belemmering omdat de flexibiliteit<br />

ontbreekt, maar geeft anderzijds ook zekerheid.<br />

Reflectie<br />

Vanuit het project kan een aantal kritische succesfactoren en enkele valkuilen aangegeven<br />

worden. De onderstaande tabel geeft hier een samenvatting van.<br />

Kritische succesfactoren<br />

Zuidpoort Delft<br />

Valkuilen Zuidpoort Delft<br />

Initiatief en regie Politieke draagkracht De regisseur wordt acteur –<br />

sterke focus op details<br />

Samenwerken rond gemeenschappelijk<br />

doel op<br />

basis van werkelijke belangen<br />

én vertrouwen en<br />

chemie<br />

Chemie tussen partijen<br />

Draagvlak op verschillende<br />

niveaus, dus duidelijke<br />

communicatie over doelen<br />

en randvoorwaarden<br />

Beheersbare structuur met<br />

speelruimte voor alle partners<br />

Stabiliteit en commitment<br />

voor langere termijn<br />

Sterk samenwerken van<br />

partijen<br />

Voeren van projectmanagement<br />

– structuur geven<br />

aan proces<br />

Afspraken vastleggen<br />

Verschil in kennisniveau<br />

betrokkenen<br />

Afhankelijkheden in project<br />

Onvoorziene omstandigheden<br />

project (verandering in<br />

de markt)<br />

47


De vele verknopingen in dit project, op het gebied van schaal, functies en actoren,<br />

hebben een belangrijke rol gespeeld voor wat betreft de complexiteit van het project.<br />

Zuidpoort in relatie tot schaal heeft meer betekenis dan alleen de locatie zelf:<br />

het is van belang voor het gehele centrum van Delft omdat die hiermee een impuls<br />

krijgt. De vele functies die samenkomen in het gebied, onder meer door toepassing<br />

van meervoudig ruimtegebruik, zorgen ervoor dat de uitwerking meer aandacht<br />

vraagt. Dit wordt nog eens versterkt door de sterke verknoping tussen publieke en<br />

private ruimte. Daarnaast zijn bij het project veel actoren betrokken met elk hun<br />

eigen belang. Uit deze beschrijving mag blijken dat de integrale gebiedsontwikkeling<br />

in Zuidpoort geen gemakkelijke opgave is. De politieke draagkracht en de<br />

chemie tussen de partijen hebben het project een belangrijke basis gegeven. Deze<br />

basis heeft ervoor gezorgd dat het project, na een lange weg, nu toch gerealiseerd<br />

wordt.<br />

4.5. DE BESTUURLIJK-JURIDISCHE STRUCTUUR<br />

In deze slotparagraaf komt een onderzoeksagenda op bestuurlijk-juridisch gebied<br />

aan bod. Basis voor deze paragraaf vormen de kritische succesfactoren en valkuilen<br />

zoals besproken in bovenstaande paragrafen. Er zal gekeken worden in hoeverre de<br />

bestuurlijk-juridische structuur hiervoor een kans of juist een belemmering is. De<br />

onderzoeksagenda heeft betrekking op: 1) organisatie, 2) flexibiliteit en 3) het<br />

proces en het recht. Per onderwerp is aangegeven waar de spanning aanwezig is en<br />

welke vragen dit oproept.<br />

Organisatie<br />

Dit onderdeel organisatie heeft betrekking op de legitimiteit van autoriteiten. Dit<br />

zijn natuurlijk overheden, maar ook andere partijen. De gemeente is een belangrijke<br />

schakel in het proces van integrale gebiedsontwikkeling als het gaat om initiatief,<br />

regie, samenwerking, commitment en dergelijke. In elk project kan de rol van<br />

de gemeente een andere zijn. Er is vaak ook een verschil tussen de politieke en de<br />

ambtelijke invulling. De positie van de gemeente in integrale gebiedsontwikkeling<br />

levert soms spanningen op die als belemmering kunnen werken.<br />

De eerste succesfactor die in paragraaf 3 naar voren komt gaat in op initiatief<br />

en regie. De rol die de gemeente aanneemt brengt verschillende vragen met zich<br />

mee waaronder de vraag hoe de gemeente als regisseur invloed houdt op de uitvoerder(s).<br />

Een gemeente wil enerzijds sturen, maar anderzijds is de vraag in hoeverre<br />

de gemeente zich ook met de uitvoerende taken bezig moet houden (valkuil –<br />

de regisseur wordt acteur). Dit levert een spanning op tussen hoe de gemeente haar<br />

verantwoordelijkheid neemt en dus zorg wil dragen voor de kwaliteit van de ontwikkeling,<br />

maar daarnaast ook rekening moet houden met het feit dat de publieke<br />

ontwikkelaar ook rechten heeft die gekoppeld zijn aan uitvoering en manier van<br />

handelen.<br />

48


De gemeente heeft belang bij realisatie van integrale gebiedsontwikkeling met een<br />

goede kwaliteit (meervoudig ruimtegebruik, functiemenging). Hieraan zijn doelstellingen<br />

gekoppeld die direct van invloed zijn op de gemeente, maar ook doelstellingen<br />

op andere schaalniveaus van bijvoorbeeld het rijk of de provincie spelen een<br />

rol. Zo heeft een gemeente als coördinator vaak niet alleen te maken met de partijen<br />

die direct betrokken zijn bij het project, maar zij wordt ook beïnvloed door<br />

overheden op andere schaalniveaus. Gemeentelijk beleid kan doorkruist worden<br />

door hogere niveaus, of door waterschappen. De spanning in het proces is hoe<br />

hierop te anticiperen.<br />

Flexibiliteit<br />

Bij de beschrijving van de succesfactoren en de valkuilen is flexibiliteit een begrip<br />

dat veelvuldig terugkomt. Het proces van integrale gebiedsontwikkeling is het<br />

continu balanceren tussen het vastleggen van besluiten en het open laten van mogelijkheden.<br />

Dit balanceren bepaalt de flexibiliteit die het project heeft. Dit vergt een<br />

goede samenwerking en vertrouwen tussen partijen. Toch komen hier ook vragen<br />

naar voren die juist die flexibiliteit belemmeren. De partijen in het proces hebben<br />

een eigen belang en willen dit gerealiseerd zien. Een gemeente is bijvoorbeeld van<br />

begin tot eind bij het project betrokken en – zoals hierboven uiteen is gezet – heeft<br />

te maken met verschillende belangen die zij moet vertegenwoordigen. In hoeverre<br />

is er de mogelijkheid en de bereidheid om je als gemeente al vroegtijdig op hoofdpunten<br />

vast te leggen? In hoeverre zijn andere actoren bereid hier in mee te gaan?<br />

Dit speelt ook bij het bepalen van de spelregels voor het verdere proces. Kunnen<br />

andere actoren in dit spel een vooraanstaande rol spelen of blijft de gemeente een<br />

actor die de handen niet te snel wil (en kan) binden? Het is belangrijk om als actor<br />

van tevoren de eigen rol en speelruimte aan te geven. Hiermee ontstaat duidelijkheid<br />

voor alle partijen en worden teleurstellingen voorkomen. Dit geldt dus ook<br />

voor de kaders die er gelden op bijvoorbeeld financieel, juridisch en beleidsmatig<br />

vlak.<br />

Stabiliteit en commitment voor langere termijn is een succesfactor waarbij<br />

flexibiliteit gewenst is. Dit blijkt moeilijk realiseerbaar, want hoe kunnen contracten<br />

c.q. afspraken zodanig vastgelegd worden dat zij voor de lange termijn een<br />

basis vormen? Een project van integrale gebiedsontwikkeling kent een lange doorlooptijd.<br />

De politieke structuur en de bestuurlijke veranderingen leiden soms tot<br />

grote verschuivingen in projecten. Stabiliteit komt hiermee in het gedrang en een<br />

project kan daardoor ‘last’ ondervinden van wisseling van de wacht in de politiek.<br />

Ook de financiële afspraken spelen een belangrijke rol ten aanzien van stabiliteit en<br />

commitment. Vaak worden de afspraken vastgelegd zonder dat duidelijk is welke<br />

investeringen in volgende bestuursperiodes gedaan kunnen worden. Daarnaast<br />

dienen dergelijke afspraken nog enige mate van flexibiliteit te kennen omdat een<br />

geheel dichtgetimmerd financieel plan later veel problemen kan opleveren. Dit<br />

levert spanningen op met het recht.<br />

49


Integrale gebiedsontwikkeling is een dynamisch proces dat vaak onderhevig is aan<br />

veranderingen. Juist op die momenten is flexibiliteit gewenst. De vraag is hoe bijvoorbeeld<br />

in contracten c.q. publiekprivate overeenkomsten naast rechtszekerheid<br />

en onderlinge aansprakelijkheid ook voldoende flexibiliteit aanwezig is voor nog<br />

niet voorziene ontwikkelingen? Dit is gekoppeld aan de mate van samenwerking<br />

tussen partijen op basis van vertrouwen en chemie. Als de werkelijke belangen op<br />

tafel liggen en er vertrouwen en chemie bestaat, dan zou de samenwerking soepel<br />

moeten verlopen. Om dit te bezegelen worden afspraken vastgelegd in een contract.<br />

Dit brengt enerzijds zekerheid: de afspraken worden meetbaar en er kan<br />

gekeken worden of prestaties nagekomen worden. Anderzijds heeft dit een negatieve<br />

invloed op de flexibiliteit om bijvoorbeeld in te kunnen spelen op die onvoorziene<br />

omstandigheden.<br />

Het proces en het recht<br />

Bij integrale gebiedsontwikkeling is afstemming en duidelijke communicatie een<br />

belangrijke basis. Het is dan van belang dat processen parallel met elkaar op lopen.<br />

Zo kan informatie worden uitgewisseld en worden stappen vooruit gemaakt (in<br />

plaats van achteruit als een zich probleem voordoet). Het is essentieel om een koppeling<br />

te leggen tussen het bestuurlijke en het juridische proces. Dat dit niet altijd<br />

het geval is of lastig te combineren is, kan geïllustreerd worden aan de hand van de<br />

volgende voorbeelden.<br />

Inspraak<br />

Samenwerking tussen partijen, communicatie tussen partijen en het verdienen van<br />

draagvlak, het gaat bij integrale gebiedsontwikkeling om een interactief proces. In<br />

dit proces is sprake van gerichte participatie en inspraak. Er wordt veelvuldig met<br />

partijen gesproken en overlegd. Ook in het project van Zuidpoort hadden belangengroepen<br />

regelmatig overleg met de wethouder. Dit geeft aan dat in dergelijke<br />

dynamische processen er sprake is van meer dan alleen de wettelijke inspraak. Daar<br />

waar wettelijke inspraak verplicht is, geldt vaak dat de communicatie al geweest is.<br />

Het is belangrijk om die processen te koppelen zodat de wettelijke inspraak niet als<br />

belemmering werkt in situaties aangaande integrale gebiedsontwikkeling, omdat<br />

deze niet meer op vastgepinde tijdstippen plaatsvindt, maar tijdens het gehele traject.<br />

Kwaliteiten en normen<br />

De kern van integrale gebiedsontwikkeling draait om het realiseren van kwaliteit in<br />

een gebied. De kwaliteit die heden ten dage verwacht wordt, is steeds meervoudiger.<br />

Het combineren van functies, het meervoudig ruimtegebruik, is hier een uitwerking<br />

van. Hoewel integraliteit en flexibiliteit nagestreefd wordt, is dit vaak<br />

moeilijk te realiseren. Er moet aan (wettelijke) eisen en wensen voldaan worden die<br />

dit in de weg zit. Met andere woorden, de speelruimte wordt onder andere inge-<br />

50


perkt door de wettelijke eisen waaraan voldaan moet worden, zoals milieunormen.<br />

Is het bijvoorbeeld ook mogelijk om via compensatie die regelgeving biedt de<br />

speelruimte te benoemen (zoals gedaan wordt in de aanpak van ‘Stad en Milieu’)?<br />

Bouwproces<br />

Vanuit het gedachtegoed van het Open Bouwen wordt nagestreefd dat daar waar<br />

de beslissingen het beste genomen kunnen worden ook de verantwoordelijkheid<br />

moet liggen. Het collectieve wordt gemeenschappelijk gekozen, maar daarbinnen is<br />

een grote mate van vrijheid voor individuen. Een sprekend voorbeeld is de globale<br />

inrichting van een woning, die kan overal gelijk zijn, maar er zijn ook keuzevrijheden<br />

mogelijk voor de bewoners (c.q. kopers van de woning) voor bijvoorbeeld de<br />

kamerindeling, de soort keuken en dergelijke. Er wordt gestreefd naar het leggen<br />

van een koppeling tussen het proces van bouwen en het recht. Dit betekent dat<br />

partijen met elkaar meedenken en samenwerken. Zo werkt de gemeente mee met<br />

de ontwikkelaar en werkt de ontwikkelaar mee met de bewoner. De uitvoerder<br />

blijft wel verantwoordelijk, maar de direct betrokkene heeft ook inspraak. Het is<br />

gewenst om dit juridisch vast te leggen zodat de inspraak gewaarborgd is maar ook<br />

de inzet van de andere partij. Een dergelijke aanpak heeft namelijk als risico dat<br />

betrokkenen aan hun lot wordt overgelaten omdat de verantwoordelijkheden verschuiven:<br />

een ontwikkelaar levert een ‘leeg’ huis op omdat hij dat niet in hoeft te<br />

vullen. Het is juist de samenwerking die bewerkstelligd moet worden zodat de<br />

kwaliteit wordt verhoogd voor alle partijen.<br />

Tot slot<br />

Een laatste voorbeeld koppelt een aantal spanningen zoals in deze paragraaf beschreven,<br />

het gaat daarbij om het uitzetten van een opdracht. Tegenwoordig moet<br />

deze voldoen aan de Europese aanbestedingsregels en dit betekent dat er een bestek<br />

gemaakt moet worden. Voor dit bestek staat in veel gevallen vast aan welke onderdelen<br />

het moet voldoen. Dit doet af aan de flexibiliteit omdat alles precies beschreven<br />

moet worden. De gunningscriteria zijn dan ook vaak gericht op de ‘economisch<br />

meest voordelige aanbieding’. Dit zou echter breder ingevuld moeten worden<br />

dan de vertaling naar ‘de laagste prijs’, want bijvoorbeeld ook kwaliteit, organisatie<br />

en inspraak zijn elementen die belangrijk zijn om integrale gebiedsontwikkeling<br />

tot een succes te maken. Deze laatste aspecten bieden de aanbestedende diensten<br />

een zekere beoordelingsvrijheid, maar dit is aan grenzen gebonden. Ook deze<br />

criteria dienen onder meer transparant te zijn, objectief en proportioneel en kunnen<br />

aan een rechterlijke toets worden onderworpen. 6 Dit levert complexiteit ten<br />

aanzien van de juridische invulling, maar draagt wel bij aan de succesfactoren van<br />

integrale gebiedsontwikkeling.<br />

6 Op zoek naar gaten, in: Global Dutch, februari/maart 2004, p.55.<br />

51


HOOFDSTUK 5<br />

Interactief in Brabant:<br />

het proces van het streekplan “Brabant in Balans”<br />

Mike Duijn, Adriaan Slob ∗<br />

5.1. INLEIDING<br />

Het nieuwe Streekplan, Brabant in Balans, werd op 22 februari 2002 door Provinciale<br />

Staten van Noord-Brabant vastgesteld. De voorbereiding daarvan heeft een<br />

periode van vier jaren bestreken, van mei 1998 tot februari 2002. Voor aanvang<br />

van dit proces heeft de provincie besloten dat het nieuwe streekplan door middel<br />

van een interactieve aanpak zou worden opgesteld. Dit besluit heeft tot een intensieve<br />

interactie met de Brabantse samenleving geleid. Het interactieve proces kreeg<br />

de naam ‘Over Ruimte Gesproken’. Om te leren van de ervaringen heeft de provincie<br />

een procesevaluatie laten uitvoeren. Het rapport ‘Leren van interactief beleid:<br />

evaluatie van het interactief streekplanproces in Noord-Brabant’ (Slob et al.,<br />

2002) laat zien dat het interactieve proces overwegend positief is beoordeeld. Dat<br />

neemt niet weg dat er ook kritische kanttekeningen, of liever gezegd verbeterpunten<br />

zijn gesignaleerd, die vooral betrekking hebben op de relatie tussen het gevolgde<br />

interactieve proces en de formele streekplan-procedure krachtens de Wet op de<br />

Ruimtelijke Ordening. De spanning tussen interactieve processen, die de inhoudelijke<br />

vernieuwingen, belangen en visies van stakeholders trachten te adresseren, en<br />

formele procedures en ‘oude praktijken’ die verband houden met bestaande wetgeving,<br />

wordt op verschillende manieren zichtbaar. Dit onderwerp wordt in dit<br />

hoofdstuk verder uitgediept als een illustratie van de knelpunten waar nieuwe processen,<br />

die nodig zijn voor de realisatie van ‘meervoudig ruimtegebruik’, tegenaan<br />

lopen. In dit hoofdstuk komen aan de orde: de relatie tussen een streekplanproces<br />

en de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de aanpak van het interactieve Streekplanproces<br />

in Noord-Brabant, en de evaluatie van de procesgang in Brabant. Het<br />

hoofdstuk wordt afgesloten met lessen voor meervoudig ruimtegebruik, waarbij<br />

formele en interactieve aanpakken in balans zijn.<br />

∗ De auteurs danken drs. F.J.C.M. van der Schoot voor zijn commentaar op een eerdere<br />

versie van dit artikel.<br />

53


5.2. DE WET OP DE RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Hoe Nederland er nu en in de toekomst uit moet zien, wordt geregeld in ruimtelijke<br />

plannen die door zowel het Rijk, de provincies als de gemeenten worden vastgesteld.<br />

De wijze waarop deze tot stand komen en eventueel gewijzigd worden, is<br />

geregeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna WRO). Deze wet legt de<br />

taken van de overheid vast, alsmede de rechten en plichten van burgers, bedrijven<br />

en instellingen. De burger of ondernemer krijgt met de WRO te maken als hij/zij<br />

zelf iets gaat bouwen of verbouwen, en dus iets aan de bestemming (ruimtelijke<br />

functie) van een bepaalde locatie (pand, perceel) wil veranderen. Ook als burgers<br />

het niet eens zijn met een beslissing van de gemeente, de provincie of de landelijke<br />

overheid biedt de WRO uitkomst. In dat geval heeft de burger de mogelijkheid zijn<br />

(haar) eigen zienswijze bekend te maken, of bezwaar te maken tegen de voorgestelde<br />

plannen. De WRO stelt vast hoe dat gedaan moet worden.<br />

De wet stamt uit 1965 en is sindsdien al vele malen herzien. Ook op dit<br />

moment (eind 2004) is een wetswijziging in voorbereiding en zelfs al in een vergevorderd<br />

stadium. In mei 2003 is bij de Tweede Kamer een gewijzigd wetsvoorstel<br />

ingediend.<br />

Het Streekplan als provinciaal ruimtelijk beleidskader<br />

De kern van een streekplan bestaat uit een visie op de ruimtelijke ontwikkeling en<br />

de beleidslijnen voor het provinciale planologische beleid. De beleidslijnen concretiseren<br />

de ruimtelijke visie. In een streekplan is een ontwikkelingsprogramma opgenomen<br />

met concrete maatregelen waarmee de provincie het ruimtelijke streefbeeld<br />

wil bereiken. Naast een toetsende rol neemt de provincie hiermee ook een<br />

ontwikkelende rol op zich. Een streekplan vormt het integrerende kader voor alle<br />

(voorgenomen) provinciaal beleid dat een ruimtelijke component in zich draagt,<br />

zoals een provinciaal verkeers- en vervoersplan, een provinciaal milieubeleidsplan<br />

en een provinciaal waterhuishoudingsplan. Sommige provincies 1 spreken dan ook<br />

liever over omgevingsplan dan over streekplan.<br />

Provincies zijn niet geheel vrij de ruimte naar eigen inzicht in te vullen.<br />

Streekplannen moeten passen binnen de plannen die het rijk maakt voor Nederland,<br />

vastgelegd in zogenoemde Planologische Kernbeslissingen (PKB’s). Net zoals<br />

de plannen van de gemeenten - bestemmingsplannen - moeten stroken met de provinciale<br />

streekplannen 2.<br />

Daarmee is de organisatie van het Nederlands ruimtelijk beleid een representatie<br />

van het ‘Huis van Thorbecke’ in zijn zuiverste vorm: gemeentelijk ruimtelijk<br />

beleid moet passen binnen de kaders van het provinciaal ruimtelijk beleid, dat<br />

op zijn beurt weer moet passen in het nationaal ruimtelijk beleid. Indien nodig kan<br />

1<br />

zoals de provincie Limburg met haar Provinciaal OmgevingsPlan ‘Liefde voor Limburg’<br />

(2001).<br />

2<br />

bron: http://www.vrom.nl/pagina.html?id=7794.<br />

54


de naastliggende hogere bestuurslaag, een aanwijzing geven aan de lagere bestuurslaag<br />

om het ruimtelijke beleid zodanig aan te passen, dat het (weer) past<br />

binnen de gestelde kaders, waarmee het ‘Huis’ overeind blijft.<br />

Totstandkoming van het streekplan<br />

Artikel 4, lid 1, van de WRO stelt dat ‘Gedeputeerde Staten het nodige verrichten<br />

ter voorbereiding van de bepaling van het provinciale beleid inzake de ruimtelijke<br />

ordening. Over maatregelen en plannen die van betekenis zijn voor dit beleid,<br />

horen zij vooraf de provinciale planologische commissie’.<br />

Daarnaast stelt artikel 4a, lid 2, dat Gedeputeerde Staten ‘overleg plegen<br />

met alle bij het plan betrokken andere bestuursorganen’. Welke bestuurslagen dat<br />

precies zijn, wordt niet omschreven maar gedacht kan worden aan gemeenten en<br />

waterschappen op het grondgebied van de provincie, het Rijk (ministeries van<br />

VROM, V&W, en LNV), andere buurprovincies en indien van toepassing, bestuurslagen<br />

van de aangrenzende landen Duitsland en België.<br />

De procedure om tot een ontwerp streekplan te komen, wordt in de WRO<br />

niet nader bepaald. Blijkbaar zijn provincies vrij om zelf een procedure te kiezen,<br />

mits maar aan bovenstaande voorwaarden is voldaan. Provincies zouden in de<br />

verleiding kunnen komen om van het opstellen van een ontwerp streekplan, een<br />

interne, louter tot bestuurslagen, beperkte exercitie te maken. Het consulteren van<br />

de niet-overheids actoren is niet verplicht en wordt door de WRO ook niet aangemoedigd,<br />

of zelfs maar gesuggereerd.<br />

De rol van de Provinciaal Planologische Commissie<br />

De Provinciaal Planologische Commissie is een op basis van de WRO (art 53) ingesteld<br />

adviesorgaan voor de ruimtelijke ordening. De PPC voert haar adviestaken uit<br />

ten behoeve van het provinciale bestuur maar neemt daarbij een onafhankelijke<br />

positie in. De PPC-adviezen betreffen het brede terrein van de ruimtelijke ordening,<br />

inclusief volkshuisvesting en de stads- en dorpsvernieuwing. Daarnaast wordt<br />

in de PPC op grond van artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening<br />

overleg gevoerd over ontwerp-bestemmingsplannen en geadviseerd over ontwerpen<br />

van intergemeentelijke planologische plannen en maatregelen.<br />

De PPC geeft (inhoudelijke) adviezen over de maatregelen en plannen die in<br />

het streekplan een plaats moeten krijgen. Echter, zij geeft geen adviezen over de<br />

wijze waarop het streekplan tot stand zou moeten komen, zoals bijvoorbeeld over<br />

een traditionele of een interactieve aanpak.<br />

Procedure na opstelling ontwerp-streekplan<br />

Meer gedetailleerd is omschreven wat de procedure is na opstelling van het ontwerp-streekplan,<br />

in artikel 4a, lid 3 t/m 5 van de WRO. Het ontwerp van het<br />

streekplan ligt vier weken ter inzage op het provinciehuis en bij de secretarie van<br />

de betrokken gemeenten.<br />

55


Binnen deze termijn, kan een ieder schriftelijk zijn bedenkingen omtrent het ontwerp<br />

indienen, zo stelt de WRO in artikel 4a, lid 5. In dit stadium van een streekplan-procedure<br />

wordt dus verplicht de confrontatie met de buitenwacht gezocht.<br />

Dit gaat op de volgende manier: Provinciale Staten (dus niet Gedeputeerde Staten!)<br />

stellen belanghebbenden en degenen die tijdig hun bezwaren hebben ingebracht in<br />

de gelegenheid tot een gedachtewisseling over het ontwerp. Van de gedachtewisseling<br />

wordt een verslag gemaakt dat binnen twee weken aan de aanwezigen wordt<br />

toegezonden. Een uitzondering op deze inspraakprocedure is de situatie waarin het<br />

ontwerp-streekplan gebaseerd is op een concrete beleidsbeslissing die binnen een<br />

planologische kernbeslissing wordt genomen (WRO artikel 4b, lid 7).<br />

Bij elkaar omvat de inspraaktermijn voor een ontwerp-streekplan zes weken.<br />

De bezwaren en de gedachtewisseling hierover worden vastgelegd in een zogenaamde<br />

Nota van Commentaar.<br />

Opmerkelijk is dat de vaststellingstermijn aanzienlijk ruimer bemeten is dan<br />

de inspraaktermijn, namelijk vier maanden met de mogelijkheid deze eenmalig uit<br />

te breiden met maximaal acht weken (WRO, artikel 4a, lid 6). Dat betekent dat in<br />

het uiterste geval de stap van ontwerp- naar definitief streekplan maximaal zes<br />

maanden kan duren zonder dat daar formeel gezien enige externe invloed op uitgeoefend<br />

kan worden. Dit bevordert om van de streekplan-procedure een overheidsinterne<br />

aangelegenheid te maken.<br />

Vaststelling van het streekplan<br />

Een door de minister van VROM bekrachtigd streekplan heeft een geldingsduur<br />

van maximaal tien jaar. Provinciale Staten worden geacht het streekplan ten minste<br />

eenmaal in de tien jaren te herzien (artikel 5. lid 1), of de Minister moet hiervoor<br />

vrijstelling verlenen. Ook kan de minister Provinciale Staten verplichten een<br />

streekplan vast te stellen of te herzien binnen een door hem te bepalen termijn.<br />

Uiteraard moet het streekplan daarbij een voorziening treffen om planologische<br />

maatregelen binnen het Regeringsbeleid op een juiste manier te kunnen uitvoeren.<br />

Zonodig kan de minister een aanwijzig geven over de inhoud van het streekplan.<br />

5.3. HET INTERACTIEVE PROCES ‘OVER RUIMTE GESPROKEN’<br />

De actualisering van het streekplan is in Noord-Brabant vorm en inhoud gegeven<br />

door een interactief proces, dat in mei 1998 is gestart. In ‘Brabant in Balans’<br />

(pag.11) wordt het interactieve proces gedefinieerd als ‘een samenspel van de provincie<br />

met haar partners zoals gemeenten en belangenorganisaties’. De achterliggende<br />

reden om een interactief proces te starten, is de veronderstelling dat ´door<br />

het traject van visievorming en –ontwikkeling in nauwe samenspraak met de diverse<br />

partners in te vullen, er een breed gedragen en goed uitvoerbaar ruimtelijk beleid<br />

ontwikkeld kan worden´ (Brabant in Balans, p. 12).<br />

56


Het interactieve streekplan proces, dat de naam mee kreeg ‘Over Ruimte Gesproken’,<br />

heeft ruim drie jaar in beslag genomen. In februari 2002 resulteerde dit in het<br />

streekplan ‘Brabant in Balans’. Het interactieve proces heeft drie fasen gekend<br />

waarin interactie met de Brabantse samenleving is gezocht: de Interview-, de Debat-<br />

en de Inspraakfase. Met de organisatie van de eerste twee fasen is daadwerkelijk<br />

afgeweken van een traditioneel streekplanproces. De inspraakfase sluit nauw<br />

aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de WRO.<br />

De Interviewfase<br />

In de Interviewfase van ´Over Ruimte Gesproken´ zijn 190 sleutelfiguren uit de<br />

politiek en het veld van maatschappelijke organisaties, zowel uit Brabant als daarbuiten,<br />

ondervraagd. In de interviews is gevraagd naar de knelpunten die zij ervaren<br />

in de ruimtelijke inrichting én ontwikkeling in Noord-Brabant. Ook is gevraagd<br />

naar de achterliggende oorzaken van deze knelpunten, naar de toekomstverwachtingen<br />

over het ruimtegebruik en naar mogelijke oplossingsrichtingen voor de genoemde<br />

knelpunten. Het doel van de Interviewfase is om een grondige analyse te<br />

maken van de huidige en toekomstige problematiek in Brabant, vanuit verschillende<br />

perspectieven. In de interviewfase zijn twee documenten opgesteld. Het eerste,<br />

‘Brabant Onverbloemd – Uitgesproken Meningen over het ruimtegebruik in Brabant’<br />

(november 1998), is een bloemlezing van de veelkleurige percepties van<br />

knelpunten, oorzaken en mogelijke oplossingen. In het tweede document, ‘Brabant<br />

Onverbloemd op Schema – Een probleem- en oorzaakanalyse van het ruimtegebruik<br />

in Noord-Brabant’ (mei 1999), zijn de interviewresultaten verwerkt en de<br />

ruimtelijke problemen en achterliggende oorzaken op meer systematische wijze<br />

benoemd. Beide documenten zijn te beschouwen als het richtinggevende kader<br />

onder het streekplanproces, omdat daarin de te adresseren onderwerpen voor iedereen<br />

inzichtelijk zijn gemaakt, en gereed voor verdere discussie.<br />

De Debatfase<br />

De discussie vindt plaats in de Debatfase. De Debatfase is ingeleid met het debatstuk<br />

‘Brabant Contrastrijk’ (dec. 1999), een document dat is opgesteld op basis van<br />

de Interviewfase en eerdere ruimtelijke verkenningen (zoals Brabant Manifest en<br />

Ontwerpen aan Brabant 2050). Aan de hand van ‘Contrastrijk Brabant’ is de provincie<br />

breed de discussie aangegaan met haar partners via het organiseren van regionale<br />

bijeenkomsten en een brede publieksvoorlichting (o.a. door middel van een<br />

website 3). Naast regionale bijeenkomsten is aan belanghebbenden (zowel vertegen-<br />

3<br />

Analoog aan het nagenoeg synchroon lopende Vijfde Nota-traject en de ondersteunende<br />

interactieve website ´Geef mij de Ruimte´. Op dit moment wordt het ruimte-debat in<br />

Noord-Brabant ondersteund door de website http://ruimtedebat.brabant.nl/<br />

57


woordigers van belangenorganisaties als individuele Brabanders) de mogelijkheid<br />

geboden om schriftelijk te reageren op het debatstuk en op het lopende debat zelf 4.<br />

De Inspraakfase<br />

Vervolgens is in juni 2000 de notitie ‘Brabant Uitgelijnd’ door Provinciale Staten<br />

vastgesteld en gepubliceerd. Deze notitie omvat de hoofdlijnen van het ruimtelijk<br />

beleid in de komende jaren en vormt het uitgangskader voor het ontwerpstreekplan<br />

en het ontwerp-ontwikkelingsprogramma. Een jaar later, in juni 2001,<br />

zijn beide ontwerp-plannen verschenen en in september 2001 ter visie neergelegd.<br />

Eind 2001 is een hoorzitting gehouden met Statenleden en personen uit de Brabantse<br />

samenleving. Eind februari 2002 zijn streekplan en ontwikkelingsprogramma<br />

vastgesteld door Provinciale Staten. Hoewel de titel anders doet vermoeden, is<br />

het proces gedurende deze fase, die bijna 2 jaar duurde, voornamelijk gesloten<br />

geweest. De nadruk in deze fase heeft gelegen op intern overleg en het produceren<br />

van ambtelijke stukken, waarbij alleen in het laatste gedeelte (eind 2001) nog enige<br />

interactie heeft plaats gevonden.<br />

De organisatie van ‘Over Ruimte Gesproken’<br />

De regie van het proces ligt duidelijk bij de provincie Noord-Brabant. Er is een<br />

team in het leven geroepen dat bestaat uit ambtenaren afkomstig van verschillende<br />

diensten. Zij krijgen de taak het proces te regisseren en te begeleiden. In het procesmanagement<br />

spelen de genoemde documenten een belangrijke rol. Deze markeren<br />

als het ware de overgangen in het proces. Met de documenten werd telkens een<br />

procesfase afgesloten en een nieuwe fase ingeluid. Als er een document verschijnt,<br />

krijgt het proces een nieuwe impuls en worden vanuit de samenleving reacties opgeroepen.<br />

5.4. DE EVALUATIE<br />

In het evaluatieonderzoek naar het proces van het streekplan van de provincie<br />

Noord-Brabant (Slob et al., 2002) is een telefonische enquête uitgevoerd onder<br />

betrokken stakeholders, zijn mondelinge interviews afgenomen met enkele sleutelpersonen<br />

en zijn twee workshops georganiseerd om de leerervaringen van het<br />

streekplanproces vast te leggen. Uit de enquête blijkt dat het merendeel van de<br />

ondervraagden het interactieve proces positief waardeert. Het gemiddelde rapportcijfer<br />

dat aan het streekplanproces wordt toegekend, is een 7.1. Volgens het merendeel<br />

van de ondervraagden (82%) heeft het interactieve proces ertoe geleid dat<br />

de mate waarin kennis en ideeën uit de samenleving in het streekplan zijn verwerkt,<br />

4<br />

De regionale media hebben uiteraard verslag gedaan van de regionale bijeenkomsten waardoor<br />

ook individuele Brabanders met regelmaat op de hoogte gehouden werden van het<br />

lopende proces.<br />

58


is toegenomen. Zij zijn bovendien van mening dat door het interactieve proces het<br />

draagvlak voor het streekplan is toegenomen (aldus 63% van de ondervraagden).<br />

Andere positieve resultaten zijn dat men meer inzicht heeft gekregen in de standpunten<br />

van andere partijen en dat het integrale karakter van het streekplan is bevorderd.<br />

Ruim driekwart van de ondervraagden vindt dat het proces een open en<br />

communicatief karakter heeft gehad. De meeste ondervraagden vonden de rolverdeling<br />

tussen de provincie en de betrokken doelgroepen duidelijk. Ook over het<br />

communicatieproces is men tevreden.<br />

Ondanks deze positieve beoordeling wordt ook een aantal kanttekeningen<br />

bij het proces geplaatst. Een eerste kanttekening bij het proces is dat 38% van de<br />

ondervraagden vindt dat het proces niet inzichtelijk is geweest. Zij vinden het onduidelijk<br />

wat de provincie met hun inbreng en die van andere partijen heeft gedaan.<br />

Een tweede kanttekening is dat bijna een kwart van de ondervraagden (23%)<br />

van mening is dat geen sprake is van een evenwichtige inbreng vanuit alle invalshoeken.<br />

Het streekplan besteedt volgens hen vooral aandacht aan natuur- en<br />

milieubelangen, agrarische belangen en ruimte voor water. Een derde kanttekening<br />

die bij het proces kan worden geplaatst is dat de provincie er niet in slaagt om<br />

samenhang te creëren met een ander interactief beleidstraject, het Reconstructieproces.<br />

Twee vijfde van de ondervraagden (40%) geeft aan een dergelijke samenhang<br />

niet te zien. Bijna de helft van de ondervraagden (47%) is van mening dat de<br />

provincie in verschillende trajecten niet met gelijke, eensluidende, boodschappen<br />

naar buiten treedt.<br />

De belangrijkste conclusies uit het evaluatierapport zijn hieronder verder<br />

uitgediept.<br />

Stakeholders ervaren de laatste fase als tamelijk gesloten<br />

De stakeholders waren in het evaluatierapport vrij eensluidend in hun mening.<br />

“Externe stakeholders geven aan dat het proces in de loop der tijd minder open<br />

werd. Openheid ontbrak met name ten tijde van het interne provinciale afwegingsproces.<br />

Volgens een aantal stakeholders duurde dit proces te lang. Bovendien is de<br />

provincie er niet in geslaagd om de gemaakte afwegingen helder te beargumenteren.<br />

In het verlengde daarvan ligt het gevoel dat er onvoldoende een ritme is van<br />

‘hoor en wederhoor’. Stakeholders zeggen dat zij wel werden gehoord, maar dat er<br />

niet echt naar hen werd geluisterd. Stakeholders zijn vooral ontevreden over de<br />

afsprakenkaders die aan het eind van het proces zijn vastgelegd tussen enerzijds<br />

natuur- en milieuorganisaties en anderzijds de landbouwsector. Zij zijn niet zozeer<br />

verbolgen over het feit dat op een gegeven moment, buiten het proces om, afspraken<br />

zijn gemaakt. Wel storen zij zich eraan dat zij daarbij niet betrokken waren en<br />

pas achteraf werden geconfronteerd met de uitkomsten. Deze uitkomsten hadden<br />

namelijk grote consequenties voor hun handelen” (Slob et.al., 2002).<br />

Het proces was in deze fase dus niet meer open, maar had een tamelijk gesloten<br />

karakter gekregen. Tevens werd in deze stap in het proces volgens de deel-<br />

59


nemers de heldere lijn, gebaseerd op breed gedragen ordenende principes, overboord<br />

gezet ten gunste van pragmatische keuzes op detailniveau voor de betreffende<br />

sectoren. Hierdoor verdween de tot dan toe vastgehouden integrale benadering<br />

langzaam buiten beeld.<br />

Integraal werken<br />

Het team dat het proces moest regisseren is er niet in geslaagd (of is er zelfs misschien<br />

niet op gericht geweest) verschillende interactieve trajecten op elkaar af te<br />

stemmen om daarmee de ambitie van integraal werken te verwezenlijken. Met<br />

name de afstemming met het lopende Reconstructieproces in Noord-Brabant werd<br />

door de stakeholders gemist. In het kader van het project Revitalisering Landelijk<br />

Gebied zijn voor het buitengebied in Brabant reconstructie- en gebiedsplannen<br />

gemaakt. Het is duidelijk dat deze plannen een sterk ordenende functie hebben die<br />

op zijn minst afgestemd moet zijn met de ordenende principes in het streekplan. En<br />

één van de belangrijkste ordenende principes in zowel het Reconstructie- als het<br />

streekplanproces – meervoudig en zuinig ruimtegebruik – veronderstelt integraal<br />

(of liever integratief) werken, wil het succesvol van de grond komen.<br />

Zowel het Streekplan, als het Reconstructieproces vragen om betrokkenheid<br />

en inspanning van interne en externe partijen. Beide processen krijgen hun eigen<br />

dynamiek en stellen hun eigen eisen aan het betrokken projectteam. Deze dynamische<br />

en langlopende processen zullen zodanig op elkaar afgestemd moeten worden<br />

dat zij op zijn minst niet tot tegenstrijdige resultaten leiden. Ook de wijze waarop<br />

met de betrokken partijen wordt omgegaan in het proces moet worden afgestemd.<br />

Op beide fronten is het projectteam daar volgens de betrokkenen niet in geslaagd.<br />

De stakeholders signaleren dat er sprake was van inhoudelijke tegenstrijdigheden<br />

en van langs elkaar heen werkende projectteams (Slob et. al., 2002).<br />

Transparantie van het proces<br />

Een belangrijk aandachtspunt voor interactieve processen zoals ‘Over Ruimte Gesproken’<br />

is de transparantie van het beleidsproces. In het beleid moet de procesgang<br />

voor alle betrokkenen volstrekt duidelijk zijn. Het gaat er bijvoorbeeld om<br />

wat wel en niet meer ter discussie staat of om welke inbreng van de stakeholders<br />

wordt gevraagd in bepaalde fasen (informatie, kennis inbreng, meewerken, etc.?).<br />

In het evaluatierapport werd hierover geconstateerd:“Stakeholders geven aan dat<br />

niet altijd duidelijk is wie op welk moment aan het proces meedoet en wie dan<br />

wordt vertegenwoordigd. Naast de kwestie van ‘uitnodiging en afvaardiging’ zijn<br />

ook ‘de regels van het spel’ een belangrijk aandachtspunt. Door wie worden deze<br />

opgesteld? Hoe wordt de interactie vormgegeven, op welke wijze wordt ‘bilaterale<br />

overleg’ teruggekoppeld naar het lopende proces? En welke invloed kunnen andere<br />

partijen daarop uitoefenen?” (Slob et. al., 2002). De transparantie van het proces<br />

was dus niet erg groot voor de deelnemers.<br />

60


Organisatie<br />

De wijze waarop het Streekplanproces intern was georganiseerd maakte het moeilijk<br />

om de opgedane kennis en ervaringen vast te houden voor de organisatie. Het<br />

Kernteam fungeerde als apart projectteam binnen de provinciale organisatie en was<br />

belast met de organisatie van het interactieve proces van het Streekplan. Het Kernteam<br />

had geen 1 op 1 relatie met de beleidsafdeling Ruimtelijke Ordening van de<br />

provincie, die zich normaliter bezighoudt met de ontwikkeling en uitvoering van<br />

beleid binnen de kaders van het streekplan. Na verschijnen van het streekplan werd<br />

het team opgeheven en werden de mensen geabsorbeerd door verschillende beleidsafdelingen.<br />

Hierdoor verdampte de kennis en ervaring die was opgedaan.<br />

Nergens in de organisatie is een centraal geheugen georganiseerd, waardoor men<br />

kan worden behoed voor toekomstige valkuilen en fouten.<br />

5.5. DE SPANNING TUSSEN INTERACTIEVE PROCESSEN EN FORMELE PROCEDURES<br />

Dit boek gaat over de spanning tussen meervoudig ruimtegebruik en de enkelvoudigheid<br />

van het recht. Bij het Brabantse Streekplan hebben we geconstateerd dat er<br />

een spanning zat in het evenwicht tussen geslotenheid en openheid van het proces<br />

over de verschillende procesfasen heen. De belangrijkste oorzaak waarom het proces<br />

in de laatste fase weer tamelijk gesloten werd moet worden gezocht in het<br />

spanningsveld tussen enerzijds interactieve processen, die flexibiliteit en improvisatie<br />

vragen, en anderzijds de formele procedures, die weinig ruimte bieden. Deze<br />

procedures worden min of meer afgedwongen door de Wet op de Ruimtelijke<br />

Ordening en liggen tamelijk vast en laten beperkte ruimte voor openheid. De termijnen,<br />

die in de Wet zijn vastgelegd, geven aanleiding tot een intern georiënteerd<br />

proces. De termijnen die zijn vastgelegd voor de inspraak vanuit de samenleving en<br />

de verwerking van de ingesproken reacties in het definitieve streekplan zijn uit<br />

balans.<br />

Daarbij komt nog dat de provinciale ambtenaren heel goed op de hoogte<br />

zijn van de te volgen procedure en hun inbreng met name leveren in deze laatste<br />

fase. Intern overleg ter voorbereiding van de te volgen koers vindt over het algemeen<br />

in deze fase plaats. Dit interne overleg slurpt veel tijd en is onzichtbaar voor<br />

de externe betrokkenen, waardoor het proces voor hen niet meer te volgen is.<br />

Het hier geconstateerde probleem is eerder algemeen dan ‘uniek’. In heel<br />

veel interactieve processen wordt dit probleem gesignaleerd (Edelenbos, et. al.<br />

2003). Hetzelfde ‘mechanisme’ – open beginnen, gesloten eindigen – heeft zich<br />

bijvoorbeeld ook voorgedaan in het interactieve streekplanproces dat heeft geresulteerd<br />

in het Streekplan Gelderland 1996. Ook hier is men open en interactief begonnen,<br />

maar naar de mening van de betrokken maatschappelijke partijen, gesloten<br />

geëindigd (Duijn en Van der Schoot, 1998). Het probleem heeft dus een hardnekkig<br />

karakter en zal waarschijnlijk ook niet zo eenvoudig aan te pakken zijn.<br />

61


Wetten zijn over het algemeen erop gericht een aantal afwegingen in balans te<br />

brengen en gewenst gedrag bij actoren af te dwingen dan wel op zijn minst te bevorderen.<br />

In het geval van de WRO zijn er procedures voor inspraak en afweging<br />

aangegeven. Wetten hebben echter niet alleen een formele werking en hun reikwijdte<br />

is niet alleen extern, maar leidden ook tot interne praktijken bij de beleidsinstantie.<br />

Deze praktijken omvatten bepaalde handelingen, routines en omgangsvormen<br />

binnen de beleidsinstantie die veel zeggen over ‘hoe men gewend is een bepaald<br />

probleem op te pakken’. In onze analyse staan deze ‘oude praktijken’, die zijn<br />

gegroeid rond formele wetten, op gespannen voet met de ‘nieuwe praktijken’, die<br />

nodig zijn voor het op interactieve wijze aanpakken van beleidsvraagstukken. De<br />

‘oude praktijken’ zijn over het algemeen naar binnen gericht, op procedures en<br />

termijn gefixeerd en sterk beheersmatig en inhoudelijk georiënteerd. De oude praktijken<br />

werken dus sterk van binnen naar buiten. De ‘nieuwe praktijken’ zijn daarentegen<br />

meer gericht op het genereren van gezamenlijke ideeën en oplossingen, het<br />

creëren van draagvlak en zijn sterk procesmatig georiënteerd. De nieuwe praktijken<br />

leggen juist veel nadruk op het van buiten naar binnen werken.<br />

Volgens ons zijn veel van de opgetreden knelpunten in het proces hieraan<br />

verbonden. Het kernteam kreeg eigenlijk onbewust (overigens niet alleen het kernteam,<br />

maar ook de provinciale organisatie) de opdracht deze nieuwe praktijken te<br />

ontwikkelen. In de zoektocht hiernaar is er te weinig aandacht geweest voor het<br />

documenteren en vastleggen van die nieuwe praktijken ten behoeve van toekomstige<br />

processen. Dit heeft ertoe geleid dat er te weinig aandacht was voor het scheppen<br />

van duidelijkheid over het proces en de ‘spelregels’. Hoewel het kernteam<br />

uiteindelijk een eigen nieuwe praktijk heeft ontwikkeld, leverde die spanning op<br />

met de wijze van werken van de organisatie. De “oude praktijken” kregen in de<br />

laatste fase weer de overhand. Anderzijds is er weinig aan gedaan om het geleerde<br />

over de “nieuwe praktijken” vast te houden. Het kernteam werd opgeheven en<br />

daarmee ‘verdampte’ de kennis binnen de organisatie.<br />

5.6. VIJF LESSEN VOOR <strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />

Naar onze mening leidt meervoudigheid tot meerstemmigheid: bij meervoudig<br />

ruimtegebruik worden vrijwel automatisch meerdere belangen aangesproken en<br />

dus gemobiliseerd. Onze huidige wetgeving is niet goed in staat om met de meerdere<br />

dimensies van die meerstemmigheid om te gaan, en daarom zijn – naast de wettelijke<br />

procedures – interactieve processen een vereiste om meerdere belangen op<br />

een goede manier bij elkaar te brengen en gedeelde oplossingen te vinden. Maar dit<br />

levert spanning op tussen de bestaande praktijk van de wetgeving en de nieuwe<br />

processen. Het proces van het Brabantse streekplan is een treffend voorbeeld van<br />

de spanning die een meervoudig proces oproept tussen wettelijke procedures enerzijds<br />

en het interactieve proces anderzijds. Hieruit hebben wij vijf lessen gedestilleerd<br />

voor het organiseren van interactieve processen in het kader van meervoudig<br />

62


uimtegebruik. Deze hebben betrekking op de procesaanpak, de transparantie van<br />

het proces, de verbinding tussen procedures en interactie, het integraal werken en<br />

het ontwikkelen van nieuwe praktijken in combinatie met het vasthouden van kennis<br />

daarover. Hieronder worden deze verschillende lessen uitgewerkt.<br />

De procesaanpak<br />

De interactie met de betrokken actoren is cruciaal in het proces om tot gezamenlijke<br />

en gedragen oplossingen te komen voor meervoudig ruimtegebruik. Voor een<br />

goed proces zijn de volgende ingrediënten noodzakelijk (van As et. al., 2004):<br />

− Een stakeholderanalyse vooraf om te weten welke actoren betrokken moeten<br />

worden in welke fasen van het proces<br />

− Keuzes over de wijze waarop de actoren worden betrokken (van consultatie<br />

tot meebeslissen)<br />

− Een onafhankelijke procesbegeleider en -regisseur, die het vertrouwen heeft<br />

van alle participanten in het proces<br />

− Een procesplan waarin aangegeven wordt hoe het proces wordt ingedeeld<br />

en via welke stappen het tot een einde wordt gebracht. Dit dient mede om<br />

de transparantie van het proces te vergroten (zie hierna)<br />

Transparantie van het proces<br />

Volgens ons zou het enorm kunnen helpen als de procesgang en spelregels voor de<br />

betrokkenen vooraf duidelijk zijn. In de praktijk wordt dat vaak overgeslagen onder<br />

het argument dat het bestuur politiek verantwoordelijk is en beslist. Hier worden<br />

echter transparantie en verantwoordelijkheid door elkaar gehaald. Het geven<br />

van duidelijkheid over de verantwoordelijkheden hoort juist bij het transparant<br />

maken van het proces. Naar onze mening hebben participanten die hun tijd ter<br />

beschikking stellen van het proces daar ook recht op.<br />

Daarom zou voorafgaand aan het proces een procesplan moeten worden<br />

opgesteld, dat duidelijkheid geeft over de processtappen die gezet zullen worden.<br />

Daarbij kan ondermeer aan de orde komen wie betrokken wordt op welk moment<br />

en in welke rol. Dit procesplan zou daarnaast aan moeten geven wat de ‘speelruimte’<br />

(wat ligt vast, wat staat ter discussie? ) is in het proces en wat de ‘spelregels’<br />

zijn. Dit biedt de participanten een belangrijk houvast in het proces.<br />

De verbinding tussen formele procedures en interactief werken<br />

In de procesgang van het Brabantse Streekplan is men er nauwelijks in geslaagd een<br />

verbinding te leggen tussen interactief werken enerzijds en het volgens van formele<br />

procedures anderzijds. Dit aspect behoeft uitgebreide aandacht en verdient een<br />

meer creatieve aanpak. Vanuit het proces van het Brabantse streekplan zijn de<br />

volgende aanbevelingen relevant voor meervoudig ruimtgebruik:<br />

− Kom sneller met tussenproducten en leg uit hoe daarin rekening is gehouden<br />

met de commentaren van de verschillende partijen.<br />

63


− Betrek de beleidsafdelingen eerder in het proces. In het voorbeeld van het<br />

Brabantse streekplan werden deze pas op het eind betrokken, waardoor deze<br />

fase tamelijk gesloten en erg tijdrovend was.<br />

− Benut de formeel voorgeschreven inspraakmomenten in het interactieve<br />

proces. Immers, op dat moment is er toch sprake van een contactmoment.<br />

− Geef politici een duidelijkere rol in het markeren van de verschillende momenten<br />

in het proces. Bijvoorbeeld als er keuzes zijn of moeten worden gemaakt.<br />

Integraal werken<br />

Meervoudig ruimtegebruik veronderstelt integraal werken. Over de grenzen van<br />

afzonderlijke, sectorale ruimtelijke functies heen moeten nieuwe inrichtingsvarianten<br />

gevonden worden. Vaak zullen de actoren erom vragen om verschillende lopende<br />

processen beter op elkaar af te stemmen, zoals in het geval van Brabant de<br />

twee lopende ruimtelijke planprocessen (het streekplanproces en het Reconstructieproces).<br />

Als van externe partijen inbreng wordt gevraagd, zullen zij problemen<br />

en oplossingen inbrengen die zich niet zullen houden aan de ambtelijke rationaliteit<br />

(de kokers). Een sectorale aanpak van deze opgave zal te weinig opleveren. Voor<br />

integraal werken kunnen de bestaande ambtelijke routines en de interne, sectoraal<br />

georiënteerde, organisatie een belangrijke hindernis worden. Veel meervoudige<br />

oplossingen komen niet over het obstakel van de verkokering heen. Effectieve en<br />

robuuste oplossingen komen pas van de grond als zij gebaseerd zijn op een integrale<br />

(zo integraal mogelijke) ruimtelijke afweging. Een ‘kokeroverstijgende’ wijze van<br />

organiseren en een hoger echelon dat kan helpen bij optredende knelpunten, zou<br />

voor meervoudig ruimtegebruik belangrijke obstakels kunnen wegnemen.<br />

Ontwikkelen van nieuwe praktijken en vasthouden van kennis daarover<br />

Besluitvormers en beleidsmakers moeten zich er veel meer van bewust zijn dat voor<br />

meervoudig ruimtegebruik nieuwe ‘praktijken’ nodig zijn, die nog moeten worden<br />

ontwikkeld. In het voorbeeld van het Brabantse streekplan hebben wij laten zien<br />

dat het kernteam eigenlijk aan de slag werd gezet om deze nieuwe ‘beleidspraktijken’<br />

te ontwikkelen, maar dat dit niet als zodanig expliciet werd herkend.<br />

Om bewust te bouwen aan de ‘nieuwe praktijken’ is het nodig dat er wordt<br />

geleerd van de ervaringen met interactief werken. Wij pleiten ervoor dat de kennis<br />

hierover wordt opgeslagen, bijvoorbeeld door onderzoek te koppelen aan deze<br />

processen, en er een plek wordt gecreëerd voor het overdragen van ervaringen<br />

tussen betrokken medewerkers. Wij bevelen dan ook aan om meer aandacht te<br />

geven aan het organiseren van ‘intern geheugen’ en ervaringen beter vast te leggen<br />

en over te dragen. Op zo’n manier kunnen de nieuwe praktijken systematischer<br />

worden ontwikkeld.<br />

Onderzoekprogramma’s, zoals <strong>Habiforum</strong>, kunnen hierbij faciliterend optreden.<br />

64


LITERATUUR<br />

As, D.M. van, J. Edelenbos, A.F.L. Slob, W.S.R. Stoter, De professionalisering van<br />

de Interactieve Overheid, STB-04-47, TNO-STB, Delft, 2004<br />

Duijn, M., F.J.C.M. van der Schoot, Evaluatie open plan proces ontwerp-streekplan<br />

Gelderland (hoofdrapport), TNO Inro-P98-016, Delft, 1998.<br />

Edelenbos, J., M.W. van Buuren, D.M. van As, M. Duijn, A.F.L. Slob en W.J.V.<br />

Vermeulen, Milieubeleid van, voor en door de burger: uitkomsten van het<br />

‘lerende’ evaluatieonderzoek naar het Stimuleringsprogramma Burger en Milieubeleid,<br />

Rotterdam, 2003.<br />

Slob, A.F.L., M. Duijn en T.C.M. Verbeeten, Leren van interactief beleid: evaluatie<br />

van het interactief streekplanproces in Noord-Brabant, TNO-STB-02-24,<br />

Delft, 2002.<br />

65


DEEL II<br />

DE KRACHT VAN PROCESMANAGEMENT


HOOFDSTUK 6<br />

De potentie van Internet bij meervoudig ruimtegebruik<br />

Mildo van Staden<br />

6.1. INLEIDING<br />

Dit hoofdstuk gaat in op de rol die Internet kan spelen bij beleidsprocessen om<br />

meervoudig ruimtegebruik te stimuleren. De kenmerken van het Internet kunnen<br />

bij uitstek de integrale benadering van afwegingen die past bij meervoudig ruimtegebruik<br />

ondersteunen. Het Internet kan informatie en kennis bij elkaar brengen en<br />

bijdragen aan een transparanter en toegankelijker informatieaanbod. Op het ogenblik<br />

vinden er nog betrekkelijk weinig integrale afwegingen plaats over meervoudig<br />

ruimtegebruik, in casu de ondergrond. Formele wetgeving is nog sterk “verkokerd”<br />

en vermoedelijk ontbreekt het wetgevers en projectontwikkelaars aan een overzicht<br />

van allerlei aspecten die een rol spelen bij meervoudig ruimtegebruik.<br />

De veronderstelling van de Initiatiefgroep (Provincie Zuid Holland, Royal<br />

Haskoning, Milieubeleid Rotterdam, Groene Hart team, TNO, HBG en de Stichting<br />

Kennistransfer Bodem), is dat het Internet kansen biedt om verkokering van<br />

het veld te doorbreken en relevante kennis en informatie bij elkaar te brengen<br />

waardoor de kwaliteit van besluiten zal kunnen stijgen. De Initiatiefgroep is gestart<br />

met een website www.ondergrondsruimtegebruik.nl. Deze moet vragers en aanbieders<br />

van kennis en informatie bij elkaar brengen: projectontwikkelaars (voornamelijk<br />

vragers), overheden (zowel als vrager als aanbieder), wetgevers (aanbieders),<br />

juristen (aanbieders), wetenschap, onderzoek & advies (aanbieders).<br />

Uiteindelijk zal de website idealiter beantwoorden aan de volgende ambities:<br />

− zoveel mogelijk transparantie realiseren van het kennisaanbod, waaronder<br />

juridische kennis over ondergronds bouwen;<br />

− het stimuleren van kennisuitwisseling en kennisontwikkeling op het gebied<br />

van ondergronds bouwen;<br />

− het bieden van ondersteuning aan integrale afwegingen bij besluitvorming<br />

over ondergronds-bouwen-projecten.<br />

De Initiatiefgroep heeft een groeitraject uitgezet en in dit stadium is de website nog<br />

bescheiden van opzet. Op de website staat nu een stappenplan dat een initiatiefnemer<br />

van een ondergronds-bouwen-project ondersteuning biedt in de verschillende<br />

fasen die doorlopen moeten worden met betrekking tot ondergronds bouwen. De<br />

website zal later worden uitgebreid met meer producten en diensten. De initiatief-<br />

69


groep laat zich daartoe ook inspireren door andere initiatieven van kennisontsluiting<br />

op Internet 1 .<br />

Het doel van dit hoofdstuk is om op een beschouwende wijze aan te geven<br />

wat de mogelijkheden, maar ook (wat nu nog) de beperkingen zijn om het Internet<br />

te gebruiken ter ondersteuning van meervoudig ruimtegebruik.<br />

6.2. HET ANALYSEKADER: OVER INTERNET, INNOVATIES EN GEBRUIKERS<br />

De analyse in dit hoofdstuk zal ingaan op aspecten van innovatie die moeten bijdragen<br />

aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de website, te weten het<br />

stimuleren van meervoudig ruimtegebruik. Aan bod komen enkele gebruikersaspecten<br />

die te maken hebben met de toegevoegde waarde van de website en of de website<br />

aansluit bij de dagelijkse routines van mensen. Tot slot komen elementen aan<br />

de orde die te maken hebben met kennisdeling en organisatie en een relatie hebben<br />

met de wijze waarop kennis en informatie gedeeld wordt. De analyse elementen<br />

worden hieronder kort toegelicht 2 .<br />

Type innovatie<br />

Het is mogelijk drie vormen van innovatie te onderscheiden, die hieronder uitgewerkt<br />

zijn naar kennisuitwisseling: 3<br />

Product innovatie – de vernieuwing is gericht op het product of de dienst. Het<br />

product of de dienst ondergaat een verandering; bestaande producten of diensten<br />

worden aangepast of nieuwe toegevoegde waarde producten en diensten worden<br />

gecreëerd.<br />

Proces innovatie – de vernieuwing richt zich op het proces: dataverkeer, methodes<br />

van dataverwerking en opslag worden herzien en aangepast aan de hand van nieuwe<br />

concepten en ideeën. Het beter plannen, stroomlijnen en afstemmen van informatie-<br />

en fysieke processen met als resultaten transparantie, efficiency voordelen<br />

en meer maatwerk zijn de uitgangspunten.<br />

1<br />

KEI Kenniscentrum voor Stedelijke Vernieuwing, http://bewoners.pagina.nl,<br />

http://ruimtelijke-ordening.pagina.nl<br />

2<br />

Het analysekader is geïnspireerd op onderzoek dat door TNO-STB is uitgevoerd. Dat zijn:<br />

Impact of Electronic Commerce studies voor het Telematica Instituut, OECD, Ministerie van<br />

Economische Zaken en Ministerie van Verkeer en Waterstaat/DGTP 2000-2002; Nieuwe<br />

gemeenschappen op het Internet (2000) in opdracht van de KRO; Ontgrenzing van beleid;<br />

implicaties van ICT voor het werken van rijksambtenaren (2002), voor het Ministerie van<br />

BZK; Verschuivende Panelen, over ICT gebruik door maatschappelijke organisaties (2003),<br />

voor BZK.<br />

3<br />

Zie Impacts and perspectives of Electronic Commerce, a transaction structure approach to<br />

assessing the dynamics an d impacts of ‘b2b electronic commerce, TNO-STB, 2000.<br />

70


Strategische innovatie – de vernieuwing is gericht op het veranderen en herdefiniëren<br />

van relaties tussen bijv. kennisdragers, kennisvragers, intermediairs. Die kunnen<br />

leiden tot meer en efficiëntere samenwerking, betere garantie op kwaliteit en<br />

maatwerk. Het bewerken, onderhouden, behouden en aantrekken van relaties zijn<br />

hier essentieel.<br />

Gedeeld belang<br />

Een veel bezochte website heeft meestal een specifiek, gedeeld, belang waardoor<br />

gebruikers steeds weer terugkomen. Bij schaarste aan informatie kan een website<br />

iets betekenen. De kennis kan worden geleverd of gedeeld, – er is dan sprake van<br />

een gedeeld, kennisgericht belang –, maar de betekenis kan ook verder gaan. Als er<br />

geen sprake is van kennisschaarste, is een andere behoefte om sociale relaties, of<br />

relaties van netwerken te onderhouden.<br />

Instrumenteel versus organisch gebruik<br />

In een instrumentele benadering wordt Internet vooral gezien als een instrument<br />

om min of meer expliciete doelstellingen te verwezenlijken, of om het functioneren<br />

van een organisatie of netwerk te vergemakkelijken of te ondersteunen. Een instrumentele<br />

benadering kenmerkt zich door een meer centralistisch perspectief op<br />

de organisatie of op de informatievoorziening in die organisatie.<br />

De organische benadering past bij de trend van ketenomkering die het Internet<br />

kenmerkt. Het netwerkkarakter van Internet maakt dat gebruikers makkelijker<br />

zelf informatie kunnen aanbieden en verspreiden waardoor de klassieke rolverdeling<br />

van zender en ontvanger op zijn kop komt te staan. Een website is minder een<br />

top-down werkelijkheid, maar wordt telkens opnieuw (bottum-up) vormgegeven<br />

door wisselende groepen van deelnemers 4 .<br />

Virtueel organisatietype<br />

Er zijn verschillende websites die gezien kunnen worden als een soort virtuele organisatie<br />

waar informatie- en kennisuitwisseling centraal staat. Een type virtuele<br />

organisatie zegt iets over de wijze waarop informatie en kennis uitgewisseld wordt<br />

en hoe de verantwoordelijkheid is verdeeld tussen partijen die in een netwerk betrokken<br />

zijn. Factoren die een virtuele organisatie bepalen zijn 5 : de mate waarin<br />

ICT verbindingen tussen mensen en informatie mogelijk maakt, of er sprake is van<br />

voorgeschreven formats van interactie, of er sprake is van vaste of wisselende deelnemers,<br />

frequentie en intensiteit van interacties. De mate van afhankelijkheid tussen<br />

partijen en bezoekers als het gaat om toegang, alsmede verdeling en het gebruik<br />

van informatie en kennis.<br />

4 Zie Nieuwe media en gemeenschappen (2001), TNO-STB.<br />

5 idem.<br />

71


6.3. DE WEBSITE GEANALYSEERD<br />

Type innovatie<br />

Over de verschillende aspecten van meervoudig ruimtegebruik is veel informatie<br />

beschikbaar, maar deze is niet transparant en bij elkaar gebracht. Het stappenplan<br />

dat op de website te volgen is kan gezien worden als een eerste aanzet om informatie<br />

op een meer innovatieve wijze te structureren. Het informatieve gehalte van het<br />

stappenplan is vooralsnog echter beperkt. Het stappenplan is bovendien generiek<br />

en weinig toegesneden op individuele situaties en behoeften van startende bouwers,<br />

bouwers met veel of juist weinig kennis etc.<br />

De Initiatiefgroep wil meer investeren in juridische producten en die integreren<br />

in het stappenplan of elders onderbrengen op de website:<br />

− een overzicht van (komend) recht en diensten, en deze visualiseren en met<br />

elkaar in verband brengen;<br />

− het bijhouden en bediscussiëren van (komend) recht;<br />

− het aanbieden van juridisch procesmanagement;<br />

− het toevoegen van regels, verordeningen en plannen van gemeenten.<br />

Uit deze ideeën komt naar voren dat de juridische component in de productontwikkeling<br />

een belangrijke rol moet spelen. Bouwers en ontwerpers, overheden en<br />

bedrijven die besluiten moeten nemen in projecten van ondergronds bouwen hebben<br />

te maken met wet- en regelgeving. De wet- en regelgeving is op activiteiten<br />

(bemalen, damwand aanbrengen, ontwateren e.d.) en op sectorale leest (bijv. per<br />

afdeling van het ministerie van VROM) geschoeid. In projecten van ondergronds<br />

bouwen spelen verschillende activiteiten, dus ook verschillende wet- en regelgeving<br />

tegelijkertijd een rol. De initiatiefgroep stelt vast dat een juridisch product ontbreekt<br />

dat inzicht verschaft in wet- en regelgeving die in een bepaalde fase van een<br />

project relevant is. Met doorlink- en verwijsfuncties kan op het Internet informatie<br />

over wet- en regelgeving in samenhang worden bezien.<br />

De Initiatiefgroep wil producten en diensten met lagere en hogere toegevoegde<br />

waarde leveren. Producten en diensten met lage toegevoegde waarde kunnen<br />

kostenneutraal blijven en gratis aangeboden worden. Denk bijvoorbeeld aan<br />

een uitgebreid stappenplan, een basaal overzicht van wet- en regelgeving met onderlinge<br />

verwijzingen, discussies over komend recht in online fora etc. Producten<br />

en diensten met hogere toegevoegde waarde moeten appelleren aan een concrete<br />

behoefte en een hoge mate van customisatie (‘op maat’) informatie bevatten. In<br />

afwegingen die tot besluiten moeten leiden over meervoudige ruimtegebruik is een<br />

hoge toegevoegde waarde van belang.<br />

De Initiatiefgroep denkt nu bijvoorbeeld aan het ‘product’ juridisch procesmanagement<br />

dat gebruikers moet adviseren en begeleiden in hun besluitvorming of<br />

management van processen. Maar, en dat ziet de Initiatiefgroep ook al, naarmate<br />

de begeleiding meer maatwerk vraagt zal ook persoonlijke begeleiding nodig zijn,<br />

omdat het Internet daarin zijn beperkingen kent.<br />

72


Een ander idee is om alle relevante en op het onderwerp betrekking hebbende<br />

juridische informatie beschikbaar te stellen. Dit moet georganiseerd worden. Voor<br />

een deel is juridische informatie (m.n. wet- en regelgeving) publiekelijk te raadplegen<br />

en dus vrij eenvoudig op de website te zetten, of door te linken. Publieke instellingen<br />

zijn verplicht om op verzoek juridische informatie beschikbaar stellen.<br />

Private instellingen – in feite de juridische dienstverleners - beschikken over informatie<br />

die zij niet verplicht zijn ter beschikking te stellen, maar waar een vergoeding<br />

voor gevraagd mag worden. Juist deze private partijen beschikken over interessante<br />

jurisprudentie die in afwegingen over ondergronds bouwen gebruikt kan worden.<br />

Hierin schuilt de hogere toegevoegde waarde.<br />

Als juridische dienstverleners een vergoeding vragen voor het beschikbaar<br />

stellen van hun informatie, zal deze investering terugverdiend moeten worden. Een<br />

mogelijkheid is dat gebruikers betalen voor informatie. Ervaring met Internet leert<br />

dat gebruikers bereid zijn te betalen als die informatie uniek is, of als hoge transactiekosten<br />

aanwezig zijn om informatie elders te verkrijgen. De Initiatiefgroep heeft<br />

voorlopig voor een optie gekozen, die vaker voorkomt in de Internetwereld. Private<br />

partijen krijgen een ‘advertorial’ waarin reclame gemaakt mag worden voor het<br />

bedrijf, of waarin diensten aangeprezen mogen worden.<br />

De Initiatiefgroep denkt vooral aan product innovatie, maar ze zal ook de<br />

mogelijkheden van proces innovatie onder ogen moeten zien met als doel om gebruikers<br />

meer bij de website te betrekken. De wijze waarop het stappenplan is<br />

ontwikkeld kan al getypeerd worden als een bescheiden vorm van proces innovatie:<br />

data, informatie en kennis zijn verzameld en bij elkaar gebracht. Maar de proces<br />

innovatie zou pas echt vernieuwend zijn als ook nieuwe ontwerpmethoden voor<br />

gebruikers openstaan die het stappenplan verder kunnen aanvullen en verrijken. De<br />

huidige mogelijkheid van e-mail is te beperkt en te omslachtig. Bij nieuwe ontwerpmethoden<br />

kunnen gebruikers bottum-up eigen kennis en ervaring in het stappenplan<br />

kwijt. Het stappenplan blijft ‘under construction’ en zal nooit af zijn. De<br />

gebruiker wordt daarmee niet alleen de ontvangende partij van informatie, maar<br />

zal ook en vooral de bron van informatie worden. Als zender heeft de gebruiker<br />

meer macht en controle over zijn verhaal waardoor zijn betrokkenheid bij de website<br />

zal toenemen. Nieuwe ontwerpmethoden vergroten de mogelijkheden voor<br />

ondersteuning van informele kennisuitwisseling over meervoudig ruimtegebruik.<br />

Het inbedden van het Internet in bestaande fysieke netwerken en activiteiten<br />

kan goed werken. De naamsbekendheid van een website kan vergroot worden<br />

door aansluiting te zoeken bij al bestaande fysieke netwerken en activiteiten zoals<br />

het versturen van nieuwsbrieven en het organiseren van congressen en themabijeenkomsten.<br />

De Initiatiefgroep voelt veel voor deze ‘actieve variant’ zoals zij het<br />

zelf noemt (daar tegenover staat de passieve variant waarbij alleen de elektronische<br />

infrastructuur wordt aangeboden). Tevens stelt zij dat de actieve variant in feite een<br />

voortzetting is van de wijze waarop activiteiten rond kennisuitwisseling nu plaats-<br />

73


vinden. De randvoorwaarden voor een goede mix van virtuele en fysieke activiteiten<br />

zijn dus aanwezig.<br />

Strategische innovatie op de website is nog heel bescheiden, terwijl dit wel<br />

past binnen de ambities van de initiatiefgroep. De enige vorm van strategische<br />

innovatie is marktsegmentatie: de Initiatiefgroep richt zich op projectontwikkelaars<br />

(bouwers en ontwerpers). De uitrol en differentiatie van nieuwe juridische producten<br />

kan tot nieuwe en scherpere marktsegmentatie leiden van juristen, bedrijven en<br />

overheden. Nieuwe relaties kunnen ontstaan wanneer gebruikers met elkaar in<br />

discussie treden en kennis uitwisselen. Gebruikers worden dan snel terugkerende<br />

gebruikers omdat ze iets te brengen en te halen hebben. Loyaliteit kan toenemen<br />

door de hogere toegevoegde waarde van producten op de website, zoals gedetailleerde<br />

(private) juridische informatie en het juridische procesmanagement. Dit zijn<br />

immers unieke producten die een gebruiker verder kan helpen waardoor de binding<br />

van de gebruiker met de website toe zal nemen.<br />

Gedeeld belang<br />

Om gebruikers te binden dient het directe, gedeelde belang voor de gebruikers<br />

helder te worden gemaakt. Uit de plannen kan opgemaakt worden dat de website<br />

een aantrekkingskracht moet uitoefenen op mensen met uiteenlopende professionele<br />

achtergronden en competenties. Deze mensen delen de problematiek van<br />

ondergronds ruimtegebruik en willen daarover kennis ter beschikking stellen of<br />

met elkaar delen. De beschikbare juridische informatie en kennis over ondergronds<br />

ruimtegebruik moet daarbij een cruciale rol spelen. Deze omschrijving van het<br />

gedeelde belang is misschien nog wat te algemeen om te appelleren aan een direct<br />

belang van de gebruiker.<br />

Een direct belang van de gebruiker zou kennisschaarste kunnen zijn. Maar is<br />

er wel een door potentiële gebruikers problematisch ervaren kennisschaarste, of<br />

een leemte in kennis? De door de Initiatiefgroep gepercipieerde kennisschaarste<br />

kan hier omschreven worden als juridische informatie over ondergronds bouwen<br />

die niet transparant en geïntegreerd bij elkaar is gebracht om integrale besluiten te<br />

nemen. De vraag is hoe hardnekkig potentiële gebruikers het probleem ervaren van<br />

te weinig kennis. Misschien geven zij de voorkeur aan bestaande routines door<br />

adhoc besluiten te nemen in plaats van te kiezen voor integrale afwegingen. Wat<br />

ook speelt is hoeveel informatiekosten zij moeten maken om het gewenste inzicht<br />

te krijgen. Als het probleem hardnekkig is en de informatiekosten hoog, dan zal de<br />

website duidelijk iets toevoegen. 6 Als het probleem hardnekkig is, maar de informa-<br />

6<br />

In dit verband kan verwezen worden naar het succes van de Maghreb website. Dit succes is<br />

mede te danken aan een gebrek aan Marokkaanse kranten in Nederland waardoor Marokkaanse<br />

jongeren niet alleen weinig nieuws te lezen krijgen over de Marokkaanse gemeenschap<br />

en het thuisfront, maar ook geen platform hebben om zich naar andere groeperingen<br />

in Nederland (m.n. autochtonen) te uiten. De website vulde deze leemte perfect op.<br />

74


tiekosten laag (ofwel de informatie is beschikbaar), dan zal de gebruiker niet van<br />

zijn routines afwijken en zal de site niet veel toevoegen.<br />

Als het gaat om het stappenplan en de geïntegreerde informatievoorziening<br />

daaromheen, constateert de Initiatiefgroep dat bedrijven en overheden al tal van<br />

methoden gebruiken om het management en het proces van ruimtelijke projecten<br />

in goede banen te leiden. Ook dit zijn kennisontwikkelingstrajecten. Dit sluit aan<br />

bij een groeiende behoefte die de Initiatiefgroep constateert bij overheden en bedrijven<br />

om van elkaars processen te leren 7 . De website ondergronds ruimtegebruik<br />

zou zich moeten positioneren rond initiatieven en trajecten die nu al uitgezet zijn.<br />

Instrumenteel versus organische gebruik<br />

De website gaat uit van een door de Initiatiefgroep ervaren probleem: de informatie<br />

over ondergronds bouwen moet meer transparant en integraal worden aangeboden<br />

waarbij het Internet een rol moet spelen. Een andere zienswijze op de problematiek<br />

die van onderop door gebruikers gestalte krijgt is er nu nog niet. De<br />

opzet en de organisatie van de informatiehuishouding van de website geschiedt nu<br />

nog top-down. Een bottum-up benadering zou meer tot levendigheid leiden, waarbij<br />

de website zich makkelijker zal ‘laten vullen’. Mogelijkheden om de informatievoorziening<br />

meer van onderop te organiseren zijn het openstellen van fora, discussielijsten<br />

en ontwerpmethoden om de gebruiker in staat te stellen zelf het stappenplan<br />

te verrijken. De bottum-up benadering is essentieel wil men het Internet effectief<br />

gebruiken als ondersteuning voor interactieve processen. De vraag is echter of<br />

vanuit een instrumentele start, de website nog wel benut kan worden als een platform<br />

waar allerlei activiteiten en verbindingen worden samengebracht. Nieuwe<br />

ontwerpmethoden zijn eenvoudiger in te bedden als de website op organische wijze<br />

tot stand komt.<br />

Virtueel organisatietype<br />

Een belangrijke ambitie van de Initiatiefgroep is dat de website verbindingen legt<br />

tussen mensen. De overdracht van informatie is dan cruciaal. Nu zijn de interacties<br />

nog beperkt. Het opvragen en overdragen van informatie beperkt zich tot ‘harde<br />

kennis’ zoals publicaties, voorbeeldprojecten en externe links. Publicaties gaan over<br />

projecten, wetenschappelijk en toegepast praktisch onderzoek. Informatie toevoegen<br />

kan niet rechtstreeks, maar indirect met tussenkomst van de webmaster. Het<br />

opnieuw vormgeven of bewerken van informatie is (nog) niet mogelijk. Informatie<br />

wordt niet gedeeld door mensen gericht op collectieve actie, of gezamenlijk ontwerp.<br />

De website bevat niet de mogelijkhden voor fora, discussiegroepen, chats en<br />

dergelijke. Het genereren van ‘zachte kennis’ via kennisuitwisseling of door opiniërend<br />

debat is echter belangrijk voor de ondersteuning van interactieve processen.<br />

7 Zie Bageo Juridisch.<br />

75


Als het gaat om de vormgeving van de interacties, dan beperkt die zich tot nu toe<br />

tot de vijf initiatiefnemers. Om de kennisuitwisseling in beweging te krijgen en het<br />

aanbod transparanter te maken zullen de bezoekers zelf moeten meedoen. Dit<br />

komt de veelvormigheid en rijkheid van interacties ten goede en uiteindelijk dus<br />

ook het aanbod van informele kennis.<br />

De website zou tot doel moeten hebben om bestaande relaties tussen actoren<br />

te onderhouden, maar ook nieuwe relaties mogelijk te maken. Dit kunnen duurzame<br />

relaties worden, maar ook tijdelijke. Dit is een cruciaal onderdeel omdat kennis<br />

en informatie tot nu toe verspreid is over verschillende actoren. In formele zin<br />

kunnen rond het informatieaanbod afspraken gemaakt worden om de informatietoevoer<br />

te regelen. Een PPS constructie biedt een mogelijkheid om de juridische<br />

informatie afkomstig van private partijen – juridische dienstverleners - te formaliseren<br />

en aan te bieden op de website. In informele zin moeten de relaties gestalte<br />

krijgen door interacties.<br />

De ambities die vastgesteld zijn door de Initiatiefgroep wijzen het meest in<br />

de richting van een virtuele platform organisatie. De website vormt dan een combinatie<br />

van enerzijds informatie en structuur die van bovenaf wordt ingebracht, en<br />

anderzijds interactie tussen de gebruikers. Het moet een virtuele ontmoetingsplek<br />

worden waar kennis en informatie gebracht en gedeeld wordt.<br />

6.4. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN<br />

In de conclusies wordt ingegaan op de bijdrage die het medium Internet kan hebben<br />

bij het stimuleren van meervoudig ruimtegebruik.<br />

De analyse laat zien dat er in potentie aanzienlijke mogelijkheden zijn om<br />

met Internet het informatieaanbod rond meervoudig ruimtegebruik transparanter<br />

en toegankelijker te maken.<br />

De belanghebbenden kunnen zich beter informeren en worden zich beter<br />

bewust van alle aspecten die met meervoudig ruimte gebruik te maken hebben.<br />

Maar het aanbieden van informatie wil nog niet zeggen dat deze op het moment<br />

van een beslissing ook altijd bruikbaar is. Daarvoor is ‘timing’ en maatwerk in<br />

besluitvorming van belang. Ondergronds bouwen is een complexe zaak. Het stappenplan<br />

is – zeker in de huidige vorm – slechts een vereenvoudigde weergave van<br />

de complexe werkelijkheid. Producten en diensten met hoge toegevoegde waarde<br />

zijn voor besluitvorming maar moeilijk te realiseren. Veel van de informatie in<br />

besluitvorming heeft een grillig en ongestructureerd karakter en is niet eenduidig<br />

vast te leggen. Kennis laat zich domweg moeilijk codificeren.<br />

De potentie van de website zal vooral zijn om geïnteresseerden beter te<br />

informeren over en bewust te maken van allerlei aspecten die te maken hebben met<br />

de ondergrond. De website heeft meer indirect effect op formele processen en kan<br />

niet zozeer direct vertaald worden naar formele besluitvorming over wet- en regelgeving.<br />

76


Als de website beschouwd kan worden als een bewustwordingstool dan is de cruciale<br />

vraag hoe de website kan appelleren aan een direct belang en de behoeften van<br />

de gebruiker. Hoe gaat de website gepositioneerd worden naar de gebruiker. Aanscherping<br />

zou in overweging genomen kunnen worden:<br />

− Het risico is dat een probleem dat door de Initiatiefgroep wordt gepercipieerd,<br />

niet gedeeld of beleefd wordt door de doelgroepen. Stel vooraf vast of<br />

deze problematiek gedeeld wordt of creëer mogelijkheden en ruimte op de<br />

website om andere perspectieven op de centrale problematiek aan de orde te<br />

stellen.<br />

− Maak duidelijk in hoeverre de website een aanvulling of vervanging kan zijn<br />

op de wijze waarop mensen nu al informatie en kennis delen. Een dergelijke<br />

analyse moet duidelijk maken of de website iets te bieden heeft en zo ja,<br />

waar de zwaartepunten moeten liggen. Ook zal dan duidelijk worden of het<br />

accent meer op kennisschaarste, of meer op het ondersteunen van communicatie<br />

zal komen te liggen.<br />

− Het ‘gedeelde belang’ van het delen van kennis is wat abstract. Sluit meer<br />

aan op de concrete belevingswereld van de vragers van kennis door specifieke<br />

projecten en casussen op te nemen.<br />

− Het is raadzaam om een preciezer beeld te krijgen van wat ’anderen doen’<br />

aangezien de Initiatiefgroep zelf constateert dat meerdere partijen al bezig<br />

zijn om de ondergrond ‘inzichtelijk te maken’. Wat houden die aanwijzingen<br />

concreet in? Kan daarop aangehaakt worden?<br />

− Om de website levendiger te maken zal het concept van ketenomkering<br />

nadrukkelijker een plek moeten krijgen in de innovatieprocessen. De gebruiker<br />

zal mogelijkheden aangereikt moeten krijgen om zelf op allerlei manieren<br />

en in allerlei vormen informatie en kennis te leveren.<br />

77


HOOFDSTUK 7<br />

Processuele en procedurele benadering<br />

van ruimtelijke ontwikkeling<br />

Jurian Edelenbos<br />

7.1. INLEIDING<br />

In het domein ruimte is ‘ruimtelijke kwaliteit’ een kernbegrip geworden (Soeterbroek,<br />

Edelenbos en Nooteboom, 2003). Over het realiseren van ruimtelijke kwaliteit<br />

wordt verschillend gedacht. Sommigen hebben het idee dat het zorgvuldig<br />

volgen van bestaande wet- en regelgeving voldoende is voor het realiseren van<br />

ruimtelijke kwaliteit. Dit procedurele perspectief legt de nadruk op het ordentelijk<br />

en efficiënt regelen en procedureren van ruimtelijke besluitvorming. Volgens dit<br />

perspectief vindt goede ruimtelijke besluitvorming plaats als de formele regels en<br />

procedures nauwgezet gevolgd worden.<br />

Anderen, daarentegen, beweren dat ruimtelijke kwaliteit niet zozeer via<br />

procedures, maar vooral via processen tot stand kan komen. “De ruimtelijke ontwikkelingsopdracht<br />

vereist coproductie, publiekprivate samenwerking en direct<br />

veelstemmige representatie van maatschappelijke voorkeuren” (De Bruijn, Teisman,<br />

Edelenbos en Veeneman, 2004, p.12). Dit processuele perspectief legt het<br />

accent meer op een kwalitatief goede organisatie en management van processen van<br />

ruimtelijke besluitvorming. Goede ruimtelijke besluitvorming vindt plaats als er<br />

veel zorg en aandacht is besteed aan een goed verloop van het samenwerkingsproces<br />

tussen actoren met uiteenlopende belangen, waarden en perspectieven op het<br />

ruimtelijk probleem en de oplossingen daarvoor.<br />

In dit hoofdstuk worden deze twee benaderingen nader geduid en verder<br />

uitgewerkt. De processuele benadering komt in paragraaf 2 aan bod, de procedurele<br />

benadering in paragraaf 3. In deze paragrafen wordt continu gesproken in termen<br />

van contrasten tussen beide benaderingen van ruimtelijke ontwikkeling. In<br />

deze twee paragrafen wordt beargumenteerd dat de procedurele benadering ten<br />

onrechte dikwijls als enige oplossing wordt gezien en gehanteerd voor problemen<br />

op het gebied van processen van besluitvorming. In paragraaf 4 worden conclusies<br />

getrokken over ‘de dubbele keuze’ tussen beide logica’s om ruimtelijke vraagstukken<br />

op te lossen. Hierin wordt uitgewerkt dat problemen bij ruimtelijke besluitvorming<br />

niet enkel vanuit de procedurele of de processuele benadering moet worden<br />

opgelost, maar dat beide benaderingen gehanteerd moeten worden; startend<br />

79


vanuit de procesoptiek moeten koppelingen worden gelegd tussen de processuele<br />

en de procedurele benadering.<br />

7.2. DE PROCESSUELE BENADERING:<br />

OVER ONTWERP, MANAGEMENT EN ARCHITECTUUR<br />

Inleiding<br />

Er is een toenemende aandacht voor de processuele benadering van ruimtelijke<br />

besluitvorming (Teisman, 1992; 1997; 2001b; De Bruijn, Ten Heuvelhof en In ‘t<br />

Veld, 1998; Edelenbos, 2000; De Bruijn, Teisman, Edelenbos en Veeneman,<br />

2004). Wanneer voor een processuele benadering wordt gekozen voor het oplossen<br />

van een ruimtelijk probleem, dan kiest men ervoor om via het organiseren en laten<br />

verlopen van ordentelijke interactieprocessen tussen actoren met tegengestelde<br />

belangen, waarden en zienswijzen te komen tot bevredigende resultaten voor belanghebbenden.<br />

Er wordt dus duidelijk gekozen om via het proces tot uitkomsten<br />

te komen, en bijvoorbeeld niet via een inhoudelijke voorkeur of via bepaalde wettelijk<br />

voorgeschreven algemene procedures. De kern van de procesbenadering is<br />

dat belanghebbende partijen onderling afspraken maken over het te volgen proces<br />

om tot ruimtelijke besluitvorming te kunnen komen. Zij roepen daarbij vaak de<br />

hulp in van een onafhankelijke procesmanager om hen hierbij te ondersteunen.<br />

Partijen spreken af dat zij zich aan bepaalde vooraf gedefinieerde spelregels van het<br />

samenwerkingsproces zullen houden (De Bruijn, Ten Heuvelhof en In ‘t Veld,<br />

1998).<br />

Doelen van de processuele benadering<br />

In de literatuur worden veelal twee argumenten gehanteerd voor het volgen van<br />

een processuele benadering bij ruimtelijke vraagstukken: draagvlak en verrijking<br />

(Edelenbos, 2000; Teisman, 2001b). Een processuele benadering houdt rekening<br />

met actoren die over blokkademacht beschikken en die er daardoor voor kunnen<br />

zorgen dat ruimtelijke besluitvorming stagneert. Het betrekken van deze actoren<br />

zorgt ervoor dat zij uitkomsten zullen accepteren dan wel tolereren, omdat zij zich<br />

hebben gecommitteerd aan het zorgvuldig doorlopen van een van tevoren opgesteld<br />

samenwerkingsproces. Er ontstaat draagvlak.<br />

Het tweede argument is verrijking. Doordat partijen met verschillende middelen<br />

(kennis, geld, besluitvormingsmacht, blokkademacht, et cetera) bij elkaar<br />

worden gebracht wordt een groot probleemoplossend potentieel in stelling gebracht.<br />

Het vermogen om complexe problemen op te lossen wordt zo vergroot.<br />

Door het aanboren van kennis, deskundigheid en creativiteit van meerdere actoren<br />

kan het ruimtelijke vraagstuk in al zijn facetten beter begrepen worden en kunnen<br />

oplossingen met een groot oplossend vermogen worden bedacht. Kennis, informatie<br />

en preferenties zijn in de huidige, pluralistische samenleving te zeer verspreid<br />

over tal van actoren om vanuit één centraal gezichtspunt ruimtelijke vraagstukken<br />

80


op te lossen. Bovendien zijn probleemsituaties ambigu en dynamisch: pas door<br />

interactie tussen betrokkenen en onder invloed van maatschappelijke processen<br />

worden posities ingenomen en komen handelingsalternatieven in beeld.<br />

Vaak worden beide argumenten, draagvlak en verrijking, als wederzijds<br />

uitsluitende aspecten gezien: goede, inhoudelijke ideeën moeten worden afgezwakt<br />

omwille van het verwerven van draagvlak. De procesbenadering bestrijdt deze<br />

gedachtegang. Draagvlak en verrijking liggen sterk in elkaars verlengde. Een zorgvuldige<br />

behandeling (bescherming, combinatie en integratie) van verschillende<br />

belangen, middelen, waarden en perspectieven zorgt juist voor het genereren van<br />

draagvlak voor het proces en de uitkomsten die het produceert (Edelenbos, 2000).<br />

Procesontwerp en -management<br />

Het centrale achterliggende idee achter de processuele benadering is dat niet zozeer<br />

de inhoud van het beleid wordt ontworpen, maar wordt getracht een proces van<br />

ruimtelijke ontwikkeling te ontwerpen en uit te voeren om uiteindelijk door belanghebbenden<br />

gedeelde inhoud (bijvoorbeeld projectresultaten) te kunnen genereren.<br />

De processuele benadering gaat ervan uit dat actoren verschillende perspectieven,<br />

belangen en waarden hanteren over een ruimtelijke vraagstuk en de geprefereerde<br />

oplossingen voor dat vraagstuk. Dit uitgangspunt maakt het onmogelijk om<br />

vooraf de inhoudelijke normen te specificeren waaraan de resultaten moeten voldoen.<br />

Normen zijn dan ook niet uitgangspunten van een ruimtelijke besluitvormingsproces,<br />

maar eerder uitkomsten van dat proces.<br />

Binnen de processuele benadering wordt vaak onderscheid gemaakt tussen<br />

procesontwerp en -management (De Bruijn, Ten Heuvelhof en In ‘t Veld, 1998;<br />

Edelenbos, 2000; Teisman, 2001b). Voor aanvang van een ruimtelijk besluitvormingsproces<br />

wordt dit proces eerst in grote lijnen opgezet. Een onafhankelijke<br />

procesbegeleider neemt dit vaak voor zijn of haar rekening, omdat deze een neutrale<br />

positie heeft in het ruimtelijke vraagstuk; de procesbegeleider heeft geen inhoudelijk<br />

belang bij het vraagstuk. De procesbegeleider maakt het procesontwerp niet<br />

solistisch, maar in samenspraak met centrale belanghebbende partijen (Edelenbos,<br />

2000). De stakeholders moeten immers achter het procesontwerp staan om het<br />

gezag ervan te garanderen. Aspecten die in een procesontwerp aan de orde kunnen<br />

komen zijn onder andere (vgl. De Bruijn, Ten Heuvelhof en In ‘t Veld, 1998; Edelenbos,<br />

2000):<br />

− organisatie van het interactieve proces: op hoofdlijnen wordt het proces<br />

georganiseerd, waarbij aandacht wordt besteed aan de rollen, posities, taken<br />

en verantwoordelijkheden van en informatiestromen tussen de belanghebbenden;<br />

− bepaling van de randvoorwaarden: het speelveld van het proces wordt gemarkeerd<br />

met procesrandvoorwaarden, zoals deadline van het proces, budget<br />

en personele ondersteuning van het beleidsproces, alsmede de inhoudelijke<br />

randvoorwaarden;<br />

81


− opstellen van de spel- en gedragsregels: afspraken worden gemaakt over hoe<br />

de betrokken partijen met elkaar zullen interacteren en communiceren om<br />

tot besluitvorming te kunnen komen;<br />

− formuleren van in- en uitstapregels: regels worden geformuleerd ten aanzien<br />

van het tussentijds verlaten van of deelnemen aan het proces;<br />

− wijze van besluitvorming/beslisregels: bepaald wordt door wie en op welke<br />

wijze (bijvoorbeeld door een gekwalificeerde meerderheid of op basis van<br />

consensus) tot finale besluitvorming wordt gekomen.<br />

Het procesontwerp is niet zelf-uitvoerend; het moet in het proces worden geëffectueerd<br />

en zonodig worden aangepast. De uitvoering van deze afspraken wordt<br />

procesmanagement genoemd. Procesmanagement richt zich vooral op het begeleiden<br />

van interacties, discussies en onderhandelingen tussen belanghebbenden volgens<br />

de eerder gemaakte afspraken in het procesontwerp. De uitvoering van het<br />

proces kan tot inzichten leiden dat de eerder opgestelde regels en afspraken in het<br />

procesontwerp moeten worden herzien. Er is sprake van een constante wisselwerking<br />

tussen procesontwerp en procesmanagement. Ook al omdat de omgeving<br />

waarbinnen het procesontwerp wordt toegepast voortdurend in beweging is. Het<br />

ontwerp ligt dus niet vast, maar ‘evolueert met het proces mee’ (Koppenjan, 2001).<br />

Procesmanagement gaat uit van dynamiek en complexiteit in belangen en<br />

perspectieven van vele actoren. In die invalshoek past een omgevingsgerichte aanpak<br />

door alle belanghebbenden tijdig te laten participeren in het proces op basis<br />

van een open dialoog. Door interactie tussen belanghebbenden wordt de probleemstelling<br />

helder en worden oplossingen gekozen en uitgewerkt. Dit kan een andere<br />

oplossing zijn dan de initiator in het begin voor ogen had. Bij procesmanagement<br />

wordt het te snel aangeven van een oplossing voor het probleem niet nagestreefd,<br />

omdat het de noodzaak van het kennen van alle belangen negeert en bovendien de<br />

indruk wekt dat andere belangen niet serieus worden genomen. De procesbenadering<br />

wordt in de praktijk toegepast op verschillende soorten processen, als publiekprivate<br />

samenwerking (Van Ham en Koppenjan, 2002), interbestuurlijke processen<br />

(De Bruijn, Ten Heuvelhof en In ‘t Veld, 1998) en interactieve beleidsprocessen<br />

(Edelenbos, 2000; Edelenbos en Monnikhof, 2001). Ieder proces vraagt om zijn<br />

eigen op maat gesneden procesaanpak. Standaardontwerpen of blauwdrukken voor<br />

complexe ruimtelijke processen bestaan niet.<br />

Procesarchitectuur<br />

In de literatuur over de procesbenadering wordt naast procesontwerp en procesmanagement<br />

ook nog onderscheid gemaakt in procesarchitectuur (Teisman, 2001b;<br />

Edelenbos, Teisman en Reudink, 2003). Uit diverse studies over nieuwe processen<br />

(interactieve beleidsvorming, publiekprivate samenwerking, et cetera) komt naar<br />

voren dat deze procesexperimenten tot op dit moment nog weinig bijdragen aan<br />

bestuurlijke, politieke en maatschappelijke vernieuwing. Oorzaak hiervan is dat<br />

nieuwe processen tot op heden nog een matige institutionele inbedding kennen<br />

82


(Edelenbos, 2000; Edelenbos en Monnikhof, 2001; Teisman, 2001b). Met andere<br />

woorden: de procesarchitectuur van nieuwe processen blijkt nog wel eens te worden<br />

vergeten bij procesontwerp en -management. Het gevolg hiervan is dat nieuwe<br />

processen losgekoppeld raken van formele besluitvorming en resultaten van de<br />

processen in geringe mate doorwerken in eindbeslissingen of vervolgprocessen van<br />

overheden. De procesarchitectuur schrijft richtlijnen voor om de verbinding tussen<br />

nieuwe processen en formele besluitvormingsprocessen te organiseren (zie verder:<br />

Edelenbos, Teisman en Reudink, 2003).<br />

7.3. DE PROCEDURELE BENADERING VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING<br />

Inleiding<br />

Als counterpart van de processuele benadering bestaat de procedurele benadering<br />

van ruimtelijke ontwikkeling (Edelenbos, 2000; Weggeman, 2003). In deze paragraaf<br />

wordt deze benadering verder uitgewerkt. Eerst wordt ingegaan op de toenemend<br />

procedurering van ruimtelijke besluitvorming die de laatste jaren heeft<br />

plaatsgevonden. Daarna wordt beargumenteerd dat procedurering ten onrechte als<br />

oplossing voor procesproblemen wordt doorgevoerd. Vervolgens wordt de stap<br />

gezet naar de afbrokkelende maatschappelijke legitimiteit van de procedurele benadering,<br />

waarvoor de procedures rond inspraak en MER als voorbeelden worden<br />

gebruikt.<br />

Procedurering van ruimtelijke besluitvorming<br />

Er blijkt een onuitroeibare neiging te zijn om ruimtelijke besluitvorming verdergaand<br />

te procedureren. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft daar blijk<br />

van daar men continu op zoek is naar vereenvoudiging van bestaande wet- en regelgeving<br />

(verkorting bezwaar- en beroepsprocedures). Deze nadruk op procedurering<br />

van ruimtelijke besluitvorming wordt ook wel juridisering genoemd. Het kan<br />

omschreven worden als ‘het proces waarin in een opvallende mate gebruik wordt<br />

gemaakt van en een beroep wordt gedaan op formele rechtsregels om sociale relaties<br />

(….) te ordenen met uitsluiting van (cursivering JE) andere mogelijkheden of<br />

bestaande alternatieven’ (De Goede, 2000, p.388). Juridisering is breder dan procedurering<br />

daar het drie verschijningsvormen kent (Van Kemenade e.a., 1997,<br />

p.18; Weggeman, 2003, p.85):<br />

− een toename van wet- en regelgeving;<br />

− een toename van het beroep op de rechter;<br />

− een verbreding van de rol van de rechter.<br />

In dit artikel wordt de term procedurering in plaats van juridisering centraal gesteld,<br />

waarmee het exclusief gericht zijn op het organiseren van ruimtelijke besluitvorming<br />

via procedures wordt bedoeld (waarbij in het midden wordt gelaten of er<br />

sprake is van een streven naar een toename of afname van formele regels om ruim-<br />

83


telijke processen te ordenen). Voor een bespreking van een brede juridisering van<br />

ruimtelijke besluitvorming wordt verwezen naar De Goede (2000), Klinkers (2002)<br />

en Weggeman (2003).<br />

Wetgevende versus processuele benadering<br />

In 1994 luidde de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) de noodklok<br />

over de besluitvorming over ruimtelijke investeringsprojecten. De kwaliteit<br />

van de besluitvorming stond volgens de WRR onder druk en moest sterk worden<br />

verbeterd. De WRR onderscheidt twee categorieën veranderingsvoorstellen (vgl.<br />

De Bruijn c.s., 1996, pp.83-87; Klaassen, 1995): 1<br />

− voorstellen voor de aanpak en het management van de beleidsvorming<br />

(WRR, 1994, pp.63-64);<br />

− voorstellen voor verbetering van bestuurlijk-juridische processen (WRR,<br />

1994, pp.78-81).<br />

Hoewel het WRR-rapport het belang van een goede procesgang van ruimtelijke<br />

besluitvorming aangeeft, ligt in het rapport de nadruk toch nog sterk op wetgeving<br />

en fasering van het beleidsproces als aangrijpingspunten voor verbetering. Opvallend<br />

is dat het rapport deels haar eigen analyse negeert, waarin meer en beter procesmanagement<br />

van ruimtelijke besluitvorming wordt aanbevolen.<br />

Het contrast tussen het zoeken van oplossingen in de procedurele en de<br />

processferen geeft De Ridder (1997) treffend weer. Hij onderscheidt in dat perspectief<br />

een tweetal soorten problemen: (1) inherent-procedurele problemen; en<br />

(2) procedure-gerelateerde problemen. In de eerste variant wordt de procedurele<br />

vormgeving van de besluitvorming benadrukt (vgl. WRR, 1994). De tweede variant<br />

stelt het management van de besluitvorming centraal (zie: Teisman, 1992; Klaassen,<br />

1995; De Bruijn, c.s., 1996). Vanuit de inherent-procedurele problemen worden<br />

de moeilijkheden in het beleidsproces rechtstreeks toegeschreven aan onvolkomenheden<br />

in het geheel van wet- en regelgeving en procedures dat voor het<br />

betreffende beleidsproces relevant is. Vanuit de procedure gerelateerde problemen<br />

worden de moeilijkheden juist gezocht in het gedrag of de interactie van partijen in<br />

het beleidsproces. Een veelgemaakte fout is nu dat verondersteld wordt dat problemen<br />

op het vlak van het proces van ruimtelijke besluitvorming opgelost zouden<br />

kunnen worden door middel van het veranderen van formele regels en procedures.<br />

Zo zou de medewerking van gemeenten kunnen worden afgedwongen door regels,<br />

wetten en procedures aan te scherpen. Oplossingen voor problemen in het proces<br />

van beleidsvorming worden dan echter op de verkeerde plaats gezocht. “Procedurele<br />

oplossingen liggen minder direct voor de hand indien de diagnose een proce-<br />

1<br />

De Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid onderscheidt ook nog een derde categorie<br />

veranderingsvoorstellen, die hier voor de lijn van het verhaal buiten beschouwing wordt<br />

gelaten. Deze derde categorie gaat over de verbetering op het vlak van financiering, zoals<br />

privatisering in de vorm van een geprivatiseerd infrastructuurfonds (WRR, 1994, p.70).<br />

84


dure-gerelateerd probleem aanwijst. Aan deze diagnose ligt weliswaar de veronderstelling<br />

ten grondslag dat ongewenst gedrag door middel van procedurele voorzieningen<br />

kan worden afgeremd of onmogelijk gemaakt, maar daarin schuilt een overschatting<br />

van wat regels en procedures vermogen om actoren in het gareel te krijgen.<br />

(…) Bestuurlijke en politieke wil laat zich niet door procedures creëren” (De<br />

Ridder, 1997, pp.20-22). De nodige vraagtekens kunnen worden gezet bij de utopische<br />

gedachte dat belangentegenstellingen met procedurele oplossingen te verzachten<br />

zijn, zeker als daar een harde spierballenaanpak voor wordt gekozen. Een<br />

dergelijke aanpak intensiveert eerder de belangentegenstellingen.<br />

Bij procedurele oplossingen stuit men al gauw op de grenzen van de gedragsbeïnvloeding<br />

met behulp van regels. De kern van de problemen waar het hier<br />

om gaat liggen elders. De reële belangentegenstellingen die met de ontwikkeling<br />

van een ruimtelijk project gepaard gaan, worden scherper door het vraagstuk van<br />

de verdeling van steeds schaarser wordende ruimte over steeds meer aanwendingsmogelijkheden.<br />

Procedurele innovaties kunnen dergelijke belangentegenstellingen<br />

niet oplossen, hooguit beter zichtbaar maken of juist verdoezelen. Vlek<br />

(1995, in: De Ridder, 1997, p.24) verwoordt het als volgt: ‘Juridische constructies<br />

kunnen in ieder geval nooit een vervanging zijn van voor het moeilijke politiekbestuurlijke<br />

handwerk van draagvlak creëren, paden effenen en tegenstellingen<br />

overbruggen. Zoals Montesquieu reeds schreef: Het is een heel slecht beleid om<br />

iets bij wet te veranderen dat door gewoonte veranderd zou moeten worden’.<br />

Het toepassen van procedurele oplossingen voor processuele problemen<br />

werkt dus niet; sterker nog: het werkt contraproductief. Pogingen om problemen<br />

in de processfeer van ruimtelijke besluitvorming via procedurele oplossingen te<br />

verhelpen leiden tot de paradox van beheersing: ‘(...) hoe meer de overheid probeert<br />

de effectiviteit en efficiency van dergelijke grootschalige, non-routinematige<br />

processen in zijn greep te krijgen via gedetailleerde controle en beheersmaatregelen,<br />

hoe sterker de tegendruk vanuit de gecontroleerden en hoe geringer de effectiviteit<br />

en efficiency van het beleid uiteindelijk zullen blijken te zijn’ (‘t Hart, 1993,<br />

in: De Ridder, 1997, p.27).<br />

Er zijn enkele nadelen verbonden aan het exclusief volgen van procedurele<br />

paden om problemen in ruimtelijke besluitvorming op te lossen. Een eerste is dat<br />

de uitkomsten van een procedurele benadering per definitie een zero-sum karakter<br />

hebben; het realiseren van win-win situaties wordt uitgesloten, met name als besloten<br />

wordt de rechter in te schakelen via beroep (Raad van State). Juridische interpretatie<br />

van het ruimtelijke probleem leidt vaak tot vernauwing van de scope van<br />

een geschil. Het wordt dan onmogelijk om oplossingen te vinden waar meerdere<br />

(tegengestelde) belangen tegelijk mee kunnen worden gediend. “By restricting the<br />

range of legally recognizable causes of action, segmenting complex and interrelated<br />

problems into discrete legal actions, and limiting allowable information, the courts<br />

make it hard to reach judgements that accommodate the real concerns of all interested<br />

parties” (Süsskind en Cruikshank, 1987, p.71).<br />

85


Daarnaast blijven de inhoudelijke dimensies van het conflict overeind na een uitspraak<br />

van de rechter, omdat deze op procedurele gronden een uitspraak doet<br />

waarmee het eigenlijke conflict onbeslecht blijft. Bijvoorbeeld, bestuursrechters<br />

(Raad van State) zien het als hun belangrijkste taak om een rechtmatigheidsoordeel<br />

te geven over een voorliggend overheidsbesluit en zullen dus geen boodschap hebben<br />

aan het gegeven dat de bezwaren van een meerderheid van de appelanten niet<br />

wordt gehonoreerd. De bestuursrechter toetst daarnaast de rechtmatigheid ex tunc<br />

– naar het moment van totstandkoming van het besluit – hetgeen leidt tot een formeel-procedurele<br />

benadering van de bestuursrechter: een rechterlijke uitspraak<br />

wordt gedaan ten aanzien van procedures en niet op grond van de inhoud van een<br />

besluit (Weggeman, 2003, p.108). De onderliggende waarden en belangen van<br />

partijen blijven veelal buiten beschouwing.<br />

Bovendien bevordert conflictbeslechting via de rechter de polarisatie; er<br />

wordt niet gezocht naar creatieve (meervoudige) oplossingen voor het conflict.<br />

Sterker nog: een rechterlijke uitspraak betekent niet altijd dat een conflict wordt<br />

beslecht. “When parties choose to enter the legal system, it becomes more difficult<br />

for them to exchange information and adjust their positions. As a result, satisfactory<br />

solutions may be overlooked, and resources that could otherwise be devoted<br />

to finding creative solutions are poured into carrying on a fight” (Carpenter en<br />

Kennedy, 1988, p.21).<br />

Tenslotte zijn de kosten erg hoog en zijn (rechterlijke) procedures tijdrovend<br />

en langdurig (Weggeman, 2003, p.168). Finale geschillenbeslechting wordt<br />

niet bereikt en dat geeft aanleiding tot een pingpong-systeem met vele vervolgprocedures<br />

(Polak, 2000). Burgers worden voor de keus gesteld om in het ongelijk te<br />

worden gesteld of een Pyrrusoverwinning te boeken als gevolg van het verstrikt<br />

raken in het procedureweb (Weggeman, 2003, p.109). 2<br />

Als allerlaatste nadeel kan worden genoemd dat het benadrukken van procedurele<br />

benadering van ruimtelijke besluitvorming ertoe leidt dat overheden hun<br />

best doen om alles volgens de regels van de wet te doen, en niet meer dan dat. Dit<br />

leidt tot een verdergaande bureaucratisering en proceduralisering van overheids-<br />

2<br />

Vanwege bovenstaande nadelen van juridische geschillenbeslechting wordt steeds meer<br />

toevlucht genomen tot alternatieve geschillenbeslechting, een term die vanuit de Angelsaksiche<br />

wereld is overgewaaid. Ook wordt wel de term ‘mediation’ gebruikt (Susskind en<br />

Cruikshank, 1987). Het volgen van een alternatieve vorm van geschillenbeslechting betekent<br />

echter nog niet dat geheel afgezien hoeft te worden van het recht om naar de rechter te<br />

stappen. Bovendien moeten partijen geloven dat zij met een alternatieve geschillenbeslechting<br />

beter af zijn dan met het volgen van een juridische procedure.<br />

Alternatieve geschillenbeslechting kan worden gezien als een logisch vervolg van de horizontalisering<br />

van het bestuur, waarin niet goed past dat oplossingen voor beleidsconflicten op<br />

een hiërarchische wijze dwingend (door de rechter) worden opgelegd (Weggeman, 2003,<br />

p.166).<br />

86


handelen (opwaartste spiraal van regelvorming en een uitvoering naar de regel) met<br />

een verkillende uitwerking op ruimtelijke problemen die vaak een menselijk karakter<br />

kennen.<br />

De afnemende maatschappelijke betekenis van procedurele legitimiteit<br />

Het volgen van een proces- of een (juridisch) procedurele aanpak van ruimtelijke<br />

vraagstukken komt eigenlijk voort uit twee uiteenlopende rationaliteiten en legitimiteiten<br />

(Edelenbos en Monnikhof, 1998). De eerste, en meest fundamentele, bron<br />

van legitimiteit voor overheidshandelen is een legitimiteit die procedureel gebaseerd<br />

is. Als een overheid haar functionarissen benoemt, politici laat verkiezen en<br />

bevoegdheden uitoefent volgens breed gedragen (democratische en juridische)<br />

procedures en door middel van geaccepteerde bevoegdheden, verschaft dit procedurele<br />

legitimiteit aan overheidshandelen in het ruimtelijk domein.<br />

Ten tweede kan een taakinhoudelijke legitimiteit worden onderscheiden. Als<br />

de taken, die een overheid in de ruimtelijke praktijk vervult, worden gezien als<br />

taken die deze ook zou moeten vervullen, in plaats van de markt of andere instituten,<br />

en als deze taken ook naar behoren worden vervuld, verschaft dit een overheid<br />

eveneens legitimiteit. Dit houdt onder andere in dat besluiten kwalitatief goed<br />

moeten zijn en efficiënt dienen te worden genomen en uitgevoerd.<br />

Onder de maatschappelijke ontwikkelingen ligt een onderstroom waarbij<br />

het gewicht dat aan de diverse vormen van legitimering van overheidshandelen<br />

wordt toegekend verschuift. De beoordeling van overheidsprestaties is in de hedendaagse<br />

samenleving in toenemende mate een individuele aangelegenheid<br />

(Hoogerwerf e.a., 1993). Maatschappelijke actoren laten de legitimatie van het<br />

overheidsbeleid steeds meer afhangen van de mate waarin dat beleid bijdraagt aan<br />

de realisatie van eigen doelen, en veel minder van de vraag of een beslissing is genomen<br />

door een orgaan of persoon (minister, kamerlid en/of rechter) die op legitieme<br />

wijze is gekozen of benoemd (Zijderveld, 1987).<br />

Met andere woorden: de procedurele legitimiteit van overheden verliest aan<br />

belang, doordat burgers de huidige procedures van de parlementaire democratie<br />

niet meer als waarborg zien voor een overheid die hun belangen bevredigend behartigt.<br />

Daarmee komt een zwaar gewicht te liggen op de tweede legitimeringsgrond<br />

van een overheid, haar taakinhoudelijke prestaties. Het feit dat een besluit is<br />

genomen door een democratisch gekozen orgaan (bijvoorbeeld een gemeenteraad)<br />

maakt weinig indruk meer op burgers, als dit gebeurd is in autistische beslotenheid<br />

en geleid heeft tot een in hun ogen slecht besluit. De argumentatie voor en wijze<br />

van totstandkoming van beleid (taakinhoudelijke legitimiteit) wordt belangrijker<br />

dan de totstandkoming van bevoegdheden (procedurele legitimiteit). Burgers nemen<br />

niet meer voetstoots aan dat ‘de deskundige’ of ‘de overheid’ of ‘de rechter’ het wel<br />

zal weten, maar willen graag zelf hun visies, belangen en wensen op tafel kunnen<br />

leggen, omdat ze het vertrouwen dat de overheid of rechtstaat die visies, belangen<br />

en wensen wel kent, kwijt zijn.<br />

87


We zien dus een ontwikkeling die ertoe leidt dat burgers minder snel beslissingen<br />

als legitiem zullen ervaren omdat ze de vastgestelde procedures (tracéwet, inspraak,<br />

bezwaar en beroep) netjes hebben gevolgd. Zij zullen de beslissingen beoordelen op<br />

grond van het feit of hun belangen zijn gehonoreerd in de ruimtelijke beslissing<br />

(Edelenbos en Monnikhof, 1998). Parlementair democratische en juridische procedures<br />

worden steeds vaker als niet-gezaghebbende rituelen ervaren.<br />

Inspraak als voorbeeld<br />

Inspraak raakte vanaf het einde van de jaren zestig in ons bestuurssysteem ingeburgerd,<br />

met name door de invoering van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (1965),<br />

omdat toen voor het eerst via een bezwaarschriftprocedure tegen streek-, structuur-<br />

en bestemmingsplannen kon worden geprotesteerd. Inspraak werd georganiseerd<br />

om deze protesten enigszins te kunnen kanaliseren. Hiermee had de inspraakdemocratie<br />

haar intrede gedaan. Voor de mondige burger had de inspraak tot doel om<br />

overheidsinstellingen te confronteren met zijn of haar belangen, meningen en opvattingen,<br />

opdat hiermee rekening kon worden gehouden bij het vaststellen van het<br />

overheidsbeleid (Van den Heuvel en De Vries, 1995).<br />

De praktijk van de inspraak was en is niet voor iedereen bevredigend. Inspraak<br />

ervaren burgers en vertegenwoordigers van maatschappelijke belangengroepen<br />

als ritueel. In een studie van Beck wordt gesteld dat ‘de overheid er alles aan<br />

doet om de politieke dimensie aan het verschijnsel inspraak te ontkennen. Belangentegenstellingen<br />

tussen burgers en overheid worden ontkend en er wordt in<br />

termen gedacht van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de genomen<br />

besluiten, terwijl de burger er bij de besluitvorming niet of nauwelijks aan te pas<br />

komt’ (in: Thurlings e.a., 1980, p.152). Een ander probleem was dat weinig oog<br />

bestond voor de sociale dimensie van inspraak. Het werd (en wordt) gezien als een<br />

administratief-planologisch vraagstuk; aan de vormings- en democratiseringsaspecten<br />

wordt voorbijgegaan. Inspraak kan soms het karakter krijgen van een echt debat<br />

over de uitgewisselde informatie, maar blijkt vaak niet meer dan een reeks<br />

hoorzittingen waarbij het verantwoordelijke bestuursorgaan de vele klachten van<br />

insprekers aanhoort zonder met hen in discussie te treden. Omdat inspraak opgenomen<br />

is in procedures, kan er een soort ‘regelstaren’ ontstaan: bestuurders doen<br />

inspraak af door te vermelden dat men toch volgens de regels heeft gehandeld en<br />

dat daardoor het besluit of plan als ‘inhoudelijk goed’ kan worden bestempeld.<br />

De MER als voorbeeld<br />

De MER (milieueffectrapportage) kan ook gezien worden als een te ver doorgevoerde<br />

(wettelijke) procedure die niet langer bijdraagt aan verbetering van ruimtelijke<br />

besluitvorming. De MER is ooit uitgevonden om het milieubelang een volwaardige<br />

plaats te geven in de besluitvorming. In Nederland is het instrument geïntroduceerd<br />

in de tachtiger jaren van de vorige eeuw. Toen was het milieubelang<br />

nog geen gevestigd belang.<br />

88


Er wordt steeds meer getwijfeld aan de positieve bijdrage van MER aan de ontwikkeling<br />

van ruimtelijke kwaliteit (Van Huut, 2002). Het louter volgen van een formele<br />

procedure is niet altijd voldoende voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit.<br />

Hiervoor zijn enkele redenen te noemen.<br />

In de eerste plaats nodigt de MER-systematiek uit tot technocratische discussies<br />

over de wetenschappelijke kwaliteit van de effectbeschrijvingen, over de<br />

gehanteerde onderzoeksmethoden, over de onzekerheden in de uitkomsten, et<br />

cetera. Maar de MER-systematiek als zodanig is niet echt een stimulans voor een<br />

discussie over effectieve maatregelen en projecten om de kwaliteit van de leefomgeving<br />

te verbeteren (Van Huut, 2002). De MER is in de praktijk ontaard in een<br />

verplicht nummer. Het uitvoeren van de toets wordt tot doel verheven. De MER<br />

lijkt een rituele dans te worden. Op dit moment wordt het succes van de MER<br />

afgelezen aan het feit of de rapportage erin geslaagd is netjes alle effecten op te<br />

schrijven. Het toetsen staat daarmee centraal en niet de bijdrage van het rapport<br />

aan het realiseren van een goed ruimtelijke plan.<br />

In de tweede plaats is er een procedurele drang ontstaan om vormfouten te<br />

vermijden. Dit wordt een doel in zichzelf. De MER verwordt tot een in zichzelf<br />

gekeerde procedure die los gaat zingen van het echte maatschappelijke debat. Dit<br />

leidt af van de echte inhoudelijke maatschappelijke discussies die er toe doen.<br />

In de derde plaats is de MER-systematiek weinig flexibel en adaptief. In de<br />

loop van het toetsingsproces van de MER kunnen niet makkelijk totaal nieuwe<br />

alternatieven worden meegenomen, want dan kan een nieuwe startnotitie nodig<br />

zijn en moet de procedure opnieuw beginnen. Het grote probleem is dat de MERsystematiek<br />

niet flexibel genoeg is om de dynamiek, de grilligheid, van ruimtelijke<br />

processen op te vangen. Bij bijvoorbeeld de MER voor de Tweede Maasvlakte was<br />

dit een lastig punt: het ging daar niet alleen om inpassing, maar ook om een zoekproces<br />

naar strategische alternatieven. Voor het inbrengen van ruimtelijke kwaliteit<br />

in zoekprocessen biedt de MER geen kansen en kan zelfs knellend werken, als<br />

alternatieven die niet in de startnotitie zijn aangegeven, niet in beeld mogen komen<br />

op straffe van het over doen van de procedure.<br />

De MER heeft dus een eigen dynamiek en rationaliteit, die sterk afwijken<br />

van en zelfs tegengesteld zijn aan de karakteristieken van complexe ruimtelijke<br />

processen (grillig, onvoorspelbaar, et cetera). Zo is er in de MER-procedure een<br />

prominente rol voor de MER-commissie weggelegd, zijn wettelijke adviseurs (als<br />

regionale inspecteur, directeur LNV in de provincie, etc.) betrokken en hebben<br />

belanghebbenden (burgers, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties<br />

en bedrijven) voornamelijk een reactieve en insprekende rol (via inspraak, bezwaar<br />

en beroep). MER-procedures kennen veelal een fasegewijs verloop (eerst probleem<br />

in kaart brengen dan beoordelingscriteria opstellen en vervolgens oplossingen zoeken),<br />

terwijl ruimtelijke processen in de praktijk meer volgens terugkerende ronden<br />

verlopen (problemen, criteria en oplossingen lopen kriskras door elkaar). Ruimtelijke<br />

processen worden gekenmerkt door onvoorspelbare dynamiek (ronden, pro-<br />

89


cessen en grilligheid) die niet gemakkelijk in strak-omlijnde procedures (fasen,<br />

stappen en volgtijdelijkheid) kan worden gevangen. Wettelijke procedures als de<br />

MER kunnen een rem betekenen op de openheid en flexibiliteit van complexe<br />

ruimtelijke processen.<br />

7.4. CONCLUSIE EN DISCUSSIE<br />

In voorgaande paragrafen zijn de verschillen tussen enerzijds een processuele en<br />

anderzijds een procedurele benadering van ruimtelijke besluitvorming behandeld.<br />

Deze verschillen kunnen als volgt in een tabel worden samengevat:<br />

TABEL 1. Overzicht processuele en procedurele benadering op ruimtelijke ontwikkeling<br />

90<br />

De procedurele benadering<br />

Verticale interactie tussen overheid en<br />

maatschappij<br />

Vereenvoudiging en versnelling van procedures<br />

Scheiding van functies en verdeling van<br />

ruimten<br />

Leveren van ‘confectie’: algemene blauwdrukken<br />

en generieke regelgeving met<br />

algemene geldingskracht<br />

Het louter volgen van de geldende procedures<br />

staat centraal; gelet wordt op voorkomen<br />

van vormfouten<br />

De processuele benadering<br />

Horizontale interactie tussen overheid en<br />

maatschappij<br />

Het zorgvuldig opzetten en doorlopen van<br />

een ruimtelijk proces<br />

Combineren en integreren van functies en<br />

meervoudig ruimtegebruik<br />

Zoeken naar ‘maatwerk’: meer rekening<br />

houden met specifieke, gebiedsgebonden<br />

omstandigheden<br />

Het volgen van procesafspraken; gelet<br />

wordt op het voorkomen van buitensluiten<br />

van actorbelangen<br />

Analyse van de ruimtelijke besluitvormingspraktijk leert ons dat verbeteringen<br />

vooral gezocht worden in de procedurele benadering van ruimtelijke vraagstukken,<br />

terwijl de problemen vaak eerder een processueel karakter hebben (De Bruijn,<br />

Teisman, Edelenbos en Veeneman, 2004). Kortom, er worden verkeerde (procedurele)<br />

oplossingen voor het juiste (processuele) probleem gegenereerd. Onderzoek<br />

laat zien dat zodra formele procedures doorlopen worden het interorganisatorische<br />

proces verwaarloosd wordt. Dit hangt samen met de procedurele benadering die<br />

geen ruimte biedt voor andere oplossingen met een meer processueel karakter,<br />

zoals interactieve beleidsvorming, publiekprivate samenwerking, mediation, alternatieve<br />

geschillenbeslechting, et cetera. Diverse van de formele procedures leiden<br />

met regelmaat tot uitkomsten die los van het proces tot stand komen en die het<br />

proces ook ernstig frustreren.<br />

Het is evenwel naïef het bestaan van procedures en formele bevoegdheden<br />

te bagatelliseren. Een geheel doorschieten naar enkel een ordentelijk management


van de belangenafweging, die ten koste gaat van voldoende aandacht voor juridische<br />

procedures, moet niet worden aangemoedigd (zie ook Salet, 1996, p.62). De<br />

gevaren van eenzijdige procesgerichtheid kan worden verholpen door de beide<br />

trajecten van formele regelgeving en informele processen niet afzonderlijk van<br />

elkaar te zien maar op elkaar te relateren. Men moet meer oog krijgen voor een<br />

goede aansluiting van informele beleidsprocessen op de formele procedures. In<br />

paragraaf 2 is dit de ‘procesarchitectuur van ruimtelijke besluitvorming’ genoemd.<br />

Actoren in ruimtelijke ontwikkelingsprocessen doen er wijs aan om de bestaande<br />

verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en geldende procedures<br />

te respecteren. Daaraan op voorhand morrelen levert een belangrijke bijdrage<br />

aan het mislukken van het proces. Hooguit kan een verandering in de bestaande<br />

verdeling een uitvloeisel zijn van een succesvol proces. Onderzoek toont aan dat<br />

zodra het lukt om de formele procedures te doorlopen binnen het interorganisatorische<br />

proces en daar ook op wordt aangehaakt, de kans op gedragen en rijke ruimtelijke<br />

besluitvorming toeneemt. Verder zien we dat formele procedures in diverse<br />

cases gesmeerd lopen als het proces soepel verloopt. Het proces is dan leidend,<br />

maar een slecht proces kan de formele procedures leidend maken en vertragend<br />

werken (De Bruijn, Teisman, Edelenbos en Veeneman, 2004).<br />

Het is beter om ruimtelijke besluitvorming vanuit de processuele invalshoek<br />

te benaderen en tegelijkertijd oog te houden voor de procedurele aspecten van<br />

ruimtelijke besluitvorming. Waarom niet andersom geredeneerd, zou men zich<br />

kunnen afvragen. Dit hoofdstuk heeft beargumenteerd dat een omgekeerde aanpak<br />

(namelijk starten vanuit de procedurele benadering) resulteert in vele negatieve<br />

effecten. Ruimtelijke besluitvorming wordt dan teveel een technisch-rationeel proces,<br />

waarin geen ruimte is voor een maatschappelijk debat, onderlinge onderhandeling<br />

en gemeenschappelijke probleemoplossing. Centraal moet staan dat ruimtelijke<br />

besluitvorming zodanig wordt georganiseerd dat maatschappelijke belangen aan de<br />

orde kunnen komen. Een sterk dominante procedurele benadering biedt hiervoor<br />

onvoldoende mogelijkheden. Een sterk geritualiseerde inspraak en MERsystematiek<br />

draagt hier niet toe bij. Een sterk sturende procedurele benadering<br />

geeft weinig ruimte aan openheid, flexibiliteit, dynamiek en interactie, allemaal<br />

elementen die hedendaagse complexe ruimtelijke processen karakteriseren.<br />

Er moet dus worden gepleit voor het zoeken van oplossingen in het vroegtijdig<br />

gelijkschakelen van processen met procedures (met andere woorden: procesarchitectuur),<br />

waarbij afstemming van maatschappelijke en bestuurlijke processen<br />

met bestaande procedures centraal staat. De huidige praktijk laat zien dat een<br />

dominante procedurele benadering van ruimtelijke besluitvorming onvoldoende<br />

oog heeft voor processuele aspecten en een te dominante processuele benadering te<br />

weinig ruimte organiseert voor bestaande procedures. Meer aandacht voor procesarchitectuur<br />

van ruimtelijke besluitvorming roept allerlei nieuwe vragen op, die<br />

middels onderzoek en praktijkervaringen beantwoord moeten worden, zoals: hoe<br />

kan het gesloten karakter van de MER- en inspraakprocedure verenigd worden met<br />

91


het open karakter van bijvoorbeeld interactieve processen?, hoe kan het actieve<br />

optreden van belanghebbenden verenigd worden met de reactieve rol in vele procedures?,<br />

hoe kunnen verbindingen worden gelegd tussen het interactieve proces<br />

en bestaande ruimtelijke procedures? et cetera.<br />

Kortom, er moet nog een lange ontdekkingsreis worden ondernomen met<br />

allerlei te beantwoorden kennisvragen. Niettemin mag dit geen excuus zijn om het<br />

pad naar een betere koppeling tussen processen en procedures bij ruimtelijke besluitvorming<br />

links te laten liggen.<br />

LITERATUUR<br />

Bruijn, de J.A., P. de Jong, A.F.A. Korsten en W.P.C. van Zanten (red.), Grote<br />

projecten. Besluitvorming & Management, Samson H.D. Tjeenk Willink,<br />

Alphen aan den Rijn, 1996.<br />

Bruijn, J.A. de, E.F. ten Heuvelhof en R.J. in ‘t Veld, Procesmanagement. Over<br />

procesontwerp en besluitvorming, Academic Service, Schoonhoven, 1998.<br />

Bruijn, J.A. de, G.R. Teisman, J. Edelenbos en W. Veeneman, Meervoudig ruimtegebruik<br />

en het management van meerstemmige processen. 15 voorbeelden in<br />

perspectief van grillig procesverloop, ruime ambities en meerstemmige sturing<br />

van meervoudige ruimtelijke ontwikkelingsprocessen, Lemma, Utrecht, 2004.<br />

Carpenter S.L. en W.J.D Kennedy, Managing public disputes; A practical guide to<br />

handling conflict and reaching agreement, Jossey-Bass Publishers, London,<br />

1988.<br />

Edelenbos, J. en R. Monnikhof, Naar een hybride democratie? Spanningen tussen<br />

interactieve beleidsvorming en het vertegenwoordigende stelsel, in: Edelenbos,<br />

Jurian en René Monnikhof (red.), Spanning in interactie. Een analyse<br />

van interactief beleid in lokale democratie, Instituut voor Publiek en Politiek,<br />

Amsterdam, 1998, pp.11-48.<br />

Edelenbos, J., Proces in Vorm. Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming<br />

over lokale ruimtelijke projecten, Lemma, Utrecht, 2000.<br />

Edelenbos, J. en R. Monnikhof (red.), Lokale interactieve beleidsvorming. Lemma,<br />

Utrecht, 2001.<br />

Edelenbos, J., G.R. Teisman en M.A. Reudink, De “LAT-relatie” tussen interactief<br />

beleid en besluitvorming. Naar een handreiking voor het organiseren van verbindingen<br />

tussen informele interactieve processen en formele overheidsbesluitvorming,<br />

InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster, Den Haag,<br />

2003.<br />

Goede, P. de, Over het spanningsveld tussen recht en bestuur, in: Nelissen, N. e.a.<br />

(red.), Bestuurlijk vermogen, Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2000, pp.385-<br />

414.<br />

Hertogh, M.J.C.M, Belangen bij complexe infrastructurele projecten, Berenschot<br />

Fundatie, DELWEL Uitgeverij, Den Haag, 1997.<br />

92


Heuvel, J.H.J. van den, en M.S. de Vries, Inspraak: de Assepoester van de democratie,<br />

in: Kerbergen, K. van en I.M.A.M. Pröpper (red.), Publiek debat en<br />

democratie, SDU Uitgeverij, Den Haag, 1995, pp.117-127.<br />

Hoogerwerf, A. e.a., Om een aanvaardbaar beleid. Een studie over de maatschappelijke<br />

acceptatie van overheidsbeleid. Enschede (Centrum voor Bestuurskundig<br />

Onderzoek en Onderwijs) 1993.<br />

Huut, H. van, Mainportontwikkeling Rotterdam, Interactieve planvorming vraagt<br />

om andere MER, in: Kenmerken, 9(3), 2002, pp.4-9.<br />

Kemenade, J.A. van, e.a., Bestuur in het geding. Rapport van de werkgroep inzake<br />

terugdringing van de juridisering van het openbaar bestuur, Haarlem, 1997.<br />

Klaassen, H.L., Besluitvorming in afhankelijkheid. Over de rol van de procesarchitect<br />

bij overheidsprojecten, Eburon, Delft, 1995.<br />

Klinkers, L., Beleid begint bij de samenleving. Een zoektocht naar de menselijke<br />

maat. Over de essentie van interactief beleid maken, Lemma, Utrecht, 2002.<br />

Koppenjan, J. Ontwerp en management van lokale interactieve processen, in: Edelenbos,<br />

J. en R. Monnikhof (red.), Lokale interactieve beleidsvorming.<br />

Lemma, Utrecht, pp.143-174.<br />

Polak, J.E.M., Effectieve bestuursrechtspraak, Kluwer, Deventer, 2000.<br />

Ridder, J., de, Spierballen, smeerolie en andere strategieën: nieuwe procedures<br />

voor grote projecten, in: Bestuurswetenschappen, nr.1, 1997, pp.11-26.<br />

Salet, W.G.M., Institutionele condities voor besluitvorming over grote projecten,<br />

in: Geest, G.C. van, R.M.J. Jordan, M. Kuit, e.a., Fenomeen of fictie? Grote<br />

projecten breder beschouwd, Congresverslag landelijke bestuurskundedag,<br />

Technische Universiteit Delft, Delft, 1996, pp.62-65.<br />

Soeterbroek, F., J. Edelenbos en S. Nooteboom, Dilemma’s bij sturing op ruimtelijke<br />

kwaliteit, in: Rooilijn. Tijdschrift voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke<br />

ordening, 36(10), 2003, pp.490-495.<br />

Süsskind, L. and J. Cruikshank, Breaking the impasse. Consensual Approaches to<br />

Resolving Public Disputes, BasicBooks, 1987.<br />

Teisman, G.R. Complexe besluitvorming, Vuga, Den haag, 1992.<br />

Teisman, G.R., Sturen via Creatieve Concurrentie. Een innovatie-planologisch perspectief<br />

op ruimtelijke investeringsprojecten, Nijmegen. 1997.<br />

Teisman, G.R., Besluitvorming en Ruimtelijk Procesmanagement. Studie naar eigenschappen<br />

van ruimtelijke besluitvorming die realisatie van meervouding<br />

ruimtegebruik remmen of bevorderen, Eburon, Delft, 2001a.<br />

Teisman, G.R., Ruimte mobiliseren voor coöperatief besturen. Over management in<br />

netwerksamenlevingen, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2001b.<br />

Thurlings, J.H.G. e.a., Institutie en beweging, Van Loghum Slaterus, Deventer,<br />

1980.<br />

Weggeman, J., Controversiële besluitvorming. Opkomst en functioneren van groen<br />

polderoverleg, Lemma, Utrecht, 2003.<br />

93


Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Besluiten over grote projecten,<br />

Sdu Uitgeverij, Den Haag, 1994.<br />

Zijderveld, A.C., De samenleving als schouwspel. Vuga, Den Haag, 1987.<br />

94


HOOFDSTUK 8<br />

Pluriforme sturing van ruimtegebruik<br />

Wouter-Jan Oosten, Jurgen van der Heijden<br />

8.1. VORMEN VAN STURING<br />

Sinds eind twintigste eeuw hangen minder hiërarchische vormen van sturing samen<br />

met de sterkere positie van maatschappelijke actoren: bedrijven, non-profit organisaties<br />

en burgers. Zij zijn autonome actoren die tot coöperatief gedrag te verleiden<br />

zijn. Besturen gaat er minder van uit dat gedrag door middel van recht te dirigeren<br />

is. Dit betekent dat naast klassieke juridische beleidsinstrumenten meer economische<br />

en communicatieve instrumenten worden gebruikt. 1<br />

Schaarste aan ruimte, de eis van duurzaamheid en de erkenning van het belang<br />

van waterbeheer stellen Nederland voor grote opgaven. Die zijn niet alleen<br />

kwantitatief van aard, kwaliteit krijgt meer aandacht in ruimtelijk beleid en in private<br />

investeringsstrategieën. Een hoge kwaliteit in uiteenlopende belevenismilieus<br />

moet beantwoorden aan wensen van welvarende consumenten in een economie<br />

van dienstverlening en amusement. Ruimtelijke kwaliteit moet worden ‘georganiseerd’<br />

door samenwerking van veel verschillende actoren. De nieuwe vormen van<br />

ruimtegebruik brengen nieuwe vormen van handelen met zich mee. Die nieuwe<br />

vormen van handelen dienen ook juridisch gestalte te krijgen: enerzijds moeten ze<br />

zoveel mogelijk voldoen aan bestaande normen, anderzijds moeten sommige normen<br />

worden aangepast om samenwerking en meervoudig ruimtegebruik eenvoudiger<br />

te maken.<br />

Het VINEX-verstedelijkingsbeleid dient als illustratie. Voor uitbreiding van bestaande<br />

steden en herontwikkeling van binnenstedelijke terreinen hadden de<br />

verantwoordelijke bestuurders convenanten gesloten. De schaalgrootte van in-<br />

vesteringen en de vereiste afstemming tussen verschillende beleidsaspecten zet-<br />

ten bestuurders aan om gezamenlijk te werken aan realisatie van VINEX-locaties;<br />

1<br />

Juridische beleidsinstrumenten zijn verboden en geboden, economische instrumenten zijn<br />

belastingmaatregelen, overige heffingen en subsidies, communicatieve instrumenten zijn<br />

voorlichting en overleg. Zie bijvoorbeeld Oosten 2003, 52-54.<br />

95


96<br />

de convenanten en de gezamenlijke aanpak gingen verder dan klassieke juridi-<br />

sche instrumenten van beleid. 2 Eind jaren negentig werd duidelijk dat die conve-<br />

nanten nog onvoldoende garanties boden op bijdragen nodig van buiten het tra-<br />

ditionele veld van bouwen en wonen. Ten eerste bracht het beleidsveld van ver-<br />

keer en vervoer niet steeds een tijdige ontsluiting van locaties tot stand en ten<br />

tweede werden decentrale besturen geconfronteerd met projectontwikkelaars die<br />

veel grond bezaten en die in besluitvorming een stem opeisten. Medewerking<br />

van deze bedrijven was nodig voor financiering van bovenwijkse voorzieningen<br />

en van hoogwaardige openbare ruimte. Meer nog dan de VINEX-convenanten al<br />

belichaamden, was er per locatie of zelfs per fase in oplevering van een wijk<br />

maatwerk nodig tussen verschillende partijen. In processen van overleg en on-<br />

derhandeling moest worden gelaveerd tussen complexe regels van ruimtelijke<br />

ordening en bouwen, mogelijkheden van onteigening en erfpachtbepalingen,<br />

mededingingsrecht en ontwikkeling van jurisprudentie. Zo werden VINEX-<br />

realisaties echte zoekprocessen.<br />

Was er ooit al plaats voor een Alwetende Overheid, dan behoort die definitief tot<br />

het verleden: overheden hebben inbreng van anderen nodig. Samen met onzekerheid<br />

en ambiguïteit in het maatschappelijk verkeer is dat reden om vormen van<br />

sturing te veranderen. Dat houdt een nieuw rollenpatroon in, dat door zijn onbekendheid<br />

op zijn beurt weer onduidelijkheid betekent. Wie moet wat doen, wanneer<br />

en met wie samen? Wat zullen anderen doen? Nieuwe vormen van sturing<br />

kennen een grote mate van onduidelijkheid. Het geheel van deze beweging is een<br />

juridisch relevant verschijnsel, al lijkt dat paradoxaal omdat nu juist juridische instrumenten<br />

relatief minder worden gebruikt. Een nieuw rollenpatroon van openbaar<br />

bestuur en van maatschappelijke actoren grijpt in op verwachtingen die leven<br />

tussen mensen of organisaties. Die verwachtingen kennen een wisselwerking met<br />

normen, dat wil zeggen conventies en rechtsnormen.<br />

Bij nieuwe vormen van sturing kunnen de daarbij passende verwachtingen<br />

op gespannen voet staan met de normen die vorm en inhoud hebben gekregen in<br />

het meer klassieke rollenpatroon. Zo is er door diverse auteurs op gewezen dat<br />

zogenoemd onderhandelend bestuur stuit op rechtsstatelijke vereisten (Pront-van<br />

Bommel et al. 1998) en dat burgerparticipatie wellicht stuit op het primaat van<br />

politieke representanten (Klijn & Koppenjan 2000; VROM-raad 2000: 28). Het<br />

geheel van deze beweging is voor dit boek relevant omdat realisatie van meervoudig<br />

ruimtegebruik toepassing vergt van nieuwe vormen van sturing. In dat licht<br />

dient opnieuw te worden bezien welke verwachtingen gerechtvaardigd zijn en wel-<br />

2<br />

Rondom de fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is in de discussie<br />

aangegeven dat het ruimtelijk beleid nog verder dient te gaan op dit pad van bestemmen<br />

naar ontwikkelen. Zie bijvoorbeeld Van der Heijden et al. 2000.


ke normen wenselijk zijn in het maatschappelijk verkeer. Daarbij gaat het zowel om<br />

spelregels in beleidsarena’s (Klijn 2001; Klijn 1996), als om publiek- en privaatrechtelijke<br />

normen.<br />

Stel je voor dat de rijksoverheid voldoende geld beschikbaar stelt om in Delft de<br />

gewenste ondergrondse sporen en een nieuw station te realiseren. Trein, bus,<br />

tram en taxi sluiten in een nieuwe terminal beter op elkaar aan. Een brede tunnel<br />

vervangt het krappe spoor op betonnen poten. De middelen komen van het Mi-<br />

nisterie van Verkeer en Waterstaat, de herontwikkeling wordt geregisseerd door<br />

ProRail en uitgevoerd door verschillende bedrijven. In wat voor positie is de ge-<br />

meente dan om te bewaken dat die grote partijen de normen van ruimtelijke or-<br />

dening en milieu naleven? Hoe kan de gemeente als verantwoordelijke voor in-<br />

spraak garanderen dat de stem van omwonenden door de bouwers wordt ge-<br />

hoord? Zou de directie van ProRail verantwoording komen afleggen aan de ge-<br />

meenteraad? Wie beslecht een conflict tussen minister, aannemer en wethouder?<br />

Kortom, hoe is een zorgvuldige samenwerking vorm te geven?<br />

Hoe urgent het probleem van ruimtedruk ook is, een oplossing van meervoudig<br />

ruimtegebruik krijgt niet zonder moeite gestalte en kan 'slimme' sturing vergen<br />

(Van der Heijden 2005). Specifiek voor meervoudig ruimtegebruik zijn nieuwe<br />

vormen van sturing een noodzakelijke voorwaarde. In de volgende drie subparagrafen<br />

wordt met betrekking tot specifieke vormen van sturing besproken welke verwachtingen<br />

gerechtvaardigd en welke normen wenselijk zijn. We concentreren ons<br />

daarbij op publiek-private samenwerking, burgerparticipatie en alternatieve geschillenbeslechting.<br />

Het aantal nieuwe vormen van sturing is evenwel groter, denk aan<br />

procesontwerpen, scenariostudies en backcastings (In 't Veld 2001), responsieve<br />

simulaties (Mastik 2002), empowerment van kleine actoren tot krachtiger deelname<br />

aan maatschappelijk verkeer, horizontaal toezicht, burgerinitiatieven en referenda,<br />

systeeminnovatie, enzovoort. Volgend op onze bespreking van drie vormen<br />

in het navolgende, gaan we in paragraaf 8.2 in op de combinatie van sturingsvormen.<br />

8.1.1. PUBLIEK-PRIVATE SAMENWERKING<br />

Bij PPS werken één of meer publieke en één of meer private actoren samen aan<br />

realisatie van een onderling overeengekomen doelstelling in een organisatorisch<br />

verband, met inbreng van middelen en aanvaarding van risico's, en verdeling van<br />

opbrengsten (Bult-Spiering 2003: 26). Voor openbaar bestuur geldt dat meer zeggenschap<br />

over het beleidsresultaat uit handen wordt gegeven, maar ook dat meer<br />

middelen worden ingezet om beleid te realiseren. Een overheid die inzet op PPS<br />

met alleen het motief privaat geld aan te wenden voor realisatie van het eigen doel,<br />

heeft weinig kans van slagen. Voordat bedrijven meewerken, dienen ook hun doe-<br />

97


len in het proces een plaats te krijgen. Private zeggenschap is niet (louter) het ruilmiddel<br />

voor privaat geld, omdat kennis en ervaring van marktpartijen onmisbaar<br />

zijn bij het volbrengen van kwaliteitsvolle projecten.<br />

Bij PPS-projecten wordt gebalanceerd tussen enerzijds publiekrecht en budgetmechanisme<br />

en anderzijds privaatrecht en marktmechanisme. Er is grote variëteit<br />

aan precieze vormen die PPS aanneemt. Daarmee variëren ook punten die in<br />

het bijzonder juridische aandacht behoeven. Eén belangrijk aandachtspunt is wanneer<br />

en hoe een overheid private partners selecteert, hetgeen te bezien is tegen de<br />

achtergrond van Nederlands en Europees mededingingsrecht. Een ander belangrijk<br />

aandachtspunt is integriteit van ambtenaren en politiek-ambtsdragers.<br />

Vanuit normatieve invalshoek geldt dat samenwerken met bedrijven kan<br />

betekenen dat openbaar bestuur consumenten/burgers passeert. Dat kan reden zijn<br />

om bij PPS ook plaats in te ruimen voor een traject van burgerparticipatie of inspraak.<br />

Zo selecteert bij PPS het openbaar bestuur de bedrijven met wie het samen<br />

gaat ondernemen. Dit bestuur kan daarbij een klankbord gebruiken van maatschappelijke<br />

actoren met belangen die voordeel of nadeel ondervinden van de onderneming.<br />

Met dat klankbord maakt het openbaar bestuur gebruik van een methode<br />

van interactieve beleidsvorming terwijl het PPS voorbereidt.<br />

8.1.2. BURGERPARTICIPATIE<br />

Burgerparticipatie, ook interactieve beleidsvorming genoemd, wijkt af van de inspraak<br />

die sinds de jaren zeventig een plaats heeft gekregen in ruimtelijk beleid.<br />

Ten eerste heeft participatie plaats op een vroeger moment dan inspraak; bij participatie<br />

worden ideeën verzameld en besproken voorafgaand aan een concept-plan,<br />

bij inspraak wordt een reeds voorbereid ontwerp-besluit besproken. Ten tweede<br />

wijkt participatie af van inspraak doordat informele participatievormen worden<br />

beproefd, terwijl voor inspraak in wetgeving vormen zijn vastgelegd. Het gaat om<br />

uniforme regeling in de Algemene wet bestuursrecht, bepalingen voor een planologische<br />

kernbeslissing en bepalingen voor een milieu-effectrapportage.<br />

Inspraak is voor insprekers frustrerend indien hun beleving niet overeenstemt<br />

met hun verwachting, bijvoorbeeld doordat een overheidswoordvoerder hen<br />

de indruk had gegeven dat zij nu echt zeggenschap kregen en er daarmee te hoge<br />

verwachting is gewekt. Toch is meer vergaande democratisering niet noodzakelijk:<br />

inspraak kan een volwaardige praktijk zijn (Beukenholdt-ter Mors et al. 2002). In<br />

het meer vergaande karakter van burgerparticipatie schuilt juist een risico, namelijk<br />

dat beleidsambtenaren/ontwerpers en vooral politiek-ambtsdragers aarzelen om<br />

participanten echt zeggenschap te geven. In dat geval hebben participanten goede<br />

reden om ontevreden te zijn. De aarzeling van beleidsmakers om burgers toe te<br />

laten in hun kring is misschien begrijpelijk, maar niet geheel terecht. Participanten<br />

erkennen doorgaans dat 'de politiek' het laatste woord heeft (Edelenbos 2000; Edelenbos<br />

& Monnikhof 2001), al wordt de druk op politici groter om hun besluit<br />

draagkrachtig en overtuigend te motiveren. Een draagkrachtiger en overtuigender<br />

98


motivering verhoogt niet alleen de democratische kwaliteit maar ook de rechtsstatelijke<br />

kwaliteit van besluiten.<br />

Van politiek-ambtsdragers en hun ambtenaren wordt meer verlangd dat zij<br />

buitenstaanders uitnodigen tot deelname aan beleidsprocessen en dat zij open staan<br />

voor initiatieven van buiten. Inspraak en participatie verlangen wel van beleidsmakers<br />

dat zij aangeven binnen welke inhoudelijke en financiële marges inbreng van<br />

anderen mogelijk is en dat zij hun besluiten nemen met inachtneming van het ingebrachte.<br />

Juist omdat een goed traject van participatie zulk koorddansen is, dient<br />

openbaar bestuur er niet lichtvaardig toe te besluiten. Voor gedualiseerde gemeenten<br />

houdt dat ondermeer in dat college en raad het eens dienen te zijn over aard en<br />

inhoudelijke marges van participatie.<br />

8.1.3. ALTERNATIEVE GESCHILLENBESLECHTING<br />

De nadelen van gerechtelijke procedures en de specifieke aard van rechterlijke uitspraken<br />

zijn een motief voor alternatieve geschillenbeslechting (Weggeman 2003:<br />

83-115). Dat alternatief kan toegankelijker, goedkoper en sneller zijn dan de rechter<br />

en het kan meer ruimte bieden aan de aard van het conflict en de relaties tussen<br />

de partijen: aan het zoeken naar een oplossing. De eerste drie voordelen van een<br />

alternatief voor de rechter worden gevonden in arbitrage en wanneer inhoudelijk<br />

deskundigen betrokken zijn bij arbitrage kan ook de aard van het conflict meer<br />

aandacht krijgen. Voor actoren die betrokken zijn bij ruimtelijke investeringen zijn<br />

dit redenen om in overeenkomsten op te nemen dat en hoe er arbitrage kan plaatshebben.<br />

Bouwbedrijven hebben daar ervaring mee. Voor het werkelijk zoeken naar<br />

een oplossing volstaat arbitrage vaak niet.<br />

Om onderlinge relaties in de toekomst een vruchtbare invulling te geven is<br />

er tussen partijen vertrouwen nodig, in arbitrageprocedures heerst daarentegen<br />

wantrouwen. Daarom zijn er professionals die mediation voorstellen, waarbij er<br />

tussen partijen meer open en vergaand wordt bemiddeld (Wiggers-Rust 1999;<br />

Wiggers-Rust 2000). Uitkomst van mediation kan zijn dat er tussen partijen uitruil<br />

plaatsheeft en dat kan een stap voorwaarts zijn in realisatie van een gezamenlijk<br />

project. Bij arbitrage en zeker bij mediation gelden evenwel juridische aandachtspunten,<br />

zoals de vraag of er wel een voor derden inzichtelijke afweging plaatsheeft<br />

en of die hun belangen niet teveel schaadt, alsook de vraag of een bestuursorgaan<br />

in een uitruil geen oneigenlijk gebruik maakt van een bevoegdheid (Wiggers-Rust<br />

1999: 37-64).<br />

8.2. PLURIFORME STURING<br />

Naast burgerparticipatie en PPS hebben nog andere sturingsvormen bekendheid<br />

verworven, zoals ketenregie, netwerkorganisatie en systeeminnovatie. Opvallend is<br />

hoe deze instrumenten zich vaak los van elkaar ontwikkelen, maar ondertussen<br />

dicht bij elkaar staan. Zo is al de combinatie aan de orde geweest van PPS met in-<br />

99


teractieve beleidsvorming. Dat kan effectiviteit en efficiëntie van PPS vergroten<br />

doordat bewuster wordt omgegaan met de maatschappelijke omgeving van die onderneming.<br />

Doordachte combinaties van PPS, interactieve beleidsvorming en ook<br />

andere sturingsvormen kunnen de sturing van de samenleving optimaliseren. In<br />

Anglo-Amerikaanse literatuur staat dat bekend als smart regulation (Gunningham<br />

& Grabosky 1998), slimme sturing.<br />

De gedachte achter slimme of pluriforme sturing draait om optimalisatie van<br />

combinaties binnen de reeks nieuwe sturingsvormen. Binnen die reeks zijn veel<br />

combinaties denkbaar. Bekend uitgangspunt is de keten waarin bestuur beleid opstelt<br />

en daarna contact zoekt met particulieren. Een omkering is dat dit contact<br />

gelegd wordt in een vroeg stadium van beleidsvorming. Dat is kenmerkend voor<br />

interactieve beleidsvorming en PPS. Het is een stap van pluriforme sturing om die<br />

omkering te beschouwen als toepassing van ketenregie. Belangrijker is om als<br />

tweede stap echt gebruik te maken van de vaardigheid van ketenregie om zo PPS en<br />

interactieve beleidsvorming te kunnen optimaliseren. Ketens worden georganiseerd<br />

uit en door bestuur, burgers, belangenorganisaties en bedrijven. De vaardigheid is<br />

om te zorgen dat zij elkaar op het goede moment en in de juiste volgorde te spreken<br />

krijgen. Dat moet effectiever en efficiënter zijn dan bijvoorbeeld allen zomaar<br />

aan één tafel gaan zitten.<br />

Op hun beurt brengen PPS en interactieve beleidsvorming vaardigheden met<br />

zich mee die ketenregie kunnen versterken. Voorname vaardigheden rondom PPS<br />

volgen uit de subtiliteit van opdrachten geven en nemen, denk aan aanbesteding.<br />

Richt ketenregie zich op de gebeurtenis waarin een bestuursorgaan en een bedrijf<br />

lijken te profiteren van een opdracht van dat orgaan aan dat bedrijf, dan kunnen<br />

vaardigheden rondom PPS deze keten optimaliseren. Voorname vaardigheden<br />

rondom interactieve beleidsvorming volgen uit de subtiliteit van het betrekken en<br />

uitsluiten van actoren. Brengt regie van een keten met zich mee dat sommige actoren<br />

worden betrokken in interactie en andere tijdelijk uitgesloten, dan kunnen<br />

vaardigheden rondom interactieve beleidsvorming deze ketenregie optimaliseren.<br />

Bovenstaande combinaties moeten hier volstaan om de diepere gedachte<br />

achter pluriforme sturing duidelijk te maken. Andere vormen hadden toegevoegd<br />

kunnen worden en dat is ook de charme van pluriforme sturing. Het effent de weg<br />

om vrijwel elk instrument in te zetten op een wijze die zich goed verhoudt met<br />

andere instrumenten. Zij worden breed, zij het niet werkelijk systematisch, toegepast<br />

en lijken vaak geschikt voor complexe projecten. Daar kunnen actoren er met<br />

het klassieke instrumentarium niet toe gebracht worden om de gewenste ruimtelijke<br />

kwaliteit te realiseren. Veel gevallen lijken geschikt voor pluriforme sturing,<br />

omdat verschillende vormen elkaar aanvullen of compenseren. Daar gaat in deze<br />

paragraaf onze aandacht naar uit. Aandacht is er ook voor het feit dat nieuwe sturingsvormen<br />

worden gecombineerd met een klassiek beleidsinstrument. Bedenk dat<br />

bijvoorbeeld een stedebouwkundig masterplan dat in open planning tot stand is<br />

gekomen en een bouwkundig ontwerp waarmee een architectonische wedstrijd is<br />

100


gewonnen, zonder gevolg blijven zonder passend bestemmingsplan en juiste vergunningen.<br />

In subparagraaf 8.1.1 is aangegeven dat de zorg om invloed van bedrijven<br />

op inrichting van de samenleving reden kan zijn om bij PPS ook plaats in te ruimen<br />

voor participatie of inspraak. De in paragraaf 8.1 genoemde kwaliteitsslag in realisatie<br />

van VINEX-locaties kan daar de juiste situatie voor zijn. Wanneer een gemeente<br />

omwille van grondposities van ontwikkelaars in PPS werkt aan een nieuwbouwwijk,<br />

dient er extra aandacht te zijn voor financiering van collectieve of publieke<br />

voorzieningen in relatie tot het project. Bij PPS verdient ook kwaliteit voor<br />

toekomstige bewoners extra aandacht: komen er kleine standaardwoningen, die<br />

weinig duurzaam zijn of weinig bergruimte hebben, die moeilijk in te richten zijn<br />

voor invaliden, in een beklemmend stratenpatroon, voor een opgedreven prijs? Het<br />

marktmechanisme werkt tussen bouwers en bewoners niet dusdanig goed dat<br />

woonconsumenten krijgen wat ze willen hebben. Openbaar bestuur kan zich inspannen<br />

voor een grotere zeggenschap van woonconsumenten, zoals het Ministerie<br />

van VROM in 2000 aangaf. Zo kunnen gemeente en ontwikkelaars via internet<br />

(potentiële) bewoners zich laten uitspreken over ideeën voor een project en hen<br />

wijk of huizen ook mee laten ontwerpen.<br />

Het koorddansen in PPS geldt eveneens voor de combinatie van PPS en participatie,<br />

al was het maar omdat private investeerders zich zullen afvragen hoeveel<br />

van hun informatie die zij delen met ambtenaren en bestuurders ook met burgerparticipanten<br />

gedeeld kan worden. In hoeverre willen omwonenden instemmen<br />

met een bouwproject dat ingrijpt op hun leefomgeving indien de investeerder zich<br />

niet in zijn kaarten laat kijken? Bijvoorbeeld de inwoners van enkele kernen nabij<br />

het terrein van DOW Chemical hebben aanvaard dat hun woningen gesloopt worden<br />

om het bedrijf meer ruimte te laten. Zou er niet een jarenlange en zure strijd<br />

nodig zijn geweest om hen te onteigenen indien zij niet in het kader van het gebiedsgericht<br />

beleidsproject ROM Kanaalzone Zeeuws-Vlaanderen begrip hadden<br />

gekregen voor de lastige positie van de industrie?<br />

Voor de inzichten van eindgebruikers en ideële organisaties kan ook plaats<br />

worden ingeruimd bij scenariostudies en ander toekomstonderzoek. Door onzekerheid<br />

en ambiguïteit als gevolg van snelle ontwikkelingen in onze heterogene samenleving<br />

dienen experts te erkennen dat zij niet alles kunnen voorspellen en berekenen.<br />

Dan zijn interactieve vormen van beleidsonderzoek wellicht een goed middel<br />

om de toekomstige vraag van eindgebruikers en hun waardering van (beleids)producten<br />

te leren kennen.<br />

De aansturing van de Nederlandse Spoorwegen (NS) biedt een treffend voorbeeld<br />

van pluriforme sturing waarbij betrokkenheid van 'de burger' cruciaal blijkt. Bin-<br />

nen de Europese Unie worden nationale spoorwegmaatschappijen geleidelijk ver-<br />

zelfstandigd, geconfronteerd met marktwerking en geprivatiseerd. Alleen al de<br />

101


102<br />

eerste stap van verzelfstandiging brengt voor openbaar bestuur de nodige pro-<br />

blemen met zich mee: het ministerschap van Tineke Netelenbos werd niet in het<br />

minst getekend door de strijd om zeggenschap over doen en laten van de NS. De<br />

Tweede Kamer hield daarbij druk op de ketel. Netelenbos’ opvolger Roelf de Boer<br />

werd eind 2002 door de Kamer gedwongen om de NS te weerhouden van prijs-<br />

verhogingen waarvoor het prestatiecontract en zeker de ervaren dienstverlening<br />

geen ruimte zouden laten. De NS vroeg de minister om in ruil voor afzien van<br />

prijsverhoging zelf af te zien van verhoging van de vergoeding voor gebruik van<br />

infrastructuur. Daar ging het Ministerie van Verkeer en Waterstaat niet op in,<br />

hoewel De Boer toegaf dat de spoorwegen slecht onderhouden zijn; omwille van<br />

zijn demissionaire status wilde de minister niet meer geld besteden aan onder-<br />

houd. Op het moment dat directeur Aad Veenman slechte financiële jaarcijfers<br />

van NS Reizigers presenteerde (NS Vastgoed compenseerde dat overigens), waar-<br />

schuwde hij dat lage prijzen ten koste zouden gaan van de dienstverlening. De<br />

staat bracht de NS voor de rechter en in die procedure kreeg de staat bijval van<br />

consumentenorganisaties waaraan de NS had beloofd de prijzen niet te verho-<br />

gen. De advocaat van de NS, aldus journaliste Japke Bouma, merkte op dat con-<br />

sumentenorganisaties en ook Tweede Kamer externen zijn voor wat betreft de<br />

overeenkomst tussen Ministerie en vervoerder en dat hun inmenging het zaken<br />

doen van een commercieel bedrijft verstoorde. Toen de Rechtbank ’s-<br />

Gravenhage in kort geding uitspraak deed, bleek de positie van de consumen-<br />

tenorganisaties alleszins relevant: NS mocht de prijzen niet verhogen, niet zo-<br />

zeer omdat het prestatiecontract dat verbiedt maar omdat het strijdig is met de<br />

belofte aan de consumentenorganisaties. Opmerkelijk is dat die organisaties<br />

vooraf uit geldgebrek bijna besloten zich niet in de procedure te voegen. 3 De po-<br />

sitie van representanten van ‘de burger’ in dit proces belichaamt horizontaal toe-<br />

zicht.<br />

8.3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN PLURIFORME STURING<br />

8.3.1. INLEIDING<br />

Bij meervoudig ruimtegebruik is al snel sprake van meervoudige samenwerking.<br />

Dat wil zeggen dat de voorbereiding en realisatie van beleid geschiedt in samenwerking<br />

tussen burgers, bedrijven en bestuurders, ambtelijk en politiek. Deze dubbele<br />

meervoudigheid, ruimtelijk en in de samenwerking, vergt uiteenlopende in-<br />

3<br />

Bouma, J.-D. (2003) Strijd NS over fiat minister, NRC Handelsblad, 14 maart, p. 1; Bouma,<br />

J.-D. (2003) NS klem tussen minister en treinreiziger, NRC Handelsblad, 14 maart, p. 2;<br />

Bouma, J.-D. (2003) Rechter vindt dat NS belofte niet mag breken, NRC Handelsblad, 22<br />

maart, p. 8.


strumenten. Belangrijk zijn bestuurlijke instrumenten die helpen om alle betrokken<br />

partijen op één lijn te brengen. Problematisch is dat de overeenstemming die zij<br />

bereiken op gespannen voet kan staan met het recht. Partijen moeten niet alleen op<br />

één lijn komen met elkaar, maar ook met het recht. Dit probleem van pluriforme<br />

sturing onderzoeken wij in deze paragraaf door het te schetsen, en door een methode<br />

te ontwerpen om dit probleem op te lossen.<br />

8.3.2. SCHETS VAN HET PROBLEEM<br />

Hoofdvraag is hoe de initiatiefnemer van een meervoudige ruimtelijke investering<br />

kan omgaan met het aanbod van instrumenten om de voor zijn project noodzakelijke<br />

handelingen te verrichten. 4 Daartoe behoren ook juridische instrumenten. Dat<br />

zijn instrumenten die rechtspersonen de bevoegdheid geven in de werkelijkheid te<br />

interveniëren, en instrumenten die rechtspersonen de mogelijkheid geven zichzelf<br />

en belangen te beschermen tegen interventies van anderen. Op zoek naar de beste<br />

instrumenten voor zijn project kan de initiatiefnemer gebruik maken van pluriforme<br />

sturing. Het principe daarvan is heel simpel het gebruiken van efficiënte combinaties<br />

tussen instrumenten. Het gaat om het uitvinden op welke punten instrumenten<br />

compatibel zijn. Door daar gebruik van te maken kan hun inzet versterkt<br />

worden.<br />

Van pluriforme sturing zijn geen instrumenten uitgesloten, dus ook geen<br />

juridische, of soft law-instrumenten zoals arbitrage en mediation. Zeker van deze<br />

laatste twee is snel duidelijk hoe zij zich laten inpassen in processen rondom bijvoorbeeld<br />

interactieve beleidsvorming en PPS. Zij zijn beschikbaar op het moment<br />

dat de interactie in een impasse dreigt te raken. Een ander voorbeeld is de combinatie<br />

van mediation en systeeminnovatie. Een geslaagde poging tot mediation kan<br />

eindigen in een resultaat waar partijen genoegen mee nemen, maar niet meer dan<br />

dat. Een werkelijk geslaagde poging brengt partijen bijeen in een nieuwe verhouding,<br />

die zij niet eerder hadden gezien, en waar zij nieuwe perspectieven zien voor<br />

hun samenwerking. Dat is een systeeminnovatie, en om die reden kunnen kennis<br />

daarover en over mediation elkaar aanvullen.<br />

Verlaten we soft law en betreden we het terrein van vergunningen en contracten,<br />

en van rechtspraak, dan ook kunnen we instrumenten identificeren en op<br />

koppelingen wijzen. Zo volgen interactieve processen meer dan eens de lijnen van<br />

formele procedures rondom de wijziging van bestemmingsplannen, of de aanvraag<br />

van vergunningen, of subsidies. Voor PPS zijn met regelmaat van belang de oprichting<br />

van een rechtspersoon, het betalen van belasting en de organisatie van een<br />

aanbesteding. Koppelen we interactieve beleidsvorming en PPS, dan kan het goed<br />

gebeuren dat de interactie zich richt op het opstellen van een programma van eisen<br />

4 Dit is de hoofdvraag uit de projectaanvraag bij <strong>Habiforum</strong> die vooraf ging aan realisatie van<br />

dit boek.<br />

103


dat dient voor de aanbesteding. 5 Zie daar de koppeling tussen juridische en nietjuridische<br />

instrumenten. Ook juridische instrumenten onderling kunnen gekoppeld<br />

worden. Dat komt aan de orde in hoofdstuk 9, juridisch procesmanagement. Samen<br />

zijn al deze koppelingen goed om op één lijn te komen met het recht. Hier<br />

concentreren wij ons op de koppeling tussen bestuurlijke en juridische instrumenten.<br />

Hoe kom je erachter welke instrumenten op enig moment aanvullend zijn?<br />

Wij menen een antwoord gevonden te hebben in het procesmanagement, althans in<br />

bepaalde methoden daarvan. Kern van het antwoord is dat die methoden het handelen<br />

van actoren opknippen in elementen. Door middel van de stappenplannen,<br />

of checklists, waarmee deze methoden werken, achterhalen zij wie de betrokken<br />

actoren zijn, wat hun belangen, doelen, middelen, kennis en afspraken zijn, en nog<br />

veel meer. 6 Deze elementen zijn aanknopingspunten voor toepassing van de diverse<br />

instrumenten. Zo zijn belangen een aanknopingspunt voor netwerkorganisatie en<br />

ook voor de toepassing van veel juridische instrumenten.<br />

Succesvolle netwerkorganisatie kan niet zonder enig idee of actoren eigenlijk<br />

wel bevoegd zijn een belang te vertegenwoordigen. Zijn zij dat, dan kan netwerkorganisatie<br />

ook meteen duidelijk maken welke juridische instrumenten ter<br />

beschikking staan om die belangen te vertegenwoordigen. Succesvolle ketenregie<br />

kan niet zonder enig idee van de acties die actoren zullen ondernemen, dus van de<br />

middelen die zij daarvoor ter beschikking hebben. Inzet van die middelen kan nadelig<br />

zijn voor de belangen van derden. Ofwel dat is niet toegestaan, ofwel daarvoor<br />

moet nadeelcompensatie betaald worden. In samenspraak met het recht kan<br />

een goede ketenregie in beeld brengen waar de keten kan leiden tot acties die leiden<br />

tot juridische bezwaren of nadeelcompensatie.<br />

De voorbeelden van netwerkorganisatie en ketenregie geven aan hoe deze<br />

instrumenten aanknopen bij elementen van het handelen van actoren. Juridische<br />

instrumenten knopen aan bij dezelfde elementen. Zo kan duidelijk worden wanneer<br />

welke bestuurlijke en juridische instrumenten gelijktijdig van toepassing zijn.<br />

Dat is nog geen pluriforme sturing. Dat is het pas als die instrumenten elkaar gaan<br />

versterken. Brengen bijvoorbeeld netwerkorganisatie en ketenregie in een vroeg<br />

stadium in beeld welk recht van toepassing zal zijn, dan kan direct van dat recht<br />

gebruik gemaakt worden. Gebruik kan bijvoorbeeld bestaan uit het verwijderen uit<br />

het netwerk van niet bevoegde actoren, of het vermijden in de keten van acties die<br />

zeker leiden tot het betalen van veel nadeelcompensatie. Probleem is nu hoe uit te<br />

vinden wanneer welke elementen van een handelingssituatie vragen om de inzet<br />

van welke bestuurlijke en juridische instrumenten.<br />

5 Zie ook Charles Petit, in Van der Heijden & Spiering 2002: 123-140.<br />

6 Naar Jan Glastra van Loon, in Van der Heijden 2001.<br />

104


8.3.3. EEN OPLOSSING VAN HET PROBLEEM<br />

Veel, zo niet de meeste bestuurskundige methoden voor procesmanagement bestaan<br />

uit een stappenplan dat in de meeste bekende gevallen is opgebouwd uit<br />

stappen die zaken eisen als 'betrek alle relevante belangen', 'selecteer de juiste vertegenwoordigers<br />

van de belangen', 'onderzoek samen de feiten', 'geef gewichten aan<br />

de belangen'. Het recht stelt ook dergelijke eisen. Dat zijn met name de beginselen<br />

van behoorlijk bestuur. Wie goed kijkt naar methoden voor procesmanagement kan<br />

in iedere stap één of meer eisen voor procesmanagement herkennen, en kan zien<br />

dat deze eisen congruent zijn aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur<br />

(zie Van der Heijden 2001). Deze congruentie maakt het mogelijk om tegelijkertijd<br />

het stappenplan van een methode voor procesmanagement af te lopen en de beginselen<br />

van behoorlijk bestuur. Dit heeft als voordeel boven het enkel aflopen van<br />

eisen van procesmanagement, dat er direct een rechtmatigheidscontrole plaatsvindt.<br />

De jurist kan aan de hand van de beginselen gelijk op met de procesmanager<br />

toetsen wat de beste nieuwe stap is in het proces van beleidsvorming. Dus als de procesmanager<br />

een procedure voor onderzoek ontwerpt, kijkt de jurist of deze zorgvuldig<br />

is; als de procesmanager naar een onderhandelingsresultaat toewerkt, kijkt de jurist of<br />

dit naar evenredigheid is; en als de procesmanager bekijkt wie het beste een belang<br />

kunnen vertegenwoordigen, kijkt de jurist of deze mensen dit belang ook mogen vertegenwoordigen.<br />

Wanneer beleid op deze wijze tot stand komt tussen mensen die op<br />

een behoorlijke, rechtmatige wijze met elkaar om zijn gegaan, dan leidt dat tot een<br />

vergrote acceptatie. Rechtmatigheid draagt daarmee bij aan de effectiviteit, want acceptatie<br />

zal maken dat mensen bereid zijn om mee te werken aan de implementatie<br />

van het beleid.<br />

Procesmanagement is een begrip dat in de bestuurskunde een bekende klank<br />

heeft bij bevordering van effectiviteit en efficiëntie. Door het daarnaast juridische invulling<br />

te geven, kan een methode worden gevonden waarbij recht in combinatie met<br />

bestuurskunde effectiviteit, efficiëntie en rechtmatigheid van bestuur bevordert. Wij<br />

constateren het bestaan van twee parallelle reeksen normen. Toepassing van de<br />

bestuurskundige reeks leidt tot bevordering van effectiviteit en efficiëntie en sluit<br />

onrechtmatigheid niet uit. Toepassing van de juridische reeks leidt tot bevordering<br />

van de rechtmatigheid en sluit ineffectiviteit en inefficiëntie niet uit. Gecombineerde<br />

toepassing van de reeksen leidt tot beleid dat binnen de grenzen van het recht zo<br />

effectief en efficiënt mogelijk is. Bovendien kan onrechtmatigheid gepaard gaan<br />

met hoge schadevergoeding en langdurige stagnatie. Dat is bijzonder ineffectief en<br />

inefficiënt, het werken aan rechtmatigheid kan voorkomt dat. Aan gecombineerde<br />

toepassing draagt bij dat er grote overeenkomsten zijn tussen diverse normen uit de<br />

ene en uit de andere reeks. Zeker het gelijktijdig toepassen van overeenkomstige<br />

normen draagt bij aan het vinden van de passende combinatie van effectiviteit, efficiëntie<br />

en rechtmatigheid. Wie in onderstaande lijst de normen paarsgewijs afloopt,<br />

moet daaraan kunnen bijdragen in een situatie van meervoudige samenwerking.<br />

105


Stappen van bestuurskundig<br />

procesmanagement<br />

Onderzoek relevante wettelijke<br />

kaders en beleidsstukken:<br />

106<br />

Beginselen van behoorlijk bestuur<br />

Legaliteit en het verbod van détournement de pouvoir:<br />

het legaliteitsbeginsel eist dat bestuurshandelen<br />

waarbij eenzijdig verplichtingen worden opgelegd,<br />

geschiedt op basis van een wettelijke grondslag en<br />

dat het bestuurshandelen zich conform de wet voltrekt.<br />

Het verbod van détournement de pouvoir<br />

houdt in dat een bestuursorgaan bij het nemen van<br />

een besluit, zijn bevoegdheid niet tot een ander doel<br />

mag gebruiken, dan tot de doeleinden waartoe deze<br />

is gegeven (art. 3:3 Awb).<br />

Stakeholderanalyse: Specialiteit: het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks<br />

bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet<br />

uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit<br />

te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit<br />

(art. 3:4, lid 1, Awb).<br />

Vastleggen afspraken: Materiële rechtszekerheid: het materiële rechtszekerheidsbeginsel<br />

eist de bescherming van door het<br />

objectieve recht toegekende rechtsposities.<br />

Onderzoek van feiten: in situaties<br />

kan een 'rapportenoorlog' worden<br />

voorkomen door gezamenlijk<br />

onderzoek, joint fact finding, en<br />

soms is een interactieve, creatieve<br />

verkenning zinvoller dan een<br />

'droog' onderzoek.<br />

Helderheid van optreden: ga<br />

miscommunicatie tegen en wees<br />

voorzichtig met onderling vertrouwen.<br />

Formele zorgvuldigheid: bij de voorbereiding van<br />

een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige<br />

kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen<br />

belangen (art. 3:2 Awb).<br />

Verbod van willekeur en gelijkheidsbeginsel: het<br />

verbod van willekeur eist consistentie in het handelen<br />

van een bestuursorgaan binnen een beleid, en legt<br />

de plicht op om een wijziging van beleid te rechtvaardigen.<br />

Uit het gelijkheidsbeginsel volgt dat gevallen<br />

die op grond van bestaand beleid als gelijke gevallen<br />

moeten worden aangemerkt geen ongelijke<br />

behandeling mogen krijgen. Is wel sprake van een<br />

ongelijke behandeling, dan is er een wijziging van het<br />

beleid, die op grond van het verbod van willekeur<br />

gerechtvaardigd moet kunnen worden.


Doelen verhelderen: Vertrouwen: het vertrouwensbeginsel eist dat een<br />

bestuursorgaan door hem gewekte gerechtvaardigde<br />

verwachtingen zo enigszins mogelijk honoreert.<br />

Selectie sleutelfiguren: Rechtstreeksheid: de vertegenwoordiging van een<br />

belang dient te geschieden door de juiste persoon of<br />

instantie. Dat is een rechtspersoon wiens eigen belang<br />

op het spel staat, of zijn vertegenwoordiger, of<br />

een rechtspersoon die staat voor een algemeen of een<br />

groepsbelang. De vertegenwoordiger van een algemeen<br />

belang kan goed een overheidsorgaan zijn.<br />

Effectiviteit: Geschiktheid: het geschiktheidsbeginsel eist dat<br />

wordt nagegaan met behulp van welke maatregelen,<br />

of middelen, de gewenste doelstelling bereikt kan<br />

worden.<br />

Efficiëntie: Noodzakelijkheid: het noodzakelijkheidsbeginsel eist<br />

dat wordt bezien welke van de geschikt bevonden<br />

maatregelen het minst ingrijpend is voor welke betrokkenen<br />

die nadeel ondervinden, en dat wordt<br />

gekozen voor de per saldo minst ingrijpende maatregelen.<br />

Draagvlak: Evenredigheid: een bestuursorgaan dient te beoordelen<br />

of de middelen, die het wil inzetten om een doel<br />

te bereiken, niet zodanig belangen schaden, dat een<br />

onevenredige verhouding ontstaat met de belangen<br />

die het nastreven van het doel dient. Art. 3:4 lid 2<br />

Awb formuleert dit als volgt: De voor een of meer<br />

belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit<br />

mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de<br />

met het besluit te dienen doelen.<br />

Rationaliteit en voorlichting: Motivering en formele rechtszekerheid: het motiveringsbeginsel<br />

eist een draagkrachtige en kenbare<br />

motivering van het besluit (art. 3:46 Awb). Het formele<br />

rechtzekerheidsbeginsel eist dat het besluit zelf<br />

duidelijk, ondubbelzinnig en kenbaar is.<br />

107


8.4. CONCLUSIE<br />

Pluriforme sturing is de optimalisatie van combinaties binnen de reeks nieuwe en<br />

oude sturingsvormen. Die sturingsvormen zijn nodig om de complexe projecten<br />

van meervoudig ruimtegebruik naar tevredenheid en correct tot een einde te brengen.<br />

In de combinaties dienen instrumenten elkaar te versterken. Pluriforme sturing<br />

is meer effectieve en efficiënte sturing. Dankzij combinatie van bestuurlijke en juridische<br />

instrumenten wordt door sturing tevens de huidige en de toekomstige<br />

rechtmatigheid bewaakt. Gebleken is dat procesmanagement een antwoord geeft<br />

op de vraag welke instrumenten, bestuurlijk en juridisch, op enig moment aanvullend<br />

zijn. Het bovenstaande stappenplan kan bijvoorbeeld helpen uitvinden dat in<br />

een handelingssituatie van belang is om feiten nog eens goed op een rij te zetten.<br />

Dat kan de weg wijzen naar het instrument van joint fact finding dat bekend is in<br />

het procesmanagement.<br />

Bovenstaand parallel stappenplan maakt zichtbaar welke rechtseisen van<br />

toepassing zijn op joint fact finding, zodat dit direct rechtsconform gedaan kan<br />

worden. Dat is in elk geval het zorgvuldigheidsbeginsel en bijvoorbeeld ook het<br />

rechtstreeksheidsbeginsel dat waarschuwt om bepaalde mensen niet over te slaan.<br />

Bovendien laten de feiten zien welke wettelijke regimes daarop van toepassing zijn,<br />

bijvoorbeeld bij problemen met de bodem is dat de Wet bodembescherming. Bestudering<br />

van die wet zal vele aanwijzingen geven welke feiten onderzocht moeten<br />

worden. Dat en toepassing van bijvoorbeeld het zorgvuldigheidsbeginsel ondersteunt<br />

de joint fact finding, en andersom ondersteunt die fact finding het nakomen<br />

van die wet en dat beginsel. Dat is het slim combineren van bestuurlijke en juridische<br />

instrumenten.<br />

LITERATUUR<br />

Beukenholdt-ter Mors, M.A., H.H.F.M. Daemen & L. Schaap, m.m.v. K.M. Tan<br />

& W.J. Verheul (2002) Participatiebevordering in het Nederlands Openbaar<br />

Bestuur, 1975-2000, Een andere analyse van evaluaties, Rotterdam: Erasmus<br />

Universiteit Rotterdam, Centre for Local Democracy.<br />

Bult-Spiering, M. (2003) Publiek-private samenwerking, De interactie centraal,<br />

Utrecht: Uitgeverij Lemma.<br />

Edelenbos, J. (2000) Proces in Vorm, Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming<br />

over lokale ruimtelijke projecten, Utrecht: Uitgeverij Lemma.<br />

Edelenbos, J. & R. Monnikhof (red.) (2001) Lokale interactieve beleidsvorming,<br />

Een vergelijkend onderzoek naar de consequenties van interactieve beleidsvorming<br />

voor het functioneren van de lokale democratie, Utrecht: Uitgeverij<br />

Lemma.<br />

Gunnigham, N. & P. Grabosky (1998) Smart Regulation, Designing Environmental<br />

Policy, Oxford: Clarendon Press.<br />

108


Heijden, G.M.A. van der (2001) Een filosofie van behoorlijk bestuur, Een verklaring<br />

voor de juridische en de maatschappelijke functie van de beginselen van<br />

behoorlijk bestuur, dissertatie Universiteit van Amsterdam.<br />

Heijden, G.M.A. van der, N.F. van Manen & C.L.B. Kocken (2000) Publiek Private<br />

Samenwerking: Risico’s en Regulering, Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting,<br />

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.<br />

Heijden, J. van der & B. Spiering (red.) (2002) Publiek opdrachtgeverschap, De<br />

burger als klant, Delft: Eburon.<br />

Heijden, J. van der (2005), Recombinatie van overheid en samenleving. Denken<br />

over innovatieve beleidsvorming, Delft: Eburon.<br />

Klijn, E.H. (1996) Regels en sturing in netwerken, De invloed van netwerkregels op<br />

de herstructurering van naoorlogse wijken, Delft: Eburon.<br />

Klijn, E.H. (2001) Rules as Institutional Context for Decision Making in Networks,<br />

The Approach to Postwar Housing Districts in Two Cities, Administration<br />

& Society, jg. 33, nr. 2, pp. 133-164.<br />

Klijn, E.H. & J.F.M. Koppenjan (2000) Politicians and Interactive Decision Making,<br />

Institutional Spoilsports or Playmakers, Public Administration, jg. 78,<br />

nr. 2, pp. 365-387.<br />

Mastik, H. (2002) Responsief Simuleren, De speelruimte voor leren en sturen in<br />

meerduidige context, Delft: Eburon.<br />

Oosten, W. (2003) Inleiding bestuurskunde, Utrecht: Uitgeverij Lemma.<br />

Pront-van Bommel, S., H.D. Stout & I.C. van der Vlies (1998) Juridische kwaliteiten<br />

van onderhandelend bestuur, Amsterdam: Amsterdam University Press.<br />

Veld, R.J. in 't (red.) (2001) Eerherstel voor Cassandra, Een methodologische beschouwing<br />

over toekomstonderzoek voor omgevingsbeleid, Utrecht: Uitgeverij<br />

Lemma.<br />

VROM-raad (2000) Het instrument geslepen, Voorstellen voor een herziene WRO<br />

en voor een betere kostenverdeling bij grondexploitatie, Den Haag: VROMraad.<br />

Weggeman, J. (2003) Controversiële besluitvorming, Opkomst en functioneren van<br />

groen polderoverleg, Utrecht: Uitgeverij Lemma.<br />

Wiggers-Rust, L.F. (red.) (1999) Mediation: een nieuw instrument in het speelveld<br />

van milieu en ruimtelijke ordening, Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />

Wiggers-Rust, L.F. (red.) (2000) Toepassing van mediation bij conflicten in het<br />

leefomgevingsbeleid, Praktijkverkenning, Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />

109


HOOFDSTUK 9<br />

Rechtsoptimalisatie<br />

Jurgen van der Heijden<br />

9.1. INLEIDING<br />

Daar komt meervoudig ruimtegebruik van: de eis dat kavels op een bedrijventerrein<br />

tot 75% bebouwd worden. Zijn die kavels populair, dan zullen de kopers<br />

zoeken naar oplossingen als hoogbouw, ondergronds bouwen, op het dak parkeren,<br />

en het delen van ruimtes met buren voor bijvoorbeeld het bedrijfsrestaurant.<br />

Zo’n eis van 75% kunnen gemeenten stellen in het bestemmingsplan. Op dit moment<br />

kennen veel plannen die eis niet, of een veel lager percentage. Dan is meervoudig<br />

ruimtegebruik een keuze en geen rechtsplicht. Eindeloos veel bedrijventerreinen<br />

staan vol met loodsen die vaak uit niet meer bestaan dan een betonnen vloer<br />

met een overkapping weinig hoger dan een vrachtauto. De door het recht beschermde<br />

vrijheid om dat te mogen bouwen is vanuit het perspectief van meervoudig<br />

ruimtegebruik een obstakel.<br />

Het is misschien vreemd om vrijheid als juridisch obstakel te beschouwen,<br />

en beter bekend als obstakel voor meervoudig ruimtegebruik zijn wetten die vrijheden<br />

inperken. Zo kan op grond van diverse wettelijke bepalingen hoogbouw niet<br />

zijn toegestaan. Het bestuur moet dat handhaven en daardoor hoogbouw tegenhouden,<br />

en burgers mogen op grond van die bepalingen bezwaar maken tegen<br />

plannen voor hoogbouw. Dat kan terecht zijn, omdat hoogbouw op die locatie<br />

volstrekt misplaatst is. Andersom kan het ook zijn dat hoogbouw op die locatie<br />

bijvoorbeeld de beste oplossing is om woonruimte te scheppen, en stukken natuur<br />

te behouden die anders bij laagbouw verloren zouden gaan. Houdt het recht dat<br />

tegen, dan ook is het een obstakel voor meervoudig ruimtegebruik.<br />

Kan het geldende recht helpen met beide obstakels om te gaan, en kan het<br />

wenselijke recht ze uit de weg ruimen, als ze niet langer te rechtvaardigen zijn? Dit<br />

hoofdstuk geeft op deze vraag twee antwoorden. Het eerste gaat in op het geldende<br />

recht, en betreft juridisch procesmanagement. Dat is het zoeken naar de optimale<br />

inhoudelijke en procedurele afstemming van de vergunningen en contracten die<br />

nodig zijn voor een project. Deze rechtsoptimalisatie vraagt samenwerking en creativiteit<br />

van verschillende juristen en ook niet-juristen. Het tweede antwoord gaat<br />

over het wenselijk recht. Waar het geldende recht goede meervoudige oplossingen<br />

111


onmogelijk dreigt te maken, moet de wetgever daarop worden gewezen, zodat de<br />

wet kan worden geoptimaliseerd.<br />

9.2. GELDEND <strong>RECHT</strong><br />

9.2.1. INLEIDING<br />

Procesmanagement richt zich direct op een project. Alle voorbereidingen die anders<br />

gefaseerd plaatsvinden, moeten nu zoveel mogelijk tegelijkertijd plaatsvinden.<br />

Daarmee leidt procesmanagement tot het verschijnsel dat allen die betrokken zijn<br />

bij een beleid in korte tijd een integraal overzicht moeten krijgen over alle kennis,<br />

steun, oppositie, middelen, doelen, belangen, alternatieven, en zo verder. Dit heeft<br />

gevolgen voor de jurist die het procesmanagement ondersteunt. Hij moet een zo<br />

volledig mogelijk beeld schetsen van al het recht dat een rol zal spelen bij een project.<br />

Vervolgens zal hij moeten bekijken welke mogelijkheden dit recht biedt om<br />

het project zo effectief en efficiënt mogelijk voor te bereiden en te realiseren.<br />

Daarvoor moet een methode voor juridisch procesmanagement dienen, maar hoe<br />

kan een dergelijke methode inzichtelijk maken welk recht een rol zal spelen bij een<br />

project?<br />

Het juridische begrip ‘bevoegdheid’ is een aanknopingspunt om uit alle<br />

elementen van een gecompliceerd en omvangrijk project op te maken welk recht er<br />

speelt, en bovendien welke mogelijkheden dit recht biedt tot optimalisatie van het<br />

project. De totstandkoming van een meervoudig project is te beschouwen als het<br />

benutten van de mogelijkheden die de publiek- en privaatrechtelijke bevoegdheden<br />

van alle betrokken partijen bieden binnen de grenzen die deze bevoegdheden stellen.<br />

1 Juridisch procesmanagement moet een instrument zijn dat alle bij een meervoudig<br />

project betrokken bevoegdheden op een rijtje zet en onderzoekt op ‘mogelijkheden<br />

en grenzen’.<br />

De inzet van een bevoegdheid is regelmatig verplicht, maar soms staat ook<br />

de keuze tussen diverse bevoegdheden open. Dat biedt de mogelijkheid om te kiezen<br />

voor de bevoegdheid die het beste past bij de meest voordelige/minst nadelige<br />

wijze van realisatie van een project. Zo geeft afhankelijk van het project de keuze<br />

voor de ene soort rechtspersoon meer voordelen dan voor de andere, bijvoorbeeld<br />

omdat de ene rechtspersoon gunstiger is bij de aanvraag van subsidies, en de andere<br />

gunstiger bij het betalen van belastingen.<br />

Ook staan binnen een bevoegdheid vaak verschillende wegen open om deze<br />

uit te oefenen, waarbij naar de meest voordelige c.q. minst nadelige weg kan worden<br />

gezocht. Is bijvoorbeeld aanbesteding verplicht, dan laat het recht nog diverse<br />

wegen open om deze aanbesteding te organiseren. Tenslotte is naast de wijze van<br />

inzet van een bevoegdheid ook belangrijk om te kijken hoe dat gecombineerd kan<br />

1<br />

De beperkingen die het recht aan de hand van de Windmill-criteria oplegt aan de uitoefening<br />

van privaatrechtelijke bevoegdheden zullen hier buiten beschouwing blijven.<br />

112


worden met andere bevoegdheden. Dit leidt tot twee vragen die per gevonden<br />

bevoegdheid steeds gesteld kunnen worden:<br />

Inzet: Kan deze bevoegdheid op diverse wijzen worden ingezet, en zo ja,<br />

wanneer is welke wijze van inzet het meest voordelig of minst nadelig<br />

bij de realisatie van een meervoudig project?<br />

Combinatie: Kan deze bevoegdheid worden gecombineerd met andere bevoegdheden,<br />

en zo ja, wanneer is welke combinatie het meest voordelig of<br />

minst nadelig bij de realisatie van een meervoudig project?<br />

Een methode voor juridisch procesmanagement, die het antwoord op deze beide<br />

vragen wil geven, valt uiteen in twee onderdelen, te weten inventarisatie en optimalisatie.<br />

Beide komen nu aan bod, en daarna geeft optimalisatie nog aanleiding<br />

tot extra gedachten over waar het optimum dan ligt. Daartoe worden twee juridische<br />

break even points beredeneerd.<br />

9.2.2. INVENTARISATIE<br />

Eerst is een inventarisatie nodig van alle publiek- en privaatrechtelijke bevoegdheden<br />

die zeker of waarschijnlijk een rol zullen spelen bij de voorbereiding en realisatie<br />

van een meervoudig project. Hier dient zich aan dat het voor de jurist noch<br />

eenvoudig is om een project te overzien, noch om al het recht te overzien. Zo kan<br />

het zin hebben om aandacht te geven aan subsidies. Op dat moment wordt het<br />

interessant om te kijken wat de beste soort rechtspersoon is voor het project. Die<br />

keuze maakt verschil als het gaat om zaken als subsidie, belasting, verzekering, PPS<br />

en aanbesteding. Welke jurist overziet dat allemaal?<br />

Om alle mogelijke juridische vragen te beantwoorden is een confrontatie<br />

nodig tussen mensen die alle feiten van het project kunnen presenteren, en juristen<br />

die tezamen overzicht hebben over de normen die van toepassing zijn op deze feiten.<br />

Daarbij moet in acht worden genomen dat zeker de feiten, maar ook de normen<br />

in de loop van het project kunnen veranderen. Dit betekent dat de confrontatie<br />

tussen feiten en normen zich met enige regelmaat zal moeten herhalen, bijvoorbeeld<br />

wanneer het project een wending heeft genomen, of een wet is gewijzigd.<br />

Zien we even af van de herhaling, dan is de vraag hoe op enig moment de<br />

confrontatie tussen feiten en normen moet worden georganiseerd. Dit kan eenvoudig<br />

door de juiste mensen bij elkaar te brengen, maar het is beter wanneer dit zo<br />

gebeurt dat gebruik wordt gemaakt van voorgaande ervaringen én geleerd wordt<br />

voor de volgende keer. Dat vraagt om een methode van juridisch procesmanagement<br />

die enigszins gestructureerd is, bijvoorbeeld doordat er reeds een checklist is<br />

van feiten en normen die in vergelijkbare projecten een rol speelden. De literatuur<br />

113


en de praktijk laten op dit moment reeds dergelijke checklists zien. 2 Een concreet<br />

advies om te werken met juridisch procesmanagement is het bijeenbrengen van een<br />

juridische werkgroep die om twee redenen multi-disciplinair is:<br />

− Feitenkenners en juristen: in de werkgroep zitten mensen die het project<br />

feitelijk kennen, en mensen die het recht kennen. De ‘feitenkenners’ kunnen<br />

vertegenwoordigers zijn van de overheid, bedrijven, en ook belanghebbenden.<br />

Deze niet-juristen helpen de juristen het project te zien vanuit andere<br />

invalshoeken, bijvoorbeeld politiek, organisatorisch, technisch en financieel.<br />

Tegelijkertijd zijn zij voor de juristen het kanaal om hun kennis terecht te laten<br />

komen bij alle niet-juristen die het project mede vorm geven.<br />

− Verschillende soorten juristen: multidisciplinair wil in de tweede plaats<br />

zeggen dat de juristen uiteenlopende achtergronden moeten hebben, waaronder<br />

civilisten, fiscalisten, en kenners van het algemeen bestuursrecht,<br />

ruimtelijk ordeningsrecht en milieurecht. Belangrijk zijn vertegenwoordigers<br />

van de direct betrokken bestuursorganen, die onder meer de bestemmingsplannen<br />

en andere ruimtelijke plannen goed kennen. Daarnaast is de mogelijkheid<br />

belangrijk specialisten te kunnen horen op bijvoorbeeld het gebied<br />

van het aanbestedingsrecht of het internationaal recht.<br />

Duidelijk is dat het recht op diverse manieren van toepassing zal zijn op een project.<br />

Zo zal met name het publiekrecht betrekking hebben op de verschillende beleidsterreinen<br />

die tegelijkertijd aan de orde zijn, zoals milieu, ruimtelijke ordening<br />

en volkshuisvesting. Op de verschillende samenwerkingsvormen, zoals aanbesteding,<br />

rechtspersonen en contracten, bijvoorbeeld in een situatie van PPS, zal met<br />

name het privaatrecht van toepassing zijn. Geen enkele jurist kan tegelijkertijd op<br />

al deze uiteenlopende terreinen de juridische kennis beheersen. Wil de jurist derhalve<br />

behulpzaam zijn, dan zal hij in de eerste plaats moeten beschikken over vaardigheden,<br />

of een instrument om de inbreng van kennis uit vrijwel alle juridische<br />

deelgebieden te coördineren.<br />

De multi-disciplinaire werkgroep is bij uitstek het instrument dat daarvoor<br />

kan dienen. Het kan voor de jurist de plek zijn waar hij samen met andere juristen<br />

uitvindt hoe een project er precies uitziet, welke rechtsgebieden daarbij betrokken<br />

zijn, hoe het tijdsverloop ongeveer is met het oog op de procedures, welke belangen<br />

en belangenvertegenwoordigers er precies zijn, en zo ook in contact te komen<br />

met potentiële appellanten. Dit kan ook bijdragen aan optimalisatie.<br />

9.2.3. OPTIMALISATIE<br />

Het recht is een database vol informatie over de juiste aanpak van een project,<br />

bijvoorbeeld in de praktijk van meervoudig ruimtegebruik. Slim gebruik van die<br />

2<br />

Infrastructuur, praktische handleiding bestuurlijke en juridische procedures bij aanleg en<br />

reconstructie, G. Stigter (Red.), Den Haag 1997; F.P.C.L. Tonnaer e.a., Handleiding Procedures,<br />

milieu – ruimtelijke ordening – infrastructuur – bouw, Sdu uitgevers, Den Haag.<br />

114


informatie kan het project optimaliseren. Tegelijkertijd is deze database soms verouderd<br />

of tegenstrijdig. De praktijk leert dat actoren elkaar verder kunnen helpen<br />

hoe het beste om te gaan met deze database en tegenstrijdigheden. Minimaal moet<br />

juridisch advies een project van meervoudig ruimtegebruik behoeden voor verlies<br />

in de rechtszaal. Bovenop dit minimum kan het recht een project veel meer behulpzaam<br />

zijn.<br />

Een voorbeeld van optimalisatie binnen het recht zijn milieuzorgsystemen.<br />

Wie de ondergrens van het milieurecht opzoekt, loopt het risico te maken te krijgen<br />

met harde handhaving. Wie in overleg met de milieu-inspectie een zorgsysteem<br />

opstelt om zo goed mogelijk met het milieu om te gaan, heeft ook te maken met<br />

handhaving, maar dan in overleg over de beste wijze van realisatie van het voorgenomen<br />

project. Een ander voorbeeld bestaat uit opties die diverse wetten bieden.<br />

Er leiden meer wegen naar Rome, en de projectontwikkelaar kan soms kiezen uit<br />

uiteenlopende wijzen om zijn project in te passen in ruimtelijke plannen, of aan te<br />

besteden, of als een rechtspersoon te organiseren.<br />

Nog een voorbeeld van optimalisatie bestaat uit het zoeken naar een goede<br />

afstemming tussen alle procedures die een project gelijktijdig of volgtijdelijk moet<br />

doorlopen. Hoe kan bijvoorbeeld het gebruik van de ondergrond voor kabels en<br />

leidingen worden geoptimaliseerd met behulp van het recht? In de praktijk blijkt<br />

dat de verschillende ruimteclaims moeilijk zijn te coördineren. Een veelheid van<br />

regelingen kan hierop worden toegepast, zoals APV-regelingen, bestemmingsplannen<br />

en privaatrechtelijke regelingen met betrekking tot eigendom van de grond, of<br />

schade. De vraag is hoe deze regelingen in een juiste verhouding kunnen bijdragen<br />

aan een optimaal gebruik van de ondergrond. Juridisch procesmanagement is een<br />

instrument om in een totaalbeeld alle juridische gegevens samen te brengen. Dat<br />

helpt bij een optimale voorbereiding en realisatie van een meervoudig project.<br />

Procedureel is het een vraag welke weg wordt gekozen. Opvallend is namelijk<br />

dat de diverse betrokken wetten vaak meer dan één mogelijkheid bieden om<br />

een project voor te bereiden, maar dat meestal slechts een enkele mogelijkheid<br />

wordt gebruikt. Er liggen met andere woorden binnen het geldende recht de nodige<br />

mogelijkheden om projecten voor te bereiden, die zelden of nooit worden gebruikt,<br />

dode letters. Voordat nieuw recht wordt gecreëerd, is het zinvol om die<br />

mogelijkheden eens tegen het licht te houden.<br />

Sterker nog dan het zoeken naar mogelijkheden om ‘dode letters’ te gebruiken,<br />

is het zoeken naar mogelijkheden om ‘buiten het karrenspoor’ te komen. Dat<br />

wil zeggen die artikelen die wel worden gebruikt, anders te gebruiken. Zo wordt<br />

vaak gesuggereerd om ‘globaal te bestemmen’, opdat een bestemmingsplan ook op<br />

termijn ruimte biedt, maar toch neigen gemeenten ernaar om bestemmingsplannen<br />

altijd weer ‘dik in te kleuren’, het karrenspoor. Met het oog op het boeken van<br />

tijdwinst heeft het derhalve zin om ander gebruik van bestaande bevoegdheden te<br />

onderzoeken, zeker van bevoegdheden die veel worden benut, maar ook die nu<br />

‘dode letter’ zijn.<br />

115


Het is ongebruikelijk voor de jurist om na te denken over het effectief en efficiënt<br />

verrichten van een rechtmatige handeling. Meestal toetst hij of een handeling niet<br />

onrechtmatig is, en laat het daarbij. Toch bestaat er een toenemende aandacht voor<br />

de vraag welke mogelijkheden het recht biedt om een handeling zo optimaal mogelijk<br />

voor te bereiden en uit te voeren. Belangrijke voorbeelden daarvan zijn parallelschakeling<br />

en de integratie en coördinatie van besluitvorming:<br />

− Parallelschakeling: door nu vast uit te gaan van het recht bij het maken van<br />

afspraken tussen de overheidspartners, kan een methode van juridisch procesmanagement<br />

het risico verminderen dat de door partijen behaalde overeenstemming<br />

later in strijd blijkt te zijn met het recht. VROM heeft in dit<br />

verband de methode van parallelschakeling geïntroduceerd, die uitgaat van<br />

een schakeling tussen de onderhandelingen over een project en de aanpassing<br />

van ruimtelijke plannen, met name het bestemmingsplan. 3<br />

− Integratie en coördinatie van besluitvorming dienen om samenhangende<br />

publiekrechtelijke besluiten binnen de grenzen van de wet zo snel mogelijk<br />

te nemen. 4 Daarnaast leiden zij tot verbetering van de afstemming tussen de<br />

samenhangende besluiten. Dit kan de kwaliteit van de besluiten verbeteren,<br />

wat ze bij de rechter een grotere kans geeft overeind te blijven. Zo zal de<br />

uitvoering van een meervoudig project overeenkomstig een reeks eisen moeten<br />

zijn die het recht bijvoorbeeld stelt aan de bescherming van landschap,<br />

cultuurhistorie, natuur en milieu. Door deze eisen nu vast te integreren in<br />

het maken van afspraken wordt het risico verminderd dat zij later in strijd<br />

blijken te zijn met het door bij het project betrokken partijen behaalde onderhandelingsresultaat.<br />

Heeft een project bijvoorbeeld een inhoud in een bestemmingsplan, die zich niet<br />

verdraagt met de voorwaarden die gelden bij een belangrijke subsidie, dan komt die<br />

subsidie in gevaar. Bestaat er discrepantie tussen de streekplannen en de bestemmingsplannen,<br />

dan is een project kwetsbaar bij de rechter wanneer een appellant<br />

zich verzet tegen één van deze plannen. Strijden de voorwaarden van een contract<br />

voor agrarisch natuurbeheer met een waterbeheersplan, dan kan schadevergoeding<br />

dreigen. Coördinatie tussen de diverse publiekrechtelijke besluiten en privaatrechtelijke<br />

overeenkomsten heeft als doel om de inhoud van een project eenduidig<br />

terecht te laten komen in al deze besluiten en overeenkomsten. Daarmee blijft de<br />

integriteit van dit project gehandhaafd, en worden juridische risico’s verkleind.<br />

Coördinatie is om nog een reden van belang: zeker wanneer de periode van uitvoering<br />

zo’n vijftien tot twintig jaar beslaat, wordt duidelijk dat het project het risico<br />

3<br />

Slagvaardig en democratisch, parallelschakeling: een strategisch concept voor ruimtelijke<br />

besluitvormingsprocessen in de gemeente, Rijksplanologische Dienst, augustus 1999.<br />

4 Zie bv. A.G. Bregman, Ruimtelijke plancoördinatie en projectbesluitvorming, Deventer<br />

1999, p. 112 e.v.<br />

116


loopt om te veranderen onder invloed van tal van andere activiteiten. Coördinatie<br />

van besluitvorming kan dit risico verkleinen.<br />

Een bijkomend voordeel van zowel integratie als coördinatie is het versnellen<br />

van een project. Door integratie kunnen sommige formele inspraakprocedures<br />

reeds onderdeel worden van de communicatie tussen de partijen binnen een project<br />

en alle betrokkenen daarbuiten. Dankzij coördinatie kunnen procedures enigszins<br />

in elkaar worden geschoven, waardoor tijdwinst ontstaat. 5 Zijn ten behoeve van de<br />

uitvoering van een project bijvoorbeeld vergunningen nodig voor ontgrondingen,<br />

voor het bouwen van gemalen, voor het slopen van gebouwen, en voor het aanleggen<br />

van wegen en fietspaden, dan zijn er mogelijkheden om de komst van die vergunningen<br />

door middel van coördinatie te bespoedigen. Sommige wetten bieden<br />

zelfs expliciet deze mogelijkheid, zoals art. 39 WRO en de nieuwe bepalingen uit<br />

de Wet Milieubeheer (juncto Natuurbeschermingswet) en uit de vijfde tranche van<br />

de Algemene wet bestuursrecht, die samenhangende besluitvorming als onderwerp<br />

heeft.<br />

Na dit alles laten zeker zes stappen van juridische optimalisatie zich onderscheiden:<br />

− Het helpt om juridisch advies van start tot eindstreep in te winnen. Dat<br />

voorkomt het ongemak te laat te moeten horen dat een element van een<br />

project nu of in de nabije toekomst niet is toegestaan.<br />

− Het is verstandig om helemaal uit de rechtszaal weg te blijven. Juristen kunnen<br />

inschatten wie bezwaar tegen een project kunnen maken, en hoe dat<br />

kan worden voorkomen.<br />

− De vele juridische procedures die een project moet doorlopen zijn vatbaar<br />

voor regie. Juristen kunnen helpen om twee of meer vergunningtrajecten op<br />

elkaar af te stemmen, en daarbij gebruik te maken van coördinatiebepalingen,<br />

of de totstandkoming van twee of meer contracten, of een traject waarin<br />

vergunningen en contracten voorkomen, bijvoorbeeld bij aanbesteding. 6<br />

De tijd die deze parallelschakeling bespaart, laat een project eerder renderen.<br />

− Goede parallelschakeling is niet alleen procedureel van belang, maar zorgt<br />

ook dat een project eenduidig terechtkomt in alle betrokken vergunningen<br />

en contracten. Tweeslachtigheid maakt een project zwak voor de rechter.<br />

Door daarvoor te waken houdt de jurist alle betrokkenen bij het project<br />

scherp.<br />

5<br />

Zie H.P. Heida, F.A.M. Stroink, P.C.E. van Wijmen, Complexe besluitvorming, preadvies<br />

voor de Vereniging voor Administratief Recht, Alphen a/d Rijn 1998.<br />

6<br />

Zie voor dit laatste Charles Petit, Interactie bij overheidsopdrachten in de bouw, in Jurgen<br />

van der Heijden, Ben Spiering (Red.) Publiek opdrachtgeverschap, de burger als klant, XPINreeks<br />

deel 1, Eburon, Delft 2002, p. 123 – 140.<br />

117


− Parallelschakeling gaat verder dan alleen het recht, maar betreft ook de<br />

talloze andere beslissingen die binnen een project moeten vallen. Zo moeten<br />

er politieke, technische, organisatorische en financiële beslissingen vallen.<br />

De jurist moet die niet willen regisseren, maar kan wel behulpzaam zijn om<br />

er structuur in aan te brengen.<br />

− Voor zover besluitvorming door het recht wordt vereist, volgt dat vaak het<br />

karrenspoor, terwijl ook andere routes open staan. Zo staat de mogelijkheid<br />

open om door middel van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening<br />

een tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan aan te vragen. Hoewel<br />

zij van dit artikel gebruik zouden kunnen maken, kiezen velen voor de<br />

bekende weg van artikel 19, de permanente vrijstelling. Juristen kunnen een<br />

project behulpzaam zijn door te helpen zoeken naar alle mogelijkheden en<br />

kansen die het huidige en komende geldende recht biedt.<br />

9.2.4. JURIDISCHE BREAK EVEN POINTS<br />

Een initiatiefnemer kan per activiteit worden gewezen op het huidige en ook het<br />

komende geldende recht. Zo kan hij achterhalen welk risico zijn project nu en in<br />

de toekomst loopt een rechtsregel te overtreden, en wat de consequenties daarvan<br />

zijn. De ervaring leert dat enkel een blik in wet- en regelgeving en jurisprudentie te<br />

weinig informatie oplevert over wat een rechtsnorm op enig moment werkelijk<br />

vereist. Contact met de dienst die een norm handhaaft levert meer informatie op.<br />

Het is onverstandig om daar volledig blind op te varen, omdat de rechter altijd<br />

anders kan oordelen. Dat wijst op redenen om anders met het recht om te gaan,<br />

dan enkel het maken van een risico-analyse op basis van wat bekend is uit wet en<br />

jurisprudentie. Daar is nog een andere en belangrijke reden voor. Wie enkel interesse<br />

heeft in de juridische risico’s kijkt naar de ondergrens van het recht (wat mag<br />

nog net wel, en wat mag net niet). Boven die grens echter biedt het recht ruimte<br />

om een project te optimaliseren.<br />

Juridisch procesmanagement onderscheidt zich van juridisch risicomanagement.<br />

Dit laatste zoekt waar de risico’s op schorsing of vernietiging door de rechter<br />

precies liggen, of op het toekennen van schadevergoeding. Dat is geen pleidooi om<br />

regels te overtreden waarbij het risico van handhaving klein is. Juridisch risicomanagement<br />

zoekt ten bate van een project naar een soort break even point waar de<br />

risico’s nog net aanvaardbaar zijn. Juridisch procesmanagement zoekt naar een<br />

ander break even point, waarbij het niet gaat om de aanvaardbare risico’s maar om<br />

draagvlak en het wegnemen van hindermacht. Het is een aanvaardbaar risico om te<br />

rekenen dat de rechter belangenvertegenwoordigers die hindermacht uitoefenen in<br />

het ongelijk zal stellen. Wie voorkeur heeft voor dialoog met belangenvertegenwoordigers<br />

kan het recht anders gebruiken. Het juridische break even point is dan<br />

het afwenden van de dreiging van een rechtsgang, in plaats van het gokken op<br />

winst bij de rechter.<br />

118


Het zoeken naar beide break even points levert twee bruikbare instrumenten van<br />

juridisch procesmanagement op. Zij kunnen beide helpen om omvangrijke ingrepen<br />

in de fysieke omgeving op te knippen in zodanig maatwerk dat zij de bestuurlijke<br />

en rechterlijke kanalen makkelijker kunnen passeren. Zo kunnen een analyse<br />

van de risico’s en een analyse van het draagvlak uitwijzen dat bepaalde onderdelen<br />

van een omvangrijk project onomstreden zijn. Dat is een reden om die onderdelen<br />

eruit te lichten en zo snel mogelijk de gebruikelijke kanalen te laten passeren. Op<br />

een wat hoger niveau kan een analyse van risico’s en draagvlak uitwijzen dat het<br />

raadzaam is om een omvangrijk project in twee of meer onderdelen aan te vragen,<br />

gelijktijdig of juist gefaseerd. Zo kan het onder omstandigheden zinvol zijn om niet<br />

een enkele, maar twee of meer procedures ex. art. 19 WRO te starten. Waar één<br />

groot project kwetsbaar is voor alle bezwaren, kan piecemeal engineering voortgang<br />

boeken.<br />

9.3. WENSELIJK <strong>RECHT</strong><br />

Het bijzondere deel van het bestuursrecht bestaat uit wetten die steeds zijn toegesneden<br />

op een enkel, of enkele samenhangende belangen. Zo is de Wet op de<br />

Ruimtelijke Ordening (WRO) toegesneden op besluitvorming en belangenafweging<br />

op het terrein van de ruimtelijke inrichting. Deze en andere bijzondere wetten<br />

staan momenteel in de belangstelling van de wetgever, zoals de Onteigeningswet en<br />

de Woningwet. Daarbij speelt in het kader van de fundamentele herziening van de<br />

WRO zeker het bestemmingsplan een rol. Het algemene deel van het bestuursrecht<br />

betreft de normering van bestuurlijke besluitvorming en belangenafweging in het<br />

algemeen. De Commissie Scheltema werkt stap voor stap aan de uitbreiding van de<br />

Algemene wet bestuursrecht, Awb. Zij werkt nu binnen de vijfde tranche aan de<br />

zogenaamde Wet Samenhangende Besluiten.<br />

De gedachte achter de Wet Samenhangende Besluiten is om te komen tot<br />

een betere procedurele coördinatie van besluitvorming. Het is weliswaar het streven<br />

van de Cie. Scheltema om inhoudelijke coördinatie mogelijk te maken, maar<br />

dat acht zij op dit moment onhaalbaar. Voor procedurele coördinatie zijn in sectorale<br />

wetten de laatste jaren diverse voorzieningen gecreëerd, zoals de afstemming<br />

tussen de Wet Milieubeheer en de Natuurbeschermingswet. Ook buitenwettelijk<br />

wordt daar in het kader van juridisch projectmanagement ervaring mee opgedaan.<br />

Helemaal nieuw is deze ontwikkeling dus niet.<br />

De database die het recht nu eenmaal is, zal zeker ook kennis bevatten die<br />

verouderd en tegenstrijdig is, en zo obstakels opwerpt voor meervoudig ruimtegebruik.<br />

Blijkt dat creatieve oplossingen tekort schieten om die obstakels te overwinnen,<br />

dan is dat een teken om die kennis te delen met de wetgever. Hoe kan deze<br />

reageren? Simpel gesteld kan hij de wet aanpassen, maar daarvoor staan diverse<br />

wegen open. Meervoudig ruimtegebruik gaat al snel gepaard met de integrale afweging<br />

van uiteenlopende belangen, zoals natuur, milieu, cultuur, mobiliteit, huis-<br />

119


vesting, gezondheid en veiligheid. Daar zijn uiteenlopende wetten op van toepassing,<br />

die elkaar kunnen uitsluiten. Diverse beleidsambtenaren en zeker ook projectontwikkelaars<br />

vragen hier om verdergaande rechtsontwikkeling. Daarin past de<br />

VROM-vergunning.<br />

Het Ministerie van VROM wil diverse vergunningen samenvoegen tot een<br />

enkele omgevingsvergunning. Daarbij gaat het ook om wetten die onder de verantwoordelijkheid<br />

van andere ministeries vallen, zoals monumenten, natuurbescherming<br />

en flora en fauna. Deze integrale vergunning kan in één keer bij één<br />

loket worden aangevraagd. Hiervoor gaat één procedure gelden waarop één besluit<br />

volgt. Voor beroep tegen dat besluit zal er één beroepsprocedure zijn. Sinds april<br />

2004 experimenteert een zevental gemeenten hiermee. Een andere veelgehoorde<br />

oplossing is het creëren van ruimte in wetten. Dat kan bijvoorbeeld door deregulering,<br />

maar het effect daarvan op meervoudig ruimtegebruik kan ook averechts zijn.<br />

Deregulering lijkt aangewezen om de juridische obstakels weg te halen, die<br />

partijen verhinderen om samen te werken aan een meervoudige oplossing. Een<br />

nadeel van minder regels echter, is dat het partijen van elkaar los kan maken. De<br />

regels geven dan zoveel vrijheid dat de mogelijkheden voor partijen om hun eigen<br />

gang te gaan aantrekkelijker zijn. Regels kunnen juist ook dienen om partijen aan te<br />

zetten tot meervoudig ruimtegebruik. Zo was een verwachting dat de rode en<br />

groene contouren van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening een juridische prikkel<br />

tot meervoudig ruimtegebruik zouden zijn.<br />

Meer nog dan regulering zijn sancties prikkels. Land value taxation is een<br />

subtiel voorbeeld van een negatieve sanctie, waarvan verwacht wordt dat deze<br />

meervoudig ruimtegebruik zal stimuleren. Belasting wordt geheven over de waarde<br />

die de grond kan hebben. Dus wie in de bebouwde omgeving land niet gebruikt, zal<br />

daarover belasting moeten betalen alsof het de waarde heeft van naburige bebouwde<br />

stukken. 7 Dat is een prikkel om dat stuk grond te bebouwen, die overigens ook<br />

averechts kan werken. Het maakt het immers aantrekkelijk om een gebouw op<br />

goedkope grond te zetten, waardoor de belasting op dit gebouw laag zal zijn. Om<br />

dat tegen te gaan zijn weer aanvullende regels nodig.<br />

Een voorbeeld van een positieve sanctie wordt besproken in het volgende<br />

hoofdstuk van dit boek, en betreft het voorstel voor Green Tier Legislation. Daarover<br />

wordt gediscussieerd in de Verenigde Staten, Wisconsin voorop. Het voorstel<br />

betreft milieubeheer en niet meervoudig ruimtegebruik, maar kan goed als voorbeeld<br />

dienen van een maatregel die ook in de ruimtelijke inrichting kan worden<br />

toegepast. Overigens is dit een Amerikaans idee, en daar worden wetten vaker<br />

vervangen. Dat biedt de basis om partijen uit te nodigen mee te onderhandelen<br />

over nieuwe milieuwetten in de zogenaamde Green Tier Council. Een zetel daarin<br />

7<br />

In het Verenigd Koninkrijk wordt hiervoor al jaren campagne gevoerd, the Land Value<br />

Campaign, zie www.landvaluetax.org.uk.<br />

120


moet echter wel verdiend worden door goed voor het milieu te zorgen. De zetel is<br />

de positieve prikkel.<br />

In de Verenigde Staten zijn veel wetten periodiek aan herziening toe. In dat<br />

proces worden regelmatig belanghebbenden betrokken. Wie in de staat Wisconsin<br />

aantoonbaar goed gevolg geeft aan de wet milieubeheer, kan het recht verwerven<br />

op zitting in de Green Tier Council. Dat is een Raad die betrokken wordt bij het<br />

opstellen van de opvolger van de wet milieubeheer. Een idee is om dat in Nederland<br />

toe te passen bij de periodieke herziening van bestemmingsplannen. Iedere<br />

belanghebbende heeft daarop inspraak, maar ‘goede ruimtegebruikers’ zouden zich<br />

een bijzondere positie kunnen verwerven in een gemeentelijke Raad voor Zorgvuldig<br />

Ruimtegebruik. Dat zijn bijvoorbeeld plaatselijke woningbouwcorporaties,<br />

projectontwikkelaars en bedrijven. De bonus om in die Raad te mogen meepraten<br />

over het nieuwe bestemmingsplan moet een prikkel zijn tot zorgvuldig ruimtegebruik.<br />

Dit idee sluit aan bij de Nota Ruimte die gemeenten een belangrijke rol toekent<br />

in de ruimtelijke inrichting. Tegelijkertijd past dit idee goed bij de deregulering<br />

die meer autonomie aan betrokken partijen wil geven. Leidt deregulering tot<br />

minder regels om de kwaliteit van de ruimte te garanderen, dan kunnen partijen<br />

daaraan werken in de Raad voor Ruimtegebruik.<br />

Een laatste en misschien wel sterkste voorbeeld van het feit dat deregulering<br />

niet de enige wijze van reageren is, is een maatregel die is voorgesteld door de<br />

WRR. 8 Dit is het onderhandelbaar maken van wetten, waarmee ook al is geëxperimenteerd<br />

in de Experimentenwet Stad & Milieu, en die een vervolg krijgt in de<br />

Interimwet Stad & Milieu. Dit is een manier om wetten die elkaar uitsluiten met<br />

elkaar te verzoenen, afhankelijk van de situatie. Alles bij elkaar resulteren deze<br />

alternatieve maatregelen in de constatering dat de wet harde eisen stelt, een ondergrens.<br />

Dat is waar de wetgever mee kan werken, maar niet alleen door deze naar<br />

onderen te verschuiven, deregulering, en zo meer ruimte te creëren. Het recht legt<br />

een ondergrens onder wat juridisch is toegestaan; onder die grens is een handeling<br />

onrechtmatig. De wetgever kan op vijf alternatieve manieren met die ondergrens<br />

omgaan:<br />

1 Naar onderen verschuiven, d.w.z. méér toestaan; deregulering.<br />

2 Naar boven verschuiven, d.w.z. minder toestaan; regulering.<br />

3 Meer sancties bij prestaties onder de ondergrens; negatieve prikkels (land<br />

value taxation).<br />

4 Beloning bij prestaties boven de ondergrens; positieve prikkels (Green Tier<br />

Legislation), zie hoofdstuk 10 van dit boek.<br />

5 Het onderhandelbaar maken van de ondergrens; hardheidsclausule (Experimentenwet<br />

Stad & Milieu, voorstel WRR).<br />

De wetgever in Nederland beperkt zich voornamelijk tot de alternatieven 1, 2 en 3.<br />

Zeker meervoudig ruimtegebruik vraagt om het exploreren van de alternatieven 4<br />

8 Zie daarover het laatste hoofdstuk van dit boek.<br />

121


en 5. (De)reguleren en straffen doen te veel een beroep op de overheid alleen,<br />

terwijl positieve prikkels en onderhandeling aansluiten bij de trend om samen met<br />

andere partijen verantwoordelijkheid te nemen voor maatschappelijke ontwikkelingen,<br />

zoals bij meervoudig ruimtegebruik. Voor welke geluiden, bijvoorbeeld van<br />

<strong>Habiforum</strong>, zal de wetgever gevoelig kunnen zijn? Natuurlijk is het altijd mogelijk<br />

om het meest betrokken ministerie aan te spreken op een wet waarin een obstakel<br />

wordt aangetroffen. <strong>Habiforum</strong> kan zich rechtstreeks wenden tot het meest betrokken<br />

ministerie, en de meest betrokken kamerleden, om een aanpassing van die<br />

wet te overwegen.<br />

Interessant is een voorstel aan het Kennis Centrum Wetgeving van het Ministerie<br />

van Justitie om wettelijke mogelijkheden te onderzoeken van positieve<br />

juridische prikkels. Meer fundamenteel is een voorstel aan de wetgever in het algemeen<br />

om in het verlengde van de experimentenwet en de WRR het debat aan te<br />

gaan over het onderhandelbaar maken van de wet. Niet onhaalbaar tenslotte lijkt<br />

een voorstel aan het kabinet of Tweede Kamer(leden) voor een Wet Doornroosje.<br />

Deze wet moet ingeslapen wetsartikelen met goede mogelijkheden voor meervoudig<br />

ruimtegebruik een nieuw leven geven, ‘wakker kussen’.<br />

9.4. CONCLUSIE<br />

Op zoek naar effectieve en rechtvaardige oplossingen voor meervoudige maatschappelijke<br />

problemen is het geldende recht vaak een obstakel. Het is een obstakel<br />

wanneer het teveel binding geeft. Daardoor hebben actoren het recht of de plicht<br />

om bepaalde belangen strikt te beschermen. Dergelijke belangen laten zich niet<br />

eenvoudig onderbrengen in een project van meervoudig ruimtegebruik. Aan de<br />

andere kant kan binding ook juist een juridische prikkel zijn om deze belangen met<br />

andere af te stemmen in zo’n project. Dit is een dilemma waarin ook het wenselijk<br />

recht gevangen zit. Minder binding kan de behartiging van belangen zo vrij maken<br />

dat er geen reden meer is dat af te stemmen in een project. Aan de andere kant kan<br />

minder binding juist de ruimte geven om belangen onder te gaan brengen in een<br />

meervoudig project. Probleem is dat we niet precies weten hoe het recht geen obstakel<br />

kan zijn, hoewel juridisch procesmanagement een instrument is dat ons een<br />

eind op weg kan helpen.<br />

Het geldende recht werpt weliswaar obstakels op voor de realisatie van<br />

projecten in de fysieke omgeving, maar een groot obstakel is ook de wijze waarop<br />

actoren met dit recht omgaan. Helaas richt de klacht zich dan vaak tot de overheid<br />

die bijvoorbeeld termijnen laat verlopen. Termijnen aanhouden is maar een simpel<br />

voorbeeld van mogelijkheden om binnen het huidige geldende recht naar versnelling<br />

te zoeken. Twee sterkere voorbeelden zijn een intern kwaliteitsbeleid om binnen<br />

die termijnen waarin de overheid het initiatief heeft zo snel mogelijk te zijn, en<br />

een werkwijze die zorgt dat twee of meer termijnen zoveel mogelijk gelijk op lopen.<br />

Het volgen van deze lijn van denken kan veel tijdwinst opleveren. Het zoeken<br />

122


naar instrumenten voor ‘juridisch procesmanagement’ voor de overheid én andere<br />

partijen kan daaraan bijdragen.<br />

Kern van het juridisch procesmanagement is het zoeken naar een zo goed<br />

mogelijke weg door alle procedures heen. Dat kan puur procedureel zijn, door alle<br />

tijdspaden goed op elkaar af te stemmen, en gebruik te maken van coördinatiebepalingen.<br />

Daaruit volgt in de tweede plaats inhoudelijke coördinatie tussen de<br />

diverse publiekrechtelijke besluiten en ook privaatrechtelijke overeenkomsten, of<br />

kort door de bocht: afstemming van de inhoud van alle betrokken vergunningen en<br />

contracten. Dat heeft als doel om de inhoud van een project eenduidig terecht te<br />

laten komen in al deze besluiten en overeenkomsten. Dat verhoogt de transparantie<br />

naar alle betrokkenen toe én naar de rechter. Eenduidigheid geeft samenhangende<br />

besluiten en overeenkomsten bij de rechter een grotere kans overeind te blijven.<br />

Dat vraagt om een methode van juridisch procesmanagement die enigszins gestructureerd<br />

is.<br />

Wie het recht kent, kan weten binnen welke grenzen zijn handelingen moeten<br />

blijven. Soms is dit eenvoudig om te weten, maar soms ook bijzonder ingewikkeld,<br />

zoals bij een meervoudig project. Geen enkele jurist kan alle juridische kennis<br />

beheersen op uiteenlopende terreinen zoals ruimtelijke ordening, aanbesteding,<br />

belastingen, subsidies, natuur en milieu, rechtspersonen en convenanten. Wil de<br />

jurist behulpzaam zijn bij procesmanagement, dan zal hij in de eerste plaats moeten<br />

beschikken over vaardigheden, of een instrument om de inbreng van kennis uit<br />

vrijwel alle juridische deelgebieden te coördineren. In de tweede plaats zal hij zich<br />

niet zoals een rechter enkel moeten concentreren op een onderdeel dat mogelijk<br />

onrechtmatig is. De vraag is niet alleen hoe onrechtmatigheid van voorbereiding en<br />

realisatie te voorkomen, maar ook welke mogelijkheden het recht biedt om een<br />

overigens rechtmatige handeling zo effectief en efficiënt mogelijk te verrichten:<br />

optimalisatie.<br />

Optimalisatie van gebruik van het geldende recht en optimalisatie door<br />

verandering van de wet zijn doelstellingen van <strong>Habiforum</strong>, voor zover dit recht<br />

betrekking heeft op meervoudig ruimtegebruik. Om daar de komende jaren aan te<br />

kunnen werken is de Doetank Rechtstoepassing (DRT) opgericht. De komende<br />

jaren wil <strong>Habiforum</strong> werken binnen proeftuinen en spiegelprojecten. De DRT kan<br />

daarbinnen stimuleren om gebruik te maken van multi-disciplinaire werkgroepen.<br />

Rol van deze Doetank is om in de eerste plaats behulpzaam zijn bij het oprichten<br />

en samenstellen van deze werkgroepen. Is dat gelukt, dan neemt de DRT de rol aan<br />

om deze verschillende werkgroepen te begeleiden en met elkaar te verbinden.<br />

Het verbinden van de multi-disciplinaire werkgroepen zorgt dat zij van<br />

elkaar kunnen leren en dat de DRT zelf kan leren. Het leren van de DRT is gericht<br />

op het verzamelen van overdraagbare kennis. Zeker zal dan boven water komen<br />

dat veel recht verouderd en tegenstrijdig is en obstakels opwerpt voor meervoudig<br />

ruimtegebruik. Blijkt dat creatieve oplossingen tekort schieten om die obstakels te<br />

overwinnen, dan is dat een teken om als <strong>Habiforum</strong> met de wetgever in gesprek te<br />

123


gaan. De DRT kan ondersteuning geven aan <strong>Habiforum</strong> en andere partijen in hun<br />

lobby bij de wetgever. Die ondersteuning bestaat voornamelijk uit het inhoudelijk<br />

voorbereiden van ideeën zoals het signaleren van obstakels.<br />

124


DEEL III<br />

INNOVATIE IN HET <strong>RECHT</strong>


HOOFDSTUK 10<br />

Hervorming van regelgeving:<br />

wijziging van wet en toepassing in Amerikaans<br />

milieubeleid ∗<br />

David Laws, Ian Finlayson<br />

10.1 INLEIDING<br />

Dit is een verhaal over de relatie tussen de wet en de toepassing ervan. We richten<br />

ons op een poging tot hervorming van regelgeving in de staat Wisconsin in het<br />

noordelijke middenwesten van de Verenigde Staten. Het verhaal volgt een groep<br />

bestuurders en beleidsmedewerkers van het Wisconsin Department of Natural Resources.<br />

Zij willen veranderingen brengen in de opvatting, organisatie en uitvoering<br />

van wettelijke regelingen als reactie op gebeurtenissen en zorgen in hun dagelijkse<br />

praktijk. Zij nemen het initiatief die verandering in een rechtsgeldige context te<br />

plaatsen door een nieuwe wet aan te nemen, de Environmental Results Act. Deze<br />

wet zal hier ter sprake komen onder zijn oorspronkelijke, algemeen gebruikte naam<br />

‘Green Tier’ (Groene Trede), een wet met een getrapte vormgeving.<br />

De hervorming is zowel een poging om de wet te herzien, als een poging om<br />

de toepassing binnen en tussen organisaties te veranderen. Het is van meet af aan<br />

ook een initiatief geweest tot organisatorische ontwikkeling. Dat geeft blijk van de<br />

manier waarop de wet wordt opgevat: als een reeks van toepassingen die de wet<br />

invulling geven. De nieuwe wet houdt rekening met een rijk scala aan toepassingen<br />

waarbinnen veel van de opgeworpen vragen over regels aan de orde komen door<br />

middel van zorgvuldig overleg tussen organisaties. Dit nieuwe beleid wijkt in belangrijke<br />

mate af van het oude: het werpt vragen op over het recht. We zullen proberen<br />

deze vragen belichten, zelfs wanneer we niet in staat zijn alle van een antwoord<br />

te voorzien.<br />

10.2 HET LANDELIJK GEBIED<br />

Zeker in de context van dit boek is het goed ons verhaal te beginnen met de spanningen<br />

die veroorzaakt worden door meervoudig ruimtegebruik in noordoost Wis-<br />

∗ Vertaling D.J.D. Poel . De originele Engelstalige tekst is op te vragen<br />

bij de redactie.<br />

127


consin. In dit gebied floreert de melkveehouderij om een groot aantal redenen:<br />

klimaat, grond, een vakbekwame boerengemeenschap en een goed ontwikkelde<br />

infrastructuur. Door de historische dominantie van de landbouw kreeg het landschap<br />

een agrarisch karakter. Door die dominantie zijn conflicten als gevolg van<br />

andere belangen en andere manieren van ruimtegebruik altijd tot een minimum<br />

beperkt gebleven. Het historische landschap geeft de idealen weer van het Amerikaanse<br />

toezicht op gebruik en ontwikkeling van de ruimte: een homogene manier<br />

van land verdelen en de opvatting dat conflicten ten aanzien van ruimtegebruik en<br />

publieke belangen het meeste zijn gebaat bij minimale interactie en interventie temidden<br />

van strijdige bestemmingen. Degenen die in Wisconsin wonen en er vakantie<br />

houden, hebben daarvoor gekozen uit waardering voor het landelijk karakter en<br />

de rol die de landbouw speelt in het behoud hiervan.<br />

In de loop van de tijd is het behoud van het homogene landschap onhoudbaar<br />

geworden. Goed bemiddelde vakantiegangers, gepensioneerden en hoger opgeleiden,<br />

die de stad ontvluchten, zijn in toenemende mate naar het gebied getrokken.<br />

Verbetering van de wegen, met name de Interstate Route 43, heeft het reizen naar<br />

plaatselijke steden gemakkelijker gemaakt. Hierdoor heeft het gebied zich ontwikkeld<br />

tot een thuishaven voor forensen die werken in Green Bay, the Fox Valley en<br />

zelfs het grote Milwaukee. Nieuwe verkavelingen bieden ruimte die financieel op te<br />

brengen is en een naar verhouding hoge kwaliteit van bestaan schept. De verkoop<br />

van land ten behoeve van woningbouw voor de zojuist genoemde groepen vormt<br />

een belangrijke bron van inkomsten voor zowel boeren, als voor families die hebben<br />

besloten het boeren helemaal op te geven. Deze overgangen hebben tot bezorgdheid<br />

geleid over de vraag of voldoende landbouwactiviteit behouden kan blijven<br />

om de regionale zuivelindustrie in stand te houden. De tendens van schaalvergroting<br />

en intensivering van bedrijven heeft veranderingen teweeg gebracht in de<br />

dagelijkse gang van zaken van families die hebben besloten werkzaam te blijven in<br />

de landbouw. Deze geleidelijk toenemende veranderingen hebben het aanvankelijk<br />

homogene agrarische gebied omgevormd tot een multifunctioneel landschap met<br />

scherpe contrasten. Dit splitst de gemeenschap op die bovendien in toenemende<br />

mate divers wordt.<br />

Het verspreiden van mest, het rijden met landbouwmachines over de wegen<br />

en andere gangbare agrarische werkzaamheden leiden tot spanningen, omdat een<br />

verschuiving van mono- naar multifunctionaliteit de manieren van ruimtegebruik<br />

en de betrokken belangen heeft verveelvoudigd. Onder deze dagelijkse frustraties<br />

schuilt een diepere bezorgdheid over de bedreiging die agrarische werkzaamheden<br />

vormen voor het grondwater waarvan de bevolking in het gebied afhankelijk is wat<br />

betreft drinkwater en rioolwaterverwerking. Aan de andere kant bevinden zich de<br />

boeren, die een stilzwijgende scepsis voelen over nieuwe landbouwmethoden en<br />

vaak de indruk hebben dat ze onterecht de zwarte piet toegespeeld krijgen. Zij wijzen<br />

daarom ook naar problemen die veel minder aandacht krijgen, zoals de slecht<br />

onderhouden, ongereguleerde septische systemen.<br />

128


Ook stellen boeren dat zij werken binnen een wereldeconomie waarin een voortdurende<br />

strijd woedt om afzetgebied en kapitaal. Dit veroorzaakt een niet aflatende<br />

druk om te moderniseren en uit te breiden, hetgeen veranderingen in gang zet die<br />

niet stroken met het romantische en historische beeld van de landbouw, dat vele<br />

niet-boerende burgers nu juist naar de regio heeft doen toetrekken. De economische<br />

realiteit van commerciële landbouw beantwoordt steeds minder aan het<br />

plaatje van het bedrijf van vijftien hectare met een rode schuur, met name wanneer<br />

de culturele en esthetische meerwaarde niet beloond wordt. Veranderingen in de<br />

praktijk als gevolg van economische druk, bijvoorbeeld de intensivering van vleesmesterijen<br />

en melkveehouderijen, stroken niet met het romantische beeld. In de<br />

ogen van het publiek is modernisering verstrengeld met impliciete zorgen over het<br />

welzijn van dieren en voedselveiligheid. Dit bepaalt in steeds grotere mate de wisselwerking<br />

tussen het publiek en de landbouw.<br />

Mogelijkheden om bovenstaande tendensen en hun gevolgen direct aan te<br />

pakken zijn er maar weinig. Immers, een boer die zijn bedrijfsinrichting wil moderniseren<br />

zal uit financieel oogpunt aangemoedigd worden om zijn schulden per koe<br />

te verminderen door de kudde te vergroten. Voorstellen om bedrijven uit te breiden<br />

brengen deze diffuse trends duidelijk in beeld zeker wanneer de lokale ‘gemeenteraad’<br />

daarover moet beslissen. Dit biedt bewoners vaak het enige forum om<br />

hun ongenoegen kenbaar te maken en hun zorgen te uiten over de gevolgen van<br />

meer koeien, meer mest en groter agrarisch materieel dat de wegen doet verstoppen<br />

(en dat terwijl er steeds minder koeien in de wei lopen). 1 De voorstellen voor<br />

bedrijfsuitbreiding worden gezien als bedreigingen voor zowel het behoud van het<br />

milieu, als voor het cultuurhistorische landschap dat velen zo na aan het hart ligt.<br />

De reacties van omwonenden worden door boeren vijandig opgevat en, met het<br />

oog op de noodzaak financieel te overleven, ook als naïef. De conflicten die onder<br />

deze omstandigheden opbloeien overstelpen de lokale gemeenteraad. De leden<br />

daarvan hebben daarnaast gewoon een baan, maar zijn belast met complexe besluitvorming<br />

over het gebruik en de ontwikkeling van de ruimte.<br />

1<br />

Deze voorstellen voor uitbreiding hebben weliswaar een lokale reputatie verworven die<br />

mogelijk niet volledig door de feiten bevestigd wordt, maar desalniettemin zorgen zij voor<br />

verspreiding van spanning. In een aantal herhaaldelijk genoemde gevallen zijn voorstellen<br />

tegengewerkt door de lokale oppositie. De gemeenteraden (landgebruik is in Wisconsin een<br />

lokale kwestie net als grotendeel elders in V.S.) die de verantwoordelijkheid hebben deze<br />

voorstellen te beoordelen en binnen regels te plaatsen, voelen zich overweldigd door de<br />

technische en procedurele kwesties die zij onder ogen moeten zien. Het is algemeen geaccepteerd<br />

dat deze spanningen gemeenschappen uiteendrijft die decennialang met elkaar omgingen.<br />

De mate van vertrouwen tussen verschillende, en in toenemende mate gepolariseerde<br />

groepen binnen deze gemeenschappen is verslechterd en communicatie tussen de groepen is<br />

beperkt.<br />

129


Het aanhoudende onvermogen om de conflicten op te lossen heeft de solidariteit<br />

ondermijnd en het onderling vertrouwen geschaad, en wekt soms gevoelens op dat<br />

de gemeenschap zelf gevaar loopt. Deze conflicten en uiteenlopende belangen dreigen<br />

de gemeenschappelijke waardering voor de schoonheid en waarde van het<br />

agrarische landschap te overschaduwen. Zij ontnemen de algemene wil om een<br />

voor iedereen gunstig leefklimaat in stand te houden. De conflicten veronachtzamen<br />

tevens de banden tussen de verschillende manieren van ruimtegebruik, die nu<br />

juist tot de diversiteit van het gebied hebben geleid. Tegelijk neutraliseren deze<br />

banden de dreiging dat er een wig tussen de gemeenschappen wordt gedreven.<br />

Toch lijkt de balans in toenemende mate onstabiel te worden. Inmiddels zijn recreatie<br />

en dienstverlening naast de landbouw belangrijke onderdelen van de regionale<br />

economie geworden. De landbouwers hebben echter feitelijk de touwtjes in handen<br />

ten aanzien van de omgang met het landschap en niemand anders kan hierop op<br />

zo’n grote schaal invloed uitoefenen.<br />

De spanningen en conflicten verklaren het toenemende toezicht van regionale<br />

gezagsvoerders op landbouwbedrijven. 2 De tendens richting grootschalige intensieve<br />

bedrijven sporen aan tot meer controle. Nieuwe initiatieven voor regelgeving<br />

erkennen de uitoefening van de landbouw als een mogelijke bedreiging voor de<br />

kwaliteit van het milieu en trachten de landbouw binnen de reikwijdte van het wettelijk<br />

toezicht te brengen. Nieuwe landelijke milieunormen voor intensieve vleesmesterijen<br />

(concentrated animal feeding operations (CAFO’s)) zijn een voorbeeld<br />

van deze trend. 3 In Wisconsin gaan de toezichthouders deze verantwoordelijkheden<br />

aan. Zij onderkennen zowel de druk die regels kunnen leggen op bedrijven die<br />

het al moeilijk hebben, als de spanningen die binnen de plaatselijke gemeenschappen<br />

heersen. Zij zien bovendien in dat bij iedere willekeurige poging om deze problemen<br />

aan te pakken, de kennis van de boeren van landbouw en landschap benut<br />

moet worden, alsmede hun betrokkenheid bij het landschap en de landbouwactiviteiten.<br />

Aangezien de toekomst van de landbouw in de waagschaal staat, wil<br />

niemand de laatste druppel zijn die de emmer doet overlopen.<br />

10.3 EEN REEKS VAN GERELATEERDE PROBLEMEN<br />

De soorten problemen en conflicten die de landbouw veroorzaakt, waren niet<br />

nieuw voor de toezichthouders van het Department of Natural Resources (DNR).<br />

Zij zijn belast met toezicht op de landbouw en de handhaving van milieunormen.<br />

De spanningen rond de landbouw gingen gepaard met een reeks van gerelateerde<br />

2<br />

In Wisconsin is de regelgeving t.a.v. de landbouw een gedeelde verantwoordelijkheid van<br />

hoofzakelijk het DNR en het Department of Agriculture, Trade and Consumer Protection<br />

(DACTP).<br />

3<br />

De beleidsstructuur ontwikkelde zich ten gevolge van extreem grote landbouwbedrijven in<br />

gebieden als Californië. Wisconsin heeft geen boerderijen die op deze schaal werken.<br />

130


problemen die de conventionele benadering van de regelgeving op de proef hebben<br />

gesteld. In de industriële sectoren, zoals de metaalgieterij, wordt de betrokkenheid<br />

en kennis van de aan de regelgeving onderworpen gemeenschap in groeiende mate<br />

gezien als een essentieel kenmerk van een effectief regelgevingprogramma. Met<br />

name wanneer zich nieuwe problemen voordoen en deze vastgesteld en behandeld<br />

moeten worden. Veel van de zorgwekkende blootstelling aan schadelijke stoffen<br />

wordt niet gedekt door de bestaande regels. Stedelijke luchtvervuiling verschilt<br />

voor een toezichthouder niet veel van vervuiling veroorzaakt door de landbouw.<br />

Bezorgdheid is steeds minder gericht op de grote vervuilers die kunnen worden<br />

gecontroleerd en tot naleving van de wet kunnen worden gedwongen. Deze richt<br />

zich steeds meer op de effecten van de diffuse activiteiten die de “cocktail” van<br />

schadelijke stoffen produceren waaraan industriearbeiders en stadsbewoners in hun<br />

dagelijks leven worden blootgesteld. Gezondheid vormt een complex einddoel en<br />

om het aan de orde te stellen moet men het conflict aangaan met diverse medespelers.<br />

In deze en andere gevallen, ontsnappen problemen aan de macht van de conventionele<br />

regels. Dat wil zeggen dat de aandacht van betrokkenen voor de problemen<br />

zo sterk kan zijn dat regelgevende en uitvoerende systemen dit niet bijhouden.<br />

Het vooruitzicht op uitbreiding van het toezicht door een sterkere binding aan<br />

gevestigd beleid is niet hoopgevend. In de aanwezigheid van deze diepgewortelde<br />

twijfels over het gevestigde beleidsplan, hebben de leidinggevenden en de medewerkers<br />

van DNR een hervormingsprogramma opgezet om een alternatieve beleidsvoering<br />

te ontwikkelen die beter past bij het soort problemen waarmee zij geconfronteerd<br />

worden. 4<br />

Een opmerkelijk kenmerk van deze hervormingspoging is dat DNR zelf het<br />

initiatief heef genomen, zonder dat er sprake was van grote beroering die vaak<br />

noodzakelijk is om een verschuiving in het beleidskader van de overheid teweeg te<br />

brengen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk waar het eerst<br />

tot een geval van BSE moest komen om de agrarische beleidsvoering op zijn grondvesten<br />

te doen schudden, heeft DNR in eigen huis opnieuw over de basisregels en<br />

voorwaarden onderhandeld. Dit begon onder spanning. DNR had een verslechtering<br />

van zelfstandigheid, invloed en moreel ondervonden aangezien men voortdurend<br />

met bezuinigingen ten aanzien van budget en personeel te maken had. Hier-<br />

4<br />

Wanneer we naar het DNR verwijzen, hebben we het over een coalitie van staf en leiding.<br />

Deze coalitie heeft getracht om op een georganiseerde manier veranderingen in gang te zetten.<br />

De stafleden van het DNR waren geenszins unaniem in hun steun voor de poging tot<br />

hervorming. Er is een overvloed aan anekdotes die blijk geven van scepsis en weerstand. In<br />

een rapport zat een e-mail die de vernieuwing beschreef als ‘een verraad van het publieke<br />

vertrouwen’. De bronnen van weerstand waren breed en zaten diepgeworteld, maar niet<br />

genoeg om organisatorische ontwikkeling en een deel van het hervormingsprogramma geen<br />

prioriteit te geven.<br />

131


onder de woorden van George Meyer, de toenmalige minister, en Caryl Terryl,<br />

actief betrokken bij het milieubeleid in Wisconsin:<br />

132<br />

“Ik werd minister in ’93 en na een periode van een aantal jaar was het behoorlijk<br />

duidelijk dat het toen geldende en nu nog van kracht zijnde beleidssysteem ons niet<br />

bracht waar we behoefte aan hadden. We werden geconfronteerd met kortingen en<br />

beteugeling van het budget. We raakten 10% van ons personeel kwijt als gevolg van<br />

een aantal bezuinigingen. Het systeem werkte bovendien te traag, er zat te veel oponthoud<br />

in het verwerken van deze vergunningen, en wij probeerden deze werkwijze<br />

te hervormen.” George Meyer – Voormalig minister, Wisconsin Department of Natural<br />

Resources<br />

“DNR had tijdens de 16 jaar dat Thompson gouverneur was voortdurend te maken<br />

met bezuinigingen. Handhaving van de wet werd door de gouverneur ondermijnd.<br />

(…). Thompson dwong de minister van DNR om iemand die altijd onder hem had<br />

gewerkt tot hoofd van de ordehandhaving te benoemen, en geen kwesties door te<br />

verwijzen naar het ministerie van justitie.” Caryl Terrel – Sierra Club Wisconsin 5<br />

Dit geeft te denken over wat dergelijke nieuwe onderhandelingen inhouden, welke<br />

eisen dit stelt aan deelnemers en welk type verandering mogelijk is binnen de beleidshervorming.<br />

De geschiedenis en beproevingen verbonden aan de poging van<br />

DNR tot hervorming in Wisconsin, alsmede het programma dat daaruit voortgekomen<br />

is, wijzen op nieuwe opvattingen ten aanzien van regelgeving en de relatie<br />

tussen beleidstoepassing en de wet.<br />

Een prominent kenmerk van het verhaal is het toepassingsplan van DNR: de poging<br />

van een organisatie om de strijd aan te gaan met behoorlijk diep gewortelde<br />

twijfels over de manier waarop problemen werden opgevat en aangepakt. Dit plan<br />

zette de grondbeginselen zoals beschreven in de Wet op Schone Lucht (Clean Air<br />

Act) en de Wet op Schoon Water (Clean Water Act) om in een organisatorische<br />

rol, rollen voor andere organisaties en een reeks van organisatorische toepassingen.<br />

Kort gezegd verbonden deze wetgevingsonderdelen brede doelstellingen van het<br />

Congres van Wisconsin met toepassing in de praktijk door middel van een proces<br />

van normvaststelling. Dit proces kwam oorspronkelijk voort uit objectieve analyse.<br />

Deze analyse richtte zich in de eerste plaats op de mate van milieukwaliteit en gezondheid<br />

van de mens en in de tweede plaats op overwegingen zoals kosten en<br />

technische haalbaarheid die moesten worden afgewogen tegen de milieudoelen. De<br />

5<br />

De belangenorganisaties zaten in soortgelijke strijd verwikkeld. “En tijdens die periode<br />

bestond onze strategie voornamelijk uit het tegenhouden van negatieve geluiden en voort te<br />

drijven op een aantal goede initiatieven. Maar eigenlijk probeerden we de negatieve geluiden<br />

tegen te gaan omdat de politieke arena hier nu eenmaal zo was.”


estuursinstanties die deze normen hadden vastgesteld waren ook belast met de<br />

uitvoering. Deze werd behandeld als een proces van handhaving: toezien op naleving<br />

van de wet en zonodig gebruik maken van sancties om actie af te dwingen.<br />

Kennis werd verondersteld een objectieve en consensuele basis te leveren voor toepassing<br />

in de praktijk.<br />

Organisatorisch gezien was het proces hiërarchisch opgebouwd: het Congres<br />

had de bevoegdheid om de bestuursorganen te controleren. Deze organen leidden<br />

daarvan het gezag af om de gereguleerde organisaties in het veld te controleren.<br />

Deze hiërarchische verhoudingen maken de beleidsvoering vanuit democratisch<br />

oogpunt legitiem. De op electorale basis verkregen legitimiteit van de wetgevende<br />

en uitvoerende macht legitimeert samen met de procedurele richtlijnen uit de Administrative<br />

Procedures Act de beleidsvoering van de bestuurlijke instanties. De<br />

legitimiteit werd aangevuld door oordelen op basis van ‘objectieve’ risicoanalyse en<br />

alternatieve actieplannen. Deze patronen zijn zowel op federaal als regionaal niveau<br />

grotendeels overeenkomstig. In een groot aantal gevallen heeft het federale<br />

beleid de legitimiteit verstrekt om milieuregels op een regionaal niveau uit te voeren.<br />

De zorgen die critici uitspraken over de inefficiëntie van het beleidsplan werden<br />

ondersteund door hetgeen de toezichthouders zelf in de praktijk hadden gezien.<br />

De Wetten op Schone Lucht en op Schoon Water waren omgevingspecifiek<br />

en vroegen om een uitvoering die paste bij deze structuur. De problemen waar<br />

DNR medewerkers tegenaan liepen werden echter over het algemeen gekenmerkt<br />

door onderlinge afhankelijkheid. Besprekingen van kwesties als “cyclische problemen”<br />

legden de nadruk op de zwakke plekken in de logica van de uitvoer zoals<br />

vastgesteld in het beleidsplan. Een schoorsteen schrobben en het residu storten om<br />

het vervolgens in het grondwater te laten oplossen was het probleem verplaatsen in<br />

plaats van het oplossen. Het wettelijk vastgestelde beleidsplan waar DNR zich<br />

strikt aan moest houden, zorgde regelmatig voor dergelijke tegenstrijdigheden.<br />

“Kijk, water heeft een nut, lucht heeft een nut en gevaarlijk afval heeft een nut. Maar<br />

waar het werkelijk om draait is dat we maar één milieu hebben, dus wat gaan we nu<br />

eigenlijk integraal aanpakken met wetten die elk een ander aspect van de omgeving<br />

betreffen?”<br />

In iedere sector konden medewerkers van DNR problemen aanwijzen die buiten<br />

hun macht lagen. Lawaai, stank, klimaatsverandering, gelijke verdeling van milieulasten,<br />

biodiversiteit, verontreiniging door diffuse bronnen en energiebesparing<br />

waren moeilijk op te lossen binnen de bestaande beleidsstructuur. Sommige giftige<br />

stoffen werden niet aan regels gebonden en andere zaken die steeds meer een punt<br />

van zorg vormden, zoals de landbouw, waren moeilijk met de ingestelde methodes<br />

aan te pakken.<br />

133


De medewerkers van DNR zagen dat zij niet de enigen waren die te kampen hadden<br />

met deze praktische zorgen over afnemende middelen, legitimiteit en uit de<br />

hand lopende problemen. Via organisaties als de Multi State Working Group on<br />

Environmental Performance (MSWG) 6 waren DNR en andere regionale instanties<br />

begonnen hun ervaringen direct te vergelijken om daarna te beredeneren of er iets<br />

aan viel te ontdekken en tenslotte op zoek te gaan naar alternatieven. Dit leidde tot<br />

een algemene aanvaarding van de moeilijkheden om een goede milieuregelgeving<br />

tot stand te brengen binnen de bestaande beleidsstructuur.<br />

134<br />

“MSWG had in die tijd een onwetenschappelijke maar behoorlijk informatieve kijk<br />

op regelgeving. Hun werk had de vraagstelling: in welke mate passen we regelgeving<br />

toe? Zij kwamen op de proppen met ongeveer 20% gereguleerd, 80% ongereguleerd<br />

of te weinig gereguleerd, zoals bijvoorbeeld moerasland, verontreiniging door diffuse<br />

bronnen, stankoverlast, grondwaterkwantiteit, etc.. “ Mark McDermid – Directeur,<br />

Bureau of Cooperative Environmental Assistance, WI DNR<br />

FIGUUR 1: de 20/80 dekking van miliezorgen (MSWG rapport December 1997)<br />

6<br />

Vanuit zijn doelstelling tracht de MSWG om ‘gunstige mogelijkheden te scheppen voor<br />

geïnteresseerde organisaties - openbaar, particulier, academisch en NGO – om medewerking<br />

te verlenen aan het ontwikkelen testen van middelen ten behoeve van milieubeheer.’ Zie<br />

.


Dit beeld van de MSWG gaf de medewerkers van DNR en andere regionale instanties<br />

een letterlijk gevoel van verwarring en frustratie. Bestaande methodes pakten<br />

naar eigen inzicht slechts twintig procent van de problemen aan. De overige tachtig<br />

procent werden helemaal niet effectief bestreden.<br />

10.4 DE REACTIE VAN DNR<br />

Het nettoresultaat was een groeiende twijfel en rusteloosheid binnen de kring van<br />

medewerkers van DNR ten aanzien van bestaande methodes. Door de bestaande<br />

beleidsstructuur veroorzaakte spanningen werden door collega’s in andere staten<br />

ook ervaren. De onderlinge gesprekken versterkten het idee dat slechts het vergroten<br />

van de betrokkenheid bij de bestaande structuur (door ofwel het beleid strakker<br />

te maken, ofwel de reikwijdte ervan te vergroten) de twijfels niet weg zou nemen.<br />

De onmiddellijke reactie kenmerkte zich reeds sterk door een pragmatisme dat<br />

karakteristiek zou zijn voor de hervorming: twijfels over doelen brachten een gemeenschap<br />

tot stand die de mogelijkheid bood doelen te herstructureren en te experimenteren<br />

met middelen; vervolgens kon de provisorisch vastgelegde relatie<br />

tussen doelen en middelen beoordeeld worden.<br />

Het besef van de beperkingen van de huidige beleidsvoering had vier consequenties.<br />

In de eerste plaats versterkte dit het vertrouwen van de DNR medewerkers<br />

in hun gevoel dat er iets moest veranderen en in de manier waarop dit moest<br />

gebeuren. Het besef dat hun tegenhangers in de VS worstelden met soortgelijke<br />

twijfels moedigde hen aan ruimte te scheppen om op een beperkte schaal te experimenteren<br />

met een alternatief uitvoeringsmodel. Dit werd nog versterkt door de<br />

wetenschap dat op bepaalde plaatsen in Europa toezichthouders nieuwe manieren<br />

van aanpak met succes hadden toegepast. In de tweede plaats leidde het besef van<br />

beperkingen tot de wil om, in plaats van zich af te wenden, juist samen te werken<br />

met goed gezinde en steeds beter geïnformeerde belanghebbenden uit de zakenwereld<br />

en de samenleving. Tegelijkertijd trachtten de DNR medewerkers de risico’s<br />

en interne conflicten in de hand te houden door de variatie aan potentiële experimenten<br />

te beperken en zich vast te houden aan geboekte successen (ofwel in de<br />

particuliere sector ofwel in het buitenland). In de derde plaats poogden zij banden<br />

op te bouwen of te verstevigen met collega’s elders in de VS en met collega’s die<br />

onderzoek deden naar alternatieven in landen als Nederland en Beieren. Het<br />

MSWG plaatste de uitwisseling van ervaringen en de ontwikkeling van alternatieven<br />

voor een uniforme beleidsstructuur, welke het gevolg was van een sterk federale<br />

wetgeving, in hun context.<br />

In de vierde plaats was er een duidelijke behoefte aan het verbreden van de<br />

discussie teneinde steun te kunnen krijgen voor welke verandering dan ook. Dit<br />

wees op de noodzaak andere belanghebbenden bij de gang van zaken te betrekken.<br />

Onder deze groepen moesten zich zowel sceptici als traditionalisten bevinden. Tevens<br />

moesten deze groepen zowel uit afgevaardigden namens de industrie als uit<br />

135


afgevaardigden namens de samenleving bestaan. Men hield zich gelijktijdig met de<br />

bovengenoemde vier elementen bezig. Deze elementen versterkten elkaar. Discussies<br />

in verschillende staten en bezoeken aan Nederland en Beieren boden een contrapunt<br />

voor de interne discussies. Wat achteraf gezien opvalt, is het sociale karakter<br />

van het proces. Voorstanders binnen DNR startten samen met de minister een<br />

conversatie waarin zij hun twijfels konden delen over de uitvoering van het beleid<br />

wanneer zij naar een alternatief zochten. Deze theorie van medezeggenschap was<br />

van cruciaal belang voor de benadering van beleid en de hervormingspoging zelf.<br />

Het verbreden van de discussie bracht het risico met zich mee dat medezeggenschap<br />

conflicten kon bewerkstelligen of verhevigen. Dit risico werd beperkt<br />

door het domein waarbinnen experimenten konden plaatsvinden onder controle te<br />

houden. Dit leidde tot een aanpak die de banden met de voormalige beleidsvoering<br />

en de inspanningen elders in de VS en in Europa benadrukte. Uiteindelijk kwam dit<br />

neer op “we lopen niet te hard van stapel met iets geheel anders”. Het was belangrijk<br />

om experimenten die te ver bij het publieke gevoel vandaan liepen te vermijden.<br />

Dit zou een negatieve invloed kunnen hebben op de algemene visie waardoor<br />

er een terugslag kon ontstaan die de toekomstige vernieuwingen kon belemmeren.<br />

Deze factoren wezen alle op de noodzaak een geleidelijke overgang te bewerkstelligen<br />

via het stukje bij beetje verder brengen van het debat. Waar men niet al te grote<br />

risico’s liep werden steeds een aantal provisorische tussenstappen gezet. Deze<br />

stuurden plotselinge ingevingen bij en zorgden voor toespitsing op actie. Uit deze<br />

tussentijdse stappen werd een bredere herstructurering gevormd die Wisconsin een<br />

krachtiger rol zou toebedelen in het nieuwe beleid.<br />

Op een aantal belangrijke momenten maakten de voorstanders van Green<br />

Tier doortastende keuzen om het probleem vorm te geven en aan te passen. De<br />

eerste keuze betrof het besluit om grotendeels zonder overleg met de industrie en<br />

de milieubelangengroepen een wet te ontwikkelen en door te drukken om een<br />

proefprogramma met collectieve milieuafspraken op te kunnen zetten. Dit ging in<br />

tegen de traditie van DNR, waar men gewend was overleg te plegen met externe<br />

belanghebbenden. Het besluit werd echter gerechtvaardigd als een bewuste en<br />

noodzakelijke politieke stap om steun voor het hervormingsprogramma te kunnen<br />

waarborgen. Het voorgestelde proefprogramma gaf essentiële kenmerken van de<br />

aankomende beleidsstructuur weer maar beperkte de ruimte voor experiment tot<br />

tien projecten. Ondanks aanvankelijke tegenwerking vanuit de regionale vertegenwoordiging<br />

van het federale Environmental Protection Agency (EPA), was de reactie<br />

vanuit de industriesector en de milieu NGO’s weliswaar koel maar niet fnuikend<br />

voor het programma.<br />

136<br />

“Ik kan u zeggen dat er totale stilte was vanuit het WMC. 7 Ook de milieubelangen-<br />

7 WMC – Wisconsin Manufacturers and Commerce – De voornaamste zakelijke belangen-<br />

groep in Wisconsin.


groepen waren zwijgzaam. Zij wilden echter niet de strijd aanbinden met het programma<br />

daar wij bewust hadden besloten het programma als proef te gebruiken, dus<br />

maar tijdelijk, met slechts tien afspraken.” George Meyer – Voormalig minister WI<br />

DNR<br />

De tweede belangrijke beslissing was het reeds aansturen op intensievere en duurzamere<br />

herstructurering voordat dit eerste experimentele programma volledig was<br />

uitgewerkt.<br />

“… Waar baseert u uw initiatief op? Uw keuze voor deze richting? Het had een zekere<br />

dwang nodig en die kan niet opgelegd worden door een minister van een instantie<br />

maar wel door het officiële beleid van de staat. We hadden waarschijnlijk wel iets<br />

buiten de wet om kunnen doen, maar dat zou minimaal geweest zijn en bovendien<br />

pijnlijk. (…). Iedereen zou zijn twijfels erover uitgesproken hebben (…) en daarom<br />

ben ik steeds een grote voorstander van een tweede generatie wetgeving op een landelijk<br />

bestuursniveau. (…). Het is echt een kwestie van zienswijze en denkrichting.”<br />

George Meyer – Voormalig minister WI DNR<br />

10.5 BETROKKENHEID VAN BELANGHEBBENDEN<br />

De drijvende kracht achter het wetsvoorstel voor Green Tier was de adviescommissie.<br />

Het directe doel van deze groep was het uitwerken van een voorstel voor een<br />

nieuwe wet waar zowel de industrie als de milieulobby achter zouden staan. Dit<br />

maakte het mogelijk bestaand scepticisme en weerstand aan te pakken. Deze benaderwijze<br />

zou tevens zorgen voor de mogelijkheid tot praktijkervaring met de nieuwe<br />

beleidsvoering. Gezien de vijandigheid en de mate van wantrouwen tussen de<br />

zojuist genoemde groepen was dit een ambitieus streven. Het wetsvoorstel werd<br />

echter gezien als een risico dat genomen moest worden aangezien het substantiële<br />

voordelen zou kunnen opleveren. Het plan werd ondernomen met nadruk op de<br />

samenhang tussen het nieuwe beleidsplan en de werkwijzen uit het verleden.<br />

“Onze normale gang van zaken als instantie is met iedereen om de tafel te gaan zitten<br />

om gezamenlijk regels op te stellen. Ik wil hiermee zeggen dat dit gewoon de manier<br />

is waarop wij zaken doen. Dus de manier waarop we de overeenstemming hebben<br />

bereikt was geheel anders dan we normaliter gewend zijn. Wij hebben een raad met<br />

burgerafgezanten en zij eisen dat er zowel afgevaardigden namens het bedrijfsleven<br />

als afgevaardigden namens milieubelangengroepen om de tafel gaan zitten op het<br />

moment dat wij aan heel voorlopige conceptversies van zaken werken. Dus dat was<br />

duidelijk de manier waarop we te werk moesten gaan. We wisten deze keer dat we de<br />

totale instemming moesten hebben van zowel het bedrijfsleven als de milieugroepen<br />

om de Green Tier wet aangenomen te krijgen.” George Meyer – Voormalig minister<br />

WI DNR<br />

137


De groep was veelomvattend en de grondregels werden opgesteld om zorgvuldig<br />

wikken en wegen mogelijk te maken alsmede om tot een overeenkomst te komen.<br />

George Meyer gaf blijk van een duidelijke persoonlijke betrokkenheid bij het proces<br />

door iedere deelnemer uit te nodigen, bij alle bijeenkomsten aanwezig te zijn,<br />

en zich een actieve doch onpartijdige rol in de besprekingen aan te meten. Het initiatief<br />

leverde een eensgezind voorstel op voor de Green Tier wet, die een nieuwe<br />

beleidsstructuur zou vormen. Green Tier kreeg een getrapt karakter door afzonderlijke<br />

toepassingsniveaus in te stellen. Organisaties die niet over goede rapporten<br />

over naleving van de wet beschikten, of die het ontbrak aan de middelen of belangstelling<br />

om te experimenteren, zouden binnen de “controletrede” (“control tier”)<br />

blijven, waar de gebruikelijke gang van zaken zou heersen.<br />

Organisaties die zich competent hadden getoond en bereid waren zich in te<br />

zetten voor ‘betere milieuprestaties’ (“superior environmental performance”) konden<br />

over nieuwe afspraken onderhandelen. Die zouden we administratieve lastenverlichting<br />

kunnen bieden, of mogelijk flexibiliteit ten aanzien van regels kunnen<br />

geven. Dit gaf deze organisaties de gelegenheid nieuwe technologieën en beleidsvoering<br />

uit te proberen die bijdragen aan een beter milieu. Het was mogelijk om<br />

bilateraal te onderhandelen over deze afspraken, maar de algemene visie berustte<br />

duidelijk op het scheppen van gedeeltelijk samenvallende, per regio of per sector<br />

georganiseerde, actief betrokken groepen (“communities of practice”). 8<br />

De onderhandelingen van de adviescommissie over het voorstel ter goedkeuring<br />

van Green Tier illustreren het karakter en de voordelen van een dergelijke<br />

commissie en het verschil tussen deze vorm van een overeenkomst sluiten en eerdere<br />

vormen van medezeggenschap. Wat fascinerend blijft voor de deelnemende partijen<br />

was de onmiddellijke ervaring met een nieuwe manier van samenwerken. Deze<br />

samenwerking onderscheidde zich door de aard van de gesprekken. Zelfs in de<br />

lange traditie van DNR wat betreft overleg plegen, was dit opmerkelijk te noemen.<br />

138<br />

“Mijns inziens getuigden de onderhandelingen van bezieling. Men bracht informatie<br />

in om te zien of er in zekere mate sprake was van een gemeenschappelijk uitgangspunt.<br />

Ten tweede denk ik dat, vanuit een procedureel standpunt bekeken, men het<br />

gevoel had dat alle partijen open kaart speelden. Als iets niet leek te lukken, was het<br />

antwoord niet simpelweg ‘nee’ maar ‘dit zijn de dingen die we nodig hebben om dat<br />

voor ons werkbaar te maken’. Er was dus een ontwikkeling van kortweg ‘ja’ of ‘nee’<br />

naar ‘laten we dit eens proberen’. Ik denk dus dat de dynamiek van het proces heeft<br />

geholpen om dingen gaande te houden. Ten derde, ik weet niet hoe ik dit precies<br />

moet uitdrukken, maar het derde punt was: ‘laten we de eersten met iets zijn’.” Mark<br />

McDermid – directeur WI DNR<br />

8<br />

Dit zijn de woorden van Etienne Wenger. Zie zijn Communities of practice: learning,<br />

meaning, and identity. Cambridge U.K., New York: Cambridge University Press. 1998


“We zaten soms met drie man en het vertrek was vol, al waren er veel bijeenkomsten<br />

en slechts twee van ons het milieu en de omwonenden vertegenwoordigden. Toch<br />

werd er naar ons geluisterd en ik heb het gevoel dat we een gelijke kans hadden om<br />

de discussie inhoud te geven” Caryl Terell – Sierra Club, Wisconsin<br />

Het was de aard van de gesprekken die de legitimiteit waarborgde: “Wat dat betreft<br />

beseften we dat we een heel andere dialoog voerden dan we ooit eerder hadden gedaan.<br />

We begonnen een andere ontwikkelingskoers te zien ten opzichte van hoe milieubeslissingen<br />

zouden kunnen of zouden moeten worden genomen.”<br />

Mark McDermid – directeur WI DNR<br />

“Men wist wanneer we bepaalde kwesties zouden aansnijden en dat deze omstreden<br />

zouden zijn als je er over nadacht in termen van groepspolitiek of agenda; dat dit<br />

voor een of meer groepen een moeilijk punt zou worden en dat we er over moesten<br />

praten. En iedereen was behoorlijk ontvankelijk en hoffelijk ten opzichte van het<br />

standpunt van de andere kant. We kwamen tot een gesprek. Ik heb veel bijeenkomsten<br />

bijgewoond en meestal eindig je in aparte groepen, zelfs bijna met gescheiden<br />

discussies. De partijen legden hun kwesties op tafel, waar ze echt open waren, over<br />

dingen konden praten: nu wordt er naar u geluisterd en nu gaat u met de andere kant<br />

praten en u weet dat ze niet in dezelfde kamer zitten. En de gesprekken liepen bijna<br />

alsof er een bemiddellaar bijzat om het te vergemakkelijken, net zo lang tot de kwesties<br />

teruggebracht waren tot een doenlijke hoeveelheid. Dat gebeurde in de hele<br />

groep.” Peter MacAvoy 16 th St. Health Center<br />

10.6 RESULTATEN VAN HET PROCES<br />

De onderhandelingen zetten een drie jaar durende cyclus van wetgevende politiek<br />

in gang voordat een aangepaste versie van Green Tier werd aangenomen. De poging<br />

tot herstructurering werd tijdens deze periode ondersteund door het proefprogramma.<br />

Dit leidde tot nauwkeurig overleg, gericht op onderbouwde, probleemoplossende<br />

initiatieven. De experimenten in het proefprogramma zorgden<br />

ook voor meer actieve en substantiële rollen voor gemeenschappen, industrie en<br />

NGO’s. Tevens brachten de experimenten een binding tussen regionale en landelijke<br />

verordeningen met lokale doelen en prioriteiten tot stand. De onderhandeling<br />

over op maat geknipte afspraken boden een manier om lokale spanningen aan te<br />

pakken en lokale capaciteit en kennis te benutten.<br />

In het geval van de BRAT Co. berustte het experiment op coöperatieve relaties<br />

tussen deze metaalgieterij en DNR, die zich toevallig hadden ontwikkeld in<br />

samenhang met controle-inspecties en andere dagelijkse activiteiten. De aanzet<br />

voor een verandering was het gegeven dat er bij het gieten van metaal benzeen vrijkomt,<br />

een aan regels gebonden milieugevaarlijke stof. De gieterij en de staat bleken<br />

in staat samen te werken om het probleem vast te stellen en vervolgens een creatief<br />

139


plan van aanpak te ontwerpen. In het geval van Cook Composites kreeg dit chemisch<br />

verwerkingsbedrijf beleidsruimte voor het uit bedrijf nemen van een gevaarlijke<br />

vuilverbrandingsoven. Het bedrijf moest zich als tegenprestatie binden aan een<br />

versneld schema en moest ook investeren in een actievere inmenging van de gemeenschap<br />

bij het beheersen van vervuiling en het verbeteren van milieuprestaties.<br />

De kern van de poging om legitimatie te krijgen van de lokale gemeenschap betrof<br />

een standaard overlegprocedure die de mogelijkheden van het bedrijf uitbreidden<br />

om het publiek bij de gang van zaken te betrekken. De oprechtheid en betrokkenheid<br />

van Cook om bronnen van zorg zoals stank- en geluidsoverlast vast te stellen<br />

en hierop te reageren, zijn van even groot belang geweest als de verbeteringen van<br />

milieuprestaties.<br />

In de context van het agrarische voorbeeld waarmee we zijn begonnen, heeft<br />

Green Tier een forum verschaft voor DNR om een koppeling aan te brengen tussen<br />

de meerdere functies van het agrarisch landschap. Bovendien is de mogelijkheid<br />

ontstaan voor DNR bedreigingen voor de waterkwaliteit te behandelen als onderdeel<br />

van de druk op de plattelandsbevolking en de kwaliteit van hun bestaan. Met<br />

steun van de Joyce Foundation en het basiswerk van de ervaren bemiddelaars Howard<br />

Bellman en Susan Podziba wordt een programmaoverleg omtrent lokale problemen<br />

onder de naam Dairy Gateway georganiseerd. Dit programmaoverleg is een<br />

gezamenlijke poging om richtlijnen op te stellen ten behoeve van betere milieuprestaties<br />

op regionaal niveau. Tegelijkertijd blijven plaatselijke incidenten de aandacht<br />

trekken van milieubelangengroepen als Midwest Environmental Advocates die met<br />

elkaar strijdige werkwijzen aanwenden om verbeteringen van milieuprestaties te<br />

bereiken.<br />

Deze op regionaal niveau gevoerde gesprekken hadden een tweeledig doel ten<br />

aanzien van Green Tier. Zij richten zich op de ontwikkeling van vermogen om<br />

plaatselijke problemen op te lossen en hiervan te leren. Daarnaast waren zij een van<br />

de voornaamste middelen om de rechtmatigheid van het nieuwe bestuursstelsel te<br />

waarborgen. 9 Dit geeft een nieuwe wending aan de gebruikelijke overlegprocedure,<br />

die de vorm heeft van inspraak van belanghebbenden en burgers. In de VS worden<br />

dergelijke procedures hoofdzakelijk op adviesbasis toegepast. Dat geeft instanties<br />

9<br />

Op deze manier zijn deze beleidsgesprekken in overeenstemming met de grote lijnen van<br />

“Directly-Deliberative-Polyarchy” zoals beschreven door Joshua Cohen en Charles Sabel:<br />

“Ideally, then, directly deliberative polyarchy combines the advantages of local learning and<br />

self-government with the advantages (and discipline) of wider social learning and heightened<br />

political accountability that result when the outcomes of many concurrent experiments are<br />

pooled to permit public scrutiny of the effectiveness of strategies and leaders.” - 2002 "Directly<br />

Deliberative Polyarchy: An Institutional Ideal for Europe?," with Oliver Gerstenberg,<br />

in Good Governance in Europe's Integrated Market, edited by Christian Joerges and Renaud<br />

Dehousse, (Oxford: OUP), pp. 289-341. Available online at:<br />

http://www2.law.columbia.edu/sabel/papers/DDP.html<br />

140


de voordelen van actieve betrokkenheid en stelt hen in staat de spanningen te hanteren<br />

die vergrote inspraak en machtsverdeling ten opzichte van wettelijke verordeningen<br />

teweeg brengen. In Green Tier wordt deze wisselwerking met de samenleving,<br />

particuliere ondernemingen en burgers opgenomen in het beleidsplan en de<br />

overeenkomsten die worden bereikt, kunnen wettelijke status verwerven.<br />

In dit opzicht kan Green Tier het best worden opgevat als “een hervorming<br />

die Wisconsin maakt tot een publiek beleidslaboratorium… .” 10 Experimenteren in<br />

dit laboratorium wordt vergemakkelijkt door de getrapte vormgeving. De conventionele<br />

wets- en toepassingsstructuur bevindt zich altijd nog in de controletrede van<br />

Green Tier en is bedoeld voor degenen die geen interesse hebben in nieuwe vormen<br />

van beleidsuitvoering, of hiervoor niet voldoende competent zijn. Toegang tot<br />

de trede waarop experiment mogelijk is, is niet vrijblijvend: om toegang te krijgen<br />

dient men te beschikken over een prestatierapport. Prestaties kunnen voor administratieve<br />

lastenverlichting zorgen, bijvoorbeeld vereenvoudiging van het verlenen<br />

van vergunningen in ruil voor het bereiken van milieuprestaties.<br />

Green Tier biedt meer mooie kansen en streeft grotere ambities na. Scott<br />

Hassett pleitte in een toespraak tot de Wisconsin State Bar Association voor “doortastend<br />

beleid” dat een afspiegeling is van de inspanningen van “eerdere generaties<br />

… om de economische rechten en milieurechten voor de volgende generaties te<br />

waarborgen.” 11 In zijn optiek is “het maken van officiële afspraken voor een nieuwe<br />

‘we mogen’-benadering tot grotere milieuprestaties” een geweldige en historische<br />

gebeurtenis. Hervorming van de regels is niet een kwestie van wat we vóór<br />

elkaar doen, maar wat we mét elkaar doen.” 12 Een uitvoeriger versie van deze visie<br />

wordt gegeven door twee wetgevers en verheldert hun band met de verschuiving en<br />

de ambities die Green Tier drijven.<br />

“De wet moet zowel een ondersteunende structuur bieden voor de inspanningen van<br />

de mens om publieke goederen te produceren, als een structuur die voortvloeit uit<br />

het falen van de mens dat de samenleving in gevaar heeft gebracht. Green Tier verschaft<br />

een beleidsstructuur die burgers in staat stelt om te vragen wat, alles welbeschouwd,<br />

vanuit het milieu gezien de beste oplossing is voor een betere toekomst en<br />

niet wat minimaal haalbaar is en welke gewoonten in verband brengen met het verleden.<br />

Alle partijen worden daarom uitgedaagd om hun vocabulaire ten aanzien van<br />

het milieu verder uit te werken om zodoende het beste uit de mens naar voren te ha-<br />

10<br />

Hassett, Scott, Neal Kedzie, en Mark Miller, “Wisconsin’s Green Tier Law” American Bar<br />

Association Innovation, Management Systems, and Trading Committee Newsletter August,<br />

2004 Vol. 4, No. 3 p. 11<br />

11 Scott Hassett speech to the 15 th Annual Environmental Law Update The State Bar of Wis-<br />

consin Waukesha, Wisconsin. October 21, 2003<br />

12<br />

Scott Hassett speech to the 15th Annual Environmental Law Update The State Bar of Wisconsin<br />

Waukesha, Wisconsin. October 21, 2003<br />

141


142<br />

len en tegelijkertijd te erkennen dat het slechtste altijd in ons blijft bestaan.” 13<br />

10.7 CONCLUSIE<br />

Wij beschrijven de poging om de beleidsuitvoering te herstructureren in plaats van<br />

te zoeken naar mogelijkheden om hervormingen toe te passen binnen de bestaande<br />

wet. Dit komt tot uiting in een nieuwe wet en verandering van uitvoerpraktijken.<br />

Het belang van deze nieuwe wet, Green Tier, zit in de manier waarop deze de relatie<br />

tussen wet en praktijk verandert. In tegenstelling tot het bestaande systeem,<br />

waarin de wet de uitvoering definieert, wordt Green Tier door zijn ontwerpers<br />

beschreven als ‘uitvoering die de wet definieert’. In de ogen van de voorstanders is<br />

dit een kenmerk van een zich aanpassend, op prestatie gebaseerd systeem. Het doel<br />

is een wetsysteem gebaseerd op een op overleg gestoelde ‘we mogen-benadering’<br />

en niet op een bevelende ‘u mag niet-benadering’. 14<br />

Green Tier houdt meer in dan een eenvoudige decentralisatie van de overheid<br />

naar een lokaal niveau. De staat houdt een wezenlijke en blijvende rol, zowel wat<br />

het aanmoedigen van lokale initiatieven betreft, als het steeds overleg blijven voeren<br />

met belanghebbenden. 15 De lokale gerichtheid is een reactie op de groeiende<br />

complexiteit. Deze blijkt uit de problemen waar plattelandsgemeenschappen en<br />

andere medespelers mee te kampen hebben. Een toenemende verzameling van ervaringen<br />

laat zien dat het moeilijk is om van buitenaf op deze complexiteiten te<br />

reageren. De ervaringen laten ook zien dat het lastig is om een reactie te geven binnen<br />

de enkelvoudigheid, die kenmerkend is voor de oude wetgeving. Green Tier<br />

geeft blijk van zowel respect voor plaatselijke kennis, als waardering dat beleid en<br />

uitvoering van regels in toenemende mate hun eigen legitimiteit moeten opbouwen.<br />

Bovendien erkent men dat bezorgdheid om legitimiteit en effectiviteit onlosmakelijk<br />

met elkaar verbonden zijn. Dit alles wekt een nieuwe beeld op van de beleidsvoering<br />

als een directe democratische gang van zaken.<br />

In een kritische benadering van dit type hervorming ziet Theodore Lowi in de<br />

decentralisatie van de wetgevende macht naar plaatselijke groepen een schending<br />

van de wet, die hij het belangrijkste onderdeel noemt van democratische staatsvor-<br />

13<br />

Hassett, Scott, Neal Kedzie, and Mark Miller, “Wisconsin’s Green Tier Law” American<br />

Bar Association Innovation, Management Systems, and Trading Committee Newsletter August<br />

2004Vol. 4, No. 3 p. 17<br />

14<br />

Hassett, Scott, Neal Kedzie, and Mark Miller, “Wisconsin’s Green Tier Law” American Bar<br />

Association Innovation, Management Systems, and Trading Committee Newsletter August<br />

2004Vol. 4, No. 3 p. 14<br />

15<br />

Over deze relatie: zie Archon Fung and Eric Olin Wright, Deepening democracy: institutional<br />

innovations in empowered participatory governance. (London; New York: Verso,<br />

2003)


men. 16 Het beeld verschuift als men zich verdiept in de mogelijkheden te experimenteren<br />

met inmenging van burgers en andere belanghebbenden. Deze experimentfase<br />

biedt de mogelijkheden voor gedegen onderzoek naar nieuwe vormen van<br />

directe democratie. Joshua Cohen heeft gezamenlijk met een aantal anderen dergelijke<br />

praktische inzichten uitgewerkt tot een theorie over overlegdemocratie. 17 In<br />

dit verband vinden de vormen van inmenging (zoals overwogen in Green Tier en<br />

tot op heden uitgeprobeerd in de experimenten in Wisconsin) hun oorsprong in op<br />

direct overleg berustende democratische afspraken waarvan de theoretische legitimiteit<br />

en, in beperkte mate, het wetgevend vermogen aan onderzoek onderworpen<br />

blijven.<br />

Wat hieruit volgt zijn een reeks praktische zorgen over de organisatie van<br />

zulke afspraken die in directe democratie zijn gemaakt. Er worden vragen gesteld<br />

over hoe deze worden toegepast en hoe zij zich verhouden tot de instituties van<br />

representatieve democratie. 18 In het beste geval, zowel theoretisch als praktisch,<br />

bieden deze afspraken een aantrekkelijk alternatief voor het oude systeem. De tekortkomingen<br />

van de staat als een autonoom en exogeen probleemoplossend lichaam<br />

(denk aan de eerder genoemde 20-80 schatting) kunnen binnen de nieuwe<br />

beleidsstructuur aan de orde gesteld worden. Bovendien hebben de direct democratische<br />

afspraken de potentie legitimiteit van de uitvoering van de regels te versterken.<br />

Zorgen blijven er wel en deze stellen het succes ter discussie van een beleidsaanpak<br />

die nog in de kinderschoenen staat. De overgang naar vergrote deelname<br />

en beslissingsbevoegdheid voor burgers en andere belanghebbenden is een delicaat<br />

proces. Het biedt enerzijds de mogelijkheid voor meer legitimiteit, kennis van de<br />

praktijk, en de motivatie om duurzame verbeteringen te maken, maar anderzijds<br />

werpt het ook geldige redenen tot zorg op. Daarom moet het beleid de belanghebbenden<br />

de mogelijkheid bieden kritiek te uiten, opdat het beleid zich verder kan<br />

16 Theodore Lowi, “Frontyard Propaganda,” Boston Review October/November, 1999<br />

17<br />

Zie zijn “Deliberation and Democratic Legitimacy,” in A. Hamlin and P. Petit (eds) The<br />

Good Policy. Oxford: Basel Blackwell. 1989<br />

18<br />

De verrichting van Wisconsin is ook opvallend, omdat in de campagne voor een nieuwe<br />

wet de wetgever werd betrokken in een debat over hervorming van regelgeving. In een gezamenlijke<br />

reflectie op Green Tier, merkten twee wetgevers en de huidige minister van het<br />

DNR op dat de “het unieke van de wet verdergaande evaluatie verdient.” Volgens deze visie<br />

zou dit de neiging tot overdenken moeten oproepen, niet alleen bij het openbaar bestuur,<br />

maar ook bij andere takken van de overheid: “Net nu de wet nieuw terrein gewonnen heeft<br />

in de ontwikkeling van publiek beleid, is het de plicht van de uitvoerende en wetgevende<br />

takken om open te staan voor nieuwe manieren van evaluatie en aansprakelijkheid.” Scott<br />

Hassett, Neal Kedzie, and Mark Miller, “Wisconsin’s Green Tier Law” American Bar Association<br />

Innovation, Management Systems, and Trading Committee Newsletter August 2004,<br />

Vol. 4, No. 3 p. 17<br />

143


ontwikkelen en valkuilen voor hervorming ontlopen kunnen worden. Om de legitimiteit<br />

van de herstructurering te verzekeren, moeten transparantie en toegang tot<br />

overleg gegarandeerd zijn en de inmenging van burgers gestimuleerd worden.<br />

NGO’s hebben het belang van deze eisen in de nieuwe beleidsstructuur benadrukt.<br />

144<br />

“Een van de redenen dat we aan het proefprogramma en de discussies over Green<br />

Tier hebben deelgenomen, was om ervoor te zorgen dat er een rol voor het publiek<br />

weggelegd zou zijn. Bovendien heeft het geheel doelstellingen waar onder andere<br />

transparantie onder valt.” Caryl Terrell – Sierra Club, Wisconsin<br />

Ons doel was om in grote lijnen de hoofdpunten van een reeks hervormingen te<br />

behandelen, alsmede kort in te gaan op de vragen die deze hervormingen over regelgeving<br />

opwerpen. Tevens wilden we een indruk geven van het beleid van de<br />

overheid in vroeg-eenentwintigste-eeuwse democratieën. We hebben benadrukt dat<br />

deze vragen alle van organisatorische aard zijn en dat hervormingen niet zozeer<br />

kunnen falen door het gebrek aan inzicht, maar eerder door het onvermogen om te<br />

onderhandelen in de beige vergaderruimten van de bureaucratie en gemeentehuizen,<br />

die de nieuwe plaatsen zijn geworden voor de beoefening van de democratie.<br />

Deze pragmatische zorgen zijn niet in strijd met de geest van de hervorming maar<br />

zijn essentieel voor de poging.


HOOFDSTUK 11<br />

Ruimte in wetgeving voor onderhandelend bestuur<br />

André Hoekema<br />

11.1. INLEIDING<br />

Een enigszins omvangrijk project met meervoudig ruimtegebruik loopt grote kans<br />

dat het niet binnen het bestemmingsplan past. Past het wel, of wordt het bestemmingsplan<br />

gewijzigd ten gunste van het project, dan mag vaak nog niet gebouwd<br />

worden. Kijk maar naar de Combikering in hoofdstuk 3 van dit boek, waar naast<br />

het bestemmingsplan toestemming is vereist op grond van onder meer de Wet<br />

Milieubeheer en de Keur van het waterschap. Wijziging van het bestemmingsplan,<br />

en gelijktijdige toepassing van de Wet Milieubeheer en de Keur, leidt al gauw tot<br />

overleg tussen de verschillende bevoegde bestuursorganen, met de initiatiefnemer,<br />

en met tal van belanghebbenden. In overleg stemmen zij af welk ontwerp van het<br />

project past binnen de toepasselijke wettelijke kaders. De praktijk laat zien dat<br />

daarbij druk wordt onderhandeld over zowel het ontwerp, als de toepassing van de<br />

wet.<br />

Juridisch is onderhandeling over het ontwerp geen probleem, maar dat zijn<br />

wel de onderhandelingen over toepassing van de wet. Die gaan over interpretatie<br />

van de normen van de wet: welke vrijheid geven zij aan het openbaar bestuur om<br />

zelf feiten vast te stellen en belangen af te wegen? Om onderhandeling over toepassing<br />

van de wet inzichtelijk te maken, en te openen voor discussie, is begin negentiger<br />

jaren het begrip onderhandelend bestuur geïntroduceerd. Onderhandelend<br />

bestuur is een vorm van openbaar bestuur waarbij de publieke besluitvorming<br />

inzake voorbereiding, vaststelling en uitvoering van publiek beleid afhankelijk<br />

wordt gemaakt van het resultaat van overleg en onderhandeling in een min of meer<br />

duurzaam geheel van relaties tussen bestuursorganen en de ambtelijke staf, en<br />

(doorgaans) particuliere organisaties en groepen. 1<br />

Onderhandelend bestuur is niet hetzelfde als meervoudig ruimtegebruik.<br />

Wel zal dit ruimtegebruik vaak afhankelijk zijn van onderhandelend bestuur. Dat<br />

maakt onderzoek interessant naar ruimte in wetgeving voor onderhandelend be-<br />

1 A.J.Hoekema, N.F. van Manen, G.M.A. van der Heijden, I.C. van der Vlies, B. de Vroom,<br />

Integraal Bestuur. De behoorlijkheid, effectiviteit en legitimiteit van onderhandelend bestuur,<br />

Amsterdam 1998: 7.<br />

145


stuur. In de tweede helft van 2002 hebben wij zo’n onderzoek gedaan. 2 In dit boek<br />

willen wij dat toepassen op meervoudig ruimtegebruik. In 2002 was onze vraagstelling:<br />

welke mogelijkheden zijn er om door middel van wetgeving ruimte te bieden<br />

aan onderhandelend bestuur, en wat zijn voor- en nadelen van de manieren waarop<br />

dit gebeurt? In dit boek is onze vraagstelling: welke mogelijkheden zijn er om door<br />

middel van wetgeving ruimte te bieden aan meervoudig ruimtegebruik, en wat zijn<br />

voor- en nadelen van de manieren waarop dit gebeurt?<br />

Doel van het oorspronkelijke onderzoek was de ontwikkeling van een instrument<br />

dat de wetgever in staat stelt zicht te krijgen op de kansen en risico’s van<br />

het inrichten van specifieke vormen van onderhandelend bestuur. Dit instrument<br />

bestaat uit een checklist om te bepalen of de wetgever op een beleidsterrein ruimte<br />

voor onderhandeling moet geven, of niet. Dit hoofdstuk sluit af met een ontwerp<br />

van een dergelijke checklist en toepassing daarvan op meervoudig ruimtegebruik.<br />

Toepassing betekent het bepalen van de mogelijkheden om ruimte te bieden aan<br />

meervoudig ruimtegebruik door middel van wetgeving. Het hoofdstuk begint met<br />

een schets van situaties van onderhandelend bestuur. Daarna volgen de mogelijkheden<br />

en de voor- en nadelen om door middel van wetgeving ruimte te bieden aan<br />

onderhandelend bestuur in het algemeen, en dan de checklist, die wordt toegepast<br />

op meervoudig ruimtegebruik.<br />

11.2. SITUATIES VAN ONDERHANDELEND BESTUUR<br />

Omwille van een redelijk breed beeld is in 2002 uitgegaan van wet- en regelgeving<br />

op verschillende maatschappelijke terreinen: omgevingsrecht, gezondheidsrecht,<br />

onderwijsrecht, informatierecht en het recht van arbeid en sociale zekerheid. Zodoende<br />

zijn uiteenlopende situaties van onderhandelend bestuur onderzocht. Zij<br />

lopen uiteen van organisaties die jaar in jaar uit over hun belangen onderhandelen<br />

met dezelfde overheden, tot onderhandelingen waarin deelnemers zich sterk oriënteren<br />

op de oplossing van een eenmalig maatschappelijk probleem; van groepen die<br />

bevoegd zijn tot zelfregulering, tot zeer open situaties waarin belanghebbenden<br />

elkaar ontmoeten, die nooit eerder met elkaar in aanraking zijn geweest.<br />

Binnen de grenzen van onderhandelend bestuur spelen zich processen af<br />

waar de wetgever nooit geheel greep op zal kunnen krijgen. Wij doelen dan met<br />

name op probleemgeoriënteerde onderhandelingen. Mensen zijn constant bezig met<br />

eigen initiatief. Zij zoeken naar gunstige en creatieve oplossingen voor hun problemen<br />

en niemand kan voorzien waar die heen gaan, dus ook de wetgever niet.<br />

Dat ligt anders in situaties waarin de problemen min of meer vastliggen en de be-<br />

2 Gebaseerd op een rapport voor het Kenniscentrum Wetgeving van het Ministerie van<br />

Justitie, André Hoekema, Jurgen van der Heijden, faculteit rechtsgeleerdheid UvA, Februari<br />

2003. In samenwerking met onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam, Erasmus<br />

Universiteit Rotterdam, Vrije Universiteit Amsterdam en Universiteit Tilburg.<br />

146


langen constant en wederzijds goed bekend zijn. Daarom spelen zich in deze belangengeoriënteerde<br />

situaties onderhandelingen af die voor de wetgever relatief voorspelbaar<br />

zijn.<br />

Betrokkenheid van direct belanghebbenden is relevant in probleemgeoriënteerde<br />

situaties en niet altijd in belangengeoriënteerde situaties. In deze laatste<br />

situaties staan de belangen ongeveer vast, zodat een ‘getrapte’ invloed van direct<br />

belanghebbenden geen probleem hoeft te zijn. Dat wil zeggen dat zij een mandaat<br />

geven aan een organisatie, waarop zij controle kunnen uitoefenen. Dat ligt minder<br />

eenvoudig bij probleemoriëntatie. Weliswaar verdient de belanghebbende in beide<br />

gevallen waarborgen op eigen inbreng, maar dit klemt veel meer bij de probleemgeoriënteerde<br />

onderhandelingspatronen. Daar staan de belangen minder vast. Dat<br />

maakt het voor een gemandateerde minder eenvoudig alle belangen te vertegenwoordiger.<br />

Daarom zal de belanghebbende dat vaak zelf willen doen.<br />

Een uitgangspunt van het onderzoek in 2002 was het gegeven dat er uiteenlopende<br />

situaties van onderhandelend bestuur voorkomen. Wij hebben diverse<br />

situaties onderscheiden. Idee nu is dat die ook bruikbaar zijn bij de ontwikkeling<br />

van een instrument dat aangeeft wanneer het zin heeft om ten behoeve van onderhandelend<br />

bestuur te normeren, de checklist. Zo kan de wetgever bijvoorbeeld<br />

constateren dat een situatie van onderhandelend bestuur voldoet aan de beschrijving<br />

‘probleemgeoriënteerd’. Wil de wetgever de onderhandelingen daar stimuleren,<br />

of juist afremmen, dan moet hij zich een beeld kunnen vormen van de voor-<br />

en nadelen die in een dergelijke situatie een rol kunnen spelen. Om te beginnen<br />

moet hij weten wat de mogelijkheden zijn om normen te stellen.<br />

11.3. MOGELIJKHEDEN VAN MATERIËLE EN PROCEDURELE NORMSTELLING<br />

Vermoedt de wetgever dat hij te maken heeft met partijen die zoeken naar een zo<br />

goed mogelijke consensus, waarbij terdege rekening wordt gehouden met zwakkere<br />

belangen, dan kan hij het vertrouwen geven dat onderhandelaars de situatie zelf<br />

aan kunnen. Hij kan daarentegen ook verwachten dat onderhandelaars uit zijn op<br />

een consensus die zij nog net tegenover de rechter durven te verdedigen. Voor<br />

zwakkere betrokken belangen kan dat nadelig uitpakken. De wetgever zal daarmee<br />

rekening moeten houden bij de mate van bescherming die hij geeft aan die belangen.<br />

Het recht legt dan meer vast, oftewel de grens komt hoger te liggen: de wetgever<br />

bepaalt een ander juridisch break even point, zie daarover hoofdstuk 9 van<br />

dit boek. Dit laatste kan de wetgever zich ook besparen door betrokkenen zelf de<br />

mogelijkheid te geven om dat te bepalen. Hij introduceert dan een hardheidsclausule,<br />

of een vergelijkbaar systeem zoals in de Interimwet Stad & Milieu waar partijen<br />

in een aantal stappen mogen bepalen of zij vasthouden aan een harde wettelijke<br />

grens, of dat verzachten.<br />

Er wordt naar de wetgever gekeken als het gaat om het geven van zekerheid<br />

omtrent de inhoud van belangen. Wij kunnen ons voorstellen dat dit in onderhan-<br />

147


delingen ook een mate van stabiliteit aanbrengt. Sterker nog, het zal in veel gevallen<br />

de basis zijn van onderhandelingen. Juist omdat de wetgever aangeeft dat met<br />

bepaalde belangen materieel rekening moet worden gehouden, moet met de vertegenwoordigers<br />

van die belangen onderhandeld worden. Daaruit volgt rechtstreeks<br />

een mogelijkheid voor de wetgever: indien hij een situatie van onderhandelend<br />

bestuur wenst, zal hij materiële normen moeten geven, regulering. Andersom kan<br />

de wetgever zo’n situatie doen verdwijnen door materiële normen in te trekken,<br />

deregulering.<br />

De prikkel om te onderhandelen volgt primair uit niet-juridische gronden,<br />

namelijk de behartiging van belangen. De wetgever kan die prikkel versterken of<br />

verzwakken door middel van het versterken of verzwakken van materiële normen.<br />

Wij denken hierbij aan dwingende bepalingen zoals milieunormen met betrekking<br />

tot emissies van stikstofoxide in stedelijke gebieden en veiligheidseisen ten aanzien<br />

van het verkeer. Hoe zit dat met de procedurele normen? Zware procedurele normen<br />

kunnen onderhandelingen frustreren, en lichte procedurele normen kunnen<br />

deze stimuleren. We moeten ons echter niet laten verblinden door het onderscheid<br />

tussen procedureel en materieel. Het recht op een goed gewaarborgde procedure<br />

volgt namelijk uit erkenning van rechten omtrent burgerschap. Een goed bedeelde<br />

toekenning van dergelijke rechten geeft een belangenhebbende ook een onderhandelingspositie.<br />

Een belanghebbende kan een positie hebben in een situatie van onderhandelend<br />

bestuur op basis van materiële rechten die zijn belang beschermen, maar ook<br />

op basis van procedurele rechten die zijn burgerschap beschermen. Procedurele<br />

rechten stellen vormvereisten aan het onderhandelend bestuur. Die worden vaak<br />

als knellend ervaren, terwijl de inhoudelijke eisen die volgen uit materiële rechten<br />

blijkbaar als minder knellend worden ervaren. Onze vraag is nu deze: het terugschroeven<br />

van procedurele rechten betekent een vermindering van waarborgen.<br />

Kan dat gecompenseerd worden door een vergroting van materiële rechten?<br />

Is bijvoorbeeld het milieubelang even goed beschermd, wanneer we de inhoudelijke<br />

eisen aan een goed milieu opschroeven, en tegelijkertijd de procedurele<br />

waarborgen van belanghebbenden terugschroeven? Kunnen vertegenwoordigers<br />

van het milieubelang in een situatie van onderhandelend bestuur even goed, of<br />

beter uit de voeten met goede inhoudelijke milieunormen, als met goede procedurele<br />

waarborgen? Wordt het milieu daar beter van? Eenduidig kunnen we deze<br />

vraag niet beantwoorden, en dat hoeft ook niet. Wat wel moet, is het aanreiken<br />

van bouwstenen aan de wetgever voor een instrument om ruimte te geven in de<br />

wet aan onderhandelend bestuur. Dit is zo’n bouwsteen: procedureel ruimte<br />

scheppen, materieel compenseren.<br />

148


11.4. VOOR- EN NADELEN<br />

Meer ruimte voor onderhandelend bestuur heeft als belangrijk voordeel dat er<br />

ruimte, vrijheid bijkomt om beleid breder en integraler voor te bereiden en vanwege<br />

verkregen draagvlak met meer succes te realiseren. Belangrijk nadeel is dat de<br />

rechtsbescherming tegen dit beleid kan afnemen. Dat brengt het bekende onderscheid<br />

tussen recht en beleid onder de aandacht. De burger verdient bescherming,<br />

omdat beleid de rechten van de burger niet op een niet te rechtvaardigen wijze mag<br />

schenden. Tegelijkertijd mag rechtsbescherming niet op een niet te rechtvaardigen<br />

wijze in de weg staan aan beleid. Rechtvaardigheid hebben wij in 2002 genomen<br />

als ijkpunt voor het bepalen van de voor- nadelen van ruimte in wetgeving voor<br />

onderhandelend bestuur.<br />

Door te kijken waar onderhandelend bestuur recht en beleid respectievelijk<br />

steunt en bedreigt, kan bepaald worden waar en wanneer onderhandelend bestuur<br />

meer of minder rechtvaardig is. Dat kan bijvoorbeeld door te kijken naar situaties<br />

waarin organisaties de belangen vertegenwoordigen van belanghebbenden, substitutiegedrag.<br />

Daarmee wordt directe betrokkenheid van belanghebbenden uitgesloten.<br />

Het voordeel van georganiseerde vertegenwoordiging is het gemak om met<br />

maar één of enkele partijen te hoeven onderhandelen. Dat levert snelheid op, hoewel<br />

in tweede instantie vertraging kan ontstaan wanneer andere belanghebbenden<br />

het recht hebben alsnog mee te spreken. Daarmee is ook het voornaamste nadeel<br />

van substitutie aangegeven, er kunnen zich altijd nog belanghebbenden aandienen.<br />

Hoe kan de wetgever omgaan met dit voorbeeld van voor- en nadelen van onderhandelend<br />

bestuur?<br />

Het kan er voor belanghebbenden als een nadeel uitzien dat zij in eerste<br />

instantie door een organisatie worden vertegenwoordigd, maar dat hoeft niet zo te<br />

zijn. Het kan juist voor hen ook praktisch zijn en in sommige gevallen noodzakelijk,<br />

namelijk wanneer de materie zeer technisch is. Ook hier tekent zich weer het<br />

onderscheid af tussen situaties waarin de belangen min of meer vast staan, en situaties<br />

waarin de problemen om creatieve oplossingen vragen. Juist wanneer de belangen<br />

min of meer vast staan, kan het verstandig zijn om het mandaat aan een organisatie<br />

te geven. Stel dat de wetgever dat ook van mening is, hoe kan hij dan optreden<br />

om te zorgen dat onderhandelingen zoveel mogelijk plaatsvinden tussen organisaties?<br />

De wetgever kan organisaties in hun onderhandelingspositie versterken met<br />

behulp van het verzwaren van materiële rechten. Dit kan hen maken tot nog aantrekkelijker<br />

onderhandelingspartners voor andere partijen, hoewel het hen ook zo<br />

sterk kan maken dat zij niet meer hoeven te onderhandelen. Dat moet de wetgever<br />

inschatten, en hij moet rekenen met het feit dat het verzwaren van materiële rechten<br />

ook de positie versterkt van de direct belanghebbenden, die zich door een<br />

organisatie laten vertegenwoordigen. Komen zij nu zelf zo sterk te staan dat zij<br />

geen organisatie nodig hebben? Of geeft de wetgever ze hiermee de juiste positie<br />

tegenover de organisaties, die nuttig blijven om hen te vertegenwoordigen. Wil de<br />

149


wetgever voorkomen dat direct belanghebbenden zich van hun organisaties afwenden,<br />

dan zal hij in elk geval niet hun procedurele rechten moeten versterken, als<br />

daartoe al mogelijkheden bestaan, omdat zij dan zelf procedures gaan aanspannen.<br />

In andere situaties van onderhandelend bestuur is het denkbaar dat de wetgever<br />

juist kiest voor het afzwakken van materiële rechten. Dit kunnen wij ons<br />

bijvoorbeeld voorstellen in een situatie die voldoet aan de beschrijving van ‘professionele<br />

zelfregulering’. Daar zijn de onderhandelingen veel minder gebaseerd op de<br />

uitwisseling van belangen, vandaar dat het versterken van materiële rechten geen<br />

onmiddellijk effect heeft. De verhoudingen tussen de betrokken partijen, waaronder<br />

de overheid, worden voor een belangrijk deel bepaald door de afgesproken<br />

procedures. Met een verandering van procedurele rechten kan de wetgever dergelijke<br />

situaties van onderhandelend bestuur beïnvloeden, afhankelijk van zijn beoordeling<br />

van de voor- en nadelen.<br />

Procedureel ruimte scheppen komt tegemoet aan de veelgehoorde klacht dat<br />

procedures vaak roet in het eten kunnen gooien nadat onderhandelingsresultaten<br />

zijn bereikt. Het komt ook overeen met regeringsvoornemens om procedures te<br />

vereenvoudigen. Een vermindering van procedurele zekerheden kan bovendien<br />

prikkelen om aan onderhandelingen mee te doen en zo belangen te behartigen in<br />

plaats van het afwachten van procedures voor bezwaar en beroep. Problematisch<br />

lijkt dat hiermee de bescherming van belangen vermindert, maar die bescherming<br />

komt uiteindelijk toch het meest van materiële rechten die belangen betreffen,<br />

ongeacht de procedures. Belangrijk is dat in het publiekrecht de meeste procedures<br />

vastliggen in de Algemene wet bestuursrecht.<br />

Het vastleggen van bescherming van belangen in materiële rechten legt een<br />

basis voor onderhandelingen. De vertegenwoordigers van belangen weten wat ze<br />

van elkaar mogen verwachten. Dat legt een basis, omdat tot op zekere hoogte niet<br />

meer onderhandeld hoeft te worden. Het ontbreken, of wegvallen van materiële<br />

rechten legt onderhandelaars op veel onderhandelingen steeds weer over te doen.<br />

Als dat niet nodig is, dan moet de wetgever ze daarmee ook niet belasten door<br />

middel van deregulering. Aan de andere kant is niet ondenkbaar dat onderhandelaars<br />

zich belemmerd voelen door de bescherming van een belang. Diverse wettelijke<br />

regelingen kennen daarvoor hardheidsclausules of andere uitwijkmogelijkheden.<br />

Die zijn vaak weer voorzien van procedurele waarborgen, in welk geval we een<br />

omkering zien van de door ons voorgestelde aanpak: `procedureel ruimte scheppen<br />

en materieel compenseren’.<br />

Passen we deze kennis over onderhandelend bestuur toe op meervoudig<br />

ruimtegebruik, dan spelen ook daar de voor- en nadelen van wetgeving. Ruimte in<br />

wetgeving voor meervoudig ruimtegebruik is voordelig, want rechtvaardig wanneer<br />

het recht aan meervoudig ruimtegebruik de vrijheid geeft om te komen tot integraal<br />

beleid met directe en indirecte voordelen voor belangen die zonder die vrijheid<br />

niet haalbaar zijn; bovendien moet deze ruimte in het recht voor meervoudig<br />

ruimtegebruik voldoende mogelijkheden bieden om benadeelde belangen en hun<br />

150


compensatie mee te wegen. Nadelig is wanneer het recht aan meervoudig ruimtegebruik<br />

de vrijheid geeft voor een meer integrale belangenafweging, waardoor<br />

betrokken actoren een lacune in de rechtsbescherming zien ontstaan, terwijl zij<br />

menen dat hun belang in een enkelvoudige afweging beter beschermd is.<br />

Voordelig is wanneer het recht aan meervoudig ruimtegebruik de vrijheid<br />

geeft waarin de vertegenwoordigers van zowel de bevoordeelde als de benadeelde<br />

belangen voldoende mogelijkheid hebben om zich te mengen in de onderhandelingen<br />

over voordelen, nadelen en de juiste verhouding daartussen. Nadelig is wanneer<br />

meer of minder juridische normering de juridische prikkel wegneemt om<br />

belangen met andere af te stemmen in een project en de behartiging van belangen<br />

zo vrij maakt dat er geen reden is deze met andere belangen af te stemmen in een<br />

project. Hoe gaat de wetgever om met deze voor- en nadelen, en hoe gaat de wetgever<br />

om met de mogelijkheden die hem gegeven zijn om materieel en procedureel<br />

normen te stellen? Los van meervoudig ruimtegebruik hebben wij in 2002 een<br />

checklist opgesteld voor de wetgever om deze vragen te beantwoorden.<br />

11.5. CHECKLIST ONDERHANDELEND BESTUUR EN WETGEVING TOEGEPAST<br />

OP <strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />

De checklist die wij hebben opgesteld is toepasbaar ongeacht de situatie van onderhandelend<br />

bestuur. Met andere woorden, de wetgever zou deze checklist ook kunnen<br />

gebruiken om te bepalen in hoeverre een wet op het terrein van de gezondheidszorg<br />

ruimte aan onderhandelend bestuur zou moeten bieden. In dit hoofdstuk<br />

passen wij deze checklist niet toe op gezondheidszorg, of onderwijs bijvoorbeeld,<br />

maar op meervoudig ruimtegebruik. Het begin ligt net als het begin van dit hoofdstuk<br />

bij het soort situaties. Het maakt voor de wetgever een groot verschil of hij<br />

een probleemgeoriënteerde, of een belangengeoriënteerde situatie moet normeren:<br />

Stap 1 Bepaal de situatie van onderhandelend bestuur<br />

Bedenk steeds:<br />

− welke belangen (en van wie) zijn aan de orde?<br />

− wat is het publieke belang, welke bescherming is nodig, waar ligt de taak van<br />

de overheid/ de wetgever?<br />

− welke betrokkenen zijn er?<br />

Toegepast op situaties van meervoudig ruimtegebruik is kenmerkend de hoeveelheid<br />

en diversiteit van belangen en betrokkenen. Het zijn probleemgeoriënteerde<br />

situaties. Belangen als ruimte, bodem, water, mobiliteit spelen een rol, en hun<br />

vertegenwoordigers. In vrijwel alle gevallen neemt de overheid een verantwoordelijkheid<br />

op zich voor die belangen door ze in meer of mindere mate wettelijke<br />

151


escherming te geven. Er is dus vrijwel altijd een taak voor de overheid, en daarmee<br />

voor de wetgever om van belang tot belang bescherming te bieden. In het<br />

geval van meervoudig ruimtegebruik in het algemeen zijn al die belangen betrokken.<br />

In een concreet geval, een probleemgeoriënteerde situatie, is geen scherp<br />

antwoord te geven welke belangen allemaal betrokken zullen zijn. Het kan per<br />

situatie te veel verschillen, en daarmee is de groep direct betrokken belangenvertegenwoordigers<br />

ook niet af te bakenen. Voor de wetgever zijn dit zeer significante<br />

gegevens, omdat het hem vrijwel onmogelijk maakt een wet te schrijven, die in<br />

concrete situaties toegepast kan worden.<br />

Meervoudig ruimtegebruik is niet echt voorspelbaar, kent een open veld met veel<br />

passanten en incidentele problemen. Zo is sprake van uiteenlopende wetgevers,<br />

omdat vele wetten relevant zijn voor meervoudig ruimtegebruik, bijvoorbeeld de<br />

Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Woonwet, de Landinrichtingswet, of een wet<br />

met betrekking tot bodem of water. Met zoveel wetten die relevant zijn voor meervoudig<br />

ruimtegebruik zijn er vele wetgevers die daarop invloed kunnen uitoefenen.<br />

De gevolgen van bijvoorbeeld een wijziging in de Landinrichtingswet voor meervoudig<br />

ruimtegebruik zijn daarom onvoorspelbaar, omdat bijvoorbeeld een milieumaatregel<br />

die weer kan doorkruisen.<br />

De politiek-bestuurlijke ondergrens wordt bepaald door wat het beleid in concreto<br />

als doel heeft, en wat dus in de te maken wettelijke regeling wordt vastgelegd. In<br />

het geval van meervoudig ruimtegebruik zijn dat beleid en regelingen op uiteenlopende<br />

terreinen als ruimtelijke ordening, landinrichting, landbouw, milieubescherming,<br />

natuurbehoud, waterbeheer, mobiliteit, stedelijke vernieuwing en nog<br />

veel meer. Normering op die terreinen kan uiteenlopende doelen hebben, die vaak<br />

volgen uit de politieke actualiteit. Daarmee is een constant risico aanwezig dat de<br />

politiek resultaten van meervoudig ruimtegebruik zal doorkruisen. Dat is een mogelijke<br />

overweging voor de wetgever om geen ruimte te scheppen voor meervoudig<br />

152<br />

Stap 2 Voorspelbaarheid<br />

Is de situatie waarmee de wetgever te maken heeft voldoende voorspelbaar om<br />

ruimte te geven aan onderhandelend bestuur?<br />

Stap 3 Politiek-bestuurlijke ondergrens<br />

Naarmate het onderwerp politiek gewichtiger wordt gevonden, is de kans geringer<br />

dat partijen ruimte wordt geboden en dat de resultaten van onderhandelend bestuur<br />

in stand blijven.


uimtegebruik, hoewel hij dit politieke gegeven ook kan negeren. In dit laatste<br />

geval kan hij onderhandelingsruimte creëren en het risico op doorkruisen accepteren,<br />

zoals bij de Interwet Stad & Milieu is gebeurd.<br />

Stap 4 Juridische grens<br />

De wetgever moet afhankelijk van de situatie bepalen wat er moet gebeuren met<br />

de grens tussen wat juridisch wel en niet is toegestaan. Moet die naar boven of<br />

beneden verschuiven, beter gehandhaafd worden met negatieve of positieve sancties,<br />

of moet die grens minder hard worden.<br />

Er is geen ‘Wet Meervoudig Ruimtegebruik’. Zou een wetgever ruimte voor meervoudig<br />

ruimtegebruik willen creëren, dan moet hij dit doen door ruimte te scheppen<br />

in bijvoorbeeld de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of in een wet met betrekking<br />

tot bodem of water. Dergelijke wetten stellen materiële normen aan ruimte,<br />

bouwen, grond en water, en bepalen de grens tussen wat juridisch wel en niet is<br />

toegestaan. Soms ook stellen zij procedurele normen, maar die staan met name in<br />

de Algemene wet bestuursrecht, die als voornaamste de grens bepaalt tussen wat<br />

procedureel wel en niet is toegestaan.<br />

De kans is zeer klein dat de Algemene wet bestuursrecht gewijzigd zal worden<br />

om procedureel ruimte te scheppen of beperken speciaal voor meervoudig<br />

ruimtegebruik. Wel is die wet voortdurend onderwerp van wijzigingen met mogelijke<br />

gevolgen voor meervoudig ruimtegebruik. Wijziging van bijvoorbeeld de<br />

Landinrichtingswet met het oog op meervoudig ruimtegebruik is niet ondenkbaar.<br />

Dan zal de wetgever moeten bepalen of hij met de grens wil schuiven, of andere<br />

sancties wil geven, of de hardheid van de grens wil wijzigen.<br />

Stap 5 Keuze uit de mogelijkheden die de wetgever ter beschikking staan<br />

De wetgever kan variëren in:<br />

- materiële normstelling (eventueel een hardheidsclausule als ondergrens),<br />

- procesmatige voorschriften (overleg, planprocedure)<br />

- procedurele waarborgen (rechtsgang)<br />

- sancties.<br />

Situaties van meervoudig ruimtegebruik zullen baat hebben bij een wetgever die<br />

hardheidsclausules wil opnemen, opdat betrokkenen de materiële norm zelf kunnen<br />

uitwerken. De Interimwet Stad & Milieu is daarvan niet alleen een mooi voorbeeld,<br />

maar is bovendien een wet met duidelijke relevantie voor veel situaties van<br />

meervoudig ruimtegebruik. Daarbij neemt de wetgever de kans voor lief op een -<br />

153


aanvaarde- afwijking van de materiële norm. Zeker bij meervoudig ruimtegebruik<br />

kan de wetgevingsjurist verwachten dat onderhandelaars uit zijn op een zo goed<br />

mogelijke consensus, waarbij terdege rekening wordt gehouden met zwakkere<br />

belangen. De wetgever kan het vertrouwen geven dat onderhandelaars de situatie<br />

zelf aan kunnen. Onderling kunnen zij dan bijvoorbeeld bepalen hoe Landinrichtingswet<br />

en een milieuwet op elkaar afgestemd kunnen worden, omdat een hardheidsclausule<br />

zoals in de Interimwet ze daartoe de mogelijkheid geeft.<br />

Mits omgeven met waarborgen voor partijen die alsnog buiten de boot<br />

vallen, kan de wetgever aan partijen zelf overlaten tot een rechtvaardige uitkomst<br />

te komen. Dat doet hij bij een hardheidsclausule en in principe ook bij deregulering,<br />

materieel en procedureel. Materiële deregulering bij meervoudig ruimtegebruik<br />

betekent dat de wetgever minder eisen stelt aan de bescherming van belangen<br />

als ruimte, wonen, landschap, of bodem. Dilemma is dat hij daarmee gelegenheid<br />

geeft tot onderhandelingen waardoor die belangen uiteindelijk beter af zijn, maar<br />

ook ruimte aan partijen om minder rekening met die belangen te houden en dus<br />

niet te participeren in onderhandelingen. Hetzelfde dilemma geldt omgekeerd voor<br />

materiële regulering. Strengere eisen aan bijvoorbeeld ruimtegebruik kan partijen<br />

noodzaken tot onderhandeling, maar kan ze ook de positie geven niet te onderhandelen<br />

en gewoon hun eigen gang te gaan, of kan alle onderhandeling dood<br />

slaan.<br />

Procedurele deregulering geeft partijen minder waarborgen en zal zorgen<br />

dat zij zich meer richten op de materiële bescherming die hun belangen in de wet<br />

hebben. Idee is dat zij daarmee meer bereid zullen zijn tot onderhandelingen. Omgekeerd<br />

zal procedurele regulering de neiging kunnen versterken meer heil te zoeken<br />

bij bezwaar- en beroepsprocedures en dus minder te gaan onderhandelen.<br />

Welke neiging betrokkenen zullen krijgen van zwaardere negatieve sancties lijkt bij<br />

meervoudig ruimtegebruik niet echt interessant. Sancties zijn hier echt een laatste<br />

verdedigingslinie tegen overtreders en die zijn nauwelijks interessant voor situaties<br />

van onderhandelend bestuur waarin mensen spreken over zorgvuldig ruimtegebruik.<br />

Positieve sancties zijn wel interessant, maar een niet bestaande figuur in het<br />

recht. De enige bekende voorbeelden komen uit de Verenigde Staten, bijvoorbeeld<br />

de Green Tier Legislation, zie Hoofdstuk 10 van dit boek.<br />

Deze laatste Stap 6, Nut, draait om het gepercipieerde nut van de ruimte voor<br />

onderhandelend bestuur. Het is goed dat in onderhandeling te bepalen, maar de<br />

wetgever heeft ook zijn eigen verantwoordelijkheid. Voor de keuze is het van belang<br />

dat de wetgevingsjurist zich inleeft in de positie van de onderhandelaars en de<br />

154<br />

Stap 6 Nut<br />

Wat is maatschappelijk het nut van ruimte voor onderhandelend bestuur?


isico’s die zij willen en kunnen nemen. In het geval van meervoudig ruimtegebruik<br />

heeft de wetgever nooit voor die keuze gestaan, omdat er geen Wet Meervoudig<br />

Ruimtegebruik is. Wel heeft de wetgever nog onlangs de Interimwet Stad & Milieu<br />

aangenomen. Daar stond hij voor de keuze om partijen de mogelijkheid te geven<br />

gebruik te maken van de hardheidsclausule die deze wet biedt, en om daarover<br />

naar hartelust te onderhandelen. Dit zijn ongeveer de partijen die ook rondom<br />

meervoudig ruimtegebruik te verwachten zijn. Met andere woorden, zou er een<br />

Wet Meervoudig Ruimtegebruik zijn, dan lijkt het alsof de wetgever daarin bereid<br />

zou zijn partijen een behoorlijke hoeveelheid eigen verantwoordelijkheid te geven.<br />

Tenslotte, wat moet de conclusie zijn van toepassing van de checklist voor<br />

onderhandelend bestuur op meervoudig ruimtegebruik? Meervoudig ruimtegebruik<br />

is te open en onvoorspelbaar om het echt te reguleren, of dereguleren met heldere<br />

materiële of procedurele normen. Daarvoor zijn ook de politieke risico’s te groot<br />

in een speelveld waarin tal van belangen spelen die altijd open staan voor politieke<br />

interventie. De enige mogelijkheid die opportuun lijkt, is het werken met hardheidsclausules,<br />

omdat die flexibel genoeg zijn voor het open, onvoorspelbare en<br />

politieke speelveld waarop meervoudig ruimtegebruik zich bevindt.<br />

11.6. TOT SLOT<br />

In dit hoofdstuk is onze vraag welke mogelijkheden er zijn om door middel van<br />

wetgeving ruimte te bieden aan meervoudig ruimtegebruik, en wat de voor- en<br />

nadelen zijn van de manieren waarop dit gebeurt. Beantwoording van deze vraag<br />

begint met het kijken naar situaties van onderhandelend bestuur. Het is voor de<br />

wetgever significant anders om een scherp afgebakende situatie te normeren, dan<br />

een niet zo scherpe. Naarmate de voorspelbaarheid groter is, is de mogelijkheid om<br />

ruimte te verschaffen dat ook. Het is eerder mogelijk ruimte te bieden bij een geïnstitutionaliseerd<br />

veld dan bij een open veld, bij gevestigde, georganiseerde spelers<br />

dan bij passanten, en bij permanente, stabiele situaties dan voor incidentele problemen.<br />

We hebben ook de verschillende mogelijkheden van regelgeving geschetst<br />

die de wetgever ter beschikking staan. Gebleken is onder meer het volgende:<br />

− In geval van belangenbehartiging hebben betrokkenen graag een materiële<br />

norm, als basis voor onderhandelingen; een te lage ondergrens aan normen<br />

geeft onzekerheid bij de onderhandelende partijen, maar<br />

− te zware materiële normen kunnen onderhandelingen onmogelijk maken;<br />

− met procedurele waarborgen kan men ervoor zorgen dat onderhandelaars<br />

rekening houden met niet bij de onderhandelingen aangesloten betrokkenen,<br />

maar<br />

− zware procedurele waarborgen vormen een gevaar voor onderhandelingsresultaten<br />

en voor de uiteindelijke snelheid van het beleidsproces;<br />

155


− introductie van een hardheidsclausule geeft betrokkenen de kans de materiële<br />

norm uit te werken, met de kans op – aanvaarde – afwijking van de norm,<br />

maar<br />

− een hardheidsclausule kan tot nieuwe procedures en processen aanleiding<br />

geven.<br />

Gebleken is zeker dat de wetgever constant alert moet zijn op het volgende dubbele<br />

dilemma van (de)regulering: soms geeft deregulering de prikkel tot onderhandeling,<br />

maar soms geeft het zoveel ruimte dat partijen zich aan elkaar kunnen onttrekken;<br />

soms geeft regulering de prikkel tot onderhandeling, omdat partijen zich<br />

niet meer aan elkaar kunnen onttrekken, maar soms slaat regulering alle prikkels<br />

dood. Dat hangt af van de situatie van onderhandelend bestuur, en het is aan de<br />

wetgever om dat in te schatten. De checklist moet hem daarbij behulpzaam zijn.<br />

Hoe is die inschatting bij meervoudig ruimtegebruik? Niet uitgesloten is dat bijvoorbeeld<br />

een verandering in de Landinrichtingswet gunstige gevolgen kan hebben<br />

voor meervoudig ruimtegebruik, maar bijvoorbeeld een milieuwet kan dat maar zo<br />

weer ongedaan maken. Dat blijkt na toepassing van de checklist op meervoudig<br />

ruimtegebruik, en ook dat hardheidsclausules wel een reële optie zijn. Zij bieden de<br />

mogelijkheid om bijvoorbeeld om te gaan met een botsing tussen Landinrichtingswet<br />

en milieuwet.<br />

Tot slot, wat kan <strong>Habiforum</strong> doen om de wetgever te bewegen ruimte te<br />

geven aan meervoudig ruimtegebruik, waarbij hij de voordelen en nadelen in acht<br />

neemt. Een eerste gedachte volgt uit het voorbeeld van de Green Tier Legislation,<br />

zie hoofdstuk 10. Idee is om actoren die blijk geven van zorgvuldig ruimtegebruik<br />

een plaats te geven in een gemeentelijk orgaan dat overlegt over de periodieke<br />

herziening van het bestemmingsplan. Dus wie zorgvuldig ruimte gebruikt, bijvoorbeeld<br />

door meervoudigheid, krijgt als bonus invloed binnen de gemeente. Instelling<br />

van zo’n Raad voor Zorgvuldig Ruimtegebruik hoeft geen actie van de wetgever te<br />

zijn. Is het dat wel, dan stelt hij procedurele normen, want hij richt een vorm van<br />

overleg in.<br />

Tweede gedachte betreft juist een zware materiële norm die een ondersteuning<br />

voor meervoudig ruimtegebruik zou kunnen zijn, bijvoorbeeld een zorgplicht<br />

in de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dat zou een plicht zijn om zorgvuldig om<br />

te gaan met de beschikbare ruimte. Daarmee krijgen betrokkenen de bewijslast om<br />

die zorgvuldigheid aan te tonen en dat kan een prikkel zijn tot meervoudig ruimtegebruik.<br />

Derde gedachte is om in diverse wetten meer te werken met hardheidsclausules.<br />

Dat zit in een bepaalde vorm al gegoten in de Interimwet Stad & Milieu.<br />

Interessant is om te gaan volgen of dat ook gevolgen heeft voor ruimtelijke inrichting<br />

en een stimulans betekent voor het zorgvuldig omgaan met de ruimte, waaronder<br />

meervoudig ruimtegebruik.<br />

156


HOOFDSTUK 12<br />

De praktijk en dilemma’s van onderhandelend wetgeven:<br />

Wat betekent het voor meervoudig ruimtegebruik?<br />

Suzan Stoter en Nick Huls<br />

12.1. INLEIDING<br />

In het vorige hoofdstuk was de vraag aan de orde hoe de wetgever in nieuwe wetgeving<br />

ruimte kan scheppen voor onderhandelend bestuur. Dit hoofdstuk gaat over<br />

onderhandelend wetgeven. Het betreft een moderne vorm van wetten maken die<br />

steeds breder wordt toegepast. Belangrijkste kenmerk ervan is participatie van belanghebbenden<br />

in en tijdens het wetgevingsproces.<br />

In de huidige tijd is het voor de wetgever moeilijk om wetten te concipiëren<br />

waarin alle betrokken belangen op een verantwoorde manier zijn afgewogen terwijl<br />

deze wetten bovendien uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. De te regelen materie is<br />

complex, er zijn vaak meerdere departementen betrokken en van de behandelend<br />

ambtenaren kan niet worden gevraagd dat zij het gehele beleidsveld overzien en de<br />

benodigde deskundigheid in huis hebben. Bovendien is de overheid voor de naleving<br />

van wetten voor een belangrijk deel afhankelijk van de instemming van belanghebbenden(organisaties).<br />

Bij onderhandelend wetgeven wordt de kennis en<br />

ervaring van belanghebbenden reeds tijdens het wetgevingsproces ingebracht.<br />

Daarnaast wordt tevens getracht draagvlak te creëren bij de geadresseerden van de<br />

wet.<br />

In 2002 hebben we in opdracht van het Kenniscentrum Wetgeving van het<br />

ministerie van Justitie onderzoek gedaan naar de praktijk van onderhandelend wetgeven<br />

(Stoter&Huls, 2003). Om deze praktijk goed te kunnen onderzoeken, moet<br />

een bruikbare definitie worden gehanteerd. In het vorige hoofdstuk beschrijft Hoekema<br />

“onderhandelend bestuur” als overheidsbeleid dat wordt bepaald in een proces<br />

van overleg en onderhandeling binnen een min of meer duurzaam netwerk van<br />

relaties tussen de overheid en groepen en particuliere organisaties waarvan de activiteiten<br />

het belangencomplex in kwestie raken (Hoekema cs, 1998). Uit deze definitie<br />

blijkt dat onderhandelen meer is dan aanhoren en consulteren, hoewel het<br />

onderscheid tussen dit soort begrippen moeilijk scherp is te maken. Hetzelfde geldt<br />

voor “overleggen” en “onderhandelen”. Een overleg tussen wetgevingsambtenaren<br />

en een branche-organisatie over een bepaalde ontwerpwet kan zich ontwikkelen tot<br />

een subtiel onderhandelingsproces zonder dat betrokkenen zich daar op het moment<br />

zelf bewust van zijn. Daarom moet het begrip “onderhandelend wetgeven”<br />

157


uim worden geïnterpreteerd. Het gaat om alle situaties waarin belanghebbenden<br />

gelegenheid krijgen om invloed uit te oefenen op de inhoud van de te ontwerpen<br />

wet.<br />

Een ander modern begrip is meervoudig ruimtegebruik. Ook dit begrip kan<br />

op verschillende wijzen worden geconceptualiseerd (zie ook het hoofdstuk Van<br />

Ark). Onafhankelijk van de wijze waarop dat precies gebeurt, liggen in wet- en regelgeving<br />

belangrijke kaders maar vaak ook beperkingen voor meervoudig ruimtegebruik<br />

besloten. Naar onze mening kan de inhoud van de wetgeving meer en beter<br />

worden toegesneden op meervoudig ruimtegebruik als belanghebbendenorganisaties<br />

inspraak krijgen en met de ambtenaren onderhandelen over de inhoud van de<br />

tot stand te brengen regels. Aan de andere kant wordt in de (met name juridische)<br />

literatuur erkend dat het concept onderhandelend wetgeven belangrijke knelpunten<br />

oplevert uit het oogpunt van de juridische kwaliteit van wetgeving. Dit kan ook<br />

gevolgen hebben voor de juridische vormgeving van meervoudig ruimtegebruik.<br />

In dit hoofdstuk wordt eerst nagegaan wat die juridische dilemma’s van onderhandelend<br />

wetgeven zijn. Vervolgens richten we ons op de specifieke dilemma’s<br />

van de onderhandelaars vanwege de overheid. Omdat het met name wetgevingsjuristen<br />

zijn die geacht worden de juridische kwaliteit van wetten de waarborgen, is<br />

de tekst toegespitst op de rol van de wetgevingsjurist. Dit neemt niet weg dat de<br />

behandelende onderwerpen breder toegepast kunnen worden en dat de aanbevelingen<br />

ook relevant zijn voor (beleids)ambtenaren die werkzaam zijn bij provincies<br />

of gemeenten. Daarna volgt een inventarisatie van invloedrijke actoren en factoren<br />

in het proces van onderhandelend wetgeven die we op het spoor zijn gekomen in<br />

het praktijk onderzoek. Nadat we zijn nagegaan welke aanbevelingen daaruit<br />

voortvloeien voor de wetgevingsambtenaren, eindigt dit hoofdstuk met conclusies<br />

over de betekenis van onderhandelend wetgeven voor meervoudig ruimtegebruik.<br />

12.2. JURIDISCHE DILEMMA’S VAN ONDERHANDELEND WETGEVEN<br />

In tegenstelling tot de onderhandelingen die plaatsvinden ten behoeve van het bestuur,<br />

onderhandelend bestuur, heeft de onderhandelende wetgever nagenoeg vrij<br />

spel. Tegen besluiten van een bestuurorgaan kunnen niet vertegenwoordigde derde-belanghebbenden<br />

beroep instellen bij de bestuursrechter. Een dergelijke rechterlijke<br />

controle bestaat niet ten aanzien van (de totstandkoming van) wetten. Het is<br />

aan de wetgever zelf voorbehouden om te controleren of zijn wetten volgens de<br />

juiste procedure totstandkomen. Deze vaststelling leidt tot een drietal aandachtspunten<br />

met betrekking tot het concept onderhandelend wetgeven.<br />

De wetgevingsprocedure kan op twee manieren worden benaderd. In de<br />

eerste benadering wordt het wetgevingsproces gezien als een belangenafweging<br />

bestaande uit verschillende rondes. In deze optiek hebben de onderhandelingen<br />

tussen ambtenaren en maatschappelijke organisaties tijdens de voorbereiding van<br />

het wetsvoorstel het karakter van een voorronde. Via de politieke lobby in de<br />

158


Tweede Kamer hebben belanghebbenden vervolgens een herkansing voor nog niet<br />

bereikte resultaten. Het spreekt voor zich dat deze benadering gevolgen heeft voor<br />

de mate van binding die belanghebbenden en ambtenaren tijdens de voorbereidende<br />

onderhandelingen aangaan. In de tweede benadering wordt het wetsvoorstel dat<br />

aan de Tweede Kamer wordt aangeboden gekenschetst als een fait accompli in<br />

plaats van een voorronde. Het komt bijvoorbeeld voor dat de ambtenaren in overeenstemming<br />

met het veld alle relevante feiten en belangen op een zodanige wijze<br />

hebben geïnventariseerd en hebben afgewogen dat de politiek er niets meer aan toe<br />

te voegen heeft. Het betreffende wetsvoorstel wordt als hamerstuk door de Kamer<br />

vastgesteld. Hierbij speelt soms mee dat de verantwoordelijke minister het wetsvoorstel<br />

presenteert als een ‘zwaar bevochten compromis’ of als ‘het meest haalbare’.<br />

De facto wordt de politiek daarmee buiten spel gezet. Interessant is welke rol<br />

deze verschillende benaderingen spelen in het proces van onderhandelend wetgeven.<br />

Hoewel onderhandelend wetgeven geen invloed heeft op het formele recht,<br />

blijkt uit de praktijk dat er de facto sprake is van een wijze van wetsvoorbereiding<br />

die uit het oogpunt van de premisse van evenwicht en scheiding der machten verschillende<br />

aandacht verdient. Zo kan de vraag worden gesteld wat er overblijft van<br />

de transparantie en openbaarheid van de wetgevingsprocedure als in Haagse vergaderzaaltjes<br />

en niet in de openbaarheid van de Kamers der Staten Generaal de finale<br />

afweging plaatsvindt. Scheltema heeft onderkend dat de wetgever als partijdig kan<br />

worden aangeduid (Scheltema 1984). Dit zou ertoe kunnen leiden dat departementale<br />

belangen zich te sterk in de onderhandelingen laten gelden.<br />

Een derde aandachtspunt ten aanzien van onderhandelend wetgeven is dat<br />

belanghebbenden in een positie komen dat zij zichzelf de wet stellen. Het kan zijn<br />

dat de wetgever eenvoudigweg niet beschikt over de nodige knowhow en afhankelijk<br />

is van een organisatie die wel over de specifieke deskundigheid beschikt. Het<br />

bezwaar is dat de derde-onderhandelaar die betrokken wordt bij de totstandkoming<br />

van de wet meer invloed op de inhoud van de wet kan uitoefenen dan anderen<br />

die niet betrokken zijn, waardoor de legitimiteit van de wet onder druk kan<br />

komen te staan. De onderhandelende wetgever moet zich derhalve voortdurend<br />

afvragen of zijn gesprekspartners voldoende representatief zijn. Tijdens het proces<br />

moet er tevens steeds ruimte zijn voor andere belanghebbende organisaties die aan<br />

willen sluiten.<br />

12.3. DILEMMA’S VAN DE ONDERHANDELAARS VANWEGE DE OVERHEID<br />

Bij de conceptualisering van “onderhandelend wetgeven” komt de rol van de departementsambtenaren,<br />

degenen die de onderhandelingen voeren, scherper in<br />

beeld. In het algemeen kan worden gesteld dat de wetgevingsjurist niet alleen kennis<br />

van en ervaring moet hebben met het wetgevingsambacht. Hij moet ook weet<br />

hebben van de belangen die hij regelt, en hij moet ervoor zorgen dat de wet vol-<br />

159


doende draagvlak heeft. De wetgevingsjurist moet met veel verschillende mensen<br />

het gesprek aangaan, waarbij hij het algemeen belang nimmer uit het oog verliest.<br />

Als onderdeel van een door de politiek aangestuurde bureaucratie vertaalt<br />

de wetgevingsjurist de politieke afwegingen naar wetgeving. Een wetgevingsambtenaar<br />

dient zich zowel op de inhoud als op de juridische kwaliteit van de wet te<br />

richten. Dat betekent dat hij in staat moet zijn om verschillende rationaliteiten te<br />

verenigen (Snellen, 1987). Wetgevingsjuristen die betrokken zijn bij onderhandelend<br />

wetgeven krijgen in de praktijk te maken met een aantal dilemma’s, waarvoor<br />

op voorhand geen duidelijke oplossing te geven is (Stoter en Huls, 2003):<br />

Het dilemma tussen de rol van juridische keurmeester of die van meewerkende<br />

beleidsjurist. Enerzijds moet de wetgevingsjurist in staat zijn verschillende rationaliteiten<br />

te verenigen en met elkaar te verbinden, anderzijds moet hij staan voor<br />

zijn eigen autonome domein. In al het ‘politieke en interactieve geweld’ mag van de<br />

wetgevingsjurist worden verwacht dat hij tegenwicht biedt. Het is niet ondenkbaar<br />

dat bij onderhandelend wetgeven de spanning tussen het verbinden en het handhaven<br />

van het eigen autonome domein zich voor de wetgevingsjurist sterker laat voelen<br />

dan bij de “klassieke” manier van top-down wetgeven.<br />

Het dilemma van te vroeg of te laat inspringen. De vraag is hier of een wetgevingsjurist<br />

vanaf het begin af aan is betrokken bij het onderhandelingsproces, of<br />

dat hij kiest voor selectieve interventie. In het eerste geval bestaat de kans dat hij<br />

betrokken raakt bij allerlei deelonderhandelingen die weinig of geen juridische relevantie<br />

hebben. Als hij echter te laat betrokken raakt, bestaat het gevaar dat hij zijn<br />

werk niet goed meer kan doen omdat alle beslissingen al vast liggen.<br />

Het dilemma tussen verticale en horizontale betrouwbaarheid, ten opzichte van de<br />

eigen dienst, respectievelijk de onderhandelingspartners. Uit de literatuur over interactieve<br />

beleidsvorming (o.a. Edelenbos, 2000) blijkt dat voor het welslagen van<br />

het proces van belang is dat partijen van te voren afspraken maken over de mate<br />

van binding die zij aangaan. Formeel is een ambtenaar, zonder gemachtigd te zijn,<br />

daartoe echter niet bevoegd.<br />

Het dilemma tussen dichttimmeren en openhouden. Het is voor de wetgevingsjurist<br />

zeker bij een onbekende partner dikwijls niet eenvoudig vast te stellen<br />

wat de andere agenda is. Zien de partners de ambtelijke onderhandelingsronde als<br />

hun enige kans? En achten de gesprekspartners zich gebonden aan de ‘deal’ die in<br />

het ambtelijk overleg totstandkomt?<br />

Het dilemma tussen het zoeken van deskundigheid of van draagvlak. Dit dilemma<br />

heeft betrekking op de vraag of wetgevingsjuristen het tot hun taak moeten<br />

rekenen zich actief te bemoeien met de selectie van de onderhandelingspartners.<br />

Het dilemma tussen onderhands en transparant wetgeven. Openbaarheid is<br />

in beginsel een belangrijk aspect van de wetgevingsprocedure, het bewaken ervan<br />

behoort tot het domein van de wetgevingsjurist. In de praktijk kan het besloten<br />

karakter van de onderhandelingen soms leiden tot een beter resultaat.<br />

160


12.4. INZICHT IN DE PRAKTIJK VAN INTERACTIEVE WETSVOORBEREIDING<br />

Zoals eerder uiteengezet, is voor onderzoeksdoeleinden essentieel dat het begrip<br />

onderhandelend wetgeven niet te nauw wordt geïnterpreteerd. Het gaat om al die<br />

gevallen waarin belanghebbenden(organisaties) in de gelegenheid zijn om daadwerkelijk<br />

invloed uit te oefenen op de inhoud van de tot stand te brengen wet. Daarom<br />

wordt hierna gebruik gemaakt van het ruimere begrip “interactieve voorbereiding<br />

van wetgeving”. Analyse van praktijkvoorbeelden met betrekking tot de inrichting<br />

van het proces van interactieve voorbereiding van wetgeving leidt tot de volgende<br />

inzichten (Stoter en Huls, 2003).<br />

Interactiviteit tijdens het wetgevingsproces is in uiteenlopende vormen waar<br />

te nemen. Het hangt onder meer van de gekozen vorm af of, en in hoeverre belanghebbenden-organisaties<br />

daadwerkelijk invloed uit kunnen oefenen. Er zijn bijvoorbeeld<br />

situaties waarin de tekst van de wet nagenoeg gereed is op het moment<br />

dat deze aan belanghebbenden ter advisering wordt voorgelegd. Het hoeft geen<br />

betoog dat in een dergelijk geval de beïnvloedingsmogelijkheden minder groot zijn<br />

dan in het geval derden van het begin af aan gelegenheid krijgen om “mee te denken”<br />

over de te schrijven teksten. Als het gaat om wetgeving in formele zin, die nog<br />

door het parlement moet worden vastgesteld, is er voor partijen bovendien nog een<br />

‘herkansingsronde” in die zin dat men kan proberen de Tweede Kamer te overtuigen<br />

omtrent het onderwerp dat niet is “binnengehaald” tijdens het voorbereidingsproces.<br />

Voor partijen die met het oog op meervoudig ruimtegebruik het wetgevingsproces<br />

willen beïnvloeden is het derhalve zaak de sleutelfiguren van de zijde<br />

van het de overheid in dat proces te overtuigen van de waarde van de inbreng van<br />

derden. Dat kan de minister, de beleidsafdeling of de schrijvende wetgevingsjurist<br />

zijn. Men dient dat in een zo vroeg mogelijk stadium te doen, omdat de departementen<br />

dan nog geen posities hebben ingenomen en er geen conceptteksten zijn die<br />

uitgangspunt worden van de onderhandelingen.<br />

Het wil niet zeggen dat op latere momenten geen invloed meer kan worden<br />

uitgeoefend. Uit het onderzoek naar de praktijk blijkt dat tot vlak voor de stemmingen<br />

in de Tweede Kamer milieuorganisaties bijvoorbeeld nog amendementen<br />

insteken. In deze fase van het wetgevingsproces is het debat inmiddels echter zodanig<br />

gepolitiseerd dat de onderhandelingen complexer zijn geworden en meer mensen<br />

moeten worden overtuigd, waardoor de kansen op een afgewogen beslissing<br />

ten aanzien van meervoudig ruimtegebruik verminderen.<br />

Voor alle partijen die inspraak en invloed van organisaties en groepen belangrijk<br />

vinden tijdens het wetgevingsproces, is het belangrijk dat men zich realiseert<br />

dat interactieve processen vaak meer tijd blijken te kosten dan tevoren gedacht.<br />

Mede omdat regelgeving vanwege de politiek vaak onderhevig is aan een<br />

strakke planning, komen de onderhandelingen vaak op een onproductieve manier<br />

onder druk te staan. Dit gaat ten koste van een evenwichtige besluitvorming. Het<br />

gevolg kan zijn dat over een onderwerp op hoofdlijnen een bepaalde overeenstemming<br />

wordt bereikt, terwijl deze later in de tijd al snel weer ter discussie wordt<br />

161


gesteld zodat het onderhandelingsresultaat weer over hoop moet worden gehaald<br />

en de wet moet worden gewijzigd. Voor een succesvol interactief wetgevingsproces<br />

moeten alle betrokken partijen van het begin af aan voldoende tijd inruimen.<br />

Voor meervoudig ruimtegebruik is vermeldingwaard dat in het praktijkonderzoek<br />

veel verschillende participanten in het interactieve wetsvoorbereidingsproces<br />

zijn gesignaleerd. Ambtenaren spreken met belangenorganisaties, georganiseerde<br />

beroepsgroepen, het bedrijfsleven en individuele deskundigen. Opvallend is dat<br />

het daarbij doorgaans gaat om mensen en organisaties die op de een of andere wijze<br />

al bij het betreffende departement ‘in beeld’ zijn. Als een organisatie met het oog<br />

op meervoudig ruimtegebruik invloed wil uitoefenen is het dus zaak dat deze zich<br />

op een duidelijke wijze bekend maakt aan de behandelend ambtenaren binnen het<br />

betreffende departement, in dit geval met de betreffende afdelingen van het ministerie<br />

van VROM.<br />

De algemene conclusie van het onderzoek naar de praktijkvoorbeelden dat<br />

we hebben uitgevoerd, is dat onderhandelend wetgeven ertoe leidt dat de wet beter<br />

aansluit op de praktijk en dat er meer draagvlak wordt gecreëerd. De les die tevens<br />

is getrokken is dat in een interactief wetgevingsproces de kans bestaat dat bepaalde,<br />

uitgesproken sectorale en/of departementale belangen onevenredig veel gewicht<br />

krijgen. Dit effect wordt versterkt doordat het proces vaak zo is ingericht dat degene<br />

die het hardst piept, het meest de gelegenheid krijgt om zijn belang voor het<br />

voetlicht te brengen. Het gevolg kan zijn dat belangen van potentiële nieuwkomers,<br />

die zich onvoldoende bekend maken bij het departement, te weinig in de uiteindelijke<br />

afweging worden meegenomen.<br />

Onze algemene aanbeveling ten aanzien van onderhandelend wetgeven en<br />

meervoudig ruimtegebruik is dat alle relevante partijen zich moeten organiseren en<br />

zich moeten richten tot de afdelingen op het departement (van VROM) die de<br />

wetgeving voorbereiden. Daarbij moet men zich niet alleen richten op het beïnvloeden<br />

van de inhoud van de wet maar ook op de inrichting van het proces waarbinnen<br />

de wet tot stand wordt gebracht. De procedure kan zo worden ingericht dat<br />

alle belanghebbende partijen in gelijke mate invloed kunnen doen gelden zodat de<br />

evenwichtige afweging die nodig is voor meervoudig ruimtegebruik daadwerkelijk<br />

kan plaatsvinden. Verder moeten partijen tijdens het proces ook oog hebben voor<br />

de juridische dimensie en de kwaliteitseisen van wetgeving. Wat is de waarde van<br />

een zwaar bevochten onderhandelingsresultaat dat niet uitvoerbaar of handhaafbaar<br />

is? In dat opzicht moeten partijen die voorstander zijn van meervoudig ruimtegebruik<br />

de wetgevingsjuristen ondersteunen en bijvallen in het bewaken van de<br />

kwaliteit van de wet.<br />

12.5. AANBEVELINGEN VOOR DE OVERHEID TERZAKE VAN DE JURIDISCHE INKADERING<br />

Er kunnen verschillende typen processen van onderhandelend wetgeven worden<br />

onderscheiden, die in verschillende fasen om verschillende rollen en typen van<br />

162


wetgevingsambtenaren vragen. De eigenheid en de specifieke kenmerken van het<br />

inhoudelijke project, de hoeveelheid betrokken overheidsorganen, de diversiteit<br />

van de betrokken belanghebbenorganisaties en de geschiedenis van het beleidsdossier<br />

vragen om maatwerk en toegespitste handelswijzen en reacties. Degene die<br />

verantwoordelijk is voor het vormgeven van de wetgevingsfunctie op een departement<br />

moet zich goed rekenschap geven van de noodzakelijke diversiteit en de<br />

daarmee samenhangende eisen voor de wetgevingsjuristen. Niet iedere wetgevingsjurist<br />

moet aan alle eisen kunnen voldoen, het gaat erom dat de wetgevingsdirectie<br />

het hele repertoire in huis heeft.<br />

Vanaf het begin moeten alle rationaliteiten zoals Snellen die benoemt (politiek,<br />

economisch, juridisch en wetenschappelijk-technologisch) aan tafel vertegenwoordigd<br />

zijn en meedoen aan het onderhandelingsproces (Snellen 1987). Dit<br />

geldt zeker voor meervoudig ruimtegebruik. Omdat uit de praktijk blijkt dat de<br />

juridische rationaliteit in dit krachtenveld nogal eens het onderspit dreigt te delven,<br />

is het voor de kwaliteit van de uiteindelijk tot stand te brengen regels noodzakelijk<br />

dat de wetgevingsjurist van het begin af aan betrokken is bij het onderhandelingsproces<br />

en daarin een duidelijke plaats heeft. Hoewel het proces van voorbereiding<br />

van een wet niet tot nauwelijks juridisch is genormeerd, is de overheid verantwoordelijk<br />

voor een goede inrichting van het proces. Doen de ambtenaren dat niet,<br />

dan is het gevaar reëel dat bepaalde invloedrijke belangengroepen onevenredig veel<br />

invloed krijgen op de inhoud van de wetgeving. Dit kan belemmeringen opleveren<br />

voor meervoudig ruimtegebruik. Dergelijke invloed blijkt soms pas bij de uiteindelijke<br />

toepassing van de wet en moet dan in voorkomende gevallen worden gecorrigeerd.<br />

Dat betekent dat een wet die nog niet lang geleden is vastgesteld al snel weer<br />

moet worden gewijzigd. Dit doet afbreuk aan de legitimiteit van de wet en aan het<br />

concept van wetgeving als meest bestendige vorm van overheidsbeleid.<br />

Teneinde kwalitatief goede wetgeving te maken, waaraan een integrale belangenafweging<br />

ten grondslag ligt, dienen aan het begin van een wetgevingstraject<br />

alle relevante aspecten in beeld gebracht te worden. De betrokken ambtenaren dienen<br />

een gezamenlijke strategie te ontwerpen die vervolgens met de betrokken belanghebbenorganisaties<br />

wordt besproken. Dit zou voor grote wetgevingsprojecten<br />

bijvoorbeeld concreet kunnen worden vormgegeven door het organiseren van een<br />

‘legislatief beraad’ waarin het doel van de tot stand te brengen wetgeving wordt<br />

bepaald en de (on)mogelijkheden van interactiviteit worden geïnventariseerd. De<br />

uitkomst van dit beraad kan meteen als voorloper dienen van de verantwoording<br />

die in het algemeen deel van de memorie van toelichting over het interactieve proces<br />

moet worden afgelegd.<br />

Een andere aanbeveling richt zich in het bijzonder op de wijze waarop de<br />

juridische functie wordt vormgegeven. Deze is niet beperkt tot het vastleggen van<br />

het onderhandelingsresultaat in de tekst van een wet. Integendeel, de afspraken die<br />

alle betrokken ambtenaren tijdens het legislatieve beraad maken over de inrichting<br />

van het proces moeten ook gericht zijn op de inbreng van de juridische dimensie op<br />

163


essentiële onderdelen. Deze hoeft niet alleen van de betrokken wetgevingsjurist te<br />

komen, maar kan bijvoorbeeld ook worden vormgegeven door bepaalde tussenresultaten<br />

te laten toetsen. Juridische professionals worden immers geacht de noodzakelijke<br />

verbanden te leggen met aanpalende wetgevingsregimes, inzicht te geven<br />

in de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van bepaalde afspraken en advies te<br />

geven over de te hanteren juridische instrumenten met de consequenties van dien.<br />

Hiermee kan worden voorkomen dat de verschillende wetgevingscomplexen belemmeringen<br />

vormen voor onderhandelend wetgeven.<br />

12.6. DE BETEKENIS VOOR <strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />

In het vorige hoofdstuk is gebleken dat in het geval van onderhandelend bestuur<br />

rondom meervoudig ruimtegebruik veel uiteenlopende belanghebbende partijen<br />

betrokken zijn. Gezien de aard van het besluit is dat bij onderhandelend wetgeven<br />

nog veel meer het geval. Een reeks belanghebbenden kan zich melden bij de wetgever,<br />

bijvoorbeeld natuurbeschermers, projectontwikkelaars of decentrale overheden.<br />

Ze kunnen daarmee in belangrijke mate invloed uitoefenen op de tot stand te<br />

brengen wet. Ook wordt duidelijk dat “de wetgever” een uiteenlopend karakter<br />

heeft. Vaak betreft het beleidsambtenaren en wetgevingsjuristen van het ministerie<br />

van VROM, maar het kunnen ook ambtenaren van geheel andere ministeries zijn<br />

of leden van een interdepartementale werkgroep. Ook decentrale overheden kunnen<br />

wetgever zijn, als het om andersoortige regelingen gaat dan de formele wet, en<br />

natuurlijk is de Europese Commissie steeds vaker wetgever.<br />

Kijkend naar de uiteenlopende belanghebbenden, kan het zijn dat sommigen<br />

in een positie komen dat zij zichzelf de wet stellen? Dat kan bijvoorbeeld als de<br />

wetgever niet beschikt over de nodige knowhow en afhankelijk is van een organisatie<br />

die wel over de specifieke deskundigheid beschikt. Aangenomen mag worden<br />

dat zeker het ministerie van VROM beschikt over voldoende kennis van meervoudig<br />

ruimtegebruik om niet volledig afhankelijk te zijn van anderen. Toch is niet<br />

ondenkbaar dat een bepaalde belangengroep, die op een of andere manier betrokken<br />

wordt bij de totstandkoming van een wet, meer invloed op de inhoud van de<br />

wet kan uitoefenen dan anderen. Rondom meervoudig ruimtegebruik zijn spelers<br />

aanwijsbaar, zoals natuurbeschermers en projectontwikkelaars, die waarschijnlijk<br />

niet zullen aarzelen hun stempel te drukken, als zij de kans krijgen.<br />

Bij meervoudig ruimtegebruik spelen bekende en minder bekende partners<br />

een rol. De kans is aanwezig dat vooral gesproken wordt met personen en organisaties<br />

die op de een of andere wijze al bekend zijn bij het departement. Degene die<br />

het hardst van zich laat horen, krijgt dan de meeste gelegenheid om zijn belang<br />

voor het voetlicht te brengen. Het gevolg kan zijn dat belangen van (onbekende)<br />

potentiële nieuwkomers onvoldoende aandacht krijgen en te weinig in de afweging<br />

worden betrokken. Zeker bij onbekende partners is het voor de wetgevingsjurist<br />

dikwijls niet eenvoudig vast te stellen wat de agenda van de andere partij is. In het<br />

164


vorige hoofdstuk is al vastgesteld dat bij meervoudig ruimtegebruik onbekende<br />

partners kunnen opduiken. Zien zij de ambtelijke onderhandelingsronde als hun<br />

enige kans? En achten de gesprekspartners zich gebonden aan de ‘deal’ die in het<br />

ambtelijk overleg totstandkomt?<br />

Kijkend naar de uiteenlopende wetgevers is partijdigheid niet uit te sluiten.<br />

Gesteld is dat de wetgevingsjurist weet moet hebben van de belangen die hij regelt,<br />

en dat hij moet ervoor zorgen dat de wet voldoende draagvlak heeft. Daarbij kunnen<br />

departementale belangen zich te sterk in de onderhandelingen laten gelden. De<br />

kans bestaat dat een grote nadruk op sectorale belangen ontstaat, bijvoorbeeld<br />

meer wegen, of meer bedrijventerreinen. Voor meervoudig ruimtegebruik is dat al<br />

gauw ongunstig. De wetgevingsjurist, die met veel verschillende mensen het gesprek<br />

aangaat, moet ervoor zorgen dat hij het algemeen belang nimmer uit het oog<br />

verliest. In al het ‘politieke en interactieve geweld’ moet hij tegenwicht bieden tegen<br />

de eenzijdige belangen van bepaalde sectoren. Voor meervoudig ruimtegebruik<br />

is het derhalve noodzakelijk dat alle mogelijk partijen zich aanmelden en mengen<br />

in dat wetgevingsdebat zodat de wetgevingsjurist wordt gesteund in zijn streven<br />

naar een evenwichtige belangenafweging.<br />

Meervoudig ruimtegebruik is een thema, dat meer dan een willekeurig ander<br />

onderwerp, afhankelijk is van een integrale belangenafweging waarbij recht<br />

wordt gedaan aan concrete omstandigheden van het geval en rekening wordt gehouden<br />

met de actuele stand van zaken van de technologie. Daartoe is niet alleen<br />

voor de overheid maar voor alle betrokkenen van belang dat de invloed die belanghebbendenorganisaties<br />

hebben op de wet goed georganiseerd en transparant<br />

verloopt. De wetgeving die op basis van een dergelijk proces tot stand komt heeft<br />

de meeste kans toegesneden te zijn op de praktijk. Bovendien draagt een dergelijke<br />

inrichting van het proces, waarin een duidelijke plaats wordt ingenomen door de<br />

juridische functie, bij aan de legitimiteit van de wet.<br />

Geconstateerd is dat huidige concepten van onderhandelend wetgeven ertoe<br />

leiden dat het begrip ‘wet’ als meest bestendige vorm van overheidsbeleid aan inflatie<br />

onderhevig is. Het is noodzakelijk dat nieuwe concepten voor duurzame wetgevingsstructuren<br />

en beproefde ontwerpprocessen worden ontwikkeld. Meervoudig<br />

ruimtegebruik leent zich daarvoor goed, en <strong>Habiforum</strong> zou daarin een rol kunnen<br />

spelen. Zo blijkt belangrijk te zijn dat aan het begin van een wetgevingstraject alle<br />

relevante aspecten in beeld gebracht worden en dat men gezamenlijk de strategie<br />

daarop afstemt. <strong>Habiforum</strong> kan een constante rol spelen om daarbij te hameren op<br />

de diverse dimensies van meervoudig ruimtegebruik. <strong>Habiforum</strong> kan daarbij wijzen<br />

op de (on)mogelijkheden van interactiviteit, en op zoek gaan naar (nieuwe) vormen<br />

van interactiviteit. Daarbij neemt <strong>Habiforum</strong> de rol op zich van professionele partner<br />

van de wetgevingsjurist.<br />

165


LITERATUUR<br />

Edelenbos, J., Proces in vorm, Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming<br />

over locale ruimtelijke projecten, diss. TUDelft, Utrecht: 2000.<br />

Hoekema, A.J., e.a., Integraal bestuur. De behoorlijkheid, effectiviteit en legitimiteit<br />

van onderhandelend bestuur, Amsterdam: 1998.<br />

Scheltema, M., De partijdige wetgever: inleiding ter gelegenheid van een symposium,<br />

Deventer: 1984.<br />

Snellen, I.Th.M., Boeiend en geboeid, oratie, Tilburg: 1987.<br />

Stoter, W.S.R., en N.J.H. Huls, Onderhandelend wetgeven: een proces van geven en<br />

nemen, Den Haag: 2003.<br />

166


HOOFDSTUK 13<br />

Innovatie van het recht<br />

Jurgen van der Heijden, Adriaan Slob<br />

13.1. INLEIDING<br />

In dit boek hebben wij de spanningsvolle relatie tussen het recht en innovatie onder<br />

de loep genomen. Recht is noodzakelijk om zekerheid aan innovaties te kunnen<br />

bieden, maar kan anderzijds door te veel vast te leggen – te veel zekerheid te bieden<br />

– innovaties blokkeren. Innovaties kunnen immers alleen in een context met<br />

een bepaalde mate van onzekerheid tot wasdom komen. De verschillende auteurs<br />

hebben deze spanningsvolle relatie tussen recht en innovatie belicht in de context<br />

van meervoudig ruimtegebruik. Dit is bij uitstek een terrein waar het problematische<br />

karakter van het recht wordt gevoeld. In het eerste deel van het boek is ingegaan<br />

op een aantal praktijkvoorbeelden die illustreren hoe de spanningsvolle relatie<br />

tussen recht en meervoudig ruimtegebruik eruit ziet. In het tweede deel is door<br />

verschillende auteurs ingegaan op hoe in de huidige praktijk van meervoudig ruimtegebruik<br />

bestaande knelpunten in het omgaan met het recht pragmatisch kunnen<br />

worden opgelost. Deze oplossingen zijn met name gevonden door een grotere<br />

nadruk te leggen op het procesmanagement. In het laatste deel van het boek worden<br />

meer fundamentele oplossingen voorgesteld, die tevens een wijziging inhouden<br />

voor de omgang met het recht.<br />

In de volgende paragrafen zullen wij reflecteren op de bijdragen van de<br />

auteurs in samenhang met meervoudig ruimtegebruik. Tenslotte zullen we ingaan<br />

op de veranderingen die nodig zijn in de praktijk om meervoudig ruimtegebruik te<br />

stimuleren: de innovatie van het recht.<br />

13.2. KNELPUNTEN IN DE BESTAANDE PRAKTIJK<br />

Meervoudig ruimtegebruik wordt in verschillende beleidsnota’s gezien als een middel<br />

om de ruimteschaarste in Nederland te lijf te gaan. Van Ark concludeert dat<br />

ruimteschaarste een constructie is die in stand gehouden wordt door het geïnstitutionaliseerde<br />

hokjesdenken in de organisaties en eenzijdigheid van procedures rond<br />

de ruimtelijke inrichting van Nederland. De verdere opdeling naar verschillende<br />

functies van het ruimtegebruik, waaraan vervolgens verschillende belangen en<br />

overheidsorganisaties gekoppeld worden, heeft ertoe geleid dat ruimteschaarste<br />

167


wordt geconstrueerd uit de optelsom van alle ruimteclaims vanuit die verschillende<br />

functies en overheidsafdelingen. Meervoudig ruimtegebruik vraagt om een integrale<br />

benadering, die wordt gehinderd door deze institutionele opdeling en de Nederlandse<br />

wet- en regelgeving, die daarvan een afspiegeling is. Voor een integrale<br />

benadering is samenwerking noodzakelijk. Niet alleen samenwerking tussen verschillende<br />

overheidsorganisaties, maar ook samenwerking met niet-gouvernementele<br />

organisaties, private partijen en belangenorganisaties. Een meer tweezijdige<br />

relatie tussen alle partijen is ook belangrijk voor de integrale benadering en<br />

vereist een verandering in de top-down sturingstraditie die rond ruimtelijke inrichtingsvraagstukken<br />

bestaat.<br />

Bregman en Van der Heijden beschrijven het voorbeeld van Dijkstad om te<br />

illustreren welk recht allemaal toepasbaar is in een voorbeeld van meervoudig<br />

ruimtegebruik van waterkeringen. De Raad van State kijkt kritisch naar de combinatie<br />

van functies. Meest voor de hand is dat deze de bestemming krijgt van waterkering.<br />

Horeca op waterkeringen wordt veelvuldig toegestaan, maar wonen ook?<br />

Misschien gaat dat te veel ten koste van de veiligheid en zal de Raad zo’n combinatie<br />

niet toestaan. Doet de Raad van State dan aan hokjesdenken, of is dat de wetgever,<br />

of de samenleving? Immers, vanuit de samenleving oefenen mensen druk uit<br />

op rechter en wetgever om hun afzonderlijke belangen te beschermen. Door dat te<br />

rechtvaardigen zijn in de loop van decennia hokjes ontstaan voor belangen als<br />

eigendom, landschap, cultuurhistorie, water en bodem, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid,<br />

en veiligheid. Van Ark heeft al laten zien dat dat tot ‘enkelvoudige<br />

ruimtegebruikspraktijken’ heeft geleid. Bescherming van allerlei afzonderlijke belangen<br />

is wettelijk vastgelegd in bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Integratie<br />

en samenwerking tussen overheden kan daardoor moeilijk zijn, maar is niet<br />

zonder reden. Immers, zou ieder bestuursorgaan alle belangen mogen afwegen, dan<br />

verzwakt dat de bescherming van afzonderlijke belangen. Het in handen leggen van<br />

afzonderlijke belangen aan aparte organen geeft waarborgen voor hun bescherming.<br />

Aan de hand van een praktijkvoorbeeld in de gemeente Delft laat Bouma<br />

zien hoe een complex project van meervoudig ruimtegebruik op gemeentelijk niveau<br />

wordt aangepakt. Samenwerking tussen verschillende partijen met het oog op<br />

integrale gebiedsontwikkeling is daarvoor noodzakelijk. Met behulp van de theorie<br />

van het ‘open bouwen’ zijn succes- en faalfactoren voor integrale gebiedsontwikkeling<br />

opgesomd, die betrekking hebben op de regie, de samenwerking, het draagvlak,<br />

de speelruimte voor de partners en het commitment van partijen op langere<br />

termijn. Aan de hand van het praktijkvoorbeeld laat Bouma zien dat overheidsorganisaties<br />

bij meervoudig ruimtegebruik voortdurend moeten laveren tussen vereisten<br />

vanuit het proces en de wet, tussen informele en formele rollen en tussen resultaat<br />

en principe. Door procesmatige verbeteringen in de praktijk met betrekking<br />

tot inspraak, het omgaan met kwaliteit en de vigerende wetgeving, en het bouwproces<br />

zou de huidige praktijk sterk verbeterd kunnen worden.<br />

168


Duijn en Slob laten in hun hoofdstuk zien welke moeilijkheden een overheidsorganisatie<br />

ondervindt bij de poging om op meer integrale wijze met ruimtegebruik om<br />

te gaan. Zij illustreren dit aan de hand van het voorbeeld van het streekplan in de<br />

provincie Noord-Brabant. De overheidsorganisatie is, wellicht door eenzijdige<br />

gerichtheid op ‘enkelvoudig ruimtegebruik’, er niet goed op ingericht om meervoudig<br />

ruimtegebruik meer integraal vorm te geven en dit leidt – ondanks goede<br />

bedoelingen - tot allerlei spanningen tussen procedures en proces. Deze spanningen<br />

uiten zich op verschillende manieren, maar vooral in onevenwichtigheden tussen<br />

open- en geslotenheid van het proces, transparantie en ondoorzichtigheid, eenzijdigheid<br />

en integraliteit. Duijn en Slob formuleren vijf lessen voor meervoudig<br />

ruimtegebruik die betrekking hebben op de procesaanpak, de transparantie van het<br />

proces, de verbinding tussen formele procedures en het interactieve proces, integraal<br />

werken, en het ontwikkelen van nieuwe praktijken in samenhang met het<br />

vasthouden van kennis daarover.<br />

De laatste twee bijdragen lopen al vooruit op de volgende sectie van het<br />

boek, waarin de procesbenadering benadrukt wordt.<br />

13.3. DE KRACHT VAN PROCESMANAGEMENT BIJ TOEPASSING VAN HET <strong>RECHT</strong><br />

Meervoudig ruimtegebruik en integraliteit gaan hand in hand, zo wordt in verschillende<br />

bijdragen in dit boek betoogd en ook in de literatuur (De Bruijn et. al., 2004)<br />

wordt dit bevestigd. Een middel om een integrale benadering te bevorderen is procesmanagement,<br />

waarin de verschillende actoren betrokken worden, die op de een<br />

of andere manier een rol kunnen hebben bij het formuleren en implementeren van<br />

het beleid. Procesmanagement is uitermate geschikt om met relatief ongestructureerde<br />

en grillige beleidsprocessen om te gaan, waarin geschaakt moet worden op<br />

meerdere borden, vanuit verschillende rationaliteiten en met verschillende snelheden<br />

(Bekkers, 2002). Procesmanagement omvat, onder meer, het identificeren van<br />

de stakeholders en hun perspectieven, het ontwerpen van de interactie met en<br />

tussen alle betrokken actoren, oftewel het vormgeven van het proces, het managen<br />

van de informatie die nodig is voor het proces, en het begeleiden van het proces tot<br />

resultaten die vervolgens geïmplementeerd kunnen worden. Verschillende auteurs<br />

in dit boek hebben de procesbenadering voor beleidsprocessen rond meervoudig<br />

ruimtegebruik op verschillende wijzen aandacht gegeven.<br />

Internet kan een belangrijke rol spelen om de informatie bij complexe beleidsprocessen<br />

te delen en toegankelijk en transparant te maken. Van Internet kunnen<br />

echter geen wonderen worden verwacht (zie: van Doorn & Schippers, 2003):<br />

het is een faciliterend medium dat niet vanzelf structureert. Dit wordt ook benadrukt<br />

in de bijdrage van Van Staden, die de website van BIGEO (Breed Informatiesysteem<br />

GEbruik van de Ondergrond) analyseert om daaruit enkele aanbevelingen<br />

af te leiden over de wijze waarop Internet meervoudig ruimtegebruik kan stimuleren.<br />

Hij benadrukt dat het aanbieden van informatie nog niet wil zeggen dat deze<br />

169


op het moment van een beslissing ook altijd bruikbaar is. Veel van de informatie in<br />

besluitvorming heeft een grillig en ongestructureerd karakter en is niet eenduidig<br />

vast te leggen. De verwachtingen van de ondersteuning van besluitvorming via<br />

Internet kunnen daarom niet al te hoog gespannen zijn. Wel kan de website bijdragen<br />

aan een hogere bewustwording, maar dan zou de website meer moeten appelleren<br />

aan het directe belang en behoeften van de gebruiker. Een goed doordacht<br />

proces van interactie, procesontwerp en -management zoals Edelenbos dat noemt,<br />

rond de beleids- en besluitvorming blijft het belangrijkste. Internet kan daarin een<br />

ondersteunende rol vervullen, maar geen structurerende rol.<br />

Naast procesontwerp en -management onderscheidt Edelenbos procesarchitectuur:<br />

de institutionele inbedding van de processen. De procesarchitectuur wordt<br />

in de ruimtelijke besluitvormingspraktijk nogal verwaarloosd (ook bevestigd in de<br />

bijdrage van Duijn en Slob in dit boek), waardoor nieuwe processen losgekoppeld<br />

raken van de formele besluitvorming en resultaten van de processen in geringe<br />

mate doorwerken in het beleid of de besluiten. Hij pleit voor een betere verbinding<br />

tussen de processuele en de procedurele aanpak door het vroegtijdig gelijkschakelen<br />

van processen met procedures. De ruimtelijke besluitvormingspraktijk laat zien<br />

dat de procedurele benadering onvoldoende oog heeft voor de processuele aspecten<br />

en de processuele benadering te weinig ruimte geeft aan bestaande procedures.<br />

In de ruimtelijke besluitvorming zou daarom afstemming van maatschappelijke en<br />

bestuurlijke processen met bestaande procedures centraal moeten staan.<br />

In hun bijdrage zoeken Van der Heijden en Oosten de oplossing voor een<br />

verbeterde besluitvorming bij meervoudig ruimtegebruik ook in een koppeling<br />

tussen proces en recht maar dan op een wat abstracter niveau: door pluriforme<br />

sturing. Hierin wordt een koppeling gelegd tussen procesmanagement en de beginselen<br />

van behoorlijk bestuur. De gedachte achter slimme of pluriforme sturing<br />

draait om het benutten van combinaties van verschillende sturingsvormen. Van<br />

pluriforme sturing zijn geen instrumenten uitgesloten, dus ook geen juridische, of<br />

soft law-instrumenten zoals arbitrage en mediation. Het blijkt dat de stappen die in<br />

het procesmanagement worden doorlopen goed te koppelen zijn aan de beginselen<br />

van behoorlijk bestuur. Deze koppeling maakt het mogelijk om de stappen in het<br />

procesmanagement af te lopen in samenhang met de beginselen van behoorlijk<br />

bestuur, waardoor in het procesmanagement tegelijkertijd een controle op rechtmatigheid<br />

plaats vindt.<br />

In zijn bijdrage over rechtsoptimalisatie werkt Van der Heijden een andere<br />

koppeling uit, namelijk de koppeling van juridische instrumenten onderling. Voor<br />

zo’n koppeling is het eerst nodig te weten welk recht er speelt bij een meervoudig<br />

ruimtegebruik project. Zo’n inventarisatie zou idealiter moeten worden gemaakt<br />

door een multi-disciplinaire werkgroep die bestaat uit kenners van het project en<br />

verschillende soorten juristen. Daarna volgt een optimalisatiestap waarin de parallelschakeling<br />

en integratie en coördinatie plaats vindt van de verschillende publiekrechtelijke<br />

besluiten en privaatrechtelijke overeenkomsten. Bij die optimalisatiestap<br />

170


wordt gezocht naar een break even point, waarbij het niet gaat om de aanvaardbare<br />

risico’s maar om het creëren van draagvlak en het wegnemen van hindermacht. Het<br />

recht legt een ondergrens onder wat juridisch is toegestaan. Onder die grens is een<br />

handeling onrechtmatig. De wetgever heeft de keuze uit vijf manieren om met die<br />

ondergrens om te gaan. Geconstateerd wordt dat de wetgever zich voornamelijk<br />

beperkt tot het toepassen van deregulering, regulering en het toepassen van sancties.<br />

Voor meervoudig ruimtegebruik zouden andere opties, namelijk het belonen<br />

van het gewenste gedrag (positieve stimulering) en het onderhandelbaar maken van<br />

de hardheidsclausule, meer toegepast kunnen worden.<br />

Een grotere rol en aandacht voor procesmanagement en een adequate institutionele<br />

inbedding van de processen kan de besluitvorming over meervoudig<br />

ruimtegebruik sterk verbeteren. In de laatste bijdrage wordt echter ook al vooruit<br />

gelopen op de vernieuwing die daarvoor in het recht zelf nodig is. Dat is het onderwerp<br />

van de volgende paragraaf.<br />

13.4. VERNIEUWEND <strong>RECHT</strong><br />

Een grotere aandacht voor de proceskant bij de toepassing van het recht kan een<br />

verbetering betekenen, maar het is de vraag of dat op zichzelf genoeg is. In het<br />

derde en laatste deel van dit boek wordt ingegaan op de vernieuwing die in het<br />

recht zelf nodig is: de innovatie in het recht die nodig is om innovaties, zoals meervoudig<br />

ruimtegebruik, te stimuleren in plaats van af te remmen.<br />

In de Verenigde Staten is in de Staat Wisconsin een interessante vernieuwing<br />

van het recht ingevoerd, die binnen en buiten de Verenigde Staten bekend staat als<br />

Green Tier Legislation. Laws en Finlayson vertellen het verhaal van een groep<br />

ambtenaren en andere betrokkenen in en rond het Department of Natural Resources,<br />

die de opdracht hadden nieuwe vormen van wetgeving te vinden, waarmee het<br />

beleid zich beter kon aanpassen aan maatschappelijke veranderingen. Green Tier<br />

vormt een juridisch kader dat burgers en organisaties in staat stelt om het best<br />

mogelijke resultaat voor de fysieke omgeving te vragen, in plaats van het minimaal<br />

haalbare. De druk om met een dergelijke wet te komen wordt beschreven als een<br />

poging ‘to reframe practice’. Het belang van deze poging is de verandering die<br />

wordt gezocht in de verhouding tussen recht en praktijk. In tegenstelling tot het<br />

bestaande rechtssysteem, waarin het recht de praktijk bepaalt, is Green Tier een<br />

praktijk die het recht bepaalt.<br />

Om onderhandeling over toepassing van de wet inzichtelijk te maken en te<br />

openen voor discussie, is begin negentiger jaren het begrip onderhandelend bestuur<br />

geïntroduceerd. Hoekema geeft aan welke mogelijkheden er zijn om door middel<br />

van wetgeving ruimte te bieden aan onderhandelend bestuur in situaties van meervoudig<br />

ruimtegebruik, en wat daarvan de voor- en nadelen zijn. Gebleken is dat de<br />

wetgever constant alert moet zijn op twee dilemma’s van (de)regulering. Soms geeft<br />

deregulering de prikkel tot onderhandeling, maar soms geeft het zoveel ruimte dat<br />

171


partijen zich aan elkaar kunnen onttrekken. Soms geeft regulering de prikkel tot<br />

onderhandeling, omdat partijen op elkaar zijn aangewezen, maar soms slaat regulering<br />

alle prikkels dood. Dat hangt af van de specifieke situatie waarin onderhandelend<br />

bestuur wordt toegepast, en het is aan de wetgever om dat in te schatten. Om<br />

die inschatting te kunnen maken somt Hoekema een reeks voor- en nadelen op van<br />

onderhandelend bestuur in het algemeen. Een checklist die die inschatting moet<br />

ondersteunen wordt in dit hoofdstuk toegepast op meervoudig ruimtegebruik.<br />

Conclusie is dat meervoudig ruimtegebruik te open en onvoorspelbaar is om het<br />

echt te reguleren, of juist te dereguleren met heldere materiële of procedurele<br />

normen. Meervoudig ruimtegebruik lijkt het meest ondersteund te kunnen worden<br />

door te werken met hardheidsclausules, omdat die flexibel genoeg zijn om met het<br />

open, onvoorspelbare en politieke speelveld om te gaan.<br />

Stoter en Huls gaan vervolgens na wat de juridische dilemma’s van onderhandelend<br />

wetgeven in de praktijk zijn, in het bijzonder van onderhandelaars vanuit<br />

de overheid. Deze dilemma’s hebben op de een of andere manier een relatie<br />

met de procesaspecten van de wetgeving. Het gaat daarbij om de eigen rol van de<br />

jurist (keurmeester of meewerkende beleidsjurist?), de rol ten opzichte van de eigen<br />

dienst en de onderhandelingspartners, het moment waarop de jurist betrokken<br />

moet worden, de selectie van onderhandelingspartners, gesloten- en openheid, en<br />

het dilemma van onderhands of transparant wetgeven. Vanuit de praktijk van het<br />

onderhandelend wetgeven blijkt dat onderhandelend wetgeven ertoe leidt dat de<br />

wet beter aansluit op de praktijk en dat er meer draagvlak wordt gecreëerd. Anderzijds<br />

bestaat de kans dat bepaalde sectorale en/of departementale belangen juist te<br />

veel gewicht krijgen en andere relevante belangen onderbelicht blijven. De kans is<br />

dus aanwezig dat bij meervoudig ruimtegebruik vooral wordt gesproken met personen<br />

en organisaties die al bekend zijn bij de betreffende beleidsinstantie.<br />

Stoter en Huls constateren dat meervoudig ruimtegebruik een thema is, dat<br />

meer dan een willekeurig ander onderwerp, afhankelijk is van een integrale belangenafweging<br />

waarbij recht wordt gedaan aan concrete omstandigheden van het<br />

geval en rekening wordt gehouden met de actuele stand van zaken van de technologie.<br />

Daartoe is niet alleen voor de overheid maar voor alle betrokkenen van belang<br />

dat de invloed die belanghebbendenorganisaties hebben op de wet goed georganiseerd<br />

en transparant verloopt. Het is noodzakelijk dat nieuwe concepten voor<br />

duurzame wetgevingsstructuren en beproefde ontwerpprocessen worden ontwikkeld.<br />

13.5. SYSTEEMINNOVATIE IN HET <strong>RECHT</strong><br />

Het eerste deel van dit boek laat zien hoe lastig het is om meervoudig ruimtegebruik<br />

in de bestaande praktijk van het beleid op te nemen. Blijkbaar heeft wetgeving<br />

een veel grotere impact dan in eerste instantie wordt vermoed. Wetten kunnen<br />

opgevat worden als sociale constructies, die vaak vanuit één bepaald perspectief<br />

172


egels stellen aan situaties op een bepaald moment. Hier ligt een eerste probleem.<br />

In de loop van de tijd kunnen verschillende dingen veranderen onder invloed van<br />

maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het perspectief, de technologie die toegepast<br />

kan worden, de situaties waarin het toepasbaar is, etc. Wetten leggen dus feitelijk<br />

situaties vast, die heel snel achterhaald kunnen zijn. Dit hoeft niet zo’n probleem<br />

te zijn als de maatschappelijke veranderingen niet zo snel gaan, maar is dat<br />

wel voor onderwerpen waar de maatschappelijke ontwikkelingen in een stroomversnelling<br />

komen.<br />

Ten tweede is een probleem dat enkelvoudigheid ingebakken zit in de gehele<br />

institutionele structuur - wetgeving, de uitvoerende en belanghebbende overheidsorganisaties<br />

–, hetgeen nog eens wordt bevestigd en vast gehouden door de<br />

enkelvoudige belangen van actoren (zie de bijdrage van Van Ark in dit boek).<br />

Daardoor is het systeem niet op meervoudigheid gericht en is het niet in staat om<br />

goed daarmee om te gaan. Dit is een belangrijk knelpunt voor meervoudig ruimtegebruik,<br />

dat heel moeilijk veranderbaar lijkt. Immers, wetten zijn meer dan papier<br />

en werken door in de overheidsstructuur, het institutionele kader en in de praktijken,<br />

de wijze van werken, die gebruikelijk wordt of is geworden. Daarmee wordt<br />

dit knelpunt vastgehouden in organisaties, de structuren en in het gedrag van mensen<br />

en kan dit alleen worden veranderd door verschillende aspecten tegelijkertijd te<br />

veranderen. Kortom enkelvoudigheid zit als een systeemfout in de institutionele<br />

structuur ingebakken.<br />

Dat zou erop kunnen duiden dat er meer ingrijpende wijzigingen nodig zijn<br />

om meervoudig ruimtegebruik te ondersteunen dan alleen meer aandacht voor het<br />

proces bij de ontwikkeling en toepassing van het recht, zoals in het tweede deel van<br />

dit boek is betoogd. Voor de korte termijn is een grotere nadruk op het proces in<br />

elk geval een oplossing die implementeerbaar is. Voor de langere termijn zal waarschijnlijk<br />

een systeeminnovatie in het recht nodig zijn. Een systeeminnovatie is een<br />

organisatie-overstijgende kwalitatieve vernieuwing die door uiteenlopende systeemdeelnemers<br />

gezamenlijk gerealiseerd wordt, die de inbreng van uiteenlopende<br />

soorten kennis en vaardigheden vergt en de relaties tussen systeemdeelnemers ingrijpend<br />

verandert. 1<br />

In het recht speelt de vrijheid van handelen een voorname rol. De rechtsbescherming<br />

van die vrijheid is de afgelopen tweehonderd jaar ongeveer dezelfde<br />

geweest: een handeling staat vrij totdat de rechter of de wetgever daaraan grenzen<br />

stelt. Wie de grenzen van het recht overtreedt, wordt een sanctie opgelegd of kan<br />

voor de rechter aansprakelijk worden gesteld om schadevergoeding of nadeelcompensatie<br />

te betalen. In het rechtssysteem hangen vrijheid, het bewijzen van nadeel<br />

en het inperken van vrijheden nauw samen. In de schaduw van dit systeem is een<br />

andere ontwikkeling te zien, die de laatste decennia steeds sterker wordt. Betrokken<br />

actoren nemen steeds meer eigen verantwoordelijkheid voor nadelen die zij<br />

1 Rapport van de werkgroep Systeeminnovaties, ICES/KIS-3, Kennisthema I, 2001.<br />

173


voorzien, en zoeken daarbij naar coalities van wederzijds voordeel. De meeste<br />

projecten van meervoudig ruimtegebruik zijn daar een voorbeeld van. Juridisch is<br />

op die ontwikkeling nog weinig krachtig ingespeeld, althans niet door rechter en<br />

wetgever. Het afweegbaar maken van de wet kan daarvoor een geschikte aanpak<br />

zijn.<br />

In de inleiding van dit boek hebben wij betoogd dat onder omstandigheden<br />

het legaliteitsbeginsel niet langer keihard zou moeten zijn, een conclusie die ook de<br />

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft getrokken. Dit<br />

heeft als gevolg dat de wet mag worden afgewogen. De rechter heeft daarover het<br />

laatste woord, hetgeen hem boven de wetgever plaatst. Dat is een vergaande stap in<br />

Nederland, waar constitutionele toetsing nog nooit ingang heeft gevonden. Toch<br />

zit deze ontwikkeling er in. Zo ligt momenteel serieuzer dan ooit een voorstel bij<br />

de Tweede Kamer om dat te wijzigen. 2 Ook is destijds binnen het laatste kabinet<br />

Kok gespeeld met de gedachte over een Wet Bestuurlijk Maatwerk. Die wet is er<br />

nooit gekomen, maar had in het geval van maatschappelijke urgentie de mogelijkheid<br />

geboden om de wettelijke grenzen te overschrijden waar bestuursorganen nu<br />

aan gebonden zijn (Van der Heijden 2003). In de gedachten rondom die wet speelde<br />

het zogenaamde urgentiebeginsel, een soort hardheidsclausule die de wet opzij<br />

kan zetten.<br />

Extra procedurele lasten kunnen een belemmering zijn om van een hardheidsclausule<br />

gebruik te maken. De manier om daaraan te ontkomen is het onderhandelbaar<br />

maken van in principe elke wettelijke norm door een algemene hardheidsclausule,<br />

oftewel het verzachten van het legaliteitsbeginsel. Geen enkele norm<br />

mag zo hard zijn, dat deze in de weg staat van het nastreven van doeleinden die<br />

goed te motiveren zijn. Dit mag radicaal klinken, omdat daarmee het legaliteitsbeginsel<br />

op de helling gaat, maar in de praktijk zijn veel wetten voorzien van rechtsfiguren<br />

die ontsnapping bieden als de wet te hard zal uitpakken. Verzachten betekent<br />

dat het legaliteitsbeginsel beschouwd wordt als een normaal beginsel van behoorlijk<br />

bestuur dat afgewogen kan worden tegen andere. Daarmee kan het onder<br />

omstandigheden zoveel gewicht hebben dat de betrokken wettelijke norm keihard<br />

blijft. Onder andere omstandigheden kan een afweging tegen bijvoorbeeld beginselen<br />

als redelijkheid en evenredigheid aangeven dat de wet in zekere mate of soms<br />

geheel moet wijken. Dit betekent dat van elke wettelijke norm de inhoud behouden<br />

blijft. In onderhandeling kunnen onderhandelaars die afweging naar behoorlijkheid<br />

maken, en de beginselen van behoorlijk bestuur kunnen dat waarborgen. Dat gebeurt<br />

binnen de normale procedure, die toch al doorlopen moest worden, en legt<br />

dus geen extra procedurele lasten op.<br />

2 Namens GroenLinks heeft Femke Halsema op 2 september 2003 de initiatiefwet constitutionele<br />

toetsing ingediend bij het bureau wetgeving van de Tweede Kamer. Het ontwerp wetsvoorstel<br />

ontving reeds eerder positief en ondersteunend advies van de Raad van State, de<br />

Hoge Raad, de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak.<br />

174


Wat kan de wetgever doen om het legaliteitsbeginsel te verzachten? Een mogelijkheid<br />

is om de wet anders te noemen in de formulering van het specialiteitsbeginsel<br />

in de Algemene wet bestuursrecht, Art. 3:4, lid 1. Deze is nu als volgt: “Het bestuursorgaan<br />

weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor<br />

zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid<br />

een beperking voortvloeit”. Met de volgende formulering zou de wetgever<br />

het signaal geven dat het legaliteitsbeginsel afweegbaar, oftewel onderhandelbaar<br />

is geworden: “Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken<br />

belangen af, en de beperkingen die voortvloeien uit een wettelijk voorschrift<br />

of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid”. Met een goede Memorie<br />

van Toelichting zal een dergelijke wetswijziging duidelijk maken dat de betekenis<br />

van de wet onderwerp van afweging mag zijn. De formulering van wetten en de<br />

jurisprudentie zullen vervolgens moeten uitwijzen hoe onderhandelbaar wetsartikelen<br />

werkelijk zijn. 3<br />

Wij zijn ons volledig bewust van het feit dat relativering van het legaliteitsbeginsel<br />

voor veel juristen gelijk staat aan ‘vloeken in de kerk’. Voor zover onze<br />

kennis reikt van de praktijk is de roep om een dergelijke opvatting van dit beginsel<br />

echter vrij sterk. Bovendien gaat de Interimwet Stad en Milieubenadering al sterk<br />

in deze richting, en past de gehele gedoogpraktijk daar ook in. Het onbevredigende<br />

van gedogen is de gespannen relatie met de wet, juist omdat geweigerd wordt de<br />

wet te relativeren. Door dat simpel wel te doen, wordt gedogen gewoon een onderdeel<br />

van bestuur. Dat is het nu eigenlijk ook al, maar dan terwijl men zich ziende<br />

blind houdt. Relativering van de wet haalt die blinddoek weg, en legaliseert een<br />

praktijk die inmiddels heel normaal is (Scheltema 2002). Het zet de wet op het<br />

juiste voetstuk. Ingewikkelde wetswijzigingen en extra procedures blijven uit en er<br />

ontstaat ruimte voor innovatie.<br />

Het afweegbaar maken van het recht is een systeeminnovatie van het recht,<br />

maar ook een innovatie die het recht in lijn brengt met andere systeeminnovaties<br />

die zich op tal van andere plaatsen voltrekken. Overal in de praktijk ontwikkelen<br />

zich situaties waarin de initiatiefnemer nagaat wie voordeel en nadeel kan hebben<br />

van bepaalde veranderingen of projecten. Door betrokkenen op te zoeken kunnen<br />

coalities ontstaan waarin uiteenlopende belangen voordeel ondervinden, of minder<br />

nadeel, of een betere compensatie. Wie als benadeelde binnen de coalitie zit, hoeft<br />

dat dus niet zelf aan te tonen. Hij hoeft niet naar de rechter, en de wetgever hoeft<br />

niet voor hem op te komen. Zijn bescherming wordt binnen de coalitie geregeld.<br />

Benadeelden kunnen natuurlijk ook buiten de coalitie staan en voor hun bescherming<br />

blijven rechter en wetgever op hun plaats. Dat is precies waarop de systeeminnovatie<br />

van het recht aansluit.<br />

Door het recht afweegbaar te maken, ontstaat ruimte voor coalities die iets<br />

willen dat niet binnen het recht past. Wie buiten de coalitie staat, kan zich als van-<br />

3 Voor een ander voorstel m.b.t. het evenredigheidsbeginsel zie Van der Heijden 2003.<br />

175


ouds op het recht beroepen. Zijn belang wordt afgewogen tegen het belang van de<br />

coalitie. Het belang van de benadeelde, die buiten de coalitie staat, wordt beschermd<br />

door de wet. Het kan doorslaggevend zijn dat hij op de wet mocht rekenen,<br />

en dan krijgt het legaliteitsbeginsel veel gewicht. Is dat minder doorslaggevend,<br />

en krijgt dit beginsel dus minder gewicht, dan nog kunnen andere beginselen<br />

deze benadeelde beschermen. Ook kan het zijn dat de coalitie wint. Dit is een innovatie<br />

van het recht en ook precies de spanning die innovaties in de samenleving<br />

nodig hebben. Tal van kwaliteitseisen, vastgelegd in rechtsnormen, prikkelen om<br />

door middel van innovatie zo goed en efficiënt mogelijk aan die eisen te voldoen.<br />

Zodra iemand het echter nog beter kan, en die eisen daaraan in de weg staan, mag<br />

hij een beroep doen om die eisen opzij te zetten. Het recht kan zich vervolgens<br />

daaraan weer aanpassen. Zo ontstaat een lerend systeem waarbij recht en innovatie<br />

hand in hand gaan. Dat is waarvoor wij pleiten in dit boek. Het afweegbaar maken<br />

van het recht zal dit lerende systeem in de hand werken.<br />

LITERATUUR<br />

Bekkers, V., Schaken op meerdere borden. Over procesmanagement en de ontwikkeling<br />

van basisregistraties binnen de publieke sector, Management & Informatie,<br />

nr. 3, pp. 23-34, 2002.<br />

De Bruijn, J.A., G.R. Teisman, J.Edelenbos, W. Veenman, Meervoudig ruimtegebruik<br />

en het management van meerstemmige processen. 15 voorbeelden in<br />

perspectief van grillig procesverloop, ruime ambities en meerstemmige sturing<br />

van meervoudige ruimtelijke ontwikkelingsprocessen, Lemma, Utrecht,<br />

2004.<br />

Van Doorn, K., E. Schippers (red.), Burgers, overheid & digitale debatten, handvatten<br />

uit de praktijk, Eburon Publishers, Delft, 2003.<br />

Van der Heijden, J., Meervoudig ruimtegebruik en het recht, in Nova Terra 3<br />

(2003) no. 3, p. 13.<br />

Scheltema, M., Publieke en private verantwoordelijkheid in een kennissamenleving,<br />

in M.V.C. Aalders, M.N. Boeve, De werkelijkheid van het milieurecht, Kluwer,<br />

Alphen a/d Rijn 2002, p. 6.<br />

WRR, De toekomst van de nationale rechtsstaat, rapport 63, SDU Uitgevers, Den<br />

Haag 2002.<br />

176


Over de auteurs<br />

DR. IR. RONALD VAN ARK is adviseur bij DHV Management Consultants in Amersfoort<br />

(www.dhv.nl). In juni 2005 promoveerde hij op het proefschrift "Planning,<br />

contract en commitment" aan Wageningen Universiteit, waar hij werkzaam was bij<br />

de leerstoelgroep Landgebruiksplanning. In de studie is, tegen de achtergrond van<br />

de verzakelijking van het overheidshandelen en de toenemende aandacht voor<br />

ontwikkelingsplanologie, het (gebieds)contract in het ruimtelijk beleid tegen het<br />

licht gehouden. Daarnaast heeft hij verscheidene (internationale) publicaties op zijn<br />

naam staan, onder andere over de mogelijkheden van contracten en prestatiesturing<br />

in het ruimtelijke beleid en de rol van vertrouwen in inter-organisationele<br />

planningprocessen. E-mail: ronald.vanark@dhv.nl.<br />

DRS. GEISKE BOUMA is onderzoeker/adviseur bij TNO Bouw en Ondergrond afdeling<br />

Ruimte en Innovatie, waar zij zich bezig houdt met vraagstukken die een ruimtelijke<br />

strategische en/of bestuurskundige invalshoek hebben. Haar bijdrage in dit<br />

boek is gebaseerd op het project Verkenning procesmethodiek integrale gebiedsontwikkeling<br />

in steden. In dit project heeft zij zich bezig gehouden met het analyseren<br />

van verschillende cases en de vertaling naar kritische succesfactoren en valkuilen.<br />

E-mail: geiske.bouma@tno.nl<br />

DR. IR. ARJAN BREGMAN is senior stafmedewerker bij het Instituut voor Bouwrecht<br />

(IBR) te Den Haag (www.ibr.nl). De afgelopen jaren heeft hij onderzoek verricht<br />

en gepubliceerd op het terrein van het ruimtelijk bestuursrecht, grondbeleid, aanbestedingsrecht,<br />

publiek-private samenwerking en ondergronds bouwen.<br />

E-mail: agbregman@ibr.nl<br />

DRS. MIKE DUIJN is onderzoeker/adviseur bij TNO Bouw en Ondergrond afdeling<br />

Ruimte en Innovatie, waar hij zich bezig houdt met de beleidsmatige en bestuurlijke<br />

kanten van verschillende ruimtelijke vraagstukken, met als zwaartepunt de (methodische)<br />

ondersteuning van interactieve beleidsvorming. Sinds februari 2003<br />

werkt hij aan een proefschrift over ‘Participatief beleidsonderzoek, interactieve<br />

beleidsvorming en leerprocessen’ aan de UvT/Tilburgse School voor Politiek en<br />

Bestuur (promotor prof. dr. P.H.A. Frissen). E-mail: mike.duijn@tno.nl.<br />

DR. JURIAN EDELENBOS is universitair docent bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit<br />

Rotterdam, Centrum voor Publiek Management. Hij doet onderzoek naar<br />

177


en schrijft over interactieve beleidsvorming, processen van gezamenlijke feitenvinding,<br />

de rol van vertrouwen in complexe besluitvorming, institutionele innovatie,<br />

‘lerende beleidsevaluaties’ en proces- en transitiemanagement. Hij participeert<br />

actief in het Pytheas-Netwerk en richt zich daarin vooral op het opbouwen van<br />

kennis over ‘vernieuwende beleidsprocessen’ en ‘leren in beleid’.<br />

E-mail: edelenbos@fsw.eur.nl<br />

IAN J. FINLAYSON is a candidate for a Masters in City Planning from the Environmental<br />

Policy Group at Massachusetts Institute of Technology, Cambridge, MA.<br />

His current research focus is the sustainability of social and economic systems. He<br />

is a research assistant at the Global Development and Environment Institute<br />

(ase.tufts.edu/gdae/) and formerly a research assistant in the MIT Environmental<br />

Technology and Public Policy Program (web.mit.edu/dusp/etpp/). Originally from<br />

the UK, his first degree is an MA in Economics and Philosophy from Edinburgh<br />

University. His work experience is in the USA, Japan and Afghanistan. Website:<br />

web.mit.edu/ianf/www. Email: ianf@mit.edu<br />

DR. G.M.A (JURGEN) VAN DER HEIJDEN werkt als senior onderzoeker voor het Centrum<br />

voor Milieurecht van de Universiteit van Amsterdam en is verbonden met het<br />

Department for Urban Studies and Planning van het Massachusetts Institute of<br />

Technology (MIT) en met Berenschot Procesmanagement. De afgelopen jaren is hij<br />

lid geweest van de juridische werkgroep van <strong>Habiforum</strong> (www.habiforum.nl), en<br />

zal dat de komende periode voortzetten als coördinator van Task Force Rechtstoepassing<br />

van <strong>Habiforum</strong>. Over de verhouding tussen het recht en moderne sturingsvormen<br />

heeft hij diverse publicaties op zijn naam staan.<br />

E-mail: g.m.a.vanderheijden@uva.nl<br />

PROF. MR. A.J. (ANDRÉ) HOEKEMA is hoogleraar rechtspluralisme aan de Universiteit<br />

van Amsterdam, voorheen hoogleraar rechtsociologie. Coördineerde een door<br />

NWO gefinancierd meervoudig onderzoek naar aspecten van onderhandelend<br />

bestuur, c.q. interactieve beleidsvorming (A.J. Hoekema,. N.F. van Manen, G.M.A.<br />

van der Heijden et al.: Integraal Bestuur: de behoorlijkheid, effectiviteit en legitimiteit<br />

van onderhandelend bestuur, Amsterdam, AUP 1998).<br />

E-mail: A.J.Hoekema@uva.nl<br />

PROF. MR. N.J.H. (NICK) HULS is hoogleraar rechtssociologie aan de Erasmus Universiteit<br />

Rotterdam en de Universiteit Leiden. In de eerste hoedanigheid is hij ook<br />

verbonden aan het Erasmus Centrum voor Recht en Samenleving. Huls was als<br />

projectleider betrokken bij de wet Consumentenkrediet en schreef in 1998 een<br />

boek over deze ambtelijke ervaringen: Onderhandelend wetgeven in de praktijk.<br />

Huls was voorzitter van de MDW-commissie die adviseerde over de liberalisering<br />

van de Wet op de kansspelen. In 2004 hield hij zijn inaugurele rede aan de EUR<br />

178


over de dilemma’s en paradoxen die zich voordoen in de discussies over de kansspelregulering.<br />

E-mail: huls@frg.eur.nl<br />

DAVID LAWS, PhD, is director of the Environmental Technology and Public Policy<br />

program at the Massachusetts Institute of Technology, Cambridge, MA. Dr. Laws<br />

specializes in regulation and governance. He teaches and conducts research on<br />

public policy, public participation and dispute resolution with a special interest in<br />

how the interactions between firms, citizens, and policy makers shape the development<br />

of environmental technology and industrial practice.<br />

E-mail: dlaws@mit.edu<br />

DRS. WOUTER-JAN OOSTEN publiceert over politiek, bestuur en ruimtelijke<br />

ontwikkeling. Hij is gastonderzoeker bij het Centrum voor Publiek Management<br />

van de Erasmus Universiteit Rotterdam en werkzaam vanuit het bureau Sociotext.<br />

(www.sociotext.nl). E-mail: office@sociotext.nl<br />

DRS. ADRIAAN SLOB is senior onderzoeker/adviseur bij TNO Bouw en Ondergrond<br />

(Environment and Geosciences), afdeling Ruimte en Innovatie. Hiervoor was hij<br />

werkzaam bij TNO Strategie, Technologie en Beleid en tevens lid van het managementteam<br />

van STB. Hij is één van de initiatiefnemers voor oprichting van het Pytheas<br />

Netwerk, dat zich richt op de vernieuwing van beleidsprocessen in relatie tot<br />

innovaties. Zijn werk en publicaties hebben betrekking op interactieve processen<br />

(ontwerpen, begeleiden en evalueren), de rol van de diverse actoren daarin, alsmede<br />

op het ontwikkelen van nieuwe 'praktijken' door middel van 'leeronderzoek',<br />

veelal in relatie tot duurzame ontwikkeling. Email: adriaan.slob@tno.nl<br />

DRS. MILDO VAN STADEN is onderzoeker bij TNO Informatie- en Communicatietechnologie,<br />

afdeling ICT en Beleid. Hij doet ICT beleidsstudies waarbij economische<br />

en maatschappelijke gevolgen van ICT ontwikkelingen centraal staan. De<br />

bijdrage in dit boek is gebaseerd op inzichten en ervaringen uit diverse multidisciplinaire<br />

onderzoeken waarvan de belangrijkste zijn EBIP: over e-commerce innovatie<br />

in sectoren (2001), Gemeenschapsvorming op Internet (2000) en "Verschuivende<br />

Panelen"; over het ICT gebruik door Maatschappelijke Associaties (2003).<br />

Email: mildo.vanstaden@tno.nl<br />

MR.DR. W.S.R. (SUZAN) STOTER is gespecialiseerd in wetgeving in theorie en praktijk.<br />

Ze is als universitair docent verbonden aan het Erasmus Centrum voor Recht<br />

en Samenleving (www.rechtensamenleving.nl), dat gericht is op het onderzoeken<br />

van de maatschappelijke werking van recht. Huidige belangrijke onderzoeksthema’s<br />

van het centrum zijn wetgeving, rechtspleging, naleving, risico-maatschappij<br />

en schuldsanering. Suzan is tevens werkzaam als wetgevingsjurist bij het Ministerie<br />

van Verkeer en Waterstaat. E-mail: stoter@frg.eur.nl<br />

179

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!