MEERVOUDIG RUIMTEGEBRUIK ENKELVOUDIG RECHT - Habiforum
MEERVOUDIG RUIMTEGEBRUIK ENKELVOUDIG RECHT - Habiforum
MEERVOUDIG RUIMTEGEBRUIK ENKELVOUDIG RECHT - Habiforum
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />
<strong>ENKELVOUDIG</strong> <strong>RECHT</strong>
<strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />
<strong>ENKELVOUDIG</strong> <strong>RECHT</strong><br />
De spanningsvolle relatie tussen recht en innovatie<br />
Onder redactie van<br />
G.M.A. van der Heijden<br />
A.F.L. Slob<br />
Eburon 2005<br />
Delft
ISBN 90 5972 049 0<br />
Uitgeverij Eburon<br />
Postbus 2867<br />
2601 CW Delft<br />
tel.: 015-2131484 / fax: 015-2146888<br />
info@eburon.nl / www.eburon.nl<br />
Cover design: Studio Hermkens, Amsterdam<br />
© 2005. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,<br />
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op<br />
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enig andere<br />
manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende.
Voorwoord<br />
De sleutel van het vakantiehuisje is vaak nog niet omgedraaid of de kinderen stellen<br />
de vraag: wie slaapt onder en wie boven in het stapelbed? Thuis staan meestal<br />
geen stapelbedden dus veel ouders hebben geen regels voorhanden. Welke regel<br />
hanteer je dan? Het jongste kind nu boven, omdat de oudste vorig jaar al boven<br />
lag? De oudste omdat tegen het plafond spinnen zitten, en de jongste er ’s nachts<br />
nog vaak uit moet? Reuze lastig om in die nieuwe situatie een paar bevredigende<br />
regels te vinden voor kinderen die gewend zijn aan enkele bedden. Over die lastige<br />
situatie gaat dit boek, maar het is geen vakantieliteratuur.<br />
Dit boek behandelt de bijzondere relatie die bestaat tussen het recht en<br />
meervoudig ruimtegebruik, zeg maar de fysieke ruimte als stapelbed. Dit boek bevat<br />
een zoektocht naar de manieren waarop het recht meervoudig ruimtegebruik<br />
niet hoeft te belemmeren, maar juist kan bevorderen. Er wordt geschetst hoe in de<br />
praktijk regels worden gesteld aan meervoudig ruimtegebruik en ook hoe de wet<br />
dat kan frustreren. Daarvoor is de wet niet bedoeld en het gevolg is een roep om<br />
minder regels. Dat is weer een miskenning van de bijzondere waarde die de wet<br />
voor de samenleving heeft. In dit boek worden mogelijkheden geopperd voor<br />
nieuwe manieren om met het recht om te gaan in het geval van meervoudig ruimtegebruik.<br />
Dit boek is een initiatief van het Centrum voor Milieurecht, het Pytheas<br />
Netwerk en <strong>Habiforum</strong>. <strong>Habiforum</strong> is er speciaal voor meervoudig ruimtegebruik.<br />
Het Pytheas netwerk is een samenwerkingsverband tussen TNO, Erasmus Universiteit<br />
Rotterdam en Universiteit Utrecht en richt zich specifiek op de bestuurlijke<br />
problemen die rond innovaties ontstaan en op het ontwikkelen van oplossingen<br />
daarvoor. Juridische problemen en oplossingen hangen daarmee samen, en die<br />
hebben de interesse van het Centrum voor Milieurecht. Voor het vinden van praktische<br />
en wetenschappelijke oplossingen heeft een reeks auteurs meegewerkt aan<br />
dit boek. Zonder uitzondering combineren zij kennis van bestuurlijke problemen<br />
met juridisch inzicht. Dat hebben zij hier toegepast op meervoudig ruimtegebruik.<br />
Onze dank gaat om te beginnen uit naar alle auteurs. Hun bijdragen hebben<br />
voor ons aanstekelijk gewerkt om dit boek steeds een stap verder te brengen. Bijzondere<br />
vermelding verdient Huib Haccoû van <strong>Habiforum</strong> voor het vertrouwen<br />
dat hij in dit project heeft gesteld. Het project gaat ook na dit boek verder, dus wij<br />
willen de lezer graag uitnodigen zich met commentaar en aanvullingen tot ons te<br />
wenden: g.m.a.vanderheijden@uva.nl en adriaan.slob@tno.nl.<br />
Amsterdam/Delft, oktober 2005<br />
Jurgen van der Heijden Adriaan Slob<br />
Centrum voor Milieurecht TNO<br />
Universiteit van Amsterdam Het Pytheas Netwerk<br />
V
Inhoud<br />
Voorwoord V<br />
DEEL I DE HUIDIGE PRAKTIJK<br />
Hoofdstuk 1 Meervoudig ruimtegebruik, enkelvoudig recht 3<br />
Jurgen van der Heijden, Adriaan Slob<br />
Hoofdstuk 2 Meervoudig ruimtegebruik: dogma of eye-opener? 11<br />
Ronald van Ark<br />
Hoofdstuk 3 Dijkstad, voorbeeld van recht bij meervoudig ruimtegebruik 23<br />
Arjen Bregman, Jurgen van der Heijden<br />
Hoofdstuk 4 Stedelijke vernieuwing 35<br />
Geiske Bouma<br />
Hoofdstuk 5 Interactief in Brabant:<br />
het proces van het streekplan “ Brabant in Balans” 53<br />
Mike Duyn, Adriaan Slob<br />
DEEL II DE KRACHT VAN PROCESMANAGEMENT<br />
Hoofdstuk 6 De potentie van Internet bij meervoudig ruimtegebruik 69<br />
Mildo van Staden<br />
Hoofdstuk 7 Processuele en procedurele benadering van ruimtelijke<br />
ontwikkeling 79<br />
Jurian Edelenbos<br />
Hoofdstuk 8 Pluriforme sturing van ruimtegebruik 95<br />
Wouter-Jan Oosten, Jurgen van der Heijden<br />
Hoofdstuk 9 Rechtsoptimalisatie 111<br />
Jurgen van der Heijden
DEEL III INNOVATIE IN HET <strong>RECHT</strong><br />
Hoofdstuk 10 Hervorming van regelgeving: wijziging van wet en<br />
toepassing in Amerikaans milieubeleid 127<br />
David Laws, Ian Finlayson<br />
Hoofdstuk 11 Ruimte in wetgeving voor onderhandelend bestuur 145<br />
André Hoekema<br />
Hoofdstuk 12 De praktijk en dilemma’s van onderhandelend wetgeven:<br />
wat betekent het voor meervoudig ruimtegebruik? 157<br />
Nick Huls, Suzan Stoter<br />
Hoofdstuk 13 Innovatie van het recht 167<br />
Jurgen van der Heijden, Adriaan Slob<br />
Over de auteurs 177
DEEL I<br />
DE HUIDIGE PRAKTIJK
HOOFDSTUK 1<br />
Meervoudig ruimtegebruik, enkelvoudig recht<br />
Jurgen van der Heijden, Adriaan Slob<br />
1.1. INLEIDING<br />
De gemeente Assen wil een woonwijk bouwen, waarvoor een mogelijke locatie in<br />
de nabijheid van een bedrijventerrein in het noorden van de stad beschikbaar is. Op<br />
die manier worden wonen en werken gecombineerd, wat een aantal voordelen<br />
heeft. De gebruikers van het bedrijventerrein en de bewoners van de nieuwe wijk<br />
maken zo bijvoorbeeld gezamenlijk een nieuw station rendabel voor een nieuwe<br />
light rail verbinding tussen Assen en Groningen. Wonen, werken en mobiliteit<br />
worden op deze wijze geconcentreerd, waardoor andere gebieden vrij blijven voor<br />
onder meer natuur en recreatie. Door deze bundeling van verschillende functies<br />
ontstaat meervoudig ruimtegebruik. Voor de invoering van light rail gelden evenwel<br />
dezelfde wettelijke veiligheidseisen als voor het reguliere spoorwegvervoer.<br />
Om te voldoen aan die eisen moeten hoge kosten worden gemaakt, namelijk 30 tot<br />
35% van de totale projectkosten, die light rail in deze situatie eigenlijk onrendabel<br />
maken. In dit voorbeeld zijn het veiligheidseisen die een juridisch obstakel vormen<br />
voor meervoudig ruimtegebruik. In een ander voorbeeld is het de korenwolf, een<br />
geluidszone, een monument, of een aanvliegroute. Het recht beschermt belangen<br />
als verkeersveiligheid, natuur, stilte, erfgoed, mobiliteit en oneindig veel meer. Die<br />
bescherming werpt obstakels op voor niet alleen meervoudig ruimtegebruik, maar<br />
voor alle activiteiten die in botsing kunnen komen met wettelijk beschermde belangen.<br />
Zo kan natuurontwikkeling botsen met recreatie, mobiliteit met gezondheid,<br />
of huisvesting met landschap.<br />
Over de botsingen tussen het recht en meervoudig ruimtegebruik gaat dit<br />
boek. Op welke manieren doen die botsingen zich voor en wat is de betekenis<br />
daarvan? Op welke manieren kunnen die botsingen voorkomen worden en wat<br />
betekent dat voor de manier waarop je met het recht zou kunnen omgaan in situaties<br />
waarin sprake is van meervoudig ruimtegebruik? Dit zijn enkele van de vragen<br />
over het spanningsveld tussen recht en meervoudig ruimtegebruik waarop dit boek<br />
een antwoord tracht te geven. Aanpassingen in het recht, en ook een andere wijze<br />
van werken met bestaand recht kunnen helpen de botsing van belangen te voorkomen,<br />
of in elk geval op een positievere manier te laten verlopen. Hoe die kunnen<br />
helpen om een betere relatie te creëren tussen recht en innovatie is ook onderwerp<br />
3
van dit boek. We beginnen dit hoofdstuk met een beschouwing over de relatie<br />
tussen recht en innovatie. Vervolgens gaan we in op de vraag waarom het recht in<br />
de praktijk van meervoudig ruimtegebruik zo’n probleem vormt. Vervolgens geven<br />
wij aan op welke verschillende wijzen de auteurs in hun hoofdstukken in dit boek<br />
bijdragen om deze vragen te beantwoorden.<br />
1.2. HET <strong>RECHT</strong> EN INNOVATIE:<br />
DE GEVOELIGE BALANS TUSSEN ZEKERHEID EN ONZEKERHEID<br />
Zekerheid en verandering zijn in de samenleving als twee magneten: ze trekken<br />
elkaar aan, maar ze stoten elkaar ook af. Zekerheid is een basis voor verandering,<br />
maar te veel zekerheid houdt verandering tegen. Zonder onzekerheid geen innovatie,<br />
want elke verandering, dus innovatie, gaat gepaard met een bepaalde mate van<br />
onzekerheid. Dit dilemma geeft de positie van het recht in de moderne samenleving<br />
treffend aan. Het recht biedt zekerheid in een veranderende samenleving, en<br />
vormt daarmee een basis voor innovatie. Maar om die rol te kunnen vervullen,<br />
moet het recht ook blijven veranderen. Te weinig verandering van het recht leidt<br />
tot stilstand, omdat dat verandering in de samenleving tegenhoudt. Te veel verandering<br />
van het recht leidt tot te veel onzekerheid bij actoren en tot onduidelijke<br />
situaties, en daardoor eveneens tot stilstand. De gespannen relatie tussen recht en<br />
innovatie wordt dus vooral gevoed door het dilemma tussen zekerheid en onzekerheid.<br />
Wil het recht innovatie kunnen ondersteunen, dan zal dus een goede balans<br />
moeten worden gevonden tussen zekerheid en onzekerheid in het recht.<br />
In dit boek onderzoeken wij de vraag hoe deze balans kan worden bereikt in<br />
de context van meervoudig ruimtegebruik, omdat dat bij uitstek een terrein is waar<br />
het dubbele karakter van het recht wordt gevoeld. Met dit ‘dubbele karakter’<br />
wordt gedoeld op enerzijds de bescherming tegen ongewenste effecten en anderzijds<br />
het bevorderen van innovaties. Mensen uit zowel de praktijk als de wetenschap<br />
worstelen met rechtsregels die onder omstandigheden belangrijke zekerheden<br />
bieden aan actoren en belangen, maar onder weer andere omstandigheden in<br />
de weg staan aan oplossingen die juist goed zijn voor vaak dezelfde actoren en<br />
belangen. Zo biedt milieurecht bescherming aan de omgeving en gezondheid van<br />
mensen. Willen zij echter meewerken aan de realisatie van een project binnen die<br />
omgeving, dan kan dezelfde bescherming een obstakel zijn bij het zodanig inrichten<br />
van de omgeving dat het project er komt en tegelijkertijd bijdraagt aan behoud van<br />
een goed milieu.<br />
Het recht is een voorwaarde voor innovatie, en kan daaraan in de weg<br />
staan. Het staat daar op goede gronden aan in de weg, als het bescherming biedt<br />
tegen innovaties die belangen als gezondheid, veiligheid of het milieu bedreigen.<br />
Een rechtsnorm zou echter moeten wijken op het moment dat een innovatie dergelijke<br />
belangen niet bedreigt, of juist beschermt. Soms staat de rechter niet toe dat<br />
zo’n norm wijkt, en dat is een vervelende consequentie van het recht, zeker als<br />
4
innovaties zo worden geblokkeerd. Vaak staat de rechter het wel toe, ook omdat<br />
de norm zelf niet keihard is geformuleerd. Wel is daarvoor het doorlopen van een<br />
procedure vereist, die vaak lang duurt en veel kost. Ook dat is een vervelende consequentie<br />
van het recht, die soms de drempel voor innovaties te hoog kan maken.<br />
Vraag is of die consequenties wel altijd noodzakelijk zijn, en of verandering van het<br />
recht ze niet uit de weg kan ruimen. Die vraag is belangrijk in een samenleving<br />
waarin innovatieversnelling een steeds grotere rol speelt.<br />
1.3. WAAROM VORMT HET <strong>RECHT</strong> EEN PROBLEEM VOOR <strong>MEERVOUDIG</strong><br />
<strong>RUIMTEGEBRUIK</strong>?<br />
Een woningbouwcorporatie kan tot het inzicht komen dat hoogbouw in het water<br />
mét een ondergrondse parkeergelegenheid beter is dan een aparte waterberging,<br />
parkeerplaatsen en laagbouw. Deze keuze voor meervoudig ruimtegebruik creëert<br />
extra ruimte voor bijvoorbeeld groen en speelplaatsen in de buurt. Het recht geeft<br />
de woningbouwcorporatie enkele redenen om deze keuze te maken. Zo is er de<br />
plicht tot waterberging. Deze plicht brengt de keuze voor meervoudig ruimtegebruik<br />
dichterbij. Het blijft echter een keuze. Meervoudig ruimtegebruik is niet<br />
verplicht. Rechtens mogen actoren deze meervoudige oplossing negeren. Kiest de<br />
woningbouwcorporatie voor de meervoudige oplossing, dan kan bijvoorbeeld<br />
hoogbouw ten koste gaan van een dorpsgezicht dat wordt beschermd door de Wet<br />
op de stads- en dorpsvernieuwing (Wsdv). Daarmee moet rekening worden gehouden<br />
bij de aanvraag voor een bouwvergunning op grond van de Woningwet. Burgers<br />
en belangenorganisaties hebben het recht om op grond van deze laatste wet<br />
bezwaar te maken. De hoogbouw kan nuttig zijn in het kader van meervoudig<br />
ruimtegebruik, maar de wet kan die tegenhouden. Is de wet niet helder en ontstaat<br />
discussie, dan kan de rechter om een oordeel worden gevraagd. Bestuur en rechter<br />
zijn gebonden aan in de wet omschreven bevoegdheden, in casu Woningwet en<br />
Wet op de stads- en dorpsvernieuwing. Zij mogen alleen de direct betrokken belangen<br />
afwegen. Dat wil zeggen in deze wetten omschreven belangen en mogelijk<br />
enkele andere belangen waarvan de betrokkenheid uit de jurisprudentie blijkt, of<br />
die evident is. Integrale belangenafweging is aan bestuur en rechter verboden. Zij<br />
mogen in het kader van toepassing van deze wetten bijvoorbeeld niet zo maar het<br />
belang van onderwijs of landbouw afwegen. Dat ondergraaft de rechtszekerheid<br />
van de aanvrager van de vergunning. De aanvrager van de vergunning wil vooraf<br />
enige zekerheid hebben omtrent de kansen die hij maakt, en kan niet achteraf geconfronteerd<br />
worden met een besluit dat is gebaseerd op een afweging waar willekeurige<br />
belangen bij betrokken zijn.<br />
De bescherming van de burger tegen willekeur heeft het publiekrecht een<br />
enkelvoudig karakter gegeven dat steeds zoveel mogelijk per bevoegdheid een enkel<br />
belang beschermt. In de loop van honderd jaar is een woud gegroeid van enkelvoudige<br />
rechtsnormen. Wordt in een project van meervoudig ruimtegebruik ver-<br />
5
schillende zaken tegelijkertijd gecombineerd, dan zijn daarop uiteenlopende<br />
rechtsnormen tegelijkertijd van toepassing. Alleen al de afstemming daarvan kan<br />
zoveel tijd kosten dat het de moeite niet loont het project door te zetten. Zo kan<br />
enkelvoudig recht een project in de weg staan, maar natuurlijk ook omdat één of<br />
meer regels een verbod opleggen aan één of meer onderdelen van het project.<br />
De keuze voor een meervoudige oplossing wordt veelal ingegeven door<br />
beleidsmatige overwegingen. De burger verdient daar bescherming tegen, omdat<br />
beleid de rechten van de burger niet op een niet te rechtvaardigen wijze mag<br />
schenden. Beleid en rechtsbescherming moeten zo op elkaar aansluiten dat nergens<br />
de situatie ontstaat dat er geen bescherming is tegen beleid, en nergens de situatie<br />
ontstaat dat bescherming goed beleid onmogelijk maakt. Dit maakt dat juristen<br />
steeds beleid en bescherming met elkaar moeten verenigen. Zij hebben dat met<br />
name gedaan door openbare bestuursorganen de bevoegdheid te geven besluiten te<br />
nemen ten behoeve van beleid, en tegelijkertijd de burger te beschermen tegen<br />
willekeur door bevoegdheden wettelijk van elkaar af te grenzen. Deze afgrenzing<br />
leidt tot de enkelvoudigheid van het recht en deze enkelvoudigheid heeft ongewenste<br />
effecten op de uiteindelijk te realiseren oplossingen.<br />
Het creëren van meer binding, regulering, prikkelt om rekening te houden<br />
met een belang, maar kan doorslaan en onmogelijk maken om dit belang nog te<br />
combineren met andere belangen. Het creëren van minder binding, deregulering,<br />
maakt dergelijke combinaties mogelijk, maar kan doorslaan als de bescherming van<br />
een belang zo licht wordt dat er geen reden meer is dat af te stemmen in een project.<br />
Oorzaak van dit dilemma is de rechtseis om te werken met regels die op voorhand<br />
zekerheid geven. Door die regels hard te maken, weet iedereen vooraf waaraan<br />
hij toe is. Pakken de regels verkeerd uit, bijvoorbeeld omdat een creatief project<br />
van hoogbouw niet mag en er nu ongewenste laagbouw komt, dan is dat jammer.<br />
De wet is hard: dura lex, sed lex. Klassieke bescherming van belangen door<br />
kwaliteitseisen in de wet plaatst de overheid in de positie van degene die belangen<br />
beschermt. Die rol heeft de overheid lange tijd gespeeld, en de wet was daarbij een<br />
voorname boodschap aan de samenleving. Dat is een reden voor duidelijkheid en<br />
hardheid van de wet. Andere reden is dat niet gezaghebbend kan worden opgetreden<br />
als het gezag van de wet niet vast staat. Dit ligt vast in het legaliteitsbeginsel<br />
dat eist dat de wet wordt gevolgd. Die tijden zijn op steeds meer beleidsterreinen<br />
achter de rug. Daar is de overheid een speler geworden temidden van andere spelers<br />
die belangen beschermen. Meervoudig ruimtegebruik is zo’n terrein. Overheden,<br />
burgers, bedrijven en belangenorganisaties zijn gezamenlijk bezig met de bescherming<br />
van belangen als ruimte, wonen, werken, mobiliteit, natuur, recreatie en<br />
landschap. Dat onder die omstandigheden het legaliteitsbeginsel niet langer keihard<br />
mag zijn, is een conclusie die ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid<br />
(WRR) heeft getrokken:<br />
6
“Op tal van gebieden waar het publiek belang in het geding is spelen maatschappelijke<br />
organisaties een – nog steeds groeiende – rol, waarbij hun feitelijke vrijheid van<br />
handelen zeker niet afneemt. (...) Zij hebben tot gevolg dat de overheid op veel terreinen<br />
niet als enige de verantwoordelijkheid voor een publiek belang op zich kan<br />
nemen: ook maatschappelijke organisaties moeten daaraan vanuit een eigen verantwoordelijkheid<br />
bijdragen. In de directe relatie tot de overheid correspondeert hiermee<br />
een andere invulling van het rechtsstatelijk belangrijke legaliteitsbeginsel. De gedachte<br />
dat de wet rechtszekerheid en rechtsgelijkheid kan bereiken door een zo<br />
nauwkeurig en gedetailleerd mogelijke regeling van de overheidstaak en van aan burgers<br />
op te leggen verplichtingen, kan niet meer als rechtsstatelijk ideaal gelden. Die<br />
opvatting doet onvoldoende recht aan de eigen verantwoordelijkheid die burgers en<br />
maatschappelijke organisaties hebben”. 1<br />
De WRR trekt weliswaar deze conclusie, maar zet niet de volgende stap: hoe moet<br />
je dan het recht veranderen? Altijd al is de hardheidsclausule een tegengif geweest<br />
tegen het legaliteitsbeginsel. Dat is een artikel in een wet, dat aangeeft dat van<br />
normen in die wet afgeweken mag worden als aantoonbaar is dat de samenleving<br />
daarmee beter gediend is. Een Nederlands voorbeeld met veel relevantie voor<br />
meervoudig ruimtegebruik is de Interimwet Stad & Milieu. Die geeft de mogelijkheid<br />
om bepaalde normen binnen een gebied op zij te zetten. Nadeel is dat daaraan<br />
een bewerkelijke procedure voorafgaat. Extra procedurele lasten kunnen daarom<br />
een belemmering zijn om van een hardheidsclausule gebruik te maken.<br />
Op verschillende wijzen vormt het recht dus een belemmering voor meervoudig<br />
ruimtegebruik. Op de eerste plaats doordat het recht zelf zich ‘enkelvoudig’<br />
heeft ontwikkeld en dus niet goed in staat is om met meervoudigheid om te gaan.<br />
Op de tweede plaats omdat er bepaalde praktijken – de ‘hardheid van de regels’ –<br />
zijn gegroeid in het omgaan met het recht die een barrière zijn gaan vormen voor<br />
meervoudig ruimtegebruik. En ten derde kunnen procedures soms zo tijdrovend en<br />
kostbaar worden dat projecten voor meervoudig ruimtegebruik worden ontmoedigd.<br />
1.4. DE STRUCTUUR VAN DIT BOEK<br />
In dit boek willen wij laten zien hoe het recht meervoudig ruimtegebruik in de weg<br />
kan zitten. Hierdoor worden suboptimale oplossingen verkregen. Anderzijds is het<br />
niet zo dramatisch, omdat in de praktijk uiteenlopende methodes zijn gegroeid om<br />
met het huidige, enkelvoudige recht in situaties van meervoudig ruimtegebruik om<br />
te gaan. De praktijk is echter ook gediend met een principiële verandering in het<br />
1<br />
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, De toekomst van de nationale rechtsstaat,<br />
bestuurlijke voorwaarden voor een mobiliserend beleid, Sdu Uitgevers, Den Haag,<br />
2002, p. 170 – 171.<br />
7
echt die het obstakel doorbreekt dat het enkelvoudige recht nu is. Op deze verschillende<br />
aspecten wordt in dit boek ingegaan.<br />
In het eerste deel van dit boek, de hoofdstukken 2 tot en met 5, wordt op<br />
verschillende wijzen aandacht besteed aan de problemen die het recht voor meervoudig<br />
ruimtegebruik kan inhouden. Van Ark creëert in hoofdstuk 2 een uitgangspunt<br />
voor dit boek door de definiëring van meervoudig ruimtegebruik, maar onderneemt<br />
tegelijk een poging om de discussie daarover open te breken. Meervoudig<br />
ruimtegebruik is in zijn visie een oproep om het geïnstitutionaliseerde hokjesdenken<br />
in de organisaties en procedures rond de ruimtelijke inrichting van Nederland<br />
te doorbreken. In het volgende hoofdstuk illustreren Bregman en Van der<br />
Heijden welk recht er speelt bij meervoudig ruimtegebruik aan de hand van het<br />
praktijkvoorbeeld ‘Dijkstad’: het bebouwen van de (voet van) een dijk. Zij laten<br />
zien dat dit nogal een kwantiteit is. Bouma gaat in hoofdstuk 4 in op de samenhang<br />
en spanning tussen recht en meervoudig ruimtegebruik aan de hand van een voorbeeld<br />
in de stad, namelijk Zuidpoort in de gemeente Delft. Na Bouma’s aandacht<br />
voor de stad richten Duijn en Slob zich in hoofdstuk 5 op het provinciale ruimtelijk<br />
ordeningsbeleid in de provincie Noord-Brabant. Zij analyseren het proces om tot<br />
het provinciale streekplan te komen en leiden uit dit voorbeeld enkele lessen af<br />
voor de procesaanpak met betrekking tot meervoudig ruimtegebruik. Deze beide<br />
hoofdstukken geven ook al aanbevelingen over de wijze waarop het recht beter zou<br />
kunnen omgaan met meervoudig ruimtegebruik.<br />
Hoe in de praktijk het recht al beter zou kunnen omgaan met meervoudig<br />
ruimtegebruik is het onderwerp van deel II van dit boek, waarbij de nadruk wordt<br />
gelegd op de procesbenadering. De hoofdstukken 6 tot en met 9 gaan hier op verschillende<br />
manieren op in. Van Staden werkt in zijn hoofdstuk uit hoe het Internet<br />
de besluitvorming (en procedures) rond meervoudig ruimtegebruik kan ondersteunen<br />
en welke verwachtingen daarover reëel zijn. In hoofdstuk 7 legt Edelenbos de<br />
nadruk op de organisatie van het proces rond meervoudig ruimtegebruik. In zijn<br />
hoofdstuk pleit hij voor het koppelen en gelijkschakelen van de procedurele en de<br />
processuele benadering. Oosten en Van der Heijden werken in hoofdstuk 8 de<br />
pluriforme sturing van ruimtegebruik uit door een koppeling te leggen tussen methoden<br />
van procesmanagement enerzijds en de algemene beginselen van behoorlijk<br />
bestuur anderzijds. Op deze manier werken zij een stappenplan voor meervoudig<br />
ruimtegebruik uit. Van der Heijden is in hoofdstuk 9 op zoek naar de optimale<br />
inzet van het recht om effectieve en rechtvaardige oplossingen voor meervoudig<br />
ruimtegebruik mogelijk te maken. Hij geeft daarvoor verschillende handreikingen.<br />
In het derde en laatste deel van dit boek wordt ingegaan op de fundamentele<br />
veranderingen die nodig zijn in het recht om meervoudigheid, i.c. meervoudig<br />
ruimtegebruik, te bevorderen. Daarbij speelt de vraag hoe de bestaande praktijken<br />
daarop moeten worden aangepast. In hoofdstuk 10 geven Laws en Finlayson aan<br />
hoe de wetgeving in Wisconsin is aangepast om innovaties uit te lokken. Dit is al<br />
een bestaande praktijk. In de daarop volgende hoofdstukken worden aanbevelingen<br />
8
gelanceerd hoe het recht zich meer onderhandelend zou kunnen opstellen, ter<br />
bevordering van meervoudig ruimtegebruik. Hoekema richt zich in hoofdstuk 11<br />
op de vraag hoe de wetgever in wetten ruimte kan creëren voor onderhandelend<br />
bestuur. Hij presenteert daarvoor een checklist. Stoter en Huls kijken in hoofdstuk<br />
12 naar de praktijk van het onderhandelend wetgeven en benadrukken de noodzaak<br />
om nieuwe concepten voor duurzame wetgevingsstructuren en beproefde<br />
ontwerpprocessen te ontwikkelen.<br />
Ten slotte sluiten wij het boek af met een beschouwing over de verschillende<br />
aangedragen oplossingen om het recht in te zetten bij meervoudig ruimtegebruik<br />
en trekken wij een aantal conclusies.<br />
9
HOOFDSTUK 2<br />
Meervoudig ruimtegebruik: dogma of eye-opener?<br />
Ronald van Ark ∗<br />
2.1. INLEIDING<br />
In dit boek staat de verhouding tussen meervoudig ruimtegebruik en het recht centraal.<br />
Voor de hand liggende vragen in dat kader zijn: Welke beperkingen kent het<br />
geldende recht voor meervoudig ruimtegebruik? En, hoe kunnen actoren met behulp<br />
van wetswijzigingen gestimuleerd worden tot meervoudig(er) ruimtegebruik?<br />
Bij deze vragen wordt aangenomen dat het belangrijk is om de ruimte meervoudig<br />
te gebruiken en dat helder is wat we wel en niet onder meervoudig ruimtegebruik<br />
kunnen verstaan. Naar mijn mening ligt dit iets gecompliceerder dan de bovenstaande<br />
vragen doen vermoeden. Ik zal dat in dit hoofdstuk beargumenteren. In dit<br />
hoofdstuk wordt gereflecteerd op meervoudig ruimtegebruik om meer grip te krijgen<br />
op de problemen die ten grondslag liggen aan de introductie van dit concept,<br />
zodat van daaruit naar oplossingen kan worden gezocht, onder andere in het recht.<br />
2.2. DE CONSTRUCTIE VAN RUIMTEGEBREK<br />
Recentelijk hebben verschillende ontwikkelingen tot de politieke conclusie geleid<br />
dat er, planologisch gezien, een gebrek aan ruimte bestaat in Nederland (VROM,<br />
2002). In dit kader wordt op verschillende maatschappelijke en ruimtelijke oorzaken<br />
gewezen (WRR, 1998). Zo staat de stijgende individuele consumptie van ruimte,<br />
o.a. als gevolg van minder personen per huishouden, op gespannen voet met de<br />
vraag naar open (groene) ruimte, wat in Nederland wordt beschouwd als een belangrijk<br />
maatschappelijk goed (Hidding en Teunissen, 2002). Stedelijke uitbreidingen<br />
worden beschouwd als een bedreiging voor de ‘groene waarden’, waaronder<br />
natuur en landschap, en voor het culturele erfgoed. Naast de claims voor stedelijke<br />
ontwikkeling wordt de bestaande functionele indeling van de groene ruimte geconfronteerd<br />
met nieuwe ruimteclaims voor natuurontwikkeling, waterbeheer, infrastructuur,<br />
bedrijfsterreinen en recreatie. Eén van de meest in het oog springende<br />
ruimteclaims betreft de vraag naar ‘ruimte voor water’ (V&W, 2000). Als gevolg<br />
∗ Een deel van dit hoofdstuk is eerder verschenen in het proefschrift Planning, contract en<br />
commitment (Van Ark, 2005).<br />
11
van bodemdaling en klimaatveranderingen enerzijds, en door menselijke ingrepen<br />
in het bovenstroomse watersysteem anderzijds, is hoogwaterberging een belangrijk<br />
onderwerp op de politiek agenda geworden, omdat het veel ruimte vraagt.<br />
In 2000 is in het kader van de voorbereidingen van de Vijfde Nota Ruimtelijke<br />
Ordening een achtergrondrapport verschenen met de titel “Rekenen met<br />
ruimte” (Projectteam Ruimtebehoeften, 2000). In dit rapport zijn de verschillende<br />
beleidsmatige ruimteclaims naast elkaar gezet. Dit rapport wakkerde het idee van<br />
ruimteschaarste onder beleidsmakers aan, sterker nog, er werd geconcludeerd dat<br />
er sprake was van een tekort aan ruimte ter grootte van het oppervlak van de provincie<br />
Zuid-Holland. De toenemende ruimteclaims voor wonen, werken, infrastructuur,<br />
water, natuur, recreatie en sport konden volgens het rapport niet worden<br />
gecompenseerd door de veronderstelde daling van de ruimtebehoefte in de<br />
landbouw.<br />
De conclusies uit dit rapport hebben een belangrijke invloed gehad op de<br />
inhoud van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening 1 (VROM, 2002), zoals de titel<br />
“Ruimte maken, ruimte delen” illustreert. Het uitgangspunt van deze nota was dat<br />
de ruimtevraag zoveel mogelijk diende te worden geaccommodeerd en tegelijkertijd<br />
gezocht moest worden naar mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteit te vergroten.<br />
Om uitwerking te geven aan deze doelstelling is tijdens de voorbereiding<br />
van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening het concept meervoudig ruimtegebruik<br />
geïntroduceerd (Van der Valk, 2002).<br />
2.3. HET CONCEPT <strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />
In een voorstudie hebben Lagendijk en Wisserhof (1999) de verschillende aspecten<br />
van meervoudig ruimtegebruik ingedeeld in een viertal dimensies, welke een centrale<br />
rol hebben gekregen in het denken over dit concept:<br />
− Intensivering van het ruimtegebruik; efficiencyverbetering van het ruimtegebruik<br />
van een functie. Bijvoorbeeld door middel van betere benutting/bundelen<br />
van infrastructuur en aanwijzing agrarische bedrijfsterreinen;<br />
− Verweving van ruimtegebruik; gebruik van dezelfde ruimte door meerdere<br />
functies. Bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer;<br />
− Verdiepingen; gebruik van de ondergrondse en/of bovengrondse ruimte (creeren<br />
van extra 'vloeroppervlak' in bouwkundige termen). Bijvoorbeeld watersystemen<br />
die bovengrondse functies letterlijk dragen;<br />
− Relaties in de tijd; mogelijk maken van volgtijdelijk gebruik van dezelfde<br />
ruimte door meerdere functies, middels 'time management' en slimme fysieke<br />
inrichting van de ruimte alsmede duurzame inrichting en gebruik. Bijvoorbeeld<br />
landbouwgrond met eventuele waterbergingsfunctie in de winter.<br />
1 Als gevolg van de val van het kabinet Kok in 2002 is deze nota niet vastgesteld.<br />
12
Op grond van deze indeling werd in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening een<br />
combinatie van intensivering (eerste dimensie) met verdiepingen (derde dimensie)<br />
en relaties in de tijd (vierde dimensie) als meest toepasselijk beschouwd voor de<br />
stedelijke omgeving. Met het oog op de groene ruimte heerste het idee dat het<br />
combineren van functies (tweede dimensie) de beste perspectieven bood (VROM,<br />
2002). De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening noemt in dit kader drie interventiestrategieën:<br />
− Intensiveren van het ruimtegebruik in de stedelijke gebieden. Bijvoorbeeld<br />
door middel van het stapelen van functies;<br />
− Combineren van functies in de groene ruimte. Functies als waterberging,<br />
natuur en recreatie worden geacht goed combineerbaar te zijn.<br />
− Transformatie van ruimtes in steden en in de groene ruimte om deze beter<br />
aan de maatschappelijke vraag te laten voldoen. Voorbeelden zijn de herstructurering<br />
van woonwijken, revitalisering van bedrijfsterreinen en de Reconstructie<br />
Concentratiegebieden Veehouderij.<br />
Om uitwerking te geven aan het concept meervoudig ruimtegebruik werd in 2000<br />
<strong>Habiforum</strong> opgericht als het expertisenetwerk voor meervoudig ruimtegebruik.<br />
<strong>Habiforum</strong> is een publiekprivate netwerkorganisatie die door de overheid wordt<br />
gefinancierd in het kader van BSIK (aardgasbaten). Deze stichting stelt zich tot doel<br />
kennis beschikbaar te krijgen die “het 'morsen' van ruimte zo veel mogelijk tegengaat,<br />
zodat op basis van nieuwe concepten en werkwijzen kosteneffectiever, duurzamer<br />
en leefbaarder wordt omgegaan met onze ruimte in Nederland”<br />
(www.habiforum.nl).<br />
In eerste instantie werd de ruimteproblematiek in het onderzoeksprogramma<br />
van <strong>Habiforum</strong> vooral vanuit een technisch perspectief belicht. De discussies<br />
richtten zich met het concept meervoudig ruimtegebruik voornamelijk op het materiële<br />
object van planning en beperkten zich tot de fysieke inrichtingsvraagstukken.<br />
Het onderzoek richtte zich vooral op de vraag hoe bepaalde functies gecombineerd<br />
of gestapeld zouden kunnen worden door middel van technische aanpassingen<br />
of nieuwe vormen van ruimtegebruik. We vinden deze oplossingen in rapporten<br />
en plannen terug in de gedaante van ruimtelijke maatregelen, zoals tunnels,<br />
multifunctionele torenflats en drijvende kassen 2 .<br />
De eenzijdige nadruk op ruimtelijke ingrepen kan problematisch uitpakken<br />
omdat het ruimtevraagstuk daarmee te eenvoudig wordt voorgesteld. Meervoudig<br />
ruimtegebruik wordt vanuit deze benadering tot doel uitgeroepen, vanuit de veronderstelling<br />
‘hoe meervoudiger, hoe efficiënter en hoe hoger de kwaliteit’. Er<br />
wordt een causaal verband verondersteld, terwijl dat lang niet altijd het geval is.<br />
Op deze manier kan meervoudig ruimtegebruik ook gemakkelijk tot negatieve effecten<br />
leiden. Het combineren en intensiveren van functies kan onverwachte en<br />
2 Zie ter illustratie http://www.multiplespaceuse.com en de verschillende nummers van Nova<br />
Terra, een kwartaaluitgave van <strong>Habiforum</strong> over meervoudig ruimtegebruik.<br />
13
ongewenste negatieve ecologische consequenties hebben wanneer de ecologische<br />
randvoorwaarden niet voldoende in acht worden genomen (RMNO, 1997). Dezelfde<br />
waarschuwing geldt uiteraard voor sociale en economische belangen. Denk<br />
bijvoorbeeld aan de Bollenstreek in de provincie Zuid-Holland. Dit gebied kent op<br />
het eerste gezicht een gebruik dat allesbehalve meervoudig genoemd kan worden.<br />
Het gebied wordt gedomineerd door mono-functionele landbouw, in de vorm van<br />
bollenteelt. Echter, het is juist dit eenvormige karakter van het gebied dat een specifieke<br />
kwaliteit en identiteit verleent aan de streek en het gebied aantrekkelijk<br />
maakt voor toeristen (Kamphuis en Volker, 1995).<br />
Daarnaast versluiert deze eenzijdige nadruk op ruimtelijke ingrepen een<br />
aantal belangrijke problemen die samenhangen met de institutionele condities die<br />
ten grondslag liggen aan de introductie van het concept meervoudig ruimtegebruik.<br />
Door deze institutionele condities bij de discussie te betrekken kunnen we het concept<br />
meervoudig ruimtegebruik in de volle breedte van de planologische context<br />
plaatsen en daarmee een vernieuwend perspectief bieden op de betekenis van dit<br />
concept. Om dit duidelijk te maken zullen we eerst het concept nader analyseren.<br />
2.4. ANALYSE VAN HET CONCEPT<br />
De manier waarop ruimtelijke concepten worden benaderd en uitgewerkt zegt veel<br />
over de wijze waarop beleidsmakers tegen de situatie aankijken, zoals blijkt uit de<br />
definitie van Zonneveld (1991; 21):<br />
14<br />
Een ruimtelijk planconcept geeft in kernachtige vorm, via woord en ook via beeld,<br />
uitdrukking aan de wijze waarop een planactor aankijkt tegen de gewenste ontwikkeling<br />
van de ruimtelijke inrichting, alsmede de aard van de interventies die noodzakelijk<br />
worden geacht.<br />
Zonneveld noemt vijf functies die verbonden zijn aan concepten in de planning:<br />
een cognitieve functie, een intentionele functie, een communicatieve functie, een<br />
handelingsfunctie en een institutionele functie (Zonneveld, 1991; 21-24). Deze<br />
analytisch te onderscheiden dimensies bieden aanknopingspunten om greep te krijgen<br />
op het concept meervoudig ruimtegebruik en kunnen helpen verklaren waarom<br />
het concept vanuit een technisch perspectief wordt belicht.<br />
De cognitieve functie heeft betrekking op de empirische veronderstellingen.<br />
Het geven van een naam en de vorming van gedachten over een situatie zijn onlosmakelijk<br />
met elkaar verbonden; dit noemt Zonneveld de communicatieve functie.<br />
Een ruimtelijk planconcept kan uitdrukken dat het noodzakelijk wordt geacht<br />
iets te ondernemen om de kloof te overbruggen tussen de gewenste situatie en de<br />
huidige of de verwachte situatie. Dit wordt dan de intentionele functie genoemd.<br />
Ruimtelijke concepten kunnen de kloof tussen doelstelling en probleemstelling<br />
helpen overbruggen door te verwijzen naar te nemen maatregelen; dit is de hande-
lingsfunctie. Bij de institutionele functie staat de verdeling van de beslissingsbevoegdheden<br />
tussen individuen, organisaties en overheidsinstanties centraal.<br />
Het rapport ‘Rekenen met de Ruimte’ (Projectteam Ruimtebehoeften, 2000)<br />
heeft een belangrijke rol gespeeld ten aanzien van de empirische veronderstellingen<br />
achter het concept meervoudig ruimtegebruik (cognitieve dimensie). De uitspraak<br />
dat Nederland een extra provincie ter grootte van Zuid-Holland nodig heeft om<br />
aan alle ruimteclaims te kunnen voldoen heeft de gedachtevorming over de ruimtelijke<br />
inrichting van Nederland sterk beïnvloed. De term meervoudig ruimtegebruik<br />
draagt kort maar krachtig de oplossingsrichting uit (communicatiefunctie) en geeft<br />
aan dat er iets moet gebeuren (intentionele functie); meervoudig ruimtegebruik<br />
wordt doorgaans synoniem beschouwd aan termen als stapelen of combineren van<br />
functies. Daarmee wordt ook meteen invulling gegeven aan de handelingsfunctie<br />
van dit concept, waarbij de nadruk wordt gelegd op de fysieke inrichting van de<br />
ruimte. Via deze gedachtegang heeft het concept meervoudig ruimtegebruik een<br />
zeer technische uitwerking gekregen. Wanneer meervoudig ruimtegebruik wordt<br />
genoemd, wordt in feite gedoeld op intensiveren van het ruimtegebruik in de stedelijke<br />
omgeving en het combineren van functies in de groene ruimte. De institutionele<br />
functie van meervoudig ruimtegebruik wordt ook langs deze lijn ingevuld. In<br />
het rapport “Institutionele condities voor meervoudig ruimtegebruik” (De Jong en<br />
Salet, 2000), dat het kader vormde voor een omvangrijk onderzoeksprogramma<br />
naar meervoudig ruimtegebruik aan een viertal universiteiten, luidt de vraagstelling:<br />
“Welke institutionele condities bevorderen, dan wel belemmeren meervoudig<br />
ruimtegebruik?” Bij deze vraagstelling wordt – wederom vanuit het technische perspectief<br />
– een directe verbinding gelegd tussen de institutionele condities en de<br />
mogelijkheden en beperkingen om de ruimte meervoudiger te gebruiken.<br />
De opkomst en uitwerking van het concept meervoudig ruimtegebruik leggen<br />
indirect de institutionele condities die de Nederlandse planningpraktijk kenmerken<br />
bloot. Alleen in deze beleidscontext kan de tegenpool van meervoudig<br />
ruimtegebruik, ‘enkelvoudig ruimtegebruik’, bestaan (Van Assche, 2003). In de<br />
praktijk, als reële verschijningsvorm, is enkelvoudig ruimtegebruik in principe niet<br />
terug te vinden. Zo is de Bollenstreek een voorbeeld van een gebied dat in de planningswereld<br />
gekarakteriseerd zou kunnen worden als een overwegend monofunctioneel<br />
gebied. Het gebied kent op papier (bestemmingsplan) grotendeels de<br />
functie landbouw (bollenteelt) en zou daarom in beleidstermen aangemerkt kunnen<br />
worden als een gebied met een hoge mate aan ‘enkelvoudig ruimtegebruik’; dus<br />
weinig efficiënt en relatief weinig ruimtelijke kwaliteit. In de praktijk blijkt het tegendeel<br />
echter waar; de waarde van dit gebied voor recreatie en toerisme is aanzienlijk,<br />
juist door haar eenvormige verschijning.<br />
Daarmee ligt de vraag voor de hand of er überhaupt wel sprake is van gebrek<br />
aan ruimte in Nederland? Ik concludeer dat deze ruimteschaarste in belangrijke<br />
mate geconstrueerd is op basis van het geïnstitutionaliseerde hokjesdenken in de<br />
organisaties en procedures rond de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit hok-<br />
15
jesdenken is historisch gegroeid. De indeling van het ruimtegebruik in functies als<br />
water, landschap, natuur, wonen, werken, enzovoorts, is in de loop van de tijd verankerd<br />
in verschillende beleidspraktijken met eigen middelen, organisatiestructuren,<br />
procedures, belangen, normen en waarden (Wissink, 2000). Daarmee zijn deze<br />
beleidsmatige gecreëerde categorieën steeds verder los komen te staan van de wijze<br />
waarop de ruimte in de praktijk wordt gebruikt en steeds sterker verbonden geraakt<br />
met de belangen van verschillende beleidssectoren en de machtstrijd tussen<br />
overheidsafdelingen. Het is de optelsom van claims van deze overheidsafdelingen<br />
waarmee op papier een tekort aan ruimte wordt gecreëerd. Het Ruimtelijk Planbureau<br />
(2003; 7) stelt:<br />
16<br />
De methode waarbij voor afzonderlijke sectoren (wonen; werken; landbouw; water)<br />
ruimteclaims worden opgeteld, leidt tot een systematische overschatting van de ruimtebehoefte.<br />
Het idee van ruimteschaarste is sociaal geconstrueerd. De ruimtelijke problemen<br />
kunnen niet eenvoudigweg opgelost worden door het combineren en intensiveren<br />
van functies. Het probleem zit dieper. De technische benadering van meervoudig<br />
ruimtegebruik - dat wil zeggen de nadruk op ruimtelijke maatregelen - gaat volkomen<br />
voorbij aan een van de belangrijkste oorzaken van de ruimtelijke problematiek,<br />
namelijk de Nederlandse planningcultuur zelf. Deze planningcultuur vormt de<br />
crux van de ruimteproblematiek omdat de probleemdefinities, de werkwijze en de<br />
planninginstrumenten gebaseerd zijn op een sectorale benadering van ruimtelijke<br />
vraagstukken. Zowel op het nationale, op het provinciale als op het gemeentelijke<br />
overheidsniveau zijn verschillende beleidspraktijken ontstaan die een integrale benadering<br />
van ruimtelijke vraagstukken in de weg staan (Wissink, 2000). Een voorbeeld<br />
van deze problematiek is de sterke scheiding tussen stad en land, die geïnstitutionaliseerd<br />
is in het overheidshandelen omdat de aansturing door respectievelijk<br />
VROM en LNV plaatsvindt. Het feit dat in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening<br />
een onderscheid wordt gemaakt in de uitwerking van meervoudig ruimtegebruik<br />
voor het stedelijke gebied en voor het landelijke gebied benadrukt deze tweedeling<br />
nog eens. De opkomst en de huidige uitwerking van het concept meervoudig ruimtegebruik<br />
is dan ook boven alles een exponent van deze planningcultuur. Ik ben<br />
derhalve van mening dat voordat gedacht wordt over oplossingen voor ruimtelijke<br />
problemen, eerst een bezinning op de historisch gegroeide beleidspraktijken en<br />
denkbeelden over ruimtelijke planning op zijn plaats is.<br />
2.5. VAN HOKJESDENKEN NAAR SAMENWERKING<br />
De beleidsontwikkeling in Nederland vindt plaats vanuit verschillende beleidsdomeinen,<br />
die vaak nog sterk (inhoudelijk) verkokerd zijn. Vanuit verschillende afdelingen<br />
bij Rijk, provincies en gemeenten wordt sectoraal beleid geformuleerd voor
onder andere wonen, werken, water, milieu, infrastructuur en natuur. Dit heeft zijn<br />
neerslag in een ordening van de ruimte waarbij de positionering van functies vertaald<br />
wordt in vlakken en begrenzingen op de kaart. Verschillende gebruiksvormen<br />
sluiten elkaar daardoor op papier al bij voorbaat uit, terwijl dat in de praktijk niet<br />
het geval hoeft te zijn. Het als vanzelfsprekend onderscheiden van functies en het<br />
hanteren van functiescheiding zou ter discussie moeten worden gesteld. Ruimtelijke<br />
concepten, zoals de lagenbenadering en de watersysteembenadering, kunnen in dit<br />
kader bijdragen aan een heroriëntering van het denken over de ruimtelijke inrichting.<br />
In de huidige situatie wordt vaak nog zeer sterk gedacht in vlakken, zoals ook<br />
functies weergegeven kunnen worden op een kaart. Een denken in lagen, zowel ten<br />
aanzien van activiteiten of gebruiksvormen, als ook ten aanzien van betekenissen<br />
(Van Assche en Jacobs, 2002), zou beter tegemoet komen aan de situatie van de<br />
dagelijkse praktijk.<br />
Wanneer inrichtingsvraagstukken vanuit een breder perspectief worden benaderd,<br />
heeft dat niet alleen consequenties voor de denkbeelden ten aanzien van de<br />
fysieke ruimtelijke ontwikkeling, maar ook voor de denkbeelden ten aanzien van<br />
de totstandkoming en het gebruik van plannen. Een andere benadering van inrichtingsvraagstukken<br />
vraagt namelijk een andere benadering van de sturingsvraagstukken,<br />
aangezien deze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn (Van Ark en Beunen,<br />
2002; Van Ark en Hidding, 2002). Wanneer het wenselijk wordt geacht dat de<br />
benadering van inrichtingsvraagstukken minder door beleidsmatige categorieën<br />
wordt gedomineerd vereist dit een meer ‘integrale’ (of omvattende) benadering van<br />
inrichtingsvraagstukken (Janssen-Jansen, 2001). Dit heeft op zijn beurt consequenties<br />
voor de verdeling van middelen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in<br />
planningprocessen en de onderlinge verhoudingen tussen actoren. Hiermee lopen<br />
we tegen de problemen van het Nederlandse planningsysteem aan.<br />
Nederland kent een complex en gefragmenteerd overheidssysteem voor de<br />
aansturing van de ruimtelijke inrichting (zie tabel). Het beleid wordt grotendeels<br />
uitgezet binnen drie ministeries: het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />
Ordening en Milieu; het Ministerie van Verkeer en Waterstaat; en het Ministerie<br />
van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid. Deze ministeries zijn op hun beurt<br />
onderverdeeld in gespecialiseerde departementen die zich richten op bijvoorbeeld<br />
waterbeheer, infrastructuur, volkshuisvesting, natuurbeheer, landbouw en milieu.<br />
Elk van deze beleidsdomeinen kent zijn eigen planningstijl, procedures, reguleringstypes,<br />
planningconcepten, planningdiscoursen en planningdocumenten (Janssens &<br />
Van Tatenhove, 2000; Hidding et al., 2000; Hidding & Teunissen, 2002).<br />
17
Overheidslagen<br />
18<br />
Rijk<br />
Provincies<br />
Gemeenten<br />
Water-<br />
schappen<br />
Overheidssectoren<br />
Ruimtelijke<br />
Ordening<br />
Nationale<br />
nota ruim-<br />
telijk beleid<br />
(VROM)<br />
Provinciaal<br />
streekplan<br />
Structuur-<br />
plan +<br />
Bestem-<br />
mingsplan<br />
Milieubeleid Water-<br />
Nationaal<br />
milieu-<br />
beleidsplan<br />
(VROM)<br />
Provinciaal<br />
milieu-<br />
beleidsplan<br />
Gemeentelijk<br />
milieu-<br />
beleidsplan<br />
beleid<br />
Nationale<br />
nota<br />
waterhuis-<br />
houding<br />
(V&W)<br />
Provinciaal<br />
waterhuis-<br />
houdings-<br />
plan<br />
(regionaal)<br />
Waterhuis-<br />
houdings-<br />
plan<br />
Verkeer en<br />
vervoer-<br />
beleid<br />
Nationaal<br />
verkeer en<br />
vervoer<br />
plan<br />
(V&W)<br />
Provinciaal<br />
verkeer en<br />
vervoer<br />
plan<br />
Gemeente-<br />
lijk verkeer<br />
en ver-<br />
voersplan<br />
Beleid<br />
landelijk<br />
gebied<br />
Structuur-<br />
schema<br />
groene<br />
ruimte<br />
(LNV)<br />
Integrale benaderingen van inrichtingsvraagstukken vereisen een combinatie van<br />
verschillende doelen, domeinen en actoren die in de huidige situatie veelal als gescheiden<br />
of tegengesteld worden beschouwd (Van Gestel et al., 2000). Deze combinatie<br />
kan alleen tot stand komen wanneer de betrokken partijen gaan samenwerken.<br />
Daarvoor is in de eerste plaats samenwerking vereist tussen de bovengenoemde<br />
overheden: tussen de verschillende overheidslagen (rijk, provincies en locale<br />
overheden), tussen de beleidssectoren (water, milieu, landbouw, volkshuisvesting)<br />
en tussen territoriale besturen (aangrenzende provincies, gemeenten, waterschappen).<br />
Spreken over ‘dé overheid’ is in deze zin niet meer zo vanzelfsprekend. In de<br />
tweede plaats vereist een integrale benadering van inrichtingsvraagstukken veelal<br />
ook samenwerking met niet-overheden, in de vorm van belangenorganisaties en<br />
private partijen.<br />
Naast het feit dat het ruimtelijke beleid als gevolg van de sectorale scheidingen<br />
sterk verkokerd is, is de traditionele planningsbenadering top-down van karakter<br />
en is het Nederlandse planningssysteem erg eenzijdig gericht. Van oudsher is er<br />
sprake van hiërarchische relaties tussen 'hogere' en 'lagere' overheden, welke in
hoge mate bepaald worden door de financiële posities van deze partijen. Gemeenten<br />
en (vooral) provincies hebben slechts beperkte eigen inkomsten uit belastingheffing<br />
en moeten het in belangrijke mate stellen met financiële bijdragen van het<br />
Rijk (Van der Valk, 2002). Het systeem wordt dan ook gekarakteriseerd door het<br />
opleggen van beleid door ‘hogere’ overheden aan ‘lagere’ overheden. De eenzijdigheid<br />
van de Nederlandse planningsbenadering komt tot uitdrukking in de relatie<br />
tussen overheden en niet-overheden. Niet-overheden (belangenorganisaties, burgers,<br />
ondernemers, etc.) hebben bij formele plannen als streekplannen en bestemmingsplannen<br />
over het algemeen pas achteraf de mogelijkheid te reageren middels<br />
inspraakprocedures. Deze kenmerken van het planningsysteem zijn ingebakken in<br />
de planningcultuur en vormen een ongunstig uitgangspunt voor samenwerking.<br />
Tot slot zijn de traditionele plannen sterk gebaseerd op de territoriale grenzen<br />
van het betreffende bestuurslichaam (provincie, gemeente of waterschap). De<br />
meeste inrichtingsvraagstukken hebben echter andere grenzen, denk bijvoorbeeld<br />
aan watersystemen en het concept watersysteembenadering.<br />
2.6. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN<br />
De discussie over meervoudig ruimtegebruik dient opengebroken te worden. De<br />
vraagstelling moet in een ruimer perspectief worden geplaatst. Eigenlijk is elke<br />
vorm van ruimtegebruik meervoudig, waardoor de betekenis van het concept in<br />
ruimtelijke zin beperkt is. Wanneer we naar de achtergronden kijken van de introductie<br />
van dit concept, dan stuiten we niet zozeer op ruimtelijke problemen, maar<br />
op een geïnstitutionaliseerd hokjesdenken in het ruimtelijke beleid. Dit hokjesdenken<br />
vormt de bron voor het idee van ruimteschaarste en een obstakel voor een integrale<br />
benadering van ruimtelijke vraagstukken. Het hokjesdenken is verweven<br />
met het Nederlandse planningsysteem. De ruimtelijke claims zijn elk met hun eigen<br />
beleidsdomein of –sector verbonden. Op grond van dit dogma is op papier een<br />
tekort aan ruimte gecreëerd. Het onderzoeken van (technische) oplossingen voor<br />
het combineren en intensiveren van functies kan in dit kader beschouwd worden<br />
als een vorm van symptoombestrijding.<br />
Het is zinvoller de oplossing te zoeken in een bijstelling van de denkbeelden<br />
ten aanzien van planning en het gebruik van plannen. Meervoudig ruimtegebruik<br />
zou in dit kader kunnen worden opgevat als een oproep om het geïnstitutionaliseerde<br />
hokjesdenken in de organisaties en procedures rond de ruimtelijke inrichting<br />
van Nederland te doorbreken. Ik doel hiermee niet alleen op de problemen<br />
van de verkokering van de verschillende beleidssectoren, maar ook op de top-down<br />
overheidssturing in combinatie met de sterke eenzijdige gerichtheid van het Nederlandse<br />
planningsysteem en de sterke bestuurlijke territoriale afbakening van planningvraagstukken.<br />
Deze kenmerken van het Nederlandse planningsysteem worden<br />
beschouwd als belangrijke faalfactoren voor de effectiviteit van het ruimtelijke beleid<br />
(Hajer en Zonneveld, 2000; RLG, 2000; Vromraad, 2000).<br />
19
Meervoudig ruimtegebruik zou een eye-opener kunnen bieden wanneer het aanzet<br />
tot reflectie op manieren van denken en doen die in de loop van de tijd min of<br />
meer vanzelfsprekend zijn geworden en een integrale planningsbenadering belemmeren<br />
3 . Het verdient aanbeveling die manieren van denken en doen vanuit verschillende<br />
disciplines te bestuderen – waaronder de planologie, de bestuurskunde<br />
en het recht – om zodoende tot nieuwe inzichten en vruchtbare oplossingen te komen.<br />
In dit kader pleit ik voor een verbreding van de vraagstelling voor het recht.<br />
Naast vragen aangaande bestemmingsplantechnische zaken als dubbelbestemmingen<br />
en juridische mogelijkheden voor het gebruik van de ondergrond, zou onderzocht<br />
moeten worden in hoeverre het recht mogelijkheden en beperkingen biedt<br />
voor een integrale benadering van ruimtelijke vraagstukken.<br />
Het hokjesdenken is terug te vinden in de Nederlandse wet- en regelgeving.<br />
Onder andere in de gedetailleerde functietoekenning en zonering in bestemmingsplannen<br />
en streekplannen; in de gedetailleerde uitwerking van sectorale wet- en<br />
regelgeving, zoals het waterbeleid, het milieubeleid en het ruimtelijke ordeningsbeleid;<br />
en in de toewijzing van specifieke bevoegdheden en verantwoordelijkheden<br />
aan verschillende bestuursorganen zoals provincies, gemeenten en waterschappen.<br />
Dit betekent echter niet dat integrale planning daarmee juridisch onmogelijk is.<br />
Integrale planning vereist samenwerking tussen verschillende actoren uit<br />
verschillende domeinen. De vraag is in hoeverre de Nederlandse wet- en regelgeving<br />
deze samenwerking (on)mogelijk maakt. In dat kader is het interessant om te<br />
onderzoeken in hoeverre de samenwerking tussen overheden wordt gehinderd<br />
door wettelijk vastgelegde bevoegdheden en verantwoordelijkheden (zoals de ministeriële<br />
verantwoordelijkheid) en of het publiekrecht en het privaatrecht de samenwerking<br />
tussen overheden en private partijen voldoende kunnen ondersteunen.<br />
Met de beantwoording van dergelijke vragen kan meer inzicht worden verschaft in<br />
de relatie tussen integrale planning en het recht en kan een daadwerkelijke bijdrage<br />
worden geleverd aan het doorbreken van het geïnstitutionaliseerde hokjesdenken<br />
in het Nederlandse ruimtelijke beleid.<br />
3 Van Ark en Beunen (2002) passen het concept meervoudig ruimtegebruik op deze wijze toe<br />
om een lans te breken voor een multifunctionele benadering van ecologische verbindingszones<br />
(“Natuurlijk combineren! Realisatie van ecologische verbindingszones in het licht van<br />
meervoudig ruimtegebruik”, Landschap 19 (2))<br />
20
LITERATUUR<br />
Ark, R.G.H. van, Beunen, R. (2002) Natuurlijk combineren! Realisatie van ecologische<br />
verbindingszones in het licht van meervoudig ruimtegebruik. Landschap,<br />
19(2), 123-128.<br />
Ark, R.G.H. van, Hidding, M.C. (2002) ‘New Strategies for Spatial Planning in the<br />
Netherlands: the Role of Regional Contracts for the Advancement of Multiple<br />
Land Use’, in proceedings Fourth International Workshop on Multiple<br />
Use of Land, Bellingham, Washington State, U.S.A.', 20-22 juni.<br />
Ark, R.G.H. van (2005) Planning, contract en commitment. Naar een relationeel<br />
perspectief op gebiedscontracten in de ruimtelijke planning, Delft: Eburon.<br />
Assche, K.A.M. Van (2003) Taal en wereld van Meervoudig Ruimtegebruik in Nederland<br />
en België. Bijdragen aan de Plandag 2003, Gent.<br />
Assche, K.A.M. Van, Jacobs, M. (2002) Kwaliteit in Complexiteit. Ruimtelijke<br />
kwaliteit en de kennisontwikkeling daarover. Wageningen: Alterra.<br />
Gestel, N., Goverde, H., Nelissen, N. (2000) ‘Bestuurlijk vermogen gewogen’, pp.<br />
417-446 in Nico Nelissen, Henri Goverde en Nicolette van Gestel (red.) Bestuurlijk<br />
vermogen, analyse en beoordeling van nieuwe vormen van besturen,<br />
Bussum: Uitgeverij Coutinho<br />
Hajer, M., Zonneveld, W., 2000. Spatial Planning in the Network Society – Rethinking<br />
the Principles of Planning in the Netherlands. European Planning<br />
Studies 8 (3): 337-355.<br />
Hidding, M.C., Needham, B., Wisserhof, J., 2000. Discourses of town and country.<br />
Landscape and Urban Planning 48: 121-130.<br />
Hidding, M.C., Teunissen, A.T.J., 2002. Beyond fragmentation: new concepts for<br />
urban-rural development. Landscape and Urban Planning 58: 297-308.<br />
Janssen-Jansen, L. (2001) ‘Het plan van de toekomst: integraal en regionaal? Over<br />
de integraliteit en de schaal van omgevingsbeleid, pp. 56-75, in Gert de Roo<br />
en Marius Schwartz (red.) Omgevingsplanning, een innovatief proces. Over<br />
integratie, participatie, omgevingsplannen en de gebiedsgerichte aanpak. Den<br />
Haag: Sdu.<br />
Janssens, J., Tatenhove, J. van, 2000. Green Planning: From Sectoral to Integrative<br />
Planning Arrangements? In: Tatenhove, J. van, B. Arts and P. Leroy (Editors),<br />
Political Modernisation and the Environment. Kluwer Academic Publishers,<br />
Dordrecht, pp. 145-174.<br />
Jong, W.M. de, Salet, W.G.M. (red.) (2001), Institutionele condities voor meervoudig<br />
ruimtegebruik; stimulansen en belemmeringen op regionaal niveau,<br />
Gouda: <strong>Habiforum</strong>.<br />
Kamphuis, B.M., Volker, C.M. (1995) Landschap en toerisme in de Bollenstreek<br />
onder stedelijke druk. Wageningen: Landbouw-Economisch Instituut/DLO-<br />
Staring Centrum<br />
21
Lagendijk, A., Wisserhof, J., 1999. Geef ruimte de kennis, geef kennis de ruimte!<br />
Deel 1: Verkenning van de kennisinfrastructuur voor meervoudig ruimtegebruik.<br />
RMNO, Rijswijk.<br />
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2002)<br />
Ruimte maken, ruimte delen. Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening<br />
2000/2020 (PKB Deel 2 en Deel 3). Den Haag: VROM<br />
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2000) Anders omgaan met water. Waterbeleid<br />
in de 21e eeuw. Den Haag: V&W.<br />
Projectteam Ruimtebehoeften, 2000. Rekenen met ruimte, project Vijfde Nota.<br />
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den<br />
Haag.<br />
Raad voor het Landelijk Gebied (2000), Het belang van samenhang; advies over<br />
ontwikkeling, afstemming en integratie in het landelijk gebied, Amersfoort:<br />
RLG.<br />
Raad voor het Milieu- en Natuuronderzoek (1997), De ruimte benutten; kennis<br />
over natuur en milieu als voorwaarde voor integraal ruimtegebruik, Rijswijk:<br />
RMNO.<br />
Ruimtelijk Planbureau (2003) De ongekende ruimte verkend. Rotterdam: Nai Uitgevers.<br />
Stuurgroep Pact van Teylingen (1996) Pact van Teylingen. Een toekomstperspectief<br />
voor de Duin- en Bollenstreek, Lisse: Alkemade Printing.<br />
Valk, A.J. van der, 2002. The Dutch planning experience. Landscape and Urban<br />
Planning 58: 201-210.<br />
VROMraad, 2000. Het instrument geslepen. Voorstellen voor een herziene WRO<br />
en voor een betere kostenverdeling bij grondexploitatie. Den Haag: VROM-<br />
Raad.<br />
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1998), Ruimtelijke ontwikkelingspolitiek,<br />
Den Haag: Sdu.<br />
Wissink, W.L. (2000), Ontworpen en ontstaan; een praktijktheoretische analyse<br />
van het debat over het provinciale omgevingsbeleid, Den Haag: WRR.<br />
Zonneveld, W.A.M. (1991) Conceptvorming in de ruimtelijke planning; patronen<br />
en processen, Amsterdam: Planologisch en Demografisch Instituut van de<br />
Universiteit van Amsterdam.<br />
22
HOOFDSTUK 3<br />
Dijkstad, voorbeeld van recht<br />
bij meervoudig ruimtegebruik<br />
Arjen Bregman, Jurgen van der Heijden<br />
3.1. INLEIDING<br />
De drukbewoonde Nederlandse kust roept onder andere bij gemeenten en provincies<br />
de vraag op hoe in de toekomst veiligheid tegen overstromen en ruimtelijke<br />
kwaliteit te combineren. Een mogelijkheid die zij bestuderen is het meervoudig<br />
ruimtegebruik van de huidige waterkering, of van het gebied dat is gereserveerd<br />
voor het opvangen van toekomstige zeespiegelstijging. Tegen deze achtergrond<br />
heeft een verkenning plaatsgevonden naar de haalbaarheid van het idee om in Den<br />
Helder een ‘Combikering’ te bouwen. 1 Aan de hand van recente voorbeelden van<br />
multifunctioneel gebruik van waterkeringen is in de verkenning een feitelijk en<br />
juridisch beeld gevormd van het bouwen van een dijkstad.<br />
Het feitelijke beeld van de Combikering komt hierna kort aan bod, en daarna<br />
uitgebreid het recht dat daarop van toepassing is. Zo komt na het vorige hoofdstuk<br />
over meervoudig ruimtegebruik nu het recht in beeld dat daarbij speelt. De<br />
verzuchting is vaak dat er enorm veel wetten en regelingen van toepassing zijn, met<br />
name afkomstig uit het publiekrecht. Dat is er voor de bescherming van publieke<br />
belangen als natuur, bodem, water en nog veel meer. Dit hoofdstuk geeft een opsomming<br />
van publiekrecht aan de hand van de casus Combikering. Daarnaast is<br />
ook aandacht voor het privaatrecht dat nodig is om de Combikering juridisch mogelijk<br />
te maken.<br />
Het publiek- en privaatrecht dat van toepassing is op de Combikering is er<br />
niet voor niets. Naast opsomming dient dit hoofdstuk om duidelijk te maken waar<br />
al dit recht vandaan komt. Daarbij blijft een oordeel achterwege, bijvoorbeeld over<br />
de vraag hoe de kwantiteit van het recht zich verhoudt tot een effectieve en efficiente<br />
ruimtelijke planning, zoals Van Ark aan het slot van het vorige hoofdstuk stelt.<br />
Oordelen zullen in dit boek genoeg worden gegeven, maar niet in dit hoofdstuk dat<br />
enkel dient om aan te geven welk recht er speelt, en waar dat vandaan komt.<br />
1<br />
Combikering Den Helder? Een verkenning naar zeeweringen in de toekomst, Rapport Rijks<br />
Instituut voor Kust en Zee, RIKZ/2004.015.<br />
23
3.2. MULTIFUNCTIONEEL GEBRUIK VAN WATERKERINGEN 2<br />
In Zaltbommel is gekozen voor een unieke flexibele constructie om de dijk te verhogen.<br />
De gemeente wilde het stadsgezicht naar de rivier toekeren en de dijk niet<br />
structureel verhogen. De oplossing werd gevonden in het plaatsen van een flexibele<br />
aluminium constructie. In Dordrecht zijn twee voorbeelden van multifunctioneel<br />
gebruik te vinden. Door de stad loopt een waterkering waarin huizen en winkels<br />
zijn geïntegreerd. Het andere project betreft de ophoging van een waterkering,<br />
waarbij de bestaande bebouwing op de kering kon blijven staan en nieuwe huizen<br />
geïntegreerd zijn in de kering.<br />
In Kampen zijn bestaande huizen betrokken in het ontwikkelen van de waterkering.<br />
De muren, ramen en deuren van de huizen zijn hiervoor waterdicht<br />
gemaakt. Verder is de keuze gemaakt om een door burgers gevormd dijk’leger’ te<br />
laten meehelpen bij het sluiten van de waterkering in tijden van nood. Harlingen is<br />
een voorbeeld van multifunctioneel gebruik van een zeewering. Er loopt een betonnen<br />
dam door de haven die deel uitmaakt van de achterwand van een parkeergarage<br />
en onderdeel vormt van een sluis. Deze voorbeelden laten zien dat multifunctioneel<br />
gebruik van primaire waterkeringen op verschillende plaatsen in Nederland<br />
succesvol is toegepast. Een aantal opvallende zaken kunnen worden vermeld.<br />
Vaak stelt het waterschap zwaardere eisen aan de waterkering dan nu nodig<br />
is, om te anticiperen op de toekomst als de waterkeringen mogelijk een zwaardere<br />
belasting te verduren krijgen. Zo stelde het waterschap in het voorbeeld van de<br />
Dordtse Wand dat de waterkering, met het oog op toekomstige ontwikkelingen,<br />
flink hoger moest worden dan op dat moment wettelijk vereist was. In sommige<br />
gevallen zijn er voor aanpassingen aan de waterkering werkzaamheden nodig in<br />
huizen of tuinen.<br />
In Kampen is in goed overleg met de betrokken bewoners een schadevergoedingsregeling<br />
getroffen voor het verbouwen van de panden. In een aantal gevallen<br />
heeft men gedreigd met het recht tot onteigening, maar in de meeste gevallen is<br />
het waterschap er in goed overleg met de betrokkenen uitgekomen. Daarnaast<br />
moeten er geregeld inspectie en eventuele onderhoudswerkzaamheden plaatsvinden<br />
in huizen en/of tuinen. Als bewoners het huis verkopen heeft de verkopende partij<br />
vanuit het privaatrecht de verplichting alle relevante informatie over het huis te<br />
geven, dus ook de informatie over het functioneren van het huis als waterkering,<br />
met alle daarbij geldende verboden en geboden.<br />
2<br />
Deze paragraaf is volledig gebaseerd op: Inventarisatie van multifunctioneel gebruik van<br />
primaire waterkeringen, uitgevoerd door Bonne van der Veen, Universiteit Twente, onder<br />
begeleiding van Henriëtte Otter, WL | Delft Hydraulics, Z3604.00 november 2003, in<br />
opdracht van het Rijksinstituut voor Kust en Zee, gefinancierd door een innovatieprogramma<br />
van Verkeer en Waterstaat: WINN (water als innovatiebron). De auteurs bedanken Bonne<br />
van der Veen en Henriëtte Otter.<br />
24
In de meeste voorbeelden is met de verschillende belanghebbenden geprobeerd om<br />
tot een compromis te komen. Er zijn vaak ook informatie- en discussieavonden met<br />
de bevolking georganiseerd. Soms heeft dit geleid tot andere voorstellen, of tot<br />
aanpassingen van de plannen. Als belanghebbenden niet tot een compromis kunnen<br />
komen over de te kiezen oplossing, kan het nodig zijn om de stap naar de rechter<br />
te zetten. Meestal komt het niet zover; in Kampen zijn bezwaren van bewoners en<br />
andere betrokkenen bij de Raad van State ongegrond verklaard. Het recht dat<br />
daarbij van toepassing was, komt in de volgende paragraaf aan de orde als onderdeel<br />
van een grote reeks rechtsvragen die wordt opgeroepen door het idee van een<br />
Combikering Den Helder.<br />
3.3. PUBLIEK<strong>RECHT</strong> 3<br />
Water<br />
Bouwen in, op, onder of over de Helderse zeewering brengt in beeld welke rechtsvragen<br />
het meervoudig ruimtegebruik oproept, en hoeveel dat zijn. Dat begint met<br />
het waarborgen van het waterkerend vermogen, het waterkeringbeheer. Daarvoor<br />
geldt de Wet op de waterkering, die bij veranderingen een dijkversterkingsplan<br />
vereist. De Grondwaterwet, de Ontgrondingenwet en de Wet bodembescherming<br />
zijn ook van betekenis. Waterkwantiteit en –kwaliteit spelen met name een rol bij<br />
de aanleg van de Combikering. Waterkwantiteitsbeheer richt zich op een goed<br />
waterpeil dat onmisbaar is voor de land- en tuinbouw, de industrie, de woningbouw<br />
en de natuur. Daarvoor geldt de Wet op de waterhuishouding, die bijvoorbeeld<br />
van toepassing is als tijdens de aanleg van de Combikering Den Helder grotere<br />
hoeveelheden water worden verplaatst.<br />
Waterkwaliteitsbeheer richt zich voor een groot deel op het verminderen<br />
van watervervuiling. Daarvoor geldt de Wet verontreiniging opppervlaktewateren.<br />
Die is van toepassing als de aanleg kans geeft op watervervuiling. Naast al deze<br />
wetten bestaan nog de Waterschapswet en de Waterstaatswet 1900. Tenslotte is<br />
eind 2000 de Europese Kaderrichtlijn Water in werking getreden, is er vanaf 1<br />
november 2003 de watertoets, en is er de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands<br />
Noorderkwartier. De Keur geeft aan welke verboden en geboden gelden in<br />
de zones op en naast de dijken en waterkerende duinen. Daarvan kan ontheffing<br />
worden verleend.<br />
3<br />
Deze en de volgende paragraaf zijn volledig gebaseerd op: In, op, onder of over de Helderse<br />
zeedijk, Juridische Quickscan voor de Combikering Den Helder in opdracht van het<br />
RIKZ, Universiteit van Amsterdam, Rechtenfaculteit, Centrum voor Milieurecht, Dr. G.M.A.<br />
van der Heijden, en Dr. Ir. A.G. Bregman, Instituut voor Bouwrecht, Eindrapport, 30 oktober<br />
2003. Deze studie is uitgevoerd in het kader van dezelfde opdracht als de bovenstaande<br />
studie van Bonne van der Veen en Henriëtte Otter.<br />
25
De kernzone is het direct waterkerend element van de waterkering. Graven en<br />
materialen plaatsen zijn verboden, en een streng restrictief ontheffingenbeleid is<br />
van toepassing. In de beschermingszone richt het ontheffingenbeleid zich op het<br />
voorkomen van verstoren van de stabiliteit en waterdichtheid van het waterkeringsysteem,<br />
zoals het ongecontroleerd oprichten van werken. In de buitenbeschermingszone<br />
kunnen extreme mechanismen schade aanrichten aan de waterkering.<br />
Het ontheffingsbeleid richt zich op het voorkomen daarvan. De invloedszone tenslotte<br />
draagt bij aan het waarborgen van de stabiliteit van de dijk. Aan ontheffing<br />
kunnen voorwaarden worden gesteld. Die bevoegdheid geeft het waterschap een<br />
instrument om invloed te houden op kunstwerken die integraal onderdeel zijn van<br />
de waterkering, zoals de Combikering.<br />
Milieu<br />
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (MER) zal de Combikering MERplichtig<br />
zijn. 4 Alleen al gezien de omvang van het project lijkt dat aannemelijk. In<br />
de MER moet aangegeven worden of er in (de omgeving van) het plangebied gebieden<br />
liggen, die op grond van milieu- en cultuurhistorische waarden een speciale<br />
status in het beleid hebben of krijgen, bijvoorbeeld de Waddenzee, een beschermd<br />
stadsgezicht en beschermde rijksmonumenten. Valt het plangebied binnen zulke<br />
gebieden, bijvoorbeeld Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden? De<br />
gemeente Den Helder valt binnen het gebied Waddenzee. Daarnaast is een groot<br />
Duingebied binnen die gemeente aangewezen als een apart gebied. Ook activiteiten<br />
die ver van een richtlijngebied zullen worden ondernomen, moeten aan de Habitatrichtlijn<br />
worden getoetst als de gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van het<br />
gebied verstrekkend kunnen zijn.<br />
In het kader van de soortenbescherming moet de MER aangeven welke<br />
planten- en diersoorten in de omgeving voorkomen die een beschermde status<br />
hebben op grond van nationaal of internationaal beleid, bijvoorbeeld voortkomend<br />
uit de conventies van Bern, Bonn en Ramsar. De MER moet beschrijven of een<br />
belangrijk deel van een deelpopulatie vogels zich binnen het studiegebied ophoudt,<br />
respectievelijk zal (kunnen) ophouden (o.a. Lepelaar). Indien dat het geval is, dan<br />
moet het bevoegd gezag beoordelen of er ontheffing op grond van de Flora- en<br />
Faunawet moet worden aangevraagd. Die wet kent een groot aantal verbodsbepalingen<br />
die tal van natuurwaarden beschermen.<br />
In de MER zal het belang van het project moeten worden aangetoond. Ook<br />
zullen de argumenten moeten worden gegeven waarom andere locaties niet realistisch<br />
zijn, met nadruk op de milieuoverwegingen en -criteria. Daarnaast dient met<br />
een markttechnische onderbouwing de behoefte aan de Combikering zo concreet<br />
mogelijk te worden aangetoond en onderbouwd. Pas op het moment dat het belang<br />
4<br />
Categorie C 12.1: aanleg van een primaire waterkering. De procedure voor de milieueffectrapportage<br />
staat vermeld in Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (artt. 7.1 t/m 7.43).<br />
26
van de beoogde woningbouw en bedrijvigheid op deze specifieke locatie duidelijk<br />
gemaakt is, wordt ook de noodzaak van de Combikering duidelijk. Dit is de zwaarste<br />
test die de Combikering zal moeten ondergaan.<br />
Ruimte<br />
Het belang van de ruimtelijke inrichting moet worden afgewogen. Dat kan op<br />
grond van de Woningwet, de Wet op de Ruimtelijke ordening, en de Keur. In het<br />
bestemmingsplan kan een gemeente het gebruik van een waterkering zo bestemmen<br />
dat daar kunstwerken mogen komen, zoals woningen of hotels. Bekend zijn gevallen<br />
dat de gemeente bouwvergunningen verstrekte, maar dat het waterschap vervolgens<br />
geen ontheffing gaf. In principe moet coördinatie dat voorkomen. Tot de<br />
ruimtelijke opbouw van het plangebied kunnen beschermde rijksmonumenten<br />
behoren, die zich bevinden in het gebied tussen een eventueel beschermd stadsgezicht<br />
en de locatie van de Combikering. De Monumentenwet is daarop van toepassing,<br />
en mogelijk de Wet op de Stads- en dorpsvernieuwing. Deze laatste wet is van<br />
toepassing als de gemeenteraad op enig moment heeft besloten een leefmilieuverordening<br />
of stadsvernieuwingsplan vast te stellen.<br />
Ook kunnen tot de ruimtelijke opbouw historisch-geografische structuren<br />
behoren, patronen en objecten, zoals scheepswrakken in het water, of in een nieuw<br />
te baggeren vaargeul. Daaronder vallen ook gebieden met hoge archeologische<br />
verwachtingswaarden, bijvoorbeeld oude woongrond. Dergelijke waarden kunnen<br />
door veranderingen in (grond)waterpeil en waterberging worden aangetast. Bestaande<br />
waterkeringstracés, keermuren en damwanden hebben mogelijk historische<br />
waarde. Indien aanwezig is een beschrijving en waardering vereist van alle mogelijke<br />
aanwezige restanten (samenhangende complexen en individuele objecten) van<br />
voormalige Duitse verdedigingswerken in het plangebied.<br />
Momenteel ligt bij de Tweede Kamer de Archeologiewet. Deze bevat de<br />
wettelijke verplichting dat - voordat ergens wordt gebouwd - eerst archeologisch<br />
onderzoek moet plaatsvinden. Die wetgeving komt voort uit het Verdrag van Valletta.<br />
Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk<br />
te behouden. Het Verdrag bepaalt dat, als onderzoek en opgravingen noodzakelijk<br />
zijn, de kosten daarvan voor rekening van de ontwikkelaars komen. In die zin is het<br />
voor de initiatiefnemer belangrijk om te weten wat er mogelijk in de grond zit.<br />
Bij toekomstige ontwerpen van de Combikering kunnen drie concepten aan<br />
de orde komen: zeewaartse versterking, bouwen op de huidige dijk, en het toelaten<br />
van overslaand zeewater. Zeewaartse uitbreiding zal sterker dan beide andere concepten<br />
getoetst worden aan regels ter bescherming van natuur en milieu. De Wet<br />
op de waterhuishouding heeft consequenties voor het concept waarbij meer golfoverslag<br />
wordt toegelaten dan nu. In elk geval zal per concept sprake zijn van een<br />
ander dijkversterkingsplan op grond van de Wet op de waterkering, bijvoorbeeld<br />
ten aanzien van kruinhoogte en het toelaten van extra golfoverslag.<br />
27
Om per concept inzicht te geven in de mogelijke gevolgen voor de visueel ruimtelijke<br />
structuur van het gebied, met name door verandering van terreinhoogten en<br />
ruimtegebruik, is het gewenst dat de hoogte, massa en structuur van de toekomstige<br />
bebouwing (bijvoorbeeld van het dijktracé, woningen en bedrijfsruimten in<br />
hoogte, massa en eventueel kleur) wordt aangegeven. Het open houden van de<br />
zichtlijnen naar het eventuele beschermde stadsgezicht van Den Helder is daarbij<br />
van belang. Vervolgens zal aangegeven moeten worden hoe de nieuwe functies in<br />
het bestaande landschap worden ingepast en wat het verwachte effect is voor de<br />
huidige functies in verband met de aanleg van de Combikering en van mogelijke<br />
inpassingsmaatregelen.<br />
Veranderingen in de ruimtelijke kwaliteit onder invloed van de uitvoering<br />
van de Combikering hebben betrekking op de aspecten stedelijke samenhang, relatie<br />
stad-water, herkenbaarheid en identiteit. Daarbij is ook het ruimtebeslag van<br />
belang, de oppervlakte, kwaliteit en (natuur) functie van land en water dat plaats<br />
moet maken voor de voorgenomen activiteit (potentieel habitatverlies) en wat<br />
daarvoor in de plaats komt. De Commissie MER adviseert in zulke gevallen een<br />
actuele onderbouwing te geven van de te verwachten behoefte aan ruimte en het<br />
daaruit voortvloeiende benodigde ruimtebeslag.<br />
Mobiliteit<br />
Aangegeven moet worden welke maatregelen kunnen worden genomen om in alle<br />
stadia van de uitvoering de bereikbaarheid van Den Helder en omstreken voor alle<br />
verkeerssoorten te garanderen. De toepasselijke wetten zijn de Wegenwet, de Wegenverkeerswet<br />
en de Scheepvaartverkeerswet, lagere regelingen zijn de Provinciale<br />
wegenverordening en de Scheepvaartwegenverordening. De bereikbaarheid moet<br />
in beeld worden gebracht, waaronder de effecten van wijzigingen in de verkeerssituatie,<br />
zoals geluid en veiligheid, in de directe omgeving van de Combikering. Aangegeven<br />
moet ook worden wat de invloed is op de vaardiepte en breedte van het<br />
vaarwegprofiel. Het mogelijk optreden van hinderlijke stromingen voor de scheepvaart<br />
dient te worden onderzocht.<br />
Tot slot<br />
De plannen om waterkeringen multifunctioneel te gaan inrichten en gebruiken<br />
zullen wellicht pas werkelijkheid worden rond 2050. Op alle juridische vragen zal<br />
pas echt een antwoord mogelijk zijn als er uitgetekende en uitgerekende plannen<br />
zijn. Bovendien zal het recht dan anders zijn. Niet anders zal zijn, waarschijnlijk,<br />
dat het recht belangen beschermt zoals eigendom, landschap, cultuurhistorie, water<br />
en bodem, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid, en veiligheid. Nu en later kan niet<br />
vaststaan welke bescherming zij precies zullen krijgen. Dat hangt af van het belang<br />
dat op dat moment wordt toegekend aan de Combikering. Is dat zwaar genoeg,<br />
dan kan uiteindelijk elk ander belang daarvoor wijken.<br />
28
Vraag is hoe flexibel het Rijk zal zijn bij het hanteren van de eis dat de waterkering<br />
moet voldoen aan normen rondom de combinatie van waterstanden, golven, zeespiegelstijging<br />
en waterstand. In verband met de gevolgen van klimaatveranderingen<br />
en de zeespiegelstijging hanteert het Rijk rond primaire waterkeringen een<br />
vrijwaringszone van 100 m binnendijks en 175 m buitendijks, waarin in principe<br />
geen bebouwing wordt toegestaan. Met in het achterhoofd dat bijvoorbeeld delen<br />
van Scheveningen en Katwijk buitendijks liggen, is duidelijk dat deze afstanden<br />
richtinggevend zijn, maar niet keihard. Dit wil niet zeggen dat elke norm zacht is.<br />
In het proces van besluitvorming moet worden aangegeven welke randvoorwaarden<br />
en uitgangspunten (ruimtelijke beperkingen, grenswaarden emissies<br />
e.d.) gelden bij de Combikering. Slaagt het plan-Combikering er niet in om<br />
boven de minimumeisen uit te komen van bijvoorbeeld de Vogel- en Habitatrichtlijn,<br />
dan is het recht rondom die richtlijnen sterk genoeg om de Combikering<br />
te dwarsbomen. De oplossing van dit knelpunt is dus om boven die eisen<br />
uit te komen. Hoewel zeker deze beide richtlijnen en ook andere regelingen de<br />
‘lat hoog leggen’, lukt dat vaak. Meestal moet dat wel tegen extra technische<br />
ingrepen en meer kosten voor het plan. Op dat moment veranderen de juridische<br />
knelpunten in technische en financiële knelpunten.<br />
3.4. PRIVAAT<strong>RECHT</strong><br />
Als de zeespiegel stijgt, zal de overheid moeten besluiten het waterkerend vermogen<br />
van zeeweringen te vergroten. Dan moet misschien de Combikering weer verdwijnen,<br />
die door dezelfde overheid is gewild. Eigenaren van bouwwerken op en in<br />
de Combikering zullen dan schadevergoeding eisen. Hoe kan de overheid zich<br />
daartegen nu reeds indekken? In deze paragraaf worden de privaatrechtelijke mogelijkheden<br />
verkend om zo mogelijk het moeten betalen van schadevergoeding te<br />
voorkomen, en de hoogte van schadevergoeding zo laag mogelijk te houden. Dat is<br />
hier het middel om het privaatrecht rondom de Combikering op een rijtje te zetten.<br />
Allereerst wordt nagegaan aan welke rechten van eigenaren kan worden gedacht,<br />
gevolgd door schadeloosstellingen die bij gedwongen beëindiging van de verschillende<br />
rechten moeten worden betaald.<br />
Eigendomsrechten<br />
Wordt daadwerkelijk besloten waterkeringen multifunctioneel in te richten, dan<br />
kunnen daarin worden ondergebracht woningen, kleine winkels, of praktijkruimten<br />
voor vrije beroepsbeoefenaars, al dan niet gecombineerd met een woning. De gebruikers<br />
van deze ruimten zullen een recht moeten krijgen op grond waarvan het<br />
gebruik als woning, winkel of praktijkruimte kan plaatsvinden. Het sluiten van<br />
huurovereenkomsten tussen de eigenaar van de waterkering enerzijds, en individuele<br />
gebruikers anderzijds, is zeker voor de eigenaar van de waterkering niet aan-<br />
29
trekkelijk. Het betekent voor hem een rol die deze niet kent en waarschijnlijk ook<br />
niet ambieert en die in elk geval ver afstaat van zijn ‘core-business’.<br />
Een alternatief voor huur is verkoop van de te creëren eenheden, of uitgifte<br />
van deze eenheden in erfpacht. Omdat de eenheden bouwkundig één geheel vormen<br />
met het deel van het bouwwerk met de waterkerende functie, kan van de<br />
uitgifte van een afzonderlijk perceel geen sprake zijn. De splitsing in appartementsrechten<br />
is hierbij de enige juridisch passende constructie. Nadat splitsing heeft<br />
plaatsgevonden kunnen de appartementen door de eigenaar van de waterkering<br />
ofwel worden verkocht aan eindgebruikers, dan wel kan daarop ten behoeve van<br />
de eindgebruikers een recht van erfpacht worden gevestigd.<br />
Indien de appartementen direct worden verkocht aan eindgebruikers ontstaat<br />
een situatie waarbij de eigenaar van de waterkering het waterkerende deel van<br />
het bouwwerk als privégedeelte heeft, terwijl de te creëren eenheden privégedeelten<br />
van de eindgebruikers van de andere functies zijn. Daarnaast is het dus mogelijk<br />
om appartementsrechten in erfpacht uit te geven. Wat betreft de duur van de erfpacht<br />
hebben partijen de mogelijkheid hieromtrent naar eigen goeddunken een<br />
regeling te treffen. Beëindiging van de erfpacht in het algemeen belang is een mogelijkheid<br />
die door veel gemeenten in hun algemene erfpachtsvoorwaarden is opgenomen.<br />
Deze wijze van beëindiging strekt ertoe om ingeval van bestemmingswijziging,<br />
bijvoorbeeld in het kader van de herinrichting van een gebied, over de betreffende<br />
onroerende zaken te kunnen beschikken zonder dat onteigening daarvoor<br />
noodzakelijk is.<br />
Beëindiging van recht<br />
Indien sprake is van desnoods gedwongen beëindiging van een recht als gevolg van<br />
beleidswijzigingen van de overheid waardoor een bepaalde inrichting en/of een<br />
bepaald gebruik op een zekere plaats niet langer mogelijk is, voorziet het recht in<br />
mogelijkheden om dat recht te beëindigen. Dit zal uiteraard uitsluitend mogelijk<br />
zijn indien met de rechthebbenden een vergoedingsregeling wordt getroffen. Indien<br />
sprake is van eigendom (al dan niet ‘horizontaal gescheiden’ van eigendommen van<br />
derden door een appartementsrecht) moet er worden onteigend. Voor onteigening<br />
is een planologische grondslag noodzakelijk, zoals een bestemmingsplan op grond<br />
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of een dijkversterkingsplan op grond van<br />
de Wet op de waterkering. Ook dient een schadeloosstelling te worden betaald<br />
tegen een marktconforme prijs.<br />
Voor het multifunctioneel gebruik van waterkeringen biedt vestiging van<br />
een erfpachtsrecht voor een bepaalde tijd perspectieven. Het geeft de mogelijkheid<br />
om na afloop van de overeengekomen termijn weer vrij over de onroerende zaak te<br />
kunnen beschikken. Een complicatie hierbij is wel dat moeilijk voorspelbaar is<br />
wanneer de multifunctionele waterkering niet langer zal voldoen aan de veiligheidsnormen<br />
op het gebied van de waterkerende capaciteit. Indien een erfpachtstermijn<br />
van bijvoorbeeld 50 jaar is afgesproken en dit probleem doet zich al na 25<br />
30
jaar voor, dan is de enige mogelijkheid onteigening van het erfpachtsrecht, waarbij<br />
een volledige schadeloosstelling geldt, hoewel dan vanzelfsprekend rekening zal<br />
worden gehouden met het feit dat het recht nog maar een bepaalde looptijd heeft.<br />
Verregaande verkorting van de duur van de erfpacht is hiervoor geen oplossing.<br />
Een al te korte termijn brengt immers problemen met zich mee voor de financierbaarheid.<br />
Financiers zullen niet gemakkelijk een hypothecaire lening vertrekken<br />
wanneer hun onderpand al na korte tijd waardeloos wordt. Deze omstandigheid zal<br />
zich vertalen in aflossingsverplichtingen en een rentetarief voor potentiële eindgebruikers,<br />
die er voor zorgen dat de afzetbaarheid van de gecreëerde eenheden zeer<br />
nadelig wordt beïnvloed.<br />
Beter lijkt het bij het ontwerp en de bouw van de multifunctionele waterkering<br />
een defensieve schatting te maken van de levensduur van de kering in relatie<br />
tot waarschijnlijke, toekomstige veiligheidsnormen om vervolgens aan de hand<br />
hiervan een duur van het erfpachtsrecht vast te stellen. Indien in de periode dat dit<br />
recht dreigt af te lopen inmiddels duidelijk is dat verlenging van het recht met<br />
eenzelfde periode riskant is, kan worden gekozen voor beëindiging van het recht,<br />
of verlenging voor de periode tot aan het begin van het werk aan de kering. De<br />
lengte van deze periode kan dan worden ingeschat. Nadere doordenking van de<br />
mogelijkheden op dit punt is noodzakelijk.<br />
Tot slot<br />
Indien de verkoop, dan wel de uitgifte in erfpacht, dan wel de verhuur aan eindgebruikers<br />
wordt overgelaten aan een projectontwikkelaar en/of een belegger, betekent<br />
dit dat de eigenaar van de waterkering in ‘een keer alle gewenste afspraken<br />
kan maken en niet met alle individuele eindgebruikers tot overeenstemming behoeft<br />
te komen’. Deze rol van de eigenaar van de waterkering komt dan overeen<br />
met die van gemeenten bij binnenstedelijke projecten waarbij sprake is van multifunctionele<br />
gebouwen, waarin behalve publieke diensten (bijvoorbeeld een politiebureau)<br />
ook commerciële ruimten (woningen of kantoren) zijn gevestigd. Dan<br />
wordt voor de ontwikkeling en afzet van de commerciële ruimten vaak een overeenkomst<br />
gesloten tussen gemeente en ontwikkelaar.<br />
Bij verkoop of vestiging van erfpachtsrechten door tussenkomst van een<br />
projectontwikkelaar, ontstaat, nadat de ontwikkelaar alle te creëren eenheden heeft<br />
vervreemd, een situatie waarbij eindgebruikers een appartementsrecht hebben dan<br />
wel een recht van erfpacht daarop. De situatie ten aanzien van de schadeloosstelling<br />
is dan zoals beschreven. Dat appartementen zijn vervreemd door middel van<br />
een ontwikkelaar heeft voor de schadevergoeding op zichzelf geen betekenis, in die<br />
zin dat met dezelfde rechthebbenden zaken moet worden gedaan. De ontwikkelaar<br />
is immers al lang weg. Een belangrijk verschil is wel dat –met name ingeval van<br />
erfpacht voor een bepaalde tijd – met één partij, namelijk met de ontwikkelaar<br />
afspraken kunnen worden gemaakt, met name over het niet vergoeden van onver-<br />
31
plicht gedane investeringen. De ontwikkelaar kan dan niet anders dan die verplichtingen<br />
doorleggen aan potentiële erfpachters.<br />
Een laatste punt dat nadere doordenking vergt is dat met de ontwikkelaar<br />
kan worden afgesproken dat zodanig wordt gebouwd, dat ingeval van een onverhoopt<br />
noodzakelijke ingreep in de waterkering de gecreëerde units met zo weinig<br />
mogelijk schade en moeite kunnen worden verwijderd. Deze mogelijkheid lijkt<br />
afgesneden wanneer de gemeente in een bepaalde situatie eigenaar zou zijn van de<br />
betreffende waterkering, omdat in artikel 122 Woningwet is bepaald dat gemeenten<br />
geen rechtshandelingen naar burgerlijk recht kunnen verrichten ten aanzien van<br />
de onderwerpen waarin bij of krachtens het Bouwbesluit is voorzien. Voor eisen<br />
van andere overheden levert artikel 122 terzake geen belemmering op.<br />
Zoals gezegd zal ook in 2050 het recht het eigendomsbelang nog beschermen<br />
op vergelijkbare wijze als dat nu gebeurt. Dit betekent dat daar, waar innovatieve<br />
combinaties van waterkeringen en andere functies leiden tot de noodzaak van<br />
een scheiding van eigendom en gebruik. Het erfpachtsrecht volgens de regeling van<br />
het huidige BW biedt hiervoor in beginsel goede mogelijkheden. De duur van vestiging<br />
van het erfpachtsrecht - die een relatie zal hebben met de geschatte levensduur<br />
van de waterkering in het licht van met name veiligheidsnormen, vergt nadere<br />
doordenking, maar is zeker oplosbaar.<br />
3.5. TOT BESLUIT<br />
Het recht dat speelt bij meervoudig ruimtegebruik had ook opgesomd kunnen<br />
worden aan de hand van een geheel andere casus. Heel veel van de bovengenoemde<br />
wettelijke regelingen waren dan ook aan de orde gekomen. Na opsomming<br />
dient dit hoofdstuk tot besluit ook om te verklaren waar al dat recht vandaan<br />
komt. Wat verklaart de kwantiteit van het recht? Een ingang om deze vraag te<br />
beantwoorden biedt het bestemmingsplan. Terug naar de Combikering is zonneklaar<br />
dat een wijziging van het bestemmingsplan nodig is om deze te kunnen realiseren.<br />
De begrenzingen van de primaire waterkeringen, inclusief reserveringen<br />
voor bijvoorbeeld toekomstige zeespiegelstijging, kunnen daarin een plaats krijgen.<br />
De Combikering krijgt de bestemming van waterkering, en dat ligt natuurlijk het<br />
meest voor de hand. Waterkeringen kennen al veelvuldig extra bestemmingen,<br />
zoals horeca en wonen. Daarbij eist de Raad van State in de regel een prioriteitsregeling.<br />
Van een zuivere dubbelbestemming is dus geen sprake. Niet alle combinaties<br />
vinden genade in de ogen van de Raad. Zo is het opnemen van de bestemming<br />
natuurgebied niet zonder meer te combineren met de bestemming recreatie of<br />
waterberging. 5<br />
5<br />
Zie Jurgen van der Heijden: Meervoudig ruimtegebruik en het recht; problemen en oplossingen,<br />
in Nova Terra, kwartaaluitgave over meervoudig ruimtegebruik jaargang 3, nummer<br />
3, december 2003, p. 11 – 14.<br />
32
Niet te zeggen is of een Combikering zich kan presenteren met een prioriteitsregeling<br />
die genade zal vinden, omdat wonen niet ten koste mag gaan van veiligheid.<br />
Doet de Raad van State dan aan hokjesdenken, en blokkeert zij op dat moment een<br />
integrale benadering van ruimtelijke vraagstukken? Alleen als de Raad de eigen<br />
interpretatieruimte binnen de wet daarvoor gebruikt. Voor het overige is zij gehouden<br />
aan de wet- en regelgeving, en als daarin hokjesdenken is vastgelegd, dan<br />
moet de Raad dat volgen. Is het dan de wetgever die een integrale benadering<br />
blokkeert, of komt dat uiteindelijk vanuit de samenleving? Immers, vanuit de samenleving<br />
oefenen mensen druk uit op rechter en wetgever om hun afzonderlijke<br />
belangen te beschermen. Door dat te rechtvaardigen zijn in de loop van decennia<br />
hokjes ontstaan voor belangen als eigendom, landschap, cultuurhistorie, water en<br />
bodem, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid, en veiligheid.<br />
Bescherming van allerlei afzonderlijke belangen is wettelijk vastgelegd in<br />
bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Integratie en samenwerking tussen overheden<br />
kan daardoor moeilijk zijn, maar niet zonder reden. Immers, zou ieder bestuursorgaan<br />
alle belangen mogen afwegen, dan verzwakt dat de bescherming van<br />
afzonderlijke belangen. Het in handen leggen van afzonderlijke belangen aan aparte<br />
organen geeft waarborgen voor hun bescherming. Wat is nu een oordeel over de<br />
kwantiteit van het recht? Kan dat niet wat minder, of heeft het toch zin? Het heeft<br />
zin, omdat het burgers beschermt tegen willekeur. Dat verklaart de kwantiteit van<br />
het recht, maar velen zullen daarmee geen genoegen nemen, omdat dit het recht<br />
tot een moeilijk te hanteren instrument maakt. Hoe dat anders kan, is aan de orde<br />
in de rest van dit boek.<br />
33
HOOFDSTUK 4<br />
Stedelijke Vernieuwing<br />
Geiske Bouma ∗<br />
4.1. INLEIDING<br />
Door economische en demografische groei heeft Nederland zich de afgelopen decennia<br />
ontwikkeld tot een sterk stedelijke samenleving. De vraag naar ruimte<br />
neemt toe voor tal van functies. Ruimte is echter een schaars goed en dat vraagt om<br />
een betere benutting van het bestaande stedelijke gebied. Dat gebied kenmerkt zich<br />
door een hoge ruimtelijke dynamiek ook in fysieke zin. Vernieuwde woongebieden<br />
krijgen naast een ander uiterlijk vaak ook een andere samenstelling van functies.<br />
Een mogelijkheid om de ruimte beter te benutten is het toepassen van meervoudig<br />
ruimtegebruik.<br />
De dynamiek in bestaand stedelijk gebied is een teken van vitaliteit van een<br />
stad of stadsdeel. Daar waar het bovenstedelijke voorzieningen betreft is het ook<br />
een teken van vitaliteit van een regio: stadsdeel, stad en regio zijn met elkaar verknoopt.<br />
Niet alleen schaalniveaus zijn met elkaar verknoopt, ook functies op en<br />
tussen de verschillende niveaus vertonen samenhang, en ook vertonen openbare of<br />
publieke ruimte samenhang met private ruimten. Daarnaast is sprake van verknoping<br />
van belangen van een groot aantal verschillende belanghebbenden: bewoners,<br />
gebruikers, bedrijven, investeerders, bestuurders, etc.<br />
Herstructurering van (binnen)stedelijke gebieden is een ingreep om de vitaliteit<br />
in een gebied te behouden. Vanwege de verknoping zijn dit vaak complexe<br />
processen. Dit hoofdstuk beschrijft een case die zich afspeelt in het stedelijke gebied<br />
en is specifiek gericht op processen van integrale gebiedsontwikkeling. De<br />
term ‘integrale’ gebiedsontwikkeling geeft al aan dat het gaat om meer dan de ontwikkeling<br />
van een gebied. Hier wordt in paragraaf 2 verder op ingegaan.<br />
Paragraaf 3 bevat een beschrijving van kritische succesfactoren en mogelijke<br />
valkuilen die bij processen van integrale gebiedsontwikkeling centraal staan. Bij het<br />
benoemen van de kritische succesfactoren heeft het gedachtegoed van het ‘Open<br />
Bouwen’ gediend als basis. Het Open Bouwen streeft naar een helder onderscheid<br />
∗<br />
Nadrukkelijk wordt dank uitgesproken aan de volgende personen voor hun bijdrage aan het<br />
hoofdstuk: Henk Puylaert (TNO), Marius Kiers (TNO), Adriaan Slob (TNO), Jurgen van der<br />
Heijden (Universiteit van Amsterdam), Nienke Maas (TNO) en Maarten van As (TNO).<br />
35
in niveaus. Het niveauprincipe biedt de mogelijkheid processen en producten in de<br />
gebouwde omgeving op een natuurlijke manier te ordenen en met kennis van zaken<br />
te ontwerpen. Deze structuur geeft op een expliciete wijze weer hoe verantwoordelijkheden<br />
gescheiden kunnen worden en hoe partijen hierbij een rol spelen. Dit<br />
wordt gedaan op drie manieren:<br />
− In de soort partij, die het recht of de macht heeft om veranderingen aan te<br />
brengen;<br />
− In het soort domein waarbinnen de partij de veranderingen kan doen<br />
plaatsvinden;<br />
− In de soort ontwerpelementen waarmee de veranderingen tot stand worden<br />
gebracht.<br />
Paragraaf 4 koppelt deze kritische succesfactoren en valkuilen aan de case van<br />
Zuidpoort te Delft. In deze case speelt meervoudig ruimtegebruik een belangrijke<br />
rol. Het proces van deze case is van groot belang (geweest) voor het welslagen als<br />
geheel. Met name op het vlak van het proces worden kansen en belemmeringen<br />
uiteengezet. In paragraaf 5 komt specifiek aan de orde in hoeverre de benoemde<br />
kritische succesfactoren en mogelijke valkuilen, op basis van het gedachtegoed van<br />
het ‘Open Bouwen’, in een bestuurlijk-juridische context kansen en belemmeringen<br />
opleveren.<br />
4.2. PRINCIPES INTEGRALE GEBIEDSONTWIKKELING EN OPEN BOUWEN<br />
4.2.1. WAT IS INTEGRALE GEBIEDSONTWIKKELING?<br />
Herstructurering van (binnen)steden is een belangrijke opgave en wordt de komende<br />
jaren van steeds groter belang. De noodzaak om projecten in samenhang te<br />
zien in plaats van los van elkaar is intussen ruimschoots bekend. Om al deze vormen<br />
van samenhang te waarborgen, omdat ze de kwaliteit en vitaliteit van een<br />
gebied bepalen, is voor stedelijke gebiedsontwikkeling een integrale benadering<br />
onvermijdelijk. Maar wat houdt die integraliteit precies in? Dit wordt beschreven<br />
aan de hand van drie aspecten die hierbij belangrijk zijn en waarbij samenhang<br />
essentieel is: functies, life cycle denken en de samenhang van de 3 pijlers (sociaal,<br />
economisch en fysiek).<br />
Functies<br />
Bij integrale gebiedsontwikkeling speelt samenhang tussen functies een prominente<br />
rol. Om een gebied meer vitaliteit te geven worden functies gecombineerd, soms<br />
naast elkaar maar steeds vaker boven elkaar, het meervoudig ruimtegebruik. Het is<br />
dan ook essentieel om bij integrale gebiedsontwikkeling de functies die er in een<br />
gebied zijn met elkaar in samenhang te bekijken. Alleen op die manier is er sprake<br />
van integraliteit. De functies staan niet op zich maar beïnvloeden elkaar, hiermee<br />
moet rekening gehouden worden.<br />
36
Life cycle denken<br />
Het onderdeel ‘tijd’ is ook een belangrijk onderdeel van integraliteit en van gebiedsontwikkeling.<br />
Het tijdspad dat gemoeid is met gebiedsontwikkeling speelt in<br />
het proces een belangrijke rol. Dat proces loopt bij wijze van spreken van plan tot<br />
beheer en alle fasen daartussen.<br />
Samenhang van 3 pijlers<br />
De drie pijlers van ontwikkeling zijn: sociaal, economisch en fysiek. Om de integraliteit<br />
te waarborgen moet de aandacht van gebiedsontwikkeling gericht zijn op al<br />
deze drie pijlers. Elk gebied kent natuurlijk een eigen context. Niet elke pijler zal<br />
even prominent aandacht vergen, maar om de integraliteit van gebiedsontwikkeling<br />
in het oog te houden vormen de drie pijlers een basis die voor het desbetreffende<br />
gebied verder ingevuld wordt.<br />
4.2.2. PROCESSEN BIJ INTEGRALE GEBIEDSONTWIKKELING<br />
Integrale gebiedsontwikkeling draait om besluitvorming en gebiedsverbetering. Het<br />
proces kost vaak meer tijd en organisatie, maar het is het resultaat dat telt. De<br />
timing bij integrale gebiedsontwikkeling is essentieel, omdat het hier gaat om moeilijke<br />
en complexe situaties. De integrale gebiedsontwikkeling, het realiseren van de<br />
opgave, moet gezien worden als een noodzaak om het gebied aan te pakken en met<br />
name de kwaliteit van het gebied te verbeteren. De opgave geeft ook aan dat het tij<br />
gekeerd moet worden in een gebied, er moet een omslag komen. Een dergelijke<br />
omslag komt echter pas tot stand als drie cruciale elementen aanwezig zijn:<br />
− Een probleemeigenaar van de opgave;<br />
− Draagvlak onder de betrokken actoren;<br />
− Stimulerende projecten, een impuls die de opgave kan trekken.<br />
Daarnaast is het een proces waarin verschillende functies niet alleen op gespannen<br />
voet met elkaar kunnen staan, maar vooral ook waarin verschillende functies elkaar<br />
versterken, zeker in het geval van meervoudig ruimtegebruik. De integrale sturing<br />
van ontwikkelingen vergt bijdragen van uiteenlopende actoren om effectief en<br />
legitiem te kunnen zijn. De inhoudelijke complexiteit wordt daarnaast nog eens<br />
aangevuld met complexe procesvoering.<br />
In de praktijk wordt gesignaleerd dat er veel initiatieven starten om vervolgens<br />
weer dood te bloeden, omdat de bovenstaande cruciale elementen toch niet<br />
voldoende aanwezig zijn. Maar soms kan een initiatief dat dood is gebloed juist een<br />
impuls geven voor een nieuwe start waardoor de grote opgave wel op gang komt.<br />
De ervaringen tot nu toe stemmen zelden tot enthousiasme, zeker niet waar<br />
het gaat om de manier van samenwerken tussen alle betrokkenen. De tijd, geld en<br />
moeite die een meer integrale aanpak vergt, blijken vaak tot magere resultaten te<br />
leiden, zo verzucht menig bestuurder, bewoner, ontwikkelaar of adviseur. Daaruit<br />
blijkt dat integrale gebiedsontwikkeling moeilijk, complex en onvoorspelbaar is. De<br />
37
vraag is hoe dan om te gaan met integrale gebiedsontwikkeling in (binnenstedelijke)<br />
herstructureringsgebieden.<br />
4.2.3. DE THEORIE VAN OPEN BOUWEN<br />
De theorie van het Open Bouwen gaat uit van de filosofie dat je niet een compromis<br />
moet sluiten, maar moet zoeken naar een synthese. 1 Je splitst alle problemen<br />
die je tegenkomt in een collectief en individueel gedeelte met een spanningsveld<br />
daartussen. Het collectieve kies je gemeenschappelijk, maar daarbinnen laat je een<br />
grote mate van vrijheid voor individuen. Dit betekent dat vanuit die synthese een<br />
vorm van samenwerking tussen bewoner, corporatie, gemeente en projectontwikkelaar<br />
nodig is. Je onderscheidt inspraak en zeggenschap, en legt beslissingen daar<br />
waar ze het beste genomen kunnen worden.<br />
Belangrijk is het onderscheid in schaalniveaus. Beslissingen vinden plaats op<br />
verschillende niveaus, die zich op drie manieren van elkaar onderscheiden:<br />
− in de soort partij, die het recht of de macht heeft om veranderingen aan te<br />
brengen;<br />
− in het soort domein waarbinnen de partij de veranderingen kan doen plaatsvinden;<br />
− in de soort ontwerpelementen (ten aanzien van inrichtingen en voorzieningen)<br />
waarmee de veranderingen tot stand worden gebracht.<br />
Dus dat betekent: Wie beslist? Waarbinnen? En over wat?<br />
38<br />
VOORBEELD – Schets van ontwikkelproces bij gebiedsontwikkeling volgens het<br />
Open Bouwen<br />
Een stedenbouwkundige maakt een weefselplan waarin hij functies van de<br />
buitenruimte ontwerpt, zoals parkeren, spel, verkeer, ontmoeting. Het plan<br />
wordt behandeld in de gemeenteraad en getoetst door de provincie (hoger ni-<br />
veau). Dit weefselplan wordt verkaveld in contractgebieden voor opdrachtge-<br />
vers van toekomstige bouwplannen op het niveau van de drager. Vervolgens<br />
ontwerpt een architect vaste constructies, collectieve verkeersruimtes en pri-<br />
vé-buitenruimtes: alles dus wat een gemeenschappelijk karakter heeft. Dit<br />
plan wordt getoetst door de gemeente (het hogere niveau). Gegeven dit ‘dra-<br />
gerplan’ kan een individu, binnen de gegeven kaders, zijn persoonlijke in-<br />
bouw ontwerpen. Toetsing op bijvoorbeeld veiligheid en hygiëne kan dan nog<br />
plaatsvinden door het hogere niveau.<br />
1 Habraken, N.J., The structure of the ordinary: form and control in the built environment,<br />
Cambridge, Massechusetts, 1998
In de onderstaande figuur is dit schematisch weergegeven:<br />
FIGUUR 1 – Ontwikkelproces gebaseerd op de theorie van het Open Bouwen<br />
Voor integrale gebiedsinrichting is vooral het wijk- en weefselniveau en de interactie<br />
met het dragerniveau en inbouwniveau van belang. In het besluitvormingsproces<br />
betekent dat: wat laat je als gebiedsontwikkelaar (bijvoorbeeld de gemeente) binnen<br />
lager gelegen domeinen en waar wil je de macht zelf houden? De omgeving<br />
kan een dynamisch verschijnsel worden dat voortdurend aan veranderingen onderhevig<br />
is, maar waarbij op lager gelegen niveaus steeds gewerkt wordt binnen de<br />
kaders van het hogere niveau. Het niveauprincipe biedt de mogelijkheid processen<br />
en producten in de gebouwde omgeving op een natuurlijke manier te ordenen en<br />
met kennis van zaken te ontwerpen.<br />
4.3. SUCCESFACTOREN EN VALKUILEN VAN INTEGRALE GEBIEDSONTWIKKELING<br />
In complexe herstructureringsprojecten blijkt het proces en het welslagen van het<br />
proces van essentieel belang te zijn. Op basis van de theorie van Open Bouwen en<br />
interviews met mensen uit de praktijk zijn kritische succesfactoren en mogelijke<br />
39
valkuilen naar voren gebracht. 2 Onderstaande tabel geeft een overzicht van de<br />
succesfactoren en valkuilen van integrale gebiedsontwikkeling. Deze worden vervolgens<br />
kort toegelicht.<br />
Initiatief en regie<br />
Er moet in het gebied iemand zijn die zich verantwoordelijk voelt en de verantwoordelijkheid<br />
op zich neemt. Daarnaast moet de initiatiefnemer ook het collectief<br />
(de overige betrokken actoren) op gang krijgen. Dit kan alleen als de markt rijp is<br />
voor verandering. Of de markt rijp is, moet afgetast worden door de initiatiefnemer.<br />
Als dit het geval is, dan is er voldoende draagvlak bij alle relevante actoren en<br />
is er een basis voor het realiseren van ‘de opgave’.<br />
Verschillende partijen kunnen als initiatiefnemer fungeren. In een gebied<br />
kan bijvoorbeeld de gemeente optreden als regisseur, waarbij de projectontwikke-<br />
2<br />
Er zijn in het kader van het project PIGIS (Verkenning procesmethodiek integrale gebiedsontwikkeling<br />
in steden) interviews gehouden met betrokkenen van verschillende (binnen)<br />
stedelijke herstructureringsprojecten (Delft Zuidpoort, Den Haag Zuid-West, Dordrecht<br />
Krispijn, Nijmegen Marienburg en Nijmegen Wolfskuil) en individuen die dicht bij de praktijk<br />
van integrale gebiedsontwikkeling staan.<br />
Dit project was onderdeel van het programma Kennismanagement Stedelijke Herinrichting,<br />
mede gefinancierd door Delft Cluster, TNO, ING Real Estate, Farwest woningbedrijf en<br />
PRC Bouwcentrum.<br />
40<br />
Thema Kritische succesfactor Valkuil<br />
Initiatief en regie Er moet een duidelijke<br />
initiatiefnemer zijn die de<br />
regie voert.<br />
Samenwerken rond gemeenschappelijk<br />
doel op<br />
basis van werkelijke belangen<br />
én vertrouwen en<br />
chemie<br />
Draagvlak op verschillende<br />
niveaus, dus duidelijke<br />
communicatie over doelen<br />
en randvoorwaarden<br />
Beheersbare structuur met<br />
speelruimte voor alle<br />
partners<br />
Stabiliteit en commitment<br />
voor langere termijn<br />
Werkelijke belangen van<br />
actoren zijn bekend, daarnaast<br />
is het belangrijk dat er<br />
vertrouwen en chemie is<br />
tussen de betrokkenen.<br />
Heldere communicatie over<br />
wie op welke manier een rol<br />
in het proces speelt.<br />
Heldere structuur van het<br />
proces, waarbij de invulling<br />
nog flexibel is.<br />
Samenwerking op lange<br />
termijn, waarbij er ruimte is<br />
om te laveren op de golven<br />
van politiek en economie.<br />
De regisseur wordt acteur:<br />
uitvoeren in plaats van<br />
coördineren.<br />
De kunst van het realistisch<br />
inschatten: hoe goed kunnen<br />
de partners ieder voor<br />
zich, laat staan gezamenlijk,<br />
inschatten of de propositie<br />
kansrijk is.<br />
Te snel met een ontwerp,<br />
eindbeeld of andersoortige<br />
visueel gepresenteerde<br />
oplossing komen.<br />
Te veel zeggenschap suggereren.<br />
Afhankelijkheid in plaats<br />
van samenhang.<br />
Vasthouden aan concrete<br />
afspraken of vaste werkwijzen.
laar verantwoordelijk is voor de uitvoering. De regie kan echter ook bij een private<br />
partij liggen die vervolgens andere (private) partijen om zich heen verzamelt voor<br />
de uitvoering.<br />
De regisseur moet echter niet degene zijn die ook de uitvoering op zich<br />
neemt. De regisseur is juist degene die het geheel overziet en coördineert. Het gaat<br />
hierbij niet alleen om de algemene zaken, maar ook om het betrekken van details in<br />
het proces. Natuurlijk is het onvermijdelijk dat de regisseur soms ‘voordoet’ aan de<br />
acteur (uitvoerders) hoe het moet. Op deze manier kan de regisseur laten zien waar<br />
hij/zij voor staat, maar de daadwerkelijke uitvoering laat de regisseur over aan<br />
anderen.<br />
De regisseur moet ook goed de ‘buitenwereld’ in de gaten houden. Want<br />
hoewel de regie goed kan zijn, kan die alsnog gefrustreerd worden door krachten<br />
van buiten. Het in de gaten houden van de reacties van ‘acteurs’ is belangrijk.<br />
Samenwerken rond gemeenschappelijk doel op basis van werkelijke belangen<br />
én vertrouwen en chemie<br />
Om integrale gebiedsontwikkeling een succes te laten zijn is het belangrijk dat de<br />
werkelijke belangen van de actoren bekend zijn. Iedere actor heeft zijn/haar eigen<br />
belang dat per moment in het proces verschilt. De belangen moeten worden blootgelegd<br />
om bijvoorbeeld te doorgronden of de juiste partijen aan tafel zitten.<br />
Daarnaast is het van groot belang dat er vertrouwen bestaat tussen de actoren<br />
onderling. Een onlosmakelijk element hierbij is ‘chemie’. Hiermee wordt bedoeld<br />
dat de actoren samen in staat zijn iets voor elkaar te krijgen. Het is niet één<br />
actor die aan het proces trekt, maar alle actoren zetten zich in voor de opgave.<br />
Een eerste valkuil is dat de kansen niet reëel zijn. Als partijen op zoek gaan<br />
naar de kansen die er zijn moeten zij hun ogen wel open houden. De kansen kunnen<br />
alleen benut worden als zij reëel (haalbaar) en wenselijk zijn. Niet alleen voor<br />
de partijen die beslissingsbevoegdheid hebben, maar ook voor de buitenwereld,<br />
zoals de omwonenden en andere belanghebbenden (ondernemers).<br />
Een tweede valkuil is dat vertrouwen verliefdheid wordt. Als partijen reeds<br />
eerder met elkaar naar volle tevredenheid hebben samengewerkt betekent dat niet<br />
dat bij een volgend project alles weer goed zal verlopen. Elk project is anders en<br />
partijen moeten oppassen dat vertrouwen niet verandert in verliefdheid, waarbij de<br />
werkelijkheid uit het oog verloren wordt.<br />
Draagvlak op verschillende niveaus, dus duidelijke communicatie over doelen<br />
en randvoorwaarden<br />
Integrale gebiedsontwikkeling is een continu proces waarbij communicatie met<br />
anderen een essentiële rol speelt. Die communicatie speelt op verschillende niveaus<br />
(tussen gemeente en ontwikkelaar, tussen gemeente en omwonenden, tussen ontwikkelaar<br />
en omwonenden, enz.) en op verschillende manieren. Bij de communicatie<br />
is het belangrijk dat voor de partijen duidelijk is wat het doel van de interactie is<br />
41
en op welke manier de partijen daarin een rol spelen. Met andere woorden waarover<br />
kan en mag men meepraten (en soms ook meedenken, mee-ontwerpen, meebeslissen<br />
etc.). Door dit helder te schetsen is de kans op het verkrijgen van draagvlak<br />
bij de verschillende partijen groter en worden geen verwachtingen gewekt die<br />
later niet waar te maken zijn.<br />
Een valkuil is starten met ‘het ontwerp’. Hiermee presenteer je een oplossing<br />
zonder dat je met de direct belanghebbenden gepraat hebt. Hierdoor vraag je<br />
meteen om beeldvorming. Mocht het ‘plaatje’ niet in de smaak vallen dan is er<br />
direct tegenstand en is het erg moeilijk om draagvlak te krijgen voor het plan. Het<br />
doel is juist dat het probleem dat opgelost moet worden, gedeeld moet zijn, dan<br />
moet niet gestart worden met een ontwerp.<br />
Een tweede valkuil die bij deze kritische succesfactor een rol speelt is de<br />
suggestie van het ‘recht op zeggenschap’. Actoren behartigen hun eigen belang en<br />
denken snel te weten wat het belang van de ander is. De belangen moeten open en<br />
transparant zijn. Actoren moeten goed nadenken of hun eigen belang op de juiste<br />
plaats is in het project. De vraag draait om het feit of de (huidige of nieuwe) situatie<br />
wel gunstig is of past bij de partijen die aan tafel zitten. Met andere woorden,<br />
zitten de juiste mensen aan tafel?<br />
Beheersbare structuur met speelruimte voor alle partners<br />
Een eerste belangrijk element van deze kritische succesfactor is het brengen van<br />
structuur in het proces. Hierdoor blijft het geheel overzichtelijk en weten alle partners<br />
waar ze aan toe zijn. Aan de andere kant is er ook speelruimte noodzakelijk.<br />
Het gaat niet om een dichtgetimmerde structuur, maar om een structuur die flexibel<br />
is. De rode draad ligt vast, maar hoe die rode draad gevolgd wordt ligt nog<br />
open.<br />
Een valkuil bij deze kritische succesfactor is ‘integraliteit’ vertaalt zich in<br />
‘afhankelijkheid’. De integraliteit van een project komt terug in de structuur en de<br />
partners betrokken in die structuur. De structuur moet flexibel zijn om te voorkomen<br />
dat er afhankelijkheid ontstaat. De afhankelijkheid kan een remmende werking<br />
hebben op het proces. Volledige afhankelijkheid in een project kan er toe<br />
leiden dat bij een conflict het gehele project stilstaat.<br />
Stabiliteit en commitment voor langere termijn<br />
Stabiliteit in een project is gewenst, maar niet altijd realiseerbaar. Veranderingen<br />
bijvoorbeeld in projectleider (bij zowel gemeente als projectontwikkelaar) geeft<br />
veel onrust en onzekerheid. Daarnaast is de levenscyclus van een bestuurder vaak<br />
korter dan die van integrale gebiedsontwikkeling. Dit zijn zaken waar rekening mee<br />
gehouden moet worden. Commitment van alle partijen in het begin van het traject<br />
is belangrijk om te weten waar iedereen aan toe is. Dit betekent uiteraard niet dat<br />
alle details vastgelegd moeten worden, maar wel dat partijen zich committeren aan<br />
het project en zich daarvoor in willen zetten.<br />
42
Een valkuil is dat vastgehouden wordt aan heel concrete afspraken of vaste werkwijzen<br />
uit het verleden. Ingewikkelde opgaven vergen creatieve arrangementen,<br />
ook bijvoorbeeld op het vlak van financieringsconstructies. Een rendement voor<br />
alle betrokkenen is essentieel, maar dat vraagt soms om creatieve oplossingen, met<br />
respect voor korte en lange termijn doelen, met respect voor collectieve en individuele<br />
voorzieningen en mogelijkheden. Daarbij moet men voorbij kunnen gaan aan<br />
aloude principes.<br />
4.4. CASE ZUIDPOORT<br />
Dit hoofdstuk beschrijft een voorbeeld uit de praktijk. In de Zuidpoort te Delft is<br />
sprake van binnenstedelijke herstructurering. Eerst wordt de historie van de case<br />
beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de locatie, het gebied Zuidpoort. In de<br />
derde subparagraaf komt het proces van het project aan bod.<br />
4.4.1. HISTORIE CASE ZUIDPOORT<br />
De eerste planontwikkeling rondom het project Zuidpoort is gestart in 1988.<br />
Toentertijd zijn er vijf (utopische) meervoudige studies gemaakt. De resultaten van<br />
de meervoudige studieopdracht zijn gebruikt en gepresenteerd om tot een basisconcept<br />
voor de plan- en besluitvorming van het Zuidpoort-gebied te komen.<br />
Het gebied moet op de eerste plaats een duidelijk herkenbare ruimtelijke<br />
identiteit krijgen, grootschaliger in opzet en bouwstijl dan de binnenstad. Het gebied<br />
moet echter programmatisch wel sterk verbonden blijven met de binnenstad.<br />
De tweede belangrijke drager voor de ontwikkeling van het gebied in de plannen is<br />
wonen, met name in de duurdere sectoren. De derde functionele drager voor het<br />
gebied zijn activiteiten gerelateerd aan de TU-wijk, variërend van een universiteitsbibliotheek,<br />
conferentiecentra tot hightech bedrijvigheid, meestal geconcentreerd<br />
in de buurt van het huidige Techniek Museum. In elk van de studies staat de ontwikkeling<br />
van één of meer collectieve functies (bibliotheek/ theater) centraal. De<br />
plannen gaan ook bijna allemaal uit van een ordening in smalle oost-west stroken,<br />
gelijk aan de bestaande Delftse stratenstructuur. Verder is uiteraard aandacht voor<br />
langzaam verkeer en fietsroutes in het gebied, alsmede voor de belangrijke functie<br />
van het gebied als OV-schakel. 3<br />
In alle plannen worden de historische elementen van het gebied opnieuw<br />
geïntroduceerd. Wat ook opvalt zijn de bouwhoogten die in de plannen worden<br />
gehanteerd: in de meeste plannen 3-7 lagen.<br />
Na de presentatie van de vijf stedenbouwkundige studies volgt een gestage<br />
stroom plannen en planvormen, waar de gemeente behalve haar eigen dienst stadsontwikkeling,<br />
vele architecten en stedenbouwkundigen, projectontwikkelaars en -<br />
gewild of ongewild - vele andere belangengroepen bij heeft betrokken.<br />
3 Belangenvereniging Zuidpoort (www.zuidpoort.org).<br />
43
In 1989 is het Masterplan Zuidpoort opgesteld. Het Masterplan kan worden gezien<br />
als de eerste serieuze poging tot gemeentelijke planvorming voor het Zuidpoort-gebied.<br />
Alhoewel in het plan meermalen wordt benadrukt dat het niet om<br />
een blauwdruk voor het uiteindelijke realisatieplan gaat – maar meer om een stedenbouwkundige<br />
onderlegger voor de verdere planvorming – blijkt dit plan toch<br />
de trend te zetten voor de ambitieuze en grootschalige ontwikkeling van het gebied<br />
in latere plannen.<br />
Op basis van het Masterplan en de vele andere studies is in 1991 een Beslispunten<br />
Nota opgesteld. Een belangrijk element uit die nota is dat het plangebied<br />
van Zuidpoort toe was aan vernieuwing. Het gebied bestond uit veel gesloten<br />
bouwblokken met een star uiterlijk. Er ontstond een plan voor het gebied dat beschreven<br />
kan worden als een gecompliceerde multidisciplinaire binnenstedelijke<br />
ontwikkeling waarbij aandacht was voor de geslotenheid van de Zuidwal, het winkelplein<br />
en het parkeerelement.<br />
Na een mislukte samenwerking met een projectontwikkelaar is in 1995 door<br />
de gemeente het Plan van Aanpak gepresenteerd, dat nog steeds veel aspecten aan<br />
de Beslispunten Nota ontleent. De gemeente benadrukt dat het Plan van Aanpak als<br />
een aanzet gezien moet worden voor verdere discussie en overleg met marktpartijen<br />
en belangengroeperingen.<br />
Uiteindelijk is vanaf dat moment de projectontwikkelaar MAB direct bij het<br />
project betrokken geraakt. Na een nieuw schetsplan en de verdere uitwerking van<br />
de ontwikkeling heeft de gemeenteraad van Delft op 28 juni 2001 het bestemmingsplan<br />
Zuidpoort vastgesteld.<br />
Vanaf de eerste planontwikkeling tot aan de vaststelling van het bestemmingsplan<br />
is veel tijd verstreken. Het project behelst een lange periode en heeft<br />
verscheidene hobbels moeten nemen om verder te gaan. In de volgende subparagraaf<br />
wordt de locatie Zuidpoort beschreven, waarna ingegaan wordt op de succes-<br />
en faalfactoren van het project.<br />
4.4.2. BESCHRIJVING LOCATIE ZUIDPOORT 4<br />
Het Zuidpoortgebied ligt aan de zuidzijde van de binnenstad (zie kaart – figuur 2 –<br />
voor precieze ligging). In de Zuidpoort realiseert de gemeente Delft, in samenwerking<br />
met diverse partners, de komende jaren ruimte voor wonen, winkelen, werken<br />
en recreëren. Zuidpoort is een zeer omvangrijk stedelijk project, bestaande uit de<br />
volgende elementen:<br />
− 85 woningen;<br />
− 14.000 m 2 winkelruimte;<br />
− een mediatheek en bioscoopcomplex (7 zalen met circa 1.275 stoelen);<br />
− een tweelaags parkeergarage met plaats voor ongeveer 900 auto’s.<br />
4 www.zuidpoort.com<br />
44
FIGUUR 2 – Ligging van het project Zuidpoort in de stad Delft<br />
Het project is een voorbeeld van meervoudig ruimtegebruik: er is een hoge mate<br />
van functiemenging, daarnaast wordt de ondergrondse ruimte benut. Zoals Van<br />
Ark in hoofdstuk 2 aangeeft kan het meervoudig ruimtegebruik in het geval van<br />
Zuidpoort gekenmerkt worden met de termen Intensivering van het ruimtegebruik<br />
(efficiencyverbetering van het ruimtegebruik van een functie) en Verdiepingen (gebruik<br />
van ondergrondse en/of bovengrondse ruimte).<br />
Met de ontwikkeling van het Zuidpoortgebied wil Delft een nieuwe entree<br />
naar het historische stadshart creëren waarbij verschillende functies samenkomen:<br />
− Parkeren: een ondergrondse parkeergarage (voor circa 900 auto’s);<br />
− Cultuur: nabij het theater komen een bioscoop met zeven zalen, een discotheek<br />
en de nieuwe mediatheek;<br />
− Winkels en horeca: mogelijkheden voor twee verdiepingen hoge winkels en<br />
horeca;<br />
− Wonen: realiseren hofwoningen en appartementen.<br />
De planning van de bouw van het project is als volgt:<br />
Start bouwvoorbereidingen December 2001<br />
Start bouw Maart 2002<br />
Verkoop woningen April 2003<br />
Oplevering garage en bovenbouw December 2004<br />
Opening winkels Maart 2005<br />
45
4.4.3. BESCHRIJVING PROCES CASE ZUIDPOORT<br />
In paragraaf 3 zijn de succesfactoren en valkuilen van integrale gebiedsontwikkeling<br />
op een rij gezet. Met deze kritische succesfactoren en bijbehorende valkuilen in<br />
het achterhoofd zal in deze paragraaf een beeld geschetst worden van de case van<br />
Zuidpoort om een indruk te geven hoe het proces verlopen is. 5<br />
Het Zuidpoort-gebied in Delft kent een lange planontwikkelingsfase en het<br />
heeft lang geduurd voordat partners elkaar gevonden hebben. Telkens waren daar<br />
obstakels die de opgave deden stranden. Vele stedenbouwkundige plannen en<br />
schetsen en projectontwikkelaars zijn de revue gepasseerd. Pas eind jaren negentig<br />
is er schot in het project gekomen. Dit kwam mede door het feit dat er een sterke<br />
initiatiefnemer naar voren stapte en de regie op zich nam. In dit geval was dat de<br />
wethouder van de portefeuille milieu, verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en<br />
vastgoed. Deze heeft zich sterk gemaakt voor de opgave waardoor er een doorbraak<br />
in het proces tot stand kwam. Dit straalde op een dusdanige manier uit naar<br />
de belangrijke betrokken actoren (ambtenaren, omwonenden en projectontwikkelaar)<br />
dat de tijd rijp was voor het realiseren van de opgave.<br />
Bij dit project zijn veel verschillende actoren betrokken. Op de eerste plaats<br />
de gemeente Delft. Daarnaast is er bij de binnenstedelijke ontwikkeling uiteraard<br />
een ontwikkelaar betrokken, te weten MAB B.V. De ontwikkelaar heeft verschillende<br />
architecten ingeschakeld om de verschillende ‘velden’ in te vullen. Tevens<br />
zijn verschillende partijen betrokken die meer vanuit een technische en bouwkundige<br />
achtergrond input leveren. De belegger, Dela Natura Uitvaartverzekeringen<br />
N.V., is de partij die eigenaar wordt van de commerciële voorzieningen. Bij dit<br />
project is ook sprake van een zware lokale betrokkenheid. Een groot aantal partijen<br />
(bewonersverenigingen en winkeliersverenigingen) is vertegenwoordigd in de belangenvereniging<br />
Zuidpoort.<br />
Bij het project Zuidpoort stonden belanghebbenden niet altijd op één lijn.<br />
Zoals hier boven is geschetst waren er veel verschillende actoren bij het project<br />
betrokken en was er niet altijd sprake van onderling vertrouwen. Er zijn wel vele<br />
pogingen gedaan om dat onderlinge vertrouwen te realiseren, door middel van<br />
bijvoorbeeld direct contact tussen de belangenvereniging en wethouder en het<br />
beschikbaar stellen van budgetten voor lokale actoren om onderzoek te laten uitvoeren.<br />
De Zuidpoort in Delft ligt aan de rand van het centrum. In het gebied bevinden<br />
zich niet alleen winkels maar ook woningen en woonboten. Er is veel energie<br />
gestoken in de interactie met zowel de bewoners als de ondernemers. Elke<br />
maand was er contact tussen de belangenvereniging en de gemeente, vaak zelfs<br />
rechtstreeks met de wethouder. Daarnaast heeft de gemeente geld beschikbaar<br />
5<br />
Bij deze beschrijving is gebruik gemaakt van de interviews die ten aanzien van het project<br />
Zuidpoort zijn gehouden met de gemeente Delft, projectontwikkelaar MAB en belangenvereniging<br />
Zuidpoort.<br />
46
gesteld voor de bewoners / ondernemers om onderzoek te doen als zij dat nodig<br />
vonden. Zo is er onder andere onderzoek uitgezet naar de mate van sociale veiligheid<br />
in het plan.<br />
Door de direct belanghebbenden nauw bij het plan te betrekken ontstaat er<br />
een situatie waarbij er korte lijnen zijn en de interactie soepel verloopt. Het is belangrijk<br />
dat communicatie van informatie via korte lijnen bij de betrokkenen komt.<br />
Hierdoor wordt het makkelijker om draagvlak te krijgen voor beslissingen die<br />
genomen moeten worden.<br />
Voor het project Zuidpoort is een overlegstructuur ingesteld. Deze overlegstructuur<br />
geldt echter niet als rechtspersoon, maar is ingesteld op basis van openheid<br />
en vertrouwen. Wel zijn contractueel afspraken vastgelegd die zowel procesmatig<br />
als inhoudelijk van aard zijn. Zo wordt het projectmanagement uitgevoerd<br />
door MAB maar de beslissingsbevoegdheid ligt bij de gemeente.<br />
Een les die uit dit project naar voren is gekomen, mede door de lange periode<br />
dat het project al loopt, is dat plannen altijd gecontroleerd moeten worden op<br />
financiële haalbaarheid. Op deze valkuil is in het project goed geanticipeerd. Een<br />
plan dat financieel haalbaar is, wordt gezien als een basis waarop men verder kan<br />
bouwen. Toch brengt dit met zich mee dat zodra zaken zijn vastgelegd het moeilijk<br />
is om deze te veranderen. Dit is enerzijds een belemmering omdat de flexibiliteit<br />
ontbreekt, maar geeft anderzijds ook zekerheid.<br />
Reflectie<br />
Vanuit het project kan een aantal kritische succesfactoren en enkele valkuilen aangegeven<br />
worden. De onderstaande tabel geeft hier een samenvatting van.<br />
Kritische succesfactoren<br />
Zuidpoort Delft<br />
Valkuilen Zuidpoort Delft<br />
Initiatief en regie Politieke draagkracht De regisseur wordt acteur –<br />
sterke focus op details<br />
Samenwerken rond gemeenschappelijk<br />
doel op<br />
basis van werkelijke belangen<br />
én vertrouwen en<br />
chemie<br />
Chemie tussen partijen<br />
Draagvlak op verschillende<br />
niveaus, dus duidelijke<br />
communicatie over doelen<br />
en randvoorwaarden<br />
Beheersbare structuur met<br />
speelruimte voor alle partners<br />
Stabiliteit en commitment<br />
voor langere termijn<br />
Sterk samenwerken van<br />
partijen<br />
Voeren van projectmanagement<br />
– structuur geven<br />
aan proces<br />
Afspraken vastleggen<br />
Verschil in kennisniveau<br />
betrokkenen<br />
Afhankelijkheden in project<br />
Onvoorziene omstandigheden<br />
project (verandering in<br />
de markt)<br />
47
De vele verknopingen in dit project, op het gebied van schaal, functies en actoren,<br />
hebben een belangrijke rol gespeeld voor wat betreft de complexiteit van het project.<br />
Zuidpoort in relatie tot schaal heeft meer betekenis dan alleen de locatie zelf:<br />
het is van belang voor het gehele centrum van Delft omdat die hiermee een impuls<br />
krijgt. De vele functies die samenkomen in het gebied, onder meer door toepassing<br />
van meervoudig ruimtegebruik, zorgen ervoor dat de uitwerking meer aandacht<br />
vraagt. Dit wordt nog eens versterkt door de sterke verknoping tussen publieke en<br />
private ruimte. Daarnaast zijn bij het project veel actoren betrokken met elk hun<br />
eigen belang. Uit deze beschrijving mag blijken dat de integrale gebiedsontwikkeling<br />
in Zuidpoort geen gemakkelijke opgave is. De politieke draagkracht en de<br />
chemie tussen de partijen hebben het project een belangrijke basis gegeven. Deze<br />
basis heeft ervoor gezorgd dat het project, na een lange weg, nu toch gerealiseerd<br />
wordt.<br />
4.5. DE BESTUURLIJK-JURIDISCHE STRUCTUUR<br />
In deze slotparagraaf komt een onderzoeksagenda op bestuurlijk-juridisch gebied<br />
aan bod. Basis voor deze paragraaf vormen de kritische succesfactoren en valkuilen<br />
zoals besproken in bovenstaande paragrafen. Er zal gekeken worden in hoeverre de<br />
bestuurlijk-juridische structuur hiervoor een kans of juist een belemmering is. De<br />
onderzoeksagenda heeft betrekking op: 1) organisatie, 2) flexibiliteit en 3) het<br />
proces en het recht. Per onderwerp is aangegeven waar de spanning aanwezig is en<br />
welke vragen dit oproept.<br />
Organisatie<br />
Dit onderdeel organisatie heeft betrekking op de legitimiteit van autoriteiten. Dit<br />
zijn natuurlijk overheden, maar ook andere partijen. De gemeente is een belangrijke<br />
schakel in het proces van integrale gebiedsontwikkeling als het gaat om initiatief,<br />
regie, samenwerking, commitment en dergelijke. In elk project kan de rol van<br />
de gemeente een andere zijn. Er is vaak ook een verschil tussen de politieke en de<br />
ambtelijke invulling. De positie van de gemeente in integrale gebiedsontwikkeling<br />
levert soms spanningen op die als belemmering kunnen werken.<br />
De eerste succesfactor die in paragraaf 3 naar voren komt gaat in op initiatief<br />
en regie. De rol die de gemeente aanneemt brengt verschillende vragen met zich<br />
mee waaronder de vraag hoe de gemeente als regisseur invloed houdt op de uitvoerder(s).<br />
Een gemeente wil enerzijds sturen, maar anderzijds is de vraag in hoeverre<br />
de gemeente zich ook met de uitvoerende taken bezig moet houden (valkuil –<br />
de regisseur wordt acteur). Dit levert een spanning op tussen hoe de gemeente haar<br />
verantwoordelijkheid neemt en dus zorg wil dragen voor de kwaliteit van de ontwikkeling,<br />
maar daarnaast ook rekening moet houden met het feit dat de publieke<br />
ontwikkelaar ook rechten heeft die gekoppeld zijn aan uitvoering en manier van<br />
handelen.<br />
48
De gemeente heeft belang bij realisatie van integrale gebiedsontwikkeling met een<br />
goede kwaliteit (meervoudig ruimtegebruik, functiemenging). Hieraan zijn doelstellingen<br />
gekoppeld die direct van invloed zijn op de gemeente, maar ook doelstellingen<br />
op andere schaalniveaus van bijvoorbeeld het rijk of de provincie spelen een<br />
rol. Zo heeft een gemeente als coördinator vaak niet alleen te maken met de partijen<br />
die direct betrokken zijn bij het project, maar zij wordt ook beïnvloed door<br />
overheden op andere schaalniveaus. Gemeentelijk beleid kan doorkruist worden<br />
door hogere niveaus, of door waterschappen. De spanning in het proces is hoe<br />
hierop te anticiperen.<br />
Flexibiliteit<br />
Bij de beschrijving van de succesfactoren en de valkuilen is flexibiliteit een begrip<br />
dat veelvuldig terugkomt. Het proces van integrale gebiedsontwikkeling is het<br />
continu balanceren tussen het vastleggen van besluiten en het open laten van mogelijkheden.<br />
Dit balanceren bepaalt de flexibiliteit die het project heeft. Dit vergt een<br />
goede samenwerking en vertrouwen tussen partijen. Toch komen hier ook vragen<br />
naar voren die juist die flexibiliteit belemmeren. De partijen in het proces hebben<br />
een eigen belang en willen dit gerealiseerd zien. Een gemeente is bijvoorbeeld van<br />
begin tot eind bij het project betrokken en – zoals hierboven uiteen is gezet – heeft<br />
te maken met verschillende belangen die zij moet vertegenwoordigen. In hoeverre<br />
is er de mogelijkheid en de bereidheid om je als gemeente al vroegtijdig op hoofdpunten<br />
vast te leggen? In hoeverre zijn andere actoren bereid hier in mee te gaan?<br />
Dit speelt ook bij het bepalen van de spelregels voor het verdere proces. Kunnen<br />
andere actoren in dit spel een vooraanstaande rol spelen of blijft de gemeente een<br />
actor die de handen niet te snel wil (en kan) binden? Het is belangrijk om als actor<br />
van tevoren de eigen rol en speelruimte aan te geven. Hiermee ontstaat duidelijkheid<br />
voor alle partijen en worden teleurstellingen voorkomen. Dit geldt dus ook<br />
voor de kaders die er gelden op bijvoorbeeld financieel, juridisch en beleidsmatig<br />
vlak.<br />
Stabiliteit en commitment voor langere termijn is een succesfactor waarbij<br />
flexibiliteit gewenst is. Dit blijkt moeilijk realiseerbaar, want hoe kunnen contracten<br />
c.q. afspraken zodanig vastgelegd worden dat zij voor de lange termijn een<br />
basis vormen? Een project van integrale gebiedsontwikkeling kent een lange doorlooptijd.<br />
De politieke structuur en de bestuurlijke veranderingen leiden soms tot<br />
grote verschuivingen in projecten. Stabiliteit komt hiermee in het gedrang en een<br />
project kan daardoor ‘last’ ondervinden van wisseling van de wacht in de politiek.<br />
Ook de financiële afspraken spelen een belangrijke rol ten aanzien van stabiliteit en<br />
commitment. Vaak worden de afspraken vastgelegd zonder dat duidelijk is welke<br />
investeringen in volgende bestuursperiodes gedaan kunnen worden. Daarnaast<br />
dienen dergelijke afspraken nog enige mate van flexibiliteit te kennen omdat een<br />
geheel dichtgetimmerd financieel plan later veel problemen kan opleveren. Dit<br />
levert spanningen op met het recht.<br />
49
Integrale gebiedsontwikkeling is een dynamisch proces dat vaak onderhevig is aan<br />
veranderingen. Juist op die momenten is flexibiliteit gewenst. De vraag is hoe bijvoorbeeld<br />
in contracten c.q. publiekprivate overeenkomsten naast rechtszekerheid<br />
en onderlinge aansprakelijkheid ook voldoende flexibiliteit aanwezig is voor nog<br />
niet voorziene ontwikkelingen? Dit is gekoppeld aan de mate van samenwerking<br />
tussen partijen op basis van vertrouwen en chemie. Als de werkelijke belangen op<br />
tafel liggen en er vertrouwen en chemie bestaat, dan zou de samenwerking soepel<br />
moeten verlopen. Om dit te bezegelen worden afspraken vastgelegd in een contract.<br />
Dit brengt enerzijds zekerheid: de afspraken worden meetbaar en er kan<br />
gekeken worden of prestaties nagekomen worden. Anderzijds heeft dit een negatieve<br />
invloed op de flexibiliteit om bijvoorbeeld in te kunnen spelen op die onvoorziene<br />
omstandigheden.<br />
Het proces en het recht<br />
Bij integrale gebiedsontwikkeling is afstemming en duidelijke communicatie een<br />
belangrijke basis. Het is dan van belang dat processen parallel met elkaar op lopen.<br />
Zo kan informatie worden uitgewisseld en worden stappen vooruit gemaakt (in<br />
plaats van achteruit als een zich probleem voordoet). Het is essentieel om een koppeling<br />
te leggen tussen het bestuurlijke en het juridische proces. Dat dit niet altijd<br />
het geval is of lastig te combineren is, kan geïllustreerd worden aan de hand van de<br />
volgende voorbeelden.<br />
Inspraak<br />
Samenwerking tussen partijen, communicatie tussen partijen en het verdienen van<br />
draagvlak, het gaat bij integrale gebiedsontwikkeling om een interactief proces. In<br />
dit proces is sprake van gerichte participatie en inspraak. Er wordt veelvuldig met<br />
partijen gesproken en overlegd. Ook in het project van Zuidpoort hadden belangengroepen<br />
regelmatig overleg met de wethouder. Dit geeft aan dat in dergelijke<br />
dynamische processen er sprake is van meer dan alleen de wettelijke inspraak. Daar<br />
waar wettelijke inspraak verplicht is, geldt vaak dat de communicatie al geweest is.<br />
Het is belangrijk om die processen te koppelen zodat de wettelijke inspraak niet als<br />
belemmering werkt in situaties aangaande integrale gebiedsontwikkeling, omdat<br />
deze niet meer op vastgepinde tijdstippen plaatsvindt, maar tijdens het gehele traject.<br />
Kwaliteiten en normen<br />
De kern van integrale gebiedsontwikkeling draait om het realiseren van kwaliteit in<br />
een gebied. De kwaliteit die heden ten dage verwacht wordt, is steeds meervoudiger.<br />
Het combineren van functies, het meervoudig ruimtegebruik, is hier een uitwerking<br />
van. Hoewel integraliteit en flexibiliteit nagestreefd wordt, is dit vaak<br />
moeilijk te realiseren. Er moet aan (wettelijke) eisen en wensen voldaan worden die<br />
dit in de weg zit. Met andere woorden, de speelruimte wordt onder andere inge-<br />
50
perkt door de wettelijke eisen waaraan voldaan moet worden, zoals milieunormen.<br />
Is het bijvoorbeeld ook mogelijk om via compensatie die regelgeving biedt de<br />
speelruimte te benoemen (zoals gedaan wordt in de aanpak van ‘Stad en Milieu’)?<br />
Bouwproces<br />
Vanuit het gedachtegoed van het Open Bouwen wordt nagestreefd dat daar waar<br />
de beslissingen het beste genomen kunnen worden ook de verantwoordelijkheid<br />
moet liggen. Het collectieve wordt gemeenschappelijk gekozen, maar daarbinnen is<br />
een grote mate van vrijheid voor individuen. Een sprekend voorbeeld is de globale<br />
inrichting van een woning, die kan overal gelijk zijn, maar er zijn ook keuzevrijheden<br />
mogelijk voor de bewoners (c.q. kopers van de woning) voor bijvoorbeeld de<br />
kamerindeling, de soort keuken en dergelijke. Er wordt gestreefd naar het leggen<br />
van een koppeling tussen het proces van bouwen en het recht. Dit betekent dat<br />
partijen met elkaar meedenken en samenwerken. Zo werkt de gemeente mee met<br />
de ontwikkelaar en werkt de ontwikkelaar mee met de bewoner. De uitvoerder<br />
blijft wel verantwoordelijk, maar de direct betrokkene heeft ook inspraak. Het is<br />
gewenst om dit juridisch vast te leggen zodat de inspraak gewaarborgd is maar ook<br />
de inzet van de andere partij. Een dergelijke aanpak heeft namelijk als risico dat<br />
betrokkenen aan hun lot wordt overgelaten omdat de verantwoordelijkheden verschuiven:<br />
een ontwikkelaar levert een ‘leeg’ huis op omdat hij dat niet in hoeft te<br />
vullen. Het is juist de samenwerking die bewerkstelligd moet worden zodat de<br />
kwaliteit wordt verhoogd voor alle partijen.<br />
Tot slot<br />
Een laatste voorbeeld koppelt een aantal spanningen zoals in deze paragraaf beschreven,<br />
het gaat daarbij om het uitzetten van een opdracht. Tegenwoordig moet<br />
deze voldoen aan de Europese aanbestedingsregels en dit betekent dat er een bestek<br />
gemaakt moet worden. Voor dit bestek staat in veel gevallen vast aan welke onderdelen<br />
het moet voldoen. Dit doet af aan de flexibiliteit omdat alles precies beschreven<br />
moet worden. De gunningscriteria zijn dan ook vaak gericht op de ‘economisch<br />
meest voordelige aanbieding’. Dit zou echter breder ingevuld moeten worden<br />
dan de vertaling naar ‘de laagste prijs’, want bijvoorbeeld ook kwaliteit, organisatie<br />
en inspraak zijn elementen die belangrijk zijn om integrale gebiedsontwikkeling<br />
tot een succes te maken. Deze laatste aspecten bieden de aanbestedende diensten<br />
een zekere beoordelingsvrijheid, maar dit is aan grenzen gebonden. Ook deze<br />
criteria dienen onder meer transparant te zijn, objectief en proportioneel en kunnen<br />
aan een rechterlijke toets worden onderworpen. 6 Dit levert complexiteit ten<br />
aanzien van de juridische invulling, maar draagt wel bij aan de succesfactoren van<br />
integrale gebiedsontwikkeling.<br />
6 Op zoek naar gaten, in: Global Dutch, februari/maart 2004, p.55.<br />
51
HOOFDSTUK 5<br />
Interactief in Brabant:<br />
het proces van het streekplan “Brabant in Balans”<br />
Mike Duijn, Adriaan Slob ∗<br />
5.1. INLEIDING<br />
Het nieuwe Streekplan, Brabant in Balans, werd op 22 februari 2002 door Provinciale<br />
Staten van Noord-Brabant vastgesteld. De voorbereiding daarvan heeft een<br />
periode van vier jaren bestreken, van mei 1998 tot februari 2002. Voor aanvang<br />
van dit proces heeft de provincie besloten dat het nieuwe streekplan door middel<br />
van een interactieve aanpak zou worden opgesteld. Dit besluit heeft tot een intensieve<br />
interactie met de Brabantse samenleving geleid. Het interactieve proces kreeg<br />
de naam ‘Over Ruimte Gesproken’. Om te leren van de ervaringen heeft de provincie<br />
een procesevaluatie laten uitvoeren. Het rapport ‘Leren van interactief beleid:<br />
evaluatie van het interactief streekplanproces in Noord-Brabant’ (Slob et al.,<br />
2002) laat zien dat het interactieve proces overwegend positief is beoordeeld. Dat<br />
neemt niet weg dat er ook kritische kanttekeningen, of liever gezegd verbeterpunten<br />
zijn gesignaleerd, die vooral betrekking hebben op de relatie tussen het gevolgde<br />
interactieve proces en de formele streekplan-procedure krachtens de Wet op de<br />
Ruimtelijke Ordening. De spanning tussen interactieve processen, die de inhoudelijke<br />
vernieuwingen, belangen en visies van stakeholders trachten te adresseren, en<br />
formele procedures en ‘oude praktijken’ die verband houden met bestaande wetgeving,<br />
wordt op verschillende manieren zichtbaar. Dit onderwerp wordt in dit<br />
hoofdstuk verder uitgediept als een illustratie van de knelpunten waar nieuwe processen,<br />
die nodig zijn voor de realisatie van ‘meervoudig ruimtegebruik’, tegenaan<br />
lopen. In dit hoofdstuk komen aan de orde: de relatie tussen een streekplanproces<br />
en de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de aanpak van het interactieve Streekplanproces<br />
in Noord-Brabant, en de evaluatie van de procesgang in Brabant. Het<br />
hoofdstuk wordt afgesloten met lessen voor meervoudig ruimtegebruik, waarbij<br />
formele en interactieve aanpakken in balans zijn.<br />
∗ De auteurs danken drs. F.J.C.M. van der Schoot voor zijn commentaar op een eerdere<br />
versie van dit artikel.<br />
53
5.2. DE WET OP DE RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Hoe Nederland er nu en in de toekomst uit moet zien, wordt geregeld in ruimtelijke<br />
plannen die door zowel het Rijk, de provincies als de gemeenten worden vastgesteld.<br />
De wijze waarop deze tot stand komen en eventueel gewijzigd worden, is<br />
geregeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna WRO). Deze wet legt de<br />
taken van de overheid vast, alsmede de rechten en plichten van burgers, bedrijven<br />
en instellingen. De burger of ondernemer krijgt met de WRO te maken als hij/zij<br />
zelf iets gaat bouwen of verbouwen, en dus iets aan de bestemming (ruimtelijke<br />
functie) van een bepaalde locatie (pand, perceel) wil veranderen. Ook als burgers<br />
het niet eens zijn met een beslissing van de gemeente, de provincie of de landelijke<br />
overheid biedt de WRO uitkomst. In dat geval heeft de burger de mogelijkheid zijn<br />
(haar) eigen zienswijze bekend te maken, of bezwaar te maken tegen de voorgestelde<br />
plannen. De WRO stelt vast hoe dat gedaan moet worden.<br />
De wet stamt uit 1965 en is sindsdien al vele malen herzien. Ook op dit<br />
moment (eind 2004) is een wetswijziging in voorbereiding en zelfs al in een vergevorderd<br />
stadium. In mei 2003 is bij de Tweede Kamer een gewijzigd wetsvoorstel<br />
ingediend.<br />
Het Streekplan als provinciaal ruimtelijk beleidskader<br />
De kern van een streekplan bestaat uit een visie op de ruimtelijke ontwikkeling en<br />
de beleidslijnen voor het provinciale planologische beleid. De beleidslijnen concretiseren<br />
de ruimtelijke visie. In een streekplan is een ontwikkelingsprogramma opgenomen<br />
met concrete maatregelen waarmee de provincie het ruimtelijke streefbeeld<br />
wil bereiken. Naast een toetsende rol neemt de provincie hiermee ook een<br />
ontwikkelende rol op zich. Een streekplan vormt het integrerende kader voor alle<br />
(voorgenomen) provinciaal beleid dat een ruimtelijke component in zich draagt,<br />
zoals een provinciaal verkeers- en vervoersplan, een provinciaal milieubeleidsplan<br />
en een provinciaal waterhuishoudingsplan. Sommige provincies 1 spreken dan ook<br />
liever over omgevingsplan dan over streekplan.<br />
Provincies zijn niet geheel vrij de ruimte naar eigen inzicht in te vullen.<br />
Streekplannen moeten passen binnen de plannen die het rijk maakt voor Nederland,<br />
vastgelegd in zogenoemde Planologische Kernbeslissingen (PKB’s). Net zoals<br />
de plannen van de gemeenten - bestemmingsplannen - moeten stroken met de provinciale<br />
streekplannen 2.<br />
Daarmee is de organisatie van het Nederlands ruimtelijk beleid een representatie<br />
van het ‘Huis van Thorbecke’ in zijn zuiverste vorm: gemeentelijk ruimtelijk<br />
beleid moet passen binnen de kaders van het provinciaal ruimtelijk beleid, dat<br />
op zijn beurt weer moet passen in het nationaal ruimtelijk beleid. Indien nodig kan<br />
1<br />
zoals de provincie Limburg met haar Provinciaal OmgevingsPlan ‘Liefde voor Limburg’<br />
(2001).<br />
2<br />
bron: http://www.vrom.nl/pagina.html?id=7794.<br />
54
de naastliggende hogere bestuurslaag, een aanwijzing geven aan de lagere bestuurslaag<br />
om het ruimtelijke beleid zodanig aan te passen, dat het (weer) past<br />
binnen de gestelde kaders, waarmee het ‘Huis’ overeind blijft.<br />
Totstandkoming van het streekplan<br />
Artikel 4, lid 1, van de WRO stelt dat ‘Gedeputeerde Staten het nodige verrichten<br />
ter voorbereiding van de bepaling van het provinciale beleid inzake de ruimtelijke<br />
ordening. Over maatregelen en plannen die van betekenis zijn voor dit beleid,<br />
horen zij vooraf de provinciale planologische commissie’.<br />
Daarnaast stelt artikel 4a, lid 2, dat Gedeputeerde Staten ‘overleg plegen<br />
met alle bij het plan betrokken andere bestuursorganen’. Welke bestuurslagen dat<br />
precies zijn, wordt niet omschreven maar gedacht kan worden aan gemeenten en<br />
waterschappen op het grondgebied van de provincie, het Rijk (ministeries van<br />
VROM, V&W, en LNV), andere buurprovincies en indien van toepassing, bestuurslagen<br />
van de aangrenzende landen Duitsland en België.<br />
De procedure om tot een ontwerp streekplan te komen, wordt in de WRO<br />
niet nader bepaald. Blijkbaar zijn provincies vrij om zelf een procedure te kiezen,<br />
mits maar aan bovenstaande voorwaarden is voldaan. Provincies zouden in de<br />
verleiding kunnen komen om van het opstellen van een ontwerp streekplan, een<br />
interne, louter tot bestuurslagen, beperkte exercitie te maken. Het consulteren van<br />
de niet-overheids actoren is niet verplicht en wordt door de WRO ook niet aangemoedigd,<br />
of zelfs maar gesuggereerd.<br />
De rol van de Provinciaal Planologische Commissie<br />
De Provinciaal Planologische Commissie is een op basis van de WRO (art 53) ingesteld<br />
adviesorgaan voor de ruimtelijke ordening. De PPC voert haar adviestaken uit<br />
ten behoeve van het provinciale bestuur maar neemt daarbij een onafhankelijke<br />
positie in. De PPC-adviezen betreffen het brede terrein van de ruimtelijke ordening,<br />
inclusief volkshuisvesting en de stads- en dorpsvernieuwing. Daarnaast wordt<br />
in de PPC op grond van artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening<br />
overleg gevoerd over ontwerp-bestemmingsplannen en geadviseerd over ontwerpen<br />
van intergemeentelijke planologische plannen en maatregelen.<br />
De PPC geeft (inhoudelijke) adviezen over de maatregelen en plannen die in<br />
het streekplan een plaats moeten krijgen. Echter, zij geeft geen adviezen over de<br />
wijze waarop het streekplan tot stand zou moeten komen, zoals bijvoorbeeld over<br />
een traditionele of een interactieve aanpak.<br />
Procedure na opstelling ontwerp-streekplan<br />
Meer gedetailleerd is omschreven wat de procedure is na opstelling van het ontwerp-streekplan,<br />
in artikel 4a, lid 3 t/m 5 van de WRO. Het ontwerp van het<br />
streekplan ligt vier weken ter inzage op het provinciehuis en bij de secretarie van<br />
de betrokken gemeenten.<br />
55
Binnen deze termijn, kan een ieder schriftelijk zijn bedenkingen omtrent het ontwerp<br />
indienen, zo stelt de WRO in artikel 4a, lid 5. In dit stadium van een streekplan-procedure<br />
wordt dus verplicht de confrontatie met de buitenwacht gezocht.<br />
Dit gaat op de volgende manier: Provinciale Staten (dus niet Gedeputeerde Staten!)<br />
stellen belanghebbenden en degenen die tijdig hun bezwaren hebben ingebracht in<br />
de gelegenheid tot een gedachtewisseling over het ontwerp. Van de gedachtewisseling<br />
wordt een verslag gemaakt dat binnen twee weken aan de aanwezigen wordt<br />
toegezonden. Een uitzondering op deze inspraakprocedure is de situatie waarin het<br />
ontwerp-streekplan gebaseerd is op een concrete beleidsbeslissing die binnen een<br />
planologische kernbeslissing wordt genomen (WRO artikel 4b, lid 7).<br />
Bij elkaar omvat de inspraaktermijn voor een ontwerp-streekplan zes weken.<br />
De bezwaren en de gedachtewisseling hierover worden vastgelegd in een zogenaamde<br />
Nota van Commentaar.<br />
Opmerkelijk is dat de vaststellingstermijn aanzienlijk ruimer bemeten is dan<br />
de inspraaktermijn, namelijk vier maanden met de mogelijkheid deze eenmalig uit<br />
te breiden met maximaal acht weken (WRO, artikel 4a, lid 6). Dat betekent dat in<br />
het uiterste geval de stap van ontwerp- naar definitief streekplan maximaal zes<br />
maanden kan duren zonder dat daar formeel gezien enige externe invloed op uitgeoefend<br />
kan worden. Dit bevordert om van de streekplan-procedure een overheidsinterne<br />
aangelegenheid te maken.<br />
Vaststelling van het streekplan<br />
Een door de minister van VROM bekrachtigd streekplan heeft een geldingsduur<br />
van maximaal tien jaar. Provinciale Staten worden geacht het streekplan ten minste<br />
eenmaal in de tien jaren te herzien (artikel 5. lid 1), of de Minister moet hiervoor<br />
vrijstelling verlenen. Ook kan de minister Provinciale Staten verplichten een<br />
streekplan vast te stellen of te herzien binnen een door hem te bepalen termijn.<br />
Uiteraard moet het streekplan daarbij een voorziening treffen om planologische<br />
maatregelen binnen het Regeringsbeleid op een juiste manier te kunnen uitvoeren.<br />
Zonodig kan de minister een aanwijzig geven over de inhoud van het streekplan.<br />
5.3. HET INTERACTIEVE PROCES ‘OVER RUIMTE GESPROKEN’<br />
De actualisering van het streekplan is in Noord-Brabant vorm en inhoud gegeven<br />
door een interactief proces, dat in mei 1998 is gestart. In ‘Brabant in Balans’<br />
(pag.11) wordt het interactieve proces gedefinieerd als ‘een samenspel van de provincie<br />
met haar partners zoals gemeenten en belangenorganisaties’. De achterliggende<br />
reden om een interactief proces te starten, is de veronderstelling dat ´door<br />
het traject van visievorming en –ontwikkeling in nauwe samenspraak met de diverse<br />
partners in te vullen, er een breed gedragen en goed uitvoerbaar ruimtelijk beleid<br />
ontwikkeld kan worden´ (Brabant in Balans, p. 12).<br />
56
Het interactieve streekplan proces, dat de naam mee kreeg ‘Over Ruimte Gesproken’,<br />
heeft ruim drie jaar in beslag genomen. In februari 2002 resulteerde dit in het<br />
streekplan ‘Brabant in Balans’. Het interactieve proces heeft drie fasen gekend<br />
waarin interactie met de Brabantse samenleving is gezocht: de Interview-, de Debat-<br />
en de Inspraakfase. Met de organisatie van de eerste twee fasen is daadwerkelijk<br />
afgeweken van een traditioneel streekplanproces. De inspraakfase sluit nauw<br />
aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de WRO.<br />
De Interviewfase<br />
In de Interviewfase van ´Over Ruimte Gesproken´ zijn 190 sleutelfiguren uit de<br />
politiek en het veld van maatschappelijke organisaties, zowel uit Brabant als daarbuiten,<br />
ondervraagd. In de interviews is gevraagd naar de knelpunten die zij ervaren<br />
in de ruimtelijke inrichting én ontwikkeling in Noord-Brabant. Ook is gevraagd<br />
naar de achterliggende oorzaken van deze knelpunten, naar de toekomstverwachtingen<br />
over het ruimtegebruik en naar mogelijke oplossingsrichtingen voor de genoemde<br />
knelpunten. Het doel van de Interviewfase is om een grondige analyse te<br />
maken van de huidige en toekomstige problematiek in Brabant, vanuit verschillende<br />
perspectieven. In de interviewfase zijn twee documenten opgesteld. Het eerste,<br />
‘Brabant Onverbloemd – Uitgesproken Meningen over het ruimtegebruik in Brabant’<br />
(november 1998), is een bloemlezing van de veelkleurige percepties van<br />
knelpunten, oorzaken en mogelijke oplossingen. In het tweede document, ‘Brabant<br />
Onverbloemd op Schema – Een probleem- en oorzaakanalyse van het ruimtegebruik<br />
in Noord-Brabant’ (mei 1999), zijn de interviewresultaten verwerkt en de<br />
ruimtelijke problemen en achterliggende oorzaken op meer systematische wijze<br />
benoemd. Beide documenten zijn te beschouwen als het richtinggevende kader<br />
onder het streekplanproces, omdat daarin de te adresseren onderwerpen voor iedereen<br />
inzichtelijk zijn gemaakt, en gereed voor verdere discussie.<br />
De Debatfase<br />
De discussie vindt plaats in de Debatfase. De Debatfase is ingeleid met het debatstuk<br />
‘Brabant Contrastrijk’ (dec. 1999), een document dat is opgesteld op basis van<br />
de Interviewfase en eerdere ruimtelijke verkenningen (zoals Brabant Manifest en<br />
Ontwerpen aan Brabant 2050). Aan de hand van ‘Contrastrijk Brabant’ is de provincie<br />
breed de discussie aangegaan met haar partners via het organiseren van regionale<br />
bijeenkomsten en een brede publieksvoorlichting (o.a. door middel van een<br />
website 3). Naast regionale bijeenkomsten is aan belanghebbenden (zowel vertegen-<br />
3<br />
Analoog aan het nagenoeg synchroon lopende Vijfde Nota-traject en de ondersteunende<br />
interactieve website ´Geef mij de Ruimte´. Op dit moment wordt het ruimte-debat in<br />
Noord-Brabant ondersteund door de website http://ruimtedebat.brabant.nl/<br />
57
woordigers van belangenorganisaties als individuele Brabanders) de mogelijkheid<br />
geboden om schriftelijk te reageren op het debatstuk en op het lopende debat zelf 4.<br />
De Inspraakfase<br />
Vervolgens is in juni 2000 de notitie ‘Brabant Uitgelijnd’ door Provinciale Staten<br />
vastgesteld en gepubliceerd. Deze notitie omvat de hoofdlijnen van het ruimtelijk<br />
beleid in de komende jaren en vormt het uitgangskader voor het ontwerpstreekplan<br />
en het ontwerp-ontwikkelingsprogramma. Een jaar later, in juni 2001,<br />
zijn beide ontwerp-plannen verschenen en in september 2001 ter visie neergelegd.<br />
Eind 2001 is een hoorzitting gehouden met Statenleden en personen uit de Brabantse<br />
samenleving. Eind februari 2002 zijn streekplan en ontwikkelingsprogramma<br />
vastgesteld door Provinciale Staten. Hoewel de titel anders doet vermoeden, is<br />
het proces gedurende deze fase, die bijna 2 jaar duurde, voornamelijk gesloten<br />
geweest. De nadruk in deze fase heeft gelegen op intern overleg en het produceren<br />
van ambtelijke stukken, waarbij alleen in het laatste gedeelte (eind 2001) nog enige<br />
interactie heeft plaats gevonden.<br />
De organisatie van ‘Over Ruimte Gesproken’<br />
De regie van het proces ligt duidelijk bij de provincie Noord-Brabant. Er is een<br />
team in het leven geroepen dat bestaat uit ambtenaren afkomstig van verschillende<br />
diensten. Zij krijgen de taak het proces te regisseren en te begeleiden. In het procesmanagement<br />
spelen de genoemde documenten een belangrijke rol. Deze markeren<br />
als het ware de overgangen in het proces. Met de documenten werd telkens een<br />
procesfase afgesloten en een nieuwe fase ingeluid. Als er een document verschijnt,<br />
krijgt het proces een nieuwe impuls en worden vanuit de samenleving reacties opgeroepen.<br />
5.4. DE EVALUATIE<br />
In het evaluatieonderzoek naar het proces van het streekplan van de provincie<br />
Noord-Brabant (Slob et al., 2002) is een telefonische enquête uitgevoerd onder<br />
betrokken stakeholders, zijn mondelinge interviews afgenomen met enkele sleutelpersonen<br />
en zijn twee workshops georganiseerd om de leerervaringen van het<br />
streekplanproces vast te leggen. Uit de enquête blijkt dat het merendeel van de<br />
ondervraagden het interactieve proces positief waardeert. Het gemiddelde rapportcijfer<br />
dat aan het streekplanproces wordt toegekend, is een 7.1. Volgens het merendeel<br />
van de ondervraagden (82%) heeft het interactieve proces ertoe geleid dat<br />
de mate waarin kennis en ideeën uit de samenleving in het streekplan zijn verwerkt,<br />
4<br />
De regionale media hebben uiteraard verslag gedaan van de regionale bijeenkomsten waardoor<br />
ook individuele Brabanders met regelmaat op de hoogte gehouden werden van het<br />
lopende proces.<br />
58
is toegenomen. Zij zijn bovendien van mening dat door het interactieve proces het<br />
draagvlak voor het streekplan is toegenomen (aldus 63% van de ondervraagden).<br />
Andere positieve resultaten zijn dat men meer inzicht heeft gekregen in de standpunten<br />
van andere partijen en dat het integrale karakter van het streekplan is bevorderd.<br />
Ruim driekwart van de ondervraagden vindt dat het proces een open en<br />
communicatief karakter heeft gehad. De meeste ondervraagden vonden de rolverdeling<br />
tussen de provincie en de betrokken doelgroepen duidelijk. Ook over het<br />
communicatieproces is men tevreden.<br />
Ondanks deze positieve beoordeling wordt ook een aantal kanttekeningen<br />
bij het proces geplaatst. Een eerste kanttekening bij het proces is dat 38% van de<br />
ondervraagden vindt dat het proces niet inzichtelijk is geweest. Zij vinden het onduidelijk<br />
wat de provincie met hun inbreng en die van andere partijen heeft gedaan.<br />
Een tweede kanttekening is dat bijna een kwart van de ondervraagden (23%)<br />
van mening is dat geen sprake is van een evenwichtige inbreng vanuit alle invalshoeken.<br />
Het streekplan besteedt volgens hen vooral aandacht aan natuur- en<br />
milieubelangen, agrarische belangen en ruimte voor water. Een derde kanttekening<br />
die bij het proces kan worden geplaatst is dat de provincie er niet in slaagt om<br />
samenhang te creëren met een ander interactief beleidstraject, het Reconstructieproces.<br />
Twee vijfde van de ondervraagden (40%) geeft aan een dergelijke samenhang<br />
niet te zien. Bijna de helft van de ondervraagden (47%) is van mening dat de<br />
provincie in verschillende trajecten niet met gelijke, eensluidende, boodschappen<br />
naar buiten treedt.<br />
De belangrijkste conclusies uit het evaluatierapport zijn hieronder verder<br />
uitgediept.<br />
Stakeholders ervaren de laatste fase als tamelijk gesloten<br />
De stakeholders waren in het evaluatierapport vrij eensluidend in hun mening.<br />
“Externe stakeholders geven aan dat het proces in de loop der tijd minder open<br />
werd. Openheid ontbrak met name ten tijde van het interne provinciale afwegingsproces.<br />
Volgens een aantal stakeholders duurde dit proces te lang. Bovendien is de<br />
provincie er niet in geslaagd om de gemaakte afwegingen helder te beargumenteren.<br />
In het verlengde daarvan ligt het gevoel dat er onvoldoende een ritme is van<br />
‘hoor en wederhoor’. Stakeholders zeggen dat zij wel werden gehoord, maar dat er<br />
niet echt naar hen werd geluisterd. Stakeholders zijn vooral ontevreden over de<br />
afsprakenkaders die aan het eind van het proces zijn vastgelegd tussen enerzijds<br />
natuur- en milieuorganisaties en anderzijds de landbouwsector. Zij zijn niet zozeer<br />
verbolgen over het feit dat op een gegeven moment, buiten het proces om, afspraken<br />
zijn gemaakt. Wel storen zij zich eraan dat zij daarbij niet betrokken waren en<br />
pas achteraf werden geconfronteerd met de uitkomsten. Deze uitkomsten hadden<br />
namelijk grote consequenties voor hun handelen” (Slob et.al., 2002).<br />
Het proces was in deze fase dus niet meer open, maar had een tamelijk gesloten<br />
karakter gekregen. Tevens werd in deze stap in het proces volgens de deel-<br />
59
nemers de heldere lijn, gebaseerd op breed gedragen ordenende principes, overboord<br />
gezet ten gunste van pragmatische keuzes op detailniveau voor de betreffende<br />
sectoren. Hierdoor verdween de tot dan toe vastgehouden integrale benadering<br />
langzaam buiten beeld.<br />
Integraal werken<br />
Het team dat het proces moest regisseren is er niet in geslaagd (of is er zelfs misschien<br />
niet op gericht geweest) verschillende interactieve trajecten op elkaar af te<br />
stemmen om daarmee de ambitie van integraal werken te verwezenlijken. Met<br />
name de afstemming met het lopende Reconstructieproces in Noord-Brabant werd<br />
door de stakeholders gemist. In het kader van het project Revitalisering Landelijk<br />
Gebied zijn voor het buitengebied in Brabant reconstructie- en gebiedsplannen<br />
gemaakt. Het is duidelijk dat deze plannen een sterk ordenende functie hebben die<br />
op zijn minst afgestemd moet zijn met de ordenende principes in het streekplan. En<br />
één van de belangrijkste ordenende principes in zowel het Reconstructie- als het<br />
streekplanproces – meervoudig en zuinig ruimtegebruik – veronderstelt integraal<br />
(of liever integratief) werken, wil het succesvol van de grond komen.<br />
Zowel het Streekplan, als het Reconstructieproces vragen om betrokkenheid<br />
en inspanning van interne en externe partijen. Beide processen krijgen hun eigen<br />
dynamiek en stellen hun eigen eisen aan het betrokken projectteam. Deze dynamische<br />
en langlopende processen zullen zodanig op elkaar afgestemd moeten worden<br />
dat zij op zijn minst niet tot tegenstrijdige resultaten leiden. Ook de wijze waarop<br />
met de betrokken partijen wordt omgegaan in het proces moet worden afgestemd.<br />
Op beide fronten is het projectteam daar volgens de betrokkenen niet in geslaagd.<br />
De stakeholders signaleren dat er sprake was van inhoudelijke tegenstrijdigheden<br />
en van langs elkaar heen werkende projectteams (Slob et. al., 2002).<br />
Transparantie van het proces<br />
Een belangrijk aandachtspunt voor interactieve processen zoals ‘Over Ruimte Gesproken’<br />
is de transparantie van het beleidsproces. In het beleid moet de procesgang<br />
voor alle betrokkenen volstrekt duidelijk zijn. Het gaat er bijvoorbeeld om<br />
wat wel en niet meer ter discussie staat of om welke inbreng van de stakeholders<br />
wordt gevraagd in bepaalde fasen (informatie, kennis inbreng, meewerken, etc.?).<br />
In het evaluatierapport werd hierover geconstateerd:“Stakeholders geven aan dat<br />
niet altijd duidelijk is wie op welk moment aan het proces meedoet en wie dan<br />
wordt vertegenwoordigd. Naast de kwestie van ‘uitnodiging en afvaardiging’ zijn<br />
ook ‘de regels van het spel’ een belangrijk aandachtspunt. Door wie worden deze<br />
opgesteld? Hoe wordt de interactie vormgegeven, op welke wijze wordt ‘bilaterale<br />
overleg’ teruggekoppeld naar het lopende proces? En welke invloed kunnen andere<br />
partijen daarop uitoefenen?” (Slob et. al., 2002). De transparantie van het proces<br />
was dus niet erg groot voor de deelnemers.<br />
60
Organisatie<br />
De wijze waarop het Streekplanproces intern was georganiseerd maakte het moeilijk<br />
om de opgedane kennis en ervaringen vast te houden voor de organisatie. Het<br />
Kernteam fungeerde als apart projectteam binnen de provinciale organisatie en was<br />
belast met de organisatie van het interactieve proces van het Streekplan. Het Kernteam<br />
had geen 1 op 1 relatie met de beleidsafdeling Ruimtelijke Ordening van de<br />
provincie, die zich normaliter bezighoudt met de ontwikkeling en uitvoering van<br />
beleid binnen de kaders van het streekplan. Na verschijnen van het streekplan werd<br />
het team opgeheven en werden de mensen geabsorbeerd door verschillende beleidsafdelingen.<br />
Hierdoor verdampte de kennis en ervaring die was opgedaan.<br />
Nergens in de organisatie is een centraal geheugen georganiseerd, waardoor men<br />
kan worden behoed voor toekomstige valkuilen en fouten.<br />
5.5. DE SPANNING TUSSEN INTERACTIEVE PROCESSEN EN FORMELE PROCEDURES<br />
Dit boek gaat over de spanning tussen meervoudig ruimtegebruik en de enkelvoudigheid<br />
van het recht. Bij het Brabantse Streekplan hebben we geconstateerd dat er<br />
een spanning zat in het evenwicht tussen geslotenheid en openheid van het proces<br />
over de verschillende procesfasen heen. De belangrijkste oorzaak waarom het proces<br />
in de laatste fase weer tamelijk gesloten werd moet worden gezocht in het<br />
spanningsveld tussen enerzijds interactieve processen, die flexibiliteit en improvisatie<br />
vragen, en anderzijds de formele procedures, die weinig ruimte bieden. Deze<br />
procedures worden min of meer afgedwongen door de Wet op de Ruimtelijke<br />
Ordening en liggen tamelijk vast en laten beperkte ruimte voor openheid. De termijnen,<br />
die in de Wet zijn vastgelegd, geven aanleiding tot een intern georiënteerd<br />
proces. De termijnen die zijn vastgelegd voor de inspraak vanuit de samenleving en<br />
de verwerking van de ingesproken reacties in het definitieve streekplan zijn uit<br />
balans.<br />
Daarbij komt nog dat de provinciale ambtenaren heel goed op de hoogte<br />
zijn van de te volgen procedure en hun inbreng met name leveren in deze laatste<br />
fase. Intern overleg ter voorbereiding van de te volgen koers vindt over het algemeen<br />
in deze fase plaats. Dit interne overleg slurpt veel tijd en is onzichtbaar voor<br />
de externe betrokkenen, waardoor het proces voor hen niet meer te volgen is.<br />
Het hier geconstateerde probleem is eerder algemeen dan ‘uniek’. In heel<br />
veel interactieve processen wordt dit probleem gesignaleerd (Edelenbos, et. al.<br />
2003). Hetzelfde ‘mechanisme’ – open beginnen, gesloten eindigen – heeft zich<br />
bijvoorbeeld ook voorgedaan in het interactieve streekplanproces dat heeft geresulteerd<br />
in het Streekplan Gelderland 1996. Ook hier is men open en interactief begonnen,<br />
maar naar de mening van de betrokken maatschappelijke partijen, gesloten<br />
geëindigd (Duijn en Van der Schoot, 1998). Het probleem heeft dus een hardnekkig<br />
karakter en zal waarschijnlijk ook niet zo eenvoudig aan te pakken zijn.<br />
61
Wetten zijn over het algemeen erop gericht een aantal afwegingen in balans te<br />
brengen en gewenst gedrag bij actoren af te dwingen dan wel op zijn minst te bevorderen.<br />
In het geval van de WRO zijn er procedures voor inspraak en afweging<br />
aangegeven. Wetten hebben echter niet alleen een formele werking en hun reikwijdte<br />
is niet alleen extern, maar leidden ook tot interne praktijken bij de beleidsinstantie.<br />
Deze praktijken omvatten bepaalde handelingen, routines en omgangsvormen<br />
binnen de beleidsinstantie die veel zeggen over ‘hoe men gewend is een bepaald<br />
probleem op te pakken’. In onze analyse staan deze ‘oude praktijken’, die zijn<br />
gegroeid rond formele wetten, op gespannen voet met de ‘nieuwe praktijken’, die<br />
nodig zijn voor het op interactieve wijze aanpakken van beleidsvraagstukken. De<br />
‘oude praktijken’ zijn over het algemeen naar binnen gericht, op procedures en<br />
termijn gefixeerd en sterk beheersmatig en inhoudelijk georiënteerd. De oude praktijken<br />
werken dus sterk van binnen naar buiten. De ‘nieuwe praktijken’ zijn daarentegen<br />
meer gericht op het genereren van gezamenlijke ideeën en oplossingen, het<br />
creëren van draagvlak en zijn sterk procesmatig georiënteerd. De nieuwe praktijken<br />
leggen juist veel nadruk op het van buiten naar binnen werken.<br />
Volgens ons zijn veel van de opgetreden knelpunten in het proces hieraan<br />
verbonden. Het kernteam kreeg eigenlijk onbewust (overigens niet alleen het kernteam,<br />
maar ook de provinciale organisatie) de opdracht deze nieuwe praktijken te<br />
ontwikkelen. In de zoektocht hiernaar is er te weinig aandacht geweest voor het<br />
documenteren en vastleggen van die nieuwe praktijken ten behoeve van toekomstige<br />
processen. Dit heeft ertoe geleid dat er te weinig aandacht was voor het scheppen<br />
van duidelijkheid over het proces en de ‘spelregels’. Hoewel het kernteam<br />
uiteindelijk een eigen nieuwe praktijk heeft ontwikkeld, leverde die spanning op<br />
met de wijze van werken van de organisatie. De “oude praktijken” kregen in de<br />
laatste fase weer de overhand. Anderzijds is er weinig aan gedaan om het geleerde<br />
over de “nieuwe praktijken” vast te houden. Het kernteam werd opgeheven en<br />
daarmee ‘verdampte’ de kennis binnen de organisatie.<br />
5.6. VIJF LESSEN VOOR <strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />
Naar onze mening leidt meervoudigheid tot meerstemmigheid: bij meervoudig<br />
ruimtegebruik worden vrijwel automatisch meerdere belangen aangesproken en<br />
dus gemobiliseerd. Onze huidige wetgeving is niet goed in staat om met de meerdere<br />
dimensies van die meerstemmigheid om te gaan, en daarom zijn – naast de wettelijke<br />
procedures – interactieve processen een vereiste om meerdere belangen op<br />
een goede manier bij elkaar te brengen en gedeelde oplossingen te vinden. Maar dit<br />
levert spanning op tussen de bestaande praktijk van de wetgeving en de nieuwe<br />
processen. Het proces van het Brabantse streekplan is een treffend voorbeeld van<br />
de spanning die een meervoudig proces oproept tussen wettelijke procedures enerzijds<br />
en het interactieve proces anderzijds. Hieruit hebben wij vijf lessen gedestilleerd<br />
voor het organiseren van interactieve processen in het kader van meervoudig<br />
62
uimtegebruik. Deze hebben betrekking op de procesaanpak, de transparantie van<br />
het proces, de verbinding tussen procedures en interactie, het integraal werken en<br />
het ontwikkelen van nieuwe praktijken in combinatie met het vasthouden van kennis<br />
daarover. Hieronder worden deze verschillende lessen uitgewerkt.<br />
De procesaanpak<br />
De interactie met de betrokken actoren is cruciaal in het proces om tot gezamenlijke<br />
en gedragen oplossingen te komen voor meervoudig ruimtegebruik. Voor een<br />
goed proces zijn de volgende ingrediënten noodzakelijk (van As et. al., 2004):<br />
− Een stakeholderanalyse vooraf om te weten welke actoren betrokken moeten<br />
worden in welke fasen van het proces<br />
− Keuzes over de wijze waarop de actoren worden betrokken (van consultatie<br />
tot meebeslissen)<br />
− Een onafhankelijke procesbegeleider en -regisseur, die het vertrouwen heeft<br />
van alle participanten in het proces<br />
− Een procesplan waarin aangegeven wordt hoe het proces wordt ingedeeld<br />
en via welke stappen het tot een einde wordt gebracht. Dit dient mede om<br />
de transparantie van het proces te vergroten (zie hierna)<br />
Transparantie van het proces<br />
Volgens ons zou het enorm kunnen helpen als de procesgang en spelregels voor de<br />
betrokkenen vooraf duidelijk zijn. In de praktijk wordt dat vaak overgeslagen onder<br />
het argument dat het bestuur politiek verantwoordelijk is en beslist. Hier worden<br />
echter transparantie en verantwoordelijkheid door elkaar gehaald. Het geven<br />
van duidelijkheid over de verantwoordelijkheden hoort juist bij het transparant<br />
maken van het proces. Naar onze mening hebben participanten die hun tijd ter<br />
beschikking stellen van het proces daar ook recht op.<br />
Daarom zou voorafgaand aan het proces een procesplan moeten worden<br />
opgesteld, dat duidelijkheid geeft over de processtappen die gezet zullen worden.<br />
Daarbij kan ondermeer aan de orde komen wie betrokken wordt op welk moment<br />
en in welke rol. Dit procesplan zou daarnaast aan moeten geven wat de ‘speelruimte’<br />
(wat ligt vast, wat staat ter discussie? ) is in het proces en wat de ‘spelregels’<br />
zijn. Dit biedt de participanten een belangrijk houvast in het proces.<br />
De verbinding tussen formele procedures en interactief werken<br />
In de procesgang van het Brabantse Streekplan is men er nauwelijks in geslaagd een<br />
verbinding te leggen tussen interactief werken enerzijds en het volgens van formele<br />
procedures anderzijds. Dit aspect behoeft uitgebreide aandacht en verdient een<br />
meer creatieve aanpak. Vanuit het proces van het Brabantse streekplan zijn de<br />
volgende aanbevelingen relevant voor meervoudig ruimtgebruik:<br />
− Kom sneller met tussenproducten en leg uit hoe daarin rekening is gehouden<br />
met de commentaren van de verschillende partijen.<br />
63
− Betrek de beleidsafdelingen eerder in het proces. In het voorbeeld van het<br />
Brabantse streekplan werden deze pas op het eind betrokken, waardoor deze<br />
fase tamelijk gesloten en erg tijdrovend was.<br />
− Benut de formeel voorgeschreven inspraakmomenten in het interactieve<br />
proces. Immers, op dat moment is er toch sprake van een contactmoment.<br />
− Geef politici een duidelijkere rol in het markeren van de verschillende momenten<br />
in het proces. Bijvoorbeeld als er keuzes zijn of moeten worden gemaakt.<br />
Integraal werken<br />
Meervoudig ruimtegebruik veronderstelt integraal werken. Over de grenzen van<br />
afzonderlijke, sectorale ruimtelijke functies heen moeten nieuwe inrichtingsvarianten<br />
gevonden worden. Vaak zullen de actoren erom vragen om verschillende lopende<br />
processen beter op elkaar af te stemmen, zoals in het geval van Brabant de<br />
twee lopende ruimtelijke planprocessen (het streekplanproces en het Reconstructieproces).<br />
Als van externe partijen inbreng wordt gevraagd, zullen zij problemen<br />
en oplossingen inbrengen die zich niet zullen houden aan de ambtelijke rationaliteit<br />
(de kokers). Een sectorale aanpak van deze opgave zal te weinig opleveren. Voor<br />
integraal werken kunnen de bestaande ambtelijke routines en de interne, sectoraal<br />
georiënteerde, organisatie een belangrijke hindernis worden. Veel meervoudige<br />
oplossingen komen niet over het obstakel van de verkokering heen. Effectieve en<br />
robuuste oplossingen komen pas van de grond als zij gebaseerd zijn op een integrale<br />
(zo integraal mogelijke) ruimtelijke afweging. Een ‘kokeroverstijgende’ wijze van<br />
organiseren en een hoger echelon dat kan helpen bij optredende knelpunten, zou<br />
voor meervoudig ruimtegebruik belangrijke obstakels kunnen wegnemen.<br />
Ontwikkelen van nieuwe praktijken en vasthouden van kennis daarover<br />
Besluitvormers en beleidsmakers moeten zich er veel meer van bewust zijn dat voor<br />
meervoudig ruimtegebruik nieuwe ‘praktijken’ nodig zijn, die nog moeten worden<br />
ontwikkeld. In het voorbeeld van het Brabantse streekplan hebben wij laten zien<br />
dat het kernteam eigenlijk aan de slag werd gezet om deze nieuwe ‘beleidspraktijken’<br />
te ontwikkelen, maar dat dit niet als zodanig expliciet werd herkend.<br />
Om bewust te bouwen aan de ‘nieuwe praktijken’ is het nodig dat er wordt<br />
geleerd van de ervaringen met interactief werken. Wij pleiten ervoor dat de kennis<br />
hierover wordt opgeslagen, bijvoorbeeld door onderzoek te koppelen aan deze<br />
processen, en er een plek wordt gecreëerd voor het overdragen van ervaringen<br />
tussen betrokken medewerkers. Wij bevelen dan ook aan om meer aandacht te<br />
geven aan het organiseren van ‘intern geheugen’ en ervaringen beter vast te leggen<br />
en over te dragen. Op zo’n manier kunnen de nieuwe praktijken systematischer<br />
worden ontwikkeld.<br />
Onderzoekprogramma’s, zoals <strong>Habiforum</strong>, kunnen hierbij faciliterend optreden.<br />
64
LITERATUUR<br />
As, D.M. van, J. Edelenbos, A.F.L. Slob, W.S.R. Stoter, De professionalisering van<br />
de Interactieve Overheid, STB-04-47, TNO-STB, Delft, 2004<br />
Duijn, M., F.J.C.M. van der Schoot, Evaluatie open plan proces ontwerp-streekplan<br />
Gelderland (hoofdrapport), TNO Inro-P98-016, Delft, 1998.<br />
Edelenbos, J., M.W. van Buuren, D.M. van As, M. Duijn, A.F.L. Slob en W.J.V.<br />
Vermeulen, Milieubeleid van, voor en door de burger: uitkomsten van het<br />
‘lerende’ evaluatieonderzoek naar het Stimuleringsprogramma Burger en Milieubeleid,<br />
Rotterdam, 2003.<br />
Slob, A.F.L., M. Duijn en T.C.M. Verbeeten, Leren van interactief beleid: evaluatie<br />
van het interactief streekplanproces in Noord-Brabant, TNO-STB-02-24,<br />
Delft, 2002.<br />
65
DEEL II<br />
DE KRACHT VAN PROCESMANAGEMENT
HOOFDSTUK 6<br />
De potentie van Internet bij meervoudig ruimtegebruik<br />
Mildo van Staden<br />
6.1. INLEIDING<br />
Dit hoofdstuk gaat in op de rol die Internet kan spelen bij beleidsprocessen om<br />
meervoudig ruimtegebruik te stimuleren. De kenmerken van het Internet kunnen<br />
bij uitstek de integrale benadering van afwegingen die past bij meervoudig ruimtegebruik<br />
ondersteunen. Het Internet kan informatie en kennis bij elkaar brengen en<br />
bijdragen aan een transparanter en toegankelijker informatieaanbod. Op het ogenblik<br />
vinden er nog betrekkelijk weinig integrale afwegingen plaats over meervoudig<br />
ruimtegebruik, in casu de ondergrond. Formele wetgeving is nog sterk “verkokerd”<br />
en vermoedelijk ontbreekt het wetgevers en projectontwikkelaars aan een overzicht<br />
van allerlei aspecten die een rol spelen bij meervoudig ruimtegebruik.<br />
De veronderstelling van de Initiatiefgroep (Provincie Zuid Holland, Royal<br />
Haskoning, Milieubeleid Rotterdam, Groene Hart team, TNO, HBG en de Stichting<br />
Kennistransfer Bodem), is dat het Internet kansen biedt om verkokering van<br />
het veld te doorbreken en relevante kennis en informatie bij elkaar te brengen<br />
waardoor de kwaliteit van besluiten zal kunnen stijgen. De Initiatiefgroep is gestart<br />
met een website www.ondergrondsruimtegebruik.nl. Deze moet vragers en aanbieders<br />
van kennis en informatie bij elkaar brengen: projectontwikkelaars (voornamelijk<br />
vragers), overheden (zowel als vrager als aanbieder), wetgevers (aanbieders),<br />
juristen (aanbieders), wetenschap, onderzoek & advies (aanbieders).<br />
Uiteindelijk zal de website idealiter beantwoorden aan de volgende ambities:<br />
− zoveel mogelijk transparantie realiseren van het kennisaanbod, waaronder<br />
juridische kennis over ondergronds bouwen;<br />
− het stimuleren van kennisuitwisseling en kennisontwikkeling op het gebied<br />
van ondergronds bouwen;<br />
− het bieden van ondersteuning aan integrale afwegingen bij besluitvorming<br />
over ondergronds-bouwen-projecten.<br />
De Initiatiefgroep heeft een groeitraject uitgezet en in dit stadium is de website nog<br />
bescheiden van opzet. Op de website staat nu een stappenplan dat een initiatiefnemer<br />
van een ondergronds-bouwen-project ondersteuning biedt in de verschillende<br />
fasen die doorlopen moeten worden met betrekking tot ondergronds bouwen. De<br />
website zal later worden uitgebreid met meer producten en diensten. De initiatief-<br />
69
groep laat zich daartoe ook inspireren door andere initiatieven van kennisontsluiting<br />
op Internet 1 .<br />
Het doel van dit hoofdstuk is om op een beschouwende wijze aan te geven<br />
wat de mogelijkheden, maar ook (wat nu nog) de beperkingen zijn om het Internet<br />
te gebruiken ter ondersteuning van meervoudig ruimtegebruik.<br />
6.2. HET ANALYSEKADER: OVER INTERNET, INNOVATIES EN GEBRUIKERS<br />
De analyse in dit hoofdstuk zal ingaan op aspecten van innovatie die moeten bijdragen<br />
aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de website, te weten het<br />
stimuleren van meervoudig ruimtegebruik. Aan bod komen enkele gebruikersaspecten<br />
die te maken hebben met de toegevoegde waarde van de website en of de website<br />
aansluit bij de dagelijkse routines van mensen. Tot slot komen elementen aan<br />
de orde die te maken hebben met kennisdeling en organisatie en een relatie hebben<br />
met de wijze waarop kennis en informatie gedeeld wordt. De analyse elementen<br />
worden hieronder kort toegelicht 2 .<br />
Type innovatie<br />
Het is mogelijk drie vormen van innovatie te onderscheiden, die hieronder uitgewerkt<br />
zijn naar kennisuitwisseling: 3<br />
Product innovatie – de vernieuwing is gericht op het product of de dienst. Het<br />
product of de dienst ondergaat een verandering; bestaande producten of diensten<br />
worden aangepast of nieuwe toegevoegde waarde producten en diensten worden<br />
gecreëerd.<br />
Proces innovatie – de vernieuwing richt zich op het proces: dataverkeer, methodes<br />
van dataverwerking en opslag worden herzien en aangepast aan de hand van nieuwe<br />
concepten en ideeën. Het beter plannen, stroomlijnen en afstemmen van informatie-<br />
en fysieke processen met als resultaten transparantie, efficiency voordelen<br />
en meer maatwerk zijn de uitgangspunten.<br />
1<br />
KEI Kenniscentrum voor Stedelijke Vernieuwing, http://bewoners.pagina.nl,<br />
http://ruimtelijke-ordening.pagina.nl<br />
2<br />
Het analysekader is geïnspireerd op onderzoek dat door TNO-STB is uitgevoerd. Dat zijn:<br />
Impact of Electronic Commerce studies voor het Telematica Instituut, OECD, Ministerie van<br />
Economische Zaken en Ministerie van Verkeer en Waterstaat/DGTP 2000-2002; Nieuwe<br />
gemeenschappen op het Internet (2000) in opdracht van de KRO; Ontgrenzing van beleid;<br />
implicaties van ICT voor het werken van rijksambtenaren (2002), voor het Ministerie van<br />
BZK; Verschuivende Panelen, over ICT gebruik door maatschappelijke organisaties (2003),<br />
voor BZK.<br />
3<br />
Zie Impacts and perspectives of Electronic Commerce, a transaction structure approach to<br />
assessing the dynamics an d impacts of ‘b2b electronic commerce, TNO-STB, 2000.<br />
70
Strategische innovatie – de vernieuwing is gericht op het veranderen en herdefiniëren<br />
van relaties tussen bijv. kennisdragers, kennisvragers, intermediairs. Die kunnen<br />
leiden tot meer en efficiëntere samenwerking, betere garantie op kwaliteit en<br />
maatwerk. Het bewerken, onderhouden, behouden en aantrekken van relaties zijn<br />
hier essentieel.<br />
Gedeeld belang<br />
Een veel bezochte website heeft meestal een specifiek, gedeeld, belang waardoor<br />
gebruikers steeds weer terugkomen. Bij schaarste aan informatie kan een website<br />
iets betekenen. De kennis kan worden geleverd of gedeeld, – er is dan sprake van<br />
een gedeeld, kennisgericht belang –, maar de betekenis kan ook verder gaan. Als er<br />
geen sprake is van kennisschaarste, is een andere behoefte om sociale relaties, of<br />
relaties van netwerken te onderhouden.<br />
Instrumenteel versus organisch gebruik<br />
In een instrumentele benadering wordt Internet vooral gezien als een instrument<br />
om min of meer expliciete doelstellingen te verwezenlijken, of om het functioneren<br />
van een organisatie of netwerk te vergemakkelijken of te ondersteunen. Een instrumentele<br />
benadering kenmerkt zich door een meer centralistisch perspectief op<br />
de organisatie of op de informatievoorziening in die organisatie.<br />
De organische benadering past bij de trend van ketenomkering die het Internet<br />
kenmerkt. Het netwerkkarakter van Internet maakt dat gebruikers makkelijker<br />
zelf informatie kunnen aanbieden en verspreiden waardoor de klassieke rolverdeling<br />
van zender en ontvanger op zijn kop komt te staan. Een website is minder een<br />
top-down werkelijkheid, maar wordt telkens opnieuw (bottum-up) vormgegeven<br />
door wisselende groepen van deelnemers 4 .<br />
Virtueel organisatietype<br />
Er zijn verschillende websites die gezien kunnen worden als een soort virtuele organisatie<br />
waar informatie- en kennisuitwisseling centraal staat. Een type virtuele<br />
organisatie zegt iets over de wijze waarop informatie en kennis uitgewisseld wordt<br />
en hoe de verantwoordelijkheid is verdeeld tussen partijen die in een netwerk betrokken<br />
zijn. Factoren die een virtuele organisatie bepalen zijn 5 : de mate waarin<br />
ICT verbindingen tussen mensen en informatie mogelijk maakt, of er sprake is van<br />
voorgeschreven formats van interactie, of er sprake is van vaste of wisselende deelnemers,<br />
frequentie en intensiteit van interacties. De mate van afhankelijkheid tussen<br />
partijen en bezoekers als het gaat om toegang, alsmede verdeling en het gebruik<br />
van informatie en kennis.<br />
4 Zie Nieuwe media en gemeenschappen (2001), TNO-STB.<br />
5 idem.<br />
71
6.3. DE WEBSITE GEANALYSEERD<br />
Type innovatie<br />
Over de verschillende aspecten van meervoudig ruimtegebruik is veel informatie<br />
beschikbaar, maar deze is niet transparant en bij elkaar gebracht. Het stappenplan<br />
dat op de website te volgen is kan gezien worden als een eerste aanzet om informatie<br />
op een meer innovatieve wijze te structureren. Het informatieve gehalte van het<br />
stappenplan is vooralsnog echter beperkt. Het stappenplan is bovendien generiek<br />
en weinig toegesneden op individuele situaties en behoeften van startende bouwers,<br />
bouwers met veel of juist weinig kennis etc.<br />
De Initiatiefgroep wil meer investeren in juridische producten en die integreren<br />
in het stappenplan of elders onderbrengen op de website:<br />
− een overzicht van (komend) recht en diensten, en deze visualiseren en met<br />
elkaar in verband brengen;<br />
− het bijhouden en bediscussiëren van (komend) recht;<br />
− het aanbieden van juridisch procesmanagement;<br />
− het toevoegen van regels, verordeningen en plannen van gemeenten.<br />
Uit deze ideeën komt naar voren dat de juridische component in de productontwikkeling<br />
een belangrijke rol moet spelen. Bouwers en ontwerpers, overheden en<br />
bedrijven die besluiten moeten nemen in projecten van ondergronds bouwen hebben<br />
te maken met wet- en regelgeving. De wet- en regelgeving is op activiteiten<br />
(bemalen, damwand aanbrengen, ontwateren e.d.) en op sectorale leest (bijv. per<br />
afdeling van het ministerie van VROM) geschoeid. In projecten van ondergronds<br />
bouwen spelen verschillende activiteiten, dus ook verschillende wet- en regelgeving<br />
tegelijkertijd een rol. De initiatiefgroep stelt vast dat een juridisch product ontbreekt<br />
dat inzicht verschaft in wet- en regelgeving die in een bepaalde fase van een<br />
project relevant is. Met doorlink- en verwijsfuncties kan op het Internet informatie<br />
over wet- en regelgeving in samenhang worden bezien.<br />
De Initiatiefgroep wil producten en diensten met lagere en hogere toegevoegde<br />
waarde leveren. Producten en diensten met lage toegevoegde waarde kunnen<br />
kostenneutraal blijven en gratis aangeboden worden. Denk bijvoorbeeld aan<br />
een uitgebreid stappenplan, een basaal overzicht van wet- en regelgeving met onderlinge<br />
verwijzingen, discussies over komend recht in online fora etc. Producten<br />
en diensten met hogere toegevoegde waarde moeten appelleren aan een concrete<br />
behoefte en een hoge mate van customisatie (‘op maat’) informatie bevatten. In<br />
afwegingen die tot besluiten moeten leiden over meervoudige ruimtegebruik is een<br />
hoge toegevoegde waarde van belang.<br />
De Initiatiefgroep denkt nu bijvoorbeeld aan het ‘product’ juridisch procesmanagement<br />
dat gebruikers moet adviseren en begeleiden in hun besluitvorming of<br />
management van processen. Maar, en dat ziet de Initiatiefgroep ook al, naarmate<br />
de begeleiding meer maatwerk vraagt zal ook persoonlijke begeleiding nodig zijn,<br />
omdat het Internet daarin zijn beperkingen kent.<br />
72
Een ander idee is om alle relevante en op het onderwerp betrekking hebbende<br />
juridische informatie beschikbaar te stellen. Dit moet georganiseerd worden. Voor<br />
een deel is juridische informatie (m.n. wet- en regelgeving) publiekelijk te raadplegen<br />
en dus vrij eenvoudig op de website te zetten, of door te linken. Publieke instellingen<br />
zijn verplicht om op verzoek juridische informatie beschikbaar stellen.<br />
Private instellingen – in feite de juridische dienstverleners - beschikken over informatie<br />
die zij niet verplicht zijn ter beschikking te stellen, maar waar een vergoeding<br />
voor gevraagd mag worden. Juist deze private partijen beschikken over interessante<br />
jurisprudentie die in afwegingen over ondergronds bouwen gebruikt kan worden.<br />
Hierin schuilt de hogere toegevoegde waarde.<br />
Als juridische dienstverleners een vergoeding vragen voor het beschikbaar<br />
stellen van hun informatie, zal deze investering terugverdiend moeten worden. Een<br />
mogelijkheid is dat gebruikers betalen voor informatie. Ervaring met Internet leert<br />
dat gebruikers bereid zijn te betalen als die informatie uniek is, of als hoge transactiekosten<br />
aanwezig zijn om informatie elders te verkrijgen. De Initiatiefgroep heeft<br />
voorlopig voor een optie gekozen, die vaker voorkomt in de Internetwereld. Private<br />
partijen krijgen een ‘advertorial’ waarin reclame gemaakt mag worden voor het<br />
bedrijf, of waarin diensten aangeprezen mogen worden.<br />
De Initiatiefgroep denkt vooral aan product innovatie, maar ze zal ook de<br />
mogelijkheden van proces innovatie onder ogen moeten zien met als doel om gebruikers<br />
meer bij de website te betrekken. De wijze waarop het stappenplan is<br />
ontwikkeld kan al getypeerd worden als een bescheiden vorm van proces innovatie:<br />
data, informatie en kennis zijn verzameld en bij elkaar gebracht. Maar de proces<br />
innovatie zou pas echt vernieuwend zijn als ook nieuwe ontwerpmethoden voor<br />
gebruikers openstaan die het stappenplan verder kunnen aanvullen en verrijken. De<br />
huidige mogelijkheid van e-mail is te beperkt en te omslachtig. Bij nieuwe ontwerpmethoden<br />
kunnen gebruikers bottum-up eigen kennis en ervaring in het stappenplan<br />
kwijt. Het stappenplan blijft ‘under construction’ en zal nooit af zijn. De<br />
gebruiker wordt daarmee niet alleen de ontvangende partij van informatie, maar<br />
zal ook en vooral de bron van informatie worden. Als zender heeft de gebruiker<br />
meer macht en controle over zijn verhaal waardoor zijn betrokkenheid bij de website<br />
zal toenemen. Nieuwe ontwerpmethoden vergroten de mogelijkheden voor<br />
ondersteuning van informele kennisuitwisseling over meervoudig ruimtegebruik.<br />
Het inbedden van het Internet in bestaande fysieke netwerken en activiteiten<br />
kan goed werken. De naamsbekendheid van een website kan vergroot worden<br />
door aansluiting te zoeken bij al bestaande fysieke netwerken en activiteiten zoals<br />
het versturen van nieuwsbrieven en het organiseren van congressen en themabijeenkomsten.<br />
De Initiatiefgroep voelt veel voor deze ‘actieve variant’ zoals zij het<br />
zelf noemt (daar tegenover staat de passieve variant waarbij alleen de elektronische<br />
infrastructuur wordt aangeboden). Tevens stelt zij dat de actieve variant in feite een<br />
voortzetting is van de wijze waarop activiteiten rond kennisuitwisseling nu plaats-<br />
73
vinden. De randvoorwaarden voor een goede mix van virtuele en fysieke activiteiten<br />
zijn dus aanwezig.<br />
Strategische innovatie op de website is nog heel bescheiden, terwijl dit wel<br />
past binnen de ambities van de initiatiefgroep. De enige vorm van strategische<br />
innovatie is marktsegmentatie: de Initiatiefgroep richt zich op projectontwikkelaars<br />
(bouwers en ontwerpers). De uitrol en differentiatie van nieuwe juridische producten<br />
kan tot nieuwe en scherpere marktsegmentatie leiden van juristen, bedrijven en<br />
overheden. Nieuwe relaties kunnen ontstaan wanneer gebruikers met elkaar in<br />
discussie treden en kennis uitwisselen. Gebruikers worden dan snel terugkerende<br />
gebruikers omdat ze iets te brengen en te halen hebben. Loyaliteit kan toenemen<br />
door de hogere toegevoegde waarde van producten op de website, zoals gedetailleerde<br />
(private) juridische informatie en het juridische procesmanagement. Dit zijn<br />
immers unieke producten die een gebruiker verder kan helpen waardoor de binding<br />
van de gebruiker met de website toe zal nemen.<br />
Gedeeld belang<br />
Om gebruikers te binden dient het directe, gedeelde belang voor de gebruikers<br />
helder te worden gemaakt. Uit de plannen kan opgemaakt worden dat de website<br />
een aantrekkingskracht moet uitoefenen op mensen met uiteenlopende professionele<br />
achtergronden en competenties. Deze mensen delen de problematiek van<br />
ondergronds ruimtegebruik en willen daarover kennis ter beschikking stellen of<br />
met elkaar delen. De beschikbare juridische informatie en kennis over ondergronds<br />
ruimtegebruik moet daarbij een cruciale rol spelen. Deze omschrijving van het<br />
gedeelde belang is misschien nog wat te algemeen om te appelleren aan een direct<br />
belang van de gebruiker.<br />
Een direct belang van de gebruiker zou kennisschaarste kunnen zijn. Maar is<br />
er wel een door potentiële gebruikers problematisch ervaren kennisschaarste, of<br />
een leemte in kennis? De door de Initiatiefgroep gepercipieerde kennisschaarste<br />
kan hier omschreven worden als juridische informatie over ondergronds bouwen<br />
die niet transparant en geïntegreerd bij elkaar is gebracht om integrale besluiten te<br />
nemen. De vraag is hoe hardnekkig potentiële gebruikers het probleem ervaren van<br />
te weinig kennis. Misschien geven zij de voorkeur aan bestaande routines door<br />
adhoc besluiten te nemen in plaats van te kiezen voor integrale afwegingen. Wat<br />
ook speelt is hoeveel informatiekosten zij moeten maken om het gewenste inzicht<br />
te krijgen. Als het probleem hardnekkig is en de informatiekosten hoog, dan zal de<br />
website duidelijk iets toevoegen. 6 Als het probleem hardnekkig is, maar de informa-<br />
6<br />
In dit verband kan verwezen worden naar het succes van de Maghreb website. Dit succes is<br />
mede te danken aan een gebrek aan Marokkaanse kranten in Nederland waardoor Marokkaanse<br />
jongeren niet alleen weinig nieuws te lezen krijgen over de Marokkaanse gemeenschap<br />
en het thuisfront, maar ook geen platform hebben om zich naar andere groeperingen<br />
in Nederland (m.n. autochtonen) te uiten. De website vulde deze leemte perfect op.<br />
74
tiekosten laag (ofwel de informatie is beschikbaar), dan zal de gebruiker niet van<br />
zijn routines afwijken en zal de site niet veel toevoegen.<br />
Als het gaat om het stappenplan en de geïntegreerde informatievoorziening<br />
daaromheen, constateert de Initiatiefgroep dat bedrijven en overheden al tal van<br />
methoden gebruiken om het management en het proces van ruimtelijke projecten<br />
in goede banen te leiden. Ook dit zijn kennisontwikkelingstrajecten. Dit sluit aan<br />
bij een groeiende behoefte die de Initiatiefgroep constateert bij overheden en bedrijven<br />
om van elkaars processen te leren 7 . De website ondergronds ruimtegebruik<br />
zou zich moeten positioneren rond initiatieven en trajecten die nu al uitgezet zijn.<br />
Instrumenteel versus organische gebruik<br />
De website gaat uit van een door de Initiatiefgroep ervaren probleem: de informatie<br />
over ondergronds bouwen moet meer transparant en integraal worden aangeboden<br />
waarbij het Internet een rol moet spelen. Een andere zienswijze op de problematiek<br />
die van onderop door gebruikers gestalte krijgt is er nu nog niet. De<br />
opzet en de organisatie van de informatiehuishouding van de website geschiedt nu<br />
nog top-down. Een bottum-up benadering zou meer tot levendigheid leiden, waarbij<br />
de website zich makkelijker zal ‘laten vullen’. Mogelijkheden om de informatievoorziening<br />
meer van onderop te organiseren zijn het openstellen van fora, discussielijsten<br />
en ontwerpmethoden om de gebruiker in staat te stellen zelf het stappenplan<br />
te verrijken. De bottum-up benadering is essentieel wil men het Internet effectief<br />
gebruiken als ondersteuning voor interactieve processen. De vraag is echter of<br />
vanuit een instrumentele start, de website nog wel benut kan worden als een platform<br />
waar allerlei activiteiten en verbindingen worden samengebracht. Nieuwe<br />
ontwerpmethoden zijn eenvoudiger in te bedden als de website op organische wijze<br />
tot stand komt.<br />
Virtueel organisatietype<br />
Een belangrijke ambitie van de Initiatiefgroep is dat de website verbindingen legt<br />
tussen mensen. De overdracht van informatie is dan cruciaal. Nu zijn de interacties<br />
nog beperkt. Het opvragen en overdragen van informatie beperkt zich tot ‘harde<br />
kennis’ zoals publicaties, voorbeeldprojecten en externe links. Publicaties gaan over<br />
projecten, wetenschappelijk en toegepast praktisch onderzoek. Informatie toevoegen<br />
kan niet rechtstreeks, maar indirect met tussenkomst van de webmaster. Het<br />
opnieuw vormgeven of bewerken van informatie is (nog) niet mogelijk. Informatie<br />
wordt niet gedeeld door mensen gericht op collectieve actie, of gezamenlijk ontwerp.<br />
De website bevat niet de mogelijkhden voor fora, discussiegroepen, chats en<br />
dergelijke. Het genereren van ‘zachte kennis’ via kennisuitwisseling of door opiniërend<br />
debat is echter belangrijk voor de ondersteuning van interactieve processen.<br />
7 Zie Bageo Juridisch.<br />
75
Als het gaat om de vormgeving van de interacties, dan beperkt die zich tot nu toe<br />
tot de vijf initiatiefnemers. Om de kennisuitwisseling in beweging te krijgen en het<br />
aanbod transparanter te maken zullen de bezoekers zelf moeten meedoen. Dit<br />
komt de veelvormigheid en rijkheid van interacties ten goede en uiteindelijk dus<br />
ook het aanbod van informele kennis.<br />
De website zou tot doel moeten hebben om bestaande relaties tussen actoren<br />
te onderhouden, maar ook nieuwe relaties mogelijk te maken. Dit kunnen duurzame<br />
relaties worden, maar ook tijdelijke. Dit is een cruciaal onderdeel omdat kennis<br />
en informatie tot nu toe verspreid is over verschillende actoren. In formele zin<br />
kunnen rond het informatieaanbod afspraken gemaakt worden om de informatietoevoer<br />
te regelen. Een PPS constructie biedt een mogelijkheid om de juridische<br />
informatie afkomstig van private partijen – juridische dienstverleners - te formaliseren<br />
en aan te bieden op de website. In informele zin moeten de relaties gestalte<br />
krijgen door interacties.<br />
De ambities die vastgesteld zijn door de Initiatiefgroep wijzen het meest in<br />
de richting van een virtuele platform organisatie. De website vormt dan een combinatie<br />
van enerzijds informatie en structuur die van bovenaf wordt ingebracht, en<br />
anderzijds interactie tussen de gebruikers. Het moet een virtuele ontmoetingsplek<br />
worden waar kennis en informatie gebracht en gedeeld wordt.<br />
6.4. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN<br />
In de conclusies wordt ingegaan op de bijdrage die het medium Internet kan hebben<br />
bij het stimuleren van meervoudig ruimtegebruik.<br />
De analyse laat zien dat er in potentie aanzienlijke mogelijkheden zijn om<br />
met Internet het informatieaanbod rond meervoudig ruimtegebruik transparanter<br />
en toegankelijker te maken.<br />
De belanghebbenden kunnen zich beter informeren en worden zich beter<br />
bewust van alle aspecten die met meervoudig ruimte gebruik te maken hebben.<br />
Maar het aanbieden van informatie wil nog niet zeggen dat deze op het moment<br />
van een beslissing ook altijd bruikbaar is. Daarvoor is ‘timing’ en maatwerk in<br />
besluitvorming van belang. Ondergronds bouwen is een complexe zaak. Het stappenplan<br />
is – zeker in de huidige vorm – slechts een vereenvoudigde weergave van<br />
de complexe werkelijkheid. Producten en diensten met hoge toegevoegde waarde<br />
zijn voor besluitvorming maar moeilijk te realiseren. Veel van de informatie in<br />
besluitvorming heeft een grillig en ongestructureerd karakter en is niet eenduidig<br />
vast te leggen. Kennis laat zich domweg moeilijk codificeren.<br />
De potentie van de website zal vooral zijn om geïnteresseerden beter te<br />
informeren over en bewust te maken van allerlei aspecten die te maken hebben met<br />
de ondergrond. De website heeft meer indirect effect op formele processen en kan<br />
niet zozeer direct vertaald worden naar formele besluitvorming over wet- en regelgeving.<br />
76
Als de website beschouwd kan worden als een bewustwordingstool dan is de cruciale<br />
vraag hoe de website kan appelleren aan een direct belang en de behoeften van<br />
de gebruiker. Hoe gaat de website gepositioneerd worden naar de gebruiker. Aanscherping<br />
zou in overweging genomen kunnen worden:<br />
− Het risico is dat een probleem dat door de Initiatiefgroep wordt gepercipieerd,<br />
niet gedeeld of beleefd wordt door de doelgroepen. Stel vooraf vast of<br />
deze problematiek gedeeld wordt of creëer mogelijkheden en ruimte op de<br />
website om andere perspectieven op de centrale problematiek aan de orde te<br />
stellen.<br />
− Maak duidelijk in hoeverre de website een aanvulling of vervanging kan zijn<br />
op de wijze waarop mensen nu al informatie en kennis delen. Een dergelijke<br />
analyse moet duidelijk maken of de website iets te bieden heeft en zo ja,<br />
waar de zwaartepunten moeten liggen. Ook zal dan duidelijk worden of het<br />
accent meer op kennisschaarste, of meer op het ondersteunen van communicatie<br />
zal komen te liggen.<br />
− Het ‘gedeelde belang’ van het delen van kennis is wat abstract. Sluit meer<br />
aan op de concrete belevingswereld van de vragers van kennis door specifieke<br />
projecten en casussen op te nemen.<br />
− Het is raadzaam om een preciezer beeld te krijgen van wat ’anderen doen’<br />
aangezien de Initiatiefgroep zelf constateert dat meerdere partijen al bezig<br />
zijn om de ondergrond ‘inzichtelijk te maken’. Wat houden die aanwijzingen<br />
concreet in? Kan daarop aangehaakt worden?<br />
− Om de website levendiger te maken zal het concept van ketenomkering<br />
nadrukkelijker een plek moeten krijgen in de innovatieprocessen. De gebruiker<br />
zal mogelijkheden aangereikt moeten krijgen om zelf op allerlei manieren<br />
en in allerlei vormen informatie en kennis te leveren.<br />
77
HOOFDSTUK 7<br />
Processuele en procedurele benadering<br />
van ruimtelijke ontwikkeling<br />
Jurian Edelenbos<br />
7.1. INLEIDING<br />
In het domein ruimte is ‘ruimtelijke kwaliteit’ een kernbegrip geworden (Soeterbroek,<br />
Edelenbos en Nooteboom, 2003). Over het realiseren van ruimtelijke kwaliteit<br />
wordt verschillend gedacht. Sommigen hebben het idee dat het zorgvuldig<br />
volgen van bestaande wet- en regelgeving voldoende is voor het realiseren van<br />
ruimtelijke kwaliteit. Dit procedurele perspectief legt de nadruk op het ordentelijk<br />
en efficiënt regelen en procedureren van ruimtelijke besluitvorming. Volgens dit<br />
perspectief vindt goede ruimtelijke besluitvorming plaats als de formele regels en<br />
procedures nauwgezet gevolgd worden.<br />
Anderen, daarentegen, beweren dat ruimtelijke kwaliteit niet zozeer via<br />
procedures, maar vooral via processen tot stand kan komen. “De ruimtelijke ontwikkelingsopdracht<br />
vereist coproductie, publiekprivate samenwerking en direct<br />
veelstemmige representatie van maatschappelijke voorkeuren” (De Bruijn, Teisman,<br />
Edelenbos en Veeneman, 2004, p.12). Dit processuele perspectief legt het<br />
accent meer op een kwalitatief goede organisatie en management van processen van<br />
ruimtelijke besluitvorming. Goede ruimtelijke besluitvorming vindt plaats als er<br />
veel zorg en aandacht is besteed aan een goed verloop van het samenwerkingsproces<br />
tussen actoren met uiteenlopende belangen, waarden en perspectieven op het<br />
ruimtelijk probleem en de oplossingen daarvoor.<br />
In dit hoofdstuk worden deze twee benaderingen nader geduid en verder<br />
uitgewerkt. De processuele benadering komt in paragraaf 2 aan bod, de procedurele<br />
benadering in paragraaf 3. In deze paragrafen wordt continu gesproken in termen<br />
van contrasten tussen beide benaderingen van ruimtelijke ontwikkeling. In<br />
deze twee paragrafen wordt beargumenteerd dat de procedurele benadering ten<br />
onrechte dikwijls als enige oplossing wordt gezien en gehanteerd voor problemen<br />
op het gebied van processen van besluitvorming. In paragraaf 4 worden conclusies<br />
getrokken over ‘de dubbele keuze’ tussen beide logica’s om ruimtelijke vraagstukken<br />
op te lossen. Hierin wordt uitgewerkt dat problemen bij ruimtelijke besluitvorming<br />
niet enkel vanuit de procedurele of de processuele benadering moet worden<br />
opgelost, maar dat beide benaderingen gehanteerd moeten worden; startend<br />
79
vanuit de procesoptiek moeten koppelingen worden gelegd tussen de processuele<br />
en de procedurele benadering.<br />
7.2. DE PROCESSUELE BENADERING:<br />
OVER ONTWERP, MANAGEMENT EN ARCHITECTUUR<br />
Inleiding<br />
Er is een toenemende aandacht voor de processuele benadering van ruimtelijke<br />
besluitvorming (Teisman, 1992; 1997; 2001b; De Bruijn, Ten Heuvelhof en In ‘t<br />
Veld, 1998; Edelenbos, 2000; De Bruijn, Teisman, Edelenbos en Veeneman,<br />
2004). Wanneer voor een processuele benadering wordt gekozen voor het oplossen<br />
van een ruimtelijk probleem, dan kiest men ervoor om via het organiseren en laten<br />
verlopen van ordentelijke interactieprocessen tussen actoren met tegengestelde<br />
belangen, waarden en zienswijzen te komen tot bevredigende resultaten voor belanghebbenden.<br />
Er wordt dus duidelijk gekozen om via het proces tot uitkomsten<br />
te komen, en bijvoorbeeld niet via een inhoudelijke voorkeur of via bepaalde wettelijk<br />
voorgeschreven algemene procedures. De kern van de procesbenadering is<br />
dat belanghebbende partijen onderling afspraken maken over het te volgen proces<br />
om tot ruimtelijke besluitvorming te kunnen komen. Zij roepen daarbij vaak de<br />
hulp in van een onafhankelijke procesmanager om hen hierbij te ondersteunen.<br />
Partijen spreken af dat zij zich aan bepaalde vooraf gedefinieerde spelregels van het<br />
samenwerkingsproces zullen houden (De Bruijn, Ten Heuvelhof en In ‘t Veld,<br />
1998).<br />
Doelen van de processuele benadering<br />
In de literatuur worden veelal twee argumenten gehanteerd voor het volgen van<br />
een processuele benadering bij ruimtelijke vraagstukken: draagvlak en verrijking<br />
(Edelenbos, 2000; Teisman, 2001b). Een processuele benadering houdt rekening<br />
met actoren die over blokkademacht beschikken en die er daardoor voor kunnen<br />
zorgen dat ruimtelijke besluitvorming stagneert. Het betrekken van deze actoren<br />
zorgt ervoor dat zij uitkomsten zullen accepteren dan wel tolereren, omdat zij zich<br />
hebben gecommitteerd aan het zorgvuldig doorlopen van een van tevoren opgesteld<br />
samenwerkingsproces. Er ontstaat draagvlak.<br />
Het tweede argument is verrijking. Doordat partijen met verschillende middelen<br />
(kennis, geld, besluitvormingsmacht, blokkademacht, et cetera) bij elkaar<br />
worden gebracht wordt een groot probleemoplossend potentieel in stelling gebracht.<br />
Het vermogen om complexe problemen op te lossen wordt zo vergroot.<br />
Door het aanboren van kennis, deskundigheid en creativiteit van meerdere actoren<br />
kan het ruimtelijke vraagstuk in al zijn facetten beter begrepen worden en kunnen<br />
oplossingen met een groot oplossend vermogen worden bedacht. Kennis, informatie<br />
en preferenties zijn in de huidige, pluralistische samenleving te zeer verspreid<br />
over tal van actoren om vanuit één centraal gezichtspunt ruimtelijke vraagstukken<br />
80
op te lossen. Bovendien zijn probleemsituaties ambigu en dynamisch: pas door<br />
interactie tussen betrokkenen en onder invloed van maatschappelijke processen<br />
worden posities ingenomen en komen handelingsalternatieven in beeld.<br />
Vaak worden beide argumenten, draagvlak en verrijking, als wederzijds<br />
uitsluitende aspecten gezien: goede, inhoudelijke ideeën moeten worden afgezwakt<br />
omwille van het verwerven van draagvlak. De procesbenadering bestrijdt deze<br />
gedachtegang. Draagvlak en verrijking liggen sterk in elkaars verlengde. Een zorgvuldige<br />
behandeling (bescherming, combinatie en integratie) van verschillende<br />
belangen, middelen, waarden en perspectieven zorgt juist voor het genereren van<br />
draagvlak voor het proces en de uitkomsten die het produceert (Edelenbos, 2000).<br />
Procesontwerp en -management<br />
Het centrale achterliggende idee achter de processuele benadering is dat niet zozeer<br />
de inhoud van het beleid wordt ontworpen, maar wordt getracht een proces van<br />
ruimtelijke ontwikkeling te ontwerpen en uit te voeren om uiteindelijk door belanghebbenden<br />
gedeelde inhoud (bijvoorbeeld projectresultaten) te kunnen genereren.<br />
De processuele benadering gaat ervan uit dat actoren verschillende perspectieven,<br />
belangen en waarden hanteren over een ruimtelijke vraagstuk en de geprefereerde<br />
oplossingen voor dat vraagstuk. Dit uitgangspunt maakt het onmogelijk om<br />
vooraf de inhoudelijke normen te specificeren waaraan de resultaten moeten voldoen.<br />
Normen zijn dan ook niet uitgangspunten van een ruimtelijke besluitvormingsproces,<br />
maar eerder uitkomsten van dat proces.<br />
Binnen de processuele benadering wordt vaak onderscheid gemaakt tussen<br />
procesontwerp en -management (De Bruijn, Ten Heuvelhof en In ‘t Veld, 1998;<br />
Edelenbos, 2000; Teisman, 2001b). Voor aanvang van een ruimtelijk besluitvormingsproces<br />
wordt dit proces eerst in grote lijnen opgezet. Een onafhankelijke<br />
procesbegeleider neemt dit vaak voor zijn of haar rekening, omdat deze een neutrale<br />
positie heeft in het ruimtelijke vraagstuk; de procesbegeleider heeft geen inhoudelijk<br />
belang bij het vraagstuk. De procesbegeleider maakt het procesontwerp niet<br />
solistisch, maar in samenspraak met centrale belanghebbende partijen (Edelenbos,<br />
2000). De stakeholders moeten immers achter het procesontwerp staan om het<br />
gezag ervan te garanderen. Aspecten die in een procesontwerp aan de orde kunnen<br />
komen zijn onder andere (vgl. De Bruijn, Ten Heuvelhof en In ‘t Veld, 1998; Edelenbos,<br />
2000):<br />
− organisatie van het interactieve proces: op hoofdlijnen wordt het proces<br />
georganiseerd, waarbij aandacht wordt besteed aan de rollen, posities, taken<br />
en verantwoordelijkheden van en informatiestromen tussen de belanghebbenden;<br />
− bepaling van de randvoorwaarden: het speelveld van het proces wordt gemarkeerd<br />
met procesrandvoorwaarden, zoals deadline van het proces, budget<br />
en personele ondersteuning van het beleidsproces, alsmede de inhoudelijke<br />
randvoorwaarden;<br />
81
− opstellen van de spel- en gedragsregels: afspraken worden gemaakt over hoe<br />
de betrokken partijen met elkaar zullen interacteren en communiceren om<br />
tot besluitvorming te kunnen komen;<br />
− formuleren van in- en uitstapregels: regels worden geformuleerd ten aanzien<br />
van het tussentijds verlaten van of deelnemen aan het proces;<br />
− wijze van besluitvorming/beslisregels: bepaald wordt door wie en op welke<br />
wijze (bijvoorbeeld door een gekwalificeerde meerderheid of op basis van<br />
consensus) tot finale besluitvorming wordt gekomen.<br />
Het procesontwerp is niet zelf-uitvoerend; het moet in het proces worden geëffectueerd<br />
en zonodig worden aangepast. De uitvoering van deze afspraken wordt<br />
procesmanagement genoemd. Procesmanagement richt zich vooral op het begeleiden<br />
van interacties, discussies en onderhandelingen tussen belanghebbenden volgens<br />
de eerder gemaakte afspraken in het procesontwerp. De uitvoering van het<br />
proces kan tot inzichten leiden dat de eerder opgestelde regels en afspraken in het<br />
procesontwerp moeten worden herzien. Er is sprake van een constante wisselwerking<br />
tussen procesontwerp en procesmanagement. Ook al omdat de omgeving<br />
waarbinnen het procesontwerp wordt toegepast voortdurend in beweging is. Het<br />
ontwerp ligt dus niet vast, maar ‘evolueert met het proces mee’ (Koppenjan, 2001).<br />
Procesmanagement gaat uit van dynamiek en complexiteit in belangen en<br />
perspectieven van vele actoren. In die invalshoek past een omgevingsgerichte aanpak<br />
door alle belanghebbenden tijdig te laten participeren in het proces op basis<br />
van een open dialoog. Door interactie tussen belanghebbenden wordt de probleemstelling<br />
helder en worden oplossingen gekozen en uitgewerkt. Dit kan een andere<br />
oplossing zijn dan de initiator in het begin voor ogen had. Bij procesmanagement<br />
wordt het te snel aangeven van een oplossing voor het probleem niet nagestreefd,<br />
omdat het de noodzaak van het kennen van alle belangen negeert en bovendien de<br />
indruk wekt dat andere belangen niet serieus worden genomen. De procesbenadering<br />
wordt in de praktijk toegepast op verschillende soorten processen, als publiekprivate<br />
samenwerking (Van Ham en Koppenjan, 2002), interbestuurlijke processen<br />
(De Bruijn, Ten Heuvelhof en In ‘t Veld, 1998) en interactieve beleidsprocessen<br />
(Edelenbos, 2000; Edelenbos en Monnikhof, 2001). Ieder proces vraagt om zijn<br />
eigen op maat gesneden procesaanpak. Standaardontwerpen of blauwdrukken voor<br />
complexe ruimtelijke processen bestaan niet.<br />
Procesarchitectuur<br />
In de literatuur over de procesbenadering wordt naast procesontwerp en procesmanagement<br />
ook nog onderscheid gemaakt in procesarchitectuur (Teisman, 2001b;<br />
Edelenbos, Teisman en Reudink, 2003). Uit diverse studies over nieuwe processen<br />
(interactieve beleidsvorming, publiekprivate samenwerking, et cetera) komt naar<br />
voren dat deze procesexperimenten tot op dit moment nog weinig bijdragen aan<br />
bestuurlijke, politieke en maatschappelijke vernieuwing. Oorzaak hiervan is dat<br />
nieuwe processen tot op heden nog een matige institutionele inbedding kennen<br />
82
(Edelenbos, 2000; Edelenbos en Monnikhof, 2001; Teisman, 2001b). Met andere<br />
woorden: de procesarchitectuur van nieuwe processen blijkt nog wel eens te worden<br />
vergeten bij procesontwerp en -management. Het gevolg hiervan is dat nieuwe<br />
processen losgekoppeld raken van formele besluitvorming en resultaten van de<br />
processen in geringe mate doorwerken in eindbeslissingen of vervolgprocessen van<br />
overheden. De procesarchitectuur schrijft richtlijnen voor om de verbinding tussen<br />
nieuwe processen en formele besluitvormingsprocessen te organiseren (zie verder:<br />
Edelenbos, Teisman en Reudink, 2003).<br />
7.3. DE PROCEDURELE BENADERING VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING<br />
Inleiding<br />
Als counterpart van de processuele benadering bestaat de procedurele benadering<br />
van ruimtelijke ontwikkeling (Edelenbos, 2000; Weggeman, 2003). In deze paragraaf<br />
wordt deze benadering verder uitgewerkt. Eerst wordt ingegaan op de toenemend<br />
procedurering van ruimtelijke besluitvorming die de laatste jaren heeft<br />
plaatsgevonden. Daarna wordt beargumenteerd dat procedurering ten onrechte als<br />
oplossing voor procesproblemen wordt doorgevoerd. Vervolgens wordt de stap<br />
gezet naar de afbrokkelende maatschappelijke legitimiteit van de procedurele benadering,<br />
waarvoor de procedures rond inspraak en MER als voorbeelden worden<br />
gebruikt.<br />
Procedurering van ruimtelijke besluitvorming<br />
Er blijkt een onuitroeibare neiging te zijn om ruimtelijke besluitvorming verdergaand<br />
te procedureren. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft daar blijk<br />
van daar men continu op zoek is naar vereenvoudiging van bestaande wet- en regelgeving<br />
(verkorting bezwaar- en beroepsprocedures). Deze nadruk op procedurering<br />
van ruimtelijke besluitvorming wordt ook wel juridisering genoemd. Het kan<br />
omschreven worden als ‘het proces waarin in een opvallende mate gebruik wordt<br />
gemaakt van en een beroep wordt gedaan op formele rechtsregels om sociale relaties<br />
(….) te ordenen met uitsluiting van (cursivering JE) andere mogelijkheden of<br />
bestaande alternatieven’ (De Goede, 2000, p.388). Juridisering is breder dan procedurering<br />
daar het drie verschijningsvormen kent (Van Kemenade e.a., 1997,<br />
p.18; Weggeman, 2003, p.85):<br />
− een toename van wet- en regelgeving;<br />
− een toename van het beroep op de rechter;<br />
− een verbreding van de rol van de rechter.<br />
In dit artikel wordt de term procedurering in plaats van juridisering centraal gesteld,<br />
waarmee het exclusief gericht zijn op het organiseren van ruimtelijke besluitvorming<br />
via procedures wordt bedoeld (waarbij in het midden wordt gelaten of er<br />
sprake is van een streven naar een toename of afname van formele regels om ruim-<br />
83
telijke processen te ordenen). Voor een bespreking van een brede juridisering van<br />
ruimtelijke besluitvorming wordt verwezen naar De Goede (2000), Klinkers (2002)<br />
en Weggeman (2003).<br />
Wetgevende versus processuele benadering<br />
In 1994 luidde de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) de noodklok<br />
over de besluitvorming over ruimtelijke investeringsprojecten. De kwaliteit<br />
van de besluitvorming stond volgens de WRR onder druk en moest sterk worden<br />
verbeterd. De WRR onderscheidt twee categorieën veranderingsvoorstellen (vgl.<br />
De Bruijn c.s., 1996, pp.83-87; Klaassen, 1995): 1<br />
− voorstellen voor de aanpak en het management van de beleidsvorming<br />
(WRR, 1994, pp.63-64);<br />
− voorstellen voor verbetering van bestuurlijk-juridische processen (WRR,<br />
1994, pp.78-81).<br />
Hoewel het WRR-rapport het belang van een goede procesgang van ruimtelijke<br />
besluitvorming aangeeft, ligt in het rapport de nadruk toch nog sterk op wetgeving<br />
en fasering van het beleidsproces als aangrijpingspunten voor verbetering. Opvallend<br />
is dat het rapport deels haar eigen analyse negeert, waarin meer en beter procesmanagement<br />
van ruimtelijke besluitvorming wordt aanbevolen.<br />
Het contrast tussen het zoeken van oplossingen in de procedurele en de<br />
processferen geeft De Ridder (1997) treffend weer. Hij onderscheidt in dat perspectief<br />
een tweetal soorten problemen: (1) inherent-procedurele problemen; en<br />
(2) procedure-gerelateerde problemen. In de eerste variant wordt de procedurele<br />
vormgeving van de besluitvorming benadrukt (vgl. WRR, 1994). De tweede variant<br />
stelt het management van de besluitvorming centraal (zie: Teisman, 1992; Klaassen,<br />
1995; De Bruijn, c.s., 1996). Vanuit de inherent-procedurele problemen worden<br />
de moeilijkheden in het beleidsproces rechtstreeks toegeschreven aan onvolkomenheden<br />
in het geheel van wet- en regelgeving en procedures dat voor het<br />
betreffende beleidsproces relevant is. Vanuit de procedure gerelateerde problemen<br />
worden de moeilijkheden juist gezocht in het gedrag of de interactie van partijen in<br />
het beleidsproces. Een veelgemaakte fout is nu dat verondersteld wordt dat problemen<br />
op het vlak van het proces van ruimtelijke besluitvorming opgelost zouden<br />
kunnen worden door middel van het veranderen van formele regels en procedures.<br />
Zo zou de medewerking van gemeenten kunnen worden afgedwongen door regels,<br />
wetten en procedures aan te scherpen. Oplossingen voor problemen in het proces<br />
van beleidsvorming worden dan echter op de verkeerde plaats gezocht. “Procedurele<br />
oplossingen liggen minder direct voor de hand indien de diagnose een proce-<br />
1<br />
De Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid onderscheidt ook nog een derde categorie<br />
veranderingsvoorstellen, die hier voor de lijn van het verhaal buiten beschouwing wordt<br />
gelaten. Deze derde categorie gaat over de verbetering op het vlak van financiering, zoals<br />
privatisering in de vorm van een geprivatiseerd infrastructuurfonds (WRR, 1994, p.70).<br />
84
dure-gerelateerd probleem aanwijst. Aan deze diagnose ligt weliswaar de veronderstelling<br />
ten grondslag dat ongewenst gedrag door middel van procedurele voorzieningen<br />
kan worden afgeremd of onmogelijk gemaakt, maar daarin schuilt een overschatting<br />
van wat regels en procedures vermogen om actoren in het gareel te krijgen.<br />
(…) Bestuurlijke en politieke wil laat zich niet door procedures creëren” (De<br />
Ridder, 1997, pp.20-22). De nodige vraagtekens kunnen worden gezet bij de utopische<br />
gedachte dat belangentegenstellingen met procedurele oplossingen te verzachten<br />
zijn, zeker als daar een harde spierballenaanpak voor wordt gekozen. Een<br />
dergelijke aanpak intensiveert eerder de belangentegenstellingen.<br />
Bij procedurele oplossingen stuit men al gauw op de grenzen van de gedragsbeïnvloeding<br />
met behulp van regels. De kern van de problemen waar het hier<br />
om gaat liggen elders. De reële belangentegenstellingen die met de ontwikkeling<br />
van een ruimtelijk project gepaard gaan, worden scherper door het vraagstuk van<br />
de verdeling van steeds schaarser wordende ruimte over steeds meer aanwendingsmogelijkheden.<br />
Procedurele innovaties kunnen dergelijke belangentegenstellingen<br />
niet oplossen, hooguit beter zichtbaar maken of juist verdoezelen. Vlek<br />
(1995, in: De Ridder, 1997, p.24) verwoordt het als volgt: ‘Juridische constructies<br />
kunnen in ieder geval nooit een vervanging zijn van voor het moeilijke politiekbestuurlijke<br />
handwerk van draagvlak creëren, paden effenen en tegenstellingen<br />
overbruggen. Zoals Montesquieu reeds schreef: Het is een heel slecht beleid om<br />
iets bij wet te veranderen dat door gewoonte veranderd zou moeten worden’.<br />
Het toepassen van procedurele oplossingen voor processuele problemen<br />
werkt dus niet; sterker nog: het werkt contraproductief. Pogingen om problemen<br />
in de processfeer van ruimtelijke besluitvorming via procedurele oplossingen te<br />
verhelpen leiden tot de paradox van beheersing: ‘(...) hoe meer de overheid probeert<br />
de effectiviteit en efficiency van dergelijke grootschalige, non-routinematige<br />
processen in zijn greep te krijgen via gedetailleerde controle en beheersmaatregelen,<br />
hoe sterker de tegendruk vanuit de gecontroleerden en hoe geringer de effectiviteit<br />
en efficiency van het beleid uiteindelijk zullen blijken te zijn’ (‘t Hart, 1993,<br />
in: De Ridder, 1997, p.27).<br />
Er zijn enkele nadelen verbonden aan het exclusief volgen van procedurele<br />
paden om problemen in ruimtelijke besluitvorming op te lossen. Een eerste is dat<br />
de uitkomsten van een procedurele benadering per definitie een zero-sum karakter<br />
hebben; het realiseren van win-win situaties wordt uitgesloten, met name als besloten<br />
wordt de rechter in te schakelen via beroep (Raad van State). Juridische interpretatie<br />
van het ruimtelijke probleem leidt vaak tot vernauwing van de scope van<br />
een geschil. Het wordt dan onmogelijk om oplossingen te vinden waar meerdere<br />
(tegengestelde) belangen tegelijk mee kunnen worden gediend. “By restricting the<br />
range of legally recognizable causes of action, segmenting complex and interrelated<br />
problems into discrete legal actions, and limiting allowable information, the courts<br />
make it hard to reach judgements that accommodate the real concerns of all interested<br />
parties” (Süsskind en Cruikshank, 1987, p.71).<br />
85
Daarnaast blijven de inhoudelijke dimensies van het conflict overeind na een uitspraak<br />
van de rechter, omdat deze op procedurele gronden een uitspraak doet<br />
waarmee het eigenlijke conflict onbeslecht blijft. Bijvoorbeeld, bestuursrechters<br />
(Raad van State) zien het als hun belangrijkste taak om een rechtmatigheidsoordeel<br />
te geven over een voorliggend overheidsbesluit en zullen dus geen boodschap hebben<br />
aan het gegeven dat de bezwaren van een meerderheid van de appelanten niet<br />
wordt gehonoreerd. De bestuursrechter toetst daarnaast de rechtmatigheid ex tunc<br />
– naar het moment van totstandkoming van het besluit – hetgeen leidt tot een formeel-procedurele<br />
benadering van de bestuursrechter: een rechterlijke uitspraak<br />
wordt gedaan ten aanzien van procedures en niet op grond van de inhoud van een<br />
besluit (Weggeman, 2003, p.108). De onderliggende waarden en belangen van<br />
partijen blijven veelal buiten beschouwing.<br />
Bovendien bevordert conflictbeslechting via de rechter de polarisatie; er<br />
wordt niet gezocht naar creatieve (meervoudige) oplossingen voor het conflict.<br />
Sterker nog: een rechterlijke uitspraak betekent niet altijd dat een conflict wordt<br />
beslecht. “When parties choose to enter the legal system, it becomes more difficult<br />
for them to exchange information and adjust their positions. As a result, satisfactory<br />
solutions may be overlooked, and resources that could otherwise be devoted<br />
to finding creative solutions are poured into carrying on a fight” (Carpenter en<br />
Kennedy, 1988, p.21).<br />
Tenslotte zijn de kosten erg hoog en zijn (rechterlijke) procedures tijdrovend<br />
en langdurig (Weggeman, 2003, p.168). Finale geschillenbeslechting wordt<br />
niet bereikt en dat geeft aanleiding tot een pingpong-systeem met vele vervolgprocedures<br />
(Polak, 2000). Burgers worden voor de keus gesteld om in het ongelijk te<br />
worden gesteld of een Pyrrusoverwinning te boeken als gevolg van het verstrikt<br />
raken in het procedureweb (Weggeman, 2003, p.109). 2<br />
Als allerlaatste nadeel kan worden genoemd dat het benadrukken van procedurele<br />
benadering van ruimtelijke besluitvorming ertoe leidt dat overheden hun<br />
best doen om alles volgens de regels van de wet te doen, en niet meer dan dat. Dit<br />
leidt tot een verdergaande bureaucratisering en proceduralisering van overheids-<br />
2<br />
Vanwege bovenstaande nadelen van juridische geschillenbeslechting wordt steeds meer<br />
toevlucht genomen tot alternatieve geschillenbeslechting, een term die vanuit de Angelsaksiche<br />
wereld is overgewaaid. Ook wordt wel de term ‘mediation’ gebruikt (Susskind en<br />
Cruikshank, 1987). Het volgen van een alternatieve vorm van geschillenbeslechting betekent<br />
echter nog niet dat geheel afgezien hoeft te worden van het recht om naar de rechter te<br />
stappen. Bovendien moeten partijen geloven dat zij met een alternatieve geschillenbeslechting<br />
beter af zijn dan met het volgen van een juridische procedure.<br />
Alternatieve geschillenbeslechting kan worden gezien als een logisch vervolg van de horizontalisering<br />
van het bestuur, waarin niet goed past dat oplossingen voor beleidsconflicten op<br />
een hiërarchische wijze dwingend (door de rechter) worden opgelegd (Weggeman, 2003,<br />
p.166).<br />
86
handelen (opwaartste spiraal van regelvorming en een uitvoering naar de regel) met<br />
een verkillende uitwerking op ruimtelijke problemen die vaak een menselijk karakter<br />
kennen.<br />
De afnemende maatschappelijke betekenis van procedurele legitimiteit<br />
Het volgen van een proces- of een (juridisch) procedurele aanpak van ruimtelijke<br />
vraagstukken komt eigenlijk voort uit twee uiteenlopende rationaliteiten en legitimiteiten<br />
(Edelenbos en Monnikhof, 1998). De eerste, en meest fundamentele, bron<br />
van legitimiteit voor overheidshandelen is een legitimiteit die procedureel gebaseerd<br />
is. Als een overheid haar functionarissen benoemt, politici laat verkiezen en<br />
bevoegdheden uitoefent volgens breed gedragen (democratische en juridische)<br />
procedures en door middel van geaccepteerde bevoegdheden, verschaft dit procedurele<br />
legitimiteit aan overheidshandelen in het ruimtelijk domein.<br />
Ten tweede kan een taakinhoudelijke legitimiteit worden onderscheiden. Als<br />
de taken, die een overheid in de ruimtelijke praktijk vervult, worden gezien als<br />
taken die deze ook zou moeten vervullen, in plaats van de markt of andere instituten,<br />
en als deze taken ook naar behoren worden vervuld, verschaft dit een overheid<br />
eveneens legitimiteit. Dit houdt onder andere in dat besluiten kwalitatief goed<br />
moeten zijn en efficiënt dienen te worden genomen en uitgevoerd.<br />
Onder de maatschappelijke ontwikkelingen ligt een onderstroom waarbij<br />
het gewicht dat aan de diverse vormen van legitimering van overheidshandelen<br />
wordt toegekend verschuift. De beoordeling van overheidsprestaties is in de hedendaagse<br />
samenleving in toenemende mate een individuele aangelegenheid<br />
(Hoogerwerf e.a., 1993). Maatschappelijke actoren laten de legitimatie van het<br />
overheidsbeleid steeds meer afhangen van de mate waarin dat beleid bijdraagt aan<br />
de realisatie van eigen doelen, en veel minder van de vraag of een beslissing is genomen<br />
door een orgaan of persoon (minister, kamerlid en/of rechter) die op legitieme<br />
wijze is gekozen of benoemd (Zijderveld, 1987).<br />
Met andere woorden: de procedurele legitimiteit van overheden verliest aan<br />
belang, doordat burgers de huidige procedures van de parlementaire democratie<br />
niet meer als waarborg zien voor een overheid die hun belangen bevredigend behartigt.<br />
Daarmee komt een zwaar gewicht te liggen op de tweede legitimeringsgrond<br />
van een overheid, haar taakinhoudelijke prestaties. Het feit dat een besluit is<br />
genomen door een democratisch gekozen orgaan (bijvoorbeeld een gemeenteraad)<br />
maakt weinig indruk meer op burgers, als dit gebeurd is in autistische beslotenheid<br />
en geleid heeft tot een in hun ogen slecht besluit. De argumentatie voor en wijze<br />
van totstandkoming van beleid (taakinhoudelijke legitimiteit) wordt belangrijker<br />
dan de totstandkoming van bevoegdheden (procedurele legitimiteit). Burgers nemen<br />
niet meer voetstoots aan dat ‘de deskundige’ of ‘de overheid’ of ‘de rechter’ het wel<br />
zal weten, maar willen graag zelf hun visies, belangen en wensen op tafel kunnen<br />
leggen, omdat ze het vertrouwen dat de overheid of rechtstaat die visies, belangen<br />
en wensen wel kent, kwijt zijn.<br />
87
We zien dus een ontwikkeling die ertoe leidt dat burgers minder snel beslissingen<br />
als legitiem zullen ervaren omdat ze de vastgestelde procedures (tracéwet, inspraak,<br />
bezwaar en beroep) netjes hebben gevolgd. Zij zullen de beslissingen beoordelen op<br />
grond van het feit of hun belangen zijn gehonoreerd in de ruimtelijke beslissing<br />
(Edelenbos en Monnikhof, 1998). Parlementair democratische en juridische procedures<br />
worden steeds vaker als niet-gezaghebbende rituelen ervaren.<br />
Inspraak als voorbeeld<br />
Inspraak raakte vanaf het einde van de jaren zestig in ons bestuurssysteem ingeburgerd,<br />
met name door de invoering van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (1965),<br />
omdat toen voor het eerst via een bezwaarschriftprocedure tegen streek-, structuur-<br />
en bestemmingsplannen kon worden geprotesteerd. Inspraak werd georganiseerd<br />
om deze protesten enigszins te kunnen kanaliseren. Hiermee had de inspraakdemocratie<br />
haar intrede gedaan. Voor de mondige burger had de inspraak tot doel om<br />
overheidsinstellingen te confronteren met zijn of haar belangen, meningen en opvattingen,<br />
opdat hiermee rekening kon worden gehouden bij het vaststellen van het<br />
overheidsbeleid (Van den Heuvel en De Vries, 1995).<br />
De praktijk van de inspraak was en is niet voor iedereen bevredigend. Inspraak<br />
ervaren burgers en vertegenwoordigers van maatschappelijke belangengroepen<br />
als ritueel. In een studie van Beck wordt gesteld dat ‘de overheid er alles aan<br />
doet om de politieke dimensie aan het verschijnsel inspraak te ontkennen. Belangentegenstellingen<br />
tussen burgers en overheid worden ontkend en er wordt in<br />
termen gedacht van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de genomen<br />
besluiten, terwijl de burger er bij de besluitvorming niet of nauwelijks aan te pas<br />
komt’ (in: Thurlings e.a., 1980, p.152). Een ander probleem was dat weinig oog<br />
bestond voor de sociale dimensie van inspraak. Het werd (en wordt) gezien als een<br />
administratief-planologisch vraagstuk; aan de vormings- en democratiseringsaspecten<br />
wordt voorbijgegaan. Inspraak kan soms het karakter krijgen van een echt debat<br />
over de uitgewisselde informatie, maar blijkt vaak niet meer dan een reeks<br />
hoorzittingen waarbij het verantwoordelijke bestuursorgaan de vele klachten van<br />
insprekers aanhoort zonder met hen in discussie te treden. Omdat inspraak opgenomen<br />
is in procedures, kan er een soort ‘regelstaren’ ontstaan: bestuurders doen<br />
inspraak af door te vermelden dat men toch volgens de regels heeft gehandeld en<br />
dat daardoor het besluit of plan als ‘inhoudelijk goed’ kan worden bestempeld.<br />
De MER als voorbeeld<br />
De MER (milieueffectrapportage) kan ook gezien worden als een te ver doorgevoerde<br />
(wettelijke) procedure die niet langer bijdraagt aan verbetering van ruimtelijke<br />
besluitvorming. De MER is ooit uitgevonden om het milieubelang een volwaardige<br />
plaats te geven in de besluitvorming. In Nederland is het instrument geïntroduceerd<br />
in de tachtiger jaren van de vorige eeuw. Toen was het milieubelang<br />
nog geen gevestigd belang.<br />
88
Er wordt steeds meer getwijfeld aan de positieve bijdrage van MER aan de ontwikkeling<br />
van ruimtelijke kwaliteit (Van Huut, 2002). Het louter volgen van een formele<br />
procedure is niet altijd voldoende voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit.<br />
Hiervoor zijn enkele redenen te noemen.<br />
In de eerste plaats nodigt de MER-systematiek uit tot technocratische discussies<br />
over de wetenschappelijke kwaliteit van de effectbeschrijvingen, over de<br />
gehanteerde onderzoeksmethoden, over de onzekerheden in de uitkomsten, et<br />
cetera. Maar de MER-systematiek als zodanig is niet echt een stimulans voor een<br />
discussie over effectieve maatregelen en projecten om de kwaliteit van de leefomgeving<br />
te verbeteren (Van Huut, 2002). De MER is in de praktijk ontaard in een<br />
verplicht nummer. Het uitvoeren van de toets wordt tot doel verheven. De MER<br />
lijkt een rituele dans te worden. Op dit moment wordt het succes van de MER<br />
afgelezen aan het feit of de rapportage erin geslaagd is netjes alle effecten op te<br />
schrijven. Het toetsen staat daarmee centraal en niet de bijdrage van het rapport<br />
aan het realiseren van een goed ruimtelijke plan.<br />
In de tweede plaats is er een procedurele drang ontstaan om vormfouten te<br />
vermijden. Dit wordt een doel in zichzelf. De MER verwordt tot een in zichzelf<br />
gekeerde procedure die los gaat zingen van het echte maatschappelijke debat. Dit<br />
leidt af van de echte inhoudelijke maatschappelijke discussies die er toe doen.<br />
In de derde plaats is de MER-systematiek weinig flexibel en adaptief. In de<br />
loop van het toetsingsproces van de MER kunnen niet makkelijk totaal nieuwe<br />
alternatieven worden meegenomen, want dan kan een nieuwe startnotitie nodig<br />
zijn en moet de procedure opnieuw beginnen. Het grote probleem is dat de MERsystematiek<br />
niet flexibel genoeg is om de dynamiek, de grilligheid, van ruimtelijke<br />
processen op te vangen. Bij bijvoorbeeld de MER voor de Tweede Maasvlakte was<br />
dit een lastig punt: het ging daar niet alleen om inpassing, maar ook om een zoekproces<br />
naar strategische alternatieven. Voor het inbrengen van ruimtelijke kwaliteit<br />
in zoekprocessen biedt de MER geen kansen en kan zelfs knellend werken, als<br />
alternatieven die niet in de startnotitie zijn aangegeven, niet in beeld mogen komen<br />
op straffe van het over doen van de procedure.<br />
De MER heeft dus een eigen dynamiek en rationaliteit, die sterk afwijken<br />
van en zelfs tegengesteld zijn aan de karakteristieken van complexe ruimtelijke<br />
processen (grillig, onvoorspelbaar, et cetera). Zo is er in de MER-procedure een<br />
prominente rol voor de MER-commissie weggelegd, zijn wettelijke adviseurs (als<br />
regionale inspecteur, directeur LNV in de provincie, etc.) betrokken en hebben<br />
belanghebbenden (burgers, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties<br />
en bedrijven) voornamelijk een reactieve en insprekende rol (via inspraak, bezwaar<br />
en beroep). MER-procedures kennen veelal een fasegewijs verloop (eerst probleem<br />
in kaart brengen dan beoordelingscriteria opstellen en vervolgens oplossingen zoeken),<br />
terwijl ruimtelijke processen in de praktijk meer volgens terugkerende ronden<br />
verlopen (problemen, criteria en oplossingen lopen kriskras door elkaar). Ruimtelijke<br />
processen worden gekenmerkt door onvoorspelbare dynamiek (ronden, pro-<br />
89
cessen en grilligheid) die niet gemakkelijk in strak-omlijnde procedures (fasen,<br />
stappen en volgtijdelijkheid) kan worden gevangen. Wettelijke procedures als de<br />
MER kunnen een rem betekenen op de openheid en flexibiliteit van complexe<br />
ruimtelijke processen.<br />
7.4. CONCLUSIE EN DISCUSSIE<br />
In voorgaande paragrafen zijn de verschillen tussen enerzijds een processuele en<br />
anderzijds een procedurele benadering van ruimtelijke besluitvorming behandeld.<br />
Deze verschillen kunnen als volgt in een tabel worden samengevat:<br />
TABEL 1. Overzicht processuele en procedurele benadering op ruimtelijke ontwikkeling<br />
90<br />
De procedurele benadering<br />
Verticale interactie tussen overheid en<br />
maatschappij<br />
Vereenvoudiging en versnelling van procedures<br />
Scheiding van functies en verdeling van<br />
ruimten<br />
Leveren van ‘confectie’: algemene blauwdrukken<br />
en generieke regelgeving met<br />
algemene geldingskracht<br />
Het louter volgen van de geldende procedures<br />
staat centraal; gelet wordt op voorkomen<br />
van vormfouten<br />
De processuele benadering<br />
Horizontale interactie tussen overheid en<br />
maatschappij<br />
Het zorgvuldig opzetten en doorlopen van<br />
een ruimtelijk proces<br />
Combineren en integreren van functies en<br />
meervoudig ruimtegebruik<br />
Zoeken naar ‘maatwerk’: meer rekening<br />
houden met specifieke, gebiedsgebonden<br />
omstandigheden<br />
Het volgen van procesafspraken; gelet<br />
wordt op het voorkomen van buitensluiten<br />
van actorbelangen<br />
Analyse van de ruimtelijke besluitvormingspraktijk leert ons dat verbeteringen<br />
vooral gezocht worden in de procedurele benadering van ruimtelijke vraagstukken,<br />
terwijl de problemen vaak eerder een processueel karakter hebben (De Bruijn,<br />
Teisman, Edelenbos en Veeneman, 2004). Kortom, er worden verkeerde (procedurele)<br />
oplossingen voor het juiste (processuele) probleem gegenereerd. Onderzoek<br />
laat zien dat zodra formele procedures doorlopen worden het interorganisatorische<br />
proces verwaarloosd wordt. Dit hangt samen met de procedurele benadering die<br />
geen ruimte biedt voor andere oplossingen met een meer processueel karakter,<br />
zoals interactieve beleidsvorming, publiekprivate samenwerking, mediation, alternatieve<br />
geschillenbeslechting, et cetera. Diverse van de formele procedures leiden<br />
met regelmaat tot uitkomsten die los van het proces tot stand komen en die het<br />
proces ook ernstig frustreren.<br />
Het is evenwel naïef het bestaan van procedures en formele bevoegdheden<br />
te bagatelliseren. Een geheel doorschieten naar enkel een ordentelijk management
van de belangenafweging, die ten koste gaat van voldoende aandacht voor juridische<br />
procedures, moet niet worden aangemoedigd (zie ook Salet, 1996, p.62). De<br />
gevaren van eenzijdige procesgerichtheid kan worden verholpen door de beide<br />
trajecten van formele regelgeving en informele processen niet afzonderlijk van<br />
elkaar te zien maar op elkaar te relateren. Men moet meer oog krijgen voor een<br />
goede aansluiting van informele beleidsprocessen op de formele procedures. In<br />
paragraaf 2 is dit de ‘procesarchitectuur van ruimtelijke besluitvorming’ genoemd.<br />
Actoren in ruimtelijke ontwikkelingsprocessen doen er wijs aan om de bestaande<br />
verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en geldende procedures<br />
te respecteren. Daaraan op voorhand morrelen levert een belangrijke bijdrage<br />
aan het mislukken van het proces. Hooguit kan een verandering in de bestaande<br />
verdeling een uitvloeisel zijn van een succesvol proces. Onderzoek toont aan dat<br />
zodra het lukt om de formele procedures te doorlopen binnen het interorganisatorische<br />
proces en daar ook op wordt aangehaakt, de kans op gedragen en rijke ruimtelijke<br />
besluitvorming toeneemt. Verder zien we dat formele procedures in diverse<br />
cases gesmeerd lopen als het proces soepel verloopt. Het proces is dan leidend,<br />
maar een slecht proces kan de formele procedures leidend maken en vertragend<br />
werken (De Bruijn, Teisman, Edelenbos en Veeneman, 2004).<br />
Het is beter om ruimtelijke besluitvorming vanuit de processuele invalshoek<br />
te benaderen en tegelijkertijd oog te houden voor de procedurele aspecten van<br />
ruimtelijke besluitvorming. Waarom niet andersom geredeneerd, zou men zich<br />
kunnen afvragen. Dit hoofdstuk heeft beargumenteerd dat een omgekeerde aanpak<br />
(namelijk starten vanuit de procedurele benadering) resulteert in vele negatieve<br />
effecten. Ruimtelijke besluitvorming wordt dan teveel een technisch-rationeel proces,<br />
waarin geen ruimte is voor een maatschappelijk debat, onderlinge onderhandeling<br />
en gemeenschappelijke probleemoplossing. Centraal moet staan dat ruimtelijke<br />
besluitvorming zodanig wordt georganiseerd dat maatschappelijke belangen aan de<br />
orde kunnen komen. Een sterk dominante procedurele benadering biedt hiervoor<br />
onvoldoende mogelijkheden. Een sterk geritualiseerde inspraak en MERsystematiek<br />
draagt hier niet toe bij. Een sterk sturende procedurele benadering<br />
geeft weinig ruimte aan openheid, flexibiliteit, dynamiek en interactie, allemaal<br />
elementen die hedendaagse complexe ruimtelijke processen karakteriseren.<br />
Er moet dus worden gepleit voor het zoeken van oplossingen in het vroegtijdig<br />
gelijkschakelen van processen met procedures (met andere woorden: procesarchitectuur),<br />
waarbij afstemming van maatschappelijke en bestuurlijke processen<br />
met bestaande procedures centraal staat. De huidige praktijk laat zien dat een<br />
dominante procedurele benadering van ruimtelijke besluitvorming onvoldoende<br />
oog heeft voor processuele aspecten en een te dominante processuele benadering te<br />
weinig ruimte organiseert voor bestaande procedures. Meer aandacht voor procesarchitectuur<br />
van ruimtelijke besluitvorming roept allerlei nieuwe vragen op, die<br />
middels onderzoek en praktijkervaringen beantwoord moeten worden, zoals: hoe<br />
kan het gesloten karakter van de MER- en inspraakprocedure verenigd worden met<br />
91
het open karakter van bijvoorbeeld interactieve processen?, hoe kan het actieve<br />
optreden van belanghebbenden verenigd worden met de reactieve rol in vele procedures?,<br />
hoe kunnen verbindingen worden gelegd tussen het interactieve proces<br />
en bestaande ruimtelijke procedures? et cetera.<br />
Kortom, er moet nog een lange ontdekkingsreis worden ondernomen met<br />
allerlei te beantwoorden kennisvragen. Niettemin mag dit geen excuus zijn om het<br />
pad naar een betere koppeling tussen processen en procedures bij ruimtelijke besluitvorming<br />
links te laten liggen.<br />
LITERATUUR<br />
Bruijn, de J.A., P. de Jong, A.F.A. Korsten en W.P.C. van Zanten (red.), Grote<br />
projecten. Besluitvorming & Management, Samson H.D. Tjeenk Willink,<br />
Alphen aan den Rijn, 1996.<br />
Bruijn, J.A. de, E.F. ten Heuvelhof en R.J. in ‘t Veld, Procesmanagement. Over<br />
procesontwerp en besluitvorming, Academic Service, Schoonhoven, 1998.<br />
Bruijn, J.A. de, G.R. Teisman, J. Edelenbos en W. Veeneman, Meervoudig ruimtegebruik<br />
en het management van meerstemmige processen. 15 voorbeelden in<br />
perspectief van grillig procesverloop, ruime ambities en meerstemmige sturing<br />
van meervoudige ruimtelijke ontwikkelingsprocessen, Lemma, Utrecht, 2004.<br />
Carpenter S.L. en W.J.D Kennedy, Managing public disputes; A practical guide to<br />
handling conflict and reaching agreement, Jossey-Bass Publishers, London,<br />
1988.<br />
Edelenbos, J. en R. Monnikhof, Naar een hybride democratie? Spanningen tussen<br />
interactieve beleidsvorming en het vertegenwoordigende stelsel, in: Edelenbos,<br />
Jurian en René Monnikhof (red.), Spanning in interactie. Een analyse<br />
van interactief beleid in lokale democratie, Instituut voor Publiek en Politiek,<br />
Amsterdam, 1998, pp.11-48.<br />
Edelenbos, J., Proces in Vorm. Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming<br />
over lokale ruimtelijke projecten, Lemma, Utrecht, 2000.<br />
Edelenbos, J. en R. Monnikhof (red.), Lokale interactieve beleidsvorming. Lemma,<br />
Utrecht, 2001.<br />
Edelenbos, J., G.R. Teisman en M.A. Reudink, De “LAT-relatie” tussen interactief<br />
beleid en besluitvorming. Naar een handreiking voor het organiseren van verbindingen<br />
tussen informele interactieve processen en formele overheidsbesluitvorming,<br />
InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster, Den Haag,<br />
2003.<br />
Goede, P. de, Over het spanningsveld tussen recht en bestuur, in: Nelissen, N. e.a.<br />
(red.), Bestuurlijk vermogen, Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2000, pp.385-<br />
414.<br />
Hertogh, M.J.C.M, Belangen bij complexe infrastructurele projecten, Berenschot<br />
Fundatie, DELWEL Uitgeverij, Den Haag, 1997.<br />
92
Heuvel, J.H.J. van den, en M.S. de Vries, Inspraak: de Assepoester van de democratie,<br />
in: Kerbergen, K. van en I.M.A.M. Pröpper (red.), Publiek debat en<br />
democratie, SDU Uitgeverij, Den Haag, 1995, pp.117-127.<br />
Hoogerwerf, A. e.a., Om een aanvaardbaar beleid. Een studie over de maatschappelijke<br />
acceptatie van overheidsbeleid. Enschede (Centrum voor Bestuurskundig<br />
Onderzoek en Onderwijs) 1993.<br />
Huut, H. van, Mainportontwikkeling Rotterdam, Interactieve planvorming vraagt<br />
om andere MER, in: Kenmerken, 9(3), 2002, pp.4-9.<br />
Kemenade, J.A. van, e.a., Bestuur in het geding. Rapport van de werkgroep inzake<br />
terugdringing van de juridisering van het openbaar bestuur, Haarlem, 1997.<br />
Klaassen, H.L., Besluitvorming in afhankelijkheid. Over de rol van de procesarchitect<br />
bij overheidsprojecten, Eburon, Delft, 1995.<br />
Klinkers, L., Beleid begint bij de samenleving. Een zoektocht naar de menselijke<br />
maat. Over de essentie van interactief beleid maken, Lemma, Utrecht, 2002.<br />
Koppenjan, J. Ontwerp en management van lokale interactieve processen, in: Edelenbos,<br />
J. en R. Monnikhof (red.), Lokale interactieve beleidsvorming.<br />
Lemma, Utrecht, pp.143-174.<br />
Polak, J.E.M., Effectieve bestuursrechtspraak, Kluwer, Deventer, 2000.<br />
Ridder, J., de, Spierballen, smeerolie en andere strategieën: nieuwe procedures<br />
voor grote projecten, in: Bestuurswetenschappen, nr.1, 1997, pp.11-26.<br />
Salet, W.G.M., Institutionele condities voor besluitvorming over grote projecten,<br />
in: Geest, G.C. van, R.M.J. Jordan, M. Kuit, e.a., Fenomeen of fictie? Grote<br />
projecten breder beschouwd, Congresverslag landelijke bestuurskundedag,<br />
Technische Universiteit Delft, Delft, 1996, pp.62-65.<br />
Soeterbroek, F., J. Edelenbos en S. Nooteboom, Dilemma’s bij sturing op ruimtelijke<br />
kwaliteit, in: Rooilijn. Tijdschrift voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke<br />
ordening, 36(10), 2003, pp.490-495.<br />
Süsskind, L. and J. Cruikshank, Breaking the impasse. Consensual Approaches to<br />
Resolving Public Disputes, BasicBooks, 1987.<br />
Teisman, G.R. Complexe besluitvorming, Vuga, Den haag, 1992.<br />
Teisman, G.R., Sturen via Creatieve Concurrentie. Een innovatie-planologisch perspectief<br />
op ruimtelijke investeringsprojecten, Nijmegen. 1997.<br />
Teisman, G.R., Besluitvorming en Ruimtelijk Procesmanagement. Studie naar eigenschappen<br />
van ruimtelijke besluitvorming die realisatie van meervouding<br />
ruimtegebruik remmen of bevorderen, Eburon, Delft, 2001a.<br />
Teisman, G.R., Ruimte mobiliseren voor coöperatief besturen. Over management in<br />
netwerksamenlevingen, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2001b.<br />
Thurlings, J.H.G. e.a., Institutie en beweging, Van Loghum Slaterus, Deventer,<br />
1980.<br />
Weggeman, J., Controversiële besluitvorming. Opkomst en functioneren van groen<br />
polderoverleg, Lemma, Utrecht, 2003.<br />
93
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Besluiten over grote projecten,<br />
Sdu Uitgeverij, Den Haag, 1994.<br />
Zijderveld, A.C., De samenleving als schouwspel. Vuga, Den Haag, 1987.<br />
94
HOOFDSTUK 8<br />
Pluriforme sturing van ruimtegebruik<br />
Wouter-Jan Oosten, Jurgen van der Heijden<br />
8.1. VORMEN VAN STURING<br />
Sinds eind twintigste eeuw hangen minder hiërarchische vormen van sturing samen<br />
met de sterkere positie van maatschappelijke actoren: bedrijven, non-profit organisaties<br />
en burgers. Zij zijn autonome actoren die tot coöperatief gedrag te verleiden<br />
zijn. Besturen gaat er minder van uit dat gedrag door middel van recht te dirigeren<br />
is. Dit betekent dat naast klassieke juridische beleidsinstrumenten meer economische<br />
en communicatieve instrumenten worden gebruikt. 1<br />
Schaarste aan ruimte, de eis van duurzaamheid en de erkenning van het belang<br />
van waterbeheer stellen Nederland voor grote opgaven. Die zijn niet alleen<br />
kwantitatief van aard, kwaliteit krijgt meer aandacht in ruimtelijk beleid en in private<br />
investeringsstrategieën. Een hoge kwaliteit in uiteenlopende belevenismilieus<br />
moet beantwoorden aan wensen van welvarende consumenten in een economie<br />
van dienstverlening en amusement. Ruimtelijke kwaliteit moet worden ‘georganiseerd’<br />
door samenwerking van veel verschillende actoren. De nieuwe vormen van<br />
ruimtegebruik brengen nieuwe vormen van handelen met zich mee. Die nieuwe<br />
vormen van handelen dienen ook juridisch gestalte te krijgen: enerzijds moeten ze<br />
zoveel mogelijk voldoen aan bestaande normen, anderzijds moeten sommige normen<br />
worden aangepast om samenwerking en meervoudig ruimtegebruik eenvoudiger<br />
te maken.<br />
Het VINEX-verstedelijkingsbeleid dient als illustratie. Voor uitbreiding van bestaande<br />
steden en herontwikkeling van binnenstedelijke terreinen hadden de<br />
verantwoordelijke bestuurders convenanten gesloten. De schaalgrootte van in-<br />
vesteringen en de vereiste afstemming tussen verschillende beleidsaspecten zet-<br />
ten bestuurders aan om gezamenlijk te werken aan realisatie van VINEX-locaties;<br />
1<br />
Juridische beleidsinstrumenten zijn verboden en geboden, economische instrumenten zijn<br />
belastingmaatregelen, overige heffingen en subsidies, communicatieve instrumenten zijn<br />
voorlichting en overleg. Zie bijvoorbeeld Oosten 2003, 52-54.<br />
95
96<br />
de convenanten en de gezamenlijke aanpak gingen verder dan klassieke juridi-<br />
sche instrumenten van beleid. 2 Eind jaren negentig werd duidelijk dat die conve-<br />
nanten nog onvoldoende garanties boden op bijdragen nodig van buiten het tra-<br />
ditionele veld van bouwen en wonen. Ten eerste bracht het beleidsveld van ver-<br />
keer en vervoer niet steeds een tijdige ontsluiting van locaties tot stand en ten<br />
tweede werden decentrale besturen geconfronteerd met projectontwikkelaars die<br />
veel grond bezaten en die in besluitvorming een stem opeisten. Medewerking<br />
van deze bedrijven was nodig voor financiering van bovenwijkse voorzieningen<br />
en van hoogwaardige openbare ruimte. Meer nog dan de VINEX-convenanten al<br />
belichaamden, was er per locatie of zelfs per fase in oplevering van een wijk<br />
maatwerk nodig tussen verschillende partijen. In processen van overleg en on-<br />
derhandeling moest worden gelaveerd tussen complexe regels van ruimtelijke<br />
ordening en bouwen, mogelijkheden van onteigening en erfpachtbepalingen,<br />
mededingingsrecht en ontwikkeling van jurisprudentie. Zo werden VINEX-<br />
realisaties echte zoekprocessen.<br />
Was er ooit al plaats voor een Alwetende Overheid, dan behoort die definitief tot<br />
het verleden: overheden hebben inbreng van anderen nodig. Samen met onzekerheid<br />
en ambiguïteit in het maatschappelijk verkeer is dat reden om vormen van<br />
sturing te veranderen. Dat houdt een nieuw rollenpatroon in, dat door zijn onbekendheid<br />
op zijn beurt weer onduidelijkheid betekent. Wie moet wat doen, wanneer<br />
en met wie samen? Wat zullen anderen doen? Nieuwe vormen van sturing<br />
kennen een grote mate van onduidelijkheid. Het geheel van deze beweging is een<br />
juridisch relevant verschijnsel, al lijkt dat paradoxaal omdat nu juist juridische instrumenten<br />
relatief minder worden gebruikt. Een nieuw rollenpatroon van openbaar<br />
bestuur en van maatschappelijke actoren grijpt in op verwachtingen die leven<br />
tussen mensen of organisaties. Die verwachtingen kennen een wisselwerking met<br />
normen, dat wil zeggen conventies en rechtsnormen.<br />
Bij nieuwe vormen van sturing kunnen de daarbij passende verwachtingen<br />
op gespannen voet staan met de normen die vorm en inhoud hebben gekregen in<br />
het meer klassieke rollenpatroon. Zo is er door diverse auteurs op gewezen dat<br />
zogenoemd onderhandelend bestuur stuit op rechtsstatelijke vereisten (Pront-van<br />
Bommel et al. 1998) en dat burgerparticipatie wellicht stuit op het primaat van<br />
politieke representanten (Klijn & Koppenjan 2000; VROM-raad 2000: 28). Het<br />
geheel van deze beweging is voor dit boek relevant omdat realisatie van meervoudig<br />
ruimtegebruik toepassing vergt van nieuwe vormen van sturing. In dat licht<br />
dient opnieuw te worden bezien welke verwachtingen gerechtvaardigd zijn en wel-<br />
2<br />
Rondom de fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is in de discussie<br />
aangegeven dat het ruimtelijk beleid nog verder dient te gaan op dit pad van bestemmen<br />
naar ontwikkelen. Zie bijvoorbeeld Van der Heijden et al. 2000.
ke normen wenselijk zijn in het maatschappelijk verkeer. Daarbij gaat het zowel om<br />
spelregels in beleidsarena’s (Klijn 2001; Klijn 1996), als om publiek- en privaatrechtelijke<br />
normen.<br />
Stel je voor dat de rijksoverheid voldoende geld beschikbaar stelt om in Delft de<br />
gewenste ondergrondse sporen en een nieuw station te realiseren. Trein, bus,<br />
tram en taxi sluiten in een nieuwe terminal beter op elkaar aan. Een brede tunnel<br />
vervangt het krappe spoor op betonnen poten. De middelen komen van het Mi-<br />
nisterie van Verkeer en Waterstaat, de herontwikkeling wordt geregisseerd door<br />
ProRail en uitgevoerd door verschillende bedrijven. In wat voor positie is de ge-<br />
meente dan om te bewaken dat die grote partijen de normen van ruimtelijke or-<br />
dening en milieu naleven? Hoe kan de gemeente als verantwoordelijke voor in-<br />
spraak garanderen dat de stem van omwonenden door de bouwers wordt ge-<br />
hoord? Zou de directie van ProRail verantwoording komen afleggen aan de ge-<br />
meenteraad? Wie beslecht een conflict tussen minister, aannemer en wethouder?<br />
Kortom, hoe is een zorgvuldige samenwerking vorm te geven?<br />
Hoe urgent het probleem van ruimtedruk ook is, een oplossing van meervoudig<br />
ruimtegebruik krijgt niet zonder moeite gestalte en kan 'slimme' sturing vergen<br />
(Van der Heijden 2005). Specifiek voor meervoudig ruimtegebruik zijn nieuwe<br />
vormen van sturing een noodzakelijke voorwaarde. In de volgende drie subparagrafen<br />
wordt met betrekking tot specifieke vormen van sturing besproken welke verwachtingen<br />
gerechtvaardigd en welke normen wenselijk zijn. We concentreren ons<br />
daarbij op publiek-private samenwerking, burgerparticipatie en alternatieve geschillenbeslechting.<br />
Het aantal nieuwe vormen van sturing is evenwel groter, denk aan<br />
procesontwerpen, scenariostudies en backcastings (In 't Veld 2001), responsieve<br />
simulaties (Mastik 2002), empowerment van kleine actoren tot krachtiger deelname<br />
aan maatschappelijk verkeer, horizontaal toezicht, burgerinitiatieven en referenda,<br />
systeeminnovatie, enzovoort. Volgend op onze bespreking van drie vormen<br />
in het navolgende, gaan we in paragraaf 8.2 in op de combinatie van sturingsvormen.<br />
8.1.1. PUBLIEK-PRIVATE SAMENWERKING<br />
Bij PPS werken één of meer publieke en één of meer private actoren samen aan<br />
realisatie van een onderling overeengekomen doelstelling in een organisatorisch<br />
verband, met inbreng van middelen en aanvaarding van risico's, en verdeling van<br />
opbrengsten (Bult-Spiering 2003: 26). Voor openbaar bestuur geldt dat meer zeggenschap<br />
over het beleidsresultaat uit handen wordt gegeven, maar ook dat meer<br />
middelen worden ingezet om beleid te realiseren. Een overheid die inzet op PPS<br />
met alleen het motief privaat geld aan te wenden voor realisatie van het eigen doel,<br />
heeft weinig kans van slagen. Voordat bedrijven meewerken, dienen ook hun doe-<br />
97
len in het proces een plaats te krijgen. Private zeggenschap is niet (louter) het ruilmiddel<br />
voor privaat geld, omdat kennis en ervaring van marktpartijen onmisbaar<br />
zijn bij het volbrengen van kwaliteitsvolle projecten.<br />
Bij PPS-projecten wordt gebalanceerd tussen enerzijds publiekrecht en budgetmechanisme<br />
en anderzijds privaatrecht en marktmechanisme. Er is grote variëteit<br />
aan precieze vormen die PPS aanneemt. Daarmee variëren ook punten die in<br />
het bijzonder juridische aandacht behoeven. Eén belangrijk aandachtspunt is wanneer<br />
en hoe een overheid private partners selecteert, hetgeen te bezien is tegen de<br />
achtergrond van Nederlands en Europees mededingingsrecht. Een ander belangrijk<br />
aandachtspunt is integriteit van ambtenaren en politiek-ambtsdragers.<br />
Vanuit normatieve invalshoek geldt dat samenwerken met bedrijven kan<br />
betekenen dat openbaar bestuur consumenten/burgers passeert. Dat kan reden zijn<br />
om bij PPS ook plaats in te ruimen voor een traject van burgerparticipatie of inspraak.<br />
Zo selecteert bij PPS het openbaar bestuur de bedrijven met wie het samen<br />
gaat ondernemen. Dit bestuur kan daarbij een klankbord gebruiken van maatschappelijke<br />
actoren met belangen die voordeel of nadeel ondervinden van de onderneming.<br />
Met dat klankbord maakt het openbaar bestuur gebruik van een methode<br />
van interactieve beleidsvorming terwijl het PPS voorbereidt.<br />
8.1.2. BURGERPARTICIPATIE<br />
Burgerparticipatie, ook interactieve beleidsvorming genoemd, wijkt af van de inspraak<br />
die sinds de jaren zeventig een plaats heeft gekregen in ruimtelijk beleid.<br />
Ten eerste heeft participatie plaats op een vroeger moment dan inspraak; bij participatie<br />
worden ideeën verzameld en besproken voorafgaand aan een concept-plan,<br />
bij inspraak wordt een reeds voorbereid ontwerp-besluit besproken. Ten tweede<br />
wijkt participatie af van inspraak doordat informele participatievormen worden<br />
beproefd, terwijl voor inspraak in wetgeving vormen zijn vastgelegd. Het gaat om<br />
uniforme regeling in de Algemene wet bestuursrecht, bepalingen voor een planologische<br />
kernbeslissing en bepalingen voor een milieu-effectrapportage.<br />
Inspraak is voor insprekers frustrerend indien hun beleving niet overeenstemt<br />
met hun verwachting, bijvoorbeeld doordat een overheidswoordvoerder hen<br />
de indruk had gegeven dat zij nu echt zeggenschap kregen en er daarmee te hoge<br />
verwachting is gewekt. Toch is meer vergaande democratisering niet noodzakelijk:<br />
inspraak kan een volwaardige praktijk zijn (Beukenholdt-ter Mors et al. 2002). In<br />
het meer vergaande karakter van burgerparticipatie schuilt juist een risico, namelijk<br />
dat beleidsambtenaren/ontwerpers en vooral politiek-ambtsdragers aarzelen om<br />
participanten echt zeggenschap te geven. In dat geval hebben participanten goede<br />
reden om ontevreden te zijn. De aarzeling van beleidsmakers om burgers toe te<br />
laten in hun kring is misschien begrijpelijk, maar niet geheel terecht. Participanten<br />
erkennen doorgaans dat 'de politiek' het laatste woord heeft (Edelenbos 2000; Edelenbos<br />
& Monnikhof 2001), al wordt de druk op politici groter om hun besluit<br />
draagkrachtig en overtuigend te motiveren. Een draagkrachtiger en overtuigender<br />
98
motivering verhoogt niet alleen de democratische kwaliteit maar ook de rechtsstatelijke<br />
kwaliteit van besluiten.<br />
Van politiek-ambtsdragers en hun ambtenaren wordt meer verlangd dat zij<br />
buitenstaanders uitnodigen tot deelname aan beleidsprocessen en dat zij open staan<br />
voor initiatieven van buiten. Inspraak en participatie verlangen wel van beleidsmakers<br />
dat zij aangeven binnen welke inhoudelijke en financiële marges inbreng van<br />
anderen mogelijk is en dat zij hun besluiten nemen met inachtneming van het ingebrachte.<br />
Juist omdat een goed traject van participatie zulk koorddansen is, dient<br />
openbaar bestuur er niet lichtvaardig toe te besluiten. Voor gedualiseerde gemeenten<br />
houdt dat ondermeer in dat college en raad het eens dienen te zijn over aard en<br />
inhoudelijke marges van participatie.<br />
8.1.3. ALTERNATIEVE GESCHILLENBESLECHTING<br />
De nadelen van gerechtelijke procedures en de specifieke aard van rechterlijke uitspraken<br />
zijn een motief voor alternatieve geschillenbeslechting (Weggeman 2003:<br />
83-115). Dat alternatief kan toegankelijker, goedkoper en sneller zijn dan de rechter<br />
en het kan meer ruimte bieden aan de aard van het conflict en de relaties tussen<br />
de partijen: aan het zoeken naar een oplossing. De eerste drie voordelen van een<br />
alternatief voor de rechter worden gevonden in arbitrage en wanneer inhoudelijk<br />
deskundigen betrokken zijn bij arbitrage kan ook de aard van het conflict meer<br />
aandacht krijgen. Voor actoren die betrokken zijn bij ruimtelijke investeringen zijn<br />
dit redenen om in overeenkomsten op te nemen dat en hoe er arbitrage kan plaatshebben.<br />
Bouwbedrijven hebben daar ervaring mee. Voor het werkelijk zoeken naar<br />
een oplossing volstaat arbitrage vaak niet.<br />
Om onderlinge relaties in de toekomst een vruchtbare invulling te geven is<br />
er tussen partijen vertrouwen nodig, in arbitrageprocedures heerst daarentegen<br />
wantrouwen. Daarom zijn er professionals die mediation voorstellen, waarbij er<br />
tussen partijen meer open en vergaand wordt bemiddeld (Wiggers-Rust 1999;<br />
Wiggers-Rust 2000). Uitkomst van mediation kan zijn dat er tussen partijen uitruil<br />
plaatsheeft en dat kan een stap voorwaarts zijn in realisatie van een gezamenlijk<br />
project. Bij arbitrage en zeker bij mediation gelden evenwel juridische aandachtspunten,<br />
zoals de vraag of er wel een voor derden inzichtelijke afweging plaatsheeft<br />
en of die hun belangen niet teveel schaadt, alsook de vraag of een bestuursorgaan<br />
in een uitruil geen oneigenlijk gebruik maakt van een bevoegdheid (Wiggers-Rust<br />
1999: 37-64).<br />
8.2. PLURIFORME STURING<br />
Naast burgerparticipatie en PPS hebben nog andere sturingsvormen bekendheid<br />
verworven, zoals ketenregie, netwerkorganisatie en systeeminnovatie. Opvallend is<br />
hoe deze instrumenten zich vaak los van elkaar ontwikkelen, maar ondertussen<br />
dicht bij elkaar staan. Zo is al de combinatie aan de orde geweest van PPS met in-<br />
99
teractieve beleidsvorming. Dat kan effectiviteit en efficiëntie van PPS vergroten<br />
doordat bewuster wordt omgegaan met de maatschappelijke omgeving van die onderneming.<br />
Doordachte combinaties van PPS, interactieve beleidsvorming en ook<br />
andere sturingsvormen kunnen de sturing van de samenleving optimaliseren. In<br />
Anglo-Amerikaanse literatuur staat dat bekend als smart regulation (Gunningham<br />
& Grabosky 1998), slimme sturing.<br />
De gedachte achter slimme of pluriforme sturing draait om optimalisatie van<br />
combinaties binnen de reeks nieuwe sturingsvormen. Binnen die reeks zijn veel<br />
combinaties denkbaar. Bekend uitgangspunt is de keten waarin bestuur beleid opstelt<br />
en daarna contact zoekt met particulieren. Een omkering is dat dit contact<br />
gelegd wordt in een vroeg stadium van beleidsvorming. Dat is kenmerkend voor<br />
interactieve beleidsvorming en PPS. Het is een stap van pluriforme sturing om die<br />
omkering te beschouwen als toepassing van ketenregie. Belangrijker is om als<br />
tweede stap echt gebruik te maken van de vaardigheid van ketenregie om zo PPS en<br />
interactieve beleidsvorming te kunnen optimaliseren. Ketens worden georganiseerd<br />
uit en door bestuur, burgers, belangenorganisaties en bedrijven. De vaardigheid is<br />
om te zorgen dat zij elkaar op het goede moment en in de juiste volgorde te spreken<br />
krijgen. Dat moet effectiever en efficiënter zijn dan bijvoorbeeld allen zomaar<br />
aan één tafel gaan zitten.<br />
Op hun beurt brengen PPS en interactieve beleidsvorming vaardigheden met<br />
zich mee die ketenregie kunnen versterken. Voorname vaardigheden rondom PPS<br />
volgen uit de subtiliteit van opdrachten geven en nemen, denk aan aanbesteding.<br />
Richt ketenregie zich op de gebeurtenis waarin een bestuursorgaan en een bedrijf<br />
lijken te profiteren van een opdracht van dat orgaan aan dat bedrijf, dan kunnen<br />
vaardigheden rondom PPS deze keten optimaliseren. Voorname vaardigheden<br />
rondom interactieve beleidsvorming volgen uit de subtiliteit van het betrekken en<br />
uitsluiten van actoren. Brengt regie van een keten met zich mee dat sommige actoren<br />
worden betrokken in interactie en andere tijdelijk uitgesloten, dan kunnen<br />
vaardigheden rondom interactieve beleidsvorming deze ketenregie optimaliseren.<br />
Bovenstaande combinaties moeten hier volstaan om de diepere gedachte<br />
achter pluriforme sturing duidelijk te maken. Andere vormen hadden toegevoegd<br />
kunnen worden en dat is ook de charme van pluriforme sturing. Het effent de weg<br />
om vrijwel elk instrument in te zetten op een wijze die zich goed verhoudt met<br />
andere instrumenten. Zij worden breed, zij het niet werkelijk systematisch, toegepast<br />
en lijken vaak geschikt voor complexe projecten. Daar kunnen actoren er met<br />
het klassieke instrumentarium niet toe gebracht worden om de gewenste ruimtelijke<br />
kwaliteit te realiseren. Veel gevallen lijken geschikt voor pluriforme sturing,<br />
omdat verschillende vormen elkaar aanvullen of compenseren. Daar gaat in deze<br />
paragraaf onze aandacht naar uit. Aandacht is er ook voor het feit dat nieuwe sturingsvormen<br />
worden gecombineerd met een klassiek beleidsinstrument. Bedenk dat<br />
bijvoorbeeld een stedebouwkundig masterplan dat in open planning tot stand is<br />
gekomen en een bouwkundig ontwerp waarmee een architectonische wedstrijd is<br />
100
gewonnen, zonder gevolg blijven zonder passend bestemmingsplan en juiste vergunningen.<br />
In subparagraaf 8.1.1 is aangegeven dat de zorg om invloed van bedrijven<br />
op inrichting van de samenleving reden kan zijn om bij PPS ook plaats in te ruimen<br />
voor participatie of inspraak. De in paragraaf 8.1 genoemde kwaliteitsslag in realisatie<br />
van VINEX-locaties kan daar de juiste situatie voor zijn. Wanneer een gemeente<br />
omwille van grondposities van ontwikkelaars in PPS werkt aan een nieuwbouwwijk,<br />
dient er extra aandacht te zijn voor financiering van collectieve of publieke<br />
voorzieningen in relatie tot het project. Bij PPS verdient ook kwaliteit voor<br />
toekomstige bewoners extra aandacht: komen er kleine standaardwoningen, die<br />
weinig duurzaam zijn of weinig bergruimte hebben, die moeilijk in te richten zijn<br />
voor invaliden, in een beklemmend stratenpatroon, voor een opgedreven prijs? Het<br />
marktmechanisme werkt tussen bouwers en bewoners niet dusdanig goed dat<br />
woonconsumenten krijgen wat ze willen hebben. Openbaar bestuur kan zich inspannen<br />
voor een grotere zeggenschap van woonconsumenten, zoals het Ministerie<br />
van VROM in 2000 aangaf. Zo kunnen gemeente en ontwikkelaars via internet<br />
(potentiële) bewoners zich laten uitspreken over ideeën voor een project en hen<br />
wijk of huizen ook mee laten ontwerpen.<br />
Het koorddansen in PPS geldt eveneens voor de combinatie van PPS en participatie,<br />
al was het maar omdat private investeerders zich zullen afvragen hoeveel<br />
van hun informatie die zij delen met ambtenaren en bestuurders ook met burgerparticipanten<br />
gedeeld kan worden. In hoeverre willen omwonenden instemmen<br />
met een bouwproject dat ingrijpt op hun leefomgeving indien de investeerder zich<br />
niet in zijn kaarten laat kijken? Bijvoorbeeld de inwoners van enkele kernen nabij<br />
het terrein van DOW Chemical hebben aanvaard dat hun woningen gesloopt worden<br />
om het bedrijf meer ruimte te laten. Zou er niet een jarenlange en zure strijd<br />
nodig zijn geweest om hen te onteigenen indien zij niet in het kader van het gebiedsgericht<br />
beleidsproject ROM Kanaalzone Zeeuws-Vlaanderen begrip hadden<br />
gekregen voor de lastige positie van de industrie?<br />
Voor de inzichten van eindgebruikers en ideële organisaties kan ook plaats<br />
worden ingeruimd bij scenariostudies en ander toekomstonderzoek. Door onzekerheid<br />
en ambiguïteit als gevolg van snelle ontwikkelingen in onze heterogene samenleving<br />
dienen experts te erkennen dat zij niet alles kunnen voorspellen en berekenen.<br />
Dan zijn interactieve vormen van beleidsonderzoek wellicht een goed middel<br />
om de toekomstige vraag van eindgebruikers en hun waardering van (beleids)producten<br />
te leren kennen.<br />
De aansturing van de Nederlandse Spoorwegen (NS) biedt een treffend voorbeeld<br />
van pluriforme sturing waarbij betrokkenheid van 'de burger' cruciaal blijkt. Bin-<br />
nen de Europese Unie worden nationale spoorwegmaatschappijen geleidelijk ver-<br />
zelfstandigd, geconfronteerd met marktwerking en geprivatiseerd. Alleen al de<br />
101
102<br />
eerste stap van verzelfstandiging brengt voor openbaar bestuur de nodige pro-<br />
blemen met zich mee: het ministerschap van Tineke Netelenbos werd niet in het<br />
minst getekend door de strijd om zeggenschap over doen en laten van de NS. De<br />
Tweede Kamer hield daarbij druk op de ketel. Netelenbos’ opvolger Roelf de Boer<br />
werd eind 2002 door de Kamer gedwongen om de NS te weerhouden van prijs-<br />
verhogingen waarvoor het prestatiecontract en zeker de ervaren dienstverlening<br />
geen ruimte zouden laten. De NS vroeg de minister om in ruil voor afzien van<br />
prijsverhoging zelf af te zien van verhoging van de vergoeding voor gebruik van<br />
infrastructuur. Daar ging het Ministerie van Verkeer en Waterstaat niet op in,<br />
hoewel De Boer toegaf dat de spoorwegen slecht onderhouden zijn; omwille van<br />
zijn demissionaire status wilde de minister niet meer geld besteden aan onder-<br />
houd. Op het moment dat directeur Aad Veenman slechte financiële jaarcijfers<br />
van NS Reizigers presenteerde (NS Vastgoed compenseerde dat overigens), waar-<br />
schuwde hij dat lage prijzen ten koste zouden gaan van de dienstverlening. De<br />
staat bracht de NS voor de rechter en in die procedure kreeg de staat bijval van<br />
consumentenorganisaties waaraan de NS had beloofd de prijzen niet te verho-<br />
gen. De advocaat van de NS, aldus journaliste Japke Bouma, merkte op dat con-<br />
sumentenorganisaties en ook Tweede Kamer externen zijn voor wat betreft de<br />
overeenkomst tussen Ministerie en vervoerder en dat hun inmenging het zaken<br />
doen van een commercieel bedrijft verstoorde. Toen de Rechtbank ’s-<br />
Gravenhage in kort geding uitspraak deed, bleek de positie van de consumen-<br />
tenorganisaties alleszins relevant: NS mocht de prijzen niet verhogen, niet zo-<br />
zeer omdat het prestatiecontract dat verbiedt maar omdat het strijdig is met de<br />
belofte aan de consumentenorganisaties. Opmerkelijk is dat die organisaties<br />
vooraf uit geldgebrek bijna besloten zich niet in de procedure te voegen. 3 De po-<br />
sitie van representanten van ‘de burger’ in dit proces belichaamt horizontaal toe-<br />
zicht.<br />
8.3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN PLURIFORME STURING<br />
8.3.1. INLEIDING<br />
Bij meervoudig ruimtegebruik is al snel sprake van meervoudige samenwerking.<br />
Dat wil zeggen dat de voorbereiding en realisatie van beleid geschiedt in samenwerking<br />
tussen burgers, bedrijven en bestuurders, ambtelijk en politiek. Deze dubbele<br />
meervoudigheid, ruimtelijk en in de samenwerking, vergt uiteenlopende in-<br />
3<br />
Bouma, J.-D. (2003) Strijd NS over fiat minister, NRC Handelsblad, 14 maart, p. 1; Bouma,<br />
J.-D. (2003) NS klem tussen minister en treinreiziger, NRC Handelsblad, 14 maart, p. 2;<br />
Bouma, J.-D. (2003) Rechter vindt dat NS belofte niet mag breken, NRC Handelsblad, 22<br />
maart, p. 8.
strumenten. Belangrijk zijn bestuurlijke instrumenten die helpen om alle betrokken<br />
partijen op één lijn te brengen. Problematisch is dat de overeenstemming die zij<br />
bereiken op gespannen voet kan staan met het recht. Partijen moeten niet alleen op<br />
één lijn komen met elkaar, maar ook met het recht. Dit probleem van pluriforme<br />
sturing onderzoeken wij in deze paragraaf door het te schetsen, en door een methode<br />
te ontwerpen om dit probleem op te lossen.<br />
8.3.2. SCHETS VAN HET PROBLEEM<br />
Hoofdvraag is hoe de initiatiefnemer van een meervoudige ruimtelijke investering<br />
kan omgaan met het aanbod van instrumenten om de voor zijn project noodzakelijke<br />
handelingen te verrichten. 4 Daartoe behoren ook juridische instrumenten. Dat<br />
zijn instrumenten die rechtspersonen de bevoegdheid geven in de werkelijkheid te<br />
interveniëren, en instrumenten die rechtspersonen de mogelijkheid geven zichzelf<br />
en belangen te beschermen tegen interventies van anderen. Op zoek naar de beste<br />
instrumenten voor zijn project kan de initiatiefnemer gebruik maken van pluriforme<br />
sturing. Het principe daarvan is heel simpel het gebruiken van efficiënte combinaties<br />
tussen instrumenten. Het gaat om het uitvinden op welke punten instrumenten<br />
compatibel zijn. Door daar gebruik van te maken kan hun inzet versterkt<br />
worden.<br />
Van pluriforme sturing zijn geen instrumenten uitgesloten, dus ook geen<br />
juridische, of soft law-instrumenten zoals arbitrage en mediation. Zeker van deze<br />
laatste twee is snel duidelijk hoe zij zich laten inpassen in processen rondom bijvoorbeeld<br />
interactieve beleidsvorming en PPS. Zij zijn beschikbaar op het moment<br />
dat de interactie in een impasse dreigt te raken. Een ander voorbeeld is de combinatie<br />
van mediation en systeeminnovatie. Een geslaagde poging tot mediation kan<br />
eindigen in een resultaat waar partijen genoegen mee nemen, maar niet meer dan<br />
dat. Een werkelijk geslaagde poging brengt partijen bijeen in een nieuwe verhouding,<br />
die zij niet eerder hadden gezien, en waar zij nieuwe perspectieven zien voor<br />
hun samenwerking. Dat is een systeeminnovatie, en om die reden kunnen kennis<br />
daarover en over mediation elkaar aanvullen.<br />
Verlaten we soft law en betreden we het terrein van vergunningen en contracten,<br />
en van rechtspraak, dan ook kunnen we instrumenten identificeren en op<br />
koppelingen wijzen. Zo volgen interactieve processen meer dan eens de lijnen van<br />
formele procedures rondom de wijziging van bestemmingsplannen, of de aanvraag<br />
van vergunningen, of subsidies. Voor PPS zijn met regelmaat van belang de oprichting<br />
van een rechtspersoon, het betalen van belasting en de organisatie van een<br />
aanbesteding. Koppelen we interactieve beleidsvorming en PPS, dan kan het goed<br />
gebeuren dat de interactie zich richt op het opstellen van een programma van eisen<br />
4 Dit is de hoofdvraag uit de projectaanvraag bij <strong>Habiforum</strong> die vooraf ging aan realisatie van<br />
dit boek.<br />
103
dat dient voor de aanbesteding. 5 Zie daar de koppeling tussen juridische en nietjuridische<br />
instrumenten. Ook juridische instrumenten onderling kunnen gekoppeld<br />
worden. Dat komt aan de orde in hoofdstuk 9, juridisch procesmanagement. Samen<br />
zijn al deze koppelingen goed om op één lijn te komen met het recht. Hier<br />
concentreren wij ons op de koppeling tussen bestuurlijke en juridische instrumenten.<br />
Hoe kom je erachter welke instrumenten op enig moment aanvullend zijn?<br />
Wij menen een antwoord gevonden te hebben in het procesmanagement, althans in<br />
bepaalde methoden daarvan. Kern van het antwoord is dat die methoden het handelen<br />
van actoren opknippen in elementen. Door middel van de stappenplannen,<br />
of checklists, waarmee deze methoden werken, achterhalen zij wie de betrokken<br />
actoren zijn, wat hun belangen, doelen, middelen, kennis en afspraken zijn, en nog<br />
veel meer. 6 Deze elementen zijn aanknopingspunten voor toepassing van de diverse<br />
instrumenten. Zo zijn belangen een aanknopingspunt voor netwerkorganisatie en<br />
ook voor de toepassing van veel juridische instrumenten.<br />
Succesvolle netwerkorganisatie kan niet zonder enig idee of actoren eigenlijk<br />
wel bevoegd zijn een belang te vertegenwoordigen. Zijn zij dat, dan kan netwerkorganisatie<br />
ook meteen duidelijk maken welke juridische instrumenten ter<br />
beschikking staan om die belangen te vertegenwoordigen. Succesvolle ketenregie<br />
kan niet zonder enig idee van de acties die actoren zullen ondernemen, dus van de<br />
middelen die zij daarvoor ter beschikking hebben. Inzet van die middelen kan nadelig<br />
zijn voor de belangen van derden. Ofwel dat is niet toegestaan, ofwel daarvoor<br />
moet nadeelcompensatie betaald worden. In samenspraak met het recht kan<br />
een goede ketenregie in beeld brengen waar de keten kan leiden tot acties die leiden<br />
tot juridische bezwaren of nadeelcompensatie.<br />
De voorbeelden van netwerkorganisatie en ketenregie geven aan hoe deze<br />
instrumenten aanknopen bij elementen van het handelen van actoren. Juridische<br />
instrumenten knopen aan bij dezelfde elementen. Zo kan duidelijk worden wanneer<br />
welke bestuurlijke en juridische instrumenten gelijktijdig van toepassing zijn.<br />
Dat is nog geen pluriforme sturing. Dat is het pas als die instrumenten elkaar gaan<br />
versterken. Brengen bijvoorbeeld netwerkorganisatie en ketenregie in een vroeg<br />
stadium in beeld welk recht van toepassing zal zijn, dan kan direct van dat recht<br />
gebruik gemaakt worden. Gebruik kan bijvoorbeeld bestaan uit het verwijderen uit<br />
het netwerk van niet bevoegde actoren, of het vermijden in de keten van acties die<br />
zeker leiden tot het betalen van veel nadeelcompensatie. Probleem is nu hoe uit te<br />
vinden wanneer welke elementen van een handelingssituatie vragen om de inzet<br />
van welke bestuurlijke en juridische instrumenten.<br />
5 Zie ook Charles Petit, in Van der Heijden & Spiering 2002: 123-140.<br />
6 Naar Jan Glastra van Loon, in Van der Heijden 2001.<br />
104
8.3.3. EEN OPLOSSING VAN HET PROBLEEM<br />
Veel, zo niet de meeste bestuurskundige methoden voor procesmanagement bestaan<br />
uit een stappenplan dat in de meeste bekende gevallen is opgebouwd uit<br />
stappen die zaken eisen als 'betrek alle relevante belangen', 'selecteer de juiste vertegenwoordigers<br />
van de belangen', 'onderzoek samen de feiten', 'geef gewichten aan<br />
de belangen'. Het recht stelt ook dergelijke eisen. Dat zijn met name de beginselen<br />
van behoorlijk bestuur. Wie goed kijkt naar methoden voor procesmanagement kan<br />
in iedere stap één of meer eisen voor procesmanagement herkennen, en kan zien<br />
dat deze eisen congruent zijn aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur<br />
(zie Van der Heijden 2001). Deze congruentie maakt het mogelijk om tegelijkertijd<br />
het stappenplan van een methode voor procesmanagement af te lopen en de beginselen<br />
van behoorlijk bestuur. Dit heeft als voordeel boven het enkel aflopen van<br />
eisen van procesmanagement, dat er direct een rechtmatigheidscontrole plaatsvindt.<br />
De jurist kan aan de hand van de beginselen gelijk op met de procesmanager<br />
toetsen wat de beste nieuwe stap is in het proces van beleidsvorming. Dus als de procesmanager<br />
een procedure voor onderzoek ontwerpt, kijkt de jurist of deze zorgvuldig<br />
is; als de procesmanager naar een onderhandelingsresultaat toewerkt, kijkt de jurist of<br />
dit naar evenredigheid is; en als de procesmanager bekijkt wie het beste een belang<br />
kunnen vertegenwoordigen, kijkt de jurist of deze mensen dit belang ook mogen vertegenwoordigen.<br />
Wanneer beleid op deze wijze tot stand komt tussen mensen die op<br />
een behoorlijke, rechtmatige wijze met elkaar om zijn gegaan, dan leidt dat tot een<br />
vergrote acceptatie. Rechtmatigheid draagt daarmee bij aan de effectiviteit, want acceptatie<br />
zal maken dat mensen bereid zijn om mee te werken aan de implementatie<br />
van het beleid.<br />
Procesmanagement is een begrip dat in de bestuurskunde een bekende klank<br />
heeft bij bevordering van effectiviteit en efficiëntie. Door het daarnaast juridische invulling<br />
te geven, kan een methode worden gevonden waarbij recht in combinatie met<br />
bestuurskunde effectiviteit, efficiëntie en rechtmatigheid van bestuur bevordert. Wij<br />
constateren het bestaan van twee parallelle reeksen normen. Toepassing van de<br />
bestuurskundige reeks leidt tot bevordering van effectiviteit en efficiëntie en sluit<br />
onrechtmatigheid niet uit. Toepassing van de juridische reeks leidt tot bevordering<br />
van de rechtmatigheid en sluit ineffectiviteit en inefficiëntie niet uit. Gecombineerde<br />
toepassing van de reeksen leidt tot beleid dat binnen de grenzen van het recht zo<br />
effectief en efficiënt mogelijk is. Bovendien kan onrechtmatigheid gepaard gaan<br />
met hoge schadevergoeding en langdurige stagnatie. Dat is bijzonder ineffectief en<br />
inefficiënt, het werken aan rechtmatigheid kan voorkomt dat. Aan gecombineerde<br />
toepassing draagt bij dat er grote overeenkomsten zijn tussen diverse normen uit de<br />
ene en uit de andere reeks. Zeker het gelijktijdig toepassen van overeenkomstige<br />
normen draagt bij aan het vinden van de passende combinatie van effectiviteit, efficiëntie<br />
en rechtmatigheid. Wie in onderstaande lijst de normen paarsgewijs afloopt,<br />
moet daaraan kunnen bijdragen in een situatie van meervoudige samenwerking.<br />
105
Stappen van bestuurskundig<br />
procesmanagement<br />
Onderzoek relevante wettelijke<br />
kaders en beleidsstukken:<br />
106<br />
Beginselen van behoorlijk bestuur<br />
Legaliteit en het verbod van détournement de pouvoir:<br />
het legaliteitsbeginsel eist dat bestuurshandelen<br />
waarbij eenzijdig verplichtingen worden opgelegd,<br />
geschiedt op basis van een wettelijke grondslag en<br />
dat het bestuurshandelen zich conform de wet voltrekt.<br />
Het verbod van détournement de pouvoir<br />
houdt in dat een bestuursorgaan bij het nemen van<br />
een besluit, zijn bevoegdheid niet tot een ander doel<br />
mag gebruiken, dan tot de doeleinden waartoe deze<br />
is gegeven (art. 3:3 Awb).<br />
Stakeholderanalyse: Specialiteit: het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks<br />
bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet<br />
uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit<br />
te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit<br />
(art. 3:4, lid 1, Awb).<br />
Vastleggen afspraken: Materiële rechtszekerheid: het materiële rechtszekerheidsbeginsel<br />
eist de bescherming van door het<br />
objectieve recht toegekende rechtsposities.<br />
Onderzoek van feiten: in situaties<br />
kan een 'rapportenoorlog' worden<br />
voorkomen door gezamenlijk<br />
onderzoek, joint fact finding, en<br />
soms is een interactieve, creatieve<br />
verkenning zinvoller dan een<br />
'droog' onderzoek.<br />
Helderheid van optreden: ga<br />
miscommunicatie tegen en wees<br />
voorzichtig met onderling vertrouwen.<br />
Formele zorgvuldigheid: bij de voorbereiding van<br />
een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige<br />
kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen<br />
belangen (art. 3:2 Awb).<br />
Verbod van willekeur en gelijkheidsbeginsel: het<br />
verbod van willekeur eist consistentie in het handelen<br />
van een bestuursorgaan binnen een beleid, en legt<br />
de plicht op om een wijziging van beleid te rechtvaardigen.<br />
Uit het gelijkheidsbeginsel volgt dat gevallen<br />
die op grond van bestaand beleid als gelijke gevallen<br />
moeten worden aangemerkt geen ongelijke<br />
behandeling mogen krijgen. Is wel sprake van een<br />
ongelijke behandeling, dan is er een wijziging van het<br />
beleid, die op grond van het verbod van willekeur<br />
gerechtvaardigd moet kunnen worden.
Doelen verhelderen: Vertrouwen: het vertrouwensbeginsel eist dat een<br />
bestuursorgaan door hem gewekte gerechtvaardigde<br />
verwachtingen zo enigszins mogelijk honoreert.<br />
Selectie sleutelfiguren: Rechtstreeksheid: de vertegenwoordiging van een<br />
belang dient te geschieden door de juiste persoon of<br />
instantie. Dat is een rechtspersoon wiens eigen belang<br />
op het spel staat, of zijn vertegenwoordiger, of<br />
een rechtspersoon die staat voor een algemeen of een<br />
groepsbelang. De vertegenwoordiger van een algemeen<br />
belang kan goed een overheidsorgaan zijn.<br />
Effectiviteit: Geschiktheid: het geschiktheidsbeginsel eist dat<br />
wordt nagegaan met behulp van welke maatregelen,<br />
of middelen, de gewenste doelstelling bereikt kan<br />
worden.<br />
Efficiëntie: Noodzakelijkheid: het noodzakelijkheidsbeginsel eist<br />
dat wordt bezien welke van de geschikt bevonden<br />
maatregelen het minst ingrijpend is voor welke betrokkenen<br />
die nadeel ondervinden, en dat wordt<br />
gekozen voor de per saldo minst ingrijpende maatregelen.<br />
Draagvlak: Evenredigheid: een bestuursorgaan dient te beoordelen<br />
of de middelen, die het wil inzetten om een doel<br />
te bereiken, niet zodanig belangen schaden, dat een<br />
onevenredige verhouding ontstaat met de belangen<br />
die het nastreven van het doel dient. Art. 3:4 lid 2<br />
Awb formuleert dit als volgt: De voor een of meer<br />
belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit<br />
mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de<br />
met het besluit te dienen doelen.<br />
Rationaliteit en voorlichting: Motivering en formele rechtszekerheid: het motiveringsbeginsel<br />
eist een draagkrachtige en kenbare<br />
motivering van het besluit (art. 3:46 Awb). Het formele<br />
rechtzekerheidsbeginsel eist dat het besluit zelf<br />
duidelijk, ondubbelzinnig en kenbaar is.<br />
107
8.4. CONCLUSIE<br />
Pluriforme sturing is de optimalisatie van combinaties binnen de reeks nieuwe en<br />
oude sturingsvormen. Die sturingsvormen zijn nodig om de complexe projecten<br />
van meervoudig ruimtegebruik naar tevredenheid en correct tot een einde te brengen.<br />
In de combinaties dienen instrumenten elkaar te versterken. Pluriforme sturing<br />
is meer effectieve en efficiënte sturing. Dankzij combinatie van bestuurlijke en juridische<br />
instrumenten wordt door sturing tevens de huidige en de toekomstige<br />
rechtmatigheid bewaakt. Gebleken is dat procesmanagement een antwoord geeft<br />
op de vraag welke instrumenten, bestuurlijk en juridisch, op enig moment aanvullend<br />
zijn. Het bovenstaande stappenplan kan bijvoorbeeld helpen uitvinden dat in<br />
een handelingssituatie van belang is om feiten nog eens goed op een rij te zetten.<br />
Dat kan de weg wijzen naar het instrument van joint fact finding dat bekend is in<br />
het procesmanagement.<br />
Bovenstaand parallel stappenplan maakt zichtbaar welke rechtseisen van<br />
toepassing zijn op joint fact finding, zodat dit direct rechtsconform gedaan kan<br />
worden. Dat is in elk geval het zorgvuldigheidsbeginsel en bijvoorbeeld ook het<br />
rechtstreeksheidsbeginsel dat waarschuwt om bepaalde mensen niet over te slaan.<br />
Bovendien laten de feiten zien welke wettelijke regimes daarop van toepassing zijn,<br />
bijvoorbeeld bij problemen met de bodem is dat de Wet bodembescherming. Bestudering<br />
van die wet zal vele aanwijzingen geven welke feiten onderzocht moeten<br />
worden. Dat en toepassing van bijvoorbeeld het zorgvuldigheidsbeginsel ondersteunt<br />
de joint fact finding, en andersom ondersteunt die fact finding het nakomen<br />
van die wet en dat beginsel. Dat is het slim combineren van bestuurlijke en juridische<br />
instrumenten.<br />
LITERATUUR<br />
Beukenholdt-ter Mors, M.A., H.H.F.M. Daemen & L. Schaap, m.m.v. K.M. Tan<br />
& W.J. Verheul (2002) Participatiebevordering in het Nederlands Openbaar<br />
Bestuur, 1975-2000, Een andere analyse van evaluaties, Rotterdam: Erasmus<br />
Universiteit Rotterdam, Centre for Local Democracy.<br />
Bult-Spiering, M. (2003) Publiek-private samenwerking, De interactie centraal,<br />
Utrecht: Uitgeverij Lemma.<br />
Edelenbos, J. (2000) Proces in Vorm, Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming<br />
over lokale ruimtelijke projecten, Utrecht: Uitgeverij Lemma.<br />
Edelenbos, J. & R. Monnikhof (red.) (2001) Lokale interactieve beleidsvorming,<br />
Een vergelijkend onderzoek naar de consequenties van interactieve beleidsvorming<br />
voor het functioneren van de lokale democratie, Utrecht: Uitgeverij<br />
Lemma.<br />
Gunnigham, N. & P. Grabosky (1998) Smart Regulation, Designing Environmental<br />
Policy, Oxford: Clarendon Press.<br />
108
Heijden, G.M.A. van der (2001) Een filosofie van behoorlijk bestuur, Een verklaring<br />
voor de juridische en de maatschappelijke functie van de beginselen van<br />
behoorlijk bestuur, dissertatie Universiteit van Amsterdam.<br />
Heijden, G.M.A. van der, N.F. van Manen & C.L.B. Kocken (2000) Publiek Private<br />
Samenwerking: Risico’s en Regulering, Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting,<br />
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.<br />
Heijden, J. van der & B. Spiering (red.) (2002) Publiek opdrachtgeverschap, De<br />
burger als klant, Delft: Eburon.<br />
Heijden, J. van der (2005), Recombinatie van overheid en samenleving. Denken<br />
over innovatieve beleidsvorming, Delft: Eburon.<br />
Klijn, E.H. (1996) Regels en sturing in netwerken, De invloed van netwerkregels op<br />
de herstructurering van naoorlogse wijken, Delft: Eburon.<br />
Klijn, E.H. (2001) Rules as Institutional Context for Decision Making in Networks,<br />
The Approach to Postwar Housing Districts in Two Cities, Administration<br />
& Society, jg. 33, nr. 2, pp. 133-164.<br />
Klijn, E.H. & J.F.M. Koppenjan (2000) Politicians and Interactive Decision Making,<br />
Institutional Spoilsports or Playmakers, Public Administration, jg. 78,<br />
nr. 2, pp. 365-387.<br />
Mastik, H. (2002) Responsief Simuleren, De speelruimte voor leren en sturen in<br />
meerduidige context, Delft: Eburon.<br />
Oosten, W. (2003) Inleiding bestuurskunde, Utrecht: Uitgeverij Lemma.<br />
Pront-van Bommel, S., H.D. Stout & I.C. van der Vlies (1998) Juridische kwaliteiten<br />
van onderhandelend bestuur, Amsterdam: Amsterdam University Press.<br />
Veld, R.J. in 't (red.) (2001) Eerherstel voor Cassandra, Een methodologische beschouwing<br />
over toekomstonderzoek voor omgevingsbeleid, Utrecht: Uitgeverij<br />
Lemma.<br />
VROM-raad (2000) Het instrument geslepen, Voorstellen voor een herziene WRO<br />
en voor een betere kostenverdeling bij grondexploitatie, Den Haag: VROMraad.<br />
Weggeman, J. (2003) Controversiële besluitvorming, Opkomst en functioneren van<br />
groen polderoverleg, Utrecht: Uitgeverij Lemma.<br />
Wiggers-Rust, L.F. (red.) (1999) Mediation: een nieuw instrument in het speelveld<br />
van milieu en ruimtelijke ordening, Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />
Wiggers-Rust, L.F. (red.) (2000) Toepassing van mediation bij conflicten in het<br />
leefomgevingsbeleid, Praktijkverkenning, Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />
109
HOOFDSTUK 9<br />
Rechtsoptimalisatie<br />
Jurgen van der Heijden<br />
9.1. INLEIDING<br />
Daar komt meervoudig ruimtegebruik van: de eis dat kavels op een bedrijventerrein<br />
tot 75% bebouwd worden. Zijn die kavels populair, dan zullen de kopers<br />
zoeken naar oplossingen als hoogbouw, ondergronds bouwen, op het dak parkeren,<br />
en het delen van ruimtes met buren voor bijvoorbeeld het bedrijfsrestaurant.<br />
Zo’n eis van 75% kunnen gemeenten stellen in het bestemmingsplan. Op dit moment<br />
kennen veel plannen die eis niet, of een veel lager percentage. Dan is meervoudig<br />
ruimtegebruik een keuze en geen rechtsplicht. Eindeloos veel bedrijventerreinen<br />
staan vol met loodsen die vaak uit niet meer bestaan dan een betonnen vloer<br />
met een overkapping weinig hoger dan een vrachtauto. De door het recht beschermde<br />
vrijheid om dat te mogen bouwen is vanuit het perspectief van meervoudig<br />
ruimtegebruik een obstakel.<br />
Het is misschien vreemd om vrijheid als juridisch obstakel te beschouwen,<br />
en beter bekend als obstakel voor meervoudig ruimtegebruik zijn wetten die vrijheden<br />
inperken. Zo kan op grond van diverse wettelijke bepalingen hoogbouw niet<br />
zijn toegestaan. Het bestuur moet dat handhaven en daardoor hoogbouw tegenhouden,<br />
en burgers mogen op grond van die bepalingen bezwaar maken tegen<br />
plannen voor hoogbouw. Dat kan terecht zijn, omdat hoogbouw op die locatie<br />
volstrekt misplaatst is. Andersom kan het ook zijn dat hoogbouw op die locatie<br />
bijvoorbeeld de beste oplossing is om woonruimte te scheppen, en stukken natuur<br />
te behouden die anders bij laagbouw verloren zouden gaan. Houdt het recht dat<br />
tegen, dan ook is het een obstakel voor meervoudig ruimtegebruik.<br />
Kan het geldende recht helpen met beide obstakels om te gaan, en kan het<br />
wenselijke recht ze uit de weg ruimen, als ze niet langer te rechtvaardigen zijn? Dit<br />
hoofdstuk geeft op deze vraag twee antwoorden. Het eerste gaat in op het geldende<br />
recht, en betreft juridisch procesmanagement. Dat is het zoeken naar de optimale<br />
inhoudelijke en procedurele afstemming van de vergunningen en contracten die<br />
nodig zijn voor een project. Deze rechtsoptimalisatie vraagt samenwerking en creativiteit<br />
van verschillende juristen en ook niet-juristen. Het tweede antwoord gaat<br />
over het wenselijk recht. Waar het geldende recht goede meervoudige oplossingen<br />
111
onmogelijk dreigt te maken, moet de wetgever daarop worden gewezen, zodat de<br />
wet kan worden geoptimaliseerd.<br />
9.2. GELDEND <strong>RECHT</strong><br />
9.2.1. INLEIDING<br />
Procesmanagement richt zich direct op een project. Alle voorbereidingen die anders<br />
gefaseerd plaatsvinden, moeten nu zoveel mogelijk tegelijkertijd plaatsvinden.<br />
Daarmee leidt procesmanagement tot het verschijnsel dat allen die betrokken zijn<br />
bij een beleid in korte tijd een integraal overzicht moeten krijgen over alle kennis,<br />
steun, oppositie, middelen, doelen, belangen, alternatieven, en zo verder. Dit heeft<br />
gevolgen voor de jurist die het procesmanagement ondersteunt. Hij moet een zo<br />
volledig mogelijk beeld schetsen van al het recht dat een rol zal spelen bij een project.<br />
Vervolgens zal hij moeten bekijken welke mogelijkheden dit recht biedt om<br />
het project zo effectief en efficiënt mogelijk voor te bereiden en te realiseren.<br />
Daarvoor moet een methode voor juridisch procesmanagement dienen, maar hoe<br />
kan een dergelijke methode inzichtelijk maken welk recht een rol zal spelen bij een<br />
project?<br />
Het juridische begrip ‘bevoegdheid’ is een aanknopingspunt om uit alle<br />
elementen van een gecompliceerd en omvangrijk project op te maken welk recht er<br />
speelt, en bovendien welke mogelijkheden dit recht biedt tot optimalisatie van het<br />
project. De totstandkoming van een meervoudig project is te beschouwen als het<br />
benutten van de mogelijkheden die de publiek- en privaatrechtelijke bevoegdheden<br />
van alle betrokken partijen bieden binnen de grenzen die deze bevoegdheden stellen.<br />
1 Juridisch procesmanagement moet een instrument zijn dat alle bij een meervoudig<br />
project betrokken bevoegdheden op een rijtje zet en onderzoekt op ‘mogelijkheden<br />
en grenzen’.<br />
De inzet van een bevoegdheid is regelmatig verplicht, maar soms staat ook<br />
de keuze tussen diverse bevoegdheden open. Dat biedt de mogelijkheid om te kiezen<br />
voor de bevoegdheid die het beste past bij de meest voordelige/minst nadelige<br />
wijze van realisatie van een project. Zo geeft afhankelijk van het project de keuze<br />
voor de ene soort rechtspersoon meer voordelen dan voor de andere, bijvoorbeeld<br />
omdat de ene rechtspersoon gunstiger is bij de aanvraag van subsidies, en de andere<br />
gunstiger bij het betalen van belastingen.<br />
Ook staan binnen een bevoegdheid vaak verschillende wegen open om deze<br />
uit te oefenen, waarbij naar de meest voordelige c.q. minst nadelige weg kan worden<br />
gezocht. Is bijvoorbeeld aanbesteding verplicht, dan laat het recht nog diverse<br />
wegen open om deze aanbesteding te organiseren. Tenslotte is naast de wijze van<br />
inzet van een bevoegdheid ook belangrijk om te kijken hoe dat gecombineerd kan<br />
1<br />
De beperkingen die het recht aan de hand van de Windmill-criteria oplegt aan de uitoefening<br />
van privaatrechtelijke bevoegdheden zullen hier buiten beschouwing blijven.<br />
112
worden met andere bevoegdheden. Dit leidt tot twee vragen die per gevonden<br />
bevoegdheid steeds gesteld kunnen worden:<br />
Inzet: Kan deze bevoegdheid op diverse wijzen worden ingezet, en zo ja,<br />
wanneer is welke wijze van inzet het meest voordelig of minst nadelig<br />
bij de realisatie van een meervoudig project?<br />
Combinatie: Kan deze bevoegdheid worden gecombineerd met andere bevoegdheden,<br />
en zo ja, wanneer is welke combinatie het meest voordelig of<br />
minst nadelig bij de realisatie van een meervoudig project?<br />
Een methode voor juridisch procesmanagement, die het antwoord op deze beide<br />
vragen wil geven, valt uiteen in twee onderdelen, te weten inventarisatie en optimalisatie.<br />
Beide komen nu aan bod, en daarna geeft optimalisatie nog aanleiding<br />
tot extra gedachten over waar het optimum dan ligt. Daartoe worden twee juridische<br />
break even points beredeneerd.<br />
9.2.2. INVENTARISATIE<br />
Eerst is een inventarisatie nodig van alle publiek- en privaatrechtelijke bevoegdheden<br />
die zeker of waarschijnlijk een rol zullen spelen bij de voorbereiding en realisatie<br />
van een meervoudig project. Hier dient zich aan dat het voor de jurist noch<br />
eenvoudig is om een project te overzien, noch om al het recht te overzien. Zo kan<br />
het zin hebben om aandacht te geven aan subsidies. Op dat moment wordt het<br />
interessant om te kijken wat de beste soort rechtspersoon is voor het project. Die<br />
keuze maakt verschil als het gaat om zaken als subsidie, belasting, verzekering, PPS<br />
en aanbesteding. Welke jurist overziet dat allemaal?<br />
Om alle mogelijke juridische vragen te beantwoorden is een confrontatie<br />
nodig tussen mensen die alle feiten van het project kunnen presenteren, en juristen<br />
die tezamen overzicht hebben over de normen die van toepassing zijn op deze feiten.<br />
Daarbij moet in acht worden genomen dat zeker de feiten, maar ook de normen<br />
in de loop van het project kunnen veranderen. Dit betekent dat de confrontatie<br />
tussen feiten en normen zich met enige regelmaat zal moeten herhalen, bijvoorbeeld<br />
wanneer het project een wending heeft genomen, of een wet is gewijzigd.<br />
Zien we even af van de herhaling, dan is de vraag hoe op enig moment de<br />
confrontatie tussen feiten en normen moet worden georganiseerd. Dit kan eenvoudig<br />
door de juiste mensen bij elkaar te brengen, maar het is beter wanneer dit zo<br />
gebeurt dat gebruik wordt gemaakt van voorgaande ervaringen én geleerd wordt<br />
voor de volgende keer. Dat vraagt om een methode van juridisch procesmanagement<br />
die enigszins gestructureerd is, bijvoorbeeld doordat er reeds een checklist is<br />
van feiten en normen die in vergelijkbare projecten een rol speelden. De literatuur<br />
113
en de praktijk laten op dit moment reeds dergelijke checklists zien. 2 Een concreet<br />
advies om te werken met juridisch procesmanagement is het bijeenbrengen van een<br />
juridische werkgroep die om twee redenen multi-disciplinair is:<br />
− Feitenkenners en juristen: in de werkgroep zitten mensen die het project<br />
feitelijk kennen, en mensen die het recht kennen. De ‘feitenkenners’ kunnen<br />
vertegenwoordigers zijn van de overheid, bedrijven, en ook belanghebbenden.<br />
Deze niet-juristen helpen de juristen het project te zien vanuit andere<br />
invalshoeken, bijvoorbeeld politiek, organisatorisch, technisch en financieel.<br />
Tegelijkertijd zijn zij voor de juristen het kanaal om hun kennis terecht te laten<br />
komen bij alle niet-juristen die het project mede vorm geven.<br />
− Verschillende soorten juristen: multidisciplinair wil in de tweede plaats<br />
zeggen dat de juristen uiteenlopende achtergronden moeten hebben, waaronder<br />
civilisten, fiscalisten, en kenners van het algemeen bestuursrecht,<br />
ruimtelijk ordeningsrecht en milieurecht. Belangrijk zijn vertegenwoordigers<br />
van de direct betrokken bestuursorganen, die onder meer de bestemmingsplannen<br />
en andere ruimtelijke plannen goed kennen. Daarnaast is de mogelijkheid<br />
belangrijk specialisten te kunnen horen op bijvoorbeeld het gebied<br />
van het aanbestedingsrecht of het internationaal recht.<br />
Duidelijk is dat het recht op diverse manieren van toepassing zal zijn op een project.<br />
Zo zal met name het publiekrecht betrekking hebben op de verschillende beleidsterreinen<br />
die tegelijkertijd aan de orde zijn, zoals milieu, ruimtelijke ordening<br />
en volkshuisvesting. Op de verschillende samenwerkingsvormen, zoals aanbesteding,<br />
rechtspersonen en contracten, bijvoorbeeld in een situatie van PPS, zal met<br />
name het privaatrecht van toepassing zijn. Geen enkele jurist kan tegelijkertijd op<br />
al deze uiteenlopende terreinen de juridische kennis beheersen. Wil de jurist derhalve<br />
behulpzaam zijn, dan zal hij in de eerste plaats moeten beschikken over vaardigheden,<br />
of een instrument om de inbreng van kennis uit vrijwel alle juridische<br />
deelgebieden te coördineren.<br />
De multi-disciplinaire werkgroep is bij uitstek het instrument dat daarvoor<br />
kan dienen. Het kan voor de jurist de plek zijn waar hij samen met andere juristen<br />
uitvindt hoe een project er precies uitziet, welke rechtsgebieden daarbij betrokken<br />
zijn, hoe het tijdsverloop ongeveer is met het oog op de procedures, welke belangen<br />
en belangenvertegenwoordigers er precies zijn, en zo ook in contact te komen<br />
met potentiële appellanten. Dit kan ook bijdragen aan optimalisatie.<br />
9.2.3. OPTIMALISATIE<br />
Het recht is een database vol informatie over de juiste aanpak van een project,<br />
bijvoorbeeld in de praktijk van meervoudig ruimtegebruik. Slim gebruik van die<br />
2<br />
Infrastructuur, praktische handleiding bestuurlijke en juridische procedures bij aanleg en<br />
reconstructie, G. Stigter (Red.), Den Haag 1997; F.P.C.L. Tonnaer e.a., Handleiding Procedures,<br />
milieu – ruimtelijke ordening – infrastructuur – bouw, Sdu uitgevers, Den Haag.<br />
114
informatie kan het project optimaliseren. Tegelijkertijd is deze database soms verouderd<br />
of tegenstrijdig. De praktijk leert dat actoren elkaar verder kunnen helpen<br />
hoe het beste om te gaan met deze database en tegenstrijdigheden. Minimaal moet<br />
juridisch advies een project van meervoudig ruimtegebruik behoeden voor verlies<br />
in de rechtszaal. Bovenop dit minimum kan het recht een project veel meer behulpzaam<br />
zijn.<br />
Een voorbeeld van optimalisatie binnen het recht zijn milieuzorgsystemen.<br />
Wie de ondergrens van het milieurecht opzoekt, loopt het risico te maken te krijgen<br />
met harde handhaving. Wie in overleg met de milieu-inspectie een zorgsysteem<br />
opstelt om zo goed mogelijk met het milieu om te gaan, heeft ook te maken met<br />
handhaving, maar dan in overleg over de beste wijze van realisatie van het voorgenomen<br />
project. Een ander voorbeeld bestaat uit opties die diverse wetten bieden.<br />
Er leiden meer wegen naar Rome, en de projectontwikkelaar kan soms kiezen uit<br />
uiteenlopende wijzen om zijn project in te passen in ruimtelijke plannen, of aan te<br />
besteden, of als een rechtspersoon te organiseren.<br />
Nog een voorbeeld van optimalisatie bestaat uit het zoeken naar een goede<br />
afstemming tussen alle procedures die een project gelijktijdig of volgtijdelijk moet<br />
doorlopen. Hoe kan bijvoorbeeld het gebruik van de ondergrond voor kabels en<br />
leidingen worden geoptimaliseerd met behulp van het recht? In de praktijk blijkt<br />
dat de verschillende ruimteclaims moeilijk zijn te coördineren. Een veelheid van<br />
regelingen kan hierop worden toegepast, zoals APV-regelingen, bestemmingsplannen<br />
en privaatrechtelijke regelingen met betrekking tot eigendom van de grond, of<br />
schade. De vraag is hoe deze regelingen in een juiste verhouding kunnen bijdragen<br />
aan een optimaal gebruik van de ondergrond. Juridisch procesmanagement is een<br />
instrument om in een totaalbeeld alle juridische gegevens samen te brengen. Dat<br />
helpt bij een optimale voorbereiding en realisatie van een meervoudig project.<br />
Procedureel is het een vraag welke weg wordt gekozen. Opvallend is namelijk<br />
dat de diverse betrokken wetten vaak meer dan één mogelijkheid bieden om<br />
een project voor te bereiden, maar dat meestal slechts een enkele mogelijkheid<br />
wordt gebruikt. Er liggen met andere woorden binnen het geldende recht de nodige<br />
mogelijkheden om projecten voor te bereiden, die zelden of nooit worden gebruikt,<br />
dode letters. Voordat nieuw recht wordt gecreëerd, is het zinvol om die<br />
mogelijkheden eens tegen het licht te houden.<br />
Sterker nog dan het zoeken naar mogelijkheden om ‘dode letters’ te gebruiken,<br />
is het zoeken naar mogelijkheden om ‘buiten het karrenspoor’ te komen. Dat<br />
wil zeggen die artikelen die wel worden gebruikt, anders te gebruiken. Zo wordt<br />
vaak gesuggereerd om ‘globaal te bestemmen’, opdat een bestemmingsplan ook op<br />
termijn ruimte biedt, maar toch neigen gemeenten ernaar om bestemmingsplannen<br />
altijd weer ‘dik in te kleuren’, het karrenspoor. Met het oog op het boeken van<br />
tijdwinst heeft het derhalve zin om ander gebruik van bestaande bevoegdheden te<br />
onderzoeken, zeker van bevoegdheden die veel worden benut, maar ook die nu<br />
‘dode letter’ zijn.<br />
115
Het is ongebruikelijk voor de jurist om na te denken over het effectief en efficiënt<br />
verrichten van een rechtmatige handeling. Meestal toetst hij of een handeling niet<br />
onrechtmatig is, en laat het daarbij. Toch bestaat er een toenemende aandacht voor<br />
de vraag welke mogelijkheden het recht biedt om een handeling zo optimaal mogelijk<br />
voor te bereiden en uit te voeren. Belangrijke voorbeelden daarvan zijn parallelschakeling<br />
en de integratie en coördinatie van besluitvorming:<br />
− Parallelschakeling: door nu vast uit te gaan van het recht bij het maken van<br />
afspraken tussen de overheidspartners, kan een methode van juridisch procesmanagement<br />
het risico verminderen dat de door partijen behaalde overeenstemming<br />
later in strijd blijkt te zijn met het recht. VROM heeft in dit<br />
verband de methode van parallelschakeling geïntroduceerd, die uitgaat van<br />
een schakeling tussen de onderhandelingen over een project en de aanpassing<br />
van ruimtelijke plannen, met name het bestemmingsplan. 3<br />
− Integratie en coördinatie van besluitvorming dienen om samenhangende<br />
publiekrechtelijke besluiten binnen de grenzen van de wet zo snel mogelijk<br />
te nemen. 4 Daarnaast leiden zij tot verbetering van de afstemming tussen de<br />
samenhangende besluiten. Dit kan de kwaliteit van de besluiten verbeteren,<br />
wat ze bij de rechter een grotere kans geeft overeind te blijven. Zo zal de<br />
uitvoering van een meervoudig project overeenkomstig een reeks eisen moeten<br />
zijn die het recht bijvoorbeeld stelt aan de bescherming van landschap,<br />
cultuurhistorie, natuur en milieu. Door deze eisen nu vast te integreren in<br />
het maken van afspraken wordt het risico verminderd dat zij later in strijd<br />
blijken te zijn met het door bij het project betrokken partijen behaalde onderhandelingsresultaat.<br />
Heeft een project bijvoorbeeld een inhoud in een bestemmingsplan, die zich niet<br />
verdraagt met de voorwaarden die gelden bij een belangrijke subsidie, dan komt die<br />
subsidie in gevaar. Bestaat er discrepantie tussen de streekplannen en de bestemmingsplannen,<br />
dan is een project kwetsbaar bij de rechter wanneer een appellant<br />
zich verzet tegen één van deze plannen. Strijden de voorwaarden van een contract<br />
voor agrarisch natuurbeheer met een waterbeheersplan, dan kan schadevergoeding<br />
dreigen. Coördinatie tussen de diverse publiekrechtelijke besluiten en privaatrechtelijke<br />
overeenkomsten heeft als doel om de inhoud van een project eenduidig<br />
terecht te laten komen in al deze besluiten en overeenkomsten. Daarmee blijft de<br />
integriteit van dit project gehandhaafd, en worden juridische risico’s verkleind.<br />
Coördinatie is om nog een reden van belang: zeker wanneer de periode van uitvoering<br />
zo’n vijftien tot twintig jaar beslaat, wordt duidelijk dat het project het risico<br />
3<br />
Slagvaardig en democratisch, parallelschakeling: een strategisch concept voor ruimtelijke<br />
besluitvormingsprocessen in de gemeente, Rijksplanologische Dienst, augustus 1999.<br />
4 Zie bv. A.G. Bregman, Ruimtelijke plancoördinatie en projectbesluitvorming, Deventer<br />
1999, p. 112 e.v.<br />
116
loopt om te veranderen onder invloed van tal van andere activiteiten. Coördinatie<br />
van besluitvorming kan dit risico verkleinen.<br />
Een bijkomend voordeel van zowel integratie als coördinatie is het versnellen<br />
van een project. Door integratie kunnen sommige formele inspraakprocedures<br />
reeds onderdeel worden van de communicatie tussen de partijen binnen een project<br />
en alle betrokkenen daarbuiten. Dankzij coördinatie kunnen procedures enigszins<br />
in elkaar worden geschoven, waardoor tijdwinst ontstaat. 5 Zijn ten behoeve van de<br />
uitvoering van een project bijvoorbeeld vergunningen nodig voor ontgrondingen,<br />
voor het bouwen van gemalen, voor het slopen van gebouwen, en voor het aanleggen<br />
van wegen en fietspaden, dan zijn er mogelijkheden om de komst van die vergunningen<br />
door middel van coördinatie te bespoedigen. Sommige wetten bieden<br />
zelfs expliciet deze mogelijkheid, zoals art. 39 WRO en de nieuwe bepalingen uit<br />
de Wet Milieubeheer (juncto Natuurbeschermingswet) en uit de vijfde tranche van<br />
de Algemene wet bestuursrecht, die samenhangende besluitvorming als onderwerp<br />
heeft.<br />
Na dit alles laten zeker zes stappen van juridische optimalisatie zich onderscheiden:<br />
− Het helpt om juridisch advies van start tot eindstreep in te winnen. Dat<br />
voorkomt het ongemak te laat te moeten horen dat een element van een<br />
project nu of in de nabije toekomst niet is toegestaan.<br />
− Het is verstandig om helemaal uit de rechtszaal weg te blijven. Juristen kunnen<br />
inschatten wie bezwaar tegen een project kunnen maken, en hoe dat<br />
kan worden voorkomen.<br />
− De vele juridische procedures die een project moet doorlopen zijn vatbaar<br />
voor regie. Juristen kunnen helpen om twee of meer vergunningtrajecten op<br />
elkaar af te stemmen, en daarbij gebruik te maken van coördinatiebepalingen,<br />
of de totstandkoming van twee of meer contracten, of een traject waarin<br />
vergunningen en contracten voorkomen, bijvoorbeeld bij aanbesteding. 6<br />
De tijd die deze parallelschakeling bespaart, laat een project eerder renderen.<br />
− Goede parallelschakeling is niet alleen procedureel van belang, maar zorgt<br />
ook dat een project eenduidig terechtkomt in alle betrokken vergunningen<br />
en contracten. Tweeslachtigheid maakt een project zwak voor de rechter.<br />
Door daarvoor te waken houdt de jurist alle betrokkenen bij het project<br />
scherp.<br />
5<br />
Zie H.P. Heida, F.A.M. Stroink, P.C.E. van Wijmen, Complexe besluitvorming, preadvies<br />
voor de Vereniging voor Administratief Recht, Alphen a/d Rijn 1998.<br />
6<br />
Zie voor dit laatste Charles Petit, Interactie bij overheidsopdrachten in de bouw, in Jurgen<br />
van der Heijden, Ben Spiering (Red.) Publiek opdrachtgeverschap, de burger als klant, XPINreeks<br />
deel 1, Eburon, Delft 2002, p. 123 – 140.<br />
117
− Parallelschakeling gaat verder dan alleen het recht, maar betreft ook de<br />
talloze andere beslissingen die binnen een project moeten vallen. Zo moeten<br />
er politieke, technische, organisatorische en financiële beslissingen vallen.<br />
De jurist moet die niet willen regisseren, maar kan wel behulpzaam zijn om<br />
er structuur in aan te brengen.<br />
− Voor zover besluitvorming door het recht wordt vereist, volgt dat vaak het<br />
karrenspoor, terwijl ook andere routes open staan. Zo staat de mogelijkheid<br />
open om door middel van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening<br />
een tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan aan te vragen. Hoewel<br />
zij van dit artikel gebruik zouden kunnen maken, kiezen velen voor de<br />
bekende weg van artikel 19, de permanente vrijstelling. Juristen kunnen een<br />
project behulpzaam zijn door te helpen zoeken naar alle mogelijkheden en<br />
kansen die het huidige en komende geldende recht biedt.<br />
9.2.4. JURIDISCHE BREAK EVEN POINTS<br />
Een initiatiefnemer kan per activiteit worden gewezen op het huidige en ook het<br />
komende geldende recht. Zo kan hij achterhalen welk risico zijn project nu en in<br />
de toekomst loopt een rechtsregel te overtreden, en wat de consequenties daarvan<br />
zijn. De ervaring leert dat enkel een blik in wet- en regelgeving en jurisprudentie te<br />
weinig informatie oplevert over wat een rechtsnorm op enig moment werkelijk<br />
vereist. Contact met de dienst die een norm handhaaft levert meer informatie op.<br />
Het is onverstandig om daar volledig blind op te varen, omdat de rechter altijd<br />
anders kan oordelen. Dat wijst op redenen om anders met het recht om te gaan,<br />
dan enkel het maken van een risico-analyse op basis van wat bekend is uit wet en<br />
jurisprudentie. Daar is nog een andere en belangrijke reden voor. Wie enkel interesse<br />
heeft in de juridische risico’s kijkt naar de ondergrens van het recht (wat mag<br />
nog net wel, en wat mag net niet). Boven die grens echter biedt het recht ruimte<br />
om een project te optimaliseren.<br />
Juridisch procesmanagement onderscheidt zich van juridisch risicomanagement.<br />
Dit laatste zoekt waar de risico’s op schorsing of vernietiging door de rechter<br />
precies liggen, of op het toekennen van schadevergoeding. Dat is geen pleidooi om<br />
regels te overtreden waarbij het risico van handhaving klein is. Juridisch risicomanagement<br />
zoekt ten bate van een project naar een soort break even point waar de<br />
risico’s nog net aanvaardbaar zijn. Juridisch procesmanagement zoekt naar een<br />
ander break even point, waarbij het niet gaat om de aanvaardbare risico’s maar om<br />
draagvlak en het wegnemen van hindermacht. Het is een aanvaardbaar risico om te<br />
rekenen dat de rechter belangenvertegenwoordigers die hindermacht uitoefenen in<br />
het ongelijk zal stellen. Wie voorkeur heeft voor dialoog met belangenvertegenwoordigers<br />
kan het recht anders gebruiken. Het juridische break even point is dan<br />
het afwenden van de dreiging van een rechtsgang, in plaats van het gokken op<br />
winst bij de rechter.<br />
118
Het zoeken naar beide break even points levert twee bruikbare instrumenten van<br />
juridisch procesmanagement op. Zij kunnen beide helpen om omvangrijke ingrepen<br />
in de fysieke omgeving op te knippen in zodanig maatwerk dat zij de bestuurlijke<br />
en rechterlijke kanalen makkelijker kunnen passeren. Zo kunnen een analyse<br />
van de risico’s en een analyse van het draagvlak uitwijzen dat bepaalde onderdelen<br />
van een omvangrijk project onomstreden zijn. Dat is een reden om die onderdelen<br />
eruit te lichten en zo snel mogelijk de gebruikelijke kanalen te laten passeren. Op<br />
een wat hoger niveau kan een analyse van risico’s en draagvlak uitwijzen dat het<br />
raadzaam is om een omvangrijk project in twee of meer onderdelen aan te vragen,<br />
gelijktijdig of juist gefaseerd. Zo kan het onder omstandigheden zinvol zijn om niet<br />
een enkele, maar twee of meer procedures ex. art. 19 WRO te starten. Waar één<br />
groot project kwetsbaar is voor alle bezwaren, kan piecemeal engineering voortgang<br />
boeken.<br />
9.3. WENSELIJK <strong>RECHT</strong><br />
Het bijzondere deel van het bestuursrecht bestaat uit wetten die steeds zijn toegesneden<br />
op een enkel, of enkele samenhangende belangen. Zo is de Wet op de<br />
Ruimtelijke Ordening (WRO) toegesneden op besluitvorming en belangenafweging<br />
op het terrein van de ruimtelijke inrichting. Deze en andere bijzondere wetten<br />
staan momenteel in de belangstelling van de wetgever, zoals de Onteigeningswet en<br />
de Woningwet. Daarbij speelt in het kader van de fundamentele herziening van de<br />
WRO zeker het bestemmingsplan een rol. Het algemene deel van het bestuursrecht<br />
betreft de normering van bestuurlijke besluitvorming en belangenafweging in het<br />
algemeen. De Commissie Scheltema werkt stap voor stap aan de uitbreiding van de<br />
Algemene wet bestuursrecht, Awb. Zij werkt nu binnen de vijfde tranche aan de<br />
zogenaamde Wet Samenhangende Besluiten.<br />
De gedachte achter de Wet Samenhangende Besluiten is om te komen tot<br />
een betere procedurele coördinatie van besluitvorming. Het is weliswaar het streven<br />
van de Cie. Scheltema om inhoudelijke coördinatie mogelijk te maken, maar<br />
dat acht zij op dit moment onhaalbaar. Voor procedurele coördinatie zijn in sectorale<br />
wetten de laatste jaren diverse voorzieningen gecreëerd, zoals de afstemming<br />
tussen de Wet Milieubeheer en de Natuurbeschermingswet. Ook buitenwettelijk<br />
wordt daar in het kader van juridisch projectmanagement ervaring mee opgedaan.<br />
Helemaal nieuw is deze ontwikkeling dus niet.<br />
De database die het recht nu eenmaal is, zal zeker ook kennis bevatten die<br />
verouderd en tegenstrijdig is, en zo obstakels opwerpt voor meervoudig ruimtegebruik.<br />
Blijkt dat creatieve oplossingen tekort schieten om die obstakels te overwinnen,<br />
dan is dat een teken om die kennis te delen met de wetgever. Hoe kan deze<br />
reageren? Simpel gesteld kan hij de wet aanpassen, maar daarvoor staan diverse<br />
wegen open. Meervoudig ruimtegebruik gaat al snel gepaard met de integrale afweging<br />
van uiteenlopende belangen, zoals natuur, milieu, cultuur, mobiliteit, huis-<br />
119
vesting, gezondheid en veiligheid. Daar zijn uiteenlopende wetten op van toepassing,<br />
die elkaar kunnen uitsluiten. Diverse beleidsambtenaren en zeker ook projectontwikkelaars<br />
vragen hier om verdergaande rechtsontwikkeling. Daarin past de<br />
VROM-vergunning.<br />
Het Ministerie van VROM wil diverse vergunningen samenvoegen tot een<br />
enkele omgevingsvergunning. Daarbij gaat het ook om wetten die onder de verantwoordelijkheid<br />
van andere ministeries vallen, zoals monumenten, natuurbescherming<br />
en flora en fauna. Deze integrale vergunning kan in één keer bij één<br />
loket worden aangevraagd. Hiervoor gaat één procedure gelden waarop één besluit<br />
volgt. Voor beroep tegen dat besluit zal er één beroepsprocedure zijn. Sinds april<br />
2004 experimenteert een zevental gemeenten hiermee. Een andere veelgehoorde<br />
oplossing is het creëren van ruimte in wetten. Dat kan bijvoorbeeld door deregulering,<br />
maar het effect daarvan op meervoudig ruimtegebruik kan ook averechts zijn.<br />
Deregulering lijkt aangewezen om de juridische obstakels weg te halen, die<br />
partijen verhinderen om samen te werken aan een meervoudige oplossing. Een<br />
nadeel van minder regels echter, is dat het partijen van elkaar los kan maken. De<br />
regels geven dan zoveel vrijheid dat de mogelijkheden voor partijen om hun eigen<br />
gang te gaan aantrekkelijker zijn. Regels kunnen juist ook dienen om partijen aan te<br />
zetten tot meervoudig ruimtegebruik. Zo was een verwachting dat de rode en<br />
groene contouren van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening een juridische prikkel<br />
tot meervoudig ruimtegebruik zouden zijn.<br />
Meer nog dan regulering zijn sancties prikkels. Land value taxation is een<br />
subtiel voorbeeld van een negatieve sanctie, waarvan verwacht wordt dat deze<br />
meervoudig ruimtegebruik zal stimuleren. Belasting wordt geheven over de waarde<br />
die de grond kan hebben. Dus wie in de bebouwde omgeving land niet gebruikt, zal<br />
daarover belasting moeten betalen alsof het de waarde heeft van naburige bebouwde<br />
stukken. 7 Dat is een prikkel om dat stuk grond te bebouwen, die overigens ook<br />
averechts kan werken. Het maakt het immers aantrekkelijk om een gebouw op<br />
goedkope grond te zetten, waardoor de belasting op dit gebouw laag zal zijn. Om<br />
dat tegen te gaan zijn weer aanvullende regels nodig.<br />
Een voorbeeld van een positieve sanctie wordt besproken in het volgende<br />
hoofdstuk van dit boek, en betreft het voorstel voor Green Tier Legislation. Daarover<br />
wordt gediscussieerd in de Verenigde Staten, Wisconsin voorop. Het voorstel<br />
betreft milieubeheer en niet meervoudig ruimtegebruik, maar kan goed als voorbeeld<br />
dienen van een maatregel die ook in de ruimtelijke inrichting kan worden<br />
toegepast. Overigens is dit een Amerikaans idee, en daar worden wetten vaker<br />
vervangen. Dat biedt de basis om partijen uit te nodigen mee te onderhandelen<br />
over nieuwe milieuwetten in de zogenaamde Green Tier Council. Een zetel daarin<br />
7<br />
In het Verenigd Koninkrijk wordt hiervoor al jaren campagne gevoerd, the Land Value<br />
Campaign, zie www.landvaluetax.org.uk.<br />
120
moet echter wel verdiend worden door goed voor het milieu te zorgen. De zetel is<br />
de positieve prikkel.<br />
In de Verenigde Staten zijn veel wetten periodiek aan herziening toe. In dat<br />
proces worden regelmatig belanghebbenden betrokken. Wie in de staat Wisconsin<br />
aantoonbaar goed gevolg geeft aan de wet milieubeheer, kan het recht verwerven<br />
op zitting in de Green Tier Council. Dat is een Raad die betrokken wordt bij het<br />
opstellen van de opvolger van de wet milieubeheer. Een idee is om dat in Nederland<br />
toe te passen bij de periodieke herziening van bestemmingsplannen. Iedere<br />
belanghebbende heeft daarop inspraak, maar ‘goede ruimtegebruikers’ zouden zich<br />
een bijzondere positie kunnen verwerven in een gemeentelijke Raad voor Zorgvuldig<br />
Ruimtegebruik. Dat zijn bijvoorbeeld plaatselijke woningbouwcorporaties,<br />
projectontwikkelaars en bedrijven. De bonus om in die Raad te mogen meepraten<br />
over het nieuwe bestemmingsplan moet een prikkel zijn tot zorgvuldig ruimtegebruik.<br />
Dit idee sluit aan bij de Nota Ruimte die gemeenten een belangrijke rol toekent<br />
in de ruimtelijke inrichting. Tegelijkertijd past dit idee goed bij de deregulering<br />
die meer autonomie aan betrokken partijen wil geven. Leidt deregulering tot<br />
minder regels om de kwaliteit van de ruimte te garanderen, dan kunnen partijen<br />
daaraan werken in de Raad voor Ruimtegebruik.<br />
Een laatste en misschien wel sterkste voorbeeld van het feit dat deregulering<br />
niet de enige wijze van reageren is, is een maatregel die is voorgesteld door de<br />
WRR. 8 Dit is het onderhandelbaar maken van wetten, waarmee ook al is geëxperimenteerd<br />
in de Experimentenwet Stad & Milieu, en die een vervolg krijgt in de<br />
Interimwet Stad & Milieu. Dit is een manier om wetten die elkaar uitsluiten met<br />
elkaar te verzoenen, afhankelijk van de situatie. Alles bij elkaar resulteren deze<br />
alternatieve maatregelen in de constatering dat de wet harde eisen stelt, een ondergrens.<br />
Dat is waar de wetgever mee kan werken, maar niet alleen door deze naar<br />
onderen te verschuiven, deregulering, en zo meer ruimte te creëren. Het recht legt<br />
een ondergrens onder wat juridisch is toegestaan; onder die grens is een handeling<br />
onrechtmatig. De wetgever kan op vijf alternatieve manieren met die ondergrens<br />
omgaan:<br />
1 Naar onderen verschuiven, d.w.z. méér toestaan; deregulering.<br />
2 Naar boven verschuiven, d.w.z. minder toestaan; regulering.<br />
3 Meer sancties bij prestaties onder de ondergrens; negatieve prikkels (land<br />
value taxation).<br />
4 Beloning bij prestaties boven de ondergrens; positieve prikkels (Green Tier<br />
Legislation), zie hoofdstuk 10 van dit boek.<br />
5 Het onderhandelbaar maken van de ondergrens; hardheidsclausule (Experimentenwet<br />
Stad & Milieu, voorstel WRR).<br />
De wetgever in Nederland beperkt zich voornamelijk tot de alternatieven 1, 2 en 3.<br />
Zeker meervoudig ruimtegebruik vraagt om het exploreren van de alternatieven 4<br />
8 Zie daarover het laatste hoofdstuk van dit boek.<br />
121
en 5. (De)reguleren en straffen doen te veel een beroep op de overheid alleen,<br />
terwijl positieve prikkels en onderhandeling aansluiten bij de trend om samen met<br />
andere partijen verantwoordelijkheid te nemen voor maatschappelijke ontwikkelingen,<br />
zoals bij meervoudig ruimtegebruik. Voor welke geluiden, bijvoorbeeld van<br />
<strong>Habiforum</strong>, zal de wetgever gevoelig kunnen zijn? Natuurlijk is het altijd mogelijk<br />
om het meest betrokken ministerie aan te spreken op een wet waarin een obstakel<br />
wordt aangetroffen. <strong>Habiforum</strong> kan zich rechtstreeks wenden tot het meest betrokken<br />
ministerie, en de meest betrokken kamerleden, om een aanpassing van die<br />
wet te overwegen.<br />
Interessant is een voorstel aan het Kennis Centrum Wetgeving van het Ministerie<br />
van Justitie om wettelijke mogelijkheden te onderzoeken van positieve<br />
juridische prikkels. Meer fundamenteel is een voorstel aan de wetgever in het algemeen<br />
om in het verlengde van de experimentenwet en de WRR het debat aan te<br />
gaan over het onderhandelbaar maken van de wet. Niet onhaalbaar tenslotte lijkt<br />
een voorstel aan het kabinet of Tweede Kamer(leden) voor een Wet Doornroosje.<br />
Deze wet moet ingeslapen wetsartikelen met goede mogelijkheden voor meervoudig<br />
ruimtegebruik een nieuw leven geven, ‘wakker kussen’.<br />
9.4. CONCLUSIE<br />
Op zoek naar effectieve en rechtvaardige oplossingen voor meervoudige maatschappelijke<br />
problemen is het geldende recht vaak een obstakel. Het is een obstakel<br />
wanneer het teveel binding geeft. Daardoor hebben actoren het recht of de plicht<br />
om bepaalde belangen strikt te beschermen. Dergelijke belangen laten zich niet<br />
eenvoudig onderbrengen in een project van meervoudig ruimtegebruik. Aan de<br />
andere kant kan binding ook juist een juridische prikkel zijn om deze belangen met<br />
andere af te stemmen in zo’n project. Dit is een dilemma waarin ook het wenselijk<br />
recht gevangen zit. Minder binding kan de behartiging van belangen zo vrij maken<br />
dat er geen reden meer is dat af te stemmen in een project. Aan de andere kant kan<br />
minder binding juist de ruimte geven om belangen onder te gaan brengen in een<br />
meervoudig project. Probleem is dat we niet precies weten hoe het recht geen obstakel<br />
kan zijn, hoewel juridisch procesmanagement een instrument is dat ons een<br />
eind op weg kan helpen.<br />
Het geldende recht werpt weliswaar obstakels op voor de realisatie van<br />
projecten in de fysieke omgeving, maar een groot obstakel is ook de wijze waarop<br />
actoren met dit recht omgaan. Helaas richt de klacht zich dan vaak tot de overheid<br />
die bijvoorbeeld termijnen laat verlopen. Termijnen aanhouden is maar een simpel<br />
voorbeeld van mogelijkheden om binnen het huidige geldende recht naar versnelling<br />
te zoeken. Twee sterkere voorbeelden zijn een intern kwaliteitsbeleid om binnen<br />
die termijnen waarin de overheid het initiatief heeft zo snel mogelijk te zijn, en<br />
een werkwijze die zorgt dat twee of meer termijnen zoveel mogelijk gelijk op lopen.<br />
Het volgen van deze lijn van denken kan veel tijdwinst opleveren. Het zoeken<br />
122
naar instrumenten voor ‘juridisch procesmanagement’ voor de overheid én andere<br />
partijen kan daaraan bijdragen.<br />
Kern van het juridisch procesmanagement is het zoeken naar een zo goed<br />
mogelijke weg door alle procedures heen. Dat kan puur procedureel zijn, door alle<br />
tijdspaden goed op elkaar af te stemmen, en gebruik te maken van coördinatiebepalingen.<br />
Daaruit volgt in de tweede plaats inhoudelijke coördinatie tussen de<br />
diverse publiekrechtelijke besluiten en ook privaatrechtelijke overeenkomsten, of<br />
kort door de bocht: afstemming van de inhoud van alle betrokken vergunningen en<br />
contracten. Dat heeft als doel om de inhoud van een project eenduidig terecht te<br />
laten komen in al deze besluiten en overeenkomsten. Dat verhoogt de transparantie<br />
naar alle betrokkenen toe én naar de rechter. Eenduidigheid geeft samenhangende<br />
besluiten en overeenkomsten bij de rechter een grotere kans overeind te blijven.<br />
Dat vraagt om een methode van juridisch procesmanagement die enigszins gestructureerd<br />
is.<br />
Wie het recht kent, kan weten binnen welke grenzen zijn handelingen moeten<br />
blijven. Soms is dit eenvoudig om te weten, maar soms ook bijzonder ingewikkeld,<br />
zoals bij een meervoudig project. Geen enkele jurist kan alle juridische kennis<br />
beheersen op uiteenlopende terreinen zoals ruimtelijke ordening, aanbesteding,<br />
belastingen, subsidies, natuur en milieu, rechtspersonen en convenanten. Wil de<br />
jurist behulpzaam zijn bij procesmanagement, dan zal hij in de eerste plaats moeten<br />
beschikken over vaardigheden, of een instrument om de inbreng van kennis uit<br />
vrijwel alle juridische deelgebieden te coördineren. In de tweede plaats zal hij zich<br />
niet zoals een rechter enkel moeten concentreren op een onderdeel dat mogelijk<br />
onrechtmatig is. De vraag is niet alleen hoe onrechtmatigheid van voorbereiding en<br />
realisatie te voorkomen, maar ook welke mogelijkheden het recht biedt om een<br />
overigens rechtmatige handeling zo effectief en efficiënt mogelijk te verrichten:<br />
optimalisatie.<br />
Optimalisatie van gebruik van het geldende recht en optimalisatie door<br />
verandering van de wet zijn doelstellingen van <strong>Habiforum</strong>, voor zover dit recht<br />
betrekking heeft op meervoudig ruimtegebruik. Om daar de komende jaren aan te<br />
kunnen werken is de Doetank Rechtstoepassing (DRT) opgericht. De komende<br />
jaren wil <strong>Habiforum</strong> werken binnen proeftuinen en spiegelprojecten. De DRT kan<br />
daarbinnen stimuleren om gebruik te maken van multi-disciplinaire werkgroepen.<br />
Rol van deze Doetank is om in de eerste plaats behulpzaam zijn bij het oprichten<br />
en samenstellen van deze werkgroepen. Is dat gelukt, dan neemt de DRT de rol aan<br />
om deze verschillende werkgroepen te begeleiden en met elkaar te verbinden.<br />
Het verbinden van de multi-disciplinaire werkgroepen zorgt dat zij van<br />
elkaar kunnen leren en dat de DRT zelf kan leren. Het leren van de DRT is gericht<br />
op het verzamelen van overdraagbare kennis. Zeker zal dan boven water komen<br />
dat veel recht verouderd en tegenstrijdig is en obstakels opwerpt voor meervoudig<br />
ruimtegebruik. Blijkt dat creatieve oplossingen tekort schieten om die obstakels te<br />
overwinnen, dan is dat een teken om als <strong>Habiforum</strong> met de wetgever in gesprek te<br />
123
gaan. De DRT kan ondersteuning geven aan <strong>Habiforum</strong> en andere partijen in hun<br />
lobby bij de wetgever. Die ondersteuning bestaat voornamelijk uit het inhoudelijk<br />
voorbereiden van ideeën zoals het signaleren van obstakels.<br />
124
DEEL III<br />
INNOVATIE IN HET <strong>RECHT</strong>
HOOFDSTUK 10<br />
Hervorming van regelgeving:<br />
wijziging van wet en toepassing in Amerikaans<br />
milieubeleid ∗<br />
David Laws, Ian Finlayson<br />
10.1 INLEIDING<br />
Dit is een verhaal over de relatie tussen de wet en de toepassing ervan. We richten<br />
ons op een poging tot hervorming van regelgeving in de staat Wisconsin in het<br />
noordelijke middenwesten van de Verenigde Staten. Het verhaal volgt een groep<br />
bestuurders en beleidsmedewerkers van het Wisconsin Department of Natural Resources.<br />
Zij willen veranderingen brengen in de opvatting, organisatie en uitvoering<br />
van wettelijke regelingen als reactie op gebeurtenissen en zorgen in hun dagelijkse<br />
praktijk. Zij nemen het initiatief die verandering in een rechtsgeldige context te<br />
plaatsen door een nieuwe wet aan te nemen, de Environmental Results Act. Deze<br />
wet zal hier ter sprake komen onder zijn oorspronkelijke, algemeen gebruikte naam<br />
‘Green Tier’ (Groene Trede), een wet met een getrapte vormgeving.<br />
De hervorming is zowel een poging om de wet te herzien, als een poging om<br />
de toepassing binnen en tussen organisaties te veranderen. Het is van meet af aan<br />
ook een initiatief geweest tot organisatorische ontwikkeling. Dat geeft blijk van de<br />
manier waarop de wet wordt opgevat: als een reeks van toepassingen die de wet<br />
invulling geven. De nieuwe wet houdt rekening met een rijk scala aan toepassingen<br />
waarbinnen veel van de opgeworpen vragen over regels aan de orde komen door<br />
middel van zorgvuldig overleg tussen organisaties. Dit nieuwe beleid wijkt in belangrijke<br />
mate af van het oude: het werpt vragen op over het recht. We zullen proberen<br />
deze vragen belichten, zelfs wanneer we niet in staat zijn alle van een antwoord<br />
te voorzien.<br />
10.2 HET LANDELIJK GEBIED<br />
Zeker in de context van dit boek is het goed ons verhaal te beginnen met de spanningen<br />
die veroorzaakt worden door meervoudig ruimtegebruik in noordoost Wis-<br />
∗ Vertaling D.J.D. Poel . De originele Engelstalige tekst is op te vragen<br />
bij de redactie.<br />
127
consin. In dit gebied floreert de melkveehouderij om een groot aantal redenen:<br />
klimaat, grond, een vakbekwame boerengemeenschap en een goed ontwikkelde<br />
infrastructuur. Door de historische dominantie van de landbouw kreeg het landschap<br />
een agrarisch karakter. Door die dominantie zijn conflicten als gevolg van<br />
andere belangen en andere manieren van ruimtegebruik altijd tot een minimum<br />
beperkt gebleven. Het historische landschap geeft de idealen weer van het Amerikaanse<br />
toezicht op gebruik en ontwikkeling van de ruimte: een homogene manier<br />
van land verdelen en de opvatting dat conflicten ten aanzien van ruimtegebruik en<br />
publieke belangen het meeste zijn gebaat bij minimale interactie en interventie temidden<br />
van strijdige bestemmingen. Degenen die in Wisconsin wonen en er vakantie<br />
houden, hebben daarvoor gekozen uit waardering voor het landelijk karakter en<br />
de rol die de landbouw speelt in het behoud hiervan.<br />
In de loop van de tijd is het behoud van het homogene landschap onhoudbaar<br />
geworden. Goed bemiddelde vakantiegangers, gepensioneerden en hoger opgeleiden,<br />
die de stad ontvluchten, zijn in toenemende mate naar het gebied getrokken.<br />
Verbetering van de wegen, met name de Interstate Route 43, heeft het reizen naar<br />
plaatselijke steden gemakkelijker gemaakt. Hierdoor heeft het gebied zich ontwikkeld<br />
tot een thuishaven voor forensen die werken in Green Bay, the Fox Valley en<br />
zelfs het grote Milwaukee. Nieuwe verkavelingen bieden ruimte die financieel op te<br />
brengen is en een naar verhouding hoge kwaliteit van bestaan schept. De verkoop<br />
van land ten behoeve van woningbouw voor de zojuist genoemde groepen vormt<br />
een belangrijke bron van inkomsten voor zowel boeren, als voor families die hebben<br />
besloten het boeren helemaal op te geven. Deze overgangen hebben tot bezorgdheid<br />
geleid over de vraag of voldoende landbouwactiviteit behouden kan blijven<br />
om de regionale zuivelindustrie in stand te houden. De tendens van schaalvergroting<br />
en intensivering van bedrijven heeft veranderingen teweeg gebracht in de<br />
dagelijkse gang van zaken van families die hebben besloten werkzaam te blijven in<br />
de landbouw. Deze geleidelijk toenemende veranderingen hebben het aanvankelijk<br />
homogene agrarische gebied omgevormd tot een multifunctioneel landschap met<br />
scherpe contrasten. Dit splitst de gemeenschap op die bovendien in toenemende<br />
mate divers wordt.<br />
Het verspreiden van mest, het rijden met landbouwmachines over de wegen<br />
en andere gangbare agrarische werkzaamheden leiden tot spanningen, omdat een<br />
verschuiving van mono- naar multifunctionaliteit de manieren van ruimtegebruik<br />
en de betrokken belangen heeft verveelvoudigd. Onder deze dagelijkse frustraties<br />
schuilt een diepere bezorgdheid over de bedreiging die agrarische werkzaamheden<br />
vormen voor het grondwater waarvan de bevolking in het gebied afhankelijk is wat<br />
betreft drinkwater en rioolwaterverwerking. Aan de andere kant bevinden zich de<br />
boeren, die een stilzwijgende scepsis voelen over nieuwe landbouwmethoden en<br />
vaak de indruk hebben dat ze onterecht de zwarte piet toegespeeld krijgen. Zij wijzen<br />
daarom ook naar problemen die veel minder aandacht krijgen, zoals de slecht<br />
onderhouden, ongereguleerde septische systemen.<br />
128
Ook stellen boeren dat zij werken binnen een wereldeconomie waarin een voortdurende<br />
strijd woedt om afzetgebied en kapitaal. Dit veroorzaakt een niet aflatende<br />
druk om te moderniseren en uit te breiden, hetgeen veranderingen in gang zet die<br />
niet stroken met het romantische en historische beeld van de landbouw, dat vele<br />
niet-boerende burgers nu juist naar de regio heeft doen toetrekken. De economische<br />
realiteit van commerciële landbouw beantwoordt steeds minder aan het<br />
plaatje van het bedrijf van vijftien hectare met een rode schuur, met name wanneer<br />
de culturele en esthetische meerwaarde niet beloond wordt. Veranderingen in de<br />
praktijk als gevolg van economische druk, bijvoorbeeld de intensivering van vleesmesterijen<br />
en melkveehouderijen, stroken niet met het romantische beeld. In de<br />
ogen van het publiek is modernisering verstrengeld met impliciete zorgen over het<br />
welzijn van dieren en voedselveiligheid. Dit bepaalt in steeds grotere mate de wisselwerking<br />
tussen het publiek en de landbouw.<br />
Mogelijkheden om bovenstaande tendensen en hun gevolgen direct aan te<br />
pakken zijn er maar weinig. Immers, een boer die zijn bedrijfsinrichting wil moderniseren<br />
zal uit financieel oogpunt aangemoedigd worden om zijn schulden per koe<br />
te verminderen door de kudde te vergroten. Voorstellen om bedrijven uit te breiden<br />
brengen deze diffuse trends duidelijk in beeld zeker wanneer de lokale ‘gemeenteraad’<br />
daarover moet beslissen. Dit biedt bewoners vaak het enige forum om<br />
hun ongenoegen kenbaar te maken en hun zorgen te uiten over de gevolgen van<br />
meer koeien, meer mest en groter agrarisch materieel dat de wegen doet verstoppen<br />
(en dat terwijl er steeds minder koeien in de wei lopen). 1 De voorstellen voor<br />
bedrijfsuitbreiding worden gezien als bedreigingen voor zowel het behoud van het<br />
milieu, als voor het cultuurhistorische landschap dat velen zo na aan het hart ligt.<br />
De reacties van omwonenden worden door boeren vijandig opgevat en, met het<br />
oog op de noodzaak financieel te overleven, ook als naïef. De conflicten die onder<br />
deze omstandigheden opbloeien overstelpen de lokale gemeenteraad. De leden<br />
daarvan hebben daarnaast gewoon een baan, maar zijn belast met complexe besluitvorming<br />
over het gebruik en de ontwikkeling van de ruimte.<br />
1<br />
Deze voorstellen voor uitbreiding hebben weliswaar een lokale reputatie verworven die<br />
mogelijk niet volledig door de feiten bevestigd wordt, maar desalniettemin zorgen zij voor<br />
verspreiding van spanning. In een aantal herhaaldelijk genoemde gevallen zijn voorstellen<br />
tegengewerkt door de lokale oppositie. De gemeenteraden (landgebruik is in Wisconsin een<br />
lokale kwestie net als grotendeel elders in V.S.) die de verantwoordelijkheid hebben deze<br />
voorstellen te beoordelen en binnen regels te plaatsen, voelen zich overweldigd door de<br />
technische en procedurele kwesties die zij onder ogen moeten zien. Het is algemeen geaccepteerd<br />
dat deze spanningen gemeenschappen uiteendrijft die decennialang met elkaar omgingen.<br />
De mate van vertrouwen tussen verschillende, en in toenemende mate gepolariseerde<br />
groepen binnen deze gemeenschappen is verslechterd en communicatie tussen de groepen is<br />
beperkt.<br />
129
Het aanhoudende onvermogen om de conflicten op te lossen heeft de solidariteit<br />
ondermijnd en het onderling vertrouwen geschaad, en wekt soms gevoelens op dat<br />
de gemeenschap zelf gevaar loopt. Deze conflicten en uiteenlopende belangen dreigen<br />
de gemeenschappelijke waardering voor de schoonheid en waarde van het<br />
agrarische landschap te overschaduwen. Zij ontnemen de algemene wil om een<br />
voor iedereen gunstig leefklimaat in stand te houden. De conflicten veronachtzamen<br />
tevens de banden tussen de verschillende manieren van ruimtegebruik, die nu<br />
juist tot de diversiteit van het gebied hebben geleid. Tegelijk neutraliseren deze<br />
banden de dreiging dat er een wig tussen de gemeenschappen wordt gedreven.<br />
Toch lijkt de balans in toenemende mate onstabiel te worden. Inmiddels zijn recreatie<br />
en dienstverlening naast de landbouw belangrijke onderdelen van de regionale<br />
economie geworden. De landbouwers hebben echter feitelijk de touwtjes in handen<br />
ten aanzien van de omgang met het landschap en niemand anders kan hierop op<br />
zo’n grote schaal invloed uitoefenen.<br />
De spanningen en conflicten verklaren het toenemende toezicht van regionale<br />
gezagsvoerders op landbouwbedrijven. 2 De tendens richting grootschalige intensieve<br />
bedrijven sporen aan tot meer controle. Nieuwe initiatieven voor regelgeving<br />
erkennen de uitoefening van de landbouw als een mogelijke bedreiging voor de<br />
kwaliteit van het milieu en trachten de landbouw binnen de reikwijdte van het wettelijk<br />
toezicht te brengen. Nieuwe landelijke milieunormen voor intensieve vleesmesterijen<br />
(concentrated animal feeding operations (CAFO’s)) zijn een voorbeeld<br />
van deze trend. 3 In Wisconsin gaan de toezichthouders deze verantwoordelijkheden<br />
aan. Zij onderkennen zowel de druk die regels kunnen leggen op bedrijven die<br />
het al moeilijk hebben, als de spanningen die binnen de plaatselijke gemeenschappen<br />
heersen. Zij zien bovendien in dat bij iedere willekeurige poging om deze problemen<br />
aan te pakken, de kennis van de boeren van landbouw en landschap benut<br />
moet worden, alsmede hun betrokkenheid bij het landschap en de landbouwactiviteiten.<br />
Aangezien de toekomst van de landbouw in de waagschaal staat, wil<br />
niemand de laatste druppel zijn die de emmer doet overlopen.<br />
10.3 EEN REEKS VAN GERELATEERDE PROBLEMEN<br />
De soorten problemen en conflicten die de landbouw veroorzaakt, waren niet<br />
nieuw voor de toezichthouders van het Department of Natural Resources (DNR).<br />
Zij zijn belast met toezicht op de landbouw en de handhaving van milieunormen.<br />
De spanningen rond de landbouw gingen gepaard met een reeks van gerelateerde<br />
2<br />
In Wisconsin is de regelgeving t.a.v. de landbouw een gedeelde verantwoordelijkheid van<br />
hoofzakelijk het DNR en het Department of Agriculture, Trade and Consumer Protection<br />
(DACTP).<br />
3<br />
De beleidsstructuur ontwikkelde zich ten gevolge van extreem grote landbouwbedrijven in<br />
gebieden als Californië. Wisconsin heeft geen boerderijen die op deze schaal werken.<br />
130
problemen die de conventionele benadering van de regelgeving op de proef hebben<br />
gesteld. In de industriële sectoren, zoals de metaalgieterij, wordt de betrokkenheid<br />
en kennis van de aan de regelgeving onderworpen gemeenschap in groeiende mate<br />
gezien als een essentieel kenmerk van een effectief regelgevingprogramma. Met<br />
name wanneer zich nieuwe problemen voordoen en deze vastgesteld en behandeld<br />
moeten worden. Veel van de zorgwekkende blootstelling aan schadelijke stoffen<br />
wordt niet gedekt door de bestaande regels. Stedelijke luchtvervuiling verschilt<br />
voor een toezichthouder niet veel van vervuiling veroorzaakt door de landbouw.<br />
Bezorgdheid is steeds minder gericht op de grote vervuilers die kunnen worden<br />
gecontroleerd en tot naleving van de wet kunnen worden gedwongen. Deze richt<br />
zich steeds meer op de effecten van de diffuse activiteiten die de “cocktail” van<br />
schadelijke stoffen produceren waaraan industriearbeiders en stadsbewoners in hun<br />
dagelijks leven worden blootgesteld. Gezondheid vormt een complex einddoel en<br />
om het aan de orde te stellen moet men het conflict aangaan met diverse medespelers.<br />
In deze en andere gevallen, ontsnappen problemen aan de macht van de conventionele<br />
regels. Dat wil zeggen dat de aandacht van betrokkenen voor de problemen<br />
zo sterk kan zijn dat regelgevende en uitvoerende systemen dit niet bijhouden.<br />
Het vooruitzicht op uitbreiding van het toezicht door een sterkere binding aan<br />
gevestigd beleid is niet hoopgevend. In de aanwezigheid van deze diepgewortelde<br />
twijfels over het gevestigde beleidsplan, hebben de leidinggevenden en de medewerkers<br />
van DNR een hervormingsprogramma opgezet om een alternatieve beleidsvoering<br />
te ontwikkelen die beter past bij het soort problemen waarmee zij geconfronteerd<br />
worden. 4<br />
Een opmerkelijk kenmerk van deze hervormingspoging is dat DNR zelf het<br />
initiatief heef genomen, zonder dat er sprake was van grote beroering die vaak<br />
noodzakelijk is om een verschuiving in het beleidskader van de overheid teweeg te<br />
brengen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk waar het eerst<br />
tot een geval van BSE moest komen om de agrarische beleidsvoering op zijn grondvesten<br />
te doen schudden, heeft DNR in eigen huis opnieuw over de basisregels en<br />
voorwaarden onderhandeld. Dit begon onder spanning. DNR had een verslechtering<br />
van zelfstandigheid, invloed en moreel ondervonden aangezien men voortdurend<br />
met bezuinigingen ten aanzien van budget en personeel te maken had. Hier-<br />
4<br />
Wanneer we naar het DNR verwijzen, hebben we het over een coalitie van staf en leiding.<br />
Deze coalitie heeft getracht om op een georganiseerde manier veranderingen in gang te zetten.<br />
De stafleden van het DNR waren geenszins unaniem in hun steun voor de poging tot<br />
hervorming. Er is een overvloed aan anekdotes die blijk geven van scepsis en weerstand. In<br />
een rapport zat een e-mail die de vernieuwing beschreef als ‘een verraad van het publieke<br />
vertrouwen’. De bronnen van weerstand waren breed en zaten diepgeworteld, maar niet<br />
genoeg om organisatorische ontwikkeling en een deel van het hervormingsprogramma geen<br />
prioriteit te geven.<br />
131
onder de woorden van George Meyer, de toenmalige minister, en Caryl Terryl,<br />
actief betrokken bij het milieubeleid in Wisconsin:<br />
132<br />
“Ik werd minister in ’93 en na een periode van een aantal jaar was het behoorlijk<br />
duidelijk dat het toen geldende en nu nog van kracht zijnde beleidssysteem ons niet<br />
bracht waar we behoefte aan hadden. We werden geconfronteerd met kortingen en<br />
beteugeling van het budget. We raakten 10% van ons personeel kwijt als gevolg van<br />
een aantal bezuinigingen. Het systeem werkte bovendien te traag, er zat te veel oponthoud<br />
in het verwerken van deze vergunningen, en wij probeerden deze werkwijze<br />
te hervormen.” George Meyer – Voormalig minister, Wisconsin Department of Natural<br />
Resources<br />
“DNR had tijdens de 16 jaar dat Thompson gouverneur was voortdurend te maken<br />
met bezuinigingen. Handhaving van de wet werd door de gouverneur ondermijnd.<br />
(…). Thompson dwong de minister van DNR om iemand die altijd onder hem had<br />
gewerkt tot hoofd van de ordehandhaving te benoemen, en geen kwesties door te<br />
verwijzen naar het ministerie van justitie.” Caryl Terrel – Sierra Club Wisconsin 5<br />
Dit geeft te denken over wat dergelijke nieuwe onderhandelingen inhouden, welke<br />
eisen dit stelt aan deelnemers en welk type verandering mogelijk is binnen de beleidshervorming.<br />
De geschiedenis en beproevingen verbonden aan de poging van<br />
DNR tot hervorming in Wisconsin, alsmede het programma dat daaruit voortgekomen<br />
is, wijzen op nieuwe opvattingen ten aanzien van regelgeving en de relatie<br />
tussen beleidstoepassing en de wet.<br />
Een prominent kenmerk van het verhaal is het toepassingsplan van DNR: de poging<br />
van een organisatie om de strijd aan te gaan met behoorlijk diep gewortelde<br />
twijfels over de manier waarop problemen werden opgevat en aangepakt. Dit plan<br />
zette de grondbeginselen zoals beschreven in de Wet op Schone Lucht (Clean Air<br />
Act) en de Wet op Schoon Water (Clean Water Act) om in een organisatorische<br />
rol, rollen voor andere organisaties en een reeks van organisatorische toepassingen.<br />
Kort gezegd verbonden deze wetgevingsonderdelen brede doelstellingen van het<br />
Congres van Wisconsin met toepassing in de praktijk door middel van een proces<br />
van normvaststelling. Dit proces kwam oorspronkelijk voort uit objectieve analyse.<br />
Deze analyse richtte zich in de eerste plaats op de mate van milieukwaliteit en gezondheid<br />
van de mens en in de tweede plaats op overwegingen zoals kosten en<br />
technische haalbaarheid die moesten worden afgewogen tegen de milieudoelen. De<br />
5<br />
De belangenorganisaties zaten in soortgelijke strijd verwikkeld. “En tijdens die periode<br />
bestond onze strategie voornamelijk uit het tegenhouden van negatieve geluiden en voort te<br />
drijven op een aantal goede initiatieven. Maar eigenlijk probeerden we de negatieve geluiden<br />
tegen te gaan omdat de politieke arena hier nu eenmaal zo was.”
estuursinstanties die deze normen hadden vastgesteld waren ook belast met de<br />
uitvoering. Deze werd behandeld als een proces van handhaving: toezien op naleving<br />
van de wet en zonodig gebruik maken van sancties om actie af te dwingen.<br />
Kennis werd verondersteld een objectieve en consensuele basis te leveren voor toepassing<br />
in de praktijk.<br />
Organisatorisch gezien was het proces hiërarchisch opgebouwd: het Congres<br />
had de bevoegdheid om de bestuursorganen te controleren. Deze organen leidden<br />
daarvan het gezag af om de gereguleerde organisaties in het veld te controleren.<br />
Deze hiërarchische verhoudingen maken de beleidsvoering vanuit democratisch<br />
oogpunt legitiem. De op electorale basis verkregen legitimiteit van de wetgevende<br />
en uitvoerende macht legitimeert samen met de procedurele richtlijnen uit de Administrative<br />
Procedures Act de beleidsvoering van de bestuurlijke instanties. De<br />
legitimiteit werd aangevuld door oordelen op basis van ‘objectieve’ risicoanalyse en<br />
alternatieve actieplannen. Deze patronen zijn zowel op federaal als regionaal niveau<br />
grotendeels overeenkomstig. In een groot aantal gevallen heeft het federale<br />
beleid de legitimiteit verstrekt om milieuregels op een regionaal niveau uit te voeren.<br />
De zorgen die critici uitspraken over de inefficiëntie van het beleidsplan werden<br />
ondersteund door hetgeen de toezichthouders zelf in de praktijk hadden gezien.<br />
De Wetten op Schone Lucht en op Schoon Water waren omgevingspecifiek<br />
en vroegen om een uitvoering die paste bij deze structuur. De problemen waar<br />
DNR medewerkers tegenaan liepen werden echter over het algemeen gekenmerkt<br />
door onderlinge afhankelijkheid. Besprekingen van kwesties als “cyclische problemen”<br />
legden de nadruk op de zwakke plekken in de logica van de uitvoer zoals<br />
vastgesteld in het beleidsplan. Een schoorsteen schrobben en het residu storten om<br />
het vervolgens in het grondwater te laten oplossen was het probleem verplaatsen in<br />
plaats van het oplossen. Het wettelijk vastgestelde beleidsplan waar DNR zich<br />
strikt aan moest houden, zorgde regelmatig voor dergelijke tegenstrijdigheden.<br />
“Kijk, water heeft een nut, lucht heeft een nut en gevaarlijk afval heeft een nut. Maar<br />
waar het werkelijk om draait is dat we maar één milieu hebben, dus wat gaan we nu<br />
eigenlijk integraal aanpakken met wetten die elk een ander aspect van de omgeving<br />
betreffen?”<br />
In iedere sector konden medewerkers van DNR problemen aanwijzen die buiten<br />
hun macht lagen. Lawaai, stank, klimaatsverandering, gelijke verdeling van milieulasten,<br />
biodiversiteit, verontreiniging door diffuse bronnen en energiebesparing<br />
waren moeilijk op te lossen binnen de bestaande beleidsstructuur. Sommige giftige<br />
stoffen werden niet aan regels gebonden en andere zaken die steeds meer een punt<br />
van zorg vormden, zoals de landbouw, waren moeilijk met de ingestelde methodes<br />
aan te pakken.<br />
133
De medewerkers van DNR zagen dat zij niet de enigen waren die te kampen hadden<br />
met deze praktische zorgen over afnemende middelen, legitimiteit en uit de<br />
hand lopende problemen. Via organisaties als de Multi State Working Group on<br />
Environmental Performance (MSWG) 6 waren DNR en andere regionale instanties<br />
begonnen hun ervaringen direct te vergelijken om daarna te beredeneren of er iets<br />
aan viel te ontdekken en tenslotte op zoek te gaan naar alternatieven. Dit leidde tot<br />
een algemene aanvaarding van de moeilijkheden om een goede milieuregelgeving<br />
tot stand te brengen binnen de bestaande beleidsstructuur.<br />
134<br />
“MSWG had in die tijd een onwetenschappelijke maar behoorlijk informatieve kijk<br />
op regelgeving. Hun werk had de vraagstelling: in welke mate passen we regelgeving<br />
toe? Zij kwamen op de proppen met ongeveer 20% gereguleerd, 80% ongereguleerd<br />
of te weinig gereguleerd, zoals bijvoorbeeld moerasland, verontreiniging door diffuse<br />
bronnen, stankoverlast, grondwaterkwantiteit, etc.. “ Mark McDermid – Directeur,<br />
Bureau of Cooperative Environmental Assistance, WI DNR<br />
FIGUUR 1: de 20/80 dekking van miliezorgen (MSWG rapport December 1997)<br />
6<br />
Vanuit zijn doelstelling tracht de MSWG om ‘gunstige mogelijkheden te scheppen voor<br />
geïnteresseerde organisaties - openbaar, particulier, academisch en NGO – om medewerking<br />
te verlenen aan het ontwikkelen testen van middelen ten behoeve van milieubeheer.’ Zie<br />
.
Dit beeld van de MSWG gaf de medewerkers van DNR en andere regionale instanties<br />
een letterlijk gevoel van verwarring en frustratie. Bestaande methodes pakten<br />
naar eigen inzicht slechts twintig procent van de problemen aan. De overige tachtig<br />
procent werden helemaal niet effectief bestreden.<br />
10.4 DE REACTIE VAN DNR<br />
Het nettoresultaat was een groeiende twijfel en rusteloosheid binnen de kring van<br />
medewerkers van DNR ten aanzien van bestaande methodes. Door de bestaande<br />
beleidsstructuur veroorzaakte spanningen werden door collega’s in andere staten<br />
ook ervaren. De onderlinge gesprekken versterkten het idee dat slechts het vergroten<br />
van de betrokkenheid bij de bestaande structuur (door ofwel het beleid strakker<br />
te maken, ofwel de reikwijdte ervan te vergroten) de twijfels niet weg zou nemen.<br />
De onmiddellijke reactie kenmerkte zich reeds sterk door een pragmatisme dat<br />
karakteristiek zou zijn voor de hervorming: twijfels over doelen brachten een gemeenschap<br />
tot stand die de mogelijkheid bood doelen te herstructureren en te experimenteren<br />
met middelen; vervolgens kon de provisorisch vastgelegde relatie<br />
tussen doelen en middelen beoordeeld worden.<br />
Het besef van de beperkingen van de huidige beleidsvoering had vier consequenties.<br />
In de eerste plaats versterkte dit het vertrouwen van de DNR medewerkers<br />
in hun gevoel dat er iets moest veranderen en in de manier waarop dit moest<br />
gebeuren. Het besef dat hun tegenhangers in de VS worstelden met soortgelijke<br />
twijfels moedigde hen aan ruimte te scheppen om op een beperkte schaal te experimenteren<br />
met een alternatief uitvoeringsmodel. Dit werd nog versterkt door de<br />
wetenschap dat op bepaalde plaatsen in Europa toezichthouders nieuwe manieren<br />
van aanpak met succes hadden toegepast. In de tweede plaats leidde het besef van<br />
beperkingen tot de wil om, in plaats van zich af te wenden, juist samen te werken<br />
met goed gezinde en steeds beter geïnformeerde belanghebbenden uit de zakenwereld<br />
en de samenleving. Tegelijkertijd trachtten de DNR medewerkers de risico’s<br />
en interne conflicten in de hand te houden door de variatie aan potentiële experimenten<br />
te beperken en zich vast te houden aan geboekte successen (ofwel in de<br />
particuliere sector ofwel in het buitenland). In de derde plaats poogden zij banden<br />
op te bouwen of te verstevigen met collega’s elders in de VS en met collega’s die<br />
onderzoek deden naar alternatieven in landen als Nederland en Beieren. Het<br />
MSWG plaatste de uitwisseling van ervaringen en de ontwikkeling van alternatieven<br />
voor een uniforme beleidsstructuur, welke het gevolg was van een sterk federale<br />
wetgeving, in hun context.<br />
In de vierde plaats was er een duidelijke behoefte aan het verbreden van de<br />
discussie teneinde steun te kunnen krijgen voor welke verandering dan ook. Dit<br />
wees op de noodzaak andere belanghebbenden bij de gang van zaken te betrekken.<br />
Onder deze groepen moesten zich zowel sceptici als traditionalisten bevinden. Tevens<br />
moesten deze groepen zowel uit afgevaardigden namens de industrie als uit<br />
135
afgevaardigden namens de samenleving bestaan. Men hield zich gelijktijdig met de<br />
bovengenoemde vier elementen bezig. Deze elementen versterkten elkaar. Discussies<br />
in verschillende staten en bezoeken aan Nederland en Beieren boden een contrapunt<br />
voor de interne discussies. Wat achteraf gezien opvalt, is het sociale karakter<br />
van het proces. Voorstanders binnen DNR startten samen met de minister een<br />
conversatie waarin zij hun twijfels konden delen over de uitvoering van het beleid<br />
wanneer zij naar een alternatief zochten. Deze theorie van medezeggenschap was<br />
van cruciaal belang voor de benadering van beleid en de hervormingspoging zelf.<br />
Het verbreden van de discussie bracht het risico met zich mee dat medezeggenschap<br />
conflicten kon bewerkstelligen of verhevigen. Dit risico werd beperkt<br />
door het domein waarbinnen experimenten konden plaatsvinden onder controle te<br />
houden. Dit leidde tot een aanpak die de banden met de voormalige beleidsvoering<br />
en de inspanningen elders in de VS en in Europa benadrukte. Uiteindelijk kwam dit<br />
neer op “we lopen niet te hard van stapel met iets geheel anders”. Het was belangrijk<br />
om experimenten die te ver bij het publieke gevoel vandaan liepen te vermijden.<br />
Dit zou een negatieve invloed kunnen hebben op de algemene visie waardoor<br />
er een terugslag kon ontstaan die de toekomstige vernieuwingen kon belemmeren.<br />
Deze factoren wezen alle op de noodzaak een geleidelijke overgang te bewerkstelligen<br />
via het stukje bij beetje verder brengen van het debat. Waar men niet al te grote<br />
risico’s liep werden steeds een aantal provisorische tussenstappen gezet. Deze<br />
stuurden plotselinge ingevingen bij en zorgden voor toespitsing op actie. Uit deze<br />
tussentijdse stappen werd een bredere herstructurering gevormd die Wisconsin een<br />
krachtiger rol zou toebedelen in het nieuwe beleid.<br />
Op een aantal belangrijke momenten maakten de voorstanders van Green<br />
Tier doortastende keuzen om het probleem vorm te geven en aan te passen. De<br />
eerste keuze betrof het besluit om grotendeels zonder overleg met de industrie en<br />
de milieubelangengroepen een wet te ontwikkelen en door te drukken om een<br />
proefprogramma met collectieve milieuafspraken op te kunnen zetten. Dit ging in<br />
tegen de traditie van DNR, waar men gewend was overleg te plegen met externe<br />
belanghebbenden. Het besluit werd echter gerechtvaardigd als een bewuste en<br />
noodzakelijke politieke stap om steun voor het hervormingsprogramma te kunnen<br />
waarborgen. Het voorgestelde proefprogramma gaf essentiële kenmerken van de<br />
aankomende beleidsstructuur weer maar beperkte de ruimte voor experiment tot<br />
tien projecten. Ondanks aanvankelijke tegenwerking vanuit de regionale vertegenwoordiging<br />
van het federale Environmental Protection Agency (EPA), was de reactie<br />
vanuit de industriesector en de milieu NGO’s weliswaar koel maar niet fnuikend<br />
voor het programma.<br />
136<br />
“Ik kan u zeggen dat er totale stilte was vanuit het WMC. 7 Ook de milieubelangen-<br />
7 WMC – Wisconsin Manufacturers and Commerce – De voornaamste zakelijke belangen-<br />
groep in Wisconsin.
groepen waren zwijgzaam. Zij wilden echter niet de strijd aanbinden met het programma<br />
daar wij bewust hadden besloten het programma als proef te gebruiken, dus<br />
maar tijdelijk, met slechts tien afspraken.” George Meyer – Voormalig minister WI<br />
DNR<br />
De tweede belangrijke beslissing was het reeds aansturen op intensievere en duurzamere<br />
herstructurering voordat dit eerste experimentele programma volledig was<br />
uitgewerkt.<br />
“… Waar baseert u uw initiatief op? Uw keuze voor deze richting? Het had een zekere<br />
dwang nodig en die kan niet opgelegd worden door een minister van een instantie<br />
maar wel door het officiële beleid van de staat. We hadden waarschijnlijk wel iets<br />
buiten de wet om kunnen doen, maar dat zou minimaal geweest zijn en bovendien<br />
pijnlijk. (…). Iedereen zou zijn twijfels erover uitgesproken hebben (…) en daarom<br />
ben ik steeds een grote voorstander van een tweede generatie wetgeving op een landelijk<br />
bestuursniveau. (…). Het is echt een kwestie van zienswijze en denkrichting.”<br />
George Meyer – Voormalig minister WI DNR<br />
10.5 BETROKKENHEID VAN BELANGHEBBENDEN<br />
De drijvende kracht achter het wetsvoorstel voor Green Tier was de adviescommissie.<br />
Het directe doel van deze groep was het uitwerken van een voorstel voor een<br />
nieuwe wet waar zowel de industrie als de milieulobby achter zouden staan. Dit<br />
maakte het mogelijk bestaand scepticisme en weerstand aan te pakken. Deze benaderwijze<br />
zou tevens zorgen voor de mogelijkheid tot praktijkervaring met de nieuwe<br />
beleidsvoering. Gezien de vijandigheid en de mate van wantrouwen tussen de<br />
zojuist genoemde groepen was dit een ambitieus streven. Het wetsvoorstel werd<br />
echter gezien als een risico dat genomen moest worden aangezien het substantiële<br />
voordelen zou kunnen opleveren. Het plan werd ondernomen met nadruk op de<br />
samenhang tussen het nieuwe beleidsplan en de werkwijzen uit het verleden.<br />
“Onze normale gang van zaken als instantie is met iedereen om de tafel te gaan zitten<br />
om gezamenlijk regels op te stellen. Ik wil hiermee zeggen dat dit gewoon de manier<br />
is waarop wij zaken doen. Dus de manier waarop we de overeenstemming hebben<br />
bereikt was geheel anders dan we normaliter gewend zijn. Wij hebben een raad met<br />
burgerafgezanten en zij eisen dat er zowel afgevaardigden namens het bedrijfsleven<br />
als afgevaardigden namens milieubelangengroepen om de tafel gaan zitten op het<br />
moment dat wij aan heel voorlopige conceptversies van zaken werken. Dus dat was<br />
duidelijk de manier waarop we te werk moesten gaan. We wisten deze keer dat we de<br />
totale instemming moesten hebben van zowel het bedrijfsleven als de milieugroepen<br />
om de Green Tier wet aangenomen te krijgen.” George Meyer – Voormalig minister<br />
WI DNR<br />
137
De groep was veelomvattend en de grondregels werden opgesteld om zorgvuldig<br />
wikken en wegen mogelijk te maken alsmede om tot een overeenkomst te komen.<br />
George Meyer gaf blijk van een duidelijke persoonlijke betrokkenheid bij het proces<br />
door iedere deelnemer uit te nodigen, bij alle bijeenkomsten aanwezig te zijn,<br />
en zich een actieve doch onpartijdige rol in de besprekingen aan te meten. Het initiatief<br />
leverde een eensgezind voorstel op voor de Green Tier wet, die een nieuwe<br />
beleidsstructuur zou vormen. Green Tier kreeg een getrapt karakter door afzonderlijke<br />
toepassingsniveaus in te stellen. Organisaties die niet over goede rapporten<br />
over naleving van de wet beschikten, of die het ontbrak aan de middelen of belangstelling<br />
om te experimenteren, zouden binnen de “controletrede” (“control tier”)<br />
blijven, waar de gebruikelijke gang van zaken zou heersen.<br />
Organisaties die zich competent hadden getoond en bereid waren zich in te<br />
zetten voor ‘betere milieuprestaties’ (“superior environmental performance”) konden<br />
over nieuwe afspraken onderhandelen. Die zouden we administratieve lastenverlichting<br />
kunnen bieden, of mogelijk flexibiliteit ten aanzien van regels kunnen<br />
geven. Dit gaf deze organisaties de gelegenheid nieuwe technologieën en beleidsvoering<br />
uit te proberen die bijdragen aan een beter milieu. Het was mogelijk om<br />
bilateraal te onderhandelen over deze afspraken, maar de algemene visie berustte<br />
duidelijk op het scheppen van gedeeltelijk samenvallende, per regio of per sector<br />
georganiseerde, actief betrokken groepen (“communities of practice”). 8<br />
De onderhandelingen van de adviescommissie over het voorstel ter goedkeuring<br />
van Green Tier illustreren het karakter en de voordelen van een dergelijke<br />
commissie en het verschil tussen deze vorm van een overeenkomst sluiten en eerdere<br />
vormen van medezeggenschap. Wat fascinerend blijft voor de deelnemende partijen<br />
was de onmiddellijke ervaring met een nieuwe manier van samenwerken. Deze<br />
samenwerking onderscheidde zich door de aard van de gesprekken. Zelfs in de<br />
lange traditie van DNR wat betreft overleg plegen, was dit opmerkelijk te noemen.<br />
138<br />
“Mijns inziens getuigden de onderhandelingen van bezieling. Men bracht informatie<br />
in om te zien of er in zekere mate sprake was van een gemeenschappelijk uitgangspunt.<br />
Ten tweede denk ik dat, vanuit een procedureel standpunt bekeken, men het<br />
gevoel had dat alle partijen open kaart speelden. Als iets niet leek te lukken, was het<br />
antwoord niet simpelweg ‘nee’ maar ‘dit zijn de dingen die we nodig hebben om dat<br />
voor ons werkbaar te maken’. Er was dus een ontwikkeling van kortweg ‘ja’ of ‘nee’<br />
naar ‘laten we dit eens proberen’. Ik denk dus dat de dynamiek van het proces heeft<br />
geholpen om dingen gaande te houden. Ten derde, ik weet niet hoe ik dit precies<br />
moet uitdrukken, maar het derde punt was: ‘laten we de eersten met iets zijn’.” Mark<br />
McDermid – directeur WI DNR<br />
8<br />
Dit zijn de woorden van Etienne Wenger. Zie zijn Communities of practice: learning,<br />
meaning, and identity. Cambridge U.K., New York: Cambridge University Press. 1998
“We zaten soms met drie man en het vertrek was vol, al waren er veel bijeenkomsten<br />
en slechts twee van ons het milieu en de omwonenden vertegenwoordigden. Toch<br />
werd er naar ons geluisterd en ik heb het gevoel dat we een gelijke kans hadden om<br />
de discussie inhoud te geven” Caryl Terell – Sierra Club, Wisconsin<br />
Het was de aard van de gesprekken die de legitimiteit waarborgde: “Wat dat betreft<br />
beseften we dat we een heel andere dialoog voerden dan we ooit eerder hadden gedaan.<br />
We begonnen een andere ontwikkelingskoers te zien ten opzichte van hoe milieubeslissingen<br />
zouden kunnen of zouden moeten worden genomen.”<br />
Mark McDermid – directeur WI DNR<br />
“Men wist wanneer we bepaalde kwesties zouden aansnijden en dat deze omstreden<br />
zouden zijn als je er over nadacht in termen van groepspolitiek of agenda; dat dit<br />
voor een of meer groepen een moeilijk punt zou worden en dat we er over moesten<br />
praten. En iedereen was behoorlijk ontvankelijk en hoffelijk ten opzichte van het<br />
standpunt van de andere kant. We kwamen tot een gesprek. Ik heb veel bijeenkomsten<br />
bijgewoond en meestal eindig je in aparte groepen, zelfs bijna met gescheiden<br />
discussies. De partijen legden hun kwesties op tafel, waar ze echt open waren, over<br />
dingen konden praten: nu wordt er naar u geluisterd en nu gaat u met de andere kant<br />
praten en u weet dat ze niet in dezelfde kamer zitten. En de gesprekken liepen bijna<br />
alsof er een bemiddellaar bijzat om het te vergemakkelijken, net zo lang tot de kwesties<br />
teruggebracht waren tot een doenlijke hoeveelheid. Dat gebeurde in de hele<br />
groep.” Peter MacAvoy 16 th St. Health Center<br />
10.6 RESULTATEN VAN HET PROCES<br />
De onderhandelingen zetten een drie jaar durende cyclus van wetgevende politiek<br />
in gang voordat een aangepaste versie van Green Tier werd aangenomen. De poging<br />
tot herstructurering werd tijdens deze periode ondersteund door het proefprogramma.<br />
Dit leidde tot nauwkeurig overleg, gericht op onderbouwde, probleemoplossende<br />
initiatieven. De experimenten in het proefprogramma zorgden<br />
ook voor meer actieve en substantiële rollen voor gemeenschappen, industrie en<br />
NGO’s. Tevens brachten de experimenten een binding tussen regionale en landelijke<br />
verordeningen met lokale doelen en prioriteiten tot stand. De onderhandeling<br />
over op maat geknipte afspraken boden een manier om lokale spanningen aan te<br />
pakken en lokale capaciteit en kennis te benutten.<br />
In het geval van de BRAT Co. berustte het experiment op coöperatieve relaties<br />
tussen deze metaalgieterij en DNR, die zich toevallig hadden ontwikkeld in<br />
samenhang met controle-inspecties en andere dagelijkse activiteiten. De aanzet<br />
voor een verandering was het gegeven dat er bij het gieten van metaal benzeen vrijkomt,<br />
een aan regels gebonden milieugevaarlijke stof. De gieterij en de staat bleken<br />
in staat samen te werken om het probleem vast te stellen en vervolgens een creatief<br />
139
plan van aanpak te ontwerpen. In het geval van Cook Composites kreeg dit chemisch<br />
verwerkingsbedrijf beleidsruimte voor het uit bedrijf nemen van een gevaarlijke<br />
vuilverbrandingsoven. Het bedrijf moest zich als tegenprestatie binden aan een<br />
versneld schema en moest ook investeren in een actievere inmenging van de gemeenschap<br />
bij het beheersen van vervuiling en het verbeteren van milieuprestaties.<br />
De kern van de poging om legitimatie te krijgen van de lokale gemeenschap betrof<br />
een standaard overlegprocedure die de mogelijkheden van het bedrijf uitbreidden<br />
om het publiek bij de gang van zaken te betrekken. De oprechtheid en betrokkenheid<br />
van Cook om bronnen van zorg zoals stank- en geluidsoverlast vast te stellen<br />
en hierop te reageren, zijn van even groot belang geweest als de verbeteringen van<br />
milieuprestaties.<br />
In de context van het agrarische voorbeeld waarmee we zijn begonnen, heeft<br />
Green Tier een forum verschaft voor DNR om een koppeling aan te brengen tussen<br />
de meerdere functies van het agrarisch landschap. Bovendien is de mogelijkheid<br />
ontstaan voor DNR bedreigingen voor de waterkwaliteit te behandelen als onderdeel<br />
van de druk op de plattelandsbevolking en de kwaliteit van hun bestaan. Met<br />
steun van de Joyce Foundation en het basiswerk van de ervaren bemiddelaars Howard<br />
Bellman en Susan Podziba wordt een programmaoverleg omtrent lokale problemen<br />
onder de naam Dairy Gateway georganiseerd. Dit programmaoverleg is een<br />
gezamenlijke poging om richtlijnen op te stellen ten behoeve van betere milieuprestaties<br />
op regionaal niveau. Tegelijkertijd blijven plaatselijke incidenten de aandacht<br />
trekken van milieubelangengroepen als Midwest Environmental Advocates die met<br />
elkaar strijdige werkwijzen aanwenden om verbeteringen van milieuprestaties te<br />
bereiken.<br />
Deze op regionaal niveau gevoerde gesprekken hadden een tweeledig doel ten<br />
aanzien van Green Tier. Zij richten zich op de ontwikkeling van vermogen om<br />
plaatselijke problemen op te lossen en hiervan te leren. Daarnaast waren zij een van<br />
de voornaamste middelen om de rechtmatigheid van het nieuwe bestuursstelsel te<br />
waarborgen. 9 Dit geeft een nieuwe wending aan de gebruikelijke overlegprocedure,<br />
die de vorm heeft van inspraak van belanghebbenden en burgers. In de VS worden<br />
dergelijke procedures hoofdzakelijk op adviesbasis toegepast. Dat geeft instanties<br />
9<br />
Op deze manier zijn deze beleidsgesprekken in overeenstemming met de grote lijnen van<br />
“Directly-Deliberative-Polyarchy” zoals beschreven door Joshua Cohen en Charles Sabel:<br />
“Ideally, then, directly deliberative polyarchy combines the advantages of local learning and<br />
self-government with the advantages (and discipline) of wider social learning and heightened<br />
political accountability that result when the outcomes of many concurrent experiments are<br />
pooled to permit public scrutiny of the effectiveness of strategies and leaders.” - 2002 "Directly<br />
Deliberative Polyarchy: An Institutional Ideal for Europe?," with Oliver Gerstenberg,<br />
in Good Governance in Europe's Integrated Market, edited by Christian Joerges and Renaud<br />
Dehousse, (Oxford: OUP), pp. 289-341. Available online at:<br />
http://www2.law.columbia.edu/sabel/papers/DDP.html<br />
140
de voordelen van actieve betrokkenheid en stelt hen in staat de spanningen te hanteren<br />
die vergrote inspraak en machtsverdeling ten opzichte van wettelijke verordeningen<br />
teweeg brengen. In Green Tier wordt deze wisselwerking met de samenleving,<br />
particuliere ondernemingen en burgers opgenomen in het beleidsplan en de<br />
overeenkomsten die worden bereikt, kunnen wettelijke status verwerven.<br />
In dit opzicht kan Green Tier het best worden opgevat als “een hervorming<br />
die Wisconsin maakt tot een publiek beleidslaboratorium… .” 10 Experimenteren in<br />
dit laboratorium wordt vergemakkelijkt door de getrapte vormgeving. De conventionele<br />
wets- en toepassingsstructuur bevindt zich altijd nog in de controletrede van<br />
Green Tier en is bedoeld voor degenen die geen interesse hebben in nieuwe vormen<br />
van beleidsuitvoering, of hiervoor niet voldoende competent zijn. Toegang tot<br />
de trede waarop experiment mogelijk is, is niet vrijblijvend: om toegang te krijgen<br />
dient men te beschikken over een prestatierapport. Prestaties kunnen voor administratieve<br />
lastenverlichting zorgen, bijvoorbeeld vereenvoudiging van het verlenen<br />
van vergunningen in ruil voor het bereiken van milieuprestaties.<br />
Green Tier biedt meer mooie kansen en streeft grotere ambities na. Scott<br />
Hassett pleitte in een toespraak tot de Wisconsin State Bar Association voor “doortastend<br />
beleid” dat een afspiegeling is van de inspanningen van “eerdere generaties<br />
… om de economische rechten en milieurechten voor de volgende generaties te<br />
waarborgen.” 11 In zijn optiek is “het maken van officiële afspraken voor een nieuwe<br />
‘we mogen’-benadering tot grotere milieuprestaties” een geweldige en historische<br />
gebeurtenis. Hervorming van de regels is niet een kwestie van wat we vóór<br />
elkaar doen, maar wat we mét elkaar doen.” 12 Een uitvoeriger versie van deze visie<br />
wordt gegeven door twee wetgevers en verheldert hun band met de verschuiving en<br />
de ambities die Green Tier drijven.<br />
“De wet moet zowel een ondersteunende structuur bieden voor de inspanningen van<br />
de mens om publieke goederen te produceren, als een structuur die voortvloeit uit<br />
het falen van de mens dat de samenleving in gevaar heeft gebracht. Green Tier verschaft<br />
een beleidsstructuur die burgers in staat stelt om te vragen wat, alles welbeschouwd,<br />
vanuit het milieu gezien de beste oplossing is voor een betere toekomst en<br />
niet wat minimaal haalbaar is en welke gewoonten in verband brengen met het verleden.<br />
Alle partijen worden daarom uitgedaagd om hun vocabulaire ten aanzien van<br />
het milieu verder uit te werken om zodoende het beste uit de mens naar voren te ha-<br />
10<br />
Hassett, Scott, Neal Kedzie, en Mark Miller, “Wisconsin’s Green Tier Law” American Bar<br />
Association Innovation, Management Systems, and Trading Committee Newsletter August,<br />
2004 Vol. 4, No. 3 p. 11<br />
11 Scott Hassett speech to the 15 th Annual Environmental Law Update The State Bar of Wis-<br />
consin Waukesha, Wisconsin. October 21, 2003<br />
12<br />
Scott Hassett speech to the 15th Annual Environmental Law Update The State Bar of Wisconsin<br />
Waukesha, Wisconsin. October 21, 2003<br />
141
142<br />
len en tegelijkertijd te erkennen dat het slechtste altijd in ons blijft bestaan.” 13<br />
10.7 CONCLUSIE<br />
Wij beschrijven de poging om de beleidsuitvoering te herstructureren in plaats van<br />
te zoeken naar mogelijkheden om hervormingen toe te passen binnen de bestaande<br />
wet. Dit komt tot uiting in een nieuwe wet en verandering van uitvoerpraktijken.<br />
Het belang van deze nieuwe wet, Green Tier, zit in de manier waarop deze de relatie<br />
tussen wet en praktijk verandert. In tegenstelling tot het bestaande systeem,<br />
waarin de wet de uitvoering definieert, wordt Green Tier door zijn ontwerpers<br />
beschreven als ‘uitvoering die de wet definieert’. In de ogen van de voorstanders is<br />
dit een kenmerk van een zich aanpassend, op prestatie gebaseerd systeem. Het doel<br />
is een wetsysteem gebaseerd op een op overleg gestoelde ‘we mogen-benadering’<br />
en niet op een bevelende ‘u mag niet-benadering’. 14<br />
Green Tier houdt meer in dan een eenvoudige decentralisatie van de overheid<br />
naar een lokaal niveau. De staat houdt een wezenlijke en blijvende rol, zowel wat<br />
het aanmoedigen van lokale initiatieven betreft, als het steeds overleg blijven voeren<br />
met belanghebbenden. 15 De lokale gerichtheid is een reactie op de groeiende<br />
complexiteit. Deze blijkt uit de problemen waar plattelandsgemeenschappen en<br />
andere medespelers mee te kampen hebben. Een toenemende verzameling van ervaringen<br />
laat zien dat het moeilijk is om van buitenaf op deze complexiteiten te<br />
reageren. De ervaringen laten ook zien dat het lastig is om een reactie te geven binnen<br />
de enkelvoudigheid, die kenmerkend is voor de oude wetgeving. Green Tier<br />
geeft blijk van zowel respect voor plaatselijke kennis, als waardering dat beleid en<br />
uitvoering van regels in toenemende mate hun eigen legitimiteit moeten opbouwen.<br />
Bovendien erkent men dat bezorgdheid om legitimiteit en effectiviteit onlosmakelijk<br />
met elkaar verbonden zijn. Dit alles wekt een nieuwe beeld op van de beleidsvoering<br />
als een directe democratische gang van zaken.<br />
In een kritische benadering van dit type hervorming ziet Theodore Lowi in de<br />
decentralisatie van de wetgevende macht naar plaatselijke groepen een schending<br />
van de wet, die hij het belangrijkste onderdeel noemt van democratische staatsvor-<br />
13<br />
Hassett, Scott, Neal Kedzie, and Mark Miller, “Wisconsin’s Green Tier Law” American<br />
Bar Association Innovation, Management Systems, and Trading Committee Newsletter August<br />
2004Vol. 4, No. 3 p. 17<br />
14<br />
Hassett, Scott, Neal Kedzie, and Mark Miller, “Wisconsin’s Green Tier Law” American Bar<br />
Association Innovation, Management Systems, and Trading Committee Newsletter August<br />
2004Vol. 4, No. 3 p. 14<br />
15<br />
Over deze relatie: zie Archon Fung and Eric Olin Wright, Deepening democracy: institutional<br />
innovations in empowered participatory governance. (London; New York: Verso,<br />
2003)
men. 16 Het beeld verschuift als men zich verdiept in de mogelijkheden te experimenteren<br />
met inmenging van burgers en andere belanghebbenden. Deze experimentfase<br />
biedt de mogelijkheden voor gedegen onderzoek naar nieuwe vormen van<br />
directe democratie. Joshua Cohen heeft gezamenlijk met een aantal anderen dergelijke<br />
praktische inzichten uitgewerkt tot een theorie over overlegdemocratie. 17 In<br />
dit verband vinden de vormen van inmenging (zoals overwogen in Green Tier en<br />
tot op heden uitgeprobeerd in de experimenten in Wisconsin) hun oorsprong in op<br />
direct overleg berustende democratische afspraken waarvan de theoretische legitimiteit<br />
en, in beperkte mate, het wetgevend vermogen aan onderzoek onderworpen<br />
blijven.<br />
Wat hieruit volgt zijn een reeks praktische zorgen over de organisatie van<br />
zulke afspraken die in directe democratie zijn gemaakt. Er worden vragen gesteld<br />
over hoe deze worden toegepast en hoe zij zich verhouden tot de instituties van<br />
representatieve democratie. 18 In het beste geval, zowel theoretisch als praktisch,<br />
bieden deze afspraken een aantrekkelijk alternatief voor het oude systeem. De tekortkomingen<br />
van de staat als een autonoom en exogeen probleemoplossend lichaam<br />
(denk aan de eerder genoemde 20-80 schatting) kunnen binnen de nieuwe<br />
beleidsstructuur aan de orde gesteld worden. Bovendien hebben de direct democratische<br />
afspraken de potentie legitimiteit van de uitvoering van de regels te versterken.<br />
Zorgen blijven er wel en deze stellen het succes ter discussie van een beleidsaanpak<br />
die nog in de kinderschoenen staat. De overgang naar vergrote deelname<br />
en beslissingsbevoegdheid voor burgers en andere belanghebbenden is een delicaat<br />
proces. Het biedt enerzijds de mogelijkheid voor meer legitimiteit, kennis van de<br />
praktijk, en de motivatie om duurzame verbeteringen te maken, maar anderzijds<br />
werpt het ook geldige redenen tot zorg op. Daarom moet het beleid de belanghebbenden<br />
de mogelijkheid bieden kritiek te uiten, opdat het beleid zich verder kan<br />
16 Theodore Lowi, “Frontyard Propaganda,” Boston Review October/November, 1999<br />
17<br />
Zie zijn “Deliberation and Democratic Legitimacy,” in A. Hamlin and P. Petit (eds) The<br />
Good Policy. Oxford: Basel Blackwell. 1989<br />
18<br />
De verrichting van Wisconsin is ook opvallend, omdat in de campagne voor een nieuwe<br />
wet de wetgever werd betrokken in een debat over hervorming van regelgeving. In een gezamenlijke<br />
reflectie op Green Tier, merkten twee wetgevers en de huidige minister van het<br />
DNR op dat de “het unieke van de wet verdergaande evaluatie verdient.” Volgens deze visie<br />
zou dit de neiging tot overdenken moeten oproepen, niet alleen bij het openbaar bestuur,<br />
maar ook bij andere takken van de overheid: “Net nu de wet nieuw terrein gewonnen heeft<br />
in de ontwikkeling van publiek beleid, is het de plicht van de uitvoerende en wetgevende<br />
takken om open te staan voor nieuwe manieren van evaluatie en aansprakelijkheid.” Scott<br />
Hassett, Neal Kedzie, and Mark Miller, “Wisconsin’s Green Tier Law” American Bar Association<br />
Innovation, Management Systems, and Trading Committee Newsletter August 2004,<br />
Vol. 4, No. 3 p. 17<br />
143
ontwikkelen en valkuilen voor hervorming ontlopen kunnen worden. Om de legitimiteit<br />
van de herstructurering te verzekeren, moeten transparantie en toegang tot<br />
overleg gegarandeerd zijn en de inmenging van burgers gestimuleerd worden.<br />
NGO’s hebben het belang van deze eisen in de nieuwe beleidsstructuur benadrukt.<br />
144<br />
“Een van de redenen dat we aan het proefprogramma en de discussies over Green<br />
Tier hebben deelgenomen, was om ervoor te zorgen dat er een rol voor het publiek<br />
weggelegd zou zijn. Bovendien heeft het geheel doelstellingen waar onder andere<br />
transparantie onder valt.” Caryl Terrell – Sierra Club, Wisconsin<br />
Ons doel was om in grote lijnen de hoofdpunten van een reeks hervormingen te<br />
behandelen, alsmede kort in te gaan op de vragen die deze hervormingen over regelgeving<br />
opwerpen. Tevens wilden we een indruk geven van het beleid van de<br />
overheid in vroeg-eenentwintigste-eeuwse democratieën. We hebben benadrukt dat<br />
deze vragen alle van organisatorische aard zijn en dat hervormingen niet zozeer<br />
kunnen falen door het gebrek aan inzicht, maar eerder door het onvermogen om te<br />
onderhandelen in de beige vergaderruimten van de bureaucratie en gemeentehuizen,<br />
die de nieuwe plaatsen zijn geworden voor de beoefening van de democratie.<br />
Deze pragmatische zorgen zijn niet in strijd met de geest van de hervorming maar<br />
zijn essentieel voor de poging.
HOOFDSTUK 11<br />
Ruimte in wetgeving voor onderhandelend bestuur<br />
André Hoekema<br />
11.1. INLEIDING<br />
Een enigszins omvangrijk project met meervoudig ruimtegebruik loopt grote kans<br />
dat het niet binnen het bestemmingsplan past. Past het wel, of wordt het bestemmingsplan<br />
gewijzigd ten gunste van het project, dan mag vaak nog niet gebouwd<br />
worden. Kijk maar naar de Combikering in hoofdstuk 3 van dit boek, waar naast<br />
het bestemmingsplan toestemming is vereist op grond van onder meer de Wet<br />
Milieubeheer en de Keur van het waterschap. Wijziging van het bestemmingsplan,<br />
en gelijktijdige toepassing van de Wet Milieubeheer en de Keur, leidt al gauw tot<br />
overleg tussen de verschillende bevoegde bestuursorganen, met de initiatiefnemer,<br />
en met tal van belanghebbenden. In overleg stemmen zij af welk ontwerp van het<br />
project past binnen de toepasselijke wettelijke kaders. De praktijk laat zien dat<br />
daarbij druk wordt onderhandeld over zowel het ontwerp, als de toepassing van de<br />
wet.<br />
Juridisch is onderhandeling over het ontwerp geen probleem, maar dat zijn<br />
wel de onderhandelingen over toepassing van de wet. Die gaan over interpretatie<br />
van de normen van de wet: welke vrijheid geven zij aan het openbaar bestuur om<br />
zelf feiten vast te stellen en belangen af te wegen? Om onderhandeling over toepassing<br />
van de wet inzichtelijk te maken, en te openen voor discussie, is begin negentiger<br />
jaren het begrip onderhandelend bestuur geïntroduceerd. Onderhandelend<br />
bestuur is een vorm van openbaar bestuur waarbij de publieke besluitvorming<br />
inzake voorbereiding, vaststelling en uitvoering van publiek beleid afhankelijk<br />
wordt gemaakt van het resultaat van overleg en onderhandeling in een min of meer<br />
duurzaam geheel van relaties tussen bestuursorganen en de ambtelijke staf, en<br />
(doorgaans) particuliere organisaties en groepen. 1<br />
Onderhandelend bestuur is niet hetzelfde als meervoudig ruimtegebruik.<br />
Wel zal dit ruimtegebruik vaak afhankelijk zijn van onderhandelend bestuur. Dat<br />
maakt onderzoek interessant naar ruimte in wetgeving voor onderhandelend be-<br />
1 A.J.Hoekema, N.F. van Manen, G.M.A. van der Heijden, I.C. van der Vlies, B. de Vroom,<br />
Integraal Bestuur. De behoorlijkheid, effectiviteit en legitimiteit van onderhandelend bestuur,<br />
Amsterdam 1998: 7.<br />
145
stuur. In de tweede helft van 2002 hebben wij zo’n onderzoek gedaan. 2 In dit boek<br />
willen wij dat toepassen op meervoudig ruimtegebruik. In 2002 was onze vraagstelling:<br />
welke mogelijkheden zijn er om door middel van wetgeving ruimte te bieden<br />
aan onderhandelend bestuur, en wat zijn voor- en nadelen van de manieren waarop<br />
dit gebeurt? In dit boek is onze vraagstelling: welke mogelijkheden zijn er om door<br />
middel van wetgeving ruimte te bieden aan meervoudig ruimtegebruik, en wat zijn<br />
voor- en nadelen van de manieren waarop dit gebeurt?<br />
Doel van het oorspronkelijke onderzoek was de ontwikkeling van een instrument<br />
dat de wetgever in staat stelt zicht te krijgen op de kansen en risico’s van<br />
het inrichten van specifieke vormen van onderhandelend bestuur. Dit instrument<br />
bestaat uit een checklist om te bepalen of de wetgever op een beleidsterrein ruimte<br />
voor onderhandeling moet geven, of niet. Dit hoofdstuk sluit af met een ontwerp<br />
van een dergelijke checklist en toepassing daarvan op meervoudig ruimtegebruik.<br />
Toepassing betekent het bepalen van de mogelijkheden om ruimte te bieden aan<br />
meervoudig ruimtegebruik door middel van wetgeving. Het hoofdstuk begint met<br />
een schets van situaties van onderhandelend bestuur. Daarna volgen de mogelijkheden<br />
en de voor- en nadelen om door middel van wetgeving ruimte te bieden aan<br />
onderhandelend bestuur in het algemeen, en dan de checklist, die wordt toegepast<br />
op meervoudig ruimtegebruik.<br />
11.2. SITUATIES VAN ONDERHANDELEND BESTUUR<br />
Omwille van een redelijk breed beeld is in 2002 uitgegaan van wet- en regelgeving<br />
op verschillende maatschappelijke terreinen: omgevingsrecht, gezondheidsrecht,<br />
onderwijsrecht, informatierecht en het recht van arbeid en sociale zekerheid. Zodoende<br />
zijn uiteenlopende situaties van onderhandelend bestuur onderzocht. Zij<br />
lopen uiteen van organisaties die jaar in jaar uit over hun belangen onderhandelen<br />
met dezelfde overheden, tot onderhandelingen waarin deelnemers zich sterk oriënteren<br />
op de oplossing van een eenmalig maatschappelijk probleem; van groepen die<br />
bevoegd zijn tot zelfregulering, tot zeer open situaties waarin belanghebbenden<br />
elkaar ontmoeten, die nooit eerder met elkaar in aanraking zijn geweest.<br />
Binnen de grenzen van onderhandelend bestuur spelen zich processen af<br />
waar de wetgever nooit geheel greep op zal kunnen krijgen. Wij doelen dan met<br />
name op probleemgeoriënteerde onderhandelingen. Mensen zijn constant bezig met<br />
eigen initiatief. Zij zoeken naar gunstige en creatieve oplossingen voor hun problemen<br />
en niemand kan voorzien waar die heen gaan, dus ook de wetgever niet.<br />
Dat ligt anders in situaties waarin de problemen min of meer vastliggen en de be-<br />
2 Gebaseerd op een rapport voor het Kenniscentrum Wetgeving van het Ministerie van<br />
Justitie, André Hoekema, Jurgen van der Heijden, faculteit rechtsgeleerdheid UvA, Februari<br />
2003. In samenwerking met onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam, Erasmus<br />
Universiteit Rotterdam, Vrije Universiteit Amsterdam en Universiteit Tilburg.<br />
146
langen constant en wederzijds goed bekend zijn. Daarom spelen zich in deze belangengeoriënteerde<br />
situaties onderhandelingen af die voor de wetgever relatief voorspelbaar<br />
zijn.<br />
Betrokkenheid van direct belanghebbenden is relevant in probleemgeoriënteerde<br />
situaties en niet altijd in belangengeoriënteerde situaties. In deze laatste<br />
situaties staan de belangen ongeveer vast, zodat een ‘getrapte’ invloed van direct<br />
belanghebbenden geen probleem hoeft te zijn. Dat wil zeggen dat zij een mandaat<br />
geven aan een organisatie, waarop zij controle kunnen uitoefenen. Dat ligt minder<br />
eenvoudig bij probleemoriëntatie. Weliswaar verdient de belanghebbende in beide<br />
gevallen waarborgen op eigen inbreng, maar dit klemt veel meer bij de probleemgeoriënteerde<br />
onderhandelingspatronen. Daar staan de belangen minder vast. Dat<br />
maakt het voor een gemandateerde minder eenvoudig alle belangen te vertegenwoordiger.<br />
Daarom zal de belanghebbende dat vaak zelf willen doen.<br />
Een uitgangspunt van het onderzoek in 2002 was het gegeven dat er uiteenlopende<br />
situaties van onderhandelend bestuur voorkomen. Wij hebben diverse<br />
situaties onderscheiden. Idee nu is dat die ook bruikbaar zijn bij de ontwikkeling<br />
van een instrument dat aangeeft wanneer het zin heeft om ten behoeve van onderhandelend<br />
bestuur te normeren, de checklist. Zo kan de wetgever bijvoorbeeld<br />
constateren dat een situatie van onderhandelend bestuur voldoet aan de beschrijving<br />
‘probleemgeoriënteerd’. Wil de wetgever de onderhandelingen daar stimuleren,<br />
of juist afremmen, dan moet hij zich een beeld kunnen vormen van de voor-<br />
en nadelen die in een dergelijke situatie een rol kunnen spelen. Om te beginnen<br />
moet hij weten wat de mogelijkheden zijn om normen te stellen.<br />
11.3. MOGELIJKHEDEN VAN MATERIËLE EN PROCEDURELE NORMSTELLING<br />
Vermoedt de wetgever dat hij te maken heeft met partijen die zoeken naar een zo<br />
goed mogelijke consensus, waarbij terdege rekening wordt gehouden met zwakkere<br />
belangen, dan kan hij het vertrouwen geven dat onderhandelaars de situatie zelf<br />
aan kunnen. Hij kan daarentegen ook verwachten dat onderhandelaars uit zijn op<br />
een consensus die zij nog net tegenover de rechter durven te verdedigen. Voor<br />
zwakkere betrokken belangen kan dat nadelig uitpakken. De wetgever zal daarmee<br />
rekening moeten houden bij de mate van bescherming die hij geeft aan die belangen.<br />
Het recht legt dan meer vast, oftewel de grens komt hoger te liggen: de wetgever<br />
bepaalt een ander juridisch break even point, zie daarover hoofdstuk 9 van<br />
dit boek. Dit laatste kan de wetgever zich ook besparen door betrokkenen zelf de<br />
mogelijkheid te geven om dat te bepalen. Hij introduceert dan een hardheidsclausule,<br />
of een vergelijkbaar systeem zoals in de Interimwet Stad & Milieu waar partijen<br />
in een aantal stappen mogen bepalen of zij vasthouden aan een harde wettelijke<br />
grens, of dat verzachten.<br />
Er wordt naar de wetgever gekeken als het gaat om het geven van zekerheid<br />
omtrent de inhoud van belangen. Wij kunnen ons voorstellen dat dit in onderhan-<br />
147
delingen ook een mate van stabiliteit aanbrengt. Sterker nog, het zal in veel gevallen<br />
de basis zijn van onderhandelingen. Juist omdat de wetgever aangeeft dat met<br />
bepaalde belangen materieel rekening moet worden gehouden, moet met de vertegenwoordigers<br />
van die belangen onderhandeld worden. Daaruit volgt rechtstreeks<br />
een mogelijkheid voor de wetgever: indien hij een situatie van onderhandelend<br />
bestuur wenst, zal hij materiële normen moeten geven, regulering. Andersom kan<br />
de wetgever zo’n situatie doen verdwijnen door materiële normen in te trekken,<br />
deregulering.<br />
De prikkel om te onderhandelen volgt primair uit niet-juridische gronden,<br />
namelijk de behartiging van belangen. De wetgever kan die prikkel versterken of<br />
verzwakken door middel van het versterken of verzwakken van materiële normen.<br />
Wij denken hierbij aan dwingende bepalingen zoals milieunormen met betrekking<br />
tot emissies van stikstofoxide in stedelijke gebieden en veiligheidseisen ten aanzien<br />
van het verkeer. Hoe zit dat met de procedurele normen? Zware procedurele normen<br />
kunnen onderhandelingen frustreren, en lichte procedurele normen kunnen<br />
deze stimuleren. We moeten ons echter niet laten verblinden door het onderscheid<br />
tussen procedureel en materieel. Het recht op een goed gewaarborgde procedure<br />
volgt namelijk uit erkenning van rechten omtrent burgerschap. Een goed bedeelde<br />
toekenning van dergelijke rechten geeft een belangenhebbende ook een onderhandelingspositie.<br />
Een belanghebbende kan een positie hebben in een situatie van onderhandelend<br />
bestuur op basis van materiële rechten die zijn belang beschermen, maar ook<br />
op basis van procedurele rechten die zijn burgerschap beschermen. Procedurele<br />
rechten stellen vormvereisten aan het onderhandelend bestuur. Die worden vaak<br />
als knellend ervaren, terwijl de inhoudelijke eisen die volgen uit materiële rechten<br />
blijkbaar als minder knellend worden ervaren. Onze vraag is nu deze: het terugschroeven<br />
van procedurele rechten betekent een vermindering van waarborgen.<br />
Kan dat gecompenseerd worden door een vergroting van materiële rechten?<br />
Is bijvoorbeeld het milieubelang even goed beschermd, wanneer we de inhoudelijke<br />
eisen aan een goed milieu opschroeven, en tegelijkertijd de procedurele<br />
waarborgen van belanghebbenden terugschroeven? Kunnen vertegenwoordigers<br />
van het milieubelang in een situatie van onderhandelend bestuur even goed, of<br />
beter uit de voeten met goede inhoudelijke milieunormen, als met goede procedurele<br />
waarborgen? Wordt het milieu daar beter van? Eenduidig kunnen we deze<br />
vraag niet beantwoorden, en dat hoeft ook niet. Wat wel moet, is het aanreiken<br />
van bouwstenen aan de wetgever voor een instrument om ruimte te geven in de<br />
wet aan onderhandelend bestuur. Dit is zo’n bouwsteen: procedureel ruimte<br />
scheppen, materieel compenseren.<br />
148
11.4. VOOR- EN NADELEN<br />
Meer ruimte voor onderhandelend bestuur heeft als belangrijk voordeel dat er<br />
ruimte, vrijheid bijkomt om beleid breder en integraler voor te bereiden en vanwege<br />
verkregen draagvlak met meer succes te realiseren. Belangrijk nadeel is dat de<br />
rechtsbescherming tegen dit beleid kan afnemen. Dat brengt het bekende onderscheid<br />
tussen recht en beleid onder de aandacht. De burger verdient bescherming,<br />
omdat beleid de rechten van de burger niet op een niet te rechtvaardigen wijze mag<br />
schenden. Tegelijkertijd mag rechtsbescherming niet op een niet te rechtvaardigen<br />
wijze in de weg staan aan beleid. Rechtvaardigheid hebben wij in 2002 genomen<br />
als ijkpunt voor het bepalen van de voor- nadelen van ruimte in wetgeving voor<br />
onderhandelend bestuur.<br />
Door te kijken waar onderhandelend bestuur recht en beleid respectievelijk<br />
steunt en bedreigt, kan bepaald worden waar en wanneer onderhandelend bestuur<br />
meer of minder rechtvaardig is. Dat kan bijvoorbeeld door te kijken naar situaties<br />
waarin organisaties de belangen vertegenwoordigen van belanghebbenden, substitutiegedrag.<br />
Daarmee wordt directe betrokkenheid van belanghebbenden uitgesloten.<br />
Het voordeel van georganiseerde vertegenwoordiging is het gemak om met<br />
maar één of enkele partijen te hoeven onderhandelen. Dat levert snelheid op, hoewel<br />
in tweede instantie vertraging kan ontstaan wanneer andere belanghebbenden<br />
het recht hebben alsnog mee te spreken. Daarmee is ook het voornaamste nadeel<br />
van substitutie aangegeven, er kunnen zich altijd nog belanghebbenden aandienen.<br />
Hoe kan de wetgever omgaan met dit voorbeeld van voor- en nadelen van onderhandelend<br />
bestuur?<br />
Het kan er voor belanghebbenden als een nadeel uitzien dat zij in eerste<br />
instantie door een organisatie worden vertegenwoordigd, maar dat hoeft niet zo te<br />
zijn. Het kan juist voor hen ook praktisch zijn en in sommige gevallen noodzakelijk,<br />
namelijk wanneer de materie zeer technisch is. Ook hier tekent zich weer het<br />
onderscheid af tussen situaties waarin de belangen min of meer vast staan, en situaties<br />
waarin de problemen om creatieve oplossingen vragen. Juist wanneer de belangen<br />
min of meer vast staan, kan het verstandig zijn om het mandaat aan een organisatie<br />
te geven. Stel dat de wetgever dat ook van mening is, hoe kan hij dan optreden<br />
om te zorgen dat onderhandelingen zoveel mogelijk plaatsvinden tussen organisaties?<br />
De wetgever kan organisaties in hun onderhandelingspositie versterken met<br />
behulp van het verzwaren van materiële rechten. Dit kan hen maken tot nog aantrekkelijker<br />
onderhandelingspartners voor andere partijen, hoewel het hen ook zo<br />
sterk kan maken dat zij niet meer hoeven te onderhandelen. Dat moet de wetgever<br />
inschatten, en hij moet rekenen met het feit dat het verzwaren van materiële rechten<br />
ook de positie versterkt van de direct belanghebbenden, die zich door een<br />
organisatie laten vertegenwoordigen. Komen zij nu zelf zo sterk te staan dat zij<br />
geen organisatie nodig hebben? Of geeft de wetgever ze hiermee de juiste positie<br />
tegenover de organisaties, die nuttig blijven om hen te vertegenwoordigen. Wil de<br />
149
wetgever voorkomen dat direct belanghebbenden zich van hun organisaties afwenden,<br />
dan zal hij in elk geval niet hun procedurele rechten moeten versterken, als<br />
daartoe al mogelijkheden bestaan, omdat zij dan zelf procedures gaan aanspannen.<br />
In andere situaties van onderhandelend bestuur is het denkbaar dat de wetgever<br />
juist kiest voor het afzwakken van materiële rechten. Dit kunnen wij ons<br />
bijvoorbeeld voorstellen in een situatie die voldoet aan de beschrijving van ‘professionele<br />
zelfregulering’. Daar zijn de onderhandelingen veel minder gebaseerd op de<br />
uitwisseling van belangen, vandaar dat het versterken van materiële rechten geen<br />
onmiddellijk effect heeft. De verhoudingen tussen de betrokken partijen, waaronder<br />
de overheid, worden voor een belangrijk deel bepaald door de afgesproken<br />
procedures. Met een verandering van procedurele rechten kan de wetgever dergelijke<br />
situaties van onderhandelend bestuur beïnvloeden, afhankelijk van zijn beoordeling<br />
van de voor- en nadelen.<br />
Procedureel ruimte scheppen komt tegemoet aan de veelgehoorde klacht dat<br />
procedures vaak roet in het eten kunnen gooien nadat onderhandelingsresultaten<br />
zijn bereikt. Het komt ook overeen met regeringsvoornemens om procedures te<br />
vereenvoudigen. Een vermindering van procedurele zekerheden kan bovendien<br />
prikkelen om aan onderhandelingen mee te doen en zo belangen te behartigen in<br />
plaats van het afwachten van procedures voor bezwaar en beroep. Problematisch<br />
lijkt dat hiermee de bescherming van belangen vermindert, maar die bescherming<br />
komt uiteindelijk toch het meest van materiële rechten die belangen betreffen,<br />
ongeacht de procedures. Belangrijk is dat in het publiekrecht de meeste procedures<br />
vastliggen in de Algemene wet bestuursrecht.<br />
Het vastleggen van bescherming van belangen in materiële rechten legt een<br />
basis voor onderhandelingen. De vertegenwoordigers van belangen weten wat ze<br />
van elkaar mogen verwachten. Dat legt een basis, omdat tot op zekere hoogte niet<br />
meer onderhandeld hoeft te worden. Het ontbreken, of wegvallen van materiële<br />
rechten legt onderhandelaars op veel onderhandelingen steeds weer over te doen.<br />
Als dat niet nodig is, dan moet de wetgever ze daarmee ook niet belasten door<br />
middel van deregulering. Aan de andere kant is niet ondenkbaar dat onderhandelaars<br />
zich belemmerd voelen door de bescherming van een belang. Diverse wettelijke<br />
regelingen kennen daarvoor hardheidsclausules of andere uitwijkmogelijkheden.<br />
Die zijn vaak weer voorzien van procedurele waarborgen, in welk geval we een<br />
omkering zien van de door ons voorgestelde aanpak: `procedureel ruimte scheppen<br />
en materieel compenseren’.<br />
Passen we deze kennis over onderhandelend bestuur toe op meervoudig<br />
ruimtegebruik, dan spelen ook daar de voor- en nadelen van wetgeving. Ruimte in<br />
wetgeving voor meervoudig ruimtegebruik is voordelig, want rechtvaardig wanneer<br />
het recht aan meervoudig ruimtegebruik de vrijheid geeft om te komen tot integraal<br />
beleid met directe en indirecte voordelen voor belangen die zonder die vrijheid<br />
niet haalbaar zijn; bovendien moet deze ruimte in het recht voor meervoudig<br />
ruimtegebruik voldoende mogelijkheden bieden om benadeelde belangen en hun<br />
150
compensatie mee te wegen. Nadelig is wanneer het recht aan meervoudig ruimtegebruik<br />
de vrijheid geeft voor een meer integrale belangenafweging, waardoor<br />
betrokken actoren een lacune in de rechtsbescherming zien ontstaan, terwijl zij<br />
menen dat hun belang in een enkelvoudige afweging beter beschermd is.<br />
Voordelig is wanneer het recht aan meervoudig ruimtegebruik de vrijheid<br />
geeft waarin de vertegenwoordigers van zowel de bevoordeelde als de benadeelde<br />
belangen voldoende mogelijkheid hebben om zich te mengen in de onderhandelingen<br />
over voordelen, nadelen en de juiste verhouding daartussen. Nadelig is wanneer<br />
meer of minder juridische normering de juridische prikkel wegneemt om<br />
belangen met andere af te stemmen in een project en de behartiging van belangen<br />
zo vrij maakt dat er geen reden is deze met andere belangen af te stemmen in een<br />
project. Hoe gaat de wetgever om met deze voor- en nadelen, en hoe gaat de wetgever<br />
om met de mogelijkheden die hem gegeven zijn om materieel en procedureel<br />
normen te stellen? Los van meervoudig ruimtegebruik hebben wij in 2002 een<br />
checklist opgesteld voor de wetgever om deze vragen te beantwoorden.<br />
11.5. CHECKLIST ONDERHANDELEND BESTUUR EN WETGEVING TOEGEPAST<br />
OP <strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />
De checklist die wij hebben opgesteld is toepasbaar ongeacht de situatie van onderhandelend<br />
bestuur. Met andere woorden, de wetgever zou deze checklist ook kunnen<br />
gebruiken om te bepalen in hoeverre een wet op het terrein van de gezondheidszorg<br />
ruimte aan onderhandelend bestuur zou moeten bieden. In dit hoofdstuk<br />
passen wij deze checklist niet toe op gezondheidszorg, of onderwijs bijvoorbeeld,<br />
maar op meervoudig ruimtegebruik. Het begin ligt net als het begin van dit hoofdstuk<br />
bij het soort situaties. Het maakt voor de wetgever een groot verschil of hij<br />
een probleemgeoriënteerde, of een belangengeoriënteerde situatie moet normeren:<br />
Stap 1 Bepaal de situatie van onderhandelend bestuur<br />
Bedenk steeds:<br />
− welke belangen (en van wie) zijn aan de orde?<br />
− wat is het publieke belang, welke bescherming is nodig, waar ligt de taak van<br />
de overheid/ de wetgever?<br />
− welke betrokkenen zijn er?<br />
Toegepast op situaties van meervoudig ruimtegebruik is kenmerkend de hoeveelheid<br />
en diversiteit van belangen en betrokkenen. Het zijn probleemgeoriënteerde<br />
situaties. Belangen als ruimte, bodem, water, mobiliteit spelen een rol, en hun<br />
vertegenwoordigers. In vrijwel alle gevallen neemt de overheid een verantwoordelijkheid<br />
op zich voor die belangen door ze in meer of mindere mate wettelijke<br />
151
escherming te geven. Er is dus vrijwel altijd een taak voor de overheid, en daarmee<br />
voor de wetgever om van belang tot belang bescherming te bieden. In het<br />
geval van meervoudig ruimtegebruik in het algemeen zijn al die belangen betrokken.<br />
In een concreet geval, een probleemgeoriënteerde situatie, is geen scherp<br />
antwoord te geven welke belangen allemaal betrokken zullen zijn. Het kan per<br />
situatie te veel verschillen, en daarmee is de groep direct betrokken belangenvertegenwoordigers<br />
ook niet af te bakenen. Voor de wetgever zijn dit zeer significante<br />
gegevens, omdat het hem vrijwel onmogelijk maakt een wet te schrijven, die in<br />
concrete situaties toegepast kan worden.<br />
Meervoudig ruimtegebruik is niet echt voorspelbaar, kent een open veld met veel<br />
passanten en incidentele problemen. Zo is sprake van uiteenlopende wetgevers,<br />
omdat vele wetten relevant zijn voor meervoudig ruimtegebruik, bijvoorbeeld de<br />
Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Woonwet, de Landinrichtingswet, of een wet<br />
met betrekking tot bodem of water. Met zoveel wetten die relevant zijn voor meervoudig<br />
ruimtegebruik zijn er vele wetgevers die daarop invloed kunnen uitoefenen.<br />
De gevolgen van bijvoorbeeld een wijziging in de Landinrichtingswet voor meervoudig<br />
ruimtegebruik zijn daarom onvoorspelbaar, omdat bijvoorbeeld een milieumaatregel<br />
die weer kan doorkruisen.<br />
De politiek-bestuurlijke ondergrens wordt bepaald door wat het beleid in concreto<br />
als doel heeft, en wat dus in de te maken wettelijke regeling wordt vastgelegd. In<br />
het geval van meervoudig ruimtegebruik zijn dat beleid en regelingen op uiteenlopende<br />
terreinen als ruimtelijke ordening, landinrichting, landbouw, milieubescherming,<br />
natuurbehoud, waterbeheer, mobiliteit, stedelijke vernieuwing en nog<br />
veel meer. Normering op die terreinen kan uiteenlopende doelen hebben, die vaak<br />
volgen uit de politieke actualiteit. Daarmee is een constant risico aanwezig dat de<br />
politiek resultaten van meervoudig ruimtegebruik zal doorkruisen. Dat is een mogelijke<br />
overweging voor de wetgever om geen ruimte te scheppen voor meervoudig<br />
152<br />
Stap 2 Voorspelbaarheid<br />
Is de situatie waarmee de wetgever te maken heeft voldoende voorspelbaar om<br />
ruimte te geven aan onderhandelend bestuur?<br />
Stap 3 Politiek-bestuurlijke ondergrens<br />
Naarmate het onderwerp politiek gewichtiger wordt gevonden, is de kans geringer<br />
dat partijen ruimte wordt geboden en dat de resultaten van onderhandelend bestuur<br />
in stand blijven.
uimtegebruik, hoewel hij dit politieke gegeven ook kan negeren. In dit laatste<br />
geval kan hij onderhandelingsruimte creëren en het risico op doorkruisen accepteren,<br />
zoals bij de Interwet Stad & Milieu is gebeurd.<br />
Stap 4 Juridische grens<br />
De wetgever moet afhankelijk van de situatie bepalen wat er moet gebeuren met<br />
de grens tussen wat juridisch wel en niet is toegestaan. Moet die naar boven of<br />
beneden verschuiven, beter gehandhaafd worden met negatieve of positieve sancties,<br />
of moet die grens minder hard worden.<br />
Er is geen ‘Wet Meervoudig Ruimtegebruik’. Zou een wetgever ruimte voor meervoudig<br />
ruimtegebruik willen creëren, dan moet hij dit doen door ruimte te scheppen<br />
in bijvoorbeeld de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of in een wet met betrekking<br />
tot bodem of water. Dergelijke wetten stellen materiële normen aan ruimte,<br />
bouwen, grond en water, en bepalen de grens tussen wat juridisch wel en niet is<br />
toegestaan. Soms ook stellen zij procedurele normen, maar die staan met name in<br />
de Algemene wet bestuursrecht, die als voornaamste de grens bepaalt tussen wat<br />
procedureel wel en niet is toegestaan.<br />
De kans is zeer klein dat de Algemene wet bestuursrecht gewijzigd zal worden<br />
om procedureel ruimte te scheppen of beperken speciaal voor meervoudig<br />
ruimtegebruik. Wel is die wet voortdurend onderwerp van wijzigingen met mogelijke<br />
gevolgen voor meervoudig ruimtegebruik. Wijziging van bijvoorbeeld de<br />
Landinrichtingswet met het oog op meervoudig ruimtegebruik is niet ondenkbaar.<br />
Dan zal de wetgever moeten bepalen of hij met de grens wil schuiven, of andere<br />
sancties wil geven, of de hardheid van de grens wil wijzigen.<br />
Stap 5 Keuze uit de mogelijkheden die de wetgever ter beschikking staan<br />
De wetgever kan variëren in:<br />
- materiële normstelling (eventueel een hardheidsclausule als ondergrens),<br />
- procesmatige voorschriften (overleg, planprocedure)<br />
- procedurele waarborgen (rechtsgang)<br />
- sancties.<br />
Situaties van meervoudig ruimtegebruik zullen baat hebben bij een wetgever die<br />
hardheidsclausules wil opnemen, opdat betrokkenen de materiële norm zelf kunnen<br />
uitwerken. De Interimwet Stad & Milieu is daarvan niet alleen een mooi voorbeeld,<br />
maar is bovendien een wet met duidelijke relevantie voor veel situaties van<br />
meervoudig ruimtegebruik. Daarbij neemt de wetgever de kans voor lief op een -<br />
153
aanvaarde- afwijking van de materiële norm. Zeker bij meervoudig ruimtegebruik<br />
kan de wetgevingsjurist verwachten dat onderhandelaars uit zijn op een zo goed<br />
mogelijke consensus, waarbij terdege rekening wordt gehouden met zwakkere<br />
belangen. De wetgever kan het vertrouwen geven dat onderhandelaars de situatie<br />
zelf aan kunnen. Onderling kunnen zij dan bijvoorbeeld bepalen hoe Landinrichtingswet<br />
en een milieuwet op elkaar afgestemd kunnen worden, omdat een hardheidsclausule<br />
zoals in de Interimwet ze daartoe de mogelijkheid geeft.<br />
Mits omgeven met waarborgen voor partijen die alsnog buiten de boot<br />
vallen, kan de wetgever aan partijen zelf overlaten tot een rechtvaardige uitkomst<br />
te komen. Dat doet hij bij een hardheidsclausule en in principe ook bij deregulering,<br />
materieel en procedureel. Materiële deregulering bij meervoudig ruimtegebruik<br />
betekent dat de wetgever minder eisen stelt aan de bescherming van belangen<br />
als ruimte, wonen, landschap, of bodem. Dilemma is dat hij daarmee gelegenheid<br />
geeft tot onderhandelingen waardoor die belangen uiteindelijk beter af zijn, maar<br />
ook ruimte aan partijen om minder rekening met die belangen te houden en dus<br />
niet te participeren in onderhandelingen. Hetzelfde dilemma geldt omgekeerd voor<br />
materiële regulering. Strengere eisen aan bijvoorbeeld ruimtegebruik kan partijen<br />
noodzaken tot onderhandeling, maar kan ze ook de positie geven niet te onderhandelen<br />
en gewoon hun eigen gang te gaan, of kan alle onderhandeling dood<br />
slaan.<br />
Procedurele deregulering geeft partijen minder waarborgen en zal zorgen<br />
dat zij zich meer richten op de materiële bescherming die hun belangen in de wet<br />
hebben. Idee is dat zij daarmee meer bereid zullen zijn tot onderhandelingen. Omgekeerd<br />
zal procedurele regulering de neiging kunnen versterken meer heil te zoeken<br />
bij bezwaar- en beroepsprocedures en dus minder te gaan onderhandelen.<br />
Welke neiging betrokkenen zullen krijgen van zwaardere negatieve sancties lijkt bij<br />
meervoudig ruimtegebruik niet echt interessant. Sancties zijn hier echt een laatste<br />
verdedigingslinie tegen overtreders en die zijn nauwelijks interessant voor situaties<br />
van onderhandelend bestuur waarin mensen spreken over zorgvuldig ruimtegebruik.<br />
Positieve sancties zijn wel interessant, maar een niet bestaande figuur in het<br />
recht. De enige bekende voorbeelden komen uit de Verenigde Staten, bijvoorbeeld<br />
de Green Tier Legislation, zie Hoofdstuk 10 van dit boek.<br />
Deze laatste Stap 6, Nut, draait om het gepercipieerde nut van de ruimte voor<br />
onderhandelend bestuur. Het is goed dat in onderhandeling te bepalen, maar de<br />
wetgever heeft ook zijn eigen verantwoordelijkheid. Voor de keuze is het van belang<br />
dat de wetgevingsjurist zich inleeft in de positie van de onderhandelaars en de<br />
154<br />
Stap 6 Nut<br />
Wat is maatschappelijk het nut van ruimte voor onderhandelend bestuur?
isico’s die zij willen en kunnen nemen. In het geval van meervoudig ruimtegebruik<br />
heeft de wetgever nooit voor die keuze gestaan, omdat er geen Wet Meervoudig<br />
Ruimtegebruik is. Wel heeft de wetgever nog onlangs de Interimwet Stad & Milieu<br />
aangenomen. Daar stond hij voor de keuze om partijen de mogelijkheid te geven<br />
gebruik te maken van de hardheidsclausule die deze wet biedt, en om daarover<br />
naar hartelust te onderhandelen. Dit zijn ongeveer de partijen die ook rondom<br />
meervoudig ruimtegebruik te verwachten zijn. Met andere woorden, zou er een<br />
Wet Meervoudig Ruimtegebruik zijn, dan lijkt het alsof de wetgever daarin bereid<br />
zou zijn partijen een behoorlijke hoeveelheid eigen verantwoordelijkheid te geven.<br />
Tenslotte, wat moet de conclusie zijn van toepassing van de checklist voor<br />
onderhandelend bestuur op meervoudig ruimtegebruik? Meervoudig ruimtegebruik<br />
is te open en onvoorspelbaar om het echt te reguleren, of dereguleren met heldere<br />
materiële of procedurele normen. Daarvoor zijn ook de politieke risico’s te groot<br />
in een speelveld waarin tal van belangen spelen die altijd open staan voor politieke<br />
interventie. De enige mogelijkheid die opportuun lijkt, is het werken met hardheidsclausules,<br />
omdat die flexibel genoeg zijn voor het open, onvoorspelbare en<br />
politieke speelveld waarop meervoudig ruimtegebruik zich bevindt.<br />
11.6. TOT SLOT<br />
In dit hoofdstuk is onze vraag welke mogelijkheden er zijn om door middel van<br />
wetgeving ruimte te bieden aan meervoudig ruimtegebruik, en wat de voor- en<br />
nadelen zijn van de manieren waarop dit gebeurt. Beantwoording van deze vraag<br />
begint met het kijken naar situaties van onderhandelend bestuur. Het is voor de<br />
wetgever significant anders om een scherp afgebakende situatie te normeren, dan<br />
een niet zo scherpe. Naarmate de voorspelbaarheid groter is, is de mogelijkheid om<br />
ruimte te verschaffen dat ook. Het is eerder mogelijk ruimte te bieden bij een geïnstitutionaliseerd<br />
veld dan bij een open veld, bij gevestigde, georganiseerde spelers<br />
dan bij passanten, en bij permanente, stabiele situaties dan voor incidentele problemen.<br />
We hebben ook de verschillende mogelijkheden van regelgeving geschetst<br />
die de wetgever ter beschikking staan. Gebleken is onder meer het volgende:<br />
− In geval van belangenbehartiging hebben betrokkenen graag een materiële<br />
norm, als basis voor onderhandelingen; een te lage ondergrens aan normen<br />
geeft onzekerheid bij de onderhandelende partijen, maar<br />
− te zware materiële normen kunnen onderhandelingen onmogelijk maken;<br />
− met procedurele waarborgen kan men ervoor zorgen dat onderhandelaars<br />
rekening houden met niet bij de onderhandelingen aangesloten betrokkenen,<br />
maar<br />
− zware procedurele waarborgen vormen een gevaar voor onderhandelingsresultaten<br />
en voor de uiteindelijke snelheid van het beleidsproces;<br />
155
− introductie van een hardheidsclausule geeft betrokkenen de kans de materiële<br />
norm uit te werken, met de kans op – aanvaarde – afwijking van de norm,<br />
maar<br />
− een hardheidsclausule kan tot nieuwe procedures en processen aanleiding<br />
geven.<br />
Gebleken is zeker dat de wetgever constant alert moet zijn op het volgende dubbele<br />
dilemma van (de)regulering: soms geeft deregulering de prikkel tot onderhandeling,<br />
maar soms geeft het zoveel ruimte dat partijen zich aan elkaar kunnen onttrekken;<br />
soms geeft regulering de prikkel tot onderhandeling, omdat partijen zich<br />
niet meer aan elkaar kunnen onttrekken, maar soms slaat regulering alle prikkels<br />
dood. Dat hangt af van de situatie van onderhandelend bestuur, en het is aan de<br />
wetgever om dat in te schatten. De checklist moet hem daarbij behulpzaam zijn.<br />
Hoe is die inschatting bij meervoudig ruimtegebruik? Niet uitgesloten is dat bijvoorbeeld<br />
een verandering in de Landinrichtingswet gunstige gevolgen kan hebben<br />
voor meervoudig ruimtegebruik, maar bijvoorbeeld een milieuwet kan dat maar zo<br />
weer ongedaan maken. Dat blijkt na toepassing van de checklist op meervoudig<br />
ruimtegebruik, en ook dat hardheidsclausules wel een reële optie zijn. Zij bieden de<br />
mogelijkheid om bijvoorbeeld om te gaan met een botsing tussen Landinrichtingswet<br />
en milieuwet.<br />
Tot slot, wat kan <strong>Habiforum</strong> doen om de wetgever te bewegen ruimte te<br />
geven aan meervoudig ruimtegebruik, waarbij hij de voordelen en nadelen in acht<br />
neemt. Een eerste gedachte volgt uit het voorbeeld van de Green Tier Legislation,<br />
zie hoofdstuk 10. Idee is om actoren die blijk geven van zorgvuldig ruimtegebruik<br />
een plaats te geven in een gemeentelijk orgaan dat overlegt over de periodieke<br />
herziening van het bestemmingsplan. Dus wie zorgvuldig ruimte gebruikt, bijvoorbeeld<br />
door meervoudigheid, krijgt als bonus invloed binnen de gemeente. Instelling<br />
van zo’n Raad voor Zorgvuldig Ruimtegebruik hoeft geen actie van de wetgever te<br />
zijn. Is het dat wel, dan stelt hij procedurele normen, want hij richt een vorm van<br />
overleg in.<br />
Tweede gedachte betreft juist een zware materiële norm die een ondersteuning<br />
voor meervoudig ruimtegebruik zou kunnen zijn, bijvoorbeeld een zorgplicht<br />
in de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dat zou een plicht zijn om zorgvuldig om<br />
te gaan met de beschikbare ruimte. Daarmee krijgen betrokkenen de bewijslast om<br />
die zorgvuldigheid aan te tonen en dat kan een prikkel zijn tot meervoudig ruimtegebruik.<br />
Derde gedachte is om in diverse wetten meer te werken met hardheidsclausules.<br />
Dat zit in een bepaalde vorm al gegoten in de Interimwet Stad & Milieu.<br />
Interessant is om te gaan volgen of dat ook gevolgen heeft voor ruimtelijke inrichting<br />
en een stimulans betekent voor het zorgvuldig omgaan met de ruimte, waaronder<br />
meervoudig ruimtegebruik.<br />
156
HOOFDSTUK 12<br />
De praktijk en dilemma’s van onderhandelend wetgeven:<br />
Wat betekent het voor meervoudig ruimtegebruik?<br />
Suzan Stoter en Nick Huls<br />
12.1. INLEIDING<br />
In het vorige hoofdstuk was de vraag aan de orde hoe de wetgever in nieuwe wetgeving<br />
ruimte kan scheppen voor onderhandelend bestuur. Dit hoofdstuk gaat over<br />
onderhandelend wetgeven. Het betreft een moderne vorm van wetten maken die<br />
steeds breder wordt toegepast. Belangrijkste kenmerk ervan is participatie van belanghebbenden<br />
in en tijdens het wetgevingsproces.<br />
In de huidige tijd is het voor de wetgever moeilijk om wetten te concipiëren<br />
waarin alle betrokken belangen op een verantwoorde manier zijn afgewogen terwijl<br />
deze wetten bovendien uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. De te regelen materie is<br />
complex, er zijn vaak meerdere departementen betrokken en van de behandelend<br />
ambtenaren kan niet worden gevraagd dat zij het gehele beleidsveld overzien en de<br />
benodigde deskundigheid in huis hebben. Bovendien is de overheid voor de naleving<br />
van wetten voor een belangrijk deel afhankelijk van de instemming van belanghebbenden(organisaties).<br />
Bij onderhandelend wetgeven wordt de kennis en<br />
ervaring van belanghebbenden reeds tijdens het wetgevingsproces ingebracht.<br />
Daarnaast wordt tevens getracht draagvlak te creëren bij de geadresseerden van de<br />
wet.<br />
In 2002 hebben we in opdracht van het Kenniscentrum Wetgeving van het<br />
ministerie van Justitie onderzoek gedaan naar de praktijk van onderhandelend wetgeven<br />
(Stoter&Huls, 2003). Om deze praktijk goed te kunnen onderzoeken, moet<br />
een bruikbare definitie worden gehanteerd. In het vorige hoofdstuk beschrijft Hoekema<br />
“onderhandelend bestuur” als overheidsbeleid dat wordt bepaald in een proces<br />
van overleg en onderhandeling binnen een min of meer duurzaam netwerk van<br />
relaties tussen de overheid en groepen en particuliere organisaties waarvan de activiteiten<br />
het belangencomplex in kwestie raken (Hoekema cs, 1998). Uit deze definitie<br />
blijkt dat onderhandelen meer is dan aanhoren en consulteren, hoewel het<br />
onderscheid tussen dit soort begrippen moeilijk scherp is te maken. Hetzelfde geldt<br />
voor “overleggen” en “onderhandelen”. Een overleg tussen wetgevingsambtenaren<br />
en een branche-organisatie over een bepaalde ontwerpwet kan zich ontwikkelen tot<br />
een subtiel onderhandelingsproces zonder dat betrokkenen zich daar op het moment<br />
zelf bewust van zijn. Daarom moet het begrip “onderhandelend wetgeven”<br />
157
uim worden geïnterpreteerd. Het gaat om alle situaties waarin belanghebbenden<br />
gelegenheid krijgen om invloed uit te oefenen op de inhoud van de te ontwerpen<br />
wet.<br />
Een ander modern begrip is meervoudig ruimtegebruik. Ook dit begrip kan<br />
op verschillende wijzen worden geconceptualiseerd (zie ook het hoofdstuk Van<br />
Ark). Onafhankelijk van de wijze waarop dat precies gebeurt, liggen in wet- en regelgeving<br />
belangrijke kaders maar vaak ook beperkingen voor meervoudig ruimtegebruik<br />
besloten. Naar onze mening kan de inhoud van de wetgeving meer en beter<br />
worden toegesneden op meervoudig ruimtegebruik als belanghebbendenorganisaties<br />
inspraak krijgen en met de ambtenaren onderhandelen over de inhoud van de<br />
tot stand te brengen regels. Aan de andere kant wordt in de (met name juridische)<br />
literatuur erkend dat het concept onderhandelend wetgeven belangrijke knelpunten<br />
oplevert uit het oogpunt van de juridische kwaliteit van wetgeving. Dit kan ook<br />
gevolgen hebben voor de juridische vormgeving van meervoudig ruimtegebruik.<br />
In dit hoofdstuk wordt eerst nagegaan wat die juridische dilemma’s van onderhandelend<br />
wetgeven zijn. Vervolgens richten we ons op de specifieke dilemma’s<br />
van de onderhandelaars vanwege de overheid. Omdat het met name wetgevingsjuristen<br />
zijn die geacht worden de juridische kwaliteit van wetten de waarborgen, is<br />
de tekst toegespitst op de rol van de wetgevingsjurist. Dit neemt niet weg dat de<br />
behandelende onderwerpen breder toegepast kunnen worden en dat de aanbevelingen<br />
ook relevant zijn voor (beleids)ambtenaren die werkzaam zijn bij provincies<br />
of gemeenten. Daarna volgt een inventarisatie van invloedrijke actoren en factoren<br />
in het proces van onderhandelend wetgeven die we op het spoor zijn gekomen in<br />
het praktijk onderzoek. Nadat we zijn nagegaan welke aanbevelingen daaruit<br />
voortvloeien voor de wetgevingsambtenaren, eindigt dit hoofdstuk met conclusies<br />
over de betekenis van onderhandelend wetgeven voor meervoudig ruimtegebruik.<br />
12.2. JURIDISCHE DILEMMA’S VAN ONDERHANDELEND WETGEVEN<br />
In tegenstelling tot de onderhandelingen die plaatsvinden ten behoeve van het bestuur,<br />
onderhandelend bestuur, heeft de onderhandelende wetgever nagenoeg vrij<br />
spel. Tegen besluiten van een bestuurorgaan kunnen niet vertegenwoordigde derde-belanghebbenden<br />
beroep instellen bij de bestuursrechter. Een dergelijke rechterlijke<br />
controle bestaat niet ten aanzien van (de totstandkoming van) wetten. Het is<br />
aan de wetgever zelf voorbehouden om te controleren of zijn wetten volgens de<br />
juiste procedure totstandkomen. Deze vaststelling leidt tot een drietal aandachtspunten<br />
met betrekking tot het concept onderhandelend wetgeven.<br />
De wetgevingsprocedure kan op twee manieren worden benaderd. In de<br />
eerste benadering wordt het wetgevingsproces gezien als een belangenafweging<br />
bestaande uit verschillende rondes. In deze optiek hebben de onderhandelingen<br />
tussen ambtenaren en maatschappelijke organisaties tijdens de voorbereiding van<br />
het wetsvoorstel het karakter van een voorronde. Via de politieke lobby in de<br />
158
Tweede Kamer hebben belanghebbenden vervolgens een herkansing voor nog niet<br />
bereikte resultaten. Het spreekt voor zich dat deze benadering gevolgen heeft voor<br />
de mate van binding die belanghebbenden en ambtenaren tijdens de voorbereidende<br />
onderhandelingen aangaan. In de tweede benadering wordt het wetsvoorstel dat<br />
aan de Tweede Kamer wordt aangeboden gekenschetst als een fait accompli in<br />
plaats van een voorronde. Het komt bijvoorbeeld voor dat de ambtenaren in overeenstemming<br />
met het veld alle relevante feiten en belangen op een zodanige wijze<br />
hebben geïnventariseerd en hebben afgewogen dat de politiek er niets meer aan toe<br />
te voegen heeft. Het betreffende wetsvoorstel wordt als hamerstuk door de Kamer<br />
vastgesteld. Hierbij speelt soms mee dat de verantwoordelijke minister het wetsvoorstel<br />
presenteert als een ‘zwaar bevochten compromis’ of als ‘het meest haalbare’.<br />
De facto wordt de politiek daarmee buiten spel gezet. Interessant is welke rol<br />
deze verschillende benaderingen spelen in het proces van onderhandelend wetgeven.<br />
Hoewel onderhandelend wetgeven geen invloed heeft op het formele recht,<br />
blijkt uit de praktijk dat er de facto sprake is van een wijze van wetsvoorbereiding<br />
die uit het oogpunt van de premisse van evenwicht en scheiding der machten verschillende<br />
aandacht verdient. Zo kan de vraag worden gesteld wat er overblijft van<br />
de transparantie en openbaarheid van de wetgevingsprocedure als in Haagse vergaderzaaltjes<br />
en niet in de openbaarheid van de Kamers der Staten Generaal de finale<br />
afweging plaatsvindt. Scheltema heeft onderkend dat de wetgever als partijdig kan<br />
worden aangeduid (Scheltema 1984). Dit zou ertoe kunnen leiden dat departementale<br />
belangen zich te sterk in de onderhandelingen laten gelden.<br />
Een derde aandachtspunt ten aanzien van onderhandelend wetgeven is dat<br />
belanghebbenden in een positie komen dat zij zichzelf de wet stellen. Het kan zijn<br />
dat de wetgever eenvoudigweg niet beschikt over de nodige knowhow en afhankelijk<br />
is van een organisatie die wel over de specifieke deskundigheid beschikt. Het<br />
bezwaar is dat de derde-onderhandelaar die betrokken wordt bij de totstandkoming<br />
van de wet meer invloed op de inhoud van de wet kan uitoefenen dan anderen<br />
die niet betrokken zijn, waardoor de legitimiteit van de wet onder druk kan<br />
komen te staan. De onderhandelende wetgever moet zich derhalve voortdurend<br />
afvragen of zijn gesprekspartners voldoende representatief zijn. Tijdens het proces<br />
moet er tevens steeds ruimte zijn voor andere belanghebbende organisaties die aan<br />
willen sluiten.<br />
12.3. DILEMMA’S VAN DE ONDERHANDELAARS VANWEGE DE OVERHEID<br />
Bij de conceptualisering van “onderhandelend wetgeven” komt de rol van de departementsambtenaren,<br />
degenen die de onderhandelingen voeren, scherper in<br />
beeld. In het algemeen kan worden gesteld dat de wetgevingsjurist niet alleen kennis<br />
van en ervaring moet hebben met het wetgevingsambacht. Hij moet ook weet<br />
hebben van de belangen die hij regelt, en hij moet ervoor zorgen dat de wet vol-<br />
159
doende draagvlak heeft. De wetgevingsjurist moet met veel verschillende mensen<br />
het gesprek aangaan, waarbij hij het algemeen belang nimmer uit het oog verliest.<br />
Als onderdeel van een door de politiek aangestuurde bureaucratie vertaalt<br />
de wetgevingsjurist de politieke afwegingen naar wetgeving. Een wetgevingsambtenaar<br />
dient zich zowel op de inhoud als op de juridische kwaliteit van de wet te<br />
richten. Dat betekent dat hij in staat moet zijn om verschillende rationaliteiten te<br />
verenigen (Snellen, 1987). Wetgevingsjuristen die betrokken zijn bij onderhandelend<br />
wetgeven krijgen in de praktijk te maken met een aantal dilemma’s, waarvoor<br />
op voorhand geen duidelijke oplossing te geven is (Stoter en Huls, 2003):<br />
Het dilemma tussen de rol van juridische keurmeester of die van meewerkende<br />
beleidsjurist. Enerzijds moet de wetgevingsjurist in staat zijn verschillende rationaliteiten<br />
te verenigen en met elkaar te verbinden, anderzijds moet hij staan voor<br />
zijn eigen autonome domein. In al het ‘politieke en interactieve geweld’ mag van de<br />
wetgevingsjurist worden verwacht dat hij tegenwicht biedt. Het is niet ondenkbaar<br />
dat bij onderhandelend wetgeven de spanning tussen het verbinden en het handhaven<br />
van het eigen autonome domein zich voor de wetgevingsjurist sterker laat voelen<br />
dan bij de “klassieke” manier van top-down wetgeven.<br />
Het dilemma van te vroeg of te laat inspringen. De vraag is hier of een wetgevingsjurist<br />
vanaf het begin af aan is betrokken bij het onderhandelingsproces, of<br />
dat hij kiest voor selectieve interventie. In het eerste geval bestaat de kans dat hij<br />
betrokken raakt bij allerlei deelonderhandelingen die weinig of geen juridische relevantie<br />
hebben. Als hij echter te laat betrokken raakt, bestaat het gevaar dat hij zijn<br />
werk niet goed meer kan doen omdat alle beslissingen al vast liggen.<br />
Het dilemma tussen verticale en horizontale betrouwbaarheid, ten opzichte van de<br />
eigen dienst, respectievelijk de onderhandelingspartners. Uit de literatuur over interactieve<br />
beleidsvorming (o.a. Edelenbos, 2000) blijkt dat voor het welslagen van<br />
het proces van belang is dat partijen van te voren afspraken maken over de mate<br />
van binding die zij aangaan. Formeel is een ambtenaar, zonder gemachtigd te zijn,<br />
daartoe echter niet bevoegd.<br />
Het dilemma tussen dichttimmeren en openhouden. Het is voor de wetgevingsjurist<br />
zeker bij een onbekende partner dikwijls niet eenvoudig vast te stellen<br />
wat de andere agenda is. Zien de partners de ambtelijke onderhandelingsronde als<br />
hun enige kans? En achten de gesprekspartners zich gebonden aan de ‘deal’ die in<br />
het ambtelijk overleg totstandkomt?<br />
Het dilemma tussen het zoeken van deskundigheid of van draagvlak. Dit dilemma<br />
heeft betrekking op de vraag of wetgevingsjuristen het tot hun taak moeten<br />
rekenen zich actief te bemoeien met de selectie van de onderhandelingspartners.<br />
Het dilemma tussen onderhands en transparant wetgeven. Openbaarheid is<br />
in beginsel een belangrijk aspect van de wetgevingsprocedure, het bewaken ervan<br />
behoort tot het domein van de wetgevingsjurist. In de praktijk kan het besloten<br />
karakter van de onderhandelingen soms leiden tot een beter resultaat.<br />
160
12.4. INZICHT IN DE PRAKTIJK VAN INTERACTIEVE WETSVOORBEREIDING<br />
Zoals eerder uiteengezet, is voor onderzoeksdoeleinden essentieel dat het begrip<br />
onderhandelend wetgeven niet te nauw wordt geïnterpreteerd. Het gaat om al die<br />
gevallen waarin belanghebbenden(organisaties) in de gelegenheid zijn om daadwerkelijk<br />
invloed uit te oefenen op de inhoud van de tot stand te brengen wet. Daarom<br />
wordt hierna gebruik gemaakt van het ruimere begrip “interactieve voorbereiding<br />
van wetgeving”. Analyse van praktijkvoorbeelden met betrekking tot de inrichting<br />
van het proces van interactieve voorbereiding van wetgeving leidt tot de volgende<br />
inzichten (Stoter en Huls, 2003).<br />
Interactiviteit tijdens het wetgevingsproces is in uiteenlopende vormen waar<br />
te nemen. Het hangt onder meer van de gekozen vorm af of, en in hoeverre belanghebbenden-organisaties<br />
daadwerkelijk invloed uit kunnen oefenen. Er zijn bijvoorbeeld<br />
situaties waarin de tekst van de wet nagenoeg gereed is op het moment<br />
dat deze aan belanghebbenden ter advisering wordt voorgelegd. Het hoeft geen<br />
betoog dat in een dergelijk geval de beïnvloedingsmogelijkheden minder groot zijn<br />
dan in het geval derden van het begin af aan gelegenheid krijgen om “mee te denken”<br />
over de te schrijven teksten. Als het gaat om wetgeving in formele zin, die nog<br />
door het parlement moet worden vastgesteld, is er voor partijen bovendien nog een<br />
‘herkansingsronde” in die zin dat men kan proberen de Tweede Kamer te overtuigen<br />
omtrent het onderwerp dat niet is “binnengehaald” tijdens het voorbereidingsproces.<br />
Voor partijen die met het oog op meervoudig ruimtegebruik het wetgevingsproces<br />
willen beïnvloeden is het derhalve zaak de sleutelfiguren van de zijde<br />
van het de overheid in dat proces te overtuigen van de waarde van de inbreng van<br />
derden. Dat kan de minister, de beleidsafdeling of de schrijvende wetgevingsjurist<br />
zijn. Men dient dat in een zo vroeg mogelijk stadium te doen, omdat de departementen<br />
dan nog geen posities hebben ingenomen en er geen conceptteksten zijn die<br />
uitgangspunt worden van de onderhandelingen.<br />
Het wil niet zeggen dat op latere momenten geen invloed meer kan worden<br />
uitgeoefend. Uit het onderzoek naar de praktijk blijkt dat tot vlak voor de stemmingen<br />
in de Tweede Kamer milieuorganisaties bijvoorbeeld nog amendementen<br />
insteken. In deze fase van het wetgevingsproces is het debat inmiddels echter zodanig<br />
gepolitiseerd dat de onderhandelingen complexer zijn geworden en meer mensen<br />
moeten worden overtuigd, waardoor de kansen op een afgewogen beslissing<br />
ten aanzien van meervoudig ruimtegebruik verminderen.<br />
Voor alle partijen die inspraak en invloed van organisaties en groepen belangrijk<br />
vinden tijdens het wetgevingsproces, is het belangrijk dat men zich realiseert<br />
dat interactieve processen vaak meer tijd blijken te kosten dan tevoren gedacht.<br />
Mede omdat regelgeving vanwege de politiek vaak onderhevig is aan een<br />
strakke planning, komen de onderhandelingen vaak op een onproductieve manier<br />
onder druk te staan. Dit gaat ten koste van een evenwichtige besluitvorming. Het<br />
gevolg kan zijn dat over een onderwerp op hoofdlijnen een bepaalde overeenstemming<br />
wordt bereikt, terwijl deze later in de tijd al snel weer ter discussie wordt<br />
161
gesteld zodat het onderhandelingsresultaat weer over hoop moet worden gehaald<br />
en de wet moet worden gewijzigd. Voor een succesvol interactief wetgevingsproces<br />
moeten alle betrokken partijen van het begin af aan voldoende tijd inruimen.<br />
Voor meervoudig ruimtegebruik is vermeldingwaard dat in het praktijkonderzoek<br />
veel verschillende participanten in het interactieve wetsvoorbereidingsproces<br />
zijn gesignaleerd. Ambtenaren spreken met belangenorganisaties, georganiseerde<br />
beroepsgroepen, het bedrijfsleven en individuele deskundigen. Opvallend is dat<br />
het daarbij doorgaans gaat om mensen en organisaties die op de een of andere wijze<br />
al bij het betreffende departement ‘in beeld’ zijn. Als een organisatie met het oog<br />
op meervoudig ruimtegebruik invloed wil uitoefenen is het dus zaak dat deze zich<br />
op een duidelijke wijze bekend maakt aan de behandelend ambtenaren binnen het<br />
betreffende departement, in dit geval met de betreffende afdelingen van het ministerie<br />
van VROM.<br />
De algemene conclusie van het onderzoek naar de praktijkvoorbeelden dat<br />
we hebben uitgevoerd, is dat onderhandelend wetgeven ertoe leidt dat de wet beter<br />
aansluit op de praktijk en dat er meer draagvlak wordt gecreëerd. De les die tevens<br />
is getrokken is dat in een interactief wetgevingsproces de kans bestaat dat bepaalde,<br />
uitgesproken sectorale en/of departementale belangen onevenredig veel gewicht<br />
krijgen. Dit effect wordt versterkt doordat het proces vaak zo is ingericht dat degene<br />
die het hardst piept, het meest de gelegenheid krijgt om zijn belang voor het<br />
voetlicht te brengen. Het gevolg kan zijn dat belangen van potentiële nieuwkomers,<br />
die zich onvoldoende bekend maken bij het departement, te weinig in de uiteindelijke<br />
afweging worden meegenomen.<br />
Onze algemene aanbeveling ten aanzien van onderhandelend wetgeven en<br />
meervoudig ruimtegebruik is dat alle relevante partijen zich moeten organiseren en<br />
zich moeten richten tot de afdelingen op het departement (van VROM) die de<br />
wetgeving voorbereiden. Daarbij moet men zich niet alleen richten op het beïnvloeden<br />
van de inhoud van de wet maar ook op de inrichting van het proces waarbinnen<br />
de wet tot stand wordt gebracht. De procedure kan zo worden ingericht dat<br />
alle belanghebbende partijen in gelijke mate invloed kunnen doen gelden zodat de<br />
evenwichtige afweging die nodig is voor meervoudig ruimtegebruik daadwerkelijk<br />
kan plaatsvinden. Verder moeten partijen tijdens het proces ook oog hebben voor<br />
de juridische dimensie en de kwaliteitseisen van wetgeving. Wat is de waarde van<br />
een zwaar bevochten onderhandelingsresultaat dat niet uitvoerbaar of handhaafbaar<br />
is? In dat opzicht moeten partijen die voorstander zijn van meervoudig ruimtegebruik<br />
de wetgevingsjuristen ondersteunen en bijvallen in het bewaken van de<br />
kwaliteit van de wet.<br />
12.5. AANBEVELINGEN VOOR DE OVERHEID TERZAKE VAN DE JURIDISCHE INKADERING<br />
Er kunnen verschillende typen processen van onderhandelend wetgeven worden<br />
onderscheiden, die in verschillende fasen om verschillende rollen en typen van<br />
162
wetgevingsambtenaren vragen. De eigenheid en de specifieke kenmerken van het<br />
inhoudelijke project, de hoeveelheid betrokken overheidsorganen, de diversiteit<br />
van de betrokken belanghebbenorganisaties en de geschiedenis van het beleidsdossier<br />
vragen om maatwerk en toegespitste handelswijzen en reacties. Degene die<br />
verantwoordelijk is voor het vormgeven van de wetgevingsfunctie op een departement<br />
moet zich goed rekenschap geven van de noodzakelijke diversiteit en de<br />
daarmee samenhangende eisen voor de wetgevingsjuristen. Niet iedere wetgevingsjurist<br />
moet aan alle eisen kunnen voldoen, het gaat erom dat de wetgevingsdirectie<br />
het hele repertoire in huis heeft.<br />
Vanaf het begin moeten alle rationaliteiten zoals Snellen die benoemt (politiek,<br />
economisch, juridisch en wetenschappelijk-technologisch) aan tafel vertegenwoordigd<br />
zijn en meedoen aan het onderhandelingsproces (Snellen 1987). Dit<br />
geldt zeker voor meervoudig ruimtegebruik. Omdat uit de praktijk blijkt dat de<br />
juridische rationaliteit in dit krachtenveld nogal eens het onderspit dreigt te delven,<br />
is het voor de kwaliteit van de uiteindelijk tot stand te brengen regels noodzakelijk<br />
dat de wetgevingsjurist van het begin af aan betrokken is bij het onderhandelingsproces<br />
en daarin een duidelijke plaats heeft. Hoewel het proces van voorbereiding<br />
van een wet niet tot nauwelijks juridisch is genormeerd, is de overheid verantwoordelijk<br />
voor een goede inrichting van het proces. Doen de ambtenaren dat niet,<br />
dan is het gevaar reëel dat bepaalde invloedrijke belangengroepen onevenredig veel<br />
invloed krijgen op de inhoud van de wetgeving. Dit kan belemmeringen opleveren<br />
voor meervoudig ruimtegebruik. Dergelijke invloed blijkt soms pas bij de uiteindelijke<br />
toepassing van de wet en moet dan in voorkomende gevallen worden gecorrigeerd.<br />
Dat betekent dat een wet die nog niet lang geleden is vastgesteld al snel weer<br />
moet worden gewijzigd. Dit doet afbreuk aan de legitimiteit van de wet en aan het<br />
concept van wetgeving als meest bestendige vorm van overheidsbeleid.<br />
Teneinde kwalitatief goede wetgeving te maken, waaraan een integrale belangenafweging<br />
ten grondslag ligt, dienen aan het begin van een wetgevingstraject<br />
alle relevante aspecten in beeld gebracht te worden. De betrokken ambtenaren dienen<br />
een gezamenlijke strategie te ontwerpen die vervolgens met de betrokken belanghebbenorganisaties<br />
wordt besproken. Dit zou voor grote wetgevingsprojecten<br />
bijvoorbeeld concreet kunnen worden vormgegeven door het organiseren van een<br />
‘legislatief beraad’ waarin het doel van de tot stand te brengen wetgeving wordt<br />
bepaald en de (on)mogelijkheden van interactiviteit worden geïnventariseerd. De<br />
uitkomst van dit beraad kan meteen als voorloper dienen van de verantwoording<br />
die in het algemeen deel van de memorie van toelichting over het interactieve proces<br />
moet worden afgelegd.<br />
Een andere aanbeveling richt zich in het bijzonder op de wijze waarop de<br />
juridische functie wordt vormgegeven. Deze is niet beperkt tot het vastleggen van<br />
het onderhandelingsresultaat in de tekst van een wet. Integendeel, de afspraken die<br />
alle betrokken ambtenaren tijdens het legislatieve beraad maken over de inrichting<br />
van het proces moeten ook gericht zijn op de inbreng van de juridische dimensie op<br />
163
essentiële onderdelen. Deze hoeft niet alleen van de betrokken wetgevingsjurist te<br />
komen, maar kan bijvoorbeeld ook worden vormgegeven door bepaalde tussenresultaten<br />
te laten toetsen. Juridische professionals worden immers geacht de noodzakelijke<br />
verbanden te leggen met aanpalende wetgevingsregimes, inzicht te geven<br />
in de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van bepaalde afspraken en advies te<br />
geven over de te hanteren juridische instrumenten met de consequenties van dien.<br />
Hiermee kan worden voorkomen dat de verschillende wetgevingscomplexen belemmeringen<br />
vormen voor onderhandelend wetgeven.<br />
12.6. DE BETEKENIS VOOR <strong>MEERVOUDIG</strong> <strong>RUIMTEGEBRUIK</strong><br />
In het vorige hoofdstuk is gebleken dat in het geval van onderhandelend bestuur<br />
rondom meervoudig ruimtegebruik veel uiteenlopende belanghebbende partijen<br />
betrokken zijn. Gezien de aard van het besluit is dat bij onderhandelend wetgeven<br />
nog veel meer het geval. Een reeks belanghebbenden kan zich melden bij de wetgever,<br />
bijvoorbeeld natuurbeschermers, projectontwikkelaars of decentrale overheden.<br />
Ze kunnen daarmee in belangrijke mate invloed uitoefenen op de tot stand te<br />
brengen wet. Ook wordt duidelijk dat “de wetgever” een uiteenlopend karakter<br />
heeft. Vaak betreft het beleidsambtenaren en wetgevingsjuristen van het ministerie<br />
van VROM, maar het kunnen ook ambtenaren van geheel andere ministeries zijn<br />
of leden van een interdepartementale werkgroep. Ook decentrale overheden kunnen<br />
wetgever zijn, als het om andersoortige regelingen gaat dan de formele wet, en<br />
natuurlijk is de Europese Commissie steeds vaker wetgever.<br />
Kijkend naar de uiteenlopende belanghebbenden, kan het zijn dat sommigen<br />
in een positie komen dat zij zichzelf de wet stellen? Dat kan bijvoorbeeld als de<br />
wetgever niet beschikt over de nodige knowhow en afhankelijk is van een organisatie<br />
die wel over de specifieke deskundigheid beschikt. Aangenomen mag worden<br />
dat zeker het ministerie van VROM beschikt over voldoende kennis van meervoudig<br />
ruimtegebruik om niet volledig afhankelijk te zijn van anderen. Toch is niet<br />
ondenkbaar dat een bepaalde belangengroep, die op een of andere manier betrokken<br />
wordt bij de totstandkoming van een wet, meer invloed op de inhoud van de<br />
wet kan uitoefenen dan anderen. Rondom meervoudig ruimtegebruik zijn spelers<br />
aanwijsbaar, zoals natuurbeschermers en projectontwikkelaars, die waarschijnlijk<br />
niet zullen aarzelen hun stempel te drukken, als zij de kans krijgen.<br />
Bij meervoudig ruimtegebruik spelen bekende en minder bekende partners<br />
een rol. De kans is aanwezig dat vooral gesproken wordt met personen en organisaties<br />
die op de een of andere wijze al bekend zijn bij het departement. Degene die<br />
het hardst van zich laat horen, krijgt dan de meeste gelegenheid om zijn belang<br />
voor het voetlicht te brengen. Het gevolg kan zijn dat belangen van (onbekende)<br />
potentiële nieuwkomers onvoldoende aandacht krijgen en te weinig in de afweging<br />
worden betrokken. Zeker bij onbekende partners is het voor de wetgevingsjurist<br />
dikwijls niet eenvoudig vast te stellen wat de agenda van de andere partij is. In het<br />
164
vorige hoofdstuk is al vastgesteld dat bij meervoudig ruimtegebruik onbekende<br />
partners kunnen opduiken. Zien zij de ambtelijke onderhandelingsronde als hun<br />
enige kans? En achten de gesprekspartners zich gebonden aan de ‘deal’ die in het<br />
ambtelijk overleg totstandkomt?<br />
Kijkend naar de uiteenlopende wetgevers is partijdigheid niet uit te sluiten.<br />
Gesteld is dat de wetgevingsjurist weet moet hebben van de belangen die hij regelt,<br />
en dat hij moet ervoor zorgen dat de wet voldoende draagvlak heeft. Daarbij kunnen<br />
departementale belangen zich te sterk in de onderhandelingen laten gelden. De<br />
kans bestaat dat een grote nadruk op sectorale belangen ontstaat, bijvoorbeeld<br />
meer wegen, of meer bedrijventerreinen. Voor meervoudig ruimtegebruik is dat al<br />
gauw ongunstig. De wetgevingsjurist, die met veel verschillende mensen het gesprek<br />
aangaat, moet ervoor zorgen dat hij het algemeen belang nimmer uit het oog<br />
verliest. In al het ‘politieke en interactieve geweld’ moet hij tegenwicht bieden tegen<br />
de eenzijdige belangen van bepaalde sectoren. Voor meervoudig ruimtegebruik<br />
is het derhalve noodzakelijk dat alle mogelijk partijen zich aanmelden en mengen<br />
in dat wetgevingsdebat zodat de wetgevingsjurist wordt gesteund in zijn streven<br />
naar een evenwichtige belangenafweging.<br />
Meervoudig ruimtegebruik is een thema, dat meer dan een willekeurig ander<br />
onderwerp, afhankelijk is van een integrale belangenafweging waarbij recht<br />
wordt gedaan aan concrete omstandigheden van het geval en rekening wordt gehouden<br />
met de actuele stand van zaken van de technologie. Daartoe is niet alleen<br />
voor de overheid maar voor alle betrokkenen van belang dat de invloed die belanghebbendenorganisaties<br />
hebben op de wet goed georganiseerd en transparant<br />
verloopt. De wetgeving die op basis van een dergelijk proces tot stand komt heeft<br />
de meeste kans toegesneden te zijn op de praktijk. Bovendien draagt een dergelijke<br />
inrichting van het proces, waarin een duidelijke plaats wordt ingenomen door de<br />
juridische functie, bij aan de legitimiteit van de wet.<br />
Geconstateerd is dat huidige concepten van onderhandelend wetgeven ertoe<br />
leiden dat het begrip ‘wet’ als meest bestendige vorm van overheidsbeleid aan inflatie<br />
onderhevig is. Het is noodzakelijk dat nieuwe concepten voor duurzame wetgevingsstructuren<br />
en beproefde ontwerpprocessen worden ontwikkeld. Meervoudig<br />
ruimtegebruik leent zich daarvoor goed, en <strong>Habiforum</strong> zou daarin een rol kunnen<br />
spelen. Zo blijkt belangrijk te zijn dat aan het begin van een wetgevingstraject alle<br />
relevante aspecten in beeld gebracht worden en dat men gezamenlijk de strategie<br />
daarop afstemt. <strong>Habiforum</strong> kan een constante rol spelen om daarbij te hameren op<br />
de diverse dimensies van meervoudig ruimtegebruik. <strong>Habiforum</strong> kan daarbij wijzen<br />
op de (on)mogelijkheden van interactiviteit, en op zoek gaan naar (nieuwe) vormen<br />
van interactiviteit. Daarbij neemt <strong>Habiforum</strong> de rol op zich van professionele partner<br />
van de wetgevingsjurist.<br />
165
LITERATUUR<br />
Edelenbos, J., Proces in vorm, Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming<br />
over locale ruimtelijke projecten, diss. TUDelft, Utrecht: 2000.<br />
Hoekema, A.J., e.a., Integraal bestuur. De behoorlijkheid, effectiviteit en legitimiteit<br />
van onderhandelend bestuur, Amsterdam: 1998.<br />
Scheltema, M., De partijdige wetgever: inleiding ter gelegenheid van een symposium,<br />
Deventer: 1984.<br />
Snellen, I.Th.M., Boeiend en geboeid, oratie, Tilburg: 1987.<br />
Stoter, W.S.R., en N.J.H. Huls, Onderhandelend wetgeven: een proces van geven en<br />
nemen, Den Haag: 2003.<br />
166
HOOFDSTUK 13<br />
Innovatie van het recht<br />
Jurgen van der Heijden, Adriaan Slob<br />
13.1. INLEIDING<br />
In dit boek hebben wij de spanningsvolle relatie tussen het recht en innovatie onder<br />
de loep genomen. Recht is noodzakelijk om zekerheid aan innovaties te kunnen<br />
bieden, maar kan anderzijds door te veel vast te leggen – te veel zekerheid te bieden<br />
– innovaties blokkeren. Innovaties kunnen immers alleen in een context met<br />
een bepaalde mate van onzekerheid tot wasdom komen. De verschillende auteurs<br />
hebben deze spanningsvolle relatie tussen recht en innovatie belicht in de context<br />
van meervoudig ruimtegebruik. Dit is bij uitstek een terrein waar het problematische<br />
karakter van het recht wordt gevoeld. In het eerste deel van het boek is ingegaan<br />
op een aantal praktijkvoorbeelden die illustreren hoe de spanningsvolle relatie<br />
tussen recht en meervoudig ruimtegebruik eruit ziet. In het tweede deel is door<br />
verschillende auteurs ingegaan op hoe in de huidige praktijk van meervoudig ruimtegebruik<br />
bestaande knelpunten in het omgaan met het recht pragmatisch kunnen<br />
worden opgelost. Deze oplossingen zijn met name gevonden door een grotere<br />
nadruk te leggen op het procesmanagement. In het laatste deel van het boek worden<br />
meer fundamentele oplossingen voorgesteld, die tevens een wijziging inhouden<br />
voor de omgang met het recht.<br />
In de volgende paragrafen zullen wij reflecteren op de bijdragen van de<br />
auteurs in samenhang met meervoudig ruimtegebruik. Tenslotte zullen we ingaan<br />
op de veranderingen die nodig zijn in de praktijk om meervoudig ruimtegebruik te<br />
stimuleren: de innovatie van het recht.<br />
13.2. KNELPUNTEN IN DE BESTAANDE PRAKTIJK<br />
Meervoudig ruimtegebruik wordt in verschillende beleidsnota’s gezien als een middel<br />
om de ruimteschaarste in Nederland te lijf te gaan. Van Ark concludeert dat<br />
ruimteschaarste een constructie is die in stand gehouden wordt door het geïnstitutionaliseerde<br />
hokjesdenken in de organisaties en eenzijdigheid van procedures rond<br />
de ruimtelijke inrichting van Nederland. De verdere opdeling naar verschillende<br />
functies van het ruimtegebruik, waaraan vervolgens verschillende belangen en<br />
overheidsorganisaties gekoppeld worden, heeft ertoe geleid dat ruimteschaarste<br />
167
wordt geconstrueerd uit de optelsom van alle ruimteclaims vanuit die verschillende<br />
functies en overheidsafdelingen. Meervoudig ruimtegebruik vraagt om een integrale<br />
benadering, die wordt gehinderd door deze institutionele opdeling en de Nederlandse<br />
wet- en regelgeving, die daarvan een afspiegeling is. Voor een integrale<br />
benadering is samenwerking noodzakelijk. Niet alleen samenwerking tussen verschillende<br />
overheidsorganisaties, maar ook samenwerking met niet-gouvernementele<br />
organisaties, private partijen en belangenorganisaties. Een meer tweezijdige<br />
relatie tussen alle partijen is ook belangrijk voor de integrale benadering en<br />
vereist een verandering in de top-down sturingstraditie die rond ruimtelijke inrichtingsvraagstukken<br />
bestaat.<br />
Bregman en Van der Heijden beschrijven het voorbeeld van Dijkstad om te<br />
illustreren welk recht allemaal toepasbaar is in een voorbeeld van meervoudig<br />
ruimtegebruik van waterkeringen. De Raad van State kijkt kritisch naar de combinatie<br />
van functies. Meest voor de hand is dat deze de bestemming krijgt van waterkering.<br />
Horeca op waterkeringen wordt veelvuldig toegestaan, maar wonen ook?<br />
Misschien gaat dat te veel ten koste van de veiligheid en zal de Raad zo’n combinatie<br />
niet toestaan. Doet de Raad van State dan aan hokjesdenken, of is dat de wetgever,<br />
of de samenleving? Immers, vanuit de samenleving oefenen mensen druk uit<br />
op rechter en wetgever om hun afzonderlijke belangen te beschermen. Door dat te<br />
rechtvaardigen zijn in de loop van decennia hokjes ontstaan voor belangen als<br />
eigendom, landschap, cultuurhistorie, water en bodem, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid,<br />
en veiligheid. Van Ark heeft al laten zien dat dat tot ‘enkelvoudige<br />
ruimtegebruikspraktijken’ heeft geleid. Bescherming van allerlei afzonderlijke belangen<br />
is wettelijk vastgelegd in bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Integratie<br />
en samenwerking tussen overheden kan daardoor moeilijk zijn, maar is niet<br />
zonder reden. Immers, zou ieder bestuursorgaan alle belangen mogen afwegen, dan<br />
verzwakt dat de bescherming van afzonderlijke belangen. Het in handen leggen van<br />
afzonderlijke belangen aan aparte organen geeft waarborgen voor hun bescherming.<br />
Aan de hand van een praktijkvoorbeeld in de gemeente Delft laat Bouma<br />
zien hoe een complex project van meervoudig ruimtegebruik op gemeentelijk niveau<br />
wordt aangepakt. Samenwerking tussen verschillende partijen met het oog op<br />
integrale gebiedsontwikkeling is daarvoor noodzakelijk. Met behulp van de theorie<br />
van het ‘open bouwen’ zijn succes- en faalfactoren voor integrale gebiedsontwikkeling<br />
opgesomd, die betrekking hebben op de regie, de samenwerking, het draagvlak,<br />
de speelruimte voor de partners en het commitment van partijen op langere<br />
termijn. Aan de hand van het praktijkvoorbeeld laat Bouma zien dat overheidsorganisaties<br />
bij meervoudig ruimtegebruik voortdurend moeten laveren tussen vereisten<br />
vanuit het proces en de wet, tussen informele en formele rollen en tussen resultaat<br />
en principe. Door procesmatige verbeteringen in de praktijk met betrekking<br />
tot inspraak, het omgaan met kwaliteit en de vigerende wetgeving, en het bouwproces<br />
zou de huidige praktijk sterk verbeterd kunnen worden.<br />
168
Duijn en Slob laten in hun hoofdstuk zien welke moeilijkheden een overheidsorganisatie<br />
ondervindt bij de poging om op meer integrale wijze met ruimtegebruik om<br />
te gaan. Zij illustreren dit aan de hand van het voorbeeld van het streekplan in de<br />
provincie Noord-Brabant. De overheidsorganisatie is, wellicht door eenzijdige<br />
gerichtheid op ‘enkelvoudig ruimtegebruik’, er niet goed op ingericht om meervoudig<br />
ruimtegebruik meer integraal vorm te geven en dit leidt – ondanks goede<br />
bedoelingen - tot allerlei spanningen tussen procedures en proces. Deze spanningen<br />
uiten zich op verschillende manieren, maar vooral in onevenwichtigheden tussen<br />
open- en geslotenheid van het proces, transparantie en ondoorzichtigheid, eenzijdigheid<br />
en integraliteit. Duijn en Slob formuleren vijf lessen voor meervoudig<br />
ruimtegebruik die betrekking hebben op de procesaanpak, de transparantie van het<br />
proces, de verbinding tussen formele procedures en het interactieve proces, integraal<br />
werken, en het ontwikkelen van nieuwe praktijken in samenhang met het<br />
vasthouden van kennis daarover.<br />
De laatste twee bijdragen lopen al vooruit op de volgende sectie van het<br />
boek, waarin de procesbenadering benadrukt wordt.<br />
13.3. DE KRACHT VAN PROCESMANAGEMENT BIJ TOEPASSING VAN HET <strong>RECHT</strong><br />
Meervoudig ruimtegebruik en integraliteit gaan hand in hand, zo wordt in verschillende<br />
bijdragen in dit boek betoogd en ook in de literatuur (De Bruijn et. al., 2004)<br />
wordt dit bevestigd. Een middel om een integrale benadering te bevorderen is procesmanagement,<br />
waarin de verschillende actoren betrokken worden, die op de een<br />
of andere manier een rol kunnen hebben bij het formuleren en implementeren van<br />
het beleid. Procesmanagement is uitermate geschikt om met relatief ongestructureerde<br />
en grillige beleidsprocessen om te gaan, waarin geschaakt moet worden op<br />
meerdere borden, vanuit verschillende rationaliteiten en met verschillende snelheden<br />
(Bekkers, 2002). Procesmanagement omvat, onder meer, het identificeren van<br />
de stakeholders en hun perspectieven, het ontwerpen van de interactie met en<br />
tussen alle betrokken actoren, oftewel het vormgeven van het proces, het managen<br />
van de informatie die nodig is voor het proces, en het begeleiden van het proces tot<br />
resultaten die vervolgens geïmplementeerd kunnen worden. Verschillende auteurs<br />
in dit boek hebben de procesbenadering voor beleidsprocessen rond meervoudig<br />
ruimtegebruik op verschillende wijzen aandacht gegeven.<br />
Internet kan een belangrijke rol spelen om de informatie bij complexe beleidsprocessen<br />
te delen en toegankelijk en transparant te maken. Van Internet kunnen<br />
echter geen wonderen worden verwacht (zie: van Doorn & Schippers, 2003):<br />
het is een faciliterend medium dat niet vanzelf structureert. Dit wordt ook benadrukt<br />
in de bijdrage van Van Staden, die de website van BIGEO (Breed Informatiesysteem<br />
GEbruik van de Ondergrond) analyseert om daaruit enkele aanbevelingen<br />
af te leiden over de wijze waarop Internet meervoudig ruimtegebruik kan stimuleren.<br />
Hij benadrukt dat het aanbieden van informatie nog niet wil zeggen dat deze<br />
169
op het moment van een beslissing ook altijd bruikbaar is. Veel van de informatie in<br />
besluitvorming heeft een grillig en ongestructureerd karakter en is niet eenduidig<br />
vast te leggen. De verwachtingen van de ondersteuning van besluitvorming via<br />
Internet kunnen daarom niet al te hoog gespannen zijn. Wel kan de website bijdragen<br />
aan een hogere bewustwording, maar dan zou de website meer moeten appelleren<br />
aan het directe belang en behoeften van de gebruiker. Een goed doordacht<br />
proces van interactie, procesontwerp en -management zoals Edelenbos dat noemt,<br />
rond de beleids- en besluitvorming blijft het belangrijkste. Internet kan daarin een<br />
ondersteunende rol vervullen, maar geen structurerende rol.<br />
Naast procesontwerp en -management onderscheidt Edelenbos procesarchitectuur:<br />
de institutionele inbedding van de processen. De procesarchitectuur wordt<br />
in de ruimtelijke besluitvormingspraktijk nogal verwaarloosd (ook bevestigd in de<br />
bijdrage van Duijn en Slob in dit boek), waardoor nieuwe processen losgekoppeld<br />
raken van de formele besluitvorming en resultaten van de processen in geringe<br />
mate doorwerken in het beleid of de besluiten. Hij pleit voor een betere verbinding<br />
tussen de processuele en de procedurele aanpak door het vroegtijdig gelijkschakelen<br />
van processen met procedures. De ruimtelijke besluitvormingspraktijk laat zien<br />
dat de procedurele benadering onvoldoende oog heeft voor de processuele aspecten<br />
en de processuele benadering te weinig ruimte geeft aan bestaande procedures.<br />
In de ruimtelijke besluitvorming zou daarom afstemming van maatschappelijke en<br />
bestuurlijke processen met bestaande procedures centraal moeten staan.<br />
In hun bijdrage zoeken Van der Heijden en Oosten de oplossing voor een<br />
verbeterde besluitvorming bij meervoudig ruimtegebruik ook in een koppeling<br />
tussen proces en recht maar dan op een wat abstracter niveau: door pluriforme<br />
sturing. Hierin wordt een koppeling gelegd tussen procesmanagement en de beginselen<br />
van behoorlijk bestuur. De gedachte achter slimme of pluriforme sturing<br />
draait om het benutten van combinaties van verschillende sturingsvormen. Van<br />
pluriforme sturing zijn geen instrumenten uitgesloten, dus ook geen juridische, of<br />
soft law-instrumenten zoals arbitrage en mediation. Het blijkt dat de stappen die in<br />
het procesmanagement worden doorlopen goed te koppelen zijn aan de beginselen<br />
van behoorlijk bestuur. Deze koppeling maakt het mogelijk om de stappen in het<br />
procesmanagement af te lopen in samenhang met de beginselen van behoorlijk<br />
bestuur, waardoor in het procesmanagement tegelijkertijd een controle op rechtmatigheid<br />
plaats vindt.<br />
In zijn bijdrage over rechtsoptimalisatie werkt Van der Heijden een andere<br />
koppeling uit, namelijk de koppeling van juridische instrumenten onderling. Voor<br />
zo’n koppeling is het eerst nodig te weten welk recht er speelt bij een meervoudig<br />
ruimtegebruik project. Zo’n inventarisatie zou idealiter moeten worden gemaakt<br />
door een multi-disciplinaire werkgroep die bestaat uit kenners van het project en<br />
verschillende soorten juristen. Daarna volgt een optimalisatiestap waarin de parallelschakeling<br />
en integratie en coördinatie plaats vindt van de verschillende publiekrechtelijke<br />
besluiten en privaatrechtelijke overeenkomsten. Bij die optimalisatiestap<br />
170
wordt gezocht naar een break even point, waarbij het niet gaat om de aanvaardbare<br />
risico’s maar om het creëren van draagvlak en het wegnemen van hindermacht. Het<br />
recht legt een ondergrens onder wat juridisch is toegestaan. Onder die grens is een<br />
handeling onrechtmatig. De wetgever heeft de keuze uit vijf manieren om met die<br />
ondergrens om te gaan. Geconstateerd wordt dat de wetgever zich voornamelijk<br />
beperkt tot het toepassen van deregulering, regulering en het toepassen van sancties.<br />
Voor meervoudig ruimtegebruik zouden andere opties, namelijk het belonen<br />
van het gewenste gedrag (positieve stimulering) en het onderhandelbaar maken van<br />
de hardheidsclausule, meer toegepast kunnen worden.<br />
Een grotere rol en aandacht voor procesmanagement en een adequate institutionele<br />
inbedding van de processen kan de besluitvorming over meervoudig<br />
ruimtegebruik sterk verbeteren. In de laatste bijdrage wordt echter ook al vooruit<br />
gelopen op de vernieuwing die daarvoor in het recht zelf nodig is. Dat is het onderwerp<br />
van de volgende paragraaf.<br />
13.4. VERNIEUWEND <strong>RECHT</strong><br />
Een grotere aandacht voor de proceskant bij de toepassing van het recht kan een<br />
verbetering betekenen, maar het is de vraag of dat op zichzelf genoeg is. In het<br />
derde en laatste deel van dit boek wordt ingegaan op de vernieuwing die in het<br />
recht zelf nodig is: de innovatie in het recht die nodig is om innovaties, zoals meervoudig<br />
ruimtegebruik, te stimuleren in plaats van af te remmen.<br />
In de Verenigde Staten is in de Staat Wisconsin een interessante vernieuwing<br />
van het recht ingevoerd, die binnen en buiten de Verenigde Staten bekend staat als<br />
Green Tier Legislation. Laws en Finlayson vertellen het verhaal van een groep<br />
ambtenaren en andere betrokkenen in en rond het Department of Natural Resources,<br />
die de opdracht hadden nieuwe vormen van wetgeving te vinden, waarmee het<br />
beleid zich beter kon aanpassen aan maatschappelijke veranderingen. Green Tier<br />
vormt een juridisch kader dat burgers en organisaties in staat stelt om het best<br />
mogelijke resultaat voor de fysieke omgeving te vragen, in plaats van het minimaal<br />
haalbare. De druk om met een dergelijke wet te komen wordt beschreven als een<br />
poging ‘to reframe practice’. Het belang van deze poging is de verandering die<br />
wordt gezocht in de verhouding tussen recht en praktijk. In tegenstelling tot het<br />
bestaande rechtssysteem, waarin het recht de praktijk bepaalt, is Green Tier een<br />
praktijk die het recht bepaalt.<br />
Om onderhandeling over toepassing van de wet inzichtelijk te maken en te<br />
openen voor discussie, is begin negentiger jaren het begrip onderhandelend bestuur<br />
geïntroduceerd. Hoekema geeft aan welke mogelijkheden er zijn om door middel<br />
van wetgeving ruimte te bieden aan onderhandelend bestuur in situaties van meervoudig<br />
ruimtegebruik, en wat daarvan de voor- en nadelen zijn. Gebleken is dat de<br />
wetgever constant alert moet zijn op twee dilemma’s van (de)regulering. Soms geeft<br />
deregulering de prikkel tot onderhandeling, maar soms geeft het zoveel ruimte dat<br />
171
partijen zich aan elkaar kunnen onttrekken. Soms geeft regulering de prikkel tot<br />
onderhandeling, omdat partijen op elkaar zijn aangewezen, maar soms slaat regulering<br />
alle prikkels dood. Dat hangt af van de specifieke situatie waarin onderhandelend<br />
bestuur wordt toegepast, en het is aan de wetgever om dat in te schatten. Om<br />
die inschatting te kunnen maken somt Hoekema een reeks voor- en nadelen op van<br />
onderhandelend bestuur in het algemeen. Een checklist die die inschatting moet<br />
ondersteunen wordt in dit hoofdstuk toegepast op meervoudig ruimtegebruik.<br />
Conclusie is dat meervoudig ruimtegebruik te open en onvoorspelbaar is om het<br />
echt te reguleren, of juist te dereguleren met heldere materiële of procedurele<br />
normen. Meervoudig ruimtegebruik lijkt het meest ondersteund te kunnen worden<br />
door te werken met hardheidsclausules, omdat die flexibel genoeg zijn om met het<br />
open, onvoorspelbare en politieke speelveld om te gaan.<br />
Stoter en Huls gaan vervolgens na wat de juridische dilemma’s van onderhandelend<br />
wetgeven in de praktijk zijn, in het bijzonder van onderhandelaars vanuit<br />
de overheid. Deze dilemma’s hebben op de een of andere manier een relatie<br />
met de procesaspecten van de wetgeving. Het gaat daarbij om de eigen rol van de<br />
jurist (keurmeester of meewerkende beleidsjurist?), de rol ten opzichte van de eigen<br />
dienst en de onderhandelingspartners, het moment waarop de jurist betrokken<br />
moet worden, de selectie van onderhandelingspartners, gesloten- en openheid, en<br />
het dilemma van onderhands of transparant wetgeven. Vanuit de praktijk van het<br />
onderhandelend wetgeven blijkt dat onderhandelend wetgeven ertoe leidt dat de<br />
wet beter aansluit op de praktijk en dat er meer draagvlak wordt gecreëerd. Anderzijds<br />
bestaat de kans dat bepaalde sectorale en/of departementale belangen juist te<br />
veel gewicht krijgen en andere relevante belangen onderbelicht blijven. De kans is<br />
dus aanwezig dat bij meervoudig ruimtegebruik vooral wordt gesproken met personen<br />
en organisaties die al bekend zijn bij de betreffende beleidsinstantie.<br />
Stoter en Huls constateren dat meervoudig ruimtegebruik een thema is, dat<br />
meer dan een willekeurig ander onderwerp, afhankelijk is van een integrale belangenafweging<br />
waarbij recht wordt gedaan aan concrete omstandigheden van het<br />
geval en rekening wordt gehouden met de actuele stand van zaken van de technologie.<br />
Daartoe is niet alleen voor de overheid maar voor alle betrokkenen van belang<br />
dat de invloed die belanghebbendenorganisaties hebben op de wet goed georganiseerd<br />
en transparant verloopt. Het is noodzakelijk dat nieuwe concepten voor<br />
duurzame wetgevingsstructuren en beproefde ontwerpprocessen worden ontwikkeld.<br />
13.5. SYSTEEMINNOVATIE IN HET <strong>RECHT</strong><br />
Het eerste deel van dit boek laat zien hoe lastig het is om meervoudig ruimtegebruik<br />
in de bestaande praktijk van het beleid op te nemen. Blijkbaar heeft wetgeving<br />
een veel grotere impact dan in eerste instantie wordt vermoed. Wetten kunnen<br />
opgevat worden als sociale constructies, die vaak vanuit één bepaald perspectief<br />
172
egels stellen aan situaties op een bepaald moment. Hier ligt een eerste probleem.<br />
In de loop van de tijd kunnen verschillende dingen veranderen onder invloed van<br />
maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het perspectief, de technologie die toegepast<br />
kan worden, de situaties waarin het toepasbaar is, etc. Wetten leggen dus feitelijk<br />
situaties vast, die heel snel achterhaald kunnen zijn. Dit hoeft niet zo’n probleem<br />
te zijn als de maatschappelijke veranderingen niet zo snel gaan, maar is dat<br />
wel voor onderwerpen waar de maatschappelijke ontwikkelingen in een stroomversnelling<br />
komen.<br />
Ten tweede is een probleem dat enkelvoudigheid ingebakken zit in de gehele<br />
institutionele structuur - wetgeving, de uitvoerende en belanghebbende overheidsorganisaties<br />
–, hetgeen nog eens wordt bevestigd en vast gehouden door de<br />
enkelvoudige belangen van actoren (zie de bijdrage van Van Ark in dit boek).<br />
Daardoor is het systeem niet op meervoudigheid gericht en is het niet in staat om<br />
goed daarmee om te gaan. Dit is een belangrijk knelpunt voor meervoudig ruimtegebruik,<br />
dat heel moeilijk veranderbaar lijkt. Immers, wetten zijn meer dan papier<br />
en werken door in de overheidsstructuur, het institutionele kader en in de praktijken,<br />
de wijze van werken, die gebruikelijk wordt of is geworden. Daarmee wordt<br />
dit knelpunt vastgehouden in organisaties, de structuren en in het gedrag van mensen<br />
en kan dit alleen worden veranderd door verschillende aspecten tegelijkertijd te<br />
veranderen. Kortom enkelvoudigheid zit als een systeemfout in de institutionele<br />
structuur ingebakken.<br />
Dat zou erop kunnen duiden dat er meer ingrijpende wijzigingen nodig zijn<br />
om meervoudig ruimtegebruik te ondersteunen dan alleen meer aandacht voor het<br />
proces bij de ontwikkeling en toepassing van het recht, zoals in het tweede deel van<br />
dit boek is betoogd. Voor de korte termijn is een grotere nadruk op het proces in<br />
elk geval een oplossing die implementeerbaar is. Voor de langere termijn zal waarschijnlijk<br />
een systeeminnovatie in het recht nodig zijn. Een systeeminnovatie is een<br />
organisatie-overstijgende kwalitatieve vernieuwing die door uiteenlopende systeemdeelnemers<br />
gezamenlijk gerealiseerd wordt, die de inbreng van uiteenlopende<br />
soorten kennis en vaardigheden vergt en de relaties tussen systeemdeelnemers ingrijpend<br />
verandert. 1<br />
In het recht speelt de vrijheid van handelen een voorname rol. De rechtsbescherming<br />
van die vrijheid is de afgelopen tweehonderd jaar ongeveer dezelfde<br />
geweest: een handeling staat vrij totdat de rechter of de wetgever daaraan grenzen<br />
stelt. Wie de grenzen van het recht overtreedt, wordt een sanctie opgelegd of kan<br />
voor de rechter aansprakelijk worden gesteld om schadevergoeding of nadeelcompensatie<br />
te betalen. In het rechtssysteem hangen vrijheid, het bewijzen van nadeel<br />
en het inperken van vrijheden nauw samen. In de schaduw van dit systeem is een<br />
andere ontwikkeling te zien, die de laatste decennia steeds sterker wordt. Betrokken<br />
actoren nemen steeds meer eigen verantwoordelijkheid voor nadelen die zij<br />
1 Rapport van de werkgroep Systeeminnovaties, ICES/KIS-3, Kennisthema I, 2001.<br />
173
voorzien, en zoeken daarbij naar coalities van wederzijds voordeel. De meeste<br />
projecten van meervoudig ruimtegebruik zijn daar een voorbeeld van. Juridisch is<br />
op die ontwikkeling nog weinig krachtig ingespeeld, althans niet door rechter en<br />
wetgever. Het afweegbaar maken van de wet kan daarvoor een geschikte aanpak<br />
zijn.<br />
In de inleiding van dit boek hebben wij betoogd dat onder omstandigheden<br />
het legaliteitsbeginsel niet langer keihard zou moeten zijn, een conclusie die ook de<br />
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft getrokken. Dit<br />
heeft als gevolg dat de wet mag worden afgewogen. De rechter heeft daarover het<br />
laatste woord, hetgeen hem boven de wetgever plaatst. Dat is een vergaande stap in<br />
Nederland, waar constitutionele toetsing nog nooit ingang heeft gevonden. Toch<br />
zit deze ontwikkeling er in. Zo ligt momenteel serieuzer dan ooit een voorstel bij<br />
de Tweede Kamer om dat te wijzigen. 2 Ook is destijds binnen het laatste kabinet<br />
Kok gespeeld met de gedachte over een Wet Bestuurlijk Maatwerk. Die wet is er<br />
nooit gekomen, maar had in het geval van maatschappelijke urgentie de mogelijkheid<br />
geboden om de wettelijke grenzen te overschrijden waar bestuursorganen nu<br />
aan gebonden zijn (Van der Heijden 2003). In de gedachten rondom die wet speelde<br />
het zogenaamde urgentiebeginsel, een soort hardheidsclausule die de wet opzij<br />
kan zetten.<br />
Extra procedurele lasten kunnen een belemmering zijn om van een hardheidsclausule<br />
gebruik te maken. De manier om daaraan te ontkomen is het onderhandelbaar<br />
maken van in principe elke wettelijke norm door een algemene hardheidsclausule,<br />
oftewel het verzachten van het legaliteitsbeginsel. Geen enkele norm<br />
mag zo hard zijn, dat deze in de weg staat van het nastreven van doeleinden die<br />
goed te motiveren zijn. Dit mag radicaal klinken, omdat daarmee het legaliteitsbeginsel<br />
op de helling gaat, maar in de praktijk zijn veel wetten voorzien van rechtsfiguren<br />
die ontsnapping bieden als de wet te hard zal uitpakken. Verzachten betekent<br />
dat het legaliteitsbeginsel beschouwd wordt als een normaal beginsel van behoorlijk<br />
bestuur dat afgewogen kan worden tegen andere. Daarmee kan het onder<br />
omstandigheden zoveel gewicht hebben dat de betrokken wettelijke norm keihard<br />
blijft. Onder andere omstandigheden kan een afweging tegen bijvoorbeeld beginselen<br />
als redelijkheid en evenredigheid aangeven dat de wet in zekere mate of soms<br />
geheel moet wijken. Dit betekent dat van elke wettelijke norm de inhoud behouden<br />
blijft. In onderhandeling kunnen onderhandelaars die afweging naar behoorlijkheid<br />
maken, en de beginselen van behoorlijk bestuur kunnen dat waarborgen. Dat gebeurt<br />
binnen de normale procedure, die toch al doorlopen moest worden, en legt<br />
dus geen extra procedurele lasten op.<br />
2 Namens GroenLinks heeft Femke Halsema op 2 september 2003 de initiatiefwet constitutionele<br />
toetsing ingediend bij het bureau wetgeving van de Tweede Kamer. Het ontwerp wetsvoorstel<br />
ontving reeds eerder positief en ondersteunend advies van de Raad van State, de<br />
Hoge Raad, de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak.<br />
174
Wat kan de wetgever doen om het legaliteitsbeginsel te verzachten? Een mogelijkheid<br />
is om de wet anders te noemen in de formulering van het specialiteitsbeginsel<br />
in de Algemene wet bestuursrecht, Art. 3:4, lid 1. Deze is nu als volgt: “Het bestuursorgaan<br />
weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor<br />
zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid<br />
een beperking voortvloeit”. Met de volgende formulering zou de wetgever<br />
het signaal geven dat het legaliteitsbeginsel afweegbaar, oftewel onderhandelbaar<br />
is geworden: “Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken<br />
belangen af, en de beperkingen die voortvloeien uit een wettelijk voorschrift<br />
of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid”. Met een goede Memorie<br />
van Toelichting zal een dergelijke wetswijziging duidelijk maken dat de betekenis<br />
van de wet onderwerp van afweging mag zijn. De formulering van wetten en de<br />
jurisprudentie zullen vervolgens moeten uitwijzen hoe onderhandelbaar wetsartikelen<br />
werkelijk zijn. 3<br />
Wij zijn ons volledig bewust van het feit dat relativering van het legaliteitsbeginsel<br />
voor veel juristen gelijk staat aan ‘vloeken in de kerk’. Voor zover onze<br />
kennis reikt van de praktijk is de roep om een dergelijke opvatting van dit beginsel<br />
echter vrij sterk. Bovendien gaat de Interimwet Stad en Milieubenadering al sterk<br />
in deze richting, en past de gehele gedoogpraktijk daar ook in. Het onbevredigende<br />
van gedogen is de gespannen relatie met de wet, juist omdat geweigerd wordt de<br />
wet te relativeren. Door dat simpel wel te doen, wordt gedogen gewoon een onderdeel<br />
van bestuur. Dat is het nu eigenlijk ook al, maar dan terwijl men zich ziende<br />
blind houdt. Relativering van de wet haalt die blinddoek weg, en legaliseert een<br />
praktijk die inmiddels heel normaal is (Scheltema 2002). Het zet de wet op het<br />
juiste voetstuk. Ingewikkelde wetswijzigingen en extra procedures blijven uit en er<br />
ontstaat ruimte voor innovatie.<br />
Het afweegbaar maken van het recht is een systeeminnovatie van het recht,<br />
maar ook een innovatie die het recht in lijn brengt met andere systeeminnovaties<br />
die zich op tal van andere plaatsen voltrekken. Overal in de praktijk ontwikkelen<br />
zich situaties waarin de initiatiefnemer nagaat wie voordeel en nadeel kan hebben<br />
van bepaalde veranderingen of projecten. Door betrokkenen op te zoeken kunnen<br />
coalities ontstaan waarin uiteenlopende belangen voordeel ondervinden, of minder<br />
nadeel, of een betere compensatie. Wie als benadeelde binnen de coalitie zit, hoeft<br />
dat dus niet zelf aan te tonen. Hij hoeft niet naar de rechter, en de wetgever hoeft<br />
niet voor hem op te komen. Zijn bescherming wordt binnen de coalitie geregeld.<br />
Benadeelden kunnen natuurlijk ook buiten de coalitie staan en voor hun bescherming<br />
blijven rechter en wetgever op hun plaats. Dat is precies waarop de systeeminnovatie<br />
van het recht aansluit.<br />
Door het recht afweegbaar te maken, ontstaat ruimte voor coalities die iets<br />
willen dat niet binnen het recht past. Wie buiten de coalitie staat, kan zich als van-<br />
3 Voor een ander voorstel m.b.t. het evenredigheidsbeginsel zie Van der Heijden 2003.<br />
175
ouds op het recht beroepen. Zijn belang wordt afgewogen tegen het belang van de<br />
coalitie. Het belang van de benadeelde, die buiten de coalitie staat, wordt beschermd<br />
door de wet. Het kan doorslaggevend zijn dat hij op de wet mocht rekenen,<br />
en dan krijgt het legaliteitsbeginsel veel gewicht. Is dat minder doorslaggevend,<br />
en krijgt dit beginsel dus minder gewicht, dan nog kunnen andere beginselen<br />
deze benadeelde beschermen. Ook kan het zijn dat de coalitie wint. Dit is een innovatie<br />
van het recht en ook precies de spanning die innovaties in de samenleving<br />
nodig hebben. Tal van kwaliteitseisen, vastgelegd in rechtsnormen, prikkelen om<br />
door middel van innovatie zo goed en efficiënt mogelijk aan die eisen te voldoen.<br />
Zodra iemand het echter nog beter kan, en die eisen daaraan in de weg staan, mag<br />
hij een beroep doen om die eisen opzij te zetten. Het recht kan zich vervolgens<br />
daaraan weer aanpassen. Zo ontstaat een lerend systeem waarbij recht en innovatie<br />
hand in hand gaan. Dat is waarvoor wij pleiten in dit boek. Het afweegbaar maken<br />
van het recht zal dit lerende systeem in de hand werken.<br />
LITERATUUR<br />
Bekkers, V., Schaken op meerdere borden. Over procesmanagement en de ontwikkeling<br />
van basisregistraties binnen de publieke sector, Management & Informatie,<br />
nr. 3, pp. 23-34, 2002.<br />
De Bruijn, J.A., G.R. Teisman, J.Edelenbos, W. Veenman, Meervoudig ruimtegebruik<br />
en het management van meerstemmige processen. 15 voorbeelden in<br />
perspectief van grillig procesverloop, ruime ambities en meerstemmige sturing<br />
van meervoudige ruimtelijke ontwikkelingsprocessen, Lemma, Utrecht,<br />
2004.<br />
Van Doorn, K., E. Schippers (red.), Burgers, overheid & digitale debatten, handvatten<br />
uit de praktijk, Eburon Publishers, Delft, 2003.<br />
Van der Heijden, J., Meervoudig ruimtegebruik en het recht, in Nova Terra 3<br />
(2003) no. 3, p. 13.<br />
Scheltema, M., Publieke en private verantwoordelijkheid in een kennissamenleving,<br />
in M.V.C. Aalders, M.N. Boeve, De werkelijkheid van het milieurecht, Kluwer,<br />
Alphen a/d Rijn 2002, p. 6.<br />
WRR, De toekomst van de nationale rechtsstaat, rapport 63, SDU Uitgevers, Den<br />
Haag 2002.<br />
176
Over de auteurs<br />
DR. IR. RONALD VAN ARK is adviseur bij DHV Management Consultants in Amersfoort<br />
(www.dhv.nl). In juni 2005 promoveerde hij op het proefschrift "Planning,<br />
contract en commitment" aan Wageningen Universiteit, waar hij werkzaam was bij<br />
de leerstoelgroep Landgebruiksplanning. In de studie is, tegen de achtergrond van<br />
de verzakelijking van het overheidshandelen en de toenemende aandacht voor<br />
ontwikkelingsplanologie, het (gebieds)contract in het ruimtelijk beleid tegen het<br />
licht gehouden. Daarnaast heeft hij verscheidene (internationale) publicaties op zijn<br />
naam staan, onder andere over de mogelijkheden van contracten en prestatiesturing<br />
in het ruimtelijke beleid en de rol van vertrouwen in inter-organisationele<br />
planningprocessen. E-mail: ronald.vanark@dhv.nl.<br />
DRS. GEISKE BOUMA is onderzoeker/adviseur bij TNO Bouw en Ondergrond afdeling<br />
Ruimte en Innovatie, waar zij zich bezig houdt met vraagstukken die een ruimtelijke<br />
strategische en/of bestuurskundige invalshoek hebben. Haar bijdrage in dit<br />
boek is gebaseerd op het project Verkenning procesmethodiek integrale gebiedsontwikkeling<br />
in steden. In dit project heeft zij zich bezig gehouden met het analyseren<br />
van verschillende cases en de vertaling naar kritische succesfactoren en valkuilen.<br />
E-mail: geiske.bouma@tno.nl<br />
DR. IR. ARJAN BREGMAN is senior stafmedewerker bij het Instituut voor Bouwrecht<br />
(IBR) te Den Haag (www.ibr.nl). De afgelopen jaren heeft hij onderzoek verricht<br />
en gepubliceerd op het terrein van het ruimtelijk bestuursrecht, grondbeleid, aanbestedingsrecht,<br />
publiek-private samenwerking en ondergronds bouwen.<br />
E-mail: agbregman@ibr.nl<br />
DRS. MIKE DUIJN is onderzoeker/adviseur bij TNO Bouw en Ondergrond afdeling<br />
Ruimte en Innovatie, waar hij zich bezig houdt met de beleidsmatige en bestuurlijke<br />
kanten van verschillende ruimtelijke vraagstukken, met als zwaartepunt de (methodische)<br />
ondersteuning van interactieve beleidsvorming. Sinds februari 2003<br />
werkt hij aan een proefschrift over ‘Participatief beleidsonderzoek, interactieve<br />
beleidsvorming en leerprocessen’ aan de UvT/Tilburgse School voor Politiek en<br />
Bestuur (promotor prof. dr. P.H.A. Frissen). E-mail: mike.duijn@tno.nl.<br />
DR. JURIAN EDELENBOS is universitair docent bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit<br />
Rotterdam, Centrum voor Publiek Management. Hij doet onderzoek naar<br />
177
en schrijft over interactieve beleidsvorming, processen van gezamenlijke feitenvinding,<br />
de rol van vertrouwen in complexe besluitvorming, institutionele innovatie,<br />
‘lerende beleidsevaluaties’ en proces- en transitiemanagement. Hij participeert<br />
actief in het Pytheas-Netwerk en richt zich daarin vooral op het opbouwen van<br />
kennis over ‘vernieuwende beleidsprocessen’ en ‘leren in beleid’.<br />
E-mail: edelenbos@fsw.eur.nl<br />
IAN J. FINLAYSON is a candidate for a Masters in City Planning from the Environmental<br />
Policy Group at Massachusetts Institute of Technology, Cambridge, MA.<br />
His current research focus is the sustainability of social and economic systems. He<br />
is a research assistant at the Global Development and Environment Institute<br />
(ase.tufts.edu/gdae/) and formerly a research assistant in the MIT Environmental<br />
Technology and Public Policy Program (web.mit.edu/dusp/etpp/). Originally from<br />
the UK, his first degree is an MA in Economics and Philosophy from Edinburgh<br />
University. His work experience is in the USA, Japan and Afghanistan. Website:<br />
web.mit.edu/ianf/www. Email: ianf@mit.edu<br />
DR. G.M.A (JURGEN) VAN DER HEIJDEN werkt als senior onderzoeker voor het Centrum<br />
voor Milieurecht van de Universiteit van Amsterdam en is verbonden met het<br />
Department for Urban Studies and Planning van het Massachusetts Institute of<br />
Technology (MIT) en met Berenschot Procesmanagement. De afgelopen jaren is hij<br />
lid geweest van de juridische werkgroep van <strong>Habiforum</strong> (www.habiforum.nl), en<br />
zal dat de komende periode voortzetten als coördinator van Task Force Rechtstoepassing<br />
van <strong>Habiforum</strong>. Over de verhouding tussen het recht en moderne sturingsvormen<br />
heeft hij diverse publicaties op zijn naam staan.<br />
E-mail: g.m.a.vanderheijden@uva.nl<br />
PROF. MR. A.J. (ANDRÉ) HOEKEMA is hoogleraar rechtspluralisme aan de Universiteit<br />
van Amsterdam, voorheen hoogleraar rechtsociologie. Coördineerde een door<br />
NWO gefinancierd meervoudig onderzoek naar aspecten van onderhandelend<br />
bestuur, c.q. interactieve beleidsvorming (A.J. Hoekema,. N.F. van Manen, G.M.A.<br />
van der Heijden et al.: Integraal Bestuur: de behoorlijkheid, effectiviteit en legitimiteit<br />
van onderhandelend bestuur, Amsterdam, AUP 1998).<br />
E-mail: A.J.Hoekema@uva.nl<br />
PROF. MR. N.J.H. (NICK) HULS is hoogleraar rechtssociologie aan de Erasmus Universiteit<br />
Rotterdam en de Universiteit Leiden. In de eerste hoedanigheid is hij ook<br />
verbonden aan het Erasmus Centrum voor Recht en Samenleving. Huls was als<br />
projectleider betrokken bij de wet Consumentenkrediet en schreef in 1998 een<br />
boek over deze ambtelijke ervaringen: Onderhandelend wetgeven in de praktijk.<br />
Huls was voorzitter van de MDW-commissie die adviseerde over de liberalisering<br />
van de Wet op de kansspelen. In 2004 hield hij zijn inaugurele rede aan de EUR<br />
178
over de dilemma’s en paradoxen die zich voordoen in de discussies over de kansspelregulering.<br />
E-mail: huls@frg.eur.nl<br />
DAVID LAWS, PhD, is director of the Environmental Technology and Public Policy<br />
program at the Massachusetts Institute of Technology, Cambridge, MA. Dr. Laws<br />
specializes in regulation and governance. He teaches and conducts research on<br />
public policy, public participation and dispute resolution with a special interest in<br />
how the interactions between firms, citizens, and policy makers shape the development<br />
of environmental technology and industrial practice.<br />
E-mail: dlaws@mit.edu<br />
DRS. WOUTER-JAN OOSTEN publiceert over politiek, bestuur en ruimtelijke<br />
ontwikkeling. Hij is gastonderzoeker bij het Centrum voor Publiek Management<br />
van de Erasmus Universiteit Rotterdam en werkzaam vanuit het bureau Sociotext.<br />
(www.sociotext.nl). E-mail: office@sociotext.nl<br />
DRS. ADRIAAN SLOB is senior onderzoeker/adviseur bij TNO Bouw en Ondergrond<br />
(Environment and Geosciences), afdeling Ruimte en Innovatie. Hiervoor was hij<br />
werkzaam bij TNO Strategie, Technologie en Beleid en tevens lid van het managementteam<br />
van STB. Hij is één van de initiatiefnemers voor oprichting van het Pytheas<br />
Netwerk, dat zich richt op de vernieuwing van beleidsprocessen in relatie tot<br />
innovaties. Zijn werk en publicaties hebben betrekking op interactieve processen<br />
(ontwerpen, begeleiden en evalueren), de rol van de diverse actoren daarin, alsmede<br />
op het ontwikkelen van nieuwe 'praktijken' door middel van 'leeronderzoek',<br />
veelal in relatie tot duurzame ontwikkeling. Email: adriaan.slob@tno.nl<br />
DRS. MILDO VAN STADEN is onderzoeker bij TNO Informatie- en Communicatietechnologie,<br />
afdeling ICT en Beleid. Hij doet ICT beleidsstudies waarbij economische<br />
en maatschappelijke gevolgen van ICT ontwikkelingen centraal staan. De<br />
bijdrage in dit boek is gebaseerd op inzichten en ervaringen uit diverse multidisciplinaire<br />
onderzoeken waarvan de belangrijkste zijn EBIP: over e-commerce innovatie<br />
in sectoren (2001), Gemeenschapsvorming op Internet (2000) en "Verschuivende<br />
Panelen"; over het ICT gebruik door Maatschappelijke Associaties (2003).<br />
Email: mildo.vanstaden@tno.nl<br />
MR.DR. W.S.R. (SUZAN) STOTER is gespecialiseerd in wetgeving in theorie en praktijk.<br />
Ze is als universitair docent verbonden aan het Erasmus Centrum voor Recht<br />
en Samenleving (www.rechtensamenleving.nl), dat gericht is op het onderzoeken<br />
van de maatschappelijke werking van recht. Huidige belangrijke onderzoeksthema’s<br />
van het centrum zijn wetgeving, rechtspleging, naleving, risico-maatschappij<br />
en schuldsanering. Suzan is tevens werkzaam als wetgevingsjurist bij het Ministerie<br />
van Verkeer en Waterstaat. E-mail: stoter@frg.eur.nl<br />
179