06.09.2013 Views

Overgang van de milieuvergunning

Overgang van de milieuvergunning

Overgang van de milieuvergunning

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

ECWM 2002/5<br />

Evaluatiecommissie Wet<br />

milieubeheer<br />

IPC 660 Postbus 30945 2500 GX Den Haag<br />

DE COMMISSIE ADVISEERT DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER MET BETREKKING TOT DE INHOUD VAN HET VERSLAG AAN DE STATEN-GENERAAL OVER DE WIJZE WAAROP DE WET IS TOEGEPAST .


Samenstelling Evaluatiecommissie Wet milieubeheer<br />

prof.mr.drs. F.C.M.A. (Lex) Michiels hoogleraar bestuursrecht, in het bijzon<strong>de</strong>r<br />

omgevingsrecht aan <strong>de</strong> Universiteit Utrecht,<br />

voorzitter<br />

prof.dr. K. (Klaas) Bouwer emeritus hoogleraar beleidsgerichte milieukun<strong>de</strong><br />

en milieugeografie aan <strong>de</strong> Katholieke Universiteit<br />

Nijmegen<br />

mr. H.J.A.M. (Joost) <strong>van</strong> Geest universitair hoofddocent bestuursrecht aan <strong>de</strong><br />

Katholieke Universiteit Nijmegen<br />

mw. mr. A.M.C.C. (Amma) Grapperhaus-Vos advocaat te Amsterdam<br />

mw. dr.ir. E.L. (Betty) Mantz-Thijssen management consultant gespecialiseerd in<br />

beleids-, besluitvormings- en<br />

organisatievraagstukken, secretaris<br />

prof. dr. N.J.M. (Nico) Nelissen hoogleraar bestuurskun<strong>de</strong> aan <strong>de</strong> Katholieke<br />

Universiteit Nijmegen<br />

mw. drs. L. (Leni) <strong>van</strong> Rijn-Vellekoop plaatsver<strong>van</strong>gend voorzitter Commissie MER en<br />

voormalig lid Twee<strong>de</strong> Kamer, Krimpen a/d IJssel<br />

prof.mr. J.M. (Jonathan) Verschuuren hoogleraar Europees en internationaal milieurecht<br />

aan <strong>de</strong> Katholieke Universiteit Brabant,<br />

secretaris<br />

mw. J. (Jetty) Kolff - secretariaat Ministerie <strong>van</strong> Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />

Or<strong>de</strong>ning en Milieubeheer<br />

ECWM, IPC 660<br />

Postbus 30945<br />

2500 GX DEN HAAG<br />

tel. 070 - 339 4036<br />

fax 070 - 339 1302<br />

e-mail jetty.kolff@minvrom.nl<br />

internet: www.ecwm.nl


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

Advies <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

EVALUATIECOMMISSIE WET MILIEUBEHEER<br />

over <strong>de</strong> wettelijke regeling bij verschillen<strong>de</strong> vormen <strong>van</strong><br />

overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

februari 2002


ADVIES<br />

Advies <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer<br />

In het werkplan <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer (ECWM) voor <strong>de</strong> perio<strong>de</strong><br />

2000-2001 is aangegeven dat on<strong>de</strong>rzoek zal wor<strong>de</strong>n verricht naar <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Wet milieubeheer-vergunning. Dit on<strong>de</strong>rzoek is uitgevoerd in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> november 2000<strong>de</strong>cember<br />

2001. Eind januari 2002 heeft <strong>de</strong> ECWM on<strong>de</strong>rstaand advies vastgesteld.<br />

1. INLEIDING<br />

In <strong>de</strong> eerste volzin <strong>van</strong> artikel 8.20, eerste lid, <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer is bepaald dat een<br />

voor een inrichting verleen<strong>de</strong> vergunning geldt voor ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Hieruit<br />

volgt het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong>: <strong>de</strong> vergunning is niet<br />

verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> persoon aan wie <strong>de</strong>ze is verleend, maar aan <strong>de</strong> inrichting met het oog<br />

waarop <strong>de</strong>ze is verleend. De vergunning geldt dan ook ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft.<br />

Uit <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> bepaling, waar inrichting, drijver en vergunning aan elkaar<br />

wor<strong>de</strong>n gekoppeld, volgt dan ook dat een <strong>milieuvergunning</strong> in principe automatisch mee<br />

overgaat wanneer <strong>de</strong> inrichting in an<strong>de</strong>re han<strong>de</strong>n overgaat. Het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong> staat zozeer voorop, dat <strong>de</strong> bepaling dat vergunningen voor<br />

afvalverwij<strong>de</strong>ringsinrichtingen en inrichtingen waar gevaarlijk afval ontstaat persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

zijn, in 1997 uit artikel 8.20 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer is geschrapt. 1<br />

Tegenwoordig wisselt een inrichting, of wisselen <strong>de</strong>len <strong>van</strong> een inrichting, nogal<br />

eens <strong>van</strong> drijver, on<strong>de</strong>r meer door overdracht (verkoop en levering <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting),<br />

verhuur, fusie, bedrijfssplitsing of aan<strong>de</strong>lentransactie. De Wet milieubeheer houdt geen<br />

rekening met gecompliceer<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rnemingsrechtelijke transacties, maar gaat uit <strong>van</strong> een<br />

het genoem<strong>de</strong> automatisme.<br />

Nu in <strong>de</strong> Wet milieubeheer niets is geregeld omtrent <strong>de</strong> overgang, al dan niet<br />

ge<strong>de</strong>eltelijk, <strong>van</strong> een <strong>milieuvergunning</strong>, moet het aan <strong>de</strong> creativiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> bedrijven, en<br />

dus <strong>van</strong> het bevoegd gezag, wor<strong>de</strong>n overgelaten hoe in <strong>de</strong> praktijk met <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> vergunning wordt omgegaan. De praktijk ziet zich bij een overgang <strong>van</strong> (<strong>de</strong>len <strong>van</strong>) <strong>de</strong><br />

inrichting gesteld voor legio vragen, zoals: Is er iets gewijzigd in <strong>de</strong> zeggenschap? Welke<br />

(rechts)persoon heeft <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting? (In on<strong>de</strong>rnemingsrechtelijke<br />

literatuur wordt niet eenduidig gedacht over <strong>de</strong> gezagsverhoudingen in concernverband).<br />

Zijn <strong>de</strong> functionele, technische en organisatorische bindingen gewijzigd? Zijn er nieuwe<br />

inrichtingen ontstaan, of zijn er juist inrichtingen in an<strong>de</strong>re opgegaan? Moet voor een<br />

afgesplitst <strong>de</strong>el <strong>van</strong> een inrichting, dat als zelfstandige inrichting geëxploiteerd gaat<br />

wor<strong>de</strong>n een oprichtingsvergunning wor<strong>de</strong>n aangevraagd? Moet, in geval <strong>van</strong> fusie, waar<br />

mogelijk twee oprichtingsvergunningen naast elkaar vigeren, één revisievergunning<br />

wor<strong>de</strong>n aangevraagd? Hoe zit het met ‘bestaan<strong>de</strong> rechten’? Kan <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> een<br />

<strong>milieuvergunning</strong> kansen bie<strong>de</strong>n voor het milieu, in die zin dat het een moment voor<br />

actualisering is? Doen zich in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> vergunningen in <strong>de</strong> praktijk<br />

1 Stb. 1997, 533.<br />

1


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

knelpunten voor? Hoe verhoudt zich <strong>de</strong> regeling in artikel 8.20 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer<br />

tot <strong>de</strong> IPPC-richtlijn (Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreer<strong>de</strong> preventie en bestrijding <strong>van</strong><br />

verontreiniging), waarin meer lijkt te wor<strong>de</strong>n aangesloten bij <strong>de</strong> privaatrechtelijke<br />

eigendom dan bij het drijverschap?<br />

Deze vragen nopen tot het verkrijgen <strong>van</strong> inzicht in het functioneren <strong>van</strong> artikel<br />

8.20 en tot reflectie over <strong>de</strong> wenselijkheid <strong>van</strong> het onverkort zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong>.<br />

De ECWM heeft het Centrum voor Omgevingsrecht en Beleid/NILOS <strong>van</strong> <strong>de</strong> Universiteit<br />

Utrecht on<strong>de</strong>rzoek laten doen naar <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong>.<br />

2. VRAAGSTELLING EN METHODE VAN ONDERZOEK<br />

De on<strong>de</strong>rzoekers hebben aan hun on<strong>de</strong>rzoek <strong>de</strong> vraag ten grondslag gelegd of en in<br />

hoeverre <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm geschikt is voor regulering <strong>van</strong><br />

situaties waarin overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is. Zes vormen <strong>van</strong> privaatrechtelijke<br />

transacties zijn als vorm <strong>van</strong> overgang aangemerkt, te weten: overdracht<br />

(verkoop en levering <strong>van</strong> - een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> -) <strong>de</strong> inrichting, huur- of pachtovereenkomst,<br />

exploitatieovereenkomst, fusie (waaron<strong>de</strong>r ook <strong>de</strong> variant waarbij een nieuwe rechtspersoon<br />

wordt opgericht waarop het gehele vermogen overgaat), splitsing (zowel zuivere<br />

splitsing als afsplitsing), en aan<strong>de</strong>lentransactie. Daarnaast is aandacht besteed aan <strong>de</strong><br />

mogelijkheid dat (emissie)rechten wor<strong>de</strong>n overgedragen aan een an<strong>de</strong>re inrichting (in dat<br />

geval gaat dus een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning over, maar niet <strong>de</strong> inrichting).<br />

Ter beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> vraag is on<strong>de</strong>rzocht welke problemen in <strong>de</strong><br />

praktijk <strong>van</strong> <strong>de</strong> advocatuur, bedrijfsleven en overheid leven rond <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> Wmvergunningen<br />

en wat <strong>de</strong> gevolgen zijn <strong>van</strong> transacties voor <strong>milieuvergunning</strong>en. Ook is<br />

gekeken in hoeverre <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 voldoen<strong>de</strong> is toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> vormen <strong>van</strong> overgang en of verbetering <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet noodzakelijk is.<br />

Daartoe is allereerst geïnventariseerd welke vormen <strong>van</strong> overgang in <strong>de</strong> praktijk<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n, o.a. met behulp <strong>van</strong> een workshop waarbij personen uit <strong>de</strong> advocatuur,<br />

advieswereld, bedrijfsleven en het openbaar bestuur aanwezig waren. Vervolgens is door<br />

mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> literatuurstudie en on<strong>de</strong>rzoek naar wetsgeschie<strong>de</strong>nis en jurispru<strong>de</strong>ntie,<br />

gekeken naar <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> wettelijke regeling. Door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een<br />

enquête on<strong>de</strong>r vergunningverleners en een twee<strong>de</strong> workshop is nagegaan welke<br />

problemen zich in <strong>de</strong> praktijk voordoen en hoe men daarmee omgaat.<br />

3. BESCHOUWINGEN NAAR AANLEIDING VAN DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK<br />

A. Omgaan met <strong>de</strong> overgang in <strong>de</strong> praktijk<br />

Uit het on<strong>de</strong>rzoek blijkt dat, hoewel zich allerlei in theorie gecompliceer<strong>de</strong> situaties lijken<br />

voor te doen bij privaatrechtelijke transacties met gevolgen voor <strong>de</strong> inrichting, <strong>de</strong> praktijk<br />

zich wel weet te red<strong>de</strong>n door toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20, eerste lid. In <strong>de</strong> meeste gevallen<br />

2


Advies <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer<br />

kan artikel 8.20, eerste lid, gewoon wor<strong>de</strong>n toegepast: <strong>de</strong> vergunning gaat <strong>van</strong> rechtswege<br />

over op <strong>de</strong> rechtsopvolgers, <strong>de</strong> nieuwe drijver is automatisch gebon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong><br />

bestaan<strong>de</strong> vergunning, zon<strong>de</strong>r dat er sprake hoeft te zijn <strong>van</strong> een privaatrechtelijke overdracht<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning of wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Volgens<br />

<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoekers is <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring in overeenstemming met <strong>de</strong> IPPC-richtlijn.<br />

Ingewikkeld wordt het pas wanneer <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wijzigt. In theorie<br />

kunnen dan verschillen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n die <strong>de</strong> wet biedt, wor<strong>de</strong>n toegepast om <strong>de</strong><br />

vergunning aan te passen aan <strong>de</strong> nieuw ontstane situatie. In <strong>de</strong> praktijk wor<strong>de</strong>n<br />

verschillen<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze oplossingen ook waargenomen. We zullen hier kort <strong>de</strong>ze<br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n langslopen, waarbij twee situaties moeten wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: 1) na<br />

overgang ontstaan meer inrichtingen, 2) na overgang ontstaat één inrichting.<br />

Ad 1<br />

Vier oplossingen zijn in <strong>de</strong>ze situatie <strong>de</strong>nkbaar:<br />

- <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> inrichtingen blijven gereguleerd wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> oorspronkelijk<br />

verleen<strong>de</strong> vergunning, al dan niet vergezeld <strong>van</strong> een melding ingevolge artikel 8.19,<br />

twee<strong>de</strong> lid, Wm;<br />

- voor een <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen blijft <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>, maar ge<strong>de</strong>eltelijk ingetrokken of - via een<br />

melding ingevolge artikel 8.19 Wm - gewijzig<strong>de</strong>, vergunning gel<strong>de</strong>n. Voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

inrichting(en) wordt een nieuwe oprichtingsvergunning verleend (<strong>de</strong>ze variant komt in<br />

<strong>de</strong> praktijk het vaakst voor);<br />

- voor alle inrichtingen wor<strong>de</strong>n veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunningen verleend (op grond<br />

<strong>van</strong> resp. artikel 8.1, eerste lid, on<strong>de</strong>r b en artikel 8.4 Wm);<br />

- voor alle inrichtingen wor<strong>de</strong>n oprichtingsvergunningen verleend.<br />

Ad 2<br />

In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> situatie zijn drie bena<strong>de</strong>ringen mogelijk:<br />

- <strong>de</strong> nieuwe inrichting werkt door met <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> vergunningen;<br />

- voor <strong>de</strong> nieuwe inrichting wordt een revisie- of veran<strong>de</strong>ringsvergunning verleend of<br />

wordt <strong>de</strong> wijziging gemeld conform artikel 8.19, twee<strong>de</strong> lid, Wm;<br />

- voor <strong>de</strong> nieuwe inrichting wordt een nieuwe oprichtingsvergunning verleend.<br />

Dit alles betekent niet dat er geen verbeteringen zijn aan te brengen. Na<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

huidige ongereguleer<strong>de</strong> situatie en <strong>de</strong> mogelijke oplossingen is immers niet alleen dat er<br />

rechtsonzekerheid bestaat, maar vooral ook dat sommige <strong>van</strong> <strong>de</strong> hierboven genoem<strong>de</strong><br />

creatieve oplossingen niet sporen met <strong>de</strong> Wet milieubeheer.<br />

Om te beginnen wordt soms uit het oog verloren dat na overgang geen sprake meer is<br />

<strong>van</strong> ‘één inrichting’ als bedoeld in artikel 1.1, vier<strong>de</strong> lid, Wm. Ook is er in sommige<br />

situaties geen sprake meer <strong>van</strong> een integrale vergunning die <strong>de</strong> wetgever met <strong>de</strong> Wet<br />

milieubeheer op het oog had. Ver<strong>de</strong>r zien we een oneigenlijk gebruik <strong>van</strong> het instrument<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> melding; zo is het bijvoorbeeld niet <strong>de</strong> bedoeling dat via een melding een<br />

vergunning ineens voor meer<strong>de</strong>re inrichtingen gaat gel<strong>de</strong>n. Lastig is ook om bij<br />

oprichtingsvergunningen rekening te hou<strong>de</strong>n met bestaan<strong>de</strong> rechten. Bij revisievergunningen<br />

is daarin weliswaar voorzien door <strong>de</strong> wetgever (artikel 8.4, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid, Wm), maar<br />

<strong>de</strong>ze bepaling is vooral <strong>van</strong> procedurele aard en verwijst via af<strong>de</strong>ling 8.1.2 Wm weer terug<br />

naar het alara-beginsel <strong>van</strong> artikel 8.11, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid. Het is echter zeer <strong>de</strong> vraag in hoeverre<br />

3


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

bestaan<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie en <strong>de</strong> IPPC-richtlijn het meewegen <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten in <strong>de</strong><br />

alara-toets mogelijk maken. 2 Bij oprichtingsvergunningen is helemaal niet voorzien in een<br />

regeling voor bestaan<strong>de</strong> rechten, omdat <strong>de</strong> wetgever er <strong>van</strong> uit is gegaan dat het bij<br />

oprichting altijd om nieuwe inrichtingen gaat. Tot slot moet wor<strong>de</strong>n gememoreerd dat<br />

alleen naar een oplossing kan wor<strong>de</strong>n gezocht indien het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte is<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang, wat in <strong>de</strong> praktijk niet altijd het geval blijkt te zijn.<br />

Al <strong>de</strong>ze fricties met <strong>de</strong> (bedoeling <strong>van</strong> <strong>de</strong>) wet lei<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> conclusie dat het toch<br />

wenselijk is om het wettelijk ka<strong>de</strong>r beter toe te rusten op <strong>de</strong> vele vormen <strong>van</strong> overgang die<br />

zich in <strong>de</strong> praktijk voordoen. Aanleiding te meer is het feit dat uit het theoretisch <strong>de</strong>el <strong>van</strong><br />

het on<strong>de</strong>rzoek blijkt dat ook in (nieuwe) wetgeving of in het beleid <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong><br />

VROM zelf niet volledig het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning wordt<br />

gerespecteerd: er verschijnen persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen in <strong>de</strong> vergunning, die op<br />

gespannen voet staan met het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.<br />

B. Tornen aan het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

Om te beginnen is daar natuurlijk artikel 8.20, twee<strong>de</strong> lid, dat in zijn huidige formulering <strong>de</strong><br />

mogelijkheid biedt om in bij amvb aangegeven gevallen een vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

te maken. In het ontwerp-Besluit financiële zekerheid milieubeheer wordt<br />

daar<strong>van</strong> inmid<strong>de</strong>ls gebruik gemaakt. 3 Oorspronkelijk bevatte artikel 8.20 een regeling die<br />

voorzag in het persoongebon<strong>de</strong>n zijn <strong>van</strong> vergunningen voor inrichtingen voor <strong>de</strong><br />

verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen. Hoewel <strong>de</strong>ze regeling dus is komen te vervallen, acht <strong>de</strong><br />

Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak het nog steeds wel mogelijk om bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> een<br />

aanvraag voor een afvalstoffeninrichting rekening te hou<strong>de</strong>n met het nalevingsgedrag <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager. 4<br />

Dat overwegingen betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager een rol moeten<br />

spelen bij <strong>de</strong> beslissing op een aanvraag, blijkt ook uit <strong>de</strong> Circulaire vergunning op<br />

hoofdzaken/vergunning op maat. 5 Volgens <strong>de</strong>ze circulaire mag alleen een bedrijf dat<br />

beschikt over een gecertificeerd milieuzorgsysteem en dat goed nalevingsgedrag in het<br />

verle<strong>de</strong>n heeft getoond, in aanmerking komen voor een vergunning op hoofdzaken. Als er<br />

bovendien sprake is <strong>van</strong> een ernstig gevaar voor het plegen <strong>van</strong> strafbare feiten, dan<br />

zorgt <strong>de</strong> wet BIBOB (Bevor<strong>de</strong>ring integriteitsbeoor<strong>de</strong>lingen door het openbaar bestuur)<br />

voor <strong>de</strong> mogelijkheid om om die re<strong>de</strong>n een <strong>milieuvergunning</strong> te weigeren of in te trekken. 6<br />

Tot slot kan nog wor<strong>de</strong>n gewezen op <strong>de</strong> relatie tussen <strong>de</strong> vergunning en verhan<strong>de</strong>lbare<br />

rechten. On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Interimwet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij is het mogelijk dat<br />

2 De Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak hanteert als lijn dat het alara-beginsel geen ruimte biedt om het<br />

milieubelang af te wegen tegen het individuele bedrijfseconomische belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager. Volgens <strong>de</strong><br />

IPPC-richtlijn moeten altijd <strong>de</strong> beste beschikbare technieken wor<strong>de</strong>n toegepast opdat een hoog<br />

beschermingsniveau wordt gerealiseerd. E.e.a. geldt ook voor wijzigingsvergunningen, zie art. 12 <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

IPPC-richtlijn.<br />

3 Stcrt. 2001, 134, p. 21.<br />

4 ABRvS 28 <strong>de</strong>cember 1999, AB 2000, 226 (m.nt. GJ) en M en R 2000/3, nr. 28 (m.nt. Uylenburg).<br />

5 Circulaire voor <strong>de</strong> vergunning op hoofdzaken en <strong>de</strong> vergunning op maat, opgenomen in: Wegwijzer<br />

vergunning op hoofdzaken/vergunningverlening op maat, Ministerie <strong>van</strong> VROM, Ministerie <strong>van</strong> Verkeer en<br />

Waterstaat, Den Haag, augustus 1999.<br />

6 Het wetsvoorstel BIBOB is in oktober 2001 aangenomen door <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Kamer en ligt thans bij <strong>de</strong> Eerste<br />

Kamer, Kamerstukken I, 2001-2002, 26 883, nr. 73.<br />

4


Advies <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer<br />

ammoniakrechten overgaan op een an<strong>de</strong>re inrichting, een systeem dat binnenkort ook<br />

voor <strong>de</strong> emissie <strong>van</strong> NOx en in <strong>de</strong> toekomst wellicht ook voor o.a. <strong>de</strong> emissie <strong>van</strong> CO2 zal<br />

wor<strong>de</strong>n ingevoerd. 7 In afwijking <strong>van</strong> artikel 8.20, eerste lid, gaat hier dus een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning (maar niet <strong>de</strong> inrichting!) over door tussenkomst <strong>van</strong> het bevoegd gezag<br />

(intrekking <strong>de</strong>el vergunning) en door privaatrechtelijke verkoop en levering <strong>van</strong><br />

emissierechten.<br />

4. AANBEVELINGEN<br />

De on<strong>de</strong>rzoekers hebben in hun on<strong>de</strong>rzoek een aantal aanbevelingen gedaan waarbij <strong>de</strong><br />

ECWM zich in grote lijnen wil aansluiten. De aanbevelingen zijn achtereenvolgens gericht<br />

tot <strong>de</strong> wetgever en tot bestuursorganen.<br />

Aanbevelingen aan <strong>de</strong> wetgever<br />

Omdat <strong>de</strong> hoofdregel inzake het overgaan als neergelegd in artikel 8.20, eerste lid, in <strong>de</strong><br />

praktijk in het gros <strong>van</strong> <strong>de</strong> gevallen goed blijkt te werken, is er geen aanleiding om over te<br />

stappen op een an<strong>de</strong>r systeem. Ook het verschijnen <strong>van</strong> steeds meer persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen in <strong>de</strong> Wm-vergunning vormt geen aanleiding daartoe. Indien er persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen in het geding zijn, is het aan het bevoegd gezag om te bezien of <strong>de</strong><br />

vergunning gewijzigd dan wel ingetrokken moet wor<strong>de</strong>n. Ook indien <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting wijzigt door <strong>de</strong> overgang is het wenselijk om zo snel mogelijk - afhankelijk <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> situatie - veran<strong>de</strong>rings-, revisie- of oprichtingsvergunningen te verlenen, zodat <strong>de</strong><br />

papieren situatie in overeenstemming wordt gebracht met <strong>de</strong> werkelijkheid. Het bevoegd<br />

gezag zal erop moeten toezien dat aanvragen daartoe wor<strong>de</strong>n ingediend. Voorwaar<strong>de</strong><br />

daarvoor is uiteraard wel dat het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte is <strong>van</strong> een overgang.<br />

Daarom wordt door on<strong>de</strong>rzoekers voorgesteld om aan artikel 8.20, eerste lid, een<br />

meldingsplicht toe te voegen.<br />

In <strong>de</strong> wet BIBOB is reeds in een meldingsplicht voorzien. On<strong>de</strong>r vernummering <strong>van</strong> het<br />

twee<strong>de</strong> lid tot het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid, wordt een nieuw twee<strong>de</strong> lid ingevoegd, lui<strong>de</strong>nd: ‘Indien een<br />

vergunning zal gaan gel<strong>de</strong>n voor een an<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r, meldt <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r dat ten minste een maand voordien aan het bevoegd gezag, on<strong>de</strong>r<br />

vermelding <strong>van</strong> <strong>de</strong> bij algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur aangegeven gegevens.’<br />

Echter <strong>de</strong>ze meldingsplicht geldt bij elke overgang. Zo is het mogelijk dat <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> inrichting <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> blijft, maar het betreffen<strong>de</strong> bedrijf wordt overgenomen in een groter<br />

concern of wordt samengevoegd met een an<strong>de</strong>re inrichting. Ook is het mogelijk dat een<br />

inrichting die betrokken is bij een overgang on<strong>de</strong>r algemene regels valt. 8 Ook in <strong>de</strong>rgelijke<br />

gevallen lijkt het <strong>de</strong> ECWM <strong>van</strong> belang dat het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte wordt gesteld<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen bij <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting als gevolg <strong>van</strong> een overgang.<br />

7 Aldus <strong>de</strong> Nota ‘Met recht verantwoor<strong>de</strong>lijk!’, Min. VROM, Den Haag, 2001, p. 62. Overigens vervalt het<br />

systeem <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare ammoniakrechten bij <strong>de</strong> inwerkingtreding <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij<br />

(op 29 januari 2002 aangenomen door <strong>de</strong> Eerste Kamer, Kamerstukken I, 2001-2002, 27 836, nr. 144).<br />

8 Thans reeds is in artikel 8.40-amvb’s voorzien in een meldingsplicht, maar het is niet dui<strong>de</strong>lijk of <strong>de</strong>ze<br />

meldingsplicht ook betrekking heeft op <strong>de</strong> situatie dat <strong>de</strong> inrichting niet veran<strong>de</strong>rt, maar ‘slechts’ <strong>de</strong> persoon<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> drijver, zie het rapport, par. 4.2.2.<br />

5


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

Ver<strong>de</strong>r lijkt het aanbevelenswaard om ook op <strong>de</strong> rechtsopvolger een meldingsplicht te<br />

leggen. Immers bij vergunningen met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen is het juist <strong>van</strong><br />

belang te weten wie <strong>de</strong> nieuwe drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wordt. Overigens valt op dat <strong>de</strong> in<br />

<strong>de</strong> wet BIBOB gehanteer<strong>de</strong> terminologie voor het nieuwe twee<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> artikel 8.20<br />

(‘vergunninghou<strong>de</strong>r’) afwijkt <strong>van</strong> <strong>de</strong> terminologie <strong>van</strong> het eerste lid (‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft’). Het ontbreken <strong>van</strong> dui<strong>de</strong>lijkheid over <strong>de</strong> normadressaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning<br />

zorgt voor een extra complicatie bij <strong>de</strong> overgang. 9 Eenduidige terminologie is dan ook<br />

aan te bevelen, waarbij naar <strong>de</strong> mening <strong>van</strong> <strong>de</strong> ECWM gekozen moet wor<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong><br />

huidige terminologie <strong>van</strong> artikel 8.20, eerste lid. Deze blijkt in <strong>de</strong> praktijk goed te werken<br />

en roept <strong>de</strong> minste ondui<strong>de</strong>lijkhe<strong>de</strong>n op omdat wordt aangesloten bij <strong>de</strong> feitelijke drijver.<br />

Het begrip ‘drijver’ zou daartoe ge<strong>de</strong>finieerd dienen te wor<strong>de</strong>n in artikel 1.1 <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet. In<br />

<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie is een bruikbare uitwerking <strong>van</strong> dit begrip gegeven. In feite wordt<br />

hiermee in overgangssituaties <strong>de</strong> drijver die een an<strong>de</strong>re vergunninghou<strong>de</strong>r opvolgt<br />

volgens <strong>de</strong> wet altijd ook <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r.<br />

Het is niet <strong>de</strong> bedoeling dat <strong>de</strong>ze extra uitbreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> meldingsplicht tot verzwaring<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> administratieve lasten en lasten bij het bedrijfsleven leidt. Het gaat om het<br />

doorgeven <strong>van</strong> simpele informatie betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> drijver. Het bevoegd<br />

gezag hoeft hierop ook niet te reageren. Zolang <strong>de</strong> informatie maar beschikbaar is, en<br />

bijvoorbeeld bij reguliere controles gebruikt kan wor<strong>de</strong>n. Alleen indien <strong>de</strong> nieuw ontstane<br />

feitelijke situatie niet meer overeenstemt met <strong>de</strong> vergunning, is meteen actie <strong>van</strong> het<br />

bevoegd gezag nodig (zie hierover aanbeveling 8).<br />

AANBEVELING 1: BREID DE VOORGENOMEN MELDINGSPLICHT VAN ARTIKEL 8.20 WM<br />

ZODANIG UIT DAT BIJ ELKE VORM VAN OVERGANG HIERVAN MELDING<br />

MOET WORDEN GEMAAKT BIJ HET BEVOEGD GEZAG DOOR ZOWEL DE<br />

HUIDIGE ALS TOEKOMSTIGE DRIJVER VAN DE INRICHTING. HANTEER<br />

DAARBIJ EENDUIDIGE TERMINOLOGIE. BEZIE TEVENS OF DEZE<br />

VERPLICHTING OOK VAN TOEPASSING KAN WORDEN VERKLAARD OP<br />

INRICHTINGEN DIE ONDER DE WERKING VAN ALGEMENE REGELS<br />

VALLEN (BIJV. DOOR AANPASSING VAN ARTIKEL 8.40, DERDE LID, WM).<br />

AANBEVELING 2: CODIFICEER DE JURISPRUDENTIE ROND HET BEGRIP ‘DRIJVER VAN DE<br />

INRICHTING’ IN ARTIKEL 1.1 WET MILIEUBEHEER.<br />

Vanwege het vaker voorkomen <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen in <strong>de</strong> vergunning is het<br />

<strong>van</strong> belang dat het bevoegd gezag reeds bij <strong>de</strong> aanvraag weet wie <strong>de</strong> drijver (tevens<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r, zie boven) is <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Als <strong>de</strong>ze een an<strong>de</strong>r is dan <strong>de</strong><br />

aanvrager, dan hoeft informatie daarover thans niet te wor<strong>de</strong>n verstrekt bij <strong>de</strong> aanvraag.<br />

In aanvulling op hetgeen hierboven reeds is gesteld, is het dan ook aan te bevelen om<br />

informatie over <strong>de</strong> drijver te laten aanleveren bij <strong>de</strong> aanvraag. Artikel 5.1 <strong>van</strong> het<br />

Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer dient daartoe te wor<strong>de</strong>n aangepast.<br />

9 Deze ondui<strong>de</strong>lijkheid bleek reeds uit een in 1998 ten behoeve <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong> VROM uitgevoerd<br />

on<strong>de</strong>rzoek: C.L. Knijff, G.T.J.M. Jurgens, Ch.W. Backes, De normadressaat <strong>van</strong> milieuregels voor<br />

inrichtingen, Publicatiereeks milieubeheer 1998/8, Min. VROM, Den Haag 1998.<br />

6


Advies <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer<br />

AANBEVELING 3: VOEG AAN ARTIKEL 5.1 INRICHTINGEN- EN VERGUNNINGENBESLUIT<br />

MILIEUBEHEER TOE: INFORMATIE OVER DE DRIJVER VAN DE INRICHTING<br />

INDIEN DIT EEN ANDER IS DAN DE AANVRAGER.<br />

Nu er steeds meer voornemens bestaan om systemen <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare rechten te introduceren<br />

in <strong>de</strong> milieuwetgeving, is het <strong>van</strong> belang om voor <strong>de</strong>ze vorm <strong>van</strong> overgang<br />

dui<strong>de</strong>lijkheid te geven over <strong>de</strong> juridische kwalificatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> transacties. Is een privaatrechtelijke<br />

transactie nodig voor het doen overgaan <strong>van</strong> rechten die betrekking hebben op<br />

het functioneren <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergun<strong>de</strong> inrichting? Hoe wordt <strong>de</strong> vergunning aangepast aan <strong>de</strong><br />

nieuw verworven of verkochte rechten? Bij <strong>de</strong> voorziene regeling voor NOx reductiehan<strong>de</strong>l<br />

speelt <strong>de</strong>ze laatste vraag naar verwachting overigens geen rol, omdat emissiereducties<br />

altijd een extra reductie opleveren ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergun<strong>de</strong> emissies. De<br />

NOx reductiehan<strong>de</strong>l zorgt dus voor een extra reductie, los <strong>van</strong> <strong>de</strong> verplichtingen die reeds<br />

uit <strong>de</strong> vergunning voortvloeien. Wel betekent dit dat bij een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning,<br />

niet automatisch door reductie verkregen rechten mee overgaan. Bij een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning zal dus apart gekeken moeten wor<strong>de</strong>n naar <strong>de</strong> vraag wat er met <strong>de</strong><br />

aangekochte rechten dient te gebeuren. Voor emissiehan<strong>de</strong>l die wel <strong>van</strong> invloed is op <strong>de</strong><br />

vergunning dient er in elk geval ook een regeling te komen voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

emissienormen tussen vergunningen <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> inrichtingen. 10<br />

AANBEVELING 4: ZORG BIJ DE REGULERING VAN EMISSIEHANDEL VOOR DUIDELIJKHEID<br />

OVER DE JURIDISCHE KWALIFICATIE VAN DE TRANSACTIE. ZORG<br />

TEVENS VOOR EEN GOEDE REGELING VOOR DE OVERGANG VAN DE<br />

EMISSIERECHTEN INDIEN DEZE LOS STAAN VAN DE VERGUNNING.<br />

De on<strong>de</strong>rzoekers hebben opgemerkt dat het huidige artikel 8.20, twee<strong>de</strong> lid, niet <strong>de</strong><br />

mogelijkheid bevat om een vergunning voorwaar<strong>de</strong>lijk persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken. Toch<br />

bevat het ontwerp-Besluit financiële zekerheid milieubeheer <strong>de</strong> regeling dat een<br />

vergunning slechts overgaat op een rechtsopvolger indien <strong>de</strong> opvolgend drijver tijdig<br />

aantoont dat ook hij financiële zekerheid heeft gesteld (artikel 13). Naar <strong>de</strong> mening <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ECWM is er discussie mogelijk over <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong> toestemmingseis neergelegd in artikel<br />

8.20, twee<strong>de</strong> lid, on<strong>de</strong>r b, impliceert dat alleen als aan bepaal<strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong>n wordt<br />

voldaan toestemming wordt verleend. Betoogd kan wor<strong>de</strong>n, dat <strong>de</strong>ze bepaling wel<br />

<strong>de</strong>gelijk voorziet in een voorwaar<strong>de</strong>lijke persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunning, doch dat dan wel<br />

toestemming <strong>van</strong> het bevoegd gezag nodig is. Die toestemmingseis ontbreekt in het<br />

ontwerp-besluit (er hoeft slechts bewijs te wor<strong>de</strong>n overgelegd). Het verdient dan ook<br />

aanbeveling artikel 13 <strong>van</strong> het ontwerp-besluit zodanig te wijzigen dat het bevoegd gezag<br />

toestemming moet verlenen voor het overgaan <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning, welke toestemming<br />

slechts verleend kan wor<strong>de</strong>n nadat gebleken is dat ook <strong>de</strong> rechtsopvolger financiële<br />

zekerheid heeft gesteld. Daarnaast zou artikel 8.20, twee<strong>de</strong> lid, zodanig kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

aangepast dat dui<strong>de</strong>lijk is dat in <strong>de</strong> gevallen genoemd on<strong>de</strong>r a en b, voorwaar<strong>de</strong>n kunnen<br />

10 De Europese Commissie stelt voor om emissies die on<strong>de</strong>rwerp zijn <strong>van</strong> emissiehan<strong>de</strong>l helemaal uit <strong>de</strong><br />

vergunning te halen. Wel kunnen m.b.t. <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> emissies grenswaar<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n gesteld die nodig<br />

zijn voor emissies die significante lokale effecten hebben. De Commissie stelt voor om <strong>de</strong> IPPC-richtlijn in<br />

<strong>de</strong>ze zin aan te passen. COM(2001)581, Proposal for a Directive establishing a framework for greenhouse<br />

gas emissions trading within the European Community and amending Council Directive 96/61/EC, p. 8-9.<br />

7


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

wor<strong>de</strong>n verbon<strong>de</strong>n aan het tij<strong>de</strong>lijk nog blijven gel<strong>de</strong>n voor c.q. overgaan <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning op rechtsopvolgers.<br />

AANBEVELING 5: WIJZIG ARTIKEL 13 ONTWERP-BESLUIT FINANCIËLE ZEKERHEID<br />

MILIEUBEHEER ZODANIG DAT HET BEVOEGD GEZAG CONFORM ARTIKEL<br />

8.20, TWEEDE LID, ONDER B, WM TOESTEMMING MOET VERLENEN<br />

VOOR DE OVERGANG.<br />

AANBEVELING 6: PAS ARTIKEL 8.20, TWEEDE LID, ONDER A EN B, WM ZODANIG AAN DAT<br />

HET TIJDELIJK BLIJVEN GELDEN VAN DE VERGUNNING VOOR C.Q. HET<br />

OVERGAAN VAN DE VERGUNNING OP RECHTSOPVOLGERS ONDER<br />

VOORWAARDEN KAN GESCHIEDEN.<br />

Evenals <strong>de</strong> wet BIBOB bevat ook het ontwerp-Besluit financiële zekerheid milieubeheer<br />

geen eenduidige terminologie. In afwijking <strong>van</strong> wat on<strong>de</strong>rzoekers bepleit hebben, 11 wil <strong>de</strong><br />

ECWM aanbevelen om in <strong>de</strong> artikelen 12 en 13 steeds te spreken over ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft’ en daarmee dus aan te sluiten bij <strong>de</strong> terminologie <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm. In<br />

artikel 12 gebeurt dat reeds. Artikel 13, eerste lid zou een kleine aanpassing behoeven.<br />

Thans wordt daar gesproken <strong>van</strong> ‘<strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning verleend is’. Uit het<br />

uitgevoer<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoek blijkt echter dat <strong>de</strong> aanvrager een an<strong>de</strong>r kan zijn dan <strong>de</strong> drijver<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting.<br />

AANBEVELING 7: WIJZIG ARTIKEL 13, EERSTE LID, ONTWERP-BESLUIT FINANCIËLE<br />

ZEKERHEID MILIEUBEHEER ALS VOLGT: ‘INDIEN HET BEVOEGD GEZAG<br />

DE VERPLICHTING TOT HET STELLEN VAN FINANCIËLE ZEKERHEID<br />

OPLEGT, GELDT DE VERGUNNING SLECHTS VOOR DE DRIJVER TEN<br />

BEHOEVE VAN WIE DE VERGUNNING IS VERLEEND.’<br />

Aanbeveling aan bestuursorganen<br />

Zoals reeds aangegeven is het <strong>van</strong> belang dat het bevoeg<strong>de</strong> gezag bij elke vorm <strong>van</strong><br />

overgang beziet in hoeverre <strong>de</strong> vergunningssituatie moet wor<strong>de</strong>n aangepast aan <strong>de</strong> nieuw<br />

ontstane situatie. Met <strong>de</strong> voorgaan<strong>de</strong> aanbevelingen is voorzien in <strong>de</strong> hiervoor vereiste<br />

informatievoorziening aan het bevoegd gezag. Deze informatie kan het bevoegd gezag<br />

ertoe brengen om bestaan<strong>de</strong> vergunningen in te trekken, te wijzigen of nieuwe vergunningen<br />

te verlenen. De laatste aanbeveling is dan ook gericht aan het bevoegd gezag en<br />

heeft betrekking op het in overeenstemming brengen <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning met <strong>de</strong> feitelijke<br />

situatie.<br />

AANBEVELING 8: ZORG DAT BIJ EEN OVERGANG VAN DE WM-VERGUNNING, DE VERGUN-<br />

8<br />

NINGSITUATIE ZO SNEL MOGELIJK IN OVEREENSTEMMING WORDT<br />

GEBRACHT MET DE NIEUW ONTSTANE FEITELIJKE SITUATIE.<br />

11 Rapport <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning, par. 7.2.3.


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

Universiteit Utrecht


Woord <strong>van</strong> dank<br />

Op <strong>de</strong>ze plaats willen wij een aantal personen bedanken die op verschillen<strong>de</strong> wijzen hun<br />

me<strong>de</strong>werking hebben verleend aan het on<strong>de</strong>rzoek.<br />

mr. R.C. <strong>van</strong> Dongen, als kandidaat notaris werkzaam bij Pels Rijcken en Droogleever<br />

Fortuijn, heeft bij <strong>de</strong> aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong>uit zijn kennis <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vennootschappelijke praktijk met ons meegedacht.<br />

Voorts zijn wij dank verschuldigd aan <strong>de</strong> <strong>de</strong>elnemers aan een tweetal door ons georganiseer<strong>de</strong><br />

workshops: mr.drs. E. Al<strong>de</strong>rs, mr. H.J.M. Besselink, mw.mr. A. Bracké, mr. J.H.G.<strong>van</strong> <strong>de</strong>n<br />

Broek, mr. G.C.W. <strong>van</strong> <strong>de</strong>r Feltz, mw.mr. G. <strong>van</strong> Hekesen-Van Bruggen, mw.mr. K.<br />

Hoogerwerf, drs. Ph.A. Kips, mr. M. Klijnstra, mr. F.J.C.M. <strong>de</strong> Kok, mr. F. Later, mw.mr.<br />

M.L. Niemöller, mr. G. Niezen, mw.mr. I. San<strong>de</strong>rs, mw.mr. drs. G.C. Sicking, mr. R. <strong>van</strong><br />

Stigt en mr. A. ten Veen. Zij hebben ons <strong>van</strong> <strong>de</strong> nodige informatie voorzien en <strong>de</strong> tussentijdse<br />

producten <strong>van</strong> ons <strong>de</strong>nkproces op kritische en stimuleren<strong>de</strong> wijze becommentarieerd.<br />

Ten slotte noemen wij <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten <strong>van</strong> onze telefonische enquête: vertegenwoordigers<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeente Amersfoort (gewest Eemland), <strong>de</strong> gemeente Tilburg, <strong>de</strong> provincie<br />

Groningen , <strong>de</strong> provincie Limburg, <strong>de</strong> provincie Noord-Brabant, <strong>de</strong> provincie Noord-Holland,<br />

<strong>de</strong> provincie Utrecht, <strong>de</strong> provincie Zeeland, <strong>de</strong> regionale milieudienst Eindhoven, <strong>de</strong> regionale<br />

milieudienst IJmond en <strong>de</strong> milieudienst Utrecht Oost. Zij allen hebben ons op prettige en<br />

accurate wijze <strong>van</strong> antwoor<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> aan hen voorgeleg<strong>de</strong> vragen voorzien.<br />

Utrecht, 21 <strong>de</strong>cember 2001<br />

C.L. Knijff<br />

A.A. Freriks<br />

G.T.J.M. Jurgens<br />

A.A. <strong>van</strong> Rossum


Inhoudsopgave<br />

1 Inleiding 1<br />

1.1 Aanleiding voor het on<strong>de</strong>rzoek 1<br />

1.2 Privaatrechtelijke transacties 1<br />

1.3 Centrale vraagstelling en doel <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek 2<br />

1.4 On<strong>de</strong>rzoeksvragen en on<strong>de</strong>rzoeksmetho<strong>de</strong>n 3<br />

1.5 Opbouw <strong>van</strong> het rapport 3<br />

2 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> vergunningen in het algemeen 5<br />

2.1 Inleiding 5<br />

2.2 De vergunning als vermogensrecht 5<br />

2.3 Overdracht <strong>van</strong> een vergunning volgens artikel 3:83 BW 6<br />

2.4 Bestuursrechtelijke overgang: <strong>de</strong> wijziging tenaamstelling 8<br />

2.5 Bevindingen 9<br />

3 De Wm-regeling voor overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning 11<br />

3.1 Inleiding 11<br />

3.2 De hoofdregel: overgang <strong>van</strong> rechtswege 11<br />

3.2.1 Inhoud en betekenis <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm 11<br />

3.2.2 Verhouding tot <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen in het algemeen 12<br />

3.3 Het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’ 13<br />

3.3.1 Inleiding 13<br />

3.3.2 De drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting 14<br />

3.3.3 Bevindingen 15<br />

3.4 Betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> IPPC-richtlijn voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning 16<br />

3.5 Melding <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang? 18<br />

3.5.1 Inleiding 18<br />

3.5.2 Meldingsplicht en artikel 8.19 Wm 19<br />

3.5.3 Meldingsplicht op grond <strong>van</strong> een vergunningvoorschrift 20<br />

3.5.4 Naar een wettelijk geregel<strong>de</strong> meldingsplicht 21<br />

3.5.5 Bevindingen 22<br />

3.6 De uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> hoofdregel 22<br />

3.6.1 Het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 2 Wm 22<br />

3.6.2 Ontwerp-besluit financiële zekerheid milieubeheer 23<br />

3.7 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> ammoniakrechten 26<br />

3.7.1 Inleiding 26<br />

3.7.2 De sal<strong>de</strong>ringsmetho<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav 27<br />

3.7.3 Het sal<strong>de</strong>ringssysteem in relatie tot <strong>de</strong> Wm-vergunning 28<br />

3.7.4 Bevindingen 30<br />

3.8 Bevindingen 30


4 Persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen bij vergunningverlening op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm 33<br />

4.1 Inleiding 33<br />

4.2 De persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager volgens het wettelijk stelsel 33<br />

4.2.1 Inleiding 33<br />

4.2.2 De exploitant <strong>van</strong> een amvb-inrichting 34<br />

4.2.3 Aanvraag: artikel 1:3 Awb 35<br />

4.2.4 Jurispru<strong>de</strong>ntie 35<br />

4.2.5 Praktijk 36<br />

4.2.6 Bevindingen 37<br />

4.3 De exploitant <strong>van</strong> een afvalstoffeninrichting 38<br />

4.3.1 Beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatigheid <strong>van</strong> verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen 38<br />

4.3.2 Bevindingen 38<br />

4.4 Vergunning op hoofdzaken 40<br />

4.4.1 Inleiding 40<br />

4.4.2 Voorwaar<strong>de</strong>n voor het verlenen <strong>van</strong> een VOH 40<br />

4.4.3 Certificering 42<br />

4.4.4 Inhoud VOH 43<br />

4.4.5 Bevindingen 44<br />

4.5 Weigering of intrekking wegens gevaar <strong>van</strong> misbruik voor criminele activiteiten:<br />

het wetsvoorstel Bibob 45<br />

4.5.1 Inhoud <strong>van</strong> het wetsvoorstel 45<br />

4.5.2 Bevindingen 45<br />

4.6 Beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen 46<br />

4.7 Bevindingen 47<br />

5 Mogelijkhe<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> vergunning aan te passen na overgang 49<br />

5.1 Inleiding 49<br />

5.2 Artikel 8.22 Wm 49<br />

5.3 Artikel 8.23 Wm 50<br />

5.3.1 Inhoud en betekenis 50<br />

5.3.2 Afvalstoffeninrichting 51<br />

5.3.3 VOH 52<br />

5.4 Artikel 8.25 Wm 52<br />

5.5 Bevindingen 53<br />

6 Transacties met gevolgen voor <strong>de</strong> inrichting 55<br />

6.1 Inleiding 55<br />

6.2 Verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen 56<br />

6.3 Moet een door een transactie veroorzaakte veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting lei<strong>de</strong>n tot actie op het terrein <strong>van</strong> vergunningverlening? 58<br />

6.4 Welke vergunningsbeslissing moet bij een door een transactie veroorzaakte<br />

wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wor<strong>de</strong>n genomen? 59<br />

6.4.1 De verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen in <strong>de</strong> Wm 59<br />

6.4.2 Combinatie <strong>van</strong> oprichtingsvergunning en voortbouwen op <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunning? 61<br />

6.4.3 Alleen veran<strong>de</strong>rings- c.q. revisievergunningen? 61


6.4.4 Alleen oprichtingsvergunningen? 64<br />

6.4.5 Bevindingen 64<br />

6.5 Bestaan<strong>de</strong> rechten en <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen 64<br />

6.6 Bevindingen 68<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 69<br />

7.1 Inleiding 69<br />

7.2 Artikel 8.20 Wm toegepast 70<br />

7.2.1 De hoofdregel: overgang <strong>van</strong> rechtswege 70<br />

7.2.2 Verhan<strong>de</strong>lbare emissierechten in relatie tot artikel 8.20 lid 1 Wm 72<br />

7.2.3 De persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunning (artikel 8.20 lid 2) 73<br />

7.3 Complicaties bij <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm 74<br />

7.3.1 Het bevoegd gezag is meestal niet op <strong>de</strong> hoogte <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang 74<br />

7.3.2 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen 76<br />

7.3.3 <strong>Overgang</strong> in gevallen waarin <strong>de</strong> inrichting wijzigt 81<br />

7.3.4 Aanbeveling 72<br />

Bijlagen


1 Inleiding<br />

1.1 Aanleiding voor het on<strong>de</strong>rzoek<br />

In <strong>de</strong> op 1 maart 1993 in werking getre<strong>de</strong>n Wet milieubeheer (hierna: Wm) heeft <strong>de</strong> wetgever<br />

in artikel 8.20 bepaald voor wie <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong> geldt. Op grond <strong>van</strong> het eerste lid <strong>van</strong><br />

dit wetsartikel geldt <strong>de</strong> vergunning voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Het twee<strong>de</strong> lid <strong>van</strong><br />

artikel 8.20 Wm opent <strong>de</strong> mogelijkheid om bij amvb een uitzon<strong>de</strong>ring te maken op <strong>de</strong>ze<br />

hoofdregel. Daarin kunnen categorieën <strong>van</strong> gevallen wor<strong>de</strong>n aangegeven, waarin <strong>de</strong><br />

vergunning slechts geldt voor <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend. Een amvb als bedoeld in het<br />

twee<strong>de</strong> lid is tot op he<strong>de</strong>n niet tot stand gekomen.<br />

Artikel 8.20 Wm lijkt op het eerste gezicht <strong>van</strong> aantrekkelijke eenvoud. Bij <strong>de</strong><br />

toepassing er<strong>van</strong> zal wel dui<strong>de</strong>lijk moeten zijn wie <strong>de</strong> inrichting drijft en wat on<strong>de</strong>r een<br />

inrichting wordt begrepen. In gevallen waarin <strong>de</strong> aanvrager <strong>van</strong> een vergunning tevens <strong>de</strong><br />

exploitant <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting is en blijft, is dui<strong>de</strong>lijk dat <strong>de</strong>ze (rechts)persoon als drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting moet wor<strong>de</strong>n aangemerkt. 1 In <strong>de</strong> praktijk doen zich echter tal <strong>van</strong> situaties voor als<br />

gevolg waar<strong>van</strong> wijzigingen optre<strong>de</strong>n met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting en/of <strong>de</strong> zeggenschap<br />

over <strong>de</strong> inrichting.<br />

Casus 1: Het Bontje BV exploiteert een grootschalige nertsenfokkerij. De BV wil haar<br />

bedrijfsactiviteiten beëindigen en draagt <strong>de</strong> eigendom <strong>van</strong> <strong>de</strong> nertsenfokkerij over aan<br />

<strong>de</strong> heer De Man. De heer De Man kan het werk binnen <strong>de</strong> nertsenfokkerij alleen niet<br />

aan en verhuurt een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> het bedrijf aan De Wil<strong>de</strong> BV. Deze BV gaat het door<br />

haar gehuur<strong>de</strong> <strong>de</strong>el <strong>van</strong> het bedrijf exploiteren.<br />

Casus 2: Op bedrijventerrein “De Bron” exploiteren Pietersen transport BV en Van <strong>de</strong><br />

Wiel transporten BV ie<strong>de</strong>r een transportbedrijf. De bedrijven besluiten om hun<br />

bedrijfsactiviteiten gezamenlijk voort te zetten in een nieuwe BV, Vlugweg genaamd.<br />

Pietersen transport BV en Van <strong>de</strong> Wiel transporten BV hou<strong>de</strong>n op te bestaan.<br />

Casus 3: Na enkele jaren besluit Vlugweg BV <strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten te splitsen. De<br />

koeltransporten enerzijds en overige transporten an<strong>de</strong>rzijds wor<strong>de</strong>n in twee<br />

afzon<strong>de</strong>rlijke BV’s on<strong>de</strong>rgebracht. Vlugweg BV houdt op te bestaan.<br />

1.2 Privaatrechtelijke transacties<br />

In <strong>de</strong> hiervoor in casus 1 tot en met 3 gegeven voorbeel<strong>de</strong>n is sprake <strong>van</strong> privaatrechtelijke<br />

transacties die gevolgen kunnen hebben voor <strong>de</strong> inrichting en/of <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong><br />

inrichting en die rele<strong>van</strong>t zijn voor het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. In<br />

zijn algemeenheid kunnen <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> categorieën transacties wor<strong>de</strong>n genoemd die voor dit<br />

vraagstuk <strong>van</strong> belang zijn:<br />

1) overdracht: Bij verkoop en levering <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) <strong>de</strong> inrichting gaat <strong>de</strong><br />

eigendom en daarmee zeggenschap geheel of ge<strong>de</strong>eltelijk over op <strong>de</strong> koper. Bij<br />

on<strong>de</strong>rnemingen geschiedt <strong>de</strong> eigendomsoverdracht vaak in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> een activapassivatransactie<br />

(bedrijfsovername). De overdracht door Het Bontje BV aan <strong>de</strong> heer<br />

De Man in casus 1 is hier<strong>van</strong> een voorbeeld;<br />

2) huur- of pachtovereenkomst: Indien <strong>de</strong> inrichting wordt verhuurd of verpacht en <strong>de</strong><br />

huur<strong>de</strong>r/pachter gaat <strong>de</strong> inrichting exploiteren, dan heeft <strong>de</strong> huur<strong>de</strong>r/pachter<br />

zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting en wordt daarmee vergunninghou<strong>de</strong>r. De<br />

1 Zie voor <strong>de</strong> inhoud <strong>van</strong> het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’: C.L. Knijff, G.T.J.M.<br />

Jurgens, Ch.W. Backes, De normadressaat <strong>van</strong> milieuregels voor inrichtingen. On<strong>de</strong>rzoek<br />

uitgevoerd in opdracht <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong> VROM, Publikatiereeks milieubeheer 1998/8.<br />

1


huurovereenkomst tussen <strong>de</strong> heer De Man en De Wil<strong>de</strong> BV in casus 1 is een<br />

voorbeeld <strong>van</strong> zo’n transactie;<br />

3) exploitatieovereenkomst: In <strong>de</strong>ze overeenkomsten komen veelal bepalingen voor met<br />

betrekking tot <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting. Deze overeenkomsten komen<br />

vooral voor bij benzineverkooppunten;<br />

4) fusie: Een fusie kan in twee varianten voorkomen. In <strong>de</strong> eerste plaats kan, indien twee<br />

of meer rechtspersonen fuseren, één <strong>van</strong> hen het gehele vermogen (inclusief <strong>de</strong><br />

betrokken inrichting of inrichtingen met Wm-vergunning) <strong>van</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

rechtsperso(o)n(en) verkrijgen on<strong>de</strong>r algemene titel. Ook is het mogelijk dat een bij<br />

fusie op te richten nieuwe rechtspersoon het gehele vermogen <strong>van</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

rechtspersonen verkrijgt en <strong>de</strong>ze an<strong>de</strong>re rechtspersonen ophou<strong>de</strong>n te bestaan.<br />

Hierdoor treedt een wijziging op in <strong>de</strong> zeggenschapsverhoudingen. In casus 2 is <strong>de</strong><br />

twee<strong>de</strong> variant <strong>van</strong> fusie aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>;<br />

5) splitsing: Een splitsing kan een zuivere splitsing of een afsplitsing inhou<strong>de</strong>n. Bij<br />

zuivere splitsing gaan alle activa en passiva <strong>van</strong> een rechtspersoon (waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

inrichting met Wm-vergunning) over op meer<strong>de</strong>re an<strong>de</strong>re rechtspersonen, en houdt<br />

eerstgenoem<strong>de</strong> rechtspersoon op te bestaan. Bij een afsplitsing blijft <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke rechtspersoon bestaan, maar gaat een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> diens activa en passiva<br />

over op een of meer an<strong>de</strong>re rechtspersonen. Ook voor <strong>de</strong> splitsing geldt dat <strong>de</strong>ze leidt<br />

tot veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> zeggenschapsverhoudingen. Casus 3 is een voorbeeld <strong>van</strong><br />

zuivere splitsing;<br />

6) aan<strong>de</strong>lentransactie: Een aan<strong>de</strong>lentransactie kan mogelijk rele<strong>van</strong>t zijn, indien <strong>de</strong>ze<br />

gevolgen heeft voor <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting.<br />

Daarnaast kan nog wor<strong>de</strong>n gewezen op zelfstandige overdracht <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) <strong>de</strong><br />

vergunning (dat wil zeggen dat <strong>de</strong> vergunning los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting overgaat). Deze categorie<br />

is een bijzon<strong>de</strong>rheid ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong> categorieën 1 tot en met 6. Specifiek wordt hier<br />

gedoeld op <strong>de</strong> verhan<strong>de</strong>lbaarheid <strong>van</strong> in <strong>de</strong> vergunning opgenomen (emissie)rechten.<br />

Momenteel is een <strong>de</strong>rgelijke overdracht mogelijk <strong>van</strong> aan <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong> verbon<strong>de</strong>n<br />

ammoniakrechten.<br />

1.3 Centrale vraagstelling en doel <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek<br />

De hiervoor genoem<strong>de</strong> typen transacties hebben in sommige gevallen als doel om <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

te laten overgaan. Soms wordt <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning niet direct<br />

beoogd, maar treedt <strong>de</strong>ze op als neveneffect. Centrale vraag in dit on<strong>de</strong>rzoek is of en in<br />

hoeverre <strong>de</strong> wettelijke regeling in artikel 8.20 Wm geschikt is voor regulering <strong>van</strong> situaties<br />

waarin overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is. Doelstelling <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek is<br />

om te beoor<strong>de</strong>len of aanpassing <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm, of <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re bepalingen in <strong>de</strong> Wm<br />

wenselijk is.<br />

Artikel 8.20 Wm ziet op <strong>de</strong> situatie dat sprake is <strong>van</strong> een vergunningplichtige inrichting.<br />

Inmid<strong>de</strong>ls vallen <strong>de</strong> meeste inrichtingen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> artikel 8.40 Wm-amvb’s. Dit<br />

on<strong>de</strong>rzoek heeft geen betrekking op transacties met betrekking tot <strong>de</strong>ze inrichtingen. Op <strong>de</strong><br />

amvb’s op grond <strong>van</strong> artikel 8.40 Wm wordt uitsluitend ingegaan voor zover daaraan<br />

aanknopingspunten kunnen wor<strong>de</strong>n ontleend voor een beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> artikel<br />

8.20 Wm.<br />

2


1.4 On<strong>de</strong>rzoeksvragen en on<strong>de</strong>rzoeksmetho<strong>de</strong>n<br />

De centrale vraagstelling is in het on<strong>de</strong>rzoek in vijf <strong>de</strong>elvragen gesplitst:<br />

1) Welke problemen en vragen leven in <strong>de</strong> praktijk <strong>van</strong> <strong>de</strong> advocatuur, het<br />

bedrijfsleven en <strong>de</strong> overheid met betrekking tot <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> Wmvergunningen?<br />

2) Wat zijn <strong>de</strong> gevolgen <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze transacties voor <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong>, indien<br />

wijzigingen optre<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> inrichting en/of zeggenschapsverhoudingen?<br />

3) In hoeverre is <strong>de</strong> huidige wettelijke regeling toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> gevolgen <strong>van</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> privaatrechtelijke transacties voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> Wmvergunningen?<br />

4) Bie<strong>de</strong>n <strong>de</strong> conclusies en aanbevelingen inzake <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> overgang<br />

<strong>van</strong> Wm-vergunningen voor <strong>de</strong> praktijk <strong>van</strong> overheid en bedrijfsleven voldoen<strong>de</strong><br />

aanknopingspunten bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> positie <strong>van</strong> Wm-vergunningen in het<br />

ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> privaatrechtelijke transacties?<br />

5) Is verbetering <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling in <strong>de</strong> Wm nodig, en zo ja, op welke wijze zou dat<br />

kunnen plaatsvin<strong>de</strong>n?<br />

Als uitgangspunt voor het on<strong>de</strong>rzoek is geïnventariseerd welke privaatrechtelijke transacties<br />

rele<strong>van</strong>t zijn voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. Deze inventarisatie is getoetst in een<br />

workshop die plaatsvond op 9 maart 2001. Aan <strong>de</strong> workshop werd, naast het on<strong>de</strong>rzoeksteam,<br />

<strong>de</strong>elgenomen door personen die werkzaam zijn in <strong>de</strong> advocatuur, bij adviesbureaus, in het<br />

bedrijfsleven en bij bestuursorganen. De lijst <strong>van</strong> <strong>de</strong>elnemers aan <strong>de</strong>ze workshop is als bijlage<br />

1 bij dit rapport gevoegd. Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> workshop is tevens nagegaan of in <strong>de</strong> praktijk<br />

problemen wor<strong>de</strong>n ervaren met <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> Wm-vergunningen, en zo ja, welke die<br />

problemen zijn.<br />

Vervolgens is theoretisch on<strong>de</strong>rzoek uitgevoerd naar <strong>de</strong> wetsgeschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong><br />

overgang <strong>van</strong> Wm-vergunningen, naar <strong>de</strong> specifieke regeling voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

ammoniakrechten op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> Interimwet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij, naar het<br />

vermogensrechtelijk karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning en <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen in het<br />

algemeen, en <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> IPPC-richtlijn. Daarnaast is <strong>de</strong> literatuur en jurispru<strong>de</strong>ntie<br />

over <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rwerpen in kaart gebracht. Om een beeld te krijgen hoe vergunningverleners<br />

zich op <strong>de</strong> hoogte stellen (of op <strong>de</strong> hoogte wor<strong>de</strong>n gesteld) <strong>van</strong> wie <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting is, is een beperkte telefonische enquête uitgevoerd. In <strong>de</strong>ze enquête is nagegaan of<br />

vergunningverleners een registratiesysteem <strong>van</strong> vergunninghou<strong>de</strong>rs aanhou<strong>de</strong>n en wanneer,<br />

op wiens initiatief en op welke wijze registratie plaatsvindt. In <strong>de</strong> enquête is aan<br />

vergunningverleners ook gevraagd naar <strong>de</strong> han<strong>de</strong>lwijze bij overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong>len <strong>van</strong> een<br />

on<strong>de</strong>rneming waardoor twee of meer inrichtingen ontstaan. Aanleiding daarvoor vorm<strong>de</strong> het<br />

feit dat tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> eerste workshop met name over <strong>de</strong>ze kwestie vragen waren gerezen. Een<br />

lijst met <strong>de</strong> tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> telefonische enquête aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> vragen is opgenomen als<br />

bijlage 2 bij het rapport, een lijst <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten als bijlage 3. De bevindingen uit <strong>de</strong><br />

telefonische enquête en <strong>de</strong> informatie verkregen uit <strong>de</strong> workshop zijn verwerkt in dit rapport.<br />

De conclusies en aanbevelingen uit het concept-eindrapport zijn tij<strong>de</strong>ns een workshop op 11<br />

oktober 2001 besproken met <strong>de</strong> personen die ook <strong>de</strong>elnamen aan <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>re workshop.<br />

1.5 Opbouw <strong>van</strong> het rapport<br />

Voordat we ingaan op <strong>de</strong> regeling in artikel 8.20 Wm, komt in hoofdstuk 2 in zijn<br />

algemeenheid <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen en an<strong>de</strong>re publiekrechtelijke<br />

3


echten aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. In hoofdstuk 3 wordt <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> Wmvergunningen<br />

besproken. Daarbij wordt ingegaan op <strong>de</strong> hoofdregel <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

rechtswege, het begrip ‘drijver’, <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> IPPC-richtlijn, het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

melding <strong>van</strong> een overgang en <strong>de</strong> uitzon<strong>de</strong>ringen op <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> rechtswege. Ten slotte<br />

wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het systeem <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare ammoniakrechten<br />

en <strong>de</strong> relatie <strong>van</strong> dit systeem tot <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. In hoofdstuk 4 wordt<br />

ingegaan op persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen in <strong>de</strong> vergunningverlening, die zich binnen het<br />

ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het wettelijk systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm hebben ontwikkeld. Daarnaast wordt in dit<br />

hoofdstuk stilgestaan bij het wetsvoorstel voor <strong>de</strong> Wet bevor<strong>de</strong>ring integriteitsbeoor<strong>de</strong>lingen<br />

door het openbaar bestuur (Bibob). In hoofdstuk 5 komen vervolgens <strong>de</strong> instrumenten aan <strong>de</strong><br />

or<strong>de</strong> die door het bestuur kunnen wor<strong>de</strong>n gehanteerd om <strong>de</strong> vergunning aan te passen indien<br />

<strong>de</strong> inrichting overgaat naar een nieuwe exploitant. Hoofdstuk 6 gaat over <strong>de</strong> gevolgen die<br />

privaatrechtelijke transacties kunnen hebben voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> inrichtingen en<br />

dientengevolge voor <strong>de</strong> (overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong>) Wm-vergunning. In hoofdstuk 7 is een<br />

samenvatting opgenomen <strong>van</strong> <strong>de</strong> belangrijkste bevindingen en zijn conclusies en<br />

aanbevelingen geformuleerd. In dat hoofdstuk wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksvragen 2 tot en met 5<br />

beantwoord. De inventarisatie <strong>van</strong> praktijkervaringen waar on<strong>de</strong>rzoeksvraag 1 op ziet, komt<br />

op diverse plaatsen in het rapport aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>.<br />

4


2 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> vergunningen in het algemeen<br />

2.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen. Het<br />

systeem <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning komt aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> in hoofdstuk 3. Daar zal<br />

tevens wor<strong>de</strong>n toegelicht hoe dit systeem zich verhoudt tot <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen in<br />

het algemeen.<br />

In het bestuursrecht werd, in <strong>de</strong> eerste plaats door <strong>de</strong> wetgever, maar ook in <strong>de</strong><br />

literatuur, tot voor kort weinig aandacht besteed aan <strong>de</strong> vraag of een vergunning kan wor<strong>de</strong>n<br />

overgedragen of op een an<strong>de</strong>re manier kan overgaan, zoals bijvoorbeeld in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong><br />

erfopvolging. Pas sinds een aantal jaren is sprake <strong>van</strong> een steeds dui<strong>de</strong>lijker wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

belangstelling voor het on<strong>de</strong>rwerp. Dit wordt vooral veroorzaakt door het feit dat <strong>de</strong> overheid<br />

aan het instrument verhan<strong>de</strong>lbare rechten een meer prominente plaats is gaan toekennen in<br />

het (milieu)beleid. In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> operatie Marktwerking, <strong>de</strong>regulering en<br />

wetgevingskwaliteit (hierna ver<strong>de</strong>r: MDW) is een project gewijd aan het on<strong>de</strong>rwerp<br />

verhan<strong>de</strong>lbare rechten en zijn twee rapporten verschenen. 2 Voor <strong>de</strong> juridische aspecten <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

overdraagbaarheid <strong>van</strong> publiekrechtelijke vergunningen en an<strong>de</strong>re rechten is het eerste<br />

rapport <strong>van</strong> belang. De MDW-werkgroep zoekt het antwoord op <strong>de</strong> vraag of het mogelijk is<br />

een bepaal<strong>de</strong> vergunning over te dragen primair in het privaatrecht. De kernvraag is dan wat<br />

<strong>de</strong> positie is <strong>van</strong> een vergunning binnen het privaatrecht. Hieraan beste<strong>de</strong>n we aandacht in<br />

paragraaf 2.2 en 2.3. An<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> MDW-werkgroep betogen Van Buuren en Knijff dat <strong>de</strong><br />

vraag of een vergunning voor een an<strong>de</strong>r kan gaan gel<strong>de</strong>n niet noodzakelijkerwijs <strong>van</strong>uit het<br />

privaatrecht dient te wor<strong>de</strong>n beantwoord, maar dat het bestuursrecht voldoen<strong>de</strong><br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n biedt om een vergunning te laten overgaan. 3 We gaan hier in paragraaf 2.4<br />

na<strong>de</strong>r op in.<br />

2.2 De vergunning als vermogensrecht<br />

In <strong>de</strong> eerste plaats moet wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld of een vergunning een vermogensrecht is. In<br />

artikel 3:6 BW is het begrip vermogensrecht als volgt omschreven:<br />

Rechten die, hetzij afzon<strong>de</strong>rlijk hetzij tezamen met een an<strong>de</strong>r recht, overdraagbaar zijn,<br />

of ertoe strekken <strong>de</strong> rechthebben<strong>de</strong> stoffelijk voor<strong>de</strong>el te verschaffen, ofwel verkregen<br />

zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voor<strong>de</strong>el, zijn<br />

vermogensrechten.<br />

Dit artikel stelt dus twee alternatieve vereisten om <strong>van</strong> een vermogensrecht te kunnen<br />

spreken. Ofwel het recht is overdraagbaar, ofwel het recht strekt tot stoffelijk voor<strong>de</strong>el of stelt<br />

dit voor<strong>de</strong>el in het vooruitzicht. In <strong>de</strong> literatuur wordt in het algemeen aangenomen dat<br />

publiekrechtelijke vergunningen veelal als vermogensrechten in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel 3:6 BW<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd. 4 Dit is naar onze mening juist, omdat reeds <strong>van</strong> een<br />

2 Verhan<strong>de</strong>lbare rechten. Rapport <strong>van</strong> <strong>de</strong> MDW werkgroep verhan<strong>de</strong>lbare rechten, Den Haag 1999, en<br />

Verhan<strong>de</strong>lbare rechten. Fase II. Ingrijpen of compenseren?, Rapport <strong>van</strong> <strong>de</strong> MDW werkgroep<br />

verhan<strong>de</strong>lbare rechten, Den Haag 2000.<br />

3 P.J.J. <strong>van</strong> Buuren en C.L. Knijff, ‘<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> vergunningen’, in: De notaris en/in het bestuursrecht,<br />

preadviezen voor <strong>de</strong> Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, Lelystad/Den Haag 2001.<br />

4 Zie hiervoor o.a. H.J. Snij<strong>de</strong>rs/E.B. Rank – Berenschot, Goe<strong>de</strong>renrecht, twee<strong>de</strong> druk, 1996, p. 23, C.<br />

Asser, F.H.J. Mijnssen en P. <strong>de</strong> Haan, Mr. C. Asser’s Handleiding tot beoefening <strong>van</strong> het Ne<strong>de</strong>rlands<br />

burgerlijk recht. Zakenrecht. Deel I, Algemeen goe<strong>de</strong>renrecht, Asser serie 3, Zwolle 1992, p. 5, T.A.<br />

5


vermogensrecht kan wor<strong>de</strong>n gesproken als een recht een bepaal<strong>de</strong> vermogenswaar<strong>de</strong> (veelal<br />

een geldwaar<strong>de</strong>) vertegenwoordigt. In het algemeen kan wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat<br />

vergunningen een zekere vermogenswaar<strong>de</strong> vertegenwoordigen, aangezien het alleen met<br />

<strong>de</strong>ze vergunningen toegestaan is bepaal<strong>de</strong> activiteiten uit te oefenen. De kwalificatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning als vermogensrecht staat los <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag naar <strong>de</strong> overdraagbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning. Op dit laatste punt wordt hierna ingegaan.<br />

2.3 Overdracht <strong>van</strong> een vergunning volgens artikel 3:83 BW<br />

De volgen<strong>de</strong> vraag die rijst is of een vergunning volgens het privaatrecht kan wor<strong>de</strong>n<br />

overgedragen. De vereisten voor overdracht staan in artikel 3:84 BW. Logischerwijs moet<br />

hieraan voorafgaand <strong>de</strong> vraag wor<strong>de</strong>n beantwoord of goe<strong>de</strong>ren, en meer in het bijzon<strong>de</strong>r<br />

vermogensrechten, overdraagbaar zijn. Dit is geregeld in artikel 3:83 BW.<br />

6<br />

Art. 3:83 BW luidt:<br />

1. Eigendom, beperkte rechten en vor<strong>de</strong>ringsrechten zijn overdraagbaar, tenzij <strong>de</strong> wet<br />

of <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> het recht zich tegen een overdracht verzet.<br />

2. De overdraagbaarheid <strong>van</strong> vor<strong>de</strong>ringsrechten kan ook door een beding tussen<br />

schul<strong>de</strong>iser en schul<strong>de</strong>naar wor<strong>de</strong>n uitgesloten.<br />

3. Alle an<strong>de</strong>re rechten zijn slechts overdraagbaar, wanneer <strong>de</strong> wet dit bepaalt.<br />

Overdracht is één <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijzen <strong>van</strong> verkrijging on<strong>de</strong>r bijzon<strong>de</strong>re titel. Dit blijkt uit artikel<br />

3:80 BW waarin <strong>de</strong> verkrijging on<strong>de</strong>r algemene of bijzon<strong>de</strong>re titel wordt geregeld. Bij <strong>de</strong><br />

verkrijging on<strong>de</strong>r algemene titel zet <strong>de</strong> verkrijger <strong>de</strong> rechtspositie <strong>van</strong> zijn voorganger voort.<br />

De opvolging in diens gehele vermogen of een evenredig <strong>de</strong>el daar<strong>van</strong> voltrekt zich op grond<br />

<strong>van</strong> een wettelijk voorschrift zon<strong>de</strong>r dat daartoe een bijzon<strong>de</strong>re rechtshan<strong>de</strong>ling nodig is. De<br />

wet noemt limitatief drie gevallen <strong>van</strong> rechtsopvolging on<strong>de</strong>r algemene titel: a) erfopvolging,<br />

b) boe<strong>de</strong>lmenging, en c) fusie als bedoeld in artikel 2:308 BW en splitsing als bedoeld in<br />

2:344a BW. Elke verkrijging die niet on<strong>de</strong>r algemene titel plaats vindt, is er een on<strong>de</strong>r<br />

bijzon<strong>de</strong>re titel. De verkrijger treedt in een nieuwe, eigen rechtspositie ten aanzien <strong>van</strong> één of<br />

meer verkregen goe<strong>de</strong>ren. Men verkrijgt goe<strong>de</strong>ren on<strong>de</strong>r bijzon<strong>de</strong>re titel door overdracht,<br />

verjaring en door onteigening en bijvoorbeeld natrekking, vermenging, zaaksvorming<br />

etcetera.<br />

Voor <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> een vergunning is het rele<strong>van</strong>t te on<strong>de</strong>rzoeken op welke wijze dit<br />

publiekrechtelijk vermogensrecht on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> artikel 3:83 BW valt. Indien een<br />

vergunning on<strong>de</strong>r het begrip eigendom, beperkt recht of vor<strong>de</strong>ringsrecht valt, dan is een<br />

vergunning in beginsel overdraagbaar, tenzij <strong>de</strong> wet of <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> het recht zich tegen een<br />

overdracht zou verzetten (lid 1). Een vergunning kan niet als een eigendomsrecht wor<strong>de</strong>n<br />

aangemerkt. Op grond <strong>van</strong> artikel 5:1 BW is eigendom alleen op zaken mogelijk. Zaken zijn,<br />

aldus artikel 3:2 BW, voor menselijk beheersing vatbare stoffelijke objecten. Een vergunning<br />

kan evenmin als een beperkt recht wor<strong>de</strong>n aangemerkt. Een beperkt recht is volgens <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>finitie <strong>van</strong> artikel 3:8 BW een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk<br />

met het beperkte recht is bezwaard. Beperkte rechten zijn dus <strong>van</strong> het moe<strong>de</strong>rrecht<br />

afgesplitste rechten die hetzij bij ie<strong>de</strong>r overdraagbaar vermogensrecht kunnen voorkomen,<br />

bijvoorbeeld vruchtgebruik en pandrecht, hetzij alleen bij rechten op bijzon<strong>de</strong>re voorwerpen,<br />

bijvoorbeeld erfdienstbaarheid en erfpacht bij het eigendomsrecht op onroerend goed of een<br />

<strong>van</strong> Kampen, ‘De han<strong>de</strong>l en wan<strong>de</strong>l binnen het publiekrecht. Verhan<strong>de</strong>lbaarheid <strong>van</strong> publiekrechtelijke<br />

rechten’, NJB 2001, p. 342-343.


licentie bij het octrooirecht. De beperkte rechten zijn limitatief in <strong>de</strong> wet geregeld; voor zover<br />

zij op alle goe<strong>de</strong>ren kunnen rusten in Boek 3 en voor zover zij slechts op <strong>de</strong> eigendom <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

zaak betrekking hebben in Boek 5. Ten slotte kan een vergunning evenmin als een<br />

vor<strong>de</strong>ringsrecht wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd. Met het begrip vor<strong>de</strong>ringsrecht duidt men aan het<br />

materiële recht <strong>van</strong> <strong>de</strong> schul<strong>de</strong>iser, te weten zijn aanspraak op een door een bepaal<strong>de</strong><br />

schul<strong>de</strong>naar te verrichten prestatie. 5 Uit het bovenstaan<strong>de</strong> volgt dat een Wm-vergunning niet<br />

valt on<strong>de</strong>r lid 1 <strong>van</strong> artikel 3:83 BW.<br />

Dit betekent dat <strong>de</strong> Wm-vergunning valt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ‘an<strong>de</strong>re rechten’ als bedoeld in lid 3<br />

<strong>van</strong> artikel 3:83 BW. Op grond <strong>van</strong> dit artikellid zijn alle an<strong>de</strong>re rechten dan <strong>de</strong> in het eerste<br />

lid genoem<strong>de</strong> slechts overdraagbaar indien <strong>de</strong> wet dit bepaalt. Met ‘wet’ in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel<br />

3:83 lid 3 wordt evenals in lid 1 <strong>de</strong> formele wet bedoeld. De vraag rijst of op grond <strong>van</strong> dit<br />

artikellid kan wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat <strong>de</strong> Wm-vergunning overdraagbaar is. Opgemerkt<br />

wordt dat <strong>de</strong> meningen verschillen over <strong>de</strong> vraag hoe lid 3 moet wor<strong>de</strong>n uitgelegd. De Hoge<br />

Raad heeft in het arrest Dircks/Dircks 6 overwogen dat in dat geval “<strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning meebrengt dat <strong>de</strong> privaatrechtelijke verhoudingen aan <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> <strong>van</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r beslissend zijn voor <strong>de</strong> vraag aan wie <strong>de</strong> vergunning toekomt. Immers in<br />

een <strong>de</strong>rgelijk geval past het in het stelsel <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet om aan te nemen dat het recht tot<br />

gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning als gevolg <strong>van</strong> inbreng in een vennootschap (…) op een an<strong>de</strong>r kan<br />

overgaan”. Uit <strong>de</strong>ze uitspraak is door <strong>de</strong> MDW-werkgroep afgeleid dat artikel 3:83 lid 3 BW<br />

zo moet wor<strong>de</strong>n uitgelegd dat wanneer een wet niet expliciet in <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong><br />

overdracht heeft voorzien, het voldoen<strong>de</strong> is dat <strong>de</strong> overdraagbaarheid past in het stelsel <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> wet. 7 Om te kunnen bepalen of het stelsel <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet overdracht mogelijk maakt, moet met<br />

name naar <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning wor<strong>de</strong>n gekeken. 8<br />

Het hanteren <strong>van</strong> het criterium <strong>van</strong> <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> een vergunning om te beoor<strong>de</strong>len of<br />

een vergunning ook kan gel<strong>de</strong>n voor een an<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> oorspronkelijke vergunninghou<strong>de</strong>r, is<br />

afkomstig uit <strong>de</strong> bestuursrechtelijke literatuur. Daar wordt on<strong>de</strong>rscheid gemaakt tussen<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n en zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen. 9 Zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen zijn<br />

vergunningen waarin een bepaal<strong>de</strong> zaak centraal staat en voor <strong>de</strong> verlening waar<strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager niet rele<strong>van</strong>t is. Bij verlening <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen<br />

speelt <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager wel een rol. In het algemeen wordt aangenomen dat<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen wel kunnen overgaan en persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen niet.<br />

Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: met een op grond <strong>van</strong> zijn aard overdraagbare vergunning bedoelt <strong>de</strong><br />

5 Zie Asser-Hartkamp, Verbintenissenrecht, De verbintenis in het algemeen, elf<strong>de</strong> druk, Deventer 2000,<br />

p. 24.<br />

6 HR 16 mei 1997, NJ 1998, 238<br />

7 Wij zijn overigens <strong>van</strong> oor<strong>de</strong>el dat aan <strong>de</strong> uitspraak <strong>van</strong> <strong>de</strong> Hoge Raad niet meer waar<strong>de</strong> moet wor<strong>de</strong>n<br />

gehecht, dan dat <strong>de</strong> Hoge Raad voor <strong>de</strong>ze casus een oplossing heeft willen geven. Opvallend is dat <strong>de</strong><br />

Hoge Raad in rechtsoverweging 3.4.1 spreekt over een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze aard (en dus niet spreekt <strong>van</strong><br />

een overdracht), waarna <strong>de</strong> Hoge Raad vervolgt met <strong>de</strong> opmerking dat <strong>de</strong> regel die thans in artikel 3:83<br />

lid 3 BW staat aan <strong>de</strong>ze overgang niet in <strong>de</strong> weg staat. Of <strong>de</strong> Hoge Raad hiermee in zijn algemeenheid<br />

doelt op overdracht in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel 3:83 lid 3 BW is naar onze mening minst genomen onzeker.<br />

8 Overigens gaan <strong>de</strong> opstellers <strong>van</strong> het MDW-rapport nog ver<strong>de</strong>r. Volgens <strong>de</strong> MDW-werkgroep zou het<br />

uitgangspunt moeten zijn dat vergunningen in beginsel overdraagbaar zijn, tenzij <strong>de</strong> wet zich daartegen<br />

verzet. Of an<strong>de</strong>rs gezegd, voor alle vermogensrechten zou <strong>de</strong> regel <strong>van</strong> artikel 3:83 lid 1 BW moeten<br />

gel<strong>de</strong>n. De aanbeveling <strong>van</strong> <strong>de</strong> werkgroep om <strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een wijziging <strong>van</strong> artikel 3:83 BW<br />

in die zin te on<strong>de</strong>rzoeken is door het kabinet overgenomen.<br />

9 Er wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> literatuur verschillen<strong>de</strong> termen gehanteerd. Zo wordt ook gesproken <strong>van</strong> persoonlijke<br />

versus zakelijke vergunningen en <strong>van</strong> persoonsgerichte versus zaaksgerichte vergunningen, waarbij <strong>de</strong><br />

persoonsgerichte vergunningen wel of geen zakelijke werking kunnen hebben. Ook wordt wel alleen<br />

<strong>van</strong> een vergunning met zakelijke werking gesproken. Met een zaaksgebon<strong>de</strong>n of zakelijke vergunning<br />

wordt hetzelf<strong>de</strong> bedoeld als met een (persoonsgerichte) vergunning met zakelijke werking. Wij zullen<br />

spreken <strong>van</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n en persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen.<br />

7


MDW-werkgroep een zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning. Met <strong>de</strong> door <strong>de</strong> werkgroep voorgestane<br />

ruime uitleg <strong>van</strong> artikel 3:83 lid 3 BW zou het dus in beginsel mogelijk zijn om een<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning, ten aanzien waar<strong>van</strong> in <strong>de</strong> wet op grond waar<strong>van</strong> die vergunning<br />

is verleend niets is bepaald omtrent <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht, over te dragen. Behalve<br />

<strong>de</strong> opstellers <strong>van</strong> het MDW-rapport, kiezen ook <strong>de</strong> auteurs Van Engelen en Van Kampen<br />

voor een primair privaatrechtelijke bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> problematiek <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

publiekrechtelijke rechten. 10<br />

2.4 Bestuursrechtelijke overgang: <strong>de</strong> wijziging tenaamstelling<br />

Een an<strong>de</strong>re bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> problematiek is te vin<strong>de</strong>n bij Van Buuren en Knijff. 11 Naar hun<br />

mening is een ruime uitleg <strong>van</strong> artikel 3:83 lid 3 BW op grond <strong>van</strong> het gel<strong>de</strong>nd recht niet<br />

ver<strong>de</strong>digbaar. Artikel 3:83 lid 3 dient volgens hen naar <strong>de</strong> letter te wor<strong>de</strong>n uitgelegd: een<br />

vergunning is alleen dan overdraagbaar indien <strong>de</strong> wet op grond waar<strong>van</strong> die vergunning<br />

wordt verleend overdracht uitdrukkelijk mogelijk maakt. 12 Er zijn wetten waarin dat is<br />

bepaald, 13 maar in het overgrote <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> bestuursrechtelijke wetten is niets geregeld<br />

omtrent <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht. In al <strong>de</strong>ze gevallen zijn <strong>de</strong> vergunningen naar<br />

privaatrecht niet overdraagbaar. Dit levert evenwel geen probleem op, zo betogen Van<br />

Buuren en Knijff, gelet op het feit dat het bestuursrecht een eigen mogelijkheid voor <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> vergunningen kent in <strong>de</strong> figuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling. Dit<br />

houdt in dat het bestuursorgaan dat bevoegd is tot verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning, op verzoek<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r, diens rechtsopvolger of bei<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> tenaamstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning wijzigt, of korter gezegd, <strong>de</strong> vergunning overschrijft op naam <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

rechtsopvolger. De wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling moet niet wor<strong>de</strong>n gezien als verlening<br />

<strong>van</strong> een nieuwe vergunning. Een algemene regeling <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze figuur ontbreekt; soms bevat<br />

een wet regels die <strong>de</strong> wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling uitdrukkelijk mogelijk maken. 14 Maar<br />

ook wanneer een <strong>de</strong>rgelijke regeling ontbreekt is een overgang <strong>van</strong> een vergunning mid<strong>de</strong>ls<br />

wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling in beginsel mogelijk. Ook in dit verband is het on<strong>de</strong>rscheid<br />

tussen persoonsgebon<strong>de</strong>n en zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen <strong>van</strong> belang. Het zal dui<strong>de</strong>lijk zijn<br />

dat persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen niet vatbaar zijn voor een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

tenaamstelling en zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen in beginsel wel. In beginsel, omdat, zo geven<br />

Van Buuren en Knijff aan, in een aantal gevallen een naar haar aard zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning door <strong>de</strong> wetgever uitdrukkelijk persoonlijk is gemaakt en daardoor niet (meer)<br />

voor overgang vatbaar. Op het aspect <strong>van</strong> het persoonlijk maken <strong>van</strong> een zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning komen we nog terug.<br />

Tot slot zij er op gewezen dat volgens Van Buuren en Knijff het verschil tussen<br />

overdracht naar privaatrecht en overgang volgens <strong>de</strong> bestuursrechtelijke wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

10 D.C.J.A. <strong>van</strong> Engelen, ‘Overdraagbaarheid <strong>van</strong> ‘alle rechten’. Wetswijziging mogelijk in aantocht?!’,<br />

NJB 2001, p. 333-338, en T.A. <strong>van</strong> Kampen, ‘De han<strong>de</strong>l en wan<strong>de</strong>l binnen het publiekrecht.<br />

Verhan<strong>de</strong>lbaarheid <strong>van</strong> publiekrechtelijke rechten.’, NJB 2001, p. 339-345.<br />

11 Zie noot 3.<br />

12 Dit is overigens ook <strong>de</strong> mening <strong>van</strong> Van Engelen. In tegenstelling tot Van Buuren en Knijff meent hij<br />

dat artikel 3:83 lid 3 BW in <strong>de</strong>ze betekenis <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen ten<br />

aanzien waar<strong>van</strong> <strong>de</strong> wetgever niets heeft geregeld, belemmert. Daarom pleit hij, evenals <strong>de</strong> MDWwerkgroep,<br />

voor een verruiming <strong>van</strong> artikel 3:83 BW.<br />

13 Zie bijvoorbeeld artikel 17 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet herstructurering veehou<strong>de</strong>rij voor <strong>de</strong> overdraagbaarheid <strong>van</strong><br />

varkensrechten en artikel 3.8 lid 1 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Telecommunicatiewet voor <strong>de</strong> telecommunicatievergunning.<br />

14 Bijvoorbeeld artikel 8 lid 2, on<strong>de</strong>r g, <strong>van</strong> <strong>de</strong> Woningwet, waarin <strong>de</strong> gemeentelijke wetgever is<br />

opgedragen regels vast te stellen omtrent <strong>de</strong> overdraagbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bouwvergunning. In <strong>de</strong> Mo<strong>de</strong>lbouwveror<strong>de</strong>ning<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> VNG is in artikel 10.3 een wijziging tenaamstelling geregeld.<br />

8


tenaamstelling betrekkelijk is. Voor een rechtsgeldige overdracht zijn weliswaar <strong>de</strong><br />

rechtshan<strong>de</strong>lingen <strong>van</strong> partijen bepalend, maar we zien dat in <strong>de</strong> bestuursrechtelijke wetten<br />

die <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht uitdrukkelijk hebben geregeld toch steeds een beslissen<strong>de</strong><br />

rol, in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> toestemming of registratie, voor het bestuursorgaan is weggelegd. Zo<br />

volgt uit <strong>de</strong> Wet verplaatsing mestproductie dat pas aanspraak op het reeds overgedragen<br />

mestproductierecht ontstaat, nadat <strong>de</strong> verplichte melding <strong>van</strong> <strong>de</strong> overdracht door <strong>de</strong> overheid<br />

is geregistreerd. In het geval <strong>van</strong> een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling kunnen <strong>de</strong> partijen niet<br />

zelf <strong>de</strong> overgang bewerkstelligen, maar kunnen zij wel zelf afspraken maken over het doen<br />

<strong>van</strong> een aanvraag daartoe. 15<br />

2.5 Bevindingen<br />

De mogelijkheid <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen wordt in <strong>de</strong> literatuur op twee manieren<br />

bena<strong>de</strong>rd. De ene bena<strong>de</strong>ring stelt het privaatrecht, met name <strong>de</strong> privaatrechtelijke<br />

overdracht, voorop. Bepalend voor <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht is dan hoe – ruim of eng<br />

– men artikel 3:83 lid 3 BW meent te kunnen uitleggen. De an<strong>de</strong>re bena<strong>de</strong>ring ziet een<br />

grotere rol voor het bestuursrecht, door er<strong>van</strong> uit te gaan dat <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> niet<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen altijd kan wor<strong>de</strong>n bewerkstelligd door een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

tenaamstelling, ook wanneer wettelijke bepalingen zwijgen omtrent <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong><br />

overdracht of overgang. Een enge uitleg <strong>van</strong> artikel 3:83 lid 3 BW staat volgens <strong>de</strong>ze<br />

bena<strong>de</strong>ring dus niet in <strong>de</strong> weg aan <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een vergunning. We hebben aangegeven<br />

dat voor sommige vergunningen <strong>de</strong> overdracht naar privaatrecht uitdrukkelijk mogelijk is<br />

gemaakt en dat in een aantal wetten <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> wijziging tenaamstelling is<br />

geregeld. Dan zijn er nog wetten waarin <strong>de</strong> overdraagbaarheid is uitgesloten. 16 In verreweg <strong>de</strong><br />

meeste wetten is echter niets geregeld omtrent <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang. In het volgen<strong>de</strong><br />

hoofdstuk zal blijken dat <strong>de</strong> regeling voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning een aparte<br />

plaats inneemt binnen hetgeen hierboven is uiteengezet. In paragraaf 3.2.2 wordt hieraan<br />

bijzon<strong>de</strong>re aandacht besteed.<br />

15 Uit het BW vloeien nog wel een paar rele<strong>van</strong>te verschillen voort. Zo kunnen zekerheidsrechten als<br />

pand en genotsrechten als vruchtgebruik alleen wor<strong>de</strong>n gevestigd op vergunningen die overdraagbaar<br />

zijn (gemaakt), en gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze vergunningen <strong>de</strong> vereisten <strong>van</strong> artikel 3:84 BW.<br />

16 Zie bijvoorbeeld artikel 7 lid 1 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet personenvervoer 2000.<br />

9


3 De Wm-regeling voor overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning<br />

3.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk komt in <strong>de</strong> eerste plaats <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Daarbij wordt allereerst ingegaan op <strong>de</strong> hoofdregel: <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

rechtswege. In dat ka<strong>de</strong>r bespreken we achtereenvolgens artikel 8.20 lid 1 Wm, het begrip<br />

‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’, en <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> IPPC-richtlijn. Daarna gaan we in op<br />

<strong>de</strong> vraag of uit <strong>de</strong> Wm een plicht tot melding of kennisgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang aan het<br />

bevoegd gezag volgt. Vervolgens gaan we kort in op artikel 8.20 lid 2 Wm, dat voorziet in <strong>de</strong><br />

mogelijkheid tot het maken <strong>van</strong> een uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> rechtswege. Van <strong>de</strong>ze<br />

mogelijkheid is tot op he<strong>de</strong>n geen gebruik gemaakt. Na bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong><br />

artikel 8.20 Wm, zal wor<strong>de</strong>n ingegaan op het sal<strong>de</strong>ringssysteem <strong>van</strong> artikel 8 lid 4 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav<br />

en <strong>de</strong> verhan<strong>de</strong>lbaarheid <strong>van</strong> ammoniakrechten die daaruit voortvloeit. Daarbij komt aan <strong>de</strong><br />

or<strong>de</strong> hoe dit systeem <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> aan <strong>de</strong> Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n ammoniakrechten<br />

zich verhoudt tot artikel 8.20 Wm.<br />

3.2 De hoofdregel: overgang <strong>van</strong> rechtswege<br />

3.2.1 Inhoud en betekenis <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm<br />

Artikel 8.20 lid 1 Wm bepaalt:<br />

Een voor een inrichting verleen<strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting<br />

drijft. Deze draagt ervoor zorg dat <strong>de</strong> aan <strong>de</strong> vergunning verbon<strong>de</strong>n voorschriften<br />

wor<strong>de</strong>n nageleefd.<br />

Uit het feit dat in het eerste lid <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm is bepaald dat <strong>de</strong> Wm-vergunning wordt<br />

verleend voor een inrichting en dat <strong>de</strong>ze geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft, volgt dat<br />

<strong>de</strong> vergunning zaaksgebon<strong>de</strong>n is. De vergunning is <strong>de</strong>rhalve gebon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> inrichting; <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager speelt in beginsel geen rol bij <strong>de</strong> beslissing op <strong>de</strong><br />

vergunningaanvraag. Uit met name <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> gecursiveer<strong>de</strong> zinsne<strong>de</strong> volgt dat <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

niet met <strong>de</strong> eigendom, maar met het gebruik (het ‘drijven’) <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting is<br />

verbon<strong>de</strong>n. De inhoud <strong>van</strong> het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’ en <strong>de</strong> betekenis daar<strong>van</strong><br />

voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning komt hierna (paragraaf 3.3) aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Tot slot is <strong>van</strong><br />

belang – dit volgt evenwel niet uit artikel 8.20 lid 1 Wm, maar uit <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> het begrip<br />

inrichting – dat <strong>de</strong> vergunning gebon<strong>de</strong>n is aan een bepaal<strong>de</strong> locatie, namelijk die waar <strong>de</strong><br />

inrichting zich bevindt. Als <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft zijn activiteiten el<strong>de</strong>rs gaat<br />

uitoefenen, kan <strong>de</strong> vergunning niet wor<strong>de</strong>n meegenomen naar <strong>de</strong> nieuwe locatie, ook niet als<br />

partijen dat zijn overeengekomen. 17 Aan het bij overeenkomst afwijken <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1<br />

Wm beste<strong>de</strong>n we in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf aandacht. De locatiegebon<strong>de</strong>nheid houdt tevens in<br />

dat <strong>de</strong> vergunning (in beginsel) niet los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kan wor<strong>de</strong>n verhan<strong>de</strong>ld. We zeggen<br />

‘in beginsel’, omdat uit het in <strong>de</strong> Interimwet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij neergeleg<strong>de</strong><br />

sal<strong>de</strong>ringssysteem voortvloeit dat ammoniakrechten, die <strong>de</strong>el uitmaken <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wmvergunning,<br />

wel apart kunnen wor<strong>de</strong>n verhan<strong>de</strong>ld. Op <strong>de</strong> vraag hoe dit zich verhoudt tot het<br />

inrichtingsgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning wordt in paragraaf 3.7 ingegaan.<br />

Zoals gezegd, wordt in <strong>de</strong> bestuursrechtelijke literatuur aangenomen dat zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunningen (in beginsel) kunnen overgaan op een rechtsopvolger. Uit <strong>de</strong> parlementaire<br />

17 Vz ABRvS 13 april 2000, AB 2000, 241 m.nt. C.L. Knijff; JM 2000, 80 m.nt. Zigenhorn.<br />

11


geschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm blijkt dat <strong>de</strong> wetgever voor <strong>de</strong> Wm-vergunning ook in die<br />

mogelijkheid heeft willen voorzien.<br />

12<br />

Zo staat in <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> toelichting:<br />

“In het voorgestel<strong>de</strong> eerste lid <strong>van</strong> artikel 25 is verwoord dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor<br />

een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft is<br />

hou<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Dit kunnen <strong>de</strong> rechtsopvolgers zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong><br />

vergunning is verleend, maar on<strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n ook personen die met diegene een<br />

privaatrechtelijke relatie hebben. Dit impliceert niet alleen een recht om <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning gebruik te maken, maar ook een plicht ervoor zorg te dragen dat <strong>de</strong> aan <strong>de</strong><br />

vergunning verbon<strong>de</strong>n voorschriften wor<strong>de</strong>n nageleefd.” 18<br />

En in <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> antwoord:<br />

“Het automatisch overgaan <strong>van</strong> vergunningen met <strong>de</strong> inrichting waarvoor zij zijn<br />

verleend, is uitgangspunt <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige vergunningstelsels. Er is geen re<strong>de</strong>n op dat punt<br />

nu een an<strong>de</strong>re koers te gaan varen (…).” 19<br />

Bevindingen<br />

De hoofdregel is dus dat <strong>de</strong> Wm-vergunning <strong>van</strong> rechtswege overgaat op een rechtsopvolger<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r. Dit is door <strong>de</strong> wetgever geregeld door in artikel 8.20 lid 1 Wm te<br />

bepalen dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Daarmee is <strong>de</strong><br />

vergunning verbon<strong>de</strong>n aan het recht tot gebruik of exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting, dat berust bij<br />

<strong>de</strong> persoon of personen die <strong>de</strong> hoedanigheid <strong>van</strong> ‘drijver’ heeft of hebben. De uitleg <strong>van</strong> dit<br />

begrip is dus <strong>van</strong> belang om te bepalen in welke gevallen een vergunning overgaat. Hierop<br />

gaan we in paragraaf 3.3 in.<br />

3.2.2 Verhouding tot <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen in het algemeen<br />

De hoofdregel voor <strong>de</strong> mogelijkheid en wijze <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning is<br />

neergelegd in artikel 8.20 lid 1 Wm en houdt in dat <strong>de</strong> Wm-vergunning <strong>van</strong> rechtswege<br />

overgaat op een rechtsopvolger die <strong>de</strong> inrichting exploiteert (drijft). Voor <strong>de</strong>ze overgang is<br />

geen han<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r en/of diens rechtsopvolger nodig, noch een<br />

(rechts)han<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het bevoegd gezag. Daarmee neemt <strong>de</strong> regeling voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> Wm-vergunning een aparte plaats in binnen <strong>de</strong> in hoofdstuk 2 uiteengezette beschouwing<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen in het algemeen. In artikel 8.20 lid 1 Wm is niet<br />

uitdrukkelijk bepaald dat <strong>de</strong> vergunning overdraagbaar is. Volgens <strong>de</strong> enge uitleg <strong>van</strong> artikel<br />

3:83 lid 3 BW (een vergunning is alleen overdraagbaar als <strong>de</strong> wet dat uitdrukkelijk bepaalt)<br />

kan <strong>de</strong> Wm-vergunning dan ook niet privaatrechtelijk wor<strong>de</strong>n overgedragen. Dit levert<br />

evenwel geen probleem op in <strong>de</strong> praktijk, omdat <strong>de</strong> Wm-vergunning volgens artikel 8.20 lid 1<br />

Wm geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling is<br />

daardoor voor het bewerkstelligen <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang niet nodig. Volgens <strong>de</strong> ruime uitleg <strong>van</strong><br />

artikel 3:83 lid 3 BW (een vergunning is ook overdraagbaar wanneer dat uit het stelsel <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

wet volgt) zou <strong>de</strong> Wm-vergunning wel privaatrechtelijk overdraagbaar zijn (tezamen met <strong>de</strong><br />

inrichting). De regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm maakt echter <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong><br />

privaatrechtelijke overdracht overbodig.<br />

18 TK 1988-1989, 21 087, nr. 3, p. 82. Artikel 25 is nu artikel 8.20 Wm.<br />

19 TK 1889-1990, 21 087, nr. 6, p. 68. De verwijzing naar <strong>de</strong> huidige vergunningstelsels slaat op <strong>de</strong><br />

Hin<strong>de</strong>rwet en <strong>de</strong> Afvalstoffenwet. In <strong>de</strong>ze wetten was bepaald, in respectievelijk artikel 14 Hin<strong>de</strong>rwet<br />

en artikel 33 lid 4 Afvalstoffenwet, dat een verleen<strong>de</strong> vergunning gold voor zowel <strong>de</strong> verzoeker als<br />

voor diens rechtverkrijgen<strong>de</strong>n.


Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> workshop gaven <strong>de</strong> meeste <strong>de</strong>elnemers uitdrukkelijk aan dat men<br />

privaatrechtelijke overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning helemaal niet nodig achtte, gelet<br />

op <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm. In <strong>de</strong> praktijk wordt daarom in <strong>de</strong><br />

overeenkomsten en aktes in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> bijvoorbeeld een bedrijfsovername niet <strong>de</strong><br />

overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning geregeld, maar wordt slechts een beschrijving gegeven<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningsituatie.<br />

Voor zover een overeenkomst <strong>de</strong> strekking heeft in een concreet geval een uitzon<strong>de</strong>ring te<br />

maken op <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm, moet dat in strijd met artikel 3:14 BW<br />

wor<strong>de</strong>n geacht. Daarin is bepaald dat een bevoegdheid die iemand krachtens burgerlijk recht<br />

toekomt, niet mag wor<strong>de</strong>n uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels <strong>van</strong><br />

publiekrecht. Hoewel bij <strong>de</strong>ze bepaling voornamelijk werd gedacht aan <strong>de</strong> overheid, is met<br />

‘iemand’ niet uitsluitend <strong>de</strong> overheid bedoeld. Artikel 3:14 BW geldt <strong>de</strong>rhalve ook voor<br />

private partijen. Zon<strong>de</strong>r verwijzing naar artikel 3:14 BW is in een voorzittersuitspraak <strong>van</strong> 13<br />

april 2000 geoor<strong>de</strong>eld dat met een beroep op een privaatrechtelijke overeenkomst niet <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

regeling in <strong>de</strong> Wm kan wor<strong>de</strong>n afgeweken. 20<br />

Aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> was een besluit tot intrekking <strong>van</strong> een oprichtings- en<br />

veran<strong>de</strong>ringsvergunning voor een transportbedrijf. Volgens artikel 8.26 Wm moet het<br />

verzoek door <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n gedaan. Het verzoek tot intrekking was<br />

gedaan door Cornelissen Transport BV. Door appellant, Beheer Cornelissen Transport<br />

BV, wordt gesteld dat haar dochteron<strong>de</strong>rneming BV Transportbedrijf J.Th.<br />

Cornelissen en Zonen vergunninghou<strong>de</strong>r is en B & W ten onrechte het verzoek <strong>van</strong><br />

Cornelissen Transport BV hebben ingewilligd. Cornelissen Transport BV betoogt dat<br />

uit een privaatrechtelijke overeenkomst tussen BV transportbedrijf en H.J.L.<br />

Cornelissen Expeditie BV voortvloeit dat zij, als rechtsopvolger <strong>van</strong> H.J.L.<br />

Cornelissen Expeditie BV, vergunninghou<strong>de</strong>r is, althans zeggenschap heeft over (het<br />

voortbestaan <strong>van</strong>) <strong>de</strong> vergunningen. Uit <strong>de</strong> feiten volgt dat Cornelissen Transport BV<br />

tij<strong>de</strong>ns het verzoek nog wel <strong>de</strong> inrichting dreef, maar vervolgens <strong>de</strong> activiteiten daar<br />

heeft beëindigd en op een an<strong>de</strong>re locatie voortgezet. Daardoor had BV<br />

Transportbedrijf weer <strong>de</strong> volledige zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting, op het moment<br />

dat B & W hun (ontwerp-)besluit namen. De Voorzitter overweegt dat <strong>de</strong> vergunning<br />

gebon<strong>de</strong>n is aan <strong>de</strong> locatie en dat het bij <strong>de</strong> vergunning verleen<strong>de</strong> recht bepaal<strong>de</strong><br />

bedrijvighe<strong>de</strong>n uit te oefenen niet persoonsgebon<strong>de</strong>n is en bij vertrek <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

(rechts)persoon niet meegaat, en oor<strong>de</strong>elt vervolgens: “het feit dat ter zake <strong>van</strong> het op<br />

<strong>de</strong> oorspronkelijke locatie en el<strong>de</strong>rs verrichten <strong>van</strong> die activiteiten een<br />

privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten, maakt dit niet an<strong>de</strong>rs.”<br />

3.3 Het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’<br />

3.3.1 Inleiding<br />

In artikel 8.20 lid 1 Wm is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting<br />

drijft. Dit betekent dan ook dat een vergunning alleen op een persoon die <strong>de</strong> inrichting gaat<br />

drijven kan overgaan. Het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’ is aldus bepalend voor het<br />

antwoord op <strong>de</strong> vraag of in een concreet geval <strong>de</strong> vergunning overgaat. Bovendien volgt uit<br />

<strong>de</strong> uitleg die aan dit begrip wordt gegeven, op wie een vergunning in het algemeen kan<br />

overgaan, of, an<strong>de</strong>rs gezegd, bij welke privaatrechtelijke han<strong>de</strong>lingen met betrekking tot <strong>de</strong><br />

20 Vz ABRvS 13 april 2000, AB 2000, 241 m.nt. C.L. Knijff; JM 2000, 80 m.n. Zigenhorn.<br />

13


inrichting of <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r sprake is <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. Dit laatste<br />

maakt ook dui<strong>de</strong>lijk wat <strong>de</strong> term ‘overgang’ in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek precies inhoudt.<br />

In <strong>de</strong> Wm is geen <strong>de</strong>finitie of omschrijving opgenomen <strong>van</strong> het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft’. We bespreken hierna <strong>de</strong> invulling <strong>van</strong> het begrip zoals die in <strong>de</strong><br />

jurispru<strong>de</strong>ntie heeft plaatsgevon<strong>de</strong>n. In paragraaf 3.4 komt <strong>de</strong> verhouding tot <strong>de</strong> IPPCrichtlijn,<br />

waarin het begrip ‘exploitant’ wordt gehanteerd, aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>.<br />

3.3.2 De drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

In 1998 is het rapport ‘De normadressaat <strong>van</strong> milieuregels voor inrichtingen’ verschenen, dat<br />

<strong>de</strong> bevindingen weergeeft <strong>van</strong> een in opdracht <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong> VROM verricht<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> vraag voor wie <strong>de</strong> Wm-vergunning en <strong>de</strong> algemene regels gel<strong>de</strong>n. 21 Het zal<br />

dui<strong>de</strong>lijk zijn dat dit on<strong>de</strong>rzoek zich voor een belangrijk <strong>de</strong>el heeft geconcentreerd op <strong>de</strong><br />

betekenis <strong>van</strong> het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’ (hierna gemakshalve: drijver). Voor<br />

<strong>de</strong> inhoud <strong>van</strong> dit begrip hebben we ons dan ook voornamelijk gebaseerd op voornoemd<br />

rapport. Hieron<strong>de</strong>r volgt een korte uiteenzetting <strong>van</strong> <strong>de</strong> conclusies uit het rapport, op enkele<br />

punten na<strong>de</strong>r aangevuld.<br />

In <strong>de</strong> Wm wordt geen omschrijving <strong>van</strong> het begrip drijver gegeven. In <strong>de</strong> parlementaire<br />

geschie<strong>de</strong>nis is, behalve in <strong>de</strong> in paragraaf 3.2.1 geciteer<strong>de</strong> passage uit <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong><br />

toelichting, niet aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> gekomen wanneer een (rechts)persoon als drijver <strong>van</strong> een<br />

inrichting kan wor<strong>de</strong>n aangemerkt. Uit <strong>de</strong> geciteer<strong>de</strong> passage volgt dat <strong>de</strong> (rechts)persoon die<br />

als drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kan wor<strong>de</strong>n beschouwd, steeds ook als vergunninghou<strong>de</strong>r moet<br />

wor<strong>de</strong>n aangemerkt. On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vigeur <strong>van</strong> <strong>de</strong> Hin<strong>de</strong>rwet werd <strong>de</strong> term drijver gehanteerd voor<br />

gevallen waarin een inrichting zon<strong>de</strong>r geldige vergunning in werking was. Bij inrichtingen<br />

waarvoor wel een geldige vergunning was verleend, werd dan gesproken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r. Dit on<strong>de</strong>rscheid is als zodanig dus niet in <strong>de</strong> Wm teruggekomen. De<br />

termen vergunninghou<strong>de</strong>r en drijver kunnen blijkens eer<strong>de</strong>rgenoem<strong>de</strong> passage uit <strong>de</strong> memorie<br />

<strong>van</strong> toelichting als synoniemen wor<strong>de</strong>n gebruikt in het geval dat een inrichting met een<br />

geldige vergunning in werking is. Het is echter dui<strong>de</strong>lijk dat als een inrichting zon<strong>de</strong>r geldige<br />

vergunning in werking is, <strong>de</strong> term ‘vergunninghou<strong>de</strong>r’ niet kan wor<strong>de</strong>n gehanteerd.<br />

In <strong>de</strong> geciteer<strong>de</strong> passage stelt <strong>de</strong> wetgever dat “(…) rechtsopvolgers (…) <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene<br />

aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend, maar on<strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n ook personen die met<br />

diegene een privaatrechtelijke relatie hebben” drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kunnen zijn. Deze<br />

toelichting blinkt niet uit in hel<strong>de</strong>rheid. Aannemelijk is dat met ‘rechtsopvolgers <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene<br />

aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend’ wor<strong>de</strong>n bedoeld <strong>de</strong> (rechts)personen die <strong>de</strong><br />

eigenaar/vergunninghou<strong>de</strong>r opvolgen (on<strong>de</strong>r welke titel dan ook) in diens eigendom <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting (of juister gezegd in het vermogen waar<strong>van</strong> hetgeen met <strong>de</strong> term inrichting wordt<br />

aangeduid, <strong>de</strong>el uitmaakt), en die inrichting ook gaan exploiteren. Alleen dan kunnen <strong>de</strong>ze<br />

rechtsopvolgers immers als drijver wor<strong>de</strong>n beschouwd. Wat <strong>de</strong> wetgever precies met ‘on<strong>de</strong>r<br />

omstandighe<strong>de</strong>n ook personen die met diegene een privaatrechtelijke relatie hebben’ voor<br />

ogen heeft gehad is niet dui<strong>de</strong>lijk. In ie<strong>de</strong>r geval wekt <strong>de</strong> gekozen formulering door <strong>de</strong><br />

verwijzing naar ‘diegene’ (dus <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend) ten onrechte <strong>de</strong><br />

indruk dat alleen uit een privaatrechtelijke relatie met <strong>de</strong>gene op wiens naam <strong>de</strong> vergunning<br />

staat drijverschap kan voortvloeien. In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats is ondui<strong>de</strong>lijk wat wordt bedoeld met<br />

‘on<strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n’. Wellicht heeft <strong>de</strong> wetgever daarmee willen zeggen dat <strong>de</strong>ze<br />

personen wel <strong>de</strong> inrichting moeten exploiteren. Uit <strong>de</strong> gekozen formulering wordt dat echter<br />

21 Zie noot 1.<br />

14


niet dui<strong>de</strong>lijk. Voorts is <strong>de</strong> aanduiding ‘privaatrechtelijke relatie’ erg ruim. Daaron<strong>de</strong>r kunnen<br />

behalve bijvoorbeeld een rechtsverhouding als gevolg <strong>van</strong> een huurovereenkomst, ook vallen<br />

een arbeidsrechtelijke verhouding (<strong>de</strong>nk aan een bedrijfslei<strong>de</strong>r) of een verhouding met een<br />

aannemer of leverancier. Met name door het in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie ontwikkel<strong>de</strong><br />

zeggenschapscriterium kan in concrete situaties wor<strong>de</strong>n bepaald wanneer in <strong>de</strong> door <strong>de</strong><br />

wetgever aangedui<strong>de</strong> gevallen sprake is <strong>van</strong> drijverschap.<br />

Het begrip drijver is door <strong>de</strong> rechter ingekleurd. In <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie wordt het begrip<br />

overwegend ingevuld door te bepalen wie <strong>de</strong> inrichting daadwerkelijk exploiteert. De<br />

zeggenschap over (<strong>de</strong> bedrijfsvoering <strong>van</strong>) <strong>de</strong> inrichting speelt daarbij een belangrijke rol. In<br />

één uitspraak heeft <strong>de</strong> rechter een curator <strong>van</strong> een niet meer in werking zijn<strong>de</strong> inrichting<br />

aangemerkt als drijver omdat <strong>de</strong>ze volgens <strong>de</strong> rechter ‘in een bijzon<strong>de</strong>re gezagsverhouding’<br />

stond tot <strong>de</strong> inrichting. 22 Dit criterium is mogelijk ruimer dan het zeggenschapscriterium,<br />

maar om dat te kunnen vaststellen is meer jurispru<strong>de</strong>ntie nodig. 23 Van belang is in ie<strong>de</strong>r geval<br />

dat uit genoem<strong>de</strong> uitspraak, en overigens ook uit an<strong>de</strong>re uitspraken, dui<strong>de</strong>lijk blijkt dat ook<br />

bij inrichtingen waarin geen activiteiten meer wor<strong>de</strong>n verricht, sprake kan zijn <strong>van</strong> een<br />

drijver. In dat geval wordt het begrip drijver dus juridisch - wie heeft gezag, wie is gerechtigd<br />

tot exploitatie - ingevuld. Tot slot is uit <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie gebleken dat één inrichting ook door<br />

meer<strong>de</strong>re (rechts)personen tegelijk kan wor<strong>de</strong>n gedreven. Daarbij kan on<strong>de</strong>rscheid wor<strong>de</strong>n<br />

gemaakt tussen gevallen waarin een bestuur<strong>de</strong>r of enig aan<strong>de</strong>elhou<strong>de</strong>r die grote invloed heeft<br />

op het bestuur <strong>van</strong> en zeggenschap heeft over <strong>de</strong> rechtspersoon die <strong>de</strong> inrichting drijft, ook als<br />

drijver wordt aangemerkt, 24 en gevallen waarin meer<strong>de</strong>re (rechts)personen gezamenlijk een<br />

inrichting, in zijn geheel of in <strong>de</strong>len, drijven. 25 Voor een uitvoerige beschouwing <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

jurispru<strong>de</strong>ntie verwijzen we naar het genoem<strong>de</strong> rapport over <strong>de</strong> normadressaat. 26<br />

3.3.3 Bevindingen<br />

We hebben gezegd dat een Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n is aan het recht tot gebruik of<br />

exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning kan dus alleen plaatsvin<strong>de</strong>n<br />

tussen (rechts)personen die als (voormalig respectievelijk toekomstig) drijver kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

aangemerkt. Om dus in een concreet geval te kunnen vaststellen of een Wm-vergunning die<br />

aan A is verleend op B is overgegaan, is doorslaggevend of B <strong>de</strong> inrichting feitelijk is gaan<br />

exploiteren of daartoe gerechtigd is. Zolang B niet als drijver kan wor<strong>de</strong>n aangemerkt, kan <strong>de</strong><br />

vergunning ook niet op hem overgaan. Dit betekent dus ook dat <strong>de</strong> overdracht in eigendom<br />

<strong>van</strong> hetgeen als een inrichting kan wor<strong>de</strong>n beschouwd, niet altijd tevens <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning tot gevolg hoeft te hebben: namelijk in die gevallen waarin geen veran<strong>de</strong>ring<br />

optreedt in <strong>de</strong> persoon die <strong>de</strong> inrichting exploiteert, en ook niet uit hoof<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

eigendomsoverdracht <strong>de</strong> zeggenschap met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting zodanig is veran<strong>de</strong>rd<br />

dat <strong>van</strong> een nieuwe (me<strong>de</strong>)drijver sprake is.<br />

Als een voorbeeld kan wor<strong>de</strong>n genoemd een geval waarin een eigenaar-exploitant zijn<br />

inrichting overdraagt, maar <strong>de</strong>ze wel zelf blijft exploiteren, bijvoorbeeld op grond <strong>van</strong><br />

22 ABRvS 11 juli 1997, M en R 1997/12, nr. 130 m.nt. Cup; RAwb 1997, 166 m.a. FM; Gst. 1997, 7065,<br />

9 m.nt. H.J.A.M. <strong>van</strong> Geest en T.E.P.A. Lam; JOR 1997, 105 m.nt. S.C.J.J. Kortmann; AB 1998, 268<br />

m.nt. GJ.<br />

23 Zie C.L. Knijff, G.T.J.M. Jurgens en Ch.W. Backes, a.w. p. 47 en ook R. Uylenburg, De<br />

stolpvergunning, M en R 1999, p. 264-269.<br />

24 ABRvS 24 april 1997, AB 1999, 43 m.nt. C.L. Knijff.<br />

25 O.a. ABRvS 28 april 1997, AB 1999, 43 m.nt. C.L. Knijff; Vz ABRvS 31 juli 1998, AB 1999, 45 m.nt.<br />

C.L. Knijff; ABRvS 29 oktober 1998, M en R 1999, nr. 55 m.nt. Ten Veen.<br />

26 Zie p. 35-55. Zie ook C.L. Knijff, Wie drijft <strong>de</strong> inrichting?, M en R 1999, p. 284-290.<br />

15


16<br />

een huurovereenkomst met <strong>de</strong> nieuwe eigenaar. De vergunning blijft dan in ie<strong>de</strong>r<br />

geval gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> oorspronkelijke eigenaar en gaat, als <strong>de</strong> nieuwe eigenaar geen<br />

enkele invloed op <strong>de</strong> exploitatie heeft, niet over op <strong>de</strong>ze nieuwe eigenaar. 27 Stel<br />

vervolgens dat <strong>de</strong> nieuwe eigenaar <strong>de</strong> inrichting, met <strong>de</strong> huur<strong>de</strong>r erin, doorverkoopt.<br />

Ook dan zal geen sprake zijn <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Wanneer vervolgens<br />

<strong>de</strong> huurovereenkomst wordt beëindigd en <strong>de</strong> eigenaar <strong>de</strong> inrichting zelf gaat<br />

exploiteren of weer aan een an<strong>de</strong>r verhuurt 28 , zal <strong>de</strong> vergunning pas overgaan.<br />

Het begrip drijver maakt ook dui<strong>de</strong>lijk op wie een vergunning kan overgaan. Het recht tot<br />

exploitatie kan dus behalve <strong>van</strong> een eigendomsoverdracht, ook het gevolg zijn <strong>van</strong><br />

bijvoorbeeld een huur- of pachtovereenkomst of an<strong>de</strong>re in paragraaf 2 <strong>van</strong> hoofdstuk 1<br />

genoem<strong>de</strong> transacties met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting.<br />

3.4 Betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> IPPC-richtlijn voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

In <strong>de</strong> IPPC-richtlijn wordt het ka<strong>de</strong>r gegeven voor <strong>milieuvergunning</strong>stelsels in <strong>de</strong> lidstaten<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> Europese Unie, althans voor <strong>de</strong> in <strong>de</strong> Bijlage bij die Richtlijn aangegeven installaties.<br />

De Richtlijn bevat geen expliciete regeling voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>milieuvergunning</strong>en.<br />

De IPPC-richtlijn laat zich evenmin expliciet uit over <strong>de</strong> vraag of een <strong>milieuvergunning</strong><br />

een persoonsgebon<strong>de</strong>n of zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter heeft. Wel kan uit het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

IPPC-richtlijn wor<strong>de</strong>n afgeleid dat wordt beoogd dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor <strong>de</strong> exploitant.<br />

Dit blijkt met name uit artikel 14 IPPC-richtlijn.<br />

Artikel 14 IPPC-richtlijn luidt:<br />

Inachtneming <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningsvoorwaar<strong>de</strong>n<br />

De lidstaten treffen <strong>de</strong> nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:<br />

- <strong>de</strong> vergunningsvoorwaar<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> exploitant in zijn installatie wor<strong>de</strong>n vervuld<br />

(…)<br />

Het uitgangspunt <strong>van</strong> <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>nheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning op grond <strong>van</strong> artikel 8.20 lid<br />

1 Wm en <strong>de</strong> uitzon<strong>de</strong>ringen die op dit uitgangspunt kunnen wor<strong>de</strong>n geregeld bij amvb op<br />

grond <strong>van</strong> het twee<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> dit artikel, passen naar onze mening binnen het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

IPPC-richtlijn.<br />

In het licht <strong>van</strong> het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>milieuvergunning</strong>en is het voorts<br />

<strong>van</strong> belang in te gaan op het in <strong>de</strong> Richtlijn gehanteer<strong>de</strong> begrip ‘exploitant’. Dit is rele<strong>van</strong>t<br />

voor beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag of artikel 8.20 Wm strookt met <strong>de</strong> IPPC-richtlijn.<br />

Het begrip exploitant wordt in artikel 2, twee<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> <strong>de</strong> Richtlijn als volgt omschreven:<br />

elke natuurlijke of rechtspersoon die <strong>de</strong> installatie exploiteert of bezit of, indien <strong>de</strong><br />

nationale wetgeving in die mogelijkheid voorziet, <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> economische<br />

beschikkingsmacht over <strong>de</strong> technische werking is overgedragen.<br />

27 Als <strong>de</strong> nieuwe eigenaar wel enige zeggenschap krijgt over <strong>de</strong> inrichting, zal hij wellicht ook als drijver<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n aangemerkt.<br />

28 Ook hier moet wor<strong>de</strong>n opgemerkt dat wanneer <strong>de</strong> eigenaar nog een bepaal<strong>de</strong> mate <strong>van</strong> zeggenschap<br />

over <strong>de</strong> inrichting houdt, <strong>de</strong> vergunning ook voor hem zal blijven gel<strong>de</strong>n.


De reikwijdte <strong>van</strong> het begrip is niet geheel hel<strong>de</strong>r en komt in <strong>de</strong> toelichten<strong>de</strong> stukken bij <strong>de</strong><br />

Richtlijn ook niet uit <strong>de</strong> verf. Uit <strong>de</strong> bepaling kan wor<strong>de</strong>n afgeleid dat het begrip exploitant in<br />

ie<strong>de</strong>r geval een drieledige betekenis heeft.<br />

In <strong>de</strong> eerste plaats valt daaron<strong>de</strong>r ie<strong>de</strong>re natuurlijke of rechtspersoon die een<br />

installatie exploiteert. Wat betreft <strong>de</strong> rechtspersonen is <strong>de</strong> reikwijdte <strong>van</strong> <strong>de</strong> Richtlijn ruim.<br />

Het gemeenschapsrecht omvat alle typen rechtspersonen die het nationale recht <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

lidstaat kent, dus zowel <strong>de</strong> privaatrechtelijke als <strong>de</strong> publiekrechtelijke rechtspersonen. Ook <strong>de</strong><br />

omschrijving natuurlijke persoon heeft een ruime reikwijdte. Becker geeft aan dat on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze<br />

omschrijving me<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n begrepen <strong>de</strong> ‘Personenvereinigungen’ die binnen <strong>de</strong> nationale<br />

rechtsor<strong>de</strong> voorkomen. 29 Aangenomen kan wor<strong>de</strong>n dat daaron<strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandse entiteiten,<br />

zoals maatschap en vennootschap on<strong>de</strong>r firma vallen. Het begrip exploitatie betreft <strong>de</strong><br />

feitelijke exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> installatie.<br />

Ten twee<strong>de</strong> strekt <strong>de</strong> term exploitant zich uit tot <strong>de</strong> natuurlijke of rechtspersoon die<br />

een installatie bezit. Opmerking verdient dat <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse vertaling <strong>van</strong> <strong>de</strong> Richtlijn<br />

(evenals <strong>de</strong> vertaling in bijvoorbeeld het Duits) enigszins mislei<strong>de</strong>nd is. Waar <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

vertaling spreekt <strong>van</strong> ‘bezit’, spreekt <strong>de</strong> Engelstalige versie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Richtlijn <strong>van</strong> ‘controls’.<br />

Volgens Becker moet wor<strong>de</strong>n aangenomen dat met <strong>de</strong> aanduiding ‘controls’ wordt gedoeld<br />

op een ie<strong>de</strong>r die het recht heeft om een installatie te ‘managen’, dus juridisch bevoegd is om<br />

leiding te geven en aanwijzingen te geven. De Ne<strong>de</strong>rlandse term ‘bezit’ dient <strong>de</strong>rhalve niet in<br />

<strong>de</strong> civielrechtelijke betekenis <strong>van</strong> het woord te wor<strong>de</strong>n opgevat, maar als een aanduiding <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> juridische zeggenschap over <strong>de</strong> installatie. 30<br />

Het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>finitie <strong>van</strong> artikel 2 lid 2 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Richtlijn geeft aan dat als<br />

exploitant me<strong>de</strong> kan wor<strong>de</strong>n aangemerkt <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> economische beschikkingsmacht<br />

over <strong>de</strong> technische werking is overgedragen, mits <strong>de</strong> nationale wetgeving in die mogelijkheid<br />

voorziet. De formulering <strong>van</strong> <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> volzin <strong>van</strong> artikel 2 lid 2 lijkt erop te wijzen dat het<br />

aan <strong>de</strong> lidstaat zelf is overgelaten in hoeverre personen met economische beschikkingsmacht<br />

als exploitant kunnen wor<strong>de</strong>n aangemerkt. Het is niet geheel dui<strong>de</strong>lijk wat in <strong>de</strong> Richtlijn<br />

on<strong>de</strong>r economische beschikkingsmacht wordt verstaan. Becker geeft aan dat het daarbij niet<br />

gaat om <strong>de</strong> juridische beschikkingsmacht, maar om leidinggeven<strong>de</strong> bevoegdhe<strong>de</strong>n ten<br />

aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> technische kant <strong>van</strong> <strong>de</strong> bedrijfsvoering, bijvoorbeeld door <strong>de</strong> bedrijfslei<strong>de</strong>r,<br />

bestuur<strong>de</strong>r of directeur <strong>van</strong> een on<strong>de</strong>rneming. 31 Op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige stand <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandse jurispru<strong>de</strong>ntie staat niet vast of aan het begrip drijver zon<strong>de</strong>r meer <strong>de</strong>ze uitleg<br />

mag wor<strong>de</strong>n gegeven. In een aantal uitspraken <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak zijn<br />

personen met een leidinggeven<strong>de</strong> positie als (me<strong>de</strong>)drijver aangemerkt. Een voorbeeld is een<br />

uitspraak <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> 26 april 1997. 32 Daarin werd een bestuur<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een besloten<br />

vennootschap, naast <strong>de</strong>ze vennootschap, als drijver aangemerkt. In een nog ongepubliceer<strong>de</strong><br />

uitspraak <strong>van</strong> 27 maart 2001 heeft <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak een natuurlijke persoon<br />

die binnen een BV werkzaam was als bedrijfslei<strong>de</strong>r en <strong>de</strong> dagelijkse leiding had over <strong>de</strong><br />

werkzaamhe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> BV, aangemerkt als me<strong>de</strong>drijver. Deze uitleg lijkt aan te<br />

sluiten bij hetgeen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> IPPC-richtlijn wordt begrepen on<strong>de</strong>r economische<br />

beschikkingsmacht. Echter, in ie<strong>de</strong>r geval in <strong>de</strong> uitspraak <strong>van</strong> 26 april 1997 is <strong>de</strong> juridische<br />

positie <strong>van</strong> belang. In <strong>de</strong>ze uitspraak werd <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> bestuur<strong>de</strong>r als drijver<br />

aangemerkt uitdrukkelijk <strong>van</strong>wege het feit dat uit diens juridische hoedanigheid, namelijk<br />

29 Zie voor een toelichting op <strong>de</strong> begrippen natuurlijke en rechtspersoon: B. Becker, Integrierte<br />

Vermeidung und Vermin<strong>de</strong>rung <strong>de</strong>r Umweltverschutzung (IVU/IPPC), Losbladig commentaar,<br />

Starnberg 2000, Commentaar op artikel 2, p. 77<br />

30 B. Becker, a.w. 2000, p. 78.<br />

31 B. Becker, a.w. 2000, p. 78.<br />

32 AB 1999, 43 m.nt. C.L. Knijff.<br />

17


enig directeur en enig aan<strong>de</strong>elhou<strong>de</strong>r, grote invloed op het bestuur <strong>van</strong> en zeggenschap over<br />

<strong>de</strong> vennootschap voortvloei<strong>de</strong>n. Dit lijkt weer meer aan te sluiten bij <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> betekenis die<br />

<strong>de</strong> IPPC-richtlijn toekent aan het begrip exploitant, tot uitdrukking gebracht met <strong>de</strong> term<br />

‘bezit’ (of ‘controls’).<br />

Bevindingen<br />

Uit het bovenstaan<strong>de</strong> vloeit voort dat <strong>de</strong> Richtlijn beoogt <strong>de</strong> zeggenschap over een installatie<br />

ruim te <strong>de</strong>finiëren. Artikel 8.20 Wm sluit hierop aan. Uit <strong>de</strong> parlementaire geschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> Wm volgt dat <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> een inrichting als bedoeld in artikel 8.20 Wm zowel een<br />

natuurlijke als een rechtspersoon kan zijn. 33 Uit jurispru<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling<br />

bestuursrechtspraak volgt dat als drijver wor<strong>de</strong>n aangemerkt personen die zeggenschap<br />

hebben met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting. Deze zeggenschap zal meestal feitelijk blijken.<br />

Wanneer een inrichting niet meer in werking is, moet wor<strong>de</strong>n gekeken wie gerechtigd is tot<br />

exploitatie. In bepaal<strong>de</strong> gevallen is ook een bestuur<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een rechtspersoon als drijver<br />

aangemerkt. In <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> toelichting is aangegeven dat drijvers tevens rechtsopvolgers<br />

kunnen zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend, maar on<strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n ook<br />

personen die met diegene een privaatrechtelijke relatie hebben (zie daarover paragraaf 3.2.1).<br />

Dit hangt samen met het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning.<br />

Naar onze mening is <strong>de</strong> conclusie gerechtvaardigd dat <strong>de</strong> uitleg die in <strong>de</strong> literatuur en<br />

jurispru<strong>de</strong>ntie wordt gegeven aan het begrip ‘drijver’ zich verdraagt met artikel 2 lid 2 <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

IPPC-richtlijn. Ook in <strong>de</strong> juridische literatuur wordt daar expliciet of impliciet <strong>van</strong>uit<br />

gegaan. 34<br />

3.5 Melding <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang?<br />

3.5.1 Inleiding<br />

Zoals gezegd, is <strong>de</strong> hoofdregel, neergelegd in artikel 8.20 lid 1 Wm, dat <strong>de</strong> vergunning<br />

overgaat zon<strong>de</strong>r dat daarvoor een han<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het bevoegd gezag en/of <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r en diens rechtsopvolger is vereist. Evenmin volgt uit <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong><br />

artikel 8.20 lid 1 Wm dat <strong>de</strong> oorspronkelijke vergunninghou<strong>de</strong>r en/of diens rechtsopvolger<br />

het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte moeten stellen <strong>van</strong> het feit dat <strong>de</strong> vergunning is overgegaan.<br />

18<br />

Uit interviews gehou<strong>de</strong>n in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het reeds eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoek naar<br />

<strong>de</strong> normadressaat <strong>van</strong> milieuregels voor inrichtingen bleek dat het bevoegd gezag in<br />

het algemeen, met name in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> handhaving, problemen on<strong>de</strong>rvindt <strong>van</strong><br />

het feit dat men niet op <strong>de</strong> hoogte is <strong>van</strong> een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.<br />

Uit (telefonische) gesprekken gevoerd in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rhavig on<strong>de</strong>rzoek is ons<br />

gebleken dat alle betrokken vergunningverleners (op provinciaal en gemeentelijk<br />

niveau) een registratiesysteem hebben. Het doel <strong>van</strong> <strong>de</strong> registratie verschilt. In<br />

sommige gevallen wordt het registratiesysteem vooral gebruikt om te kunnen<br />

bijhou<strong>de</strong>n of een inrichting over een vergunning beschikt en niet zozeer wie <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r is. In <strong>de</strong> meeste gevallen heeft het registratiesysteem echter een<br />

bre<strong>de</strong>re functie. Een registratiesysteem wordt vaak gebruikt om alle han<strong>de</strong>lingen met<br />

betrekking tot een inrichting vast te leggen. Niet alleen <strong>de</strong> procedurestappen in het<br />

ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> vergunningverlening en wijzigingen in <strong>de</strong> vergunning, maar ook<br />

33 TK 1989-1990, 21 087, nr. 6, p. 69<br />

34 Expliciet op dit punt is J.H.G. <strong>van</strong> <strong>de</strong>n Broek, IPPC in werking getre<strong>de</strong>n, M en R 1997, p. 10.<br />

Genuanceer<strong>de</strong>r maar kennelijk ook <strong>de</strong>ze mening toegedaan is R. Uylenburg, De stolpvergunning, M en<br />

R 1999, p. 267.


evindingen uit controlebezoeken en handhavingsacties. Ook <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

wordt geregistreerd. Dit gebeurt vaak op het moment <strong>van</strong> binnenkomst <strong>van</strong> een<br />

aanvraag. Een wijziging in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> drijver wordt geregistreerd indien <strong>de</strong>ze<br />

wijziging wordt gemeld - sommige bedrijven doen dat uit zichzelf, <strong>de</strong> meeste doen<br />

dat echter niet - of indien uit controlebezoeken blijkt dat een veran<strong>de</strong>ring is<br />

opgetre<strong>de</strong>n. De meeste vergunningverleners geven aan dat het systeem een<br />

belangrijke functie heeft in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> handhaving. In een enkel geval wordt bij<br />

een handhavingsactie in eerste instantie <strong>de</strong> geregistreer<strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

bena<strong>de</strong>rd. De meeste vergunningverleners gaven echter aan dat voorafgaand aan een<br />

handhavingsactie wordt nagetrokken wie op dat moment <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

is.<br />

3.5.2 Meldingsplicht en artikel 8.19 Wm<br />

Een plicht om <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning te mel<strong>de</strong>n kan niet wor<strong>de</strong>n afgeleid uit artikel<br />

8.19 lid 2 Wm. Op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze bepaling kunnen veran<strong>de</strong>ringen in een inrichting of <strong>de</strong><br />

werking daar<strong>van</strong> die afwijken <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning maar niet lei<strong>de</strong>n tot an<strong>de</strong>re of grotere<br />

na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu, aan het bevoegd gezag gemeld wor<strong>de</strong>n in plaats <strong>van</strong> dat<br />

daarvoor een veran<strong>de</strong>ringsvergunning moet wor<strong>de</strong>n aangevraagd.<br />

Voor zover <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak in een uitspraak <strong>van</strong> 20 juli 1995 35 zou bedoelen<br />

dat overdracht <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) een inrichting meldingsplichtig is ingevolge artikel 8.19 lid<br />

2 (oud) Wm, moet wor<strong>de</strong>n aangenomen dat dit niet in overeenstemming is met het systeem<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning.<br />

Van <strong>de</strong> Heuvel verkoopt in 1992 een varkensstal, bestemd voor het hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> 446<br />

mestvarkens, aan Van Lith. Bij een controle in 1994 wordt vastgesteld dat <strong>de</strong> inrichting<br />

niet meer conform <strong>de</strong> vigeren<strong>de</strong> vergunning in werking was. In <strong>de</strong> uitspraak staat<br />

daarover dat <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>rgenoem<strong>de</strong> stal niet meer in eigendom was bij Van <strong>de</strong> Heuvel en<br />

dat in <strong>de</strong> inrichting konijnen wer<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n in plaats <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergun<strong>de</strong> 28 melkkoeien.<br />

In 1995 meldt Van <strong>de</strong> Heuvel, on<strong>de</strong>r verwijzing naar artikel 8.19 (oud) Wm, <strong>de</strong> verkoop<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> stal aan B & W. B & W laten Van <strong>de</strong> Heuvel daarop weten dat zij <strong>de</strong> melding<br />

buiten behan<strong>de</strong>ling laten en dat een aanvraag om een veran<strong>de</strong>ringsvergunning moet<br />

wor<strong>de</strong>n gedaan. B & W stellen zich op het standpunt, zo blijkt uit <strong>de</strong> uitspraak, dat <strong>de</strong><br />

melding ten onrechte is gedaan, omdat Van <strong>de</strong> Heuvel als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> verkoop niet<br />

meer bevoegd is <strong>de</strong> melding te doen en <strong>de</strong> door hem gemel<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring reeds <strong>van</strong><br />

rechtswege was ingetre<strong>de</strong>n.<br />

De Af<strong>de</strong>ling <strong>de</strong>elt dit standpunt <strong>van</strong> B & W niet en oor<strong>de</strong>elt dat “<strong>de</strong> verkoop <strong>van</strong><br />

een stal kan wor<strong>de</strong>n aangemerkt als een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting <strong>van</strong> appellant, ten<br />

aanzien waar<strong>van</strong> kan wor<strong>de</strong>n aangenomen dat <strong>de</strong>ze veran<strong>de</strong>ring geen gevolgen heeft<br />

voor <strong>de</strong> aard en om<strong>van</strong>g, dan wel uitsluitend gunstige gevolgen heeft voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu, die <strong>de</strong> inrichting veroorzaakt als bedoeld in<br />

artikel 8.19 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer. Het feit dat appellant ten tij<strong>de</strong> <strong>van</strong> het doen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

melding geen eigenaar meer was <strong>van</strong> <strong>de</strong> stal laat onverlet zijn plicht tot melding. De<br />

meldingsplicht <strong>van</strong> appellant neemt overigens niet weg dat verweer<strong>de</strong>rs kunnen bepalen<br />

dat <strong>de</strong>gene die in dit geval <strong>de</strong> nieuwe eigenaar en gebruiker <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rhavige stal is<br />

gewor<strong>de</strong>n in verband met <strong>de</strong> uitbreiding <strong>van</strong> zijn inrichting een revisievergunning moet<br />

aanvragen. Ter zitting is gebleken dat verweer<strong>de</strong>rs inmid<strong>de</strong>ls aan <strong>de</strong> nieuwe eigenaar en<br />

gebruiker <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rhavige varkensstal een revisievergunning hebben verleend. Uit het<br />

vorenstaan<strong>de</strong> volgt dat verweer<strong>de</strong>rs <strong>de</strong> melding <strong>van</strong> appellant met betrekking tot <strong>de</strong><br />

verkoop <strong>van</strong> <strong>de</strong> stal ten onrechte niet hebben geaccepteerd.”<br />

35 Milieurechtspraak nr. 16-1995, nr. 51; M en R 1996, nr. 35.<br />

19


Opmerkelijk is dat <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling voorafgaand aan <strong>de</strong> geciteer<strong>de</strong> overwegingen, wanneer zij <strong>de</strong><br />

rele<strong>van</strong>te wetsartikelen noemt, uitdrukkelijk stelt dat ingevolge artikel 8.20 lid 1 Wm een<br />

voor een inrichting verleen<strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft, en<br />

vervolgens conclu<strong>de</strong>ert dat ingevolge <strong>de</strong>ze bepaling “<strong>de</strong> in 1988 verleen<strong>de</strong><br />

Hin<strong>de</strong>rwetvergunning voor zover het <strong>de</strong> bedoel<strong>de</strong> varkensstal betreft is overgegaan op G.J.<br />

<strong>van</strong> Lith als nieuwe eigenaar en gebruiker <strong>van</strong> <strong>de</strong> stal”. De vergunning was dus volgens <strong>de</strong><br />

Af<strong>de</strong>ling al overgegaan op Van Lith. Het is niet begrijpelijk waarom <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling dan nog <strong>van</strong><br />

mening is dat artikel 8.19 lid 2 (oud) <strong>van</strong> toepassing is. Nog afgezien <strong>van</strong> het feit dat <strong>de</strong><br />

wetgever met <strong>de</strong> in dit artikel bedoel<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring geen eigendomsovergang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting voor ogen heeft gehad, is <strong>de</strong> strekking <strong>van</strong> het meldingstelsel <strong>van</strong> artikel 8.19 Wm<br />

dat voor bepaal<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen in een inrichting geen vergunning hoeft te wor<strong>de</strong>n gevraagd,<br />

maar volstaan kan wor<strong>de</strong>n met een melding. Of an<strong>de</strong>rs gezegd, wanneer een veran<strong>de</strong>ring als<br />

bedoeld in artikel 8.19 Wm niet wordt gemeld, is het gevolg daar<strong>van</strong> dat <strong>de</strong> inrichting, wat<br />

betreft <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring, wordt gedreven zon<strong>de</strong>r geldige vergunning. Een veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r valt echter ingevolge artikel 8.20 lid 1 Wm on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

vigeren<strong>de</strong> vergunning. Dat betekent niet alleen dat men aan artikel 8.19 Wm niet toekomt<br />

volgens het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning, maar ook dat toepassing er<strong>van</strong> in<br />

strijd is met dit systeem. 36 Deze conclusie geldt onverkort voor het huidige artikel 8.19 lid 2<br />

Wm.<br />

3.5.3 Meldingsplicht op grond <strong>van</strong> een vergunningvoorschrift<br />

Tij<strong>de</strong>ns een <strong>van</strong> <strong>de</strong> workshops bleek dat het bevoegd gezag wel eens een meldingsplicht<br />

opneemt in <strong>de</strong> overwegingen bij het besluit waarbij vergunning is verleend of zelfs in een<br />

vergunningvoorschrift. De vraag is of <strong>de</strong> Wm hiervoor een grondslag biedt. Ingevolge artikel<br />

8.13 lid 1 Wm kunnen aan een vergunning an<strong>de</strong>re (dan <strong>de</strong> in artikel 8.12 geregel<strong>de</strong> doel- en<br />

mid<strong>de</strong>lvoorschriften) voorschriften wor<strong>de</strong>n verbon<strong>de</strong>n. Deze voorschriften dienen wel in het<br />

belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu te zijn. In het artikel wordt on<strong>de</strong>r a t/m g<br />

aangegeven wat <strong>de</strong>ze voorschriften in ie<strong>de</strong>r geval kunnen inhou<strong>de</strong>n. Deze opsomming is nietlimitatief.<br />

37 Ingevolge het bepaal<strong>de</strong> in sub g kan een meldingsplicht wor<strong>de</strong>n opgenomen,<br />

inhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> “dat <strong>van</strong> daarbij aangegeven veran<strong>de</strong>ringen als bedoeld in artikel 8.1, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid,<br />

binnen een in het voorschrift te bepalen termijn schriftelijk me<strong>de</strong><strong>de</strong>ling moet wor<strong>de</strong>n gedaan<br />

aan het bevoegd gezag of een door hem aangewezen instantie”.<br />

De veran<strong>de</strong>ringen bedoeld in artikel 8.1 lid 3 Wm zijn veran<strong>de</strong>ringen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

of <strong>de</strong> werking daar<strong>van</strong> die in overeenstemming zijn met <strong>de</strong> vergunning en <strong>de</strong> daaraan<br />

verbon<strong>de</strong>n voorschriften en beperkingen. Voor <strong>de</strong>ze veran<strong>de</strong>ringen hoeft geen<br />

veran<strong>de</strong>ringsvergunning te wor<strong>de</strong>n aangevraagd en geldt niet <strong>de</strong> meldingsplicht <strong>van</strong> artikel<br />

8.19 lid 2 Wm. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: voor <strong>de</strong>ze veran<strong>de</strong>ringen is een melding niet nodig,<br />

tenzij het bevoegd gezag in <strong>de</strong> vergunning heeft voorgeschreven dat het bedrijf haar toch<br />

door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een melding op <strong>de</strong> hoogte moet stellen. 38 Artikel 8.1 lid 3 Wm ziet op<br />

veran<strong>de</strong>ringen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting en <strong>de</strong> werking daar<strong>van</strong> die on<strong>de</strong>r 8.19 lid 2 (oud) Wm wel<br />

meldingsplichtig waren. Met name gelet op het feit dat artikel 8.1 lid 3 Wm ziet op<br />

veran<strong>de</strong>ringen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting en <strong>de</strong> werking daar<strong>van</strong>, dus kort gezegd <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bedrijfsactiviteiten, is het niet aannemelijk dat <strong>de</strong> wetgever met <strong>de</strong>ze veran<strong>de</strong>ringen <strong>de</strong><br />

36 Zie ook C.L. Knijff, G.T.J.M. Jurgens en Ch.W. Backes, a.w. p. 8-9.<br />

37 Zie ook TK 1999-2000, 26 552, nr. 5, p. 9 (Wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet milieubeheer (meldingenstelsel), nota<br />

naar aanleiding <strong>van</strong> het verslag).<br />

38 Artikel 8.1 lid 3 Wm en 8.13 lid 1 on<strong>de</strong>r g maken <strong>de</strong>el uit <strong>van</strong> <strong>de</strong> op 1 oktober 2000 in werking<br />

getre<strong>de</strong>n wet tot wijziging <strong>van</strong> het meldingenstelsel Wet milieubeheer. Stb. 2000, 188.<br />

20


overgang <strong>van</strong> een inrichting voor ogen heeft gehad. Wij menen <strong>de</strong>rhalve dat een<br />

meldingsplicht voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een inrichting niet op artikel 8.13 lid 1 on<strong>de</strong>r g<br />

gebaseerd kan wor<strong>de</strong>n.<br />

Artikel 8.13 lid 1 Wm geeft echter meer in het algemeen aan dat aan een vergunning<br />

ook an<strong>de</strong>re voorschriften kunnen wor<strong>de</strong>n verbon<strong>de</strong>n. Naar onze mening kan <strong>de</strong> bepaling<br />

daarmee als grondslag dienen voor het opnemen <strong>van</strong> een meldingsplicht in een<br />

vergunningvoorschrift. Het mogelijke standpunt dat het systeem <strong>van</strong> hoofdstuk 8 eraan in <strong>de</strong><br />

weg staat om in <strong>de</strong> vergunning voor te schrijven dat <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning moet<br />

wor<strong>de</strong>n gemeld, omdat overgang wordt geregeld door artikel 8.20 Wm achten we te rigi<strong>de</strong>.<br />

Met het opnemen <strong>van</strong> een meldingsplicht wordt niet beoogd <strong>de</strong> overgang rechtsgeldig tot<br />

stand te laten komen; daarop ziet <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm. Het enige doel is om<br />

ervoor te zorgen dat het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte wordt gesteld <strong>van</strong> een (eventueel al<br />

rechtsgeldig tot stand gekomen) overgang.<br />

Wel dient <strong>de</strong> meldingsplicht nodig te zijn ter bescherming <strong>van</strong> het milieu. Wij zijn <strong>van</strong><br />

mening dat ver<strong>de</strong>digd kan wor<strong>de</strong>n dat een meldingsplicht met het oog op dit belang nodig is.<br />

Dat een meldingsplicht niet kan wor<strong>de</strong>n beschouwd als een verplichting die rechtstreeks ziet<br />

op het milieubelang, doet hieraan niet af, omdat <strong>de</strong> Wm immers ook allerlei secundaire<br />

verplichtingen kent. Een meldingsplicht bij overgang kan als een secundaire verplichting<br />

wor<strong>de</strong>n beschouwd die eraan bijdraagt dat het bevoegd gezag weet tot wie het zich moet<br />

wen<strong>de</strong>n in zaken die <strong>de</strong> inrichting betreffen. Dit betekent ook dat <strong>de</strong> meldingsplicht voor<br />

toezicht en handhaving een meerwaar<strong>de</strong> heeft.<br />

3.5.4 Naar een wettelijk geregel<strong>de</strong> meldingsplicht<br />

Ook <strong>de</strong> wetgever blijkt na<strong>de</strong>len te zien <strong>van</strong> het feit dat het bevoegd gezag niet op <strong>de</strong> hoogte<br />

hoeft te wor<strong>de</strong>n gesteld <strong>van</strong> een wijziging in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r.<br />

De ministers <strong>van</strong> Binnenlandse Zaken en <strong>van</strong> Justitie hebben in een brief <strong>van</strong> 10<br />

oktober 1996 aan <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Kamer inzake Bevor<strong>de</strong>ring Integere Besluitvorming Openbaar<br />

Bestuur erop gewezen dat <strong>de</strong> vrije overdraagbaarheid tot gevolg heeft dat <strong>de</strong> opvolger niet<br />

(meer) bekend is bij het bestuursorgaan. Volgens <strong>de</strong> ministers moet wor<strong>de</strong>n bezien of voor dit<br />

gevolg een wettelijke oplossing zou kunnen wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n. Als voorbeeld noemen zij een<br />

melding bij overdracht. 39 In het wetsvoorstel Bevor<strong>de</strong>ring integriteitsbeoor<strong>de</strong>lingen door het<br />

openbaar bestuur (Bibob) was een <strong>de</strong>rgelijke regeling aan<strong>van</strong>kelijk echter niet opgenomen. 40<br />

Begin oktober 2001 heeft het Twee<strong>de</strong>-kamerlid Scheltema-De Nie mid<strong>de</strong>ls vier<br />

amen<strong>de</strong>menten voorgesteld om in <strong>de</strong> Wm een algemene meldingsplicht op te nemen, omdat<br />

<strong>de</strong> ‘vrije overdraagbaarheid’ in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> Bibob onwenselijk zou zijn. 41 Het verschil<br />

tussen <strong>de</strong> vier amen<strong>de</strong>menten betreft <strong>de</strong> omschrijving wanneer <strong>de</strong> meldingsplicht geldt, <strong>de</strong><br />

plaatsing in <strong>de</strong> Wm en <strong>de</strong> sanctie op het niet naleven <strong>van</strong> <strong>de</strong> meldingsplicht. De ministers <strong>van</strong><br />

Binnenlandse Zaken en Justitie hebben bij brief <strong>van</strong> 6 oktober 2001 ter reactie aangegeven<br />

dat het opnemen <strong>van</strong> een algemene meldingsplicht in <strong>de</strong> Wm hun steun heeft, in het bijzon<strong>de</strong>r<br />

gezien <strong>de</strong> doelstellingen <strong>van</strong> het wetsvoorstel Bibob. 42<br />

39 Zie TK 1996-1997, 25 056, nr. 1, p. 11.<br />

40 TK 1999-2000, 26 883, nrs. 1-2. De benaming <strong>van</strong> het wetsvoorstel luidt terecht an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> daaraan<br />

voorafgaan<strong>de</strong> brief <strong>van</strong> <strong>de</strong> ministers <strong>van</strong> Binnenlandse Zaken en Justitie. De voor het wetsvoorstel<br />

gekozen aanduiding sluit beter aan bij <strong>de</strong> strekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling.<br />

41 TK 2001-2002, 26 883, nrs. 36, 39, 42 en 47.<br />

42 TK 2001/2002, 26 883, nr. 45. De reactie betreft <strong>de</strong> eerste drie amen<strong>de</strong>menten, het vier<strong>de</strong> werd daarna<br />

ingediend.<br />

21


Volgens het (gewijzigd) wetsvoorstel, dat op 18 oktober 2002 door <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Kamer is<br />

aangenomen, 43 zal in een nieuw twee<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm een algemene meldingsplicht<br />

wor<strong>de</strong>n opgenomen, conform het voorstel in het vier<strong>de</strong> amen<strong>de</strong>ment.<br />

22<br />

Deze bepaling komt te lui<strong>de</strong>n:<br />

Indien een vergunning zal gaan gel<strong>de</strong>n voor een an<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r,<br />

meldt <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r dat tenminste een maand voordien aan het bevoegd<br />

gezag, on<strong>de</strong>r vermelding <strong>van</strong> <strong>de</strong> bij algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur aangegeven<br />

gegevens. 44<br />

Volgens <strong>de</strong> toelichting (bij het amen<strong>de</strong>ment) dienen in het Ivb <strong>de</strong> voor een overgang<br />

meldingsplichtige gegevens te wor<strong>de</strong>n opgesomd. 45 Als sanctie is opgenomen dat het niet<br />

mel<strong>de</strong>n een economisch <strong>de</strong>lict oplevert in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel 1a on<strong>de</strong>r 2 Wet op <strong>de</strong><br />

economische <strong>de</strong>licten. 46<br />

3.5.5 Bevindingen<br />

Naar huidig recht bestaat geen wettelijke plicht om te mel<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunning is<br />

overgegaan op een an<strong>de</strong>r. Ons inziens is het wel mogelijk om bij vergunningvoorschrift een<br />

meldingsplicht op te nemen.<br />

Soms mel<strong>de</strong>n bedrijven uit zichzelf <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> hun on<strong>de</strong>rneming – en daarmee<br />

<strong>de</strong> vergunning – aan het bevoegd gezag. In <strong>de</strong> meeste gevallen wordt een overgang echter<br />

niet gemeld aan het bevoegd gezag. Sommigen <strong>van</strong> <strong>de</strong> telefonisch on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong><br />

vergunningverleners waren <strong>van</strong> mening dat zij <strong>de</strong>sondanks op <strong>de</strong> hoogte waren en kon<strong>de</strong>n<br />

blijven <strong>van</strong> <strong>de</strong> actuele vergunningsituatie, door controlebezoeken etc. An<strong>de</strong>ren<br />

(vergunningverleners, handhavers) ervaren het ontbreken <strong>van</strong> een meldingsplicht als een<br />

na<strong>de</strong>el.<br />

Mogelijk gaat in <strong>de</strong> toekomst, wanneer <strong>de</strong> Wet Bibob in werking treedt, een<br />

meldingsplicht gel<strong>de</strong>n.<br />

3.6 De uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> hoofdregel<br />

3.6.1 Het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 2 Wm<br />

Artikel 8.20 lid 2 Wm bepaalt:<br />

Bij algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur kunnen categorieën <strong>van</strong> gevallen wor<strong>de</strong>n<br />

aangegeven, waarin <strong>de</strong> vergunning slechts geldt voor <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend.<br />

Daarbij kan tevens wor<strong>de</strong>n bepaald dat in daarbij aangegeven categorieën <strong>van</strong> gevallen:<br />

a. <strong>de</strong> vergunning nog geduren<strong>de</strong> een daarbij aangegeven termijn blijft gel<strong>de</strong>n voor<br />

rechtsopvolgers <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend;<br />

b. <strong>de</strong> vergunning ook geldt voor een rechtspersoon, aan wie zij is overgedragen door een<br />

an<strong>de</strong>re rechtspersoon, indien daarvoor door het bevoegd gezag, dan wel – in gevallen als<br />

aangegeven krachtens artikel 8.35 – Onze Minister toestemming is verleend.<br />

In artikel 8.20 lid 2 Wm wordt aldus <strong>de</strong> mogelijkheid gegeven om bij amvb te bepalen dat in<br />

bepaal<strong>de</strong> gevallen <strong>de</strong> Wm-vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n is. Tot op he<strong>de</strong>n bestaat een<br />

<strong>de</strong>rgelijke amvb niet. Wel is in het in juli 2001 gepubliceer<strong>de</strong> ontwerp-besluit financiële<br />

43 Han<strong>de</strong>lingen TK 2001-2002, nr. 15, p. 846-849.<br />

44 TK 2001-2002, 26 883, nr. 73, p. 15 (artikel 40, on<strong>de</strong>r B).<br />

45 TK 2001-2002, 26 883, nr. 47.<br />

46 TK 2001-2002, 26 883, nr. 73, p. 17 (artikel 42).


zekerheid milieubeheer <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mogelijkheid gebruik gemaakt (zie paragraaf 3.6.2). We<br />

bespreken in <strong>de</strong>ze paragraaf <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 2, waarbij <strong>de</strong> nadruk ligt op <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>r a) en b) gegeven mogelijkhe<strong>de</strong>n om een als persoonsgebon<strong>de</strong>n aangewezen vergunning<br />

te laten overgaan, en op <strong>de</strong> achtergrond <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling.<br />

De in beginsel zaaksgebon<strong>de</strong>n Wm-vergunning kan bij wijze <strong>van</strong> uitzon<strong>de</strong>ring volgens <strong>de</strong><br />

eerste volzin bij amvb persoonsgebon<strong>de</strong>n – en dus in beginsel niet overdraagbaar - wor<strong>de</strong>n<br />

gemaakt. Tevens is het mogelijk om bij amvb te bepalen dat een (persoonsgebon<strong>de</strong>n)<br />

vergunning nog voor een bepaal<strong>de</strong> termijn blijft gel<strong>de</strong>n voor rechtsopvolgers <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r of alleen met toestemming <strong>van</strong> het bevoegd gezag voor een rechtsopvolger<br />

kan gaan gel<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> toelichting is aangegeven dat men in situaties bedoeld<br />

bij a) on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re kan <strong>de</strong>nken aan erfopvolgers. 47 Het gaat hier dan om gevallen waarin <strong>de</strong><br />

vergunning is verleend aan een natuurlijk persoon. Bij b) gaat het om gevallen waarin een<br />

rechtspersoon vergunninghou<strong>de</strong>r is. De memorie <strong>van</strong> toelichting noemt als voorbeel<strong>de</strong>n een<br />

naamswijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtspersoon of een overname door een an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rneming. 48 In <strong>de</strong><br />

memorie <strong>van</strong> antwoord wordt opgemerkt dat <strong>de</strong> situatie dat een rechtspersoon<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r is, alleen is vermeld omdat er gezien <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> zulke personen<br />

omstandighe<strong>de</strong>n kunnen zijn waarin <strong>de</strong> persoon wel rechtens een an<strong>de</strong>r wordt, maar in feite<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> blijft. 49 Voor zover het om een naamswijziging gaat lijkt ons dat juist, maar niet<br />

wanneer het gaat om een overname door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een activa-passivaoverdracht. Voorts is<br />

naar onze mening <strong>de</strong> formulering ‘overgedragen door een an<strong>de</strong>re rechtspersoon’ niet erg<br />

gelukkig. Uit <strong>de</strong> aanhef <strong>van</strong> lid 2 volgt dat <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm – overgang<br />

<strong>van</strong> rechtswege – niet geldt, en op grond daar<strong>van</strong> zou veron<strong>de</strong>rsteld kunnen wor<strong>de</strong>n dat een<br />

han<strong>de</strong>ling nodig is om <strong>de</strong> vergunning voor een an<strong>de</strong>re rechtspersoon te gaan laten gel<strong>de</strong>n. De<br />

formulering ‘overgedragen’ suggereert dat <strong>de</strong> vergunning in dit geval privaatrechtelijk wordt<br />

overgedragen, als bedoeld in artikel 3:83 BW. Het lijkt echter aannemelijker om er<strong>van</strong> uit te<br />

gaan dat <strong>de</strong> wetgever <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> lid 2 niet ‘scherp’ heeft opgeschreven en dat veeleer <strong>de</strong><br />

gedachte is geweest dat <strong>de</strong> vergunning in <strong>de</strong> in lid 2 aangegeven gevallen, zon<strong>de</strong>r dat<br />

daarvoor een privaatrechtelijke overdracht nodig is, voor <strong>de</strong> rechtsopvolger gaat gel<strong>de</strong>n<br />

doordat het bevoegd gezag dat, naar aanleiding <strong>van</strong> een verzoek, heeft bepaald. We merken<br />

op dat <strong>de</strong>ze regeling, aldus uitgelegd, lijkt op <strong>de</strong> figuur <strong>van</strong> wijziging <strong>van</strong> tenaamstelling.<br />

Wanneer op een gegeven moment een inrichting waarvoor een persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning is verleend, door een an<strong>de</strong>r wordt gedreven dan <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning is<br />

verleend, vervalt <strong>de</strong> vergunning niet <strong>van</strong> rechtswege; <strong>de</strong> rechtsopvolger han<strong>de</strong>lt echter zon<strong>de</strong>r<br />

vergunning. Voorts biedt artikel 8.25 lid 1, sub e Wm, het bevoegd gezag <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>de</strong><br />

vergunning in te trekken op grond <strong>van</strong> het feit dat <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r niet meer <strong>de</strong> drijver<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting is.<br />

De re<strong>de</strong>n voor het (mogelijk) maken <strong>van</strong> een uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> regel <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 is<br />

ingegeven door <strong>de</strong> gedachte dat het bij overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting aan een an<strong>de</strong>re persoon<br />

nodig is te beoor<strong>de</strong>len of die overdracht <strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming niet in gevaar<br />

brengt. Dit werd <strong>de</strong>stijds met name noodzakelijk geacht voor afvalstoffeninrichtingen,<br />

waarvoor tot 1 januari 1998 op grond <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 2 (oud) Wm een persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning werd verleend. 50 Ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevoegdheid om bij amvb vergunningen<br />

voor bepaal<strong>de</strong> soorten inrichtingen persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken (<strong>de</strong>stijds in lid 3, nu in lid 2),<br />

47 TK 1988-1989, 21 087, nr. 3, p. 82. Dit is <strong>de</strong> toelichting op artikel 8.20 lid 3 en 4 Wm (oud). Hierin<br />

was (nagenoeg gelijklui<strong>de</strong>nd) tot 1 januari 1998 <strong>de</strong> regeling opgenomen zoals die nu in lid 2 staat.<br />

48 TK 1988-1989, 21 087, nr. 3, p. 82.<br />

49 TK 1989-1990, 21 087, nr. 6, p. 68.<br />

50 TK 1989-1990, 21 087, nr. 6, p. 46.<br />

23


heeft <strong>de</strong> wetgever gesteld dat <strong>de</strong>ze met terughou<strong>de</strong>ndheid zal wor<strong>de</strong>n gebruikt. 51 Per 1 januari<br />

1998 is lid 2 (oud) komen te vervallen en zijn <strong>de</strong> voor afvalstoffeninrichtingen verleen<strong>de</strong><br />

vergunningen zaaksgebon<strong>de</strong>n. De re<strong>de</strong>n was dat in <strong>de</strong> praktijk <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> lid 2 (oud)<br />

veelal als onre<strong>de</strong>lijk werd ervaren en dat <strong>de</strong> toetsing bij <strong>de</strong> overdracht nauwelijks meerwaar<strong>de</strong><br />

had, maar wel leid<strong>de</strong> tot een aanzienlijke administratieve lastendruk. Bovendien waren <strong>van</strong>uit<br />

<strong>de</strong> praktijk geen situaties bekend waarin een vergunning werd geweigerd in verband met <strong>de</strong><br />

achtergron<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuwe exploitant en paste <strong>de</strong> wijziging binnen het streven naar<br />

<strong>de</strong>regulering. 52<br />

Se<strong>de</strong>rt 1 januari 1998 geldt voor alle Wm-vergunningen, ook wanneer <strong>de</strong>ze voor die<br />

datum ingevolge lid 2 (oud) waren verleend, <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> lid 1. 53<br />

3.6.2 Ontwerp-besluit financiële zekerheid milieubeheer<br />

Op 16 juli 2001 is het ontwerp-besluit financiële zekerheid milieubeheer gepubliceerd. 54<br />

Hierin wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> in artikel 8.20 lid 2 Wm gebo<strong>de</strong>n mogelijkheid om voor<br />

bepaal<strong>de</strong> categorieën <strong>van</strong> gevallen een uitzon<strong>de</strong>ring te maken op het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. Voordat we hierop ingaan, zullen we <strong>de</strong> inhoud en reikwijdte <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bepalingen uit het ontwerp-besluit kort toelichten.<br />

In het ontwerp-besluit zijn twee vormen <strong>van</strong> financiële zekerheid te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n. Ten<br />

eerste is in artikel 3 geregeld dat het bevoegd gezag aan <strong>de</strong> Wm-vergunning voorschriften<br />

kan verbin<strong>de</strong>n die voor <strong>de</strong> drijver <strong>de</strong> verplichting inhou<strong>de</strong>n tot het stellen <strong>van</strong> financiële<br />

zekerheid voor het nakomen <strong>van</strong> krachtens <strong>de</strong> vergunning voor hem gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> verplichtingen<br />

ten aanzien <strong>van</strong> het opslaan <strong>van</strong> in <strong>de</strong> vergunning aangegeven afvalstoffen of ten aanzien <strong>van</strong><br />

het beheer <strong>van</strong> afvalstoffen na het beëindigen <strong>van</strong> <strong>de</strong> activiteiten in <strong>de</strong> inrichting. Deze<br />

verplichting kan wor<strong>de</strong>n opgelegd in <strong>de</strong> categorieën <strong>van</strong> gevallen die zijn aangewezen in<br />

bijlage 1 bij het ontwerp-besluit. Deze categorieën betreffen inrichtingen behorend tot<br />

categorie 28 Ivb (met uitzon<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> categorie 28.1 on<strong>de</strong>r c.) en overige categorieën <strong>van</strong><br />

inrichtingen met een opslag <strong>van</strong> meer dan 10 m3 gevaarlijke afvalstoffen voor zover <strong>de</strong><br />

kosten <strong>van</strong> beheer <strong>van</strong> die afvalstoffen meer bedragen dan 10.000 Euro.<br />

Ten twee<strong>de</strong> kan het bevoegd gezag op grond <strong>van</strong> artikel 7, in categorieën <strong>van</strong> gevallen<br />

als bedoeld in bijlage 2, voorschriften aan <strong>de</strong> Wm-vergunning verbin<strong>de</strong>n die voor <strong>de</strong>gene die<br />

<strong>de</strong> inrichting drijft <strong>de</strong> verplichting inhou<strong>de</strong>n tot het stellen <strong>van</strong> financiële zekerheid ter<br />

<strong>de</strong>kking <strong>van</strong> zijn aansprakelijkheid voor scha<strong>de</strong> aan <strong>de</strong> bo<strong>de</strong>m.<br />

24<br />

Bijlage 2 noemt <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> categorieën <strong>van</strong> gevallen:<br />

1 Inrichtingen aangewezen in het Ivb waarbij sprake is <strong>van</strong> een aanvaardbaar<br />

risico dan wel een tij<strong>de</strong>lijk verhoogd of hoog risico op verontreiniging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

51 TK 1989-1990, 21 087, nr. 6, p. 68.<br />

52 TK 1995-1996, 24 875, nr. 3, p. 3.<br />

53 Dat dit in <strong>de</strong> praktijk wel eens tot complicaties kan lei<strong>de</strong>n illustreert ABRvS 20 juni 2000, AB 2000,<br />

384, m.nt. C.L. Knijff. Het ging hier om een afvalstoffeninrichting ten behoeve waar<strong>van</strong> <strong>de</strong> voormalig<br />

exploitant beschikte over twee persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen. Voor 1 januari 1998 wordt <strong>de</strong><br />

inrichting verkocht. Aan <strong>de</strong> nieuwe exploitant wordt na 1 januari 1998 een oprichtingsvergunning<br />

verleend. De Af<strong>de</strong>ling conclu<strong>de</strong>ert dat <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen, die aan <strong>de</strong><br />

rechtsvoorganger waren verleend, zijn blijven gel<strong>de</strong>n, tot 1 januari 1998 voor <strong>de</strong>ze persoon, maar<br />

daarna voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Dat betekent dat <strong>de</strong>ze vergunningen als het ware herleefd<br />

zijn en dus gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> nieuwe exploitant, zodat geen oprichtingsvergunning verleend had mogen<br />

wor<strong>de</strong>n. Dit gevolg had kunnen wor<strong>de</strong>n voorkomen door te regelen dat een persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning vervalt wanneer <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend, er geen gebruik meer <strong>van</strong> maakt of kan<br />

maken. Het valt buiten het on<strong>de</strong>rwerp <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek om hier ver<strong>de</strong>r op in te gaan.<br />

54 Staatscourant 16 juli 2001, nr. 134.


o<strong>de</strong>m als bedoeld in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse Richtlijn Bo<strong>de</strong>mbescherming<br />

bedrijfsmatige activiteiten.<br />

2 Inrichtingen waarop paragraaf 3 <strong>van</strong> het Besluit risico’s zware ongevallen<br />

1999 <strong>van</strong> toepassing is, indien <strong>de</strong> scha<strong>de</strong> voortkomt uit brand of ontploffing.<br />

3 Inrichtingen waarin chemicaliën zijn opgeslagen met een opslagcapaciteit <strong>van</strong><br />

meer dan 10 ton, voor zover <strong>de</strong>ze chemicaliën vallen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> CPR – richtlijn 15-2, indien <strong>de</strong> scha<strong>de</strong> voortvloeit uit brand of ontploffing.<br />

4 Inrichtingen waarin bestrijdingsmid<strong>de</strong>len zijn opgeslagen met een<br />

opslagcapaciteit <strong>van</strong> meer dan 400 kg, voor zover <strong>de</strong>ze bestrijdingsmid<strong>de</strong>len<br />

vallen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> <strong>de</strong> CPR- richtlijn 15-3, indien <strong>de</strong> scha<strong>de</strong><br />

voortkomt uit brand of ontploffing<br />

5 Stuwadoorsbedrijven, waar gevaarlijke stoffen in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet<br />

milieugevaarlijke stoffen uit zeeschepen wor<strong>de</strong>n op- of overgeslagen, indien<br />

<strong>de</strong> scha<strong>de</strong> voortkomt uit brand of ontploffing.<br />

6 Inrichtingen waarin vloeibare aardolieproducten met een vlampunt kleiner<br />

dan 100 gra<strong>de</strong>n Celsius zijn opgeslagen, met een opslagcapaciteit <strong>van</strong> meer<br />

dan 10 ton, indien <strong>de</strong> scha<strong>de</strong> voortvloeit uit brand of ontploffing.<br />

De reikwijdte <strong>van</strong> het ontwerp-besluit betreft dus uitsluitend <strong>de</strong> omschreven categorieën <strong>van</strong><br />

gevallen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> aangegeven voorwaar<strong>de</strong>n.<br />

In <strong>de</strong> artikelen 12 lid 2 en 13 <strong>van</strong> het ontwerp-besluit is aangegeven wat geldt indien een<br />

inrichting wordt overgedragen.<br />

Artikel 12 en 13 lui<strong>de</strong>n, voor zover rele<strong>van</strong>t:<br />

Artikel 12<br />

1. Indien het bevoegd gezag <strong>de</strong> verplichting tot het stellen <strong>van</strong> financiële<br />

zekerheid oplegt, verbindt het het voorschrift aan <strong>de</strong> vergunning (…)<br />

2. Het bevoegd gezag verbindt tevens aan <strong>de</strong> vergunning het voorschrift dat<br />

eenie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft en voornemens is die inrichting aan een an<strong>de</strong>r over te<br />

dragen, dit tenminste vier weken voor <strong>de</strong> overdracht aan het bevoegd gezag meldt.<br />

Artikel 13<br />

1. Indien het bevoegd gezag <strong>de</strong> verplichting tot het stellen <strong>van</strong> financiële<br />

zekerheid oplegt, geldt <strong>de</strong> vergunning voor <strong>de</strong> inrichting slechts voor <strong>de</strong>gene aan wie<br />

<strong>de</strong> vergunning is verleend.<br />

2. Dit geldt niet indien tenminste vier weken voordat <strong>de</strong> inrichting wordt<br />

overgedragen, <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> inrichting wordt overgedragen, schriftelijk bewijs<br />

overlegt dat hij voldoen<strong>de</strong> financiële zekerheid heeft gesteld.<br />

Naar onze mening verdraagt <strong>de</strong> in het ontwerp-besluit opgenomen regeling zich niet met<br />

artikel 8.20 lid 2 Wm. Uit artikel 13 volgt dat <strong>de</strong> vergunning slechts geldt voor <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft, tenzij <strong>de</strong> opvolgend drijver tijdig aantoont dat ook hij financiële zekerheid<br />

heeft gesteld. Dit moet wor<strong>de</strong>n beschouwd als het voorwaar<strong>de</strong>lijk persoonsgebon<strong>de</strong>n maken<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Artikel 8.20 lid 2 Wm biedt geen grondslag voor het introduceren <strong>van</strong> een<br />

<strong>de</strong>rgelijk systeem <strong>van</strong> voorwaar<strong>de</strong>lijke persoonsgebon<strong>de</strong>nheid. Immers, artikel 8.20 lid 2 Wm<br />

gaat er<strong>van</strong> uit dat in bepaal<strong>de</strong> gevallen <strong>de</strong> Wm-vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n kan wor<strong>de</strong>n<br />

gemaakt, waardoor <strong>de</strong>ze in beginsel niet kan overgaan. Op <strong>de</strong>ze onmogelijkheid <strong>van</strong><br />

overgang kan een uitzon<strong>de</strong>ring wor<strong>de</strong>n gemaakt door te bepalen dat met toestemming <strong>van</strong> het<br />

bevoegd gezag (of in specifieke gevallen <strong>de</strong> minister) <strong>de</strong> vergunning kan wor<strong>de</strong>n<br />

25


‘overgedragen’, of dat <strong>de</strong>ze nog voor een bepaal<strong>de</strong> termijn blijft gel<strong>de</strong>n voor<br />

rechtsopvolgers. 55<br />

Voorts wekt artikel 12 lid 2 <strong>de</strong> indruk dat <strong>de</strong> vergunning waaraan het voorschrift is<br />

verbon<strong>de</strong>n dat financiële zekerheid moet wor<strong>de</strong>n gesteld, zaaksgebon<strong>de</strong>n en voor overgang<br />

vatbaar is (“een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft en voornemens is die inrichting over te<br />

dragen”), terwijl in artikel 13 lid 1 uitdrukkelijk is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning alleen geldt<br />

voor <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend. Ook <strong>de</strong> artikelen 3 en 7 wekken <strong>de</strong> indruk<br />

dat <strong>de</strong> vergunning zaaksgebon<strong>de</strong>n is. Immers, in <strong>de</strong>ze artikelen is aangegeven dat <strong>de</strong><br />

verplichting tot het stellen <strong>van</strong> financiële zekerheid kan wor<strong>de</strong>n opgelegd aan <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft. Zoals in paragraaf 3.3.2 is uiteengezet, is normaliter <strong>de</strong> drijver <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r en maakt het niet uit aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend. In dit geval,<br />

waarin <strong>de</strong> vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n wordt gemaakt, is dat an<strong>de</strong>rs. Een<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunning kan alleen gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend, en dat<br />

zal ook <strong>de</strong> exploitant moeten zijn. Kennelijk wordt hier in het ontwerp-besluit ook <strong>van</strong><br />

uitgegaan. Dit blijkt uit <strong>de</strong> toelichting op, met name artikel 13 <strong>van</strong>, het ontwerp-besluit. De<br />

discrepantie tussen <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> artikelen in het ontwerp-besluit maakt zichtbaar dat in geval<br />

<strong>van</strong> een persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunning dui<strong>de</strong>lijk moet wor<strong>de</strong>n gemaakt dat <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong><br />

vergunning is verleend verantwoor<strong>de</strong>lijk is voor <strong>de</strong> verplichtingen die in <strong>de</strong> vergunning zijn<br />

opgenomen. Het verdient <strong>de</strong> voorkeur om in het besluit consequent <strong>de</strong> term<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r te hanteren.<br />

Tot slot rijst <strong>de</strong> vraag wat <strong>de</strong> toegevoeg<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> is <strong>van</strong> <strong>de</strong> melding <strong>van</strong> artikel 12 lid<br />

2 56 naast artikel 13 lid 2. Naar onze mening kan dat alleen zijn dat zowel <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r als <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting wil gaan kopen zich tot het bevoegd gezag<br />

moeten richten. De vergunninghou<strong>de</strong>r moet dat doen om zijn voornemen om <strong>de</strong> inrichting te<br />

verkopen kenbaar te maken aan het bevoegd gezag en <strong>de</strong> potentiële koper om een bewijs over<br />

te leggen dat hij voldoen<strong>de</strong> zekerheid kan stellen. Alleen dan kan volgens <strong>de</strong> artikelen 12 en<br />

13 <strong>de</strong> vergunning overgaan, zij het dat we reeds hebben geconclu<strong>de</strong>erd dat <strong>de</strong>ze regeling zich<br />

niet verdraagt met artikel 8.20 lid 2 Wm. Overigens moet ons inziens wor<strong>de</strong>n aangenomen<br />

dat wanneer als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> inwerkingtreding <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet Bibob volgens een nieuw twee<strong>de</strong><br />

lid <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm een algemene meldingsplicht gaat gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

(zie paragraaf 3.5.4), <strong>de</strong> in artikel 12 lid 2 opgenomen verplichting om in een<br />

vergunningvoorschrift een meldingsplicht voor <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r op te nemen daarmee<br />

niet overbodig wordt. Immers, <strong>de</strong> alsdan in werking tre<strong>de</strong>n<strong>de</strong> meldingsplicht geldt voor <strong>de</strong><br />

gevallen waarop artikel 8.20 lid 1 ziet, dus voor <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning die<br />

automatisch overgaat, en niet voor <strong>de</strong> gevallen waarin ingevolge het huidige twee<strong>de</strong> lid – dat<br />

bij inwerkingtreding <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet Bibob wordt doorgenummerd tot het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid - <strong>van</strong> artikel<br />

8.20 Wm gebruik is gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkheid om bij amvb <strong>de</strong> vergunning<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken.<br />

3.7 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> ammoniakrechten<br />

3.7.1 Inleiding<br />

In <strong>de</strong> voorgaan<strong>de</strong> paragrafen is <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

uiteengezet. In <strong>de</strong>ze paragraaf wordt ingegaan op het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

ammoniakrechten, dat is neergelegd in <strong>de</strong> Interimwet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij (Iav). Dit<br />

55 Zie paragraaf 3.6.1.<br />

56 Zie voor <strong>de</strong> mogelijkheid om een meldingsplicht in <strong>de</strong> vergunningvoorschriften op te nemen, paragraaf<br />

3.5.3, waarin we hebben geconclu<strong>de</strong>erd dat dit in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu nodig<br />

geacht kan wor<strong>de</strong>n.<br />

26


systeem voorziet in <strong>de</strong> mogelijkheid om aan <strong>de</strong> Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n ammoniakrechten<br />

los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting, en daarmee los <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning, over te dragen. Na<strong>de</strong>re<br />

beschouwing is <strong>van</strong> belang voor beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag hoe een <strong>de</strong>rgelijk systeem zich<br />

verhoudt tot <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> overgang in artikel 8.20 Wm. Naast <strong>de</strong> ammoniakrechten<br />

bestaan binnen <strong>de</strong> sector landbouw en visserij ook in diverse an<strong>de</strong>re wetten en<br />

uitvoeringsregelingen quoteringssystemen. Ook daarin zijn bepalingen over <strong>de</strong><br />

verhan<strong>de</strong>lbaarheid opgenomen. Van <strong>de</strong> quoteringssystemen heeft echter uitsluitend het<br />

systeem <strong>van</strong> ammoniakrechten een directe relatie met <strong>de</strong> Wm-vergunning. Daarom wor<strong>de</strong>n<br />

an<strong>de</strong>re quoteringssystemen hier niet behan<strong>de</strong>ld.<br />

Opgemerkt moet wor<strong>de</strong>n dat op 28 juni 2001 het wetsvoorstel Regels inzake<br />

ammoniakemissie uit tot veehou<strong>de</strong>rijen behoren<strong>de</strong> dierverblijven (Wet ammoniak en<br />

veehou<strong>de</strong>rij) is ingediend. 57 Op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> daarin voorgestel<strong>de</strong> regeling zal het<br />

sal<strong>de</strong>ringssysteem komen te vervallen. 58 Dat het sal<strong>de</strong>ringssysteem in <strong>de</strong> toekomstige Wet<br />

ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij komt te vervallen, betekent niet dat daarmee <strong>de</strong> vraag hoe het<br />

openen <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkheid tot zelfstandige overdracht <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) <strong>de</strong> vergunning -<br />

los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting - zich verhoudt tot het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm niet meer rele<strong>van</strong>t<br />

zal zijn. Er zijn ontwikkelingen die het wenselijk maken dui<strong>de</strong>lijkheid te scheppen over <strong>de</strong><br />

juridische kwalificatie <strong>van</strong> dit soort transacties en <strong>de</strong> relatie tot (<strong>de</strong> overgang <strong>van</strong>) <strong>de</strong> Wmvergunning.<br />

In <strong>de</strong> eerste plaats kan wor<strong>de</strong>n gewezen op on<strong>de</strong>rzoek naar het introduceren <strong>van</strong><br />

een systeem voor verhan<strong>de</strong>lbare emissies voor bepaal<strong>de</strong> vraagstukken <strong>van</strong><br />

luchtverontreiniging zoals NOx of CO2. 59 Daarnaast zijn in <strong>de</strong> praktijk ontwikkelingen<br />

gaan<strong>de</strong> met betrekking tot verhan<strong>de</strong>lbaarheid <strong>van</strong> geluidrechten. In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> ROM<br />

Rijnmond wordt <strong>de</strong> Pilot industrielawaai uitgevoerd. Binnen dit project zal on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re<br />

wor<strong>de</strong>n geëxperimenteerd met <strong>de</strong> han<strong>de</strong>l in geluidruimte en zal <strong>de</strong> relatie tot <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> komen. In <strong>de</strong> nota ‘Met recht verantwoor<strong>de</strong>lijk’ is aangegeven dat<br />

wat betreft <strong>de</strong> verhouding <strong>van</strong> systemen <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare emissierechten vooral <strong>de</strong> vraag<br />

speelt hoe <strong>de</strong>ze zich verhou<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> eis <strong>van</strong> alara in artikel 8.11 <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid Wm. Uit het<br />

voorgaan<strong>de</strong> vloeit echter voort dat ook <strong>de</strong> relatie tot artikel 8.20 Wm een aandachtspunt<br />

vormt.<br />

Allereerst wordt hierna ingegaan op het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav. Vervolgens komt <strong>de</strong> relatie tot <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>.<br />

3.7.2 De sal<strong>de</strong>ringsmetho<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav<br />

De Iav voorziet bij beslissingen inzake <strong>de</strong> Wm-vergunning in een specifieke regeling voor<br />

beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvaardbaarheid <strong>van</strong> door veehou<strong>de</strong>rijen veroorzaakte<br />

ammoniak<strong>de</strong>positie op voor verzuring gevoelige gebie<strong>de</strong>n. In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek is<br />

artikel 8 Iav rele<strong>van</strong>t. Dit wetsartikel voorziet in een wettelijke basis voor <strong>de</strong> vaststelling <strong>van</strong><br />

ammoniakreductieplannen (arp’s). In <strong>de</strong>ze arp’s kan op grond <strong>van</strong> artikel 8 lid 4 Iav <strong>de</strong><br />

mogelijkheid wor<strong>de</strong>n gebo<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> zogenaam<strong>de</strong> sal<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> aan een Wmvergunning<br />

verbon<strong>de</strong>n ammoniakrechten.<br />

57 TK 2000-2001, 27 836, nr. 1-2.<br />

58 TK 2000-2001, 27 836, nr. 3, p. 17.<br />

59 Brief <strong>van</strong> <strong>de</strong> minister <strong>van</strong> VROM d.d. 2 juni 1999 inzake verhan<strong>de</strong>lbare emissies als instrument in het<br />

milieubeleid, TK 1998-1999, 26 578, p. 17-18..<br />

27


28<br />

Artikel 8 lid 4 Iav luidt:<br />

In het plan kan wor<strong>de</strong>n bepaald dat voor veehou<strong>de</strong>rijen een daarbij aangegeven hogere<br />

waar<strong>de</strong> geldt dan ingevolge <strong>de</strong> artikelen 4 tot en met 6 is toegestaan, indien in<br />

onmid<strong>de</strong>llijke samenhang daarmee <strong>de</strong> ammoniak<strong>de</strong>positie die wordt veroorzaakt door<br />

een an<strong>de</strong>re veehou<strong>de</strong>rij, door intrekking of wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning voor die<br />

veehou<strong>de</strong>rij met het oog op het geheel of ge<strong>de</strong>eltelijk buiten werking stellen daar<strong>van</strong> op<br />

verzoek <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene die die veehou<strong>de</strong>rij drijft, zodanig vermin<strong>de</strong>rt dat <strong>de</strong> totale<br />

ammoniak<strong>de</strong>positie op <strong>de</strong> in <strong>de</strong> betrokken gemeenten gelegen voor verzuring gevoelige<br />

gebie<strong>de</strong>n afneemt en <strong>de</strong> totale ammoniakemissie <strong>van</strong> <strong>de</strong> veehou<strong>de</strong>rijen in <strong>de</strong> betrokken<br />

gemeenten daalt.<br />

Dit systeem wordt aangeduid als sal<strong>de</strong>ring. De mogelijkheid tot sal<strong>de</strong>ring heeft in <strong>de</strong> praktijk<br />

geleid tot han<strong>de</strong>l in ammoniakrechten, hoewel <strong>de</strong> Iav formeel-juridisch niet voorziet in een<br />

systeem <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare rechten. Het systeem <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare rechten werkt in <strong>de</strong><br />

praktijk als volgt. De drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting die tot verkoop <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) zijn<br />

ammoniakrechten wenst over te gaan, verzoekt het bevoegd gezag om (gehele of<br />

ge<strong>de</strong>eltelijke) intrekking ofwel om wijziging <strong>van</strong> zijn Wm-vergunning. Deze intrekking of<br />

wijziging leidt tot vermin<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> toegestane emissie en <strong>de</strong>positie door <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong><br />

inrichting. Als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze intrekking of wijziging komen <strong>de</strong> ammoniakrechten voor het<br />

ge<strong>de</strong>elte dat on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> intrekking of wijziging valt, vrij voor overdracht. De inrichtinghou<strong>de</strong>r<br />

aan wie <strong>de</strong> rechten wor<strong>de</strong>n verkocht kan on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> in <strong>de</strong> Iav opgenomen voorwaar<strong>de</strong>n een<br />

vergunning verkrijgen voor (uitbreiding <strong>van</strong>) <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> zijn inrichting met <strong>de</strong><br />

aangekochte rechten. 60 Op <strong>de</strong> gevolgen <strong>van</strong> dit systeem voor het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning wordt thans na<strong>de</strong>r ingegaan.<br />

3.7.3 Het sal<strong>de</strong>ringssysteem in relatie tot <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

Het uitgangspunt voor sal<strong>de</strong>ring wordt gevormd door intrekking of wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

op verzoek <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r die tot verkoop <strong>van</strong> <strong>de</strong> ammoniakrechten<br />

wenst over te gaan. Gehele of ge<strong>de</strong>eltelijke intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning op verzoek <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r vindt plaats met toepassing <strong>van</strong> artikel 8.26 lid 1 Wm. Een wijziging <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> vergunning kan plaatsvin<strong>de</strong>n via toepassing <strong>van</strong> artikel 8.1 lid 1 on<strong>de</strong>r b Wm.<br />

In <strong>de</strong> praktijk wordt in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> sal<strong>de</strong>ring ook gewerkt met meldingen op grond<br />

<strong>van</strong> artikel 8.19 Wm in plaats <strong>van</strong> <strong>de</strong> intrekkings- of wijzigingsprocedure. 61 Deze<br />

praktijk is in strijd met artikel 8 lid 4 Iav. Uit <strong>de</strong> parlementaire geschie<strong>de</strong>nis bij <strong>de</strong> Iav<br />

blijkt dat uitsluitend is beoogd om te voorzien in <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> sal<strong>de</strong>ring door<br />

mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een aanvraag tot intrekking of wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. De<br />

mogelijkheid <strong>van</strong> een artikel 8.19 Wm-melding wordt in <strong>de</strong> parlementaire<br />

geschie<strong>de</strong>nis niet genoemd en is ook niet beoogd. De Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak<br />

heeft in een uitspraak <strong>van</strong> 25 november 1999, on<strong>de</strong>r verwijzing naar <strong>de</strong> parlementaire<br />

geschie<strong>de</strong>nis, bevestigd dat sal<strong>de</strong>ring door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een melding niet is<br />

toegestaan. 62<br />

60 Uit het systeem <strong>van</strong> artikel 8, lid 4 Iav lijkt <strong>de</strong> conclusie te rechtvaardigen dat, indien aan het aldaar<br />

bepaal<strong>de</strong> is voldaan, <strong>de</strong> vergunning niet op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav kan wor<strong>de</strong>n geweigerd. Dit laat onverlet<br />

dat <strong>de</strong> Wm in een <strong>de</strong>rgelijk geval om an<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>nen aan vergunningverlening in <strong>de</strong> weg kan staan. Zie<br />

Verman<strong>de</strong> losbladig, Regelgeving ammoniak en stank <strong>van</strong> agrarische bedrijven, toelichting op artikel 8<br />

Iav, on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el B-3.<br />

61 Verman<strong>de</strong> losbladig, Regelgeving ammoniak en stank <strong>van</strong> agrarische bedrijven, toelichting op artikel 8<br />

Iav, on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el B-3.<br />

62 ABRvS 25 november 1999, AB 2000, 96.


Bij sal<strong>de</strong>ring is juridisch beschouwd geen sprake <strong>van</strong> een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning.<br />

Immers, in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> verkoop <strong>van</strong> <strong>de</strong> ammoniakrechten dient <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting die tot verkoop <strong>van</strong> zijn rechten wenst over te gaan, het bevoegd gezag te<br />

verzoeken om intrekking of wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning, die ertoe leidt dat hij <strong>de</strong><br />

exploitatie <strong>van</strong> het <strong>de</strong>el waarop <strong>de</strong> te verkopen rechten betrekking hebben beëindigt. Op het<br />

moment <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> ammoniakrechten beschikt <strong>de</strong> verkopen<strong>de</strong> partij <strong>de</strong>rhalve niet<br />

meer over een Wm-vergunning voor <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze rechten. De ammoniakrechten<br />

gaan bij sal<strong>de</strong>ring over naar <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> een an<strong>de</strong>re inrichting, die een vergunning (veelal<br />

voor <strong>de</strong> uitbreiding <strong>van</strong> een reeds bestaan<strong>de</strong> inrichting) aanvraagt. Op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

jurispru<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak dienen het verzoek tot intrekking of<br />

wijziging enerzijds en <strong>de</strong> aanvraag om een (uitbreidings)vergunning an<strong>de</strong>rzijds, gelijktijdig<br />

plaats te vin<strong>de</strong>n. 63 Aangezien <strong>de</strong> verkopen<strong>de</strong> partij op het moment <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ammoniakrechten niet meer beschikt over een Wm-vergunning voor <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

rechten, is er geen sprake <strong>van</strong> een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning en wordt <strong>de</strong> sal<strong>de</strong>ring<br />

niet beheerst door het regime <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm. 64<br />

Dit laat echter <strong>de</strong> vraag hoe <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten juridisch wel dient te<br />

wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd, onbeantwoord. In <strong>de</strong> praktijk wordt <strong>de</strong> ‘transactie’ op twee<br />

verschillen<strong>de</strong> wijzen vormgegeven. In <strong>de</strong> eerste plaats wordt <strong>de</strong> transactie wel gekwalificeerd<br />

als een privaatrechtelijke verbintenis strekken<strong>de</strong> tot verkoop en levering (overdracht) <strong>van</strong><br />

ammoniakrechten. Daarbij zal als voorwaar<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n gesteld dat <strong>de</strong> verkopen<strong>de</strong> partij<br />

gehou<strong>de</strong>n is om een verzoek tot intrekking of wijziging <strong>van</strong> zijn Wm-vergunning te doen om<br />

<strong>de</strong> weg tot overdracht te effenen zodat <strong>de</strong> kopen<strong>de</strong> partij een aanvraag kan doen om <strong>de</strong><br />

aangekochte rechten te exploiteren. Het is <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong>ze transactie kan wor<strong>de</strong>n<br />

gekwalificeerd als een overdracht zoals bedoeld in artikel 3:83 BW en vervolgens als<br />

voorwaar<strong>de</strong>lijke overdracht als bedoeld in artikel 3:84 BW. De overdracht <strong>van</strong><br />

ammoniakrechten valt in ie<strong>de</strong>r geval niet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> het eerste lid <strong>van</strong> artikel 3:83<br />

BW. Dit volgt uit hetgeen hiervoor (in hoofdstuk 2) over <strong>de</strong> reikwijdte <strong>van</strong> dit artikellid is<br />

uiteengezet. Derhalve resteert met het oog op <strong>de</strong> overdraagbaarheid <strong>van</strong> ammoniakrechten <strong>de</strong><br />

vraag of aan het criterium <strong>van</strong> het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> artikel 3:83 BW is voldaan. Daarvoor is<br />

rele<strong>van</strong>t of artikel 3:83 lid 3 eng of ruim wordt opgevat en of in artikel 8 lid 4 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav wel<br />

of niet expliciet is bepaald dat ammoniakrechten overdraagbaar zijn. Uit <strong>de</strong> formulering <strong>van</strong><br />

het wetsartikel blijkt <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht niet met zoveel woor<strong>de</strong>n. De<br />

overdraagbaarheid vloeit voort uit het in <strong>de</strong>ze bepaling verwoor<strong>de</strong> systeem. Zoals eer<strong>de</strong>r (in<br />

hoofdstuk 2) is aangegeven stelt <strong>de</strong> MDW-werkgroep verhan<strong>de</strong>lbare rechten zich op het<br />

standpunt dat wanneer in <strong>de</strong> betrokken wet niet expliciet in <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht is<br />

voorzien, het voldoen<strong>de</strong> is dat <strong>de</strong> overdraagbaarheid past in het stelsel <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet (ruime<br />

uitleg 3:83 lid 3 BW). Voor wat betreft <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> ammoniakrechten is dit het geval.<br />

Wanneer men er echter <strong>van</strong>uit gaat dat artikel 3:83 lid 3 niet zo ruim moet wor<strong>de</strong>n opgevat<br />

als <strong>de</strong> MDW-werkgroep meent, zou dat betekenen dat ammoniakrechten volgens artikel 3:83<br />

lid 3 BW niet overdraagbaar zijn en dat daarop evenmin een an<strong>de</strong>re wettelijke regeling inzake<br />

overgang <strong>van</strong> toepassing is.<br />

De twee<strong>de</strong> variant is dat <strong>de</strong> transactie zo wordt ingekleed dat <strong>de</strong> verbintenis inhoudt<br />

dat <strong>de</strong>gene die rechten wenst over te dragen zich verplicht een verzoek tot intrekking te doen<br />

en <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> rechten wenst te gaan exploiteren gehou<strong>de</strong>n is daartoe een vergunning aan<br />

te vragen. De overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechten is dan als zodanig niet het on<strong>de</strong>rwerp <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verbintenis. Aangezien <strong>de</strong>ze transactie niet ziet op <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> ammoniakrechten is<br />

63 ABRvS 11 augustus 1998, AB 1999, 50 m.nt. Verschuuren.<br />

64 Dit is alleen an<strong>de</strong>rs indien (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) <strong>de</strong> inrichting wordt overgedragen. In dat geval geldt artikel<br />

8.20 lid 1 Wm wel.<br />

29


artikel 3:83 BW daarop in ie<strong>de</strong>r geval niet <strong>van</strong> toepassing. Ook valt <strong>de</strong>ze transactie niet on<strong>de</strong>r<br />

artikel 8.20 Wm, zodat een wettelijk regime ontbreekt.<br />

Hoe het systeem <strong>van</strong> overgang ook moet wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd, rele<strong>van</strong>t is dat steeds<br />

een tussenkomst <strong>van</strong> het bevoegd gezag nodig is om <strong>de</strong> overgang te bewerkstelligen. In dit<br />

opzicht wijkt <strong>de</strong> regeling af <strong>van</strong> het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm waar juist nadrukkelijk <strong>van</strong><br />

bestuurlijke tussenkomst is afgezien.<br />

Het vorenstaan<strong>de</strong> wil overigens niet zeggen dat artikel 8.20 Wm geen enkele betekenis heeft<br />

bij Wm-vergunningen waar ammoniakrechten een rol spelen. Bij <strong>de</strong> hiervoor uiteengezette<br />

transacties is het doel om uitsluitend <strong>de</strong> ammoniakrechten over te dragen, niet (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>)<br />

<strong>de</strong> inrichting als zodanig. Indien dat laatste wel wordt beoogd, volgt <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

inclusief <strong>de</strong> daarbij behoren<strong>de</strong> ammoniakrechten <strong>de</strong> (ge<strong>de</strong>eltelijk) overgedragen inrichting.<br />

Op die overgang is artikel 8.20 Wm wel <strong>van</strong> toepassing. Voorts is artikel 8.20 Wm <strong>van</strong><br />

belang voor <strong>de</strong> vraag wie gerechtigd is om een verzoek tot wijziging of intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning te doen.<br />

3.7.4 Bevindingen<br />

Hiervoor is opgemerkt dat het in artikel 8 lid 4 Iav neergeleg<strong>de</strong> sal<strong>de</strong>ringssysteem in <strong>de</strong><br />

praktijk heeft geleid tot han<strong>de</strong>l in ammoniakrechten. Deze transacties vallen niet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

werking <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm. Een wettelijk regime ontbreekt. Dit leidt er toe dat ondui<strong>de</strong>lijk<br />

is hoe <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten juridisch moet wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd. Zoals in<br />

paragraaf 3.7.3 is toegelicht zijn twee varianten <strong>de</strong>nkbaar. In <strong>de</strong> praktijk wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze<br />

varianten bei<strong>de</strong> gehanteerd.<br />

De regeling in <strong>de</strong> Iav doorbreekt <strong>de</strong>els het inrichtinggebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wmvergunning,<br />

namelijk doordat ammoniakrechten los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

overgedragen.<br />

3.8 Bevindingen<br />

In dit hoofdstuk is <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning besproken.<br />

Hoewel dat in artikel 8.20 Wm niet met zoveel woor<strong>de</strong>n wordt gesteld, is dui<strong>de</strong>lijk dat <strong>de</strong><br />

wetgever bewust in <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang heeft willen voorzien en dat hij daarvoor<br />

in artikel 8.20 lid 1 Wm heeft bepaald dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft. Kort gezegd, houdt <strong>de</strong>ze regeling in dat <strong>de</strong> vergunning <strong>van</strong> rechtswege<br />

overgaat op rechtsopvolgers, zon<strong>de</strong>r dat daarvoor een han<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het bestuursorgaan of<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> private partijen vereist is. In relatie tot hetgeen in hoofdstuk 2 is besproken betekent<br />

dit dus voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning dat a) een privaatrechtelijke overdracht <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong>ze vergunning, zo <strong>de</strong>ze al mogelijk zou zijn gelet op artikel 3:83 lid 3 BW, niet<br />

noodzakelijk is, en b) een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning evenmin<br />

noodzakelijk is. Het drijverschap is bepalend voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.<br />

De overgang <strong>van</strong> rechtswege sluit aan bij <strong>de</strong> gedachte dat <strong>de</strong> Wm-vergunning een<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter heeft. In het volgen<strong>de</strong> hoofdstuk zal aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> komen in hoeverre<br />

op dit zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter uitzon<strong>de</strong>ringen bestaan.<br />

Tot 1 januari 1998 was in <strong>de</strong> Wm bepaald dat <strong>de</strong> vergunning voor een afvalstoffeninrichting<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n is. Met name om re<strong>de</strong>nen <strong>van</strong> doelmatigheid is <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>nheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze vergunningen afgeschaft. Artikel 8.20 lid 2 Wm biedt <strong>de</strong> mogelijkheid om <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

in bepaal<strong>de</strong> gevallen (bij amvb aangegeven) persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken.<br />

<strong>Overgang</strong> is dan niet mogelijk, tenzij (bij amvb) is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning nog geduren<strong>de</strong><br />

30


een bepaal<strong>de</strong> termijn blijft gel<strong>de</strong>n voor rechtsopvolgers of dat <strong>de</strong> vergunning met<br />

toestemming <strong>van</strong> het bevoegd gezag of <strong>de</strong> minister kan overgaan. Een voorbeeld <strong>van</strong> het<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n maken <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning biedt het ontwerp-besluit financiële zekerheid<br />

milieubeheer. Daarin wordt in artikel 12 lid 2 en artikel 13 beoogd gebruik te maken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

in artikel 8.20 lid 2 Wm gebo<strong>de</strong>n mogelijkheid. De in <strong>de</strong>ze bepalingen <strong>van</strong> het ontwerpbesluit<br />

voorziene voorwaar<strong>de</strong>lijke persoonsgebon<strong>de</strong>nheid <strong>van</strong> <strong>milieuvergunning</strong>en in<br />

gevallen waarin op grond <strong>van</strong> dat besluit een verplichting tot financiële zekerheidstelling is<br />

opgelegd, verdraagt zich naar onze mening echter niet met <strong>de</strong> in artikel 8.20 lid 2 Wm<br />

opgenomen systematiek.<br />

Volgens huidig recht hoeft een vergunninghou<strong>de</strong>r het bevoegd gezag niet op <strong>de</strong> hoogte te<br />

stellen <strong>van</strong> het feit dat <strong>de</strong> vergunning voor een an<strong>de</strong>r is gaan gel<strong>de</strong>n. Sommige bedrijven doen<br />

dit wel uit zichzelf, <strong>de</strong> meeste bedrijven echter niet. Mogelijk gaat in <strong>de</strong> toekomst, wanneer<br />

het wetsvoorstel Bibob in werking treedt, een meldingsplicht voor <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

gel<strong>de</strong>n op grond <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm. Ons inziens kan thans wel aan een vergunning als<br />

voorschrift wor<strong>de</strong>n verbon<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r en/of diens rechtsopvolger <strong>de</strong><br />

overgang moeten mel<strong>de</strong>n.<br />

Het systeem voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten wijkt op twee punten af <strong>van</strong> artikel 8.20<br />

Wm. In <strong>de</strong> eerste plaats gaat het bij <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten om een overgang <strong>van</strong><br />

aan <strong>de</strong> Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n rechten, zon<strong>de</strong>r dat sprake is <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting (zelfstandige overgang). In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats gaat artikel 8 lid 4 Iav, in tegenstelling<br />

tot artikel 8.20 Wm, juist uit <strong>van</strong> tussenkomst door het bevoegd gezag, aangezien voor <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten een besluit tot intrekking <strong>van</strong> een (<strong>de</strong>el <strong>van</strong> een) vergunning<br />

aan <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> verkoper en een besluit tot vergunningverlening ten behoeve <strong>van</strong> <strong>de</strong> koper<br />

noodzakelijk is.<br />

31


4 Persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen bij vergunningverlening op grond <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong>Wm<br />

4.1 Inleiding<br />

We hebben geconstateerd dat artikel 8.20 lid 1 Wm is ingegeven door het uitgangspunt dat <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning zaaksgebon<strong>de</strong>n is. De rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rscheid tussen zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

en persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen is dui<strong>de</strong>lijk: zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen zijn (in<br />

beginsel) vatbaar voor overgang, persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen niet.<br />

Van belang is dat het in <strong>de</strong> literatuur gemaakte on<strong>de</strong>rscheid tussen zaaksgebon<strong>de</strong>n en<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n beschikkingen betrekkelijk is. Daarvoor zijn twee re<strong>de</strong>nen te noemen, die<br />

zich bei<strong>de</strong> voordoen ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. Ten eerste is dat <strong>de</strong> mogelijkheid<br />

dat naar hun aard zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen door <strong>de</strong> wetgever persoonlijk wor<strong>de</strong>n<br />

gemaakt. De bedoeling daar<strong>van</strong> is dui<strong>de</strong>lijk: in die gevallen kan <strong>de</strong> vergunning niet overgaan<br />

op een rechtsopvolger, behou<strong>de</strong>ns te maken uitzon<strong>de</strong>ringen. Voor <strong>de</strong> Wm-vergunning is <strong>de</strong><br />

mogelijkheid om dit te doen geregeld in artikel 8.20 lid 2 Wm; dit is reeds hiervoor<br />

(paragraaf 3.5) besproken. Ten twee<strong>de</strong> is het lang niet altijd mogelijk om een vergunning<br />

zon<strong>de</strong>r meer als zaaksgebon<strong>de</strong>n of persoonsgebon<strong>de</strong>n te kwalificeren. An<strong>de</strong>rs gezegd: het<br />

on<strong>de</strong>rscheid tussen zaaksgebon<strong>de</strong>n en persoonsgebon<strong>de</strong>n is eer<strong>de</strong>r gelei<strong>de</strong>lijk <strong>van</strong> aard dan<br />

scherp. Een persoonsgebon<strong>de</strong>n beschikking kan zakelijke trekken hebben en zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

beschikkingen kunnen persoonlijke trekken hebben. Hoewel <strong>de</strong> Wm-vergunning op het eerste<br />

gezicht een ‘schoolvoorbeeld’ lijkt te zijn <strong>van</strong> een zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning, zijn op<br />

verschillen<strong>de</strong> niveaus (jurispru<strong>de</strong>ntie, beleid, wetgeving) ontwikkelingen te signaleren<br />

waarbij in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> verlening (en in één geval ook intrekking) <strong>van</strong> een vergunning<br />

bepaal<strong>de</strong> kwaliteiten, hoedanighe<strong>de</strong>n of omstandighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager of<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r een rol spelen. Deze ontwikkelingen zullen hierna, in <strong>de</strong> paragrafen 4.3,<br />

4.4 en 4.5, wor<strong>de</strong>n beschreven. Voordat we bespreken welke persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen<br />

een rol spelen, beste<strong>de</strong>n we aandacht aan <strong>de</strong> vraag of het <strong>van</strong> belang is wie <strong>de</strong> vergunning<br />

aanvraagt.<br />

Het is rele<strong>van</strong>t om <strong>de</strong>ze ontwikkelingen te beschrijven gelet op het feit dat <strong>de</strong> regeling<br />

<strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm dui<strong>de</strong>lijk is ingegeven door het uitgangspunt dat <strong>de</strong> vergunning<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n is. Wanneer in bepaal<strong>de</strong> gevallen sprake blijkt te zijn <strong>van</strong> Wm-vergunningen<br />

met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen rijst primair <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong>ze vergunningen ook overgaan<br />

volgens <strong>de</strong> hoofdregel. In dit hoofdstuk zal blijken dat dat in<strong>de</strong>rdaad het geval is. Daardoor<br />

rijst vervolgens <strong>de</strong> vraag hoe bij een automatische overgang <strong>van</strong> een vergunning met<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen, <strong>de</strong>ze persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen hun betekenis kunnen<br />

hou<strong>de</strong>n. Deze vraag staat centraal in hoofdstuk 5.<br />

4.2 De persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager volgens het wettelijk stelsel<br />

4.2.1 Inleiding<br />

Zoals gezegd, geldt <strong>de</strong> Wm-vergunning automatisch voor <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft. Dit<br />

roept <strong>de</strong> vraag op of het <strong>van</strong> belang is wie <strong>de</strong> vergunning aanvraagt. An<strong>de</strong>rs gezegd: nu <strong>de</strong><br />

vergunning steeds automatisch gaat gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> drijver, betekent dat dan dat ook een nietdrijver<br />

een vergunning kan aanvragen?<br />

In <strong>de</strong> Wm wordt geen aandacht besteed aan <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager <strong>van</strong> een vergunning.<br />

In <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> toelichting is ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n Wm-vergunning<br />

opgemerkt dat het voor <strong>de</strong> hand ligt om een aanvraag niet-ont<strong>van</strong>kelijk te verklaren als <strong>de</strong><br />

33


aanvrager niet <strong>de</strong>gene is die <strong>de</strong> inrichting drijft. 65 Het gaat ons inziens te ver om a contrario<br />

re<strong>de</strong>nerend er<strong>van</strong> uit te gaan dat een aanvraag om een zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning in beginsel<br />

door een ie<strong>de</strong>r kan wor<strong>de</strong>n gedaan.<br />

Artikel 8.10 lid 1 Wm bepaalt dat een vergunning slechts in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bescherming <strong>van</strong> het milieu kan wor<strong>de</strong>n geweigerd. On<strong>de</strong>r bescherming <strong>van</strong> het milieu<br />

wor<strong>de</strong>n ingevolge artikel 1.1 lid 2 on<strong>de</strong>r b me<strong>de</strong> verstaan <strong>de</strong> verbetering <strong>van</strong> het milieu, <strong>de</strong><br />

zorg voor een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen, <strong>de</strong> zorg voor een zuinig gebruik <strong>van</strong><br />

energie en grondstoffen, alsme<strong>de</strong> <strong>de</strong> zorg voor <strong>de</strong> beperking <strong>van</strong> <strong>de</strong> na<strong>de</strong>lige gevolgen voor<br />

het milieu <strong>van</strong> het verkeer <strong>van</strong> personen of goe<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> en naar <strong>de</strong> inrichting. Uit <strong>de</strong><br />

jurispru<strong>de</strong>ntie volgt dat een vergunning voor een afvalstoffeninrichtingen kan wor<strong>de</strong>n<br />

geweigerd wanneer <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant in verband met zijn nalevingsverle<strong>de</strong>n<br />

onvoldoen<strong>de</strong> vertrouwen biedt dat sprake zal zijn <strong>van</strong> een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong><br />

afvalstoffen (zie ver<strong>de</strong>r 4.3). We zien hier dus dat een weigeringscriterium aan <strong>de</strong><br />

hoedanigheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager kan wor<strong>de</strong>n gekoppeld. Voor het overige<br />

lijken <strong>de</strong> in <strong>de</strong> wet genoem<strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n geen aanknopingspunten te bie<strong>de</strong>n voor een<br />

beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager/exploitant.<br />

In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn in hoofdstuk 5<br />

regels opgenomen omtrent <strong>de</strong> inhoud <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvraag om een vergunning voor het oprichten<br />

en in werking hebben <strong>van</strong> een inrichting, respectievelijk voor het veran<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> een<br />

inrichting of <strong>de</strong> werking daar<strong>van</strong>. Daarin is alleen (voor zover hier rele<strong>van</strong>t) bepaald dat <strong>de</strong><br />

aanvrager <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning zijn naam en adres moet vermel<strong>de</strong>n. Er bestaat dus op grond<br />

<strong>van</strong> het Ivb geen verplichting om aan het bevoegd gezag dui<strong>de</strong>lijk te maken wie <strong>de</strong> inrichting<br />

drijft of zal drijven.<br />

4.2.2 De exploitant <strong>van</strong> een amvb-inrichting<br />

Opmerkelijk is dat een verplichting om aan te geven wie <strong>de</strong> inrichting gaat drijven wel is<br />

opgenomen in algemene regels op grond <strong>van</strong> artikel 8.40 Wm (hierna gemakshalve: 8.40<br />

amvb’s).<br />

34<br />

In artikel 6 <strong>van</strong> <strong>de</strong> amvb’s is, voor zover rele<strong>van</strong>t, bepaald:<br />

1. Degene die een inrichting opricht, meldt dit ten minste vier weken voor <strong>de</strong><br />

oprichting aan het bevoegd gezag.<br />

2. Het eerste lid is <strong>van</strong> overeenkomstige toepassing met betrekking tot het<br />

veran<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> een inrichting en het veran<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> <strong>de</strong> werking daar<strong>van</strong>. Deze<br />

melding is niet vereist, indien eer<strong>de</strong>r een melding overeenkomstig dit artikel is<br />

gedaan en door dit veran<strong>de</strong>ren geen afwijking ontstaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> bij die melding<br />

verstrekte gegevens.<br />

3. Bij <strong>de</strong> melding wordt vermeld:<br />

a. (…)<br />

b. <strong>de</strong> naam en het adres <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting opricht dan wel veran<strong>de</strong>rt of <strong>de</strong><br />

werking daar<strong>van</strong> veran<strong>de</strong>rt, en, indien <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft of zal<br />

drijven, een an<strong>de</strong>re persoon is, <strong>de</strong> naam en het adres <strong>van</strong> die persoon.<br />

In <strong>de</strong> toelichting op <strong>de</strong> regeling staat niet waarom <strong>de</strong> wetgever <strong>de</strong>ze aparte melding <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

gegevens <strong>van</strong> <strong>de</strong> drijver verplicht heeft gesteld. 66 De vraag rijst of <strong>de</strong>ze verplichting om te<br />

65 TK 1988-1989, 21 087, nr. 3, p. 82.<br />

66 Waarschijnlijk is <strong>de</strong> gedachte geweest dat men dit bij amvb-inrichtingen met zoveel woor<strong>de</strong>n moet<br />

vragen, terwijl bij vergunningplichtige inrichtingen uit <strong>de</strong> aanvraag al blijkt met wie men <strong>van</strong> doen


mel<strong>de</strong>n wie <strong>de</strong> drijver is op ie<strong>de</strong>r moment geldt, dus ook wanneer een veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> drijver niet gepaard gaat met een uitbreiding of veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting.<br />

In <strong>de</strong> toelichting op artikel 6 staat dat, alleen indien een uitbreiding of veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting leidt tot een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> gegevens waarover het bevoegd gezag op grond <strong>van</strong><br />

een eer<strong>de</strong>re melding beschikt, een melding als bedoeld in lid 2 is vereist, en dat zolang er in<br />

die gegevens niets veran<strong>de</strong>rt, veran<strong>de</strong>ringen of uitbreidingen niet hoeven te wor<strong>de</strong>n gemeld.<br />

Enerzijds lijkt het erop dat <strong>de</strong> melding alleen geldt voor wijzigingen die <strong>de</strong> inrichting – <strong>de</strong><br />

activiteiten en het fysieke <strong>de</strong>el - betreffen en dus niet een veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

exploitant. An<strong>de</strong>rzijds is het zo dat het bevoegd gezag op grond <strong>van</strong> eer<strong>de</strong>re gegevens weet<br />

wie <strong>de</strong> inrichting drijft. Dan leidt het feit dat er een an<strong>de</strong>re drijver is (komt) tot een<br />

veran<strong>de</strong>ring in die gegevens en zou uit lid 3 jo. lid 2 en <strong>de</strong> toelichting kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

afgeleid dat ook dan een melding moet wor<strong>de</strong>n gedaan. Afgezien <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag hoe artikel 6<br />

lid 2 precies moet wor<strong>de</strong>n opgevat lijkt het ons, gelet op het feit dat nu eenmaal al is geregeld<br />

dat bij oprichting bekend moet zijn wie <strong>de</strong> inrichting gaat drijven, eigenlijk niet meer dan<br />

logisch dat dit ook in een later stadium geldt.<br />

4.2.3 Aanvraag: artikel 1:3 Awb<br />

In <strong>de</strong> Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het begrip aanvraag omschreven.<br />

Artikel 1:3 lid 3 bepaalt:<br />

On<strong>de</strong>r aanvraag wordt verstaan: een verzoek <strong>van</strong> een belanghebben<strong>de</strong>, een besluit te nemen.<br />

Alleen een verzoek <strong>van</strong> een belanghebben<strong>de</strong> is dus een aanvraag. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: alleen<br />

<strong>de</strong> verzoeker die belanghebben<strong>de</strong> is, is aanvrager. Belanghebbend is <strong>de</strong>gene wiens belang<br />

rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2 lid 1 Awb). Toegepast op <strong>de</strong> aanvraag om<br />

een Wm-vergunning betekent dit dat <strong>de</strong> aanvrager een rechtstreeks belang bij <strong>de</strong><br />

vergunningverlening zal moeten hebben. Het spreekt voor zich dat <strong>de</strong> persoon die een<br />

inrichting wil oprichten en gaan drijven, of reeds drijft, een rechtstreeks belang heeft, evenals<br />

<strong>de</strong>gene die niet zelf zal oprichten, maar wel gaat drijven. Maar ook een eigenaar die niet <strong>van</strong><br />

plan is zelf te gaan exploiteren en na vergunningverlening <strong>de</strong> inrichting wil verhuren of<br />

verkopen zal een rechtstreeks belang hebben. Een persoon die op geen enkele wijze een<br />

relatie heeft met <strong>de</strong> inrichting zal daarentegen geen rechtstreeks belang hebben. Naar onze<br />

mening vloeit uit <strong>de</strong> Awb voort dat iemand die geen rechtstreeks belang heeft bij <strong>de</strong> te<br />

verlenen Wm-vergunning – waarmee wordt toegestaan een inrichting te exploiteren – geen<br />

aanvraag om een Wm-vergunning kan doen.<br />

4.2.4 Jurispru<strong>de</strong>ntie<br />

De jurispru<strong>de</strong>ntie is schaars en vertoont bovendien geen dui<strong>de</strong>lijke lijn. In gevallen waarin<br />

niet zon<strong>de</strong>r meer dui<strong>de</strong>lijk is wat <strong>de</strong> status <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager is, gaat <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling na wat diens<br />

relatie met <strong>de</strong> inrichting zal zijn.<br />

In een uitspraak <strong>van</strong> 31 juli 1995 67 oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak dat <strong>de</strong><br />

Wm zich er niet tegen verzet dat een vergunning wordt aangevraagd en verleend voor een<br />

inrichting die (ge<strong>de</strong>eltelijk) ligt op een terrein dat geen eigendom is <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunningaanvrager, mits die aanvrager “met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting als zodanig <strong>de</strong><br />

bevoeg<strong>de</strong> persoon is”. Het is aannemelijk dat <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling hiermee bedoel<strong>de</strong> dat <strong>de</strong> aanvrager<br />

heeft. Kennelijk heeft <strong>de</strong> wetgever zich niet gerealiseerd dat ook voor een vergunningsituatie zou<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n geregeld wie een vergunning kan aanvragen.<br />

67 ABkort 1995, 635.<br />

35


zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting moest hebben. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> aanvrager zou <strong>de</strong><br />

(toekomstige) drijver moeten zijn.<br />

In een uitspraak <strong>van</strong> 15 april 1996 68 maakte het niet uit dat <strong>de</strong> aanvrager niet <strong>de</strong><br />

inrichting ging drijven. Het ging om <strong>de</strong> vraag of een vergunning voor het oprichten <strong>van</strong> een<br />

kin<strong>de</strong>rboer<strong>de</strong>rij verleend had mogen wor<strong>de</strong>n aan het hoofd <strong>van</strong> <strong>de</strong> sector stads<strong>de</strong>elwerken <strong>van</strong><br />

een stads<strong>de</strong>el. De Af<strong>de</strong>ling overwoog daartoe dat <strong>de</strong> Wm noch het Ivb een bepaling bevatten<br />

door wie een vergunning moet wor<strong>de</strong>n aangevraagd, dat ingevolge artikel 5.1 Ivb een<br />

aanvrager on<strong>de</strong>r meer zijn naam en adres moet vermel<strong>de</strong>n en dat in artikel 8.20 lid 1 Wm is<br />

bepaald dat een vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Voorts was <strong>van</strong><br />

belang dat <strong>de</strong> inrichting zou wor<strong>de</strong>n geëxploiteerd door een stichting die zou wor<strong>de</strong>n<br />

gesubsidieerd door on<strong>de</strong>r meer het stads<strong>de</strong>el en dat <strong>de</strong>ze stichting ten tij<strong>de</strong> <strong>van</strong> het indienen<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvraag nog niet bestond. De Af<strong>de</strong>ling conclu<strong>de</strong>er<strong>de</strong> dat gelet op <strong>de</strong>ze<br />

omstandighe<strong>de</strong>n niet gezegd kon wor<strong>de</strong>n dat het hoofd <strong>van</strong> <strong>de</strong> sector stads<strong>de</strong>elwerken <strong>de</strong><br />

vergunning niet had mogen aanvragen. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> aanvrager zal niet <strong>de</strong><br />

toekomstig drijver zijn, maar heeft met die - nog op te richten - drijver wel een bepaal<strong>de</strong><br />

relatie. Blijkens voormel<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling is <strong>de</strong>ze relatie noodzakelijk. De<br />

aanvrager moet <strong>de</strong>rhalve, in Awb-terminologie, een belang hebben bij <strong>de</strong> aanvraag.<br />

In een uitspraak <strong>van</strong> 20 juli 2000 69 volgt <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling dui<strong>de</strong>lijker <strong>de</strong> lijn <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

uitspraak uit 1995 door na te gaan of <strong>de</strong> aanvrager als drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kan wor<strong>de</strong>n<br />

aangemerkt.<br />

36<br />

Appellanten, G. Quelle en diens echtgenote, had<strong>de</strong>n beroep ingesteld tegen een<br />

revisievergunning verleend aan C.T. Quelle voor een paar<strong>de</strong>nhou<strong>de</strong>rij, op een perceel<br />

waarop voorheen een een<strong>de</strong>nmesterij was vergund. Appellanten hebben een<br />

nertsenhou<strong>de</strong>rij naast <strong>de</strong> paar<strong>de</strong>nhou<strong>de</strong>rij. Uit <strong>de</strong> uitspraak volgt dat voor <strong>de</strong><br />

nertsenhou<strong>de</strong>rij en <strong>de</strong> een<strong>de</strong>nmesterij <strong>de</strong>stijds een Hin<strong>de</strong>rwetvergunning was verleend<br />

aan G. Quelle of diens echtgenote en dat het perceel waarop <strong>de</strong> een<strong>de</strong>nmesterij was<br />

gevestigd en <strong>de</strong> een<strong>de</strong>nmesterij op een gegeven moment waren overgedragen aan C.T.<br />

Quelle. Appellanten voeren on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re aan dat, omdat <strong>de</strong> <strong>de</strong>stijds verleen<strong>de</strong><br />

vergunning op naam <strong>van</strong> een <strong>van</strong> hen staat, C.T. Quelle niet gerechtigd was een<br />

revisievergunning aan te vragen.<br />

De Af<strong>de</strong>ling overweegt dat C.T. Quelle op het moment dat hij <strong>de</strong> vergunning<br />

aanvroeg volledige zeggenschap had over het <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting waar <strong>de</strong> een<strong>de</strong>n<br />

wer<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n en dat hij <strong>de</strong>rhalve op dat <strong>de</strong>el <strong>de</strong>gene was die <strong>de</strong> inrichting dreef in<br />

<strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm. Zij conclu<strong>de</strong>ert vervolgens dat C.T. Quelle<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r was voor dat <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting en dat <strong>de</strong>rhalve voor dit <strong>de</strong>el<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting een revisievergunning door C.T. Quelle kon wor<strong>de</strong>n aangevraagd en<br />

aan hem verleend. Dit lijkt juist. We wijzen er nog op dat <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling er kennelijk<br />

<strong>van</strong>uit gaat dat er na <strong>de</strong> overdracht nog steeds sprake is <strong>van</strong> één inrichting. Er wordt<br />

althans in <strong>de</strong> uitspraak geen aandacht besteed aan <strong>de</strong>ze kwestie, terwijl dat naar onze<br />

mening wel, voor zover dat beoor<strong>de</strong>eld kan wor<strong>de</strong>n op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> beschikbare<br />

gegevens, voor <strong>de</strong> hand had gelegen.<br />

4.2.5 Praktijk<br />

In <strong>de</strong> telefonische gesprekken die zijn gevoerd in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek en tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong><br />

eerste workshop is gevraagd of men <strong>de</strong> aanvrager zon<strong>de</strong>r meer als vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

beschouwt (en dus als zodanig in het registratiesysteem – zie paragraaf 3.5 - opneemt), of dat<br />

men nagaat wie <strong>de</strong> inrichting daadwerkelijk drijft of gaat drijven. De antwoor<strong>de</strong>n liepen<br />

68 ABRvS 15 april 1996, M en R 1996, nr. 62K.<br />

69 M en R 2000, nr. 180K; ABkort 2000, 506.


uiteen. Bij sommigen wordt min of meer standaard er<strong>van</strong> uitgegaan dat <strong>de</strong> aanvrager <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r zal zijn en wordt niet on<strong>de</strong>rzocht of <strong>de</strong>ze persoon, of een an<strong>de</strong>r, gaat<br />

drijven. Bij an<strong>de</strong>ren wordt daar wel on<strong>de</strong>rzoek/navraag – meestal tij<strong>de</strong>ns het vooroverleg –<br />

naar gedaan. Opgemerkt werd wel dat het in <strong>de</strong> meeste gevallen zo is dat <strong>de</strong> aanvrager ook<br />

zal gaan drijven en dat tij<strong>de</strong>ns het vooroverleg wel dui<strong>de</strong>lijk wordt wie <strong>de</strong> inrichting gaat<br />

exploiteren. In één provincie (in totaal zijn 6 provincies geënquêteerd) bleek men een eigen<br />

standaardformulier voor een vergunningaanvraag te hanteren, waarop moet wor<strong>de</strong>n<br />

aangegeven naam en adres <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager, <strong>de</strong> contactpersoon en <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting<br />

gaat drijven. Men <strong>de</strong>el<strong>de</strong> me<strong>de</strong> dat in gevallen waarin <strong>de</strong> aanvrager niet gaat drijven, meestal<br />

in <strong>de</strong> consi<strong>de</strong>rans bij het besluit tot vergunningverlening wordt vermeld wie aanvrager is en<br />

wie drijver.<br />

Een voorbeeld <strong>van</strong> een situatie waarin <strong>de</strong> aanvrager niet tevens drijver is, zijn <strong>de</strong> Wmvergunningprocedures<br />

rond <strong>de</strong> aanleg <strong>van</strong> <strong>de</strong> Betuweroute. Daarbij treedt NS Rail<br />

Infrabeheer op als aanvrager terwijl an<strong>de</strong>ren drijver zijn.<br />

Voor zover tij<strong>de</strong>ns het vooroverleg dui<strong>de</strong>lijk wordt dat <strong>de</strong> aanvrager niet zelf, maar een an<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> inrichting gaat drijven, wordt <strong>de</strong> vergunning meestal op naam gezet <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze an<strong>de</strong>r en<br />

wordt <strong>de</strong>ze persoon als vergunninghou<strong>de</strong>r beschouwd. Er wer<strong>de</strong>n ook wel gevallen genoemd<br />

waarin sprake was <strong>van</strong> een ‘feitelijke’ drijver en een ‘juridische’ drijver en waarin dan <strong>de</strong><br />

vergunning werd verleend aan <strong>de</strong> juridische drijver.<br />

Als voorbeeld: in een geval waarin een waterschap een vergunning aanvroeg voor een<br />

serie bagger<strong>de</strong>pots in water dat eigendom is <strong>van</strong> het waterschap, en waarin het<br />

baggeren zou wor<strong>de</strong>n verricht door verschillen<strong>de</strong> aannemers, beschouw<strong>de</strong> men zowel<br />

<strong>de</strong> aannemers (feitelijk) als het waterschap (juridisch) als drijvers, en werd <strong>de</strong><br />

vergunning aan het waterschap verleend.<br />

Voorts bleek dat ook wel met <strong>de</strong> vergunningaanvrager(s) wordt overlegd wie als<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r zal wor<strong>de</strong>n aangemerkt.<br />

Als voorbeeld werd een geval genoemd waarin meer<strong>de</strong>re rechtspersonen <strong>de</strong> inrichting<br />

gingen drijven. Tij<strong>de</strong>ns vooroverleg werd besproken of <strong>de</strong> vergunning op naam <strong>van</strong><br />

allen of één <strong>van</strong> hen zou wor<strong>de</strong>n gezet. De geïnterview<strong>de</strong> <strong>de</strong>el<strong>de</strong> me<strong>de</strong> dat wanneer<br />

wordt besloten om <strong>de</strong> vergunning op naam <strong>van</strong> één <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘drijven<strong>de</strong>’ rechtspersonen<br />

te zetten, uitsluitend <strong>de</strong>ze rechtspersoon als vergunninghou<strong>de</strong>r/drijver wordt<br />

beschouwd en in geval <strong>van</strong> overtredingen wordt aangesproken. We merken op dat<br />

<strong>de</strong>salniettemin <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re drijvers ook overtre<strong>de</strong>r kunnen zijn .<br />

4.2.6 Bevindingen<br />

Uit <strong>de</strong> Wm noch het Ivb volgt dat een aanvraag voor een vergunning door <strong>de</strong> (toekomstig)<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r moet wor<strong>de</strong>n gedaan. Evenmin is <strong>de</strong> aanvrager die niet zelf gaat oprichten<br />

en/of drijven verplicht om in <strong>de</strong> aanvraag te mel<strong>de</strong>n wie dat wel gaat doen. Een <strong>de</strong>rgelijke<br />

verplichting bestaat wel bij een melding op grond <strong>van</strong> een artikel 8.40-amvb. Het feit dat <strong>de</strong><br />

vergunning ingevolge artikel 8.20 lid 1 Wm geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft en dat<br />

in <strong>de</strong> Wm noch in het Ivb is bepaald wie een vergunning moet aanvragen, lijkt <strong>de</strong> conclusie te<br />

rechtvaardigen dat het niet uitmaakt wie <strong>de</strong> vergunning aanvraagt. Volgens <strong>de</strong> Awb moet een<br />

aanvrager echter een rechtstreeks belang hebben bij <strong>de</strong> te verlenen vergunning. Dat heeft hij<br />

in ie<strong>de</strong>r geval als <strong>de</strong> vergunning (me<strong>de</strong>) voor hem gaat gel<strong>de</strong>n; met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: als hij<br />

drijver zal zijn of reeds is. Maar ook een eigenaar <strong>van</strong> een inrichting, die niet zelf gaat<br />

37


drijven, maar bijvoorbeeld <strong>de</strong> inrichting nadat <strong>de</strong> vergunning is verleend verkoopt of<br />

verhuurt, zal een rechtstreeks belang bij vergunningverlening hebben. Wanneer <strong>de</strong> aanvrager<br />

eigenaar noch (toekomstig) drijver is, is het nog maar <strong>de</strong> vraag of sprake is <strong>van</strong> een<br />

rechtstreeks belang en zullen <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het geval bepalend zijn. Uit <strong>de</strong> schaarse<br />

jurispru<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling kan voorzichtig wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat ook <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling<br />

het <strong>van</strong> belang acht dat er een relatie is tussen <strong>de</strong> aanvrager en <strong>de</strong> inrichting. Dit lijkt aan <strong>de</strong><br />

sluiten bij artikel 1:3 Awb.<br />

Het systeem <strong>van</strong> het Ivb past op zich bij artikel 8.20 lid 1 Wm. Hierna zullen wij<br />

echter nagaan in hoeverre omstandighe<strong>de</strong>n die met <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r te<br />

maken hebben rele<strong>van</strong>t zijn voor <strong>de</strong> beslissing tot vergunningverlening. Wanneer dat het<br />

geval is, zal het Ivb aangepast moeten wor<strong>de</strong>n in die zin dat bij <strong>de</strong> aanvraag gegevens over <strong>de</strong><br />

drijver moeten wor<strong>de</strong>n verschaft.<br />

4.3 De exploitant <strong>van</strong> een afvalstoffeninrichting<br />

4.3.1 Beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatigheid <strong>van</strong> verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen<br />

In een uitspraak <strong>van</strong> 28 <strong>de</strong>cember 1999 70 heeft <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak geoor<strong>de</strong>eld<br />

dat het nalevingsverle<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager <strong>van</strong> een vergunning een rol kan spelen bij <strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling of sprake zal zijn <strong>van</strong> een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen. De zorg<br />

voor een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen is in artikel 1.1 lid 2 on<strong>de</strong>r b Wm als een<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> punten genoemd die on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> algemene weigeringsgrond ‘<strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het<br />

milieu’ vallen. Ingevolge artikel 1.1 lid 1 Wm wordt (voor zover rele<strong>van</strong>t) on<strong>de</strong>r doelmatige<br />

verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen verstaan een zodanige verwij<strong>de</strong>ring dat in ie<strong>de</strong>r geval <strong>de</strong><br />

continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring is gewaarborgd en een effectief toezicht op <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring<br />

mogelijk is.<br />

38<br />

Ge<strong>de</strong>puteer<strong>de</strong> Staten <strong>van</strong> <strong>de</strong> provincie Utrecht (hierna: GS) weigeren aan <strong>de</strong><br />

vennootschap on<strong>de</strong>r firma ‘v.o.f. Gebr. Schut’ (hierna: Schut) een vergunning te<br />

verlenen voor het oprichten en in werking hebben <strong>van</strong> een - reeds feitelijk bestaan<strong>de</strong> -<br />

inrichting voor bewerking en opslag <strong>van</strong> autowrakken. GS stellen zich daartoe in <strong>de</strong><br />

eerste plaats op het standpunt dat er me<strong>de</strong> gelet op het nalevingsverle<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Schut<br />

onvoldoen<strong>de</strong> vertrouwen bestaat in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager en diens<br />

bedrijfsvoering en dat in verband daarmee <strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting binnen <strong>de</strong><br />

gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> milieuregelgeving niet is gewaarborgd. Voorts voeren GS aan dat na<br />

vergunningverlening <strong>van</strong> een effectief toezicht op <strong>de</strong> verwerking en verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong><br />

autowrakken in <strong>de</strong> inrichting geen sprake zal kunnen zijn, omdat <strong>de</strong> bedrijfsvoering<br />

ten opzichte <strong>van</strong> het verle<strong>de</strong>n niet is veran<strong>de</strong>rd, en verwachtten GS dat zij zelfs door<br />

het inzetten <strong>van</strong> <strong>de</strong> zwaarste handhavingsmid<strong>de</strong>len Schut niet kunnen hou<strong>de</strong>n aan een<br />

te verlenen vergunning en <strong>de</strong> daaraan verbon<strong>de</strong>n voorschriften.<br />

De Af<strong>de</strong>ling merkt op dat <strong>de</strong> zorg voor een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen<br />

een on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el is <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu en dat uit <strong>de</strong><br />

geschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> <strong>de</strong> totstandkoming <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm blijkt dat <strong>de</strong> doelstelling <strong>van</strong><br />

doelmatige verwij<strong>de</strong>ring in het bijzon<strong>de</strong>r ziet op het functioneren <strong>van</strong> <strong>de</strong> organisatie<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> afvalstoffenverwij<strong>de</strong>ring. “Uitgangspunt is dat een doelmatige organisatie <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> afvalstoffenverwij<strong>de</strong>ring noodzakelijk is voor <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu tegen<br />

verontreiniging <strong>van</strong> afvalstoffen. Een belangrijk criterium vormt daarbij <strong>de</strong><br />

gewaarborg<strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring. Daarbij wordt – naast <strong>de</strong> economische<br />

grondslagen <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming – ook <strong>de</strong> doorzichtigheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bedrijfsvoering<br />

getoetst, waarbij tevens <strong>de</strong> integriteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> bedrijfsvoering wordt beoor<strong>de</strong>eld. (…)<br />

70 AB 2000, 226 m.nt. GJ; M en R 2000, nr. 11 m.nt. Uylenburg; Milieurechtspraak 2000/2, nr. 4.


Het nalevingsgedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager <strong>van</strong> een vergunning voor een inrichting voor<br />

<strong>de</strong> verwerking of bewerking <strong>van</strong> afvalstoffen kan naar het oor<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling<br />

een rol spelen bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling of <strong>de</strong> aanvraag voldoet aan het<br />

doelmatigheidscriterium. Voor dit standpunt vindt <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling steun in <strong>de</strong><br />

omstandigheid dat in artikel 8.20 lid 2 Wm, zoals dat luid<strong>de</strong> ten tij<strong>de</strong> <strong>van</strong> het nemen<br />

<strong>van</strong> het bestre<strong>de</strong>n besluit, is bepaald dat een vergunning die betrekking heeft op een<br />

afvalverwerkingsbedrijf slechts geldt voor <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend.” De<br />

Af<strong>de</strong>ling noemt <strong>de</strong> wetsgeschie<strong>de</strong>nis waaruit blijkt dat een <strong>van</strong> <strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen voor het<br />

opnemen <strong>van</strong> dit artikellid is geweest <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

persoon die een vergunning aanvraagt en dat het persoonsgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning die ingevolge artikel 8.20 lid 2 (oud) Wm werd verleend, samenhangt met<br />

<strong>de</strong> noodzaak te kunnen letten op <strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming, die me<strong>de</strong> wordt<br />

bepaald door <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant. De Af<strong>de</strong>ling conclu<strong>de</strong>ert<br />

vervolgens “dat <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rnemer, zoals die on<strong>de</strong>r meer blijkt<br />

uit het handhavingsverle<strong>de</strong>n, een rol kan spelen bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

doelmatigheid.”<br />

De Af<strong>de</strong>ling motiveert haar standpunt door vrij uitvoerig te wijzen op <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel<br />

8.20 lid 2 (oud) en <strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen waarom dit artikellid <strong>de</strong>stijds is opgenomen in <strong>de</strong> Wm. Zij<br />

wijst er ook op dat dit artikellid nog gold ten tij<strong>de</strong> <strong>van</strong> het nemen <strong>van</strong> het bestre<strong>de</strong>n besluit.<br />

Op 1 januari 1998 71 is het komen te vervallen en se<strong>de</strong>rtdien zijn <strong>de</strong> voor<br />

afvalstoffeninrichtingen gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> vergunningen (ook <strong>de</strong> vóór 1 januari 1998 verleen<strong>de</strong>)<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n en dus voor overgang vatbaar. Een belangrijke vraag is of ook on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

huidige regeling het nalevingsverle<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een aanvrager een rol kan spelen bij <strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningaanvraag. Naar onze mening kan dat. De re<strong>de</strong>nering <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Af<strong>de</strong>ling is dat uit <strong>de</strong> toelichting op artikel 8.20 lid 2 (oud) kan wor<strong>de</strong>n afgeleid dat <strong>de</strong><br />

wetgever er<strong>van</strong> uitgaat dat in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatigheidstoetsing <strong>de</strong> betrouwbaarheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningaanvrager een rol speelt en dat dit ook geldt los <strong>van</strong> het persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> vergunning. Een an<strong>de</strong>re conclusie is op grond <strong>van</strong> het<br />

wettelijk stelsel naar onze mening niet mogelijk. Immers, een vergunningaanvraag dient te<br />

wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> (on<strong>de</strong>r meer) <strong>de</strong> algemene weigeringsgrond<br />

‘bescherming <strong>van</strong> het milieu’ <strong>van</strong> artikel 8.10 Wm, waarbij als sprake is <strong>van</strong> een inrichting<br />

voor <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen, ingevolge artikel 1.1 lid 2 jo. lid 1 <strong>de</strong> doelmatigheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring moet wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld door on<strong>de</strong>r na<strong>de</strong>re te letten op <strong>de</strong> continuïteit<br />

er<strong>van</strong>. Voor zover <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling dan ook zou suggereren dat het voor haar oor<strong>de</strong>el <strong>van</strong> belang<br />

is geweest dat artikel 8.20 lid 2 (oud) nog gold ten tij<strong>de</strong> <strong>van</strong> het bestre<strong>de</strong>n besluit, is dat ten<br />

onrechte. 72<br />

4.3.2 Bevindingen<br />

Bij <strong>de</strong> beslissing om al dan niet een vergunning voor een afvalstoffeninrichting te verlenen,<br />

kan een persoonsgebon<strong>de</strong>n element, namelijk <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant, een rol<br />

spelen. Uit <strong>de</strong> besproken uitspraak volgt immers dat <strong>de</strong>ze betrouwbaarheid, die on<strong>de</strong>r meer<br />

blijkt uit het nalevingsgedrag, een aspect is dat via <strong>de</strong> doelmatigheidstoetsing tot het belang<br />

<strong>van</strong> ‘<strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu’ mag wor<strong>de</strong>n gerekend.<br />

71 Stb. 1997, 533.<br />

72 Zie aldus ook R. Uylenburg en G.T.J.M. Jurgens in hun annotaties bij <strong>de</strong>ze uitspraak. Zie ook o.a. Ch.<br />

Backes, Th. G. Drupsteen, P.C. Gilhuis, N.S.J. Koeman, Milieurecht, Deventer 2001, p. 170.<br />

39


4.4 Vergunning op hoofdzaken<br />

4.4.1 Inleiding<br />

In <strong>de</strong>ze paragraaf wordt aandacht besteed aan <strong>de</strong> ontwikkeling om, waar dat mogelijk is, te<br />

volstaan met een globale of flexibele vergunning in plaats <strong>van</strong> een ge<strong>de</strong>tailleer<strong>de</strong> vergunning.<br />

In dat verband wordt bezien in hoeverre randvoorwaar<strong>de</strong>n waaraan moet zijn voldaan om een<br />

flexibeler vergunning te verlenen persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen bevatten. We beperken ons<br />

tot <strong>de</strong> vergunning op hoofdzaken (hierna: VOH), die volgens <strong>de</strong> Circulaire voor <strong>de</strong><br />

vergunning op hoofdzaken en <strong>de</strong> vergunningverlening op maat (hierna: <strong>de</strong> circulaire) <strong>de</strong><br />

vergunning is die maximale flexibiliteit biedt aan een bedrijf. 73 Daarbij gaat het ons niet om<br />

<strong>de</strong> discussie over <strong>de</strong> vraag of een VOH wel of niet mogelijk is, maar om het signaleren <strong>van</strong><br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n aspecten.<br />

4.4.2 Voorwaar<strong>de</strong>n voor het verlenen <strong>van</strong> een VOH<br />

De Wm bevat geen bepalingen over <strong>de</strong> VOH. 74 In <strong>de</strong> circulaire getiteld “Wegwijzer<br />

Vergunning op Hoofdzaken/Vergunningverlening op Maat” wor<strong>de</strong>n (rand)voorwaar<strong>de</strong>n<br />

gesteld waaraan bedrijven moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een VOH. In <strong>de</strong><br />

circulaire wordt geen aandacht besteed aan <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> een VOHvergunning.<br />

Volgens <strong>de</strong> circulaire moet een bedrijf om in aanmerking te komen voor een<br />

VOH:<br />

a) een door <strong>de</strong> overheid goedgekeurd bedrijfsmilieuplan hebben,<br />

b) een gecertificeerd bedrijfsmilieuzorgsysteem hebben op basis <strong>van</strong> ISO-14001, en<br />

c) een milieujaarverslag uitbrengen.<br />

In het bedrijfsmilieuplan geeft het bedrijf (on<strong>de</strong>r meer) aan <strong>de</strong> taakstellingen die het als<br />

resultaatsverplichting op zich neemt (zekere taakstellingen), <strong>de</strong> taakstellingen die het als<br />

inspanningsverplichting op zich neemt (onzekere en voorwaar<strong>de</strong>lijke taakstellingen), en een<br />

visie op <strong>de</strong> toekomstige milieurele<strong>van</strong>te ontwikkelingen als on<strong>de</strong>rbouwing <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

taakstellingen. 75 Het milieuzorgsysteem is een belangrijk hulpmid<strong>de</strong>l om ervoor te zorgen dat<br />

<strong>de</strong> wet- en regelgeving en <strong>de</strong> afspraken zoals overeengekomen in het bedrijfsmilieuplan<br />

wor<strong>de</strong>n nageleefd. Als een bedrijf wil aantonen dat <strong>de</strong>ze regels en afspraken wor<strong>de</strong>n<br />

nageleefd, dan zal het <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem moeten kunnen <strong>de</strong>monstreren.<br />

Het bedrijf kan dat doen door het milieuzorgsysteem te laten certificeren door een door <strong>de</strong><br />

Raad voor Accreditatie erken<strong>de</strong> certificatie-instelling. De algemeen geaccepteer<strong>de</strong> norm voor<br />

milieuzorg-systemen is ISO 14001. Kern <strong>van</strong> <strong>de</strong> norm ISO 14001 is dat het bedrijf zodanige<br />

(organisatorische) maatregelen neemt dat het minimaal in staat is om te voldoen aan <strong>de</strong> wet-<br />

en regelgeving en invulling geeft aan het continu verbeteren <strong>van</strong> <strong>de</strong> milieuprestaties. Daartoe<br />

kent ISO 14001 een aantal elementen, waaron<strong>de</strong>r ‘milieubeleid’ (<strong>de</strong> hoogste leiding moet het<br />

milieubeleid <strong>van</strong> <strong>de</strong> organisatie vaststellen), ‘organisatie en personeel’ (on<strong>de</strong>r meer moeten<br />

<strong>de</strong> rolver<strong>de</strong>ling, verantwoor<strong>de</strong>lijkheid en bevoegdhe<strong>de</strong>n zijn omschreven, vastgelegd en<br />

bekendgemaakt), en ‘beoor<strong>de</strong>ling door <strong>de</strong> leiding’ (<strong>de</strong> leiding moet periodiek beoor<strong>de</strong>len of<br />

het milieuzorgsysteem geschikt, a<strong>de</strong>quaat en doeltreffend is). In ISO 14001 staat <strong>de</strong><br />

73 Wegwijzer Vergunning op Hoofdzaken Vergunningverlening op Maat, Ministerie Volkshuisvesting,<br />

Ruimtelijke Or<strong>de</strong>ning en Milieubeheer en Ministerie <strong>van</strong> Verkeer en Waterstaat, Augustus 1999, p. 6.<br />

74 In het rapport ‘De toekomst <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer’ is <strong>de</strong> aanbeveling gedaan om in <strong>de</strong> Wm <strong>de</strong><br />

vergunning op hoofdzaken ver<strong>de</strong>r uit te werken (aanbeveling 7). Deze aanbeveling is overgenomen in<br />

<strong>de</strong> discussienota Met recht verantwoor<strong>de</strong>lijk! (paragraaf 4.2).<br />

75 Circulaire, p. 13-15.<br />

40


management-cyclus ‘plan-do-check-act’ centraal. Het uitgangspunt daarbij is dat het bedrijf<br />

verplicht is tot het continu verbeteren <strong>van</strong> <strong>de</strong> milieuprestaties en het voldoen aan wet- en<br />

regelgeving. De voortduren<strong>de</strong> betrokkenheid <strong>van</strong> het management is <strong>de</strong>rhalve essentieel, zo<br />

staat in <strong>de</strong> circulaire. Een gecertificeerd milieuzorgsysteem geeft een gerechtvaardigd<br />

vertrouwen dat het bedrijf <strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> doelen in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het voldoen aan wet- en<br />

regelgeving en het continu verbeteren <strong>van</strong> <strong>de</strong> milieuprestaties ook realiseert. 76<br />

Van belang is dat in <strong>de</strong> circulaire wordt gesteld dat indien aan <strong>de</strong> hiervoor genoem<strong>de</strong><br />

drie voorwaar<strong>de</strong>n voor het verlenen <strong>van</strong> een VOH wordt voldaan, niet een recht ontstaat op<br />

het verkrijgen <strong>van</strong> een VOH.<br />

“Ook het nalevingsgedrag is een factor die uitein<strong>de</strong>lijk betrokken moet wor<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong><br />

vraag of een VOH kan wor<strong>de</strong>n verleend. Een bedrijf dat voldoet aan <strong>de</strong> drie hiervoor<br />

beschreven voorwaar<strong>de</strong>n zal over het algemeen ook een goe<strong>de</strong> en open relatie hebben<br />

met <strong>de</strong> overheid. In dit geval zal <strong>de</strong> overheid vaak overtuigd zijn dat het bedrijf <strong>de</strong><br />

gemaakte afspraken ook nakomt en <strong>de</strong> zorg voor het milieu serieus neemt. Deze<br />

overtuiging zal over het algemeen bevestigd wor<strong>de</strong>n door een goed nalevingsgedrag. Dit<br />

laat onverlet dat het in <strong>de</strong> praktijk niet uitgesloten is dat een bedrijf dat wel een certificaat<br />

heeft op basis <strong>van</strong> ISO 14001, toch <strong>de</strong> milieuregels overtreedt. (…) Er zijn twee situaties<br />

die met betrekking tot het nalevingsgedrag rele<strong>van</strong>t zijn. De situatie vooraf, voordat <strong>de</strong><br />

VOH is afgegeven en <strong>de</strong> situatie achteraf, nadat <strong>de</strong> VOH is afgegeven. (…)<br />

In <strong>de</strong> situatie dat een bedrijf in het verle<strong>de</strong>n een slecht nalevingsgedrag heeft vertoond,<br />

kan het nodig zijn om nadat het certificaat is afgegeven een perio<strong>de</strong> in te lassen om vast<br />

te stellen of het slechte nalevingsgedrag daadwerkelijk tot het verle<strong>de</strong>n behoort, alvorens<br />

<strong>de</strong> VOH wordt afgegeven. Indien ondanks <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> een certificaat op basis<br />

<strong>van</strong> ISO 14001, geduren<strong>de</strong> die perio<strong>de</strong> <strong>de</strong>sondanks blijkt dat het bedrijf niet voldoet aan<br />

wet- en regelgeving, zal geen VOH wor<strong>de</strong>n afgegeven. (…).” 77<br />

Kortom, het nalevingsgedrag is een vier<strong>de</strong> (rand)voorwaar<strong>de</strong>.<br />

Door Graven en Schakel is <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong> dat er een (gecertificeerd)<br />

bedrijfsmilieuzorgsysteem moet zijn in combinatie met <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong> dat <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

in <strong>de</strong> afgelopen perio<strong>de</strong> niet is overtre<strong>de</strong>n, aangeduid als <strong>de</strong> ‘vertrouwenseis’<br />

(on<strong>de</strong>r het motto ‘wie zoet is krijgt lekkers’). Deze vertrouwenseis is, naar zij menen, ‘Wmvreemd’,<br />

omdat <strong>de</strong> Wm-vergunning in <strong>de</strong> regel niet persoonsgebon<strong>de</strong>n is. 78 Van Gestel acht<br />

het meest opvallend dat <strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n geen <strong>van</strong> alle rechtstreeks betrekking hebben op<br />

een on<strong>de</strong>rscheid ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> hoogte <strong>van</strong> <strong>de</strong> milieuprestaties. Volgens hem zijn <strong>de</strong><br />

randvoorwaar<strong>de</strong>n er veeleer op gericht om vooral het vertrouwen in <strong>de</strong> ‘goodwill’ <strong>van</strong><br />

bedrijven zoveel mogelijk te objectiveren en te concretiseren, zodat er in <strong>de</strong><br />

uitvoeringspraktijk mee kan wor<strong>de</strong>n gewerkt. 79 Evenals Graven en Schakel is Van Gestel <strong>van</strong><br />

mening dat <strong>de</strong> vier<strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong> – die hij nog controversiëler noemt dan het vereiste<br />

<strong>van</strong> het bezit <strong>van</strong> een milieuzorgcertificaat – niet past binnen <strong>de</strong> Wm, omdat daarin wordt<br />

uitgegaan <strong>van</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen, zodat <strong>de</strong> achtergrond <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon die <strong>de</strong><br />

vergunning aanvraagt in beginsel niet meeweegt bij <strong>de</strong> beslissing om een vergunning al dan<br />

niet te verlenen. 80 We merken op dat wij <strong>de</strong>ze problematiek op een an<strong>de</strong>re wijze bena<strong>de</strong>ren;<br />

wij constateren dat persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen wor<strong>de</strong>n toegevoegd aan <strong>de</strong> volgens het<br />

76 Circulaire, p. 15-18.<br />

77 Circulaire, p. 20.<br />

78 E.J. Graven en A.M. Schakel, Het sinterklaasgevoel <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning op hoofdzaken, M en R 1999,<br />

p. 160-161.<br />

79 R. <strong>van</strong> Gestel, Zelfregulering, milieuzorg en bedrijven. Naar een eigen verantwoor<strong>de</strong>lijkheid binnen<br />

ka<strong>de</strong>rs (diss.), Deventer 2000, p. 212.<br />

80 Van Gestel, a.w. p. 214.<br />

41


wettelijk systeem in beginsel zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning en bezien in hoeverre dit<br />

consequenties zou moeten hebben voor het in het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm geregel<strong>de</strong> regime <strong>van</strong><br />

automatische overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning.<br />

42<br />

Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> workshop is gediscussieerd over <strong>de</strong> vraag in hoeverre <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong><br />

een aanvrager een rol speelt bij <strong>de</strong> beslissing omtrent het al dan niet verlenen <strong>van</strong> een<br />

VOH. Sommige <strong>de</strong>elnemers waren <strong>van</strong> mening dat in <strong>de</strong> praktijk <strong>van</strong> een <strong>de</strong>rgelijke toets<br />

geen sprake is, hetgeen werd gebaseerd op <strong>de</strong> ervaring dat door het bevoegd gezag soms<br />

niet expliciet on<strong>de</strong>rzoek en navraag wordt gedaan naar <strong>de</strong> aanvrager. An<strong>de</strong>ren stel<strong>de</strong>n dat<br />

bij <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> een VOH altijd een rol speelt of <strong>de</strong> overheid een bepaald vertrouwen<br />

in een aanvrager heeft. Dat vertrouwen kan er reeds zijn voordat een aanvraag wordt<br />

ingediend, namelijk omdat het bevoegd gezag het betreffen<strong>de</strong> bedrijf en het management<br />

al jaren kent. Alsdan komt in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningverleningsprocedure <strong>de</strong><br />

betrouwbaarheid niet (meer) expliciet aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>, maar speelt <strong>de</strong>ze wel (impliciet) mee.<br />

Aangegeven werd dat aan een bedrijf waar<strong>van</strong> het management onbekend is, in het<br />

algemeen geen VOH zal wor<strong>de</strong>n verleend. Onze conclusie dat het problematisch is dat<br />

volgens huidig recht een VOH automatisch overgaat op een rechtsopvolger, zon<strong>de</strong>r dat<br />

daarbij een beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuwe exploitant door het bevoegd gezag kan<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n, werd tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> workshop in ie<strong>de</strong>r geval <strong>van</strong> overheidszij<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rschreven<br />

voor gevallen waarin <strong>de</strong> rechtsopvolger onbekend is bij het bevoegd gezag.<br />

4.4.3 Certificering<br />

Volgens ISO 14001 en overigens ook volgens <strong>de</strong> nieuwe EMAS-veror<strong>de</strong>ning 81 wordt een<br />

certificaat afgegeven aan ‘een organisatie’.<br />

In <strong>de</strong> EMAS-veror<strong>de</strong>ning wordt het begrip ‘organisatie’ omschreven als:<br />

een maatschappij, vennootschap, firma, on<strong>de</strong>rneming, autoriteit of instelling, dan wel een<br />

<strong>de</strong>el of combinatie daar<strong>van</strong>, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, privaat- of<br />

publiekrechtelijk, met een eigen structuur en administratie.<br />

Welke eenheid in EMAS als organisatie wordt geregistreerd, wordt met <strong>de</strong><br />

milieuverificateur en, waar passend met <strong>de</strong> bevoeg<strong>de</strong> organen overeengekomen, rekening<br />

hou<strong>de</strong>nd met (…) opgestel<strong>de</strong> richtsnoeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> Commissie en met het feit dat <strong>de</strong><br />

organisatie <strong>de</strong> grenzen <strong>van</strong> een lidstaat niet mag overschrij<strong>de</strong>n. De kleinste in aanmerking<br />

te nemen eenheid is een locatie. On<strong>de</strong>r door <strong>de</strong> Commissie (…) als uitzon<strong>de</strong>rlijk<br />

aangemerkte omstandighe<strong>de</strong>n, kan <strong>de</strong> voor EMAS-registratie in aanmerking te nemen<br />

eenheid kleiner zijn dan een locatie, zoals een subaf<strong>de</strong>ling met eigen taken.<br />

Als locatie wordt aangemerkt:<br />

elk terrein op een specifieke geografische locatie on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> beheerscontrole <strong>van</strong> een<br />

organisatie, met inbegrip <strong>van</strong> activiteiten, producten en diensten. Daaron<strong>de</strong>r vallen alle<br />

infrastructuur, uitrusting en materialen.<br />

81 Veror<strong>de</strong>ning (EG) Nr. 761/2001 <strong>van</strong> het Europees Parlement en <strong>de</strong> Raad <strong>van</strong> 19 maart 2001 inzake <strong>de</strong><br />

vrijwillige <strong>de</strong>elneming <strong>van</strong> organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem<br />

(EMAS), Pb. L 114.


Deze omschrijvingen sluit aan op het begrippenka<strong>de</strong>r uit ISO 14001. De omschrijving is niet<br />

uitdrukkelijk gerelateerd aan het drijven <strong>van</strong> een inrichting - <strong>de</strong> afgifte <strong>van</strong> een certificaat<br />

kan gelet op <strong>de</strong> omschrijving ook inrichtingsoverstijgend zijn - en evenmin aan <strong>de</strong> vraag wie<br />

verantwoor<strong>de</strong>lijk is voor <strong>de</strong> vergunning.<br />

Het systeem <strong>van</strong> EMAS en <strong>van</strong> ISO 14001 gaat echter wel uit <strong>van</strong> een<br />

locatiegebon<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>ling. Uit artikel 3.6 uit Bijlage III bij <strong>de</strong> EMAS-veror<strong>de</strong>ning volgt<br />

bijvoorbeeld dat het mogelijk is dat betrokken organisaties één milieuverklaring opstellen die<br />

betrekking heeft op verschillen<strong>de</strong> geografische vestigingsplaatsen. Daar is echter aangegeven<br />

dat <strong>de</strong> bedoeling <strong>van</strong> EMAS is, dat op lokaal niveau verantwoording wordt afgelegd en<br />

organisaties dienen er dan ook voor te zorgen dat <strong>de</strong> belangrijke milieueffecten <strong>van</strong> elke<br />

locatie dui<strong>de</strong>lijk geï<strong>de</strong>ntificeerd en vermeld wor<strong>de</strong>n. In het certificatieschema ISO 14001 <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> Stichting Coördinatie Certificatie milieuzorgsystemen (SCCM) wordt gesproken over <strong>de</strong><br />

te certificeren organisatie. Daarbij geldt dat <strong>de</strong> organisatie die <strong>de</strong> gehele verantwoor<strong>de</strong>lijkheid<br />

heeft, wordt gecertificeerd. Op het certificaat wordt aangegeven welke activiteiten/locaties<br />

on<strong>de</strong>r het certificaat vallen. Kennelijk wordt dus uitgegaan <strong>van</strong> locatiegebon<strong>de</strong>n certificering.<br />

Dit lijkt ook te volgen uit het overzicht <strong>van</strong> ISO-gecertificeer<strong>de</strong> organisaties, waaruit blijkt<br />

dat vaak verschillen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len afzon<strong>de</strong>rlijk zijn gecertificeerd.<br />

Dui<strong>de</strong>lijk is in ie<strong>de</strong>r geval dat een certificaat wordt afgegeven aan <strong>de</strong> organisatie en<br />

niet los <strong>van</strong> <strong>de</strong> organisatie is verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> bedrijfsvoering. Uit <strong>de</strong> overwegingen die<br />

kunnen lei<strong>de</strong>n tot het certificeren blijkt ook dat <strong>de</strong> organisatie daarin een belangrijke factor<br />

vormt. Zo volgt uit artikel 6 <strong>van</strong> <strong>de</strong> EMAS-veror<strong>de</strong>ning dat een <strong>van</strong> <strong>de</strong> overwegingen voor<br />

het toekennen <strong>van</strong> een certificaat is dat <strong>de</strong> certificeren<strong>de</strong> instelling op grond <strong>van</strong> on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re<br />

on<strong>de</strong>rzoeken bij <strong>de</strong> bevoeg<strong>de</strong> handhavingsinstantie met betrekking tot <strong>de</strong> naleving door <strong>de</strong><br />

organisatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> rele<strong>van</strong>te milieuwetgeving overtuigd is dat <strong>de</strong> organisatie voldoet aan alle<br />

voorschriften <strong>van</strong> <strong>de</strong> veror<strong>de</strong>ning. Dit aspect is een dui<strong>de</strong>lijk voorbeeld <strong>van</strong> een<br />

organisatiegebon<strong>de</strong>n element en kan in het licht <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rhavig on<strong>de</strong>rzoek als een<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n element wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd aangezien acht wordt geslagen op<br />

aspecten die met <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploiteren<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming te maken hebben. Ook uit het<br />

ISO-certificatiesysteem <strong>van</strong> <strong>de</strong> SCCM blijkt dat het nalevingsgedrag een omstandigheid<br />

vormt die re<strong>de</strong>n kan zijn een certificaat te weigeren.<br />

4.4.4 Inhoud VOH<br />

In <strong>de</strong> circulaire wordt aangegeven hoe <strong>de</strong> inhoud <strong>van</strong> een VOH er concreet kan uitzien en wat<br />

<strong>de</strong> relatie is tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> vergunningaanvraag, het bedrijfsmilieuplan en het<br />

milieuzorgsysteem. Volgens <strong>de</strong> circulaire wordt een expliciete koppeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> VOH aan<br />

het bedrijfsmilieuplan en het milieuzorgsysteem in het algemeen niet voorgestaan, omdat<br />

daardoor allerlei <strong>de</strong>tails uit het bedrijfsmilieuplan en het milieuzorgsysteem on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning wor<strong>de</strong>n en daardoor <strong>de</strong> beoog<strong>de</strong> flexibiliteit verloren kan gaan. Omschreven<br />

wordt welke on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> het bedrijfsmilieuplan en milieuzorgsysteem benut kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> aanvraag. Voor het overige kunnen het goedgekeur<strong>de</strong> bedrijfsmilieuplan en<br />

rele<strong>van</strong>te on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem als na<strong>de</strong>re toelichting bij <strong>de</strong> aanvraag<br />

wor<strong>de</strong>n gevoegd. Uitdrukkelijk wordt hieraan toegevoegd dat <strong>de</strong>ze stukken geen on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el<br />

dienen te wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. 82 Ook in <strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> circulaire <strong>de</strong>el uitmaken<strong>de</strong> juridische<br />

factsheets (bedoeld als handreiking voor <strong>de</strong> vergunningverlener) staat dat in ie<strong>de</strong>r geval <strong>de</strong><br />

informatie over het milieuzorgsysteem die het bedrijf in <strong>de</strong> aanvraag opneemt buiten <strong>de</strong><br />

vergunning dient te blijven. Deze informatie is in het algemeen slechts noodzakelijk om te<br />

82 Circulaire, p. 21-23.<br />

43


kunnen beoor<strong>de</strong>len of aan het bedrijf een VOH kan wor<strong>de</strong>n verleend. Ook on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

aanvraag die ingaan op <strong>de</strong> taakstellingen en maatregelen uit het bedrijfsmilieuplan ter<br />

beperking <strong>van</strong> <strong>de</strong> milieubelasting dienen in het algemeen niet woor<strong>de</strong>lijk in <strong>de</strong> vergunning te<br />

wor<strong>de</strong>n overgenomen. Deze on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len dienen slechts voldoen<strong>de</strong> concrete gegevens te<br />

bevatten om er <strong>de</strong> vergunningvoorschriften op te baseren. 83 Overigens wordt wel gesteld dat<br />

in <strong>de</strong> VOH on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re voorschriften moeten wor<strong>de</strong>n opgenomen met betrekking tot een<br />

door het bedrijf te hanteren meet- en registratiesysteem, welk systeem een <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

belangrijkste elementen is <strong>van</strong> een milieuzorgsysteem. In dit opzicht is in feite toch een<br />

ge<strong>de</strong>eltelijke koppeling vereist. 84 Kortom, volgens <strong>de</strong> circulaire dienen het bedrijfsmilieuplan<br />

en het milieuzorgsysteem geen <strong>de</strong>el uit te maken <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.<br />

De Af<strong>de</strong>ling Bestuursrechtspraak lijkt hier in <strong>de</strong> GEP-zaak 85 an<strong>de</strong>rs over te <strong>de</strong>nken, namelijk<br />

dat <strong>de</strong> hoof<strong>de</strong>lementen <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem wel on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el moeten zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning (via <strong>de</strong> aanvraag).<br />

44<br />

Aan General Electric Plastic BV was een vergunning op hoofdzaken verleend groten<strong>de</strong>els<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> circulaire. De vergunningaanvraag bestond uit een algemeen<br />

<strong>de</strong>el en een toelichtend <strong>de</strong>el. Het algemene <strong>de</strong>el maakte <strong>de</strong>el uit <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning; het<br />

toelichten<strong>de</strong> <strong>de</strong>el, waarin <strong>de</strong> bedrijfsvoering na<strong>de</strong>r was geschetst en een omschrijving was<br />

opgenomen <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem, niet. Evenmin was in <strong>de</strong> voorschriften een<br />

milieuzorgsysteem voorgeschreven.<br />

De Af<strong>de</strong>ling oor<strong>de</strong>elt dat daardoor “het milieuzorgsysteem eenvoudig door<br />

vergunninghoudster (kan) wor<strong>de</strong>n gewijzigd dan wel geheel terzij<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n geschoven.”<br />

Zij overweegt: “Nu <strong>de</strong> wijze waarop het milieubeleid binnen <strong>de</strong> inrichting vorm krijgt, <strong>de</strong><br />

wijze waarop inzicht wordt verkregen in <strong>de</strong> milieubelasting alsme<strong>de</strong> <strong>de</strong> wijze <strong>van</strong> aanpak<br />

hier<strong>van</strong> op dit milieuzorgsysteem steunen, acht <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling dit uit een oogpunt <strong>van</strong><br />

rechtszekerheid voor <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n niet aanvaardbaar. De Af<strong>de</strong>ling is hierom <strong>van</strong> oor<strong>de</strong>el dat <strong>de</strong><br />

hoof<strong>de</strong>lementen <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem dienen te zijn opgenomen in het <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

aanvraag dat on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el uitmaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.”<br />

Wat volgens <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling <strong>de</strong> hoof<strong>de</strong>lementen zijn <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem wordt niet<br />

dui<strong>de</strong>lijk. Jongma en Backes stellen in hun annotatie in AB terecht dat volgens het stelsel <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> Wm alleen die elementen die vallen on<strong>de</strong>r reikwijdte <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm zou<strong>de</strong>n kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

opgenomen. Zij begrijpen <strong>de</strong> uitspraak dan ook aldus dat in <strong>de</strong> VOH moet zijn bepaald dat<br />

een milieuzorgsysteem aanwezig is, en hoe dit, voor zover in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming<br />

<strong>van</strong> het milieu rele<strong>van</strong>t, eruit ziet. Een <strong>de</strong>rgelijke koppeling lijkt hen ook in overeenstemming<br />

met <strong>de</strong> geest <strong>van</strong> <strong>de</strong> circulaire.<br />

4.4.5 Bevindingen<br />

Voor het nemen <strong>van</strong> een beslissing omtrent het al dan niet verlenen <strong>van</strong> een VOH dient aan<br />

<strong>de</strong> hand <strong>van</strong> <strong>de</strong> in <strong>de</strong> circulaire geformuleer<strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n – al dan niet expliciet - een<br />

beoor<strong>de</strong>ling plaats te vin<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het bedrijf, <strong>de</strong> leiding daar<strong>van</strong>, <strong>de</strong> bedrijfsvoering, <strong>de</strong><br />

intenties voor het milieu, <strong>de</strong> betrouwbaarheid, het nalevingsgedrag etcetera. Dit betekent dat<br />

voor een beslissing omtrent verlening <strong>van</strong> een VOH (<strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong>) <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

83 Circulaire, p. 50-51.<br />

84 Circulaire, p. 28. Zie ook noot <strong>van</strong> Jongma en Backes bij ABRvS 29 februari 2000 (‘GEP’), AB 2000,<br />

455.<br />

85 ABRvS 29 februari 2000, M en R 2000, nr. 117 m.nt. Van Gestel; AB 2000, 455, m.nt. ChB en M.P.<br />

Jongma. Zie voor een situatie waarin het milieuzorgsysteem wel correct was ‘vertaald’ in <strong>de</strong><br />

vergunning: ABRvS 24 oktober 2001, 199901710/1 (niet gepubliceerd),


aanvrager rele<strong>van</strong>t is. Uit <strong>de</strong> circulaire kan wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat een gecertificeerd<br />

milieuzorgsysteem (me<strong>de</strong>) bedoeld is een soort waarborg, of vertrouwen, te bie<strong>de</strong>n dat het<br />

bedrijf <strong>de</strong> milieuregels en gemaakte afspraken kan naleven. Bij certificatie wordt beoor<strong>de</strong>eld<br />

of het bedrijf daartoe in staat zal zijn. In <strong>de</strong> circulaire wordt geen aandacht besteed aan <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> een VOH. Voor zover het milieuzorgsysteem <strong>de</strong>el uitmaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning<br />

zal een rechtsopvolger zich eraan hebben te hou<strong>de</strong>n. Voor zover het milieuzorgsysteem geen<br />

<strong>de</strong>el uitmaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning, gaat het niet automatisch gel<strong>de</strong>n voor een rechtsopvolger,<br />

en rijst eveneens <strong>de</strong> vraag of in zo’n geval nog wel wordt voldaan aan <strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n<br />

voor een VOH. Zeker ingeval een milieuzorgsysteem ook niet in <strong>de</strong> vergunningvoorschriften<br />

is voorgeschreven, kan overgang <strong>van</strong> een VOH volgens het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1<br />

Wm op gespannen voet staan met <strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n die in <strong>de</strong> circulaire wor<strong>de</strong>n gesteld.<br />

Dezelf<strong>de</strong> conclusie kan wor<strong>de</strong>n getrokken indien een VOH overgaat op een exploitant aan<br />

wie op grond <strong>van</strong> zijn nalevingsgedrag geen VOH zou zijn verleend. Bovendien is<br />

aannemelijk dat <strong>de</strong> certificering als organisatiegebon<strong>de</strong>n – dat wil zeggen persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

- moet wor<strong>de</strong>n beschouwd. Dit betekent dat een onverkorte toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1<br />

Wm op <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een VOH tot gevolg kan hebben dat <strong>de</strong> rechtsopvolger niet aan <strong>de</strong><br />

randvoorwaar<strong>de</strong>n voldoet.<br />

4.5 Weigering of intrekking wegens gevaar <strong>van</strong> misbruik voor criminele activiteiten: het<br />

wetsvoorstel Bibob<br />

4.5.1 Inhoud <strong>van</strong> het wetsvoorstel<br />

Het wetsvoorstel voor <strong>de</strong> Wet bevor<strong>de</strong>ring integriteitsbeoor<strong>de</strong>lingen door het openbaar<br />

bestuur (hierna: Bibob) regelt <strong>de</strong> mogelijkheid tot weigering of intrekking <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> in <strong>de</strong><br />

wet genoem<strong>de</strong> subsidies en vergunningen, waaron<strong>de</strong>r ook <strong>de</strong> Wm-vergunning. 86 Deze<br />

weigerings- of intrekkingsbevoegdheid bestaat wanneer er ernstig gevaar is dat <strong>de</strong><br />

vergunning me<strong>de</strong> zal wor<strong>de</strong>n gebruikt om strafbare feiten te plegen of om daaruit verkregen<br />

of nog te verkrijgen, op geld waar<strong>de</strong>erbare, voor<strong>de</strong>len te benutten. De mate <strong>van</strong> gevaar wordt<br />

vastgesteld op basis <strong>van</strong> in <strong>de</strong> wet gegeven criteria, die dui<strong>de</strong>lijk zijn gerelateerd aan <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager of <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r, zoals “feiten en omstandighe<strong>de</strong>n die<br />

erop wijzen of re<strong>de</strong>lijkerwijs doen vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> betrokkene in relatie staat tot strafbare<br />

feiten (…), <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> relatie en het aantal <strong>van</strong> <strong>de</strong> gepleeg<strong>de</strong> strafbare feiten”. 87 De<br />

bevoegdheid tot weigering of intrekking bestaat ook wanneer feiten en omstandighe<strong>de</strong>n erop<br />

wijzen of re<strong>de</strong>lijkerwijs doen vermoe<strong>de</strong>n dat ter verkrijging <strong>van</strong> <strong>de</strong> aangevraag<strong>de</strong> of<br />

verleen<strong>de</strong> vergunning een strafbaar feit is gepleegd. 88<br />

Het wetsvoorstel voorziet in een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm, kort gezegd inhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> dat <strong>de</strong><br />

‘Bibob-grond’ wordt toegevoegd aan artikel 8.10 Wm als een extra weigeringsgrond en aan<br />

artikel 8.25 Wm als een nieuwe grond voor intrekking. De weigeringsgrond in artikel 8.10<br />

Wm is geformuleerd als een afwijking <strong>van</strong> het eerste lid waarin is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning<br />

slechts in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu kan wor<strong>de</strong>n geweigerd. Het weigeren<br />

<strong>van</strong> een vergunning in verband met criminele activiteiten (niet beperkt tot milieucriminaliteit)<br />

wordt dus niet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> algemene weigeringsgrond ‘geschaard’. 89 Bestuursorganen kunnen<br />

een speciaal in te stellen Bureau Bibob vragen hen te adviseren over <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> gevaar dat<br />

<strong>de</strong> vergunning wordt misbruikt ten behoeve <strong>van</strong> criminele activiteiten.<br />

86 Het wetsvoorstel is op 18 oktober 2001 door <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Kamer aangenomen: Han<strong>de</strong>lingen 2001-2001,<br />

nr. 15, p. 846-849.<br />

87 Artikel 3 lid 1, 2 en 3.<br />

88 Artikel 3 lid 6.<br />

89 Zie artikel 39 <strong>van</strong> het wetsvoorstel.<br />

45


In <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> toelichting 90 staat dat <strong>de</strong> voornaamste re<strong>de</strong>n voor het <strong>van</strong> toepassing<br />

verklaren <strong>van</strong> het Bibob-instrumentarium op <strong>de</strong> Wm-vergunning is gelegen in <strong>de</strong> wens om te<br />

beschikken over a<strong>de</strong>quate mid<strong>de</strong>len om te kunnen voorkomen dat met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

vergunning (milieu)criminaliteit wordt gepleegd. De behoefte aan een preventief<br />

instrumentarium is sterk en bovendien niet <strong>van</strong> <strong>de</strong> laatste tijd. Al in 1985 <strong>de</strong>ed het<br />

Milieuoverleg Rijnmond <strong>de</strong> minister <strong>van</strong> VROM <strong>de</strong> aanbeveling voor een wettelijke<br />

intrekkings- en weigeringsgrond bij onvoldoen<strong>de</strong> vertrouwen in <strong>de</strong> bedrijfsvoering <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r. De algemene weigeringsgrond – bescherming <strong>van</strong> het milieu – geeft<br />

onvoldoen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n voor het daadwerkelijk kunnen voorkomen en tegengaan <strong>van</strong><br />

(milieu)criminaliteit die met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning zou kunnen wor<strong>de</strong>n gepleegd, aldus<br />

<strong>de</strong> wetgever. Tot slot wordt er in <strong>de</strong> toelichting op gewezen dat <strong>de</strong> in het wetsvoorstel<br />

opgenomen weigerings- en intrekkingsgrond veel gelijkenis vertoont met het gegron<strong>de</strong>vreescriterium.<br />

91<br />

In het wetsvoorstel wordt aan artikel 8.20 Wm een nieuw twee<strong>de</strong> lid toegevoegd, op grond<br />

waar<strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning moet wor<strong>de</strong>n gemeld. 92 Daarmee wordt blijkens <strong>de</strong><br />

toelichting bij het amen<strong>de</strong>ment waarbij <strong>de</strong>ze wijziging eer<strong>de</strong>r is voorgesteld beoogd dat het<br />

bevoegd gezag “in alle gevallen weet wie <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r is”. Indien het bevoegd gezag<br />

vervolgens twijfelt aan <strong>de</strong> integriteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuwe vergunninghou<strong>de</strong>r, kan het binnen <strong>de</strong><br />

ka<strong>de</strong>rs <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet Bibob het traject voor <strong>de</strong> intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning in gang zetten. Zie<br />

over <strong>de</strong> meldingsplicht paragraaf 3.5.4.<br />

4.5.2 Bevindingen<br />

Het wetsvoorstel Bibob voorziet in een betrouwbaarheidstoets die niet beperkt is tot<br />

afvalstoffeninrichtingen en <strong>de</strong> doelmatigheidstoets, maar kan wor<strong>de</strong>n gehanteerd voor alle<br />

inrichtingen, ingeval het gevaar bestaat dat met <strong>de</strong> vergunning strafbare feiten zullen wor<strong>de</strong>n<br />

gepleegd.<br />

4.6 Beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen<br />

In <strong>de</strong> voorgaan<strong>de</strong> paragrafen is ingegaan op persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen in <strong>de</strong> Wmvergunning.<br />

Het gaat daarbij niet om toepassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> in artikel 8.20 lid 2 Wm opgenomen<br />

mogelijkheid om <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken, maar om<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen in <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning. Bij <strong>de</strong>ze persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen rijzen twee vragen. In <strong>de</strong> eerste plaats is <strong>van</strong> belang wat <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen inhou<strong>de</strong>n en op welke wijze <strong>de</strong>ze moeten wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld. Bij<br />

afvalstoffeninrichtingen, bij <strong>de</strong> VOH en bij Bibob speelt het aspect ‘betrouwbaarheid’ een<br />

rol. Bij <strong>de</strong> VOH zijn daarnaast organisatorische aspecten <strong>van</strong> belang in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

certificering. Toepassing <strong>van</strong> dit type aspecten bij <strong>de</strong> besluitvorming over <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

vraagt om geobjectiveer<strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>lings-maatstaven. Indien bijvoorbeeld het nalevingsgedrag<br />

wordt beoor<strong>de</strong>eld, gaat het dan om ie<strong>de</strong>re overtreding of uitsluitend om overtredingen <strong>van</strong><br />

een bepaal<strong>de</strong> om<strong>van</strong>g? Daarbij is tevens <strong>van</strong> belang welke beoor<strong>de</strong>lingsperio<strong>de</strong> rele<strong>van</strong>t is.<br />

Gaat het om <strong>de</strong> historie <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> een bedrijf in totaliteit of om een afgebaken<strong>de</strong><br />

90 TK 1999/2000, 26 883, nr. 3, p. 81-82.<br />

91 In het wetsvoorstel Vergunningen en algemene regels was aan<strong>van</strong>kelijk opgenomen (in artikel 13 lid 1<br />

on<strong>de</strong>r g) dat bij beslissing op <strong>de</strong> aanvraag voor een vergunning moest wor<strong>de</strong>n betrokken “<strong>de</strong> gegron<strong>de</strong><br />

vrees, dat <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r krachtens <strong>de</strong>ze wet voor hem gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> voorschriften niet zou naleven”.<br />

Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> totstandkoming is <strong>de</strong>ze bepaling vervallen.<br />

92 Artikel 40 <strong>van</strong> het gewijzigd voorstel <strong>van</strong> wet, TK 2001-2002, 26 883, nr. 73.<br />

46


perio<strong>de</strong>? De jurispru<strong>de</strong>ntie over afvalstoffeninrichtingen, waar dit aspect reeds aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong><br />

kwam, is op dit punt niet conclu<strong>de</strong>nt en biedt geen goe<strong>de</strong> aanknopingspunten om hieraan<br />

han<strong>de</strong>n en voeten te geven.<br />

In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats is <strong>van</strong> belang op wie <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen zich richt. Het huidige systeem <strong>van</strong> Wm-vergunningverlening concentreert zich<br />

rond het begrip ‘drijver’. In paragraaf 3.3 is uiteengezet dat dit begrip in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie<br />

zodanig wordt geïnterpreteerd dat daaron<strong>de</strong>r wordt begrepen <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting<br />

exploiteert. Daarbij speelt <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting een belangrijke rol. Voor <strong>de</strong><br />

vraag op wie <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling zich richt, op <strong>de</strong> rechtspersoon of eventueel ook op <strong>de</strong><br />

achterliggen<strong>de</strong> personen, verschaft het begrip ‘drijver’ op zich geen dui<strong>de</strong>lijkheid. Een<br />

voorbeeld <strong>van</strong> een <strong>de</strong>rgelijke situatie doet zich voor indien een bestuur<strong>de</strong>r of enig of (groot-<br />

)aan<strong>de</strong>elhou<strong>de</strong>r grote invloed heeft op en dus zeggenschap heeft over <strong>de</strong> rechtspersoon die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft. Ook indien meer<strong>de</strong>re (rechts)personen gezamenlijk een inrichting, in zijn<br />

geheel of <strong>de</strong>len, exploiteren rijst <strong>de</strong> vraag wie aan <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n kwalificaties dient te<br />

voldoen. Aan <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> een beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen gaat<br />

<strong>de</strong>rhalve vooraf dat dui<strong>de</strong>lijkheid bestaat over <strong>de</strong> vraag op wie men het vergunningverlenend<br />

gezag zich bij <strong>de</strong>ze beoor<strong>de</strong>ling richt.<br />

Voor beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen is het noodzakelijk dat het<br />

vergunningverlenend gezag ook kan beschikken over gegevens met betrekking tot <strong>de</strong> te<br />

beoor<strong>de</strong>len elementen en <strong>de</strong> betrokken organisatie. De huidige wetgeving voorziet daar niet<br />

in.<br />

4.7 Bevindingen<br />

De wetgever heeft met <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm bedoeld <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n te maken, en dus vatbaar voor overgang. Van <strong>de</strong> meeste Wm-vergunningen<br />

zal kunnen wor<strong>de</strong>n gezegd dat zij ‘puur’ zaaksgebon<strong>de</strong>n zijn. Voor bepaal<strong>de</strong> vergunningen<br />

gaat <strong>de</strong>ze conclusie niet op, als gevolg <strong>van</strong> ontwikkelingen in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie en in het<br />

beleid voor flexibele vergunningverlening. We bedoelen <strong>de</strong> vergunning voor een<br />

afvalstoffeninrichting en <strong>de</strong> VOH. Bij <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> bei<strong>de</strong> vergunningen kan <strong>de</strong><br />

betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant, die met name beoor<strong>de</strong>eld zal wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong><br />

diens nalevingsgedrag, een rol spelen. De VOH is bovendien een vergunning waarvoor alleen<br />

bepaal<strong>de</strong> bedrijven – wel aangeduid als ‘koplopers’ - in aanmerking komen. Van belang is<br />

kort samengevat vertrouwen in <strong>de</strong> bedrijfsvoering en <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> wil <strong>van</strong> het bedrijf.<br />

Wanneer in <strong>de</strong> toekomst bovendien het wetsvoorstel Bibob kracht <strong>van</strong> wet zal krijgen,<br />

is daarmee in <strong>de</strong> Wm zelf <strong>de</strong> mogelijkheid gegeven om een vergunning voor een inrichting te<br />

weigeren of in te trekken als (het verle<strong>de</strong>n <strong>van</strong>) <strong>de</strong> aanvrager of vergunninghou<strong>de</strong>r doet<br />

vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunning voor criminele activiteiten zal wor<strong>de</strong>n gebruikt. De Bibob-toets<br />

zal niet beperkt zijn tot een bepaald soort inrichting of bepaal<strong>de</strong> categorieën <strong>van</strong> inrichtingen,<br />

maar bij alle inrichtingen een rol kunnen spelen.<br />

Bij <strong>de</strong> afvalstoffenvergunning, VOH en Bibob is sprake <strong>van</strong> een in beginsel zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning, waaraan evenwel dui<strong>de</strong>lijk persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen ‘kleven’. Volgens<br />

huidig recht gaan <strong>de</strong>ze vergunningen gewoon volgens <strong>de</strong> hoofdregel, dus automatisch, over<br />

op een rechtsopvolger. Dit lijkt afbreuk te doen aan <strong>de</strong> gedachte dat <strong>de</strong> onbetrouwbaarheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant in sommige gevallen, en voor zover het gaat om <strong>de</strong> VOH, kwaliteiten,<br />

hoedanighe<strong>de</strong>n, intenties enz. <strong>van</strong> een bedrijf, een re<strong>de</strong>n zou kunnen zijn om hem niet toe te<br />

staan een inrichting te drijven, althans niet zon<strong>de</strong>r daarmee bij het formuleren <strong>van</strong><br />

vergunningvoorschriften rekening te hou<strong>de</strong>n. De vraag is of <strong>de</strong> Wm naar huidig recht<br />

47


mogelijkhe<strong>de</strong>n biedt aan het bevoegd gezag om te reageren op <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een<br />

vergunning op een exploitant wiens persoonlijke hoedanigheid of omstandigheid een re<strong>de</strong>n<br />

zou zijn geweest om, als het een aanvraag zou hebben betroffen, <strong>de</strong> vergunning te weigeren<br />

of an<strong>de</strong>re voorschriften te formuleren. Hieraan beste<strong>de</strong>n we in het volgen<strong>de</strong> hoofdstuk<br />

aandacht. De vraag speelt het meest bij vergunningen voor afvalstoffeninrichtingen en <strong>de</strong><br />

VOH, omdat bij <strong>de</strong>ze vergunningen <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>ling – volgens <strong>de</strong> uitspraak<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> 28 <strong>de</strong>cember 1999 respectievelijk <strong>de</strong> circulaire – aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is bij<br />

verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. In <strong>de</strong> circulaire is geen aandacht besteed aan <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> VOH. Het wetsvoorstel Bibob voorziet naast een weigeringsgrond ook in een<br />

intrekkingsgrond. Het persoonsgebon<strong>de</strong>n element kan hier dus behalve bij verlening <strong>van</strong> een<br />

vergunning ook op een later moment een rol spelen.<br />

Wij hebben toegelicht dat het voor een beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen<br />

noodzakelijk is om objectieve beoor<strong>de</strong>lingsmaatstaven te formuleren en dat dient te wor<strong>de</strong>n<br />

geëxpliciteerd op wie <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling zich richt. Daarbij dient te wor<strong>de</strong>n voorzien in een<br />

systeem op grond waar<strong>van</strong> het bevoegd gezag over <strong>de</strong> noodzakelijke informatie kan<br />

beschikken.<br />

48


5 Mogelijkhe<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> vergunning aan te passen of in te trekken na<br />

overgang<br />

5.1 Inleiding<br />

In het vorige hoofdstuk is geconclu<strong>de</strong>erd dat <strong>de</strong> hoofdregel <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm ook<br />

geldt ten aanzien <strong>van</strong> een vergunning voor een afvalstoffeninrichting of een VOH en dat dit<br />

tot gevolg kan hebben dat <strong>de</strong> vergunning <strong>van</strong> rechtswege overgaat op een exploitant aan wie,<br />

als het een aanvraag om vergunning zou hebben betroffen, om persoonsgebon<strong>de</strong>n re<strong>de</strong>nen<br />

(nalevingsgedrag, en bij VOH tevens bedrijfsvoering, goe<strong>de</strong> wil etcetera) <strong>de</strong> vergunning zou<br />

zijn geweigerd of an<strong>de</strong>re voorschriften zou<strong>de</strong>n zijn geformuleerd. Dit staat op gespannen voet<br />

met het doelmatigheidsvereiste (in geval <strong>van</strong> afvalstoffeninrichtingen) en op <strong>de</strong> gedachte<br />

achter <strong>de</strong> VOH en <strong>de</strong> daarvoor gestel<strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> exploitant. Ook in het<br />

wetsvoorstel Bibob is geen uitzon<strong>de</strong>ring gemaakt op <strong>de</strong> hoofdregel <strong>van</strong> overgang wanneer<br />

gevaar bestaat dat <strong>de</strong> rechtsopvolger <strong>de</strong> vergunning zal gebruiken voor criminele activiteiten.<br />

Wel maakt Bibob het mogelijk dat een vergunning op die grond na overgang kan wor<strong>de</strong>n<br />

ingetrokken.<br />

In dit hoofdstuk zullen we on<strong>de</strong>rzoeken in hoeverre het huidige wettelijke<br />

instrumentarium mogelijkhe<strong>de</strong>n biedt om bij overgang <strong>van</strong> een vergunning met<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen, <strong>de</strong>ze elementen hun betekenis te laten hou<strong>de</strong>n. We bespreken<br />

daarvoor <strong>de</strong> mogelijkheid om vergunningvoorschriften en beperkingen waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

vergunning is verleend aan te passen (artikel 8.22 en artikel 8.23 Wm) en <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>de</strong><br />

vergunning in te trekken (artikel 8.25 Wm).<br />

5.2 Artikel 8.22 Wm<br />

Artikel 8.22 Wm bepaalt, voor zover rele<strong>van</strong>t:<br />

1. Het bevoegd gezag beziet regelmatig of <strong>de</strong> beperkingen waaron<strong>de</strong>r een vergunning is<br />

verleend, en <strong>de</strong> voorschriften die aan een vergunning zijn verbon<strong>de</strong>n, nog toereikend<br />

zijn gezien <strong>de</strong> ontwikkelingen op het gebied <strong>van</strong> <strong>de</strong> technische mogelijkhe<strong>de</strong>n tot<br />

bescherming <strong>van</strong> het milieu en <strong>de</strong> ontwikkelingen met betrekking tot <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong><br />

het milieu.<br />

2. Het bevoegd gezag wijzigt <strong>de</strong> beperkingen waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vergunning is verleend en<br />

<strong>de</strong> voorschriften die daaraan zijn verbon<strong>de</strong>n, vult <strong>de</strong>ze aan of trekt ze in, dan wel<br />

brengt alsnog beperkingen aan, of verbindt alsnog voorschriften aan <strong>de</strong> vergunning,<br />

voor zover blijkt dat <strong>de</strong> na<strong>de</strong>lige gevolgen die <strong>de</strong> inrichting voor het milieu<br />

veroorzaakt, gezien <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> technische mogelijkhe<strong>de</strong>n tot<br />

bescherming <strong>van</strong> het milieu ver<strong>de</strong>r kunnen, of, gezien <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

kwaliteit <strong>van</strong> het milieu, ver<strong>de</strong>r moeten wor<strong>de</strong>n beperkt.<br />

De verplichting in artikel 8.22 Wm om <strong>de</strong> vergunning regelmatig ‘te bezien’ (lid 1) en <strong>de</strong><br />

actualiseringsplicht (lid 2) zijn gekoppeld aan ontwikkelingen in <strong>de</strong> stand <strong>de</strong>r techniek en<br />

ontwikkelingen met betrekking tot <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het milieu. 93 Artikel 8.22 Wm ziet dus op<br />

het wijzigen <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning in verband met technische ontwikkelingen of ontwikkelingen<br />

met betrekking tot <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het milieu. 94 Persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen vallen daar niet<br />

on<strong>de</strong>r. Gelet hierop is niet aannemelijk dat dit instrument kan wor<strong>de</strong>n toegepast om een<br />

vergunning aan te scherpen, indien een rechtsopvolger een <strong>de</strong>rmate dubieus nalevingsgedrag<br />

93 Zie over <strong>de</strong> toepasselijkheid <strong>van</strong> artikel 8.22 Wm uitgebreid J.E. Hoitink, Bestaan<strong>de</strong> rechten in het<br />

milieurecht (diss. Utrecht), Deventer 1998, p. 59-60.<br />

94 ABRvS 16 maart 2000, Abkort 2000, 254, M en R 2000, 106K<br />

49


heeft dat waarschijnlijk niet zal wor<strong>de</strong>n voldaan aan het doelmatigheidscriterium, of indien<br />

een rechtsopvolger niet voldoet aan een of meer <strong>van</strong> <strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n voor het hebben<br />

<strong>van</strong> een VOH.<br />

5.3 Artikel 8.23 Wm<br />

5.3.1 Inhoud en betekenis<br />

50<br />

Artikel 8.23 lid 1 Wm luidt:<br />

Het bevoegd gezag kan beperkingen waaron<strong>de</strong>r een vergunning is verleend, en<br />

voorschriften die daaraan zijn verbon<strong>de</strong>n, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel<br />

alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbin<strong>de</strong>n in het<br />

belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu.<br />

Op grond <strong>van</strong> artikel 8.23 lid 1 Wm heeft het bevoegd gezag <strong>de</strong> bevoegdheid om bestaan<strong>de</strong><br />

voorschriften of beperkingen te wijzigen, aan te vullen of in te trekken en nieuwe<br />

voorschriften of beperkingen aan <strong>de</strong> vergunning toe te voegen. 95 Door te bepalen dat <strong>de</strong><br />

vergunning in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu kan wor<strong>de</strong>n gewijzigd, wordt<br />

niet alleen aangegeven dat een ambtshalve wijziging nimmer mag lei<strong>de</strong>n tot een grotere<br />

milieubelasting <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting dan voorheen het geval was, maar ook dat een <strong>de</strong>rgelijke<br />

beslissing alleen met een beroep op het milieubelang mag wor<strong>de</strong>n genomen. 96<br />

Voor zover ons bekend, bestaat er geen jurispru<strong>de</strong>ntie over <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong><br />

toepassing <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm om een vergunning te wijzigen in verband met veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n aspecten. Hoitink heeft erop gewezen dat uit artikel 8.23 Wm niet blijkt<br />

wat <strong>de</strong> motieven om te wijzigen kunnen zijn. Dit heeft tot gevolg dat niet dui<strong>de</strong>lijk is<br />

waarvoor <strong>de</strong> bevoegdheid tot wijzigen precies bedoeld is, om rekening te hou<strong>de</strong>n met nova,<br />

om fouten te herstellen of om eenvoudigweg te doen wat in het milieubelang noodzakelijk is,<br />

ongeacht <strong>de</strong> re<strong>de</strong>n waarom <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>re beslissing niet langer voldoet. 97 Als bronnen <strong>van</strong><br />

veran<strong>de</strong>ring noemt zij feitelijke omstandighe<strong>de</strong>n, inzichten en wettelijke normen. Bij<br />

feitelijke omstandighe<strong>de</strong>n gaat het volgens Hoitink in hoofdzaak om twee typen wijzigingen,<br />

namelijk wijzigingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting en het productieproces en wijzigingen in <strong>de</strong> omgeving<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Wijzigingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kunnen in principe niet via een wijziging <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> oorspronkelijke vergunning wor<strong>de</strong>n verdisconteerd; daarvoor moet in <strong>de</strong> regel een<br />

aanvraag voor een veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunning wor<strong>de</strong>n gedaan. Wijzigingen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omgeving kunnen wel aanleiding vormen om <strong>de</strong> voorschriften <strong>van</strong> een vergunning aan te<br />

passen. 98 De veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r valt niet on<strong>de</strong>r veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />

inzichten of wettelijke normen en valt evenmin in te passen in <strong>de</strong> door Hoitink on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n<br />

wijzigingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> feitelijke omstandighe<strong>de</strong>n. Dit wil echter nog niet zeggen dat daarmee<br />

uitgesloten is dat in die gevallen waarin bepaal<strong>de</strong> persoonlijke omstandighe<strong>de</strong>n of<br />

hoedanighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r een rol bij verlening hebben gespeeld, een<br />

wijziging in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> die vergunninghou<strong>de</strong>r – een feitelijke omstandigheid met<br />

betrekking tot <strong>de</strong> inrichting - een motief kan vormen om <strong>de</strong> vergunning te wijzigen.<br />

De vraag is wel of kan wor<strong>de</strong>n voldaan aan <strong>de</strong> algemene eis, namelijk dat <strong>de</strong> wijziging<br />

plaats moet vin<strong>de</strong>n wanneer het milieubelang daartoe noopt. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: is het in<br />

het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu om een vergunning aan te passen gelet op<br />

95 Zie voor <strong>de</strong> verhouding tussen artikel 8.22 lid 2 en 8.23 lid 1 Wm, J.E. Hoitink, a.w. p. 58-60, en 100-<br />

102.<br />

96 J.E. Hoitink, a.w. p. 48.<br />

97 J.E. Hoitink, a.w. p. 85.<br />

98 J.E. Hoitink, a.w. p. 86 e.v.


epaal<strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n kenmerken <strong>van</strong> een rechtsopvolger? Deze vraag beantwoor<strong>de</strong>n<br />

we hierna eerst ingeval sprake is <strong>van</strong> een afvalstoffeninrichting en vervolgens ingeval sprake<br />

is <strong>van</strong> een VOH. Opgemerkt zij dat in het wetsvoorstel Bibob geen aparte wijzigingsgrond is<br />

opgenomen, maar een intrekkingsgrond. Ons inziens moet <strong>de</strong> verklaring hiervoor wor<strong>de</strong>n<br />

gezocht in <strong>de</strong> doelstelling <strong>van</strong> het wetsvoorstel, namelijk het voorkomen en bestrij<strong>de</strong>n dat<br />

(on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re) een Wm-vergunning wordt gebruikt voor criminele activiteiten. Een<br />

bevoegdheid tot aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning(voorschriften) is geen (of een onvoldoen<strong>de</strong>)<br />

geschikt instrument ter verwezenlijking <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze doelstelling. Zie voor <strong>de</strong> Bibobintrekkingsgrond<br />

paragraaf 5.4.<br />

5.3.2 Afvalstoffeninrichting<br />

On<strong>de</strong>r bescherming <strong>van</strong> het milieu valt <strong>de</strong> zorg voor een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong><br />

afvalstoffen (artikel 1.1 lid 2 on<strong>de</strong>r b Wm) en on<strong>de</strong>r doelmatige verwij<strong>de</strong>ring wordt verstaan<br />

een zodanige verwij<strong>de</strong>ring dat in ie<strong>de</strong>r geval <strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring is<br />

gewaarborgd en een effectief toezicht op <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring mogelijk is (artikel 1.1 lid 1 Wm).<br />

Uit <strong>de</strong> in paragraaf 4.3 besproken uitspraak <strong>van</strong> 28 <strong>de</strong>cember 1999 (Gebr. Schut) volgt dat het<br />

nalevingsgedrag <strong>van</strong> een exploitant in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> beslissng omtrent<br />

vergunningverlening een rol kan spelen bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling of een aanvraag voor een<br />

afvalstoffeninrichting voldoet aan het doelmatigheidscriterium. Naar ons oor<strong>de</strong>el volgt uit <strong>de</strong><br />

systematiek <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm dat <strong>de</strong> doelmatigheidstoets behalve bij vergunningverlening, ook bij<br />

het uitoefenen <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijzigingsbevoegdheid een rol speelt. Immers, in artikel 1.1 lid 2 on<strong>de</strong>r<br />

b is <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring uitdrukkelijk on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu<br />

geschaard, voor <strong>de</strong> gehele Wm en daarop berusten<strong>de</strong> bepalingen. 99 Wettelijk gezien kan<br />

<strong>de</strong>rhalve ten aanzien <strong>van</strong> afvalstoffeninrichtingen het nalevingsverle<strong>de</strong>n bij ambtshalve<br />

wijziging op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> wijze als bij verlening een rol spelen, namelijk doordat het via <strong>de</strong><br />

doelmatigheidstoetsing een aspect is waarmee rekening kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n in het ka<strong>de</strong>r<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu.<br />

Op grond <strong>van</strong> het feit dat een rechtsopvolgen<strong>de</strong> exploitant <strong>van</strong> een<br />

afvalstoffeninrichting een dubieus nalevingsverle<strong>de</strong>n heeft, kan het bevoegd gezag dus<br />

bevoegd zijn om <strong>van</strong> zijn wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken. Of in een concreet geval<br />

een vergunning nadat die is overgegaan op een dubieuze exploitant kan wor<strong>de</strong>n gewijzigd, en<br />

zo ja, in welke mate, hangt af <strong>van</strong> met name <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong> alara (artikel 8.11 lid 3 Wm).<br />

Ingevolge artikel 8.23 lid 3 Wm zijn immers <strong>de</strong> artikelen 8.7 tot en met 8.17 Wm <strong>van</strong><br />

overeenkomstige toepassing verklaard op <strong>de</strong> beslissing omtrent wijziging en <strong>de</strong> inhoud <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> nieuwe voorschriften en beperkingen. Een belangrijke vraag is of er niet een verschil in<br />

beoor<strong>de</strong>ling moet zijn tussen bestaan<strong>de</strong> en nieuwe situaties. Deze vraag is in zijn<br />

algemeenheid door Hoitink gesteld; 100 zij komt tot <strong>de</strong> conclusie dat uit <strong>de</strong> wet noch uit <strong>de</strong><br />

toelichting daarop kan wor<strong>de</strong>n opgemaakt of het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor het actualiseren <strong>van</strong><br />

een verleen<strong>de</strong> vergunning hetzelf<strong>de</strong> is als voor <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> een aanvraag om een<br />

nieuwe vergunning. Tevens conclu<strong>de</strong>ert zij dat in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie doorgaans voorop staat<br />

dat <strong>de</strong> voorzieningen noodzakelijk zijn in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu en<br />

dat <strong>de</strong> ruimte om rekening te hou<strong>de</strong>n met het feit dat sprake is <strong>van</strong> een bestaan<strong>de</strong> situatie<br />

(uiterst) beperkt wordt geacht. Dat een vergunning is afgegeven waardoor bij <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r bepaal<strong>de</strong> verwachtingen zijn gewekt, vormt bij <strong>de</strong> overweging of tot<br />

wijziging moet wor<strong>de</strong>n overgegaan geen factor <strong>van</strong> betekenis. Is <strong>de</strong> wijziging noodzakelijk in<br />

99 Ook Tieman en Addink stellen zich in hun annotaties bij ABRvS 12 oktober 1998, respectievelijk AB<br />

1999, 17 en M en R 1999, 4, expliciet op het standpunt dat <strong>de</strong> doelmatigheidstoets ook bij wijziging en<br />

intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning een rol speelt.<br />

100 Zie J.E. Hoitink, a.w. p. 94 e.v.<br />

51


het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu, dan moeten <strong>de</strong> bewuste maatregelen wor<strong>de</strong>n<br />

opgelegd, tenzij ze re<strong>de</strong>lijkerwijs niet <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r kunnen wor<strong>de</strong>n gevergd.<br />

Volgens Hoitink dienen bij <strong>de</strong> beslissing omtrent wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning steeds alle<br />

betrokken belangen te wor<strong>de</strong>n afgewogen en kan het milieubelang niet als enige bepalend<br />

zijn. 101 Er is voor zover ons bekend geen jurispru<strong>de</strong>ntie over toepassing <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm<br />

na overgang <strong>van</strong> een inrichting. Het zou in <strong>de</strong> lijn <strong>van</strong> genoem<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie liggen om bij<br />

een rechtsopvolger gewekte verwachtingen evenmin een rol <strong>van</strong> belang te laten spelen.<br />

Opgemerkt zij echter dat wij met Hoitink <strong>van</strong> mening zijn dat <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie in strijd is<br />

met het beginsel dat steeds alle betrokken belangen dienen te wor<strong>de</strong>n afgewogen.<br />

5.3.3 VOH<br />

Of artikel 8.23 Wm ook mogelijkhe<strong>de</strong>n biedt in geval een VOH overgaat op een exploitant<br />

die niet aan een of meer<strong>de</strong>re <strong>van</strong> <strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n voldoet, is lastiger te<br />

beantwoor<strong>de</strong>n, met name ook omdat niet zon<strong>de</strong>r meer dui<strong>de</strong>lijk is op welke grond thans <strong>de</strong><br />

meer persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen wor<strong>de</strong>n geïntroduceerd. Het lijkt in ie<strong>de</strong>r geval wel in <strong>de</strong><br />

geest <strong>van</strong> <strong>de</strong> circulaire te passen dat <strong>de</strong> VOH kan wor<strong>de</strong>n aangescherpt wanneer het<br />

nalevingsgedrag <strong>van</strong> een exploitant daartoe aanleiding geeft. Dit kan ook wor<strong>de</strong>n<br />

aangenomen voor (het niet voldoen aan) <strong>de</strong> overige randvoorwaar<strong>de</strong>n. Er is evenwel niet het<br />

(dui<strong>de</strong>lijke) aanknopingspunt <strong>van</strong> het doelmatigheidscriterium om het algemeen criterium<br />

<strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu mee in te vullen. Voor zover kan wor<strong>de</strong>n<br />

aangenomen dat <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen (kunnen) wor<strong>de</strong>n opgenomen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

algemene grond ‘bescherming <strong>van</strong> het milieu’, is daarmee <strong>de</strong> bevoegdheid om artikel 8.23<br />

Wm toe te passen in beginsel gegeven. In <strong>de</strong>ze zin conclu<strong>de</strong>ert ook Van Gestel, die <strong>de</strong> situatie<br />

noemt waarin een bedrijf in het recente verle<strong>de</strong>n zijn certificaat is kwijtgeraakt als gevolg <strong>van</strong><br />

het niet naleven <strong>van</strong> wettelijke milieuregels of voorschriften en het dus wenselijk kan zijn om<br />

‘in <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> VOH’ iets tegen het bedrijf te on<strong>de</strong>rnemen. Als mogelijke oplossing<br />

noemt hij <strong>de</strong> ambtshalve wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning, waarbij dan kan wor<strong>de</strong>n teruggevallen<br />

op het gebruik <strong>van</strong> bijvoorbeeld mid<strong>de</strong>lvoorschriften in plaats <strong>van</strong> doelvoorschriften,<br />

planverplichtingen of zorgverplichtingen. Hij lijkt er <strong>de</strong>rhalve <strong>van</strong> uit te gaan dat <strong>de</strong><br />

randvoorwaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> certificatie <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem binnen het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bescherming <strong>van</strong> het milieu valt.<br />

5.4 Artikel 8.25 Wm<br />

52<br />

Artikel 8.25 Wm bepaalt, voor zover rele<strong>van</strong>t:<br />

1. Het bevoegd kan (…) een vergunning voor een inrichting geheel of ge<strong>de</strong>eltelijk<br />

intrekken indien:<br />

a. <strong>de</strong> inrichting ontoelaatbaar na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en<br />

toepassing <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm re<strong>de</strong>lijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt;<br />

b. dit in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen noodzakelijk is;<br />

c. geduren<strong>de</strong> drie jaar geen han<strong>de</strong>lingen met <strong>de</strong> inrichting zijn verricht;<br />

d. <strong>de</strong> inrichting geheel of ge<strong>de</strong>eltelijk is verwoest;<br />

e. in gevallen als aangewezen krachtens artikel 8.20, twee<strong>de</strong> lid: <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r niet<br />

meer <strong>de</strong>gene is die <strong>de</strong> inrichting drijft.<br />

De intrekkingsgron<strong>de</strong>n zijn limitatief opgesomd in artikel 8.25 Wm. Als het wetsvoorstel<br />

Bibob kracht <strong>van</strong> wet krijgt, komt er een nieuwe intrekkingsgrond (f) bij, namelijk: in het<br />

101 J.E. Hoitink, a.w. p. 95, 99-100.


geval, en on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong>n, bedoeld in artikel 3 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet bevor<strong>de</strong>ring<br />

integriteitsbeoor<strong>de</strong>lingen door het openbaar bestuur.<br />

Er bestaat voor zover ons bekend geen jurispru<strong>de</strong>ntie over <strong>de</strong>ze specifieke problematiek.<br />

Voor zover het gaat om rechtsopvolging ten aanzien <strong>van</strong> afvalstoffeninrichtingen<br />

biedt ook dit instrument mogelijkhe<strong>de</strong>n voor het bevoegd gezag om te reageren op een<br />

exploitant met een dubieus nalevingsverle<strong>de</strong>n. Immers, intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning is<br />

mogelijk in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen en het<br />

nalevingsverle<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een exploitant is een aspect dat kan wor<strong>de</strong>n betrokken in <strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling of sprake zal zijn <strong>van</strong> een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring. Het bevoegd gezag zal wel<br />

aannemelijk moeten maken dat intrekking noodzakelijk is. Als dat het geval is, kan <strong>de</strong><br />

vergunning wor<strong>de</strong>n ingetrokken. 102 Artikel 8.11 lid 3 is niet <strong>van</strong> overeenkomstige toepassing<br />

verklaard op <strong>de</strong> beslissing omtrent intrekking.<br />

Voor zover het gaat om een hou<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een VOH die niet aan <strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n<br />

voldoet, lijkt toepassing <strong>van</strong> artikel 8.25 Wm niet direct aannemelijk. De enige grond die in<br />

aanmerking zou komen is die <strong>van</strong> sub a, maar dat kan alleen als eerst is gebleken dat <strong>de</strong><br />

inrichting ontoelaatbaar na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en aanscherping <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> voorschriften geen oplossing biedt. Alleen het slechte nalevingsgedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

rechtsopvolger, of het ontbreken of niet hanteren <strong>van</strong> een milieuzorgsysteem, zal niet<br />

voldoen<strong>de</strong> zijn om <strong>de</strong> vergunning te kunnen intrekken. Aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning ligt<br />

hier waarschijnlijk ook meer in <strong>de</strong> re<strong>de</strong>.<br />

Intrekking zal ook mogelijk zijn in <strong>de</strong> toekomst, als <strong>de</strong> Wet Bibob in werking is getre<strong>de</strong>n,<br />

wanneer een vergunning voor een inrichting is overgegaan op een rechtsopvolger die <strong>de</strong><br />

vergunning gebruikt of zal gebruiken voor criminele activiteiten.<br />

5.5 Bevindingen<br />

Het wettelijk instrumentarium biedt met <strong>de</strong> artikelen 8.23 en 8.25 Wm wellicht enige<br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n om te reageren op een rechtsopvolger die niet voldoet aan bepaal<strong>de</strong><br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n criteria.<br />

Bij overgang <strong>van</strong> een afvalstoffeninrichting op een onbetrouwbare exploitant is het<br />

bevoegd gezag in beginsel bevoegd om op grond <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm <strong>de</strong><br />

vergunningvoorschriften of <strong>de</strong> beperkingen waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vergunning is verleend aan te<br />

passen, als gesteld kan wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> onbetrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtsopvolger zoals die<br />

volgt uit diens nalevingsverle<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> weg zal staan aan een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

afvalstoffen. Of in een bepaald geval daadwerkelijk tot aanscherping kan wor<strong>de</strong>n overgegaan,<br />

en zo ja, hoe ver daarbij kan wor<strong>de</strong>n gegaan, wordt bepaald door alara (artikel 8.11 lid 3<br />

Wm). Voorts moet wor<strong>de</strong>n aangenomen dat <strong>de</strong> onbetrouwbaarheid <strong>van</strong> een rechtsopvolger<br />

aanleiding kan zijn om <strong>de</strong> vergunning in te trekken op grond <strong>van</strong> artikel 8.25 lid 1 on<strong>de</strong>r b,<br />

Wm als dat, gelet op het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring noodzakelijk is.<br />

102 De intrekkingsgrond on<strong>de</strong>r b geldt sinds 1 januari 1998 en is opgenomen in verband met het vervallen<br />

<strong>van</strong> het persoonsgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> afvalstoffenvergunning. Opgemerkt zij dat <strong>de</strong> wetgever<br />

door het opnemen <strong>van</strong> <strong>de</strong> aparte intrekkingsgrond <strong>de</strong> indruk heeft gewekt dat <strong>de</strong> doelmatigheidstoets<br />

niet bij <strong>de</strong> reeds bestaan<strong>de</strong> intrekkingsgrond on<strong>de</strong>r a (ontoelaatbaar na<strong>de</strong>lige gevolgen) een rol kon<br />

spelen. Dit ten onrechte, omdat in artikel 1.1 lid 2 on<strong>de</strong>r Wm on<strong>de</strong>r gevolgen voor het milieu<br />

uitdrukkelijk wor<strong>de</strong>n genoemd gevolgen in verband met <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen.<br />

Wel is het zo dat <strong>de</strong> b-grond mogelijk eer<strong>de</strong>r aanleiding geeft om tot intrekking over te gaan, omdat<br />

daarbij niet hoeft te wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld of sprake is <strong>van</strong> ontoelaatbaar na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het<br />

milieu, inclusief <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen en volstaan kan wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r<br />

zware toets of intrekking om doelmatigheidsre<strong>de</strong>nen noodzakelijk is. Zie ook Tieman en Addink, bij<br />

ABRvS 12 oktober 1998, respectievelijk AB 1999, 17 en M en R 1999, 4.<br />

53


Ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een VOH kan niet met voldoen<strong>de</strong> zekerheid wor<strong>de</strong>n gesteld<br />

dat artikel 8.23 Wm kan wor<strong>de</strong>n toegepast na overgang <strong>van</strong> een VOH op een exploitant die<br />

niet voldoet aan <strong>de</strong> in <strong>de</strong> circulaire gestel<strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n. Bij regeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> VOH in <strong>de</strong><br />

Wm zal aan <strong>de</strong>ze problematiek speciale aandacht moeten wor<strong>de</strong>n geschonken. Tot slot is het<br />

<strong>van</strong> belang op te merken dat <strong>de</strong> analyse die we in dit hoofdstuk hebben gegeven met name<br />

berust op <strong>de</strong> gedachte dat het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm – via interpretatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> verlenings-,<br />

wijzigings- en intrekkingsbevoegdheid – sluitend moet zijn. Wij menen dat het aanbeveling<br />

verdient om <strong>de</strong> Wm op dit punt explicieter te maken wanneer persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen<br />

een rol gaan spelen.<br />

Het Bibob-instrumentarium zal tezijnertijd mogelijkhe<strong>de</strong>n bie<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> vergunning<br />

in te trekken als <strong>de</strong>ze is overgegaan op een criminele exploitant, doordat een aparte ‘Bibobintrekkingsgrond’<br />

in artikel 8.25 Wm zal wor<strong>de</strong>n opgenomen. Een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning(voorschriften) om <strong>de</strong> re<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunning is overgegaan op een criminele<br />

exploitant zal niet mogelijk zijn, behalve dan als <strong>de</strong>ze wijziging in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bescherming <strong>van</strong> het milieu is.<br />

54


6 Transacties met gevolgen voor <strong>de</strong> inrichting<br />

6.1 Inleiding<br />

In <strong>de</strong> inleiding is opgemerkt dat on<strong>de</strong>rscheid moet wor<strong>de</strong>n gemaakt tussen situaties waarin<br />

sprake is <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> gehele inrichting en situaties waarin er door <strong>de</strong> overgang iets<br />

veran<strong>de</strong>rt aan <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Daar<strong>van</strong> kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer<br />

slechts een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wordt overgedragen respectievelijk wanneer on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting aan verschillen<strong>de</strong> (rechts)personen wor<strong>de</strong>n overgedragen. Ook het<br />

omgekeer<strong>de</strong> kan zich voordoen: als gevolg <strong>van</strong> een fusie kunnen inrichtingen wor<strong>de</strong>n<br />

samengevoegd.<br />

Casus 1: De maatschap Jansen (bestaan<strong>de</strong> uit <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Jansen) exploiteert op een<br />

locatie een agrarisch bedrijf en een loonwerkersbedrijf. Tussen <strong>de</strong> twee activiteiten<br />

bestaan zodanige ban<strong>de</strong>n – ten behoeve <strong>van</strong> het agrarisch bedrijf wordt bijvoorbeeld<br />

gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> werktuigen <strong>van</strong> het loonwerkersbedrijf; men heeft<br />

gezamenlijke voorzieningen etc. – dat sprake is <strong>van</strong> één inrichting waarvoor een Wmvergunning<br />

is verleend. Na ontbinding <strong>van</strong> <strong>de</strong> maatschap gaan <strong>de</strong> voormalige maten<br />

elk huns weegs. Het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong> landbouwwerktuigen ten behoeve <strong>van</strong> het<br />

loonwerkersbedrijf wordt beëindigd; <strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten wor<strong>de</strong>n onafhankelijk <strong>van</strong><br />

elkaar ingericht en <strong>de</strong> oudste broer, die na ontbinding <strong>van</strong> <strong>de</strong> maatschap eigenaar is<br />

gewor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het loonwerkersbedrijf, verkoopt zijn on<strong>de</strong>rneming.<br />

Casus 2: Aquasol BV exploiteert een jachthaven waarvoor een Wm-vergunning is<br />

verleend. Op het naastgelegen terrein exploiteert Schuitema BV eveneens met een<br />

Wm-vergunning een reparatiewerf voor plezierboten. Aquasol BV en Schuitema BV<br />

besluiten samen te gaan; zij richten een nieuwe BV op die <strong>de</strong> jachthaven en <strong>de</strong><br />

reparatiewerf gaat exploiteren. Met enkele aanpassingen in <strong>de</strong> toegangswegen en <strong>de</strong><br />

omheiningen wordt het geheel ingericht als één complex voor <strong>de</strong> pleziervaart.<br />

In <strong>de</strong>rgelijke gevallen speelt niet alleen <strong>de</strong> in <strong>de</strong> vorige hoofdstukken besproken vraag een rol<br />

in hoeverre <strong>de</strong> wisseling in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r aanleiding kan of moet zijn<br />

voor het aanpassen <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning, maar komt tevens <strong>de</strong> vraag aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> in hoeverre na<br />

<strong>de</strong> overgang nog of juist sprake is <strong>van</strong> één inrichting in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel 1.1 lid 4 Wm en<br />

welke consequenties dit heeft voor <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r verleen<strong>de</strong> vergunning(en). De vraag naar <strong>de</strong><br />

reikwijdte <strong>van</strong> het begrip ‘inrichting’ gaat het bestek <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek te<br />

buiten. Naar <strong>de</strong>ze vraag wordt momenteel in opdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> minister <strong>van</strong> VROM on<strong>de</strong>rzoek<br />

verricht. Naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> dat on<strong>de</strong>rzoek kan een antwoord wor<strong>de</strong>n<br />

gegeven op <strong>de</strong> vraag in welke gevallen tengevolge <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang twee inrichtingen<br />

ontstaan of, juist omgekeerd, na een fusie <strong>van</strong> één inrichting sprake is. In dit on<strong>de</strong>rzoek zal<br />

wor<strong>de</strong>n bezien welke consequenties <strong>de</strong> door <strong>de</strong> overgang ontstane veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting heeft voor <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r verleen<strong>de</strong> vergunning(en).<br />

Op <strong>de</strong>ze plaats zij overigens opgemerkt dat uit <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie blijkt dat het in<br />

verschillen<strong>de</strong> han<strong>de</strong>n komen <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> een inrichting niet automatisch<br />

tot gevolg heeft dat niet meer kan wor<strong>de</strong>n gesproken <strong>van</strong> één inrichting in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong><br />

artikel 1.1 lid 4 Wm. (Zie bijvoorbeeld ABRvS 21 juli 1997, Gst. 1998, 7074, 8, Vz<br />

ABRvS 31 juli 1998, AB 1999, 45 m.nt. C.L. Knijff en Vz ABRvS 7 oktober 1999,<br />

JM 1999, 156, m.nt. Zigenhorn)<br />

Indien in een voorkomend geval moet wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat na <strong>de</strong> overgang geen sprake<br />

meer is <strong>van</strong> één inrichting, rijst een aantal vragen. Geldt bijvoorbeeld in <strong>de</strong> hiervoor<br />

geschetste casus 1 <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r verleen<strong>de</strong> vergunning voor bei<strong>de</strong> inrichtingen – het agrarisch<br />

55


edrijf en het loonwerkersbedrijf - (en wordt <strong>de</strong>ze aldus als het ware in tweeën 103 geknipt) of<br />

slechts voor een <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen? Indien het laatste moet wor<strong>de</strong>n aangenomen, welke<br />

factoren bepalen dan voor welke inrichting <strong>de</strong> vergunning geldt? En wat voor soort<br />

vergunning moet voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting wor<strong>de</strong>n verleend? Kan, indien moet wor<strong>de</strong>n<br />

gekozen voor een oprichtingsvergunning, rekening wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met het feit dat <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een voorheen bestaand groter geheel waren<br />

vergund? Ook in het omgekeer<strong>de</strong> geval zijn een aantal zaken niet op voorhand dui<strong>de</strong>lijk:<br />

wanneer, zoals hiervoor in casus 2 is geschetst, tengevolge <strong>van</strong> een fusie een nieuwe<br />

inrichting ontstaat, is dan sprake <strong>van</strong> een oprichtingssituatie of kan gewoon wor<strong>de</strong>n<br />

‘doorgewerkt’ met <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r verleen<strong>de</strong> vergunningen? Of moet voor het samengevoeg<strong>de</strong><br />

geheel - in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een procedure tot verlening <strong>van</strong> een revisievergunning - één<br />

regulerend document wor<strong>de</strong>n opgesteld?<br />

56<br />

Uit <strong>de</strong> telefonische enquete is gebleken dat het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong>n een<br />

of meer keren met vragen zoals hierboven geschetst, is geconfronteerd. Aangegeven<br />

werd dat men niet zeker is over <strong>de</strong> wijze waarop met <strong>de</strong> geschetste problematiek<br />

moest wor<strong>de</strong>n omgegaan en dat het wenselijk is dat daarover meer dui<strong>de</strong>lijkheid<br />

komt. Overigens bleek men veelal wel tot een bevredigen<strong>de</strong> oplossing te zijn<br />

gekomen, die – zo gaf men aan - sterk is toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het<br />

geval.<br />

Over <strong>de</strong> te volgen bena<strong>de</strong>ring wordt doorgaans overleg gevoerd met <strong>de</strong><br />

betrokken partijen. In dat ka<strong>de</strong>r wordt zowel gesproken over <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

overgang voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting (is sprake <strong>van</strong> één of <strong>van</strong> meer<br />

inrichtingen?) als over <strong>de</strong> eventueel op te starten vergunningverleningsprocedures.<br />

Sommige bestuursorganen hanteren als uitgangspunt dat bij het ontstaan <strong>van</strong> meer<br />

inrichtingen, één inrichting met een gewijzig<strong>de</strong> vergunning kan doorwerken en voor<br />

<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting(en) een oprichtingsvergunning moet wor<strong>de</strong>n aangevraagd.<br />

An<strong>de</strong>re bestuursorganen kiezen in beginsel voor het werken met veran<strong>de</strong>rings- c.q.<br />

revisievergunningen voor alle ‘nieuwe’ inrichtingen die als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang<br />

zijn ontstaan. Door <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten werd echter steeds aangegeven dat<br />

in situaties waarin <strong>de</strong> nieuw ontstane inrichtingen (in om<strong>van</strong>g en/of activiteiten)<br />

wezenlijk verschillen <strong>van</strong> <strong>de</strong> voorheen vergun<strong>de</strong> situatie, steeds voor het verlenen <strong>van</strong><br />

oprichtingsvergunningen wordt gekozen.<br />

6.2 Verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen<br />

Indien door <strong>de</strong> overgang meer inrichtingen ontstaan, zijn - in theorie - vier bena<strong>de</strong>ringen<br />

mogelijk.<br />

A1. De verschillen<strong>de</strong> inrichtingen wor<strong>de</strong>n gereguleerd door <strong>de</strong> ene, oorspronkelijk<br />

verleen<strong>de</strong> vergunning. Een variant op <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring is dat – tenein<strong>de</strong> <strong>de</strong><br />

veran<strong>de</strong>ring on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke vergunning te doen vallen – een<br />

melding als bedoeld in artikel 8.19 lid 2 Wm wordt gedaan.<br />

Tij<strong>de</strong>ns een <strong>van</strong> <strong>de</strong> in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek gehou<strong>de</strong>n workshops werd <strong>van</strong>uit<br />

het bedrijfsleven aangegeven dat men in <strong>de</strong> praktijk wel met een soort <strong>van</strong> ‘splitsing’<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning werkte, waarbij een pakket met voorschriften die waren<br />

toegesne<strong>de</strong>n op bepaal<strong>de</strong> door overdracht niet meer tot <strong>de</strong> oorspronkelijke inrichting<br />

behoren<strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten werd ‘toebe<strong>de</strong>eld’ aan <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> exploitant;<br />

103 Ten behoeve <strong>van</strong> <strong>de</strong> leesbaarheid wordt in het vervolg steeds <strong>de</strong> situatie besproken dat uit één<br />

inrichting, twee inrichtingen ontstaan. Het spreekt <strong>van</strong>zelf dat het besprokene mutatis mutandis ook<br />

geldt indien meer dan twee inrichtingen ontstaan.


daarnaast zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> meer algemene voorschriften voor bei<strong>de</strong> inrichtingen gel<strong>de</strong>n.<br />

Men leek zich evenwel geen rekenschap te geven <strong>van</strong> het feit dat <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

voormalige bedrijfson<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len, nu men geen <strong>de</strong>el meer uitmaakte <strong>van</strong> één inrichting,<br />

ten opzichte <strong>van</strong> elkaar als externe partijen waren komen te staan waardoor <strong>de</strong><br />

milieubelasten<strong>de</strong> gevolgen <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> activiteiten als externe gevolgen moeten<br />

wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd en door <strong>de</strong> vergunning ook als zodanig (behoren te) wor<strong>de</strong>n<br />

gereguleerd.<br />

A2. Voor een <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen wordt een regime gehanteerd dat voortbouwt op <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunning, terwijl voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting een<br />

oprichtingsvergunning wordt verleend. Het regime dat voortbouwt op <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunning kan bestaan uit een ge<strong>de</strong>eltelijke intrekking <strong>van</strong> die<br />

vergunning, een veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunning of een melding als bedoeld in<br />

artikel 8.19 lid 2 Wm.<br />

De meeste respon<strong>de</strong>nten gaven aan voor <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring te opteren. Een belangrijke<br />

factor die daarbij een rol speelt, is <strong>de</strong> vraag in hoeverre een <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuw ontstane<br />

inrichtingen sterk lijkt op <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r vergun<strong>de</strong> inrichting. Is dat het geval, dan wordt<br />

voor die inrichting een veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunning verleend (of wordt met een<br />

melding volstaan) en voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting een oprichtingsvergunning. Een<br />

variant op <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring is die waarin wordt gekeken naar <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuw<br />

ontstane inrichtingen; <strong>de</strong> grootste krijgt een veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunning, <strong>de</strong><br />

kleinere een oprichtingsvergunning. Wanneer <strong>de</strong> nieuw ontstane inrichtingen sterk<br />

afwijken <strong>van</strong> <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r vergun<strong>de</strong> inrichting, gaf men echter aan te opteren voor het<br />

verlenen <strong>van</strong> oprichtingsvergunningen.<br />

Een enkele respon<strong>de</strong>nt gaf aan dat ook werd gekeken naar <strong>de</strong> vraag wie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

betrokken (rechts)personen oorspronkelijk <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r was; <strong>de</strong>ze persoon<br />

zou in beginsel met een veran<strong>de</strong>ringsvergunning of een intrekking <strong>van</strong> een ge<strong>de</strong>elte<br />

<strong>van</strong> zijn vergunning kunnen volstaan, terwijl <strong>de</strong> rechtsopvolger voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

inrichting een oprichtingsvergunning dient aan te vragen. Dezerzijds zij opgemerkt<br />

dat <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring alleen kan wor<strong>de</strong>n gehanteerd indien een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> een inrichting<br />

overgaat naar een an<strong>de</strong>re drijver en niet bij een overgang waarbij <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

inrichting in <strong>de</strong>len naar verschillen<strong>de</strong> personen overgaat; dan is immers <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunninghou<strong>de</strong>r niet meer in beeld.<br />

A3. Voor al <strong>de</strong> ‘nieuwe’ inrichtingen wor<strong>de</strong>n veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunningen<br />

verleend.<br />

Deze bena<strong>de</strong>ring werd slechts door enkele respon<strong>de</strong>nten als uitgangspunt gehanteerd.<br />

Wanneer sprake is <strong>van</strong> een substantiële wijziging bij (een <strong>van</strong>) <strong>de</strong> inrichtingen, gaf<br />

men echter aan voor het verlenen <strong>van</strong> oprichtingsvergunningen te kiezen.<br />

A4. Voor al <strong>de</strong> ‘nieuwe’ inrichtingen wor<strong>de</strong>n oprichtingsvergunningen verleend.<br />

Blijkens het praktijkon<strong>de</strong>rzoek wordt alleen voor het verlenen <strong>van</strong><br />

oprichtingsvergunningen voor al <strong>de</strong> ‘nieuwe’ inrichtingen gekozen, indien geen <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> nieuw ontstane inrichtingen sterk lijkt op <strong>de</strong> oorspronkelijk vergun<strong>de</strong> inrichting.<br />

Wanneer door fusie <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> rechtspersonen één inrichting ontstaat, zijn – we<strong>de</strong>rom<br />

in theorie - drie bena<strong>de</strong>ringen mogelijk.<br />

B1. Het nieuw ontstane geheel werkt door met <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunningen.<br />

57


B2. Voor het nieuw ontstane geheel wordt een veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunning<br />

verleend. Als variant kan ook hier het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong> melding <strong>van</strong> artikel 8.19 lid 2<br />

Wm wor<strong>de</strong>n genoemd.<br />

B3. Voor het nieuw ontstane geheel wordt een oprichtingsvergunning verleend.<br />

Tenein<strong>de</strong> tot een oor<strong>de</strong>el te komen over <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen zal in het licht <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rhavige problematiek in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragrafen wor<strong>de</strong>n ingegaan op het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen die <strong>de</strong> Wm kent (paragraaf 6.4). Centraal bij die<br />

bespreking staat <strong>de</strong> vraag voor welk soort <strong>van</strong> situatie <strong>de</strong>ze vergunningsbeslissingen zijn<br />

bedoeld. Daarnaast zal wor<strong>de</strong>n stilgestaan bij <strong>de</strong> vraag in welke mate bij die verschillen<strong>de</strong><br />

beslissingen rekening kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met het feit dat activiteiten in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een<br />

eer<strong>de</strong>re vergunning die op een an<strong>de</strong>re entiteit betrekking had, waren vergund (paragraaf 6.5).<br />

Opgemerkt zij dat zowel in <strong>de</strong> workshop als bij <strong>de</strong> telefonische gesprekken naar voren kwam<br />

dat <strong>de</strong> mate waarin men meent dat bij <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen met het<br />

eer<strong>de</strong>r vergund zijn rekening kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n, een belangrijke factor vormt voor <strong>de</strong><br />

keuze <strong>van</strong> een bepaald soort vergunningsbeslissing. Wij achten het evenwel zuiver<strong>de</strong>r om<br />

<strong>de</strong>ze twee aspecten uit elkaar te halen.<br />

Alvorens aan <strong>de</strong>ze beschouwingen toe te komen, wordt in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf (6.3)<br />

eerst nog stilgestaan bij <strong>de</strong> vraag of het überhaupt nodig is dat het bestuur in <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong><br />

vergunningverlening actie on<strong>de</strong>rneemt of dat kan wor<strong>de</strong>n doorgewerkt met <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunning(en), al dan niet na het doen <strong>van</strong> een melding als bedoeld in<br />

artikel 8.19 lid 2 Wm (zoals hierboven in <strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen on<strong>de</strong>r A1 en B1 is aangegeven).<br />

6.3 Moet een door een transactie veroorzaakte veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting lei<strong>de</strong>n tot actie op het terrein <strong>van</strong> vergunningverlening (A1 en B1)?<br />

Uitgangspunt <strong>van</strong> hoofdstuk 8 Wm is dat milieubelasten<strong>de</strong> activiteiten op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting wor<strong>de</strong>n genormeerd. Artikel 1.1 lid 4, twee<strong>de</strong> volzin, Wm geeft als het ware <strong>de</strong><br />

bovengrens <strong>van</strong> het begrip ‘inrichting’ aan.<br />

58<br />

Als één inrichting wor<strong>de</strong>n beschouwd <strong>de</strong> tot eenzelf<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming of instelling<br />

behoren<strong>de</strong> installaties die on<strong>de</strong>rling technische, organisatorische of functionele<br />

bindingen hebben en in elkaars onmid<strong>de</strong>llijke nabijheid zijn gelegen.<br />

Zoals gezegd, is het feit dat <strong>de</strong> zeggenschap over verschillen<strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten niet in één<br />

hand ligt, op zichzelf geen re<strong>de</strong>n om het bestaan <strong>van</strong> één inrichting te ontkennen, al vormt <strong>de</strong><br />

organisatorische binding wel een belangrijke factor bij <strong>de</strong> invulling <strong>van</strong> het begrip<br />

‘inrichting’. Van belang is echter dat het <strong>van</strong>wege <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> bindingen tussen <strong>de</strong><br />

samenstellen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len als één inrichting aangemerkte geheel, in <strong>de</strong> Wm het object <strong>van</strong><br />

regulering is. Dat geheel, <strong>de</strong> inrichting, mag op grond <strong>van</strong> artikel 8.1 lid 1 Wm niet wor<strong>de</strong>n<br />

opgericht, veran<strong>de</strong>rd of in werking wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n zon<strong>de</strong>r vergunning. Van dat geheel<br />

moeten <strong>de</strong> gevolgen voor <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld. En aan dat<br />

geheel moeten in verband met <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu voorschriften wor<strong>de</strong>n opgelegd.<br />

Wanneer, zoals in <strong>de</strong> hierboven beschreven bei<strong>de</strong> eerste bena<strong>de</strong>ringen wordt<br />

aangegeven, wordt doorgewerkt met een vergunning die is verleend aan een als gevolg <strong>van</strong><br />

een bepaal<strong>de</strong> transactie niet meer als zodanig bestaand geheel, wordt ons inziens niet voldaan<br />

aan het uitgangspunt <strong>van</strong> hoofdstuk 8 Wm. Weliswaar kan wor<strong>de</strong>n betoogd dat in een<br />

vergunning voorschriften zijn geformuleerd die op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten


etrekking hebben, maar een essentieel element <strong>van</strong> het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r <strong>van</strong> hoofdstuk 8<br />

Wm ontbreekt: <strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten zijn niet genormeerd in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het verband – <strong>de</strong><br />

inrichting – waarin zij volgens hoofdstuk 8 moeten wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld. Ons inziens kan<br />

daarom in dit soort situaties niet wor<strong>de</strong>n doorgewerkt met ou<strong>de</strong> vergunningen, maar dienen<br />

op <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen toegesne<strong>de</strong>n vergunningen wor<strong>de</strong>n verleend. Op <strong>de</strong><br />

vraag, wat voor soort vergunning dan moet wor<strong>de</strong>n verleend, wordt hierna ingegaan.<br />

Dat bij ge<strong>de</strong>eltelijke overgang <strong>van</strong> een inrichting voor het ge<strong>de</strong>elte dat is overgegaan<br />

en dientengevolge een aparte inrichting is gaan vormen, een specifieke vergunning is<br />

vereist, werd ook aangenomen in Vz ABRvS 31 januari 1994, AB 1994, 356 m.nt.<br />

FM. In dit geval was een vergunning verleend voor het hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> kippen – later<br />

<strong>de</strong>els ook varkens – in een aantal verschillen<strong>de</strong> stallen. Stal 4 werd echter door <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunninghou<strong>de</strong>r verhuurd aan een persoon die <strong>de</strong>ze stal zelfstandig<br />

als een aparte inrichting exploiteer<strong>de</strong>. Volgens <strong>de</strong> Voorzitter was daarom voor het<br />

hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> kippen in stal 4 een afzon<strong>de</strong>rlijke vergunning vereist. De Voorzitter geeft<br />

overigens niet aan of daarvoor een oprichtingsvergunning of een an<strong>de</strong>r soort<br />

vergunning nodig is.<br />

Om vergelijkbare re<strong>de</strong>nen kan ons inziens in <strong>de</strong> geschetste situaties ook niet wor<strong>de</strong>n volstaan<br />

met een melding als bedoeld in artikel 8.19 lid 2 Wm. Deze bepaling voorziet in <strong>de</strong><br />

mogelijkheid om, indien aan bepaal<strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong>n is voldaan, mid<strong>de</strong>ls een melding <strong>de</strong><br />

vergunning ook te laten gel<strong>de</strong>n voor milieuneutrale of –gunstige veran<strong>de</strong>ringen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting die niet in overeenstemming zijn met <strong>de</strong> voor <strong>de</strong> inrichting verleen<strong>de</strong> vergunning.<br />

Weliswaar zal <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring die erin bestaat dat in plaats <strong>van</strong> één inrichting meer<strong>de</strong>re<br />

inrichtingen ontstaan of omgekeerd juist uit meer inrichtingen één inrichting ontstaat, op<br />

zichzelf niet lei<strong>de</strong>n tot an<strong>de</strong>re of grotere na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu dan die <strong>de</strong> reeds<br />

vergun<strong>de</strong> inrichting ingevolge <strong>de</strong> verleen<strong>de</strong> vergunning mag veroorzaken. Door <strong>de</strong> melding<br />

zou echter <strong>de</strong> oorspronkelijk verleen<strong>de</strong> vergunning voor meer<strong>de</strong>re inrichtingen gaan gel<strong>de</strong>n<br />

respectievelijk zou<strong>de</strong>n voor één inrichting meer<strong>de</strong>re, <strong>van</strong> elkaar los staan<strong>de</strong> vergunningen<br />

gel<strong>de</strong>n; dit is, zoals hiervoor geschetst, in strijd met het uitgangspunt dat <strong>de</strong> Wm beoogt een<br />

normering per inrichting te geven. Daarnaast zou men kunnen betogen dat niet wordt voldaan<br />

aan <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> artikel 8.19 lid 2 sub a Wm waarin staat dat <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring niet mag<br />

lei<strong>de</strong>n tot een an<strong>de</strong>re inrichting. Ver<strong>de</strong>digd zou kunnen wor<strong>de</strong>n dat dat hier juist wel het geval<br />

is. 104 Ten slotte, maar dit is een subsidiair punt, zal veelal niet aan <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong> in artikel<br />

8.19 lid 2 sub c Wm – dat <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring geen aanleiding geeft tot wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunningvoorschriften of zelfs intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning – zijn voldaan; juist omdat <strong>de</strong><br />

twee ‘nieuwe’ inrichtingen ten opzichte <strong>van</strong> elkaar als externe partijen moeten wor<strong>de</strong>n<br />

gezien, zal veelal aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> normering nodig zijn.<br />

6.4 Welke vergunningsbeslissing moet bij een door een transactie veroorzaakte wijziging<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wor<strong>de</strong>n genomen?<br />

6.4.1 De verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen in <strong>de</strong> Wm<br />

De Wm-vergunning dient zoals wij hiervoor hebben betoogd, te zijn toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong><br />

inrichtingssituatie die eventueel na een overgang (<strong>van</strong> een <strong>de</strong>el) <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting is<br />

gewijzigd. De Wm bevat verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen die daarvoor zou<strong>de</strong>n kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n ingezet. Voor een goed begrip: het gaat dan om vergunningsbeslissingen waarmee in<br />

104 In paragraaf 6.4.3 ver<strong>de</strong>digen wij echter dat bij een door een overgang veroorzaakte wijziging in <strong>de</strong><br />

om<strong>van</strong>g niet een zodanig an<strong>de</strong>re inrichting ontstaat dat een oprichtingsvergunning nodig zou zijn.<br />

59


eerste instantie kan wor<strong>de</strong>n gereageerd op een feitelijke veran<strong>de</strong>ring die zich afspeelt in <strong>de</strong><br />

sfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. 105 Deze in paragraaf 6.2 al kort ter sprake gekomen<br />

vergunningsbeslissingen wor<strong>de</strong>n hieron<strong>de</strong>r kort na<strong>de</strong>r toegelicht. Op <strong>de</strong>ze plaats zij nog<br />

opgemerkt dat <strong>de</strong> procedure die bij <strong>de</strong> beslissing omtrent <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vergunningen moet<br />

wor<strong>de</strong>n gevolgd, steeds <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> is; artikel 8.6 Wm verklaart voor al <strong>de</strong>ze beslissingen <strong>de</strong><br />

uitgebrei<strong>de</strong> openbare voorbereidingsprocedure uit <strong>de</strong> Awb <strong>van</strong> toepassing. Op <strong>de</strong> vraag in<br />

hoeverre het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n vergunningsbeslissingen verschilt als<br />

het gaat om <strong>de</strong> mogelijkheid om rekening te hou<strong>de</strong>n met het eer<strong>de</strong>r vergund zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

activiteiten, gaan wij in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf in.<br />

De vergunning voor het oprichten en in werking hebben <strong>van</strong> een inrichting (artikel 8.1 lid 1<br />

sub a en sub c)<br />

De vergunning voor het oprichten en in werking hebben <strong>van</strong> een inrichting (hierna kortweg:<br />

oprichtingsvergunning) is bedoeld als <strong>de</strong> eerste vergunningsbeslissing waarbij letterlijk het<br />

oprichten en in gebruik nemen <strong>van</strong> een inrichting wordt toegestaan. Dat een bepaal<strong>de</strong><br />

inrichting feitelijk al bestaat, doet in dit verband niet terzake; <strong>de</strong> term ‘oprichten’ moet<br />

formeel-juridisch wor<strong>de</strong>n opgevat. Toegespitst op <strong>de</strong> problematiek <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rhavige<br />

on<strong>de</strong>rzoek, zou kunnen wor<strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>digd dat steeds wanneer sprake is <strong>van</strong> een als nieuw<br />

geheel te beschouwen inrichting, sprake is <strong>van</strong> het oprichten <strong>van</strong> dat nieuwe geheel. De<br />

wetgever heeft evenwel on<strong>de</strong>rkend dat een eenmaal opgerichte inrichting geen statisch geheel<br />

zal zijn, maar dat daarin ook veran<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong> activiteiten of in <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g zullen wor<strong>de</strong>n<br />

doorgevoerd. De vergunningsbeslissing die daarop betrekking heeft is <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>rings- of<br />

uitbreidingsvergunning.<br />

De vergunning voor het veran<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting of <strong>van</strong> <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

(artikel 8.1 lid 1 sub b)<br />

De veran<strong>de</strong>ringsvergunning betreft een wijziging in <strong>de</strong> activiteiten of <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> een<br />

reeds vergun<strong>de</strong> inrichting. Wanneer het een uitbreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

betreft, kan <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringsvergunning als uitbreidingsvergunning wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd.<br />

De veran<strong>de</strong>ringsvergunning respectievelijk uitbreidingsvergunning normeert alleen <strong>de</strong><br />

veran<strong>de</strong>ring respectievelijk uitbreiding; zij laat <strong>de</strong> overige reeds in <strong>de</strong> oprichtingsvergunning<br />

genormeer<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> en activiteiten in <strong>de</strong> inrichting onverlet. Wanneer het naar<br />

aanleiding <strong>van</strong> een gewenste veran<strong>de</strong>ring nodig wordt geacht ook <strong>de</strong> niet daarbij betrokken<br />

on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting opnieuw te normeren, dient het instrument <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

revisievergunning te wor<strong>de</strong>n gehanteerd (zie hierna). Voor <strong>de</strong> volledigheid zij hier opgemerkt<br />

dat, los <strong>van</strong> veran<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting, <strong>de</strong> artikelen 8.23 en 8.24 Wm <strong>de</strong><br />

mogelijkheid bie<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> vergunningvoorschriften te wijzigen.<br />

De revisievergunning (artikel 8.4)<br />

Een revisievergunning is bedoeld voor situaties waarin voor een inrichting al diverse<br />

vergunningen (oprichtingsvergunning en veran<strong>de</strong>ringsvergunningen) waren verleend.<br />

Wanneer opnieuw een veran<strong>de</strong>ring wordt gewenst kan voor die veran<strong>de</strong>ring en voor het<br />

vervolgens in werking hebben <strong>van</strong> <strong>de</strong> gehele inrichting (of een ge<strong>de</strong>elte daar<strong>van</strong>), een<br />

revisievergunning wor<strong>de</strong>n verleend. Deze vergunning normeert zowel <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring als <strong>de</strong><br />

reeds eer<strong>de</strong>r vergun<strong>de</strong> activiteiten. In het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> artikel 8.4 Wm is bepaald dat voor<br />

zover in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> revisievergunning een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> voorschriften voor het reeds<br />

105 Daarnaast bevat <strong>de</strong> Wm instrumenten die in eerste instantie zijn gericht op het reageren op<br />

veran<strong>de</strong>ringen buiten <strong>de</strong> inrichting: <strong>de</strong> aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningvoorschriften als bedoeld in <strong>de</strong><br />

artikelen 8.22 en 8.23 Wm en <strong>de</strong> intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning als bedoeld in artikel 8.25 lid 1 sub a en<br />

b Wm. Zie J.E. Hoitink, a.w. paragraaf 4.3.<br />

60


eer<strong>de</strong>r vergun<strong>de</strong> <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wordt beoogd, het bestuur gebon<strong>de</strong>n is aan het<br />

toetsingska<strong>de</strong>r dat meer in het algemeen voor wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningvoorschriften<br />

geldt.<br />

Intrekking <strong>van</strong> een vergunning (artikel 8.25 en artikel 8.26)<br />

Een in dit verband rele<strong>van</strong>te vergunningsbeslissing is ten slotte nog <strong>de</strong> intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning. De gron<strong>de</strong>n voor ambtshalve intrekking in artikel 8.25 Wm bie<strong>de</strong>n geen<br />

aanknopingspunt voor het (ge<strong>de</strong>eltelijk) intrekken <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning indien een bepaald<br />

on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el of een bepaal<strong>de</strong> activiteit niet meer tot <strong>de</strong> inrichting behoort. Wel kan ambtshalve<br />

tot (ge<strong>de</strong>eltelijke) intrekking wor<strong>de</strong>n overgegaan indien geduren<strong>de</strong> drie jaar geen han<strong>de</strong>lingen<br />

zijn verricht met gebruikmaking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Daarnaast kan op grond <strong>van</strong> artikel 8.26<br />

Wm op verzoek <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r tot (ge<strong>de</strong>eltelijke) intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning<br />

wor<strong>de</strong>n overgegaan. Bei<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n kunnen rele<strong>van</strong>t zijn ingeval door overgang twee<br />

inrichtingen ontstaan en slechts een <strong>van</strong> bei<strong>de</strong> geacht wordt op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunning te kunnen blijven doorwerken.<br />

6.4.2 Combinatie <strong>van</strong> oprichtingsvergunning en voortbouwen op <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunning (A2)?<br />

Zoals in paragraaf 6.2 bleek, opteren veel respon<strong>de</strong>nten in een situatie waarin uit één<br />

inrichting meer<strong>de</strong>re inrichtingen ontstaan, voor een combinatietraject: één <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuwe<br />

inrichtingen werkt – in aangepaste vorm 106 – door met <strong>de</strong> oorspronkelijke vergunning; voor<br />

<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting wordt een nieuwe vergunning, een oprichtingsvergunning, verleend.<br />

Zeker op het eerste gezicht is voor <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring veel te zeggen; bij <strong>de</strong> beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen in hoofdstuk 8 Wm is gedacht aan een<br />

‘moe<strong>de</strong>rbeschikking’ - <strong>de</strong> oprichtingsvergunning voor een inrichting – en vervolgbeslissingen<br />

die op die ene ‘moe<strong>de</strong>rbeschikking’ veran<strong>de</strong>ringen aanbrengen. Maar dat is ons inziens geen<br />

re<strong>de</strong>n om te stellen dat het op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm niet ook mogelijk is dat <strong>de</strong> ene<br />

oprichtingsvergunning ‘uitgroeit’ tot meer<strong>de</strong>re, parallelle vergunningen (zie daarover <strong>de</strong><br />

volgen<strong>de</strong> paragraaf).<br />

Het werken met een combinatie <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunning en een oprichtingsvergunning leidt tot <strong>de</strong> lastige discussie welke argumenten<br />

bepalend zijn voor <strong>de</strong> vraag welke <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen op basis <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

oprichtingsvergunning kan doorwerken. De in <strong>de</strong> praktijk wel gehanteer<strong>de</strong> argumenten (zie<br />

paragraaf 6.2) – gelijkenis met <strong>de</strong> oorspronkelijke inrichting, om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen,<br />

status <strong>van</strong> oorspronkelijke drijver – kunnen in dit verband soms wellicht oplossingsrichtingen<br />

aanreiken, maar men zal daarmee niet in alle gevallen een eenduidige uitkomst krijgen. Om<br />

re<strong>de</strong>nen <strong>van</strong> eenduidigheid en systematiek achten wij het daarom beter ver<strong>de</strong>digbaar dat voor<br />

<strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen gelijksoortige vergunningsbeslissingen wor<strong>de</strong>n genomen.<br />

Als zodanige beslissingen komen <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>rings- en revisievergunningen enerzijds en <strong>de</strong><br />

oprichtingsvergunningen an<strong>de</strong>rzijds in aanmerking.<br />

6.4.3 Alleen veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunningen (A3 en B2)?<br />

Als hoofdregel geldt dat indien voor een bepaal<strong>de</strong> inrichting een oprichtingsvergunning is<br />

verleend, voor een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> hetgeen is vergund in <strong>de</strong> regel een<br />

106 Hierna zal omwille <strong>van</strong> <strong>de</strong> leesbaarheid steeds wor<strong>de</strong>n gesproken <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

oprichtingsvergunning. Daarmee wordt dan bedoeld een veran<strong>de</strong>ring die wordt teweeggebracht door<br />

een veran<strong>de</strong>ringsvergunning of een revisievergunning, door een melding of door een (ge<strong>de</strong>eltelijke)<br />

intrekking.<br />

61


veran<strong>de</strong>ringsvergunning moet wor<strong>de</strong>n afgegeven. Deze hoofdregel gaat echter niet op indien<br />

op <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> locatie totaal an<strong>de</strong>re activiteiten zullen gaan wor<strong>de</strong>n ontplooid; alsdan is<br />

immers sprake <strong>van</strong> een an<strong>de</strong>re inrichting, waarvoor opnieuw een oprichtingsvergunning moet<br />

wor<strong>de</strong>n aangevraagd. Wanneer in een bepaal<strong>de</strong> situatie opnieuw een oprichtingsvergunning<br />

wordt verleend, dient een op die locatie betrekking hebben<strong>de</strong> eer<strong>de</strong>re oprichtingsvergunning<br />

(voor een an<strong>de</strong>rsoortige inrichting) te wor<strong>de</strong>n ingetrokken, omdat an<strong>de</strong>rs voor <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> locatie<br />

naast elkaar twee oprichtingsvergunningen gel<strong>de</strong>n. 107<br />

Vraag is nu wanneer <strong>de</strong> activiteiten zodanig verschillen <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijk vergun<strong>de</strong><br />

activiteiten dat sprake is <strong>van</strong> een an<strong>de</strong>re inrichting.<br />

62<br />

Een voorbeeld biedt een voorzittersuitspraak <strong>van</strong> 11 <strong>de</strong>cember 2000,<br />

Milieurechtspraak Kort 2001, nr. 17, waarin het ging het om <strong>de</strong> vraag of voor een<br />

natuurpark (het hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> dieren voor recreatieve en educatieve doelein<strong>de</strong>n) terecht<br />

een revisievergunning was verleend, nu eer<strong>de</strong>r op het betreffen<strong>de</strong> perceel een<br />

veehou<strong>de</strong>rij was gevestigd waarvoor <strong>de</strong>stijds een revisievergunning was verleend. De<br />

Voorzitter oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> dat gelet op het te verwachten bezoekersaantal en <strong>de</strong><br />

aangevraag<strong>de</strong> horecavoorzieningen sprake was <strong>van</strong> een zodanige wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting dat een oprichtingsvergunning aangevraagd had moeten<br />

wor<strong>de</strong>n.<br />

In ABRvS 12 april 2001, JM 2001, 103 m.nt. Zigenhorn oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling over<br />

een situatie waarin sprake was <strong>van</strong> een mestvarkensbedrijf dat moest wor<strong>de</strong>n<br />

verplaatst wegens <strong>de</strong> aanleg <strong>van</strong> een rijksweg. De ‘nieuwe’ inrichting was<br />

geprojecteerd op 125 meter <strong>van</strong> <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> inrichting, maar overlapte ook <strong>de</strong>els met<br />

het perceel waarop <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> inrichting was gelegen. Het mestbassin zou wor<strong>de</strong>n<br />

gehandhaafd, maar er zou<strong>de</strong>n twee nieuwe Groen Label-stallen wor<strong>de</strong>n opgericht,<br />

waarin – evenals in <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> inrichting het geval was – mestvarkens wor<strong>de</strong>n<br />

gehou<strong>de</strong>n. On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze omstandighe<strong>de</strong>n oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling dat niet kon wor<strong>de</strong>n<br />

gesproken <strong>van</strong> een oprichtingssituatie.<br />

In een (ongepubliceer<strong>de</strong>) uitspraak <strong>van</strong> 27 april 2001, nr. E03.99.0396, kent <strong>de</strong><br />

Af<strong>de</strong>ling echter opmerkelijk genoeg geen betekenis toe aan het feit dat sprake is <strong>van</strong><br />

een wezenlijk an<strong>de</strong>re inrichting dan die waarop <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> vergunningen<br />

zagen. Aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is een revisievergunning voor een indoor kartcentrum met daarbij<br />

horecafaciliteiten (uit <strong>de</strong> uitspraak wordt niet dui<strong>de</strong>lijk wat daar voorheen was<br />

vergund). De Af<strong>de</strong>ling oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> dat hoewel sprake was <strong>van</strong> een wezenlijk an<strong>de</strong>re<br />

inrichting dan die waarop <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> vergunningen zagen, daarin op zichzelf<br />

gezien geen aanleiding was gelegen om te conclu<strong>de</strong>ren dat een oprichtingsvergunning<br />

in plaats <strong>van</strong> een revisievergunning had moeten wor<strong>de</strong>n verleend (sic!). Opgemerkt<br />

zij dat <strong>de</strong> uitspraak <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling met name lijkt te zijn ingegeven door <strong>de</strong><br />

achterliggen<strong>de</strong> vraag of bestaan<strong>de</strong> rechten al dan niet moeten wor<strong>de</strong>n beschermd,<br />

want <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling gaf aan voor haar oor<strong>de</strong>el belang te hechten aan het feit dat gesteld<br />

noch gebleken was dat <strong>de</strong> aanvraag onjuist was beoor<strong>de</strong>eld, in die zin dat bij <strong>de</strong><br />

beslissing hierop rekening is gehou<strong>de</strong>n met bestaan<strong>de</strong> rechten. Daarmee wordt <strong>de</strong><br />

vraag opgeroepen of als men wel met bestaan<strong>de</strong> rechten rekening had gehou<strong>de</strong>n, het<br />

volgens <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling toch een oprichtingsvergunning had moeten zijn.<br />

Uit <strong>de</strong> hier besproken jurispru<strong>de</strong>ntie blijkt dat <strong>de</strong> rechter met name gewicht toekent aan het<br />

vergelijkbare karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> activiteiten die in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wor<strong>de</strong>n verricht.<br />

Of <strong>de</strong> locatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> activiteiten geheel samenvalt met hetgeen aan<strong>van</strong>kelijk was vergund,<br />

wordt min<strong>de</strong>r rele<strong>van</strong>t geacht.<br />

107 Zie ABRvS 18 april 1996, AB 1996, 361; ABRvS 30 juni 1997, M en R 1997, 116; Vz ABRvS 4 mei<br />

1998, KG 1998, 243 en ABRvS 19 november 1998, JM 1999, 4, M en R 1999, 54, MR 1999, 9.


Voor het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek is nu <strong>de</strong> vraag aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> of <strong>de</strong> hoofdregel - dat na verlening<br />

<strong>van</strong> een oprichtingsvergunning voor veran<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> inrichting die niet tot<br />

het bestaan <strong>van</strong> een wezenlijk an<strong>de</strong>re inrichting lei<strong>de</strong>n, met een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

oprichtingsvergunning kan wor<strong>de</strong>n gewerkt - ook opgaat indien <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring inhoudt dat in<br />

plaats <strong>van</strong> één inrichting, meer<strong>de</strong>re inrichtingen op <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> locatie ‘ontstaan’.<br />

Wanneer <strong>de</strong>ze lijn zou wor<strong>de</strong>n gevolgd, betekent dit dat uit één oprichtingsvergunning<br />

tezelf<strong>de</strong>rtijd twee (of meer) veran<strong>de</strong>ringsvergunningen kunnen voortvloeien; het regime <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> ene oprichtingsvergunning groeit dan als het ware uit tot twee nieuwe vergunningsregimes.<br />

Dat <strong>de</strong> bepaling <strong>van</strong> artikel 8.1 lid 1 sub b daarop niet is toegesne<strong>de</strong>n moge dui<strong>de</strong>lijk zijn:<br />

gesproken wordt over ‘het veran<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> een inrichting’; dat die veran<strong>de</strong>ring zou kunnen<br />

inhou<strong>de</strong>n dat een inrichting in <strong>de</strong>len uiteen valt, is niet in <strong>de</strong>ze bepaling verdisconteerd. Ons<br />

inziens is dat echter geen re<strong>de</strong>n om toepassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> hoofdregel af te wijzen.<br />

Op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> hiervoor besproken jurispru<strong>de</strong>ntie, waarin overwegen<strong>de</strong> betekenis<br />

wordt toegekend aan het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> activiteiten, menen wij te mogen conclu<strong>de</strong>ren dat het<br />

splitsen <strong>van</strong> één inrichting in meer<strong>de</strong>re <strong>de</strong>len op zichzelf niet een zodanige veran<strong>de</strong>ring is dat<br />

sprake is <strong>van</strong> een an<strong>de</strong>re inrichting, waarvoor sowieso een oprichtingsvergunning moet<br />

wor<strong>de</strong>n verleend (tenzij natuurlijk tegelijkertijd daar heel an<strong>de</strong>re activiteiten gaan<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n, maar dan is dàt maatgevend).<br />

Voor <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring zou steun kunnen wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n in een ongepubliceer<strong>de</strong><br />

uitspraak <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak <strong>van</strong> 18 januari 2001, nr.<br />

2000001915/2. De oorspronkelijk vergun<strong>de</strong> inrichting voor metaal- en<br />

houtbewerkingsactiviteiten was op een gegeven moment gesplitst in twee<br />

afzon<strong>de</strong>rlijke inrichtingen in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer. In geding was in dit<br />

geval een last on<strong>de</strong>r dwangsom die was gericht aan <strong>de</strong> exploitant <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

voor metaalbewerking. De Af<strong>de</strong>ling oor<strong>de</strong>elt dat <strong>de</strong> vergun<strong>de</strong> bedrijfsvoering is<br />

gewijzigd zon<strong>de</strong>r daartoe strekken<strong>de</strong> vergunning, zodat gehan<strong>de</strong>ld wordt in strijd met<br />

artikel 8.1 lid 1 on<strong>de</strong>r b Wm, op grond waar<strong>van</strong> het verbo<strong>de</strong>n is een inrichting of <strong>de</strong><br />

werking daar<strong>van</strong> zon<strong>de</strong>r daartoe verleen<strong>de</strong> vergunning te veran<strong>de</strong>ren. Uit <strong>de</strong>ze<br />

uitspraak kan in ie<strong>de</strong>r geval wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat <strong>de</strong> exploitant <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

metaalbewerkingsinrichting een veran<strong>de</strong>ringsvergunning had moeten aanvragen. Uit<br />

<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> stukken blijkt dat <strong>de</strong> inrichting voor houtbewerkingsbedrijven on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> werking <strong>van</strong> het Besluit houtbewerken<strong>de</strong> bedrijven milieubeheer is komen te<br />

vallen.<br />

Of kan wor<strong>de</strong>n volstaan met veran<strong>de</strong>ringsvergunningen is echter nog maar <strong>de</strong> vraag, omdat<br />

door het ontstaan <strong>van</strong> meer<strong>de</strong>re inrichtingen die ten opzichte <strong>van</strong> elkaar als externe partijen<br />

moeten wor<strong>de</strong>n gezien, waarschijnlijk ook wijzigingen in het reeds vergun<strong>de</strong> <strong>de</strong>el moeten<br />

wor<strong>de</strong>n aangebracht. Daarvoor dient dan gebruik te wor<strong>de</strong>n gemaakt <strong>van</strong> het instrument <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> revisievergunning (<strong>de</strong>nkbaar is dat voor het bestaan<strong>de</strong> <strong>de</strong>el wordt gewerkt met een<br />

wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> voorschriften als bedoeld in art. 8.23 Wm, maar het zal toch al snel, <strong>van</strong>wege<br />

<strong>de</strong> overzichtelijkheid, op een revisievergunning uitdraaien).<br />

Dat bij een fusie, tengevolge waar<strong>van</strong> meer<strong>de</strong>re inrichtingen tot één inrichting ‘samensmelten’<br />

wordt gekozen voor <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>ringsvergunning (per saldo waarschijnlijk<br />

een revisievergunning) ligt meer in lijn met <strong>de</strong> tekst <strong>van</strong> artikel 8.1 lid 1 Wm. Bij een <strong>de</strong>rgelijk<br />

samengaan wordt als het ware <strong>de</strong> ene inrichting met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re uitgebreid en artikel 8.1 eerste<br />

lid sub b is in ie<strong>de</strong>r geval ook voor een uitbreiding bedoeld. Het bijzon<strong>de</strong>re aan <strong>de</strong> hier<br />

geschetste uitbreiding is dat hetgeen waarmee wordt uitgebreid ook als apart geheel al was<br />

vergund. Dit aspect is ons inziens echter niet bepalend voor <strong>de</strong> vraag welk soort <strong>van</strong><br />

63


vergunningsbeslissing moet wor<strong>de</strong>n genomen; wel is dit punt rele<strong>van</strong>t bij een bespreking <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> wijze waarop hiermee inhou<strong>de</strong>lijk moet wor<strong>de</strong>n omgegaan (zie daarover paragraaf 6.5).<br />

6.4.4 Alleen oprichtingsvergunningen (A4 en B3)?<br />

Wanneer men, an<strong>de</strong>rs dan in <strong>de</strong> vorige paragraaf is ver<strong>de</strong>digd, zou menen dat <strong>de</strong> ene<br />

oprichtingsvergunning niet kan uitgroeien tot meer<strong>de</strong>re, parallelle veran<strong>de</strong>ringsvergunningen,<br />

betekent dit dat ofwel slechts voor één <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuw ontstane inrichtingen met een<br />

veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke vergunning kan wor<strong>de</strong>n gewerkt (zie daarover paragraaf<br />

6.4.2) ofwel dat voor al <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen oprichtingsvergunningen moeten<br />

wor<strong>de</strong>n verleend. Voor het werken met allemaal nieuwe oprichtingsvergunningen is, zowel bij<br />

‘splitsing’ als bij ‘samensmelting’ <strong>van</strong> inrichtingen, in zoverre wat te zeggen dat het als<br />

afzon<strong>de</strong>rlijke inrichting te beschouwen nieuwe geheel in<strong>de</strong>rdaad pas met <strong>de</strong>ze vergunning<br />

wordt opgericht; maar dat kan in wezen <strong>van</strong> elke uitbreiding <strong>van</strong> een reeds vergun<strong>de</strong> inrichting<br />

wor<strong>de</strong>n gezegd. Wanneer hier wordt gekozen voor het verlenen <strong>van</strong> oprichtingsvergunningen<br />

wordt aan het feit dat tegelijkertijd sprake is <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> iets dat al was vergund<br />

bij <strong>de</strong> keuze <strong>van</strong> <strong>de</strong> soort vergunningsbeslissing geen overwegen<strong>de</strong> betekenis toegekend. Op<br />

zichzelf achten wij ook <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring ver<strong>de</strong>digbaar. Zoals gezegd, zal hierna wor<strong>de</strong>n bezien<br />

op welke wijze bij <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen recht kan wor<strong>de</strong>n gedaan aan het<br />

feit dat <strong>de</strong> activiteiten in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een an<strong>de</strong>re entiteit al waren vergund. Omdat een<br />

‘oprichtingssituatie’ i<strong>de</strong>aaltypisch is bedoeld als een situatie zon<strong>de</strong>r voorgeschie<strong>de</strong>nis, zal <strong>de</strong>ze<br />

kwestie in het bijzon<strong>de</strong>r bij <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring om aandacht vragen.<br />

6.4.5 Bevindingen<br />

De Wm geeft geen dui<strong>de</strong>lijk antwoord op <strong>de</strong> vraag hoe moet wor<strong>de</strong>n omgegaan met situaties<br />

waarin door een transactie iets veran<strong>de</strong>rt aan <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Wij menen dat een<br />

<strong>de</strong>rgelijke situatie in ie<strong>de</strong>r geval aanleiding vormt voor het nemen <strong>van</strong> een op <strong>de</strong> inrichting<br />

toegesne<strong>de</strong>n vergunningsbeslissing door het bevoegd gezag. Wat voor soort vergunning<br />

evenwel aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is, is nog niet zo gemakkelijk te bepalen. Omwille <strong>van</strong> <strong>de</strong> eenduidigheid<br />

ligt ons inziens een bena<strong>de</strong>ring waarin, bij het ontstaan <strong>van</strong> meer<strong>de</strong>re inrichtingen, voor een<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen wordt gewerkt met een regime dat voortbouwt op <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunning terwijl voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting een oprichtingsvergunning wordt verleend, niet<br />

voor <strong>de</strong> hand. Meer in <strong>de</strong> re<strong>de</strong> ligt het ons inziens om te werken met alleen<br />

revisievergunningen of met alleen oprichtingsvergunningen. Uit hetgeen hiervoor is<br />

beschreven blijkt dat op zichzelf genomen bei<strong>de</strong> soort <strong>van</strong> vergunningsbeslissingen in<br />

aanmerking komen. In paragraaf 6.5 zal wor<strong>de</strong>n bezien of <strong>de</strong> wijze waarop bij <strong>de</strong> bei<strong>de</strong><br />

vergunningsbeslissingen rekening kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met het feit dat activiteiten al in een<br />

eer<strong>de</strong>r bestaand geheel waren vergund, aanleiding is om voor een bepaal<strong>de</strong> soort<br />

vergunningsbeslissing te kiezen.<br />

6.5 Bestaan<strong>de</strong> rechten en <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen<br />

Zoals in paragraaf 6.2 werd aangegeven, vormt een belangrijke factor in <strong>de</strong> keuze om in <strong>de</strong> in<br />

dit hoofdstuk geschetste situaties voor een bepaald soort vergunningsbeslissing te kiezen, <strong>de</strong><br />

mate waarin men meent daarbij rekening te kunnen hou<strong>de</strong>n met het eer<strong>de</strong>r vergund zijn <strong>van</strong><br />

bepaal<strong>de</strong> activiteiten. Tot nu toe is <strong>de</strong> term ‘bestaan<strong>de</strong> rechten’ zoveel mogelijk verme<strong>de</strong>n<br />

omdat daarmee een etiket wordt gegeven aan <strong>de</strong>ze problematiek dat vaak tot misvattingen<br />

aanleiding geeft. Op <strong>de</strong>ze plaats dient hierop echter na<strong>de</strong>r te wor<strong>de</strong>n ingegaan.<br />

64


Hiervoor (paragraaf 6.4.1) is uiteengezet dat het bestuur bij een beslissing op een verzoek om<br />

een veran<strong>de</strong>ringsvergunning (artikel 8.1 lid 1 sub b Wm) alleen <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring kan<br />

normeren; hetgeen daarvoor reeds was vergund, wordt door die beslissing niet geraakt.<br />

Wanneer men het naar aanleiding <strong>van</strong> die veran<strong>de</strong>ring nodig acht om ook <strong>de</strong> normering voor<br />

hetgeen reeds was vergund aan te passen en aldus het geheel <strong>van</strong> een nieuwe normering te<br />

voorzien, dient het instrument <strong>van</strong> <strong>de</strong> revisievergunning te wor<strong>de</strong>n ingezet. Van belang is nu<br />

dat artikel 8.4 lid 3 Wm bepaalt dat het bestuur bij verlening <strong>van</strong> een revisievergunning <strong>de</strong><br />

rechten die <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong> al eer<strong>de</strong>r verleen<strong>de</strong> vergunningen ontleen<strong>de</strong>, niet kan<br />

wijzigen an<strong>de</strong>rs dan mogelijk zou zijn met toepassing <strong>van</strong> af<strong>de</strong>ling 8.1.2. Deze af<strong>de</strong>ling bevat<br />

het toetsingska<strong>de</strong>r dat moet wor<strong>de</strong>n gehanteerd bij wijziging of intrekking <strong>van</strong> vergunningen.<br />

Hoitink 108 heeft in haar dissertatie beschreven dat in het verle<strong>de</strong>n grote<br />

terughou<strong>de</strong>ndheid werd betracht bij het aannemen <strong>van</strong> een mogelijkheid om<br />

beperkingen aan te brengen in hetgeen reeds in een <strong>milieuvergunning</strong> was vergund.<br />

Gaan<strong>de</strong>weg is hierin veran<strong>de</strong>ring gekomen en in <strong>de</strong> tekst <strong>van</strong> <strong>de</strong> thans gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

bepalingen is enkel tot uitdrukking gebracht dat voor inperking <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten<br />

steeds het toetsingska<strong>de</strong>r voor <strong>de</strong> wijziging <strong>van</strong> vergunningvoorschriften moet wor<strong>de</strong>n<br />

gehanteerd. Niettemin was <strong>de</strong> rechter aan<strong>van</strong>kelijk ook on<strong>de</strong>r het thans gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

regime nog geneigd om bij een revisievergunning <strong>de</strong> inperking <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten<br />

in beperktere mate toelaatbaar te achten. In latere jurispru<strong>de</strong>ntie wordt echter conform<br />

het wettelijke systeem aangegeven dat beperking <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten mogelijk is<br />

met inachtneming <strong>van</strong> het toetsingska<strong>de</strong>r <strong>van</strong> af<strong>de</strong>ling 8.1.2 (zie bijvoorbeeld ABRvS<br />

18 mei 2000, M en R 2000, 76 m.nt. Hoitink en ABRvS 27 juni 2001, Gst. 2001,<br />

7151, 3 m.nt. HvG).<br />

Af<strong>de</strong>ling 8.1.2, waarnaar in <strong>de</strong> bepaling over <strong>de</strong> revisievergunning wordt verwezen, bevat<br />

verschillen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n om een Wm-vergunning aan <strong>de</strong> actualiteit aan te passen. Artikel<br />

8.22 Wm bevat een verplichting om <strong>de</strong> vergunning te actualiseren indien blijkt dat <strong>de</strong> na<strong>de</strong>lige<br />

gevolgen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting gezien <strong>de</strong> technische ontwikkelingen ver<strong>de</strong>r kunnen of gezien <strong>de</strong><br />

ontwikkelingen in <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het milieu ver<strong>de</strong>r moeten wor<strong>de</strong>n beperkt. Artikel 8.23 Wm<br />

bevat meer in het algemeen <strong>de</strong> mogelijkheid om <strong>de</strong> vergunning aan te passen in het belang <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu. De intrekking <strong>van</strong> artikel 8.25 lid 1 sub a Wm is bedoeld als<br />

uiterste mid<strong>de</strong>l, wanneer aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning geen oplossing biedt. In <strong>de</strong> artikelen<br />

8.22 lid 4 Wm en 8.23 lid 3 Wm is vervolgens voor het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r dat bij <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> beslissingen moet wor<strong>de</strong>n gehanteerd, verwezen naar <strong>de</strong> artikelen 8.7 tot en<br />

met 8.17 Wm. Dit is hetzelf<strong>de</strong> toetsingska<strong>de</strong>r als bij verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> oprichtingsvergunning<br />

moet wor<strong>de</strong>n gehanteerd. Met name is in dit verband <strong>van</strong> belang dat daartoe ook het alarabeginsel<br />

<strong>van</strong> artikel 8.11 lid 3 Wm behoort: het bestuur dient aan <strong>de</strong> vergunning <strong>de</strong><br />

voorschriften te verbin<strong>de</strong>n die, voor zover <strong>de</strong> na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu daardoor niet<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n voorkomen, <strong>de</strong> grootst mogelijke bescherming tegen die gevolgen geven,<br />

tenzij dat re<strong>de</strong>lijkerwijs niet kan wor<strong>de</strong>n gevergd. Vaste jurispru<strong>de</strong>ntie is inmid<strong>de</strong>ls dat het<br />

bestuur bij het inhoud geven daaraan een zekere beoor<strong>de</strong>lingsvrijheid toekomt. 109<br />

Hoitink heeft zich in haar dissertatie naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze analyse terecht <strong>de</strong> vraag gesteld<br />

of daarmee is gezegd dat in bestaan<strong>de</strong> situaties <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> normen gel<strong>de</strong>n als in geheel nieuwe<br />

situaties. 110 Zij komt na on<strong>de</strong>rzoek tot <strong>de</strong> conclusie dat <strong>de</strong> wetgever op dit punt geen klare wijn<br />

schenkt. Enerzijds lijkt men bij wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningvoorschriften vooral het<br />

milieubelang maatgevend te achten. Uit een verwijzing naar <strong>de</strong> gebon<strong>de</strong>nheid <strong>van</strong> het bestuur<br />

108 A.w. p. 117-125.<br />

109 ABRvS 21 april 1998, AB 1998, 199 m.nt. GJ, M en R 1998, 70 m.nt. Backes.<br />

110 A.w. p. 94 e.v.<br />

65


aan <strong>de</strong> algemene beginselen <strong>van</strong> behoorlijk bestuur zou an<strong>de</strong>rzijds kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

geconclu<strong>de</strong>erd dat een in het licht <strong>van</strong> het alarabeginsel te verrichten afweging uit het oogpunt<br />

<strong>van</strong> rechtszekerheid in een reeds vergun<strong>de</strong> situatie an<strong>de</strong>rs zou moeten kunnen uitvallen dan in<br />

een geheel nieuwe situatie.<br />

De (gepubliceer<strong>de</strong>) jurispru<strong>de</strong>ntie biedt weinig dui<strong>de</strong>lijkheid over <strong>de</strong> invulling <strong>van</strong> het<br />

alarabeginsel in reeds vergun<strong>de</strong> situaties. In een uitspraak <strong>van</strong> 17 oktober 1996, AB 1997 m.nt.<br />

J.E. Hoitink kent <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling evenwel doorslaggevend gewicht toe aan het feit dat hetgeen in<br />

<strong>de</strong> aangescherpte voorschriften <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r wordt verwacht “niet kan wor<strong>de</strong>n<br />

beschouwd als bovennormale voorzieningen die uitgaan boven hetgeen min of meer<br />

gebruikelijk is voor soortgelijke bedrijven in een vergelijkbare omgeving.” Deze uitspraak is<br />

met name interessant in het licht <strong>van</strong> het inmid<strong>de</strong>ls in diverse uitspraken door <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling<br />

meer in het algemeen ingenomen standpunt dat het alarabeginsel geen ruimte biedt voor een<br />

afweging tussen het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu en het individuele<br />

bedrijfseconomische belang. 111 Wanneer zou wor<strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>digd dat het rechtszekerheidsbelang<br />

<strong>van</strong> een vergunninghou<strong>de</strong>r, dat eruit bestaat dat hij enigermate mag vertrouwen op<br />

continuering <strong>van</strong> hetgeen hem eer<strong>de</strong>r is vergund, zich vertaalt in een bedrijfseconomisch<br />

belang, zou dat in lijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> hier genoem<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie kunnen betekenen dat er geen<br />

ruimte aanwezig is om met het reeds vergund zijn rekening te hou<strong>de</strong>n.<br />

Ons inziens verdient een <strong>de</strong>rgelijke bena<strong>de</strong>ring geen steun. Weliswaar stelt het<br />

alarabeginsel door een hoog beschermingsniveau voorop te stellen, grenzen aan <strong>de</strong> te<br />

verrichten belangenafweging, maar dit gaat niet zo ver dat aan het door een eer<strong>de</strong>re<br />

vergunning opgewekte vertrouwen (rechtszekerheid) volledig kan wor<strong>de</strong>n voorbijgegaan. Het<br />

feit dat voor bepaal<strong>de</strong> activiteiten een vergunning is verleend, waarbij <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r is<br />

verplicht om voorzieningen te treffen (investeringen te verrichten), dient naast het<br />

milieubelang als factor te wor<strong>de</strong>n meegewogen indien het gaat om beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vraag wat – in een later stadium - re<strong>de</strong>lijkerwijs <strong>van</strong> die vergunninghou<strong>de</strong>r kan wor<strong>de</strong>n<br />

gevergd. Daarmee is geen recht op continuering <strong>van</strong> eenmaal vergun<strong>de</strong> activiteiten<br />

gegaran<strong>de</strong>erd; <strong>de</strong> zwaarte <strong>van</strong> het milieubelang kan immers meebrengen dat nieuwe<br />

beperkingen of voorzieningen nodig zijn. Van belang is echter dat <strong>de</strong> in het licht <strong>van</strong> het<br />

alarabeginsel te verrichten afweging door <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> een rechtszekerheidsbelang in<br />

een reeds vergun<strong>de</strong> situatie an<strong>de</strong>rs zou kunnen uitvallen dan in een geheel nieuwe situatie<br />

waarin het rechtszekerheidsbelang geen rol speelt. 112<br />

Uit <strong>de</strong> bovenstaan<strong>de</strong> bespreking volgt dat zowel bij wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningvoorschriften<br />

als bij verlening <strong>van</strong> een revisievergunning (in welk verband immers wordt verwezen naar het<br />

beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor wijziging en intrekking <strong>van</strong> vergunningen) rekening gehou<strong>de</strong>n moet<br />

wor<strong>de</strong>n met het eer<strong>de</strong>r vergund zijn <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> activiteiten. Uit <strong>de</strong> hierboven gegeven<br />

analyse blijkt dat voor dit oor<strong>de</strong>el, an<strong>de</strong>rs dan in <strong>de</strong> praktijk en in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie soms wel<br />

lijkt te wor<strong>de</strong>n aangenomen, niet <strong>de</strong> bepaling <strong>van</strong> artikel 8.4 lid 3 Wm maatgevend is, maar <strong>de</strong><br />

invulling die bij dit soort beslissingen aan het alarabeginsel moet wor<strong>de</strong>n gegeven.<br />

Daarmee is dan vervolgens <strong>de</strong> vraag aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> of <strong>de</strong>ze kwestie nu wezenlijk an<strong>de</strong>rs<br />

ligt bij verlening <strong>van</strong> een oprichtingsvergunning. Zoals gezegd, is een oprichtingssituatie<br />

i<strong>de</strong>aaltypisch bedoeld als een situatie zon<strong>de</strong>r voorgeschie<strong>de</strong>nis; een afweging met het oog op<br />

‘bestaan<strong>de</strong> rechten’ is daarbij in <strong>de</strong> regel dan ook niet aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. In <strong>de</strong> praktijk blijken zich<br />

evenwel verschillen<strong>de</strong> situaties voor te doen, waarvoor weliswaar een oprichtingsvergunning<br />

moet wor<strong>de</strong>n verleend, maar waarin toch sprake is <strong>van</strong> een zodanige voorgeschie<strong>de</strong>nis, dat <strong>de</strong><br />

vraag rijst of daarmee bij <strong>de</strong> vergunningsbeslissing rekening moet wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n. In een<br />

111 Zie bijvoorbeeld ABRvS 24 juni 1999, M en R 2000,7; AB 2000, 93 m.nt. M.P. Jongma en ABRvS 24<br />

juni 1999, M en R 2000, 8 m.nt. Verschuuren.<br />

112 In <strong>de</strong>ze zin ook J.E. Hoitink a.w. p. 100.<br />

66


<strong>de</strong>rgelijke situatie is artikel 8.4 lid 3 Wm niet <strong>van</strong> toepassing, maar dat is gelet op onze<br />

analyse eigenlijk ook niet <strong>van</strong> belang.<br />

In haar meergenoem<strong>de</strong> dissertatie bespreekt Hoitink op p. 133 e.v. verschillen<strong>de</strong><br />

gevallen, waarin <strong>de</strong>ze problematiek aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is. In een aantal gevallen blijkt <strong>de</strong><br />

rechter, na <strong>de</strong> constatering dat geen sprake is <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong><br />

artikel 8.4 lid 3 Wm, toch geneigd om met <strong>de</strong>ze voorgeschie<strong>de</strong>nis rekening te hou<strong>de</strong>n.<br />

Een voorbeeld biedt ABRvS 14 augustus 1997, JM 1998, 2. In <strong>de</strong>ze zaak was <strong>de</strong><br />

vigeren<strong>de</strong> Afvalstoffenwetvergunnig op het moment dat op het verzoek om een Wmvergunning<br />

moest wor<strong>de</strong>n beslist, geëxpireerd. De Af<strong>de</strong>ling overweegt: “Het feit dat<br />

geen sprake is <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten als bedoeld in artikel 8.4 lid 3 Wet milieubeheer<br />

betekent niet dat bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvraag <strong>de</strong> omstandigheid dat <strong>de</strong><br />

inrichting reeds langere tijd op basis <strong>van</strong> een rechtsgeldige vergunning op die<br />

on<strong>de</strong>rhavige locatie in werking is geweest zon<strong>de</strong>r meer geheel buiten beschouwing<br />

kan blijven. Voor die beoor<strong>de</strong>ling moet wel wor<strong>de</strong>n uitgegaan <strong>van</strong> <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting zoals <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>stijds was vergund en <strong>van</strong> <strong>de</strong> beperkingen waaron<strong>de</strong>r die<br />

vergunning was verleend.” 113<br />

Ons inziens dient aan het alarabeginsel in <strong>de</strong>rgelijke oprichtingssituaties een zodanige inhoud<br />

te wor<strong>de</strong>n gegeven, dat bij verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning rekening wordt gehou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />

voorgeschie<strong>de</strong>nis. Daarbij gaat het er niet om gemakkelijk een uitzon<strong>de</strong>ring toe te laten op het<br />

hoge beschermingsniveau dat artikel 8.11 lid 3 Wm voorop stelt, maar om een afweging<br />

waarbij, eigenlijk op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n als bij het beperken <strong>van</strong> rechten in een bestaan<strong>de</strong><br />

vergunning, naast het milieubelang aandacht wordt geschonken aan <strong>de</strong> gerechtvaardig<strong>de</strong><br />

verwachtingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant <strong>van</strong> een inrichting. Toegespitst op het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek<br />

betekent dit dat in een situatie waarin nadat door een overgang <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) een<br />

inrichting, voor <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen oprichtingsvergunningen wor<strong>de</strong>n verleend, in<br />

<strong>de</strong> afweging die bij het inhoud geven aan die vergunning moet wor<strong>de</strong>n verricht, betekenis<br />

wordt toegekend aan het feit dat – in een an<strong>de</strong>r geheel – <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten al<br />

waren vergund.<br />

Uit <strong>de</strong> hierboven aangehaal<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie kan wor<strong>de</strong>n afgeleid dat <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling <strong>de</strong><br />

door ons voorgestane invulling <strong>van</strong> het alarabeginsel in dit soort <strong>van</strong> gevallen lijkt te<br />

on<strong>de</strong>rschrijven. Zoals gezegd, bleek uit ons praktijkon<strong>de</strong>rzoek evenwel dat men het rekening<br />

hou<strong>de</strong>n met het feit dat bepaal<strong>de</strong> activiteiten al waren vergund, vooral koppelt aan <strong>de</strong><br />

bijzon<strong>de</strong>re bepaling over <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

revisievergunning. Daarbij zij erop gewezen dat <strong>de</strong> formulering <strong>van</strong> sommige rechterlijke<br />

uitspraken daarvoor ook aanleiding geeft.<br />

In <strong>de</strong> in paragraaf 6.4.3 besproken (ongepubliceer<strong>de</strong>) uitspraak <strong>van</strong> 27 april 2001<br />

maakt <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bijvoorbeeld geen probleem <strong>van</strong> het feit dat een revisievergunning<br />

is verleend in plaats <strong>van</strong> een oprichtingsvergunning omdat geen rekening is gehou<strong>de</strong>n<br />

met bestaan<strong>de</strong> rechten, met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: omdat per saldo het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r<br />

voor een oprichtingsvergunning is gehanteerd?<br />

Door aldus in het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor verlening <strong>van</strong> een revisievergunning meer ruimte<br />

aanwezig te achten om met het rechtszekerheidsbelang <strong>van</strong> een exploitant rekening te hou<strong>de</strong>n,<br />

komt aan <strong>de</strong> vraag welke vergunningsbeslissing moet wor<strong>de</strong>n genomen in <strong>de</strong> door ons<br />

geschetste gevallen veel meer betekenis toe. Het kiezen voor het verlenen <strong>van</strong> een<br />

oprichtingsvergunning zal alsdan ongunstiger voor <strong>de</strong> betrokken exploitant kunnen uitpakken.<br />

113 Zie bijvoorbeeld ook ABRvS 28 oktober 1997, BR 1998, p. 56 en ABRvS 15 januari 1998, JM 1998,<br />

36 m.nt. Zigenhorn<br />

67


Dui<strong>de</strong>lijk moge zijn dat juist dan ook een bena<strong>de</strong>ring waarin bij het ontstaan <strong>van</strong> meer<br />

inrichtingen wordt gekozen voor een combinatie <strong>van</strong> een oprichtingsvergunning en<br />

bijvoorbeeld een revisievergunning problematisch is, zeker wanneer er, zoals geschetst in<br />

paragraaf 6.4.2 geen scherpe, onomstre<strong>de</strong>n criteria zijn om uit te maken voor welke inrichting<br />

welk soort <strong>van</strong> vergunningsbeslissing moet wor<strong>de</strong>n genomen. Wanneer, zoals wij hebben<br />

geconclu<strong>de</strong>erd, niet <strong>de</strong> soort <strong>van</strong> vergunningsbeslissing zelf, maar <strong>de</strong> inhou<strong>de</strong>lijke invulling<br />

<strong>van</strong> het alarabeginsel bij <strong>de</strong> geschetste situaties bepalend is, is <strong>de</strong> discussie over <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> soorten <strong>van</strong> vergunningsbeslissingen op zichzelf <strong>van</strong> gering belang.<br />

6.6 Bevindingen<br />

De Wm geeft weinig aanknopingspunten voor beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag hoe met <strong>de</strong><br />

problematiek <strong>van</strong> ‘nieuwe’ inrichtingen na een privaatrechtelijke transactie moet wor<strong>de</strong>n<br />

omgegaan. Ons inziens is op een aantal punten verdui<strong>de</strong>lijking gewenst. Onze voorkeur gaat<br />

uit naar een bena<strong>de</strong>ring waarin voor <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen gelijksoortige<br />

vergunningsbeslissingen wor<strong>de</strong>n genomen. Daarbij kan zowel wor<strong>de</strong>n gedacht aan<br />

revisievergunningen als aan oprichtingsvergunningen. Steeds dient evenwel bij het nemen <strong>van</strong><br />

een vergunningsbeslissing in <strong>de</strong> hier geschetste situaties, recht te wor<strong>de</strong>n gedaan aan het<br />

gegeven dat <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten al eer<strong>de</strong>r in een an<strong>de</strong>r verband waren vergund.<br />

Daarmee is geen recht op – ongewijzig<strong>de</strong> – continuering <strong>van</strong> die activiteiten gegeven, maar<br />

wel een recht dat daarmee bij <strong>de</strong> beslissing tot vergunningverlening rekening wordt gehou<strong>de</strong>n.<br />

Ons inziens biedt het alarabeginsel zowel in situaties waarin wordt gewerkt met<br />

revisievergunningen als met oprichtingsvergunningen daarvoor een aanknopingpunt; aldus is<br />

<strong>de</strong> soort <strong>van</strong> vergunningsbeslissing waarvoor wordt gekozen op zichzelf niet bepalend voor <strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling die het bestuur dient te verrichten. Betwijfeld kan wor<strong>de</strong>n of dit in <strong>de</strong> praktijk en<br />

<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie wel voldoen<strong>de</strong> wordt on<strong>de</strong>rkend. Overwogen zou kunnen wor<strong>de</strong>n om op dit<br />

punt het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm te expliciteren. Op <strong>de</strong>ze plaats zij er echter op<br />

gewezen dat het dan niet enkel gaat om een verdui<strong>de</strong>lijking met het oog op situaties <strong>van</strong><br />

overgang, zoals in het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. De geschetste ondui<strong>de</strong>lijkheid<br />

betreft immers een algemener probleem: hoe moet bij vergunningverlening op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Wm wor<strong>de</strong>n omgegaan met het rechtszekerheidsbelang <strong>van</strong> exploitanten <strong>van</strong><br />

vergunningplichtige inrichtingen? Op die meer algemene vraag heeft het on<strong>de</strong>rhavige<br />

on<strong>de</strong>rzoek geen betrekking gehad; om die re<strong>de</strong>n blijven op dit punt concrete aanbevelingen tot<br />

wetswijziging achterwege. De aanbeveling die uit het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek voortvloeit is<br />

dat bij mogelijk toekomstige herformulering <strong>van</strong> het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor<br />

vergunningverlening ook aan complicaties die een overgang <strong>van</strong> een inrichting kan hebben,<br />

aandacht wordt besteed.<br />

68


7 Conclusies en aanbevelingen<br />

7.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk beschrijven we onze conclusies en <strong>de</strong> aanbevelingen die daaruit volgen. We<br />

on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n daarbij gevallen waarin toepassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> regel <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm geen<br />

problemen oplevert en dus voldoen<strong>de</strong> is toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> praktijk (paragraaf 7.2) en<br />

gevallen waarin zich complicaties kunnen voordoen bij toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm<br />

(paragraaf 7.3.2 en 7.3.3). Daarnaast beschouwen we als algemene complicatie – die dus in<br />

beginsel in elk geval <strong>van</strong> overgang speelt – het feit dat volgens huidig recht het bevoegd<br />

gezag niet op <strong>de</strong> hoogte hoeft te wor<strong>de</strong>n gesteld <strong>van</strong> een overgang <strong>van</strong> een vergunning<br />

(paragraaf 7.3.1). Waar sprake is <strong>van</strong> complicaties bespreken we of, en hoe, verbetering <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> Wm nodig is.<br />

Uit <strong>de</strong> informatie die we hebben gekregen uit <strong>de</strong> workshop en <strong>de</strong> telefonische enquête<br />

hebben we geconstateerd dat in gevallen waarin zich complicaties voordoen, <strong>de</strong> praktijk<br />

daarvoor in het algemeen wel een oplossing vindt. We hebben <strong>de</strong>ze oplossingen op<br />

verschillen<strong>de</strong> plaatsen in dit rapport beschreven en in ons on<strong>de</strong>rzoek betrokken. Het gegeven<br />

dat in <strong>de</strong> praktijk voor bepaal<strong>de</strong> problemen oplossingen wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n, betekent<br />

overigens niet dat <strong>de</strong> problemen die hantering <strong>van</strong> het wettelijk ka<strong>de</strong>r in situaties <strong>van</strong><br />

overgang opleveren, geen bespreking meer zou<strong>de</strong>n behoeven. Het is immers <strong>van</strong> belang om<br />

te bezien of <strong>de</strong>ze oplossingen in lijn met het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm zijn, zoals dit door <strong>de</strong><br />

wetgever is voorzien. Bovendien brengen in <strong>de</strong> praktijk bedachte oplossingen die niet door<br />

een rechter zijn getoetst geen rechtszekerheid omtrent <strong>de</strong> toepassing en gevolgen <strong>van</strong> artikel<br />

8.20 Wm.<br />

Ons on<strong>de</strong>rzoek heeft uitgewezen dat <strong>de</strong> problemen die zich in overgangssituaties<br />

voordoen en <strong>de</strong> ‘oplossingen’ voor die problemen, meer liggen in <strong>de</strong> uitleg <strong>van</strong> centrale<br />

begrippen en <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong> bevoegdhe<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> Wm dan in <strong>de</strong> overgangsregeling <strong>van</strong><br />

artikel 8.20 Wm sec. De conclusies en aanbevelingen zijn daarom niet beperkt tot artikel 8.20<br />

Wm. Tegelijkertijd is daarin ook een beperking voor het doen <strong>van</strong> aanbevelingen gelegen.<br />

Juist omdat <strong>de</strong> geconstateer<strong>de</strong> problemen of ondui<strong>de</strong>lijkhe<strong>de</strong>n zich niet slechts in<br />

overgangssituaties voordoen, is het nodig om alvorens tot oplossingen te komen ook buiten<br />

dat verband over informatie over <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> materie te beschikken en daarop<br />

gefun<strong>de</strong>er<strong>de</strong> keuzes te maken. In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek gaat het dan met<br />

name over vragen die betrekking hebben op <strong>de</strong> reikwijdte <strong>van</strong> het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor<br />

beslissingen in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningverlening (ruimte voor persoonsgerelateer<strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling; mogelijkheid om met het reeds eer<strong>de</strong>r vergund zijn <strong>van</strong> een situatie rekening te<br />

hou<strong>de</strong>n). Op basis <strong>van</strong> ons on<strong>de</strong>rzoek kan in ie<strong>de</strong>r geval wor<strong>de</strong>n aanbevolen dat bij een<br />

mogelijk toekomstige bezinning op <strong>de</strong>ze kernvragen in <strong>de</strong> Wm ook <strong>de</strong> door ons<br />

geconstateer<strong>de</strong> complicaties bij situaties <strong>van</strong> overgang wor<strong>de</strong>n betrokken.<br />

Voorts zij nog opgemerkt dat onze conclusies en aanbevelingen <strong>de</strong>els zien op<br />

mogelijk toekomstige regelingen (Bibob en regeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> VOH in <strong>de</strong> Wm) en <strong>de</strong>els op<br />

praktijksituaties die zich zover bekend nog niet hebben voorgedaan (overgang <strong>van</strong> een<br />

afvalstoffeninrichting op een exploitant met een dubieus nalevingsgedrag en overgang <strong>van</strong><br />

een VOH op een exploitant die niet aan <strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> criteria voldoet), maar die als ze zich<br />

voordoen wel tot vragen lei<strong>de</strong>n omtrent <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm. In die zin is onze<br />

evaluatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm dus <strong>de</strong>els tevens een vooruitblik.<br />

69


7.2 Artikel 8.20 Wm toegepast<br />

7.2.1 De hoofdregel: overgang <strong>van</strong> rechtswege (artikel 8.20 lid 1 Wm)<br />

Hoewel artikel 8.20 lid 1 Wm dit niet uitdrukkelijk aangeeft, kan wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat<br />

<strong>de</strong> wetgever bewust in <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning heeft willen<br />

voorzien. In het eerste lid <strong>van</strong> artikel 8.20 is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r<br />

die <strong>de</strong> inrichting drijft. Kort gezegd vloeit uit <strong>de</strong>ze bepaling voort dat <strong>de</strong> vergunning <strong>van</strong><br />

rechtswege overgaat op rechtsopvolgers, zon<strong>de</strong>r dat daarvoor een han<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het<br />

bestuursorgaan of <strong>van</strong> private partijen vereist is (zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter). Voor <strong>de</strong> overgang<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning is <strong>de</strong>rhalve noch een privaatrechtelijke overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

vergunning (zo <strong>de</strong>ze al mogelijk zou zijn gelet op artikel 3:83 lid 3 BW), noch een wijziging<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning noodzakelijk.<br />

De Wm-vergunning is verbon<strong>de</strong>n aan het recht tot gebruik of exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting,<br />

dat berust bij <strong>de</strong> (rechts)perso(o)nen die <strong>de</strong> hoedanigheid <strong>van</strong> ‘drijver’ heeft (hebben). Een<br />

overgang kan alleen plaatsvin<strong>de</strong>n tussen (rechts)personen die als (voormalig respectievelijk<br />

toekomstig) drijver kunnen wor<strong>de</strong>n aangemerkt. Dit betekent bijvoorbeeld dat <strong>de</strong> overdracht<br />

in eigendom <strong>van</strong> hetgeen als een inrichting kan wor<strong>de</strong>n beschouwd, niet altijd tevens <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning tot gevolg hoeft te hebben: namelijk in die gevallen waarin geen<br />

veran<strong>de</strong>ring optreedt in <strong>de</strong> persoon die <strong>de</strong> inrichting exploiteert, en ook niet uit hoof<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

eigendomsoverdracht <strong>de</strong> zeggenschap met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting zodanig is veran<strong>de</strong>rd<br />

dat <strong>van</strong> een nieuwe (me<strong>de</strong>)drijver sprake is. Het begrip drijver maakt ook dui<strong>de</strong>lijk op wie<br />

een vergunning kan overgaan. De uitleg die in <strong>de</strong> literatuur en jurispru<strong>de</strong>ntie wordt gegeven<br />

aan het begrip ‘drijver’ verdraagt zich naar onze mening met <strong>de</strong> IPPC-richtlijn. Ook in <strong>de</strong><br />

juridische literatuur wordt daar expliciet of impliciet <strong>van</strong>uit gegaan.<br />

De overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning is steeds het gevolg <strong>van</strong> privaatrechtelijke transacties<br />

met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming ofwel <strong>van</strong> rechtspersonenrechtelijke transacties. Daarbij<br />

kunnen <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> situaties wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n.<br />

A) Transacties met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming<br />

Transacties met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming zon<strong>de</strong>r gevolgen voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting<br />

In <strong>de</strong> praktijk komen veel transacties voor die tot gevolg hebben dat een veran<strong>de</strong>ring optreedt<br />

in <strong>de</strong> (rechts)persoon die <strong>de</strong> inrichting drijft. Dit is in <strong>de</strong> eerste plaats aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> bij een<br />

volledige overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting naar een nieuwe drijver, die vervolgens uitsluitend <strong>de</strong>ze<br />

inrichting gaat drijven. Deze situatie kan zich in <strong>de</strong> eerste plaats voordoen bij volledige<br />

overdracht, dat wil zeggen bij verkoop en levering die, zoals in hoofdstuk 1 is uiteengezet,<br />

vaak gestalte krijgt via een activa-passiva-transactie (bedrijfsovername). Ook<br />

huurovereenkomsten, pachtovereenkomsten en exploitatieovereenkomsten kunnen tot gevolg<br />

hebben dat <strong>de</strong> inrichting (me<strong>de</strong>) door een an<strong>de</strong>re (rechts)persoon wordt gedreven. Op grond<br />

<strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm wordt <strong>de</strong> nieuwe (me<strong>de</strong>)drijver in die gevallen<br />

(me<strong>de</strong>)vergunninghou<strong>de</strong>r. Toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm leidt in <strong>de</strong>ze gevallen op<br />

zichzelf niet tot complicaties, tenzij sprake is <strong>van</strong> een vergunning met persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen (zie paragraaf 7.3.2).<br />

70


Transacties met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming met gevolgen voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting<br />

Daarnaast kunnen transacties met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming lei<strong>de</strong>n tot een wijziging in<br />

<strong>de</strong> inrichting. Deze situatie doet zich on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re voor bij ge<strong>de</strong>eltelijke overdracht, maar kan<br />

ook optre<strong>de</strong>n als gevolg <strong>van</strong> huur-, pacht- of exploitatieovereenkomsten die betrekking<br />

hebben op een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Genoem<strong>de</strong> transacties kunnen ertoe lei<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong><br />

partijen bij <strong>de</strong> overeenkomst, binnen <strong>de</strong> oorspronkelijke inrichting <strong>van</strong> elkaar losstaan<strong>de</strong><br />

activiteiten gaan ontplooien. Deze activiteiten kunnen vergelijkbaar zijn met <strong>de</strong> exploitatie<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke inrichting, maar kunnen daar<strong>van</strong> ook in belangrijke mate afwijken.<br />

Aangezien in <strong>de</strong>ze gevallen <strong>de</strong> oorspronkelijke inrichting niet meer bestaat, rijst <strong>de</strong> vraag<br />

welke gevolgen dit heeft voor <strong>de</strong> Wm-vergunning. Hierop wordt in paragraaf 7.3.3 na<strong>de</strong>r<br />

ingegaan.<br />

B) Rechtspersonenrechtelijke transacties<br />

Rechtspersonenrechtelijke transacties zon<strong>de</strong>r gevolgen voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

Bij aan<strong>de</strong>lentransacties wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> aan<strong>de</strong>len in het kapitaal <strong>van</strong> een NV of BV overgedragen.<br />

Deze transactie kan indien het gaat om een wijziging in <strong>de</strong> (rechts)persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

grootaan<strong>de</strong>elhou<strong>de</strong>r, lei<strong>de</strong>n tot een veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong> reeds bestaan<strong>de</strong><br />

inrichting. Wanneer <strong>de</strong> inrichting als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze transactie niet wijzigt, leidt toepassing<br />

<strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm in <strong>de</strong>ze situatie niet tot complicaties, tenzij sprake is <strong>van</strong> een<br />

vergunning met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen (zie paragraaf 7.3.2).<br />

Rechtspersonenrechtelijke transacties met gevolgen voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

a) Fusie<br />

On<strong>de</strong>r fusie wordt in <strong>de</strong> eerste plaats <strong>de</strong> situatie begrepen waarin twee of meer rechtspersonen<br />

samengaan, als gevolg waar<strong>van</strong> één <strong>van</strong> hen het gehele vermogen (inclusief <strong>de</strong> betrokken<br />

inrichting of inrichtingen) <strong>van</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re rechtsperso(o)n(en) verkrijgt on<strong>de</strong>r algemene titel.<br />

Ook is het mogelijk dat een bij fusie op te richten nieuwe rechtspersoon het gehele vermogen<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re rechtspersonen verkrijgt en <strong>de</strong>ze an<strong>de</strong>re rechtspersonen ophou<strong>de</strong>n te bestaan.<br />

Voor het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong> kan dit op twee<br />

verschillen<strong>de</strong> manieren rele<strong>van</strong>t zijn. In <strong>de</strong> eerste plaats is het mogelijk dat zich in <strong>de</strong><br />

samengevoeg<strong>de</strong> vermogens slechts één inrichting bevond. De na fusie ontstane rechtspersoon<br />

zal, indien <strong>de</strong>ze als exploitant gaat optre<strong>de</strong>n, als vergunninghou<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n aangemerkt. Dit<br />

leidt dan uitsluitend in een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> zeggenschap over een reeds bestaan<strong>de</strong> inrichting.<br />

Aan <strong>de</strong> inrichting zelf veran<strong>de</strong>rt in dat geval niets. Toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm leidt<br />

in <strong>de</strong>ze situatie op zichzelf niet tot complicaties, tenzij sprake is <strong>van</strong> een vergunning met<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen (zie paragraaf 7.3.2). Ten twee<strong>de</strong> is het mogelijk dat als gevolg<br />

<strong>van</strong> een samenvoeging <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> rechtspersonen meer<strong>de</strong>re<br />

inrichtingen vervolgens als één nieuwe inrichting moeten wor<strong>de</strong>n aangemerkt. In dat geval<br />

rijst <strong>de</strong> vraag welke gevolgen het ontstaan <strong>van</strong> een nieuwe inrichting na fusie heeft voor <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning. Daarop zal in paragraaf 7.3.3 wor<strong>de</strong>n ingegaan.<br />

b) Zuivere splitsing of afsplitsing<br />

Een splitsing kan een zuivere splitsing of een afsplitsing inhou<strong>de</strong>n. Bij zuivere splitsing gaan<br />

alle activa en passiva <strong>van</strong> een rechtspersoon (waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong> inrichting met Wm-vergunning)<br />

over op meer<strong>de</strong>re an<strong>de</strong>re rechtspersonen, en houdt eerstgenoem<strong>de</strong> rechtspersoon op te<br />

bestaan. Bij een afsplitsing blijft <strong>de</strong> oorspronkelijke rechtspersoon bestaan, maar gaat een<br />

<strong>de</strong>el <strong>van</strong> diens activa en passiva over op een of meer an<strong>de</strong>re rechtspersonen.<br />

71


In bei<strong>de</strong> gevallen zal moeten wor<strong>de</strong>n bezien of in het licht <strong>van</strong> artikel 1.1 lid 4 Wm <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke inrichting in stand blijft. Indien meer<strong>de</strong>re inrichtingen ontstaan, dient te<br />

wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld welke gevolgen <strong>de</strong> nieuw ontstane situatie heeft voor <strong>de</strong> aan <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke inrichting verleen<strong>de</strong> Wm-vergunning. Dit komt aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> in paragraaf<br />

7.3.3.<br />

7.2.2 Verhan<strong>de</strong>lbare emissierechten in relatie tot artikel 8.20 lid 1 Wm<br />

In <strong>de</strong> Interimwet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij (Iav) is een bijzon<strong>de</strong>re regeling opgenomen voor<br />

<strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> aan <strong>de</strong> Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n ammoniakrechten. Dit systeem <strong>van</strong><br />

overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten wijkt op twee punten af <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm. In <strong>de</strong><br />

eerste plaats gaat het bij <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten om een overgang <strong>van</strong> aan <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n rechten, zon<strong>de</strong>r dat sprake is <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. In<br />

<strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats gaat artikel 8 lid 4 Iav, in tegenstelling tot artikel 8.20 lid 1 Wm, niet uit <strong>van</strong><br />

een overgang <strong>van</strong> rechtswege, maar kan een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze rechten uitsluitend<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n door tussenkomst <strong>van</strong> het bevoegd gezag. Voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

ammoniakrechten is een besluit tot intrekking <strong>van</strong> een (<strong>de</strong>el <strong>van</strong> een) vergunning <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

‘verkoper’ en een besluit tot vergunningverlening ten behoeve <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘koper’ noodzakelijk.<br />

Uit het on<strong>de</strong>rzoek is gebleken dat <strong>de</strong> hier aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> zijn<strong>de</strong> transacties soms wor<strong>de</strong>n<br />

vormgegeven als een privaatrechtelijke verbintenis strekken<strong>de</strong> tot verkoop en levering<br />

(overdracht) <strong>van</strong> ammoniakrechten. Een an<strong>de</strong>re constructie is die waarin <strong>de</strong> transactie aldus<br />

wordt ingericht dat <strong>de</strong> oorspronkelijke hou<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechten zich verplicht om te verzoeken<br />

om (ge<strong>de</strong>eltelijke) intrekking <strong>van</strong> zijn vergunning terwijl <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> rechten wenst te<br />

exploiteren daartoe een vergunning zal aanvragen.<br />

Het sal<strong>de</strong>ringssysteem zal in <strong>de</strong> toekomstige Wet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij komen te<br />

vervallen. Dit betekent echter niet dat daarmee <strong>de</strong> vraag hoe <strong>de</strong> mogelijkheid tot zelfstandige<br />

overdracht <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) <strong>de</strong> vergunning - los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting – zich verhoudt tot het<br />

systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm niet meer rele<strong>van</strong>t zal zijn. In dat verband is gewezen op<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar het introduceren <strong>van</strong> een systeem voor verhan<strong>de</strong>lbare emissierechten voor<br />

NOx en CO2 en het ROM Pilotproject industrielawaai.<br />

72<br />

Conclusie<br />

Indien ten gevolge <strong>van</strong> transacties met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming<br />

(A) of rechtspersonenrechtelijke transacties (B) <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting niet wijzigt, gaat <strong>de</strong> vergunning gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> nieuwe<br />

drijver(s) <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Artikel 8.20 lid 1 Wm biedt voor <strong>de</strong>ze<br />

situaties op zichzelf een dui<strong>de</strong>lijke regeling.<br />

Aanbeveling<br />

Ontwikkelingen met betrekking tot het instrument <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare<br />

emissierechten maken het wenselijk dat door <strong>de</strong> wetgever<br />

dui<strong>de</strong>lijkheid wordt gegeven over <strong>de</strong> juridische kwalificatie <strong>van</strong> dit<br />

soort transacties en <strong>de</strong> relatie tot (<strong>de</strong> overgang <strong>van</strong>) <strong>de</strong> Wmvergunning.


7.2.3 De persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunning (artikel 8.20 lid 2)<br />

Artikel 8.20 lid 2 Wm biedt <strong>de</strong> mogelijkheid om <strong>de</strong> Wm-vergunning in bepaal<strong>de</strong>, bij<br />

amvb aangegeven gevallen persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken. In <strong>de</strong> meest vergaan<strong>de</strong><br />

variant wordt <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning geheel uitgesloten. Bij amvb kan ook<br />

wor<strong>de</strong>n bepaald dat <strong>de</strong> vergunning nog geduren<strong>de</strong> een bepaal<strong>de</strong> termijn blijft gel<strong>de</strong>n<br />

voor rechtsopvolgers ofwel dat <strong>de</strong> vergunning met toestemming <strong>van</strong> het bevoegd<br />

gezag of <strong>de</strong> minister kan overgaan. In <strong>de</strong> parlementaire geschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm is<br />

aangegeven dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkheid om een Wm-vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n en<br />

in het geheel niet vatbaar voor overgang te maken, terughou<strong>de</strong>nd gebruik dient te<br />

wor<strong>de</strong>n gemaakt. De beslissing om <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>nheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning<br />

voor afvalstoffeninrichtingen af te schaffen en met name <strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen voor die<br />

beslissing, on<strong>de</strong>rsteunen dit standpunt. Het systeem <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>nheid<br />

leid<strong>de</strong> tot een aanzienlijke lastendruk en werd in <strong>de</strong> praktijk vaak als onre<strong>de</strong>lijk<br />

ervaren. Bovendien waren <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> praktijk geen situaties bekend waarin een<br />

vergunning werd geweigerd aan <strong>de</strong> nieuwe exploitant in verband met diens<br />

achtergron<strong>de</strong>n. De re<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> afvalstoffenvergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken<br />

– namelijk dat bij overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting opnieuw moet wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld of<br />

<strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> afvalverwij<strong>de</strong>ring niet in gevaar komt – waarbij <strong>de</strong> persoon<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant een belangrijke rol speel<strong>de</strong>, bleek in <strong>de</strong> praktijk niet om toepassing<br />

te vragen. Ook in het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek komen geen gevallen naar voren<br />

waarin behoefte zou kunnen bestaan aan volledige uitsluiting <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning.<br />

Conclusie<br />

Voor toepassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> meest vergaan<strong>de</strong> uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong><br />

hoofdregel <strong>van</strong> automatische overgang, inhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> een volledige<br />

uitsluiting daar<strong>van</strong>, is geen re<strong>de</strong>n.<br />

Tot nu toe is uitsluitend in het ontwerp-besluit financiële zekerheid milieubeheer gebruik<br />

gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> in artikel 8.20 lid 2 Wm gebo<strong>de</strong>n mogelijkheid om <strong>de</strong> Wm-vergunning in<br />

bepaal<strong>de</strong> gevallen persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken. In dat verband zijn artikel 12 lid 2 en artikel<br />

13 <strong>van</strong> het ontwerp-besluit <strong>van</strong> belang. Uit artikel 13 volgt dat <strong>de</strong> vergunning slechts geldt<br />

voor <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft, tenzij <strong>de</strong> opvolgend drijver tijdig aantoont dat ook hij<br />

financiële zekerheid heeft gesteld. Dit moet wor<strong>de</strong>n beschouwd als het voorwaar<strong>de</strong>lijk<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n maken <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Artikel 8.20 lid 2 Wm biedt geen grondslag<br />

voor het introduceren <strong>van</strong> een <strong>de</strong>rgelijk systeem <strong>van</strong> voorwaar<strong>de</strong>lijke persoonsgebon<strong>de</strong>nheid.<br />

Aanbeveling<br />

Het verdient aanbeveling dat het ontwerp-besluit financiële<br />

zekerheid milieubeheer wordt aangepast. Daarbij zou bijvoorbeeld<br />

artikel 13 zodanig geredigeerd kunnen wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunning<br />

ook geldt voor een rechtsopvolger indien het bevoegd gezag<br />

daarvoor toestemming heeft gegeven. Voor het verkrijgen <strong>van</strong> die<br />

toestemming zal <strong>de</strong> rechtsopvolger dan moeten aantonen dat hij in<br />

overeenstemming met <strong>de</strong> voorschriften <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong><br />

vergunning zekerheid heeft gesteld.<br />

73


Wij hebben voorts geconstateerd dat het ontwerp-besluit op een aantal punten begripsmatig<br />

onzuiver is. Artikel 12 lid 2 wekt <strong>de</strong> indruk dat <strong>de</strong> vergunning waaraan het voorschrift tot het<br />

stellen <strong>van</strong> financiële zekerheid is verbon<strong>de</strong>n, zaaksgebon<strong>de</strong>n is (“een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting<br />

drijft en voornemens is die inrichting over te dragen”), terwijl in artikel 13 lid 1 uitdrukkelijk<br />

is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning alleen geldt voor <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend.<br />

Ook <strong>de</strong> artikelen 3 en 7 wekken <strong>de</strong> indruk dat <strong>de</strong> vergunning zaaksgebon<strong>de</strong>n is. Immers, in<br />

<strong>de</strong>ze artikelen is aangegeven dat <strong>de</strong> verplichting tot het stellen <strong>van</strong> financiële zekerheid kan<br />

wor<strong>de</strong>n opgelegd aan <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft. Deze terminologische verwarring kan<br />

wor<strong>de</strong>n voorkomen door consequent over ‘vergunninghou<strong>de</strong>r’ te spreken.<br />

7.3 Complicaties bij <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm<br />

7.3.1 Het bevoegd gezag is meestal niet op <strong>de</strong> hoogte <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang<br />

In <strong>de</strong> Wm is geen verplichting opgenomen voor een vergunninghou<strong>de</strong>r om het bevoegd gezag<br />

te mel<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunning voor een an<strong>de</strong>r is gaan gel<strong>de</strong>n. Hoewel <strong>de</strong> Wm er naar onze<br />

mening niet aan in <strong>de</strong> weg staat dat aan een vergunning als voorschrift wordt verbon<strong>de</strong>n dat<br />

<strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r en/of diens rechtsopvolger een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning moet(en)<br />

mel<strong>de</strong>n, hebben wij <strong>de</strong> indruk gekregen dat in <strong>de</strong> praktijk niet vaak op <strong>de</strong>ze manier een<br />

meldingsplicht wordt opgelegd. Afgezien <strong>van</strong> <strong>de</strong> enkele gevallen waarin bedrijven uit<br />

zichzelf aan het bevoegd gezag mel<strong>de</strong>n dat als gevolg <strong>van</strong> een bepaal<strong>de</strong> transactie een an<strong>de</strong>re<br />

(rechts)persoon vergunninghou<strong>de</strong>r is gewor<strong>de</strong>n, hangt het <strong>de</strong>rhalve vooral <strong>van</strong> het eigen<br />

initiatief <strong>van</strong> het bevoegd gezag af of het op <strong>de</strong> hoogte is (blijft) wie op enig moment<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een bepaal<strong>de</strong> inrichting is. Uit praktijkon<strong>de</strong>rzoek is gebleken dat<br />

verschei<strong>de</strong>ne vergunningverleners en handhavers dit als een na<strong>de</strong>el ervaren.<br />

In het wetsvoorstel Bibob, dat recent door <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Kamer is aangenomen, is voorzien in<br />

een meldingsplicht in artikel 8.20 Wm, op grond waar<strong>van</strong> een vergunninghou<strong>de</strong>r ten minste<br />

een maand <strong>van</strong> tevoren aan het bevoegd gezag moet me<strong>de</strong><strong>de</strong>len dat <strong>de</strong> vergunning voor een<br />

an<strong>de</strong>r zal gaan gel<strong>de</strong>n en daarbij in het Ivb aangegeven gegevens moet verstrekken. Als<br />

gegevens zullen naar onze mening in ie<strong>de</strong>r geval moeten wor<strong>de</strong>n verstrekt <strong>de</strong> naam <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

rechtsopvolger, diens rechtsvorm, adresgegevens en, indien sprake is <strong>van</strong> een rechtspersoon,<br />

<strong>de</strong> contactpersoon. De voorgestel<strong>de</strong> meldingsplicht geldt voor alle inrichtingen en in alle<br />

gevallen waarin sprake is <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Het is dus goed mogelijk dat<br />

straks, wanneer <strong>de</strong> Wet Bibob in werking treedt, een meldingsplicht gaat gel<strong>de</strong>n. Geheel<br />

zeker is dit echter niet.<br />

Ons inziens is het ook los <strong>van</strong> <strong>de</strong> materie waarop <strong>de</strong> Wet Bibob ziet, gewenst dat het bevoegd<br />

gezag op <strong>de</strong> hoogte wordt gesteld <strong>van</strong> <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ntiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft. In dit<br />

verband zij dan gewezen op het belang <strong>van</strong> het bestuur om op <strong>de</strong> hoogte te zijn als het gaat<br />

om <strong>de</strong> vraag wie kan wor<strong>de</strong>n aangesproken in het geval er tekortkomingen in <strong>de</strong> naleving<br />

wor<strong>de</strong>n geconstateerd. Om die re<strong>de</strong>n doen wij in het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek dan ook <strong>de</strong><br />

aanbeveling dat in <strong>de</strong> Wm een meldingsplicht terzake <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang wordt opgenomen.<br />

(Deze aanbeveling wordt ook nog on<strong>de</strong>rsteund door onze conclusies met betrekking tot een<br />

74<br />

Aanbeveling<br />

Het verdient aanbeveling om in het ontwerp-besluit financiële<br />

zekerheid consequent <strong>de</strong> term ‘vergunninghou<strong>de</strong>r’ te hanteren


aantal door ons geconstateer<strong>de</strong> persoonsgerelateer<strong>de</strong> elementen bij <strong>de</strong> vergunningverlening,<br />

zie daarover paragraaf 7.3.2.)<br />

Aanbeveling<br />

In <strong>de</strong> Wm dient een meldingsplicht voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning te wor<strong>de</strong>n opgenomen.<br />

Zoals gezegd, voorziet <strong>de</strong> in het wetsvoorstel Bibob opgenomen bepaling in een melding<br />

vooraf aan het bevoegd gezag door <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r. Een melding voorafgaand aan <strong>de</strong><br />

daadwerkelijke overgang heeft als voor<strong>de</strong>el dat het bevoegd gezag enige tijd heeft om, zo<br />

nodig, navraag en on<strong>de</strong>rzoek te doen naar <strong>de</strong> rechtsopvolger (met name wanneer het gaat om<br />

een vergunning met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen zal dit <strong>van</strong> belang zijn). Indien <strong>de</strong><br />

meldingsplicht er alleen toe strekt dat het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte wordt gehou<strong>de</strong>n wie<br />

op enig moment vergunninghou<strong>de</strong>r is zon<strong>de</strong>r dat een na<strong>de</strong>re beschouwing <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> rechtsopvolger daarvoor rele<strong>van</strong>t is, is een melding door enkel <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

voldoen<strong>de</strong>. In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> Bibob doet het er echter wel toe wie <strong>de</strong> rechtsopvolger is.<br />

Immers, Bibob is bedoeld om te voorkomen dat een vergunninghou<strong>de</strong>r een vergunning gaat<br />

gebruiken voor criminele activiteiten. Op die grond zal dus <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtsopvolger<br />

moeten wor<strong>de</strong>n ‘gescreend’. Ook in <strong>de</strong> overige gevallen die in hoofdstuk 4 zijn beschreven<br />

(VOH en afvalstoffeninrichting) spelen bepaal<strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n aspecten een rol. In <strong>de</strong>ze<br />

gevallen is het dus <strong>van</strong> belang dat het bevoegd gezag kan beschikken over bepaal<strong>de</strong><br />

informatie over <strong>de</strong> rechtsopvolger (doordat het die informatie krijgt of zelf gaat vergaren).<br />

Daarvoor is wel noodzakelijk dat bekend is wie <strong>de</strong> rechtsopvolger is, of die (rechts)persoon<br />

ook daadwerkelijk <strong>de</strong> inrichting gaat drijven en wie, als het gaat om een rechtspersoon, <strong>de</strong><br />

contactpersoon is. Over die gegevens zal <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r wellicht niet beschikken, dan<br />

wel is het niet op zijn plaats dat hij die verstrekt. Gelet hierop lijkt ons een melding door<br />

alleen <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r onvoldoen<strong>de</strong> en verdient het aanbeveling dat <strong>de</strong> rechtsopvolger<br />

aan het bevoegd gezag meldt dat hij <strong>de</strong> toekomstige vergunninghou<strong>de</strong>r is. Opgemerkt zij dat<br />

het ons er hier niet zozeer om gaat dat <strong>de</strong> rechtsopvolger bij melding verplicht wordt<br />

informatie te verschaffen over <strong>de</strong> betrokken persoonsgebon<strong>de</strong>n criteria (gesteld dat dit al<br />

mogelijk is; zie ver<strong>de</strong>rop in <strong>de</strong>ze paragraaf onze waarschuwing over <strong>de</strong> noodzakelijkheid <strong>van</strong><br />

objectiveerbare criteria), maar dat er volledige dui<strong>de</strong>lijkheid bestaat over wie <strong>de</strong> nieuwe<br />

exploitant zal zijn.<br />

Conclusie<br />

Onze bevindingen dat in bepaal<strong>de</strong> gevallen persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen een rol bij vergunningverlening spelen en dat die<br />

elementen bij overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning hun betekenis dienen te<br />

hou<strong>de</strong>n (zie <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf), maken het nodig dat het<br />

bevoegd gezag niet alleen op <strong>de</strong> hoogte dient te zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang<br />

<strong>van</strong> een vergunning, maar ook <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

rechtsopvolger, en dat het dient te kunnen beschikken over bepaal<strong>de</strong><br />

noodzakelijke informatie over die rechtsopvolger.<br />

75


In het wetsvoorstel Bibob is als sanctie opgenomen dat het niet mel<strong>de</strong>n een economisch <strong>de</strong>lict<br />

oplevert. Dat lijkt ons juist. Terecht is in <strong>de</strong> reactie <strong>van</strong> <strong>de</strong> ministers <strong>van</strong> Binnenlandse Zaken<br />

en Justitie opgemerkt dat hoewel dit op het eerste gezicht een zware sanctie lijkt te zijn op het<br />

schen<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een informatieplicht, het wel wenselijk is dat een sanctie wordt opgenomen en<br />

dat <strong>de</strong>ze sanctie reeds wordt gehanteerd voor an<strong>de</strong>re Wm-meldingsplichten. 114 De bestuurlijke<br />

– reparatoire - sancties zijn in dit geval ongeschikt. Eventueel kan, wanneer dat in <strong>de</strong><br />

toekomst mogelijk wordt, wor<strong>de</strong>n gedacht aan een bestuurlijke boete.<br />

7.3.2 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen<br />

De regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm is gebaseerd op <strong>de</strong> gedachte dat bij <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning bepaal<strong>de</strong> eigenschappen of kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> (rechts)persoon die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft of zal gaan drijven, geen rol spelen. Ons on<strong>de</strong>rzoek heeft echter dui<strong>de</strong>lijk<br />

gemaakt dat er gevallen zijn waarin bij <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning bepaal<strong>de</strong><br />

persoons- of organisatiegebon<strong>de</strong>n criteria wel een rol kunnen spelen. Dit is aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> bij<br />

een vergunning voor een afvalstoffeninrichting en bij een zogenaam<strong>de</strong> Vergunning op<br />

Hoofdzaken (VOH). Bovendien zal in <strong>de</strong> toekomst, wanneer <strong>de</strong> Wet Bibob in werking treedt,<br />

zowel een persoonsgebon<strong>de</strong>n weigerings- als intrekkingsgrond in <strong>de</strong> Wm wor<strong>de</strong>n<br />

opgenomen. We hebben geconclu<strong>de</strong>erd dat in <strong>de</strong>ze gevallen <strong>de</strong> Wm-vergunning niet puur<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n is, maar dat sprake is <strong>van</strong> een zaaksgebon<strong>de</strong>n beschikking met<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen.<br />

Er bestaat geen uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> hoofdregel <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm voor <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze vergunningen. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning met<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen gaat <strong>van</strong> rechtswege over op een nieuwe drijver, ook al zou aan<br />

114 In <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> amen<strong>de</strong>menten waren ook <strong>de</strong> sanctie <strong>van</strong> schorsing respectievelijk intrekking <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> vergunning voorgesteld. Ons inziens terecht hebben <strong>de</strong> ministers het opnemen <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze sancties<br />

ontra<strong>de</strong>n. Schorsing omdat dit niet gebruikelijk is en intrekking omdat daarmee niet <strong>de</strong>gene die<br />

verzuimd heeft <strong>de</strong> overgang te mel<strong>de</strong>n zou wor<strong>de</strong>n geraakt. Wanneer <strong>de</strong> meldingsplicht tevens zou<br />

gaan gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> nieuwe exploitant, gaat dit argument <strong>de</strong>els niet op. Echter, intrekking is naar onze<br />

mening een te buitenproportionele sanctie op het niet mel<strong>de</strong>n.<br />

76<br />

Aanbeveling<br />

De melding dient zowel door <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r als door <strong>de</strong><br />

toekomstige exploitant te wor<strong>de</strong>n gedaan.<br />

Aanbeveling<br />

Het niet naleven <strong>van</strong> <strong>de</strong> meldingsplicht dient te wor<strong>de</strong>n<br />

gekwalificeerd als een economisch <strong>de</strong>lict in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wed.<br />

Wanneer op termijn een bestuurlijke boete in het milieurecht zou<br />

wor<strong>de</strong>n geïntroduceerd, zou het niet naleven <strong>van</strong> <strong>de</strong> meldingsplicht als<br />

beboetbaar feit kunnen wor<strong>de</strong>n aangewezen.


<strong>de</strong>ze (rechts)persoon, wanneer het een aanvraag om een vergunning had betroffen, <strong>van</strong>wege<br />

bepaal<strong>de</strong> persoons- of organisatiegebon<strong>de</strong>n aspecten, geen vergunning zijn verleend of<br />

zou<strong>de</strong>n an<strong>de</strong>re voroschriften zijn opgenomen. De vraag is of het al dan niet wenselijk moet<br />

wor<strong>de</strong>n geacht dat een vergunning automatisch overgaat op een exploitant die <strong>de</strong><br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n toets niet zou hebben doorstaan. Ter beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze vraag moet<br />

wor<strong>de</strong>n bezien of het huidig recht voldoen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n biedt om te waarborgen dat ook<br />

nadat <strong>de</strong> vergunning is overgegaan <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n aspecten hun betekenis kunnen<br />

hou<strong>de</strong>n, of dat het nodig is om <strong>de</strong> hoofdregel <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm te doorbreken.<br />

De wettelijke mogelijkhe<strong>de</strong>n om een Wm-vergunning aan te passen na overgang op<br />

een rechtsopvolger die <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>ling niet doorstaat, zijn besproken in<br />

hoofdstuk 5. We zijn daar tot <strong>de</strong> conclusie gekomen dat als <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> een<br />

afvalstoffeninrichting wordt overgenomen door een exploitant die een <strong>de</strong>rmate slecht<br />

nalevingsgedrag heeft dat <strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring niet gewaarborgd is, het<br />

bevoegd gezag <strong>de</strong> bevoegdheid heeft om (op grond <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm) <strong>de</strong><br />

vergunning(voorschriften) aan te passen en zelfs om (op grond <strong>van</strong> 8.25 Wm) <strong>de</strong> vergunning<br />

in te trekken. Voorts hebben we geconclu<strong>de</strong>erd dat het volgens het wetsvoorstel Bibob<br />

mogelijk is om <strong>de</strong> vergunning in te trekken als <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> een inrichting wordt<br />

overgenomen door een persoon <strong>van</strong> wie wordt vermoed dat hij <strong>de</strong> vergunning zal gebruiken<br />

om strafbare feiten te plegen. Ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> VOH echter kunnen naar <strong>de</strong> huidige stand<br />

<strong>van</strong> zaken geen dui<strong>de</strong>lijke conclusies wor<strong>de</strong>n getrokken. Dit wordt vooral veroorzaakt door<br />

het feit dat het niet zon<strong>de</strong>r meer dui<strong>de</strong>lijk is op welke grond thans <strong>de</strong> in <strong>de</strong> circulaire gestel<strong>de</strong><br />

organisatiegebon<strong>de</strong>n criteria zijn geïntroduceerd. Voor zover geconclu<strong>de</strong>erd kan wor<strong>de</strong>n dat<br />

<strong>de</strong>ze criteria on<strong>de</strong>r het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu vallen, is daarmee <strong>de</strong><br />

bevoegdheid om gebruik te maken <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm (in beginsel) gegeven. Geheel<br />

dui<strong>de</strong>lijk is dit echter (nog) niet.<br />

Conclusie<br />

De Wm biedt voldoen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n om in te grijpen als een vergunning<br />

voor een afvalstoffeninrichting overgaat op een onbetrouwbare exploitant.<br />

Hetzelf<strong>de</strong> kan wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd voor <strong>de</strong> toekomst in het geval dat een<br />

inrichting en vergunning in han<strong>de</strong>n komen <strong>van</strong> een (rechts)persoon die <strong>de</strong><br />

Bibob-toets niet kan doorstaan. Ten aanzien <strong>van</strong> een VOH echter bestaat<br />

onzekerheid over <strong>de</strong> mogelijkheid om <strong>de</strong> vergunning aan te passen of zelfs<br />

in te trekken als <strong>de</strong>ze overgaat op een exploitant die niet voldoet aan <strong>de</strong><br />

organisatiegebon<strong>de</strong>n criteria die volgens <strong>de</strong> circulaire gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong><br />

verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze vergunning.<br />

Aanbeveling<br />

Als <strong>de</strong> wetgever overweegt om <strong>de</strong> VOH in <strong>de</strong> Wm te regelen, dient daarbij<br />

speciale aandacht te wor<strong>de</strong>n besteed aan <strong>de</strong> overgangsproblematiek en <strong>de</strong><br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> vergunning in dat verband zo nodig aan te passen.<br />

Een an<strong>de</strong>re vraag is of <strong>de</strong> oplossing moet wor<strong>de</strong>n gezocht in het doorbreken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

hoofdregel door te bepalen dat geen overgang <strong>van</strong> rechtswege plaatsvindt. Voor het antwoord<br />

77


op <strong>de</strong>ze vraag is <strong>van</strong> belang welke alternatieven op <strong>de</strong> hoofdregel – in theorie – <strong>de</strong>nkbaar<br />

zijn. We bespreken <strong>de</strong>ze mogelijkhe<strong>de</strong>n kort.<br />

Ten eerste kan <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning volledig wor<strong>de</strong>n uitgesloten. In <strong>de</strong>ze<br />

mogelijkheid voorziet artikel 8.20 lid 2 eerste volzin Wm. Daarvoor zou<strong>de</strong>n dan als categorie<br />

<strong>van</strong> gevallen moeten wor<strong>de</strong>n geformuleerd <strong>de</strong> vergunning voor een afvalstoffeninrichting en<br />

een VOH. Wat betreft <strong>de</strong> VOH geldt volgens ons echter dat zolang <strong>de</strong> VOH niet in <strong>de</strong> Wm is<br />

geregeld, artikel 8.20 lid 2 Wm ook niet kan wor<strong>de</strong>n toegepast. Nog afgezien <strong>van</strong> dit laatste,<br />

moet naar onze mening niet wor<strong>de</strong>n gekozen voor het volledig uitsluiten <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkheid<br />

<strong>van</strong> overgang. Deze conclusie wordt met name ingegeven door <strong>de</strong> ervaringen met <strong>de</strong> <strong>de</strong>stijds<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n afvalstoffenvergunning. Volledige uitsluiting <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

vergunning is verlaten, omdat <strong>de</strong> onmogelijkheid <strong>van</strong> overgang in <strong>de</strong> praktijk veelal als<br />

onre<strong>de</strong>lijk werd ervaren en <strong>de</strong> door het systeem aldus verplichte toetsing bij overdracht <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> inrichting nauwelijks meerwaar<strong>de</strong> had en leid<strong>de</strong> tot een aanzienlijke administratieve<br />

lastendruk (zie ook paragraaf 7.2.3). Hier komt nog bij dat <strong>de</strong> gevallen waar we het over<br />

hebben, zich zeer sporadisch zullen voordoen. Het volledig persoonsgebon<strong>de</strong>n maken is<br />

<strong>de</strong>rhalve een te vergaand mid<strong>de</strong>l.<br />

Ten twee<strong>de</strong> kan <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning afhankelijk wor<strong>de</strong>n gesteld <strong>van</strong><br />

toestemming <strong>van</strong> het bevoegd gezag. Artikel 8.20 lid 2 Wm voorziet in sub b in <strong>de</strong>ze<br />

mogelijkheid. Ook hier geldt voor <strong>de</strong> VOH <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>rgenoem<strong>de</strong> belemmering. Bovendien<br />

brengt ook <strong>de</strong>ze mogelijkheid een aanzienlijke lastendruk voor het bevoegd gezag met zich<br />

mee zodat ook <strong>de</strong>ze mogelijkheid, me<strong>de</strong> gelet op het feit dat het in <strong>de</strong> praktijk om<br />

uitzon<strong>de</strong>ringsgevallen zal gaan, geen aantrekkelijke optie is.<br />

Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> mogelijkheid zou zijn dat in <strong>de</strong> Wm een regeling wordt opgenomen op<br />

grond waar<strong>van</strong> overgang moet wor<strong>de</strong>n gemeld aan het bevoegd gezag, waarna het bevoegd<br />

gezag binnen een bepaal<strong>de</strong> termijn kan aangeven of het instemt met <strong>de</strong> overgang. Indien het<br />

bevoegd gezag binnen <strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> termijn niet reageert, heeft dit een fictieve instemming tot<br />

gevolg. Ook aan dit systeem zijn na<strong>de</strong>len verbon<strong>de</strong>n, voor zowel het bevoegd gezag als <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r, die ons inziens niet opwegen tegen het voor<strong>de</strong>el, namelijk dat in een enkel<br />

geval een overgang kan wor<strong>de</strong>n verhin<strong>de</strong>rd. Het na<strong>de</strong>el voor het bevoegd gezag is dat het<br />

binnen een zeer korte termijn zal moeten beoor<strong>de</strong>len of <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtsopvolger<br />

aanleiding geeft om niet in te stemmen met <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Het zal binnen<br />

die korte termijn aan alle rele<strong>van</strong>te informatie moeten (kunnen) komen. Ook hier is dus<br />

sprake <strong>van</strong> een aanzienlijke extra lastendruk.<br />

Tot slot is een vier<strong>de</strong> mogelijkheid dat het huidige systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm<br />

wordt gehandhaafd, maar dan met een meldingsplicht voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een vergunning.<br />

Deze meldingsplicht is alleen bedoeld om het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte te brengen <strong>van</strong> het<br />

feit dat <strong>de</strong> vergunning is overgegaan en heeft dus geen constitutieve werking. Het voor<strong>de</strong>el<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mogelijkheid is dat <strong>de</strong> betrokken partijen niet geduren<strong>de</strong> een bepaal<strong>de</strong> termijn een<br />

besluit <strong>van</strong> het bevoegd gezag omtrent <strong>de</strong> overgang hoeven af te wachten. Het bevoegd gezag<br />

wordt op <strong>de</strong> hoogte gesteld <strong>van</strong> het feit dat er een nieuwe exploitant is en kan dus a<strong>de</strong>quaat<br />

reageren als het dat nodig zou vin<strong>de</strong>n gelet op <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtsopvolger door gebruik<br />

te maken <strong>van</strong> haar (hiervoor besproken) wettelijke bevoegdhe<strong>de</strong>n tot aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning. Ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong> hiervoor besproken mogelijkheid <strong>van</strong> overgang met<br />

instemming is een belangrijk pluspunt voor partijen dat <strong>de</strong> vergunning automatisch overgaat.<br />

Een mogelijk na<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze variant is dat partijen bij of na <strong>de</strong> overgang geen<br />

zekerheid hebben over <strong>de</strong> vraag of het bevoegd gezag al dan niet aanleiding ziet om <strong>de</strong><br />

vergunning aan te scherpen of zelfs in te trekken naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang. De eer<strong>de</strong>r<br />

besproken varianten kennen wel allemaal een moment waarop het bestuur zich daarover moet<br />

uitlaten respectievelijk <strong>de</strong> overgang niet meer als argument voor intrekking of wijziging <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> vergunning kan aanwen<strong>de</strong>n. Wanneer het bestuur expliciet in <strong>de</strong> overgang moet<br />

78


toestemmen, is er echter ook sprake <strong>van</strong> onzekerheid totdat dat besluit is genomen. Ons<br />

inziens rechtvaardigt <strong>de</strong> mogelijke onzekerheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> geschetste vier<strong>de</strong> variant, die zich<br />

immers slechts in een beperkt aantal gevallen zal voordoen, niet dat voor een systeem wordt<br />

gekozen waardoor een aanzienlijk grotere lastendruk op het bevoegd gezag wordt gelegd.<br />

Tot slot is <strong>van</strong> belang dat het opnemen <strong>van</strong> een meldingsplicht naar onze verwachting<br />

op zichzelf niet tot een aanzienlijke lastendruk zal lei<strong>de</strong>n. De meldingsplicht in artikel 8.20<br />

Wm betreft alleen <strong>de</strong> vergunningplichtige inrichtingen 115 en het bevoegd gezag hoeft in<br />

beginsel alleen te registreren dat een vergunning is overgegaan. Dit kan met een simpele<br />

han<strong>de</strong>ling in een computersysteem, of eventueel (nog) in een dossier. Zoals uit ons<br />

praktijkon<strong>de</strong>rzoek is gebleken, wordt in <strong>de</strong> meeste gevallen al een computersysteem<br />

gehanteerd voor registratie <strong>van</strong> gegevens (zie paragraaf 3.5.1). Alleen als het gaat om een<br />

vergunning met bepaal<strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen kan er voor het bevoegd gezag extra<br />

werk ontstaan doordat er aanleiding bestaat om naast registratie <strong>van</strong> <strong>de</strong> aangelever<strong>de</strong><br />

gegevens na<strong>de</strong>re informatie over <strong>de</strong> rechtsopvolger te verzamelen.<br />

Uit <strong>de</strong> beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> alternatieven voor een regeling voor <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning en <strong>de</strong> <strong>van</strong> voor- en na<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mogelijkhe<strong>de</strong>n volgt<br />

dui<strong>de</strong>lijk dat <strong>de</strong> vier<strong>de</strong> mogelijkheid, die neerkomt op handhaving <strong>van</strong> het bestaan<strong>de</strong> systeem<br />

met een meldingsplicht, <strong>de</strong> voorkeur geniet.<br />

Conclusie<br />

Het feit dat inmid<strong>de</strong>ls in sommige gevallen sprake kan zijn <strong>van</strong> een Wmvergunning<br />

waaraan persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen kleven, vormt geen re<strong>de</strong>n<br />

om een uitzon<strong>de</strong>ring te maken op <strong>de</strong> regel <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm dat <strong>de</strong><br />

vergunning automatisch overgaat. An<strong>de</strong>re procedures om overgang te<br />

regelen (inclusief <strong>de</strong> uitsluiting er<strong>van</strong>) brengen veel na<strong>de</strong>len met zich mee in<br />

verhouding tot het voor<strong>de</strong>el, dat zich bovendien naar verwachting in een<br />

heel enkel geval zal voordoen. Als dit enkele geval zich evenwel voordoet,<br />

biedt <strong>de</strong> Wm het bevoegd gezag in beginsel voldoen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n om<br />

<strong>de</strong> vergunning aan te passen, of zelfs in te trekken. Hiervoor is het wel<br />

noodzakelijk dat het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte is <strong>van</strong> een rechtsopvolging<br />

en wie <strong>de</strong> rechtsopvolger is. Alleen dan kan echt a<strong>de</strong>quaat wor<strong>de</strong>n<br />

gereageerd als dat noodzakelijk zou zijn en kunnen <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen hun betekenis hou<strong>de</strong>n.<br />

Aanbeveling<br />

De regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 dient te wor<strong>de</strong>n aangevuld met een<br />

meldingsplicht (zie reeds paragraaf 7.3.1).<br />

115 We hebben in paragraaf 4.2.2 geconstateerd dat <strong>de</strong> regeling in <strong>de</strong> artikel 8.40-amvb’s zo zou moeten<br />

wor<strong>de</strong>n uitgelegd dat een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant <strong>van</strong> een inrichting die on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong><br />

een algemene regel valt, gemeld moet wor<strong>de</strong>n aan het bevoegd gezag. Een meldingsplicht voor alle<br />

inrichtingen heeft onze voorkeur, gelet op het doel (drijver in beginsel te allen tij<strong>de</strong> bekend) en <strong>van</strong>uit<br />

het oogpunt <strong>van</strong> eenduidigheid in <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> regelingen. Voor zover men echter zou vin<strong>de</strong>n dat<br />

<strong>de</strong> invoering <strong>van</strong> een algemene meldingsplicht voor vergunningplichtige inrichtingen, an<strong>de</strong>rs dan wij<br />

menen, wel zou lei<strong>de</strong>n tot een aanzienlijke lastendruk, ligt het ons inziens eer<strong>de</strong>r voor <strong>de</strong> hand om <strong>de</strong>ze<br />

lastendruk te beperken door <strong>de</strong> overgangsmelding bij artikel 8.40-inrichtingen achterwege te laten, dan<br />

om af te zien <strong>van</strong> een melding voor vergunningplichtige inrichtingen. Hiervoor is met name <strong>van</strong> belang<br />

dat bij inrichtingen die on<strong>de</strong>r een algemene regel vallen het bevoegd gezag niet <strong>de</strong><br />

aanpassingsmogelijkhe<strong>de</strong>n heeft die zijn beschreven in hoofdstuk 5.<br />

79


In gevallen waarin sprake is <strong>van</strong> een zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning met persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen doet zich een lastige complicatie voor, namelijk dat <strong>de</strong> persoonsgerelateer<strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling zuiver en geobjectiveerd dient te zijn. Deze complicatie doet zich niet alleen<br />

voor bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtsopvolger, maar ook reeds in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> verlening<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Zoals wij hebben aangegeven zal het zeer moeilijk zijn om <strong>de</strong><br />

betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant zoals die al dan niet blijkt uit diens nalevingsverle<strong>de</strong>n, en<br />

bepaal<strong>de</strong> organisatiegebon<strong>de</strong>n criteria voor <strong>de</strong> VOH (als <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>r een regeling kunnen<br />

vallen), geobjectiveerd vast te leggen. Daarbij komt nog eens dat dui<strong>de</strong>lijk geregeld zal<br />

moeten wor<strong>de</strong>n op wie precies <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling zich richt. Tot slot moet niet wor<strong>de</strong>n<br />

uitgesloten dat in dit soort gevallen mogelijk voorzien moet wor<strong>de</strong>n in een mogelijkheid voor<br />

het bevoegd gezag om een advies te vragen aan een bepaal<strong>de</strong> instantie. In het wetsvoorstel<br />

Bibob is hierin voorzien doordat een speciaal Bureau Bibob zal wor<strong>de</strong>n ingesteld.<br />

Nog een an<strong>de</strong>re complicatie is dat uit <strong>de</strong> Wm noch het Ivb volgt dat <strong>de</strong> aanvrager die niet zelf<br />

gaat oprichten en/of drijven in <strong>de</strong> aanvraag moet me<strong>de</strong><strong>de</strong>len wie dat wel gaat doen. Een<br />

<strong>de</strong>rgelijke verplichting bestaat wel bij een melding op grond <strong>van</strong> een artikel 8.40-amvb. Voor<br />

zover het gaat om een aanvraag voor een vergunning waarbij bepaal<strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

criteria een rol kunnen spelen, kan een beoor<strong>de</strong>ling daar<strong>van</strong> alleen plaatsvin<strong>de</strong>n als bekend is<br />

wie <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r zal wor<strong>de</strong>n.<br />

Opgemerkt zij nog wel dat met <strong>de</strong> voorgestel<strong>de</strong> aanpassing <strong>van</strong> het Ivb niet kan wor<strong>de</strong>n<br />

voorkomen dat door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> <strong>de</strong> inzet <strong>van</strong> stromannen <strong>de</strong>gene voor wie <strong>de</strong> vergunning gaat<br />

gel<strong>de</strong>n buiten <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>ling kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n. Dit is nu eenmaal <strong>de</strong><br />

consequentie <strong>van</strong> het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm, waarin een vergunning, ook als <strong>de</strong>ze bepaal<strong>de</strong><br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen kent, automatisch geldt voor <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting; en dit<br />

stelsel, zo hebben we hiervoor geconclu<strong>de</strong>erd, dient niet te wor<strong>de</strong>n verlaten. Gelet hierop<br />

heeft een stelsel waarbij <strong>de</strong> <strong>de</strong> aanvrager of <strong>de</strong>gene <strong>van</strong> wie is aangegeven dat hij <strong>de</strong><br />

inrichting gaat drijven wordt beoor<strong>de</strong>eld een zekere mate <strong>van</strong> betrekkelijkheid. Wel kan,<br />

wanneer in een bepaald geval gebruik zou zijn gemaakt <strong>van</strong> een stroman bij het aanvragen<br />

<strong>van</strong> een vergunning waarbij persoonsgebon<strong>de</strong>n criteria een rol spelen, <strong>de</strong> vergunning wor<strong>de</strong>n<br />

aangepast door gebruik te maken <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevoegdhe<strong>de</strong>n die <strong>de</strong> Wm hiervoor biedt, indien <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft daartoe aanleiding geeft.<br />

80<br />

Aanbeveling<br />

Als <strong>de</strong> wetgever overweegt om <strong>de</strong> VOH in <strong>de</strong> Wm te regelen, is een <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

voorwaar<strong>de</strong>n dat dui<strong>de</strong>lijkheid wordt gecreëerd over <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen in verband met <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.<br />

Aanbeveling<br />

Met het oog op <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> een zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning waarbij een<br />

zekere persoonsgerelateer<strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling plaatsvindt, dient het Ivb zo te<br />

wor<strong>de</strong>n aangepast dat bij een aanvraag gegevens over <strong>de</strong> drijver moeten<br />

wor<strong>de</strong>n verschaft.


Conclusie<br />

De regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm in combinatie met <strong>de</strong><br />

bevoegdhe<strong>de</strong>n tot aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning ex artikel 8.23 Wm en<br />

tot intrekking ex artikel 8.25 Wm is afdoen<strong>de</strong> bij overgang <strong>van</strong> een<br />

vergunning met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen, maar kan wel omzeild<br />

wor<strong>de</strong>n. Dit kan alleen wor<strong>de</strong>n voorkomen door <strong>de</strong> vergunning niet<br />

automatisch te laten overgaan, en <strong>de</strong> overgang te reguleren volgens een<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> hierboven beschreven mogelijkhe<strong>de</strong>n. Zoals eer<strong>de</strong>r is<br />

geconclu<strong>de</strong>erd, is dat om meer<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>nen niet wenselijk. Een zekere<br />

mate betrekkelijkheid <strong>van</strong> het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm dient<br />

dus te wor<strong>de</strong>n aanvaard.<br />

7.3.3 <strong>Overgang</strong> in gevallen waarin <strong>de</strong> inrichting wijzigt<br />

Zoals al in paragraaf 7.2.1 is aangegeven, kunnen privaatrechtelijke transacties in bepaal<strong>de</strong><br />

gevallen tot gevolg hebben dat <strong>de</strong> inrichting wijzigt. Dit is bijvoorbeeld het geval als een<br />

ge<strong>de</strong>elte <strong>van</strong> een inrichting wordt overgedragen en dat tot gevolg heeft dat volgens <strong>de</strong> in<br />

artikel 1.1 lid 4 Wm opgenomen criteria niet meer sprake is <strong>van</strong> één inrichting. Ook is het<br />

mogelijk dat als gevolg <strong>van</strong> een splitsing meer<strong>de</strong>re inrichtingen ontstaan of dat <strong>de</strong> bij een<br />

fusie <strong>van</strong> twee of meer rechtspersonen betrokken inrichtingen na die fusie als één inrichting<br />

moeten wor<strong>de</strong>n beschouwd. Opgemerkt zij wel dat dit laatste zich in <strong>de</strong> praktijk slechts<br />

zel<strong>de</strong>n zal voordoen. Het is immers een uitzon<strong>de</strong>rlijke situatie indien <strong>de</strong> fuseren<strong>de</strong><br />

rechtspersonen inrichtingen exploiteren, die zodanig in elkaars nabijheid zijn gelegen dat een<br />

fusie ertoe leidt dat volgens <strong>de</strong> criteria <strong>van</strong> artikel 1.1 lid 4 Wm <strong>de</strong> afzon<strong>de</strong>rlijke inrichtingen<br />

tezamen als een nieuwe inrichting moeten wor<strong>de</strong>n beschouwd.<br />

In <strong>de</strong> hier geschetste gevallen doet zich <strong>de</strong> vraag voor welke consequenties een en<br />

an<strong>de</strong>r heeft voor <strong>de</strong> verleen<strong>de</strong> Wm-vergunning(en). Ons inziens dient in een <strong>de</strong>rgelijke geval<br />

in ie<strong>de</strong>r geval een op <strong>de</strong> ‘nieuwe’ inrichting toegesne<strong>de</strong>n vergunning te wor<strong>de</strong>n verleend en<br />

kan niet wor<strong>de</strong>n volstaan met een melding of met het eenvoudigweg ‘doorwerken’ met <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunning(en). Van groot belang bij <strong>de</strong> te nemen vergunningsbeslissing is<br />

<strong>de</strong> vraag op grond waar<strong>van</strong> en in welke mate rekening kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met het feit dat<br />

<strong>de</strong> activiteiten eer<strong>de</strong>r – in een an<strong>de</strong>r geheel - vergund zijn geweest. Omwille <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

leesbaarheid gaan we hierna uit <strong>van</strong> een situatie waarin overdracht tot gevolg heeft dat in<br />

plaats <strong>van</strong> één inrichting sprake is <strong>van</strong> twee inrichtingen in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm. Bij onze<br />

bevindingen maken we on<strong>de</strong>rscheid tussen gevallen waarin in <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane<br />

inrichtingen wezenlijk an<strong>de</strong>re activiteiten wor<strong>de</strong>n verricht en gevallen waarin <strong>de</strong> activiteiten<br />

niet wezenlijk veran<strong>de</strong>ren. In het eerste geval kan vrij gemakkelijk wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat<br />

sprake is <strong>van</strong> een oprichtingssituatie, waarvoor in wezen ook <strong>de</strong> reguliere<br />

beoor<strong>de</strong>lingsmaatstaven gel<strong>de</strong>n. De oorspronkelijke vergunning moet wor<strong>de</strong>n ingetrokken en<br />

voor <strong>de</strong> nieuwe inrichtingen moeten oprichtingsvergunningen wor<strong>de</strong>n aangevraagd.<br />

Indien <strong>de</strong> activiteiten niet wezenlijk veran<strong>de</strong>ren ten opzichte <strong>van</strong> die waarvoor <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunning was verleend, dan gaat onze voorkeur uit naar een bena<strong>de</strong>ring<br />

waarin voor <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen gelijksoortige vergunningsbeslissingen wor<strong>de</strong>n<br />

genomen. Daarbij kan zowel wor<strong>de</strong>n gedacht aan revisievergunningen als aan<br />

oprichtingsvergunningen. Steeds dient evenwel bij het nemen <strong>van</strong> een vergunningsbeslissing<br />

recht te wor<strong>de</strong>n gedaan aan het gegeven dat <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten al eer<strong>de</strong>r in een<br />

an<strong>de</strong>r verband waren vergund. Daarmee is geen recht op – ongewijzig<strong>de</strong> – continuering <strong>van</strong><br />

81


die activiteiten gegeven, maar wel een recht dat daarmee bij <strong>de</strong> beslissing tot<br />

vergunningverlening rekening wordt gehou<strong>de</strong>n. Ons inziens biedt het alarabeginsel zowel in<br />

situaties waarin wordt gewerkt met revisievergunningen als met oprichtingsvergunningen<br />

daarvoor een aanknopingpunt. Betwijfeld kan wor<strong>de</strong>n of dit in <strong>de</strong> praktijk en <strong>de</strong><br />

jurispru<strong>de</strong>ntie wel voldoen<strong>de</strong> wordt on<strong>de</strong>rkend.<br />

82<br />

Conclusie<br />

Hoofdstuk 8 Wm is niet toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> vraag wat <strong>de</strong> gevolgen<br />

zijn voor <strong>de</strong> Wm-vergunning indien een inrichting ten gevolge <strong>van</strong><br />

een transactie wijzigt. In een <strong>de</strong>rgelijk geval dient het bevoegd<br />

gezag in ie<strong>de</strong>r geval een op <strong>de</strong> ‘nieuwe’ inrichting toegesne<strong>de</strong>n<br />

vergunningsbeslissing te nemen. Op grond <strong>van</strong> het wettelijke<br />

systeem kan dit zowel een revisievergunning als een<br />

oprichtingsvergunning zijn. In bei<strong>de</strong> gevallen dient, indien <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten niet wezenlijk verschillen <strong>van</strong> hetgeen<br />

voor <strong>de</strong> transactie plaatsvond, in <strong>de</strong> afweging rekening te wor<strong>de</strong>n<br />

gehou<strong>de</strong>n met het feit dat <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten eer<strong>de</strong>r – in<br />

een an<strong>de</strong>r verband – waren vergund. Het alarabeginsel, dat<br />

daarvoor thans steeds het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r vormt, biedt voor <strong>de</strong>ze<br />

bena<strong>de</strong>ring ruimte.<br />

Aanbeveling<br />

Overwogen dient te wor<strong>de</strong>n of in het toetsingska<strong>de</strong>r voor verlening<br />

en wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning explicieter moet wor<strong>de</strong>n<br />

aangegeven dat naast het milieubelang ook het<br />

rechtszekerheidsbelang een rol speelt. Indien daartoe wordt<br />

besloten dient daarbij ook aandacht te wor<strong>de</strong>n besteed aan situaties<br />

waarin door een transactie ‘nieuwe’ vergunningplichtige<br />

inrichtingen ontstaan.


Bijlage 1: Deelnemers workshop<br />

1. mr.drs. E. Al<strong>de</strong>rs Vereniging FME-CWM<br />

2. mr. H.J.M. Besselink Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn<br />

3. mw.mr. A. Bracké DCMR Milieudienst Rijnmond<br />

4. mr. J.H.G.<strong>van</strong> <strong>de</strong>n Broek VNO/NCW<br />

5. mr. G.C.W. <strong>van</strong> <strong>de</strong>r Feltz De Brauw Blackstone Westbroek<br />

6. mw.mr. G. <strong>van</strong> Hekesen-Van Bruggen Price Waterhouse Coopers<br />

7. mw.mr. K. Hoogerwerf Milieudienst Amsterdam<br />

8. drs. Ph.A. Kips Tauw BV<br />

9. mr. M. Klijnstra Houthoff Buruma Amsterdam<br />

10. mr. F.J.C.M. <strong>de</strong> Kok DSM<br />

11. mr. F. Later Corus<br />

12. mw.mr. M.L. Niemöller Nauta Dutilh<br />

13. mr. G. Niezen Akzo Nobel<br />

14. mw.mr. I. San<strong>de</strong>rs Milieu Regiodienst Eindhoven<br />

15. mw.mr. drs. G.C. Sicking Shell Ne<strong>de</strong>rland Raffina<strong>de</strong>rij B.V.<br />

16. mr. R. <strong>van</strong> Stigt Vereniging <strong>van</strong> Bedrijfsmilieudiensten<br />

17. mr. A. ten Veen Stibbe


Bijlage 2: Vragen telefonische enquête<br />

1. Bestaat er een (in welke vorm dan ook) systeem waarin geregistreerd wordt wie<br />

op een gegeven moment met betrekking tot een bepaal<strong>de</strong> inrichting<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r is?<br />

N.B. Zo ja, dan ver<strong>de</strong>r met vraag 2. Zo nee, dan ver<strong>de</strong>r met vraag 5.<br />

2. Wanneer vindt <strong>de</strong>ze registratie plaats?<br />

a. Bij verlening <strong>van</strong> een vergunning?<br />

b. Op latere momenten? Zo ja, gebeurt dat op eigen initiatief of naar aanleiding<br />

<strong>van</strong> bijvoorbeeld een melding ex art. 8.19 Wm of een aanvraag om een<br />

veran<strong>de</strong>ringsvergunning?<br />

3. Indien bij verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r wordt geregistreerd,<br />

merkt men dan automatisch <strong>de</strong> aanvrager als vergunninghou<strong>de</strong>r aan of probeert<br />

men vast te stellen wie daadwerkelijk <strong>de</strong> inrichting drijft?<br />

4. Indien ook op latere momenten wordt geregistreerd, hoe wordt dan vastgesteld<br />

wie vergunninghou<strong>de</strong>r is?<br />

5. Mel<strong>de</strong>n bedrijven uit zichzelf dat <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming is overgedragen of dat een<br />

an<strong>de</strong>re veran<strong>de</strong>ring (bijvoorbeeld overlij<strong>de</strong>n <strong>van</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r, verhuur <strong>van</strong><br />

het bedrijf/bedrijfsruimte) heeft plaatsgevon<strong>de</strong>n in het bedrijf die gevolgen heeft<br />

voor het ‘vergunninghou<strong>de</strong>rschap’?<br />

6. Stel dat door <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) een on<strong>de</strong>rneming (waarbij<br />

oorspronkelijk sprake was <strong>van</strong> één inrichting) twee inrichtingen ontstaan. Wor<strong>de</strong>n<br />

in een <strong>de</strong>rgelijk geval twee oprichtingsvergunningen verleend, of krijgt <strong>de</strong> ene<br />

inrichting een revisievergunning en <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re een oprichtingsvergunning, of<br />

krijgen bei<strong>de</strong> een revisievergunning?


Bijlage 3: Respon<strong>de</strong>nten telefonische enquête<br />

1. Gemeente Amersfoort: vergunningverlening door Gewest Eemland<br />

2. Provincie Limburg<br />

3. Provincie Groningen<br />

4. Provincie Utrecht<br />

5. Provincie Zeeland<br />

6. Provincie Noord-Holland<br />

7. Milieudienst Utrecht Oost<br />

8. Regionale milieudienst Eindhoven<br />

9. Gemeente Tilburg<br />

10. Regionale milieudienst IJmond<br />

11. Provincie Noord-Brabant


Bijlage 4: Auteurs<br />

mr. C.L. Knijff<br />

mr. A.A. Freriks<br />

mr. G.T.J.M. Jurgens<br />

prof. mr. A.A. <strong>van</strong> Rossum<br />

Universiteit Utrecht<br />

Centrum voor omgevingsrecht en beleid/NILOS<br />

Achter Sint Pieter 200<br />

3512 HT UTRECHT


Reeds verschenen publicaties <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer (ECWM)<br />

nummer in reeks titel datum distributieco<strong>de</strong><br />

ECWM 2001/1 Vergunning op hoofdzaken/vergunning op maat, februari 2001 17830/189<br />

VOH/VOM<br />

(ISBN 90-75155-27-1)<br />

ECWM 2001/2 Zorgplichtbepalingen uit <strong>de</strong> Wet milieubeheer april 2001 17831/189<br />

(ISBN 90-75155-28-x)<br />

ECWM 2001/3 De verruim<strong>de</strong> reikwijdte <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer mei 2001 17971/189<br />

(ISBN 90-75155-29-8)<br />

ECWM 2001/4 Het gemeentelijke milieubeleidsplan november 2001 17833/189<br />

(ISBN 90-75155-30-1)<br />

ISBN 90-75155-31-X<br />

Dit is een publicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer (ECWM).<br />

ECWM rapporten zijn te bestellen bij:<br />

Distributiecentrum ministerie <strong>van</strong> VROM, Postbus 2727, 3430 GC Nieuwegein<br />

e-mail vrom@dm.wegener.nl, telefoon 0900 8052, fax 0900 201 8052 (€ 0,20 per minuut)<br />

on<strong>de</strong>r vermelding <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rstaan<strong>de</strong> distributieco<strong>de</strong> en een dui<strong>de</strong>lijk afleveringsadres.<br />

VROM distributieco<strong>de</strong> 17835/189

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!