06.09.2013 Views

Overgang van de milieuvergunning

Overgang van de milieuvergunning

Overgang van de milieuvergunning

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

ECWM 2002/5<br />

Evaluatiecommissie Wet<br />

milieubeheer<br />

IPC 660 Postbus 30945 2500 GX Den Haag<br />

DE COMMISSIE ADVISEERT DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER MET BETREKKING TOT DE INHOUD VAN HET VERSLAG AAN DE STATEN-GENERAAL OVER DE WIJZE WAAROP DE WET IS TOEGEPAST .


Samenstelling Evaluatiecommissie Wet milieubeheer<br />

prof.mr.drs. F.C.M.A. (Lex) Michiels hoogleraar bestuursrecht, in het bijzon<strong>de</strong>r<br />

omgevingsrecht aan <strong>de</strong> Universiteit Utrecht,<br />

voorzitter<br />

prof.dr. K. (Klaas) Bouwer emeritus hoogleraar beleidsgerichte milieukun<strong>de</strong><br />

en milieugeografie aan <strong>de</strong> Katholieke Universiteit<br />

Nijmegen<br />

mr. H.J.A.M. (Joost) <strong>van</strong> Geest universitair hoofddocent bestuursrecht aan <strong>de</strong><br />

Katholieke Universiteit Nijmegen<br />

mw. mr. A.M.C.C. (Amma) Grapperhaus-Vos advocaat te Amsterdam<br />

mw. dr.ir. E.L. (Betty) Mantz-Thijssen management consultant gespecialiseerd in<br />

beleids-, besluitvormings- en<br />

organisatievraagstukken, secretaris<br />

prof. dr. N.J.M. (Nico) Nelissen hoogleraar bestuurskun<strong>de</strong> aan <strong>de</strong> Katholieke<br />

Universiteit Nijmegen<br />

mw. drs. L. (Leni) <strong>van</strong> Rijn-Vellekoop plaatsver<strong>van</strong>gend voorzitter Commissie MER en<br />

voormalig lid Twee<strong>de</strong> Kamer, Krimpen a/d IJssel<br />

prof.mr. J.M. (Jonathan) Verschuuren hoogleraar Europees en internationaal milieurecht<br />

aan <strong>de</strong> Katholieke Universiteit Brabant,<br />

secretaris<br />

mw. J. (Jetty) Kolff - secretariaat Ministerie <strong>van</strong> Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />

Or<strong>de</strong>ning en Milieubeheer<br />

ECWM, IPC 660<br />

Postbus 30945<br />

2500 GX DEN HAAG<br />

tel. 070 - 339 4036<br />

fax 070 - 339 1302<br />

e-mail jetty.kolff@minvrom.nl<br />

internet: www.ecwm.nl


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

Advies <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

EVALUATIECOMMISSIE WET MILIEUBEHEER<br />

over <strong>de</strong> wettelijke regeling bij verschillen<strong>de</strong> vormen <strong>van</strong><br />

overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

februari 2002


ADVIES<br />

Advies <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer<br />

In het werkplan <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer (ECWM) voor <strong>de</strong> perio<strong>de</strong><br />

2000-2001 is aangegeven dat on<strong>de</strong>rzoek zal wor<strong>de</strong>n verricht naar <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Wet milieubeheer-vergunning. Dit on<strong>de</strong>rzoek is uitgevoerd in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> november 2000<strong>de</strong>cember<br />

2001. Eind januari 2002 heeft <strong>de</strong> ECWM on<strong>de</strong>rstaand advies vastgesteld.<br />

1. INLEIDING<br />

In <strong>de</strong> eerste volzin <strong>van</strong> artikel 8.20, eerste lid, <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer is bepaald dat een<br />

voor een inrichting verleen<strong>de</strong> vergunning geldt voor ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Hieruit<br />

volgt het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong>: <strong>de</strong> vergunning is niet<br />

verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> persoon aan wie <strong>de</strong>ze is verleend, maar aan <strong>de</strong> inrichting met het oog<br />

waarop <strong>de</strong>ze is verleend. De vergunning geldt dan ook ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft.<br />

Uit <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> bepaling, waar inrichting, drijver en vergunning aan elkaar<br />

wor<strong>de</strong>n gekoppeld, volgt dan ook dat een <strong>milieuvergunning</strong> in principe automatisch mee<br />

overgaat wanneer <strong>de</strong> inrichting in an<strong>de</strong>re han<strong>de</strong>n overgaat. Het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong> staat zozeer voorop, dat <strong>de</strong> bepaling dat vergunningen voor<br />

afvalverwij<strong>de</strong>ringsinrichtingen en inrichtingen waar gevaarlijk afval ontstaat persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

zijn, in 1997 uit artikel 8.20 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer is geschrapt. 1<br />

Tegenwoordig wisselt een inrichting, of wisselen <strong>de</strong>len <strong>van</strong> een inrichting, nogal<br />

eens <strong>van</strong> drijver, on<strong>de</strong>r meer door overdracht (verkoop en levering <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting),<br />

verhuur, fusie, bedrijfssplitsing of aan<strong>de</strong>lentransactie. De Wet milieubeheer houdt geen<br />

rekening met gecompliceer<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rnemingsrechtelijke transacties, maar gaat uit <strong>van</strong> een<br />

het genoem<strong>de</strong> automatisme.<br />

Nu in <strong>de</strong> Wet milieubeheer niets is geregeld omtrent <strong>de</strong> overgang, al dan niet<br />

ge<strong>de</strong>eltelijk, <strong>van</strong> een <strong>milieuvergunning</strong>, moet het aan <strong>de</strong> creativiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> bedrijven, en<br />

dus <strong>van</strong> het bevoegd gezag, wor<strong>de</strong>n overgelaten hoe in <strong>de</strong> praktijk met <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> vergunning wordt omgegaan. De praktijk ziet zich bij een overgang <strong>van</strong> (<strong>de</strong>len <strong>van</strong>) <strong>de</strong><br />

inrichting gesteld voor legio vragen, zoals: Is er iets gewijzigd in <strong>de</strong> zeggenschap? Welke<br />

(rechts)persoon heeft <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting? (In on<strong>de</strong>rnemingsrechtelijke<br />

literatuur wordt niet eenduidig gedacht over <strong>de</strong> gezagsverhoudingen in concernverband).<br />

Zijn <strong>de</strong> functionele, technische en organisatorische bindingen gewijzigd? Zijn er nieuwe<br />

inrichtingen ontstaan, of zijn er juist inrichtingen in an<strong>de</strong>re opgegaan? Moet voor een<br />

afgesplitst <strong>de</strong>el <strong>van</strong> een inrichting, dat als zelfstandige inrichting geëxploiteerd gaat<br />

wor<strong>de</strong>n een oprichtingsvergunning wor<strong>de</strong>n aangevraagd? Moet, in geval <strong>van</strong> fusie, waar<br />

mogelijk twee oprichtingsvergunningen naast elkaar vigeren, één revisievergunning<br />

wor<strong>de</strong>n aangevraagd? Hoe zit het met ‘bestaan<strong>de</strong> rechten’? Kan <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> een<br />

<strong>milieuvergunning</strong> kansen bie<strong>de</strong>n voor het milieu, in die zin dat het een moment voor<br />

actualisering is? Doen zich in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> vergunningen in <strong>de</strong> praktijk<br />

1 Stb. 1997, 533.<br />

1


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

knelpunten voor? Hoe verhoudt zich <strong>de</strong> regeling in artikel 8.20 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer<br />

tot <strong>de</strong> IPPC-richtlijn (Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreer<strong>de</strong> preventie en bestrijding <strong>van</strong><br />

verontreiniging), waarin meer lijkt te wor<strong>de</strong>n aangesloten bij <strong>de</strong> privaatrechtelijke<br />

eigendom dan bij het drijverschap?<br />

Deze vragen nopen tot het verkrijgen <strong>van</strong> inzicht in het functioneren <strong>van</strong> artikel<br />

8.20 en tot reflectie over <strong>de</strong> wenselijkheid <strong>van</strong> het onverkort zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong>.<br />

De ECWM heeft het Centrum voor Omgevingsrecht en Beleid/NILOS <strong>van</strong> <strong>de</strong> Universiteit<br />

Utrecht on<strong>de</strong>rzoek laten doen naar <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong>.<br />

2. VRAAGSTELLING EN METHODE VAN ONDERZOEK<br />

De on<strong>de</strong>rzoekers hebben aan hun on<strong>de</strong>rzoek <strong>de</strong> vraag ten grondslag gelegd of en in<br />

hoeverre <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm geschikt is voor regulering <strong>van</strong><br />

situaties waarin overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is. Zes vormen <strong>van</strong> privaatrechtelijke<br />

transacties zijn als vorm <strong>van</strong> overgang aangemerkt, te weten: overdracht<br />

(verkoop en levering <strong>van</strong> - een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> -) <strong>de</strong> inrichting, huur- of pachtovereenkomst,<br />

exploitatieovereenkomst, fusie (waaron<strong>de</strong>r ook <strong>de</strong> variant waarbij een nieuwe rechtspersoon<br />

wordt opgericht waarop het gehele vermogen overgaat), splitsing (zowel zuivere<br />

splitsing als afsplitsing), en aan<strong>de</strong>lentransactie. Daarnaast is aandacht besteed aan <strong>de</strong><br />

mogelijkheid dat (emissie)rechten wor<strong>de</strong>n overgedragen aan een an<strong>de</strong>re inrichting (in dat<br />

geval gaat dus een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning over, maar niet <strong>de</strong> inrichting).<br />

Ter beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> vraag is on<strong>de</strong>rzocht welke problemen in <strong>de</strong><br />

praktijk <strong>van</strong> <strong>de</strong> advocatuur, bedrijfsleven en overheid leven rond <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> Wmvergunningen<br />

en wat <strong>de</strong> gevolgen zijn <strong>van</strong> transacties voor <strong>milieuvergunning</strong>en. Ook is<br />

gekeken in hoeverre <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 voldoen<strong>de</strong> is toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> vormen <strong>van</strong> overgang en of verbetering <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet noodzakelijk is.<br />

Daartoe is allereerst geïnventariseerd welke vormen <strong>van</strong> overgang in <strong>de</strong> praktijk<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n, o.a. met behulp <strong>van</strong> een workshop waarbij personen uit <strong>de</strong> advocatuur,<br />

advieswereld, bedrijfsleven en het openbaar bestuur aanwezig waren. Vervolgens is door<br />

mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> literatuurstudie en on<strong>de</strong>rzoek naar wetsgeschie<strong>de</strong>nis en jurispru<strong>de</strong>ntie,<br />

gekeken naar <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> wettelijke regeling. Door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een<br />

enquête on<strong>de</strong>r vergunningverleners en een twee<strong>de</strong> workshop is nagegaan welke<br />

problemen zich in <strong>de</strong> praktijk voordoen en hoe men daarmee omgaat.<br />

3. BESCHOUWINGEN NAAR AANLEIDING VAN DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK<br />

A. Omgaan met <strong>de</strong> overgang in <strong>de</strong> praktijk<br />

Uit het on<strong>de</strong>rzoek blijkt dat, hoewel zich allerlei in theorie gecompliceer<strong>de</strong> situaties lijken<br />

voor te doen bij privaatrechtelijke transacties met gevolgen voor <strong>de</strong> inrichting, <strong>de</strong> praktijk<br />

zich wel weet te red<strong>de</strong>n door toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20, eerste lid. In <strong>de</strong> meeste gevallen<br />

2


Advies <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer<br />

kan artikel 8.20, eerste lid, gewoon wor<strong>de</strong>n toegepast: <strong>de</strong> vergunning gaat <strong>van</strong> rechtswege<br />

over op <strong>de</strong> rechtsopvolgers, <strong>de</strong> nieuwe drijver is automatisch gebon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong><br />

bestaan<strong>de</strong> vergunning, zon<strong>de</strong>r dat er sprake hoeft te zijn <strong>van</strong> een privaatrechtelijke overdracht<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning of wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Volgens<br />

<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoekers is <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring in overeenstemming met <strong>de</strong> IPPC-richtlijn.<br />

Ingewikkeld wordt het pas wanneer <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wijzigt. In theorie<br />

kunnen dan verschillen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n die <strong>de</strong> wet biedt, wor<strong>de</strong>n toegepast om <strong>de</strong><br />

vergunning aan te passen aan <strong>de</strong> nieuw ontstane situatie. In <strong>de</strong> praktijk wor<strong>de</strong>n<br />

verschillen<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze oplossingen ook waargenomen. We zullen hier kort <strong>de</strong>ze<br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n langslopen, waarbij twee situaties moeten wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: 1) na<br />

overgang ontstaan meer inrichtingen, 2) na overgang ontstaat één inrichting.<br />

Ad 1<br />

Vier oplossingen zijn in <strong>de</strong>ze situatie <strong>de</strong>nkbaar:<br />

- <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> inrichtingen blijven gereguleerd wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> oorspronkelijk<br />

verleen<strong>de</strong> vergunning, al dan niet vergezeld <strong>van</strong> een melding ingevolge artikel 8.19,<br />

twee<strong>de</strong> lid, Wm;<br />

- voor een <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen blijft <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>, maar ge<strong>de</strong>eltelijk ingetrokken of - via een<br />

melding ingevolge artikel 8.19 Wm - gewijzig<strong>de</strong>, vergunning gel<strong>de</strong>n. Voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

inrichting(en) wordt een nieuwe oprichtingsvergunning verleend (<strong>de</strong>ze variant komt in<br />

<strong>de</strong> praktijk het vaakst voor);<br />

- voor alle inrichtingen wor<strong>de</strong>n veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunningen verleend (op grond<br />

<strong>van</strong> resp. artikel 8.1, eerste lid, on<strong>de</strong>r b en artikel 8.4 Wm);<br />

- voor alle inrichtingen wor<strong>de</strong>n oprichtingsvergunningen verleend.<br />

Ad 2<br />

In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> situatie zijn drie bena<strong>de</strong>ringen mogelijk:<br />

- <strong>de</strong> nieuwe inrichting werkt door met <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> vergunningen;<br />

- voor <strong>de</strong> nieuwe inrichting wordt een revisie- of veran<strong>de</strong>ringsvergunning verleend of<br />

wordt <strong>de</strong> wijziging gemeld conform artikel 8.19, twee<strong>de</strong> lid, Wm;<br />

- voor <strong>de</strong> nieuwe inrichting wordt een nieuwe oprichtingsvergunning verleend.<br />

Dit alles betekent niet dat er geen verbeteringen zijn aan te brengen. Na<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

huidige ongereguleer<strong>de</strong> situatie en <strong>de</strong> mogelijke oplossingen is immers niet alleen dat er<br />

rechtsonzekerheid bestaat, maar vooral ook dat sommige <strong>van</strong> <strong>de</strong> hierboven genoem<strong>de</strong><br />

creatieve oplossingen niet sporen met <strong>de</strong> Wet milieubeheer.<br />

Om te beginnen wordt soms uit het oog verloren dat na overgang geen sprake meer is<br />

<strong>van</strong> ‘één inrichting’ als bedoeld in artikel 1.1, vier<strong>de</strong> lid, Wm. Ook is er in sommige<br />

situaties geen sprake meer <strong>van</strong> een integrale vergunning die <strong>de</strong> wetgever met <strong>de</strong> Wet<br />

milieubeheer op het oog had. Ver<strong>de</strong>r zien we een oneigenlijk gebruik <strong>van</strong> het instrument<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> melding; zo is het bijvoorbeeld niet <strong>de</strong> bedoeling dat via een melding een<br />

vergunning ineens voor meer<strong>de</strong>re inrichtingen gaat gel<strong>de</strong>n. Lastig is ook om bij<br />

oprichtingsvergunningen rekening te hou<strong>de</strong>n met bestaan<strong>de</strong> rechten. Bij revisievergunningen<br />

is daarin weliswaar voorzien door <strong>de</strong> wetgever (artikel 8.4, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid, Wm), maar<br />

<strong>de</strong>ze bepaling is vooral <strong>van</strong> procedurele aard en verwijst via af<strong>de</strong>ling 8.1.2 Wm weer terug<br />

naar het alara-beginsel <strong>van</strong> artikel 8.11, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid. Het is echter zeer <strong>de</strong> vraag in hoeverre<br />

3


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

bestaan<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie en <strong>de</strong> IPPC-richtlijn het meewegen <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten in <strong>de</strong><br />

alara-toets mogelijk maken. 2 Bij oprichtingsvergunningen is helemaal niet voorzien in een<br />

regeling voor bestaan<strong>de</strong> rechten, omdat <strong>de</strong> wetgever er <strong>van</strong> uit is gegaan dat het bij<br />

oprichting altijd om nieuwe inrichtingen gaat. Tot slot moet wor<strong>de</strong>n gememoreerd dat<br />

alleen naar een oplossing kan wor<strong>de</strong>n gezocht indien het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte is<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang, wat in <strong>de</strong> praktijk niet altijd het geval blijkt te zijn.<br />

Al <strong>de</strong>ze fricties met <strong>de</strong> (bedoeling <strong>van</strong> <strong>de</strong>) wet lei<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> conclusie dat het toch<br />

wenselijk is om het wettelijk ka<strong>de</strong>r beter toe te rusten op <strong>de</strong> vele vormen <strong>van</strong> overgang die<br />

zich in <strong>de</strong> praktijk voordoen. Aanleiding te meer is het feit dat uit het theoretisch <strong>de</strong>el <strong>van</strong><br />

het on<strong>de</strong>rzoek blijkt dat ook in (nieuwe) wetgeving of in het beleid <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong><br />

VROM zelf niet volledig het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning wordt<br />

gerespecteerd: er verschijnen persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen in <strong>de</strong> vergunning, die op<br />

gespannen voet staan met het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.<br />

B. Tornen aan het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

Om te beginnen is daar natuurlijk artikel 8.20, twee<strong>de</strong> lid, dat in zijn huidige formulering <strong>de</strong><br />

mogelijkheid biedt om in bij amvb aangegeven gevallen een vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

te maken. In het ontwerp-Besluit financiële zekerheid milieubeheer wordt<br />

daar<strong>van</strong> inmid<strong>de</strong>ls gebruik gemaakt. 3 Oorspronkelijk bevatte artikel 8.20 een regeling die<br />

voorzag in het persoongebon<strong>de</strong>n zijn <strong>van</strong> vergunningen voor inrichtingen voor <strong>de</strong><br />

verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen. Hoewel <strong>de</strong>ze regeling dus is komen te vervallen, acht <strong>de</strong><br />

Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak het nog steeds wel mogelijk om bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> een<br />

aanvraag voor een afvalstoffeninrichting rekening te hou<strong>de</strong>n met het nalevingsgedrag <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager. 4<br />

Dat overwegingen betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager een rol moeten<br />

spelen bij <strong>de</strong> beslissing op een aanvraag, blijkt ook uit <strong>de</strong> Circulaire vergunning op<br />

hoofdzaken/vergunning op maat. 5 Volgens <strong>de</strong>ze circulaire mag alleen een bedrijf dat<br />

beschikt over een gecertificeerd milieuzorgsysteem en dat goed nalevingsgedrag in het<br />

verle<strong>de</strong>n heeft getoond, in aanmerking komen voor een vergunning op hoofdzaken. Als er<br />

bovendien sprake is <strong>van</strong> een ernstig gevaar voor het plegen <strong>van</strong> strafbare feiten, dan<br />

zorgt <strong>de</strong> wet BIBOB (Bevor<strong>de</strong>ring integriteitsbeoor<strong>de</strong>lingen door het openbaar bestuur)<br />

voor <strong>de</strong> mogelijkheid om om die re<strong>de</strong>n een <strong>milieuvergunning</strong> te weigeren of in te trekken. 6<br />

Tot slot kan nog wor<strong>de</strong>n gewezen op <strong>de</strong> relatie tussen <strong>de</strong> vergunning en verhan<strong>de</strong>lbare<br />

rechten. On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Interimwet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij is het mogelijk dat<br />

2 De Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak hanteert als lijn dat het alara-beginsel geen ruimte biedt om het<br />

milieubelang af te wegen tegen het individuele bedrijfseconomische belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager. Volgens <strong>de</strong><br />

IPPC-richtlijn moeten altijd <strong>de</strong> beste beschikbare technieken wor<strong>de</strong>n toegepast opdat een hoog<br />

beschermingsniveau wordt gerealiseerd. E.e.a. geldt ook voor wijzigingsvergunningen, zie art. 12 <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

IPPC-richtlijn.<br />

3 Stcrt. 2001, 134, p. 21.<br />

4 ABRvS 28 <strong>de</strong>cember 1999, AB 2000, 226 (m.nt. GJ) en M en R 2000/3, nr. 28 (m.nt. Uylenburg).<br />

5 Circulaire voor <strong>de</strong> vergunning op hoofdzaken en <strong>de</strong> vergunning op maat, opgenomen in: Wegwijzer<br />

vergunning op hoofdzaken/vergunningverlening op maat, Ministerie <strong>van</strong> VROM, Ministerie <strong>van</strong> Verkeer en<br />

Waterstaat, Den Haag, augustus 1999.<br />

6 Het wetsvoorstel BIBOB is in oktober 2001 aangenomen door <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Kamer en ligt thans bij <strong>de</strong> Eerste<br />

Kamer, Kamerstukken I, 2001-2002, 26 883, nr. 73.<br />

4


Advies <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer<br />

ammoniakrechten overgaan op een an<strong>de</strong>re inrichting, een systeem dat binnenkort ook<br />

voor <strong>de</strong> emissie <strong>van</strong> NOx en in <strong>de</strong> toekomst wellicht ook voor o.a. <strong>de</strong> emissie <strong>van</strong> CO2 zal<br />

wor<strong>de</strong>n ingevoerd. 7 In afwijking <strong>van</strong> artikel 8.20, eerste lid, gaat hier dus een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning (maar niet <strong>de</strong> inrichting!) over door tussenkomst <strong>van</strong> het bevoegd gezag<br />

(intrekking <strong>de</strong>el vergunning) en door privaatrechtelijke verkoop en levering <strong>van</strong><br />

emissierechten.<br />

4. AANBEVELINGEN<br />

De on<strong>de</strong>rzoekers hebben in hun on<strong>de</strong>rzoek een aantal aanbevelingen gedaan waarbij <strong>de</strong><br />

ECWM zich in grote lijnen wil aansluiten. De aanbevelingen zijn achtereenvolgens gericht<br />

tot <strong>de</strong> wetgever en tot bestuursorganen.<br />

Aanbevelingen aan <strong>de</strong> wetgever<br />

Omdat <strong>de</strong> hoofdregel inzake het overgaan als neergelegd in artikel 8.20, eerste lid, in <strong>de</strong><br />

praktijk in het gros <strong>van</strong> <strong>de</strong> gevallen goed blijkt te werken, is er geen aanleiding om over te<br />

stappen op een an<strong>de</strong>r systeem. Ook het verschijnen <strong>van</strong> steeds meer persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen in <strong>de</strong> Wm-vergunning vormt geen aanleiding daartoe. Indien er persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen in het geding zijn, is het aan het bevoegd gezag om te bezien of <strong>de</strong><br />

vergunning gewijzigd dan wel ingetrokken moet wor<strong>de</strong>n. Ook indien <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting wijzigt door <strong>de</strong> overgang is het wenselijk om zo snel mogelijk - afhankelijk <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> situatie - veran<strong>de</strong>rings-, revisie- of oprichtingsvergunningen te verlenen, zodat <strong>de</strong><br />

papieren situatie in overeenstemming wordt gebracht met <strong>de</strong> werkelijkheid. Het bevoegd<br />

gezag zal erop moeten toezien dat aanvragen daartoe wor<strong>de</strong>n ingediend. Voorwaar<strong>de</strong><br />

daarvoor is uiteraard wel dat het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte is <strong>van</strong> een overgang.<br />

Daarom wordt door on<strong>de</strong>rzoekers voorgesteld om aan artikel 8.20, eerste lid, een<br />

meldingsplicht toe te voegen.<br />

In <strong>de</strong> wet BIBOB is reeds in een meldingsplicht voorzien. On<strong>de</strong>r vernummering <strong>van</strong> het<br />

twee<strong>de</strong> lid tot het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid, wordt een nieuw twee<strong>de</strong> lid ingevoegd, lui<strong>de</strong>nd: ‘Indien een<br />

vergunning zal gaan gel<strong>de</strong>n voor een an<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r, meldt <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r dat ten minste een maand voordien aan het bevoegd gezag, on<strong>de</strong>r<br />

vermelding <strong>van</strong> <strong>de</strong> bij algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur aangegeven gegevens.’<br />

Echter <strong>de</strong>ze meldingsplicht geldt bij elke overgang. Zo is het mogelijk dat <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> inrichting <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> blijft, maar het betreffen<strong>de</strong> bedrijf wordt overgenomen in een groter<br />

concern of wordt samengevoegd met een an<strong>de</strong>re inrichting. Ook is het mogelijk dat een<br />

inrichting die betrokken is bij een overgang on<strong>de</strong>r algemene regels valt. 8 Ook in <strong>de</strong>rgelijke<br />

gevallen lijkt het <strong>de</strong> ECWM <strong>van</strong> belang dat het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte wordt gesteld<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen bij <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting als gevolg <strong>van</strong> een overgang.<br />

7 Aldus <strong>de</strong> Nota ‘Met recht verantwoor<strong>de</strong>lijk!’, Min. VROM, Den Haag, 2001, p. 62. Overigens vervalt het<br />

systeem <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare ammoniakrechten bij <strong>de</strong> inwerkingtreding <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij<br />

(op 29 januari 2002 aangenomen door <strong>de</strong> Eerste Kamer, Kamerstukken I, 2001-2002, 27 836, nr. 144).<br />

8 Thans reeds is in artikel 8.40-amvb’s voorzien in een meldingsplicht, maar het is niet dui<strong>de</strong>lijk of <strong>de</strong>ze<br />

meldingsplicht ook betrekking heeft op <strong>de</strong> situatie dat <strong>de</strong> inrichting niet veran<strong>de</strong>rt, maar ‘slechts’ <strong>de</strong> persoon<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> drijver, zie het rapport, par. 4.2.2.<br />

5


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

Ver<strong>de</strong>r lijkt het aanbevelenswaard om ook op <strong>de</strong> rechtsopvolger een meldingsplicht te<br />

leggen. Immers bij vergunningen met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen is het juist <strong>van</strong><br />

belang te weten wie <strong>de</strong> nieuwe drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wordt. Overigens valt op dat <strong>de</strong> in<br />

<strong>de</strong> wet BIBOB gehanteer<strong>de</strong> terminologie voor het nieuwe twee<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> artikel 8.20<br />

(‘vergunninghou<strong>de</strong>r’) afwijkt <strong>van</strong> <strong>de</strong> terminologie <strong>van</strong> het eerste lid (‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft’). Het ontbreken <strong>van</strong> dui<strong>de</strong>lijkheid over <strong>de</strong> normadressaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning<br />

zorgt voor een extra complicatie bij <strong>de</strong> overgang. 9 Eenduidige terminologie is dan ook<br />

aan te bevelen, waarbij naar <strong>de</strong> mening <strong>van</strong> <strong>de</strong> ECWM gekozen moet wor<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong><br />

huidige terminologie <strong>van</strong> artikel 8.20, eerste lid. Deze blijkt in <strong>de</strong> praktijk goed te werken<br />

en roept <strong>de</strong> minste ondui<strong>de</strong>lijkhe<strong>de</strong>n op omdat wordt aangesloten bij <strong>de</strong> feitelijke drijver.<br />

Het begrip ‘drijver’ zou daartoe ge<strong>de</strong>finieerd dienen te wor<strong>de</strong>n in artikel 1.1 <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet. In<br />

<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie is een bruikbare uitwerking <strong>van</strong> dit begrip gegeven. In feite wordt<br />

hiermee in overgangssituaties <strong>de</strong> drijver die een an<strong>de</strong>re vergunninghou<strong>de</strong>r opvolgt<br />

volgens <strong>de</strong> wet altijd ook <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r.<br />

Het is niet <strong>de</strong> bedoeling dat <strong>de</strong>ze extra uitbreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> meldingsplicht tot verzwaring<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> administratieve lasten en lasten bij het bedrijfsleven leidt. Het gaat om het<br />

doorgeven <strong>van</strong> simpele informatie betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> drijver. Het bevoegd<br />

gezag hoeft hierop ook niet te reageren. Zolang <strong>de</strong> informatie maar beschikbaar is, en<br />

bijvoorbeeld bij reguliere controles gebruikt kan wor<strong>de</strong>n. Alleen indien <strong>de</strong> nieuw ontstane<br />

feitelijke situatie niet meer overeenstemt met <strong>de</strong> vergunning, is meteen actie <strong>van</strong> het<br />

bevoegd gezag nodig (zie hierover aanbeveling 8).<br />

AANBEVELING 1: BREID DE VOORGENOMEN MELDINGSPLICHT VAN ARTIKEL 8.20 WM<br />

ZODANIG UIT DAT BIJ ELKE VORM VAN OVERGANG HIERVAN MELDING<br />

MOET WORDEN GEMAAKT BIJ HET BEVOEGD GEZAG DOOR ZOWEL DE<br />

HUIDIGE ALS TOEKOMSTIGE DRIJVER VAN DE INRICHTING. HANTEER<br />

DAARBIJ EENDUIDIGE TERMINOLOGIE. BEZIE TEVENS OF DEZE<br />

VERPLICHTING OOK VAN TOEPASSING KAN WORDEN VERKLAARD OP<br />

INRICHTINGEN DIE ONDER DE WERKING VAN ALGEMENE REGELS<br />

VALLEN (BIJV. DOOR AANPASSING VAN ARTIKEL 8.40, DERDE LID, WM).<br />

AANBEVELING 2: CODIFICEER DE JURISPRUDENTIE ROND HET BEGRIP ‘DRIJVER VAN DE<br />

INRICHTING’ IN ARTIKEL 1.1 WET MILIEUBEHEER.<br />

Vanwege het vaker voorkomen <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen in <strong>de</strong> vergunning is het<br />

<strong>van</strong> belang dat het bevoegd gezag reeds bij <strong>de</strong> aanvraag weet wie <strong>de</strong> drijver (tevens<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r, zie boven) is <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Als <strong>de</strong>ze een an<strong>de</strong>r is dan <strong>de</strong><br />

aanvrager, dan hoeft informatie daarover thans niet te wor<strong>de</strong>n verstrekt bij <strong>de</strong> aanvraag.<br />

In aanvulling op hetgeen hierboven reeds is gesteld, is het dan ook aan te bevelen om<br />

informatie over <strong>de</strong> drijver te laten aanleveren bij <strong>de</strong> aanvraag. Artikel 5.1 <strong>van</strong> het<br />

Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer dient daartoe te wor<strong>de</strong>n aangepast.<br />

9 Deze ondui<strong>de</strong>lijkheid bleek reeds uit een in 1998 ten behoeve <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong> VROM uitgevoerd<br />

on<strong>de</strong>rzoek: C.L. Knijff, G.T.J.M. Jurgens, Ch.W. Backes, De normadressaat <strong>van</strong> milieuregels voor<br />

inrichtingen, Publicatiereeks milieubeheer 1998/8, Min. VROM, Den Haag 1998.<br />

6


Advies <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer<br />

AANBEVELING 3: VOEG AAN ARTIKEL 5.1 INRICHTINGEN- EN VERGUNNINGENBESLUIT<br />

MILIEUBEHEER TOE: INFORMATIE OVER DE DRIJVER VAN DE INRICHTING<br />

INDIEN DIT EEN ANDER IS DAN DE AANVRAGER.<br />

Nu er steeds meer voornemens bestaan om systemen <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare rechten te introduceren<br />

in <strong>de</strong> milieuwetgeving, is het <strong>van</strong> belang om voor <strong>de</strong>ze vorm <strong>van</strong> overgang<br />

dui<strong>de</strong>lijkheid te geven over <strong>de</strong> juridische kwalificatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> transacties. Is een privaatrechtelijke<br />

transactie nodig voor het doen overgaan <strong>van</strong> rechten die betrekking hebben op<br />

het functioneren <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergun<strong>de</strong> inrichting? Hoe wordt <strong>de</strong> vergunning aangepast aan <strong>de</strong><br />

nieuw verworven of verkochte rechten? Bij <strong>de</strong> voorziene regeling voor NOx reductiehan<strong>de</strong>l<br />

speelt <strong>de</strong>ze laatste vraag naar verwachting overigens geen rol, omdat emissiereducties<br />

altijd een extra reductie opleveren ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergun<strong>de</strong> emissies. De<br />

NOx reductiehan<strong>de</strong>l zorgt dus voor een extra reductie, los <strong>van</strong> <strong>de</strong> verplichtingen die reeds<br />

uit <strong>de</strong> vergunning voortvloeien. Wel betekent dit dat bij een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning,<br />

niet automatisch door reductie verkregen rechten mee overgaan. Bij een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning zal dus apart gekeken moeten wor<strong>de</strong>n naar <strong>de</strong> vraag wat er met <strong>de</strong><br />

aangekochte rechten dient te gebeuren. Voor emissiehan<strong>de</strong>l die wel <strong>van</strong> invloed is op <strong>de</strong><br />

vergunning dient er in elk geval ook een regeling te komen voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

emissienormen tussen vergunningen <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> inrichtingen. 10<br />

AANBEVELING 4: ZORG BIJ DE REGULERING VAN EMISSIEHANDEL VOOR DUIDELIJKHEID<br />

OVER DE JURIDISCHE KWALIFICATIE VAN DE TRANSACTIE. ZORG<br />

TEVENS VOOR EEN GOEDE REGELING VOOR DE OVERGANG VAN DE<br />

EMISSIERECHTEN INDIEN DEZE LOS STAAN VAN DE VERGUNNING.<br />

De on<strong>de</strong>rzoekers hebben opgemerkt dat het huidige artikel 8.20, twee<strong>de</strong> lid, niet <strong>de</strong><br />

mogelijkheid bevat om een vergunning voorwaar<strong>de</strong>lijk persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken. Toch<br />

bevat het ontwerp-Besluit financiële zekerheid milieubeheer <strong>de</strong> regeling dat een<br />

vergunning slechts overgaat op een rechtsopvolger indien <strong>de</strong> opvolgend drijver tijdig<br />

aantoont dat ook hij financiële zekerheid heeft gesteld (artikel 13). Naar <strong>de</strong> mening <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ECWM is er discussie mogelijk over <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong> toestemmingseis neergelegd in artikel<br />

8.20, twee<strong>de</strong> lid, on<strong>de</strong>r b, impliceert dat alleen als aan bepaal<strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong>n wordt<br />

voldaan toestemming wordt verleend. Betoogd kan wor<strong>de</strong>n, dat <strong>de</strong>ze bepaling wel<br />

<strong>de</strong>gelijk voorziet in een voorwaar<strong>de</strong>lijke persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunning, doch dat dan wel<br />

toestemming <strong>van</strong> het bevoegd gezag nodig is. Die toestemmingseis ontbreekt in het<br />

ontwerp-besluit (er hoeft slechts bewijs te wor<strong>de</strong>n overgelegd). Het verdient dan ook<br />

aanbeveling artikel 13 <strong>van</strong> het ontwerp-besluit zodanig te wijzigen dat het bevoegd gezag<br />

toestemming moet verlenen voor het overgaan <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning, welke toestemming<br />

slechts verleend kan wor<strong>de</strong>n nadat gebleken is dat ook <strong>de</strong> rechtsopvolger financiële<br />

zekerheid heeft gesteld. Daarnaast zou artikel 8.20, twee<strong>de</strong> lid, zodanig kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

aangepast dat dui<strong>de</strong>lijk is dat in <strong>de</strong> gevallen genoemd on<strong>de</strong>r a en b, voorwaar<strong>de</strong>n kunnen<br />

10 De Europese Commissie stelt voor om emissies die on<strong>de</strong>rwerp zijn <strong>van</strong> emissiehan<strong>de</strong>l helemaal uit <strong>de</strong><br />

vergunning te halen. Wel kunnen m.b.t. <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> emissies grenswaar<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n gesteld die nodig<br />

zijn voor emissies die significante lokale effecten hebben. De Commissie stelt voor om <strong>de</strong> IPPC-richtlijn in<br />

<strong>de</strong>ze zin aan te passen. COM(2001)581, Proposal for a Directive establishing a framework for greenhouse<br />

gas emissions trading within the European Community and amending Council Directive 96/61/EC, p. 8-9.<br />

7


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong><br />

wor<strong>de</strong>n verbon<strong>de</strong>n aan het tij<strong>de</strong>lijk nog blijven gel<strong>de</strong>n voor c.q. overgaan <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning op rechtsopvolgers.<br />

AANBEVELING 5: WIJZIG ARTIKEL 13 ONTWERP-BESLUIT FINANCIËLE ZEKERHEID<br />

MILIEUBEHEER ZODANIG DAT HET BEVOEGD GEZAG CONFORM ARTIKEL<br />

8.20, TWEEDE LID, ONDER B, WM TOESTEMMING MOET VERLENEN<br />

VOOR DE OVERGANG.<br />

AANBEVELING 6: PAS ARTIKEL 8.20, TWEEDE LID, ONDER A EN B, WM ZODANIG AAN DAT<br />

HET TIJDELIJK BLIJVEN GELDEN VAN DE VERGUNNING VOOR C.Q. HET<br />

OVERGAAN VAN DE VERGUNNING OP RECHTSOPVOLGERS ONDER<br />

VOORWAARDEN KAN GESCHIEDEN.<br />

Evenals <strong>de</strong> wet BIBOB bevat ook het ontwerp-Besluit financiële zekerheid milieubeheer<br />

geen eenduidige terminologie. In afwijking <strong>van</strong> wat on<strong>de</strong>rzoekers bepleit hebben, 11 wil <strong>de</strong><br />

ECWM aanbevelen om in <strong>de</strong> artikelen 12 en 13 steeds te spreken over ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft’ en daarmee dus aan te sluiten bij <strong>de</strong> terminologie <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm. In<br />

artikel 12 gebeurt dat reeds. Artikel 13, eerste lid zou een kleine aanpassing behoeven.<br />

Thans wordt daar gesproken <strong>van</strong> ‘<strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning verleend is’. Uit het<br />

uitgevoer<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoek blijkt echter dat <strong>de</strong> aanvrager een an<strong>de</strong>r kan zijn dan <strong>de</strong> drijver<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting.<br />

AANBEVELING 7: WIJZIG ARTIKEL 13, EERSTE LID, ONTWERP-BESLUIT FINANCIËLE<br />

ZEKERHEID MILIEUBEHEER ALS VOLGT: ‘INDIEN HET BEVOEGD GEZAG<br />

DE VERPLICHTING TOT HET STELLEN VAN FINANCIËLE ZEKERHEID<br />

OPLEGT, GELDT DE VERGUNNING SLECHTS VOOR DE DRIJVER TEN<br />

BEHOEVE VAN WIE DE VERGUNNING IS VERLEEND.’<br />

Aanbeveling aan bestuursorganen<br />

Zoals reeds aangegeven is het <strong>van</strong> belang dat het bevoeg<strong>de</strong> gezag bij elke vorm <strong>van</strong><br />

overgang beziet in hoeverre <strong>de</strong> vergunningssituatie moet wor<strong>de</strong>n aangepast aan <strong>de</strong> nieuw<br />

ontstane situatie. Met <strong>de</strong> voorgaan<strong>de</strong> aanbevelingen is voorzien in <strong>de</strong> hiervoor vereiste<br />

informatievoorziening aan het bevoegd gezag. Deze informatie kan het bevoegd gezag<br />

ertoe brengen om bestaan<strong>de</strong> vergunningen in te trekken, te wijzigen of nieuwe vergunningen<br />

te verlenen. De laatste aanbeveling is dan ook gericht aan het bevoegd gezag en<br />

heeft betrekking op het in overeenstemming brengen <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning met <strong>de</strong> feitelijke<br />

situatie.<br />

AANBEVELING 8: ZORG DAT BIJ EEN OVERGANG VAN DE WM-VERGUNNING, DE VERGUN-<br />

8<br />

NINGSITUATIE ZO SNEL MOGELIJK IN OVEREENSTEMMING WORDT<br />

GEBRACHT MET DE NIEUW ONTSTANE FEITELIJKE SITUATIE.<br />

11 Rapport <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning, par. 7.2.3.


<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

Universiteit Utrecht


Woord <strong>van</strong> dank<br />

Op <strong>de</strong>ze plaats willen wij een aantal personen bedanken die op verschillen<strong>de</strong> wijzen hun<br />

me<strong>de</strong>werking hebben verleend aan het on<strong>de</strong>rzoek.<br />

mr. R.C. <strong>van</strong> Dongen, als kandidaat notaris werkzaam bij Pels Rijcken en Droogleever<br />

Fortuijn, heeft bij <strong>de</strong> aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong>uit zijn kennis <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vennootschappelijke praktijk met ons meegedacht.<br />

Voorts zijn wij dank verschuldigd aan <strong>de</strong> <strong>de</strong>elnemers aan een tweetal door ons georganiseer<strong>de</strong><br />

workshops: mr.drs. E. Al<strong>de</strong>rs, mr. H.J.M. Besselink, mw.mr. A. Bracké, mr. J.H.G.<strong>van</strong> <strong>de</strong>n<br />

Broek, mr. G.C.W. <strong>van</strong> <strong>de</strong>r Feltz, mw.mr. G. <strong>van</strong> Hekesen-Van Bruggen, mw.mr. K.<br />

Hoogerwerf, drs. Ph.A. Kips, mr. M. Klijnstra, mr. F.J.C.M. <strong>de</strong> Kok, mr. F. Later, mw.mr.<br />

M.L. Niemöller, mr. G. Niezen, mw.mr. I. San<strong>de</strong>rs, mw.mr. drs. G.C. Sicking, mr. R. <strong>van</strong><br />

Stigt en mr. A. ten Veen. Zij hebben ons <strong>van</strong> <strong>de</strong> nodige informatie voorzien en <strong>de</strong> tussentijdse<br />

producten <strong>van</strong> ons <strong>de</strong>nkproces op kritische en stimuleren<strong>de</strong> wijze becommentarieerd.<br />

Ten slotte noemen wij <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten <strong>van</strong> onze telefonische enquête: vertegenwoordigers<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeente Amersfoort (gewest Eemland), <strong>de</strong> gemeente Tilburg, <strong>de</strong> provincie<br />

Groningen , <strong>de</strong> provincie Limburg, <strong>de</strong> provincie Noord-Brabant, <strong>de</strong> provincie Noord-Holland,<br />

<strong>de</strong> provincie Utrecht, <strong>de</strong> provincie Zeeland, <strong>de</strong> regionale milieudienst Eindhoven, <strong>de</strong> regionale<br />

milieudienst IJmond en <strong>de</strong> milieudienst Utrecht Oost. Zij allen hebben ons op prettige en<br />

accurate wijze <strong>van</strong> antwoor<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> aan hen voorgeleg<strong>de</strong> vragen voorzien.<br />

Utrecht, 21 <strong>de</strong>cember 2001<br />

C.L. Knijff<br />

A.A. Freriks<br />

G.T.J.M. Jurgens<br />

A.A. <strong>van</strong> Rossum


Inhoudsopgave<br />

1 Inleiding 1<br />

1.1 Aanleiding voor het on<strong>de</strong>rzoek 1<br />

1.2 Privaatrechtelijke transacties 1<br />

1.3 Centrale vraagstelling en doel <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek 2<br />

1.4 On<strong>de</strong>rzoeksvragen en on<strong>de</strong>rzoeksmetho<strong>de</strong>n 3<br />

1.5 Opbouw <strong>van</strong> het rapport 3<br />

2 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> vergunningen in het algemeen 5<br />

2.1 Inleiding 5<br />

2.2 De vergunning als vermogensrecht 5<br />

2.3 Overdracht <strong>van</strong> een vergunning volgens artikel 3:83 BW 6<br />

2.4 Bestuursrechtelijke overgang: <strong>de</strong> wijziging tenaamstelling 8<br />

2.5 Bevindingen 9<br />

3 De Wm-regeling voor overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning 11<br />

3.1 Inleiding 11<br />

3.2 De hoofdregel: overgang <strong>van</strong> rechtswege 11<br />

3.2.1 Inhoud en betekenis <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm 11<br />

3.2.2 Verhouding tot <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen in het algemeen 12<br />

3.3 Het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’ 13<br />

3.3.1 Inleiding 13<br />

3.3.2 De drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting 14<br />

3.3.3 Bevindingen 15<br />

3.4 Betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> IPPC-richtlijn voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning 16<br />

3.5 Melding <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang? 18<br />

3.5.1 Inleiding 18<br />

3.5.2 Meldingsplicht en artikel 8.19 Wm 19<br />

3.5.3 Meldingsplicht op grond <strong>van</strong> een vergunningvoorschrift 20<br />

3.5.4 Naar een wettelijk geregel<strong>de</strong> meldingsplicht 21<br />

3.5.5 Bevindingen 22<br />

3.6 De uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> hoofdregel 22<br />

3.6.1 Het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 2 Wm 22<br />

3.6.2 Ontwerp-besluit financiële zekerheid milieubeheer 23<br />

3.7 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> ammoniakrechten 26<br />

3.7.1 Inleiding 26<br />

3.7.2 De sal<strong>de</strong>ringsmetho<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav 27<br />

3.7.3 Het sal<strong>de</strong>ringssysteem in relatie tot <strong>de</strong> Wm-vergunning 28<br />

3.7.4 Bevindingen 30<br />

3.8 Bevindingen 30


4 Persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen bij vergunningverlening op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm 33<br />

4.1 Inleiding 33<br />

4.2 De persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager volgens het wettelijk stelsel 33<br />

4.2.1 Inleiding 33<br />

4.2.2 De exploitant <strong>van</strong> een amvb-inrichting 34<br />

4.2.3 Aanvraag: artikel 1:3 Awb 35<br />

4.2.4 Jurispru<strong>de</strong>ntie 35<br />

4.2.5 Praktijk 36<br />

4.2.6 Bevindingen 37<br />

4.3 De exploitant <strong>van</strong> een afvalstoffeninrichting 38<br />

4.3.1 Beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatigheid <strong>van</strong> verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen 38<br />

4.3.2 Bevindingen 38<br />

4.4 Vergunning op hoofdzaken 40<br />

4.4.1 Inleiding 40<br />

4.4.2 Voorwaar<strong>de</strong>n voor het verlenen <strong>van</strong> een VOH 40<br />

4.4.3 Certificering 42<br />

4.4.4 Inhoud VOH 43<br />

4.4.5 Bevindingen 44<br />

4.5 Weigering of intrekking wegens gevaar <strong>van</strong> misbruik voor criminele activiteiten:<br />

het wetsvoorstel Bibob 45<br />

4.5.1 Inhoud <strong>van</strong> het wetsvoorstel 45<br />

4.5.2 Bevindingen 45<br />

4.6 Beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen 46<br />

4.7 Bevindingen 47<br />

5 Mogelijkhe<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> vergunning aan te passen na overgang 49<br />

5.1 Inleiding 49<br />

5.2 Artikel 8.22 Wm 49<br />

5.3 Artikel 8.23 Wm 50<br />

5.3.1 Inhoud en betekenis 50<br />

5.3.2 Afvalstoffeninrichting 51<br />

5.3.3 VOH 52<br />

5.4 Artikel 8.25 Wm 52<br />

5.5 Bevindingen 53<br />

6 Transacties met gevolgen voor <strong>de</strong> inrichting 55<br />

6.1 Inleiding 55<br />

6.2 Verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen 56<br />

6.3 Moet een door een transactie veroorzaakte veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting lei<strong>de</strong>n tot actie op het terrein <strong>van</strong> vergunningverlening? 58<br />

6.4 Welke vergunningsbeslissing moet bij een door een transactie veroorzaakte<br />

wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wor<strong>de</strong>n genomen? 59<br />

6.4.1 De verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen in <strong>de</strong> Wm 59<br />

6.4.2 Combinatie <strong>van</strong> oprichtingsvergunning en voortbouwen op <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunning? 61<br />

6.4.3 Alleen veran<strong>de</strong>rings- c.q. revisievergunningen? 61


6.4.4 Alleen oprichtingsvergunningen? 64<br />

6.4.5 Bevindingen 64<br />

6.5 Bestaan<strong>de</strong> rechten en <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen 64<br />

6.6 Bevindingen 68<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 69<br />

7.1 Inleiding 69<br />

7.2 Artikel 8.20 Wm toegepast 70<br />

7.2.1 De hoofdregel: overgang <strong>van</strong> rechtswege 70<br />

7.2.2 Verhan<strong>de</strong>lbare emissierechten in relatie tot artikel 8.20 lid 1 Wm 72<br />

7.2.3 De persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunning (artikel 8.20 lid 2) 73<br />

7.3 Complicaties bij <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm 74<br />

7.3.1 Het bevoegd gezag is meestal niet op <strong>de</strong> hoogte <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang 74<br />

7.3.2 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen 76<br />

7.3.3 <strong>Overgang</strong> in gevallen waarin <strong>de</strong> inrichting wijzigt 81<br />

7.3.4 Aanbeveling 72<br />

Bijlagen


1 Inleiding<br />

1.1 Aanleiding voor het on<strong>de</strong>rzoek<br />

In <strong>de</strong> op 1 maart 1993 in werking getre<strong>de</strong>n Wet milieubeheer (hierna: Wm) heeft <strong>de</strong> wetgever<br />

in artikel 8.20 bepaald voor wie <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong> geldt. Op grond <strong>van</strong> het eerste lid <strong>van</strong><br />

dit wetsartikel geldt <strong>de</strong> vergunning voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Het twee<strong>de</strong> lid <strong>van</strong><br />

artikel 8.20 Wm opent <strong>de</strong> mogelijkheid om bij amvb een uitzon<strong>de</strong>ring te maken op <strong>de</strong>ze<br />

hoofdregel. Daarin kunnen categorieën <strong>van</strong> gevallen wor<strong>de</strong>n aangegeven, waarin <strong>de</strong><br />

vergunning slechts geldt voor <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend. Een amvb als bedoeld in het<br />

twee<strong>de</strong> lid is tot op he<strong>de</strong>n niet tot stand gekomen.<br />

Artikel 8.20 Wm lijkt op het eerste gezicht <strong>van</strong> aantrekkelijke eenvoud. Bij <strong>de</strong><br />

toepassing er<strong>van</strong> zal wel dui<strong>de</strong>lijk moeten zijn wie <strong>de</strong> inrichting drijft en wat on<strong>de</strong>r een<br />

inrichting wordt begrepen. In gevallen waarin <strong>de</strong> aanvrager <strong>van</strong> een vergunning tevens <strong>de</strong><br />

exploitant <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting is en blijft, is dui<strong>de</strong>lijk dat <strong>de</strong>ze (rechts)persoon als drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting moet wor<strong>de</strong>n aangemerkt. 1 In <strong>de</strong> praktijk doen zich echter tal <strong>van</strong> situaties voor als<br />

gevolg waar<strong>van</strong> wijzigingen optre<strong>de</strong>n met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting en/of <strong>de</strong> zeggenschap<br />

over <strong>de</strong> inrichting.<br />

Casus 1: Het Bontje BV exploiteert een grootschalige nertsenfokkerij. De BV wil haar<br />

bedrijfsactiviteiten beëindigen en draagt <strong>de</strong> eigendom <strong>van</strong> <strong>de</strong> nertsenfokkerij over aan<br />

<strong>de</strong> heer De Man. De heer De Man kan het werk binnen <strong>de</strong> nertsenfokkerij alleen niet<br />

aan en verhuurt een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> het bedrijf aan De Wil<strong>de</strong> BV. Deze BV gaat het door<br />

haar gehuur<strong>de</strong> <strong>de</strong>el <strong>van</strong> het bedrijf exploiteren.<br />

Casus 2: Op bedrijventerrein “De Bron” exploiteren Pietersen transport BV en Van <strong>de</strong><br />

Wiel transporten BV ie<strong>de</strong>r een transportbedrijf. De bedrijven besluiten om hun<br />

bedrijfsactiviteiten gezamenlijk voort te zetten in een nieuwe BV, Vlugweg genaamd.<br />

Pietersen transport BV en Van <strong>de</strong> Wiel transporten BV hou<strong>de</strong>n op te bestaan.<br />

Casus 3: Na enkele jaren besluit Vlugweg BV <strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten te splitsen. De<br />

koeltransporten enerzijds en overige transporten an<strong>de</strong>rzijds wor<strong>de</strong>n in twee<br />

afzon<strong>de</strong>rlijke BV’s on<strong>de</strong>rgebracht. Vlugweg BV houdt op te bestaan.<br />

1.2 Privaatrechtelijke transacties<br />

In <strong>de</strong> hiervoor in casus 1 tot en met 3 gegeven voorbeel<strong>de</strong>n is sprake <strong>van</strong> privaatrechtelijke<br />

transacties die gevolgen kunnen hebben voor <strong>de</strong> inrichting en/of <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong><br />

inrichting en die rele<strong>van</strong>t zijn voor het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. In<br />

zijn algemeenheid kunnen <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> categorieën transacties wor<strong>de</strong>n genoemd die voor dit<br />

vraagstuk <strong>van</strong> belang zijn:<br />

1) overdracht: Bij verkoop en levering <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) <strong>de</strong> inrichting gaat <strong>de</strong><br />

eigendom en daarmee zeggenschap geheel of ge<strong>de</strong>eltelijk over op <strong>de</strong> koper. Bij<br />

on<strong>de</strong>rnemingen geschiedt <strong>de</strong> eigendomsoverdracht vaak in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> een activapassivatransactie<br />

(bedrijfsovername). De overdracht door Het Bontje BV aan <strong>de</strong> heer<br />

De Man in casus 1 is hier<strong>van</strong> een voorbeeld;<br />

2) huur- of pachtovereenkomst: Indien <strong>de</strong> inrichting wordt verhuurd of verpacht en <strong>de</strong><br />

huur<strong>de</strong>r/pachter gaat <strong>de</strong> inrichting exploiteren, dan heeft <strong>de</strong> huur<strong>de</strong>r/pachter<br />

zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting en wordt daarmee vergunninghou<strong>de</strong>r. De<br />

1 Zie voor <strong>de</strong> inhoud <strong>van</strong> het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’: C.L. Knijff, G.T.J.M.<br />

Jurgens, Ch.W. Backes, De normadressaat <strong>van</strong> milieuregels voor inrichtingen. On<strong>de</strong>rzoek<br />

uitgevoerd in opdracht <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong> VROM, Publikatiereeks milieubeheer 1998/8.<br />

1


huurovereenkomst tussen <strong>de</strong> heer De Man en De Wil<strong>de</strong> BV in casus 1 is een<br />

voorbeeld <strong>van</strong> zo’n transactie;<br />

3) exploitatieovereenkomst: In <strong>de</strong>ze overeenkomsten komen veelal bepalingen voor met<br />

betrekking tot <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting. Deze overeenkomsten komen<br />

vooral voor bij benzineverkooppunten;<br />

4) fusie: Een fusie kan in twee varianten voorkomen. In <strong>de</strong> eerste plaats kan, indien twee<br />

of meer rechtspersonen fuseren, één <strong>van</strong> hen het gehele vermogen (inclusief <strong>de</strong><br />

betrokken inrichting of inrichtingen met Wm-vergunning) <strong>van</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

rechtsperso(o)n(en) verkrijgen on<strong>de</strong>r algemene titel. Ook is het mogelijk dat een bij<br />

fusie op te richten nieuwe rechtspersoon het gehele vermogen <strong>van</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

rechtspersonen verkrijgt en <strong>de</strong>ze an<strong>de</strong>re rechtspersonen ophou<strong>de</strong>n te bestaan.<br />

Hierdoor treedt een wijziging op in <strong>de</strong> zeggenschapsverhoudingen. In casus 2 is <strong>de</strong><br />

twee<strong>de</strong> variant <strong>van</strong> fusie aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>;<br />

5) splitsing: Een splitsing kan een zuivere splitsing of een afsplitsing inhou<strong>de</strong>n. Bij<br />

zuivere splitsing gaan alle activa en passiva <strong>van</strong> een rechtspersoon (waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

inrichting met Wm-vergunning) over op meer<strong>de</strong>re an<strong>de</strong>re rechtspersonen, en houdt<br />

eerstgenoem<strong>de</strong> rechtspersoon op te bestaan. Bij een afsplitsing blijft <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke rechtspersoon bestaan, maar gaat een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> diens activa en passiva<br />

over op een of meer an<strong>de</strong>re rechtspersonen. Ook voor <strong>de</strong> splitsing geldt dat <strong>de</strong>ze leidt<br />

tot veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> zeggenschapsverhoudingen. Casus 3 is een voorbeeld <strong>van</strong><br />

zuivere splitsing;<br />

6) aan<strong>de</strong>lentransactie: Een aan<strong>de</strong>lentransactie kan mogelijk rele<strong>van</strong>t zijn, indien <strong>de</strong>ze<br />

gevolgen heeft voor <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting.<br />

Daarnaast kan nog wor<strong>de</strong>n gewezen op zelfstandige overdracht <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) <strong>de</strong><br />

vergunning (dat wil zeggen dat <strong>de</strong> vergunning los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting overgaat). Deze categorie<br />

is een bijzon<strong>de</strong>rheid ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong> categorieën 1 tot en met 6. Specifiek wordt hier<br />

gedoeld op <strong>de</strong> verhan<strong>de</strong>lbaarheid <strong>van</strong> in <strong>de</strong> vergunning opgenomen (emissie)rechten.<br />

Momenteel is een <strong>de</strong>rgelijke overdracht mogelijk <strong>van</strong> aan <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong> verbon<strong>de</strong>n<br />

ammoniakrechten.<br />

1.3 Centrale vraagstelling en doel <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek<br />

De hiervoor genoem<strong>de</strong> typen transacties hebben in sommige gevallen als doel om <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

te laten overgaan. Soms wordt <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning niet direct<br />

beoogd, maar treedt <strong>de</strong>ze op als neveneffect. Centrale vraag in dit on<strong>de</strong>rzoek is of en in<br />

hoeverre <strong>de</strong> wettelijke regeling in artikel 8.20 Wm geschikt is voor regulering <strong>van</strong> situaties<br />

waarin overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is. Doelstelling <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek is<br />

om te beoor<strong>de</strong>len of aanpassing <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm, of <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re bepalingen in <strong>de</strong> Wm<br />

wenselijk is.<br />

Artikel 8.20 Wm ziet op <strong>de</strong> situatie dat sprake is <strong>van</strong> een vergunningplichtige inrichting.<br />

Inmid<strong>de</strong>ls vallen <strong>de</strong> meeste inrichtingen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> artikel 8.40 Wm-amvb’s. Dit<br />

on<strong>de</strong>rzoek heeft geen betrekking op transacties met betrekking tot <strong>de</strong>ze inrichtingen. Op <strong>de</strong><br />

amvb’s op grond <strong>van</strong> artikel 8.40 Wm wordt uitsluitend ingegaan voor zover daaraan<br />

aanknopingspunten kunnen wor<strong>de</strong>n ontleend voor een beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> artikel<br />

8.20 Wm.<br />

2


1.4 On<strong>de</strong>rzoeksvragen en on<strong>de</strong>rzoeksmetho<strong>de</strong>n<br />

De centrale vraagstelling is in het on<strong>de</strong>rzoek in vijf <strong>de</strong>elvragen gesplitst:<br />

1) Welke problemen en vragen leven in <strong>de</strong> praktijk <strong>van</strong> <strong>de</strong> advocatuur, het<br />

bedrijfsleven en <strong>de</strong> overheid met betrekking tot <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> Wmvergunningen?<br />

2) Wat zijn <strong>de</strong> gevolgen <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze transacties voor <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong>, indien<br />

wijzigingen optre<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> inrichting en/of zeggenschapsverhoudingen?<br />

3) In hoeverre is <strong>de</strong> huidige wettelijke regeling toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> gevolgen <strong>van</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> privaatrechtelijke transacties voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> Wmvergunningen?<br />

4) Bie<strong>de</strong>n <strong>de</strong> conclusies en aanbevelingen inzake <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> overgang<br />

<strong>van</strong> Wm-vergunningen voor <strong>de</strong> praktijk <strong>van</strong> overheid en bedrijfsleven voldoen<strong>de</strong><br />

aanknopingspunten bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> positie <strong>van</strong> Wm-vergunningen in het<br />

ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> privaatrechtelijke transacties?<br />

5) Is verbetering <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling in <strong>de</strong> Wm nodig, en zo ja, op welke wijze zou dat<br />

kunnen plaatsvin<strong>de</strong>n?<br />

Als uitgangspunt voor het on<strong>de</strong>rzoek is geïnventariseerd welke privaatrechtelijke transacties<br />

rele<strong>van</strong>t zijn voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. Deze inventarisatie is getoetst in een<br />

workshop die plaatsvond op 9 maart 2001. Aan <strong>de</strong> workshop werd, naast het on<strong>de</strong>rzoeksteam,<br />

<strong>de</strong>elgenomen door personen die werkzaam zijn in <strong>de</strong> advocatuur, bij adviesbureaus, in het<br />

bedrijfsleven en bij bestuursorganen. De lijst <strong>van</strong> <strong>de</strong>elnemers aan <strong>de</strong>ze workshop is als bijlage<br />

1 bij dit rapport gevoegd. Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> workshop is tevens nagegaan of in <strong>de</strong> praktijk<br />

problemen wor<strong>de</strong>n ervaren met <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> Wm-vergunningen, en zo ja, welke die<br />

problemen zijn.<br />

Vervolgens is theoretisch on<strong>de</strong>rzoek uitgevoerd naar <strong>de</strong> wetsgeschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong><br />

overgang <strong>van</strong> Wm-vergunningen, naar <strong>de</strong> specifieke regeling voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

ammoniakrechten op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> Interimwet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij, naar het<br />

vermogensrechtelijk karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning en <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen in het<br />

algemeen, en <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> IPPC-richtlijn. Daarnaast is <strong>de</strong> literatuur en jurispru<strong>de</strong>ntie<br />

over <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rwerpen in kaart gebracht. Om een beeld te krijgen hoe vergunningverleners<br />

zich op <strong>de</strong> hoogte stellen (of op <strong>de</strong> hoogte wor<strong>de</strong>n gesteld) <strong>van</strong> wie <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting is, is een beperkte telefonische enquête uitgevoerd. In <strong>de</strong>ze enquête is nagegaan of<br />

vergunningverleners een registratiesysteem <strong>van</strong> vergunninghou<strong>de</strong>rs aanhou<strong>de</strong>n en wanneer,<br />

op wiens initiatief en op welke wijze registratie plaatsvindt. In <strong>de</strong> enquête is aan<br />

vergunningverleners ook gevraagd naar <strong>de</strong> han<strong>de</strong>lwijze bij overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong>len <strong>van</strong> een<br />

on<strong>de</strong>rneming waardoor twee of meer inrichtingen ontstaan. Aanleiding daarvoor vorm<strong>de</strong> het<br />

feit dat tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> eerste workshop met name over <strong>de</strong>ze kwestie vragen waren gerezen. Een<br />

lijst met <strong>de</strong> tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> telefonische enquête aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> vragen is opgenomen als<br />

bijlage 2 bij het rapport, een lijst <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten als bijlage 3. De bevindingen uit <strong>de</strong><br />

telefonische enquête en <strong>de</strong> informatie verkregen uit <strong>de</strong> workshop zijn verwerkt in dit rapport.<br />

De conclusies en aanbevelingen uit het concept-eindrapport zijn tij<strong>de</strong>ns een workshop op 11<br />

oktober 2001 besproken met <strong>de</strong> personen die ook <strong>de</strong>elnamen aan <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>re workshop.<br />

1.5 Opbouw <strong>van</strong> het rapport<br />

Voordat we ingaan op <strong>de</strong> regeling in artikel 8.20 Wm, komt in hoofdstuk 2 in zijn<br />

algemeenheid <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen en an<strong>de</strong>re publiekrechtelijke<br />

3


echten aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. In hoofdstuk 3 wordt <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> Wmvergunningen<br />

besproken. Daarbij wordt ingegaan op <strong>de</strong> hoofdregel <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

rechtswege, het begrip ‘drijver’, <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> IPPC-richtlijn, het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

melding <strong>van</strong> een overgang en <strong>de</strong> uitzon<strong>de</strong>ringen op <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> rechtswege. Ten slotte<br />

wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het systeem <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare ammoniakrechten<br />

en <strong>de</strong> relatie <strong>van</strong> dit systeem tot <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. In hoofdstuk 4 wordt<br />

ingegaan op persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen in <strong>de</strong> vergunningverlening, die zich binnen het<br />

ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het wettelijk systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm hebben ontwikkeld. Daarnaast wordt in dit<br />

hoofdstuk stilgestaan bij het wetsvoorstel voor <strong>de</strong> Wet bevor<strong>de</strong>ring integriteitsbeoor<strong>de</strong>lingen<br />

door het openbaar bestuur (Bibob). In hoofdstuk 5 komen vervolgens <strong>de</strong> instrumenten aan <strong>de</strong><br />

or<strong>de</strong> die door het bestuur kunnen wor<strong>de</strong>n gehanteerd om <strong>de</strong> vergunning aan te passen indien<br />

<strong>de</strong> inrichting overgaat naar een nieuwe exploitant. Hoofdstuk 6 gaat over <strong>de</strong> gevolgen die<br />

privaatrechtelijke transacties kunnen hebben voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> inrichtingen en<br />

dientengevolge voor <strong>de</strong> (overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong>) Wm-vergunning. In hoofdstuk 7 is een<br />

samenvatting opgenomen <strong>van</strong> <strong>de</strong> belangrijkste bevindingen en zijn conclusies en<br />

aanbevelingen geformuleerd. In dat hoofdstuk wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksvragen 2 tot en met 5<br />

beantwoord. De inventarisatie <strong>van</strong> praktijkervaringen waar on<strong>de</strong>rzoeksvraag 1 op ziet, komt<br />

op diverse plaatsen in het rapport aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>.<br />

4


2 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> vergunningen in het algemeen<br />

2.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen. Het<br />

systeem <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning komt aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> in hoofdstuk 3. Daar zal<br />

tevens wor<strong>de</strong>n toegelicht hoe dit systeem zich verhoudt tot <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen in<br />

het algemeen.<br />

In het bestuursrecht werd, in <strong>de</strong> eerste plaats door <strong>de</strong> wetgever, maar ook in <strong>de</strong><br />

literatuur, tot voor kort weinig aandacht besteed aan <strong>de</strong> vraag of een vergunning kan wor<strong>de</strong>n<br />

overgedragen of op een an<strong>de</strong>re manier kan overgaan, zoals bijvoorbeeld in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong><br />

erfopvolging. Pas sinds een aantal jaren is sprake <strong>van</strong> een steeds dui<strong>de</strong>lijker wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

belangstelling voor het on<strong>de</strong>rwerp. Dit wordt vooral veroorzaakt door het feit dat <strong>de</strong> overheid<br />

aan het instrument verhan<strong>de</strong>lbare rechten een meer prominente plaats is gaan toekennen in<br />

het (milieu)beleid. In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> operatie Marktwerking, <strong>de</strong>regulering en<br />

wetgevingskwaliteit (hierna ver<strong>de</strong>r: MDW) is een project gewijd aan het on<strong>de</strong>rwerp<br />

verhan<strong>de</strong>lbare rechten en zijn twee rapporten verschenen. 2 Voor <strong>de</strong> juridische aspecten <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

overdraagbaarheid <strong>van</strong> publiekrechtelijke vergunningen en an<strong>de</strong>re rechten is het eerste<br />

rapport <strong>van</strong> belang. De MDW-werkgroep zoekt het antwoord op <strong>de</strong> vraag of het mogelijk is<br />

een bepaal<strong>de</strong> vergunning over te dragen primair in het privaatrecht. De kernvraag is dan wat<br />

<strong>de</strong> positie is <strong>van</strong> een vergunning binnen het privaatrecht. Hieraan beste<strong>de</strong>n we aandacht in<br />

paragraaf 2.2 en 2.3. An<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> MDW-werkgroep betogen Van Buuren en Knijff dat <strong>de</strong><br />

vraag of een vergunning voor een an<strong>de</strong>r kan gaan gel<strong>de</strong>n niet noodzakelijkerwijs <strong>van</strong>uit het<br />

privaatrecht dient te wor<strong>de</strong>n beantwoord, maar dat het bestuursrecht voldoen<strong>de</strong><br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n biedt om een vergunning te laten overgaan. 3 We gaan hier in paragraaf 2.4<br />

na<strong>de</strong>r op in.<br />

2.2 De vergunning als vermogensrecht<br />

In <strong>de</strong> eerste plaats moet wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld of een vergunning een vermogensrecht is. In<br />

artikel 3:6 BW is het begrip vermogensrecht als volgt omschreven:<br />

Rechten die, hetzij afzon<strong>de</strong>rlijk hetzij tezamen met een an<strong>de</strong>r recht, overdraagbaar zijn,<br />

of ertoe strekken <strong>de</strong> rechthebben<strong>de</strong> stoffelijk voor<strong>de</strong>el te verschaffen, ofwel verkregen<br />

zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voor<strong>de</strong>el, zijn<br />

vermogensrechten.<br />

Dit artikel stelt dus twee alternatieve vereisten om <strong>van</strong> een vermogensrecht te kunnen<br />

spreken. Ofwel het recht is overdraagbaar, ofwel het recht strekt tot stoffelijk voor<strong>de</strong>el of stelt<br />

dit voor<strong>de</strong>el in het vooruitzicht. In <strong>de</strong> literatuur wordt in het algemeen aangenomen dat<br />

publiekrechtelijke vergunningen veelal als vermogensrechten in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel 3:6 BW<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd. 4 Dit is naar onze mening juist, omdat reeds <strong>van</strong> een<br />

2 Verhan<strong>de</strong>lbare rechten. Rapport <strong>van</strong> <strong>de</strong> MDW werkgroep verhan<strong>de</strong>lbare rechten, Den Haag 1999, en<br />

Verhan<strong>de</strong>lbare rechten. Fase II. Ingrijpen of compenseren?, Rapport <strong>van</strong> <strong>de</strong> MDW werkgroep<br />

verhan<strong>de</strong>lbare rechten, Den Haag 2000.<br />

3 P.J.J. <strong>van</strong> Buuren en C.L. Knijff, ‘<strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> vergunningen’, in: De notaris en/in het bestuursrecht,<br />

preadviezen voor <strong>de</strong> Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, Lelystad/Den Haag 2001.<br />

4 Zie hiervoor o.a. H.J. Snij<strong>de</strong>rs/E.B. Rank – Berenschot, Goe<strong>de</strong>renrecht, twee<strong>de</strong> druk, 1996, p. 23, C.<br />

Asser, F.H.J. Mijnssen en P. <strong>de</strong> Haan, Mr. C. Asser’s Handleiding tot beoefening <strong>van</strong> het Ne<strong>de</strong>rlands<br />

burgerlijk recht. Zakenrecht. Deel I, Algemeen goe<strong>de</strong>renrecht, Asser serie 3, Zwolle 1992, p. 5, T.A.<br />

5


vermogensrecht kan wor<strong>de</strong>n gesproken als een recht een bepaal<strong>de</strong> vermogenswaar<strong>de</strong> (veelal<br />

een geldwaar<strong>de</strong>) vertegenwoordigt. In het algemeen kan wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat<br />

vergunningen een zekere vermogenswaar<strong>de</strong> vertegenwoordigen, aangezien het alleen met<br />

<strong>de</strong>ze vergunningen toegestaan is bepaal<strong>de</strong> activiteiten uit te oefenen. De kwalificatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning als vermogensrecht staat los <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag naar <strong>de</strong> overdraagbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning. Op dit laatste punt wordt hierna ingegaan.<br />

2.3 Overdracht <strong>van</strong> een vergunning volgens artikel 3:83 BW<br />

De volgen<strong>de</strong> vraag die rijst is of een vergunning volgens het privaatrecht kan wor<strong>de</strong>n<br />

overgedragen. De vereisten voor overdracht staan in artikel 3:84 BW. Logischerwijs moet<br />

hieraan voorafgaand <strong>de</strong> vraag wor<strong>de</strong>n beantwoord of goe<strong>de</strong>ren, en meer in het bijzon<strong>de</strong>r<br />

vermogensrechten, overdraagbaar zijn. Dit is geregeld in artikel 3:83 BW.<br />

6<br />

Art. 3:83 BW luidt:<br />

1. Eigendom, beperkte rechten en vor<strong>de</strong>ringsrechten zijn overdraagbaar, tenzij <strong>de</strong> wet<br />

of <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> het recht zich tegen een overdracht verzet.<br />

2. De overdraagbaarheid <strong>van</strong> vor<strong>de</strong>ringsrechten kan ook door een beding tussen<br />

schul<strong>de</strong>iser en schul<strong>de</strong>naar wor<strong>de</strong>n uitgesloten.<br />

3. Alle an<strong>de</strong>re rechten zijn slechts overdraagbaar, wanneer <strong>de</strong> wet dit bepaalt.<br />

Overdracht is één <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijzen <strong>van</strong> verkrijging on<strong>de</strong>r bijzon<strong>de</strong>re titel. Dit blijkt uit artikel<br />

3:80 BW waarin <strong>de</strong> verkrijging on<strong>de</strong>r algemene of bijzon<strong>de</strong>re titel wordt geregeld. Bij <strong>de</strong><br />

verkrijging on<strong>de</strong>r algemene titel zet <strong>de</strong> verkrijger <strong>de</strong> rechtspositie <strong>van</strong> zijn voorganger voort.<br />

De opvolging in diens gehele vermogen of een evenredig <strong>de</strong>el daar<strong>van</strong> voltrekt zich op grond<br />

<strong>van</strong> een wettelijk voorschrift zon<strong>de</strong>r dat daartoe een bijzon<strong>de</strong>re rechtshan<strong>de</strong>ling nodig is. De<br />

wet noemt limitatief drie gevallen <strong>van</strong> rechtsopvolging on<strong>de</strong>r algemene titel: a) erfopvolging,<br />

b) boe<strong>de</strong>lmenging, en c) fusie als bedoeld in artikel 2:308 BW en splitsing als bedoeld in<br />

2:344a BW. Elke verkrijging die niet on<strong>de</strong>r algemene titel plaats vindt, is er een on<strong>de</strong>r<br />

bijzon<strong>de</strong>re titel. De verkrijger treedt in een nieuwe, eigen rechtspositie ten aanzien <strong>van</strong> één of<br />

meer verkregen goe<strong>de</strong>ren. Men verkrijgt goe<strong>de</strong>ren on<strong>de</strong>r bijzon<strong>de</strong>re titel door overdracht,<br />

verjaring en door onteigening en bijvoorbeeld natrekking, vermenging, zaaksvorming<br />

etcetera.<br />

Voor <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> een vergunning is het rele<strong>van</strong>t te on<strong>de</strong>rzoeken op welke wijze dit<br />

publiekrechtelijk vermogensrecht on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> artikel 3:83 BW valt. Indien een<br />

vergunning on<strong>de</strong>r het begrip eigendom, beperkt recht of vor<strong>de</strong>ringsrecht valt, dan is een<br />

vergunning in beginsel overdraagbaar, tenzij <strong>de</strong> wet of <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> het recht zich tegen een<br />

overdracht zou verzetten (lid 1). Een vergunning kan niet als een eigendomsrecht wor<strong>de</strong>n<br />

aangemerkt. Op grond <strong>van</strong> artikel 5:1 BW is eigendom alleen op zaken mogelijk. Zaken zijn,<br />

aldus artikel 3:2 BW, voor menselijk beheersing vatbare stoffelijke objecten. Een vergunning<br />

kan evenmin als een beperkt recht wor<strong>de</strong>n aangemerkt. Een beperkt recht is volgens <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>finitie <strong>van</strong> artikel 3:8 BW een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk<br />

met het beperkte recht is bezwaard. Beperkte rechten zijn dus <strong>van</strong> het moe<strong>de</strong>rrecht<br />

afgesplitste rechten die hetzij bij ie<strong>de</strong>r overdraagbaar vermogensrecht kunnen voorkomen,<br />

bijvoorbeeld vruchtgebruik en pandrecht, hetzij alleen bij rechten op bijzon<strong>de</strong>re voorwerpen,<br />

bijvoorbeeld erfdienstbaarheid en erfpacht bij het eigendomsrecht op onroerend goed of een<br />

<strong>van</strong> Kampen, ‘De han<strong>de</strong>l en wan<strong>de</strong>l binnen het publiekrecht. Verhan<strong>de</strong>lbaarheid <strong>van</strong> publiekrechtelijke<br />

rechten’, NJB 2001, p. 342-343.


licentie bij het octrooirecht. De beperkte rechten zijn limitatief in <strong>de</strong> wet geregeld; voor zover<br />

zij op alle goe<strong>de</strong>ren kunnen rusten in Boek 3 en voor zover zij slechts op <strong>de</strong> eigendom <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

zaak betrekking hebben in Boek 5. Ten slotte kan een vergunning evenmin als een<br />

vor<strong>de</strong>ringsrecht wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd. Met het begrip vor<strong>de</strong>ringsrecht duidt men aan het<br />

materiële recht <strong>van</strong> <strong>de</strong> schul<strong>de</strong>iser, te weten zijn aanspraak op een door een bepaal<strong>de</strong><br />

schul<strong>de</strong>naar te verrichten prestatie. 5 Uit het bovenstaan<strong>de</strong> volgt dat een Wm-vergunning niet<br />

valt on<strong>de</strong>r lid 1 <strong>van</strong> artikel 3:83 BW.<br />

Dit betekent dat <strong>de</strong> Wm-vergunning valt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ‘an<strong>de</strong>re rechten’ als bedoeld in lid 3<br />

<strong>van</strong> artikel 3:83 BW. Op grond <strong>van</strong> dit artikellid zijn alle an<strong>de</strong>re rechten dan <strong>de</strong> in het eerste<br />

lid genoem<strong>de</strong> slechts overdraagbaar indien <strong>de</strong> wet dit bepaalt. Met ‘wet’ in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel<br />

3:83 lid 3 wordt evenals in lid 1 <strong>de</strong> formele wet bedoeld. De vraag rijst of op grond <strong>van</strong> dit<br />

artikellid kan wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat <strong>de</strong> Wm-vergunning overdraagbaar is. Opgemerkt<br />

wordt dat <strong>de</strong> meningen verschillen over <strong>de</strong> vraag hoe lid 3 moet wor<strong>de</strong>n uitgelegd. De Hoge<br />

Raad heeft in het arrest Dircks/Dircks 6 overwogen dat in dat geval “<strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning meebrengt dat <strong>de</strong> privaatrechtelijke verhoudingen aan <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> <strong>van</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r beslissend zijn voor <strong>de</strong> vraag aan wie <strong>de</strong> vergunning toekomt. Immers in<br />

een <strong>de</strong>rgelijk geval past het in het stelsel <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet om aan te nemen dat het recht tot<br />

gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning als gevolg <strong>van</strong> inbreng in een vennootschap (…) op een an<strong>de</strong>r kan<br />

overgaan”. Uit <strong>de</strong>ze uitspraak is door <strong>de</strong> MDW-werkgroep afgeleid dat artikel 3:83 lid 3 BW<br />

zo moet wor<strong>de</strong>n uitgelegd dat wanneer een wet niet expliciet in <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong><br />

overdracht heeft voorzien, het voldoen<strong>de</strong> is dat <strong>de</strong> overdraagbaarheid past in het stelsel <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> wet. 7 Om te kunnen bepalen of het stelsel <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet overdracht mogelijk maakt, moet met<br />

name naar <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning wor<strong>de</strong>n gekeken. 8<br />

Het hanteren <strong>van</strong> het criterium <strong>van</strong> <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> een vergunning om te beoor<strong>de</strong>len of<br />

een vergunning ook kan gel<strong>de</strong>n voor een an<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> oorspronkelijke vergunninghou<strong>de</strong>r, is<br />

afkomstig uit <strong>de</strong> bestuursrechtelijke literatuur. Daar wordt on<strong>de</strong>rscheid gemaakt tussen<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n en zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen. 9 Zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen zijn<br />

vergunningen waarin een bepaal<strong>de</strong> zaak centraal staat en voor <strong>de</strong> verlening waar<strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager niet rele<strong>van</strong>t is. Bij verlening <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen<br />

speelt <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager wel een rol. In het algemeen wordt aangenomen dat<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen wel kunnen overgaan en persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen niet.<br />

Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: met een op grond <strong>van</strong> zijn aard overdraagbare vergunning bedoelt <strong>de</strong><br />

5 Zie Asser-Hartkamp, Verbintenissenrecht, De verbintenis in het algemeen, elf<strong>de</strong> druk, Deventer 2000,<br />

p. 24.<br />

6 HR 16 mei 1997, NJ 1998, 238<br />

7 Wij zijn overigens <strong>van</strong> oor<strong>de</strong>el dat aan <strong>de</strong> uitspraak <strong>van</strong> <strong>de</strong> Hoge Raad niet meer waar<strong>de</strong> moet wor<strong>de</strong>n<br />

gehecht, dan dat <strong>de</strong> Hoge Raad voor <strong>de</strong>ze casus een oplossing heeft willen geven. Opvallend is dat <strong>de</strong><br />

Hoge Raad in rechtsoverweging 3.4.1 spreekt over een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze aard (en dus niet spreekt <strong>van</strong><br />

een overdracht), waarna <strong>de</strong> Hoge Raad vervolgt met <strong>de</strong> opmerking dat <strong>de</strong> regel die thans in artikel 3:83<br />

lid 3 BW staat aan <strong>de</strong>ze overgang niet in <strong>de</strong> weg staat. Of <strong>de</strong> Hoge Raad hiermee in zijn algemeenheid<br />

doelt op overdracht in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel 3:83 lid 3 BW is naar onze mening minst genomen onzeker.<br />

8 Overigens gaan <strong>de</strong> opstellers <strong>van</strong> het MDW-rapport nog ver<strong>de</strong>r. Volgens <strong>de</strong> MDW-werkgroep zou het<br />

uitgangspunt moeten zijn dat vergunningen in beginsel overdraagbaar zijn, tenzij <strong>de</strong> wet zich daartegen<br />

verzet. Of an<strong>de</strong>rs gezegd, voor alle vermogensrechten zou <strong>de</strong> regel <strong>van</strong> artikel 3:83 lid 1 BW moeten<br />

gel<strong>de</strong>n. De aanbeveling <strong>van</strong> <strong>de</strong> werkgroep om <strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een wijziging <strong>van</strong> artikel 3:83 BW<br />

in die zin te on<strong>de</strong>rzoeken is door het kabinet overgenomen.<br />

9 Er wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> literatuur verschillen<strong>de</strong> termen gehanteerd. Zo wordt ook gesproken <strong>van</strong> persoonlijke<br />

versus zakelijke vergunningen en <strong>van</strong> persoonsgerichte versus zaaksgerichte vergunningen, waarbij <strong>de</strong><br />

persoonsgerichte vergunningen wel of geen zakelijke werking kunnen hebben. Ook wordt wel alleen<br />

<strong>van</strong> een vergunning met zakelijke werking gesproken. Met een zaaksgebon<strong>de</strong>n of zakelijke vergunning<br />

wordt hetzelf<strong>de</strong> bedoeld als met een (persoonsgerichte) vergunning met zakelijke werking. Wij zullen<br />

spreken <strong>van</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n en persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen.<br />

7


MDW-werkgroep een zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning. Met <strong>de</strong> door <strong>de</strong> werkgroep voorgestane<br />

ruime uitleg <strong>van</strong> artikel 3:83 lid 3 BW zou het dus in beginsel mogelijk zijn om een<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning, ten aanzien waar<strong>van</strong> in <strong>de</strong> wet op grond waar<strong>van</strong> die vergunning<br />

is verleend niets is bepaald omtrent <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht, over te dragen. Behalve<br />

<strong>de</strong> opstellers <strong>van</strong> het MDW-rapport, kiezen ook <strong>de</strong> auteurs Van Engelen en Van Kampen<br />

voor een primair privaatrechtelijke bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> problematiek <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

publiekrechtelijke rechten. 10<br />

2.4 Bestuursrechtelijke overgang: <strong>de</strong> wijziging tenaamstelling<br />

Een an<strong>de</strong>re bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> problematiek is te vin<strong>de</strong>n bij Van Buuren en Knijff. 11 Naar hun<br />

mening is een ruime uitleg <strong>van</strong> artikel 3:83 lid 3 BW op grond <strong>van</strong> het gel<strong>de</strong>nd recht niet<br />

ver<strong>de</strong>digbaar. Artikel 3:83 lid 3 dient volgens hen naar <strong>de</strong> letter te wor<strong>de</strong>n uitgelegd: een<br />

vergunning is alleen dan overdraagbaar indien <strong>de</strong> wet op grond waar<strong>van</strong> die vergunning<br />

wordt verleend overdracht uitdrukkelijk mogelijk maakt. 12 Er zijn wetten waarin dat is<br />

bepaald, 13 maar in het overgrote <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> bestuursrechtelijke wetten is niets geregeld<br />

omtrent <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht. In al <strong>de</strong>ze gevallen zijn <strong>de</strong> vergunningen naar<br />

privaatrecht niet overdraagbaar. Dit levert evenwel geen probleem op, zo betogen Van<br />

Buuren en Knijff, gelet op het feit dat het bestuursrecht een eigen mogelijkheid voor <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> vergunningen kent in <strong>de</strong> figuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling. Dit<br />

houdt in dat het bestuursorgaan dat bevoegd is tot verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning, op verzoek<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r, diens rechtsopvolger of bei<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> tenaamstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning wijzigt, of korter gezegd, <strong>de</strong> vergunning overschrijft op naam <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

rechtsopvolger. De wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling moet niet wor<strong>de</strong>n gezien als verlening<br />

<strong>van</strong> een nieuwe vergunning. Een algemene regeling <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze figuur ontbreekt; soms bevat<br />

een wet regels die <strong>de</strong> wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling uitdrukkelijk mogelijk maken. 14 Maar<br />

ook wanneer een <strong>de</strong>rgelijke regeling ontbreekt is een overgang <strong>van</strong> een vergunning mid<strong>de</strong>ls<br />

wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling in beginsel mogelijk. Ook in dit verband is het on<strong>de</strong>rscheid<br />

tussen persoonsgebon<strong>de</strong>n en zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen <strong>van</strong> belang. Het zal dui<strong>de</strong>lijk zijn<br />

dat persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen niet vatbaar zijn voor een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

tenaamstelling en zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen in beginsel wel. In beginsel, omdat, zo geven<br />

Van Buuren en Knijff aan, in een aantal gevallen een naar haar aard zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning door <strong>de</strong> wetgever uitdrukkelijk persoonlijk is gemaakt en daardoor niet (meer)<br />

voor overgang vatbaar. Op het aspect <strong>van</strong> het persoonlijk maken <strong>van</strong> een zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning komen we nog terug.<br />

Tot slot zij er op gewezen dat volgens Van Buuren en Knijff het verschil tussen<br />

overdracht naar privaatrecht en overgang volgens <strong>de</strong> bestuursrechtelijke wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

10 D.C.J.A. <strong>van</strong> Engelen, ‘Overdraagbaarheid <strong>van</strong> ‘alle rechten’. Wetswijziging mogelijk in aantocht?!’,<br />

NJB 2001, p. 333-338, en T.A. <strong>van</strong> Kampen, ‘De han<strong>de</strong>l en wan<strong>de</strong>l binnen het publiekrecht.<br />

Verhan<strong>de</strong>lbaarheid <strong>van</strong> publiekrechtelijke rechten.’, NJB 2001, p. 339-345.<br />

11 Zie noot 3.<br />

12 Dit is overigens ook <strong>de</strong> mening <strong>van</strong> Van Engelen. In tegenstelling tot Van Buuren en Knijff meent hij<br />

dat artikel 3:83 lid 3 BW in <strong>de</strong>ze betekenis <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen ten<br />

aanzien waar<strong>van</strong> <strong>de</strong> wetgever niets heeft geregeld, belemmert. Daarom pleit hij, evenals <strong>de</strong> MDWwerkgroep,<br />

voor een verruiming <strong>van</strong> artikel 3:83 BW.<br />

13 Zie bijvoorbeeld artikel 17 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet herstructurering veehou<strong>de</strong>rij voor <strong>de</strong> overdraagbaarheid <strong>van</strong><br />

varkensrechten en artikel 3.8 lid 1 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Telecommunicatiewet voor <strong>de</strong> telecommunicatievergunning.<br />

14 Bijvoorbeeld artikel 8 lid 2, on<strong>de</strong>r g, <strong>van</strong> <strong>de</strong> Woningwet, waarin <strong>de</strong> gemeentelijke wetgever is<br />

opgedragen regels vast te stellen omtrent <strong>de</strong> overdraagbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bouwvergunning. In <strong>de</strong> Mo<strong>de</strong>lbouwveror<strong>de</strong>ning<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> VNG is in artikel 10.3 een wijziging tenaamstelling geregeld.<br />

8


tenaamstelling betrekkelijk is. Voor een rechtsgeldige overdracht zijn weliswaar <strong>de</strong><br />

rechtshan<strong>de</strong>lingen <strong>van</strong> partijen bepalend, maar we zien dat in <strong>de</strong> bestuursrechtelijke wetten<br />

die <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht uitdrukkelijk hebben geregeld toch steeds een beslissen<strong>de</strong><br />

rol, in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> toestemming of registratie, voor het bestuursorgaan is weggelegd. Zo<br />

volgt uit <strong>de</strong> Wet verplaatsing mestproductie dat pas aanspraak op het reeds overgedragen<br />

mestproductierecht ontstaat, nadat <strong>de</strong> verplichte melding <strong>van</strong> <strong>de</strong> overdracht door <strong>de</strong> overheid<br />

is geregistreerd. In het geval <strong>van</strong> een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling kunnen <strong>de</strong> partijen niet<br />

zelf <strong>de</strong> overgang bewerkstelligen, maar kunnen zij wel zelf afspraken maken over het doen<br />

<strong>van</strong> een aanvraag daartoe. 15<br />

2.5 Bevindingen<br />

De mogelijkheid <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen wordt in <strong>de</strong> literatuur op twee manieren<br />

bena<strong>de</strong>rd. De ene bena<strong>de</strong>ring stelt het privaatrecht, met name <strong>de</strong> privaatrechtelijke<br />

overdracht, voorop. Bepalend voor <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht is dan hoe – ruim of eng<br />

– men artikel 3:83 lid 3 BW meent te kunnen uitleggen. De an<strong>de</strong>re bena<strong>de</strong>ring ziet een<br />

grotere rol voor het bestuursrecht, door er<strong>van</strong> uit te gaan dat <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> niet<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen altijd kan wor<strong>de</strong>n bewerkstelligd door een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

tenaamstelling, ook wanneer wettelijke bepalingen zwijgen omtrent <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong><br />

overdracht of overgang. Een enge uitleg <strong>van</strong> artikel 3:83 lid 3 BW staat volgens <strong>de</strong>ze<br />

bena<strong>de</strong>ring dus niet in <strong>de</strong> weg aan <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een vergunning. We hebben aangegeven<br />

dat voor sommige vergunningen <strong>de</strong> overdracht naar privaatrecht uitdrukkelijk mogelijk is<br />

gemaakt en dat in een aantal wetten <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> wijziging tenaamstelling is<br />

geregeld. Dan zijn er nog wetten waarin <strong>de</strong> overdraagbaarheid is uitgesloten. 16 In verreweg <strong>de</strong><br />

meeste wetten is echter niets geregeld omtrent <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang. In het volgen<strong>de</strong><br />

hoofdstuk zal blijken dat <strong>de</strong> regeling voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning een aparte<br />

plaats inneemt binnen hetgeen hierboven is uiteengezet. In paragraaf 3.2.2 wordt hieraan<br />

bijzon<strong>de</strong>re aandacht besteed.<br />

15 Uit het BW vloeien nog wel een paar rele<strong>van</strong>te verschillen voort. Zo kunnen zekerheidsrechten als<br />

pand en genotsrechten als vruchtgebruik alleen wor<strong>de</strong>n gevestigd op vergunningen die overdraagbaar<br />

zijn (gemaakt), en gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze vergunningen <strong>de</strong> vereisten <strong>van</strong> artikel 3:84 BW.<br />

16 Zie bijvoorbeeld artikel 7 lid 1 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet personenvervoer 2000.<br />

9


3 De Wm-regeling voor overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning<br />

3.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk komt in <strong>de</strong> eerste plaats <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Daarbij wordt allereerst ingegaan op <strong>de</strong> hoofdregel: <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

rechtswege. In dat ka<strong>de</strong>r bespreken we achtereenvolgens artikel 8.20 lid 1 Wm, het begrip<br />

‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’, en <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> IPPC-richtlijn. Daarna gaan we in op<br />

<strong>de</strong> vraag of uit <strong>de</strong> Wm een plicht tot melding of kennisgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang aan het<br />

bevoegd gezag volgt. Vervolgens gaan we kort in op artikel 8.20 lid 2 Wm, dat voorziet in <strong>de</strong><br />

mogelijkheid tot het maken <strong>van</strong> een uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> rechtswege. Van <strong>de</strong>ze<br />

mogelijkheid is tot op he<strong>de</strong>n geen gebruik gemaakt. Na bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong><br />

artikel 8.20 Wm, zal wor<strong>de</strong>n ingegaan op het sal<strong>de</strong>ringssysteem <strong>van</strong> artikel 8 lid 4 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav<br />

en <strong>de</strong> verhan<strong>de</strong>lbaarheid <strong>van</strong> ammoniakrechten die daaruit voortvloeit. Daarbij komt aan <strong>de</strong><br />

or<strong>de</strong> hoe dit systeem <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> aan <strong>de</strong> Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n ammoniakrechten<br />

zich verhoudt tot artikel 8.20 Wm.<br />

3.2 De hoofdregel: overgang <strong>van</strong> rechtswege<br />

3.2.1 Inhoud en betekenis <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm<br />

Artikel 8.20 lid 1 Wm bepaalt:<br />

Een voor een inrichting verleen<strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting<br />

drijft. Deze draagt ervoor zorg dat <strong>de</strong> aan <strong>de</strong> vergunning verbon<strong>de</strong>n voorschriften<br />

wor<strong>de</strong>n nageleefd.<br />

Uit het feit dat in het eerste lid <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm is bepaald dat <strong>de</strong> Wm-vergunning wordt<br />

verleend voor een inrichting en dat <strong>de</strong>ze geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft, volgt dat<br />

<strong>de</strong> vergunning zaaksgebon<strong>de</strong>n is. De vergunning is <strong>de</strong>rhalve gebon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> inrichting; <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager speelt in beginsel geen rol bij <strong>de</strong> beslissing op <strong>de</strong><br />

vergunningaanvraag. Uit met name <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> gecursiveer<strong>de</strong> zinsne<strong>de</strong> volgt dat <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

niet met <strong>de</strong> eigendom, maar met het gebruik (het ‘drijven’) <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting is<br />

verbon<strong>de</strong>n. De inhoud <strong>van</strong> het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’ en <strong>de</strong> betekenis daar<strong>van</strong><br />

voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning komt hierna (paragraaf 3.3) aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Tot slot is <strong>van</strong><br />

belang – dit volgt evenwel niet uit artikel 8.20 lid 1 Wm, maar uit <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> het begrip<br />

inrichting – dat <strong>de</strong> vergunning gebon<strong>de</strong>n is aan een bepaal<strong>de</strong> locatie, namelijk die waar <strong>de</strong><br />

inrichting zich bevindt. Als <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft zijn activiteiten el<strong>de</strong>rs gaat<br />

uitoefenen, kan <strong>de</strong> vergunning niet wor<strong>de</strong>n meegenomen naar <strong>de</strong> nieuwe locatie, ook niet als<br />

partijen dat zijn overeengekomen. 17 Aan het bij overeenkomst afwijken <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1<br />

Wm beste<strong>de</strong>n we in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf aandacht. De locatiegebon<strong>de</strong>nheid houdt tevens in<br />

dat <strong>de</strong> vergunning (in beginsel) niet los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kan wor<strong>de</strong>n verhan<strong>de</strong>ld. We zeggen<br />

‘in beginsel’, omdat uit het in <strong>de</strong> Interimwet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij neergeleg<strong>de</strong><br />

sal<strong>de</strong>ringssysteem voortvloeit dat ammoniakrechten, die <strong>de</strong>el uitmaken <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wmvergunning,<br />

wel apart kunnen wor<strong>de</strong>n verhan<strong>de</strong>ld. Op <strong>de</strong> vraag hoe dit zich verhoudt tot het<br />

inrichtingsgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning wordt in paragraaf 3.7 ingegaan.<br />

Zoals gezegd, wordt in <strong>de</strong> bestuursrechtelijke literatuur aangenomen dat zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunningen (in beginsel) kunnen overgaan op een rechtsopvolger. Uit <strong>de</strong> parlementaire<br />

17 Vz ABRvS 13 april 2000, AB 2000, 241 m.nt. C.L. Knijff; JM 2000, 80 m.nt. Zigenhorn.<br />

11


geschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm blijkt dat <strong>de</strong> wetgever voor <strong>de</strong> Wm-vergunning ook in die<br />

mogelijkheid heeft willen voorzien.<br />

12<br />

Zo staat in <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> toelichting:<br />

“In het voorgestel<strong>de</strong> eerste lid <strong>van</strong> artikel 25 is verwoord dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor<br />

een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft is<br />

hou<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Dit kunnen <strong>de</strong> rechtsopvolgers zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong><br />

vergunning is verleend, maar on<strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n ook personen die met diegene een<br />

privaatrechtelijke relatie hebben. Dit impliceert niet alleen een recht om <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning gebruik te maken, maar ook een plicht ervoor zorg te dragen dat <strong>de</strong> aan <strong>de</strong><br />

vergunning verbon<strong>de</strong>n voorschriften wor<strong>de</strong>n nageleefd.” 18<br />

En in <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> antwoord:<br />

“Het automatisch overgaan <strong>van</strong> vergunningen met <strong>de</strong> inrichting waarvoor zij zijn<br />

verleend, is uitgangspunt <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige vergunningstelsels. Er is geen re<strong>de</strong>n op dat punt<br />

nu een an<strong>de</strong>re koers te gaan varen (…).” 19<br />

Bevindingen<br />

De hoofdregel is dus dat <strong>de</strong> Wm-vergunning <strong>van</strong> rechtswege overgaat op een rechtsopvolger<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r. Dit is door <strong>de</strong> wetgever geregeld door in artikel 8.20 lid 1 Wm te<br />

bepalen dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Daarmee is <strong>de</strong><br />

vergunning verbon<strong>de</strong>n aan het recht tot gebruik of exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting, dat berust bij<br />

<strong>de</strong> persoon of personen die <strong>de</strong> hoedanigheid <strong>van</strong> ‘drijver’ heeft of hebben. De uitleg <strong>van</strong> dit<br />

begrip is dus <strong>van</strong> belang om te bepalen in welke gevallen een vergunning overgaat. Hierop<br />

gaan we in paragraaf 3.3 in.<br />

3.2.2 Verhouding tot <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen in het algemeen<br />

De hoofdregel voor <strong>de</strong> mogelijkheid en wijze <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning is<br />

neergelegd in artikel 8.20 lid 1 Wm en houdt in dat <strong>de</strong> Wm-vergunning <strong>van</strong> rechtswege<br />

overgaat op een rechtsopvolger die <strong>de</strong> inrichting exploiteert (drijft). Voor <strong>de</strong>ze overgang is<br />

geen han<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r en/of diens rechtsopvolger nodig, noch een<br />

(rechts)han<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het bevoegd gezag. Daarmee neemt <strong>de</strong> regeling voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> Wm-vergunning een aparte plaats in binnen <strong>de</strong> in hoofdstuk 2 uiteengezette beschouwing<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> vergunningen in het algemeen. In artikel 8.20 lid 1 Wm is niet<br />

uitdrukkelijk bepaald dat <strong>de</strong> vergunning overdraagbaar is. Volgens <strong>de</strong> enge uitleg <strong>van</strong> artikel<br />

3:83 lid 3 BW (een vergunning is alleen overdraagbaar als <strong>de</strong> wet dat uitdrukkelijk bepaalt)<br />

kan <strong>de</strong> Wm-vergunning dan ook niet privaatrechtelijk wor<strong>de</strong>n overgedragen. Dit levert<br />

evenwel geen probleem op in <strong>de</strong> praktijk, omdat <strong>de</strong> Wm-vergunning volgens artikel 8.20 lid 1<br />

Wm geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling is<br />

daardoor voor het bewerkstelligen <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang niet nodig. Volgens <strong>de</strong> ruime uitleg <strong>van</strong><br />

artikel 3:83 lid 3 BW (een vergunning is ook overdraagbaar wanneer dat uit het stelsel <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

wet volgt) zou <strong>de</strong> Wm-vergunning wel privaatrechtelijk overdraagbaar zijn (tezamen met <strong>de</strong><br />

inrichting). De regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm maakt echter <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong><br />

privaatrechtelijke overdracht overbodig.<br />

18 TK 1988-1989, 21 087, nr. 3, p. 82. Artikel 25 is nu artikel 8.20 Wm.<br />

19 TK 1889-1990, 21 087, nr. 6, p. 68. De verwijzing naar <strong>de</strong> huidige vergunningstelsels slaat op <strong>de</strong><br />

Hin<strong>de</strong>rwet en <strong>de</strong> Afvalstoffenwet. In <strong>de</strong>ze wetten was bepaald, in respectievelijk artikel 14 Hin<strong>de</strong>rwet<br />

en artikel 33 lid 4 Afvalstoffenwet, dat een verleen<strong>de</strong> vergunning gold voor zowel <strong>de</strong> verzoeker als<br />

voor diens rechtverkrijgen<strong>de</strong>n.


Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> workshop gaven <strong>de</strong> meeste <strong>de</strong>elnemers uitdrukkelijk aan dat men<br />

privaatrechtelijke overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning helemaal niet nodig achtte, gelet<br />

op <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm. In <strong>de</strong> praktijk wordt daarom in <strong>de</strong><br />

overeenkomsten en aktes in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> bijvoorbeeld een bedrijfsovername niet <strong>de</strong><br />

overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning geregeld, maar wordt slechts een beschrijving gegeven<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningsituatie.<br />

Voor zover een overeenkomst <strong>de</strong> strekking heeft in een concreet geval een uitzon<strong>de</strong>ring te<br />

maken op <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm, moet dat in strijd met artikel 3:14 BW<br />

wor<strong>de</strong>n geacht. Daarin is bepaald dat een bevoegdheid die iemand krachtens burgerlijk recht<br />

toekomt, niet mag wor<strong>de</strong>n uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels <strong>van</strong><br />

publiekrecht. Hoewel bij <strong>de</strong>ze bepaling voornamelijk werd gedacht aan <strong>de</strong> overheid, is met<br />

‘iemand’ niet uitsluitend <strong>de</strong> overheid bedoeld. Artikel 3:14 BW geldt <strong>de</strong>rhalve ook voor<br />

private partijen. Zon<strong>de</strong>r verwijzing naar artikel 3:14 BW is in een voorzittersuitspraak <strong>van</strong> 13<br />

april 2000 geoor<strong>de</strong>eld dat met een beroep op een privaatrechtelijke overeenkomst niet <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

regeling in <strong>de</strong> Wm kan wor<strong>de</strong>n afgeweken. 20<br />

Aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> was een besluit tot intrekking <strong>van</strong> een oprichtings- en<br />

veran<strong>de</strong>ringsvergunning voor een transportbedrijf. Volgens artikel 8.26 Wm moet het<br />

verzoek door <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n gedaan. Het verzoek tot intrekking was<br />

gedaan door Cornelissen Transport BV. Door appellant, Beheer Cornelissen Transport<br />

BV, wordt gesteld dat haar dochteron<strong>de</strong>rneming BV Transportbedrijf J.Th.<br />

Cornelissen en Zonen vergunninghou<strong>de</strong>r is en B & W ten onrechte het verzoek <strong>van</strong><br />

Cornelissen Transport BV hebben ingewilligd. Cornelissen Transport BV betoogt dat<br />

uit een privaatrechtelijke overeenkomst tussen BV transportbedrijf en H.J.L.<br />

Cornelissen Expeditie BV voortvloeit dat zij, als rechtsopvolger <strong>van</strong> H.J.L.<br />

Cornelissen Expeditie BV, vergunninghou<strong>de</strong>r is, althans zeggenschap heeft over (het<br />

voortbestaan <strong>van</strong>) <strong>de</strong> vergunningen. Uit <strong>de</strong> feiten volgt dat Cornelissen Transport BV<br />

tij<strong>de</strong>ns het verzoek nog wel <strong>de</strong> inrichting dreef, maar vervolgens <strong>de</strong> activiteiten daar<br />

heeft beëindigd en op een an<strong>de</strong>re locatie voortgezet. Daardoor had BV<br />

Transportbedrijf weer <strong>de</strong> volledige zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting, op het moment<br />

dat B & W hun (ontwerp-)besluit namen. De Voorzitter overweegt dat <strong>de</strong> vergunning<br />

gebon<strong>de</strong>n is aan <strong>de</strong> locatie en dat het bij <strong>de</strong> vergunning verleen<strong>de</strong> recht bepaal<strong>de</strong><br />

bedrijvighe<strong>de</strong>n uit te oefenen niet persoonsgebon<strong>de</strong>n is en bij vertrek <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

(rechts)persoon niet meegaat, en oor<strong>de</strong>elt vervolgens: “het feit dat ter zake <strong>van</strong> het op<br />

<strong>de</strong> oorspronkelijke locatie en el<strong>de</strong>rs verrichten <strong>van</strong> die activiteiten een<br />

privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten, maakt dit niet an<strong>de</strong>rs.”<br />

3.3 Het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’<br />

3.3.1 Inleiding<br />

In artikel 8.20 lid 1 Wm is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting<br />

drijft. Dit betekent dan ook dat een vergunning alleen op een persoon die <strong>de</strong> inrichting gaat<br />

drijven kan overgaan. Het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’ is aldus bepalend voor het<br />

antwoord op <strong>de</strong> vraag of in een concreet geval <strong>de</strong> vergunning overgaat. Bovendien volgt uit<br />

<strong>de</strong> uitleg die aan dit begrip wordt gegeven, op wie een vergunning in het algemeen kan<br />

overgaan, of, an<strong>de</strong>rs gezegd, bij welke privaatrechtelijke han<strong>de</strong>lingen met betrekking tot <strong>de</strong><br />

20 Vz ABRvS 13 april 2000, AB 2000, 241 m.nt. C.L. Knijff; JM 2000, 80 m.n. Zigenhorn.<br />

13


inrichting of <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r sprake is <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. Dit laatste<br />

maakt ook dui<strong>de</strong>lijk wat <strong>de</strong> term ‘overgang’ in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek precies inhoudt.<br />

In <strong>de</strong> Wm is geen <strong>de</strong>finitie of omschrijving opgenomen <strong>van</strong> het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft’. We bespreken hierna <strong>de</strong> invulling <strong>van</strong> het begrip zoals die in <strong>de</strong><br />

jurispru<strong>de</strong>ntie heeft plaatsgevon<strong>de</strong>n. In paragraaf 3.4 komt <strong>de</strong> verhouding tot <strong>de</strong> IPPCrichtlijn,<br />

waarin het begrip ‘exploitant’ wordt gehanteerd, aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>.<br />

3.3.2 De drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

In 1998 is het rapport ‘De normadressaat <strong>van</strong> milieuregels voor inrichtingen’ verschenen, dat<br />

<strong>de</strong> bevindingen weergeeft <strong>van</strong> een in opdracht <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong> VROM verricht<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> vraag voor wie <strong>de</strong> Wm-vergunning en <strong>de</strong> algemene regels gel<strong>de</strong>n. 21 Het zal<br />

dui<strong>de</strong>lijk zijn dat dit on<strong>de</strong>rzoek zich voor een belangrijk <strong>de</strong>el heeft geconcentreerd op <strong>de</strong><br />

betekenis <strong>van</strong> het begrip ‘<strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft’ (hierna gemakshalve: drijver). Voor<br />

<strong>de</strong> inhoud <strong>van</strong> dit begrip hebben we ons dan ook voornamelijk gebaseerd op voornoemd<br />

rapport. Hieron<strong>de</strong>r volgt een korte uiteenzetting <strong>van</strong> <strong>de</strong> conclusies uit het rapport, op enkele<br />

punten na<strong>de</strong>r aangevuld.<br />

In <strong>de</strong> Wm wordt geen omschrijving <strong>van</strong> het begrip drijver gegeven. In <strong>de</strong> parlementaire<br />

geschie<strong>de</strong>nis is, behalve in <strong>de</strong> in paragraaf 3.2.1 geciteer<strong>de</strong> passage uit <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong><br />

toelichting, niet aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> gekomen wanneer een (rechts)persoon als drijver <strong>van</strong> een<br />

inrichting kan wor<strong>de</strong>n aangemerkt. Uit <strong>de</strong> geciteer<strong>de</strong> passage volgt dat <strong>de</strong> (rechts)persoon die<br />

als drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kan wor<strong>de</strong>n beschouwd, steeds ook als vergunninghou<strong>de</strong>r moet<br />

wor<strong>de</strong>n aangemerkt. On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vigeur <strong>van</strong> <strong>de</strong> Hin<strong>de</strong>rwet werd <strong>de</strong> term drijver gehanteerd voor<br />

gevallen waarin een inrichting zon<strong>de</strong>r geldige vergunning in werking was. Bij inrichtingen<br />

waarvoor wel een geldige vergunning was verleend, werd dan gesproken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r. Dit on<strong>de</strong>rscheid is als zodanig dus niet in <strong>de</strong> Wm teruggekomen. De<br />

termen vergunninghou<strong>de</strong>r en drijver kunnen blijkens eer<strong>de</strong>rgenoem<strong>de</strong> passage uit <strong>de</strong> memorie<br />

<strong>van</strong> toelichting als synoniemen wor<strong>de</strong>n gebruikt in het geval dat een inrichting met een<br />

geldige vergunning in werking is. Het is echter dui<strong>de</strong>lijk dat als een inrichting zon<strong>de</strong>r geldige<br />

vergunning in werking is, <strong>de</strong> term ‘vergunninghou<strong>de</strong>r’ niet kan wor<strong>de</strong>n gehanteerd.<br />

In <strong>de</strong> geciteer<strong>de</strong> passage stelt <strong>de</strong> wetgever dat “(…) rechtsopvolgers (…) <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene<br />

aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend, maar on<strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n ook personen die met<br />

diegene een privaatrechtelijke relatie hebben” drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kunnen zijn. Deze<br />

toelichting blinkt niet uit in hel<strong>de</strong>rheid. Aannemelijk is dat met ‘rechtsopvolgers <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene<br />

aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend’ wor<strong>de</strong>n bedoeld <strong>de</strong> (rechts)personen die <strong>de</strong><br />

eigenaar/vergunninghou<strong>de</strong>r opvolgen (on<strong>de</strong>r welke titel dan ook) in diens eigendom <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting (of juister gezegd in het vermogen waar<strong>van</strong> hetgeen met <strong>de</strong> term inrichting wordt<br />

aangeduid, <strong>de</strong>el uitmaakt), en die inrichting ook gaan exploiteren. Alleen dan kunnen <strong>de</strong>ze<br />

rechtsopvolgers immers als drijver wor<strong>de</strong>n beschouwd. Wat <strong>de</strong> wetgever precies met ‘on<strong>de</strong>r<br />

omstandighe<strong>de</strong>n ook personen die met diegene een privaatrechtelijke relatie hebben’ voor<br />

ogen heeft gehad is niet dui<strong>de</strong>lijk. In ie<strong>de</strong>r geval wekt <strong>de</strong> gekozen formulering door <strong>de</strong><br />

verwijzing naar ‘diegene’ (dus <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend) ten onrechte <strong>de</strong><br />

indruk dat alleen uit een privaatrechtelijke relatie met <strong>de</strong>gene op wiens naam <strong>de</strong> vergunning<br />

staat drijverschap kan voortvloeien. In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats is ondui<strong>de</strong>lijk wat wordt bedoeld met<br />

‘on<strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n’. Wellicht heeft <strong>de</strong> wetgever daarmee willen zeggen dat <strong>de</strong>ze<br />

personen wel <strong>de</strong> inrichting moeten exploiteren. Uit <strong>de</strong> gekozen formulering wordt dat echter<br />

21 Zie noot 1.<br />

14


niet dui<strong>de</strong>lijk. Voorts is <strong>de</strong> aanduiding ‘privaatrechtelijke relatie’ erg ruim. Daaron<strong>de</strong>r kunnen<br />

behalve bijvoorbeeld een rechtsverhouding als gevolg <strong>van</strong> een huurovereenkomst, ook vallen<br />

een arbeidsrechtelijke verhouding (<strong>de</strong>nk aan een bedrijfslei<strong>de</strong>r) of een verhouding met een<br />

aannemer of leverancier. Met name door het in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie ontwikkel<strong>de</strong><br />

zeggenschapscriterium kan in concrete situaties wor<strong>de</strong>n bepaald wanneer in <strong>de</strong> door <strong>de</strong><br />

wetgever aangedui<strong>de</strong> gevallen sprake is <strong>van</strong> drijverschap.<br />

Het begrip drijver is door <strong>de</strong> rechter ingekleurd. In <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie wordt het begrip<br />

overwegend ingevuld door te bepalen wie <strong>de</strong> inrichting daadwerkelijk exploiteert. De<br />

zeggenschap over (<strong>de</strong> bedrijfsvoering <strong>van</strong>) <strong>de</strong> inrichting speelt daarbij een belangrijke rol. In<br />

één uitspraak heeft <strong>de</strong> rechter een curator <strong>van</strong> een niet meer in werking zijn<strong>de</strong> inrichting<br />

aangemerkt als drijver omdat <strong>de</strong>ze volgens <strong>de</strong> rechter ‘in een bijzon<strong>de</strong>re gezagsverhouding’<br />

stond tot <strong>de</strong> inrichting. 22 Dit criterium is mogelijk ruimer dan het zeggenschapscriterium,<br />

maar om dat te kunnen vaststellen is meer jurispru<strong>de</strong>ntie nodig. 23 Van belang is in ie<strong>de</strong>r geval<br />

dat uit genoem<strong>de</strong> uitspraak, en overigens ook uit an<strong>de</strong>re uitspraken, dui<strong>de</strong>lijk blijkt dat ook<br />

bij inrichtingen waarin geen activiteiten meer wor<strong>de</strong>n verricht, sprake kan zijn <strong>van</strong> een<br />

drijver. In dat geval wordt het begrip drijver dus juridisch - wie heeft gezag, wie is gerechtigd<br />

tot exploitatie - ingevuld. Tot slot is uit <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie gebleken dat één inrichting ook door<br />

meer<strong>de</strong>re (rechts)personen tegelijk kan wor<strong>de</strong>n gedreven. Daarbij kan on<strong>de</strong>rscheid wor<strong>de</strong>n<br />

gemaakt tussen gevallen waarin een bestuur<strong>de</strong>r of enig aan<strong>de</strong>elhou<strong>de</strong>r die grote invloed heeft<br />

op het bestuur <strong>van</strong> en zeggenschap heeft over <strong>de</strong> rechtspersoon die <strong>de</strong> inrichting drijft, ook als<br />

drijver wordt aangemerkt, 24 en gevallen waarin meer<strong>de</strong>re (rechts)personen gezamenlijk een<br />

inrichting, in zijn geheel of in <strong>de</strong>len, drijven. 25 Voor een uitvoerige beschouwing <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

jurispru<strong>de</strong>ntie verwijzen we naar het genoem<strong>de</strong> rapport over <strong>de</strong> normadressaat. 26<br />

3.3.3 Bevindingen<br />

We hebben gezegd dat een Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n is aan het recht tot gebruik of<br />

exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning kan dus alleen plaatsvin<strong>de</strong>n<br />

tussen (rechts)personen die als (voormalig respectievelijk toekomstig) drijver kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

aangemerkt. Om dus in een concreet geval te kunnen vaststellen of een Wm-vergunning die<br />

aan A is verleend op B is overgegaan, is doorslaggevend of B <strong>de</strong> inrichting feitelijk is gaan<br />

exploiteren of daartoe gerechtigd is. Zolang B niet als drijver kan wor<strong>de</strong>n aangemerkt, kan <strong>de</strong><br />

vergunning ook niet op hem overgaan. Dit betekent dus ook dat <strong>de</strong> overdracht in eigendom<br />

<strong>van</strong> hetgeen als een inrichting kan wor<strong>de</strong>n beschouwd, niet altijd tevens <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning tot gevolg hoeft te hebben: namelijk in die gevallen waarin geen veran<strong>de</strong>ring<br />

optreedt in <strong>de</strong> persoon die <strong>de</strong> inrichting exploiteert, en ook niet uit hoof<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

eigendomsoverdracht <strong>de</strong> zeggenschap met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting zodanig is veran<strong>de</strong>rd<br />

dat <strong>van</strong> een nieuwe (me<strong>de</strong>)drijver sprake is.<br />

Als een voorbeeld kan wor<strong>de</strong>n genoemd een geval waarin een eigenaar-exploitant zijn<br />

inrichting overdraagt, maar <strong>de</strong>ze wel zelf blijft exploiteren, bijvoorbeeld op grond <strong>van</strong><br />

22 ABRvS 11 juli 1997, M en R 1997/12, nr. 130 m.nt. Cup; RAwb 1997, 166 m.a. FM; Gst. 1997, 7065,<br />

9 m.nt. H.J.A.M. <strong>van</strong> Geest en T.E.P.A. Lam; JOR 1997, 105 m.nt. S.C.J.J. Kortmann; AB 1998, 268<br />

m.nt. GJ.<br />

23 Zie C.L. Knijff, G.T.J.M. Jurgens en Ch.W. Backes, a.w. p. 47 en ook R. Uylenburg, De<br />

stolpvergunning, M en R 1999, p. 264-269.<br />

24 ABRvS 24 april 1997, AB 1999, 43 m.nt. C.L. Knijff.<br />

25 O.a. ABRvS 28 april 1997, AB 1999, 43 m.nt. C.L. Knijff; Vz ABRvS 31 juli 1998, AB 1999, 45 m.nt.<br />

C.L. Knijff; ABRvS 29 oktober 1998, M en R 1999, nr. 55 m.nt. Ten Veen.<br />

26 Zie p. 35-55. Zie ook C.L. Knijff, Wie drijft <strong>de</strong> inrichting?, M en R 1999, p. 284-290.<br />

15


16<br />

een huurovereenkomst met <strong>de</strong> nieuwe eigenaar. De vergunning blijft dan in ie<strong>de</strong>r<br />

geval gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> oorspronkelijke eigenaar en gaat, als <strong>de</strong> nieuwe eigenaar geen<br />

enkele invloed op <strong>de</strong> exploitatie heeft, niet over op <strong>de</strong>ze nieuwe eigenaar. 27 Stel<br />

vervolgens dat <strong>de</strong> nieuwe eigenaar <strong>de</strong> inrichting, met <strong>de</strong> huur<strong>de</strong>r erin, doorverkoopt.<br />

Ook dan zal geen sprake zijn <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Wanneer vervolgens<br />

<strong>de</strong> huurovereenkomst wordt beëindigd en <strong>de</strong> eigenaar <strong>de</strong> inrichting zelf gaat<br />

exploiteren of weer aan een an<strong>de</strong>r verhuurt 28 , zal <strong>de</strong> vergunning pas overgaan.<br />

Het begrip drijver maakt ook dui<strong>de</strong>lijk op wie een vergunning kan overgaan. Het recht tot<br />

exploitatie kan dus behalve <strong>van</strong> een eigendomsoverdracht, ook het gevolg zijn <strong>van</strong><br />

bijvoorbeeld een huur- of pachtovereenkomst of an<strong>de</strong>re in paragraaf 2 <strong>van</strong> hoofdstuk 1<br />

genoem<strong>de</strong> transacties met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting.<br />

3.4 Betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> IPPC-richtlijn voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

In <strong>de</strong> IPPC-richtlijn wordt het ka<strong>de</strong>r gegeven voor <strong>milieuvergunning</strong>stelsels in <strong>de</strong> lidstaten<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> Europese Unie, althans voor <strong>de</strong> in <strong>de</strong> Bijlage bij die Richtlijn aangegeven installaties.<br />

De Richtlijn bevat geen expliciete regeling voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>milieuvergunning</strong>en.<br />

De IPPC-richtlijn laat zich evenmin expliciet uit over <strong>de</strong> vraag of een <strong>milieuvergunning</strong><br />

een persoonsgebon<strong>de</strong>n of zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter heeft. Wel kan uit het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

IPPC-richtlijn wor<strong>de</strong>n afgeleid dat wordt beoogd dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor <strong>de</strong> exploitant.<br />

Dit blijkt met name uit artikel 14 IPPC-richtlijn.<br />

Artikel 14 IPPC-richtlijn luidt:<br />

Inachtneming <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningsvoorwaar<strong>de</strong>n<br />

De lidstaten treffen <strong>de</strong> nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:<br />

- <strong>de</strong> vergunningsvoorwaar<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> exploitant in zijn installatie wor<strong>de</strong>n vervuld<br />

(…)<br />

Het uitgangspunt <strong>van</strong> <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>nheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning op grond <strong>van</strong> artikel 8.20 lid<br />

1 Wm en <strong>de</strong> uitzon<strong>de</strong>ringen die op dit uitgangspunt kunnen wor<strong>de</strong>n geregeld bij amvb op<br />

grond <strong>van</strong> het twee<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> dit artikel, passen naar onze mening binnen het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

IPPC-richtlijn.<br />

In het licht <strong>van</strong> het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>milieuvergunning</strong>en is het voorts<br />

<strong>van</strong> belang in te gaan op het in <strong>de</strong> Richtlijn gehanteer<strong>de</strong> begrip ‘exploitant’. Dit is rele<strong>van</strong>t<br />

voor beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag of artikel 8.20 Wm strookt met <strong>de</strong> IPPC-richtlijn.<br />

Het begrip exploitant wordt in artikel 2, twee<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> <strong>de</strong> Richtlijn als volgt omschreven:<br />

elke natuurlijke of rechtspersoon die <strong>de</strong> installatie exploiteert of bezit of, indien <strong>de</strong><br />

nationale wetgeving in die mogelijkheid voorziet, <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> economische<br />

beschikkingsmacht over <strong>de</strong> technische werking is overgedragen.<br />

27 Als <strong>de</strong> nieuwe eigenaar wel enige zeggenschap krijgt over <strong>de</strong> inrichting, zal hij wellicht ook als drijver<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n aangemerkt.<br />

28 Ook hier moet wor<strong>de</strong>n opgemerkt dat wanneer <strong>de</strong> eigenaar nog een bepaal<strong>de</strong> mate <strong>van</strong> zeggenschap<br />

over <strong>de</strong> inrichting houdt, <strong>de</strong> vergunning ook voor hem zal blijven gel<strong>de</strong>n.


De reikwijdte <strong>van</strong> het begrip is niet geheel hel<strong>de</strong>r en komt in <strong>de</strong> toelichten<strong>de</strong> stukken bij <strong>de</strong><br />

Richtlijn ook niet uit <strong>de</strong> verf. Uit <strong>de</strong> bepaling kan wor<strong>de</strong>n afgeleid dat het begrip exploitant in<br />

ie<strong>de</strong>r geval een drieledige betekenis heeft.<br />

In <strong>de</strong> eerste plaats valt daaron<strong>de</strong>r ie<strong>de</strong>re natuurlijke of rechtspersoon die een<br />

installatie exploiteert. Wat betreft <strong>de</strong> rechtspersonen is <strong>de</strong> reikwijdte <strong>van</strong> <strong>de</strong> Richtlijn ruim.<br />

Het gemeenschapsrecht omvat alle typen rechtspersonen die het nationale recht <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

lidstaat kent, dus zowel <strong>de</strong> privaatrechtelijke als <strong>de</strong> publiekrechtelijke rechtspersonen. Ook <strong>de</strong><br />

omschrijving natuurlijke persoon heeft een ruime reikwijdte. Becker geeft aan dat on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze<br />

omschrijving me<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n begrepen <strong>de</strong> ‘Personenvereinigungen’ die binnen <strong>de</strong> nationale<br />

rechtsor<strong>de</strong> voorkomen. 29 Aangenomen kan wor<strong>de</strong>n dat daaron<strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandse entiteiten,<br />

zoals maatschap en vennootschap on<strong>de</strong>r firma vallen. Het begrip exploitatie betreft <strong>de</strong><br />

feitelijke exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> installatie.<br />

Ten twee<strong>de</strong> strekt <strong>de</strong> term exploitant zich uit tot <strong>de</strong> natuurlijke of rechtspersoon die<br />

een installatie bezit. Opmerking verdient dat <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse vertaling <strong>van</strong> <strong>de</strong> Richtlijn<br />

(evenals <strong>de</strong> vertaling in bijvoorbeeld het Duits) enigszins mislei<strong>de</strong>nd is. Waar <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

vertaling spreekt <strong>van</strong> ‘bezit’, spreekt <strong>de</strong> Engelstalige versie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Richtlijn <strong>van</strong> ‘controls’.<br />

Volgens Becker moet wor<strong>de</strong>n aangenomen dat met <strong>de</strong> aanduiding ‘controls’ wordt gedoeld<br />

op een ie<strong>de</strong>r die het recht heeft om een installatie te ‘managen’, dus juridisch bevoegd is om<br />

leiding te geven en aanwijzingen te geven. De Ne<strong>de</strong>rlandse term ‘bezit’ dient <strong>de</strong>rhalve niet in<br />

<strong>de</strong> civielrechtelijke betekenis <strong>van</strong> het woord te wor<strong>de</strong>n opgevat, maar als een aanduiding <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> juridische zeggenschap over <strong>de</strong> installatie. 30<br />

Het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>finitie <strong>van</strong> artikel 2 lid 2 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Richtlijn geeft aan dat als<br />

exploitant me<strong>de</strong> kan wor<strong>de</strong>n aangemerkt <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> economische beschikkingsmacht<br />

over <strong>de</strong> technische werking is overgedragen, mits <strong>de</strong> nationale wetgeving in die mogelijkheid<br />

voorziet. De formulering <strong>van</strong> <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> volzin <strong>van</strong> artikel 2 lid 2 lijkt erop te wijzen dat het<br />

aan <strong>de</strong> lidstaat zelf is overgelaten in hoeverre personen met economische beschikkingsmacht<br />

als exploitant kunnen wor<strong>de</strong>n aangemerkt. Het is niet geheel dui<strong>de</strong>lijk wat in <strong>de</strong> Richtlijn<br />

on<strong>de</strong>r economische beschikkingsmacht wordt verstaan. Becker geeft aan dat het daarbij niet<br />

gaat om <strong>de</strong> juridische beschikkingsmacht, maar om leidinggeven<strong>de</strong> bevoegdhe<strong>de</strong>n ten<br />

aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> technische kant <strong>van</strong> <strong>de</strong> bedrijfsvoering, bijvoorbeeld door <strong>de</strong> bedrijfslei<strong>de</strong>r,<br />

bestuur<strong>de</strong>r of directeur <strong>van</strong> een on<strong>de</strong>rneming. 31 Op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige stand <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandse jurispru<strong>de</strong>ntie staat niet vast of aan het begrip drijver zon<strong>de</strong>r meer <strong>de</strong>ze uitleg<br />

mag wor<strong>de</strong>n gegeven. In een aantal uitspraken <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak zijn<br />

personen met een leidinggeven<strong>de</strong> positie als (me<strong>de</strong>)drijver aangemerkt. Een voorbeeld is een<br />

uitspraak <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> 26 april 1997. 32 Daarin werd een bestuur<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een besloten<br />

vennootschap, naast <strong>de</strong>ze vennootschap, als drijver aangemerkt. In een nog ongepubliceer<strong>de</strong><br />

uitspraak <strong>van</strong> 27 maart 2001 heeft <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak een natuurlijke persoon<br />

die binnen een BV werkzaam was als bedrijfslei<strong>de</strong>r en <strong>de</strong> dagelijkse leiding had over <strong>de</strong><br />

werkzaamhe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> BV, aangemerkt als me<strong>de</strong>drijver. Deze uitleg lijkt aan te<br />

sluiten bij hetgeen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> IPPC-richtlijn wordt begrepen on<strong>de</strong>r economische<br />

beschikkingsmacht. Echter, in ie<strong>de</strong>r geval in <strong>de</strong> uitspraak <strong>van</strong> 26 april 1997 is <strong>de</strong> juridische<br />

positie <strong>van</strong> belang. In <strong>de</strong>ze uitspraak werd <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> bestuur<strong>de</strong>r als drijver<br />

aangemerkt uitdrukkelijk <strong>van</strong>wege het feit dat uit diens juridische hoedanigheid, namelijk<br />

29 Zie voor een toelichting op <strong>de</strong> begrippen natuurlijke en rechtspersoon: B. Becker, Integrierte<br />

Vermeidung und Vermin<strong>de</strong>rung <strong>de</strong>r Umweltverschutzung (IVU/IPPC), Losbladig commentaar,<br />

Starnberg 2000, Commentaar op artikel 2, p. 77<br />

30 B. Becker, a.w. 2000, p. 78.<br />

31 B. Becker, a.w. 2000, p. 78.<br />

32 AB 1999, 43 m.nt. C.L. Knijff.<br />

17


enig directeur en enig aan<strong>de</strong>elhou<strong>de</strong>r, grote invloed op het bestuur <strong>van</strong> en zeggenschap over<br />

<strong>de</strong> vennootschap voortvloei<strong>de</strong>n. Dit lijkt weer meer aan te sluiten bij <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> betekenis die<br />

<strong>de</strong> IPPC-richtlijn toekent aan het begrip exploitant, tot uitdrukking gebracht met <strong>de</strong> term<br />

‘bezit’ (of ‘controls’).<br />

Bevindingen<br />

Uit het bovenstaan<strong>de</strong> vloeit voort dat <strong>de</strong> Richtlijn beoogt <strong>de</strong> zeggenschap over een installatie<br />

ruim te <strong>de</strong>finiëren. Artikel 8.20 Wm sluit hierop aan. Uit <strong>de</strong> parlementaire geschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> Wm volgt dat <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> een inrichting als bedoeld in artikel 8.20 Wm zowel een<br />

natuurlijke als een rechtspersoon kan zijn. 33 Uit jurispru<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling<br />

bestuursrechtspraak volgt dat als drijver wor<strong>de</strong>n aangemerkt personen die zeggenschap<br />

hebben met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting. Deze zeggenschap zal meestal feitelijk blijken.<br />

Wanneer een inrichting niet meer in werking is, moet wor<strong>de</strong>n gekeken wie gerechtigd is tot<br />

exploitatie. In bepaal<strong>de</strong> gevallen is ook een bestuur<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een rechtspersoon als drijver<br />

aangemerkt. In <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> toelichting is aangegeven dat drijvers tevens rechtsopvolgers<br />

kunnen zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend, maar on<strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n ook<br />

personen die met diegene een privaatrechtelijke relatie hebben (zie daarover paragraaf 3.2.1).<br />

Dit hangt samen met het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning.<br />

Naar onze mening is <strong>de</strong> conclusie gerechtvaardigd dat <strong>de</strong> uitleg die in <strong>de</strong> literatuur en<br />

jurispru<strong>de</strong>ntie wordt gegeven aan het begrip ‘drijver’ zich verdraagt met artikel 2 lid 2 <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

IPPC-richtlijn. Ook in <strong>de</strong> juridische literatuur wordt daar expliciet of impliciet <strong>van</strong>uit<br />

gegaan. 34<br />

3.5 Melding <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang?<br />

3.5.1 Inleiding<br />

Zoals gezegd, is <strong>de</strong> hoofdregel, neergelegd in artikel 8.20 lid 1 Wm, dat <strong>de</strong> vergunning<br />

overgaat zon<strong>de</strong>r dat daarvoor een han<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het bevoegd gezag en/of <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r en diens rechtsopvolger is vereist. Evenmin volgt uit <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong><br />

artikel 8.20 lid 1 Wm dat <strong>de</strong> oorspronkelijke vergunninghou<strong>de</strong>r en/of diens rechtsopvolger<br />

het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte moeten stellen <strong>van</strong> het feit dat <strong>de</strong> vergunning is overgegaan.<br />

18<br />

Uit interviews gehou<strong>de</strong>n in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het reeds eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoek naar<br />

<strong>de</strong> normadressaat <strong>van</strong> milieuregels voor inrichtingen bleek dat het bevoegd gezag in<br />

het algemeen, met name in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> handhaving, problemen on<strong>de</strong>rvindt <strong>van</strong><br />

het feit dat men niet op <strong>de</strong> hoogte is <strong>van</strong> een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.<br />

Uit (telefonische) gesprekken gevoerd in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rhavig on<strong>de</strong>rzoek is ons<br />

gebleken dat alle betrokken vergunningverleners (op provinciaal en gemeentelijk<br />

niveau) een registratiesysteem hebben. Het doel <strong>van</strong> <strong>de</strong> registratie verschilt. In<br />

sommige gevallen wordt het registratiesysteem vooral gebruikt om te kunnen<br />

bijhou<strong>de</strong>n of een inrichting over een vergunning beschikt en niet zozeer wie <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r is. In <strong>de</strong> meeste gevallen heeft het registratiesysteem echter een<br />

bre<strong>de</strong>re functie. Een registratiesysteem wordt vaak gebruikt om alle han<strong>de</strong>lingen met<br />

betrekking tot een inrichting vast te leggen. Niet alleen <strong>de</strong> procedurestappen in het<br />

ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> vergunningverlening en wijzigingen in <strong>de</strong> vergunning, maar ook<br />

33 TK 1989-1990, 21 087, nr. 6, p. 69<br />

34 Expliciet op dit punt is J.H.G. <strong>van</strong> <strong>de</strong>n Broek, IPPC in werking getre<strong>de</strong>n, M en R 1997, p. 10.<br />

Genuanceer<strong>de</strong>r maar kennelijk ook <strong>de</strong>ze mening toegedaan is R. Uylenburg, De stolpvergunning, M en<br />

R 1999, p. 267.


evindingen uit controlebezoeken en handhavingsacties. Ook <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

wordt geregistreerd. Dit gebeurt vaak op het moment <strong>van</strong> binnenkomst <strong>van</strong> een<br />

aanvraag. Een wijziging in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> drijver wordt geregistreerd indien <strong>de</strong>ze<br />

wijziging wordt gemeld - sommige bedrijven doen dat uit zichzelf, <strong>de</strong> meeste doen<br />

dat echter niet - of indien uit controlebezoeken blijkt dat een veran<strong>de</strong>ring is<br />

opgetre<strong>de</strong>n. De meeste vergunningverleners geven aan dat het systeem een<br />

belangrijke functie heeft in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> handhaving. In een enkel geval wordt bij<br />

een handhavingsactie in eerste instantie <strong>de</strong> geregistreer<strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

bena<strong>de</strong>rd. De meeste vergunningverleners gaven echter aan dat voorafgaand aan een<br />

handhavingsactie wordt nagetrokken wie op dat moment <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

is.<br />

3.5.2 Meldingsplicht en artikel 8.19 Wm<br />

Een plicht om <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning te mel<strong>de</strong>n kan niet wor<strong>de</strong>n afgeleid uit artikel<br />

8.19 lid 2 Wm. Op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze bepaling kunnen veran<strong>de</strong>ringen in een inrichting of <strong>de</strong><br />

werking daar<strong>van</strong> die afwijken <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning maar niet lei<strong>de</strong>n tot an<strong>de</strong>re of grotere<br />

na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu, aan het bevoegd gezag gemeld wor<strong>de</strong>n in plaats <strong>van</strong> dat<br />

daarvoor een veran<strong>de</strong>ringsvergunning moet wor<strong>de</strong>n aangevraagd.<br />

Voor zover <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak in een uitspraak <strong>van</strong> 20 juli 1995 35 zou bedoelen<br />

dat overdracht <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) een inrichting meldingsplichtig is ingevolge artikel 8.19 lid<br />

2 (oud) Wm, moet wor<strong>de</strong>n aangenomen dat dit niet in overeenstemming is met het systeem<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning.<br />

Van <strong>de</strong> Heuvel verkoopt in 1992 een varkensstal, bestemd voor het hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> 446<br />

mestvarkens, aan Van Lith. Bij een controle in 1994 wordt vastgesteld dat <strong>de</strong> inrichting<br />

niet meer conform <strong>de</strong> vigeren<strong>de</strong> vergunning in werking was. In <strong>de</strong> uitspraak staat<br />

daarover dat <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>rgenoem<strong>de</strong> stal niet meer in eigendom was bij Van <strong>de</strong> Heuvel en<br />

dat in <strong>de</strong> inrichting konijnen wer<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n in plaats <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergun<strong>de</strong> 28 melkkoeien.<br />

In 1995 meldt Van <strong>de</strong> Heuvel, on<strong>de</strong>r verwijzing naar artikel 8.19 (oud) Wm, <strong>de</strong> verkoop<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> stal aan B & W. B & W laten Van <strong>de</strong> Heuvel daarop weten dat zij <strong>de</strong> melding<br />

buiten behan<strong>de</strong>ling laten en dat een aanvraag om een veran<strong>de</strong>ringsvergunning moet<br />

wor<strong>de</strong>n gedaan. B & W stellen zich op het standpunt, zo blijkt uit <strong>de</strong> uitspraak, dat <strong>de</strong><br />

melding ten onrechte is gedaan, omdat Van <strong>de</strong> Heuvel als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> verkoop niet<br />

meer bevoegd is <strong>de</strong> melding te doen en <strong>de</strong> door hem gemel<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring reeds <strong>van</strong><br />

rechtswege was ingetre<strong>de</strong>n.<br />

De Af<strong>de</strong>ling <strong>de</strong>elt dit standpunt <strong>van</strong> B & W niet en oor<strong>de</strong>elt dat “<strong>de</strong> verkoop <strong>van</strong><br />

een stal kan wor<strong>de</strong>n aangemerkt als een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting <strong>van</strong> appellant, ten<br />

aanzien waar<strong>van</strong> kan wor<strong>de</strong>n aangenomen dat <strong>de</strong>ze veran<strong>de</strong>ring geen gevolgen heeft<br />

voor <strong>de</strong> aard en om<strong>van</strong>g, dan wel uitsluitend gunstige gevolgen heeft voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu, die <strong>de</strong> inrichting veroorzaakt als bedoeld in<br />

artikel 8.19 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer. Het feit dat appellant ten tij<strong>de</strong> <strong>van</strong> het doen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

melding geen eigenaar meer was <strong>van</strong> <strong>de</strong> stal laat onverlet zijn plicht tot melding. De<br />

meldingsplicht <strong>van</strong> appellant neemt overigens niet weg dat verweer<strong>de</strong>rs kunnen bepalen<br />

dat <strong>de</strong>gene die in dit geval <strong>de</strong> nieuwe eigenaar en gebruiker <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rhavige stal is<br />

gewor<strong>de</strong>n in verband met <strong>de</strong> uitbreiding <strong>van</strong> zijn inrichting een revisievergunning moet<br />

aanvragen. Ter zitting is gebleken dat verweer<strong>de</strong>rs inmid<strong>de</strong>ls aan <strong>de</strong> nieuwe eigenaar en<br />

gebruiker <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rhavige varkensstal een revisievergunning hebben verleend. Uit het<br />

vorenstaan<strong>de</strong> volgt dat verweer<strong>de</strong>rs <strong>de</strong> melding <strong>van</strong> appellant met betrekking tot <strong>de</strong><br />

verkoop <strong>van</strong> <strong>de</strong> stal ten onrechte niet hebben geaccepteerd.”<br />

35 Milieurechtspraak nr. 16-1995, nr. 51; M en R 1996, nr. 35.<br />

19


Opmerkelijk is dat <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling voorafgaand aan <strong>de</strong> geciteer<strong>de</strong> overwegingen, wanneer zij <strong>de</strong><br />

rele<strong>van</strong>te wetsartikelen noemt, uitdrukkelijk stelt dat ingevolge artikel 8.20 lid 1 Wm een<br />

voor een inrichting verleen<strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft, en<br />

vervolgens conclu<strong>de</strong>ert dat ingevolge <strong>de</strong>ze bepaling “<strong>de</strong> in 1988 verleen<strong>de</strong><br />

Hin<strong>de</strong>rwetvergunning voor zover het <strong>de</strong> bedoel<strong>de</strong> varkensstal betreft is overgegaan op G.J.<br />

<strong>van</strong> Lith als nieuwe eigenaar en gebruiker <strong>van</strong> <strong>de</strong> stal”. De vergunning was dus volgens <strong>de</strong><br />

Af<strong>de</strong>ling al overgegaan op Van Lith. Het is niet begrijpelijk waarom <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling dan nog <strong>van</strong><br />

mening is dat artikel 8.19 lid 2 (oud) <strong>van</strong> toepassing is. Nog afgezien <strong>van</strong> het feit dat <strong>de</strong><br />

wetgever met <strong>de</strong> in dit artikel bedoel<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring geen eigendomsovergang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting voor ogen heeft gehad, is <strong>de</strong> strekking <strong>van</strong> het meldingstelsel <strong>van</strong> artikel 8.19 Wm<br />

dat voor bepaal<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen in een inrichting geen vergunning hoeft te wor<strong>de</strong>n gevraagd,<br />

maar volstaan kan wor<strong>de</strong>n met een melding. Of an<strong>de</strong>rs gezegd, wanneer een veran<strong>de</strong>ring als<br />

bedoeld in artikel 8.19 Wm niet wordt gemeld, is het gevolg daar<strong>van</strong> dat <strong>de</strong> inrichting, wat<br />

betreft <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring, wordt gedreven zon<strong>de</strong>r geldige vergunning. Een veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r valt echter ingevolge artikel 8.20 lid 1 Wm on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

vigeren<strong>de</strong> vergunning. Dat betekent niet alleen dat men aan artikel 8.19 Wm niet toekomt<br />

volgens het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning, maar ook dat toepassing er<strong>van</strong> in<br />

strijd is met dit systeem. 36 Deze conclusie geldt onverkort voor het huidige artikel 8.19 lid 2<br />

Wm.<br />

3.5.3 Meldingsplicht op grond <strong>van</strong> een vergunningvoorschrift<br />

Tij<strong>de</strong>ns een <strong>van</strong> <strong>de</strong> workshops bleek dat het bevoegd gezag wel eens een meldingsplicht<br />

opneemt in <strong>de</strong> overwegingen bij het besluit waarbij vergunning is verleend of zelfs in een<br />

vergunningvoorschrift. De vraag is of <strong>de</strong> Wm hiervoor een grondslag biedt. Ingevolge artikel<br />

8.13 lid 1 Wm kunnen aan een vergunning an<strong>de</strong>re (dan <strong>de</strong> in artikel 8.12 geregel<strong>de</strong> doel- en<br />

mid<strong>de</strong>lvoorschriften) voorschriften wor<strong>de</strong>n verbon<strong>de</strong>n. Deze voorschriften dienen wel in het<br />

belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu te zijn. In het artikel wordt on<strong>de</strong>r a t/m g<br />

aangegeven wat <strong>de</strong>ze voorschriften in ie<strong>de</strong>r geval kunnen inhou<strong>de</strong>n. Deze opsomming is nietlimitatief.<br />

37 Ingevolge het bepaal<strong>de</strong> in sub g kan een meldingsplicht wor<strong>de</strong>n opgenomen,<br />

inhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> “dat <strong>van</strong> daarbij aangegeven veran<strong>de</strong>ringen als bedoeld in artikel 8.1, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid,<br />

binnen een in het voorschrift te bepalen termijn schriftelijk me<strong>de</strong><strong>de</strong>ling moet wor<strong>de</strong>n gedaan<br />

aan het bevoegd gezag of een door hem aangewezen instantie”.<br />

De veran<strong>de</strong>ringen bedoeld in artikel 8.1 lid 3 Wm zijn veran<strong>de</strong>ringen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

of <strong>de</strong> werking daar<strong>van</strong> die in overeenstemming zijn met <strong>de</strong> vergunning en <strong>de</strong> daaraan<br />

verbon<strong>de</strong>n voorschriften en beperkingen. Voor <strong>de</strong>ze veran<strong>de</strong>ringen hoeft geen<br />

veran<strong>de</strong>ringsvergunning te wor<strong>de</strong>n aangevraagd en geldt niet <strong>de</strong> meldingsplicht <strong>van</strong> artikel<br />

8.19 lid 2 Wm. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: voor <strong>de</strong>ze veran<strong>de</strong>ringen is een melding niet nodig,<br />

tenzij het bevoegd gezag in <strong>de</strong> vergunning heeft voorgeschreven dat het bedrijf haar toch<br />

door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een melding op <strong>de</strong> hoogte moet stellen. 38 Artikel 8.1 lid 3 Wm ziet op<br />

veran<strong>de</strong>ringen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting en <strong>de</strong> werking daar<strong>van</strong> die on<strong>de</strong>r 8.19 lid 2 (oud) Wm wel<br />

meldingsplichtig waren. Met name gelet op het feit dat artikel 8.1 lid 3 Wm ziet op<br />

veran<strong>de</strong>ringen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting en <strong>de</strong> werking daar<strong>van</strong>, dus kort gezegd <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bedrijfsactiviteiten, is het niet aannemelijk dat <strong>de</strong> wetgever met <strong>de</strong>ze veran<strong>de</strong>ringen <strong>de</strong><br />

36 Zie ook C.L. Knijff, G.T.J.M. Jurgens en Ch.W. Backes, a.w. p. 8-9.<br />

37 Zie ook TK 1999-2000, 26 552, nr. 5, p. 9 (Wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet milieubeheer (meldingenstelsel), nota<br />

naar aanleiding <strong>van</strong> het verslag).<br />

38 Artikel 8.1 lid 3 Wm en 8.13 lid 1 on<strong>de</strong>r g maken <strong>de</strong>el uit <strong>van</strong> <strong>de</strong> op 1 oktober 2000 in werking<br />

getre<strong>de</strong>n wet tot wijziging <strong>van</strong> het meldingenstelsel Wet milieubeheer. Stb. 2000, 188.<br />

20


overgang <strong>van</strong> een inrichting voor ogen heeft gehad. Wij menen <strong>de</strong>rhalve dat een<br />

meldingsplicht voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een inrichting niet op artikel 8.13 lid 1 on<strong>de</strong>r g<br />

gebaseerd kan wor<strong>de</strong>n.<br />

Artikel 8.13 lid 1 Wm geeft echter meer in het algemeen aan dat aan een vergunning<br />

ook an<strong>de</strong>re voorschriften kunnen wor<strong>de</strong>n verbon<strong>de</strong>n. Naar onze mening kan <strong>de</strong> bepaling<br />

daarmee als grondslag dienen voor het opnemen <strong>van</strong> een meldingsplicht in een<br />

vergunningvoorschrift. Het mogelijke standpunt dat het systeem <strong>van</strong> hoofdstuk 8 eraan in <strong>de</strong><br />

weg staat om in <strong>de</strong> vergunning voor te schrijven dat <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning moet<br />

wor<strong>de</strong>n gemeld, omdat overgang wordt geregeld door artikel 8.20 Wm achten we te rigi<strong>de</strong>.<br />

Met het opnemen <strong>van</strong> een meldingsplicht wordt niet beoogd <strong>de</strong> overgang rechtsgeldig tot<br />

stand te laten komen; daarop ziet <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm. Het enige doel is om<br />

ervoor te zorgen dat het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte wordt gesteld <strong>van</strong> een (eventueel al<br />

rechtsgeldig tot stand gekomen) overgang.<br />

Wel dient <strong>de</strong> meldingsplicht nodig te zijn ter bescherming <strong>van</strong> het milieu. Wij zijn <strong>van</strong><br />

mening dat ver<strong>de</strong>digd kan wor<strong>de</strong>n dat een meldingsplicht met het oog op dit belang nodig is.<br />

Dat een meldingsplicht niet kan wor<strong>de</strong>n beschouwd als een verplichting die rechtstreeks ziet<br />

op het milieubelang, doet hieraan niet af, omdat <strong>de</strong> Wm immers ook allerlei secundaire<br />

verplichtingen kent. Een meldingsplicht bij overgang kan als een secundaire verplichting<br />

wor<strong>de</strong>n beschouwd die eraan bijdraagt dat het bevoegd gezag weet tot wie het zich moet<br />

wen<strong>de</strong>n in zaken die <strong>de</strong> inrichting betreffen. Dit betekent ook dat <strong>de</strong> meldingsplicht voor<br />

toezicht en handhaving een meerwaar<strong>de</strong> heeft.<br />

3.5.4 Naar een wettelijk geregel<strong>de</strong> meldingsplicht<br />

Ook <strong>de</strong> wetgever blijkt na<strong>de</strong>len te zien <strong>van</strong> het feit dat het bevoegd gezag niet op <strong>de</strong> hoogte<br />

hoeft te wor<strong>de</strong>n gesteld <strong>van</strong> een wijziging in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r.<br />

De ministers <strong>van</strong> Binnenlandse Zaken en <strong>van</strong> Justitie hebben in een brief <strong>van</strong> 10<br />

oktober 1996 aan <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Kamer inzake Bevor<strong>de</strong>ring Integere Besluitvorming Openbaar<br />

Bestuur erop gewezen dat <strong>de</strong> vrije overdraagbaarheid tot gevolg heeft dat <strong>de</strong> opvolger niet<br />

(meer) bekend is bij het bestuursorgaan. Volgens <strong>de</strong> ministers moet wor<strong>de</strong>n bezien of voor dit<br />

gevolg een wettelijke oplossing zou kunnen wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n. Als voorbeeld noemen zij een<br />

melding bij overdracht. 39 In het wetsvoorstel Bevor<strong>de</strong>ring integriteitsbeoor<strong>de</strong>lingen door het<br />

openbaar bestuur (Bibob) was een <strong>de</strong>rgelijke regeling aan<strong>van</strong>kelijk echter niet opgenomen. 40<br />

Begin oktober 2001 heeft het Twee<strong>de</strong>-kamerlid Scheltema-De Nie mid<strong>de</strong>ls vier<br />

amen<strong>de</strong>menten voorgesteld om in <strong>de</strong> Wm een algemene meldingsplicht op te nemen, omdat<br />

<strong>de</strong> ‘vrije overdraagbaarheid’ in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> Bibob onwenselijk zou zijn. 41 Het verschil<br />

tussen <strong>de</strong> vier amen<strong>de</strong>menten betreft <strong>de</strong> omschrijving wanneer <strong>de</strong> meldingsplicht geldt, <strong>de</strong><br />

plaatsing in <strong>de</strong> Wm en <strong>de</strong> sanctie op het niet naleven <strong>van</strong> <strong>de</strong> meldingsplicht. De ministers <strong>van</strong><br />

Binnenlandse Zaken en Justitie hebben bij brief <strong>van</strong> 6 oktober 2001 ter reactie aangegeven<br />

dat het opnemen <strong>van</strong> een algemene meldingsplicht in <strong>de</strong> Wm hun steun heeft, in het bijzon<strong>de</strong>r<br />

gezien <strong>de</strong> doelstellingen <strong>van</strong> het wetsvoorstel Bibob. 42<br />

39 Zie TK 1996-1997, 25 056, nr. 1, p. 11.<br />

40 TK 1999-2000, 26 883, nrs. 1-2. De benaming <strong>van</strong> het wetsvoorstel luidt terecht an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> daaraan<br />

voorafgaan<strong>de</strong> brief <strong>van</strong> <strong>de</strong> ministers <strong>van</strong> Binnenlandse Zaken en Justitie. De voor het wetsvoorstel<br />

gekozen aanduiding sluit beter aan bij <strong>de</strong> strekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling.<br />

41 TK 2001-2002, 26 883, nrs. 36, 39, 42 en 47.<br />

42 TK 2001/2002, 26 883, nr. 45. De reactie betreft <strong>de</strong> eerste drie amen<strong>de</strong>menten, het vier<strong>de</strong> werd daarna<br />

ingediend.<br />

21


Volgens het (gewijzigd) wetsvoorstel, dat op 18 oktober 2002 door <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Kamer is<br />

aangenomen, 43 zal in een nieuw twee<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm een algemene meldingsplicht<br />

wor<strong>de</strong>n opgenomen, conform het voorstel in het vier<strong>de</strong> amen<strong>de</strong>ment.<br />

22<br />

Deze bepaling komt te lui<strong>de</strong>n:<br />

Indien een vergunning zal gaan gel<strong>de</strong>n voor een an<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r,<br />

meldt <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r dat tenminste een maand voordien aan het bevoegd<br />

gezag, on<strong>de</strong>r vermelding <strong>van</strong> <strong>de</strong> bij algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur aangegeven<br />

gegevens. 44<br />

Volgens <strong>de</strong> toelichting (bij het amen<strong>de</strong>ment) dienen in het Ivb <strong>de</strong> voor een overgang<br />

meldingsplichtige gegevens te wor<strong>de</strong>n opgesomd. 45 Als sanctie is opgenomen dat het niet<br />

mel<strong>de</strong>n een economisch <strong>de</strong>lict oplevert in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel 1a on<strong>de</strong>r 2 Wet op <strong>de</strong><br />

economische <strong>de</strong>licten. 46<br />

3.5.5 Bevindingen<br />

Naar huidig recht bestaat geen wettelijke plicht om te mel<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunning is<br />

overgegaan op een an<strong>de</strong>r. Ons inziens is het wel mogelijk om bij vergunningvoorschrift een<br />

meldingsplicht op te nemen.<br />

Soms mel<strong>de</strong>n bedrijven uit zichzelf <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> hun on<strong>de</strong>rneming – en daarmee<br />

<strong>de</strong> vergunning – aan het bevoegd gezag. In <strong>de</strong> meeste gevallen wordt een overgang echter<br />

niet gemeld aan het bevoegd gezag. Sommigen <strong>van</strong> <strong>de</strong> telefonisch on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong><br />

vergunningverleners waren <strong>van</strong> mening dat zij <strong>de</strong>sondanks op <strong>de</strong> hoogte waren en kon<strong>de</strong>n<br />

blijven <strong>van</strong> <strong>de</strong> actuele vergunningsituatie, door controlebezoeken etc. An<strong>de</strong>ren<br />

(vergunningverleners, handhavers) ervaren het ontbreken <strong>van</strong> een meldingsplicht als een<br />

na<strong>de</strong>el.<br />

Mogelijk gaat in <strong>de</strong> toekomst, wanneer <strong>de</strong> Wet Bibob in werking treedt, een<br />

meldingsplicht gel<strong>de</strong>n.<br />

3.6 De uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> hoofdregel<br />

3.6.1 Het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 2 Wm<br />

Artikel 8.20 lid 2 Wm bepaalt:<br />

Bij algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur kunnen categorieën <strong>van</strong> gevallen wor<strong>de</strong>n<br />

aangegeven, waarin <strong>de</strong> vergunning slechts geldt voor <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend.<br />

Daarbij kan tevens wor<strong>de</strong>n bepaald dat in daarbij aangegeven categorieën <strong>van</strong> gevallen:<br />

a. <strong>de</strong> vergunning nog geduren<strong>de</strong> een daarbij aangegeven termijn blijft gel<strong>de</strong>n voor<br />

rechtsopvolgers <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend;<br />

b. <strong>de</strong> vergunning ook geldt voor een rechtspersoon, aan wie zij is overgedragen door een<br />

an<strong>de</strong>re rechtspersoon, indien daarvoor door het bevoegd gezag, dan wel – in gevallen als<br />

aangegeven krachtens artikel 8.35 – Onze Minister toestemming is verleend.<br />

In artikel 8.20 lid 2 Wm wordt aldus <strong>de</strong> mogelijkheid gegeven om bij amvb te bepalen dat in<br />

bepaal<strong>de</strong> gevallen <strong>de</strong> Wm-vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n is. Tot op he<strong>de</strong>n bestaat een<br />

<strong>de</strong>rgelijke amvb niet. Wel is in het in juli 2001 gepubliceer<strong>de</strong> ontwerp-besluit financiële<br />

43 Han<strong>de</strong>lingen TK 2001-2002, nr. 15, p. 846-849.<br />

44 TK 2001-2002, 26 883, nr. 73, p. 15 (artikel 40, on<strong>de</strong>r B).<br />

45 TK 2001-2002, 26 883, nr. 47.<br />

46 TK 2001-2002, 26 883, nr. 73, p. 17 (artikel 42).


zekerheid milieubeheer <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mogelijkheid gebruik gemaakt (zie paragraaf 3.6.2). We<br />

bespreken in <strong>de</strong>ze paragraaf <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 2, waarbij <strong>de</strong> nadruk ligt op <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>r a) en b) gegeven mogelijkhe<strong>de</strong>n om een als persoonsgebon<strong>de</strong>n aangewezen vergunning<br />

te laten overgaan, en op <strong>de</strong> achtergrond <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling.<br />

De in beginsel zaaksgebon<strong>de</strong>n Wm-vergunning kan bij wijze <strong>van</strong> uitzon<strong>de</strong>ring volgens <strong>de</strong><br />

eerste volzin bij amvb persoonsgebon<strong>de</strong>n – en dus in beginsel niet overdraagbaar - wor<strong>de</strong>n<br />

gemaakt. Tevens is het mogelijk om bij amvb te bepalen dat een (persoonsgebon<strong>de</strong>n)<br />

vergunning nog voor een bepaal<strong>de</strong> termijn blijft gel<strong>de</strong>n voor rechtsopvolgers <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r of alleen met toestemming <strong>van</strong> het bevoegd gezag voor een rechtsopvolger<br />

kan gaan gel<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> toelichting is aangegeven dat men in situaties bedoeld<br />

bij a) on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re kan <strong>de</strong>nken aan erfopvolgers. 47 Het gaat hier dan om gevallen waarin <strong>de</strong><br />

vergunning is verleend aan een natuurlijk persoon. Bij b) gaat het om gevallen waarin een<br />

rechtspersoon vergunninghou<strong>de</strong>r is. De memorie <strong>van</strong> toelichting noemt als voorbeel<strong>de</strong>n een<br />

naamswijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtspersoon of een overname door een an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rneming. 48 In <strong>de</strong><br />

memorie <strong>van</strong> antwoord wordt opgemerkt dat <strong>de</strong> situatie dat een rechtspersoon<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r is, alleen is vermeld omdat er gezien <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> zulke personen<br />

omstandighe<strong>de</strong>n kunnen zijn waarin <strong>de</strong> persoon wel rechtens een an<strong>de</strong>r wordt, maar in feite<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> blijft. 49 Voor zover het om een naamswijziging gaat lijkt ons dat juist, maar niet<br />

wanneer het gaat om een overname door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een activa-passivaoverdracht. Voorts is<br />

naar onze mening <strong>de</strong> formulering ‘overgedragen door een an<strong>de</strong>re rechtspersoon’ niet erg<br />

gelukkig. Uit <strong>de</strong> aanhef <strong>van</strong> lid 2 volgt dat <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm – overgang<br />

<strong>van</strong> rechtswege – niet geldt, en op grond daar<strong>van</strong> zou veron<strong>de</strong>rsteld kunnen wor<strong>de</strong>n dat een<br />

han<strong>de</strong>ling nodig is om <strong>de</strong> vergunning voor een an<strong>de</strong>re rechtspersoon te gaan laten gel<strong>de</strong>n. De<br />

formulering ‘overgedragen’ suggereert dat <strong>de</strong> vergunning in dit geval privaatrechtelijk wordt<br />

overgedragen, als bedoeld in artikel 3:83 BW. Het lijkt echter aannemelijker om er<strong>van</strong> uit te<br />

gaan dat <strong>de</strong> wetgever <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> lid 2 niet ‘scherp’ heeft opgeschreven en dat veeleer <strong>de</strong><br />

gedachte is geweest dat <strong>de</strong> vergunning in <strong>de</strong> in lid 2 aangegeven gevallen, zon<strong>de</strong>r dat<br />

daarvoor een privaatrechtelijke overdracht nodig is, voor <strong>de</strong> rechtsopvolger gaat gel<strong>de</strong>n<br />

doordat het bevoegd gezag dat, naar aanleiding <strong>van</strong> een verzoek, heeft bepaald. We merken<br />

op dat <strong>de</strong>ze regeling, aldus uitgelegd, lijkt op <strong>de</strong> figuur <strong>van</strong> wijziging <strong>van</strong> tenaamstelling.<br />

Wanneer op een gegeven moment een inrichting waarvoor een persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning is verleend, door een an<strong>de</strong>r wordt gedreven dan <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning is<br />

verleend, vervalt <strong>de</strong> vergunning niet <strong>van</strong> rechtswege; <strong>de</strong> rechtsopvolger han<strong>de</strong>lt echter zon<strong>de</strong>r<br />

vergunning. Voorts biedt artikel 8.25 lid 1, sub e Wm, het bevoegd gezag <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>de</strong><br />

vergunning in te trekken op grond <strong>van</strong> het feit dat <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r niet meer <strong>de</strong> drijver<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting is.<br />

De re<strong>de</strong>n voor het (mogelijk) maken <strong>van</strong> een uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> regel <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 is<br />

ingegeven door <strong>de</strong> gedachte dat het bij overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting aan een an<strong>de</strong>re persoon<br />

nodig is te beoor<strong>de</strong>len of die overdracht <strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming niet in gevaar<br />

brengt. Dit werd <strong>de</strong>stijds met name noodzakelijk geacht voor afvalstoffeninrichtingen,<br />

waarvoor tot 1 januari 1998 op grond <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 2 (oud) Wm een persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning werd verleend. 50 Ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevoegdheid om bij amvb vergunningen<br />

voor bepaal<strong>de</strong> soorten inrichtingen persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken (<strong>de</strong>stijds in lid 3, nu in lid 2),<br />

47 TK 1988-1989, 21 087, nr. 3, p. 82. Dit is <strong>de</strong> toelichting op artikel 8.20 lid 3 en 4 Wm (oud). Hierin<br />

was (nagenoeg gelijklui<strong>de</strong>nd) tot 1 januari 1998 <strong>de</strong> regeling opgenomen zoals die nu in lid 2 staat.<br />

48 TK 1988-1989, 21 087, nr. 3, p. 82.<br />

49 TK 1989-1990, 21 087, nr. 6, p. 68.<br />

50 TK 1989-1990, 21 087, nr. 6, p. 46.<br />

23


heeft <strong>de</strong> wetgever gesteld dat <strong>de</strong>ze met terughou<strong>de</strong>ndheid zal wor<strong>de</strong>n gebruikt. 51 Per 1 januari<br />

1998 is lid 2 (oud) komen te vervallen en zijn <strong>de</strong> voor afvalstoffeninrichtingen verleen<strong>de</strong><br />

vergunningen zaaksgebon<strong>de</strong>n. De re<strong>de</strong>n was dat in <strong>de</strong> praktijk <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> lid 2 (oud)<br />

veelal als onre<strong>de</strong>lijk werd ervaren en dat <strong>de</strong> toetsing bij <strong>de</strong> overdracht nauwelijks meerwaar<strong>de</strong><br />

had, maar wel leid<strong>de</strong> tot een aanzienlijke administratieve lastendruk. Bovendien waren <strong>van</strong>uit<br />

<strong>de</strong> praktijk geen situaties bekend waarin een vergunning werd geweigerd in verband met <strong>de</strong><br />

achtergron<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuwe exploitant en paste <strong>de</strong> wijziging binnen het streven naar<br />

<strong>de</strong>regulering. 52<br />

Se<strong>de</strong>rt 1 januari 1998 geldt voor alle Wm-vergunningen, ook wanneer <strong>de</strong>ze voor die<br />

datum ingevolge lid 2 (oud) waren verleend, <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> lid 1. 53<br />

3.6.2 Ontwerp-besluit financiële zekerheid milieubeheer<br />

Op 16 juli 2001 is het ontwerp-besluit financiële zekerheid milieubeheer gepubliceerd. 54<br />

Hierin wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> in artikel 8.20 lid 2 Wm gebo<strong>de</strong>n mogelijkheid om voor<br />

bepaal<strong>de</strong> categorieën <strong>van</strong> gevallen een uitzon<strong>de</strong>ring te maken op het zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. Voordat we hierop ingaan, zullen we <strong>de</strong> inhoud en reikwijdte <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bepalingen uit het ontwerp-besluit kort toelichten.<br />

In het ontwerp-besluit zijn twee vormen <strong>van</strong> financiële zekerheid te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n. Ten<br />

eerste is in artikel 3 geregeld dat het bevoegd gezag aan <strong>de</strong> Wm-vergunning voorschriften<br />

kan verbin<strong>de</strong>n die voor <strong>de</strong> drijver <strong>de</strong> verplichting inhou<strong>de</strong>n tot het stellen <strong>van</strong> financiële<br />

zekerheid voor het nakomen <strong>van</strong> krachtens <strong>de</strong> vergunning voor hem gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> verplichtingen<br />

ten aanzien <strong>van</strong> het opslaan <strong>van</strong> in <strong>de</strong> vergunning aangegeven afvalstoffen of ten aanzien <strong>van</strong><br />

het beheer <strong>van</strong> afvalstoffen na het beëindigen <strong>van</strong> <strong>de</strong> activiteiten in <strong>de</strong> inrichting. Deze<br />

verplichting kan wor<strong>de</strong>n opgelegd in <strong>de</strong> categorieën <strong>van</strong> gevallen die zijn aangewezen in<br />

bijlage 1 bij het ontwerp-besluit. Deze categorieën betreffen inrichtingen behorend tot<br />

categorie 28 Ivb (met uitzon<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> categorie 28.1 on<strong>de</strong>r c.) en overige categorieën <strong>van</strong><br />

inrichtingen met een opslag <strong>van</strong> meer dan 10 m3 gevaarlijke afvalstoffen voor zover <strong>de</strong><br />

kosten <strong>van</strong> beheer <strong>van</strong> die afvalstoffen meer bedragen dan 10.000 Euro.<br />

Ten twee<strong>de</strong> kan het bevoegd gezag op grond <strong>van</strong> artikel 7, in categorieën <strong>van</strong> gevallen<br />

als bedoeld in bijlage 2, voorschriften aan <strong>de</strong> Wm-vergunning verbin<strong>de</strong>n die voor <strong>de</strong>gene die<br />

<strong>de</strong> inrichting drijft <strong>de</strong> verplichting inhou<strong>de</strong>n tot het stellen <strong>van</strong> financiële zekerheid ter<br />

<strong>de</strong>kking <strong>van</strong> zijn aansprakelijkheid voor scha<strong>de</strong> aan <strong>de</strong> bo<strong>de</strong>m.<br />

24<br />

Bijlage 2 noemt <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> categorieën <strong>van</strong> gevallen:<br />

1 Inrichtingen aangewezen in het Ivb waarbij sprake is <strong>van</strong> een aanvaardbaar<br />

risico dan wel een tij<strong>de</strong>lijk verhoogd of hoog risico op verontreiniging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

51 TK 1989-1990, 21 087, nr. 6, p. 68.<br />

52 TK 1995-1996, 24 875, nr. 3, p. 3.<br />

53 Dat dit in <strong>de</strong> praktijk wel eens tot complicaties kan lei<strong>de</strong>n illustreert ABRvS 20 juni 2000, AB 2000,<br />

384, m.nt. C.L. Knijff. Het ging hier om een afvalstoffeninrichting ten behoeve waar<strong>van</strong> <strong>de</strong> voormalig<br />

exploitant beschikte over twee persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen. Voor 1 januari 1998 wordt <strong>de</strong><br />

inrichting verkocht. Aan <strong>de</strong> nieuwe exploitant wordt na 1 januari 1998 een oprichtingsvergunning<br />

verleend. De Af<strong>de</strong>ling conclu<strong>de</strong>ert dat <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen, die aan <strong>de</strong><br />

rechtsvoorganger waren verleend, zijn blijven gel<strong>de</strong>n, tot 1 januari 1998 voor <strong>de</strong>ze persoon, maar<br />

daarna voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Dat betekent dat <strong>de</strong>ze vergunningen als het ware herleefd<br />

zijn en dus gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> nieuwe exploitant, zodat geen oprichtingsvergunning verleend had mogen<br />

wor<strong>de</strong>n. Dit gevolg had kunnen wor<strong>de</strong>n voorkomen door te regelen dat een persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning vervalt wanneer <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend, er geen gebruik meer <strong>van</strong> maakt of kan<br />

maken. Het valt buiten het on<strong>de</strong>rwerp <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek om hier ver<strong>de</strong>r op in te gaan.<br />

54 Staatscourant 16 juli 2001, nr. 134.


o<strong>de</strong>m als bedoeld in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse Richtlijn Bo<strong>de</strong>mbescherming<br />

bedrijfsmatige activiteiten.<br />

2 Inrichtingen waarop paragraaf 3 <strong>van</strong> het Besluit risico’s zware ongevallen<br />

1999 <strong>van</strong> toepassing is, indien <strong>de</strong> scha<strong>de</strong> voortkomt uit brand of ontploffing.<br />

3 Inrichtingen waarin chemicaliën zijn opgeslagen met een opslagcapaciteit <strong>van</strong><br />

meer dan 10 ton, voor zover <strong>de</strong>ze chemicaliën vallen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> CPR – richtlijn 15-2, indien <strong>de</strong> scha<strong>de</strong> voortvloeit uit brand of ontploffing.<br />

4 Inrichtingen waarin bestrijdingsmid<strong>de</strong>len zijn opgeslagen met een<br />

opslagcapaciteit <strong>van</strong> meer dan 400 kg, voor zover <strong>de</strong>ze bestrijdingsmid<strong>de</strong>len<br />

vallen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> <strong>de</strong> CPR- richtlijn 15-3, indien <strong>de</strong> scha<strong>de</strong><br />

voortkomt uit brand of ontploffing<br />

5 Stuwadoorsbedrijven, waar gevaarlijke stoffen in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet<br />

milieugevaarlijke stoffen uit zeeschepen wor<strong>de</strong>n op- of overgeslagen, indien<br />

<strong>de</strong> scha<strong>de</strong> voortkomt uit brand of ontploffing.<br />

6 Inrichtingen waarin vloeibare aardolieproducten met een vlampunt kleiner<br />

dan 100 gra<strong>de</strong>n Celsius zijn opgeslagen, met een opslagcapaciteit <strong>van</strong> meer<br />

dan 10 ton, indien <strong>de</strong> scha<strong>de</strong> voortvloeit uit brand of ontploffing.<br />

De reikwijdte <strong>van</strong> het ontwerp-besluit betreft dus uitsluitend <strong>de</strong> omschreven categorieën <strong>van</strong><br />

gevallen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> aangegeven voorwaar<strong>de</strong>n.<br />

In <strong>de</strong> artikelen 12 lid 2 en 13 <strong>van</strong> het ontwerp-besluit is aangegeven wat geldt indien een<br />

inrichting wordt overgedragen.<br />

Artikel 12 en 13 lui<strong>de</strong>n, voor zover rele<strong>van</strong>t:<br />

Artikel 12<br />

1. Indien het bevoegd gezag <strong>de</strong> verplichting tot het stellen <strong>van</strong> financiële<br />

zekerheid oplegt, verbindt het het voorschrift aan <strong>de</strong> vergunning (…)<br />

2. Het bevoegd gezag verbindt tevens aan <strong>de</strong> vergunning het voorschrift dat<br />

eenie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft en voornemens is die inrichting aan een an<strong>de</strong>r over te<br />

dragen, dit tenminste vier weken voor <strong>de</strong> overdracht aan het bevoegd gezag meldt.<br />

Artikel 13<br />

1. Indien het bevoegd gezag <strong>de</strong> verplichting tot het stellen <strong>van</strong> financiële<br />

zekerheid oplegt, geldt <strong>de</strong> vergunning voor <strong>de</strong> inrichting slechts voor <strong>de</strong>gene aan wie<br />

<strong>de</strong> vergunning is verleend.<br />

2. Dit geldt niet indien tenminste vier weken voordat <strong>de</strong> inrichting wordt<br />

overgedragen, <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> inrichting wordt overgedragen, schriftelijk bewijs<br />

overlegt dat hij voldoen<strong>de</strong> financiële zekerheid heeft gesteld.<br />

Naar onze mening verdraagt <strong>de</strong> in het ontwerp-besluit opgenomen regeling zich niet met<br />

artikel 8.20 lid 2 Wm. Uit artikel 13 volgt dat <strong>de</strong> vergunning slechts geldt voor <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft, tenzij <strong>de</strong> opvolgend drijver tijdig aantoont dat ook hij financiële zekerheid<br />

heeft gesteld. Dit moet wor<strong>de</strong>n beschouwd als het voorwaar<strong>de</strong>lijk persoonsgebon<strong>de</strong>n maken<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Artikel 8.20 lid 2 Wm biedt geen grondslag voor het introduceren <strong>van</strong> een<br />

<strong>de</strong>rgelijk systeem <strong>van</strong> voorwaar<strong>de</strong>lijke persoonsgebon<strong>de</strong>nheid. Immers, artikel 8.20 lid 2 Wm<br />

gaat er<strong>van</strong> uit dat in bepaal<strong>de</strong> gevallen <strong>de</strong> Wm-vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n kan wor<strong>de</strong>n<br />

gemaakt, waardoor <strong>de</strong>ze in beginsel niet kan overgaan. Op <strong>de</strong>ze onmogelijkheid <strong>van</strong><br />

overgang kan een uitzon<strong>de</strong>ring wor<strong>de</strong>n gemaakt door te bepalen dat met toestemming <strong>van</strong> het<br />

bevoegd gezag (of in specifieke gevallen <strong>de</strong> minister) <strong>de</strong> vergunning kan wor<strong>de</strong>n<br />

25


‘overgedragen’, of dat <strong>de</strong>ze nog voor een bepaal<strong>de</strong> termijn blijft gel<strong>de</strong>n voor<br />

rechtsopvolgers. 55<br />

Voorts wekt artikel 12 lid 2 <strong>de</strong> indruk dat <strong>de</strong> vergunning waaraan het voorschrift is<br />

verbon<strong>de</strong>n dat financiële zekerheid moet wor<strong>de</strong>n gesteld, zaaksgebon<strong>de</strong>n en voor overgang<br />

vatbaar is (“een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft en voornemens is die inrichting over te<br />

dragen”), terwijl in artikel 13 lid 1 uitdrukkelijk is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning alleen geldt<br />

voor <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend. Ook <strong>de</strong> artikelen 3 en 7 wekken <strong>de</strong> indruk<br />

dat <strong>de</strong> vergunning zaaksgebon<strong>de</strong>n is. Immers, in <strong>de</strong>ze artikelen is aangegeven dat <strong>de</strong><br />

verplichting tot het stellen <strong>van</strong> financiële zekerheid kan wor<strong>de</strong>n opgelegd aan <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft. Zoals in paragraaf 3.3.2 is uiteengezet, is normaliter <strong>de</strong> drijver <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r en maakt het niet uit aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend. In dit geval,<br />

waarin <strong>de</strong> vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n wordt gemaakt, is dat an<strong>de</strong>rs. Een<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunning kan alleen gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend, en dat<br />

zal ook <strong>de</strong> exploitant moeten zijn. Kennelijk wordt hier in het ontwerp-besluit ook <strong>van</strong><br />

uitgegaan. Dit blijkt uit <strong>de</strong> toelichting op, met name artikel 13 <strong>van</strong>, het ontwerp-besluit. De<br />

discrepantie tussen <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> artikelen in het ontwerp-besluit maakt zichtbaar dat in geval<br />

<strong>van</strong> een persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunning dui<strong>de</strong>lijk moet wor<strong>de</strong>n gemaakt dat <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong><br />

vergunning is verleend verantwoor<strong>de</strong>lijk is voor <strong>de</strong> verplichtingen die in <strong>de</strong> vergunning zijn<br />

opgenomen. Het verdient <strong>de</strong> voorkeur om in het besluit consequent <strong>de</strong> term<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r te hanteren.<br />

Tot slot rijst <strong>de</strong> vraag wat <strong>de</strong> toegevoeg<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> is <strong>van</strong> <strong>de</strong> melding <strong>van</strong> artikel 12 lid<br />

2 56 naast artikel 13 lid 2. Naar onze mening kan dat alleen zijn dat zowel <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r als <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting wil gaan kopen zich tot het bevoegd gezag<br />

moeten richten. De vergunninghou<strong>de</strong>r moet dat doen om zijn voornemen om <strong>de</strong> inrichting te<br />

verkopen kenbaar te maken aan het bevoegd gezag en <strong>de</strong> potentiële koper om een bewijs over<br />

te leggen dat hij voldoen<strong>de</strong> zekerheid kan stellen. Alleen dan kan volgens <strong>de</strong> artikelen 12 en<br />

13 <strong>de</strong> vergunning overgaan, zij het dat we reeds hebben geconclu<strong>de</strong>erd dat <strong>de</strong>ze regeling zich<br />

niet verdraagt met artikel 8.20 lid 2 Wm. Overigens moet ons inziens wor<strong>de</strong>n aangenomen<br />

dat wanneer als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> inwerkingtreding <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet Bibob volgens een nieuw twee<strong>de</strong><br />

lid <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm een algemene meldingsplicht gaat gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

(zie paragraaf 3.5.4), <strong>de</strong> in artikel 12 lid 2 opgenomen verplichting om in een<br />

vergunningvoorschrift een meldingsplicht voor <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r op te nemen daarmee<br />

niet overbodig wordt. Immers, <strong>de</strong> alsdan in werking tre<strong>de</strong>n<strong>de</strong> meldingsplicht geldt voor <strong>de</strong><br />

gevallen waarop artikel 8.20 lid 1 ziet, dus voor <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning die<br />

automatisch overgaat, en niet voor <strong>de</strong> gevallen waarin ingevolge het huidige twee<strong>de</strong> lid – dat<br />

bij inwerkingtreding <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet Bibob wordt doorgenummerd tot het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid - <strong>van</strong> artikel<br />

8.20 Wm gebruik is gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkheid om bij amvb <strong>de</strong> vergunning<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken.<br />

3.7 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> ammoniakrechten<br />

3.7.1 Inleiding<br />

In <strong>de</strong> voorgaan<strong>de</strong> paragrafen is <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

uiteengezet. In <strong>de</strong>ze paragraaf wordt ingegaan op het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

ammoniakrechten, dat is neergelegd in <strong>de</strong> Interimwet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij (Iav). Dit<br />

55 Zie paragraaf 3.6.1.<br />

56 Zie voor <strong>de</strong> mogelijkheid om een meldingsplicht in <strong>de</strong> vergunningvoorschriften op te nemen, paragraaf<br />

3.5.3, waarin we hebben geconclu<strong>de</strong>erd dat dit in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu nodig<br />

geacht kan wor<strong>de</strong>n.<br />

26


systeem voorziet in <strong>de</strong> mogelijkheid om aan <strong>de</strong> Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n ammoniakrechten<br />

los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting, en daarmee los <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning, over te dragen. Na<strong>de</strong>re<br />

beschouwing is <strong>van</strong> belang voor beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag hoe een <strong>de</strong>rgelijk systeem zich<br />

verhoudt tot <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> overgang in artikel 8.20 Wm. Naast <strong>de</strong> ammoniakrechten<br />

bestaan binnen <strong>de</strong> sector landbouw en visserij ook in diverse an<strong>de</strong>re wetten en<br />

uitvoeringsregelingen quoteringssystemen. Ook daarin zijn bepalingen over <strong>de</strong><br />

verhan<strong>de</strong>lbaarheid opgenomen. Van <strong>de</strong> quoteringssystemen heeft echter uitsluitend het<br />

systeem <strong>van</strong> ammoniakrechten een directe relatie met <strong>de</strong> Wm-vergunning. Daarom wor<strong>de</strong>n<br />

an<strong>de</strong>re quoteringssystemen hier niet behan<strong>de</strong>ld.<br />

Opgemerkt moet wor<strong>de</strong>n dat op 28 juni 2001 het wetsvoorstel Regels inzake<br />

ammoniakemissie uit tot veehou<strong>de</strong>rijen behoren<strong>de</strong> dierverblijven (Wet ammoniak en<br />

veehou<strong>de</strong>rij) is ingediend. 57 Op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> daarin voorgestel<strong>de</strong> regeling zal het<br />

sal<strong>de</strong>ringssysteem komen te vervallen. 58 Dat het sal<strong>de</strong>ringssysteem in <strong>de</strong> toekomstige Wet<br />

ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij komt te vervallen, betekent niet dat daarmee <strong>de</strong> vraag hoe het<br />

openen <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkheid tot zelfstandige overdracht <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) <strong>de</strong> vergunning -<br />

los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting - zich verhoudt tot het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm niet meer rele<strong>van</strong>t<br />

zal zijn. Er zijn ontwikkelingen die het wenselijk maken dui<strong>de</strong>lijkheid te scheppen over <strong>de</strong><br />

juridische kwalificatie <strong>van</strong> dit soort transacties en <strong>de</strong> relatie tot (<strong>de</strong> overgang <strong>van</strong>) <strong>de</strong> Wmvergunning.<br />

In <strong>de</strong> eerste plaats kan wor<strong>de</strong>n gewezen op on<strong>de</strong>rzoek naar het introduceren <strong>van</strong><br />

een systeem voor verhan<strong>de</strong>lbare emissies voor bepaal<strong>de</strong> vraagstukken <strong>van</strong><br />

luchtverontreiniging zoals NOx of CO2. 59 Daarnaast zijn in <strong>de</strong> praktijk ontwikkelingen<br />

gaan<strong>de</strong> met betrekking tot verhan<strong>de</strong>lbaarheid <strong>van</strong> geluidrechten. In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> ROM<br />

Rijnmond wordt <strong>de</strong> Pilot industrielawaai uitgevoerd. Binnen dit project zal on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re<br />

wor<strong>de</strong>n geëxperimenteerd met <strong>de</strong> han<strong>de</strong>l in geluidruimte en zal <strong>de</strong> relatie tot <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> komen. In <strong>de</strong> nota ‘Met recht verantwoor<strong>de</strong>lijk’ is aangegeven dat<br />

wat betreft <strong>de</strong> verhouding <strong>van</strong> systemen <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare emissierechten vooral <strong>de</strong> vraag<br />

speelt hoe <strong>de</strong>ze zich verhou<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> eis <strong>van</strong> alara in artikel 8.11 <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid Wm. Uit het<br />

voorgaan<strong>de</strong> vloeit echter voort dat ook <strong>de</strong> relatie tot artikel 8.20 Wm een aandachtspunt<br />

vormt.<br />

Allereerst wordt hierna ingegaan op het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav. Vervolgens komt <strong>de</strong> relatie tot <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>.<br />

3.7.2 De sal<strong>de</strong>ringsmetho<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav<br />

De Iav voorziet bij beslissingen inzake <strong>de</strong> Wm-vergunning in een specifieke regeling voor<br />

beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvaardbaarheid <strong>van</strong> door veehou<strong>de</strong>rijen veroorzaakte<br />

ammoniak<strong>de</strong>positie op voor verzuring gevoelige gebie<strong>de</strong>n. In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek is<br />

artikel 8 Iav rele<strong>van</strong>t. Dit wetsartikel voorziet in een wettelijke basis voor <strong>de</strong> vaststelling <strong>van</strong><br />

ammoniakreductieplannen (arp’s). In <strong>de</strong>ze arp’s kan op grond <strong>van</strong> artikel 8 lid 4 Iav <strong>de</strong><br />

mogelijkheid wor<strong>de</strong>n gebo<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> zogenaam<strong>de</strong> sal<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> aan een Wmvergunning<br />

verbon<strong>de</strong>n ammoniakrechten.<br />

57 TK 2000-2001, 27 836, nr. 1-2.<br />

58 TK 2000-2001, 27 836, nr. 3, p. 17.<br />

59 Brief <strong>van</strong> <strong>de</strong> minister <strong>van</strong> VROM d.d. 2 juni 1999 inzake verhan<strong>de</strong>lbare emissies als instrument in het<br />

milieubeleid, TK 1998-1999, 26 578, p. 17-18..<br />

27


28<br />

Artikel 8 lid 4 Iav luidt:<br />

In het plan kan wor<strong>de</strong>n bepaald dat voor veehou<strong>de</strong>rijen een daarbij aangegeven hogere<br />

waar<strong>de</strong> geldt dan ingevolge <strong>de</strong> artikelen 4 tot en met 6 is toegestaan, indien in<br />

onmid<strong>de</strong>llijke samenhang daarmee <strong>de</strong> ammoniak<strong>de</strong>positie die wordt veroorzaakt door<br />

een an<strong>de</strong>re veehou<strong>de</strong>rij, door intrekking of wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning voor die<br />

veehou<strong>de</strong>rij met het oog op het geheel of ge<strong>de</strong>eltelijk buiten werking stellen daar<strong>van</strong> op<br />

verzoek <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene die die veehou<strong>de</strong>rij drijft, zodanig vermin<strong>de</strong>rt dat <strong>de</strong> totale<br />

ammoniak<strong>de</strong>positie op <strong>de</strong> in <strong>de</strong> betrokken gemeenten gelegen voor verzuring gevoelige<br />

gebie<strong>de</strong>n afneemt en <strong>de</strong> totale ammoniakemissie <strong>van</strong> <strong>de</strong> veehou<strong>de</strong>rijen in <strong>de</strong> betrokken<br />

gemeenten daalt.<br />

Dit systeem wordt aangeduid als sal<strong>de</strong>ring. De mogelijkheid tot sal<strong>de</strong>ring heeft in <strong>de</strong> praktijk<br />

geleid tot han<strong>de</strong>l in ammoniakrechten, hoewel <strong>de</strong> Iav formeel-juridisch niet voorziet in een<br />

systeem <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare rechten. Het systeem <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare rechten werkt in <strong>de</strong><br />

praktijk als volgt. De drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting die tot verkoop <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) zijn<br />

ammoniakrechten wenst over te gaan, verzoekt het bevoegd gezag om (gehele of<br />

ge<strong>de</strong>eltelijke) intrekking ofwel om wijziging <strong>van</strong> zijn Wm-vergunning. Deze intrekking of<br />

wijziging leidt tot vermin<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> toegestane emissie en <strong>de</strong>positie door <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong><br />

inrichting. Als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze intrekking of wijziging komen <strong>de</strong> ammoniakrechten voor het<br />

ge<strong>de</strong>elte dat on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> intrekking of wijziging valt, vrij voor overdracht. De inrichtinghou<strong>de</strong>r<br />

aan wie <strong>de</strong> rechten wor<strong>de</strong>n verkocht kan on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> in <strong>de</strong> Iav opgenomen voorwaar<strong>de</strong>n een<br />

vergunning verkrijgen voor (uitbreiding <strong>van</strong>) <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> zijn inrichting met <strong>de</strong><br />

aangekochte rechten. 60 Op <strong>de</strong> gevolgen <strong>van</strong> dit systeem voor het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning wordt thans na<strong>de</strong>r ingegaan.<br />

3.7.3 Het sal<strong>de</strong>ringssysteem in relatie tot <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

Het uitgangspunt voor sal<strong>de</strong>ring wordt gevormd door intrekking of wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

op verzoek <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r die tot verkoop <strong>van</strong> <strong>de</strong> ammoniakrechten<br />

wenst over te gaan. Gehele of ge<strong>de</strong>eltelijke intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning op verzoek <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r vindt plaats met toepassing <strong>van</strong> artikel 8.26 lid 1 Wm. Een wijziging <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> vergunning kan plaatsvin<strong>de</strong>n via toepassing <strong>van</strong> artikel 8.1 lid 1 on<strong>de</strong>r b Wm.<br />

In <strong>de</strong> praktijk wordt in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> sal<strong>de</strong>ring ook gewerkt met meldingen op grond<br />

<strong>van</strong> artikel 8.19 Wm in plaats <strong>van</strong> <strong>de</strong> intrekkings- of wijzigingsprocedure. 61 Deze<br />

praktijk is in strijd met artikel 8 lid 4 Iav. Uit <strong>de</strong> parlementaire geschie<strong>de</strong>nis bij <strong>de</strong> Iav<br />

blijkt dat uitsluitend is beoogd om te voorzien in <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> sal<strong>de</strong>ring door<br />

mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een aanvraag tot intrekking of wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. De<br />

mogelijkheid <strong>van</strong> een artikel 8.19 Wm-melding wordt in <strong>de</strong> parlementaire<br />

geschie<strong>de</strong>nis niet genoemd en is ook niet beoogd. De Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak<br />

heeft in een uitspraak <strong>van</strong> 25 november 1999, on<strong>de</strong>r verwijzing naar <strong>de</strong> parlementaire<br />

geschie<strong>de</strong>nis, bevestigd dat sal<strong>de</strong>ring door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een melding niet is<br />

toegestaan. 62<br />

60 Uit het systeem <strong>van</strong> artikel 8, lid 4 Iav lijkt <strong>de</strong> conclusie te rechtvaardigen dat, indien aan het aldaar<br />

bepaal<strong>de</strong> is voldaan, <strong>de</strong> vergunning niet op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav kan wor<strong>de</strong>n geweigerd. Dit laat onverlet<br />

dat <strong>de</strong> Wm in een <strong>de</strong>rgelijk geval om an<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>nen aan vergunningverlening in <strong>de</strong> weg kan staan. Zie<br />

Verman<strong>de</strong> losbladig, Regelgeving ammoniak en stank <strong>van</strong> agrarische bedrijven, toelichting op artikel 8<br />

Iav, on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el B-3.<br />

61 Verman<strong>de</strong> losbladig, Regelgeving ammoniak en stank <strong>van</strong> agrarische bedrijven, toelichting op artikel 8<br />

Iav, on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el B-3.<br />

62 ABRvS 25 november 1999, AB 2000, 96.


Bij sal<strong>de</strong>ring is juridisch beschouwd geen sprake <strong>van</strong> een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning.<br />

Immers, in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> verkoop <strong>van</strong> <strong>de</strong> ammoniakrechten dient <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting die tot verkoop <strong>van</strong> zijn rechten wenst over te gaan, het bevoegd gezag te<br />

verzoeken om intrekking of wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning, die ertoe leidt dat hij <strong>de</strong><br />

exploitatie <strong>van</strong> het <strong>de</strong>el waarop <strong>de</strong> te verkopen rechten betrekking hebben beëindigt. Op het<br />

moment <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> ammoniakrechten beschikt <strong>de</strong> verkopen<strong>de</strong> partij <strong>de</strong>rhalve niet<br />

meer over een Wm-vergunning voor <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze rechten. De ammoniakrechten<br />

gaan bij sal<strong>de</strong>ring over naar <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> een an<strong>de</strong>re inrichting, die een vergunning (veelal<br />

voor <strong>de</strong> uitbreiding <strong>van</strong> een reeds bestaan<strong>de</strong> inrichting) aanvraagt. Op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

jurispru<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak dienen het verzoek tot intrekking of<br />

wijziging enerzijds en <strong>de</strong> aanvraag om een (uitbreidings)vergunning an<strong>de</strong>rzijds, gelijktijdig<br />

plaats te vin<strong>de</strong>n. 63 Aangezien <strong>de</strong> verkopen<strong>de</strong> partij op het moment <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ammoniakrechten niet meer beschikt over een Wm-vergunning voor <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

rechten, is er geen sprake <strong>van</strong> een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning en wordt <strong>de</strong> sal<strong>de</strong>ring<br />

niet beheerst door het regime <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm. 64<br />

Dit laat echter <strong>de</strong> vraag hoe <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten juridisch wel dient te<br />

wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd, onbeantwoord. In <strong>de</strong> praktijk wordt <strong>de</strong> ‘transactie’ op twee<br />

verschillen<strong>de</strong> wijzen vormgegeven. In <strong>de</strong> eerste plaats wordt <strong>de</strong> transactie wel gekwalificeerd<br />

als een privaatrechtelijke verbintenis strekken<strong>de</strong> tot verkoop en levering (overdracht) <strong>van</strong><br />

ammoniakrechten. Daarbij zal als voorwaar<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n gesteld dat <strong>de</strong> verkopen<strong>de</strong> partij<br />

gehou<strong>de</strong>n is om een verzoek tot intrekking of wijziging <strong>van</strong> zijn Wm-vergunning te doen om<br />

<strong>de</strong> weg tot overdracht te effenen zodat <strong>de</strong> kopen<strong>de</strong> partij een aanvraag kan doen om <strong>de</strong><br />

aangekochte rechten te exploiteren. Het is <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong>ze transactie kan wor<strong>de</strong>n<br />

gekwalificeerd als een overdracht zoals bedoeld in artikel 3:83 BW en vervolgens als<br />

voorwaar<strong>de</strong>lijke overdracht als bedoeld in artikel 3:84 BW. De overdracht <strong>van</strong><br />

ammoniakrechten valt in ie<strong>de</strong>r geval niet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> het eerste lid <strong>van</strong> artikel 3:83<br />

BW. Dit volgt uit hetgeen hiervoor (in hoofdstuk 2) over <strong>de</strong> reikwijdte <strong>van</strong> dit artikellid is<br />

uiteengezet. Derhalve resteert met het oog op <strong>de</strong> overdraagbaarheid <strong>van</strong> ammoniakrechten <strong>de</strong><br />

vraag of aan het criterium <strong>van</strong> het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> artikel 3:83 BW is voldaan. Daarvoor is<br />

rele<strong>van</strong>t of artikel 3:83 lid 3 eng of ruim wordt opgevat en of in artikel 8 lid 4 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Iav wel<br />

of niet expliciet is bepaald dat ammoniakrechten overdraagbaar zijn. Uit <strong>de</strong> formulering <strong>van</strong><br />

het wetsartikel blijkt <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht niet met zoveel woor<strong>de</strong>n. De<br />

overdraagbaarheid vloeit voort uit het in <strong>de</strong>ze bepaling verwoor<strong>de</strong> systeem. Zoals eer<strong>de</strong>r (in<br />

hoofdstuk 2) is aangegeven stelt <strong>de</strong> MDW-werkgroep verhan<strong>de</strong>lbare rechten zich op het<br />

standpunt dat wanneer in <strong>de</strong> betrokken wet niet expliciet in <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overdracht is<br />

voorzien, het voldoen<strong>de</strong> is dat <strong>de</strong> overdraagbaarheid past in het stelsel <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet (ruime<br />

uitleg 3:83 lid 3 BW). Voor wat betreft <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> ammoniakrechten is dit het geval.<br />

Wanneer men er echter <strong>van</strong>uit gaat dat artikel 3:83 lid 3 niet zo ruim moet wor<strong>de</strong>n opgevat<br />

als <strong>de</strong> MDW-werkgroep meent, zou dat betekenen dat ammoniakrechten volgens artikel 3:83<br />

lid 3 BW niet overdraagbaar zijn en dat daarop evenmin een an<strong>de</strong>re wettelijke regeling inzake<br />

overgang <strong>van</strong> toepassing is.<br />

De twee<strong>de</strong> variant is dat <strong>de</strong> transactie zo wordt ingekleed dat <strong>de</strong> verbintenis inhoudt<br />

dat <strong>de</strong>gene die rechten wenst over te dragen zich verplicht een verzoek tot intrekking te doen<br />

en <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> rechten wenst te gaan exploiteren gehou<strong>de</strong>n is daartoe een vergunning aan<br />

te vragen. De overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechten is dan als zodanig niet het on<strong>de</strong>rwerp <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verbintenis. Aangezien <strong>de</strong>ze transactie niet ziet op <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> ammoniakrechten is<br />

63 ABRvS 11 augustus 1998, AB 1999, 50 m.nt. Verschuuren.<br />

64 Dit is alleen an<strong>de</strong>rs indien (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) <strong>de</strong> inrichting wordt overgedragen. In dat geval geldt artikel<br />

8.20 lid 1 Wm wel.<br />

29


artikel 3:83 BW daarop in ie<strong>de</strong>r geval niet <strong>van</strong> toepassing. Ook valt <strong>de</strong>ze transactie niet on<strong>de</strong>r<br />

artikel 8.20 Wm, zodat een wettelijk regime ontbreekt.<br />

Hoe het systeem <strong>van</strong> overgang ook moet wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd, rele<strong>van</strong>t is dat steeds<br />

een tussenkomst <strong>van</strong> het bevoegd gezag nodig is om <strong>de</strong> overgang te bewerkstelligen. In dit<br />

opzicht wijkt <strong>de</strong> regeling af <strong>van</strong> het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm waar juist nadrukkelijk <strong>van</strong><br />

bestuurlijke tussenkomst is afgezien.<br />

Het vorenstaan<strong>de</strong> wil overigens niet zeggen dat artikel 8.20 Wm geen enkele betekenis heeft<br />

bij Wm-vergunningen waar ammoniakrechten een rol spelen. Bij <strong>de</strong> hiervoor uiteengezette<br />

transacties is het doel om uitsluitend <strong>de</strong> ammoniakrechten over te dragen, niet (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>)<br />

<strong>de</strong> inrichting als zodanig. Indien dat laatste wel wordt beoogd, volgt <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

inclusief <strong>de</strong> daarbij behoren<strong>de</strong> ammoniakrechten <strong>de</strong> (ge<strong>de</strong>eltelijk) overgedragen inrichting.<br />

Op die overgang is artikel 8.20 Wm wel <strong>van</strong> toepassing. Voorts is artikel 8.20 Wm <strong>van</strong><br />

belang voor <strong>de</strong> vraag wie gerechtigd is om een verzoek tot wijziging of intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning te doen.<br />

3.7.4 Bevindingen<br />

Hiervoor is opgemerkt dat het in artikel 8 lid 4 Iav neergeleg<strong>de</strong> sal<strong>de</strong>ringssysteem in <strong>de</strong><br />

praktijk heeft geleid tot han<strong>de</strong>l in ammoniakrechten. Deze transacties vallen niet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

werking <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm. Een wettelijk regime ontbreekt. Dit leidt er toe dat ondui<strong>de</strong>lijk<br />

is hoe <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten juridisch moet wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd. Zoals in<br />

paragraaf 3.7.3 is toegelicht zijn twee varianten <strong>de</strong>nkbaar. In <strong>de</strong> praktijk wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze<br />

varianten bei<strong>de</strong> gehanteerd.<br />

De regeling in <strong>de</strong> Iav doorbreekt <strong>de</strong>els het inrichtinggebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wmvergunning,<br />

namelijk doordat ammoniakrechten los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

overgedragen.<br />

3.8 Bevindingen<br />

In dit hoofdstuk is <strong>de</strong> wettelijke regeling <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning besproken.<br />

Hoewel dat in artikel 8.20 Wm niet met zoveel woor<strong>de</strong>n wordt gesteld, is dui<strong>de</strong>lijk dat <strong>de</strong><br />

wetgever bewust in <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang heeft willen voorzien en dat hij daarvoor<br />

in artikel 8.20 lid 1 Wm heeft bepaald dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft. Kort gezegd, houdt <strong>de</strong>ze regeling in dat <strong>de</strong> vergunning <strong>van</strong> rechtswege<br />

overgaat op rechtsopvolgers, zon<strong>de</strong>r dat daarvoor een han<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het bestuursorgaan of<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> private partijen vereist is. In relatie tot hetgeen in hoofdstuk 2 is besproken betekent<br />

dit dus voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning dat a) een privaatrechtelijke overdracht <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong>ze vergunning, zo <strong>de</strong>ze al mogelijk zou zijn gelet op artikel 3:83 lid 3 BW, niet<br />

noodzakelijk is, en b) een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning evenmin<br />

noodzakelijk is. Het drijverschap is bepalend voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.<br />

De overgang <strong>van</strong> rechtswege sluit aan bij <strong>de</strong> gedachte dat <strong>de</strong> Wm-vergunning een<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter heeft. In het volgen<strong>de</strong> hoofdstuk zal aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> komen in hoeverre<br />

op dit zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter uitzon<strong>de</strong>ringen bestaan.<br />

Tot 1 januari 1998 was in <strong>de</strong> Wm bepaald dat <strong>de</strong> vergunning voor een afvalstoffeninrichting<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n is. Met name om re<strong>de</strong>nen <strong>van</strong> doelmatigheid is <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>nheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze vergunningen afgeschaft. Artikel 8.20 lid 2 Wm biedt <strong>de</strong> mogelijkheid om <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

in bepaal<strong>de</strong> gevallen (bij amvb aangegeven) persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken.<br />

<strong>Overgang</strong> is dan niet mogelijk, tenzij (bij amvb) is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning nog geduren<strong>de</strong><br />

30


een bepaal<strong>de</strong> termijn blijft gel<strong>de</strong>n voor rechtsopvolgers of dat <strong>de</strong> vergunning met<br />

toestemming <strong>van</strong> het bevoegd gezag of <strong>de</strong> minister kan overgaan. Een voorbeeld <strong>van</strong> het<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n maken <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning biedt het ontwerp-besluit financiële zekerheid<br />

milieubeheer. Daarin wordt in artikel 12 lid 2 en artikel 13 beoogd gebruik te maken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

in artikel 8.20 lid 2 Wm gebo<strong>de</strong>n mogelijkheid. De in <strong>de</strong>ze bepalingen <strong>van</strong> het ontwerpbesluit<br />

voorziene voorwaar<strong>de</strong>lijke persoonsgebon<strong>de</strong>nheid <strong>van</strong> <strong>milieuvergunning</strong>en in<br />

gevallen waarin op grond <strong>van</strong> dat besluit een verplichting tot financiële zekerheidstelling is<br />

opgelegd, verdraagt zich naar onze mening echter niet met <strong>de</strong> in artikel 8.20 lid 2 Wm<br />

opgenomen systematiek.<br />

Volgens huidig recht hoeft een vergunninghou<strong>de</strong>r het bevoegd gezag niet op <strong>de</strong> hoogte te<br />

stellen <strong>van</strong> het feit dat <strong>de</strong> vergunning voor een an<strong>de</strong>r is gaan gel<strong>de</strong>n. Sommige bedrijven doen<br />

dit wel uit zichzelf, <strong>de</strong> meeste bedrijven echter niet. Mogelijk gaat in <strong>de</strong> toekomst, wanneer<br />

het wetsvoorstel Bibob in werking treedt, een meldingsplicht voor <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

gel<strong>de</strong>n op grond <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm. Ons inziens kan thans wel aan een vergunning als<br />

voorschrift wor<strong>de</strong>n verbon<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r en/of diens rechtsopvolger <strong>de</strong><br />

overgang moeten mel<strong>de</strong>n.<br />

Het systeem voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten wijkt op twee punten af <strong>van</strong> artikel 8.20<br />

Wm. In <strong>de</strong> eerste plaats gaat het bij <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten om een overgang <strong>van</strong><br />

aan <strong>de</strong> Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n rechten, zon<strong>de</strong>r dat sprake is <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting (zelfstandige overgang). In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats gaat artikel 8 lid 4 Iav, in tegenstelling<br />

tot artikel 8.20 Wm, juist uit <strong>van</strong> tussenkomst door het bevoegd gezag, aangezien voor <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten een besluit tot intrekking <strong>van</strong> een (<strong>de</strong>el <strong>van</strong> een) vergunning<br />

aan <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> verkoper en een besluit tot vergunningverlening ten behoeve <strong>van</strong> <strong>de</strong> koper<br />

noodzakelijk is.<br />

31


4 Persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen bij vergunningverlening op grond <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong>Wm<br />

4.1 Inleiding<br />

We hebben geconstateerd dat artikel 8.20 lid 1 Wm is ingegeven door het uitgangspunt dat <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning zaaksgebon<strong>de</strong>n is. De rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rscheid tussen zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

en persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen is dui<strong>de</strong>lijk: zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen zijn (in<br />

beginsel) vatbaar voor overgang, persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunningen niet.<br />

Van belang is dat het in <strong>de</strong> literatuur gemaakte on<strong>de</strong>rscheid tussen zaaksgebon<strong>de</strong>n en<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n beschikkingen betrekkelijk is. Daarvoor zijn twee re<strong>de</strong>nen te noemen, die<br />

zich bei<strong>de</strong> voordoen ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning. Ten eerste is dat <strong>de</strong> mogelijkheid<br />

dat naar hun aard zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen door <strong>de</strong> wetgever persoonlijk wor<strong>de</strong>n<br />

gemaakt. De bedoeling daar<strong>van</strong> is dui<strong>de</strong>lijk: in die gevallen kan <strong>de</strong> vergunning niet overgaan<br />

op een rechtsopvolger, behou<strong>de</strong>ns te maken uitzon<strong>de</strong>ringen. Voor <strong>de</strong> Wm-vergunning is <strong>de</strong><br />

mogelijkheid om dit te doen geregeld in artikel 8.20 lid 2 Wm; dit is reeds hiervoor<br />

(paragraaf 3.5) besproken. Ten twee<strong>de</strong> is het lang niet altijd mogelijk om een vergunning<br />

zon<strong>de</strong>r meer als zaaksgebon<strong>de</strong>n of persoonsgebon<strong>de</strong>n te kwalificeren. An<strong>de</strong>rs gezegd: het<br />

on<strong>de</strong>rscheid tussen zaaksgebon<strong>de</strong>n en persoonsgebon<strong>de</strong>n is eer<strong>de</strong>r gelei<strong>de</strong>lijk <strong>van</strong> aard dan<br />

scherp. Een persoonsgebon<strong>de</strong>n beschikking kan zakelijke trekken hebben en zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

beschikkingen kunnen persoonlijke trekken hebben. Hoewel <strong>de</strong> Wm-vergunning op het eerste<br />

gezicht een ‘schoolvoorbeeld’ lijkt te zijn <strong>van</strong> een zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning, zijn op<br />

verschillen<strong>de</strong> niveaus (jurispru<strong>de</strong>ntie, beleid, wetgeving) ontwikkelingen te signaleren<br />

waarbij in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> verlening (en in één geval ook intrekking) <strong>van</strong> een vergunning<br />

bepaal<strong>de</strong> kwaliteiten, hoedanighe<strong>de</strong>n of omstandighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager of<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r een rol spelen. Deze ontwikkelingen zullen hierna, in <strong>de</strong> paragrafen 4.3,<br />

4.4 en 4.5, wor<strong>de</strong>n beschreven. Voordat we bespreken welke persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen<br />

een rol spelen, beste<strong>de</strong>n we aandacht aan <strong>de</strong> vraag of het <strong>van</strong> belang is wie <strong>de</strong> vergunning<br />

aanvraagt.<br />

Het is rele<strong>van</strong>t om <strong>de</strong>ze ontwikkelingen te beschrijven gelet op het feit dat <strong>de</strong> regeling<br />

<strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm dui<strong>de</strong>lijk is ingegeven door het uitgangspunt dat <strong>de</strong> vergunning<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n is. Wanneer in bepaal<strong>de</strong> gevallen sprake blijkt te zijn <strong>van</strong> Wm-vergunningen<br />

met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen rijst primair <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong>ze vergunningen ook overgaan<br />

volgens <strong>de</strong> hoofdregel. In dit hoofdstuk zal blijken dat dat in<strong>de</strong>rdaad het geval is. Daardoor<br />

rijst vervolgens <strong>de</strong> vraag hoe bij een automatische overgang <strong>van</strong> een vergunning met<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen, <strong>de</strong>ze persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen hun betekenis kunnen<br />

hou<strong>de</strong>n. Deze vraag staat centraal in hoofdstuk 5.<br />

4.2 De persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager volgens het wettelijk stelsel<br />

4.2.1 Inleiding<br />

Zoals gezegd, geldt <strong>de</strong> Wm-vergunning automatisch voor <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft. Dit<br />

roept <strong>de</strong> vraag op of het <strong>van</strong> belang is wie <strong>de</strong> vergunning aanvraagt. An<strong>de</strong>rs gezegd: nu <strong>de</strong><br />

vergunning steeds automatisch gaat gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> drijver, betekent dat dan dat ook een nietdrijver<br />

een vergunning kan aanvragen?<br />

In <strong>de</strong> Wm wordt geen aandacht besteed aan <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager <strong>van</strong> een vergunning.<br />

In <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> toelichting is ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n Wm-vergunning<br />

opgemerkt dat het voor <strong>de</strong> hand ligt om een aanvraag niet-ont<strong>van</strong>kelijk te verklaren als <strong>de</strong><br />

33


aanvrager niet <strong>de</strong>gene is die <strong>de</strong> inrichting drijft. 65 Het gaat ons inziens te ver om a contrario<br />

re<strong>de</strong>nerend er<strong>van</strong> uit te gaan dat een aanvraag om een zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning in beginsel<br />

door een ie<strong>de</strong>r kan wor<strong>de</strong>n gedaan.<br />

Artikel 8.10 lid 1 Wm bepaalt dat een vergunning slechts in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bescherming <strong>van</strong> het milieu kan wor<strong>de</strong>n geweigerd. On<strong>de</strong>r bescherming <strong>van</strong> het milieu<br />

wor<strong>de</strong>n ingevolge artikel 1.1 lid 2 on<strong>de</strong>r b me<strong>de</strong> verstaan <strong>de</strong> verbetering <strong>van</strong> het milieu, <strong>de</strong><br />

zorg voor een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen, <strong>de</strong> zorg voor een zuinig gebruik <strong>van</strong><br />

energie en grondstoffen, alsme<strong>de</strong> <strong>de</strong> zorg voor <strong>de</strong> beperking <strong>van</strong> <strong>de</strong> na<strong>de</strong>lige gevolgen voor<br />

het milieu <strong>van</strong> het verkeer <strong>van</strong> personen of goe<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> en naar <strong>de</strong> inrichting. Uit <strong>de</strong><br />

jurispru<strong>de</strong>ntie volgt dat een vergunning voor een afvalstoffeninrichtingen kan wor<strong>de</strong>n<br />

geweigerd wanneer <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant in verband met zijn nalevingsverle<strong>de</strong>n<br />

onvoldoen<strong>de</strong> vertrouwen biedt dat sprake zal zijn <strong>van</strong> een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong><br />

afvalstoffen (zie ver<strong>de</strong>r 4.3). We zien hier dus dat een weigeringscriterium aan <strong>de</strong><br />

hoedanigheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager kan wor<strong>de</strong>n gekoppeld. Voor het overige<br />

lijken <strong>de</strong> in <strong>de</strong> wet genoem<strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n geen aanknopingspunten te bie<strong>de</strong>n voor een<br />

beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager/exploitant.<br />

In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn in hoofdstuk 5<br />

regels opgenomen omtrent <strong>de</strong> inhoud <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvraag om een vergunning voor het oprichten<br />

en in werking hebben <strong>van</strong> een inrichting, respectievelijk voor het veran<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> een<br />

inrichting of <strong>de</strong> werking daar<strong>van</strong>. Daarin is alleen (voor zover hier rele<strong>van</strong>t) bepaald dat <strong>de</strong><br />

aanvrager <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning zijn naam en adres moet vermel<strong>de</strong>n. Er bestaat dus op grond<br />

<strong>van</strong> het Ivb geen verplichting om aan het bevoegd gezag dui<strong>de</strong>lijk te maken wie <strong>de</strong> inrichting<br />

drijft of zal drijven.<br />

4.2.2 De exploitant <strong>van</strong> een amvb-inrichting<br />

Opmerkelijk is dat een verplichting om aan te geven wie <strong>de</strong> inrichting gaat drijven wel is<br />

opgenomen in algemene regels op grond <strong>van</strong> artikel 8.40 Wm (hierna gemakshalve: 8.40<br />

amvb’s).<br />

34<br />

In artikel 6 <strong>van</strong> <strong>de</strong> amvb’s is, voor zover rele<strong>van</strong>t, bepaald:<br />

1. Degene die een inrichting opricht, meldt dit ten minste vier weken voor <strong>de</strong><br />

oprichting aan het bevoegd gezag.<br />

2. Het eerste lid is <strong>van</strong> overeenkomstige toepassing met betrekking tot het<br />

veran<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> een inrichting en het veran<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> <strong>de</strong> werking daar<strong>van</strong>. Deze<br />

melding is niet vereist, indien eer<strong>de</strong>r een melding overeenkomstig dit artikel is<br />

gedaan en door dit veran<strong>de</strong>ren geen afwijking ontstaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> bij die melding<br />

verstrekte gegevens.<br />

3. Bij <strong>de</strong> melding wordt vermeld:<br />

a. (…)<br />

b. <strong>de</strong> naam en het adres <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting opricht dan wel veran<strong>de</strong>rt of <strong>de</strong><br />

werking daar<strong>van</strong> veran<strong>de</strong>rt, en, indien <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft of zal<br />

drijven, een an<strong>de</strong>re persoon is, <strong>de</strong> naam en het adres <strong>van</strong> die persoon.<br />

In <strong>de</strong> toelichting op <strong>de</strong> regeling staat niet waarom <strong>de</strong> wetgever <strong>de</strong>ze aparte melding <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

gegevens <strong>van</strong> <strong>de</strong> drijver verplicht heeft gesteld. 66 De vraag rijst of <strong>de</strong>ze verplichting om te<br />

65 TK 1988-1989, 21 087, nr. 3, p. 82.<br />

66 Waarschijnlijk is <strong>de</strong> gedachte geweest dat men dit bij amvb-inrichtingen met zoveel woor<strong>de</strong>n moet<br />

vragen, terwijl bij vergunningplichtige inrichtingen uit <strong>de</strong> aanvraag al blijkt met wie men <strong>van</strong> doen


mel<strong>de</strong>n wie <strong>de</strong> drijver is op ie<strong>de</strong>r moment geldt, dus ook wanneer een veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> drijver niet gepaard gaat met een uitbreiding of veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting.<br />

In <strong>de</strong> toelichting op artikel 6 staat dat, alleen indien een uitbreiding of veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting leidt tot een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> gegevens waarover het bevoegd gezag op grond <strong>van</strong><br />

een eer<strong>de</strong>re melding beschikt, een melding als bedoeld in lid 2 is vereist, en dat zolang er in<br />

die gegevens niets veran<strong>de</strong>rt, veran<strong>de</strong>ringen of uitbreidingen niet hoeven te wor<strong>de</strong>n gemeld.<br />

Enerzijds lijkt het erop dat <strong>de</strong> melding alleen geldt voor wijzigingen die <strong>de</strong> inrichting – <strong>de</strong><br />

activiteiten en het fysieke <strong>de</strong>el - betreffen en dus niet een veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

exploitant. An<strong>de</strong>rzijds is het zo dat het bevoegd gezag op grond <strong>van</strong> eer<strong>de</strong>re gegevens weet<br />

wie <strong>de</strong> inrichting drijft. Dan leidt het feit dat er een an<strong>de</strong>re drijver is (komt) tot een<br />

veran<strong>de</strong>ring in die gegevens en zou uit lid 3 jo. lid 2 en <strong>de</strong> toelichting kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

afgeleid dat ook dan een melding moet wor<strong>de</strong>n gedaan. Afgezien <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag hoe artikel 6<br />

lid 2 precies moet wor<strong>de</strong>n opgevat lijkt het ons, gelet op het feit dat nu eenmaal al is geregeld<br />

dat bij oprichting bekend moet zijn wie <strong>de</strong> inrichting gaat drijven, eigenlijk niet meer dan<br />

logisch dat dit ook in een later stadium geldt.<br />

4.2.3 Aanvraag: artikel 1:3 Awb<br />

In <strong>de</strong> Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het begrip aanvraag omschreven.<br />

Artikel 1:3 lid 3 bepaalt:<br />

On<strong>de</strong>r aanvraag wordt verstaan: een verzoek <strong>van</strong> een belanghebben<strong>de</strong>, een besluit te nemen.<br />

Alleen een verzoek <strong>van</strong> een belanghebben<strong>de</strong> is dus een aanvraag. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: alleen<br />

<strong>de</strong> verzoeker die belanghebben<strong>de</strong> is, is aanvrager. Belanghebbend is <strong>de</strong>gene wiens belang<br />

rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2 lid 1 Awb). Toegepast op <strong>de</strong> aanvraag om<br />

een Wm-vergunning betekent dit dat <strong>de</strong> aanvrager een rechtstreeks belang bij <strong>de</strong><br />

vergunningverlening zal moeten hebben. Het spreekt voor zich dat <strong>de</strong> persoon die een<br />

inrichting wil oprichten en gaan drijven, of reeds drijft, een rechtstreeks belang heeft, evenals<br />

<strong>de</strong>gene die niet zelf zal oprichten, maar wel gaat drijven. Maar ook een eigenaar die niet <strong>van</strong><br />

plan is zelf te gaan exploiteren en na vergunningverlening <strong>de</strong> inrichting wil verhuren of<br />

verkopen zal een rechtstreeks belang hebben. Een persoon die op geen enkele wijze een<br />

relatie heeft met <strong>de</strong> inrichting zal daarentegen geen rechtstreeks belang hebben. Naar onze<br />

mening vloeit uit <strong>de</strong> Awb voort dat iemand die geen rechtstreeks belang heeft bij <strong>de</strong> te<br />

verlenen Wm-vergunning – waarmee wordt toegestaan een inrichting te exploiteren – geen<br />

aanvraag om een Wm-vergunning kan doen.<br />

4.2.4 Jurispru<strong>de</strong>ntie<br />

De jurispru<strong>de</strong>ntie is schaars en vertoont bovendien geen dui<strong>de</strong>lijke lijn. In gevallen waarin<br />

niet zon<strong>de</strong>r meer dui<strong>de</strong>lijk is wat <strong>de</strong> status <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager is, gaat <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling na wat diens<br />

relatie met <strong>de</strong> inrichting zal zijn.<br />

In een uitspraak <strong>van</strong> 31 juli 1995 67 oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak dat <strong>de</strong><br />

Wm zich er niet tegen verzet dat een vergunning wordt aangevraagd en verleend voor een<br />

inrichting die (ge<strong>de</strong>eltelijk) ligt op een terrein dat geen eigendom is <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunningaanvrager, mits die aanvrager “met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting als zodanig <strong>de</strong><br />

bevoeg<strong>de</strong> persoon is”. Het is aannemelijk dat <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling hiermee bedoel<strong>de</strong> dat <strong>de</strong> aanvrager<br />

heeft. Kennelijk heeft <strong>de</strong> wetgever zich niet gerealiseerd dat ook voor een vergunningsituatie zou<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n geregeld wie een vergunning kan aanvragen.<br />

67 ABkort 1995, 635.<br />

35


zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting moest hebben. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> aanvrager zou <strong>de</strong><br />

(toekomstige) drijver moeten zijn.<br />

In een uitspraak <strong>van</strong> 15 april 1996 68 maakte het niet uit dat <strong>de</strong> aanvrager niet <strong>de</strong><br />

inrichting ging drijven. Het ging om <strong>de</strong> vraag of een vergunning voor het oprichten <strong>van</strong> een<br />

kin<strong>de</strong>rboer<strong>de</strong>rij verleend had mogen wor<strong>de</strong>n aan het hoofd <strong>van</strong> <strong>de</strong> sector stads<strong>de</strong>elwerken <strong>van</strong><br />

een stads<strong>de</strong>el. De Af<strong>de</strong>ling overwoog daartoe dat <strong>de</strong> Wm noch het Ivb een bepaling bevatten<br />

door wie een vergunning moet wor<strong>de</strong>n aangevraagd, dat ingevolge artikel 5.1 Ivb een<br />

aanvrager on<strong>de</strong>r meer zijn naam en adres moet vermel<strong>de</strong>n en dat in artikel 8.20 lid 1 Wm is<br />

bepaald dat een vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft. Voorts was <strong>van</strong><br />

belang dat <strong>de</strong> inrichting zou wor<strong>de</strong>n geëxploiteerd door een stichting die zou wor<strong>de</strong>n<br />

gesubsidieerd door on<strong>de</strong>r meer het stads<strong>de</strong>el en dat <strong>de</strong>ze stichting ten tij<strong>de</strong> <strong>van</strong> het indienen<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvraag nog niet bestond. De Af<strong>de</strong>ling conclu<strong>de</strong>er<strong>de</strong> dat gelet op <strong>de</strong>ze<br />

omstandighe<strong>de</strong>n niet gezegd kon wor<strong>de</strong>n dat het hoofd <strong>van</strong> <strong>de</strong> sector stads<strong>de</strong>elwerken <strong>de</strong><br />

vergunning niet had mogen aanvragen. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> aanvrager zal niet <strong>de</strong><br />

toekomstig drijver zijn, maar heeft met die - nog op te richten - drijver wel een bepaal<strong>de</strong><br />

relatie. Blijkens voormel<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling is <strong>de</strong>ze relatie noodzakelijk. De<br />

aanvrager moet <strong>de</strong>rhalve, in Awb-terminologie, een belang hebben bij <strong>de</strong> aanvraag.<br />

In een uitspraak <strong>van</strong> 20 juli 2000 69 volgt <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling dui<strong>de</strong>lijker <strong>de</strong> lijn <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

uitspraak uit 1995 door na te gaan of <strong>de</strong> aanvrager als drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kan wor<strong>de</strong>n<br />

aangemerkt.<br />

36<br />

Appellanten, G. Quelle en diens echtgenote, had<strong>de</strong>n beroep ingesteld tegen een<br />

revisievergunning verleend aan C.T. Quelle voor een paar<strong>de</strong>nhou<strong>de</strong>rij, op een perceel<br />

waarop voorheen een een<strong>de</strong>nmesterij was vergund. Appellanten hebben een<br />

nertsenhou<strong>de</strong>rij naast <strong>de</strong> paar<strong>de</strong>nhou<strong>de</strong>rij. Uit <strong>de</strong> uitspraak volgt dat voor <strong>de</strong><br />

nertsenhou<strong>de</strong>rij en <strong>de</strong> een<strong>de</strong>nmesterij <strong>de</strong>stijds een Hin<strong>de</strong>rwetvergunning was verleend<br />

aan G. Quelle of diens echtgenote en dat het perceel waarop <strong>de</strong> een<strong>de</strong>nmesterij was<br />

gevestigd en <strong>de</strong> een<strong>de</strong>nmesterij op een gegeven moment waren overgedragen aan C.T.<br />

Quelle. Appellanten voeren on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re aan dat, omdat <strong>de</strong> <strong>de</strong>stijds verleen<strong>de</strong><br />

vergunning op naam <strong>van</strong> een <strong>van</strong> hen staat, C.T. Quelle niet gerechtigd was een<br />

revisievergunning aan te vragen.<br />

De Af<strong>de</strong>ling overweegt dat C.T. Quelle op het moment dat hij <strong>de</strong> vergunning<br />

aanvroeg volledige zeggenschap had over het <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting waar <strong>de</strong> een<strong>de</strong>n<br />

wer<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n en dat hij <strong>de</strong>rhalve op dat <strong>de</strong>el <strong>de</strong>gene was die <strong>de</strong> inrichting dreef in<br />

<strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm. Zij conclu<strong>de</strong>ert vervolgens dat C.T. Quelle<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r was voor dat <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting en dat <strong>de</strong>rhalve voor dit <strong>de</strong>el<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting een revisievergunning door C.T. Quelle kon wor<strong>de</strong>n aangevraagd en<br />

aan hem verleend. Dit lijkt juist. We wijzen er nog op dat <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling er kennelijk<br />

<strong>van</strong>uit gaat dat er na <strong>de</strong> overdracht nog steeds sprake is <strong>van</strong> één inrichting. Er wordt<br />

althans in <strong>de</strong> uitspraak geen aandacht besteed aan <strong>de</strong>ze kwestie, terwijl dat naar onze<br />

mening wel, voor zover dat beoor<strong>de</strong>eld kan wor<strong>de</strong>n op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> beschikbare<br />

gegevens, voor <strong>de</strong> hand had gelegen.<br />

4.2.5 Praktijk<br />

In <strong>de</strong> telefonische gesprekken die zijn gevoerd in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek en tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong><br />

eerste workshop is gevraagd of men <strong>de</strong> aanvrager zon<strong>de</strong>r meer als vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

beschouwt (en dus als zodanig in het registratiesysteem – zie paragraaf 3.5 - opneemt), of dat<br />

men nagaat wie <strong>de</strong> inrichting daadwerkelijk drijft of gaat drijven. De antwoor<strong>de</strong>n liepen<br />

68 ABRvS 15 april 1996, M en R 1996, nr. 62K.<br />

69 M en R 2000, nr. 180K; ABkort 2000, 506.


uiteen. Bij sommigen wordt min of meer standaard er<strong>van</strong> uitgegaan dat <strong>de</strong> aanvrager <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r zal zijn en wordt niet on<strong>de</strong>rzocht of <strong>de</strong>ze persoon, of een an<strong>de</strong>r, gaat<br />

drijven. Bij an<strong>de</strong>ren wordt daar wel on<strong>de</strong>rzoek/navraag – meestal tij<strong>de</strong>ns het vooroverleg –<br />

naar gedaan. Opgemerkt werd wel dat het in <strong>de</strong> meeste gevallen zo is dat <strong>de</strong> aanvrager ook<br />

zal gaan drijven en dat tij<strong>de</strong>ns het vooroverleg wel dui<strong>de</strong>lijk wordt wie <strong>de</strong> inrichting gaat<br />

exploiteren. In één provincie (in totaal zijn 6 provincies geënquêteerd) bleek men een eigen<br />

standaardformulier voor een vergunningaanvraag te hanteren, waarop moet wor<strong>de</strong>n<br />

aangegeven naam en adres <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager, <strong>de</strong> contactpersoon en <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting<br />

gaat drijven. Men <strong>de</strong>el<strong>de</strong> me<strong>de</strong> dat in gevallen waarin <strong>de</strong> aanvrager niet gaat drijven, meestal<br />

in <strong>de</strong> consi<strong>de</strong>rans bij het besluit tot vergunningverlening wordt vermeld wie aanvrager is en<br />

wie drijver.<br />

Een voorbeeld <strong>van</strong> een situatie waarin <strong>de</strong> aanvrager niet tevens drijver is, zijn <strong>de</strong> Wmvergunningprocedures<br />

rond <strong>de</strong> aanleg <strong>van</strong> <strong>de</strong> Betuweroute. Daarbij treedt NS Rail<br />

Infrabeheer op als aanvrager terwijl an<strong>de</strong>ren drijver zijn.<br />

Voor zover tij<strong>de</strong>ns het vooroverleg dui<strong>de</strong>lijk wordt dat <strong>de</strong> aanvrager niet zelf, maar een an<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> inrichting gaat drijven, wordt <strong>de</strong> vergunning meestal op naam gezet <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze an<strong>de</strong>r en<br />

wordt <strong>de</strong>ze persoon als vergunninghou<strong>de</strong>r beschouwd. Er wer<strong>de</strong>n ook wel gevallen genoemd<br />

waarin sprake was <strong>van</strong> een ‘feitelijke’ drijver en een ‘juridische’ drijver en waarin dan <strong>de</strong><br />

vergunning werd verleend aan <strong>de</strong> juridische drijver.<br />

Als voorbeeld: in een geval waarin een waterschap een vergunning aanvroeg voor een<br />

serie bagger<strong>de</strong>pots in water dat eigendom is <strong>van</strong> het waterschap, en waarin het<br />

baggeren zou wor<strong>de</strong>n verricht door verschillen<strong>de</strong> aannemers, beschouw<strong>de</strong> men zowel<br />

<strong>de</strong> aannemers (feitelijk) als het waterschap (juridisch) als drijvers, en werd <strong>de</strong><br />

vergunning aan het waterschap verleend.<br />

Voorts bleek dat ook wel met <strong>de</strong> vergunningaanvrager(s) wordt overlegd wie als<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r zal wor<strong>de</strong>n aangemerkt.<br />

Als voorbeeld werd een geval genoemd waarin meer<strong>de</strong>re rechtspersonen <strong>de</strong> inrichting<br />

gingen drijven. Tij<strong>de</strong>ns vooroverleg werd besproken of <strong>de</strong> vergunning op naam <strong>van</strong><br />

allen of één <strong>van</strong> hen zou wor<strong>de</strong>n gezet. De geïnterview<strong>de</strong> <strong>de</strong>el<strong>de</strong> me<strong>de</strong> dat wanneer<br />

wordt besloten om <strong>de</strong> vergunning op naam <strong>van</strong> één <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘drijven<strong>de</strong>’ rechtspersonen<br />

te zetten, uitsluitend <strong>de</strong>ze rechtspersoon als vergunninghou<strong>de</strong>r/drijver wordt<br />

beschouwd en in geval <strong>van</strong> overtredingen wordt aangesproken. We merken op dat<br />

<strong>de</strong>salniettemin <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re drijvers ook overtre<strong>de</strong>r kunnen zijn .<br />

4.2.6 Bevindingen<br />

Uit <strong>de</strong> Wm noch het Ivb volgt dat een aanvraag voor een vergunning door <strong>de</strong> (toekomstig)<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r moet wor<strong>de</strong>n gedaan. Evenmin is <strong>de</strong> aanvrager die niet zelf gaat oprichten<br />

en/of drijven verplicht om in <strong>de</strong> aanvraag te mel<strong>de</strong>n wie dat wel gaat doen. Een <strong>de</strong>rgelijke<br />

verplichting bestaat wel bij een melding op grond <strong>van</strong> een artikel 8.40-amvb. Het feit dat <strong>de</strong><br />

vergunning ingevolge artikel 8.20 lid 1 Wm geldt voor een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting drijft en dat<br />

in <strong>de</strong> Wm noch in het Ivb is bepaald wie een vergunning moet aanvragen, lijkt <strong>de</strong> conclusie te<br />

rechtvaardigen dat het niet uitmaakt wie <strong>de</strong> vergunning aanvraagt. Volgens <strong>de</strong> Awb moet een<br />

aanvrager echter een rechtstreeks belang hebben bij <strong>de</strong> te verlenen vergunning. Dat heeft hij<br />

in ie<strong>de</strong>r geval als <strong>de</strong> vergunning (me<strong>de</strong>) voor hem gaat gel<strong>de</strong>n; met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: als hij<br />

drijver zal zijn of reeds is. Maar ook een eigenaar <strong>van</strong> een inrichting, die niet zelf gaat<br />

37


drijven, maar bijvoorbeeld <strong>de</strong> inrichting nadat <strong>de</strong> vergunning is verleend verkoopt of<br />

verhuurt, zal een rechtstreeks belang bij vergunningverlening hebben. Wanneer <strong>de</strong> aanvrager<br />

eigenaar noch (toekomstig) drijver is, is het nog maar <strong>de</strong> vraag of sprake is <strong>van</strong> een<br />

rechtstreeks belang en zullen <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het geval bepalend zijn. Uit <strong>de</strong> schaarse<br />

jurispru<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling kan voorzichtig wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat ook <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling<br />

het <strong>van</strong> belang acht dat er een relatie is tussen <strong>de</strong> aanvrager en <strong>de</strong> inrichting. Dit lijkt aan <strong>de</strong><br />

sluiten bij artikel 1:3 Awb.<br />

Het systeem <strong>van</strong> het Ivb past op zich bij artikel 8.20 lid 1 Wm. Hierna zullen wij<br />

echter nagaan in hoeverre omstandighe<strong>de</strong>n die met <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r te<br />

maken hebben rele<strong>van</strong>t zijn voor <strong>de</strong> beslissing tot vergunningverlening. Wanneer dat het<br />

geval is, zal het Ivb aangepast moeten wor<strong>de</strong>n in die zin dat bij <strong>de</strong> aanvraag gegevens over <strong>de</strong><br />

drijver moeten wor<strong>de</strong>n verschaft.<br />

4.3 De exploitant <strong>van</strong> een afvalstoffeninrichting<br />

4.3.1 Beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatigheid <strong>van</strong> verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen<br />

In een uitspraak <strong>van</strong> 28 <strong>de</strong>cember 1999 70 heeft <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak geoor<strong>de</strong>eld<br />

dat het nalevingsverle<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager <strong>van</strong> een vergunning een rol kan spelen bij <strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling of sprake zal zijn <strong>van</strong> een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen. De zorg<br />

voor een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen is in artikel 1.1 lid 2 on<strong>de</strong>r b Wm als een<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> punten genoemd die on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> algemene weigeringsgrond ‘<strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het<br />

milieu’ vallen. Ingevolge artikel 1.1 lid 1 Wm wordt (voor zover rele<strong>van</strong>t) on<strong>de</strong>r doelmatige<br />

verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen verstaan een zodanige verwij<strong>de</strong>ring dat in ie<strong>de</strong>r geval <strong>de</strong><br />

continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring is gewaarborgd en een effectief toezicht op <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring<br />

mogelijk is.<br />

38<br />

Ge<strong>de</strong>puteer<strong>de</strong> Staten <strong>van</strong> <strong>de</strong> provincie Utrecht (hierna: GS) weigeren aan <strong>de</strong><br />

vennootschap on<strong>de</strong>r firma ‘v.o.f. Gebr. Schut’ (hierna: Schut) een vergunning te<br />

verlenen voor het oprichten en in werking hebben <strong>van</strong> een - reeds feitelijk bestaan<strong>de</strong> -<br />

inrichting voor bewerking en opslag <strong>van</strong> autowrakken. GS stellen zich daartoe in <strong>de</strong><br />

eerste plaats op het standpunt dat er me<strong>de</strong> gelet op het nalevingsverle<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Schut<br />

onvoldoen<strong>de</strong> vertrouwen bestaat in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager en diens<br />

bedrijfsvoering en dat in verband daarmee <strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting binnen <strong>de</strong><br />

gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> milieuregelgeving niet is gewaarborgd. Voorts voeren GS aan dat na<br />

vergunningverlening <strong>van</strong> een effectief toezicht op <strong>de</strong> verwerking en verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong><br />

autowrakken in <strong>de</strong> inrichting geen sprake zal kunnen zijn, omdat <strong>de</strong> bedrijfsvoering<br />

ten opzichte <strong>van</strong> het verle<strong>de</strong>n niet is veran<strong>de</strong>rd, en verwachtten GS dat zij zelfs door<br />

het inzetten <strong>van</strong> <strong>de</strong> zwaarste handhavingsmid<strong>de</strong>len Schut niet kunnen hou<strong>de</strong>n aan een<br />

te verlenen vergunning en <strong>de</strong> daaraan verbon<strong>de</strong>n voorschriften.<br />

De Af<strong>de</strong>ling merkt op dat <strong>de</strong> zorg voor een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen<br />

een on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el is <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu en dat uit <strong>de</strong><br />

geschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> <strong>de</strong> totstandkoming <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm blijkt dat <strong>de</strong> doelstelling <strong>van</strong><br />

doelmatige verwij<strong>de</strong>ring in het bijzon<strong>de</strong>r ziet op het functioneren <strong>van</strong> <strong>de</strong> organisatie<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> afvalstoffenverwij<strong>de</strong>ring. “Uitgangspunt is dat een doelmatige organisatie <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> afvalstoffenverwij<strong>de</strong>ring noodzakelijk is voor <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu tegen<br />

verontreiniging <strong>van</strong> afvalstoffen. Een belangrijk criterium vormt daarbij <strong>de</strong><br />

gewaarborg<strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring. Daarbij wordt – naast <strong>de</strong> economische<br />

grondslagen <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming – ook <strong>de</strong> doorzichtigheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bedrijfsvoering<br />

getoetst, waarbij tevens <strong>de</strong> integriteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> bedrijfsvoering wordt beoor<strong>de</strong>eld. (…)<br />

70 AB 2000, 226 m.nt. GJ; M en R 2000, nr. 11 m.nt. Uylenburg; Milieurechtspraak 2000/2, nr. 4.


Het nalevingsgedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager <strong>van</strong> een vergunning voor een inrichting voor<br />

<strong>de</strong> verwerking of bewerking <strong>van</strong> afvalstoffen kan naar het oor<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling<br />

een rol spelen bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling of <strong>de</strong> aanvraag voldoet aan het<br />

doelmatigheidscriterium. Voor dit standpunt vindt <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling steun in <strong>de</strong><br />

omstandigheid dat in artikel 8.20 lid 2 Wm, zoals dat luid<strong>de</strong> ten tij<strong>de</strong> <strong>van</strong> het nemen<br />

<strong>van</strong> het bestre<strong>de</strong>n besluit, is bepaald dat een vergunning die betrekking heeft op een<br />

afvalverwerkingsbedrijf slechts geldt voor <strong>de</strong>gene aan wie zij is verleend.” De<br />

Af<strong>de</strong>ling noemt <strong>de</strong> wetsgeschie<strong>de</strong>nis waaruit blijkt dat een <strong>van</strong> <strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen voor het<br />

opnemen <strong>van</strong> dit artikellid is geweest <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

persoon die een vergunning aanvraagt en dat het persoonsgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning die ingevolge artikel 8.20 lid 2 (oud) Wm werd verleend, samenhangt met<br />

<strong>de</strong> noodzaak te kunnen letten op <strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming, die me<strong>de</strong> wordt<br />

bepaald door <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant. De Af<strong>de</strong>ling conclu<strong>de</strong>ert<br />

vervolgens “dat <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rnemer, zoals die on<strong>de</strong>r meer blijkt<br />

uit het handhavingsverle<strong>de</strong>n, een rol kan spelen bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

doelmatigheid.”<br />

De Af<strong>de</strong>ling motiveert haar standpunt door vrij uitvoerig te wijzen op <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel<br />

8.20 lid 2 (oud) en <strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen waarom dit artikellid <strong>de</strong>stijds is opgenomen in <strong>de</strong> Wm. Zij<br />

wijst er ook op dat dit artikellid nog gold ten tij<strong>de</strong> <strong>van</strong> het nemen <strong>van</strong> het bestre<strong>de</strong>n besluit.<br />

Op 1 januari 1998 71 is het komen te vervallen en se<strong>de</strong>rtdien zijn <strong>de</strong> voor<br />

afvalstoffeninrichtingen gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> vergunningen (ook <strong>de</strong> vóór 1 januari 1998 verleen<strong>de</strong>)<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n en dus voor overgang vatbaar. Een belangrijke vraag is of ook on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

huidige regeling het nalevingsverle<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een aanvrager een rol kan spelen bij <strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningaanvraag. Naar onze mening kan dat. De re<strong>de</strong>nering <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Af<strong>de</strong>ling is dat uit <strong>de</strong> toelichting op artikel 8.20 lid 2 (oud) kan wor<strong>de</strong>n afgeleid dat <strong>de</strong><br />

wetgever er<strong>van</strong> uitgaat dat in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatigheidstoetsing <strong>de</strong> betrouwbaarheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningaanvrager een rol speelt en dat dit ook geldt los <strong>van</strong> het persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> vergunning. Een an<strong>de</strong>re conclusie is op grond <strong>van</strong> het<br />

wettelijk stelsel naar onze mening niet mogelijk. Immers, een vergunningaanvraag dient te<br />

wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> (on<strong>de</strong>r meer) <strong>de</strong> algemene weigeringsgrond<br />

‘bescherming <strong>van</strong> het milieu’ <strong>van</strong> artikel 8.10 Wm, waarbij als sprake is <strong>van</strong> een inrichting<br />

voor <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen, ingevolge artikel 1.1 lid 2 jo. lid 1 <strong>de</strong> doelmatigheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring moet wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld door on<strong>de</strong>r na<strong>de</strong>re te letten op <strong>de</strong> continuïteit<br />

er<strong>van</strong>. Voor zover <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling dan ook zou suggereren dat het voor haar oor<strong>de</strong>el <strong>van</strong> belang<br />

is geweest dat artikel 8.20 lid 2 (oud) nog gold ten tij<strong>de</strong> <strong>van</strong> het bestre<strong>de</strong>n besluit, is dat ten<br />

onrechte. 72<br />

4.3.2 Bevindingen<br />

Bij <strong>de</strong> beslissing om al dan niet een vergunning voor een afvalstoffeninrichting te verlenen,<br />

kan een persoonsgebon<strong>de</strong>n element, namelijk <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant, een rol<br />

spelen. Uit <strong>de</strong> besproken uitspraak volgt immers dat <strong>de</strong>ze betrouwbaarheid, die on<strong>de</strong>r meer<br />

blijkt uit het nalevingsgedrag, een aspect is dat via <strong>de</strong> doelmatigheidstoetsing tot het belang<br />

<strong>van</strong> ‘<strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu’ mag wor<strong>de</strong>n gerekend.<br />

71 Stb. 1997, 533.<br />

72 Zie aldus ook R. Uylenburg en G.T.J.M. Jurgens in hun annotaties bij <strong>de</strong>ze uitspraak. Zie ook o.a. Ch.<br />

Backes, Th. G. Drupsteen, P.C. Gilhuis, N.S.J. Koeman, Milieurecht, Deventer 2001, p. 170.<br />

39


4.4 Vergunning op hoofdzaken<br />

4.4.1 Inleiding<br />

In <strong>de</strong>ze paragraaf wordt aandacht besteed aan <strong>de</strong> ontwikkeling om, waar dat mogelijk is, te<br />

volstaan met een globale of flexibele vergunning in plaats <strong>van</strong> een ge<strong>de</strong>tailleer<strong>de</strong> vergunning.<br />

In dat verband wordt bezien in hoeverre randvoorwaar<strong>de</strong>n waaraan moet zijn voldaan om een<br />

flexibeler vergunning te verlenen persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen bevatten. We beperken ons<br />

tot <strong>de</strong> vergunning op hoofdzaken (hierna: VOH), die volgens <strong>de</strong> Circulaire voor <strong>de</strong><br />

vergunning op hoofdzaken en <strong>de</strong> vergunningverlening op maat (hierna: <strong>de</strong> circulaire) <strong>de</strong><br />

vergunning is die maximale flexibiliteit biedt aan een bedrijf. 73 Daarbij gaat het ons niet om<br />

<strong>de</strong> discussie over <strong>de</strong> vraag of een VOH wel of niet mogelijk is, maar om het signaleren <strong>van</strong><br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n aspecten.<br />

4.4.2 Voorwaar<strong>de</strong>n voor het verlenen <strong>van</strong> een VOH<br />

De Wm bevat geen bepalingen over <strong>de</strong> VOH. 74 In <strong>de</strong> circulaire getiteld “Wegwijzer<br />

Vergunning op Hoofdzaken/Vergunningverlening op Maat” wor<strong>de</strong>n (rand)voorwaar<strong>de</strong>n<br />

gesteld waaraan bedrijven moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een VOH. In <strong>de</strong><br />

circulaire wordt geen aandacht besteed aan <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> een VOHvergunning.<br />

Volgens <strong>de</strong> circulaire moet een bedrijf om in aanmerking te komen voor een<br />

VOH:<br />

a) een door <strong>de</strong> overheid goedgekeurd bedrijfsmilieuplan hebben,<br />

b) een gecertificeerd bedrijfsmilieuzorgsysteem hebben op basis <strong>van</strong> ISO-14001, en<br />

c) een milieujaarverslag uitbrengen.<br />

In het bedrijfsmilieuplan geeft het bedrijf (on<strong>de</strong>r meer) aan <strong>de</strong> taakstellingen die het als<br />

resultaatsverplichting op zich neemt (zekere taakstellingen), <strong>de</strong> taakstellingen die het als<br />

inspanningsverplichting op zich neemt (onzekere en voorwaar<strong>de</strong>lijke taakstellingen), en een<br />

visie op <strong>de</strong> toekomstige milieurele<strong>van</strong>te ontwikkelingen als on<strong>de</strong>rbouwing <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

taakstellingen. 75 Het milieuzorgsysteem is een belangrijk hulpmid<strong>de</strong>l om ervoor te zorgen dat<br />

<strong>de</strong> wet- en regelgeving en <strong>de</strong> afspraken zoals overeengekomen in het bedrijfsmilieuplan<br />

wor<strong>de</strong>n nageleefd. Als een bedrijf wil aantonen dat <strong>de</strong>ze regels en afspraken wor<strong>de</strong>n<br />

nageleefd, dan zal het <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem moeten kunnen <strong>de</strong>monstreren.<br />

Het bedrijf kan dat doen door het milieuzorgsysteem te laten certificeren door een door <strong>de</strong><br />

Raad voor Accreditatie erken<strong>de</strong> certificatie-instelling. De algemeen geaccepteer<strong>de</strong> norm voor<br />

milieuzorg-systemen is ISO 14001. Kern <strong>van</strong> <strong>de</strong> norm ISO 14001 is dat het bedrijf zodanige<br />

(organisatorische) maatregelen neemt dat het minimaal in staat is om te voldoen aan <strong>de</strong> wet-<br />

en regelgeving en invulling geeft aan het continu verbeteren <strong>van</strong> <strong>de</strong> milieuprestaties. Daartoe<br />

kent ISO 14001 een aantal elementen, waaron<strong>de</strong>r ‘milieubeleid’ (<strong>de</strong> hoogste leiding moet het<br />

milieubeleid <strong>van</strong> <strong>de</strong> organisatie vaststellen), ‘organisatie en personeel’ (on<strong>de</strong>r meer moeten<br />

<strong>de</strong> rolver<strong>de</strong>ling, verantwoor<strong>de</strong>lijkheid en bevoegdhe<strong>de</strong>n zijn omschreven, vastgelegd en<br />

bekendgemaakt), en ‘beoor<strong>de</strong>ling door <strong>de</strong> leiding’ (<strong>de</strong> leiding moet periodiek beoor<strong>de</strong>len of<br />

het milieuzorgsysteem geschikt, a<strong>de</strong>quaat en doeltreffend is). In ISO 14001 staat <strong>de</strong><br />

73 Wegwijzer Vergunning op Hoofdzaken Vergunningverlening op Maat, Ministerie Volkshuisvesting,<br />

Ruimtelijke Or<strong>de</strong>ning en Milieubeheer en Ministerie <strong>van</strong> Verkeer en Waterstaat, Augustus 1999, p. 6.<br />

74 In het rapport ‘De toekomst <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer’ is <strong>de</strong> aanbeveling gedaan om in <strong>de</strong> Wm <strong>de</strong><br />

vergunning op hoofdzaken ver<strong>de</strong>r uit te werken (aanbeveling 7). Deze aanbeveling is overgenomen in<br />

<strong>de</strong> discussienota Met recht verantwoor<strong>de</strong>lijk! (paragraaf 4.2).<br />

75 Circulaire, p. 13-15.<br />

40


management-cyclus ‘plan-do-check-act’ centraal. Het uitgangspunt daarbij is dat het bedrijf<br />

verplicht is tot het continu verbeteren <strong>van</strong> <strong>de</strong> milieuprestaties en het voldoen aan wet- en<br />

regelgeving. De voortduren<strong>de</strong> betrokkenheid <strong>van</strong> het management is <strong>de</strong>rhalve essentieel, zo<br />

staat in <strong>de</strong> circulaire. Een gecertificeerd milieuzorgsysteem geeft een gerechtvaardigd<br />

vertrouwen dat het bedrijf <strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> doelen in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het voldoen aan wet- en<br />

regelgeving en het continu verbeteren <strong>van</strong> <strong>de</strong> milieuprestaties ook realiseert. 76<br />

Van belang is dat in <strong>de</strong> circulaire wordt gesteld dat indien aan <strong>de</strong> hiervoor genoem<strong>de</strong><br />

drie voorwaar<strong>de</strong>n voor het verlenen <strong>van</strong> een VOH wordt voldaan, niet een recht ontstaat op<br />

het verkrijgen <strong>van</strong> een VOH.<br />

“Ook het nalevingsgedrag is een factor die uitein<strong>de</strong>lijk betrokken moet wor<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong><br />

vraag of een VOH kan wor<strong>de</strong>n verleend. Een bedrijf dat voldoet aan <strong>de</strong> drie hiervoor<br />

beschreven voorwaar<strong>de</strong>n zal over het algemeen ook een goe<strong>de</strong> en open relatie hebben<br />

met <strong>de</strong> overheid. In dit geval zal <strong>de</strong> overheid vaak overtuigd zijn dat het bedrijf <strong>de</strong><br />

gemaakte afspraken ook nakomt en <strong>de</strong> zorg voor het milieu serieus neemt. Deze<br />

overtuiging zal over het algemeen bevestigd wor<strong>de</strong>n door een goed nalevingsgedrag. Dit<br />

laat onverlet dat het in <strong>de</strong> praktijk niet uitgesloten is dat een bedrijf dat wel een certificaat<br />

heeft op basis <strong>van</strong> ISO 14001, toch <strong>de</strong> milieuregels overtreedt. (…) Er zijn twee situaties<br />

die met betrekking tot het nalevingsgedrag rele<strong>van</strong>t zijn. De situatie vooraf, voordat <strong>de</strong><br />

VOH is afgegeven en <strong>de</strong> situatie achteraf, nadat <strong>de</strong> VOH is afgegeven. (…)<br />

In <strong>de</strong> situatie dat een bedrijf in het verle<strong>de</strong>n een slecht nalevingsgedrag heeft vertoond,<br />

kan het nodig zijn om nadat het certificaat is afgegeven een perio<strong>de</strong> in te lassen om vast<br />

te stellen of het slechte nalevingsgedrag daadwerkelijk tot het verle<strong>de</strong>n behoort, alvorens<br />

<strong>de</strong> VOH wordt afgegeven. Indien ondanks <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> een certificaat op basis<br />

<strong>van</strong> ISO 14001, geduren<strong>de</strong> die perio<strong>de</strong> <strong>de</strong>sondanks blijkt dat het bedrijf niet voldoet aan<br />

wet- en regelgeving, zal geen VOH wor<strong>de</strong>n afgegeven. (…).” 77<br />

Kortom, het nalevingsgedrag is een vier<strong>de</strong> (rand)voorwaar<strong>de</strong>.<br />

Door Graven en Schakel is <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong> dat er een (gecertificeerd)<br />

bedrijfsmilieuzorgsysteem moet zijn in combinatie met <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong> dat <strong>de</strong> Wmvergunning<br />

in <strong>de</strong> afgelopen perio<strong>de</strong> niet is overtre<strong>de</strong>n, aangeduid als <strong>de</strong> ‘vertrouwenseis’<br />

(on<strong>de</strong>r het motto ‘wie zoet is krijgt lekkers’). Deze vertrouwenseis is, naar zij menen, ‘Wmvreemd’,<br />

omdat <strong>de</strong> Wm-vergunning in <strong>de</strong> regel niet persoonsgebon<strong>de</strong>n is. 78 Van Gestel acht<br />

het meest opvallend dat <strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n geen <strong>van</strong> alle rechtstreeks betrekking hebben op<br />

een on<strong>de</strong>rscheid ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> hoogte <strong>van</strong> <strong>de</strong> milieuprestaties. Volgens hem zijn <strong>de</strong><br />

randvoorwaar<strong>de</strong>n er veeleer op gericht om vooral het vertrouwen in <strong>de</strong> ‘goodwill’ <strong>van</strong><br />

bedrijven zoveel mogelijk te objectiveren en te concretiseren, zodat er in <strong>de</strong><br />

uitvoeringspraktijk mee kan wor<strong>de</strong>n gewerkt. 79 Evenals Graven en Schakel is Van Gestel <strong>van</strong><br />

mening dat <strong>de</strong> vier<strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong> – die hij nog controversiëler noemt dan het vereiste<br />

<strong>van</strong> het bezit <strong>van</strong> een milieuzorgcertificaat – niet past binnen <strong>de</strong> Wm, omdat daarin wordt<br />

uitgegaan <strong>van</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen, zodat <strong>de</strong> achtergrond <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon die <strong>de</strong><br />

vergunning aanvraagt in beginsel niet meeweegt bij <strong>de</strong> beslissing om een vergunning al dan<br />

niet te verlenen. 80 We merken op dat wij <strong>de</strong>ze problematiek op een an<strong>de</strong>re wijze bena<strong>de</strong>ren;<br />

wij constateren dat persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen wor<strong>de</strong>n toegevoegd aan <strong>de</strong> volgens het<br />

76 Circulaire, p. 15-18.<br />

77 Circulaire, p. 20.<br />

78 E.J. Graven en A.M. Schakel, Het sinterklaasgevoel <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning op hoofdzaken, M en R 1999,<br />

p. 160-161.<br />

79 R. <strong>van</strong> Gestel, Zelfregulering, milieuzorg en bedrijven. Naar een eigen verantwoor<strong>de</strong>lijkheid binnen<br />

ka<strong>de</strong>rs (diss.), Deventer 2000, p. 212.<br />

80 Van Gestel, a.w. p. 214.<br />

41


wettelijk systeem in beginsel zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning en bezien in hoeverre dit<br />

consequenties zou moeten hebben voor het in het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm geregel<strong>de</strong> regime <strong>van</strong><br />

automatische overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning.<br />

42<br />

Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> workshop is gediscussieerd over <strong>de</strong> vraag in hoeverre <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong><br />

een aanvrager een rol speelt bij <strong>de</strong> beslissing omtrent het al dan niet verlenen <strong>van</strong> een<br />

VOH. Sommige <strong>de</strong>elnemers waren <strong>van</strong> mening dat in <strong>de</strong> praktijk <strong>van</strong> een <strong>de</strong>rgelijke toets<br />

geen sprake is, hetgeen werd gebaseerd op <strong>de</strong> ervaring dat door het bevoegd gezag soms<br />

niet expliciet on<strong>de</strong>rzoek en navraag wordt gedaan naar <strong>de</strong> aanvrager. An<strong>de</strong>ren stel<strong>de</strong>n dat<br />

bij <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> een VOH altijd een rol speelt of <strong>de</strong> overheid een bepaald vertrouwen<br />

in een aanvrager heeft. Dat vertrouwen kan er reeds zijn voordat een aanvraag wordt<br />

ingediend, namelijk omdat het bevoegd gezag het betreffen<strong>de</strong> bedrijf en het management<br />

al jaren kent. Alsdan komt in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningverleningsprocedure <strong>de</strong><br />

betrouwbaarheid niet (meer) expliciet aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>, maar speelt <strong>de</strong>ze wel (impliciet) mee.<br />

Aangegeven werd dat aan een bedrijf waar<strong>van</strong> het management onbekend is, in het<br />

algemeen geen VOH zal wor<strong>de</strong>n verleend. Onze conclusie dat het problematisch is dat<br />

volgens huidig recht een VOH automatisch overgaat op een rechtsopvolger, zon<strong>de</strong>r dat<br />

daarbij een beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuwe exploitant door het bevoegd gezag kan<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n, werd tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> workshop in ie<strong>de</strong>r geval <strong>van</strong> overheidszij<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rschreven<br />

voor gevallen waarin <strong>de</strong> rechtsopvolger onbekend is bij het bevoegd gezag.<br />

4.4.3 Certificering<br />

Volgens ISO 14001 en overigens ook volgens <strong>de</strong> nieuwe EMAS-veror<strong>de</strong>ning 81 wordt een<br />

certificaat afgegeven aan ‘een organisatie’.<br />

In <strong>de</strong> EMAS-veror<strong>de</strong>ning wordt het begrip ‘organisatie’ omschreven als:<br />

een maatschappij, vennootschap, firma, on<strong>de</strong>rneming, autoriteit of instelling, dan wel een<br />

<strong>de</strong>el of combinatie daar<strong>van</strong>, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, privaat- of<br />

publiekrechtelijk, met een eigen structuur en administratie.<br />

Welke eenheid in EMAS als organisatie wordt geregistreerd, wordt met <strong>de</strong><br />

milieuverificateur en, waar passend met <strong>de</strong> bevoeg<strong>de</strong> organen overeengekomen, rekening<br />

hou<strong>de</strong>nd met (…) opgestel<strong>de</strong> richtsnoeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> Commissie en met het feit dat <strong>de</strong><br />

organisatie <strong>de</strong> grenzen <strong>van</strong> een lidstaat niet mag overschrij<strong>de</strong>n. De kleinste in aanmerking<br />

te nemen eenheid is een locatie. On<strong>de</strong>r door <strong>de</strong> Commissie (…) als uitzon<strong>de</strong>rlijk<br />

aangemerkte omstandighe<strong>de</strong>n, kan <strong>de</strong> voor EMAS-registratie in aanmerking te nemen<br />

eenheid kleiner zijn dan een locatie, zoals een subaf<strong>de</strong>ling met eigen taken.<br />

Als locatie wordt aangemerkt:<br />

elk terrein op een specifieke geografische locatie on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> beheerscontrole <strong>van</strong> een<br />

organisatie, met inbegrip <strong>van</strong> activiteiten, producten en diensten. Daaron<strong>de</strong>r vallen alle<br />

infrastructuur, uitrusting en materialen.<br />

81 Veror<strong>de</strong>ning (EG) Nr. 761/2001 <strong>van</strong> het Europees Parlement en <strong>de</strong> Raad <strong>van</strong> 19 maart 2001 inzake <strong>de</strong><br />

vrijwillige <strong>de</strong>elneming <strong>van</strong> organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem<br />

(EMAS), Pb. L 114.


Deze omschrijvingen sluit aan op het begrippenka<strong>de</strong>r uit ISO 14001. De omschrijving is niet<br />

uitdrukkelijk gerelateerd aan het drijven <strong>van</strong> een inrichting - <strong>de</strong> afgifte <strong>van</strong> een certificaat<br />

kan gelet op <strong>de</strong> omschrijving ook inrichtingsoverstijgend zijn - en evenmin aan <strong>de</strong> vraag wie<br />

verantwoor<strong>de</strong>lijk is voor <strong>de</strong> vergunning.<br />

Het systeem <strong>van</strong> EMAS en <strong>van</strong> ISO 14001 gaat echter wel uit <strong>van</strong> een<br />

locatiegebon<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>ling. Uit artikel 3.6 uit Bijlage III bij <strong>de</strong> EMAS-veror<strong>de</strong>ning volgt<br />

bijvoorbeeld dat het mogelijk is dat betrokken organisaties één milieuverklaring opstellen die<br />

betrekking heeft op verschillen<strong>de</strong> geografische vestigingsplaatsen. Daar is echter aangegeven<br />

dat <strong>de</strong> bedoeling <strong>van</strong> EMAS is, dat op lokaal niveau verantwoording wordt afgelegd en<br />

organisaties dienen er dan ook voor te zorgen dat <strong>de</strong> belangrijke milieueffecten <strong>van</strong> elke<br />

locatie dui<strong>de</strong>lijk geï<strong>de</strong>ntificeerd en vermeld wor<strong>de</strong>n. In het certificatieschema ISO 14001 <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> Stichting Coördinatie Certificatie milieuzorgsystemen (SCCM) wordt gesproken over <strong>de</strong><br />

te certificeren organisatie. Daarbij geldt dat <strong>de</strong> organisatie die <strong>de</strong> gehele verantwoor<strong>de</strong>lijkheid<br />

heeft, wordt gecertificeerd. Op het certificaat wordt aangegeven welke activiteiten/locaties<br />

on<strong>de</strong>r het certificaat vallen. Kennelijk wordt dus uitgegaan <strong>van</strong> locatiegebon<strong>de</strong>n certificering.<br />

Dit lijkt ook te volgen uit het overzicht <strong>van</strong> ISO-gecertificeer<strong>de</strong> organisaties, waaruit blijkt<br />

dat vaak verschillen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len afzon<strong>de</strong>rlijk zijn gecertificeerd.<br />

Dui<strong>de</strong>lijk is in ie<strong>de</strong>r geval dat een certificaat wordt afgegeven aan <strong>de</strong> organisatie en<br />

niet los <strong>van</strong> <strong>de</strong> organisatie is verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> bedrijfsvoering. Uit <strong>de</strong> overwegingen die<br />

kunnen lei<strong>de</strong>n tot het certificeren blijkt ook dat <strong>de</strong> organisatie daarin een belangrijke factor<br />

vormt. Zo volgt uit artikel 6 <strong>van</strong> <strong>de</strong> EMAS-veror<strong>de</strong>ning dat een <strong>van</strong> <strong>de</strong> overwegingen voor<br />

het toekennen <strong>van</strong> een certificaat is dat <strong>de</strong> certificeren<strong>de</strong> instelling op grond <strong>van</strong> on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re<br />

on<strong>de</strong>rzoeken bij <strong>de</strong> bevoeg<strong>de</strong> handhavingsinstantie met betrekking tot <strong>de</strong> naleving door <strong>de</strong><br />

organisatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> rele<strong>van</strong>te milieuwetgeving overtuigd is dat <strong>de</strong> organisatie voldoet aan alle<br />

voorschriften <strong>van</strong> <strong>de</strong> veror<strong>de</strong>ning. Dit aspect is een dui<strong>de</strong>lijk voorbeeld <strong>van</strong> een<br />

organisatiegebon<strong>de</strong>n element en kan in het licht <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rhavig on<strong>de</strong>rzoek als een<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n element wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd aangezien acht wordt geslagen op<br />

aspecten die met <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploiteren<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming te maken hebben. Ook uit het<br />

ISO-certificatiesysteem <strong>van</strong> <strong>de</strong> SCCM blijkt dat het nalevingsgedrag een omstandigheid<br />

vormt die re<strong>de</strong>n kan zijn een certificaat te weigeren.<br />

4.4.4 Inhoud VOH<br />

In <strong>de</strong> circulaire wordt aangegeven hoe <strong>de</strong> inhoud <strong>van</strong> een VOH er concreet kan uitzien en wat<br />

<strong>de</strong> relatie is tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> vergunningaanvraag, het bedrijfsmilieuplan en het<br />

milieuzorgsysteem. Volgens <strong>de</strong> circulaire wordt een expliciete koppeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> VOH aan<br />

het bedrijfsmilieuplan en het milieuzorgsysteem in het algemeen niet voorgestaan, omdat<br />

daardoor allerlei <strong>de</strong>tails uit het bedrijfsmilieuplan en het milieuzorgsysteem on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning wor<strong>de</strong>n en daardoor <strong>de</strong> beoog<strong>de</strong> flexibiliteit verloren kan gaan. Omschreven<br />

wordt welke on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> het bedrijfsmilieuplan en milieuzorgsysteem benut kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> aanvraag. Voor het overige kunnen het goedgekeur<strong>de</strong> bedrijfsmilieuplan en<br />

rele<strong>van</strong>te on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem als na<strong>de</strong>re toelichting bij <strong>de</strong> aanvraag<br />

wor<strong>de</strong>n gevoegd. Uitdrukkelijk wordt hieraan toegevoegd dat <strong>de</strong>ze stukken geen on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el<br />

dienen te wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. 82 Ook in <strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> circulaire <strong>de</strong>el uitmaken<strong>de</strong> juridische<br />

factsheets (bedoeld als handreiking voor <strong>de</strong> vergunningverlener) staat dat in ie<strong>de</strong>r geval <strong>de</strong><br />

informatie over het milieuzorgsysteem die het bedrijf in <strong>de</strong> aanvraag opneemt buiten <strong>de</strong><br />

vergunning dient te blijven. Deze informatie is in het algemeen slechts noodzakelijk om te<br />

82 Circulaire, p. 21-23.<br />

43


kunnen beoor<strong>de</strong>len of aan het bedrijf een VOH kan wor<strong>de</strong>n verleend. Ook on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

aanvraag die ingaan op <strong>de</strong> taakstellingen en maatregelen uit het bedrijfsmilieuplan ter<br />

beperking <strong>van</strong> <strong>de</strong> milieubelasting dienen in het algemeen niet woor<strong>de</strong>lijk in <strong>de</strong> vergunning te<br />

wor<strong>de</strong>n overgenomen. Deze on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len dienen slechts voldoen<strong>de</strong> concrete gegevens te<br />

bevatten om er <strong>de</strong> vergunningvoorschriften op te baseren. 83 Overigens wordt wel gesteld dat<br />

in <strong>de</strong> VOH on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re voorschriften moeten wor<strong>de</strong>n opgenomen met betrekking tot een<br />

door het bedrijf te hanteren meet- en registratiesysteem, welk systeem een <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

belangrijkste elementen is <strong>van</strong> een milieuzorgsysteem. In dit opzicht is in feite toch een<br />

ge<strong>de</strong>eltelijke koppeling vereist. 84 Kortom, volgens <strong>de</strong> circulaire dienen het bedrijfsmilieuplan<br />

en het milieuzorgsysteem geen <strong>de</strong>el uit te maken <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.<br />

De Af<strong>de</strong>ling Bestuursrechtspraak lijkt hier in <strong>de</strong> GEP-zaak 85 an<strong>de</strong>rs over te <strong>de</strong>nken, namelijk<br />

dat <strong>de</strong> hoof<strong>de</strong>lementen <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem wel on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el moeten zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning (via <strong>de</strong> aanvraag).<br />

44<br />

Aan General Electric Plastic BV was een vergunning op hoofdzaken verleend groten<strong>de</strong>els<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> circulaire. De vergunningaanvraag bestond uit een algemeen<br />

<strong>de</strong>el en een toelichtend <strong>de</strong>el. Het algemene <strong>de</strong>el maakte <strong>de</strong>el uit <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning; het<br />

toelichten<strong>de</strong> <strong>de</strong>el, waarin <strong>de</strong> bedrijfsvoering na<strong>de</strong>r was geschetst en een omschrijving was<br />

opgenomen <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem, niet. Evenmin was in <strong>de</strong> voorschriften een<br />

milieuzorgsysteem voorgeschreven.<br />

De Af<strong>de</strong>ling oor<strong>de</strong>elt dat daardoor “het milieuzorgsysteem eenvoudig door<br />

vergunninghoudster (kan) wor<strong>de</strong>n gewijzigd dan wel geheel terzij<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n geschoven.”<br />

Zij overweegt: “Nu <strong>de</strong> wijze waarop het milieubeleid binnen <strong>de</strong> inrichting vorm krijgt, <strong>de</strong><br />

wijze waarop inzicht wordt verkregen in <strong>de</strong> milieubelasting alsme<strong>de</strong> <strong>de</strong> wijze <strong>van</strong> aanpak<br />

hier<strong>van</strong> op dit milieuzorgsysteem steunen, acht <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling dit uit een oogpunt <strong>van</strong><br />

rechtszekerheid voor <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n niet aanvaardbaar. De Af<strong>de</strong>ling is hierom <strong>van</strong> oor<strong>de</strong>el dat <strong>de</strong><br />

hoof<strong>de</strong>lementen <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem dienen te zijn opgenomen in het <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

aanvraag dat on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el uitmaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.”<br />

Wat volgens <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling <strong>de</strong> hoof<strong>de</strong>lementen zijn <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem wordt niet<br />

dui<strong>de</strong>lijk. Jongma en Backes stellen in hun annotatie in AB terecht dat volgens het stelsel <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> Wm alleen die elementen die vallen on<strong>de</strong>r reikwijdte <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm zou<strong>de</strong>n kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

opgenomen. Zij begrijpen <strong>de</strong> uitspraak dan ook aldus dat in <strong>de</strong> VOH moet zijn bepaald dat<br />

een milieuzorgsysteem aanwezig is, en hoe dit, voor zover in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming<br />

<strong>van</strong> het milieu rele<strong>van</strong>t, eruit ziet. Een <strong>de</strong>rgelijke koppeling lijkt hen ook in overeenstemming<br />

met <strong>de</strong> geest <strong>van</strong> <strong>de</strong> circulaire.<br />

4.4.5 Bevindingen<br />

Voor het nemen <strong>van</strong> een beslissing omtrent het al dan niet verlenen <strong>van</strong> een VOH dient aan<br />

<strong>de</strong> hand <strong>van</strong> <strong>de</strong> in <strong>de</strong> circulaire geformuleer<strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n – al dan niet expliciet - een<br />

beoor<strong>de</strong>ling plaats te vin<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het bedrijf, <strong>de</strong> leiding daar<strong>van</strong>, <strong>de</strong> bedrijfsvoering, <strong>de</strong><br />

intenties voor het milieu, <strong>de</strong> betrouwbaarheid, het nalevingsgedrag etcetera. Dit betekent dat<br />

voor een beslissing omtrent verlening <strong>van</strong> een VOH (<strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong>) <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

83 Circulaire, p. 50-51.<br />

84 Circulaire, p. 28. Zie ook noot <strong>van</strong> Jongma en Backes bij ABRvS 29 februari 2000 (‘GEP’), AB 2000,<br />

455.<br />

85 ABRvS 29 februari 2000, M en R 2000, nr. 117 m.nt. Van Gestel; AB 2000, 455, m.nt. ChB en M.P.<br />

Jongma. Zie voor een situatie waarin het milieuzorgsysteem wel correct was ‘vertaald’ in <strong>de</strong><br />

vergunning: ABRvS 24 oktober 2001, 199901710/1 (niet gepubliceerd),


aanvrager rele<strong>van</strong>t is. Uit <strong>de</strong> circulaire kan wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat een gecertificeerd<br />

milieuzorgsysteem (me<strong>de</strong>) bedoeld is een soort waarborg, of vertrouwen, te bie<strong>de</strong>n dat het<br />

bedrijf <strong>de</strong> milieuregels en gemaakte afspraken kan naleven. Bij certificatie wordt beoor<strong>de</strong>eld<br />

of het bedrijf daartoe in staat zal zijn. In <strong>de</strong> circulaire wordt geen aandacht besteed aan <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> een VOH. Voor zover het milieuzorgsysteem <strong>de</strong>el uitmaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning<br />

zal een rechtsopvolger zich eraan hebben te hou<strong>de</strong>n. Voor zover het milieuzorgsysteem geen<br />

<strong>de</strong>el uitmaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning, gaat het niet automatisch gel<strong>de</strong>n voor een rechtsopvolger,<br />

en rijst eveneens <strong>de</strong> vraag of in zo’n geval nog wel wordt voldaan aan <strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n<br />

voor een VOH. Zeker ingeval een milieuzorgsysteem ook niet in <strong>de</strong> vergunningvoorschriften<br />

is voorgeschreven, kan overgang <strong>van</strong> een VOH volgens het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1<br />

Wm op gespannen voet staan met <strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n die in <strong>de</strong> circulaire wor<strong>de</strong>n gesteld.<br />

Dezelf<strong>de</strong> conclusie kan wor<strong>de</strong>n getrokken indien een VOH overgaat op een exploitant aan<br />

wie op grond <strong>van</strong> zijn nalevingsgedrag geen VOH zou zijn verleend. Bovendien is<br />

aannemelijk dat <strong>de</strong> certificering als organisatiegebon<strong>de</strong>n – dat wil zeggen persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

- moet wor<strong>de</strong>n beschouwd. Dit betekent dat een onverkorte toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1<br />

Wm op <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een VOH tot gevolg kan hebben dat <strong>de</strong> rechtsopvolger niet aan <strong>de</strong><br />

randvoorwaar<strong>de</strong>n voldoet.<br />

4.5 Weigering of intrekking wegens gevaar <strong>van</strong> misbruik voor criminele activiteiten: het<br />

wetsvoorstel Bibob<br />

4.5.1 Inhoud <strong>van</strong> het wetsvoorstel<br />

Het wetsvoorstel voor <strong>de</strong> Wet bevor<strong>de</strong>ring integriteitsbeoor<strong>de</strong>lingen door het openbaar<br />

bestuur (hierna: Bibob) regelt <strong>de</strong> mogelijkheid tot weigering of intrekking <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> in <strong>de</strong><br />

wet genoem<strong>de</strong> subsidies en vergunningen, waaron<strong>de</strong>r ook <strong>de</strong> Wm-vergunning. 86 Deze<br />

weigerings- of intrekkingsbevoegdheid bestaat wanneer er ernstig gevaar is dat <strong>de</strong><br />

vergunning me<strong>de</strong> zal wor<strong>de</strong>n gebruikt om strafbare feiten te plegen of om daaruit verkregen<br />

of nog te verkrijgen, op geld waar<strong>de</strong>erbare, voor<strong>de</strong>len te benutten. De mate <strong>van</strong> gevaar wordt<br />

vastgesteld op basis <strong>van</strong> in <strong>de</strong> wet gegeven criteria, die dui<strong>de</strong>lijk zijn gerelateerd aan <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvrager of <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r, zoals “feiten en omstandighe<strong>de</strong>n die<br />

erop wijzen of re<strong>de</strong>lijkerwijs doen vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> betrokkene in relatie staat tot strafbare<br />

feiten (…), <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> relatie en het aantal <strong>van</strong> <strong>de</strong> gepleeg<strong>de</strong> strafbare feiten”. 87 De<br />

bevoegdheid tot weigering of intrekking bestaat ook wanneer feiten en omstandighe<strong>de</strong>n erop<br />

wijzen of re<strong>de</strong>lijkerwijs doen vermoe<strong>de</strong>n dat ter verkrijging <strong>van</strong> <strong>de</strong> aangevraag<strong>de</strong> of<br />

verleen<strong>de</strong> vergunning een strafbaar feit is gepleegd. 88<br />

Het wetsvoorstel voorziet in een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm, kort gezegd inhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> dat <strong>de</strong><br />

‘Bibob-grond’ wordt toegevoegd aan artikel 8.10 Wm als een extra weigeringsgrond en aan<br />

artikel 8.25 Wm als een nieuwe grond voor intrekking. De weigeringsgrond in artikel 8.10<br />

Wm is geformuleerd als een afwijking <strong>van</strong> het eerste lid waarin is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning<br />

slechts in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu kan wor<strong>de</strong>n geweigerd. Het weigeren<br />

<strong>van</strong> een vergunning in verband met criminele activiteiten (niet beperkt tot milieucriminaliteit)<br />

wordt dus niet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> algemene weigeringsgrond ‘geschaard’. 89 Bestuursorganen kunnen<br />

een speciaal in te stellen Bureau Bibob vragen hen te adviseren over <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> gevaar dat<br />

<strong>de</strong> vergunning wordt misbruikt ten behoeve <strong>van</strong> criminele activiteiten.<br />

86 Het wetsvoorstel is op 18 oktober 2001 door <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Kamer aangenomen: Han<strong>de</strong>lingen 2001-2001,<br />

nr. 15, p. 846-849.<br />

87 Artikel 3 lid 1, 2 en 3.<br />

88 Artikel 3 lid 6.<br />

89 Zie artikel 39 <strong>van</strong> het wetsvoorstel.<br />

45


In <strong>de</strong> memorie <strong>van</strong> toelichting 90 staat dat <strong>de</strong> voornaamste re<strong>de</strong>n voor het <strong>van</strong> toepassing<br />

verklaren <strong>van</strong> het Bibob-instrumentarium op <strong>de</strong> Wm-vergunning is gelegen in <strong>de</strong> wens om te<br />

beschikken over a<strong>de</strong>quate mid<strong>de</strong>len om te kunnen voorkomen dat met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

vergunning (milieu)criminaliteit wordt gepleegd. De behoefte aan een preventief<br />

instrumentarium is sterk en bovendien niet <strong>van</strong> <strong>de</strong> laatste tijd. Al in 1985 <strong>de</strong>ed het<br />

Milieuoverleg Rijnmond <strong>de</strong> minister <strong>van</strong> VROM <strong>de</strong> aanbeveling voor een wettelijke<br />

intrekkings- en weigeringsgrond bij onvoldoen<strong>de</strong> vertrouwen in <strong>de</strong> bedrijfsvoering <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r. De algemene weigeringsgrond – bescherming <strong>van</strong> het milieu – geeft<br />

onvoldoen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n voor het daadwerkelijk kunnen voorkomen en tegengaan <strong>van</strong><br />

(milieu)criminaliteit die met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning zou kunnen wor<strong>de</strong>n gepleegd, aldus<br />

<strong>de</strong> wetgever. Tot slot wordt er in <strong>de</strong> toelichting op gewezen dat <strong>de</strong> in het wetsvoorstel<br />

opgenomen weigerings- en intrekkingsgrond veel gelijkenis vertoont met het gegron<strong>de</strong>vreescriterium.<br />

91<br />

In het wetsvoorstel wordt aan artikel 8.20 Wm een nieuw twee<strong>de</strong> lid toegevoegd, op grond<br />

waar<strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning moet wor<strong>de</strong>n gemeld. 92 Daarmee wordt blijkens <strong>de</strong><br />

toelichting bij het amen<strong>de</strong>ment waarbij <strong>de</strong>ze wijziging eer<strong>de</strong>r is voorgesteld beoogd dat het<br />

bevoegd gezag “in alle gevallen weet wie <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r is”. Indien het bevoegd gezag<br />

vervolgens twijfelt aan <strong>de</strong> integriteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuwe vergunninghou<strong>de</strong>r, kan het binnen <strong>de</strong><br />

ka<strong>de</strong>rs <strong>van</strong> <strong>de</strong> wet Bibob het traject voor <strong>de</strong> intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning in gang zetten. Zie<br />

over <strong>de</strong> meldingsplicht paragraaf 3.5.4.<br />

4.5.2 Bevindingen<br />

Het wetsvoorstel Bibob voorziet in een betrouwbaarheidstoets die niet beperkt is tot<br />

afvalstoffeninrichtingen en <strong>de</strong> doelmatigheidstoets, maar kan wor<strong>de</strong>n gehanteerd voor alle<br />

inrichtingen, ingeval het gevaar bestaat dat met <strong>de</strong> vergunning strafbare feiten zullen wor<strong>de</strong>n<br />

gepleegd.<br />

4.6 Beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen<br />

In <strong>de</strong> voorgaan<strong>de</strong> paragrafen is ingegaan op persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen in <strong>de</strong> Wmvergunning.<br />

Het gaat daarbij niet om toepassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> in artikel 8.20 lid 2 Wm opgenomen<br />

mogelijkheid om <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken, maar om<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen in <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning. Bij <strong>de</strong>ze persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen rijzen twee vragen. In <strong>de</strong> eerste plaats is <strong>van</strong> belang wat <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen inhou<strong>de</strong>n en op welke wijze <strong>de</strong>ze moeten wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld. Bij<br />

afvalstoffeninrichtingen, bij <strong>de</strong> VOH en bij Bibob speelt het aspect ‘betrouwbaarheid’ een<br />

rol. Bij <strong>de</strong> VOH zijn daarnaast organisatorische aspecten <strong>van</strong> belang in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

certificering. Toepassing <strong>van</strong> dit type aspecten bij <strong>de</strong> besluitvorming over <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

vraagt om geobjectiveer<strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>lings-maatstaven. Indien bijvoorbeeld het nalevingsgedrag<br />

wordt beoor<strong>de</strong>eld, gaat het dan om ie<strong>de</strong>re overtreding of uitsluitend om overtredingen <strong>van</strong><br />

een bepaal<strong>de</strong> om<strong>van</strong>g? Daarbij is tevens <strong>van</strong> belang welke beoor<strong>de</strong>lingsperio<strong>de</strong> rele<strong>van</strong>t is.<br />

Gaat het om <strong>de</strong> historie <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> een bedrijf in totaliteit of om een afgebaken<strong>de</strong><br />

90 TK 1999/2000, 26 883, nr. 3, p. 81-82.<br />

91 In het wetsvoorstel Vergunningen en algemene regels was aan<strong>van</strong>kelijk opgenomen (in artikel 13 lid 1<br />

on<strong>de</strong>r g) dat bij beslissing op <strong>de</strong> aanvraag voor een vergunning moest wor<strong>de</strong>n betrokken “<strong>de</strong> gegron<strong>de</strong><br />

vrees, dat <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r krachtens <strong>de</strong>ze wet voor hem gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> voorschriften niet zou naleven”.<br />

Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> totstandkoming is <strong>de</strong>ze bepaling vervallen.<br />

92 Artikel 40 <strong>van</strong> het gewijzigd voorstel <strong>van</strong> wet, TK 2001-2002, 26 883, nr. 73.<br />

46


perio<strong>de</strong>? De jurispru<strong>de</strong>ntie over afvalstoffeninrichtingen, waar dit aspect reeds aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong><br />

kwam, is op dit punt niet conclu<strong>de</strong>nt en biedt geen goe<strong>de</strong> aanknopingspunten om hieraan<br />

han<strong>de</strong>n en voeten te geven.<br />

In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats is <strong>van</strong> belang op wie <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen zich richt. Het huidige systeem <strong>van</strong> Wm-vergunningverlening concentreert zich<br />

rond het begrip ‘drijver’. In paragraaf 3.3 is uiteengezet dat dit begrip in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie<br />

zodanig wordt geïnterpreteerd dat daaron<strong>de</strong>r wordt begrepen <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting<br />

exploiteert. Daarbij speelt <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong> inrichting een belangrijke rol. Voor <strong>de</strong><br />

vraag op wie <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling zich richt, op <strong>de</strong> rechtspersoon of eventueel ook op <strong>de</strong><br />

achterliggen<strong>de</strong> personen, verschaft het begrip ‘drijver’ op zich geen dui<strong>de</strong>lijkheid. Een<br />

voorbeeld <strong>van</strong> een <strong>de</strong>rgelijke situatie doet zich voor indien een bestuur<strong>de</strong>r of enig of (groot-<br />

)aan<strong>de</strong>elhou<strong>de</strong>r grote invloed heeft op en dus zeggenschap heeft over <strong>de</strong> rechtspersoon die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft. Ook indien meer<strong>de</strong>re (rechts)personen gezamenlijk een inrichting, in zijn<br />

geheel of <strong>de</strong>len, exploiteren rijst <strong>de</strong> vraag wie aan <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n kwalificaties dient te<br />

voldoen. Aan <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> een beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen gaat<br />

<strong>de</strong>rhalve vooraf dat dui<strong>de</strong>lijkheid bestaat over <strong>de</strong> vraag op wie men het vergunningverlenend<br />

gezag zich bij <strong>de</strong>ze beoor<strong>de</strong>ling richt.<br />

Voor beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen is het noodzakelijk dat het<br />

vergunningverlenend gezag ook kan beschikken over gegevens met betrekking tot <strong>de</strong> te<br />

beoor<strong>de</strong>len elementen en <strong>de</strong> betrokken organisatie. De huidige wetgeving voorziet daar niet<br />

in.<br />

4.7 Bevindingen<br />

De wetgever heeft met <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm bedoeld <strong>de</strong> Wm-vergunning<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n te maken, en dus vatbaar voor overgang. Van <strong>de</strong> meeste Wm-vergunningen<br />

zal kunnen wor<strong>de</strong>n gezegd dat zij ‘puur’ zaaksgebon<strong>de</strong>n zijn. Voor bepaal<strong>de</strong> vergunningen<br />

gaat <strong>de</strong>ze conclusie niet op, als gevolg <strong>van</strong> ontwikkelingen in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie en in het<br />

beleid voor flexibele vergunningverlening. We bedoelen <strong>de</strong> vergunning voor een<br />

afvalstoffeninrichting en <strong>de</strong> VOH. Bij <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> bei<strong>de</strong> vergunningen kan <strong>de</strong><br />

betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant, die met name beoor<strong>de</strong>eld zal wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong><br />

diens nalevingsgedrag, een rol spelen. De VOH is bovendien een vergunning waarvoor alleen<br />

bepaal<strong>de</strong> bedrijven – wel aangeduid als ‘koplopers’ - in aanmerking komen. Van belang is<br />

kort samengevat vertrouwen in <strong>de</strong> bedrijfsvoering en <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> wil <strong>van</strong> het bedrijf.<br />

Wanneer in <strong>de</strong> toekomst bovendien het wetsvoorstel Bibob kracht <strong>van</strong> wet zal krijgen,<br />

is daarmee in <strong>de</strong> Wm zelf <strong>de</strong> mogelijkheid gegeven om een vergunning voor een inrichting te<br />

weigeren of in te trekken als (het verle<strong>de</strong>n <strong>van</strong>) <strong>de</strong> aanvrager of vergunninghou<strong>de</strong>r doet<br />

vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunning voor criminele activiteiten zal wor<strong>de</strong>n gebruikt. De Bibob-toets<br />

zal niet beperkt zijn tot een bepaald soort inrichting of bepaal<strong>de</strong> categorieën <strong>van</strong> inrichtingen,<br />

maar bij alle inrichtingen een rol kunnen spelen.<br />

Bij <strong>de</strong> afvalstoffenvergunning, VOH en Bibob is sprake <strong>van</strong> een in beginsel zaaksgebon<strong>de</strong>n<br />

vergunning, waaraan evenwel dui<strong>de</strong>lijk persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen ‘kleven’. Volgens<br />

huidig recht gaan <strong>de</strong>ze vergunningen gewoon volgens <strong>de</strong> hoofdregel, dus automatisch, over<br />

op een rechtsopvolger. Dit lijkt afbreuk te doen aan <strong>de</strong> gedachte dat <strong>de</strong> onbetrouwbaarheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant in sommige gevallen, en voor zover het gaat om <strong>de</strong> VOH, kwaliteiten,<br />

hoedanighe<strong>de</strong>n, intenties enz. <strong>van</strong> een bedrijf, een re<strong>de</strong>n zou kunnen zijn om hem niet toe te<br />

staan een inrichting te drijven, althans niet zon<strong>de</strong>r daarmee bij het formuleren <strong>van</strong><br />

vergunningvoorschriften rekening te hou<strong>de</strong>n. De vraag is of <strong>de</strong> Wm naar huidig recht<br />

47


mogelijkhe<strong>de</strong>n biedt aan het bevoegd gezag om te reageren op <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een<br />

vergunning op een exploitant wiens persoonlijke hoedanigheid of omstandigheid een re<strong>de</strong>n<br />

zou zijn geweest om, als het een aanvraag zou hebben betroffen, <strong>de</strong> vergunning te weigeren<br />

of an<strong>de</strong>re voorschriften te formuleren. Hieraan beste<strong>de</strong>n we in het volgen<strong>de</strong> hoofdstuk<br />

aandacht. De vraag speelt het meest bij vergunningen voor afvalstoffeninrichtingen en <strong>de</strong><br />

VOH, omdat bij <strong>de</strong>ze vergunningen <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>ling – volgens <strong>de</strong> uitspraak<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> 28 <strong>de</strong>cember 1999 respectievelijk <strong>de</strong> circulaire – aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is bij<br />

verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. In <strong>de</strong> circulaire is geen aandacht besteed aan <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> VOH. Het wetsvoorstel Bibob voorziet naast een weigeringsgrond ook in een<br />

intrekkingsgrond. Het persoonsgebon<strong>de</strong>n element kan hier dus behalve bij verlening <strong>van</strong> een<br />

vergunning ook op een later moment een rol spelen.<br />

Wij hebben toegelicht dat het voor een beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen<br />

noodzakelijk is om objectieve beoor<strong>de</strong>lingsmaatstaven te formuleren en dat dient te wor<strong>de</strong>n<br />

geëxpliciteerd op wie <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling zich richt. Daarbij dient te wor<strong>de</strong>n voorzien in een<br />

systeem op grond waar<strong>van</strong> het bevoegd gezag over <strong>de</strong> noodzakelijke informatie kan<br />

beschikken.<br />

48


5 Mogelijkhe<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> vergunning aan te passen of in te trekken na<br />

overgang<br />

5.1 Inleiding<br />

In het vorige hoofdstuk is geconclu<strong>de</strong>erd dat <strong>de</strong> hoofdregel <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm ook<br />

geldt ten aanzien <strong>van</strong> een vergunning voor een afvalstoffeninrichting of een VOH en dat dit<br />

tot gevolg kan hebben dat <strong>de</strong> vergunning <strong>van</strong> rechtswege overgaat op een exploitant aan wie,<br />

als het een aanvraag om vergunning zou hebben betroffen, om persoonsgebon<strong>de</strong>n re<strong>de</strong>nen<br />

(nalevingsgedrag, en bij VOH tevens bedrijfsvoering, goe<strong>de</strong> wil etcetera) <strong>de</strong> vergunning zou<br />

zijn geweigerd of an<strong>de</strong>re voorschriften zou<strong>de</strong>n zijn geformuleerd. Dit staat op gespannen voet<br />

met het doelmatigheidsvereiste (in geval <strong>van</strong> afvalstoffeninrichtingen) en op <strong>de</strong> gedachte<br />

achter <strong>de</strong> VOH en <strong>de</strong> daarvoor gestel<strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> exploitant. Ook in het<br />

wetsvoorstel Bibob is geen uitzon<strong>de</strong>ring gemaakt op <strong>de</strong> hoofdregel <strong>van</strong> overgang wanneer<br />

gevaar bestaat dat <strong>de</strong> rechtsopvolger <strong>de</strong> vergunning zal gebruiken voor criminele activiteiten.<br />

Wel maakt Bibob het mogelijk dat een vergunning op die grond na overgang kan wor<strong>de</strong>n<br />

ingetrokken.<br />

In dit hoofdstuk zullen we on<strong>de</strong>rzoeken in hoeverre het huidige wettelijke<br />

instrumentarium mogelijkhe<strong>de</strong>n biedt om bij overgang <strong>van</strong> een vergunning met<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen, <strong>de</strong>ze elementen hun betekenis te laten hou<strong>de</strong>n. We bespreken<br />

daarvoor <strong>de</strong> mogelijkheid om vergunningvoorschriften en beperkingen waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

vergunning is verleend aan te passen (artikel 8.22 en artikel 8.23 Wm) en <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>de</strong><br />

vergunning in te trekken (artikel 8.25 Wm).<br />

5.2 Artikel 8.22 Wm<br />

Artikel 8.22 Wm bepaalt, voor zover rele<strong>van</strong>t:<br />

1. Het bevoegd gezag beziet regelmatig of <strong>de</strong> beperkingen waaron<strong>de</strong>r een vergunning is<br />

verleend, en <strong>de</strong> voorschriften die aan een vergunning zijn verbon<strong>de</strong>n, nog toereikend<br />

zijn gezien <strong>de</strong> ontwikkelingen op het gebied <strong>van</strong> <strong>de</strong> technische mogelijkhe<strong>de</strong>n tot<br />

bescherming <strong>van</strong> het milieu en <strong>de</strong> ontwikkelingen met betrekking tot <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong><br />

het milieu.<br />

2. Het bevoegd gezag wijzigt <strong>de</strong> beperkingen waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vergunning is verleend en<br />

<strong>de</strong> voorschriften die daaraan zijn verbon<strong>de</strong>n, vult <strong>de</strong>ze aan of trekt ze in, dan wel<br />

brengt alsnog beperkingen aan, of verbindt alsnog voorschriften aan <strong>de</strong> vergunning,<br />

voor zover blijkt dat <strong>de</strong> na<strong>de</strong>lige gevolgen die <strong>de</strong> inrichting voor het milieu<br />

veroorzaakt, gezien <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> technische mogelijkhe<strong>de</strong>n tot<br />

bescherming <strong>van</strong> het milieu ver<strong>de</strong>r kunnen, of, gezien <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

kwaliteit <strong>van</strong> het milieu, ver<strong>de</strong>r moeten wor<strong>de</strong>n beperkt.<br />

De verplichting in artikel 8.22 Wm om <strong>de</strong> vergunning regelmatig ‘te bezien’ (lid 1) en <strong>de</strong><br />

actualiseringsplicht (lid 2) zijn gekoppeld aan ontwikkelingen in <strong>de</strong> stand <strong>de</strong>r techniek en<br />

ontwikkelingen met betrekking tot <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het milieu. 93 Artikel 8.22 Wm ziet dus op<br />

het wijzigen <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning in verband met technische ontwikkelingen of ontwikkelingen<br />

met betrekking tot <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het milieu. 94 Persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen vallen daar niet<br />

on<strong>de</strong>r. Gelet hierop is niet aannemelijk dat dit instrument kan wor<strong>de</strong>n toegepast om een<br />

vergunning aan te scherpen, indien een rechtsopvolger een <strong>de</strong>rmate dubieus nalevingsgedrag<br />

93 Zie over <strong>de</strong> toepasselijkheid <strong>van</strong> artikel 8.22 Wm uitgebreid J.E. Hoitink, Bestaan<strong>de</strong> rechten in het<br />

milieurecht (diss. Utrecht), Deventer 1998, p. 59-60.<br />

94 ABRvS 16 maart 2000, Abkort 2000, 254, M en R 2000, 106K<br />

49


heeft dat waarschijnlijk niet zal wor<strong>de</strong>n voldaan aan het doelmatigheidscriterium, of indien<br />

een rechtsopvolger niet voldoet aan een of meer <strong>van</strong> <strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n voor het hebben<br />

<strong>van</strong> een VOH.<br />

5.3 Artikel 8.23 Wm<br />

5.3.1 Inhoud en betekenis<br />

50<br />

Artikel 8.23 lid 1 Wm luidt:<br />

Het bevoegd gezag kan beperkingen waaron<strong>de</strong>r een vergunning is verleend, en<br />

voorschriften die daaraan zijn verbon<strong>de</strong>n, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel<br />

alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbin<strong>de</strong>n in het<br />

belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu.<br />

Op grond <strong>van</strong> artikel 8.23 lid 1 Wm heeft het bevoegd gezag <strong>de</strong> bevoegdheid om bestaan<strong>de</strong><br />

voorschriften of beperkingen te wijzigen, aan te vullen of in te trekken en nieuwe<br />

voorschriften of beperkingen aan <strong>de</strong> vergunning toe te voegen. 95 Door te bepalen dat <strong>de</strong><br />

vergunning in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu kan wor<strong>de</strong>n gewijzigd, wordt<br />

niet alleen aangegeven dat een ambtshalve wijziging nimmer mag lei<strong>de</strong>n tot een grotere<br />

milieubelasting <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting dan voorheen het geval was, maar ook dat een <strong>de</strong>rgelijke<br />

beslissing alleen met een beroep op het milieubelang mag wor<strong>de</strong>n genomen. 96<br />

Voor zover ons bekend, bestaat er geen jurispru<strong>de</strong>ntie over <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong><br />

toepassing <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm om een vergunning te wijzigen in verband met veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n aspecten. Hoitink heeft erop gewezen dat uit artikel 8.23 Wm niet blijkt<br />

wat <strong>de</strong> motieven om te wijzigen kunnen zijn. Dit heeft tot gevolg dat niet dui<strong>de</strong>lijk is<br />

waarvoor <strong>de</strong> bevoegdheid tot wijzigen precies bedoeld is, om rekening te hou<strong>de</strong>n met nova,<br />

om fouten te herstellen of om eenvoudigweg te doen wat in het milieubelang noodzakelijk is,<br />

ongeacht <strong>de</strong> re<strong>de</strong>n waarom <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>re beslissing niet langer voldoet. 97 Als bronnen <strong>van</strong><br />

veran<strong>de</strong>ring noemt zij feitelijke omstandighe<strong>de</strong>n, inzichten en wettelijke normen. Bij<br />

feitelijke omstandighe<strong>de</strong>n gaat het volgens Hoitink in hoofdzaak om twee typen wijzigingen,<br />

namelijk wijzigingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting en het productieproces en wijzigingen in <strong>de</strong> omgeving<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Wijzigingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting kunnen in principe niet via een wijziging <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> oorspronkelijke vergunning wor<strong>de</strong>n verdisconteerd; daarvoor moet in <strong>de</strong> regel een<br />

aanvraag voor een veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunning wor<strong>de</strong>n gedaan. Wijzigingen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omgeving kunnen wel aanleiding vormen om <strong>de</strong> voorschriften <strong>van</strong> een vergunning aan te<br />

passen. 98 De veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r valt niet on<strong>de</strong>r veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />

inzichten of wettelijke normen en valt evenmin in te passen in <strong>de</strong> door Hoitink on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n<br />

wijzigingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> feitelijke omstandighe<strong>de</strong>n. Dit wil echter nog niet zeggen dat daarmee<br />

uitgesloten is dat in die gevallen waarin bepaal<strong>de</strong> persoonlijke omstandighe<strong>de</strong>n of<br />

hoedanighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r een rol bij verlening hebben gespeeld, een<br />

wijziging in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> die vergunninghou<strong>de</strong>r – een feitelijke omstandigheid met<br />

betrekking tot <strong>de</strong> inrichting - een motief kan vormen om <strong>de</strong> vergunning te wijzigen.<br />

De vraag is wel of kan wor<strong>de</strong>n voldaan aan <strong>de</strong> algemene eis, namelijk dat <strong>de</strong> wijziging<br />

plaats moet vin<strong>de</strong>n wanneer het milieubelang daartoe noopt. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: is het in<br />

het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu om een vergunning aan te passen gelet op<br />

95 Zie voor <strong>de</strong> verhouding tussen artikel 8.22 lid 2 en 8.23 lid 1 Wm, J.E. Hoitink, a.w. p. 58-60, en 100-<br />

102.<br />

96 J.E. Hoitink, a.w. p. 48.<br />

97 J.E. Hoitink, a.w. p. 85.<br />

98 J.E. Hoitink, a.w. p. 86 e.v.


epaal<strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n kenmerken <strong>van</strong> een rechtsopvolger? Deze vraag beantwoor<strong>de</strong>n<br />

we hierna eerst ingeval sprake is <strong>van</strong> een afvalstoffeninrichting en vervolgens ingeval sprake<br />

is <strong>van</strong> een VOH. Opgemerkt zij dat in het wetsvoorstel Bibob geen aparte wijzigingsgrond is<br />

opgenomen, maar een intrekkingsgrond. Ons inziens moet <strong>de</strong> verklaring hiervoor wor<strong>de</strong>n<br />

gezocht in <strong>de</strong> doelstelling <strong>van</strong> het wetsvoorstel, namelijk het voorkomen en bestrij<strong>de</strong>n dat<br />

(on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re) een Wm-vergunning wordt gebruikt voor criminele activiteiten. Een<br />

bevoegdheid tot aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning(voorschriften) is geen (of een onvoldoen<strong>de</strong>)<br />

geschikt instrument ter verwezenlijking <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze doelstelling. Zie voor <strong>de</strong> Bibobintrekkingsgrond<br />

paragraaf 5.4.<br />

5.3.2 Afvalstoffeninrichting<br />

On<strong>de</strong>r bescherming <strong>van</strong> het milieu valt <strong>de</strong> zorg voor een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong><br />

afvalstoffen (artikel 1.1 lid 2 on<strong>de</strong>r b Wm) en on<strong>de</strong>r doelmatige verwij<strong>de</strong>ring wordt verstaan<br />

een zodanige verwij<strong>de</strong>ring dat in ie<strong>de</strong>r geval <strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring is<br />

gewaarborgd en een effectief toezicht op <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring mogelijk is (artikel 1.1 lid 1 Wm).<br />

Uit <strong>de</strong> in paragraaf 4.3 besproken uitspraak <strong>van</strong> 28 <strong>de</strong>cember 1999 (Gebr. Schut) volgt dat het<br />

nalevingsgedrag <strong>van</strong> een exploitant in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> beslissng omtrent<br />

vergunningverlening een rol kan spelen bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling of een aanvraag voor een<br />

afvalstoffeninrichting voldoet aan het doelmatigheidscriterium. Naar ons oor<strong>de</strong>el volgt uit <strong>de</strong><br />

systematiek <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm dat <strong>de</strong> doelmatigheidstoets behalve bij vergunningverlening, ook bij<br />

het uitoefenen <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijzigingsbevoegdheid een rol speelt. Immers, in artikel 1.1 lid 2 on<strong>de</strong>r<br />

b is <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring uitdrukkelijk on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu<br />

geschaard, voor <strong>de</strong> gehele Wm en daarop berusten<strong>de</strong> bepalingen. 99 Wettelijk gezien kan<br />

<strong>de</strong>rhalve ten aanzien <strong>van</strong> afvalstoffeninrichtingen het nalevingsverle<strong>de</strong>n bij ambtshalve<br />

wijziging op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> wijze als bij verlening een rol spelen, namelijk doordat het via <strong>de</strong><br />

doelmatigheidstoetsing een aspect is waarmee rekening kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n in het ka<strong>de</strong>r<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu.<br />

Op grond <strong>van</strong> het feit dat een rechtsopvolgen<strong>de</strong> exploitant <strong>van</strong> een<br />

afvalstoffeninrichting een dubieus nalevingsverle<strong>de</strong>n heeft, kan het bevoegd gezag dus<br />

bevoegd zijn om <strong>van</strong> zijn wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken. Of in een concreet geval<br />

een vergunning nadat die is overgegaan op een dubieuze exploitant kan wor<strong>de</strong>n gewijzigd, en<br />

zo ja, in welke mate, hangt af <strong>van</strong> met name <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong> alara (artikel 8.11 lid 3 Wm).<br />

Ingevolge artikel 8.23 lid 3 Wm zijn immers <strong>de</strong> artikelen 8.7 tot en met 8.17 Wm <strong>van</strong><br />

overeenkomstige toepassing verklaard op <strong>de</strong> beslissing omtrent wijziging en <strong>de</strong> inhoud <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> nieuwe voorschriften en beperkingen. Een belangrijke vraag is of er niet een verschil in<br />

beoor<strong>de</strong>ling moet zijn tussen bestaan<strong>de</strong> en nieuwe situaties. Deze vraag is in zijn<br />

algemeenheid door Hoitink gesteld; 100 zij komt tot <strong>de</strong> conclusie dat uit <strong>de</strong> wet noch uit <strong>de</strong><br />

toelichting daarop kan wor<strong>de</strong>n opgemaakt of het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor het actualiseren <strong>van</strong><br />

een verleen<strong>de</strong> vergunning hetzelf<strong>de</strong> is als voor <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> een aanvraag om een<br />

nieuwe vergunning. Tevens conclu<strong>de</strong>ert zij dat in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie doorgaans voorop staat<br />

dat <strong>de</strong> voorzieningen noodzakelijk zijn in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu en<br />

dat <strong>de</strong> ruimte om rekening te hou<strong>de</strong>n met het feit dat sprake is <strong>van</strong> een bestaan<strong>de</strong> situatie<br />

(uiterst) beperkt wordt geacht. Dat een vergunning is afgegeven waardoor bij <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r bepaal<strong>de</strong> verwachtingen zijn gewekt, vormt bij <strong>de</strong> overweging of tot<br />

wijziging moet wor<strong>de</strong>n overgegaan geen factor <strong>van</strong> betekenis. Is <strong>de</strong> wijziging noodzakelijk in<br />

99 Ook Tieman en Addink stellen zich in hun annotaties bij ABRvS 12 oktober 1998, respectievelijk AB<br />

1999, 17 en M en R 1999, 4, expliciet op het standpunt dat <strong>de</strong> doelmatigheidstoets ook bij wijziging en<br />

intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning een rol speelt.<br />

100 Zie J.E. Hoitink, a.w. p. 94 e.v.<br />

51


het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu, dan moeten <strong>de</strong> bewuste maatregelen wor<strong>de</strong>n<br />

opgelegd, tenzij ze re<strong>de</strong>lijkerwijs niet <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r kunnen wor<strong>de</strong>n gevergd.<br />

Volgens Hoitink dienen bij <strong>de</strong> beslissing omtrent wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning steeds alle<br />

betrokken belangen te wor<strong>de</strong>n afgewogen en kan het milieubelang niet als enige bepalend<br />

zijn. 101 Er is voor zover ons bekend geen jurispru<strong>de</strong>ntie over toepassing <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm<br />

na overgang <strong>van</strong> een inrichting. Het zou in <strong>de</strong> lijn <strong>van</strong> genoem<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie liggen om bij<br />

een rechtsopvolger gewekte verwachtingen evenmin een rol <strong>van</strong> belang te laten spelen.<br />

Opgemerkt zij echter dat wij met Hoitink <strong>van</strong> mening zijn dat <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie in strijd is<br />

met het beginsel dat steeds alle betrokken belangen dienen te wor<strong>de</strong>n afgewogen.<br />

5.3.3 VOH<br />

Of artikel 8.23 Wm ook mogelijkhe<strong>de</strong>n biedt in geval een VOH overgaat op een exploitant<br />

die niet aan een of meer<strong>de</strong>re <strong>van</strong> <strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n voldoet, is lastiger te<br />

beantwoor<strong>de</strong>n, met name ook omdat niet zon<strong>de</strong>r meer dui<strong>de</strong>lijk is op welke grond thans <strong>de</strong><br />

meer persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen wor<strong>de</strong>n geïntroduceerd. Het lijkt in ie<strong>de</strong>r geval wel in <strong>de</strong><br />

geest <strong>van</strong> <strong>de</strong> circulaire te passen dat <strong>de</strong> VOH kan wor<strong>de</strong>n aangescherpt wanneer het<br />

nalevingsgedrag <strong>van</strong> een exploitant daartoe aanleiding geeft. Dit kan ook wor<strong>de</strong>n<br />

aangenomen voor (het niet voldoen aan) <strong>de</strong> overige randvoorwaar<strong>de</strong>n. Er is evenwel niet het<br />

(dui<strong>de</strong>lijke) aanknopingspunt <strong>van</strong> het doelmatigheidscriterium om het algemeen criterium<br />

<strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu mee in te vullen. Voor zover kan wor<strong>de</strong>n<br />

aangenomen dat <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen (kunnen) wor<strong>de</strong>n opgenomen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

algemene grond ‘bescherming <strong>van</strong> het milieu’, is daarmee <strong>de</strong> bevoegdheid om artikel 8.23<br />

Wm toe te passen in beginsel gegeven. In <strong>de</strong>ze zin conclu<strong>de</strong>ert ook Van Gestel, die <strong>de</strong> situatie<br />

noemt waarin een bedrijf in het recente verle<strong>de</strong>n zijn certificaat is kwijtgeraakt als gevolg <strong>van</strong><br />

het niet naleven <strong>van</strong> wettelijke milieuregels of voorschriften en het dus wenselijk kan zijn om<br />

‘in <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> VOH’ iets tegen het bedrijf te on<strong>de</strong>rnemen. Als mogelijke oplossing<br />

noemt hij <strong>de</strong> ambtshalve wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning, waarbij dan kan wor<strong>de</strong>n teruggevallen<br />

op het gebruik <strong>van</strong> bijvoorbeeld mid<strong>de</strong>lvoorschriften in plaats <strong>van</strong> doelvoorschriften,<br />

planverplichtingen of zorgverplichtingen. Hij lijkt er <strong>de</strong>rhalve <strong>van</strong> uit te gaan dat <strong>de</strong><br />

randvoorwaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> certificatie <strong>van</strong> het milieuzorgsysteem binnen het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bescherming <strong>van</strong> het milieu valt.<br />

5.4 Artikel 8.25 Wm<br />

52<br />

Artikel 8.25 Wm bepaalt, voor zover rele<strong>van</strong>t:<br />

1. Het bevoegd kan (…) een vergunning voor een inrichting geheel of ge<strong>de</strong>eltelijk<br />

intrekken indien:<br />

a. <strong>de</strong> inrichting ontoelaatbaar na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en<br />

toepassing <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm re<strong>de</strong>lijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt;<br />

b. dit in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen noodzakelijk is;<br />

c. geduren<strong>de</strong> drie jaar geen han<strong>de</strong>lingen met <strong>de</strong> inrichting zijn verricht;<br />

d. <strong>de</strong> inrichting geheel of ge<strong>de</strong>eltelijk is verwoest;<br />

e. in gevallen als aangewezen krachtens artikel 8.20, twee<strong>de</strong> lid: <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r niet<br />

meer <strong>de</strong>gene is die <strong>de</strong> inrichting drijft.<br />

De intrekkingsgron<strong>de</strong>n zijn limitatief opgesomd in artikel 8.25 Wm. Als het wetsvoorstel<br />

Bibob kracht <strong>van</strong> wet krijgt, komt er een nieuwe intrekkingsgrond (f) bij, namelijk: in het<br />

101 J.E. Hoitink, a.w. p. 95, 99-100.


geval, en on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong>n, bedoeld in artikel 3 <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet bevor<strong>de</strong>ring<br />

integriteitsbeoor<strong>de</strong>lingen door het openbaar bestuur.<br />

Er bestaat voor zover ons bekend geen jurispru<strong>de</strong>ntie over <strong>de</strong>ze specifieke problematiek.<br />

Voor zover het gaat om rechtsopvolging ten aanzien <strong>van</strong> afvalstoffeninrichtingen<br />

biedt ook dit instrument mogelijkhe<strong>de</strong>n voor het bevoegd gezag om te reageren op een<br />

exploitant met een dubieus nalevingsverle<strong>de</strong>n. Immers, intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning is<br />

mogelijk in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen en het<br />

nalevingsverle<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een exploitant is een aspect dat kan wor<strong>de</strong>n betrokken in <strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling of sprake zal zijn <strong>van</strong> een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring. Het bevoegd gezag zal wel<br />

aannemelijk moeten maken dat intrekking noodzakelijk is. Als dat het geval is, kan <strong>de</strong><br />

vergunning wor<strong>de</strong>n ingetrokken. 102 Artikel 8.11 lid 3 is niet <strong>van</strong> overeenkomstige toepassing<br />

verklaard op <strong>de</strong> beslissing omtrent intrekking.<br />

Voor zover het gaat om een hou<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een VOH die niet aan <strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n<br />

voldoet, lijkt toepassing <strong>van</strong> artikel 8.25 Wm niet direct aannemelijk. De enige grond die in<br />

aanmerking zou komen is die <strong>van</strong> sub a, maar dat kan alleen als eerst is gebleken dat <strong>de</strong><br />

inrichting ontoelaatbaar na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en aanscherping <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> voorschriften geen oplossing biedt. Alleen het slechte nalevingsgedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

rechtsopvolger, of het ontbreken of niet hanteren <strong>van</strong> een milieuzorgsysteem, zal niet<br />

voldoen<strong>de</strong> zijn om <strong>de</strong> vergunning te kunnen intrekken. Aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning ligt<br />

hier waarschijnlijk ook meer in <strong>de</strong> re<strong>de</strong>.<br />

Intrekking zal ook mogelijk zijn in <strong>de</strong> toekomst, als <strong>de</strong> Wet Bibob in werking is getre<strong>de</strong>n,<br />

wanneer een vergunning voor een inrichting is overgegaan op een rechtsopvolger die <strong>de</strong><br />

vergunning gebruikt of zal gebruiken voor criminele activiteiten.<br />

5.5 Bevindingen<br />

Het wettelijk instrumentarium biedt met <strong>de</strong> artikelen 8.23 en 8.25 Wm wellicht enige<br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n om te reageren op een rechtsopvolger die niet voldoet aan bepaal<strong>de</strong><br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n criteria.<br />

Bij overgang <strong>van</strong> een afvalstoffeninrichting op een onbetrouwbare exploitant is het<br />

bevoegd gezag in beginsel bevoegd om op grond <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm <strong>de</strong><br />

vergunningvoorschriften of <strong>de</strong> beperkingen waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vergunning is verleend aan te<br />

passen, als gesteld kan wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> onbetrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtsopvolger zoals die<br />

volgt uit diens nalevingsverle<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> weg zal staan aan een doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

afvalstoffen. Of in een bepaald geval daadwerkelijk tot aanscherping kan wor<strong>de</strong>n overgegaan,<br />

en zo ja, hoe ver daarbij kan wor<strong>de</strong>n gegaan, wordt bepaald door alara (artikel 8.11 lid 3<br />

Wm). Voorts moet wor<strong>de</strong>n aangenomen dat <strong>de</strong> onbetrouwbaarheid <strong>van</strong> een rechtsopvolger<br />

aanleiding kan zijn om <strong>de</strong> vergunning in te trekken op grond <strong>van</strong> artikel 8.25 lid 1 on<strong>de</strong>r b,<br />

Wm als dat, gelet op het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring noodzakelijk is.<br />

102 De intrekkingsgrond on<strong>de</strong>r b geldt sinds 1 januari 1998 en is opgenomen in verband met het vervallen<br />

<strong>van</strong> het persoonsgebon<strong>de</strong>n karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> afvalstoffenvergunning. Opgemerkt zij dat <strong>de</strong> wetgever<br />

door het opnemen <strong>van</strong> <strong>de</strong> aparte intrekkingsgrond <strong>de</strong> indruk heeft gewekt dat <strong>de</strong> doelmatigheidstoets<br />

niet bij <strong>de</strong> reeds bestaan<strong>de</strong> intrekkingsgrond on<strong>de</strong>r a (ontoelaatbaar na<strong>de</strong>lige gevolgen) een rol kon<br />

spelen. Dit ten onrechte, omdat in artikel 1.1 lid 2 on<strong>de</strong>r Wm on<strong>de</strong>r gevolgen voor het milieu<br />

uitdrukkelijk wor<strong>de</strong>n genoemd gevolgen in verband met <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen.<br />

Wel is het zo dat <strong>de</strong> b-grond mogelijk eer<strong>de</strong>r aanleiding geeft om tot intrekking over te gaan, omdat<br />

daarbij niet hoeft te wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld of sprake is <strong>van</strong> ontoelaatbaar na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het<br />

milieu, inclusief <strong>de</strong> doelmatige verwij<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> afvalstoffen en volstaan kan wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r<br />

zware toets of intrekking om doelmatigheidsre<strong>de</strong>nen noodzakelijk is. Zie ook Tieman en Addink, bij<br />

ABRvS 12 oktober 1998, respectievelijk AB 1999, 17 en M en R 1999, 4.<br />

53


Ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een VOH kan niet met voldoen<strong>de</strong> zekerheid wor<strong>de</strong>n gesteld<br />

dat artikel 8.23 Wm kan wor<strong>de</strong>n toegepast na overgang <strong>van</strong> een VOH op een exploitant die<br />

niet voldoet aan <strong>de</strong> in <strong>de</strong> circulaire gestel<strong>de</strong> randvoorwaar<strong>de</strong>n. Bij regeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> VOH in <strong>de</strong><br />

Wm zal aan <strong>de</strong>ze problematiek speciale aandacht moeten wor<strong>de</strong>n geschonken. Tot slot is het<br />

<strong>van</strong> belang op te merken dat <strong>de</strong> analyse die we in dit hoofdstuk hebben gegeven met name<br />

berust op <strong>de</strong> gedachte dat het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm – via interpretatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> verlenings-,<br />

wijzigings- en intrekkingsbevoegdheid – sluitend moet zijn. Wij menen dat het aanbeveling<br />

verdient om <strong>de</strong> Wm op dit punt explicieter te maken wanneer persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen<br />

een rol gaan spelen.<br />

Het Bibob-instrumentarium zal tezijnertijd mogelijkhe<strong>de</strong>n bie<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> vergunning<br />

in te trekken als <strong>de</strong>ze is overgegaan op een criminele exploitant, doordat een aparte ‘Bibobintrekkingsgrond’<br />

in artikel 8.25 Wm zal wor<strong>de</strong>n opgenomen. Een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning(voorschriften) om <strong>de</strong> re<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunning is overgegaan op een criminele<br />

exploitant zal niet mogelijk zijn, behalve dan als <strong>de</strong>ze wijziging in het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bescherming <strong>van</strong> het milieu is.<br />

54


6 Transacties met gevolgen voor <strong>de</strong> inrichting<br />

6.1 Inleiding<br />

In <strong>de</strong> inleiding is opgemerkt dat on<strong>de</strong>rscheid moet wor<strong>de</strong>n gemaakt tussen situaties waarin<br />

sprake is <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> gehele inrichting en situaties waarin er door <strong>de</strong> overgang iets<br />

veran<strong>de</strong>rt aan <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Daar<strong>van</strong> kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer<br />

slechts een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wordt overgedragen respectievelijk wanneer on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting aan verschillen<strong>de</strong> (rechts)personen wor<strong>de</strong>n overgedragen. Ook het<br />

omgekeer<strong>de</strong> kan zich voordoen: als gevolg <strong>van</strong> een fusie kunnen inrichtingen wor<strong>de</strong>n<br />

samengevoegd.<br />

Casus 1: De maatschap Jansen (bestaan<strong>de</strong> uit <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Jansen) exploiteert op een<br />

locatie een agrarisch bedrijf en een loonwerkersbedrijf. Tussen <strong>de</strong> twee activiteiten<br />

bestaan zodanige ban<strong>de</strong>n – ten behoeve <strong>van</strong> het agrarisch bedrijf wordt bijvoorbeeld<br />

gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> werktuigen <strong>van</strong> het loonwerkersbedrijf; men heeft<br />

gezamenlijke voorzieningen etc. – dat sprake is <strong>van</strong> één inrichting waarvoor een Wmvergunning<br />

is verleend. Na ontbinding <strong>van</strong> <strong>de</strong> maatschap gaan <strong>de</strong> voormalige maten<br />

elk huns weegs. Het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong> landbouwwerktuigen ten behoeve <strong>van</strong> het<br />

loonwerkersbedrijf wordt beëindigd; <strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten wor<strong>de</strong>n onafhankelijk <strong>van</strong><br />

elkaar ingericht en <strong>de</strong> oudste broer, die na ontbinding <strong>van</strong> <strong>de</strong> maatschap eigenaar is<br />

gewor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het loonwerkersbedrijf, verkoopt zijn on<strong>de</strong>rneming.<br />

Casus 2: Aquasol BV exploiteert een jachthaven waarvoor een Wm-vergunning is<br />

verleend. Op het naastgelegen terrein exploiteert Schuitema BV eveneens met een<br />

Wm-vergunning een reparatiewerf voor plezierboten. Aquasol BV en Schuitema BV<br />

besluiten samen te gaan; zij richten een nieuwe BV op die <strong>de</strong> jachthaven en <strong>de</strong><br />

reparatiewerf gaat exploiteren. Met enkele aanpassingen in <strong>de</strong> toegangswegen en <strong>de</strong><br />

omheiningen wordt het geheel ingericht als één complex voor <strong>de</strong> pleziervaart.<br />

In <strong>de</strong>rgelijke gevallen speelt niet alleen <strong>de</strong> in <strong>de</strong> vorige hoofdstukken besproken vraag een rol<br />

in hoeverre <strong>de</strong> wisseling in <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r aanleiding kan of moet zijn<br />

voor het aanpassen <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning, maar komt tevens <strong>de</strong> vraag aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> in hoeverre na<br />

<strong>de</strong> overgang nog of juist sprake is <strong>van</strong> één inrichting in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> artikel 1.1 lid 4 Wm en<br />

welke consequenties dit heeft voor <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r verleen<strong>de</strong> vergunning(en). De vraag naar <strong>de</strong><br />

reikwijdte <strong>van</strong> het begrip ‘inrichting’ gaat het bestek <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek te<br />

buiten. Naar <strong>de</strong>ze vraag wordt momenteel in opdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> minister <strong>van</strong> VROM on<strong>de</strong>rzoek<br />

verricht. Naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> dat on<strong>de</strong>rzoek kan een antwoord wor<strong>de</strong>n<br />

gegeven op <strong>de</strong> vraag in welke gevallen tengevolge <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang twee inrichtingen<br />

ontstaan of, juist omgekeerd, na een fusie <strong>van</strong> één inrichting sprake is. In dit on<strong>de</strong>rzoek zal<br />

wor<strong>de</strong>n bezien welke consequenties <strong>de</strong> door <strong>de</strong> overgang ontstane veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting heeft voor <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r verleen<strong>de</strong> vergunning(en).<br />

Op <strong>de</strong>ze plaats zij overigens opgemerkt dat uit <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie blijkt dat het in<br />

verschillen<strong>de</strong> han<strong>de</strong>n komen <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> een inrichting niet automatisch<br />

tot gevolg heeft dat niet meer kan wor<strong>de</strong>n gesproken <strong>van</strong> één inrichting in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong><br />

artikel 1.1 lid 4 Wm. (Zie bijvoorbeeld ABRvS 21 juli 1997, Gst. 1998, 7074, 8, Vz<br />

ABRvS 31 juli 1998, AB 1999, 45 m.nt. C.L. Knijff en Vz ABRvS 7 oktober 1999,<br />

JM 1999, 156, m.nt. Zigenhorn)<br />

Indien in een voorkomend geval moet wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat na <strong>de</strong> overgang geen sprake<br />

meer is <strong>van</strong> één inrichting, rijst een aantal vragen. Geldt bijvoorbeeld in <strong>de</strong> hiervoor<br />

geschetste casus 1 <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r verleen<strong>de</strong> vergunning voor bei<strong>de</strong> inrichtingen – het agrarisch<br />

55


edrijf en het loonwerkersbedrijf - (en wordt <strong>de</strong>ze aldus als het ware in tweeën 103 geknipt) of<br />

slechts voor een <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen? Indien het laatste moet wor<strong>de</strong>n aangenomen, welke<br />

factoren bepalen dan voor welke inrichting <strong>de</strong> vergunning geldt? En wat voor soort<br />

vergunning moet voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting wor<strong>de</strong>n verleend? Kan, indien moet wor<strong>de</strong>n<br />

gekozen voor een oprichtingsvergunning, rekening wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met het feit dat <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een voorheen bestaand groter geheel waren<br />

vergund? Ook in het omgekeer<strong>de</strong> geval zijn een aantal zaken niet op voorhand dui<strong>de</strong>lijk:<br />

wanneer, zoals hiervoor in casus 2 is geschetst, tengevolge <strong>van</strong> een fusie een nieuwe<br />

inrichting ontstaat, is dan sprake <strong>van</strong> een oprichtingssituatie of kan gewoon wor<strong>de</strong>n<br />

‘doorgewerkt’ met <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r verleen<strong>de</strong> vergunningen? Of moet voor het samengevoeg<strong>de</strong><br />

geheel - in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een procedure tot verlening <strong>van</strong> een revisievergunning - één<br />

regulerend document wor<strong>de</strong>n opgesteld?<br />

56<br />

Uit <strong>de</strong> telefonische enquete is gebleken dat het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong>n een<br />

of meer keren met vragen zoals hierboven geschetst, is geconfronteerd. Aangegeven<br />

werd dat men niet zeker is over <strong>de</strong> wijze waarop met <strong>de</strong> geschetste problematiek<br />

moest wor<strong>de</strong>n omgegaan en dat het wenselijk is dat daarover meer dui<strong>de</strong>lijkheid<br />

komt. Overigens bleek men veelal wel tot een bevredigen<strong>de</strong> oplossing te zijn<br />

gekomen, die – zo gaf men aan - sterk is toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het<br />

geval.<br />

Over <strong>de</strong> te volgen bena<strong>de</strong>ring wordt doorgaans overleg gevoerd met <strong>de</strong><br />

betrokken partijen. In dat ka<strong>de</strong>r wordt zowel gesproken over <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

overgang voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting (is sprake <strong>van</strong> één of <strong>van</strong> meer<br />

inrichtingen?) als over <strong>de</strong> eventueel op te starten vergunningverleningsprocedures.<br />

Sommige bestuursorganen hanteren als uitgangspunt dat bij het ontstaan <strong>van</strong> meer<br />

inrichtingen, één inrichting met een gewijzig<strong>de</strong> vergunning kan doorwerken en voor<br />

<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting(en) een oprichtingsvergunning moet wor<strong>de</strong>n aangevraagd.<br />

An<strong>de</strong>re bestuursorganen kiezen in beginsel voor het werken met veran<strong>de</strong>rings- c.q.<br />

revisievergunningen voor alle ‘nieuwe’ inrichtingen die als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang<br />

zijn ontstaan. Door <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten werd echter steeds aangegeven dat<br />

in situaties waarin <strong>de</strong> nieuw ontstane inrichtingen (in om<strong>van</strong>g en/of activiteiten)<br />

wezenlijk verschillen <strong>van</strong> <strong>de</strong> voorheen vergun<strong>de</strong> situatie, steeds voor het verlenen <strong>van</strong><br />

oprichtingsvergunningen wordt gekozen.<br />

6.2 Verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen<br />

Indien door <strong>de</strong> overgang meer inrichtingen ontstaan, zijn - in theorie - vier bena<strong>de</strong>ringen<br />

mogelijk.<br />

A1. De verschillen<strong>de</strong> inrichtingen wor<strong>de</strong>n gereguleerd door <strong>de</strong> ene, oorspronkelijk<br />

verleen<strong>de</strong> vergunning. Een variant op <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring is dat – tenein<strong>de</strong> <strong>de</strong><br />

veran<strong>de</strong>ring on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke vergunning te doen vallen – een<br />

melding als bedoeld in artikel 8.19 lid 2 Wm wordt gedaan.<br />

Tij<strong>de</strong>ns een <strong>van</strong> <strong>de</strong> in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek gehou<strong>de</strong>n workshops werd <strong>van</strong>uit<br />

het bedrijfsleven aangegeven dat men in <strong>de</strong> praktijk wel met een soort <strong>van</strong> ‘splitsing’<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning werkte, waarbij een pakket met voorschriften die waren<br />

toegesne<strong>de</strong>n op bepaal<strong>de</strong> door overdracht niet meer tot <strong>de</strong> oorspronkelijke inrichting<br />

behoren<strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten werd ‘toebe<strong>de</strong>eld’ aan <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> exploitant;<br />

103 Ten behoeve <strong>van</strong> <strong>de</strong> leesbaarheid wordt in het vervolg steeds <strong>de</strong> situatie besproken dat uit één<br />

inrichting, twee inrichtingen ontstaan. Het spreekt <strong>van</strong>zelf dat het besprokene mutatis mutandis ook<br />

geldt indien meer dan twee inrichtingen ontstaan.


daarnaast zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> meer algemene voorschriften voor bei<strong>de</strong> inrichtingen gel<strong>de</strong>n.<br />

Men leek zich evenwel geen rekenschap te geven <strong>van</strong> het feit dat <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

voormalige bedrijfson<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len, nu men geen <strong>de</strong>el meer uitmaakte <strong>van</strong> één inrichting,<br />

ten opzichte <strong>van</strong> elkaar als externe partijen waren komen te staan waardoor <strong>de</strong><br />

milieubelasten<strong>de</strong> gevolgen <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> activiteiten als externe gevolgen moeten<br />

wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd en door <strong>de</strong> vergunning ook als zodanig (behoren te) wor<strong>de</strong>n<br />

gereguleerd.<br />

A2. Voor een <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen wordt een regime gehanteerd dat voortbouwt op <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunning, terwijl voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting een<br />

oprichtingsvergunning wordt verleend. Het regime dat voortbouwt op <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunning kan bestaan uit een ge<strong>de</strong>eltelijke intrekking <strong>van</strong> die<br />

vergunning, een veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunning of een melding als bedoeld in<br />

artikel 8.19 lid 2 Wm.<br />

De meeste respon<strong>de</strong>nten gaven aan voor <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring te opteren. Een belangrijke<br />

factor die daarbij een rol speelt, is <strong>de</strong> vraag in hoeverre een <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuw ontstane<br />

inrichtingen sterk lijkt op <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r vergun<strong>de</strong> inrichting. Is dat het geval, dan wordt<br />

voor die inrichting een veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunning verleend (of wordt met een<br />

melding volstaan) en voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting een oprichtingsvergunning. Een<br />

variant op <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring is die waarin wordt gekeken naar <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuw<br />

ontstane inrichtingen; <strong>de</strong> grootste krijgt een veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunning, <strong>de</strong><br />

kleinere een oprichtingsvergunning. Wanneer <strong>de</strong> nieuw ontstane inrichtingen sterk<br />

afwijken <strong>van</strong> <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r vergun<strong>de</strong> inrichting, gaf men echter aan te opteren voor het<br />

verlenen <strong>van</strong> oprichtingsvergunningen.<br />

Een enkele respon<strong>de</strong>nt gaf aan dat ook werd gekeken naar <strong>de</strong> vraag wie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

betrokken (rechts)personen oorspronkelijk <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r was; <strong>de</strong>ze persoon<br />

zou in beginsel met een veran<strong>de</strong>ringsvergunning of een intrekking <strong>van</strong> een ge<strong>de</strong>elte<br />

<strong>van</strong> zijn vergunning kunnen volstaan, terwijl <strong>de</strong> rechtsopvolger voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

inrichting een oprichtingsvergunning dient aan te vragen. Dezerzijds zij opgemerkt<br />

dat <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring alleen kan wor<strong>de</strong>n gehanteerd indien een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> een inrichting<br />

overgaat naar een an<strong>de</strong>re drijver en niet bij een overgang waarbij <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

inrichting in <strong>de</strong>len naar verschillen<strong>de</strong> personen overgaat; dan is immers <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunninghou<strong>de</strong>r niet meer in beeld.<br />

A3. Voor al <strong>de</strong> ‘nieuwe’ inrichtingen wor<strong>de</strong>n veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunningen<br />

verleend.<br />

Deze bena<strong>de</strong>ring werd slechts door enkele respon<strong>de</strong>nten als uitgangspunt gehanteerd.<br />

Wanneer sprake is <strong>van</strong> een substantiële wijziging bij (een <strong>van</strong>) <strong>de</strong> inrichtingen, gaf<br />

men echter aan voor het verlenen <strong>van</strong> oprichtingsvergunningen te kiezen.<br />

A4. Voor al <strong>de</strong> ‘nieuwe’ inrichtingen wor<strong>de</strong>n oprichtingsvergunningen verleend.<br />

Blijkens het praktijkon<strong>de</strong>rzoek wordt alleen voor het verlenen <strong>van</strong><br />

oprichtingsvergunningen voor al <strong>de</strong> ‘nieuwe’ inrichtingen gekozen, indien geen <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> nieuw ontstane inrichtingen sterk lijkt op <strong>de</strong> oorspronkelijk vergun<strong>de</strong> inrichting.<br />

Wanneer door fusie <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> rechtspersonen één inrichting ontstaat, zijn – we<strong>de</strong>rom<br />

in theorie - drie bena<strong>de</strong>ringen mogelijk.<br />

B1. Het nieuw ontstane geheel werkt door met <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunningen.<br />

57


B2. Voor het nieuw ontstane geheel wordt een veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunning<br />

verleend. Als variant kan ook hier het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong> melding <strong>van</strong> artikel 8.19 lid 2<br />

Wm wor<strong>de</strong>n genoemd.<br />

B3. Voor het nieuw ontstane geheel wordt een oprichtingsvergunning verleend.<br />

Tenein<strong>de</strong> tot een oor<strong>de</strong>el te komen over <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen zal in het licht <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rhavige problematiek in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragrafen wor<strong>de</strong>n ingegaan op het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen die <strong>de</strong> Wm kent (paragraaf 6.4). Centraal bij die<br />

bespreking staat <strong>de</strong> vraag voor welk soort <strong>van</strong> situatie <strong>de</strong>ze vergunningsbeslissingen zijn<br />

bedoeld. Daarnaast zal wor<strong>de</strong>n stilgestaan bij <strong>de</strong> vraag in welke mate bij die verschillen<strong>de</strong><br />

beslissingen rekening kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met het feit dat activiteiten in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een<br />

eer<strong>de</strong>re vergunning die op een an<strong>de</strong>re entiteit betrekking had, waren vergund (paragraaf 6.5).<br />

Opgemerkt zij dat zowel in <strong>de</strong> workshop als bij <strong>de</strong> telefonische gesprekken naar voren kwam<br />

dat <strong>de</strong> mate waarin men meent dat bij <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen met het<br />

eer<strong>de</strong>r vergund zijn rekening kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n, een belangrijke factor vormt voor <strong>de</strong><br />

keuze <strong>van</strong> een bepaald soort vergunningsbeslissing. Wij achten het evenwel zuiver<strong>de</strong>r om<br />

<strong>de</strong>ze twee aspecten uit elkaar te halen.<br />

Alvorens aan <strong>de</strong>ze beschouwingen toe te komen, wordt in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf (6.3)<br />

eerst nog stilgestaan bij <strong>de</strong> vraag of het überhaupt nodig is dat het bestuur in <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong><br />

vergunningverlening actie on<strong>de</strong>rneemt of dat kan wor<strong>de</strong>n doorgewerkt met <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunning(en), al dan niet na het doen <strong>van</strong> een melding als bedoeld in<br />

artikel 8.19 lid 2 Wm (zoals hierboven in <strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen on<strong>de</strong>r A1 en B1 is aangegeven).<br />

6.3 Moet een door een transactie veroorzaakte veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting lei<strong>de</strong>n tot actie op het terrein <strong>van</strong> vergunningverlening (A1 en B1)?<br />

Uitgangspunt <strong>van</strong> hoofdstuk 8 Wm is dat milieubelasten<strong>de</strong> activiteiten op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting wor<strong>de</strong>n genormeerd. Artikel 1.1 lid 4, twee<strong>de</strong> volzin, Wm geeft als het ware <strong>de</strong><br />

bovengrens <strong>van</strong> het begrip ‘inrichting’ aan.<br />

58<br />

Als één inrichting wor<strong>de</strong>n beschouwd <strong>de</strong> tot eenzelf<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming of instelling<br />

behoren<strong>de</strong> installaties die on<strong>de</strong>rling technische, organisatorische of functionele<br />

bindingen hebben en in elkaars onmid<strong>de</strong>llijke nabijheid zijn gelegen.<br />

Zoals gezegd, is het feit dat <strong>de</strong> zeggenschap over verschillen<strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten niet in één<br />

hand ligt, op zichzelf geen re<strong>de</strong>n om het bestaan <strong>van</strong> één inrichting te ontkennen, al vormt <strong>de</strong><br />

organisatorische binding wel een belangrijke factor bij <strong>de</strong> invulling <strong>van</strong> het begrip<br />

‘inrichting’. Van belang is echter dat het <strong>van</strong>wege <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> bindingen tussen <strong>de</strong><br />

samenstellen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len als één inrichting aangemerkte geheel, in <strong>de</strong> Wm het object <strong>van</strong><br />

regulering is. Dat geheel, <strong>de</strong> inrichting, mag op grond <strong>van</strong> artikel 8.1 lid 1 Wm niet wor<strong>de</strong>n<br />

opgericht, veran<strong>de</strong>rd of in werking wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n zon<strong>de</strong>r vergunning. Van dat geheel<br />

moeten <strong>de</strong> gevolgen voor <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld. En aan dat<br />

geheel moeten in verband met <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu voorschriften wor<strong>de</strong>n opgelegd.<br />

Wanneer, zoals in <strong>de</strong> hierboven beschreven bei<strong>de</strong> eerste bena<strong>de</strong>ringen wordt<br />

aangegeven, wordt doorgewerkt met een vergunning die is verleend aan een als gevolg <strong>van</strong><br />

een bepaal<strong>de</strong> transactie niet meer als zodanig bestaand geheel, wordt ons inziens niet voldaan<br />

aan het uitgangspunt <strong>van</strong> hoofdstuk 8 Wm. Weliswaar kan wor<strong>de</strong>n betoogd dat in een<br />

vergunning voorschriften zijn geformuleerd die op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten


etrekking hebben, maar een essentieel element <strong>van</strong> het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r <strong>van</strong> hoofdstuk 8<br />

Wm ontbreekt: <strong>de</strong> bedrijfsactiviteiten zijn niet genormeerd in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het verband – <strong>de</strong><br />

inrichting – waarin zij volgens hoofdstuk 8 moeten wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld. Ons inziens kan<br />

daarom in dit soort situaties niet wor<strong>de</strong>n doorgewerkt met ou<strong>de</strong> vergunningen, maar dienen<br />

op <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen toegesne<strong>de</strong>n vergunningen wor<strong>de</strong>n verleend. Op <strong>de</strong><br />

vraag, wat voor soort vergunning dan moet wor<strong>de</strong>n verleend, wordt hierna ingegaan.<br />

Dat bij ge<strong>de</strong>eltelijke overgang <strong>van</strong> een inrichting voor het ge<strong>de</strong>elte dat is overgegaan<br />

en dientengevolge een aparte inrichting is gaan vormen, een specifieke vergunning is<br />

vereist, werd ook aangenomen in Vz ABRvS 31 januari 1994, AB 1994, 356 m.nt.<br />

FM. In dit geval was een vergunning verleend voor het hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> kippen – later<br />

<strong>de</strong>els ook varkens – in een aantal verschillen<strong>de</strong> stallen. Stal 4 werd echter door <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunninghou<strong>de</strong>r verhuurd aan een persoon die <strong>de</strong>ze stal zelfstandig<br />

als een aparte inrichting exploiteer<strong>de</strong>. Volgens <strong>de</strong> Voorzitter was daarom voor het<br />

hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> kippen in stal 4 een afzon<strong>de</strong>rlijke vergunning vereist. De Voorzitter geeft<br />

overigens niet aan of daarvoor een oprichtingsvergunning of een an<strong>de</strong>r soort<br />

vergunning nodig is.<br />

Om vergelijkbare re<strong>de</strong>nen kan ons inziens in <strong>de</strong> geschetste situaties ook niet wor<strong>de</strong>n volstaan<br />

met een melding als bedoeld in artikel 8.19 lid 2 Wm. Deze bepaling voorziet in <strong>de</strong><br />

mogelijkheid om, indien aan bepaal<strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong>n is voldaan, mid<strong>de</strong>ls een melding <strong>de</strong><br />

vergunning ook te laten gel<strong>de</strong>n voor milieuneutrale of –gunstige veran<strong>de</strong>ringen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting die niet in overeenstemming zijn met <strong>de</strong> voor <strong>de</strong> inrichting verleen<strong>de</strong> vergunning.<br />

Weliswaar zal <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring die erin bestaat dat in plaats <strong>van</strong> één inrichting meer<strong>de</strong>re<br />

inrichtingen ontstaan of omgekeerd juist uit meer inrichtingen één inrichting ontstaat, op<br />

zichzelf niet lei<strong>de</strong>n tot an<strong>de</strong>re of grotere na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu dan die <strong>de</strong> reeds<br />

vergun<strong>de</strong> inrichting ingevolge <strong>de</strong> verleen<strong>de</strong> vergunning mag veroorzaken. Door <strong>de</strong> melding<br />

zou echter <strong>de</strong> oorspronkelijk verleen<strong>de</strong> vergunning voor meer<strong>de</strong>re inrichtingen gaan gel<strong>de</strong>n<br />

respectievelijk zou<strong>de</strong>n voor één inrichting meer<strong>de</strong>re, <strong>van</strong> elkaar los staan<strong>de</strong> vergunningen<br />

gel<strong>de</strong>n; dit is, zoals hiervoor geschetst, in strijd met het uitgangspunt dat <strong>de</strong> Wm beoogt een<br />

normering per inrichting te geven. Daarnaast zou men kunnen betogen dat niet wordt voldaan<br />

aan <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> artikel 8.19 lid 2 sub a Wm waarin staat dat <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring niet mag<br />

lei<strong>de</strong>n tot een an<strong>de</strong>re inrichting. Ver<strong>de</strong>digd zou kunnen wor<strong>de</strong>n dat dat hier juist wel het geval<br />

is. 104 Ten slotte, maar dit is een subsidiair punt, zal veelal niet aan <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong> in artikel<br />

8.19 lid 2 sub c Wm – dat <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring geen aanleiding geeft tot wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunningvoorschriften of zelfs intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning – zijn voldaan; juist omdat <strong>de</strong><br />

twee ‘nieuwe’ inrichtingen ten opzichte <strong>van</strong> elkaar als externe partijen moeten wor<strong>de</strong>n<br />

gezien, zal veelal aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> normering nodig zijn.<br />

6.4 Welke vergunningsbeslissing moet bij een door een transactie veroorzaakte wijziging<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wor<strong>de</strong>n genomen?<br />

6.4.1 De verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen in <strong>de</strong> Wm<br />

De Wm-vergunning dient zoals wij hiervoor hebben betoogd, te zijn toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong><br />

inrichtingssituatie die eventueel na een overgang (<strong>van</strong> een <strong>de</strong>el) <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting is<br />

gewijzigd. De Wm bevat verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen die daarvoor zou<strong>de</strong>n kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n ingezet. Voor een goed begrip: het gaat dan om vergunningsbeslissingen waarmee in<br />

104 In paragraaf 6.4.3 ver<strong>de</strong>digen wij echter dat bij een door een overgang veroorzaakte wijziging in <strong>de</strong><br />

om<strong>van</strong>g niet een zodanig an<strong>de</strong>re inrichting ontstaat dat een oprichtingsvergunning nodig zou zijn.<br />

59


eerste instantie kan wor<strong>de</strong>n gereageerd op een feitelijke veran<strong>de</strong>ring die zich afspeelt in <strong>de</strong><br />

sfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. 105 Deze in paragraaf 6.2 al kort ter sprake gekomen<br />

vergunningsbeslissingen wor<strong>de</strong>n hieron<strong>de</strong>r kort na<strong>de</strong>r toegelicht. Op <strong>de</strong>ze plaats zij nog<br />

opgemerkt dat <strong>de</strong> procedure die bij <strong>de</strong> beslissing omtrent <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vergunningen moet<br />

wor<strong>de</strong>n gevolgd, steeds <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> is; artikel 8.6 Wm verklaart voor al <strong>de</strong>ze beslissingen <strong>de</strong><br />

uitgebrei<strong>de</strong> openbare voorbereidingsprocedure uit <strong>de</strong> Awb <strong>van</strong> toepassing. Op <strong>de</strong> vraag in<br />

hoeverre het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n vergunningsbeslissingen verschilt als<br />

het gaat om <strong>de</strong> mogelijkheid om rekening te hou<strong>de</strong>n met het eer<strong>de</strong>r vergund zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

activiteiten, gaan wij in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf in.<br />

De vergunning voor het oprichten en in werking hebben <strong>van</strong> een inrichting (artikel 8.1 lid 1<br />

sub a en sub c)<br />

De vergunning voor het oprichten en in werking hebben <strong>van</strong> een inrichting (hierna kortweg:<br />

oprichtingsvergunning) is bedoeld als <strong>de</strong> eerste vergunningsbeslissing waarbij letterlijk het<br />

oprichten en in gebruik nemen <strong>van</strong> een inrichting wordt toegestaan. Dat een bepaal<strong>de</strong><br />

inrichting feitelijk al bestaat, doet in dit verband niet terzake; <strong>de</strong> term ‘oprichten’ moet<br />

formeel-juridisch wor<strong>de</strong>n opgevat. Toegespitst op <strong>de</strong> problematiek <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rhavige<br />

on<strong>de</strong>rzoek, zou kunnen wor<strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>digd dat steeds wanneer sprake is <strong>van</strong> een als nieuw<br />

geheel te beschouwen inrichting, sprake is <strong>van</strong> het oprichten <strong>van</strong> dat nieuwe geheel. De<br />

wetgever heeft evenwel on<strong>de</strong>rkend dat een eenmaal opgerichte inrichting geen statisch geheel<br />

zal zijn, maar dat daarin ook veran<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong> activiteiten of in <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g zullen wor<strong>de</strong>n<br />

doorgevoerd. De vergunningsbeslissing die daarop betrekking heeft is <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>rings- of<br />

uitbreidingsvergunning.<br />

De vergunning voor het veran<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting of <strong>van</strong> <strong>de</strong> werking <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

(artikel 8.1 lid 1 sub b)<br />

De veran<strong>de</strong>ringsvergunning betreft een wijziging in <strong>de</strong> activiteiten of <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> een<br />

reeds vergun<strong>de</strong> inrichting. Wanneer het een uitbreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

betreft, kan <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringsvergunning als uitbreidingsvergunning wor<strong>de</strong>n gekwalificeerd.<br />

De veran<strong>de</strong>ringsvergunning respectievelijk uitbreidingsvergunning normeert alleen <strong>de</strong><br />

veran<strong>de</strong>ring respectievelijk uitbreiding; zij laat <strong>de</strong> overige reeds in <strong>de</strong> oprichtingsvergunning<br />

genormeer<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> en activiteiten in <strong>de</strong> inrichting onverlet. Wanneer het naar<br />

aanleiding <strong>van</strong> een gewenste veran<strong>de</strong>ring nodig wordt geacht ook <strong>de</strong> niet daarbij betrokken<br />

on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting opnieuw te normeren, dient het instrument <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

revisievergunning te wor<strong>de</strong>n gehanteerd (zie hierna). Voor <strong>de</strong> volledigheid zij hier opgemerkt<br />

dat, los <strong>van</strong> veran<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting, <strong>de</strong> artikelen 8.23 en 8.24 Wm <strong>de</strong><br />

mogelijkheid bie<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> vergunningvoorschriften te wijzigen.<br />

De revisievergunning (artikel 8.4)<br />

Een revisievergunning is bedoeld voor situaties waarin voor een inrichting al diverse<br />

vergunningen (oprichtingsvergunning en veran<strong>de</strong>ringsvergunningen) waren verleend.<br />

Wanneer opnieuw een veran<strong>de</strong>ring wordt gewenst kan voor die veran<strong>de</strong>ring en voor het<br />

vervolgens in werking hebben <strong>van</strong> <strong>de</strong> gehele inrichting (of een ge<strong>de</strong>elte daar<strong>van</strong>), een<br />

revisievergunning wor<strong>de</strong>n verleend. Deze vergunning normeert zowel <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring als <strong>de</strong><br />

reeds eer<strong>de</strong>r vergun<strong>de</strong> activiteiten. In het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid <strong>van</strong> artikel 8.4 Wm is bepaald dat voor<br />

zover in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> revisievergunning een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> voorschriften voor het reeds<br />

105 Daarnaast bevat <strong>de</strong> Wm instrumenten die in eerste instantie zijn gericht op het reageren op<br />

veran<strong>de</strong>ringen buiten <strong>de</strong> inrichting: <strong>de</strong> aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningvoorschriften als bedoeld in <strong>de</strong><br />

artikelen 8.22 en 8.23 Wm en <strong>de</strong> intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning als bedoeld in artikel 8.25 lid 1 sub a en<br />

b Wm. Zie J.E. Hoitink, a.w. paragraaf 4.3.<br />

60


eer<strong>de</strong>r vergun<strong>de</strong> <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wordt beoogd, het bestuur gebon<strong>de</strong>n is aan het<br />

toetsingska<strong>de</strong>r dat meer in het algemeen voor wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningvoorschriften<br />

geldt.<br />

Intrekking <strong>van</strong> een vergunning (artikel 8.25 en artikel 8.26)<br />

Een in dit verband rele<strong>van</strong>te vergunningsbeslissing is ten slotte nog <strong>de</strong> intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning. De gron<strong>de</strong>n voor ambtshalve intrekking in artikel 8.25 Wm bie<strong>de</strong>n geen<br />

aanknopingspunt voor het (ge<strong>de</strong>eltelijk) intrekken <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning indien een bepaald<br />

on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el of een bepaal<strong>de</strong> activiteit niet meer tot <strong>de</strong> inrichting behoort. Wel kan ambtshalve<br />

tot (ge<strong>de</strong>eltelijke) intrekking wor<strong>de</strong>n overgegaan indien geduren<strong>de</strong> drie jaar geen han<strong>de</strong>lingen<br />

zijn verricht met gebruikmaking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Daarnaast kan op grond <strong>van</strong> artikel 8.26<br />

Wm op verzoek <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r tot (ge<strong>de</strong>eltelijke) intrekking <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning<br />

wor<strong>de</strong>n overgegaan. Bei<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n kunnen rele<strong>van</strong>t zijn ingeval door overgang twee<br />

inrichtingen ontstaan en slechts een <strong>van</strong> bei<strong>de</strong> geacht wordt op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunning te kunnen blijven doorwerken.<br />

6.4.2 Combinatie <strong>van</strong> oprichtingsvergunning en voortbouwen op <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunning (A2)?<br />

Zoals in paragraaf 6.2 bleek, opteren veel respon<strong>de</strong>nten in een situatie waarin uit één<br />

inrichting meer<strong>de</strong>re inrichtingen ontstaan, voor een combinatietraject: één <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuwe<br />

inrichtingen werkt – in aangepaste vorm 106 – door met <strong>de</strong> oorspronkelijke vergunning; voor<br />

<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting wordt een nieuwe vergunning, een oprichtingsvergunning, verleend.<br />

Zeker op het eerste gezicht is voor <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring veel te zeggen; bij <strong>de</strong> beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen in hoofdstuk 8 Wm is gedacht aan een<br />

‘moe<strong>de</strong>rbeschikking’ - <strong>de</strong> oprichtingsvergunning voor een inrichting – en vervolgbeslissingen<br />

die op die ene ‘moe<strong>de</strong>rbeschikking’ veran<strong>de</strong>ringen aanbrengen. Maar dat is ons inziens geen<br />

re<strong>de</strong>n om te stellen dat het op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm niet ook mogelijk is dat <strong>de</strong> ene<br />

oprichtingsvergunning ‘uitgroeit’ tot meer<strong>de</strong>re, parallelle vergunningen (zie daarover <strong>de</strong><br />

volgen<strong>de</strong> paragraaf).<br />

Het werken met een combinatie <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunning en een oprichtingsvergunning leidt tot <strong>de</strong> lastige discussie welke argumenten<br />

bepalend zijn voor <strong>de</strong> vraag welke <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen op basis <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

oprichtingsvergunning kan doorwerken. De in <strong>de</strong> praktijk wel gehanteer<strong>de</strong> argumenten (zie<br />

paragraaf 6.2) – gelijkenis met <strong>de</strong> oorspronkelijke inrichting, om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen,<br />

status <strong>van</strong> oorspronkelijke drijver – kunnen in dit verband soms wellicht oplossingsrichtingen<br />

aanreiken, maar men zal daarmee niet in alle gevallen een eenduidige uitkomst krijgen. Om<br />

re<strong>de</strong>nen <strong>van</strong> eenduidigheid en systematiek achten wij het daarom beter ver<strong>de</strong>digbaar dat voor<br />

<strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen gelijksoortige vergunningsbeslissingen wor<strong>de</strong>n genomen.<br />

Als zodanige beslissingen komen <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>rings- en revisievergunningen enerzijds en <strong>de</strong><br />

oprichtingsvergunningen an<strong>de</strong>rzijds in aanmerking.<br />

6.4.3 Alleen veran<strong>de</strong>rings- of revisievergunningen (A3 en B2)?<br />

Als hoofdregel geldt dat indien voor een bepaal<strong>de</strong> inrichting een oprichtingsvergunning is<br />

verleend, voor een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> hetgeen is vergund in <strong>de</strong> regel een<br />

106 Hierna zal omwille <strong>van</strong> <strong>de</strong> leesbaarheid steeds wor<strong>de</strong>n gesproken <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

oprichtingsvergunning. Daarmee wordt dan bedoeld een veran<strong>de</strong>ring die wordt teweeggebracht door<br />

een veran<strong>de</strong>ringsvergunning of een revisievergunning, door een melding of door een (ge<strong>de</strong>eltelijke)<br />

intrekking.<br />

61


veran<strong>de</strong>ringsvergunning moet wor<strong>de</strong>n afgegeven. Deze hoofdregel gaat echter niet op indien<br />

op <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> locatie totaal an<strong>de</strong>re activiteiten zullen gaan wor<strong>de</strong>n ontplooid; alsdan is<br />

immers sprake <strong>van</strong> een an<strong>de</strong>re inrichting, waarvoor opnieuw een oprichtingsvergunning moet<br />

wor<strong>de</strong>n aangevraagd. Wanneer in een bepaal<strong>de</strong> situatie opnieuw een oprichtingsvergunning<br />

wordt verleend, dient een op die locatie betrekking hebben<strong>de</strong> eer<strong>de</strong>re oprichtingsvergunning<br />

(voor een an<strong>de</strong>rsoortige inrichting) te wor<strong>de</strong>n ingetrokken, omdat an<strong>de</strong>rs voor <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> locatie<br />

naast elkaar twee oprichtingsvergunningen gel<strong>de</strong>n. 107<br />

Vraag is nu wanneer <strong>de</strong> activiteiten zodanig verschillen <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijk vergun<strong>de</strong><br />

activiteiten dat sprake is <strong>van</strong> een an<strong>de</strong>re inrichting.<br />

62<br />

Een voorbeeld biedt een voorzittersuitspraak <strong>van</strong> 11 <strong>de</strong>cember 2000,<br />

Milieurechtspraak Kort 2001, nr. 17, waarin het ging het om <strong>de</strong> vraag of voor een<br />

natuurpark (het hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> dieren voor recreatieve en educatieve doelein<strong>de</strong>n) terecht<br />

een revisievergunning was verleend, nu eer<strong>de</strong>r op het betreffen<strong>de</strong> perceel een<br />

veehou<strong>de</strong>rij was gevestigd waarvoor <strong>de</strong>stijds een revisievergunning was verleend. De<br />

Voorzitter oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> dat gelet op het te verwachten bezoekersaantal en <strong>de</strong><br />

aangevraag<strong>de</strong> horecavoorzieningen sprake was <strong>van</strong> een zodanige wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting dat een oprichtingsvergunning aangevraagd had moeten<br />

wor<strong>de</strong>n.<br />

In ABRvS 12 april 2001, JM 2001, 103 m.nt. Zigenhorn oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling over<br />

een situatie waarin sprake was <strong>van</strong> een mestvarkensbedrijf dat moest wor<strong>de</strong>n<br />

verplaatst wegens <strong>de</strong> aanleg <strong>van</strong> een rijksweg. De ‘nieuwe’ inrichting was<br />

geprojecteerd op 125 meter <strong>van</strong> <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> inrichting, maar overlapte ook <strong>de</strong>els met<br />

het perceel waarop <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> inrichting was gelegen. Het mestbassin zou wor<strong>de</strong>n<br />

gehandhaafd, maar er zou<strong>de</strong>n twee nieuwe Groen Label-stallen wor<strong>de</strong>n opgericht,<br />

waarin – evenals in <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> inrichting het geval was – mestvarkens wor<strong>de</strong>n<br />

gehou<strong>de</strong>n. On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze omstandighe<strong>de</strong>n oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling dat niet kon wor<strong>de</strong>n<br />

gesproken <strong>van</strong> een oprichtingssituatie.<br />

In een (ongepubliceer<strong>de</strong>) uitspraak <strong>van</strong> 27 april 2001, nr. E03.99.0396, kent <strong>de</strong><br />

Af<strong>de</strong>ling echter opmerkelijk genoeg geen betekenis toe aan het feit dat sprake is <strong>van</strong><br />

een wezenlijk an<strong>de</strong>re inrichting dan die waarop <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> vergunningen<br />

zagen. Aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is een revisievergunning voor een indoor kartcentrum met daarbij<br />

horecafaciliteiten (uit <strong>de</strong> uitspraak wordt niet dui<strong>de</strong>lijk wat daar voorheen was<br />

vergund). De Af<strong>de</strong>ling oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong> dat hoewel sprake was <strong>van</strong> een wezenlijk an<strong>de</strong>re<br />

inrichting dan die waarop <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> vergunningen zagen, daarin op zichzelf<br />

gezien geen aanleiding was gelegen om te conclu<strong>de</strong>ren dat een oprichtingsvergunning<br />

in plaats <strong>van</strong> een revisievergunning had moeten wor<strong>de</strong>n verleend (sic!). Opgemerkt<br />

zij dat <strong>de</strong> uitspraak <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling met name lijkt te zijn ingegeven door <strong>de</strong><br />

achterliggen<strong>de</strong> vraag of bestaan<strong>de</strong> rechten al dan niet moeten wor<strong>de</strong>n beschermd,<br />

want <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling gaf aan voor haar oor<strong>de</strong>el belang te hechten aan het feit dat gesteld<br />

noch gebleken was dat <strong>de</strong> aanvraag onjuist was beoor<strong>de</strong>eld, in die zin dat bij <strong>de</strong><br />

beslissing hierop rekening is gehou<strong>de</strong>n met bestaan<strong>de</strong> rechten. Daarmee wordt <strong>de</strong><br />

vraag opgeroepen of als men wel met bestaan<strong>de</strong> rechten rekening had gehou<strong>de</strong>n, het<br />

volgens <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling toch een oprichtingsvergunning had moeten zijn.<br />

Uit <strong>de</strong> hier besproken jurispru<strong>de</strong>ntie blijkt dat <strong>de</strong> rechter met name gewicht toekent aan het<br />

vergelijkbare karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> activiteiten die in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting wor<strong>de</strong>n verricht.<br />

Of <strong>de</strong> locatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> activiteiten geheel samenvalt met hetgeen aan<strong>van</strong>kelijk was vergund,<br />

wordt min<strong>de</strong>r rele<strong>van</strong>t geacht.<br />

107 Zie ABRvS 18 april 1996, AB 1996, 361; ABRvS 30 juni 1997, M en R 1997, 116; Vz ABRvS 4 mei<br />

1998, KG 1998, 243 en ABRvS 19 november 1998, JM 1999, 4, M en R 1999, 54, MR 1999, 9.


Voor het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek is nu <strong>de</strong> vraag aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> of <strong>de</strong> hoofdregel - dat na verlening<br />

<strong>van</strong> een oprichtingsvergunning voor veran<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> inrichting die niet tot<br />

het bestaan <strong>van</strong> een wezenlijk an<strong>de</strong>re inrichting lei<strong>de</strong>n, met een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

oprichtingsvergunning kan wor<strong>de</strong>n gewerkt - ook opgaat indien <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring inhoudt dat in<br />

plaats <strong>van</strong> één inrichting, meer<strong>de</strong>re inrichtingen op <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> locatie ‘ontstaan’.<br />

Wanneer <strong>de</strong>ze lijn zou wor<strong>de</strong>n gevolgd, betekent dit dat uit één oprichtingsvergunning<br />

tezelf<strong>de</strong>rtijd twee (of meer) veran<strong>de</strong>ringsvergunningen kunnen voortvloeien; het regime <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> ene oprichtingsvergunning groeit dan als het ware uit tot twee nieuwe vergunningsregimes.<br />

Dat <strong>de</strong> bepaling <strong>van</strong> artikel 8.1 lid 1 sub b daarop niet is toegesne<strong>de</strong>n moge dui<strong>de</strong>lijk zijn:<br />

gesproken wordt over ‘het veran<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> een inrichting’; dat die veran<strong>de</strong>ring zou kunnen<br />

inhou<strong>de</strong>n dat een inrichting in <strong>de</strong>len uiteen valt, is niet in <strong>de</strong>ze bepaling verdisconteerd. Ons<br />

inziens is dat echter geen re<strong>de</strong>n om toepassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> hoofdregel af te wijzen.<br />

Op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> hiervoor besproken jurispru<strong>de</strong>ntie, waarin overwegen<strong>de</strong> betekenis<br />

wordt toegekend aan het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> activiteiten, menen wij te mogen conclu<strong>de</strong>ren dat het<br />

splitsen <strong>van</strong> één inrichting in meer<strong>de</strong>re <strong>de</strong>len op zichzelf niet een zodanige veran<strong>de</strong>ring is dat<br />

sprake is <strong>van</strong> een an<strong>de</strong>re inrichting, waarvoor sowieso een oprichtingsvergunning moet<br />

wor<strong>de</strong>n verleend (tenzij natuurlijk tegelijkertijd daar heel an<strong>de</strong>re activiteiten gaan<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n, maar dan is dàt maatgevend).<br />

Voor <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring zou steun kunnen wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n in een ongepubliceer<strong>de</strong><br />

uitspraak <strong>van</strong> <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bestuursrechtspraak <strong>van</strong> 18 januari 2001, nr.<br />

2000001915/2. De oorspronkelijk vergun<strong>de</strong> inrichting voor metaal- en<br />

houtbewerkingsactiviteiten was op een gegeven moment gesplitst in twee<br />

afzon<strong>de</strong>rlijke inrichtingen in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer. In geding was in dit<br />

geval een last on<strong>de</strong>r dwangsom die was gericht aan <strong>de</strong> exploitant <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

voor metaalbewerking. De Af<strong>de</strong>ling oor<strong>de</strong>elt dat <strong>de</strong> vergun<strong>de</strong> bedrijfsvoering is<br />

gewijzigd zon<strong>de</strong>r daartoe strekken<strong>de</strong> vergunning, zodat gehan<strong>de</strong>ld wordt in strijd met<br />

artikel 8.1 lid 1 on<strong>de</strong>r b Wm, op grond waar<strong>van</strong> het verbo<strong>de</strong>n is een inrichting of <strong>de</strong><br />

werking daar<strong>van</strong> zon<strong>de</strong>r daartoe verleen<strong>de</strong> vergunning te veran<strong>de</strong>ren. Uit <strong>de</strong>ze<br />

uitspraak kan in ie<strong>de</strong>r geval wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat <strong>de</strong> exploitant <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

metaalbewerkingsinrichting een veran<strong>de</strong>ringsvergunning had moeten aanvragen. Uit<br />

<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> stukken blijkt dat <strong>de</strong> inrichting voor houtbewerkingsbedrijven on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> werking <strong>van</strong> het Besluit houtbewerken<strong>de</strong> bedrijven milieubeheer is komen te<br />

vallen.<br />

Of kan wor<strong>de</strong>n volstaan met veran<strong>de</strong>ringsvergunningen is echter nog maar <strong>de</strong> vraag, omdat<br />

door het ontstaan <strong>van</strong> meer<strong>de</strong>re inrichtingen die ten opzichte <strong>van</strong> elkaar als externe partijen<br />

moeten wor<strong>de</strong>n gezien, waarschijnlijk ook wijzigingen in het reeds vergun<strong>de</strong> <strong>de</strong>el moeten<br />

wor<strong>de</strong>n aangebracht. Daarvoor dient dan gebruik te wor<strong>de</strong>n gemaakt <strong>van</strong> het instrument <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> revisievergunning (<strong>de</strong>nkbaar is dat voor het bestaan<strong>de</strong> <strong>de</strong>el wordt gewerkt met een<br />

wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> voorschriften als bedoeld in art. 8.23 Wm, maar het zal toch al snel, <strong>van</strong>wege<br />

<strong>de</strong> overzichtelijkheid, op een revisievergunning uitdraaien).<br />

Dat bij een fusie, tengevolge waar<strong>van</strong> meer<strong>de</strong>re inrichtingen tot één inrichting ‘samensmelten’<br />

wordt gekozen voor <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>ringsvergunning (per saldo waarschijnlijk<br />

een revisievergunning) ligt meer in lijn met <strong>de</strong> tekst <strong>van</strong> artikel 8.1 lid 1 Wm. Bij een <strong>de</strong>rgelijk<br />

samengaan wordt als het ware <strong>de</strong> ene inrichting met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re uitgebreid en artikel 8.1 eerste<br />

lid sub b is in ie<strong>de</strong>r geval ook voor een uitbreiding bedoeld. Het bijzon<strong>de</strong>re aan <strong>de</strong> hier<br />

geschetste uitbreiding is dat hetgeen waarmee wordt uitgebreid ook als apart geheel al was<br />

vergund. Dit aspect is ons inziens echter niet bepalend voor <strong>de</strong> vraag welk soort <strong>van</strong><br />

63


vergunningsbeslissing moet wor<strong>de</strong>n genomen; wel is dit punt rele<strong>van</strong>t bij een bespreking <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> wijze waarop hiermee inhou<strong>de</strong>lijk moet wor<strong>de</strong>n omgegaan (zie daarover paragraaf 6.5).<br />

6.4.4 Alleen oprichtingsvergunningen (A4 en B3)?<br />

Wanneer men, an<strong>de</strong>rs dan in <strong>de</strong> vorige paragraaf is ver<strong>de</strong>digd, zou menen dat <strong>de</strong> ene<br />

oprichtingsvergunning niet kan uitgroeien tot meer<strong>de</strong>re, parallelle veran<strong>de</strong>ringsvergunningen,<br />

betekent dit dat ofwel slechts voor één <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuw ontstane inrichtingen met een<br />

veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke vergunning kan wor<strong>de</strong>n gewerkt (zie daarover paragraaf<br />

6.4.2) ofwel dat voor al <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen oprichtingsvergunningen moeten<br />

wor<strong>de</strong>n verleend. Voor het werken met allemaal nieuwe oprichtingsvergunningen is, zowel bij<br />

‘splitsing’ als bij ‘samensmelting’ <strong>van</strong> inrichtingen, in zoverre wat te zeggen dat het als<br />

afzon<strong>de</strong>rlijke inrichting te beschouwen nieuwe geheel in<strong>de</strong>rdaad pas met <strong>de</strong>ze vergunning<br />

wordt opgericht; maar dat kan in wezen <strong>van</strong> elke uitbreiding <strong>van</strong> een reeds vergun<strong>de</strong> inrichting<br />

wor<strong>de</strong>n gezegd. Wanneer hier wordt gekozen voor het verlenen <strong>van</strong> oprichtingsvergunningen<br />

wordt aan het feit dat tegelijkertijd sprake is <strong>van</strong> een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> iets dat al was vergund<br />

bij <strong>de</strong> keuze <strong>van</strong> <strong>de</strong> soort vergunningsbeslissing geen overwegen<strong>de</strong> betekenis toegekend. Op<br />

zichzelf achten wij ook <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring ver<strong>de</strong>digbaar. Zoals gezegd, zal hierna wor<strong>de</strong>n bezien<br />

op welke wijze bij <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen recht kan wor<strong>de</strong>n gedaan aan het<br />

feit dat <strong>de</strong> activiteiten in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een an<strong>de</strong>re entiteit al waren vergund. Omdat een<br />

‘oprichtingssituatie’ i<strong>de</strong>aaltypisch is bedoeld als een situatie zon<strong>de</strong>r voorgeschie<strong>de</strong>nis, zal <strong>de</strong>ze<br />

kwestie in het bijzon<strong>de</strong>r bij <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring om aandacht vragen.<br />

6.4.5 Bevindingen<br />

De Wm geeft geen dui<strong>de</strong>lijk antwoord op <strong>de</strong> vraag hoe moet wor<strong>de</strong>n omgegaan met situaties<br />

waarin door een transactie iets veran<strong>de</strong>rt aan <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Wij menen dat een<br />

<strong>de</strong>rgelijke situatie in ie<strong>de</strong>r geval aanleiding vormt voor het nemen <strong>van</strong> een op <strong>de</strong> inrichting<br />

toegesne<strong>de</strong>n vergunningsbeslissing door het bevoegd gezag. Wat voor soort vergunning<br />

evenwel aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is, is nog niet zo gemakkelijk te bepalen. Omwille <strong>van</strong> <strong>de</strong> eenduidigheid<br />

ligt ons inziens een bena<strong>de</strong>ring waarin, bij het ontstaan <strong>van</strong> meer<strong>de</strong>re inrichtingen, voor een<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichtingen wordt gewerkt met een regime dat voortbouwt op <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

vergunning terwijl voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re inrichting een oprichtingsvergunning wordt verleend, niet<br />

voor <strong>de</strong> hand. Meer in <strong>de</strong> re<strong>de</strong> ligt het ons inziens om te werken met alleen<br />

revisievergunningen of met alleen oprichtingsvergunningen. Uit hetgeen hiervoor is<br />

beschreven blijkt dat op zichzelf genomen bei<strong>de</strong> soort <strong>van</strong> vergunningsbeslissingen in<br />

aanmerking komen. In paragraaf 6.5 zal wor<strong>de</strong>n bezien of <strong>de</strong> wijze waarop bij <strong>de</strong> bei<strong>de</strong><br />

vergunningsbeslissingen rekening kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met het feit dat activiteiten al in een<br />

eer<strong>de</strong>r bestaand geheel waren vergund, aanleiding is om voor een bepaal<strong>de</strong> soort<br />

vergunningsbeslissing te kiezen.<br />

6.5 Bestaan<strong>de</strong> rechten en <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> vergunningsbeslissingen<br />

Zoals in paragraaf 6.2 werd aangegeven, vormt een belangrijke factor in <strong>de</strong> keuze om in <strong>de</strong> in<br />

dit hoofdstuk geschetste situaties voor een bepaald soort vergunningsbeslissing te kiezen, <strong>de</strong><br />

mate waarin men meent daarbij rekening te kunnen hou<strong>de</strong>n met het eer<strong>de</strong>r vergund zijn <strong>van</strong><br />

bepaal<strong>de</strong> activiteiten. Tot nu toe is <strong>de</strong> term ‘bestaan<strong>de</strong> rechten’ zoveel mogelijk verme<strong>de</strong>n<br />

omdat daarmee een etiket wordt gegeven aan <strong>de</strong>ze problematiek dat vaak tot misvattingen<br />

aanleiding geeft. Op <strong>de</strong>ze plaats dient hierop echter na<strong>de</strong>r te wor<strong>de</strong>n ingegaan.<br />

64


Hiervoor (paragraaf 6.4.1) is uiteengezet dat het bestuur bij een beslissing op een verzoek om<br />

een veran<strong>de</strong>ringsvergunning (artikel 8.1 lid 1 sub b Wm) alleen <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring kan<br />

normeren; hetgeen daarvoor reeds was vergund, wordt door die beslissing niet geraakt.<br />

Wanneer men het naar aanleiding <strong>van</strong> die veran<strong>de</strong>ring nodig acht om ook <strong>de</strong> normering voor<br />

hetgeen reeds was vergund aan te passen en aldus het geheel <strong>van</strong> een nieuwe normering te<br />

voorzien, dient het instrument <strong>van</strong> <strong>de</strong> revisievergunning te wor<strong>de</strong>n ingezet. Van belang is nu<br />

dat artikel 8.4 lid 3 Wm bepaalt dat het bestuur bij verlening <strong>van</strong> een revisievergunning <strong>de</strong><br />

rechten die <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong> al eer<strong>de</strong>r verleen<strong>de</strong> vergunningen ontleen<strong>de</strong>, niet kan<br />

wijzigen an<strong>de</strong>rs dan mogelijk zou zijn met toepassing <strong>van</strong> af<strong>de</strong>ling 8.1.2. Deze af<strong>de</strong>ling bevat<br />

het toetsingska<strong>de</strong>r dat moet wor<strong>de</strong>n gehanteerd bij wijziging of intrekking <strong>van</strong> vergunningen.<br />

Hoitink 108 heeft in haar dissertatie beschreven dat in het verle<strong>de</strong>n grote<br />

terughou<strong>de</strong>ndheid werd betracht bij het aannemen <strong>van</strong> een mogelijkheid om<br />

beperkingen aan te brengen in hetgeen reeds in een <strong>milieuvergunning</strong> was vergund.<br />

Gaan<strong>de</strong>weg is hierin veran<strong>de</strong>ring gekomen en in <strong>de</strong> tekst <strong>van</strong> <strong>de</strong> thans gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

bepalingen is enkel tot uitdrukking gebracht dat voor inperking <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten<br />

steeds het toetsingska<strong>de</strong>r voor <strong>de</strong> wijziging <strong>van</strong> vergunningvoorschriften moet wor<strong>de</strong>n<br />

gehanteerd. Niettemin was <strong>de</strong> rechter aan<strong>van</strong>kelijk ook on<strong>de</strong>r het thans gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

regime nog geneigd om bij een revisievergunning <strong>de</strong> inperking <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten<br />

in beperktere mate toelaatbaar te achten. In latere jurispru<strong>de</strong>ntie wordt echter conform<br />

het wettelijke systeem aangegeven dat beperking <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten mogelijk is<br />

met inachtneming <strong>van</strong> het toetsingska<strong>de</strong>r <strong>van</strong> af<strong>de</strong>ling 8.1.2 (zie bijvoorbeeld ABRvS<br />

18 mei 2000, M en R 2000, 76 m.nt. Hoitink en ABRvS 27 juni 2001, Gst. 2001,<br />

7151, 3 m.nt. HvG).<br />

Af<strong>de</strong>ling 8.1.2, waarnaar in <strong>de</strong> bepaling over <strong>de</strong> revisievergunning wordt verwezen, bevat<br />

verschillen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n om een Wm-vergunning aan <strong>de</strong> actualiteit aan te passen. Artikel<br />

8.22 Wm bevat een verplichting om <strong>de</strong> vergunning te actualiseren indien blijkt dat <strong>de</strong> na<strong>de</strong>lige<br />

gevolgen <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting gezien <strong>de</strong> technische ontwikkelingen ver<strong>de</strong>r kunnen of gezien <strong>de</strong><br />

ontwikkelingen in <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het milieu ver<strong>de</strong>r moeten wor<strong>de</strong>n beperkt. Artikel 8.23 Wm<br />

bevat meer in het algemeen <strong>de</strong> mogelijkheid om <strong>de</strong> vergunning aan te passen in het belang <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu. De intrekking <strong>van</strong> artikel 8.25 lid 1 sub a Wm is bedoeld als<br />

uiterste mid<strong>de</strong>l, wanneer aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning geen oplossing biedt. In <strong>de</strong> artikelen<br />

8.22 lid 4 Wm en 8.23 lid 3 Wm is vervolgens voor het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r dat bij <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> beslissingen moet wor<strong>de</strong>n gehanteerd, verwezen naar <strong>de</strong> artikelen 8.7 tot en<br />

met 8.17 Wm. Dit is hetzelf<strong>de</strong> toetsingska<strong>de</strong>r als bij verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> oprichtingsvergunning<br />

moet wor<strong>de</strong>n gehanteerd. Met name is in dit verband <strong>van</strong> belang dat daartoe ook het alarabeginsel<br />

<strong>van</strong> artikel 8.11 lid 3 Wm behoort: het bestuur dient aan <strong>de</strong> vergunning <strong>de</strong><br />

voorschriften te verbin<strong>de</strong>n die, voor zover <strong>de</strong> na<strong>de</strong>lige gevolgen voor het milieu daardoor niet<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n voorkomen, <strong>de</strong> grootst mogelijke bescherming tegen die gevolgen geven,<br />

tenzij dat re<strong>de</strong>lijkerwijs niet kan wor<strong>de</strong>n gevergd. Vaste jurispru<strong>de</strong>ntie is inmid<strong>de</strong>ls dat het<br />

bestuur bij het inhoud geven daaraan een zekere beoor<strong>de</strong>lingsvrijheid toekomt. 109<br />

Hoitink heeft zich in haar dissertatie naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze analyse terecht <strong>de</strong> vraag gesteld<br />

of daarmee is gezegd dat in bestaan<strong>de</strong> situaties <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> normen gel<strong>de</strong>n als in geheel nieuwe<br />

situaties. 110 Zij komt na on<strong>de</strong>rzoek tot <strong>de</strong> conclusie dat <strong>de</strong> wetgever op dit punt geen klare wijn<br />

schenkt. Enerzijds lijkt men bij wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningvoorschriften vooral het<br />

milieubelang maatgevend te achten. Uit een verwijzing naar <strong>de</strong> gebon<strong>de</strong>nheid <strong>van</strong> het bestuur<br />

108 A.w. p. 117-125.<br />

109 ABRvS 21 april 1998, AB 1998, 199 m.nt. GJ, M en R 1998, 70 m.nt. Backes.<br />

110 A.w. p. 94 e.v.<br />

65


aan <strong>de</strong> algemene beginselen <strong>van</strong> behoorlijk bestuur zou an<strong>de</strong>rzijds kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

geconclu<strong>de</strong>erd dat een in het licht <strong>van</strong> het alarabeginsel te verrichten afweging uit het oogpunt<br />

<strong>van</strong> rechtszekerheid in een reeds vergun<strong>de</strong> situatie an<strong>de</strong>rs zou moeten kunnen uitvallen dan in<br />

een geheel nieuwe situatie.<br />

De (gepubliceer<strong>de</strong>) jurispru<strong>de</strong>ntie biedt weinig dui<strong>de</strong>lijkheid over <strong>de</strong> invulling <strong>van</strong> het<br />

alarabeginsel in reeds vergun<strong>de</strong> situaties. In een uitspraak <strong>van</strong> 17 oktober 1996, AB 1997 m.nt.<br />

J.E. Hoitink kent <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling evenwel doorslaggevend gewicht toe aan het feit dat hetgeen in<br />

<strong>de</strong> aangescherpte voorschriften <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r wordt verwacht “niet kan wor<strong>de</strong>n<br />

beschouwd als bovennormale voorzieningen die uitgaan boven hetgeen min of meer<br />

gebruikelijk is voor soortgelijke bedrijven in een vergelijkbare omgeving.” Deze uitspraak is<br />

met name interessant in het licht <strong>van</strong> het inmid<strong>de</strong>ls in diverse uitspraken door <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling<br />

meer in het algemeen ingenomen standpunt dat het alarabeginsel geen ruimte biedt voor een<br />

afweging tussen het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu en het individuele<br />

bedrijfseconomische belang. 111 Wanneer zou wor<strong>de</strong>n ver<strong>de</strong>digd dat het rechtszekerheidsbelang<br />

<strong>van</strong> een vergunninghou<strong>de</strong>r, dat eruit bestaat dat hij enigermate mag vertrouwen op<br />

continuering <strong>van</strong> hetgeen hem eer<strong>de</strong>r is vergund, zich vertaalt in een bedrijfseconomisch<br />

belang, zou dat in lijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> hier genoem<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie kunnen betekenen dat er geen<br />

ruimte aanwezig is om met het reeds vergund zijn rekening te hou<strong>de</strong>n.<br />

Ons inziens verdient een <strong>de</strong>rgelijke bena<strong>de</strong>ring geen steun. Weliswaar stelt het<br />

alarabeginsel door een hoog beschermingsniveau voorop te stellen, grenzen aan <strong>de</strong> te<br />

verrichten belangenafweging, maar dit gaat niet zo ver dat aan het door een eer<strong>de</strong>re<br />

vergunning opgewekte vertrouwen (rechtszekerheid) volledig kan wor<strong>de</strong>n voorbijgegaan. Het<br />

feit dat voor bepaal<strong>de</strong> activiteiten een vergunning is verleend, waarbij <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r is<br />

verplicht om voorzieningen te treffen (investeringen te verrichten), dient naast het<br />

milieubelang als factor te wor<strong>de</strong>n meegewogen indien het gaat om beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vraag wat – in een later stadium - re<strong>de</strong>lijkerwijs <strong>van</strong> die vergunninghou<strong>de</strong>r kan wor<strong>de</strong>n<br />

gevergd. Daarmee is geen recht op continuering <strong>van</strong> eenmaal vergun<strong>de</strong> activiteiten<br />

gegaran<strong>de</strong>erd; <strong>de</strong> zwaarte <strong>van</strong> het milieubelang kan immers meebrengen dat nieuwe<br />

beperkingen of voorzieningen nodig zijn. Van belang is echter dat <strong>de</strong> in het licht <strong>van</strong> het<br />

alarabeginsel te verrichten afweging door <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> een rechtszekerheidsbelang in<br />

een reeds vergun<strong>de</strong> situatie an<strong>de</strong>rs zou kunnen uitvallen dan in een geheel nieuwe situatie<br />

waarin het rechtszekerheidsbelang geen rol speelt. 112<br />

Uit <strong>de</strong> bovenstaan<strong>de</strong> bespreking volgt dat zowel bij wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningvoorschriften<br />

als bij verlening <strong>van</strong> een revisievergunning (in welk verband immers wordt verwezen naar het<br />

beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor wijziging en intrekking <strong>van</strong> vergunningen) rekening gehou<strong>de</strong>n moet<br />

wor<strong>de</strong>n met het eer<strong>de</strong>r vergund zijn <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> activiteiten. Uit <strong>de</strong> hierboven gegeven<br />

analyse blijkt dat voor dit oor<strong>de</strong>el, an<strong>de</strong>rs dan in <strong>de</strong> praktijk en in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie soms wel<br />

lijkt te wor<strong>de</strong>n aangenomen, niet <strong>de</strong> bepaling <strong>van</strong> artikel 8.4 lid 3 Wm maatgevend is, maar <strong>de</strong><br />

invulling die bij dit soort beslissingen aan het alarabeginsel moet wor<strong>de</strong>n gegeven.<br />

Daarmee is dan vervolgens <strong>de</strong> vraag aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> of <strong>de</strong>ze kwestie nu wezenlijk an<strong>de</strong>rs<br />

ligt bij verlening <strong>van</strong> een oprichtingsvergunning. Zoals gezegd, is een oprichtingssituatie<br />

i<strong>de</strong>aaltypisch bedoeld als een situatie zon<strong>de</strong>r voorgeschie<strong>de</strong>nis; een afweging met het oog op<br />

‘bestaan<strong>de</strong> rechten’ is daarbij in <strong>de</strong> regel dan ook niet aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. In <strong>de</strong> praktijk blijken zich<br />

evenwel verschillen<strong>de</strong> situaties voor te doen, waarvoor weliswaar een oprichtingsvergunning<br />

moet wor<strong>de</strong>n verleend, maar waarin toch sprake is <strong>van</strong> een zodanige voorgeschie<strong>de</strong>nis, dat <strong>de</strong><br />

vraag rijst of daarmee bij <strong>de</strong> vergunningsbeslissing rekening moet wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n. In een<br />

111 Zie bijvoorbeeld ABRvS 24 juni 1999, M en R 2000,7; AB 2000, 93 m.nt. M.P. Jongma en ABRvS 24<br />

juni 1999, M en R 2000, 8 m.nt. Verschuuren.<br />

112 In <strong>de</strong>ze zin ook J.E. Hoitink a.w. p. 100.<br />

66


<strong>de</strong>rgelijke situatie is artikel 8.4 lid 3 Wm niet <strong>van</strong> toepassing, maar dat is gelet op onze<br />

analyse eigenlijk ook niet <strong>van</strong> belang.<br />

In haar meergenoem<strong>de</strong> dissertatie bespreekt Hoitink op p. 133 e.v. verschillen<strong>de</strong><br />

gevallen, waarin <strong>de</strong>ze problematiek aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is. In een aantal gevallen blijkt <strong>de</strong><br />

rechter, na <strong>de</strong> constatering dat geen sprake is <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong><br />

artikel 8.4 lid 3 Wm, toch geneigd om met <strong>de</strong>ze voorgeschie<strong>de</strong>nis rekening te hou<strong>de</strong>n.<br />

Een voorbeeld biedt ABRvS 14 augustus 1997, JM 1998, 2. In <strong>de</strong>ze zaak was <strong>de</strong><br />

vigeren<strong>de</strong> Afvalstoffenwetvergunnig op het moment dat op het verzoek om een Wmvergunning<br />

moest wor<strong>de</strong>n beslist, geëxpireerd. De Af<strong>de</strong>ling overweegt: “Het feit dat<br />

geen sprake is <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten als bedoeld in artikel 8.4 lid 3 Wet milieubeheer<br />

betekent niet dat bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> aanvraag <strong>de</strong> omstandigheid dat <strong>de</strong><br />

inrichting reeds langere tijd op basis <strong>van</strong> een rechtsgeldige vergunning op die<br />

on<strong>de</strong>rhavige locatie in werking is geweest zon<strong>de</strong>r meer geheel buiten beschouwing<br />

kan blijven. Voor die beoor<strong>de</strong>ling moet wel wor<strong>de</strong>n uitgegaan <strong>van</strong> <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting zoals <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>stijds was vergund en <strong>van</strong> <strong>de</strong> beperkingen waaron<strong>de</strong>r die<br />

vergunning was verleend.” 113<br />

Ons inziens dient aan het alarabeginsel in <strong>de</strong>rgelijke oprichtingssituaties een zodanige inhoud<br />

te wor<strong>de</strong>n gegeven, dat bij verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning rekening wordt gehou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />

voorgeschie<strong>de</strong>nis. Daarbij gaat het er niet om gemakkelijk een uitzon<strong>de</strong>ring toe te laten op het<br />

hoge beschermingsniveau dat artikel 8.11 lid 3 Wm voorop stelt, maar om een afweging<br />

waarbij, eigenlijk op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n als bij het beperken <strong>van</strong> rechten in een bestaan<strong>de</strong><br />

vergunning, naast het milieubelang aandacht wordt geschonken aan <strong>de</strong> gerechtvaardig<strong>de</strong><br />

verwachtingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant <strong>van</strong> een inrichting. Toegespitst op het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek<br />

betekent dit dat in een situatie waarin nadat door een overgang <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) een<br />

inrichting, voor <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen oprichtingsvergunningen wor<strong>de</strong>n verleend, in<br />

<strong>de</strong> afweging die bij het inhoud geven aan die vergunning moet wor<strong>de</strong>n verricht, betekenis<br />

wordt toegekend aan het feit dat – in een an<strong>de</strong>r geheel – <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten al<br />

waren vergund.<br />

Uit <strong>de</strong> hierboven aangehaal<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie kan wor<strong>de</strong>n afgeleid dat <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling <strong>de</strong><br />

door ons voorgestane invulling <strong>van</strong> het alarabeginsel in dit soort <strong>van</strong> gevallen lijkt te<br />

on<strong>de</strong>rschrijven. Zoals gezegd, bleek uit ons praktijkon<strong>de</strong>rzoek evenwel dat men het rekening<br />

hou<strong>de</strong>n met het feit dat bepaal<strong>de</strong> activiteiten al waren vergund, vooral koppelt aan <strong>de</strong><br />

bijzon<strong>de</strong>re bepaling over <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> bestaan<strong>de</strong> rechten in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

revisievergunning. Daarbij zij erop gewezen dat <strong>de</strong> formulering <strong>van</strong> sommige rechterlijke<br />

uitspraken daarvoor ook aanleiding geeft.<br />

In <strong>de</strong> in paragraaf 6.4.3 besproken (ongepubliceer<strong>de</strong>) uitspraak <strong>van</strong> 27 april 2001<br />

maakt <strong>de</strong> Af<strong>de</strong>ling bijvoorbeeld geen probleem <strong>van</strong> het feit dat een revisievergunning<br />

is verleend in plaats <strong>van</strong> een oprichtingsvergunning omdat geen rekening is gehou<strong>de</strong>n<br />

met bestaan<strong>de</strong> rechten, met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: omdat per saldo het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r<br />

voor een oprichtingsvergunning is gehanteerd?<br />

Door aldus in het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor verlening <strong>van</strong> een revisievergunning meer ruimte<br />

aanwezig te achten om met het rechtszekerheidsbelang <strong>van</strong> een exploitant rekening te hou<strong>de</strong>n,<br />

komt aan <strong>de</strong> vraag welke vergunningsbeslissing moet wor<strong>de</strong>n genomen in <strong>de</strong> door ons<br />

geschetste gevallen veel meer betekenis toe. Het kiezen voor het verlenen <strong>van</strong> een<br />

oprichtingsvergunning zal alsdan ongunstiger voor <strong>de</strong> betrokken exploitant kunnen uitpakken.<br />

113 Zie bijvoorbeeld ook ABRvS 28 oktober 1997, BR 1998, p. 56 en ABRvS 15 januari 1998, JM 1998,<br />

36 m.nt. Zigenhorn<br />

67


Dui<strong>de</strong>lijk moge zijn dat juist dan ook een bena<strong>de</strong>ring waarin bij het ontstaan <strong>van</strong> meer<br />

inrichtingen wordt gekozen voor een combinatie <strong>van</strong> een oprichtingsvergunning en<br />

bijvoorbeeld een revisievergunning problematisch is, zeker wanneer er, zoals geschetst in<br />

paragraaf 6.4.2 geen scherpe, onomstre<strong>de</strong>n criteria zijn om uit te maken voor welke inrichting<br />

welk soort <strong>van</strong> vergunningsbeslissing moet wor<strong>de</strong>n genomen. Wanneer, zoals wij hebben<br />

geconclu<strong>de</strong>erd, niet <strong>de</strong> soort <strong>van</strong> vergunningsbeslissing zelf, maar <strong>de</strong> inhou<strong>de</strong>lijke invulling<br />

<strong>van</strong> het alarabeginsel bij <strong>de</strong> geschetste situaties bepalend is, is <strong>de</strong> discussie over <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> soorten <strong>van</strong> vergunningsbeslissingen op zichzelf <strong>van</strong> gering belang.<br />

6.6 Bevindingen<br />

De Wm geeft weinig aanknopingspunten voor beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag hoe met <strong>de</strong><br />

problematiek <strong>van</strong> ‘nieuwe’ inrichtingen na een privaatrechtelijke transactie moet wor<strong>de</strong>n<br />

omgegaan. Ons inziens is op een aantal punten verdui<strong>de</strong>lijking gewenst. Onze voorkeur gaat<br />

uit naar een bena<strong>de</strong>ring waarin voor <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen gelijksoortige<br />

vergunningsbeslissingen wor<strong>de</strong>n genomen. Daarbij kan zowel wor<strong>de</strong>n gedacht aan<br />

revisievergunningen als aan oprichtingsvergunningen. Steeds dient evenwel bij het nemen <strong>van</strong><br />

een vergunningsbeslissing in <strong>de</strong> hier geschetste situaties, recht te wor<strong>de</strong>n gedaan aan het<br />

gegeven dat <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten al eer<strong>de</strong>r in een an<strong>de</strong>r verband waren vergund.<br />

Daarmee is geen recht op – ongewijzig<strong>de</strong> – continuering <strong>van</strong> die activiteiten gegeven, maar<br />

wel een recht dat daarmee bij <strong>de</strong> beslissing tot vergunningverlening rekening wordt gehou<strong>de</strong>n.<br />

Ons inziens biedt het alarabeginsel zowel in situaties waarin wordt gewerkt met<br />

revisievergunningen als met oprichtingsvergunningen daarvoor een aanknopingpunt; aldus is<br />

<strong>de</strong> soort <strong>van</strong> vergunningsbeslissing waarvoor wordt gekozen op zichzelf niet bepalend voor <strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling die het bestuur dient te verrichten. Betwijfeld kan wor<strong>de</strong>n of dit in <strong>de</strong> praktijk en<br />

<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie wel voldoen<strong>de</strong> wordt on<strong>de</strong>rkend. Overwogen zou kunnen wor<strong>de</strong>n om op dit<br />

punt het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm te expliciteren. Op <strong>de</strong>ze plaats zij er echter op<br />

gewezen dat het dan niet enkel gaat om een verdui<strong>de</strong>lijking met het oog op situaties <strong>van</strong><br />

overgang, zoals in het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. De geschetste ondui<strong>de</strong>lijkheid<br />

betreft immers een algemener probleem: hoe moet bij vergunningverlening op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Wm wor<strong>de</strong>n omgegaan met het rechtszekerheidsbelang <strong>van</strong> exploitanten <strong>van</strong><br />

vergunningplichtige inrichtingen? Op die meer algemene vraag heeft het on<strong>de</strong>rhavige<br />

on<strong>de</strong>rzoek geen betrekking gehad; om die re<strong>de</strong>n blijven op dit punt concrete aanbevelingen tot<br />

wetswijziging achterwege. De aanbeveling die uit het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek voortvloeit is<br />

dat bij mogelijk toekomstige herformulering <strong>van</strong> het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor<br />

vergunningverlening ook aan complicaties die een overgang <strong>van</strong> een inrichting kan hebben,<br />

aandacht wordt besteed.<br />

68


7 Conclusies en aanbevelingen<br />

7.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk beschrijven we onze conclusies en <strong>de</strong> aanbevelingen die daaruit volgen. We<br />

on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n daarbij gevallen waarin toepassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> regel <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm geen<br />

problemen oplevert en dus voldoen<strong>de</strong> is toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> praktijk (paragraaf 7.2) en<br />

gevallen waarin zich complicaties kunnen voordoen bij toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm<br />

(paragraaf 7.3.2 en 7.3.3). Daarnaast beschouwen we als algemene complicatie – die dus in<br />

beginsel in elk geval <strong>van</strong> overgang speelt – het feit dat volgens huidig recht het bevoegd<br />

gezag niet op <strong>de</strong> hoogte hoeft te wor<strong>de</strong>n gesteld <strong>van</strong> een overgang <strong>van</strong> een vergunning<br />

(paragraaf 7.3.1). Waar sprake is <strong>van</strong> complicaties bespreken we of, en hoe, verbetering <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> Wm nodig is.<br />

Uit <strong>de</strong> informatie die we hebben gekregen uit <strong>de</strong> workshop en <strong>de</strong> telefonische enquête<br />

hebben we geconstateerd dat in gevallen waarin zich complicaties voordoen, <strong>de</strong> praktijk<br />

daarvoor in het algemeen wel een oplossing vindt. We hebben <strong>de</strong>ze oplossingen op<br />

verschillen<strong>de</strong> plaatsen in dit rapport beschreven en in ons on<strong>de</strong>rzoek betrokken. Het gegeven<br />

dat in <strong>de</strong> praktijk voor bepaal<strong>de</strong> problemen oplossingen wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n, betekent<br />

overigens niet dat <strong>de</strong> problemen die hantering <strong>van</strong> het wettelijk ka<strong>de</strong>r in situaties <strong>van</strong><br />

overgang opleveren, geen bespreking meer zou<strong>de</strong>n behoeven. Het is immers <strong>van</strong> belang om<br />

te bezien of <strong>de</strong>ze oplossingen in lijn met het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm zijn, zoals dit door <strong>de</strong><br />

wetgever is voorzien. Bovendien brengen in <strong>de</strong> praktijk bedachte oplossingen die niet door<br />

een rechter zijn getoetst geen rechtszekerheid omtrent <strong>de</strong> toepassing en gevolgen <strong>van</strong> artikel<br />

8.20 Wm.<br />

Ons on<strong>de</strong>rzoek heeft uitgewezen dat <strong>de</strong> problemen die zich in overgangssituaties<br />

voordoen en <strong>de</strong> ‘oplossingen’ voor die problemen, meer liggen in <strong>de</strong> uitleg <strong>van</strong> centrale<br />

begrippen en <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong> bevoegdhe<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> Wm dan in <strong>de</strong> overgangsregeling <strong>van</strong><br />

artikel 8.20 Wm sec. De conclusies en aanbevelingen zijn daarom niet beperkt tot artikel 8.20<br />

Wm. Tegelijkertijd is daarin ook een beperking voor het doen <strong>van</strong> aanbevelingen gelegen.<br />

Juist omdat <strong>de</strong> geconstateer<strong>de</strong> problemen of ondui<strong>de</strong>lijkhe<strong>de</strong>n zich niet slechts in<br />

overgangssituaties voordoen, is het nodig om alvorens tot oplossingen te komen ook buiten<br />

dat verband over informatie over <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> materie te beschikken en daarop<br />

gefun<strong>de</strong>er<strong>de</strong> keuzes te maken. In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek gaat het dan met<br />

name over vragen die betrekking hebben op <strong>de</strong> reikwijdte <strong>van</strong> het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r voor<br />

beslissingen in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunningverlening (ruimte voor persoonsgerelateer<strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling; mogelijkheid om met het reeds eer<strong>de</strong>r vergund zijn <strong>van</strong> een situatie rekening te<br />

hou<strong>de</strong>n). Op basis <strong>van</strong> ons on<strong>de</strong>rzoek kan in ie<strong>de</strong>r geval wor<strong>de</strong>n aanbevolen dat bij een<br />

mogelijk toekomstige bezinning op <strong>de</strong>ze kernvragen in <strong>de</strong> Wm ook <strong>de</strong> door ons<br />

geconstateer<strong>de</strong> complicaties bij situaties <strong>van</strong> overgang wor<strong>de</strong>n betrokken.<br />

Voorts zij nog opgemerkt dat onze conclusies en aanbevelingen <strong>de</strong>els zien op<br />

mogelijk toekomstige regelingen (Bibob en regeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> VOH in <strong>de</strong> Wm) en <strong>de</strong>els op<br />

praktijksituaties die zich zover bekend nog niet hebben voorgedaan (overgang <strong>van</strong> een<br />

afvalstoffeninrichting op een exploitant met een dubieus nalevingsgedrag en overgang <strong>van</strong><br />

een VOH op een exploitant die niet aan <strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> criteria voldoet), maar die als ze zich<br />

voordoen wel tot vragen lei<strong>de</strong>n omtrent <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm. In die zin is onze<br />

evaluatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm dus <strong>de</strong>els tevens een vooruitblik.<br />

69


7.2 Artikel 8.20 Wm toegepast<br />

7.2.1 De hoofdregel: overgang <strong>van</strong> rechtswege (artikel 8.20 lid 1 Wm)<br />

Hoewel artikel 8.20 lid 1 Wm dit niet uitdrukkelijk aangeeft, kan wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat<br />

<strong>de</strong> wetgever bewust in <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning heeft willen<br />

voorzien. In het eerste lid <strong>van</strong> artikel 8.20 is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning geldt voor een ie<strong>de</strong>r<br />

die <strong>de</strong> inrichting drijft. Kort gezegd vloeit uit <strong>de</strong>ze bepaling voort dat <strong>de</strong> vergunning <strong>van</strong><br />

rechtswege overgaat op rechtsopvolgers, zon<strong>de</strong>r dat daarvoor een han<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het<br />

bestuursorgaan of <strong>van</strong> private partijen vereist is (zaaksgebon<strong>de</strong>n karakter). Voor <strong>de</strong> overgang<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning is <strong>de</strong>rhalve noch een privaatrechtelijke overdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

vergunning (zo <strong>de</strong>ze al mogelijk zou zijn gelet op artikel 3:83 lid 3 BW), noch een wijziging<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> tenaamstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning noodzakelijk.<br />

De Wm-vergunning is verbon<strong>de</strong>n aan het recht tot gebruik of exploitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting,<br />

dat berust bij <strong>de</strong> (rechts)perso(o)nen die <strong>de</strong> hoedanigheid <strong>van</strong> ‘drijver’ heeft (hebben). Een<br />

overgang kan alleen plaatsvin<strong>de</strong>n tussen (rechts)personen die als (voormalig respectievelijk<br />

toekomstig) drijver kunnen wor<strong>de</strong>n aangemerkt. Dit betekent bijvoorbeeld dat <strong>de</strong> overdracht<br />

in eigendom <strong>van</strong> hetgeen als een inrichting kan wor<strong>de</strong>n beschouwd, niet altijd tevens <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning tot gevolg hoeft te hebben: namelijk in die gevallen waarin geen<br />

veran<strong>de</strong>ring optreedt in <strong>de</strong> persoon die <strong>de</strong> inrichting exploiteert, en ook niet uit hoof<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

eigendomsoverdracht <strong>de</strong> zeggenschap met betrekking tot <strong>de</strong> inrichting zodanig is veran<strong>de</strong>rd<br />

dat <strong>van</strong> een nieuwe (me<strong>de</strong>)drijver sprake is. Het begrip drijver maakt ook dui<strong>de</strong>lijk op wie<br />

een vergunning kan overgaan. De uitleg die in <strong>de</strong> literatuur en jurispru<strong>de</strong>ntie wordt gegeven<br />

aan het begrip ‘drijver’ verdraagt zich naar onze mening met <strong>de</strong> IPPC-richtlijn. Ook in <strong>de</strong><br />

juridische literatuur wordt daar expliciet of impliciet <strong>van</strong>uit gegaan.<br />

De overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning is steeds het gevolg <strong>van</strong> privaatrechtelijke transacties<br />

met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming ofwel <strong>van</strong> rechtspersonenrechtelijke transacties. Daarbij<br />

kunnen <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> situaties wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n.<br />

A) Transacties met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming<br />

Transacties met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming zon<strong>de</strong>r gevolgen voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting<br />

In <strong>de</strong> praktijk komen veel transacties voor die tot gevolg hebben dat een veran<strong>de</strong>ring optreedt<br />

in <strong>de</strong> (rechts)persoon die <strong>de</strong> inrichting drijft. Dit is in <strong>de</strong> eerste plaats aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> bij een<br />

volledige overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting naar een nieuwe drijver, die vervolgens uitsluitend <strong>de</strong>ze<br />

inrichting gaat drijven. Deze situatie kan zich in <strong>de</strong> eerste plaats voordoen bij volledige<br />

overdracht, dat wil zeggen bij verkoop en levering die, zoals in hoofdstuk 1 is uiteengezet,<br />

vaak gestalte krijgt via een activa-passiva-transactie (bedrijfsovername). Ook<br />

huurovereenkomsten, pachtovereenkomsten en exploitatieovereenkomsten kunnen tot gevolg<br />

hebben dat <strong>de</strong> inrichting (me<strong>de</strong>) door een an<strong>de</strong>re (rechts)persoon wordt gedreven. Op grond<br />

<strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm wordt <strong>de</strong> nieuwe (me<strong>de</strong>)drijver in die gevallen<br />

(me<strong>de</strong>)vergunninghou<strong>de</strong>r. Toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm leidt in <strong>de</strong>ze gevallen op<br />

zichzelf niet tot complicaties, tenzij sprake is <strong>van</strong> een vergunning met persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen (zie paragraaf 7.3.2).<br />

70


Transacties met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming met gevolgen voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting<br />

Daarnaast kunnen transacties met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming lei<strong>de</strong>n tot een wijziging in<br />

<strong>de</strong> inrichting. Deze situatie doet zich on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re voor bij ge<strong>de</strong>eltelijke overdracht, maar kan<br />

ook optre<strong>de</strong>n als gevolg <strong>van</strong> huur-, pacht- of exploitatieovereenkomsten die betrekking<br />

hebben op een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Genoem<strong>de</strong> transacties kunnen ertoe lei<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong><br />

partijen bij <strong>de</strong> overeenkomst, binnen <strong>de</strong> oorspronkelijke inrichting <strong>van</strong> elkaar losstaan<strong>de</strong><br />

activiteiten gaan ontplooien. Deze activiteiten kunnen vergelijkbaar zijn met <strong>de</strong> exploitatie<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke inrichting, maar kunnen daar<strong>van</strong> ook in belangrijke mate afwijken.<br />

Aangezien in <strong>de</strong>ze gevallen <strong>de</strong> oorspronkelijke inrichting niet meer bestaat, rijst <strong>de</strong> vraag<br />

welke gevolgen dit heeft voor <strong>de</strong> Wm-vergunning. Hierop wordt in paragraaf 7.3.3 na<strong>de</strong>r<br />

ingegaan.<br />

B) Rechtspersonenrechtelijke transacties<br />

Rechtspersonenrechtelijke transacties zon<strong>de</strong>r gevolgen voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

Bij aan<strong>de</strong>lentransacties wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> aan<strong>de</strong>len in het kapitaal <strong>van</strong> een NV of BV overgedragen.<br />

Deze transactie kan indien het gaat om een wijziging in <strong>de</strong> (rechts)persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

grootaan<strong>de</strong>elhou<strong>de</strong>r, lei<strong>de</strong>n tot een veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> zeggenschap over <strong>de</strong> reeds bestaan<strong>de</strong><br />

inrichting. Wanneer <strong>de</strong> inrichting als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze transactie niet wijzigt, leidt toepassing<br />

<strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm in <strong>de</strong>ze situatie niet tot complicaties, tenzij sprake is <strong>van</strong> een<br />

vergunning met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen (zie paragraaf 7.3.2).<br />

Rechtspersonenrechtelijke transacties met gevolgen voor <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting<br />

a) Fusie<br />

On<strong>de</strong>r fusie wordt in <strong>de</strong> eerste plaats <strong>de</strong> situatie begrepen waarin twee of meer rechtspersonen<br />

samengaan, als gevolg waar<strong>van</strong> één <strong>van</strong> hen het gehele vermogen (inclusief <strong>de</strong> betrokken<br />

inrichting of inrichtingen) <strong>van</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re rechtsperso(o)n(en) verkrijgt on<strong>de</strong>r algemene titel.<br />

Ook is het mogelijk dat een bij fusie op te richten nieuwe rechtspersoon het gehele vermogen<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re rechtspersonen verkrijgt en <strong>de</strong>ze an<strong>de</strong>re rechtspersonen ophou<strong>de</strong>n te bestaan.<br />

Voor het vraagstuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>milieuvergunning</strong> kan dit op twee<br />

verschillen<strong>de</strong> manieren rele<strong>van</strong>t zijn. In <strong>de</strong> eerste plaats is het mogelijk dat zich in <strong>de</strong><br />

samengevoeg<strong>de</strong> vermogens slechts één inrichting bevond. De na fusie ontstane rechtspersoon<br />

zal, indien <strong>de</strong>ze als exploitant gaat optre<strong>de</strong>n, als vergunninghou<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n aangemerkt. Dit<br />

leidt dan uitsluitend in een wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> zeggenschap over een reeds bestaan<strong>de</strong> inrichting.<br />

Aan <strong>de</strong> inrichting zelf veran<strong>de</strong>rt in dat geval niets. Toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm leidt<br />

in <strong>de</strong>ze situatie op zichzelf niet tot complicaties, tenzij sprake is <strong>van</strong> een vergunning met<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen (zie paragraaf 7.3.2). Ten twee<strong>de</strong> is het mogelijk dat als gevolg<br />

<strong>van</strong> een samenvoeging <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> rechtspersonen meer<strong>de</strong>re<br />

inrichtingen vervolgens als één nieuwe inrichting moeten wor<strong>de</strong>n aangemerkt. In dat geval<br />

rijst <strong>de</strong> vraag welke gevolgen het ontstaan <strong>van</strong> een nieuwe inrichting na fusie heeft voor <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning. Daarop zal in paragraaf 7.3.3 wor<strong>de</strong>n ingegaan.<br />

b) Zuivere splitsing of afsplitsing<br />

Een splitsing kan een zuivere splitsing of een afsplitsing inhou<strong>de</strong>n. Bij zuivere splitsing gaan<br />

alle activa en passiva <strong>van</strong> een rechtspersoon (waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong> inrichting met Wm-vergunning)<br />

over op meer<strong>de</strong>re an<strong>de</strong>re rechtspersonen, en houdt eerstgenoem<strong>de</strong> rechtspersoon op te<br />

bestaan. Bij een afsplitsing blijft <strong>de</strong> oorspronkelijke rechtspersoon bestaan, maar gaat een<br />

<strong>de</strong>el <strong>van</strong> diens activa en passiva over op een of meer an<strong>de</strong>re rechtspersonen.<br />

71


In bei<strong>de</strong> gevallen zal moeten wor<strong>de</strong>n bezien of in het licht <strong>van</strong> artikel 1.1 lid 4 Wm <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke inrichting in stand blijft. Indien meer<strong>de</strong>re inrichtingen ontstaan, dient te<br />

wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld welke gevolgen <strong>de</strong> nieuw ontstane situatie heeft voor <strong>de</strong> aan <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke inrichting verleen<strong>de</strong> Wm-vergunning. Dit komt aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> in paragraaf<br />

7.3.3.<br />

7.2.2 Verhan<strong>de</strong>lbare emissierechten in relatie tot artikel 8.20 lid 1 Wm<br />

In <strong>de</strong> Interimwet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij (Iav) is een bijzon<strong>de</strong>re regeling opgenomen voor<br />

<strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> aan <strong>de</strong> Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n ammoniakrechten. Dit systeem <strong>van</strong><br />

overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten wijkt op twee punten af <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm. In <strong>de</strong><br />

eerste plaats gaat het bij <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> ammoniakrechten om een overgang <strong>van</strong> aan <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning verbon<strong>de</strong>n rechten, zon<strong>de</strong>r dat sprake is <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. In<br />

<strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats gaat artikel 8 lid 4 Iav, in tegenstelling tot artikel 8.20 lid 1 Wm, niet uit <strong>van</strong><br />

een overgang <strong>van</strong> rechtswege, maar kan een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze rechten uitsluitend<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n door tussenkomst <strong>van</strong> het bevoegd gezag. Voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong><br />

ammoniakrechten is een besluit tot intrekking <strong>van</strong> een (<strong>de</strong>el <strong>van</strong> een) vergunning <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

‘verkoper’ en een besluit tot vergunningverlening ten behoeve <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘koper’ noodzakelijk.<br />

Uit het on<strong>de</strong>rzoek is gebleken dat <strong>de</strong> hier aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> zijn<strong>de</strong> transacties soms wor<strong>de</strong>n<br />

vormgegeven als een privaatrechtelijke verbintenis strekken<strong>de</strong> tot verkoop en levering<br />

(overdracht) <strong>van</strong> ammoniakrechten. Een an<strong>de</strong>re constructie is die waarin <strong>de</strong> transactie aldus<br />

wordt ingericht dat <strong>de</strong> oorspronkelijke hou<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechten zich verplicht om te verzoeken<br />

om (ge<strong>de</strong>eltelijke) intrekking <strong>van</strong> zijn vergunning terwijl <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> rechten wenst te<br />

exploiteren daartoe een vergunning zal aanvragen.<br />

Het sal<strong>de</strong>ringssysteem zal in <strong>de</strong> toekomstige Wet ammoniak en veehou<strong>de</strong>rij komen te<br />

vervallen. Dit betekent echter niet dat daarmee <strong>de</strong> vraag hoe <strong>de</strong> mogelijkheid tot zelfstandige<br />

overdracht <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) <strong>de</strong> vergunning - los <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting – zich verhoudt tot het<br />

systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm niet meer rele<strong>van</strong>t zal zijn. In dat verband is gewezen op<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar het introduceren <strong>van</strong> een systeem voor verhan<strong>de</strong>lbare emissierechten voor<br />

NOx en CO2 en het ROM Pilotproject industrielawaai.<br />

72<br />

Conclusie<br />

Indien ten gevolge <strong>van</strong> transacties met betrekking tot <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming<br />

(A) of rechtspersonenrechtelijke transacties (B) <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inrichting niet wijzigt, gaat <strong>de</strong> vergunning gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> nieuwe<br />

drijver(s) <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting. Artikel 8.20 lid 1 Wm biedt voor <strong>de</strong>ze<br />

situaties op zichzelf een dui<strong>de</strong>lijke regeling.<br />

Aanbeveling<br />

Ontwikkelingen met betrekking tot het instrument <strong>van</strong> verhan<strong>de</strong>lbare<br />

emissierechten maken het wenselijk dat door <strong>de</strong> wetgever<br />

dui<strong>de</strong>lijkheid wordt gegeven over <strong>de</strong> juridische kwalificatie <strong>van</strong> dit<br />

soort transacties en <strong>de</strong> relatie tot (<strong>de</strong> overgang <strong>van</strong>) <strong>de</strong> Wmvergunning.


7.2.3 De persoonsgebon<strong>de</strong>n vergunning (artikel 8.20 lid 2)<br />

Artikel 8.20 lid 2 Wm biedt <strong>de</strong> mogelijkheid om <strong>de</strong> Wm-vergunning in bepaal<strong>de</strong>, bij<br />

amvb aangegeven gevallen persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken. In <strong>de</strong> meest vergaan<strong>de</strong><br />

variant wordt <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning geheel uitgesloten. Bij amvb kan ook<br />

wor<strong>de</strong>n bepaald dat <strong>de</strong> vergunning nog geduren<strong>de</strong> een bepaal<strong>de</strong> termijn blijft gel<strong>de</strong>n<br />

voor rechtsopvolgers ofwel dat <strong>de</strong> vergunning met toestemming <strong>van</strong> het bevoegd<br />

gezag of <strong>de</strong> minister kan overgaan. In <strong>de</strong> parlementaire geschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm is<br />

aangegeven dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkheid om een Wm-vergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n en<br />

in het geheel niet vatbaar voor overgang te maken, terughou<strong>de</strong>nd gebruik dient te<br />

wor<strong>de</strong>n gemaakt. De beslissing om <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>nheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning<br />

voor afvalstoffeninrichtingen af te schaffen en met name <strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen voor die<br />

beslissing, on<strong>de</strong>rsteunen dit standpunt. Het systeem <strong>van</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>nheid<br />

leid<strong>de</strong> tot een aanzienlijke lastendruk en werd in <strong>de</strong> praktijk vaak als onre<strong>de</strong>lijk<br />

ervaren. Bovendien waren <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> praktijk geen situaties bekend waarin een<br />

vergunning werd geweigerd aan <strong>de</strong> nieuwe exploitant in verband met diens<br />

achtergron<strong>de</strong>n. De re<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> afvalstoffenvergunning persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken<br />

– namelijk dat bij overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting opnieuw moet wor<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>eld of<br />

<strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> afvalverwij<strong>de</strong>ring niet in gevaar komt – waarbij <strong>de</strong> persoon<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant een belangrijke rol speel<strong>de</strong>, bleek in <strong>de</strong> praktijk niet om toepassing<br />

te vragen. Ook in het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek komen geen gevallen naar voren<br />

waarin behoefte zou kunnen bestaan aan volledige uitsluiting <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning.<br />

Conclusie<br />

Voor toepassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> meest vergaan<strong>de</strong> uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong><br />

hoofdregel <strong>van</strong> automatische overgang, inhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> een volledige<br />

uitsluiting daar<strong>van</strong>, is geen re<strong>de</strong>n.<br />

Tot nu toe is uitsluitend in het ontwerp-besluit financiële zekerheid milieubeheer gebruik<br />

gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> in artikel 8.20 lid 2 Wm gebo<strong>de</strong>n mogelijkheid om <strong>de</strong> Wm-vergunning in<br />

bepaal<strong>de</strong> gevallen persoonsgebon<strong>de</strong>n te maken. In dat verband zijn artikel 12 lid 2 en artikel<br />

13 <strong>van</strong> het ontwerp-besluit <strong>van</strong> belang. Uit artikel 13 volgt dat <strong>de</strong> vergunning slechts geldt<br />

voor <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft, tenzij <strong>de</strong> opvolgend drijver tijdig aantoont dat ook hij<br />

financiële zekerheid heeft gesteld. Dit moet wor<strong>de</strong>n beschouwd als het voorwaar<strong>de</strong>lijk<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n maken <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Artikel 8.20 lid 2 Wm biedt geen grondslag<br />

voor het introduceren <strong>van</strong> een <strong>de</strong>rgelijk systeem <strong>van</strong> voorwaar<strong>de</strong>lijke persoonsgebon<strong>de</strong>nheid.<br />

Aanbeveling<br />

Het verdient aanbeveling dat het ontwerp-besluit financiële<br />

zekerheid milieubeheer wordt aangepast. Daarbij zou bijvoorbeeld<br />

artikel 13 zodanig geredigeerd kunnen wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunning<br />

ook geldt voor een rechtsopvolger indien het bevoegd gezag<br />

daarvoor toestemming heeft gegeven. Voor het verkrijgen <strong>van</strong> die<br />

toestemming zal <strong>de</strong> rechtsopvolger dan moeten aantonen dat hij in<br />

overeenstemming met <strong>de</strong> voorschriften <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong><br />

vergunning zekerheid heeft gesteld.<br />

73


Wij hebben voorts geconstateerd dat het ontwerp-besluit op een aantal punten begripsmatig<br />

onzuiver is. Artikel 12 lid 2 wekt <strong>de</strong> indruk dat <strong>de</strong> vergunning waaraan het voorschrift tot het<br />

stellen <strong>van</strong> financiële zekerheid is verbon<strong>de</strong>n, zaaksgebon<strong>de</strong>n is (“een ie<strong>de</strong>r die <strong>de</strong> inrichting<br />

drijft en voornemens is die inrichting over te dragen”), terwijl in artikel 13 lid 1 uitdrukkelijk<br />

is bepaald dat <strong>de</strong> vergunning alleen geldt voor <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong> vergunning is verleend.<br />

Ook <strong>de</strong> artikelen 3 en 7 wekken <strong>de</strong> indruk dat <strong>de</strong> vergunning zaaksgebon<strong>de</strong>n is. Immers, in<br />

<strong>de</strong>ze artikelen is aangegeven dat <strong>de</strong> verplichting tot het stellen <strong>van</strong> financiële zekerheid kan<br />

wor<strong>de</strong>n opgelegd aan <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft. Deze terminologische verwarring kan<br />

wor<strong>de</strong>n voorkomen door consequent over ‘vergunninghou<strong>de</strong>r’ te spreken.<br />

7.3 Complicaties bij <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong> artikel 8.20 Wm<br />

7.3.1 Het bevoegd gezag is meestal niet op <strong>de</strong> hoogte <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang<br />

In <strong>de</strong> Wm is geen verplichting opgenomen voor een vergunninghou<strong>de</strong>r om het bevoegd gezag<br />

te mel<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> vergunning voor een an<strong>de</strong>r is gaan gel<strong>de</strong>n. Hoewel <strong>de</strong> Wm er naar onze<br />

mening niet aan in <strong>de</strong> weg staat dat aan een vergunning als voorschrift wordt verbon<strong>de</strong>n dat<br />

<strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r en/of diens rechtsopvolger een overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning moet(en)<br />

mel<strong>de</strong>n, hebben wij <strong>de</strong> indruk gekregen dat in <strong>de</strong> praktijk niet vaak op <strong>de</strong>ze manier een<br />

meldingsplicht wordt opgelegd. Afgezien <strong>van</strong> <strong>de</strong> enkele gevallen waarin bedrijven uit<br />

zichzelf aan het bevoegd gezag mel<strong>de</strong>n dat als gevolg <strong>van</strong> een bepaal<strong>de</strong> transactie een an<strong>de</strong>re<br />

(rechts)persoon vergunninghou<strong>de</strong>r is gewor<strong>de</strong>n, hangt het <strong>de</strong>rhalve vooral <strong>van</strong> het eigen<br />

initiatief <strong>van</strong> het bevoegd gezag af of het op <strong>de</strong> hoogte is (blijft) wie op enig moment<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een bepaal<strong>de</strong> inrichting is. Uit praktijkon<strong>de</strong>rzoek is gebleken dat<br />

verschei<strong>de</strong>ne vergunningverleners en handhavers dit als een na<strong>de</strong>el ervaren.<br />

In het wetsvoorstel Bibob, dat recent door <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Kamer is aangenomen, is voorzien in<br />

een meldingsplicht in artikel 8.20 Wm, op grond waar<strong>van</strong> een vergunninghou<strong>de</strong>r ten minste<br />

een maand <strong>van</strong> tevoren aan het bevoegd gezag moet me<strong>de</strong><strong>de</strong>len dat <strong>de</strong> vergunning voor een<br />

an<strong>de</strong>r zal gaan gel<strong>de</strong>n en daarbij in het Ivb aangegeven gegevens moet verstrekken. Als<br />

gegevens zullen naar onze mening in ie<strong>de</strong>r geval moeten wor<strong>de</strong>n verstrekt <strong>de</strong> naam <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

rechtsopvolger, diens rechtsvorm, adresgegevens en, indien sprake is <strong>van</strong> een rechtspersoon,<br />

<strong>de</strong> contactpersoon. De voorgestel<strong>de</strong> meldingsplicht geldt voor alle inrichtingen en in alle<br />

gevallen waarin sprake is <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Het is dus goed mogelijk dat<br />

straks, wanneer <strong>de</strong> Wet Bibob in werking treedt, een meldingsplicht gaat gel<strong>de</strong>n. Geheel<br />

zeker is dit echter niet.<br />

Ons inziens is het ook los <strong>van</strong> <strong>de</strong> materie waarop <strong>de</strong> Wet Bibob ziet, gewenst dat het bevoegd<br />

gezag op <strong>de</strong> hoogte wordt gesteld <strong>van</strong> <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ntiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft. In dit<br />

verband zij dan gewezen op het belang <strong>van</strong> het bestuur om op <strong>de</strong> hoogte te zijn als het gaat<br />

om <strong>de</strong> vraag wie kan wor<strong>de</strong>n aangesproken in het geval er tekortkomingen in <strong>de</strong> naleving<br />

wor<strong>de</strong>n geconstateerd. Om die re<strong>de</strong>n doen wij in het on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek dan ook <strong>de</strong><br />

aanbeveling dat in <strong>de</strong> Wm een meldingsplicht terzake <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang wordt opgenomen.<br />

(Deze aanbeveling wordt ook nog on<strong>de</strong>rsteund door onze conclusies met betrekking tot een<br />

74<br />

Aanbeveling<br />

Het verdient aanbeveling om in het ontwerp-besluit financiële<br />

zekerheid consequent <strong>de</strong> term ‘vergunninghou<strong>de</strong>r’ te hanteren


aantal door ons geconstateer<strong>de</strong> persoonsgerelateer<strong>de</strong> elementen bij <strong>de</strong> vergunningverlening,<br />

zie daarover paragraaf 7.3.2.)<br />

Aanbeveling<br />

In <strong>de</strong> Wm dient een meldingsplicht voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning te wor<strong>de</strong>n opgenomen.<br />

Zoals gezegd, voorziet <strong>de</strong> in het wetsvoorstel Bibob opgenomen bepaling in een melding<br />

vooraf aan het bevoegd gezag door <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r. Een melding voorafgaand aan <strong>de</strong><br />

daadwerkelijke overgang heeft als voor<strong>de</strong>el dat het bevoegd gezag enige tijd heeft om, zo<br />

nodig, navraag en on<strong>de</strong>rzoek te doen naar <strong>de</strong> rechtsopvolger (met name wanneer het gaat om<br />

een vergunning met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen zal dit <strong>van</strong> belang zijn). Indien <strong>de</strong><br />

meldingsplicht er alleen toe strekt dat het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte wordt gehou<strong>de</strong>n wie<br />

op enig moment vergunninghou<strong>de</strong>r is zon<strong>de</strong>r dat een na<strong>de</strong>re beschouwing <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> rechtsopvolger daarvoor rele<strong>van</strong>t is, is een melding door enkel <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r<br />

voldoen<strong>de</strong>. In het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> Bibob doet het er echter wel toe wie <strong>de</strong> rechtsopvolger is.<br />

Immers, Bibob is bedoeld om te voorkomen dat een vergunninghou<strong>de</strong>r een vergunning gaat<br />

gebruiken voor criminele activiteiten. Op die grond zal dus <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtsopvolger<br />

moeten wor<strong>de</strong>n ‘gescreend’. Ook in <strong>de</strong> overige gevallen die in hoofdstuk 4 zijn beschreven<br />

(VOH en afvalstoffeninrichting) spelen bepaal<strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n aspecten een rol. In <strong>de</strong>ze<br />

gevallen is het dus <strong>van</strong> belang dat het bevoegd gezag kan beschikken over bepaal<strong>de</strong><br />

informatie over <strong>de</strong> rechtsopvolger (doordat het die informatie krijgt of zelf gaat vergaren).<br />

Daarvoor is wel noodzakelijk dat bekend is wie <strong>de</strong> rechtsopvolger is, of die (rechts)persoon<br />

ook daadwerkelijk <strong>de</strong> inrichting gaat drijven en wie, als het gaat om een rechtspersoon, <strong>de</strong><br />

contactpersoon is. Over die gegevens zal <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r wellicht niet beschikken, dan<br />

wel is het niet op zijn plaats dat hij die verstrekt. Gelet hierop lijkt ons een melding door<br />

alleen <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r onvoldoen<strong>de</strong> en verdient het aanbeveling dat <strong>de</strong> rechtsopvolger<br />

aan het bevoegd gezag meldt dat hij <strong>de</strong> toekomstige vergunninghou<strong>de</strong>r is. Opgemerkt zij dat<br />

het ons er hier niet zozeer om gaat dat <strong>de</strong> rechtsopvolger bij melding verplicht wordt<br />

informatie te verschaffen over <strong>de</strong> betrokken persoonsgebon<strong>de</strong>n criteria (gesteld dat dit al<br />

mogelijk is; zie ver<strong>de</strong>rop in <strong>de</strong>ze paragraaf onze waarschuwing over <strong>de</strong> noodzakelijkheid <strong>van</strong><br />

objectiveerbare criteria), maar dat er volledige dui<strong>de</strong>lijkheid bestaat over wie <strong>de</strong> nieuwe<br />

exploitant zal zijn.<br />

Conclusie<br />

Onze bevindingen dat in bepaal<strong>de</strong> gevallen persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen een rol bij vergunningverlening spelen en dat die<br />

elementen bij overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning hun betekenis dienen te<br />

hou<strong>de</strong>n (zie <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf), maken het nodig dat het<br />

bevoegd gezag niet alleen op <strong>de</strong> hoogte dient te zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang<br />

<strong>van</strong> een vergunning, maar ook <strong>van</strong> <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

rechtsopvolger, en dat het dient te kunnen beschikken over bepaal<strong>de</strong><br />

noodzakelijke informatie over die rechtsopvolger.<br />

75


In het wetsvoorstel Bibob is als sanctie opgenomen dat het niet mel<strong>de</strong>n een economisch <strong>de</strong>lict<br />

oplevert. Dat lijkt ons juist. Terecht is in <strong>de</strong> reactie <strong>van</strong> <strong>de</strong> ministers <strong>van</strong> Binnenlandse Zaken<br />

en Justitie opgemerkt dat hoewel dit op het eerste gezicht een zware sanctie lijkt te zijn op het<br />

schen<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een informatieplicht, het wel wenselijk is dat een sanctie wordt opgenomen en<br />

dat <strong>de</strong>ze sanctie reeds wordt gehanteerd voor an<strong>de</strong>re Wm-meldingsplichten. 114 De bestuurlijke<br />

– reparatoire - sancties zijn in dit geval ongeschikt. Eventueel kan, wanneer dat in <strong>de</strong><br />

toekomst mogelijk wordt, wor<strong>de</strong>n gedacht aan een bestuurlijke boete.<br />

7.3.2 <strong>Overgang</strong> <strong>van</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunningen met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen<br />

De regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm is gebaseerd op <strong>de</strong> gedachte dat bij <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Wm-vergunning bepaal<strong>de</strong> eigenschappen of kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> (rechts)persoon die <strong>de</strong><br />

inrichting drijft of zal gaan drijven, geen rol spelen. Ons on<strong>de</strong>rzoek heeft echter dui<strong>de</strong>lijk<br />

gemaakt dat er gevallen zijn waarin bij <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning bepaal<strong>de</strong><br />

persoons- of organisatiegebon<strong>de</strong>n criteria wel een rol kunnen spelen. Dit is aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> bij<br />

een vergunning voor een afvalstoffeninrichting en bij een zogenaam<strong>de</strong> Vergunning op<br />

Hoofdzaken (VOH). Bovendien zal in <strong>de</strong> toekomst, wanneer <strong>de</strong> Wet Bibob in werking treedt,<br />

zowel een persoonsgebon<strong>de</strong>n weigerings- als intrekkingsgrond in <strong>de</strong> Wm wor<strong>de</strong>n<br />

opgenomen. We hebben geconclu<strong>de</strong>erd dat in <strong>de</strong>ze gevallen <strong>de</strong> Wm-vergunning niet puur<br />

zaaksgebon<strong>de</strong>n is, maar dat sprake is <strong>van</strong> een zaaksgebon<strong>de</strong>n beschikking met<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen.<br />

Er bestaat geen uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> hoofdregel <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm voor <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze vergunningen. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning met<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen gaat <strong>van</strong> rechtswege over op een nieuwe drijver, ook al zou aan<br />

114 In <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> amen<strong>de</strong>menten waren ook <strong>de</strong> sanctie <strong>van</strong> schorsing respectievelijk intrekking <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> vergunning voorgesteld. Ons inziens terecht hebben <strong>de</strong> ministers het opnemen <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze sancties<br />

ontra<strong>de</strong>n. Schorsing omdat dit niet gebruikelijk is en intrekking omdat daarmee niet <strong>de</strong>gene die<br />

verzuimd heeft <strong>de</strong> overgang te mel<strong>de</strong>n zou wor<strong>de</strong>n geraakt. Wanneer <strong>de</strong> meldingsplicht tevens zou<br />

gaan gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> nieuwe exploitant, gaat dit argument <strong>de</strong>els niet op. Echter, intrekking is naar onze<br />

mening een te buitenproportionele sanctie op het niet mel<strong>de</strong>n.<br />

76<br />

Aanbeveling<br />

De melding dient zowel door <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r als door <strong>de</strong><br />

toekomstige exploitant te wor<strong>de</strong>n gedaan.<br />

Aanbeveling<br />

Het niet naleven <strong>van</strong> <strong>de</strong> meldingsplicht dient te wor<strong>de</strong>n<br />

gekwalificeerd als een economisch <strong>de</strong>lict in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wed.<br />

Wanneer op termijn een bestuurlijke boete in het milieurecht zou<br />

wor<strong>de</strong>n geïntroduceerd, zou het niet naleven <strong>van</strong> <strong>de</strong> meldingsplicht als<br />

beboetbaar feit kunnen wor<strong>de</strong>n aangewezen.


<strong>de</strong>ze (rechts)persoon, wanneer het een aanvraag om een vergunning had betroffen, <strong>van</strong>wege<br />

bepaal<strong>de</strong> persoons- of organisatiegebon<strong>de</strong>n aspecten, geen vergunning zijn verleend of<br />

zou<strong>de</strong>n an<strong>de</strong>re voroschriften zijn opgenomen. De vraag is of het al dan niet wenselijk moet<br />

wor<strong>de</strong>n geacht dat een vergunning automatisch overgaat op een exploitant die <strong>de</strong><br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n toets niet zou hebben doorstaan. Ter beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze vraag moet<br />

wor<strong>de</strong>n bezien of het huidig recht voldoen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n biedt om te waarborgen dat ook<br />

nadat <strong>de</strong> vergunning is overgegaan <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n aspecten hun betekenis kunnen<br />

hou<strong>de</strong>n, of dat het nodig is om <strong>de</strong> hoofdregel <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm te doorbreken.<br />

De wettelijke mogelijkhe<strong>de</strong>n om een Wm-vergunning aan te passen na overgang op<br />

een rechtsopvolger die <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>ling niet doorstaat, zijn besproken in<br />

hoofdstuk 5. We zijn daar tot <strong>de</strong> conclusie gekomen dat als <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> een<br />

afvalstoffeninrichting wordt overgenomen door een exploitant die een <strong>de</strong>rmate slecht<br />

nalevingsgedrag heeft dat <strong>de</strong> continuïteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> verwij<strong>de</strong>ring niet gewaarborgd is, het<br />

bevoegd gezag <strong>de</strong> bevoegdheid heeft om (op grond <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm) <strong>de</strong><br />

vergunning(voorschriften) aan te passen en zelfs om (op grond <strong>van</strong> 8.25 Wm) <strong>de</strong> vergunning<br />

in te trekken. Voorts hebben we geconclu<strong>de</strong>erd dat het volgens het wetsvoorstel Bibob<br />

mogelijk is om <strong>de</strong> vergunning in te trekken als <strong>de</strong> exploitatie <strong>van</strong> een inrichting wordt<br />

overgenomen door een persoon <strong>van</strong> wie wordt vermoed dat hij <strong>de</strong> vergunning zal gebruiken<br />

om strafbare feiten te plegen. Ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> VOH echter kunnen naar <strong>de</strong> huidige stand<br />

<strong>van</strong> zaken geen dui<strong>de</strong>lijke conclusies wor<strong>de</strong>n getrokken. Dit wordt vooral veroorzaakt door<br />

het feit dat het niet zon<strong>de</strong>r meer dui<strong>de</strong>lijk is op welke grond thans <strong>de</strong> in <strong>de</strong> circulaire gestel<strong>de</strong><br />

organisatiegebon<strong>de</strong>n criteria zijn geïntroduceerd. Voor zover geconclu<strong>de</strong>erd kan wor<strong>de</strong>n dat<br />

<strong>de</strong>ze criteria on<strong>de</strong>r het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> bescherming <strong>van</strong> het milieu vallen, is daarmee <strong>de</strong><br />

bevoegdheid om gebruik te maken <strong>van</strong> artikel 8.23 Wm (in beginsel) gegeven. Geheel<br />

dui<strong>de</strong>lijk is dit echter (nog) niet.<br />

Conclusie<br />

De Wm biedt voldoen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n om in te grijpen als een vergunning<br />

voor een afvalstoffeninrichting overgaat op een onbetrouwbare exploitant.<br />

Hetzelf<strong>de</strong> kan wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd voor <strong>de</strong> toekomst in het geval dat een<br />

inrichting en vergunning in han<strong>de</strong>n komen <strong>van</strong> een (rechts)persoon die <strong>de</strong><br />

Bibob-toets niet kan doorstaan. Ten aanzien <strong>van</strong> een VOH echter bestaat<br />

onzekerheid over <strong>de</strong> mogelijkheid om <strong>de</strong> vergunning aan te passen of zelfs<br />

in te trekken als <strong>de</strong>ze overgaat op een exploitant die niet voldoet aan <strong>de</strong><br />

organisatiegebon<strong>de</strong>n criteria die volgens <strong>de</strong> circulaire gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong><br />

verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze vergunning.<br />

Aanbeveling<br />

Als <strong>de</strong> wetgever overweegt om <strong>de</strong> VOH in <strong>de</strong> Wm te regelen, dient daarbij<br />

speciale aandacht te wor<strong>de</strong>n besteed aan <strong>de</strong> overgangsproblematiek en <strong>de</strong><br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> vergunning in dat verband zo nodig aan te passen.<br />

Een an<strong>de</strong>re vraag is of <strong>de</strong> oplossing moet wor<strong>de</strong>n gezocht in het doorbreken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

hoofdregel door te bepalen dat geen overgang <strong>van</strong> rechtswege plaatsvindt. Voor het antwoord<br />

77


op <strong>de</strong>ze vraag is <strong>van</strong> belang welke alternatieven op <strong>de</strong> hoofdregel – in theorie – <strong>de</strong>nkbaar<br />

zijn. We bespreken <strong>de</strong>ze mogelijkhe<strong>de</strong>n kort.<br />

Ten eerste kan <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning volledig wor<strong>de</strong>n uitgesloten. In <strong>de</strong>ze<br />

mogelijkheid voorziet artikel 8.20 lid 2 eerste volzin Wm. Daarvoor zou<strong>de</strong>n dan als categorie<br />

<strong>van</strong> gevallen moeten wor<strong>de</strong>n geformuleerd <strong>de</strong> vergunning voor een afvalstoffeninrichting en<br />

een VOH. Wat betreft <strong>de</strong> VOH geldt volgens ons echter dat zolang <strong>de</strong> VOH niet in <strong>de</strong> Wm is<br />

geregeld, artikel 8.20 lid 2 Wm ook niet kan wor<strong>de</strong>n toegepast. Nog afgezien <strong>van</strong> dit laatste,<br />

moet naar onze mening niet wor<strong>de</strong>n gekozen voor het volledig uitsluiten <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkheid<br />

<strong>van</strong> overgang. Deze conclusie wordt met name ingegeven door <strong>de</strong> ervaringen met <strong>de</strong> <strong>de</strong>stijds<br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n afvalstoffenvergunning. Volledige uitsluiting <strong>van</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

vergunning is verlaten, omdat <strong>de</strong> onmogelijkheid <strong>van</strong> overgang in <strong>de</strong> praktijk veelal als<br />

onre<strong>de</strong>lijk werd ervaren en <strong>de</strong> door het systeem aldus verplichte toetsing bij overdracht <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> inrichting nauwelijks meerwaar<strong>de</strong> had en leid<strong>de</strong> tot een aanzienlijke administratieve<br />

lastendruk (zie ook paragraaf 7.2.3). Hier komt nog bij dat <strong>de</strong> gevallen waar we het over<br />

hebben, zich zeer sporadisch zullen voordoen. Het volledig persoonsgebon<strong>de</strong>n maken is<br />

<strong>de</strong>rhalve een te vergaand mid<strong>de</strong>l.<br />

Ten twee<strong>de</strong> kan <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning afhankelijk wor<strong>de</strong>n gesteld <strong>van</strong><br />

toestemming <strong>van</strong> het bevoegd gezag. Artikel 8.20 lid 2 Wm voorziet in sub b in <strong>de</strong>ze<br />

mogelijkheid. Ook hier geldt voor <strong>de</strong> VOH <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>rgenoem<strong>de</strong> belemmering. Bovendien<br />

brengt ook <strong>de</strong>ze mogelijkheid een aanzienlijke lastendruk voor het bevoegd gezag met zich<br />

mee zodat ook <strong>de</strong>ze mogelijkheid, me<strong>de</strong> gelet op het feit dat het in <strong>de</strong> praktijk om<br />

uitzon<strong>de</strong>ringsgevallen zal gaan, geen aantrekkelijke optie is.<br />

Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> mogelijkheid zou zijn dat in <strong>de</strong> Wm een regeling wordt opgenomen op<br />

grond waar<strong>van</strong> overgang moet wor<strong>de</strong>n gemeld aan het bevoegd gezag, waarna het bevoegd<br />

gezag binnen een bepaal<strong>de</strong> termijn kan aangeven of het instemt met <strong>de</strong> overgang. Indien het<br />

bevoegd gezag binnen <strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> termijn niet reageert, heeft dit een fictieve instemming tot<br />

gevolg. Ook aan dit systeem zijn na<strong>de</strong>len verbon<strong>de</strong>n, voor zowel het bevoegd gezag als <strong>de</strong><br />

vergunninghou<strong>de</strong>r, die ons inziens niet opwegen tegen het voor<strong>de</strong>el, namelijk dat in een enkel<br />

geval een overgang kan wor<strong>de</strong>n verhin<strong>de</strong>rd. Het na<strong>de</strong>el voor het bevoegd gezag is dat het<br />

binnen een zeer korte termijn zal moeten beoor<strong>de</strong>len of <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtsopvolger<br />

aanleiding geeft om niet in te stemmen met <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Het zal binnen<br />

die korte termijn aan alle rele<strong>van</strong>te informatie moeten (kunnen) komen. Ook hier is dus<br />

sprake <strong>van</strong> een aanzienlijke extra lastendruk.<br />

Tot slot is een vier<strong>de</strong> mogelijkheid dat het huidige systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm<br />

wordt gehandhaafd, maar dan met een meldingsplicht voor <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> een vergunning.<br />

Deze meldingsplicht is alleen bedoeld om het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte te brengen <strong>van</strong> het<br />

feit dat <strong>de</strong> vergunning is overgegaan en heeft dus geen constitutieve werking. Het voor<strong>de</strong>el<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mogelijkheid is dat <strong>de</strong> betrokken partijen niet geduren<strong>de</strong> een bepaal<strong>de</strong> termijn een<br />

besluit <strong>van</strong> het bevoegd gezag omtrent <strong>de</strong> overgang hoeven af te wachten. Het bevoegd gezag<br />

wordt op <strong>de</strong> hoogte gesteld <strong>van</strong> het feit dat er een nieuwe exploitant is en kan dus a<strong>de</strong>quaat<br />

reageren als het dat nodig zou vin<strong>de</strong>n gelet op <strong>de</strong> persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtsopvolger door gebruik<br />

te maken <strong>van</strong> haar (hiervoor besproken) wettelijke bevoegdhe<strong>de</strong>n tot aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vergunning. Ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong> hiervoor besproken mogelijkheid <strong>van</strong> overgang met<br />

instemming is een belangrijk pluspunt voor partijen dat <strong>de</strong> vergunning automatisch overgaat.<br />

Een mogelijk na<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze variant is dat partijen bij of na <strong>de</strong> overgang geen<br />

zekerheid hebben over <strong>de</strong> vraag of het bevoegd gezag al dan niet aanleiding ziet om <strong>de</strong><br />

vergunning aan te scherpen of zelfs in te trekken naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> overgang. De eer<strong>de</strong>r<br />

besproken varianten kennen wel allemaal een moment waarop het bestuur zich daarover moet<br />

uitlaten respectievelijk <strong>de</strong> overgang niet meer als argument voor intrekking of wijziging <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> vergunning kan aanwen<strong>de</strong>n. Wanneer het bestuur expliciet in <strong>de</strong> overgang moet<br />

78


toestemmen, is er echter ook sprake <strong>van</strong> onzekerheid totdat dat besluit is genomen. Ons<br />

inziens rechtvaardigt <strong>de</strong> mogelijke onzekerheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> geschetste vier<strong>de</strong> variant, die zich<br />

immers slechts in een beperkt aantal gevallen zal voordoen, niet dat voor een systeem wordt<br />

gekozen waardoor een aanzienlijk grotere lastendruk op het bevoegd gezag wordt gelegd.<br />

Tot slot is <strong>van</strong> belang dat het opnemen <strong>van</strong> een meldingsplicht naar onze verwachting<br />

op zichzelf niet tot een aanzienlijke lastendruk zal lei<strong>de</strong>n. De meldingsplicht in artikel 8.20<br />

Wm betreft alleen <strong>de</strong> vergunningplichtige inrichtingen 115 en het bevoegd gezag hoeft in<br />

beginsel alleen te registreren dat een vergunning is overgegaan. Dit kan met een simpele<br />

han<strong>de</strong>ling in een computersysteem, of eventueel (nog) in een dossier. Zoals uit ons<br />

praktijkon<strong>de</strong>rzoek is gebleken, wordt in <strong>de</strong> meeste gevallen al een computersysteem<br />

gehanteerd voor registratie <strong>van</strong> gegevens (zie paragraaf 3.5.1). Alleen als het gaat om een<br />

vergunning met bepaal<strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen kan er voor het bevoegd gezag extra<br />

werk ontstaan doordat er aanleiding bestaat om naast registratie <strong>van</strong> <strong>de</strong> aangelever<strong>de</strong><br />

gegevens na<strong>de</strong>re informatie over <strong>de</strong> rechtsopvolger te verzamelen.<br />

Uit <strong>de</strong> beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> alternatieven voor een regeling voor <strong>de</strong><br />

overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning en <strong>de</strong> <strong>van</strong> voor- en na<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mogelijkhe<strong>de</strong>n volgt<br />

dui<strong>de</strong>lijk dat <strong>de</strong> vier<strong>de</strong> mogelijkheid, die neerkomt op handhaving <strong>van</strong> het bestaan<strong>de</strong> systeem<br />

met een meldingsplicht, <strong>de</strong> voorkeur geniet.<br />

Conclusie<br />

Het feit dat inmid<strong>de</strong>ls in sommige gevallen sprake kan zijn <strong>van</strong> een Wmvergunning<br />

waaraan persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen kleven, vormt geen re<strong>de</strong>n<br />

om een uitzon<strong>de</strong>ring te maken op <strong>de</strong> regel <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm dat <strong>de</strong><br />

vergunning automatisch overgaat. An<strong>de</strong>re procedures om overgang te<br />

regelen (inclusief <strong>de</strong> uitsluiting er<strong>van</strong>) brengen veel na<strong>de</strong>len met zich mee in<br />

verhouding tot het voor<strong>de</strong>el, dat zich bovendien naar verwachting in een<br />

heel enkel geval zal voordoen. Als dit enkele geval zich evenwel voordoet,<br />

biedt <strong>de</strong> Wm het bevoegd gezag in beginsel voldoen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n om<br />

<strong>de</strong> vergunning aan te passen, of zelfs in te trekken. Hiervoor is het wel<br />

noodzakelijk dat het bevoegd gezag op <strong>de</strong> hoogte is <strong>van</strong> een rechtsopvolging<br />

en wie <strong>de</strong> rechtsopvolger is. Alleen dan kan echt a<strong>de</strong>quaat wor<strong>de</strong>n<br />

gereageerd als dat noodzakelijk zou zijn en kunnen <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen hun betekenis hou<strong>de</strong>n.<br />

Aanbeveling<br />

De regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 dient te wor<strong>de</strong>n aangevuld met een<br />

meldingsplicht (zie reeds paragraaf 7.3.1).<br />

115 We hebben in paragraaf 4.2.2 geconstateerd dat <strong>de</strong> regeling in <strong>de</strong> artikel 8.40-amvb’s zo zou moeten<br />

wor<strong>de</strong>n uitgelegd dat een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant <strong>van</strong> een inrichting die on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werking <strong>van</strong><br />

een algemene regel valt, gemeld moet wor<strong>de</strong>n aan het bevoegd gezag. Een meldingsplicht voor alle<br />

inrichtingen heeft onze voorkeur, gelet op het doel (drijver in beginsel te allen tij<strong>de</strong> bekend) en <strong>van</strong>uit<br />

het oogpunt <strong>van</strong> eenduidigheid in <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> regelingen. Voor zover men echter zou vin<strong>de</strong>n dat<br />

<strong>de</strong> invoering <strong>van</strong> een algemene meldingsplicht voor vergunningplichtige inrichtingen, an<strong>de</strong>rs dan wij<br />

menen, wel zou lei<strong>de</strong>n tot een aanzienlijke lastendruk, ligt het ons inziens eer<strong>de</strong>r voor <strong>de</strong> hand om <strong>de</strong>ze<br />

lastendruk te beperken door <strong>de</strong> overgangsmelding bij artikel 8.40-inrichtingen achterwege te laten, dan<br />

om af te zien <strong>van</strong> een melding voor vergunningplichtige inrichtingen. Hiervoor is met name <strong>van</strong> belang<br />

dat bij inrichtingen die on<strong>de</strong>r een algemene regel vallen het bevoegd gezag niet <strong>de</strong><br />

aanpassingsmogelijkhe<strong>de</strong>n heeft die zijn beschreven in hoofdstuk 5.<br />

79


In gevallen waarin sprake is <strong>van</strong> een zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning met persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen doet zich een lastige complicatie voor, namelijk dat <strong>de</strong> persoonsgerelateer<strong>de</strong><br />

beoor<strong>de</strong>ling zuiver en geobjectiveerd dient te zijn. Deze complicatie doet zich niet alleen<br />

voor bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> rechtsopvolger, maar ook reeds in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> verlening<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning. Zoals wij hebben aangegeven zal het zeer moeilijk zijn om <strong>de</strong><br />

betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> exploitant zoals die al dan niet blijkt uit diens nalevingsverle<strong>de</strong>n, en<br />

bepaal<strong>de</strong> organisatiegebon<strong>de</strong>n criteria voor <strong>de</strong> VOH (als <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>r een regeling kunnen<br />

vallen), geobjectiveerd vast te leggen. Daarbij komt nog eens dat dui<strong>de</strong>lijk geregeld zal<br />

moeten wor<strong>de</strong>n op wie precies <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling zich richt. Tot slot moet niet wor<strong>de</strong>n<br />

uitgesloten dat in dit soort gevallen mogelijk voorzien moet wor<strong>de</strong>n in een mogelijkheid voor<br />

het bevoegd gezag om een advies te vragen aan een bepaal<strong>de</strong> instantie. In het wetsvoorstel<br />

Bibob is hierin voorzien doordat een speciaal Bureau Bibob zal wor<strong>de</strong>n ingesteld.<br />

Nog een an<strong>de</strong>re complicatie is dat uit <strong>de</strong> Wm noch het Ivb volgt dat <strong>de</strong> aanvrager die niet zelf<br />

gaat oprichten en/of drijven in <strong>de</strong> aanvraag moet me<strong>de</strong><strong>de</strong>len wie dat wel gaat doen. Een<br />

<strong>de</strong>rgelijke verplichting bestaat wel bij een melding op grond <strong>van</strong> een artikel 8.40-amvb. Voor<br />

zover het gaat om een aanvraag voor een vergunning waarbij bepaal<strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

criteria een rol kunnen spelen, kan een beoor<strong>de</strong>ling daar<strong>van</strong> alleen plaatsvin<strong>de</strong>n als bekend is<br />

wie <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r zal wor<strong>de</strong>n.<br />

Opgemerkt zij nog wel dat met <strong>de</strong> voorgestel<strong>de</strong> aanpassing <strong>van</strong> het Ivb niet kan wor<strong>de</strong>n<br />

voorkomen dat door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> <strong>de</strong> inzet <strong>van</strong> stromannen <strong>de</strong>gene voor wie <strong>de</strong> vergunning gaat<br />

gel<strong>de</strong>n buiten <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n beoor<strong>de</strong>ling kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n. Dit is nu eenmaal <strong>de</strong><br />

consequentie <strong>van</strong> het systeem <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm, waarin een vergunning, ook als <strong>de</strong>ze bepaal<strong>de</strong><br />

persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen kent, automatisch geldt voor <strong>de</strong> drijver <strong>van</strong> <strong>de</strong> inrichting; en dit<br />

stelsel, zo hebben we hiervoor geconclu<strong>de</strong>erd, dient niet te wor<strong>de</strong>n verlaten. Gelet hierop<br />

heeft een stelsel waarbij <strong>de</strong> <strong>de</strong> aanvrager of <strong>de</strong>gene <strong>van</strong> wie is aangegeven dat hij <strong>de</strong><br />

inrichting gaat drijven wordt beoor<strong>de</strong>eld een zekere mate <strong>van</strong> betrekkelijkheid. Wel kan,<br />

wanneer in een bepaald geval gebruik zou zijn gemaakt <strong>van</strong> een stroman bij het aanvragen<br />

<strong>van</strong> een vergunning waarbij persoonsgebon<strong>de</strong>n criteria een rol spelen, <strong>de</strong> vergunning wor<strong>de</strong>n<br />

aangepast door gebruik te maken <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevoegdhe<strong>de</strong>n die <strong>de</strong> Wm hiervoor biedt, indien <strong>de</strong><br />

persoon <strong>van</strong> <strong>de</strong>gene die <strong>de</strong> inrichting drijft daartoe aanleiding geeft.<br />

80<br />

Aanbeveling<br />

Als <strong>de</strong> wetgever overweegt om <strong>de</strong> VOH in <strong>de</strong> Wm te regelen, is een <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

voorwaar<strong>de</strong>n dat dui<strong>de</strong>lijkheid wordt gecreëerd over <strong>de</strong> persoonsgebon<strong>de</strong>n<br />

elementen in verband met <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning.<br />

Aanbeveling<br />

Met het oog op <strong>de</strong> verlening <strong>van</strong> een zaaksgebon<strong>de</strong>n vergunning waarbij een<br />

zekere persoonsgerelateer<strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling plaatsvindt, dient het Ivb zo te<br />

wor<strong>de</strong>n aangepast dat bij een aanvraag gegevens over <strong>de</strong> drijver moeten<br />

wor<strong>de</strong>n verschaft.


Conclusie<br />

De regeling <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm in combinatie met <strong>de</strong><br />

bevoegdhe<strong>de</strong>n tot aanpassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning ex artikel 8.23 Wm en<br />

tot intrekking ex artikel 8.25 Wm is afdoen<strong>de</strong> bij overgang <strong>van</strong> een<br />

vergunning met persoonsgebon<strong>de</strong>n elementen, maar kan wel omzeild<br />

wor<strong>de</strong>n. Dit kan alleen wor<strong>de</strong>n voorkomen door <strong>de</strong> vergunning niet<br />

automatisch te laten overgaan, en <strong>de</strong> overgang te reguleren volgens een<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> hierboven beschreven mogelijkhe<strong>de</strong>n. Zoals eer<strong>de</strong>r is<br />

geconclu<strong>de</strong>erd, is dat om meer<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>nen niet wenselijk. Een zekere<br />

mate betrekkelijkheid <strong>van</strong> het systeem <strong>van</strong> artikel 8.20 lid 1 Wm dient<br />

dus te wor<strong>de</strong>n aanvaard.<br />

7.3.3 <strong>Overgang</strong> in gevallen waarin <strong>de</strong> inrichting wijzigt<br />

Zoals al in paragraaf 7.2.1 is aangegeven, kunnen privaatrechtelijke transacties in bepaal<strong>de</strong><br />

gevallen tot gevolg hebben dat <strong>de</strong> inrichting wijzigt. Dit is bijvoorbeeld het geval als een<br />

ge<strong>de</strong>elte <strong>van</strong> een inrichting wordt overgedragen en dat tot gevolg heeft dat volgens <strong>de</strong> in<br />

artikel 1.1 lid 4 Wm opgenomen criteria niet meer sprake is <strong>van</strong> één inrichting. Ook is het<br />

mogelijk dat als gevolg <strong>van</strong> een splitsing meer<strong>de</strong>re inrichtingen ontstaan of dat <strong>de</strong> bij een<br />

fusie <strong>van</strong> twee of meer rechtspersonen betrokken inrichtingen na die fusie als één inrichting<br />

moeten wor<strong>de</strong>n beschouwd. Opgemerkt zij wel dat dit laatste zich in <strong>de</strong> praktijk slechts<br />

zel<strong>de</strong>n zal voordoen. Het is immers een uitzon<strong>de</strong>rlijke situatie indien <strong>de</strong> fuseren<strong>de</strong><br />

rechtspersonen inrichtingen exploiteren, die zodanig in elkaars nabijheid zijn gelegen dat een<br />

fusie ertoe leidt dat volgens <strong>de</strong> criteria <strong>van</strong> artikel 1.1 lid 4 Wm <strong>de</strong> afzon<strong>de</strong>rlijke inrichtingen<br />

tezamen als een nieuwe inrichting moeten wor<strong>de</strong>n beschouwd.<br />

In <strong>de</strong> hier geschetste gevallen doet zich <strong>de</strong> vraag voor welke consequenties een en<br />

an<strong>de</strong>r heeft voor <strong>de</strong> verleen<strong>de</strong> Wm-vergunning(en). Ons inziens dient in een <strong>de</strong>rgelijke geval<br />

in ie<strong>de</strong>r geval een op <strong>de</strong> ‘nieuwe’ inrichting toegesne<strong>de</strong>n vergunning te wor<strong>de</strong>n verleend en<br />

kan niet wor<strong>de</strong>n volstaan met een melding of met het eenvoudigweg ‘doorwerken’ met <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunning(en). Van groot belang bij <strong>de</strong> te nemen vergunningsbeslissing is<br />

<strong>de</strong> vraag op grond waar<strong>van</strong> en in welke mate rekening kan wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met het feit dat<br />

<strong>de</strong> activiteiten eer<strong>de</strong>r – in een an<strong>de</strong>r geheel - vergund zijn geweest. Omwille <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

leesbaarheid gaan we hierna uit <strong>van</strong> een situatie waarin overdracht tot gevolg heeft dat in<br />

plaats <strong>van</strong> één inrichting sprake is <strong>van</strong> twee inrichtingen in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm. Bij onze<br />

bevindingen maken we on<strong>de</strong>rscheid tussen gevallen waarin in <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane<br />

inrichtingen wezenlijk an<strong>de</strong>re activiteiten wor<strong>de</strong>n verricht en gevallen waarin <strong>de</strong> activiteiten<br />

niet wezenlijk veran<strong>de</strong>ren. In het eerste geval kan vrij gemakkelijk wor<strong>de</strong>n geconclu<strong>de</strong>erd dat<br />

sprake is <strong>van</strong> een oprichtingssituatie, waarvoor in wezen ook <strong>de</strong> reguliere<br />

beoor<strong>de</strong>lingsmaatstaven gel<strong>de</strong>n. De oorspronkelijke vergunning moet wor<strong>de</strong>n ingetrokken en<br />

voor <strong>de</strong> nieuwe inrichtingen moeten oprichtingsvergunningen wor<strong>de</strong>n aangevraagd.<br />

Indien <strong>de</strong> activiteiten niet wezenlijk veran<strong>de</strong>ren ten opzichte <strong>van</strong> die waarvoor <strong>de</strong><br />

oorspronkelijke vergunning was verleend, dan gaat onze voorkeur uit naar een bena<strong>de</strong>ring<br />

waarin voor <strong>de</strong> ‘nieuw’ ontstane inrichtingen gelijksoortige vergunningsbeslissingen wor<strong>de</strong>n<br />

genomen. Daarbij kan zowel wor<strong>de</strong>n gedacht aan revisievergunningen als aan<br />

oprichtingsvergunningen. Steeds dient evenwel bij het nemen <strong>van</strong> een vergunningsbeslissing<br />

recht te wor<strong>de</strong>n gedaan aan het gegeven dat <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten al eer<strong>de</strong>r in een<br />

an<strong>de</strong>r verband waren vergund. Daarmee is geen recht op – ongewijzig<strong>de</strong> – continuering <strong>van</strong><br />

81


die activiteiten gegeven, maar wel een recht dat daarmee bij <strong>de</strong> beslissing tot<br />

vergunningverlening rekening wordt gehou<strong>de</strong>n. Ons inziens biedt het alarabeginsel zowel in<br />

situaties waarin wordt gewerkt met revisievergunningen als met oprichtingsvergunningen<br />

daarvoor een aanknopingpunt. Betwijfeld kan wor<strong>de</strong>n of dit in <strong>de</strong> praktijk en <strong>de</strong><br />

jurispru<strong>de</strong>ntie wel voldoen<strong>de</strong> wordt on<strong>de</strong>rkend.<br />

82<br />

Conclusie<br />

Hoofdstuk 8 Wm is niet toegesne<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> vraag wat <strong>de</strong> gevolgen<br />

zijn voor <strong>de</strong> Wm-vergunning indien een inrichting ten gevolge <strong>van</strong><br />

een transactie wijzigt. In een <strong>de</strong>rgelijk geval dient het bevoegd<br />

gezag in ie<strong>de</strong>r geval een op <strong>de</strong> ‘nieuwe’ inrichting toegesne<strong>de</strong>n<br />

vergunningsbeslissing te nemen. Op grond <strong>van</strong> het wettelijke<br />

systeem kan dit zowel een revisievergunning als een<br />

oprichtingsvergunning zijn. In bei<strong>de</strong> gevallen dient, indien <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten niet wezenlijk verschillen <strong>van</strong> hetgeen<br />

voor <strong>de</strong> transactie plaatsvond, in <strong>de</strong> afweging rekening te wor<strong>de</strong>n<br />

gehou<strong>de</strong>n met het feit dat <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> activiteiten eer<strong>de</strong>r – in<br />

een an<strong>de</strong>r verband – waren vergund. Het alarabeginsel, dat<br />

daarvoor thans steeds het beoor<strong>de</strong>lingska<strong>de</strong>r vormt, biedt voor <strong>de</strong>ze<br />

bena<strong>de</strong>ring ruimte.<br />

Aanbeveling<br />

Overwogen dient te wor<strong>de</strong>n of in het toetsingska<strong>de</strong>r voor verlening<br />

en wijziging <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wm-vergunning explicieter moet wor<strong>de</strong>n<br />

aangegeven dat naast het milieubelang ook het<br />

rechtszekerheidsbelang een rol speelt. Indien daartoe wordt<br />

besloten dient daarbij ook aandacht te wor<strong>de</strong>n besteed aan situaties<br />

waarin door een transactie ‘nieuwe’ vergunningplichtige<br />

inrichtingen ontstaan.


Bijlage 1: Deelnemers workshop<br />

1. mr.drs. E. Al<strong>de</strong>rs Vereniging FME-CWM<br />

2. mr. H.J.M. Besselink Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn<br />

3. mw.mr. A. Bracké DCMR Milieudienst Rijnmond<br />

4. mr. J.H.G.<strong>van</strong> <strong>de</strong>n Broek VNO/NCW<br />

5. mr. G.C.W. <strong>van</strong> <strong>de</strong>r Feltz De Brauw Blackstone Westbroek<br />

6. mw.mr. G. <strong>van</strong> Hekesen-Van Bruggen Price Waterhouse Coopers<br />

7. mw.mr. K. Hoogerwerf Milieudienst Amsterdam<br />

8. drs. Ph.A. Kips Tauw BV<br />

9. mr. M. Klijnstra Houthoff Buruma Amsterdam<br />

10. mr. F.J.C.M. <strong>de</strong> Kok DSM<br />

11. mr. F. Later Corus<br />

12. mw.mr. M.L. Niemöller Nauta Dutilh<br />

13. mr. G. Niezen Akzo Nobel<br />

14. mw.mr. I. San<strong>de</strong>rs Milieu Regiodienst Eindhoven<br />

15. mw.mr. drs. G.C. Sicking Shell Ne<strong>de</strong>rland Raffina<strong>de</strong>rij B.V.<br />

16. mr. R. <strong>van</strong> Stigt Vereniging <strong>van</strong> Bedrijfsmilieudiensten<br />

17. mr. A. ten Veen Stibbe


Bijlage 2: Vragen telefonische enquête<br />

1. Bestaat er een (in welke vorm dan ook) systeem waarin geregistreerd wordt wie<br />

op een gegeven moment met betrekking tot een bepaal<strong>de</strong> inrichting<br />

vergunninghou<strong>de</strong>r is?<br />

N.B. Zo ja, dan ver<strong>de</strong>r met vraag 2. Zo nee, dan ver<strong>de</strong>r met vraag 5.<br />

2. Wanneer vindt <strong>de</strong>ze registratie plaats?<br />

a. Bij verlening <strong>van</strong> een vergunning?<br />

b. Op latere momenten? Zo ja, gebeurt dat op eigen initiatief of naar aanleiding<br />

<strong>van</strong> bijvoorbeeld een melding ex art. 8.19 Wm of een aanvraag om een<br />

veran<strong>de</strong>ringsvergunning?<br />

3. Indien bij verlening <strong>van</strong> <strong>de</strong> vergunning <strong>de</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r wordt geregistreerd,<br />

merkt men dan automatisch <strong>de</strong> aanvrager als vergunninghou<strong>de</strong>r aan of probeert<br />

men vast te stellen wie daadwerkelijk <strong>de</strong> inrichting drijft?<br />

4. Indien ook op latere momenten wordt geregistreerd, hoe wordt dan vastgesteld<br />

wie vergunninghou<strong>de</strong>r is?<br />

5. Mel<strong>de</strong>n bedrijven uit zichzelf dat <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming is overgedragen of dat een<br />

an<strong>de</strong>re veran<strong>de</strong>ring (bijvoorbeeld overlij<strong>de</strong>n <strong>van</strong> vergunninghou<strong>de</strong>r, verhuur <strong>van</strong><br />

het bedrijf/bedrijfsruimte) heeft plaatsgevon<strong>de</strong>n in het bedrijf die gevolgen heeft<br />

voor het ‘vergunninghou<strong>de</strong>rschap’?<br />

6. Stel dat door <strong>de</strong> overdracht <strong>van</strong> (een <strong>de</strong>el <strong>van</strong>) een on<strong>de</strong>rneming (waarbij<br />

oorspronkelijk sprake was <strong>van</strong> één inrichting) twee inrichtingen ontstaan. Wor<strong>de</strong>n<br />

in een <strong>de</strong>rgelijk geval twee oprichtingsvergunningen verleend, of krijgt <strong>de</strong> ene<br />

inrichting een revisievergunning en <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re een oprichtingsvergunning, of<br />

krijgen bei<strong>de</strong> een revisievergunning?


Bijlage 3: Respon<strong>de</strong>nten telefonische enquête<br />

1. Gemeente Amersfoort: vergunningverlening door Gewest Eemland<br />

2. Provincie Limburg<br />

3. Provincie Groningen<br />

4. Provincie Utrecht<br />

5. Provincie Zeeland<br />

6. Provincie Noord-Holland<br />

7. Milieudienst Utrecht Oost<br />

8. Regionale milieudienst Eindhoven<br />

9. Gemeente Tilburg<br />

10. Regionale milieudienst IJmond<br />

11. Provincie Noord-Brabant


Bijlage 4: Auteurs<br />

mr. C.L. Knijff<br />

mr. A.A. Freriks<br />

mr. G.T.J.M. Jurgens<br />

prof. mr. A.A. <strong>van</strong> Rossum<br />

Universiteit Utrecht<br />

Centrum voor omgevingsrecht en beleid/NILOS<br />

Achter Sint Pieter 200<br />

3512 HT UTRECHT


Reeds verschenen publicaties <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer (ECWM)<br />

nummer in reeks titel datum distributieco<strong>de</strong><br />

ECWM 2001/1 Vergunning op hoofdzaken/vergunning op maat, februari 2001 17830/189<br />

VOH/VOM<br />

(ISBN 90-75155-27-1)<br />

ECWM 2001/2 Zorgplichtbepalingen uit <strong>de</strong> Wet milieubeheer april 2001 17831/189<br />

(ISBN 90-75155-28-x)<br />

ECWM 2001/3 De verruim<strong>de</strong> reikwijdte <strong>van</strong> <strong>de</strong> Wet milieubeheer mei 2001 17971/189<br />

(ISBN 90-75155-29-8)<br />

ECWM 2001/4 Het gemeentelijke milieubeleidsplan november 2001 17833/189<br />

(ISBN 90-75155-30-1)<br />

ISBN 90-75155-31-X<br />

Dit is een publicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Evaluatiecommissie Wet milieubeheer (ECWM).<br />

ECWM rapporten zijn te bestellen bij:<br />

Distributiecentrum ministerie <strong>van</strong> VROM, Postbus 2727, 3430 GC Nieuwegein<br />

e-mail vrom@dm.wegener.nl, telefoon 0900 8052, fax 0900 201 8052 (€ 0,20 per minuut)<br />

on<strong>de</strong>r vermelding <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rstaan<strong>de</strong> distributieco<strong>de</strong> en een dui<strong>de</strong>lijk afleveringsadres.<br />

VROM distributieco<strong>de</strong> 17835/189

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!