Bijlage 2 Archeologie - Gemeente Nieuwegein
Bijlage 2 Archeologie - Gemeente Nieuwegein
Bijlage 2 Archeologie - Gemeente Nieuwegein
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
I Zone met oever- op beddingqfzettingen<br />
Deze zone is gelegen in het westelijke gedeelte van het plangebied en vonnt min of meer de begren-<br />
zing van de aangetroffen archeologische vindplaats (zie hoofdstuk 6 sporen en structuren). In dit ge-<br />
deelte bestaat de bodemopbouw uit een bouwvoor met een dikte tussen 20 en 40 cm op oeverafzettin-<br />
gen die zijn gelegen op beddingafzettingen. De oeverafzettingen bestaan uit een gelaagd pakket sterk<br />
siltige klei, waartussen zieh fijne zandbandjes bevinden. De meeste archeologische sporen zijn ingegra-<br />
ven in de oeverafzettingen.<br />
In de oeverafzetting heeft zich op diverse locaties binnen de vindplaats een cultuurlaag ontwik-<br />
keld. Deze is ontstaan door vennenging van (afVal)materiaal dat binnen de nederzetting aanwezig was<br />
met de natuurlijke ondergrond. In het profiel van sleuf 28 lijken zich verschillende cultuurlagen boven<br />
elkaar te hebben gevonnd (het profiel van sleuf28 is weergegeven in bijlage 6). De cultuurlagen betref-<br />
fen de spoornummers 28.71, 28.72 en 28.73. Het in deze lagen gevonden aardewerk dateert globaal uit<br />
dezelfde periode. Er is dus geen sprake van een langere periode met opeenvolgende bewoning. De<br />
verschillende cultuurlagen lopen af naar het komgebied, dus het is mogelijk dat er sprake is van een<br />
lichte depressie die in korte tijd opgevuld is met nederzettingsmateriaal.<br />
De beddingafzettingen bestaan uit matig grof tot zeer grof zand waartussen plaatselijk dunne<br />
kleibandjes zijn gevonnd. Op een dieper niveau bestaan de afzettingen uit zeer grof zand en grind.<br />
In de profielen van sleuven 23, 24, 26 en 28 waren op een dieper niveau onder het vlak (op<br />
een diepte van ca. 120-180 cm beneden maaiveld) restgeulvullingen zichtbaar. Deze afzettingen bestaan<br />
uit afwisselend zand- en kleibandjes met daartussen dunne lagen humeus (venig) materiaal. Aan de hand<br />
van enkele aanvullende boringen en het in 2000 door RAAP uitgevoerde booronderzoek is deze rest-<br />
geul verder in kaart gebracht (de ligging van deze restgeul is weergegeven in bijlage 5).32Vermoedelijk<br />
vonnt de restgeul globaal de begrenzing van de aangetroffen vindplaats. Omdat er in de restgeul geen<br />
vondsten zijn gedaan, kon helaas niet worden vastgesteld in welke periode de geul opgevuld is geraakt.<br />
Omdat de afzettingen zieh op een relatief diep niveau bevinden (ruim onder het niveau waarop tijdens<br />
het onderzoek de Romeinse sporen zijn aangetroffen), is het aannernelijk dat de geul al voor de Ro-<br />
meinse bewoning geheel opgevuld is geraakt.P<br />
II Zone met oever- op komafzetting<br />
De overgang tussen de afzettingen van de Blokse stroomgordel en het lager gelegen komgebied wordt<br />
gevonnd door een smalle strook waarin de zware komafzettingen zijn afgedekt door een dun pakket<br />
oeverafzettingen. Het pakket oeverafzettingen heeft direct ten oosten van atletiekbaan nog een dikte<br />
van circa 70 cm, maar verder richting het oosten neemt dit sterk af. Ter hoogte van werkput 10 zijn al<br />
geen oeverafzettingen meer waargenomen; de breedte van de overgangszone bedraagt ongeveer 30 tot<br />
40m.<br />
III Zone met komafzettingen<br />
Het noordelijke en oostelijke deel van het onderzoeksgebied (ten oosten van de sleuven 22, 23, 25, 26,<br />
27 en 28) bestaat uitsluitend uit komafzettingen. Deze afzettingen bestaan uit zware klei, waartussen<br />
zieh diverse veenpakketten hebben gevonnd. Het voorkomen van veen duidt erop dat de zone gedu-<br />
rende een lange periode onder invloed van water heeft gestaan en daardoor niet geschikt is geweest<br />
voor bewoning.<br />
In de profielen zijn op verschillende dieptes vegetatielagen waargenomen, die in een periode<br />
zijn gevonnd waarin er relatief weinig afzetting vanuit de rivier plaatsvond. De aanwezigheid van riet in<br />
de vegetatielagen duidt er op dat de vegetatielagen wel onder invloed van water zijn ontstaan. Dit wil<br />
32 De boorstaten zijn weergegeven in bijlage 7.<br />
33 Dit wordt bevestigd door het palynologisch onderzoek (TNO-NITG) van de vullingen van de restgeul (bijlage 27). De<br />
restgeulvulling is niet exact te dateren maar is van vrijwel zeker 'uit de Late IJzertijd en van voor de 1ste eeuw voor Chr.<br />
13