Beleid bij chronische nierinsufficiëntie - Zna.be
Beleid bij chronische nierinsufficiëntie - Zna.be
Beleid bij chronische nierinsufficiëntie - Zna.be
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Beleid</strong> <strong>bij</strong> <strong>chronische</strong><br />
<strong>nierinsufficiëntie</strong>
1<br />
Voorstelling<br />
artsen<br />
Voorstelling artsen<br />
ZNA afdeling nefrologie<br />
Voorstelling artsen<br />
Van links naar rechts:<br />
Dr. I. Muyshondt, Dr. R. Daelemans, Dr. W. Engelen, Dr. K. De Boeck, Dr. E. Gheuens, Dr. K. Bouman,<br />
Dr. C. Colson, Dr. H. Hou<strong>be</strong>n, Dr. M. Hel<strong>be</strong>rt.<br />
● Dr. Koen Bouman, Medische Leiding Nefrologie,<br />
ZNA Middelheim/Hoge Beuken 03/280.24.81<br />
Dr. Koen Bouman (°1964) studeerde geneeskunde aan de RU Gent en kreeg<br />
zijn opleiding in het Clara ziekenhuis te Rotterdam (NL), Middelheim, UZ<br />
Antwerpen en AZ Leiden (NL). Sinds 1997 is hij staflid in ZNA Middelheim en<br />
in 2002 werd hij diensthoofd nefrologie Middelheim/Hoge Beuken. Dr. Bouman<br />
concentreert zich op <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> en arteriële hypertensie.<br />
Hij is verantwoordelijk voor de wetenschappelijke en klinische studies.<br />
● Dr. Ronny Daelemans, Medische Leiding Nefrologie,<br />
ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg/Sint-Erasmus/Jan Palfijn/Sint Elisa<strong>be</strong>th, 03/217.72.55<br />
Dr. Ronny Daelemans (°1953) studeerde geneeskunde in Antwerpen aan het<br />
RUCA en de UIA. In 1985 <strong>be</strong>gon hij als Nefroloog-Intensivist in ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg,<br />
waar hij naast zijn activiteit als nefroloog, de afdeling Medisch<br />
Intensieve Zorgen uitbouwde. Sinds 2004 is hij Afdelingshoofd Nefrologie-<br />
Hypertensie van ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg/Sint-Erasmus. Tevens is hij coördinator<br />
van het ZNA Hypertension Centre of Excellence.<br />
2
Voorstelling artsen Voorstelling artsen<br />
● Dr. Conny Colson, Nefrologie,<br />
ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg/Sint-Erasmus/Sint Elisa<strong>be</strong>th, 03/217.72.55<br />
Dr. Conny Colson (°1971) volgde haar opleiding geneeskunde aan het LUC en<br />
de UIA. In 2004 werd zij erkend als Internist-Nefroloog. Sinds okto<strong>be</strong>r 2005<br />
is ze voltijds actief op de afdeling Nefrologie-Hypertensie van ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg/Sint-Erasmus.<br />
Voordien was zij werkzaam in het UZA. Ze heeft samen<br />
met de afdeling cardiologie een raadpleging voor patiënten met “cardiorenaal<br />
dilemma”. Naast haar klinische activiteit in ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg/Sint-Erasmus/Sint-Elisa<strong>be</strong>th<br />
zal Dr. Colson het klinisch wetenschappelijk onderzoek<br />
verder uitbouwen.<br />
● Dr. Koen De Boeck, Nefrologie,<br />
ZNA Middelheim, 03/280.24.84<br />
Dr. Koen De Boeck (°1966) studeerde in 1991 af aan de VUB en werkte eerst<br />
op de afdeling Hematologie in ZNA Middelheim. In 2003 volgde hij een<br />
opleiding Nefrologie aan het Dijkzigt-ziekenhuis in Rotterdam. Sinds 2004<br />
is hij staflid op de afdeling Nefrologie van ZNA Middelheim. Hier is hij naast<br />
de algemene nefrologie verantwoordelijk voor de anticoagulatie, nefro-hematologische<br />
aandoeningen (amyloïdose, myeloom, anemie, …) en de Ziekte<br />
van Fabry.<br />
● Dr. Wendy Engelen, Nefrologie-Endocrinologie,<br />
ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg/Sint-Erasmus, 03/217.72.55<br />
Dr. Wendy Engelen (°1970) studeerde af aan de UIA-UZA als Internist-<br />
Nefroloog-Endocrinoloog. In 2005 <strong>be</strong>haalde zij een doctoraat in de medische<br />
wetenschappen aan het UIA. Met haar dub<strong>be</strong>le erkenning legt zij een<br />
<strong>bij</strong>zondere interesse aan de dag voor de dia<strong>be</strong>tische nefropathie. Vanuit<br />
deze optiek heeft ze een dia<strong>be</strong>tes-nierkliniek opgericht in ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg/<br />
Sint-Erasmus. Haar interesse in de <strong>chronische</strong> nierinsufficientie blijkt ook uit<br />
de oprichting van een multidisciplinaire nierfalenkliniek. Onder haar impuls<br />
werkt de afdeling mee aan internationale studies ondermeer op het domein<br />
van dia<strong>be</strong>tische nefropathie. Verder is ze consulent aan het UZA op de afdeling<br />
Dia<strong>be</strong>tologie.<br />
● Dr. Eric Gheuens, Nefrologie,<br />
ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg/Sint-Erasmus, 03/217.72.55<br />
Dr. Eric Gheuens (°1963) studeerde in 1988 af als arts aan de UIA. Alvorens<br />
zijn klinische opleiding te <strong>be</strong>ginnen deed hij 3 jaar wetenschappelijk onderzoek.<br />
Hij <strong>be</strong>haalde zijn doctoraat in de Medische Wetenschappen in 1996. In<br />
datzelfde jaar werd hij erkend als intensivist en in 1997 als nefroloog. Naast<br />
het dagelijks klinisch nefrologisch werk gaat zijn <strong>bij</strong>zondere interesse uit<br />
naar niertransplantatie (consulent UZA), HIV gerelateerde nierproblemen,<br />
anemie <strong>bij</strong> nierlijden en klinische studies.<br />
● Dr. Mark Hel<strong>be</strong>rt, Nefrologie,<br />
ZNA Middelheim, 03/280.41.88<br />
Dr. Mark Hel<strong>be</strong>rt (°1968) studeerde af aan de UIA in 1993, waar hij zich<br />
concentreerde op fundamenteel onderzoek in het lab Nefrologie. In 2001<br />
<strong>be</strong>haalde Dr. Hel<strong>be</strong>rt het doctoraat in de Medische Wetenschappen. In 2002<br />
studeerde hij af als Internist-Nefroloog. Tijdens en na zijn opleiding ging<br />
zijn aandacht en interesse vooral uit naar niertransplantatie, peritoneale<br />
dialyse en nefropathologie. Deze domeinen zijn nog steeds het zwaartepunt<br />
van zijn activiteit sinds hij <strong>be</strong>gin 2005 op de afdeling Nefrologie van ZNA<br />
Middelheim <strong>be</strong>gon. Recente startte hij als consulent ook een “levende donor<br />
raadpleging” in het UZA. Tenslotte is hij in zijn vrije tijd ook actief binnen het<br />
NAF, dit is een samenwerkingsverband tussen enkele Vlaamse nefrologische<br />
centra en het nefrologisch centrum Arabkin in Yerevan, Armenië.<br />
● Dr. Heidi Hoe<strong>be</strong>n, Nefrologie,<br />
ZNA Middelheim, 03/280.24.83<br />
Dr. Heidi Hoe<strong>be</strong>n (°1968) volgde een opleiding nefrologie in het UZ Gent onder<br />
leiding van Prof. Lameire. Na haar studies heeft zij een jaar meegewerkt<br />
aan een klinisch research project op de dienst Nefrologie van de Yale Medical<br />
School in New Haven, USA. Haar interesse ging voornamelijk uit naar de<br />
fistelproblematiek en de hemodynamische stabiliteit tijdens hemodialyse.<br />
Sinds 2001 is ze actief op de afdeling Nefrologie van ZNA Middelheim. Haar<br />
aandacht gaat in de eerste plaats naar de hemo- en de peritoneale dialyse.<br />
Daarnaast bouwt zij ook aan een goede samenwerking met de afdeling<br />
Cardiologie voor patiënten met een ‘cardiorenaal dilemma’.<br />
● Dr. Ilse Muyshondt, Nefrologie,<br />
ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg/Sint-Erasmus/Palfijn, 03/217.72.55<br />
Dr. Ilse Muyshondt (°1971) studeerde geneeskunde aan de KUL. Ze volgde<br />
haar opleiding tot Internist-Nefroloog in ZNA Stuiven<strong>be</strong>rg en UZ Gasthuis<strong>be</strong>rg.<br />
Na het vervolledigen van de studies in 2002 bleef ze actief op de<br />
afdeling Nefrologie. Dr. Muyshondt is zeer <strong>be</strong>gaan met de dialysepatiënt en<br />
ontfermt zich meer specifiek over de peritoneale dialysepatiënten.<br />
3 4
Inhoudstafel Inhoudstafel<br />
Voorstelling artsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1<br />
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7<br />
Definities . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />
Chronische nieraandoening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8<br />
Nier<strong>be</strong>schadiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8<br />
Nierinsufficiëntie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8<br />
Eindstadium nierfalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9<br />
Classificatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
Nierinsufficiëntie als cardiovasculaire risicofactor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10<br />
Het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11<br />
Wat is een zorgtraject ?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12<br />
Doel van het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12<br />
Opsporing van de patiënt met <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> . . . . . . . . . . . . . . . 12<br />
Wie screenen voor inclusie in het zorgtraject? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12<br />
Wie na screening includeren in het zorgtraject? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />
Hoe screenen ?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />
<strong>Beleid</strong> <strong>bij</strong> <strong>chronische</strong> nieraandoening: een overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16<br />
Reversie<strong>be</strong>le oorzaken <strong>be</strong>handelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17<br />
Verminderde doorbloeding van de nieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />
Toediening van nefrotoxische farmaca . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />
Postrenale <strong>nierinsufficiëntie</strong>. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />
Opmerking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />
De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />
Hypertensie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />
Pathogenese . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />
Welke bloeddrukstreefwaarden ? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21<br />
Welke antihypertensiva ? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21<br />
Antihypertensiva <strong>bij</strong> patiënten met gevorderde <strong>nierinsufficiëntie</strong>. . . . . . . . . . . . 22<br />
Nierinsufficiëntie zonder hypertensie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26<br />
Inname van eiwitten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26<br />
Hyperlipidemie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26<br />
Chronsche <strong>nierinsufficiëntie</strong> . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26<br />
Nefrotisch syndroom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30<br />
Complicaties van <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31<br />
Afwijkingen van het botmetabolisme. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32<br />
Pathogenese . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32<br />
Klinische implicaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33<br />
Behandeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33<br />
Algoritme voor CNI stadium 2 tot 4 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36<br />
Metabole acidose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36<br />
Pathogenese . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36<br />
Klinische implicaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37<br />
Behandeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37<br />
Hyperkaliëmie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37<br />
Pathogenese . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37<br />
Differentiaal diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37<br />
Klinische implicaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38<br />
Behandeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38<br />
Algoritme voor <strong>be</strong>handeling metabole stoornissen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39<br />
Anemie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39<br />
Pathogenese . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39<br />
Toediening van epo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .40<br />
Verschillende types epo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41<br />
Neveneffecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42<br />
Resistentie tegen epo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42<br />
Algoritme voor de toediening van epo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43<br />
Volume over<strong>be</strong>lasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43<br />
Malnutritie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43<br />
Uremische bloedingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43<br />
Uremische Pericarditis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43<br />
Patiënt voor<strong>be</strong>reiden op nierfunctievervangende therapie . . . . . . . . . . . . . . . . . 45<br />
Vaccinatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46<br />
Keuze van de nierfunctievervangende therapie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46<br />
Aanleggen van een toegangsweg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47<br />
Wanneer starten met nierfunctievervangende therapie ? . . . . . . . . . . . . . . . . . 47<br />
Absolute indicaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47<br />
Relatieve indicaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48<br />
Samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49<br />
Wanneer starten met nefroprotectieve therapie? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50<br />
Zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50<br />
Overzicht van de aanpak van <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> . . . . . . . . . . . . . . . . 50<br />
De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan. . . . . . . . . . . . . . . . . . 50<br />
Hypertensie <strong>be</strong>handelen <strong>bij</strong> de chronisch nierinsufficiente patiënt . . . . . . . . . . . 50<br />
Hyperlipidemie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52<br />
Afwijkingen van het botmetabolisme . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52<br />
Metabole acidose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52<br />
Hyperkaliëmie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53<br />
Anemie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53<br />
Patiënten voor<strong>be</strong>reiden op nierfunctievervangende therapie . . . . . . . . . . . . . . . 53<br />
Algoritmes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54<br />
Lijst van veelgebruikte afkortingen<br />
ANI acute <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
ACE-i angiotensine converting enzyme inhibitoren<br />
ARB angiotensine receptor blokkers, worden ook wel “sartanen” genoemd<br />
CNI <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong>, voor de definitie en de stadia, zie hoofdstuk<br />
2<br />
eGFR estimated glomerulaire filtratie ratio: dit is de nierklaring uitgedrukt in<br />
ml/min zoals geschat door de MDRD-formule. Deze formule schat de<br />
nier functie op basis van het serumcreatinine en leeftijd<br />
ERBP European Renal Best Practice<br />
GFR glomerulaire filtratie rate<br />
K/DOQI Kidney Foundation Disease Outcomes Quality Initiative<br />
NRKP Nationale raad voor kwaliteitspromotie<br />
NVT nierfunctie vervangende therapie<br />
RAS-blokker “renine-angiotensine-systeem blokker”. Hieronder verstaan we alle<br />
blokkers van het renine-angiotensine systeem, nl. de renine-inhibitoren,<br />
de ACE-i, de ARB’s en spironolactone
7<br />
Inleiding<br />
Inleiding<br />
Definities<br />
Chronische nieraandoening<br />
Inleiding<br />
Nier<strong>be</strong>schadiging of verminderde glomerulaire filtratie (GFR) die minstens<br />
drie maanden aanhoudt.<br />
Nier<strong>be</strong>schadiging<br />
Ook proteïnurie of hematurie zonder dat er een daling is van de GFR wordt<br />
<strong>be</strong>schouwd als nieraandoening.<br />
Nierinsufficiëntie<br />
Naarmate de patiënt ouder wordt zal ook zijn GFR dalen als deel van het<br />
normaal verouderingsproces. Grofweg mag men stellen dat vanaf de leeftijd<br />
van 40 jaar de GFR daalt met 1 ml/min per jaar te starten van 100 ml/min.<br />
Een man van 70 jaar zal dus normaal gezien nog een klaring van 70 ml/min<br />
moeten heb<strong>be</strong>n, <strong>bij</strong> vrouwen ligt dit iets lager. Meer nauwkeurig werden wel<br />
percentielen opgesteld i.f.v. leeftijd en geslacht.<br />
Creatineklaring (ml/min)<br />
160<br />
150<br />
140<br />
130<br />
120<br />
110<br />
100<br />
90<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
Mannen Vrouwen<br />
P97<br />
P90<br />
P75<br />
P50<br />
P25<br />
P10<br />
P03<br />
30 40 50 60 70<br />
Leeftijd ( jaar)<br />
160<br />
150<br />
140<br />
130<br />
120<br />
110<br />
100<br />
90<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
P97<br />
P90<br />
P75<br />
P50<br />
P25<br />
P10<br />
P03<br />
30 40 50 60 70<br />
Leeftijd ( jaar)<br />
8
Inleiding Inleiding<br />
Een klaring van 120 tot 130 ml/min per 1,73m2 <strong>bij</strong> jonge volwassenen is normaal.<br />
Nierinsufficiëntie wordt gedefinieerd als verminderde GFR. Wanneer de GFR<br />
daalt tot < 60 ml/min/1,73m2 <strong>be</strong>gint de frequentie van complicaties toe te<br />
nemen.<br />
Het grootste verlies in GFR komt voor <strong>bij</strong> verschuiving van het serumcreatinine<br />
binnen het gebied tussen 1 en 2 mg%. Dit wijst immers op een achteruitgang<br />
van 100 naar 50 ml/min.<br />
Eindstadium nierfalen<br />
Een vermindering van de GFR tot minder dan 15 ml/min/1,73m2 (meestal met<br />
tekens van gevorderde uremie) wordt <strong>be</strong>schouwd als eindstadium nierfalen.<br />
Classificatie<br />
We onderscheiden verschillende stadia in functie van de ernst van nieraandoening<br />
volgens onderstaande ta<strong>be</strong>l:<br />
Stadium Beschrijving GFR prevalentie* Actie<br />
- Verhoogd risico > 60 -<br />
1<br />
Nier<strong>be</strong>schadiging met<br />
normale GFR<br />
> 90 3,3 %<br />
2 Licht gedaalde GFR 60 - 89 3,0 %<br />
3A Matig gedaalde GFR 45 - 59<br />
3B Matig gedaalde GFR 30 - 44<br />
4,3 %<br />
4 Ernstig gedaalde GFR 15 - 29 0,2 %<br />
Screening van<br />
risicogroepen<br />
Diagnose en<br />
<strong>be</strong>handeling<br />
van oorzakelijke<br />
aandoening<br />
Progressie<br />
inschatten<br />
Complicaties<br />
evalueren en<br />
<strong>be</strong>handelen<br />
NVT** voor<strong>be</strong>reiden<br />
5 Eindstadium nierfalen < 15 0,1 % NVT**<br />
* % van de algemene <strong>be</strong>volking<br />
**NVT = nierfunctievervangende therapie<br />
Het ijs<strong>be</strong>rgmodel<br />
Met het ijs<strong>be</strong>rgmodel van <strong>nierinsufficiëntie</strong> wijst men erop dat eindstadium<br />
nierfalen (dialysepatiënten) maar het tipje van de ijs<strong>be</strong>rg vormt.<br />
Nierfalen <strong>be</strong>gint immers al veel vroeger, bv. wanneer de patiënt proteïnurie<br />
heeft, en het is van <strong>be</strong>lang dit vroeg te ontdekken en te <strong>be</strong>handelen.<br />
Nierinsufficiëntie als cardiovasculaire risicofactor<br />
Meerdere studies heb<strong>be</strong>n aangetoond dat <strong>nierinsufficiëntie</strong> een onafhankelijke<br />
risicofactor is voor cardiovasculaire mortaliteit, los van de reeds <strong>be</strong>kende<br />
risicofactoren uit de “Framingham-studie” zoals hypertensie en hypercholesterolemie.<br />
In die zin is het dan ook van groot <strong>be</strong>lang <strong>nierinsufficiëntie</strong> tijdig<br />
op te sporen en te <strong>be</strong>handelen.<br />
Estimated GFR (ml/min/1.73m 2 )<br />
9 10<br />
Age-Standardized Rate of Death<br />
from Any Cause (per 100 person-yr)<br />
15<br />
14<br />
13<br />
12<br />
0.76<br />
≥60<br />
No. of Events 25,803<br />
11<br />
10<br />
9<br />
8<br />
7<br />
6<br />
5<br />
4<br />
3<br />
2<br />
1<br />
0<br />
Dialyse/transplantatie<br />
1.08<br />
45-59<br />
11,569<br />
Nierfalen<br />
Nierinsufficiëntie<br />
Proteïnurie<br />
4.76<br />
30-44<br />
7802<br />
11.36<br />
15-29<br />
4408<br />
14.14<br />
11<br />
Het zorgtraject<br />
<strong>chronische</strong><br />
<strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Het zorgtraject <strong>chronische</strong><br />
<strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Wat is een zorgtraject?<br />
Het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Een zorgtraject is een gestandaardiseerd protocol met voorstellen voor een<br />
optimale <strong>be</strong>handeling en opvolging van patiënten met een <strong>be</strong>paalde pathologie,<br />
in casu <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Doel van het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
De <strong>be</strong>doeling van het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> is de zorg voor<br />
deze patiënten te optimaliseren, zodat de evolutie naar terminale <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
kan afgeremd worden. Hierdoor zullen minder patiënten dialyseafhankelijk<br />
worden, en dit brengt op termijn uiteraard een kosten<strong>be</strong>sparing<br />
met zich mee.<br />
Opsporing van de patiënt met <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Wie screenen voor inclusie in het zorgtraject?<br />
Het vroegtijdig opsporen van patiënten die in aanmerking komen voor het<br />
zorgtraject is een specifieke taak voor de huisarts. Risicogroepen moeten<br />
jaarlijks gescreend worden, met <strong>bij</strong>zondere aandacht voor de volgende 5<br />
patiëntengroepen (waarmee ruim 90% van de patiënten met risico op CNI<br />
kan geïdentificeerd worden met een Num<strong>be</strong>r Needed tot Screen = 9):<br />
a. dia<strong>be</strong>tes mellitus<br />
b. arteriële hypertensie<br />
c. vanaf 55 jaar en ouder<br />
d. cardiovasculaire aandoening<br />
e. familiale anamnese van erfelijke nierziekten<br />
12
Het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Opsporingsplan<br />
Detectie- en zorgplan <strong>bij</strong> risicogroepen:<br />
• dia<strong>be</strong>tes<br />
• hypertensie<br />
•cardiovasculaire aandoening<br />
•55+<br />
• familiale anamnese van erfelijke nierziekten<br />
eGFR ≥ 60 en proteïnurie neg.<br />
Stadium 3A<br />
Opvolging<br />
CNI<br />
Jaarlijkse screening GFR/Proteïnurie<br />
Stadium 3B<br />
Start Zorgtraject<br />
CNI<br />
eGFR < 60 of proteïnurie<br />
Advies nefroloog<br />
Opgelet: enkel vanaf stadium 3B is inclusie in het zorgtraject CNI mogelijk.<br />
ANI<br />
Stadium 4 of 5<br />
Multidisciplinaire<br />
nierfalen<br />
kliniek<br />
Wie na screening includeren in het zorgtraject?<br />
Het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Patiënten kunnen in het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> worden<br />
opgenomen indien ze voldoen aan de volgende criteria:<br />
Hoe screenen?<br />
• Ze heb<strong>be</strong>n een <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong>, gedefinieerd als een<br />
<strong>be</strong>rekende glomerulaire filtratiesnelheid 1g/dag op 24-uurs urinecollectie of<br />
>1000mg eiwit/gram creatinine op een urinestaal1 • EN: ze zijn ouder dan 18 jaar<br />
• EN: ze zijn niet in dialyse en niet getransplanteerd<br />
• EN: ze zijn in staat tot ambulante follow up, d.w.z. ze kunnen op<br />
raadpleging gaan <strong>bij</strong> de specialist (nefroloog) in diens spreekkamer<br />
• EN: ze heb<strong>be</strong>n een globaal medisch dossier afgesloten <strong>bij</strong> hun<br />
huisarts (het openen van een GMD kan eventueel ge<strong>be</strong>uren op<br />
het ogenblik dat het zorgtraject wordt afgesloten)<br />
• EN: ze geven daartoe schriftelijk hun akkoord<br />
Bepalen van de GFR<br />
Om een patiënt te kunnen includeren in het zorgpad moet men screenen<br />
voor <strong>nierinsufficiëntie</strong> aan de hand van een dosage van het serumcreatinine<br />
met <strong>be</strong>paling van de GFR volgens de MDRD-formule.<br />
Dit inclusiecriterium stelt terecht dat men niet mag afgaan op het serumcreatinine.<br />
Het serumcreatinine <strong>be</strong>gint in de regel immers pas zichtbaar te<br />
stijgen als de helft van de nierfunctie reeds werd ingeleverd. Zeker <strong>bij</strong> oudere<br />
patiënten is serumcreatinine een slechte maat voor GFR omdat zij een verminderde<br />
spiermassa heb<strong>be</strong>n.<br />
1 Het inclusiecriterium op basis van gram eiwit per gram creatinine staat niet exact gespecifieerd<br />
in de tekst. Wij <strong>be</strong>schouwen echter een waarde van 1000 mg eiwitten per gram creatinine als<br />
overeenkomend met 1 g proteïnurie per 24 uur. Dit is gebaseerd op het feit dat een patiënt gewoonlijk<br />
1000 mg creatinine per dag uitscheidt. Toch zou hierover discussie kunnen ontstaan.<br />
13 14
Het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Voor<strong>be</strong>eld<br />
Creat. 1 mg/dL = eGFR 120 ml/min Creat. 1 mg/dL = eGFR 40 ml/min<br />
De vereenvoudigde MDRD-formule2 werd ontwikkeld als <strong>be</strong>nadering voor de<br />
GFR vertrekkende van een gemeten serumcreatinine-waarde. Groot voordeel<br />
t.o.v. de oudere Cockroft-Gault formule is dat men voor deze formule<br />
geen lichaamsgewicht nodig heeft, enkel leeftijd en geslacht. Deze formule<br />
is zeer <strong>be</strong>trouwbaar voor klaringen lager dan 60 ml/min/1.73m2 en wordt<br />
door steeds meer labo’s standaard uitgerekend en als resultaat weergegeven<br />
indien een serumcreatinine wordt aangevraagd, zo ook in de ZNA-ziekenhuizen.<br />
Het lichaamsgewicht komt in deze formule niet voor waardoor de<br />
klaring uitgedrukt wordt “per 1.73 m2 lichaamsoppervlak”. Bij extreem overof<br />
ondergewicht dient, om een correcte klaring te <strong>be</strong>komen, de resultante<br />
van de formule dus nog gecorrigeerd te worden voor het lichaamsoppervlak.<br />
Bij patiënten van Afrikaanse origine moet men het resultaat nog vermenigvuldigen<br />
met 1,21. Doordat de <strong>be</strong>rekende klaring via de MDRD-formule een<br />
<strong>be</strong>tere maat voor de nierfunctie is dan het serumcreatinine werd deze maat<br />
dan ook opgenomen als inclusiecriterium voor het zorgpad.<br />
Bepalen van de proteïnurie<br />
Een tweede methode om te screenen voor nierlijden is de kwantitatieve<br />
dosage van eiwit en creatinine op een urinestaal (eventueel 24-uurs urinecollectie).<br />
Bij afwezigheid van macroproteïnurie verricht men een dosage van<br />
microalbumine en creatinine op een urinestaal.<br />
2 De allereerste MDRD-formule maakte gebruik van serumcreatinine, serumalbumine en leeftijd<br />
voor het <strong>be</strong>palen van de eGFR. Nadien werd een “vereenvoudigde” formule gemaakt zonder serumalbumine<br />
omdat deze parameter niet altijd <strong>be</strong>schikbaar is.<br />
Het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Waar men vroeger de proteïnurie <strong>be</strong>paalde d.m.v. een 24-uurs urinecollectie<br />
komt men hiervan terug. In de plaats hiervan <strong>be</strong>paalt men nu de ratio<br />
urinaire proteïne-concentratie (mg/dl) over urinaire creatinine-concentratie<br />
(g/dl) op een staal . Indien deze ratio hoger is dan 30 mg/g spreekt men van<br />
microproteïnurie, indien ze hoger is dan 300 mg/g spreekt men van macroproteïnurie.<br />
Deze methode is veel makkelijker (vergt geen collectie), wordt<br />
niet <strong>be</strong>ïnvloed door eventuele onvolledigheid van een collectie en is bovendien<br />
niet afhankelijk van <strong>be</strong>paalde factoren zoals dehydratatie. Best kan dit<br />
op een ochtendstaal worden afgenomen.<br />
<strong>Beleid</strong> <strong>bij</strong> <strong>chronische</strong> nieraandoening: een overzicht<br />
Indien een nieraandoening wordt vastgesteld moet men een aantal stappen<br />
volgen:<br />
• Diagnose stellen en kijken of de nieraandoening reversie<strong>be</strong>l is<br />
• De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan<br />
• De complicaties van <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
• De dosis van de medicatie aanpassen aan de nierfunctie<br />
• De patiënt tijdig voor<strong>be</strong>reiden op nierfunctievervangende therapie<br />
15 16
Reversie<strong>be</strong>le oorzaken<br />
<strong>be</strong>handelen<br />
Tip<br />
Tip<br />
Reversie<strong>be</strong>le oorzaken <strong>be</strong>handelen<br />
Reversie<strong>be</strong>le oorzaken <strong>be</strong>handelen<br />
Verminderde doorbloeding van de nieren<br />
Alle oorzaken van hypovolemie zoals braken, diarrhee, gebruik van diuretica<br />
en bloedingen kunnen (met name <strong>bij</strong> patiënten onder ACE-i en/of ARB’s) een<br />
reversie<strong>be</strong>le achteruitgang van de nierfunctie veroorzaken.<br />
Elke acute hypotensie kan achteruitgang van de nierfunctie veroorzaken.<br />
Tenslotte kunnen ook farmaca zoals ACE-i en NSAID’s die interfereren met de<br />
verdedigingsmechanismen waarover de nier <strong>be</strong>schikt om de GFR adequaat<br />
te houden <strong>bij</strong> dreigende hypoperfusie, de glomerulaire filtratie verminderen.<br />
Dit wil echter niet zeggen dat ACE-inhibitoren niet mogen gebruikt worden<br />
<strong>bij</strong> <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong>, wel integendeel.<br />
De stijging van het creatinine na toediening van ACE-i of ARB’s is geen nefrotoxisch<br />
effect maar een hemodynamisch effect. De stijging is immers<br />
meestal reversie<strong>be</strong>l na het stoppen met deze produkten (zie later).<br />
Toediening van nefrotoxische farmaca<br />
Het gebruik van nefrotoxische farmaca dient zoveel mogelijk vermeden te<br />
worden. We denken daar<strong>bij</strong> met name aan aminoglycosiden, NSAID’s en<br />
radio-contraststoffen.<br />
Postrenale <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Een postrenale <strong>nierinsufficiëntie</strong> door prostaathypertrofie of door een tumor<br />
(vb. cervixcarcinoom <strong>bij</strong> vrouwen of prostaatcarcinoom <strong>bij</strong> mannen) gaat gepaard<br />
met hydronefrose, en deze is initieel reversie<strong>be</strong>l. Het is dus <strong>be</strong>langrijk<br />
snel in te grijpen opdat de nierfunctie volledig kan herstellen.<br />
Vooral <strong>nierinsufficiëntie</strong> door obstructieve prostaathypertrofie is frekwent.<br />
Onderzoek naar een globus en echo van de nieren zijn dan ook onont<strong>be</strong>erlijk<br />
<strong>bij</strong> vaststellen van een nieuwe <strong>nierinsufficiëntie</strong>!<br />
Opmerking<br />
Een aantal farmaca verhogen de creatininemie zonder dat deze verhoging<br />
een weerspiegeling is van gedaalde GFR (bv. cimetidine, trimethoprim).<br />
17 18
De verdere<br />
achteruitgang van<br />
de nierfunctie<br />
tegengaan<br />
De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan<br />
De verdere achteruitgang van<br />
de nierfunctie tegengaan<br />
Inleiding<br />
De progressieve achteruitgang van de nierfunctie <strong>bij</strong> veel nierziekten is niet<br />
alleen een gevolg van de progressie van de primaire nierziekte, maar ook van<br />
secundaire processen. Bij uitval van een aantal nefronen zullen de overblijvende<br />
nefronen hyperfiltreren. Op middellange termijn resulteert deze<br />
hyperfiltratie in progressieve <strong>be</strong>schadiging van de overblijvende nefronen<br />
waardoor de nierfunctie verder achteruitgaat. Als we hierop ingrijpen kunnen<br />
we de verdere achteruitgang van de nierfunctie aanzienlijk vertragen.<br />
Hypertensie<br />
Pathogenese<br />
Wanneer de GFR daalt zullen een aantal compensatiemechanismen in werking<br />
treden om deze daling tegen te gaan.<br />
Interstitiële fibrose<br />
Proteïnurie<br />
Glomerulaire sclerose Zoutretentie/Stimuleren RAS<br />
Hyperfiltratie<br />
Chronische Nierinsufficiëntie<br />
Hypertensie<br />
19 20<br />
RAS-blokkers<br />
Diuretica
De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan<br />
Tip<br />
Uit bovenstaand schema wordt snel duidelijk dat ACE-inhibitoren/ARB’s al<br />
dan niet in combinatie met diuretica de <strong>be</strong>ste farmaca zijn om hypertensie<br />
en hyperfiltratie <strong>bij</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> te <strong>be</strong>handelen.<br />
• ACE-i en ARB’s inhi<strong>be</strong>ren de activatie van het renine-angiotensine systeem<br />
(RAS).<br />
• Diuretica gaan de zoutretentie tegen.<br />
Welke bloeddrukstreefwaarden?<br />
Tip<br />
Het aller<strong>be</strong>langrijkste streefdoel <strong>bij</strong> patiënten met CNI blijft het <strong>be</strong>reiken<br />
van een goede bloeddruk:<br />
• Streefdoel 1 g/dag<br />
• Streefdoel
De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan<br />
Problemen <strong>bij</strong> gebruik van ACE-i en ARB’s en hoe aan te pakken<br />
• Stijging van het creatinine<br />
Men ziet vaak een stijging van het creatinine na het starten met een<br />
ACE-i/ARB. Zolang deze stijging minder is dan 30% t.o.v. de <strong>be</strong>ginwaarde<br />
mag dit geen reden zijn om te stoppen met de ACE-i/ARB. Integendeel,<br />
er zijn studies die heb<strong>be</strong>n aangetoond dat patiënten die initieel na het<br />
starten dergelijke stijging van hun creatinine vertonen het op langere<br />
termijn <strong>be</strong>ter doen qua <strong>be</strong>houd van de nierfunctie. Deze stijging van het<br />
creatinine wijst immers niet op een structurele nier<strong>be</strong>schadiging, maar<br />
wel op het gewenste reversie<strong>be</strong>le hemodynamisch effect op de glomerulaire<br />
filtratie<br />
• Hyperkaliëmie<br />
Om de kaliëmie te verlagen kan men de kaliumexcretie verhogen door<br />
een diureticum te associëren (uitgezonderd kaliumsparende diuretica).<br />
Bij een klaring hoger dan 30 ml/min kan men een thiazide toevoegen. Bij<br />
lagere klaring zal men <strong>bij</strong> voorkeur combineren met een lisdiureticum.<br />
• Plotse daling van de bloeddruk<br />
Indien de bloeddruk plots daalt kan dit wijzen op een verminderd circulerend<br />
volume (diuretica, diarrhee, sepsis…) .<br />
Diuretica<br />
Diuretica heb<strong>be</strong>n in combinatie met ACE-i of ARB’s een <strong>bij</strong>komend effect in<br />
termen van reductie van proteïnurie. Dit geldt zowel voor de thiaziden, de<br />
lisdiuretica als voor spironolactone.<br />
Diuretica zijn zeer <strong>be</strong>langrijk in de <strong>be</strong>handeling van hypertensie <strong>bij</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong>.<br />
Ze gaan immers de zoutretentie tegen die typisch is <strong>bij</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
en zijn <strong>bij</strong>gevolg zeer effectief in de therapie van hypertensie. Bij<br />
dialysepatiënten worden ze gebruikt in hoge dosis zolang de diurese hoger is<br />
dan 500 ml.<br />
Soms zien we toch onvoldoende effect van diuretica. Onvoldoende zout<strong>be</strong>perking<br />
kan een reden zijn. Ook kan <strong>bij</strong> langdurige toediening van lisdiuretica<br />
resistentie ontstaan. Deze kan overwonnen worden door de dosis op te<br />
drijven of door te associëren met een thiazide diureticum dat in combinatie<br />
ook <strong>bij</strong> lagere GFR effectief is.<br />
Intermezzo: furosemide of bumetanide?<br />
23 24<br />
Tip<br />
Eens de klaring lager dan 30 ml/min heb<strong>be</strong>n thiazidediuretica in monotherapie<br />
geen effect meer. Lisdiuretica zoals bumetanide en furosemide krijgen<br />
dan de voorkeur !!<br />
• Voor bumetanide werd een veel stabielere resorptie aangetoond dan voor furosemide<br />
en het verdient daarom de voorkeur. We starten over het algemeen met<br />
1 mg/dag, indien er oedemen zijn kan men tijdelijk met 2 mg/dag starten. De 5<br />
mg dosering <strong>be</strong>houden we voor ernstige hartsdecompensatie of voor dialysepatiënten<br />
met een <strong>be</strong>waarde diurese.<br />
• De halfwaardetijd van zowel furosemide als bumetanide is vrij kort. Ingeval<br />
van onvoldoende effectiviteit kan men dan ook <strong>be</strong>st 2 keer per dag doseren (8u<br />
en 12u).<br />
Calcium-antagonisten<br />
De dihydropyridine Ca-antagonisten (type amlodipine en nifedipine) heb<strong>be</strong>n<br />
afhankelijk van de studie verschillende effecten gaande van een daling tot<br />
een stijging van de proteïnurie/snelheid op progressie van het nierlijden.<br />
Deze produkten veroorzaken dilatatie van vooral de afferente arteriole waardoor<br />
de intraglomerulaire druk (en daarmee de ongunstige hyperfiltratie)<br />
kan stijgen.<br />
β-blokkers en α-blokkers<br />
β-blokkers en α-blokkers hadden in de meeste studies minder effect op de<br />
proteïnurie en van progressie van nierfalen.<br />
Combinatie van ACE-i en ARB’s<br />
Wat <strong>be</strong>treft de combinatie van de 2 <strong>be</strong>handelingen, ACE-i en ARB’s, is er<br />
actueel minder <strong>be</strong>wijs van effectiviteit in termen van <strong>be</strong>ter <strong>be</strong>houd van de<br />
nierfunctie. De COOPERATE-trial, die lang werd <strong>be</strong>schouwd als het <strong>be</strong>wijs<br />
dat combinatietherapie zinvol is in het langer <strong>be</strong>houden van de nierfunctie,<br />
wordt actueel niet meer weerhouden omdat er twijfel <strong>be</strong>staat over de<br />
correctheid van de data. De onlangs gepubliceerde ONTARGET trial kon<br />
ook geen voordeel tonen voor de combinatietherapie <strong>bij</strong> vasculair <strong>be</strong>laste
De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan<br />
patiënten. Integendeel trad meer acute <strong>nierinsufficiëntie</strong> op in de groep die<br />
ramipril en telmisartan samen kreeg. Bijgevolg kan men enkel stellen dat<br />
combinatietherapie wel <strong>be</strong>wezen heeft de proteïnurie meer te doen dalen<br />
dan monotherapie met ACE-i of ARB, maar er werd niet aangetoond dat combinatietherapie<br />
het <strong>be</strong>houd van de nierfunctie <strong>be</strong>vordert. Bovendien dient<br />
men <strong>be</strong>dacht te zijn op meer neveneffecten zoals hyperkaliëmie en acute<br />
<strong>nierinsufficiëntie</strong>.<br />
Nieuw: de directe renine-inhibitoren<br />
In 2008 kwam Aliskiren op de markt. Dit is het eerste produkt van een nieuwe<br />
klasse, de directe renine-inhibitoren. Deze heb<strong>be</strong>n enkele theoretische<br />
voordelen t.o.v. ACE-i en ARB’s. Bij gebruik van ACE-i en ARB’s zal men immers<br />
een reactieve stijging van de renine-activiteit zien, wat men <strong>bij</strong> aliskiren niet<br />
ziet. Renine heeft, naast zijn acties die leiden tot de productie van angiotensine<br />
en aldosteron, ook andere <strong>bij</strong>komende effecten via een eigen reninereceptor.<br />
Het rechtstreeks blokkeren van renine kan dus <strong>be</strong>langrijk zijn. In de<br />
praktijk blijkt dat aliskiren een dosisafhankelijke bloeddrukdaling <strong>be</strong>werkstelligt<br />
<strong>bij</strong> hypertensieve patiënten, en dit in vergelijkbare mate als produkten<br />
van andere klassen. Toekomstige trials zullen moeten uitwijzen of deze<br />
klasse een meerwaarde <strong>be</strong>tekent <strong>bij</strong> patiënten met <strong>nierinsufficiëntie</strong>. Een<br />
eerste trial, de AVOID-trial, toonde aan dat de combinatie losartan-aliskiren<br />
<strong>bij</strong> type 2 dia<strong>be</strong>tes patiënten met GFR hoger dan 30 ml/min en kalium lager<br />
dan 5,1 meq/L de proteïnurie met 20% verminderde t.o.v. de groep patiënten<br />
die enkel losartan kregen. Of dit ook in een extra protectie van de nierfunctie<br />
resulteert is (nog) niet <strong>be</strong>kend.<br />
Belang van het opvolgen van de therapierespons <strong>bij</strong> proteïnurie<br />
Bij dia<strong>be</strong>tespatiënten met proteïnurie zal een terminale <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
optreden na 6 tot 7 jaar indien men geen <strong>be</strong>handeling instelt. Patiënten <strong>bij</strong><br />
wie therapie resulteert in een daling van hun proteïnurie doen het duidelijk<br />
<strong>be</strong>ter qua nierfunctie dan de andere patiënten.<br />
Antihypertensiva <strong>bij</strong> patiënten met gevorderde <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Ook <strong>bij</strong> patiënten met gevorderde <strong>nierinsufficiëntie</strong> blijft het gebruik<br />
van ACE-i geïndiceerd. Dit werd <strong>be</strong>vestigd door de <strong>be</strong>nazepril II trial. 224<br />
patiënten met een creatinine tussen 3,1 en 5 mg% werden gerandomiseerd<br />
tussen een ACE-i en placebo waar<strong>bij</strong> de BD goed geregeld werd. In de placebogroep<br />
<strong>be</strong>reikte 60% van de patiënten het eindpunt (verdub<strong>be</strong>ling van<br />
serum creatinine, eindstadium nierfalen of overlijden), in de ACE-i groep<br />
was dit maar 22%.<br />
Nierinsufficiëntie zonder hypertensie<br />
Ongeveer 90% van de patiënten met <strong>nierinsufficiëntie</strong> heeft hypertensie.<br />
Voor de 10% patiënten zonder hypertensie moet men nog een onderscheid<br />
maken tussen degenen mét proteïnurie en degenen zonder proteïnurie:<br />
• Voor de patiënten mét proteïnurie ( >200 mg proteïnes per 1000 mg creatinurie)<br />
dient men ook de hyperfiltratie van de overige glomeruli te onderbreken<br />
d.m.v. ACE-i.<br />
• Voor patiënten zonder proteïnurie is dit minder duidelijk, maar ook hier zijn<br />
er met name dierexperimentele studieresultaten die het gebruik van ACE-i<br />
motiveren. Er zijn actueel trials lopende die deze hypothese onderzoeken<br />
<strong>bij</strong> mensen.<br />
Inname van eiwitten<br />
Het voordeel van een strenge eiwit<strong>be</strong>perking (0,6 tot 0,7 g/kg) op nierfunctie<strong>be</strong>houd<br />
blijft controversieel. Bovendien is de inspanning die door patienten,<br />
centrum en huisarts moet geleverd worden zeer groot, compliance<br />
is niet altijd makkelijk. Daarenboven <strong>be</strong>staat het risico op ontwikkelen van<br />
eiwit-malnutritie.<br />
Mogelijk is dit anders voor dia<strong>be</strong>tische nefropathie, waar een aantal studies<br />
wel een voordeel aantoonden, maar deze studies werden verricht toen ACE-i<br />
nog niet <strong>be</strong>schikbaar waren.<br />
Algemeen raadt men aan om naast een goede bloeddrukcontrole de eiwit-<br />
inname te <strong>be</strong>perken tot 0,8 tot 1 g/kg van eiwitten.<br />
Hyperlipidemie<br />
Chronische <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
25 26<br />
Inleiding<br />
Klassiek wordt gesteld dat de voornaamste afwijking <strong>bij</strong> patiënten met<br />
<strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> eerder hypertriglyceridemie is, en niet zozeer<br />
hypercholesterolemie. Nochtans stelt een overzicht van K/DOQI toch dat 55%
De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan<br />
van de hemodialysepatiënten en 73% van de peritoneaal-dialyse patiënten<br />
een LDL-cholesterol hoger dan 100 mg% heeft.<br />
Chronische <strong>nierinsufficiëntie</strong> op zich is een onafhankelijke cardiovasculaire<br />
risicofactor. Als daarbovenop hyperlipidemie komt heeft dit een cumulatief<br />
effect. Dit draagt <strong>bij</strong> tot de cardiovasculaire mortaliteit die <strong>bij</strong> patiënten met<br />
CNI stadium V zowat 10 tot 20 keer hoger is dan in de algemene populatie.<br />
Wetenschappelijke studies<br />
Het is verleidelijk om de resultaten van de studies met cholesterolverlagende<br />
middelen te extrapoleren naar patiënten met CNI omdat er slechts zeer weinig<br />
studies specifiek in deze populatie verricht werden. Anderzijds kan men<br />
zijn toevlucht nemen tot subgroep-analyses van de klassieke studies waar<br />
men post-hoc de patiënten met CNI analyseert.<br />
De drie gepubliceerde subgroep-analyses <strong>bij</strong> patiënten met CNI stadium 2<br />
tot 4 wijzen telkens in de richting van een vermindering van het risico op cardiovasculaire<br />
problemen met 20 tot 30% mits gebruik van statines. Dit cijfer<br />
is dus vergelijkbaar met dat in de algemene populatie.<br />
Of statines of fibraten ook een gunstige invloed heb<strong>be</strong>n op de progressie<br />
van <strong>nierinsufficiëntie</strong> <strong>bij</strong> CNI stadium 2 tot 4 is evenmin duidelijk. Sommige<br />
studies wijzen op een <strong>be</strong>ter <strong>be</strong>houd van de nierfunctie t.o.v. placebo, andere<br />
studies zagen dan weer geen verschil. Alleszins mag men stellen dat als er<br />
al een gunstig effect is, dat dit dan eerder <strong>be</strong>perkt is in vergelijking met de<br />
effecten van hypolipemiërende middelen op cardiovasculaire eindpunten.<br />
Welke produkten ?<br />
Wanneer men start met hypolipemiërende medicatie <strong>bij</strong> patiënten met<br />
CNI moet men steeds nagaan of er geen accumulatie van het produkt kan<br />
optreden.<br />
Statines<br />
• Simvastatine wordt volledig in de lever gemetaboliseerd. Twee studies<br />
met respectievelijk 20 mg en 40 mg Simvastatine toonden een gunstig<br />
effect op de cholesterolwaarden zonder toename van de neveneffecten<br />
(spierpijn,spierzwakte, rhabdomyolyse…)<br />
• Fluvastatine wordt volledig in de lever gemetaboliseerd en kan gegeven<br />
worden in dosissen tot 80 mg/dag.<br />
• Atorvastatine heeft slechts een minimale renale excretie en kan gegeven<br />
worden in dosissen tot 80 mg/dag.<br />
• Pravastatine heeft metabolieten die kunnen accumuleren <strong>bij</strong> achteruitgang<br />
van de nierfunctie. Daarom raadt men aan om steeds te starten<br />
met een lage dosis van 10 mg/dag, en <strong>bij</strong> klaringen onder de 50 ml/min<br />
zeer voorzichtig te zijn met hogere dosissen.<br />
• Rosuvastatine wordt voor 10% urinair uitgescheiden. Er treedt accumulatie<br />
op <strong>bij</strong> GFR
De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan<br />
Behandelingsrichtlijnen volgens K/DOQI<br />
In 2004 werden door K/DOQI richtlijnen opgesteld voor de <strong>be</strong>handeling van<br />
hyperlipidemie specifiek voor patiënten met CNI. Zij maken een onderscheid<br />
tussen enerzijds de patiënten met CNI stadium 2 tot 4, en anderzijds die met<br />
CNI stadium 5.<br />
De patiënten met CNI stadium 2 tot 4 worden <strong>be</strong>handeld als de algemene<br />
populatie.<br />
• In de primaire preventie <strong>be</strong>handelt men enkel de hoogrisico patiënten.<br />
Deze identificeert men aan de hand van de zogenaamde SCORE-ta<strong>be</strong>llen.<br />
Streefwaarden hier zijn totaal cholesterol < 190 mg%, LDL-cholesterol<br />
< 100 mg% en triglyceriden < 200 mg%.<br />
• In de secundaire preventie <strong>be</strong>handelt men iedereen, en dit met dezelfde<br />
streefwaarden als in de primaire preventie.<br />
Voor de patiënten met CNI stadium 5 maakt men geen onderscheid tussen<br />
primaire en secundaire preventie. Het basisrisico op cardiovasculaire events<br />
is hier immers dusdanig hoog dat alle patiënten met hypercholesterolemie<br />
dienen <strong>be</strong>handeld te worden. De steefwaarden voor trigyceriden zijn wel<br />
verschillend van die <strong>bij</strong> CNI stadium 2 tot 4 , omdat het gebruik van fibraten<br />
in deze populatie dikwijls gecontra-indiceerd is.<br />
• Triglyceriden onder 500 mg/dL: Hypertriglyceridemie > 1000 mg/dL<br />
geeft een hoog risico op pancreatitis, vandaar dat men de grens op 500<br />
mg/dL legt. Dit moet nagestreefd worden middels dieet, vermagering,<br />
alcoholstop en <strong>be</strong>weging. Indien het streefdoel niet <strong>be</strong>reikt wordt kan<br />
men overwegen te starten met fibraten, hoewel men hiermee <strong>bij</strong> patienten<br />
met CNI zeer voorzichtig moet zijn (cfr. supra).<br />
• Cholesterol onder <strong>be</strong>paalde streefwaarden (cfr. algoritme): moet<br />
nagestreefd worden middels dieet en <strong>be</strong>weging. Indien streefdoel niet<br />
<strong>be</strong>reikt moet men starten met statines.<br />
Algoritme zie p. 59<br />
29 30<br />
Tip<br />
De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan<br />
Nefrotisch syndroom<br />
Nefrotisch syndroom wordt gedefinieerd als proteïnurie hoger dan 3 g/dag,<br />
oedemen, hypoproteïnemie en hyperlipidemie.<br />
Zowat 53% van de patiënten met nefrotisch syndroom heeft een cholesterol<br />
> 300 mg%, en 25% zelfs > 400 mg%. Daarnaast is ook hypertriglyceridemie<br />
zeer frequent.<br />
Qua <strong>be</strong>handeling zal men in de eerste plaats trachten het nefrotisch syndroom<br />
zelf in remissie te brengen. Los hiervan zal men starten met statines.<br />
Een jonge patiënt met oedemen en een hoog cholesterol gehalte, en zeker<br />
wanneer dit niet goed reageert op een <strong>be</strong>handeling met statines, is verdacht<br />
op een onderliggend nefrotisch syndroom.
31<br />
Complicaties van de<br />
<strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
opvangen<br />
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
Complicaties van de<br />
<strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
Afwijkingen van het botmetabolisme<br />
Pathogenese<br />
Door een verminderde glomerulaire filtratie wordt er minder fosfaat renaal<br />
uitgescheiden. De fosfatemie stijgt hierdoor.<br />
Daarnaast is er in de falende nier ook een verminderde omzetting van inaktief<br />
naar aktief vitamine D. Doordat er minder aktief vitamine D gevormd<br />
wordt is er minder opname van calcium uit de darmtractus. De calcemie<br />
dreigt hierdoor te dalen.<br />
Door het hoge fosfaat enerzijds, en het lage actieve vitamine D en calcium<br />
anderzijds ontstaat een secundaire hyperparathyroïdie waardoor calcium<br />
wordt vrijgezet uit het bot en meer fosfaat via de nier wordt verwijderd.<br />
Een milde graad van hyperparathyroïdie wordt dan ook als een gunstig<br />
adaptatiemechanisme <strong>be</strong>schouwd <strong>bij</strong> nierinsufficientie. Deze secundaire<br />
hyper parathyroïdie kan aanvankelijk (tot een GFR van 25 tot 30 ml/min) de<br />
calcemie en de fosfatemie op een normaal peil houden, weliswaar ten koste<br />
van botontkalking. Bij ernstiger nierfalen neemt de hyperparathyroïdie in de<br />
regel toe zonder dat deze <strong>bij</strong>draagt tot een verdere verhoging van de fosfaatexcretie.<br />
In dit stadium is progressie van de hyperparathyroïdie als nadelig<br />
te <strong>be</strong>schouwen. De <strong>be</strong>geleidende renale osteodystrofie kan verschillende<br />
vormen aannemen, maar resulteert meestal in progressieve osteopenie met<br />
verhoogd fractuurrisico.<br />
In het preterminale stadium van nierfalen kan men met een fosfaat<strong>be</strong>perkend<br />
dieet de hyperfosfatemie en zo ook het PTH binnen aanvaardbare<br />
grenzen houden maar meestal niet normaliseren. Dikwijls zijn fosfaatbinders<br />
dan noodzakelijk. Zij binden het fosfaat in de darm zodat het niet meer kan<br />
geresor<strong>be</strong>erd worden en via de faeces wordt uitgescheiden.<br />
De PTH-produktie door de <strong>bij</strong>schildklieren kan worden getemperd door<br />
toediening van actief vitamine D (calcitriol) en/of door toediening van calcimimetica<br />
(zie verder).<br />
32
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
Klinische implicaties<br />
De hyperfosfatemie en de hyperparathyroïdie kunnen aanleiding geven tot<br />
renale osteodystrofie.<br />
Daarnaast werd uitgebreid aangetoond dat patiënten met een verhoogd<br />
fosfaat en/of een verhoogd calcium-fosforprodukt een verhoogde mortaliteit<br />
heb<strong>be</strong>n. Wanneer het calcium-fosforprodukt hoger is dan 70 mg 2 /dl 2 kunnen<br />
er calcium-fosfaat precipitaten ontstaan in arteriën, gewrichten, weke delen<br />
en organen. Dit proces noemt men metastatische calcificatie, of ook calciphylaxie<br />
wanneer het gepaard gaat met ischemie.<br />
Tenslotte blijkt ook de ernst van de hyperparathyroïdie een mortaliteitspredictor<br />
te zijn en afremming van hyperparathyroïdie middels actief vitamine<br />
D resulteert in reductie van mortaliteit.<br />
Behandeling<br />
Doelstelling<br />
De doelstelling van de <strong>be</strong>handeling is het fosfaat en het calcium normaliseren,<br />
vitamine D-deficiëntie substitueren de hyperparathyroïdie <strong>be</strong>handelen.<br />
De streefwaarden voor PTH zijn hoger naarmate de nierfunctie achteruitgaat:<br />
• Voor CNI stadium 3 (GFR 30-59 ml/min) streeft men naar een PTH tussen<br />
35 en 70 pg/ml<br />
• Voor CNI stadium 4 (GFR 15-29 ml/min) streeft men naar een PTH tussen<br />
70 en 110 pg/ml<br />
• Voor CNI stadium 5 streeft men naar een PTH tussen 150 en 300 pg/ml<br />
Fosfaatarm dieet<br />
Bij patiënten die nog niet in dialyse zijn moet men de fosfaatinname <strong>be</strong>perken<br />
tot 800 – 1000 mg/dag wanneer het fosfaat boven de 4,6 mg% stijgt<br />
Tip<br />
Voedingswaren waar veel fosfaat in zit zijn Cola, Schweppes en Bitter<br />
Lemon, <strong>be</strong>paalde kazen (vooral smeerkaas), melkprodukten, volkoren produkten,<br />
<strong>be</strong>paalde groenten (o.a. champignons en spruiten), peulvruchten, schaalen<br />
schelpdieren, gedroogde vruchten, noten en chokolade.<br />
Een volledig uitgeschreven fosfaatarm dieet vindt U op www.zna.<strong>be</strong>/nefrologie<br />
onder “brochures”.<br />
Fosfaat binders<br />
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
Calciumzouten<br />
Enerzijds zullen calciumzouten fosfaat binden in de darm waardoor dit<br />
niet meer wordt opgenomen. Anderzijds kunnen ze ook de hypocalcemie<br />
corrigeren.<br />
Meestal wordt calciumacetaat/calciumcarbonaat gebruikt. De dosis<br />
wordt geleidelijk opgedreven tot men een normale fosfaatspiegel <strong>be</strong>komt<br />
of tot er een hypercalcemie ontstaat. De dosis wordt vaak <strong>be</strong>perkt<br />
door gastro-intestinale intolerantie.<br />
Praktisch:<br />
• Men <strong>be</strong>gint met doses van 3 x 1 g calciumcarbonaat, op te drijven tot<br />
maximum 3 x 2 g/dag, magistraal voor te schrijven.<br />
• Calciumacetaat heeft een <strong>be</strong>tere fosforbinding voor een lagere<br />
calciumload. Men <strong>be</strong>gint hier met doses van 3 x 600 mg/dag, op<br />
te drijven tot maximum 3 x 2 gelules per dag, magistraal voor te<br />
schrijven.<br />
Calciumcarbonaat/acetaat moet net voor of tijdens de maaltijd ingenomen<br />
worden zodat het onmiddellijk fosfaat kan binden.<br />
Hypercalcemie kan vooral ontstaan als er tegelijk aktief vitamine D<br />
(calcitriol) wordt gegeven (waardoor de calciumabsorptie gestimuleerd<br />
wordt).<br />
Sevelamer<br />
Deze fosfaatbinder is niet absor<strong>be</strong>erbaar en <strong>be</strong>vat geen calcium. Een<br />
voordeel is dat er minder hypercalcemie ontstaat. Er zijn ook aanwijzingen<br />
dat er hierdoor minder calcificaties in de coronairen zou optreden,<br />
hoewel dit niet door alle studies <strong>be</strong>vestigd wordt. Doordat het tevens<br />
interfereert met de opname van cholesterol resulteert het ook in een<br />
lager LDL cholesterol.<br />
In 2007 werd de DCOR-studie gepubliceerd, een grote studie waarin<br />
patiënten gerandomiseerd werden tussen calciumcarbonaat en sevelamer.<br />
Er bleek een gelijke overleving te zijn tussen de 2 groepen. Enkel <strong>bij</strong><br />
post-hoc subgroepanalyse zouden enkele groepen het iets <strong>be</strong>ter doen<br />
met sevelamer.<br />
33 34
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
In België is het enkel terug<strong>be</strong>taald <strong>bij</strong> dialysepatiënten mits attest<br />
van de adviseur wanneer het calcium-fosfor produkt hoger is dan<br />
55 mg 2 /dl 2 .<br />
Lanthanum<br />
Lanthanum is een fosfaatbinder die geen calcium <strong>be</strong>vat maar wel kan<br />
geabsor<strong>be</strong>erd worden. Totnogtoe is er één gerandomiseerde studie<br />
waar<strong>bij</strong> men Lanthanum vergeleek met calciumcarbonaat. Beide produkten<br />
waren even effectief, maar Lanthanum gaf minder hypercalcemie.<br />
Er zijn geen gegevens <strong>be</strong>kend over al of niet <strong>be</strong>tere overleving met<br />
Lanthanum.<br />
De terug<strong>be</strong>taalde indicaties zijn dezelfde als die voor sevelamer, nl.<br />
dialysepatiënten met een calcium-fosforprodukt hoger dan 55 mg²/dl².<br />
Behandeling van hyperparathyroïdie<br />
Colecalciferol<br />
Wanneer men <strong>bij</strong> CNI stadium 3 en 4 een hyperparathyroïdie diagnosticeert<br />
<strong>be</strong>paalt men steeds eerst het vitamine D-gehalte. Ingeval van<br />
vitamine D-deficiëntie moet men eerst de deficiëntie <strong>be</strong>handelen d.m.v.<br />
colecalciferol. Indien na suppletie de hyperparathyroïdie niet gecorrigeerd<br />
is dient men alsnog actief vitamine D toe te voegen.<br />
Wij gebruiken D-cure drinkampullen. Bij deficiëntie geven we dit wekelijks<br />
tot normalisatie van de waarden, nadien gaan we over naar een<br />
maandelijkse toediening.<br />
Actief vitamine D<br />
PTH kan onderdrukt worden met alfacalcidol (Rocaltrol®) of calcitriol<br />
(α-Leo®) toediening.<br />
Wij gebruiken α-Leo® of Rocaltrol® in een startdosis van 0,25 µg driemaal<br />
per week. Dit kan geleidelijk opgedreven worden tot 1 µg/dag.<br />
Hiervoor moet wel een terug<strong>be</strong>talingsattest gemaakt worden door een<br />
nefroloog.<br />
Cinacalcet<br />
PTH kan ook worden onderdrukt met calcimimetica. Deze produkten<br />
binden de calciumreceptoren op de <strong>bij</strong>schildklier en simuleren via<br />
deze receptor een hogere calcemie. Hierdoor wordt de PTH-produktie<br />
onderdrukt. Bij dialysepatiënten is er reeds een uitgebreide ervaring<br />
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
met dit produkt. Groot voordeel is dat calcimimetica het fosforgehalte<br />
doen dalen, dit in tegenstelling tot actief vitamine D. Totnogtoe is enkel<br />
Cinacalcet verkrijgbaar en alleen terug<strong>be</strong>taald <strong>bij</strong> dialysepatiënten.<br />
Parathyroïdectomie<br />
Er <strong>be</strong>staan geen trials die de medicamenteuze therapie vergelijken met<br />
de chirurgische. De richtlijnen voor parathyroïdectomie zijn dan ook<br />
eerder “expert-based-medicine”.<br />
De voornaamste indicaties voor parathyroïdectomie in de setting van<br />
hyperparathyroïdie zijn:<br />
• Belangrijke hypercalcemie<br />
• Progressieve renale osteodystrofie<br />
• Refractaire pruritus<br />
• Progressieve extraskeletale calcificaties<br />
• Onverklaarde symptomatische myopathie/cardiomyopathie<br />
• Patiënten wachtend op een niertransplantatie<br />
Qua PTH-waarden zit men <strong>bij</strong> de meeste patiënten die een parathyroïdectomie<br />
ondergaan aan waarden > 1000 pg/ml.<br />
Of men patiënten onder maximale medicamenteuze therapie en<br />
blijvend hoge PTH-waarden tussen 200 en 1000 moet opereren <strong>be</strong>staat<br />
nog veel discussie.<br />
Algoritme CaP zie p. 61<br />
Metabole acidose<br />
Pathogenese<br />
Ons metabolisme (met name eiwit catabolisme) resulteert in een dagelijkse<br />
produktie van circa 100 mEq metabool (niet vluchtig) zuur (protonen). Het<br />
zuurbase evenwicht wordt (voor wat het niet vluchtig zuur <strong>be</strong>treft) normalerwijze<br />
in stand gehouden door de uitscheiding van protonen via de nier.<br />
Wanneer de GFR daalt kan de uitscheiding van zuur per nefron opgedreven<br />
worden waardoor er geen verstoring van het zuur-base evenwicht optreedt<br />
zolang de GFR boven de 40 tot 50 ml/min blijft.<br />
Van zodra de patiënt een preterminale <strong>nierinsufficiëntie</strong> ontwikkelt faalt<br />
deze compensatie en ontstaat uremische acidose en stabiliseert het bicar-<br />
35 36
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
bonaat op 12 tot 20 meq/liter. Meestal is de anion gap hier<strong>bij</strong> verhoogd door<br />
accumulatie van zuurresten zoals fosfaat, sulfaat, uraat en hippuraat.<br />
Klinische implicaties<br />
Het zuur zal deels gebufferd worden door het bot wat de renale osteodystrofie<br />
nog verergert. Als men de acidose kan verminderen, bv. door perorale<br />
bicarbonaat supplementen toe te dienen, kan men ook de osteodystrofie<br />
tegengaan.<br />
De uremische acidose kan spierafbraak <strong>be</strong>vorderen, zeker in combinatie met<br />
een eiwit<strong>be</strong>perkend dieet.<br />
Acidose wordt ook in verband gebracht met verdere nierfunctieachteruitgang<br />
en anorexie.<br />
Behandeling<br />
I.g.v. acidose door <strong>nierinsufficiëntie</strong> (bicarbonaat < 22 meq/L) start men met<br />
natriumbicarbonaat 3 x 500 mg/dag (magistraal voor te schrijven). Zonodig<br />
kan men de dosis verhogen tot 3x 1000 mg/dag. Ook Vichywater <strong>be</strong>vat veel<br />
bicarbonaat. Natriumbicarbonaat wordt steeds toegediend weg van de<br />
maaltijden en nooit samen met calciumcarbonaat. Zie ook “algoritme voor<br />
<strong>be</strong>handeling van metabole stoornissen”.<br />
Bij dialyse patiënten ge<strong>be</strong>urt de bicarbonaatsubstitutie via diffusie vanuit<br />
het dialysaat. Bij persisterende acidose is perorale substitutie zinvol.<br />
Hyperkaliëmie<br />
Pathogenese<br />
De nier zorgt onder invloed van aldosteron voor de uitscheiding van kalium.<br />
Deze functie blijft meestal zeer lang <strong>be</strong>houden, <strong>be</strong>halve <strong>bij</strong>:<br />
• een blokkeren van de werking van aldosteron door middel van<br />
medicatie (spironolactone, ACE-i, ARB’s, renine-inhibitoren of een<br />
combinatie ervan)<br />
• een grote inname van kaliumhoudende produkten<br />
• verhoogde weefselafbraak<br />
• onvoldoende perfusie van de distale tubulus (oligurie)<br />
Differentiaal diagnose<br />
Vooraleer hyperkaliëmie te <strong>be</strong>handelen moet men de DD maken met enkele<br />
oorzaken van pseudohyperkaliëmie:<br />
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
• Hemolyse in de tu<strong>be</strong> is de meest <strong>be</strong>kende oorzaak van pseudohyperkaliëmie.<br />
Dit dient steeds aanleiding te geven tot het controleren<br />
van het staal. Achter de hemolyse kan immers ook een echte hyperkaliëmie<br />
schuilgaan. Hemolyse kan voorkomen worden door na de<br />
afname de tu<strong>be</strong> onmiddellijk te centrifugeren.<br />
• Bij patiënten die moeilijk te prikken zijn, waar de garrot dus te lang<br />
aangespannen blijft, moet men denken aan pseudohyperkaliëmie.<br />
• Bij leukocytose en thrombocytose wordt kalium in grotere mate<br />
vrijgesteld uit de erytrocyten en thrombocyten. Voor thrombocytose<br />
schat men dat de kaliëmie verhoogt met 0,15 meq/liter per toename<br />
met 100.000 trombocyten per ml.<br />
Een pseudohyperkaliëmie kan uitgesloten worden middels een EKG. Hyperkaliëmie<br />
gaat immers gepaard met spitse T-toppen, pseudohyperkaliëmie<br />
niet.<br />
Klinische implicaties<br />
Hyperkaliëmie kan aanleiding geven tot spierzwakte. Dit <strong>be</strong>gint klassiek <strong>bij</strong><br />
de onderste ledematen en stijgt dan naar boven.<br />
Potentieel dodelijk zijn de cardiale ritmestoornissen. Deze kunnen gaan van<br />
banaal (vb. Linker bundeltak blok) tot levens<strong>be</strong>dreigend (ventrikelfibrillatie,<br />
atrioventriculair-blok, sinus arrest). Bij ernstige hyperkaliëmie dient steeds<br />
een EKG te worden genomen en een <strong>be</strong>handeling ingesteld.<br />
Behandeling<br />
Oorzaak wegnemen<br />
Zoals reeds gesteld is <strong>nierinsufficiëntie</strong> op zich meestal niet de enige oorzaak<br />
van de hyperkaliëmie. Men zal daarom op zoek gaan naar andere concommittante<br />
oorzaken en deze aanpakken:<br />
• Te hoge kaliuminname: men kan starten met een kaliumarm dieet.<br />
Voedingsmiddelen rijk aan kalium zijn ondermeer fruit (zeker<br />
gedroogd fruit, aard<strong>be</strong>i, banaan, kiwi, druiven, kersen, appelsien),<br />
koffie, chocolade, tomaten… Voor een meer gedetailleerd kaliumarm<br />
dieet, zie www.zna.<strong>be</strong>/nefrologie onder “brochures”. Best kan<br />
dit <strong>be</strong>commentarieerd worden door een diëtiste. Deze kan nuances<br />
aanbrengen en aldus vermijden dat patiënten vervallen in een dieet<br />
arm aan fruit en groenten.<br />
• RAS-blokkers: In de literatuur raadt men aan om, minstens tijdelijk,<br />
te stoppen met de toediening ervan van zodra het kalium boven<br />
37 38
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
de 5,5 tot 6 meq/L is. Bij kaliëmie boven de 5 tot 5,5 meq/L kan men<br />
trachten om het kalium te doen dalen d.m.v. associatie met thiaziden<br />
of lisdiuretica.<br />
• Inname van medicatie die hyperkaliëmie <strong>be</strong>vordert: kaliumsparende<br />
diuretica, NSAID’s en β-blokkers.<br />
• Acidose: ingeval van acidose kan men deze corrigeren met natriumbicarbonaat.<br />
Algemene <strong>be</strong>handeling<br />
Los van bovenstaande aan<strong>be</strong>velingen kan men ook het kalium binden in de<br />
darm d.m.v. resines, vb. Ca-kayexalaat. Men start met 1 maatje per dag, maar<br />
men kan gaan tot 3 x 1 maatje per dag. Dit veroorzaakt frequent constipatie<br />
en men combineert het daarom <strong>be</strong>st met een laxativum. Bij constipatie komt<br />
de kaliumexcretie via de stoelgang immers in het gedrang.<br />
Ingeval van acute hyperkaliëmie kan men in het ziekenhuis starten met een<br />
infuus met glucose en actrapid, bicarbonaat intraveneus en aerosols met<br />
β2-mimetica en calcium-gluconaat. De meest efficiënte manier om snel een<br />
hyperkaliëmie te <strong>be</strong>handelen is hemodialyse.<br />
Algoritme voor <strong>be</strong>handeling metabole stoornissen zie p. 63<br />
Anemie<br />
Pathogenese<br />
Erytropoïetine (epo) wordt aangemaakt in de nier. Bij <strong>nierinsufficiëntie</strong> wordt<br />
er minder epo aangemaakt waardoor een anemie kan ontstaan. Daarnaast<br />
heb<strong>be</strong>n de erythrocyten <strong>bij</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> een kortere overlevingsduur.<br />
Bij een GFR van 60 ml/min heeft zowat 1% van de patiënten een renale<br />
anemie, <strong>bij</strong> GFR van 30 ml/min zowat 9% en <strong>bij</strong> GFR van 15 ml/min zowat 33<br />
tot 67%.<br />
39 40<br />
Tip<br />
Toediening van epo<br />
Voorwaarden tot starten met epo<br />
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
Vooraleer men de anemie toeschrijft aan <strong>nierinsufficiëntie</strong> moet men eerst<br />
andere oorzaken uitgesloten heb<strong>be</strong>n:<br />
• Er mag GEEN ijzerdeficiëntie zijn, denk in dat geval aan overvloedige<br />
menses <strong>bij</strong> jonge vrouwen of gastro-intestinaal bloedverlies (maagulcera,<br />
oesofagitis, colontumor…) <strong>bij</strong> anderen.<br />
• De bloedformule en de andere hematologische parameters moeten normaal<br />
zijn. Zoniet, denk dan steeds aan een <strong>be</strong>enmergaandoening.<br />
• De reticulocytose moet laag zijn, zoniet denk aan bloedverlies of hemolyse.<br />
• I.g.v. anemie <strong>bij</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> doet men <strong>be</strong>st ook steeds een eiwitelektroforese<br />
met immunoelektroforese om een myeloom op te sporen.<br />
• Ook vitamine B12- foliumzuurdeficiëntie, hypothyroïdie en hyperparathyroïdie<br />
moeten uitgesloten worden.<br />
Men mag maar <strong>be</strong>sluiten tot renale anemie indien zij niet verdwijnt na correctie<br />
van voormelde condities.<br />
Om terug<strong>be</strong>taling te <strong>be</strong>komen voor epo moet steeds eerst een terug<strong>be</strong>talingsaanvraag<br />
gemaakt worden door een arts verbonden aan een<br />
dialysecentrum. Om de terug<strong>be</strong>taling te <strong>be</strong>komen moet de patiënt<br />
voldoen aan 3 terug<strong>be</strong>talingscriteria:<br />
• Hematocriet lager dan 35% en/of hemoglobine < 11 g%<br />
• GFR lager dan 45 ml/min<br />
• Normale ijzerparameters<br />
Voorschriften mogen door de huisarts gemaakt worden. Belangrijk is<br />
wel dat epo niet verkrijgbaar is <strong>bij</strong> de perifere apotheek. Enkel ziekenhuisapotheken<br />
kunnen het produkt afleveren.<br />
Streef hemoglobine waarde<br />
De K/DOQI en ERBP guidelines adviseren om te streven naar een hemoglobine<br />
tussen 11 en 12 g%.
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
Net als <strong>bij</strong> dialysepatiënten kon men ook in de predialysesetting geen<br />
overlevingsvoordeel aantonen voor hogere hemoglobinewaarden. Dit<br />
werd aangetoond door de CREATE-trial waar men een groot aantal<br />
patiënten randomiseerde tussen een target hemoglobine van 10,5 tot<br />
11,5 g% enerzijds en 13 tot 15 g% anderzijds. Ook de linker ventrikelhypertrofie<br />
was hetzelfde in de 2 groepen. Dit werd <strong>be</strong>vestigd door de<br />
CHOIR-trial. In deze trial vond men zelfs een licht verhoogde cardiale<br />
mortaliteit in de groep met streefwaarde voor hemoglobine van 13,5<br />
g% in vergelijking met de groep van 11,5 g%.<br />
Gunstige effecten van EPO therapie<br />
• Vermindering van linker ventrikel hypertrofie met 10 tot 30%.<br />
• Vermindering van een aantal uremische symptomen zoals pruritus,<br />
sexuele dysfunctie <strong>bij</strong> mannen en een gebrekkig suiker en cortisol metabolisme.<br />
• Ver<strong>be</strong>tering van quality of life, vooral van slaap en vitaliteit.<br />
• Ver<strong>be</strong>terde cognitieve functie en cerebrale doorbloeding.<br />
• Een lichte daling van cholesterol en triglyceriden spiegels.<br />
• Een vermindering van maculair oedeem <strong>bij</strong> dia<strong>be</strong>tici.<br />
• Vermindering van de verhoogde bloedingsneiging eigen aan uremie.<br />
Respons<br />
• De respons op epo is dosis-dependent, maar verschilt wel van patiënt<br />
tot patiënt.<br />
• De respons hangt ook af van de manier van toediening, IV of SC. De SC<br />
toediening is meer effectief.<br />
• Bij aanhoudend slechte respons dienen andere oorzaken van anemie te<br />
worden uitgesloten.<br />
• Indien het hemoglobine > 13 g% <strong>be</strong>draagt dient men de epo toediening<br />
2 weken te stoppen.<br />
• De respons kan verminderd zijn i.g.v. ijzerdeficiëntie, <strong>be</strong>enmergfibrose,<br />
ernstige hyperparathyroïdie, inflammatie, neoplasie en onvoldoende<br />
dialyse.<br />
Verschillende types epo<br />
Epoïetine<br />
• Men start met 80 tot 120 E/kg SC per week in predialyse.<br />
• Met dit schema zal men <strong>bij</strong> zowat 90% van de patiënten na 3 maanden<br />
het streefhemoglobine <strong>be</strong>reiken.<br />
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
• Meestal ziet men na 1 maand <strong>be</strong>handeling een stijging van het hemoglobine<br />
met 1 g%. Indien men onvoldoende respons <strong>be</strong>komt dient men<br />
de dosis met 25% te verhogen. Bij aanhoudend slechte respons dienen<br />
andere oorzaken van anemie te worden uitgesloten.<br />
• Indien het hemoglobine > 13 g% <strong>be</strong>draagt dient men de epo toediening<br />
2 weken te stoppen.<br />
Dar<strong>be</strong>poïetine<br />
•Dar<strong>be</strong>poïetine kwam veel later op de markt. Het heeft een andere structuur<br />
dan epo maar stimuleert wel dezelfde receptor. De halfwaardetijd<br />
is 2 tot 3 keer langer dan die van epo (24 u IV en 48 uur SC).<br />
• Qua klinisch effect is er geen verschil tussen gelijkwaardige dosissen<br />
epo en dar<strong>be</strong>poïetine.<br />
• De standaarddosis <strong>be</strong>draagt 0,45 µg/kg éénmaal per week, meestal<br />
60 µg per week.<br />
41 42<br />
CERA<br />
CERA is een acronym voor “continuous erythropiesis receptor activator”.<br />
Dit produkt heeft nog een langere halfwaardetijd en wordt maandelijks<br />
toegediend.<br />
Neveneffecten<br />
De meest frequente neveneffecten zijn hoofdpijn (15%) en griepaal syndroom<br />
(5%).<br />
Soms kan EPO therapie resulteren in hypertensie, vooral wanneer het hematocriet<br />
snel stijgt.<br />
Resistentie tegen epo<br />
De meest frequente oorzaak is een ijzertekort geïnduceerd door de snelle<br />
erytropoïese.<br />
Andere oorzaken zijn:<br />
• Beenmergfibrose door secundaire hyperparathyroïdie<br />
• Occulte maligniteit<br />
• Foliumzuurdeficiëntie en vitamine-B12-deficiëntie<br />
• Chronische inflammatie (bv. van een oude niet-functionerende AVfistel).
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
• Accumulatie van aluminium in bot<br />
• Malnutritie<br />
• Hemoglobinopathieën<br />
• Toediening van ACE-i of ARB’s.<br />
Algoritme voor de toediening van epo zie p. 65<br />
Volume over<strong>be</strong>lasting<br />
Meestal blijft de vochtbalans <strong>bij</strong> nierinsufficiënte patiënten in evenwicht tot<br />
de klaring daalt onder 10 tot 15 ml/min, tenzij <strong>bij</strong> cardiorenaal dilemma. In<br />
acute omstandigheden zoals plotse vochttoediening kunnen deze patiënten<br />
uiteraard wel snel decompenseren.<br />
Patiënten met oedeem en <strong>nierinsufficiëntie</strong> reageren meestal goed op<br />
zoutrestrictie en een lisdiureticum. Thiaziden in monotherapie zijn niet efficiënt<br />
van zodra de creatinineklaring daalt onder de 30 ml/min. Wanneer<br />
thiaziden in combinatie met lisdiuretica gegeven worden kunnen ze wel een<br />
extra diuretisch effect veroorzaken.<br />
Malnutritie<br />
Een daling van de GFR tot onder 30 ml/min is sterk geassocieerd met malnutritie,<br />
met een daling van het albumine tot gevolg. Dit wordt deels verklaard<br />
door een spontane vermindering in het gebruik van proteïnen en koolhydraten<br />
<strong>bij</strong> achteruitgang van de nierfunctie, wat mogelijk nog toeneemt door<br />
een concommittante acidose. Een laag albumine <strong>bij</strong> het opstarten van dialysetherapie<br />
wijst op een minder goede prognose. Een specifiek dieet dient opgesteld<br />
te worden, liefst in samenwerking met een diëtiste met ervaring met<br />
deze pathologie. Zij zal, in functie van de voedingsanamnese, een individueel<br />
voedingsplan opstellen.<br />
Uremische bloedingen<br />
Zowel <strong>bij</strong> acute als <strong>bij</strong> <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong> ontstaat er een verminderde<br />
plaatjesfunctie met verhoogde bloedingsneiging tot gevolg.<br />
Bij asymptomatische patiënten is hiervoor geen <strong>be</strong>handeling nodig. Bij<br />
symptomatische patiënten of <strong>bij</strong> patiënten die een chirurgische ingreep<br />
Complicaties van de <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
ondergaan kan men verschillende preventieve maatregelen nemen zoals<br />
correctie van de anemie, toediening van desmopressine, cryoprecipitaat van<br />
stollingsfactoren, oestrogenen en/of het starten met dialyse.<br />
Uremische Pericarditis<br />
Vergevorderde uremie kan exsudatieve pericarditis (met gevaar voor harttamponnade)<br />
voor gevolg heb<strong>be</strong>n. Dit komt actueel nog zeer zelden voor.<br />
43 44
Patiënt voor<strong>be</strong>reiden op<br />
nierfunctievervangende<br />
therapie<br />
45<br />
Patiënt voor<strong>be</strong>reiden op nierfunctievervangende therapie<br />
Patiënt voor<strong>be</strong>reiden op<br />
nierfunctievervangende therapie<br />
Vaccinatie<br />
Hoewel er discussie <strong>be</strong>staat over de kosten-baten analyse van vaccinatie<br />
voor hepatitis B <strong>bij</strong> patiënten met <strong>nierinsufficiëntie</strong> worden alle dialysepatiënten<br />
in België gevaccineerd tegen hepatitis B. Men dient er zich wel<br />
<strong>be</strong>wust van te zijn dat deze vaccinatie slechts efficiënt is <strong>bij</strong> 50 tot 60% van<br />
de dialysepatiënten, dit in tegenstelling tot 90% effectiviteit in de algemene<br />
populatie.<br />
Om het responspercentage te verhogen wordt aan<strong>be</strong>volen reeds te vaccineren<br />
voor de patiënt in dialyse komt. In de praktijk start men hiermee<br />
<strong>bij</strong> CNI stadium 4. Ook geeft men een hogere dosis van het vaccin (vb. 3x<br />
HbVax-Pro 40U op maand 0, maand 1 en maand 6), of een vaccin met een<br />
adjuvans (Fendrix 20U volgens zelfde tijdsschema). Het vaccin is terug<strong>be</strong>taald<br />
mits een aanvraag <strong>bij</strong> de mutualiteit door een nefroloog.<br />
Keuze van de nierfunctievervangende therapie<br />
Eens de GFR tot 15 à 20 ml/min is gedaald zal de patiënt ingelicht worden<br />
over de verschillende types nierfunctievervangende therapie. Dit kan <strong>be</strong>st<br />
ge<strong>be</strong>uren op multidisciplinaire wijze, met patiënt, huisarts, specialist, dialyseverpleegkundige,<br />
diëtiste en zonodig ook sociaal verpleegkundige.<br />
Voor zelfstandige patiënten of patiënten die voldoende hulp thuis heb<strong>be</strong>n<br />
kan peritoneale dialyse overwogen worden. Voor andere patiënten is<br />
hemodialyse de <strong>be</strong>ste keuze. In de praktijk kiest zowat 10 tot 15% van de<br />
Belgische patiënten voor peritoneale dialyse.<br />
Bij jongere patiënten kan ook meteen gesproken worden over niertransplantatie<br />
met een nier afkomstig van een levende donor of van een overleden<br />
donor. Ze dienen hiervoor een uitgebreide check-up te ondergaan<br />
die <strong>be</strong>staat uit een cardiale evaluatie en een nazicht naar neoplasieën en<br />
infecties. Patiënten die een niertransplantatie ondergaan zijn immers meer<br />
gevoelig voor infecties, en ze heb<strong>be</strong>n ook een hogere kans op <strong>be</strong>paalde<br />
neoplasieën.<br />
46
Patiënt voor<strong>be</strong>reiden op nierfunctievervangende therapie<br />
Aanleggen van een toegangsweg<br />
Indien gekozen werd voor hemodialyse zal de patiënt tijdig verwezen<br />
worden naar de vasculaire chirurg. Deze zal een “mapping” van de armvenen<br />
verrichten middels echo duplex. Aldus kan <strong>be</strong>oordeeld worden of<br />
de patiënt een arterioveneuze fistel of een kunststoffistel kan krijgen als<br />
toegangsweg. Indien geen van <strong>be</strong>ide keuzes mogelijk is, zal moeten geopteerd<br />
worden voor een dialyse verblijfscatheter. Na de plaatsing van deze<br />
catheter kan men onmiddellijk starten met dialyse, na plaatsing van een<br />
kunststoffistel dient men meestal 2 weken te wachten, en na plaatsing van<br />
een arteroveneuze fistel dient men meestal 6 weken te wachten.<br />
Indien gekozen wordt voor peritoneale dialyse zal een peritoneaal dialysecatheter<br />
in de buik geplaatst worden. Best kan men na de plaatsing<br />
2 weken wachten vooraleer te starten met de buikspoelingen, zodat de<br />
catheter de kans krijgt goed in te groeien en om zo de kans op lekkage van<br />
het dialysaat te verminderen.<br />
Wanneer starten met nierfunctievervangende therapie ?<br />
Absolute indicaties<br />
Het opstarten van hemodialyse in termen van klaring is controversieel.<br />
Algemeen lijkt opstarten van nierfunctievervangende therapie zeker aangewezen<br />
<strong>bij</strong> klaringen lager dan of gelijk aan 5-10 ml/minuut, en lager dan<br />
of gelijk aan 10-15 ml/min <strong>bij</strong> dia<strong>be</strong>tes-patiënten.<br />
Daarenboven zijn er een aantal absolute indicaties tot het opstarten van<br />
dialyse. Sommige van deze indicaties zijn echter levens<strong>be</strong>dreigend, en men<br />
kan dus <strong>be</strong>st reeds voor het optreden hiervan starten met dialyse.<br />
• Overvulling of longoedeem refractair aan diuretica<br />
• Hyperkaliëmie<br />
• Metabole acidose<br />
• Geaccelereerde hypertensie niet <strong>be</strong>antwoordend aan antihypertensiva<br />
• Persisterende misselijkheid en braken<br />
• Uremische encefalopathie, neuropathie of pericarditis, of verhoogde<br />
bloedingsneiging door uremie.<br />
Relatieve indicaties<br />
Patiënt voor<strong>be</strong>reiden op nierfunctievervangende therapie<br />
• Anorexie voorafgaand aan nausea en braken, evolutie naar malnutritie<br />
• Verminderd concentratievermogen<br />
• Ernstige anemie niet reagerend op epo waarvoor geen andere oorzaak<br />
kan gevonden worden.<br />
• Aanhoudende jeuk of restless legs syndroom<br />
• Men dient er wel aan te denken dat <strong>be</strong>paalde farmaca ook bovenstaande<br />
symptomen kunnen induceren. Oraal ijzer kan nausea veroorzaken,<br />
en centraal werkende antihypertensiva kunnen slaperigheid<br />
induceren.<br />
47 48
49<br />
Samenvatting<br />
Samenvatting<br />
Wanneer starten met nefroprotectieve therapie?<br />
Samenvatting<br />
Het is <strong>be</strong>langrijk te melden dat men reeds vroegtijdig moet <strong>be</strong>ginnen met<br />
het instellen van een <strong>be</strong>handeling, nl. voordat GFR onder de 60 ml/min daalt,<br />
zodat men de irreversie<strong>be</strong>le littekenvorming kan <strong>be</strong>letten.<br />
Zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
Het zorgtraject <strong>chronische</strong> <strong>be</strong>oogt een <strong>be</strong>tere zorgverlening aan de patiënt<br />
met <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong>. Dit ge<strong>be</strong>urt aan de hand van een gestandaardiseerd<br />
protocol voor <strong>be</strong>handeling.<br />
De volgende risicogroepen worden gescreend voor <strong>nierinsufficiëntie</strong>:<br />
• dia<strong>be</strong>tes mellitus<br />
• arteriële hypertensie<br />
• vanaf 55 jaar en ouder<br />
• cardiovasculaire aandoening<br />
• familiale anamnese van erfelijke nierziekten<br />
De patiënten met een GFR lager dan 45 ml/min die nog niet in dialyse zijn, of<br />
patiënten met een proteïnurie > 1 g/24 uur kunnen geïncludeerd worden.<br />
Overzicht van de aanpak van <strong>chronische</strong> <strong>nierinsufficiëntie</strong><br />
• Diagnose stellen en kijken of de nieraandoening reversie<strong>be</strong>l is<br />
• De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan<br />
• De complicaties van <strong>nierinsufficiëntie</strong> opvangen<br />
• De dosis van de medicatie aanpassen aan de nierfunctie<br />
• De patiënt tijdig voor<strong>be</strong>reiden op nierfunctievervangende therapie<br />
De verdere achteruitgang van de nierfunctie tegengaan<br />
Hypertensie <strong>be</strong>handelen <strong>bij</strong> de chronisch nierinsufficiente patiënt<br />
Bloeddrukstreefwaarden<br />
• Patiënten zonder <strong>nierinsufficiëntie</strong>: target
Samenvatting<br />
Starten met ACE-i<br />
Men start meestal met een ACE-i in een lage dosis. Controle nierfunctie en<br />
kalium na 1 week zijn aangewezen. Als de creatininemie niet gestegen is met<br />
meer dan 30% boven de uitgangswaarde, en er geen ernstige hyperkaliëmie<br />
ontstaat, mag men de dosis verder opdrijven (zie verder). Doel is een zo laag<br />
mogelijke proteïnurie te <strong>be</strong>komen. Belangrijk hier<strong>bij</strong> is te melden dat de dosissen<br />
hiervoor hoger liggen dan de dosissen om een maximaal antihypertensief<br />
effect te <strong>be</strong>komen. Wanneer men na het <strong>be</strong>reiken van de klassieke maximum<br />
dosis de bloeddruk niet onder controle krijgt is een associatie met een tweede<br />
antihypertensivum aangewezen. Eerste keuze hier<strong>bij</strong> is zeker een diureticum,<br />
omdat men (1) hiermee de hyperkaliëmie door de ACE-inhibitor kan verminderen,<br />
(2) door de lichte ondervulling ook de proteïnurie kan verminderen, en (3)<br />
ook de bloeddruk goed kan <strong>be</strong>handelen.<br />
Ook <strong>bij</strong> patiënten met een slechte nierfunctie mag men dus starten met een<br />
ACE-i. Men kan <strong>be</strong>st wel eerst alle diuretica stoppen en starten met een lage<br />
dosis op geleide van nierfunctie, ionogram en de bloeddruk.<br />
Men ziet dikwijls een stijging van het creatinine na het starten met een ACE-i.<br />
Zolang deze stijging minder is dan 30% t.o.v. de <strong>be</strong>ginwaarde is dit geen reden<br />
om met ACE-i te stoppen, integendeel. Er zijn studies die heb<strong>be</strong>n aangetoond<br />
dat patiënten die initieel na het starten een stijging vertonen van hun creatinine<br />
het op langere termijn <strong>be</strong>ter doen qua <strong>be</strong>houd van de nierfunctie. Deze<br />
stijging van het creatinine wijst immers niet op een structurele nier<strong>be</strong>schadiging,<br />
maar wel op het gewenste reversie<strong>be</strong>le hemodynamisch effect op de<br />
glomerulaire hyperfiltratie.<br />
Indien de bloeddruk plots daalt kan dit wijzen op een verminderd circulerend<br />
volume (diuretica, diarrhee…), sepsis of het gebruik van NSAID’s.<br />
Plaats van ARB<br />
Voor type 2 dia<strong>be</strong>tes zijn er meer literatuurgegevens over ARB’s, minder over<br />
ACE-i. Zowel ir<strong>be</strong>sartan (150 tot 300 mg/dag) als losartan (50 – 100 mg/dag)<br />
heb<strong>be</strong>n hun effectiviteit <strong>be</strong>wezen. Recent werd de equivalentie van een ACE-i<br />
(Enalapril) t.o.v. een sartaan (Telmisartan) aangetoond <strong>bij</strong> patiënten met type<br />
2 dia<strong>be</strong>tes.<br />
I.g.v. intolerantie kan men overschakelen van een ACE-i op een ARB.<br />
Indien men onder een ACE-i onvoldoende daling heeft van de proteïnurie kan<br />
men nog een ARB toevoegen. Deze <strong>be</strong>nadering is echter wel omstreden sinds<br />
<strong>be</strong>kend raakte dat de COOPERATE-trial minder <strong>be</strong>trouwbaar is. Bovendien<br />
toonde de ONTARGET-trial aan dat er een hogere kans is op acute nierinsufficientie<br />
in de groep die <strong>be</strong>handeld werd met combinatie ramipril-telmisartan.<br />
Andere antihypertensiva<br />
I.g.v. vochtover<strong>be</strong>lasting voegt men een diureticum toe. Zolang de creatinineklaring<br />
hoger is dan 30 ml/min kan men nog een thiazide geven. Bij lagere<br />
Samenvatting<br />
klaring geeft men een lisdiureticum omdat de thiazidediuretica in monotherapie<br />
dan minder werkzaam zijn.<br />
β-blokkers kunnen uiteraard ook gebruikt worden. Wat <strong>be</strong>treft de dihydropyridine<br />
calciumantagonisten <strong>be</strong>staat er discussie in de literatuur of ze de<br />
hyperfiltratie in de glomerulaire filter al dan niet verhogen, en dus al dan niet<br />
op lange termijn een negatief effect heb<strong>be</strong>n op de nierfunctie.<br />
Hyperlipidemie<br />
De <strong>be</strong>handeling van hyperlipidemie <strong>bij</strong> patiënten met CNI stadium 2 tot 4 is<br />
dezelfde als in de algemene populatie.<br />
Patiënten met CNI stadium 5 heb<strong>be</strong>n een zeer hoog risico op cardiovasculair<br />
event. Daarom wordt hypercholesterolemie <strong>bij</strong> deze patiënten steeds <strong>be</strong>handeld.<br />
Fibraten zijn dikwijls gecontra-indiceerd eens de GFR onder 30 ml/min is<br />
gedaald.<br />
Afwijkingen van het botmetabolisme<br />
Hyperfosfatemie<br />
De hyperfosfatemie moet <strong>be</strong>handeld worden met fosfaat<strong>be</strong>perkend dieet,<br />
calciumcarbonaat, calciumacetaat, sevelamer of lanthanum. Sevelamer en<br />
lanthanum zijn enkel terug<strong>be</strong>taald <strong>bij</strong> dialysepatiënten.<br />
I.g.v. hypocalcemie/normocalcemie start men met calciumcarbonaat in een<br />
dosis van 3 x 1g/dag of calciumacetaat 3 x 600 mg/dag tijdens de maaltijden.<br />
Dit kan nog verder opgedreven worden tot respectievelijk 3 x 2 g/dag en 3 x<br />
1200 mg/dag.<br />
Hyperparathyroïdie<br />
Ingeval van hyperparathyroïdie met vitamine D-deficiëntie dient men eerst<br />
deze deficiëntie te suppleren met colecalciferol.<br />
Ingeval van hyperparathyroïdie zonder vitamine D-deficiëntie, of ingeval<br />
van blijvende hyperparathyroïdie na suppletie met colecalciferol dient men<br />
een <strong>be</strong>handeling met aktief vitamine D toe te dienen. Wanneer er reeds een<br />
hyperfosfatemie <strong>be</strong>staat kan toediening van α-Leo gevaarlijk zijn omdat het<br />
de hyperfosfatemie stimuleert waardoor er calciumfosfaatdeposities kunnen<br />
ontstaan.<br />
Metabole acidose<br />
Ingeval van metabole acidose (bicarbonaat < 22 meq/L) start men met magistraal<br />
voorgeschreven natriumbicarbonaat in een dosis van 2 tot 3 maal 500 tot<br />
1000 mg/dag. Dit wordt <strong>bij</strong> voorkeur tussen 2 maaltijden door toegediend.<br />
51 52
Samenvatting<br />
Hyperkaliëmie<br />
Ingeval van hyperkaliëmie dient men in de eerste plaats de oorzaak op te<br />
sporen.<br />
Vervolgens dient zo snel mogelijk een <strong>be</strong>handeling te worden ingesteld. Bij<br />
matige hyperkaliëmie kan men starten met kaliumarm dieet, diuretica en<br />
Ca-kayexalaat (steeds in combinatie met laxativa). Bij ernstige hyperkaliëmie<br />
moet de patiënt opgenomen worden voor <strong>be</strong>handeling met glucose en insuline,<br />
intraveneus bicarbonaat, β2-mimetica of zonodig dialyse.<br />
Anemie<br />
Vooraleer men de diagnose van renale anemie stelt dient men andere mogelijke<br />
oorzaken van anemie (vb. coloncarcinoom) uitgesloten te heb<strong>be</strong>n.<br />
Nadien kan men starten met epo. De streefwaarde voor hemoglobine daar<strong>bij</strong><br />
is 11 tot 12 g%.<br />
Patiënten voor<strong>be</strong>reiden op nierfunctievervangende<br />
therapie<br />
De patiënt dient tijdig gevaccineerd te worden voor hepatitis B. Meestal start<br />
men eens de GFR onder de 30 ml/min gezakt is omdat het responspercentage<br />
op dat moment hoger ligt dan wanneer de patiënt reeds in dialyse is.<br />
De patiënt dient ook tijdig geïnformeerd te worden over de verschillende mogelijkheden<br />
tot nierfunctievervangende therapie, meer <strong>be</strong>paald hemodialyse,<br />
peritoneale dialyse en niertransplantatie.<br />
Het opstarten van hemodialyse in termen van klaring is controversieel. Algemeen<br />
lijkt opstarten van nierfunctievervangende therapie zeker aangewezen<br />
<strong>bij</strong> klaringen lager dan of gelijk aan 5-10 ml/minuut, en lager dan of gelijk aan<br />
10-15 ml/min <strong>bij</strong> dia<strong>be</strong>tes-patiënten.<br />
Daarenboven zijn er een aantal absolute indicaties tot het opstarten van<br />
dialyse. Sommige van deze indicaties zijn echter levens<strong>be</strong>dreigend, en men kan<br />
dus <strong>be</strong>st reeds voor het optreden hiervan starten met dialyse.<br />
• Overvulling of longoedeem refractair aan diuretica<br />
• Hyperkaliëmie<br />
• Metabole acidose<br />
• Geaccelereerde hypertensie niet <strong>be</strong>antwoordend aan antihypertensiva<br />
• Persisterende misselijkheid en braken<br />
• Uremische encefalopathie, neuropathie of pericarditis, of verhoogde<br />
bloedingsneiging door uremie<br />
Algoritmes<br />
53 54
Algoritmes<br />
Risicofacoren<br />
- DM<br />
- Arteriële hypertensie<br />
- vanaf 55 jaar en ouder<br />
- cardiovasculaire<br />
aandoening- familiale<br />
anamnese van erfelijke<br />
nierziekten<br />
Periodieke followup NF igv<br />
aanwezigheid<br />
risicofactoren:<br />
- Labo bloed: creatinine,<br />
ureum, elektrolieten<br />
-dipstick, urinesediment<br />
Oppunstelling Nierschade?<br />
- Labo bloed: Cyto,<br />
creatinine, ureum,<br />
urinezuur, glucose,<br />
lipidenprofiel, bicarbonaat,<br />
Na, K, Cl, Ca, Fosfor.<br />
- dipstick, urinesediment<br />
INDIEN DIPSTICK POSITIEF BIJ 2DE<br />
CONTROLE:<br />
- GFR BEPALING<br />
-RATIOBEPALING PROT/CREAT OP<br />
URINEMONSTER OF 24-<br />
UURSCOLLECTIE<br />
VOOR KWANTIFICATIE VAN<br />
PROTEïNURIE<br />
Stadium 1<br />
GFR >=90 ml/<br />
min<br />
versiedatum: 11/03/2009<br />
Stadium 2<br />
GFR tss 89-60 ml/<br />
min<br />
Jaarlijkse screening GFR /<br />
proteïnurie<br />
GFR 60 en zonder nier<strong>be</strong>schadiging * GFR < 60 of proteïnurie<br />
en/of nier<strong>be</strong>schadiging *<br />
Stadium 3<br />
GFR tss 59-30 ml/min<br />
Stadium 3A Stadium 3B<br />
Opvolging start<br />
Multidisciplinaire nierfalenkliniek<br />
zorgtraject<br />
CNI*<br />
Advies nefroloog<br />
CNI ANI<br />
Stadium 4:<br />
GFR tss 29-15 ml/<br />
min<br />
Voor<strong>be</strong>reiding<br />
NF-vervangende therapie<br />
Stadium 5:<br />
GFR < 15 ml/min<br />
Start<br />
NF-vervangende<br />
therapie<br />
Cardiovasculaire risicoreductie Preventie, detectie en <strong>be</strong>handeling van complicaties Vaccinatie<br />
Aanpassen<br />
Glycemie igv DM Dyslipidemie Hypertensie<br />
levensstijl<br />
*Inclusiecriteria zorgtraject CNI: 1) eGFR < 45 ml/min/1.73m<br />
Renale<br />
anemie<br />
Renale<br />
osteodystrofie<br />
Nutritionele en<br />
metabole<br />
problematiek<br />
Griep: jaarlijks<br />
Pneumococcen: 5-jaarlijks<br />
Hepatitis: van zodra GFR <<br />
30 mL/min en hoog risico op<br />
Bron: KDOQI-richtlijnen (National Kidney Foundation)<br />
dialyse<br />
2 en/of proteïnurie > 1gr/24u<br />
Algoritmes<br />
55 56<br />
HUISARTS<br />
SPECIALIST<br />
* Nier<strong>be</strong>schadiging: proteïnurie<br />
of hematurie zonder dat er een<br />
daling van GFR is, wordt<br />
<strong>be</strong>schouwd als nier<strong>be</strong>schadiging<br />
PD<br />
TRANSPLANT<br />
HD
Algoritmes<br />
Algoritme Hypertensie<br />
HUISARTS<br />
TARGETS<br />
- Proteïnurie < 1g/l: 130/80 mmHg<br />
- Proteïnurie 1g/l: 125/75 mmHg<br />
Stadium 2-5<br />
GFR tss 89-15 ml/min<br />
ANAMNESE<br />
- Inname van NSAID s, contraceptiva,<br />
amfetamines, alcohol, teveel zout<br />
- Snurken s nachts: slaap apnoe syndroom<br />
In geval van vermoeden sec.<br />
HT<br />
SK-testen, PTH<br />
OPSPOREN SECUNDAIRE<br />
OORZAAK:<br />
- Labo: aldosteron, renine, cortisol<br />
- 24u BD monitoring <strong>bij</strong> :<br />
- Therapieresistente hypertensie<br />
- vermoeden van White coat<br />
hypertension<br />
- Nachtelijke oxymetrie indien<br />
aanwijzingen voor slaap apnoe<br />
syndroom<br />
OPSPOREN END-ORGAN DAMAGE:<br />
- Echo cardio: LVH<br />
- Oogfundus<br />
- Micro-albuminurie<br />
BEHANDELING:<br />
Aanpassen levenstijl<br />
Medicatie<br />
Periodieke opvolging BD<br />
Levensstijlmodificaties<br />
- Alcohol- zout- en caffeïne<strong>be</strong>perking<br />
- Beweging: 3x 30 min./week<br />
- Vermagering igv o<strong>be</strong>sitas<br />
1<br />
Algoritmes<br />
57 58<br />
2<br />
Opstarten medicatie ifv <strong>be</strong>reiken van<br />
steefwaarden<br />
Starten met lage dosis ACE-inhibitie<br />
Opdrijven dosis ACE-inhibitie<br />
Labo: K en<br />
Creat<br />
Streefwaarde<br />
<strong>be</strong>reikt<br />
1. K > 5,5 meq/l:<br />
1. Kaliumarm dieet<br />
2. Corrigeer de acidose<br />
3. Associeer diureticum<br />
4. Kayexalaat is op lange<br />
termijn geen haalbare optie<br />
wegens GI <strong>be</strong>zwaren<br />
2. Creat. 30%:<br />
Overweeg MRangiografie ter<br />
uitsluiting van renalisstenose<br />
BD > 125/75 igv proteïnurie > 1g/l<br />
BD > 130/80 igv proteïnurie < 1g/l<br />
Opstarten diureticum<br />
GFR > 30 ml/min: THIAZIDE<br />
GFR < 30 ml/min: BUMETANIDE<br />
Streefwaarde NIET<br />
<strong>be</strong>reikt<br />
Opstarten Beta-Blokker / Ca-antagonist / ARB (cavé GEEN terug<strong>be</strong>taling) /Perifere<br />
vasodilatator / Moxonidine<br />
Bij voorkomen van therapie restistente HT<br />
Bron: KDOQI 2004; Nephsap
Algoritmes<br />
Algoritme Dyslipidemie<br />
PRIMAIRE PREVENTIE CNI 3-4<br />
cfr. algemene populatie<br />
SECUNDAIRE PREVENTIE<br />
PRIMAIRE PREVENTIE CNI 5<br />
START statine<br />
NI = cardiovasculair hoog risico<br />
populatie<br />
Controle Parameters<br />
minst. 1 x/ jaar:<br />
Tchol, LDL, TG, HDL<br />
(NUCHTER)<br />
JA<br />
Advies<br />
Aanpassing levenstijl:<br />
- Dieet<br />
- Beweging<br />
-Vermagering<br />
-Stop Alcohol<br />
JA<br />
TG 500<br />
mg/dl<br />
Controle lipiden<br />
na 1 maand<br />
Nee<br />
- Fibraat; cave<br />
NI<br />
- Nicotinezuur<br />
JA<br />
TG 500<br />
mg/dl<br />
LDL 100 mg/dl<br />
HDL 40 mg/dl (man)<br />
HDL 46 mg/dl (vrouw)<br />
Tchol 175 mg/dl<br />
TG 150 mg/dl<br />
Nee<br />
JA<br />
Controle lipiden na<br />
1 maand<br />
Nee<br />
NEE<br />
Aanpassing<br />
levenstijl:<br />
- Dieet<br />
- Beweging<br />
JA<br />
Controle lipiden binnen 8 weken<br />
Algoritmes<br />
59 60<br />
TG 500<br />
mg/dl<br />
DOELSTELLINGEN:<br />
LDL 100 mg/dl<br />
HDL 40 mg/dl (man)<br />
HDL 46 mg/dl (vrouw)<br />
Tchol 175 mg/dl<br />
TG 150 mg/dl<br />
NEE<br />
Therapie:<br />
-<br />
Statines-<br />
Dieet<br />
Controle lipiden na<br />
1 à 3 maanden<br />
LEGENDE:<br />
Tchol: Totaal cholesterol<br />
HDL: High density<br />
lipoproteïnen<br />
LDL: Low density<br />
lipoproteïnen<br />
TG: Triglyceriden<br />
NI: Nierinsufficiëntie<br />
Statines:<br />
- Atorvastatine: Geen dosisaanpassing<br />
- Fluvastatines: Geen dosisaanpassing<br />
- Simvastatine: Geen dosisaanpassing<br />
- Pravastatine:<br />
Startdosis 10 mg/dl: cave accumulatie van<br />
metabolieten <strong>bij</strong> GFR < 50 mL/min.<br />
- Rosuvastatine:<br />
Vanaf GFR te<br />
verwachten nadeel<br />
Nee<br />
HUISARTS<br />
CAVE COMBINATIE STATINES EN FIBRATEN BIJ<br />
CNI<br />
Therapie:<br />
Ezetimi<strong>be</strong>
Algoritmes<br />
Algoritme CaP<br />
Legende:<br />
Groene kaders: typisch <strong>bij</strong> CNI<br />
* in pre-dialyse zijn niet-Ca-houdende P-binders niet<br />
terug<strong>be</strong>taald<br />
** Attest van nefroloog noodzakelijk<br />
Vanaf Stadium 3:<br />
Opvolgen van<br />
P, Ca, 25OH Vit D,<br />
PTH<br />
1) Fosforarmdieet<br />
2) Ca-houdende P-binders starten of dosis<br />
verhogen<br />
Hyper P<br />
P<br />
Geen actie<br />
Normale P<br />
Malnutritie opsporen<br />
Hypo P<br />
Ca-houdende P-binders als Casupplementen<br />
starten of dosis verhogen<br />
Hypo Ca<br />
Ca<br />
Geen actie<br />
Normale Ca<br />
Algoritmes<br />
61 62<br />
Oorzaak opsporen, denk aan: M. Kahler,<br />
primaire hyperpara, oversubstitutie Vit.D,<br />
hoge dosis Ca-houdende P-binders *<br />
Hyper Ca<br />
Streefwaarde > 30 ng/mL: substituties met<br />
D-cure<br />
25OH<br />
Vit.D<br />
Indien laag Vit.D: eerst starten D-cure cfr.<br />
supra. Pas indien Vit.D normaal en nog<br />
steeds hoog PTH: start actief Vit.D **<br />
Hoog PTH<br />
PTH<br />
Geen actie<br />
PTH binnen<br />
streefwaarden<br />
Dosisreductie actief Vit.D **<br />
Laag PTH
Algoritmes<br />
Algoritme Metabole stoornissen<br />
HUISARTS<br />
Stadium 2-5<br />
GFR tss 89-15 ml/min<br />
DIËTIST<br />
TARGETS<br />
Kalium = 22 meq/L<br />
LAAG BICARBONAAT HYPERKALIËMIE<br />
NUTRITIONEEL ADVIES EN DIEET*<br />
Controle K<br />
Cavé hemolyse<br />
Cavé conditie van bloedname<br />
Controle Bic.<br />
- Eiwit<strong>be</strong>perking 0,8 à 1g EW/kg/d<br />
- 30 à 35 Kcal/kg/d<br />
- Kalium<strong>be</strong>perking (2400 mg/d)<br />
- Fosfor<strong>be</strong>perking (800 à 1000 mg/d)<br />
Natrium<strong>be</strong>perking<br />
- Evt. Vocht<strong>be</strong>perking<br />
K=TARGET<br />
K>TARGET<br />
Bic=TARGET Bic
Algoritmes<br />
Algoritme Epo<br />
Legende:<br />
Hb: Hemoglobine<br />
SC: subcutaan<br />
Stadium 3-5<br />
GFR tss 59-30 ml/min<br />
Man: Hb < 12 g%<br />
Vrouw: Hb < 11 g%<br />
HUISARTS<br />
SPECIALIST<br />
JA<br />
Renale anemie = uitsluitingsdiagnose<br />
START NAZICHT:<br />
- Hb, MCV, WBC met formule, trombocyten,<br />
reticulocytose,<br />
- Faeces occult bloed<br />
- Eiwitelektroforese (evt. immunoelectroforese),<br />
- Ferritine, TSAT, IJZER<br />
- Schildkliertesten, PTH<br />
- Vit. B12 Foliumzuur<br />
- CRP<br />
GEEN<br />
Afwijkingen EN<br />
GFR < 45 ml/min.<br />
Afwijkingen<br />
1. START ijzerpreparaat:<br />
Oraal of IV<br />
TARGETS: ferritine: 200-500 ng/ml<br />
TSAT: 20%-50%<br />
2. START EPO:<br />
- EPOETINE-BETA 80 à 120E/kg/week SC<br />
OF<br />
- DARBEPOETINE 0,45 µg/kg/week SC<br />
OF<br />
- EPOETINE-alfa 80 à 120E<br />
kg/week SC<br />
OF<br />
- Continuous Erithropoesis Receptor Activator<br />
Algoritmes<br />
65 66<br />
Uitgebreide screening andere<br />
oorzaken:<br />
Microcytaire anemie<br />
Ijzergebreksanemie<br />
TARGET: Hb 11-12g% (M/V)<br />
Macrocytaire anemie<br />
Normocytaire anemie met<br />
normale ijzerparameters<br />
DOORVERWIJZING<br />
huisarts<br />
voor verdere opvolging<br />
Anemie van <strong>chronische</strong><br />
aandoening<br />
Doseringsschema:<br />
1. Controle Hb op week 4 na opstart<br />
Hb stijging < 0,5g% Hb stijging tussen 0,5-2g% Hb stijging > 2g%<br />
DOSIS +50% DOSIS BEHOUDEN Reduceer DOSIS met +/- 25%<br />
TARGET:<br />
Hb tussen 11 en 12 g%<br />
2. FOLLOW UP: Controle Hb en ferritine 1x per 2 maanden<br />
Bron: KDOQI 2004; Nephsap, CREATE-Studie 2006; CHOIR-studie 2006
www.zna.<strong>be</strong>/nefrologie