SAMENVATTING UITSPRAAK INZAKE HERZIENINGSVERZOEK
SAMENVATTING UITSPRAAK INZAKE HERZIENINGSVERZOEK
SAMENVATTING UITSPRAAK INZAKE HERZIENINGSVERZOEK
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
103630 Herzieningsverzoek VO<br />
103630/uitspraak d.d. 11-03-2008<br />
Pagina 1 van 4<br />
<strong>SAMENVATTING</strong><br />
Commissie van beroep<br />
vo<br />
De werknemer verzoekt herziening van de uitspraak van de Commissie waarbij zijn beroep tegen de<br />
RDDF-plaatsing (zaaknummer 102658) ongegrond is verklaard.<br />
De werknemer heeft een aantal feiten opgevoerd dat reeds expliciet aan de orde is geweest in de<br />
procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan nu herziening wordt gevraagd. Daarnaast heeft de<br />
werknemer verschillende feiten opgevoerd die hebben plaats gevonden ná de uitspraak van de<br />
Commissie. Deze feiten kunnen derhalve niet tot herziening van de uitspraak leiden.<br />
De overige opgevoerde feiten zijn door de werknemer onvoldoende onderbouwd of leiden niet tot<br />
herziening.<br />
Herzieningsverzoek ongegrond.<br />
in het geding tussen:<br />
<strong>UITSPRAAK</strong> <strong>INZAKE</strong> <strong>HERZIENINGSVERZOEK</strong><br />
A, wonende te B, verzoeker, hierna te noemen A<br />
en<br />
het bestuur van de C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever<br />
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE<br />
Bij verzoekschrift met bijlagen van 08-10-2007, ingekomen op 09-10-2007 en aangevuld d.d.<br />
11-10-2007 en 31-10-2007 heeft A de Commissie om herziening verzocht van haar uitspraak d.d.<br />
04-01-2005, waarbij het beroep van A tegen de beslissing van de werkgever van 28-06-2004,<br />
inhoudende plaatsing van de functie van A in het risico dragend deel van de formatie (RDDF)<br />
ongegrond is verklaard (zaaknummer 102658).<br />
De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 21-11-2007.<br />
De mondelinge behandeling vond plaats op 28-01-2008.<br />
A verscheen in persoon.<br />
De werkgever werd vertegenwoordigd door D, directiesecretaris en E, personeelsfunctionaris.<br />
A heeft een pleitnotitie overgelegd.<br />
De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast.<br />
2. DE FEITEN<br />
A was sinds 01-08-1981 werkzaam bij (de rechtsvoorgangers van) de C in een vast dienstverband met<br />
een volledige betrekkingsomvang. A had een benoeming als leraar, maar was feitelijk reeds sedert<br />
1996 werkzaam als medewerker faciliteiten en gebouwen beheer op het Onderwijskantoor (OK). A<br />
hield zich in deze functie voornamelijk bezig met het begeleiden van verbouwingen en aanpassingen<br />
in de gebouwen.<br />
Op de arbeidsverhouding was van toepassing de CAO-VO 2003-2005.
103630/uitspraak d.d. 11-03-2008<br />
Pagina 2 van 4<br />
Commissie van beroep<br />
vo<br />
In verband met financiële noodzaak heeft de werkgever besloten tot vermindering van de formatie. Bij<br />
beslissing d.d. 28-06-2004 is de functie van medewerker faciliteiten en gebouwen beheer per<br />
01-08-2004 in het RDDF geplaatst. In voormelde beslissing heeft de werkgever A voorts medegedeeld<br />
dat hij op basis van zijn opleiding en werkervaring met ingang van 01-08-2004 wordt herplaatst als<br />
leraar bij de locatie EHC. Daarbij is vermeld dat A de gelegenheid zou krijgen om gefaseerd terug te<br />
keren in het onderwijs, dit door in eerste instantie te worden belast met een lesomvang van 13 uur per<br />
week en door hem een coach toe te wijzen die hem in zijn inwerkperiode zal bijstaan. Naar aanleiding<br />
van deze beslissing heeft A te kennen gegeven zijn werkzaamheden als leraar het liefst bij het<br />
Technisch Onderwijs Centrum (TOC) te willen uitoefenen. Bij brief d.d. 14-07-2004 heeft de werkgever<br />
A medegedeeld dat hij met ingang van 01-08-2004 wordt geplaatst als leraar bouwtechniek bij het<br />
TOC. Drie dagen nadat A zijn werkzaamheden als leraar was gestart, heeft hij zich ziek gemeld.<br />
Inmiddels had de bedrijfsarts de werkgever bij brief d.d. 28-10-2004 medegedeeld dat A voor de<br />
functie van leraar als medisch ongeschikt kan worden gezien. Tegen de brief d.d. 28-06-2004 heeft A<br />
tijdig beroep ingesteld, welk beroep bij de Commissie geregistreerd staat onder zaaknummer 102658.<br />
De Commissie heeft in haar uitspraak van 04-01-2005 aangegeven dat, vanwege de omvang van de<br />
noodzakelijke bezuinigingen en gezien de aanvullende informatie van de werkgever ter zitting, de<br />
werkgever in redelijkheid tot de beslissing is gekomen om de feitelijk door A verrichte functie in het<br />
RDDF te plaatsen. Voorts heeft de Commissie aangegeven dat gezien het gegeven dat A in de<br />
periode 1981 tot 1996 heeft lesgegeven en hij formeel nog was benoemd als leraar, de opdracht van<br />
de werkgever om de werkzaamheden van leraar uit te voeren redelijk is te achten. Gelet hierop kwam<br />
de Commissie tot het oordeel dat de werkgever in redelijkheid tot zijn beslissing was gekomen om de<br />
functie van medewerker faciliteiten en gebouwen beheer in het RDDF te plaatsen en tot de beslissing<br />
om A de - destijds als passend beoordeelde - functie van leraar aan te bieden. Aldus heeft de<br />
Commissie het beroep tegen de beslissing van 28-06-2004 ongegrond verklaard.<br />
A verzoekt thans om herziening van de uitspraak van de Commissie van 04-01-2005.<br />
Voorts heeft A op 26-10-2005 bij de Commissie beroep ingesteld tegen de beslissing van de<br />
werkgever d.d. 27-09-2005 om hem per 01-01-2006 te ontslaan. Dat beroep is door de Commissie bij<br />
uitspraak van 10-02-2006 ongegrond verklaard (zaaknummer 103065). Onderhavig<br />
herzieningsverzoek heeft geen betrekking op de uitspraak van 10-02-2006.<br />
3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN<br />
A voert aan dat na de uitspraak van de Commissie van 04-01-2005 een aantal nieuwe feiten<br />
beschikbaar is gekomen dat tot herziening van de uitspraak zou dienen te leiden.<br />
Hij stelt dat er geen Sociaal Plan gold ten tijde van het ontslagbesluit van 27-09-2005 en dat de<br />
werkgever verkeerde voorlichting over dit Sociaal Plan zou hebben verstrekt. Voorts is na het vertrek<br />
van A zijn functie ingevuld door een ongeschoolde medewerker. De werkgever heeft de privacy van A<br />
geschonden door in het kader van de procedure bij de Commissie inzake het op de RDDF-plaatsing<br />
volgende ontslag van A te verwijzen naar gegevens over zijn vermeende emotionele en relationele<br />
problemen. De werkgever heeft geconcludeerd dat sprake was van overcapaciteit, zoals bijvoorbeeld<br />
in de notulen van een locatievergadering van 06-07-2004 is te lezen, maar hij heeft desondanks na<br />
dat tijdstip een behoorlijk aantal (overbodige) arbeidsplaatsen gecreëerd. Dit heeft gevolgen gehad<br />
voor de gehanteerde afvloeiingsvolgorde. Daarbij heeft de werkgever het geldende<br />
afvloeiingscriterium niet juist toegepast. Voorts heeft de werkgever de wettelijke opzegtermijn niet in<br />
acht genomen en heeft hij een verkeerde datum ziekmelding gehanteerd, namelijk 02-09-2004 terwijl<br />
dit 03-09-2004 zou dienen te zijn. Tot slot voert A aan dat de werkgever gemeenschapsgelden<br />
oneigenlijk heeft gebruikt en dat de noodzaak tot bezuiniging voor de werkgever ontbrak omdat er<br />
voldoende financiën beschikbaar waren, zo was er bijvoorbeeld op de exploitatierekening over het jaar<br />
2004 een overschot.<br />
De werkgever voert aan dat hij geen verkeerde voorlichting inzake de sociale regeling met betrekking<br />
tot het afvloeien heeft gegeven. Voorts heeft hij in de procedure bij de Commissie in zaaknummer<br />
102658 de gegevens over de voorzieningen voor de RDDF-geplaatsten overgelegd. Van misbruik van<br />
gemeenschapsgelden is geen sprake geweest. A heeft deze beschuldiging overigens niet<br />
onderbouwd. Dat na het vertrek van A diens functie ingevuld zou zijn door een ongeschoolde
103630/uitspraak d.d. 11-03-2008<br />
Pagina 3 van 4<br />
Commissie van beroep<br />
vo<br />
medewerker is niet juist. De door A genoemde F was coördinator facilitaire zaken. Hij was<br />
aanspreekpunt voor bedrijven en hij was gekwalificeerd voor zijn functie.<br />
Dat de afvloeiingsregeling niet juist zou zijn toegepast is ook niet waar. Ook deze bewering<br />
onderbouwt A niet. De werkgever heeft in de procedure bij de Commissie de gegevens overgelegd die<br />
noodzakelijk waren. Van schending van privacy is hierbij niet gebleken. Bij het ontslag van A is een<br />
juiste opzegtermijn gehanteerd. Het ontslag is op 27-09-2005 aangezegd per 01-01-2006. Daarbij is<br />
het juiste afvloeiingscriterium toegepast, hetgeen ook door de Commissie is aangegeven. Het is juist<br />
dat er in het jaar 2004 een exploitatieoverschot was. Dit was veroorzaakt door incidentele baten. De<br />
personeelsuitgaven echter waren hoger dan de hiervoor begrote structurele inkomsten, aldus de<br />
werkgever.<br />
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE<br />
Op grond van artikel 28 van het reglement van de Commissie kan herziening van een uitspraak van<br />
de Commissie plaatsvinden op grond van feiten of omstandigheden die:<br />
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;<br />
b. bij de indiener van het verzoekschrift in herziening vóór de uitspraak niet bekend<br />
waren en redelijkerwijze niet bekend konden zijn;<br />
c. waren zij bij de Commissie eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden<br />
hebben geleid.<br />
A heeft een aantal feiten opgevoerd dat reeds expliciet aan de orde is geweest in de procedure die<br />
heeft geleid tot de uitspraak waarvan nu herziening wordt gevraagd. Dit betreft met name de<br />
toepassing van de afvloeiingsregeling en de veronderstelde invulling van de functie van A door een<br />
andere medewerker. Deze feiten kunnen derhalve niet tot herziening van de uitspraak leiden.<br />
Daarnaast heeft A verschillende feiten opgevoerd die hebben plaats gevonden ná de uitspraak van de<br />
Commissie. Het betreft de door de werkgever in acht genomen wettelijke opzegtermijn bij het ontslag,<br />
welk ontslag plaats had per 01-01-2006, de veronderstelde schending van de privacy van A door<br />
uitlatingen welke zijn gedaan door de werkgever in zijn pleitnotitie ter zitting op 12-12-2005 inzake het<br />
beroep tegen de ontslagbeslissing van de werkgever d.d. 27-09-2005 en het al dan niet gelden van<br />
een Sociaal Plan ten tijde van het ontslagbesluit op 27-09-2005. Ook deze feiten kunnen derhalve niet<br />
tot herziening van de uitspraak leiden.<br />
Voorts is niet gebleken dat de werkgever over het Sociaal Plan vóór de uitspraak van de Commissie<br />
van 05-01-2005 verkeerde informatie heeft verschaft. Dat de werkgever na 06-07-2004 een behoorlijk<br />
aantal (al dan niet overbodige) arbeidsplaatsen heeft gecreëerd is niet door A met feiten onderbouwd<br />
evenmin als de stelling van A dat de werkgever gemeenschapsgelden oneigenlijk heeft gebruikt. Deze<br />
feiten zijn de Commissie ook voor het overige niet gebleken.<br />
Of de werkgever al dan niet een verkeerde datum ziekmelding heeft gehanteerd is in het kader van<br />
het herzieningsverzoek niet van belang en kan dan ook evenmin tot een herziening van de uitspraak<br />
leiden.<br />
Tot slot overweegt de Commissie dat de stelling van A dat de noodzaak tot bezuiniging voor de<br />
werkgever ontbrak omdat er voldoende financiën beschikbaar waren blijkbaar gebaseerd is op het<br />
exploitatieresultaat in de exploitatierekening van 2004. Dit positieve exploitatieresultaat liet echter<br />
onverlet dat de werkgever in het boekjaar een overschrijding van het personele budget kende van<br />
€230.000. Onder meer dit tekort vormde reden voor reductie van de personeelsformatie, welke<br />
reductie ook volgens de toentertijd geldende regels na overleg met de GPMR en de Centrales tot<br />
stand is gekomen.<br />
Alles overziende komt de Commissie tot de conclusie dat A geen feiten of omstandigheden heeft<br />
aangevoerd als bedoeld in artikel 28 van het reglement van de Commissie.<br />
Dientengevolge oordeelt de Commissie het verzoek tot herziening ongegrond.
5. OORDEEL<br />
103630/uitspraak d.d. 11-03-2008<br />
Pagina 4 van 4<br />
Commissie van beroep<br />
vo<br />
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het herzieningsverzoek<br />
ongegrond.<br />
Aldus gedaan te Utrecht op 11-03-2008 door prof. mr. L.H. van den Heuvel, voorzitter, drs. J.A.M. van<br />
Agt, mr. drs. P. Koppe, drs. B.H. van Velzen en mr. drs. W.G.A.M. Veugelers, leden, in aanwezigheid<br />
van mr. J.A. Breunesse, secretaris.<br />
prof. mr. L.H. van den Heuvel mr. J.A. Breunesse<br />
voorzitter secretaris