16.09.2013 Views

SAMENVATTING UITSPRAAK - Onderwijsgeschillen

SAMENVATTING UITSPRAAK - Onderwijsgeschillen

SAMENVATTING UITSPRAAK - Onderwijsgeschillen

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

105219 / uitspraak d.d. 3 april 2012<br />

Pagina 1 van 4<br />

<strong>SAMENVATTING</strong><br />

105219 - Beroep tegen schorsing als ordemaatregel; VO<br />

Commissie van Beroep<br />

VO<br />

De werkneemster is vanwege een incident met een leerling voor de duur van vier weken geschorst als<br />

ordemaatregel.<br />

Op zichzelf genomen heeft de werkgever, gelet op de na het incident ontstane beroering, in<br />

redelijkheid tot de beslissing kunnen komen werkneemster te schorsen als ordemaatregel, ongeacht<br />

welke kwalificaties men verder aan haar handelen zou willen verbinden.<br />

De door de werkgever opgevoerde redenen voor de schorsing als ordemaatregel staan echter niet in<br />

verhouding met de duur van de schorsing. De werkgever heeft de noodzaak van een schorsingsduur<br />

van vier weken onvoldoende aannemelijk gemaakt. Beroep gegrond.<br />

in het geding tussen:<br />

<strong>UITSPRAAK</strong><br />

mevrouw A, wonende te C, appellante, hierna te noemen A<br />

gemachtigde: de heer mr. drs. G.A.M.C. Verschuren<br />

en<br />

het College van Bestuur van de Onderwijsstichting B, gevestigd te C, verweerder, hierna te noemen<br />

de werkgever<br />

gemachtigde: de heer mr. T.H. Wolff<br />

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE<br />

Bij beroepschrift met bijlagen van 16 december 2011, ingekomen op 19 december 2011 en aangevuld<br />

op 8 februari 2012, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 24 november<br />

2011 om haar te schorsen als ordemaatregel.<br />

De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 24 januari 2012.<br />

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 maart 2012 te Utrecht.<br />

A verscheen in persoon en werd bijgestaan door haar gemachtigde.<br />

De werkgever werd vertegenwoordigd door mevrouw D, adjunct-directeur X College C, en de heer E,<br />

personeelsadviseur, daartoe bijgestaan door de gemachtigde.<br />

A heeft een pleitnotitie overgelegd.<br />

2. DE FEITEN<br />

A, geboren op 27 mei 1958, is op 1 oktober 2002 in dienst getreden bij (een van de rechtsvoorgangers<br />

van) de Onderwijsstichting B. Laatstelijk was zij werkzaam als docent textiele werkvormen op de<br />

locatie F, afdeling Praktijkonderwijs, van het X College te C, in een vast dienstverband met een<br />

betrekkingsomvang van 0,6407 fte.<br />

Op de arbeidsverhouding is van toepassing de CAO VO.


105219 / uitspraak d.d. 3 april 2012<br />

Pagina 2 van 4<br />

Commissie van Beroep<br />

VO<br />

Op 22 november 2011 heeft A tijdens het eerste lesuur een leerling uit klas 1R2 met haar hand in zijn<br />

nek voor zich uitgeduwd naar een stoel achter in het lokaal. Daarna heeft zij hem de klas uitgestuurd.<br />

De leerling was hiervoor vanwege zijn gedrag reeds meerdere keren door A gewaarschuwd en zij had<br />

hem een laatste kans tot verbetering van zijn gedrag gegeven. Nadat hij uit de klas was gestuurd<br />

heeft de leerling zich vervoegd bij de teamleider met de mededeling dat hij een klacht tegen A wilde<br />

indienen. Op 23 november 2011 kwam de moeder van de leerling bij de teamleider met de<br />

mededeling dat zij een gesprek met A wilde voeren. De teamleider heeft dit afgehouden omdat hij het<br />

niet verstandig vond dat de moeder de confrontatie zocht met A. Een week later heeft de moeder van<br />

de leerling bij de politie aangifte gedaan van mishandeling van haar zoon door A.<br />

Op 24 november 2011 heeft A een gesprek gevoerd met de directeur en de adjunct-directeur. In dit<br />

gesprek heeft de directeur A meegedeeld dat hij voornemens was haar te schorsen als ordemaatregel<br />

en dat hij het bestuur zou vragen haar de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping op te<br />

leggen. Bij brief van 24 november 2011 heeft de werkgever A “omwille van de rust, orde in en<br />

reputatie van de school” voor de duur van vier weken geschorst als ordemaatregel. Ook de betrokken<br />

leerling is naar aanleiding van het incident geschorst.<br />

Bij brief van 25 november 2011 heeft de werkgever aan A het voornemen kenbaar gemaakt haar de<br />

disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping op te leggen. Tegen dit voornemen heeft A bij<br />

brief van 9 december 2012 verweer gevoerd, waarna de werkgever bij brief van 23 december 2011<br />

heeft besloten het voornemen tot het opleggen van een schriftelijke berisping in te trekken en het te<br />

laten bij een waarschuwing.<br />

Op 22 december 2011 heeft A een gesprek gehad met de werkgever, waarin bleek dat deze A niet<br />

terug wilde laten keren op de locatie F. De werkgever heeft A vervolgens de keuze voorgelegd tussen<br />

een outplacementtraject of een andere werkplek binnen het X College, voor welke laatste optie A<br />

heeft gekozen.<br />

Na de kerstvakantie is A op proef aan het werk gegaan bij de afdeling A.S.S., waar zij werkt met<br />

leerlingen met een autistische stoornis.<br />

3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN<br />

A erkent dat zij de bewuste leerling niet had mogen aanraken en voortduwen. Zij tekent daarbij wel<br />

aan dat het duwen en bij de nek pakken op speelse wijze heeft plaatsgevonden en dat zij niet op een<br />

agressieve manier of uit boosheid heeft gehandeld.<br />

A stelt dat het schorsingsbesluit niet vermeldt op grond van welk artikel zij is geschorst. Zij neemt aan<br />

dat dit artikel 9.a.6 lid 1 CAO VO is, welk artikel bepaalt dat een werknemer voor ten hoogste vier<br />

weken geschorst kan worden. Schorsing moet in het belang van de instelling dringend noodzakelijk<br />

zijn en dat was in casu niet het geval. De werkgever heeft in het schorsingsbesluit ook niet<br />

aangegeven waarom de schorsing dringend noodzakelijk was, maar heeft volstaan met te stellen dat<br />

A was geschorst vanwege de ontstane commotie en omwille van de rust, orde in en reputatie van de<br />

school. De werkgever heeft in de schorsingsbrief evenmin vermeld wat voor commotie er was<br />

ontstaan en ook niet wat hij zelf heeft gedaan om de commotie te beperken. In dit verband moet erop<br />

gewezen worden dat de moeder van de leerling zelf met A wilde spreken, maar dat de teamleider haar<br />

dit heeft afgeraden. A betreurt dit, want op deze manier heeft de werkgever haar de kans ontnomen<br />

om aan de moeder duidelijk te maken wat er feitelijk gebeurd was.<br />

De werkgever heeft zich derhalve de belangen van A niet, althans niet kenbaar, aangetrokken.<br />

Evenmin heeft de werkgever haar voorgesteld om een (korte) periode vrijwillig afwezig te zijn.<br />

Tijdens het gesprek van 24 november 2011 heeft de werkgever het voornemen tot schorsing<br />

meegedeeld en voorts dat hij het bestuur zou vragen A een berisping op te leggen. In plaats van het<br />

vragen naar de zienswijze van A omtrent het voornemen tot schorsing heeft de werkgever dit<br />

voornemen in één adem genoemd met de eventueel op te leggen disciplinaire maatregel van een


105219 / uitspraak d.d. 3 april 2012<br />

Pagina 3 van 4<br />

Commissie van Beroep<br />

VO<br />

schriftelijke berisping, met als gevolg een geëmotioneerde A die nauwelijks meer in staat was haar<br />

verhaal te doen.<br />

Een schorsing als ordemaatregel mag niet langer duren dan in het belang van de instelling<br />

noodzakelijk is. Onduidelijk is waarom A in casu direct voor de maximaal toegestane duur is<br />

geschorst. Dat de werkgever denkt aan een loopbaanoriëntatie- en/of begeleidingstraject kan A op<br />

zichzelf begrijpen. Dit dient echter los te staan van de noodzaak tot en de duur van de schorsing. A is<br />

geschorst vanwege het incident, niet omdat zij in haar functioneren tekort zou schieten. Hoewel de<br />

schorsing formeel gezien geen disciplinair karakter had, heeft A deze wel als diffamerend ervaren.<br />

De werkgever stelt daartegenover dat hij zich geconfronteerd zag met onprofessioneel handelen van<br />

A jegens een leerling en met de feitelijke en mogelijke gevolgen van dit handelen, namelijk onrustige<br />

en kwade medeleerlingen, een woeste tot withete ouder en eventuele publicaties in de pers. Dit heeft<br />

de werkgever samengevat in de woorden commotie, verstoorde rust en orde en mogelijke<br />

reputatieschade. De werkgever heeft een confrontatie tussen ouder en docent koste wat het kost<br />

willen vermijden en heeft daarmee ook in het belang van A gehandeld. Een week na het incident heeft<br />

de werkgever alsnog een gesprek van A met de moeder van de leerling willen arrangeren, maar<br />

omdat inmiddels aangifte was gedaan tegen A heeft de werkgever daarvan afgezien.<br />

De belangen van A zijn door de werkgever zeker niet veronachtzaamd. A is een werkneemster die al<br />

eerder externe begeleiding behoefde bij haar leswerkzaamheden. De werkgever heeft daarom<br />

geoordeeld dat een schorsing als ordemaatregel in samenhang met een verkenning van<br />

oplossingsrichtingen en/of het vinden van een passend begeleidingstraject de juiste beslissing was.<br />

Dit rechtvaardigde ook een termijn van vier weken. Niet is overwogen om de schorsing eerder te<br />

beëindigen; achteraf blijkt ook dat de vier weken schorsing een goede uitwerking hebben gehad.<br />

Er is voldaan aan het in artikel 9.a.6 lid 1 CAO VO gestelde vereiste van dringende noodzakelijkheid.<br />

Voorts heeft A tijdens het gesprek van 24 november 2011 haar zienswijze omtrent de schorsing<br />

kunnen geven, welke zienswijze ook is opgenomen in het schorsingsbesluit.<br />

Ten slotte stelt de werkgever de ontvankelijkheid van het beroep nog ter discussie. De schorsing is<br />

immers al lang voorbij en er is inmiddels ook sprake van een andere werksituatie. Het is de vraag welk<br />

belang A thans nog heeft bij een uitspraak van de Commissie, aldus de werkgever.<br />

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE<br />

De bevoegdheid en de ontvankelijkheid<br />

Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de<br />

beslissingen, genoemd in artikel 52 lid 1 Wet op het voortgezet onderwijs, is de Commissie bevoegd<br />

van het beroep kennis te nemen.<br />

Ten aanzien van het door de werkgever gestelde omtrent de ontvankelijkheid van het beroep<br />

overweegt de Commissie dat het belang van A te weten of de schorsing al dan niet terecht is<br />

opgelegd reeds voldoende belang oplevert voor (verdere) behandeling van het beroep. Nu het beroep<br />

voorts binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld is het beroep ontvankelijk.<br />

De schorsing<br />

Schorsing als ordemaatregel als bedoeld in artikel 9.a.6 lid 1 CAO VO is volgens dit artikel mogelijk<br />

indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is. Dienaangaande overweegt de<br />

Commissie dat er gelet op de na het incident ontstane beroering op zichzelf genomen voldoende<br />

reden bestond voor een time-out. Het staat een werkgever in beginsel vrij een dergelijke time-out te<br />

gieten in de vorm van een schorsing als ordemaatregel. Naar het oordeel van de Commissie heeft de<br />

werkgever op zichzelf genomen dan ook in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om A te


105219 / uitspraak d.d. 3 april 2012<br />

Pagina 4 van 4<br />

Commissie van Beroep<br />

VO<br />

schorsen als ordemaatregel, ongeacht welke kwalificaties men verder aan het handelen van A zou<br />

willen verbinden.<br />

Voorts overweegt de Commissie dat de duur van een schorsing als ordemaatregel in verhouding dient<br />

te staan tot hetgeen daaraan door de werkgever ten grondslag is gelegd.<br />

Uit de schorsingsbrief d.d. 24 november 2011 blijkt dat A direct voor de volgens artikel 9.a.6 lid 1 CAO<br />

VO maximaal toegestane duur van vier weken is geschorst. Gebleken is dat de werkgever bij zijn<br />

beslissing A voor de maximale duur te schorsen ook nadrukkelijk het zoeken naar een passend<br />

begeleidingstraject voor A heeft betrokken. Daaromtrent overweegt de Commissie dat naar haar<br />

oordeel het zoeken naar een begeleidingstraject voor A niet (mede) heeft kunnen dienen als grond<br />

voor (de duur van) de schorsing, omdat voor het zoeken naar een dergelijk traject de afwezigheid van<br />

A in dit geval niet noodzakelijk was. Ten aanzien van de door de werkgever gestelde mogelijke<br />

reputatieschade overweegt de Commissie dat de enkele vrees daarvoor onvoldoende reden vormt<br />

voor een schorsing als ordemaatregel. Concrete aanwijzingen of omstandigheden die maken dat de<br />

vrees van de werkgever voor mogelijke reputatieschade in dit geval terecht was, zijn gesteld noch<br />

gebleken. Wat betreft de overige door de werkgever aangevoerde gronden voor (de duur van) de<br />

schorsing is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken van zodanige commotie of<br />

onrust dat deze op voorhand een schorsingsduur van vier weken rechtvaardigde.<br />

Op grond van het voorgaande komt de Commissie tot het oordeel dat de werkgever de noodzaak van<br />

een schorsingsduur van vier weken onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Om deze reden zal de<br />

Commissie het beroep gegrond verklaren.<br />

5. OORDEEL<br />

Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond.<br />

Aldus gedaan te Utrecht op 3 april 2012 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter,<br />

mr. E.M.W.P. Hermans, mr. K.P. Piena, mr. D.A.M. Schilperoord en mr. drs. B.H. van Velzen, leden, in<br />

aanwezigheid van mr. J.J. van Beek, secretaris.<br />

mr. W.H.B. den Hartog Jager mr. J.J. van Beek<br />

voorzitter secretaris

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!