Bedieningshandleiding en ... - Autogard Kupplungen Gmbh

Bedieningshandleiding en
onderhoudsinformatie
veiligheidskoppeling
AUTOGARD SERIE 400
British Autogard Limited
Siddington, Cirencester, Glos., GL7 6EU UK
Tel. +44 (0)1285 640333 – Fax. +44 (0)1285 659476
USA +1 815 229 3190 � Japan +81 3 3449 9621 � Germany +49 5263 95496 0
� Australia +61 3 9532 0901 � Italy +39 0292 1700 471
Registered Number 4380334 England

Inhoud
1. Technische gegevens
1.1 Onderdelenlijst 3
1.2 Algemene technische gegevens 4
1.2.1 Grootte 1 – 5 4-5
1.2.2 Grootte 6 – 9 6-7
1.3 Overige uitvoeringen (402 / 405 / 406) 7-11
2. Algemene opmerkingen
2.1 Algemeen 12
3. Veiligheidsinstructies
3.1 Veiligheidsinstructies 12-13
3.2 Opmerkingen die op de instructies van toepassing zijn 13
4. Opslag en behandeling
4.1 Leveringsomvang 14
4.2 Behandeling 14
4.3 Opslag 14
5. Technische beschrijving
5.1 Algemeen 15
5.2 Koppeloverbrenging 16
5.3 Ontkoppeling 16
5.4 Opnieuw koppelen 16
6. Installatie
6.1 Compleet met boring 17
6.2 Axiale beveiliging 17
6.3 Uitlijnen 17
6.4 Algemene inbouwaanwijzingen 17
6.5 Inbouwen van een tandwiel of poelie 17
6.6 Bevestiging van de veiligheidskoppeling op de as 17
7. Ingebruikname
7.1 Maatregelen vóór de ingebruikname 18
7.2 Koppelinstelling 18
7.2.1 Koppelinstelling bij grootte 1 – 5 18-19
7.2.2 Koppelinstelling bij grootte 6 – 9 19-21
8. Werking
8.1 Algemeen 21
9. Storingen en verhelpen van storingen
9.1 Algemeen 22
9.2 Normale werking
9.3 Herkennen en verhelpen van storingen 22-23
10. Onderhoudsinstructies
10.1 Algemeen 23
10.2 Demontage van de grootte 1-5 22-25
10.3 Montage grootte 1 – 5 25-26
10.4 Demontage van de grootte 6– 9 27-28
10.5 Montage van de grootte 6– 9 28-29
10.6 Smeermiddelen 29
11. Op voorraad houden van onderdelen, servicestations
11.1 Adressen 29-31
2

1. Technische gegevens
1.1 Onderdelenlijst (tabel 1)
Onderdeel-
nummer
Aanduiding Onder-
deel-
code
Onderdeel-
nummer
3
Aanduiding Onder-
deelcode
21 Naaf B 42 Pal B
22 Glijschijf B 43 Radiaal glijlager A
23 Stelmoer C 44 Axiaal glijlager A
24 Drukschijf C 45 Adapter kogellager B
25 Aandrijfschijf B 46 Geleidingsschijfveer C
26 Geleidingsschijf B 52 Bevestigingskraag C
27 Kalibreerhuls C 53 Instellingsafstandsstuk C
28 Adapter C 54 Stelschroef C
29 Palveer A 55 Onderlegring C
30 Koppelveer buiten
(veerblok > gr. 5)
C 56 Veerzuil C
31 Koppelveer binnen C 57 Kogellager (alleen in
SR drukschijf)
A
32 Kogel A 58 Schakelschijf B
33 Naaldlager A 59 Bevestigingsbout
schakelschijf
B
34 - 60 Viltstrook voor
schakelschijf
A
35 Verende pen voor SR pal B 61 Stofbescherming
(optie)
B
36 Aanslagpen B 62 Viltstrook voor
stofbescherming
A
37 Adapter bevestigingsbout A 63 -
38 - 64 Borgring C
39 Adapter verende pen A 65 Bevestigingsbout
borgring
C
40 Borgbout voor stelmoer A 66 -
41 Binnenste aanslagpen B 67 Lagerafstandsstuk C
Onderdeelcodes:
A = standaardgebruiksmateriaal – op voorraad houden aanbevolen
B = slijtage is onder bepaalde omstandigheden mogelijk – op voorraad houden is bij kritische toepassingen raadzaam
C = op voorraad houden is onder normale omstandigheden niet noodzakelijk
Voor gedetailleerde onderdelenlijsten, tekeningen enz. neem contact op met Autogard of zie onze internetsite
www.autogard.com .

1.2 Algemene technische gegevens
1.2.1 Grootte 1 -5
• Type RR (Rapid Reset) wordt als standaarduitvoering geleverd.
• Type SR (Synchronous Reset) zonder meerprijs, bij de bestelling aangeven .
• Bij gebruik van type RR vervalt het onderdeel 57.
• Bij type RR vervallen de onderdelen 35 (draaiblokkering bij pallen).
• Geleidingsringveer (46) wordt alleen bij type SR grootte 1 gebruikt.
• Stofbescherming (61) en afdichtstroken (60, 62) zijn opties.
• Afbeelding 1 toont model 403. Andere modellen worden verderop weergegeven.
RR im oberen Teil der Zeichnung
SR im unteren Teil der Zeichnung Bild 1
4

Grootte Max.
kop-
pel
Tmax
Nm
Toeren-
tal
(3)
Nmax
1/min
Dmax
mm
da
mm
d1
mm
d2
mm
x
mm
1 28 3000 16 62 30 110 1.5 1.5 41.3 5xM4 30 59 9.2 22.4 1
2 225 3000 28 112 75 140 2.8 4.8 92 6xM8 50 108 15.8 43.7 5.5
3 680 3000 40 146 95 184 3.5 4.8 114 7xM10 70 114 15.8 44.7 10.5
4 1130 2000 50 168 122 203 3.5 4.8 144 8xM12 75 121 15.8 45.9 15
5 2540 2000 75 222 155 280 4.4 6.4 184 8xM16 110 163 25.4 68.9 36
Tabel 1: Maximaal koppel Tmax, toerental nmax, gewicht en afmetingen
1) Zonder afdekking onderdeel 61
2) Gewicht geldt voor maximale boring
3) Hogere toerentallen kunnen door Autogard worden goedgekeurd.
De koppelwaarden gelden onder de volgende voorwaarden:
• Inschakelduur tot 24 uur, geringe schakelfrequentie.
• Gebruik in een temperatuurbereik van –30 °C tot +80 °C (gemeten op de asuiteinden).
Voorzichtig!
• Het ingestelde schakelkoppel moet hoger zijn dan het startkoppel.
• Autogard-veiligheidskoppelingen worden geleverd met een duurzame oppervlaktecoating waardoor een
verflaag in de regel niet nodig is. Als toch een verflaag wordt aangebracht, dient op de volgende punten te
worden gelet:
- Koppeling niet onderdompelen of met hoge druk afspoelen. Het oppervlak met geschikte middelen
reinigen; daarbij mag het vet en de olie niet uit het binnenste van de koppeling worden gespoeld.
Als dit toch gebeurt, moet de koppeling worden gedemonteerd en opnieuw worden gesmeerd.
- Verf mag alleen op de uitwendige vlakken worden aangebracht. Het binnendringen van verf in het
binnenste dient beslist te worden voorkomen; dit geldt voor alle spleten en openingen.
• Om een optimale werking van de koppeling te waarborgen, wordt de configuratie ervan op de betreffende
toepassing afgestemd. Als toepassingsparameters veranderen, moet de configuratie van de koppeling
eveneens worden gecontroleerd. (B.v. bij wijziging van het vermogen, toerental, van de aandrijfmachine
enz.)
5
z
mm
k
mm
s
lB
mm
l1
mm
l3
mm
l4
(1)
mm
Gewicht
(2)
kg

1.2.2 Grootte 6 -9
Gro
otte
*Bij gebruik van de uitvoering RR vervallen de onderdelen 35 (draaiblokkering voor de pallen).
403-RR in het bovenste gedeelte van de afbeelding
403-SR in het onderste gedeelte van de afbeelding
Max.
kop-
pel
Tmax
Nm
Toere
n-
tal
Nmax
1/min
Dmax
mm
da
mm
D1
J6
mm
d2
mm
6 5650 1500 100 263 200 355.
0
7 8600
11300
8 13800
17600
24850
9 31600
40800
56500
1500
1500
1000
1000
1000
1000
1000
950
125 480
520
150
175
575
615
655
730
780
830
265
295
325
355
370
410
440
480
406.
4
476.
2
546.
1
w
6
x
z
mm m
m
mm
9.5 5.3 36.
5
k
mm
12.7 6.3 6 440
480
n.v.t.
n.v.t.
Tabel 2: Maximaal koppel Tmax, toerental nmax, gewicht en afmetingen
1) Gewicht met max. boring
8.1
8
s
228 9x
M1
6
528
568
608
670
720
770
10x
M2
0
10x
M2
4
10x
M3
0
De koppelwaarden gelden voor continue werking en geringe schakelfrequentie:
Temperatuurbereik voor gebruik van –30 °C tot +80 °C gemeten op de asuiteinden
Let op !
10
8
lB
l1
l3
l4
Ge
w.
mm mm mm mm
(1)
kg
150 217 24 79 55
210 245 35 87.3 125
140
240
270
300
410
38
40
120 225
235
250
158 530
550
570
• Het ingestelde schakelkoppel moet hoger zijn dan het startkoppel.
• Autogard-veiligheidskoppelingen worden geleverd met een duurzame oppervlaktecoating waardoor een
verflaag in de regel niet nodig is. Als toch een verflaag wordt aangebracht, dient op de volgende punten te
worden gelet:
- Koppeling niet onderdompelen of met hoge druk afspoelen. Het oppervlak met geschikte middelen
reinigen; daarbij mag het vet en de olie niet uit het binnenste van de koppeling worden gespoeld.
Als dit toch gebeurt, moet de koppeling worden gedemonteerd en opnieuw worden gesmeerd.

- Verf mag alleen op de uitwendige vlakken worden aangebracht. Het binnendringen van verf in het
binnenste dient beslist te worden voorkomen; dit geldt voor alle spleten en openingen.
• Om een optimale werking van de koppeling te waarborgen, wordt de configuratie ervan op de betreffende
toepassing afgestemd. Als toepassingsparameters veranderen, moet de configuratie van de koppeling
eveneens worden gecontroleerd. (B.v. bij wijziging van het vermogen, toerental, van de aandrijfmachine
enz.)
1.3 Andere modellen
1.3.1 Model 402 geschikt voor het aanbrengen van poelies, tandwielen enz.
Gr. Lmax Kmax Omax H X2 X3 Z2 P Q R
1 83 33.5 25 0 3xM3 3x φ4 6 30 35 38
2 148 57 44.5 0 3xM4 3x φ4 9 46 52 61
3 160 55 43 4.76 3xM6 3x φ8 11 63 75 80
4 212 100 84 4.76 3xM8 3x φ10 11 72 85 90
5 284 134 116 6.35 4xM8 4x φ10 11 107.9 120 125
6 373 181 - - - - - - - -
Tabel: 3
Afmetingen in mm
Het aangedreven element moet overeenkomstig φP worden geboord zodat het bijgeleverde lager kan worden gemonteerd. Het
inkorten van het lager is toegestaan om het aan het aangedreven element aan te passen.
Als men een ander dan het bijgeleverde lager of de grootte 6 of groter wil gebruiken, dient men contact op te nemen met
Autogard om vast te stellen of dit technisch mogelijk is.
7
5

1.3.2 Model 405 met Autoflex ES of EB metaal-membraan-koppeling
Gro
otte
L L3 L4 L5 L6 D S2
max
a Δa b
1 107 23 68 48 32.5 80 30 7.4 0.7 0.4
2 169 33 123.4 58 46 110 50 9.4 1.0 0.5
3 203 59 120 66.5 73.5 170 90 8.9 1.5 0.6
4 210 59 127 66.5 73.5 170 90 8.9 1.5 0.6
5 284 75 189 109 95 230 110 15 2.0 1.0
6
Tabel: 4
370 96 250 128 120 282 137 16.5 2.5 1.1
Afmetingen in mm
Δa is de max. toegestane afwijking gemeten in de spleet tussen de steunflenzen op de naven op de gehele omtrek van de
flenzen. Dit komt overeen met ½° hoekafwijking. De totale afwijking, ook in combinatie met hoek- en asafwijking alsmede
axiale afwijking, mag niet groter worden dan Δa.
De maat “b” geeft de toegestane parallelle afwijking aan bij gebruik van de uitvoering ES. Dit komt overeen met ½°
hoekafwijking per membraanpakket, mits een afstandsstuk met minimale lengte wordt gebruikt (L5). Bij langere
afstandsstukken wordt de maat b + (extra lengte x tan 0,5°).
8

1.3.3 Model 406S met elastische Samiflex-koppeling
Groo
tte
L T1 T2 T3 K S2
max
M B P a b c
1 116 58.9 34 44.8 - 41 65 83 1.5 0.5 0.3 2.0
2 195 108 56 76.8 45 54 116 144 2.5 0.7 0.5 2.0
3 205 114.4 63 89.3 47 70 150 182 3.5 0.8 0.7 1.3
4 259 121.2 77 106.3 57 85 190 225 3.5 1.0 0.7 1.3
5 316 163.5 95 128.3 70 114 233 265 3.5 1.0 0.8 1.3
6
Tabel: 5
421 217.5 116 153 88 140 267 306 4 1.0 1.0 1.0
Afmetingen in mm
a = maximale afwijking in de spleet
b = maximaal toegestane parallelle afwijking
c = maximaal toegestane hoekafwijking
9

1.3.4 Model 406N met elastische klauwkoppeling N-Eupex
Gr. L T1 T2 K S2
max
R P
min
P
max
ΔP b
1 88.4 59 20 0 24 68 2 4 0.11 0.11
2 179 108 50 19 55 125 2 4 0.21 0.21
3 203 114 60 21 65 160 2 6 0.27 0.27
4 232 121 80 33 85 200 2 6 0.34 0.34
5 305 164 100 40 100 250 3 8 0.42 0.42
6
Tabel: 6
357 217 125 55 120 315 3 8 0.52 0.52
Afmetingen in mm
De aangegeven afwijkingswaarden gelden voor 1500 omw./min. (Speed factor Sf = 1.0). Sf = 0.5 bij 3000 omw./min. en Sf
= 1.5 bij 500 omw./min. Deze factoren gelden voor alle afwijkingsgegevens.
10

1.3.5 Model 409 met grote ingangsboring
Gro L N K S1 G P X1 X2 Z1 Z2
otte
max
UNC
1 94 51 43.9 28.6 38.1 53.98 8-32 3x4.75 7.9 7.1
2 148 65 57.2 41.3 57.2 76.2 10-24 6x4.75 9.5 9.5
3 181 90 84.1 54.0 76.2 98.43 ½ -20 6x6.35 11 9.5
4 232 127 125.5 19.4 104.8 127 5/16 -18 6x7.94 12.7 12.7
5 303 165 164.3 102 139.7 165.1 3/8 -16 6x9.52 14.3 12.7
Tabel: 7
Afmetingen in mm
Telkens 3 UNC-schroefgaten met gelijke afstand.
Bij de grootte 1 zijn de pen en het schroefgat gelijkmatig over de omtrek verdeeld (telkens 60° afstand).
Bij de grootte 2-5 zijn de 3 schroefgaten telkens 30° ten opzichte van de 6 x penboringen aangebracht.
11

2. Algemene opmerkingen
2.1 Algemeen
.
Deze bedieningshandleiding is een wezenlijk onderdeel van de leveringsomvang en dient onder handbereik in de buurt
van de veiligheidskoppeling te worden bewaard zodat deze bij montage- en onderhoudswerkzaamheden beschikbaar is.
Een storingsvrij gebruik van de koppeling is alleen mogelijk als de koppeling correct is gemonteerd en in
overeenstemming met de technische randvoorwaarden wordt toegepast. Bij ongeoorloofd gebruik vervalt de garantie van
de koppeling.
Bij onduidelijkheden neemt u contact op met uw dealer of wendt u zich tot een van de in de bijlage vermelde Autogardadressen.
De installatie niet gebruiken als niet zeker is dat de instellingen zijn gerealiseerd en de inbouwvoorschriften in
acht zijn genomen.
De koppeling is een essentieel bestanddeel van de veiligheidsmaatregelen die voor de machine van toepassing zijn waarin
deze wordt gebruikt. Fouten bij de montage kunnen daarom de veiligheid van de machine negatief beïnvloeden en
beschadigingen en zelfs verwondingen veroorzaken.
Autogard is niet aansprakelijk voor foutieve montage en ongeoorloofde bedrijfsparameters.
De veiligheidskoppeling dient in eerste instantie voor de bescherming van machines en installaties. De
bescherming van personen is alleen mogelijk door de toepassing van de koppeling in combinatie met andere
veiligheidselementen. De koppeling zelf dient niet voor de bescherming van personen te worden gebruikt.
De beschreven koppeling is met de modernste techniek uitgerust. Alle gegevens in de tekst en de tabellen zijn
gebaseerd op onze kennis van zaken met betrekking tot de actuele uitvoeringen. Wij behouden ons echter het
recht voor, in het kader van de verdere technische ontwikkeling afmetingen en uitvoeringen aan de actuele
omstandigheden aan te passen.
Alle technische vragen dienen aan de constructieafdeling bij Autogard te worden gesteld.
British Autogard Ltd Telephone: +44 (0)1285 640333
Siddington, Cirencester Facimile: +44 (0)1285 659476
e-mail: info@autogard.de
U kunt ook contact opnemen met uw dealer of de in de bijlage vermelde Autogard-vertegenwoordigingen.
3. Veiligheidsinstructies
3.1 Veiligheidsinstructies
• Deze veiligheidskoppeling is ontwikkeld met gebruikmaking van de modernste inzichten en functioneert volgens
onze ervaring betrouwbaar en storingsvrij. Ongeoorloofde wijzigingen zijn niet toegestaan. Aangezien het om
draaiende delen gaat, dient de klant voor een geschikte bescherming ter voorkoming van aanraking te zorgen. De
algemeen geldende regels met betrekking tot voorkoming van ongevallen dienen in acht te worden genomen.
Neemt u bij twijfel contact op met de betreffende beroepsorganisatie.
• De veiligheidskoppeling mag alleen in het kader van de voor de configuratie en keuze bepaalde technische
randvoorwaarden worden toegepast.
• De klant is ervoor verantwoordelijk dat het personeel dat met de installatie en het onderhoud wordt belast, deze
bedieningshandleiding heeft gelezen en begrepen en de daarin opgenomen instructies opvolgt.
• Opdat:
- gevaar voor leven en goed van de gebruikers of van derden wordt afgewend;
- de betrouwbaarheid van de veiligheidskoppeling niet negatief wordt beïnvloed;
- uitval en milieuverontreiniging wordt voorkomen;
- de bepalingen met betrekking tot voorkoming van ongevallen in acht worden genomen.
12

3.1 Veiligheidsinstructies vervolg
• Tijdens de behandeling, montage, demontage alsmede bij alle onderhoudswerkzaamheden dienen de geldende
regels met betrekking tot de voorkoming van ongevallen en de milieubescherming in acht te worden genomen.
• Alle werkzaamheden aan de koppelingen mogen alleen door desbetreffend geschoold en gekwalificeerd personeel
worden uitgevoerd.
• Alle werkzaamheden dienen met de nodige zorgvuldigheid en rekening houdend met de veiligheidsaspecten te
worden uitgevoerd.
• De werkzaamheden aan de koppeling mogen alleen bij stilstand worden uitgevoerd. Daarbij moet ervoor worden
gezorgd dat de machine tijdens de onderhouds- en montagewerkzaamheden niet kan worden gestart. Ook dient door
passende maatregelen te worden voorkomen dat de machine per ongeluk wordt ingeschakeld. (B.v. door de sleutel
uit een sleutelschakelaar te trekken, zekeringen te verwijderen o.i.d.) Waarschuwingsborden dienen in het
montagegebied te worden geplaatst die erop wijzen dat werkzaamheden worden uitgevoerd.
• Tijdens de werking moet de installatie onmiddellijk worden uitgeschakeld als b.v. ongebruikelijke geluiden o.i.d.
op een storing of een mogelijke storing wijzen.
• De veiligheidskoppeling moet tegen onbedoelde aanraking tijdens de werking worden beveiligd.
• Zodra de veiligheidskoppeling in een machine of installatie is ingebouwd en daarmee deel uitmaakt van de
installatie of de machine, is de fabrikant ervan verplicht deze bedieningshandleiding in de algemene
bedieningshandleiding van zijn machine of installatie op te nemen.
• De machinefabrikant is verantwoordelijk voor de naleving van de regionaal geldende bepalingen en wetten met
betrekking tot de veiligheid van de machine. (B.v. EG-veiligheidsrichtlijnen voor machines).
3.2 Opmerkingen en symbolen die in de bedieningshandleiding worden gebruikt.
Belangrijke veiligheidstechnische opmerkingen en instructies in deze bedieningshandleiding worden aangeduid met een
of meerdere van deze symbolen:
Dit symbool duidt een instructie aan die moet worden opgevolgd om verwondingen of erger te
voorkomen.
Dit symbool moet op instructies wijzen die dienen te worden opgevolgd om een storing of beschadiging
van de koppeling te voorkomen.
Note: Dit is een verwijzing naar algemene instructies die speciaal in acht dienen te worden genomen.
13

4. Opslag en behandeling
4.1 Leveringsomvang
De leveringsomvang wordt beschreven in de verzendingsdocumenten. De onderdelen dienen onmiddellijk
na ontvangst op volledigheid en beschadigingen te worden gecontroleerd. Ontbrekende of beschadigde
onderdelen moeten onmiddellijk schriftelijk aan de afzender worden gemeld.
4.2 Behandeling
De verpakking van de veiligheidskoppeling varieert afhankelijk van de grootte en de hoeveelheid van de
verzonden goederen. De verpakking voldoet, tenzij anders overeengekomen, aan de bij Autogard gebruikte
standaard.
De op de verpakking aangebrachte symbolen en waarschuwingen dienen in acht te worden genomen.
Geschikte hefinrichtingen moeten beschikbaar worden gesteld.
Deze zijde boven Breekbaar Droog houden Tegen warmte Zwaartepunt Geen haken Draagband hier aanbrengen
4.3 Opslag
beschermen gebruiken
Autogard-veiligheidskoppelingen zijn voorzien van een duurzame mangaan-fosfaat-coating en kunnen
gedurende lange tijd op een droge plaats worden opgeslagen. Als langdurige opslag is gepland, moet de
koppeling worden afgedekt om verontreiniging te voorkomen. Alleen de speciaal aangebrachte boring dient
door passende maatregelen tegen corrosie te worden beschermd aangezien deze niet is gecoat. Bij levering
is deze met olie ingesmeerd.
Als de koppeling is verontreinigd, moet deze worden gereinigd. Daarbij mag de olie en het vet
niet uit de koppeling worden gespoeld. Als dit toch gebeurt, moet de koppeling worden
gedemonteerd en opnieuw worden gesmeerd.
14

5. Technische beschrijving
5.1 Algemene beschrijving
De Autogard-veiligheidskoppeling is een koppelbegrenzende veiligheidskoppeling die motoren,
aandrijvingen en machines tegen beschadiging door een te hoog koppel beschermt en de verbinding door
wrijvingskracht automatisch verbreekt zodra de ingestelde schakelwaarde wordt overschreden.
Het uitschakelkoppel is direct afhankelijk van de veerkracht die door middel van de stelmoer (23) kan
worden veranderd. Afhankelijk van de grootte van de koppeling worden spiraal- of schotelveren gebruikt.
De standaarduitvoeringen zijn in twee versies leverbaar. RR voor snel opnieuw koppelen en SR voor
synchroon opnieuw koppelen.
Bij beide versies gebeurt het opnieuw koppelen door omkering van de oorspronkelijke draairichting. Dit is
mogelijk door omschakeling van de draairichting via de aandrijfmotor of door handmatig verdraaien. Bij de
SR is per omwenteling slechts één herkoppelpunt aanwezig, bij de RR zijn 3 herkoppelpunten beschikbaar.
De max. herkoppelhoek van de RR is 67°. Bij de SR max. 360°. De hoekpositie is altijd identiek aan het
ontkoppelpunt; daarom moet deze koppeling als synchrone koppeling worden beschouwd.
De reden van de activering van de koppeling moet altijd worden weggenomen voordat
de koppeling weer wordt ingekoppeld. Het opnieuw koppelen moet bij een max.
toerental van 100 omw./min. gebeuren. Dit is vooral van belang bij de SR-uitvoering.
15

5.2 Koppeloverbrenging
Het koppel wordt overgebracht door kogels (32), die in conische uitsparingen tussen twee schijven worden
gehouden. De schijven, waarvan er een axiaal op een vertanding beweegt (glijschijf onderdeel 22), worden
samengedrukt door de koppelveren. De aandrijfschijf (25) tegenover de glijschijf is vast met de aangedreven
zijde verbonden.
Een tweede rij kogels is op het gedeelte met een kleinere diameter geplaatst. Deze liggen bij normale werking in
uitsparingen in de glijschijf (22) zodat deze geen kracht kunnen overbrengen. De geleidingsschijf (26) houdt de
kogels in de juiste positie, ook tijdens de schakelfasen; deze heeft ongeveer de functie van een lagerkooi in een
kogellager.
5.3 Ontkoppeling
Zodra het over te brengen koppel de ingestelde waarde overschrijdt, rollen de kogels door de belasting uit de
boven beschreven uitsparingen en onderbreken daarmee de lastoverbrenging volledig. Het ontkoppelen is
onafhankelijk van de draairichting.
Tegelijkertijd worden de binnenste kogels uit de diepste uitsparingen gedraaid en aangezien de buitenste
kogels nu in diepere uitsparingen in de glijschijf worden neergelaten, zorgen de binnenste kogels voor de
veerkracht die op de, met een naaldlager ondersteunde, aandrukschijf wordt uitgeoefend. Deze
schakelbeweging bedraagt slechts enkele graden en verloopt zeer snel. De kogels, die worden vastgehouden
door de geleidingsschijf (26), kunnen alleen in de betreffende zittingen en uitsparingen in de glijschijf glijden
en daarom is de beweging zeer betrouwbaar. De aandrijfschijf (25) is volledig losgekoppeld van de
aandrijfkracht. Alleen een zeer gering wrijvingsmoment in de lageringen van de schijven (43 en 44) wordt
nog overgebracht.
De aanslag (36) in de glijschijf voorkomt dat de geleidingsschijf te ver kan draaien. Bij het ontkoppelen van
de kogels beweegt de glijschijf (22) alsmede de daaraan vastgeschroefde schakelschijf (58) axiaal op de naaf.
Deze axiale verplaatsing (x) dient voor de bediening van een schakelaar die een signaal genereert waardoor
de aandrijving wordt uitgeschakeld.
Serie 400 Autogard-veiligheidskoppelingen dienen door eindschakelaars of
naderingsschakelaars worden gecontroleerd. Deze zorgen er weliswaar voor dat de belasting
volledig wordt gedeactiveerd, maar er ontstaat in het binnenste van de koppeling warmte (in de
glijlagers en bij de pallen) die een ontoelaatbare verhitting van de koppeling kan veroorzaken,
vooral bij zeer snel draaiende koppelingen. De aandrijving dient daarom na enkele minuten te
worden uitgeschakeld.
5.4 Opnieuw koppelen
Het opnieuw koppelen is een automatische procedure, die door de omkering van de draairichting
van de aandrijving of door het verder draaien van de aangedreven zijde in de oorspronkelijke
draairichting wordt geactiveerd. In het binnenste van de koppeling grijpen bij deze procedure
pallen (29) in een uitsparing van de geleidingsschijf (26) en draaien deze terug in de
oorspronkelijke positie. De kogels (32) worden daarbij weer in de uitgangspositie gebracht zodat de
buitenste kogels het koppel kunnen overbrengen op de aandrijfschijf. De pallen worden door de
terugglijdende schakelschijf in hun zittingen in de aandrijfschijf teruggebracht waaruit deze zich
tijdens het ontkoppelen konden verwijderen. Zolang de koppeling in ontkoppelde toestand draait,
glijden de pallen op speciale vlakken in de glijschijf en kunnen niet in de geleidingsschijf grijpen.
Pas door de omkering van de draairichting kunnen de pallen in de geleidingsschijf grijpen en
terugdraaien. Deze procedure dient bij laag toerental te gebeuren zodat de pallen goed in de
geleidingsschijf kunnen grijpen en niet worden beschadigd. Het aanbevolen toerental bedraagt ca.
100 omw./min.
Het ontkoppelen is onafhankelijk van de draairichting. Daarom dient ook het opnieuw koppelen
altijd tegengesteld aan de oorspronkelijke draairichting te worden gezien.
16

6. Installatie
6.1 Boringen
In de regel worden de Autogard-veiligheidskoppelingen voorzien van boringen en groeven geleverd. Koppelingen zonder boringen
kunnen niet nauwkeurig op het uitschakelkoppel worden ingesteld. Voor nadere informatie neemt u contact op met Autogard.
6.2 Axiale borging op de as
De axiale borging gebeurt door draadpennen of door astapmoeren en ringen.
De lengte van de draadpennen dient ongeveer overeen te komen met de lengte van de schroefdraad, maar mag
niet uit de naaf uitsteken. (Lmin= diameter draadpen x 1,2)
6.3 Uitlijnen
Autogard-veiligheidskoppelingen worden in de regel niet uitgelijnd. Voor enkele toepassingen, zoals b.v. bij hoge toerentallen of zeer
grote koppelingen, is het uitlijnen echter noodzakelijk. Over het algemeen kunnen echter alleen de SR-uitvoeringen worden uitgelijnd
aangezien alleen hierbij door de synchrone herkoppeling een goede uitlijning kan worden gerealiseerd. De mogelijke nauwkeurigheid
van de uitlijning dient te worden afgesproken met de technische afdeling van Autogard. De uitlijning kan alleen in de fabriek worden
uitgevoerd en dient ook bij de bestelling te worden aangegeven.
6.4 Algemene installatie-instructies
Tijdens de installatie dienen de veiligheidsinstructies uit paragraaf 3 in acht te worden genomen. De installatie moet altijd door
desbetreffend geschoold personeel worden uitgevoerd.
Er dient voor voldoende ruimte en geschikte hefinrichtingen te worden gezorgd om de installatie te kunnen uitvoeren.
6.5 Montage van een tandwiel of een poelie (uitvoeringen 402, 409)
De betreffende aangedreven elementen worden met bouten en pennen op de adapterflens bevestigd. Bij de koppeling model 402 wordt
een glijlager geleverd, dat in het aangedreven element moet worden ingebracht. Voor de montageafmetingen zie tabel 3 of 7. Bij de
uitvoering 409 wordt door Autogard geen lager geleverd. Het gebruik van een lager wordt echter aanbevolen.
Bij de uitvoering 402 grootte 6 en groter wordt door Autogard ook geen lager geleverd. De klant moet zelf voor een geschikt lager
zorgen.
Het is zeer belangrijk erop te letten dat de bevestigingsbouten en pennen niet door de adapterplaat heen in de
functie-elementen van de veiligheidskoppeling steken. Let daarom zeer goed op de inbouwlengtes en de diepte
van de boringen.
6.6 Bevestiging van de veiligheidskoppeling op de as
Voordat met de installatie wordt begonnen, de boringen en asuiteinden reinigen. Daarbij voorkomen dat vet uit het binnenste van
de koppeling wordt gespoeld waardoor een complete demontage van de koppeling en het nasmeren van de onderdelen
noodzakelijk is.
6.6.1 Uitvoeringen 402, 409
De compleet gemonteerde koppeling wordt zorgvuldig op de as geschoven. Met de standaardpassing H7 moet het mogelijk
zijn de koppeling met lichte druk of voorzichtige tikken met een zachte hamer in de juiste positie te brengen.
De toepassing van zware hamerslagen of verhitting van de koppeling is niet toegestaan.
De koppeling moet zodanig op de as worden gericht dat het aangedreven element optimaal op het contrastuk past.
Zodra de koppeling is gericht de draadpennen vastdraaien om de koppeling axiaal te borgen.
6.6.2 Uitvoeringen 405, 406
De veiligheidskoppeling monteren zoals in 6.6.1 beschreven. Daarna op dezelfde wijze de naaf van de flexibele koppeling op de
andere as monteren. De aandrijfelementen nu samenvoegen en de assen ten opzichte van elkaar richten. Voor de toegestane waarden
voor de asafwijking zie tabel 4, 5 en 6.
6.6.3 Uitvoering 403
De uitvoering 403 is een basisuitvoering, die door de klant met de aangedreven zijde wordt verbonden. Deze aangedreven
elementen dienen van een eigen lagering te worden voorzien. Als een flexibele koppeling wordt gemonteerd, dienen de gegevens
van de fabrikant met betrekking tot de toegestane asafwijkingswaarden in acht te worden genomen.
Deze aanwijzingen en de toegestane grenswaarden in acht nemen. Hierdoor wordt beschadiging van de
koppeling en de aangesloten elementen voorkomen. Denk aan het gevaar dat zou kunnen worden veroorzaakt
door kapotte onderdelen en eruit geslingerde brokstukken. Zorgvuldig uitgevoerde werkzaamheden voorkomen
ongevallen.
17

7. Ingebruikname
7.1 Vóór ingebruikname controleren of de draadpennen goed zijn vastgedraaid en de bescherming ter
voorkoming van aanraking van de koppeling is gemonteerd.
7.2 Koppelinstelling
Autogard-veiligheidskoppelingen worden in de fabriek op het door de klant bij de bestelling aangegeven koppel ingesteld. Als
geen opgave is gedaan, wordt de koppeling op het minimale koppel voor het gebruikte verenpakket ingesteld. De instelling moet
dan ter plekke worden uitgevoerd. Let op de gegevens met betrekking tot het gebruikte verenpakket, het maximale koppel en het
ingestelde koppel op het technische gegevensblad dat bij de koppeling wordt geleverd.
Bij de grootte 1-5 wordt een afstandshuls als eindaanslag voor de stelmoer gebruikt. Deze huls kan het maximale instelbereik
van het verenpakket begrenzen als dit bij de bestelling wordt aangegeven. Als geen begrenzing wordt gewenst, dan wordt de
huls voor het maximale koppel gebruikt. Het gegevensblad bevat informatie over de gebruikte hulslengte. De huls mag niet
worden ingekort of verwijderd. Neemt u contact op met Autogard of met de machinefabrikant van de machine waarin de
koppeling is ingebouwd voordat wijzigingen worden aangebracht.
Om het koppel proefondervindelijk te bepalen, met het laagst mogelijke koppel beginnen en de instellingen stapsgewijs
verhogen totdat de machine optimaal werkt. Een globale koppelwaarde kan worden afgeleid uit de bij Autogard verkrijgbare
instelcurve voor de veervoorspanning.
Bij de koppelingsgrootte 6 – 9 worden afzonderlijke instelcurven per koppeling vervaardigd en bij de koppeling geleverd. Deze
koppelingen kunnen alleen in het bereik worden ingesteld dat door deze curven wordt aangegeven.
De activering van de koppeling dient niet als een storing van de koppeling te worden gezien. In de regel
reageert de koppeling zeer snel op overbelastingssituaties en wordt de belasting binnen enkele msec.
gedeactiveerd. Een eventueel aanwezige stroommeter voor de meting van de motorstroom kan binnen deze tijd
niet reageren. Voordat de instellingen van de koppeling worden gewijzigd, dient men te controleren of de
activering van de koppeling duidelijk door een verkeerde instelling wordt veroorzaakt en niet door een
ongeoorloofde verhoging van de belasting waarop de koppeling op correcte wijze reageert.
7.2.1 Koppelinstelling bij grootte 1 -5
IN GEEN GEVAL mag de koppeling zonder de afstandshuls (27) worden gebruikt. Als dit toch gebeurt, vervalt de
garantie en de goede werking van de koppeling is niet meer gewaarborgd. Alleen door deze afstandshuls wordt
voorkomen dat de platen zo dicht op elkaar worden gedrukt dat de koppeling niet meer kan worden geactiveerd. Een
wijziging van de lengte van de afstandshuls is alleen toegestaan met de uitdrukkelijke toestemming van Autogard.
Bij de vervanging van veren dient Autogard eveneens te worden geraadpleegd. Er mogen alleen door Autogard
goedgekeurde originele veren worden gebruikt.
• De eerste stap omvat het losdraaien van de borgbouten (40) in de stelmoer (23). Deze borgbouten dienen ter voorkoming
van het onbedoeld verdraaien van de stelmoer.
18

• Verhoging van het koppel
- Het koppel wordt verhoogd door de stelmoer (23) rechtsom te draaien. De afstandshuls (27) voorkomt dat te ver
wordt gedraaid wat tot blokkering van de koppeling zou kunnen leiden.
De lengte van de afstandshuls is door de machinefabrikant in de regel zodanig gekozen dat niet meer koppel
mogelijk is dan het zwakste bouwelement in het aandrijfsysteem kan verwerken. Daarom kan reeds een begrenzing
tot een koppel plaatsvinden dat lager is dan het maximaal mogelijke koppel van de koppeling. Altijd de
machinefabrikant raadplegen voordat wijzigingen worden aangebracht resp. de belastingsgrens van alle
bouwelementen in het aandrijfsysteem in acht nemen.
• Verlaging van het koppel
- Het koppel wordt verlaagd door de stelmoer (23) linksom te draaien. Bij de verlaging dient men erop te letten dat
het minimale koppel van de koppeling niet wordt onderschreden. Voor de werking van de koppeling is een
bepaalde voorspanning nodig.
-
• Na de instelling van het koppel moet de stelmoer weer worden geborgd; dit gebeurt met de borgbouten (40), die met Loctite
243 dienen te worden vastgezet.
7.2.2 Koppelinstelling bij de grootte 6-9
403-6RR
403-6SR
Het maximale en minimale koppel van elke koppeling wordt aangegeven in de bijgeleverde instelcurve. Het
koppelbereik is afhankelijk van de gebruikte verenpakketten (30). Het gebruik van de koppeling buiten het
voorgeschreven instelbereik is niet toegestaan. Het is echter mogelijk de verenpakketten te veranderen. Hiervoor
dient men Autogard te raadplegen om de juiste onderdelen en informatie te verkrijgen.
• Let op dat achter de koppeling voldoende ruimte aanwezig is om instelwerkzaamheden uit te voeren (maat P). De
instelwerkzaamheden kunnen dan zonder demontage van de koppeling worden uitgevoerd.
• Om het koppel in te stellen dienen eerst de beide bouten (65) te worden losgedraaid waarmee de stelmoer (23) is geborgd.
• Na het verwijderen van de bouten (54) en de instelafstandshulzen (53) worden de bouten (54) weer in de veerzuilen (56)
geschroefd waarbij de ring (55) wordt gebruikt. Als een schakelschijf (58) was gemonteerd, deze verwijderen. Alle bouten
(54) gelijkmatig aantrekken zodat alle verenpakketten gelijkmatig worden voorgespannen. Afhankelijk van grootte en
koppel zijn tussen 4 en 12 veerzuilen gemonteerd.
• Verhoging van het ingestelde koppel
- Zodra de bouten (54) in contact zijn gekomen met de ring (55), mag bij de grootte 6 en 7 slechts maximaal 1,5
omwenteling en bij grootte 8 en 9 slechts maximaal 1 omwenteling voorspanning worden ingesteld. Zodra de
veerzuilen (30) zijn samengetrokken, dient men te controleren of de zeshoekige steunen van de veerzuilen niet uit de
geleidingen van de glijschijf (22) zijn gegleden.
19

De stelmoer (23) kan nu onbelast rechtsom worden gedraaid om het koppel te verhogen. Zodra een weerstand wordt vastgesteld, na
ca. 1,25 tot 1,4 omwenteling, is de maximale instelwaarde bereikt. De veersteunzuil (56) mag niet uit de stelmoer (23) steken. Zodra
de zuil uitsteekt, is een optimale werking van de koppeling niet meer gewaarborgd.
Bij de verhoging van het koppel dient men er altijd op te letten dat door de verhoging geen waarde wordt bereikt
waardoor een betrouwbare beveiliging van de installatie niet meer zou worden gewaarborgd. Rekening houden met de
zwakste schakel in de aandrijfketen. Bij twijfel de machinefabrikant of Autogard raadplegen.
• Verlaging van het koppel
- Te werk gaan zoals bovenstaand onder verhoging van het koppel is beschreven en de verenpakketten voorspannen.
Opnieuw opletten dat de zuilen niet uit de steunen in de glijschijf loskomen wat mogelijk gebeurt als de voorspanning
ontbreekt. De bouten (54) dienen slechts ca. 1 omwenteling bij grootte 6 en 7 en 0,5 omwenteling bij grootte 8 en 9 te
worden voorgespannen.
- Zodra alle veerzuilen (30) zijn voorgespannen, kan de stelmoer (23) onbelast linksom worden gedraaid. Dit mag
echter slechts maximaal 0,5 omwenteling zijn zodat de veerzuilen niet uit de geleidingen worden getrokken.
• De stelmoer moet na de instelling door middel van de klemstukken (64) en de bouten (65) worden geborgd. De moer moet
hiervoor ten opzichte van de groeven in de naaf worden gericht.
• Nu de bouten (54) losdraaien om de veerspanning te verlagen. De veren werken nu tussen stelmoer en glijschijf.
• De afstandsstukken (53), bouten onder de bouten (56) monteren en de bouten (56) vastdraaien. De afstandsstukken dienen
altijd voor de instelling van het koppel te worden verwijderd en moeten na de werkzaamheden weer worden gemonteerd
zodat de juiste voorspanning van de veren wordt verkregen.
Nadat de afstandsstukken (53) weer zijn gemonteerd, moet een smalle spleet tussen de ring (53) en de stelmoer (23)
overblijven.
• De juiste werking van de koppeling dient door middel van een test te worden gecontroleerd. De instellingen zo nodig herhalen.
• Nadat de instelwerkzaamheden zijn afgesloten, moet de stelmoer door middel van de klemstukken (64) en de bouten (65) worden
geborgd. De bouten (65) worden met Loctite 243 vastgezet – om onbedoeld losraken te voorkomen – en stevig aangetrokken.
20

Tabel 7.1 – Koppelbereik en verenpakketten
Grootte Koppelbereik Veren en
plaatsing
Spleet “Y”
mm
Min.
Nm
Max.
Nm
Aantal Pos. Koppel
Max. Min.
1
2
3
4
5
6
7
8
15
11
6
3
80
60
40
20
250
160
110
60
500
350
260
160
75
1200
900
680
450
225
2250
1700
1100
4500
3000
2250
1500
28
21
14
7
220
170
115
60
678
450
300
150
1130
750
560
375
190
2540
2000
1500
1000
500
5650
4250
2800
11300
7500
5650
3800
24860 max
18645 max
12430 max
8 outer
6 outer
4 outer
2 outer
8 outer
6 outer
4 outer
2 outer
6 inner +outer
6 outer
4 outer
2 outer
8 inner +outer
8 outer
6 outer
4 outer
2 outer
8 inner +outer
8 outer
6 outer
4 outer
2 outer
8 verenpakketten
6 “ “
4 “ “
12 verenpakketten
8 “ “
6 “ “
4 “ “
12 verenpakketten
8 “ “
6 “ “
21
1.9 2.8
5.1 10.2
5.1 10.2
5.1 10.2
5.1 15.2
26.7 38.1
29.2 ---
52.1 ---
Spleet Schakelslag
voor X (mm)
instelling bij het
A
ontkoppelen
n.v.t. 1.5
n.v.t. 2.9
n.v.t. 3.5
n.v.t. 3.5
n.v.t. 4.4
9.5 5.3
12.7 6.3
25.4 8.0
9 56500 max 12 verenpakketten 82.1 --- 38.1 10.0
Koppelwaarden, aantal veren en spleten Bij de grootte 6 t/m 9 worden afzonderlijke instelcurven geleverd.
8. Werking
De kalibreerhulzen (27) mogen in geen geval volledig worden verwijderd. Elke verandering van de verenpakketten, de
vervanging door zwakkere of sterkere veren en de wijziging van de lengte van de kalibreerhulzen mag alleen gebeuren na
uitdrukkelijke toestemming van Autogard. Bij ongeoorloofde aanpassingen vervalt de garantie en is de optimale werking
van de koppeling mogelijk niet meer gewaarborgd.
8.1 Algemene gegevens
Tijdens het gebruik dienen de koppelingen regelmatig op onregelmatigheden te worden gecontroleerd.
Als tijdens de werking abnormale situaties worden vastgesteld, dient de aandrijving te worden
uitgeschakeld en de oorzaak hiervan te worden opgespoord. De onderstaande tabel geeft enkele
aanwijzingen voor het opsporen en verhelpen van storingen. Als de oorzaak van de storing desondanks niet
kan worden vastgesteld of indien twijfel bestaat, dient men Autogard te raadplegen. De contactadressen
staan op de laatste pagina’s van deze handleiding.

9. Storingen zoeken en verhelpen
9.1 Algemeen
X movement on
disengagement
De onderstaande instructies en aanwijzingen dienen als richtlijn voor het herkennen en verhelpen van storingen. De koppeling
maakt echter in de regel deel uit van een complex systeem en daarom moet bij het opsporen van storingen ook rekening worden
gehouden met de andere onderdelen van dit systeem. Het is mogelijk dat de storingen niet duidelijk herkenbaar zijn en de
koppeling op een bepaalde situatie reageert en niet de eigenlijke oorzaak van de storing is. Geluiden kunnen b.v. schijnbaar uit
de koppeling komen, maar door een ander onderdeel worden veroorzaakt.
9.2 Normale werking
De koppeling dient onder normale omstandigheden zonder veel geluid en zonder trillingen te functioneren.
Bij het optreden van een overbelasting deactiveert de koppeling de belasting binnen enkele msec. Een scherp schakelgeluid is
hoorbaar als de koppeling wordt geopend en daarna klinkt een klikgeluid tijdens de vrijloopfase die wordt veroorzaakt door de
pallen die op de glijschijf lopen. Bij het opnieuw koppelen is weer een scherp schakelgeluid hoorbaar dat wordt veroorzaakt
door het opnieuw activeren van de platen onder invloed van de veerbelasting.
Andere geluiden of een ander gedrag dient als een storing te worden beschouwd in welk geval diepgaand onderzoek
noodzakelijk is.
Als de koppeling veelvuldig schakelt, moeten de gebruiksomstandigheden en de koppeling zelf worden
onderzocht. Dit is een atypisch gedrag dat op een foutieve configuratie, een te hoge belasting van de machine of
zelfs op een beschadiging van de koppeling wijst.
Voordat onderhouds- of reparatiewerkzaamheden worden uitgevoerd, dient men te controleren of de machine is
uitgeschakeld en er geen gevaar voor de persoon die de werkzaamheden uitvoert, bestaat. De voorschriften met
betrekking tot de voorkoming van ongevallen dienen in acht te worden genomen om lichamelijk letsel of
beschadiging van de machine te voorkomen. De eerder in deze handleiding beschreven veiligheidsinstructies
moeten in acht worden genomen.
9.3 Herkennen en verhelpen van storingen
Probleem Mogelijke
oorzaak
De koppeling schakelt
onverwacht vaak.
De basisinstelling is te laag.
Het bedrijfskoppel is veranderd.
De kogelzittingen zijn versleten.
De stelmoer is losgeraakt.
Oplossing
Het koppel binnen het toegestane bereik instellen.
De instructie onder 7.2 opvolgen.
De machine op eventuele veranderingen
controleren, b.v. te weinig lagervet, in het
algemeen te weinig smeermiddel, onderdelen
schuren o.i.d. Als dit wordt vastgesteld, de
schade herstellen voordat de machine weer in
werking wordt gesteld.
Versleten onderdelen vervangen.
De koppeling weer op de oorspronkelijke waarde
22

De koppeling
ontkoppelt ondanks
overbelasting niet.
De geluidsemissie
verandert tijdens de
normale werking.
Verandering van de
geluidsemissie na het
activeren.
Koppeling kan door
omkering van
draairichting niet
worden gekoppeld.
Koppeling draait in
elke richting in
vrijloop.
Koppeling kan niet
weer worden
gekoppeld en
omkering van de
draairichting is ook
niet mogelijk.
De koppeling kan niet
op de as worden
gemonteerd ofschoon
de boring correct is.
10. Onderhoudsinstructies
10.1 Algemeen
De basisinstelling is te hoog.
Verlies van smeermiddel.
Verhoogde wrijvingsweerstand in
de kogelzittingen, vertandingen
of naaldlager vanwege wegtering
door corrosie.
Stelmoer heeft zich verdraaid.
Bij de uitvoering 402 is het
aangedreven element met te hoge
spanning geplaatst waardoor geen
verdraaiing ten opzichte van de naaf
mogelijk is.
instellen en de stelmoer borgen.
Het koppel verlagen zoals beschreven in 7.2.
Nasmeren zoals beschreven in paragraaf 10.
De aandrijving op trillingsbronnen controleren en
deze wegnemen. Bij slechts lichte beschadiging
van de vertanding kan het probleem reeds door
nasmeren worden verholpen. Anders dienen alle
beschadigde onderdelen te worden vervangen.
Het koppel weer op de correcte waarde instellen.
De instructies in paragraaf 7.2 opvolgen.
Controleren of de kalibreerhuls is gemonteerd.
De plaatsing van de poelie of het tandwiel
controleren. De poelie moet op de naaf kunnen
worden verdraaid zolang deze niet door middel
van bouten en pennen op de adapterflens is
bevestigd.
Verandering van de asafwijking. Alle bevestigingsbouten en verbindingen
controleren. Als onderdelen zijn losgeraakt, deze
weer bevestigen. Controleren of onderdelen tegen
de koppeling kunnen schuren.
Lager beschadigd.
(a) Geen vrijloop mogelijk
vanwege beschadigde of
klemmende geleidingsschijf of
te gering koppel, of te hoge
veervoorspanning die
verhindert dat de glijschijf ver
genoeg wordt samengedrukt
om de koppeling ontkoppelen.
Pallen klemmen in zittingen of zijn
beschadigd.
Geleidingsschijf klemt in
ontkoppelde toestand vanwege te
hoge slijtage als gevolg van te lange
werking in ontkoppelde toestand.
Pallen klikken op de
begrenzingspen vast en niet op de
geleidingsschijf.
Bij grote boringen is de
materiaaldikte onder de stelmoer
zeer gering. Daarom kan bij te
stevig aangetrokken draadpennen
waarmee de stelmoer wordt geborgd
vervorming optreden.
Koppeling demonteren en alle beschadigde
onderdelen vervangen. De overige onderdelen
reinigen en weer smeren.
Koppelinstelling corrigeren.
Veerzuilen bij de grootte 6+ op correcte plaatsing
controleren.
Koppeling demonteren en de pallen controleren.
Beschadigde onderdelen vervangen. Klemmende
pallen uit de zittingen verwijderen, reinigen en
met lichte olie weer plaatsen. Geen vet gebruiken
aangezien dit tot verharsing kan leiden.
Koppeling demonteren en beschadigde onderdelen
vervangen.
Borgbouten vóór de montage losdraaien en na de
montage weer aantrekken.
Service- en onderhoudswerkzaamheden mogen alleen door geschoold personeel worden uitgevoerd.
Als voldoende geschoold personeel niet beschikbaar is, dient de koppeling naar Autogard te worden gestuurd zodat de
onderhoudswerkzaamheden daar kunnen worden uitgevoerd.
Autogard-veiligheidskoppelingen kunnen in een temperatuurbereik van –30 °C tot +80 °C worden toegepast. Buiten dit bereik
zijn speciale maatregelen noodzakelijk om de toepassing mogelijk te maken. Neemt u contact op met Autogard.
Afhankelijk van de gebruiksomstandigheden adviseren wij de onderhoudswerkzaamheden elke 2000 bedrijfsuren uit te
voeren. Als de gebruiksomstandigheden echter als zwaar kunnen worden aangeduid, dient het onderhoud eerder plaats te
vinden. In ieder geval preventief onderhoud uitvoeren als toch al uitvoerige onderhoudswerkzaamheden aan de machine zijn
gepland.
In de koppeling worden glijlagers van hoogwaardig PTFE of in olie gedrenkt brons gebruikt, die als onderhoudsvrij moeten
worden beschouwd. De eveneens gebruikte kogellagers zijn duurzaam gesmeerd en ook onderhoudsvrij.
Bij het onderhoud dient men erop te letten dat alle onderdelen zorgvuldig zijn bevestigd en de verbinding met de as correct en
stevig is. Voor de controle van de smering moeten de stelmoer en de glijschijf worden verwijderd. Hierbij is het raadzaam de
veiligheidskoppeling uit de machine uit te bouwen.
23

De smeermiddelen worden vermeld in paragraaf 10.6. Deze of gelijkwaardige producten bij de onderhoudswerkzaamheden
gebruiken.
10.2 Demontage van de grootte 1 - 5
Als tandwielen, poelies of andere aangedreven elementen op de koppeling zijn aangebracht, deze als eerste
verwijderen.
De koppeling moet zodanig op een geschikte en schone werktafel worden gelegd dat de stelmoer naar boven
is gekeerd. Let op schone omstandigheden tijdens de werkzaamheden aan de koppeling.
Voordat de koppeling wordt gedemonteerd, de spleet tussen de glijschijf en de stelmoer, maat “a”, meten en
de waarde noteren. Deze waarde is nodig om de oorspronkelijke instelling van de koppeling weer tot stand
te brengen. De positie van de stelmoer eveneens markeren om extra zekerheid te waarborgen.
Alle onderdelen dienen tijdens de werkzaamheden goed te worden bewaard zodat geen onderdelen kwijt
raken.
De demontage gebeurt in de volgende stappen:
• Na het losdraaien van de beide draadpennen kan de klemkraag (52) worden verwijderd.
• De draadpennen (40) in de stelmoer (23) losschroeven en de stelmoer samen met de koppelveren
(30,31) van de naaf (21) draaien.
• De afstandshulzen (27) van de naaf (21) trekken.
• Na het losdraaien van de bouten (59) kan de schakelschijf (58) of, indien aanwezig, de stofkap (61)
van de glijschijf (22) worden losgemaakt. Daarna wordt de bouwgroep bestaande uit glij- en
geleidingsschijf (22/26) van de naaf losgetrokken. Bij de uitvoering SR grootte 1 is een extra
geleidingsschijfveer (46) gemonteerd, die eveneens kan worden verwijderd.
• De kogels (32) uit de uitsparingen ervan in de aandrijfschijf (25) en uit de steunring (24) verwijderen
als deze niet reeds met de geleidingsschijf zijn losgetrokken.
• De pallen (29) en de palveren (42) uit de boringen in de aandrijfschijf trekken.
• De aandrijfschijf (25) is met bouten (37) en veerpennen (39) aan de adapter (28) bevestigd. De bouten
losdraaien en de veerpennen met een geschikt gereedschap eruit tikken.
• De aandrijfschijf (25) kan nu van de naaf (21) worden getrokken.
• De steunschijf (24) van de naaf (21) trekken. Bij een SR-uitvoering zitten op de omtrek van de
steunschijf meer kleine kogels (57), die worden verwijderd.
• Het naaldlager (33) en de 2 naaldlagerringen van de naaf (21) verwijderen.
• De naaf (21) uit de adapter (28) trekken. De adapterbandlagers (43) en de druklagers (44) verwijderen.
24

Note: Bouten en pennen dienen door gelijkwaardige nieuwe onderdelen te worden vervangen.
10.3 Montage van de grootte 1 – 5
Vóór de montage van de koppeling controleren of alle onderdelen schoon zijn en zich in goede toestand bevinden. Uitsluitend
originele Autogard-onderdelen gebruiken omdat anders de garantie vervalt. Alleen smeermiddelen gebruiken zoals vermeld in
paragraaf 10.6.
De montage van de koppeling dient precies in omgekeerde volgorde van de onder 10.2 beschreven demontage te gebeuren.
• De beide zijden van de blauwe bandlagers (44) en (43) met olie insmeren. De drukschijf tegen het flensaanzetstuk op de
naaf (21) leggen. Het adapterbandlager (28) tegen het kleine asaanzetstuk plaatsen.
• De naaf (21) moet zorgvuldig in de adapter worden ingebracht zonder het bandlager te beschadigen.
• Het naaldlager (33) met vet vullen en de drukschijven op de buitenzijden van het lager plaatsen. Daarna het complete lager
over de naaf tot aan het asaanzetstuk aanbrengen. Het lager moet daar vlak zijn geplaatst.
• De steunring (24) tegen het naaldlager duwen. Bij een SR-uitvoering de kleine kogels in de buitenste groef plaatsen. De
groef moet met kogels zijn gevuld. (57). In geen geval te veel kogels in de groef plaatsen.
• De aandrijfschijf (25) aan de adapter (28) vastschroeven. De bouten (37) moeten schoon zijn en van een dun laagje Loctite
243 zijn voorzien. Voordat de bouten volledig worden aangetrokken, de veerpennen (39) met een geschikt gereedschap
erin tikken. De uiteinden van de pennen moeten na de montage 3 – 5 mm in de boringen zijn verzonken.
25

De aandrijfschijf (25) moet vrij op de naaf (21) kunnen worden verdraaid. Hetzelfde geldt voor de
steunring (24), die vrij tussen de naaf en de aandrijfschijf moet kunnen worden verdraaid.
De veerpennen (39) mogen niet uit de aandrijfschijf uitsteken!
• De veren (42) in de pallen plaatsen en de pallen in de boringen van de aandrijfschijf inbrengen. De pallen van een dun laagje olie
voorzien, maar niet met vet insmeren aangezien dit zou kunnen verharsen waardoor de veren niet sterk genoeg zijn om de pallen
uit de boringen te drukken. Bij de SR-uitvoering zijn geleidingspennen aangebracht aangezien de SR-pallen alleen in een
voorgeschreven positie mogen worden gemonteerd. Nadat de geleidingspen is gemonteerd, glijdt de pal in de geleiding en kan
niet meer worden verdraaid. De pallen controleren door deze zachtjes in de boringen te drukken. De veren moeten de pallen
weer eruit drukken. Als de pallen stroef bewegen, controleren of verontreinigingen of bramen aanwezig zijn en deze eventueel
verwijderen.
• Een afstandshuls (27) die bij het in te stellen maximale koppel past, moet over de naaf tegen de vertanding worden geplaatst.
Afstandshulzen (27) moeten ALTIJD in de koppeling worden geplaatst. Het gebruik zonder deze afstandshulzen
is strikt verboden. Anders bestaat het gevaar dat de koppeling niet meer compleet kan worden geopend en
daardoor bij overbelasting niet kan schakelen. De vervanging van de veren door sterkere is alleen na overleg met
Autogard toegestaan. Het gebruik van niet-goedgekeurde veren is niet toegestaan.
Het inkorten van de afstandshulzen is alleen na overleg met Autogard toegestaan.
Als de geleidingsschijf (26) uit de glijschijf (22) is verwijderd, moet deze volgens de onderstaande instructies weer worden geplaatst.
Met uitzondering van de grootte 1 uitvoering SR zijn alle schijven van een bajonetkoppeling voorzien. Deze borgt de schijven in de
juiste positie ten opzichte van elkaar. Er zitten uitsparingen in de schijven om de montage mogelijk te maken. Na het inbrengen van
de geleidingsschijf in de glijschijf wordt de geleidingsschijf in de bajonetkoppeling gedraaid. Bij de SR-uitvoering moet de
geleidingsschijf 90° worden gedraaid en bij de RR-uitvoering 180°. De schijven worden door twee (RR) resp. een (SR) veerpen
geborgd.
De precieze hoekpositie van de geleidingsschijf (26) ten opzichte van de glijschijf (22) is van groot belang voor
de werking van de koppeling. Alle binnenste en buitenste kogelgroeven moeten zichtbaar zijn als de schijven in
de juiste stand worden gedraaid. Hetzelfde geldt voor de schuine vlakken aan de zijkanten van de glijschijf en de
geleidingsschijven. De begrenzingspennen zitten centraal in de uitsparingen van de geleidingsschijf en voorkomen
dat de kogelposities te ver worden gedraaid. Het is raadzaam de bouwgroep bestaande uit geleidingsschijf en
glijschijf altijd compleet te laten en niet afzonderlijk te vervangen. Indien mogelijk alleen in de fabriek
gemonteerde bouwgroepen gebruiken.
De aanslagpennen van de geleidingsschijf zijn behalve bij grootte 1 SR altijd twee veerpennen, die in elkaar worden gestoken. De
buitenste pen heeft de opening naar buiten en de binnenste heeft de opening naar binnen. De beide schijven en de kogelzittingen bij
de montage met olie insmeren. Controleren of de schijven gemakkelijk tot tegen de aanslag kunnen worden verdraaid.
Bij de grootte 01 uitvoering SR wordt de geleidingsschijf door middel van een veer in de glijschijf gehouden. Deze veer (46) rust
tegen de steunring (24) en wordt over de naaf (21) geplaatst. In de geleidingsschijf zit een groef waarin de veer vastklikt. Bij de
montage een beetje olie op de schijven en de kogelzittingen aanbrengen. De aanslagpen wordt met de opening naar buiten
gemonteerd.
• Onafhankelijk van de uitvoering worden de kogels (32) geplaatst. Hiertoe een beetje vet in de kogelzittingen van de
geleidingsschijf aanbrengen en de kogels in het vet drukken. De vertandingen van de naaf en de glijschijf eveneens met vet
insmeren. Daarna wordt de bouwgroep, bestaande uit glij- en geleidingsschijf en kogels, over de naaf geschoven totdat deze in
de vertanding van de naaf grijpt en de kogels aan de tegenoverliggende zijde in de aandrijfschijf vastklikken. Door de
aandrijfschijf iets de draaien tijdens het vasthouden van de glijschijf wordt het vastklikken vereenvoudigd.
• De glijschijf moet tegen de veerkracht van de palveren in worden vastgehouden terwijl de stelmoer met de geplaatste drukveren
op de naaf wordt vastgeschroefd.
• De drukveren (30, 31) moeten met een beetje vet in de boringen van de stelmoer worden vastgehouden. Dit vereenvoudigt de
montage. De schroefdraad van de naaf en de stelmoer tevoren met een beetje vet inwrijven.
• De spleet tussen de glijschijf en de stelmoer overeenkomstig de bij de demontage gemeten waarde en positie weer instellen. Als
het een nieuwe montage betreft, de spleet overeenkomstig de instelcurve of met behulp van een koppelmeetapparaat instellen.
De stelmoer na de instelling door middel van de met Loctite ingesmeerde draadpennen borgen. Bij grote naafboringen niet te
vast aantrekken aangezien dit tot vervorming van de naaf kan leiden. De borgbouten pas na de montage van de koppeling op de
as definitief vastdraaien.
• De schakelschijf (58) of, indien aanwezig, de stofbescherming (61) moet met nieuwe, schone bouten op de glijschijf worden
bevestigd. De bouten met Loctite 243 borgen en stevig aantrekken. Als de stofbescherming wordt gemonteerd, nieuwe
viltstroken in de uitsparingen plaatsen en olie op het vilt aanbrengen voordat de stofbescherming wordt gemonteerd. Nieuwe
viltstroken in olie drenken.
• De bevestigingskraag (52) wordt op de naaf (21) aangebracht en de draadpennen worden geplaatst. Nadat de koppeling op de as
is gemonteerd, volgt de axiale borging van de koppeling door middel van deze draadpennen.
• De aangedreven elementen op de koppeling monteren (tandwielen, poelies enz.).
26

10.4 Demontage van de grootte 6 - 9
403-6RR
403-6SR
Vóór de demontage van de koppeling moeten alle aangedreven elementen zoals b.v. tandwielen, poelies, koppelingen enz.
worden gemonteerd.
De koppeling moet voor de werkzaamheden op een geschikte, schone werkbank worden geplaatst zodat de verenpakketten
naar boven zijn gekeerd. Let op reinheid tijdens de werkzaamheden aan de koppeling.
Vóór de demontage van de koppeling eerst de spleet “a” meten. Deze waarde is nodig om de oorspronkelijke
instelling weer te verkrijgen. Bovendien de positie van de stelmoer markeren. De onderdelen van de koppeling
dienen in geschikte, schone bakken te worden bewaard en men dient ervoor te zorgen dat geen onderdelen kwijt
raken.
De demontage dient in de volgende stappen te gebeuren:
• Eerst worden de beide bouten (65) losgedraaid en de bevestigingsbout (64) verwijderd.
• Na het losdraaien en verwijderen van de bouten (54) worden de schakelschijf (58) en de instelelementen (53)
verwijderd. De bouten (54) samen met de onderlegringen (55) worden vervolgens weer in de veerzuilen
vastgeschroefd. Elke veerzuil wordt nu door het aantrekken van de bouten (54) voorgespannen. Afhankelijk van het
koppel kunnen 4 tot 12 veerzuilen aanwezig zijn.
• Tijdens het voorspannen van de zuilen (30) dient men erop te letten dat de zeshoekige flens van de veerzuil (56) niet uit
de ringvormige groef in de glijschijf (22) wordt getrokken. Elke bout (54) van de grootte 6 en 7 moet 1,5 omwenteling
worden aangetrokken, en bij de grootte 8 en 9 is het 1 omwenteling.
• De stelmoer (23) samen met de verenpakketten (30) van de naaf (21) verwijderen. Door het losdraaien van de bouten
(54) kunnen de veerzuilen van de stelmoer worden losgemaakt. Tevoren dient echter de spleet “b” te worden gemeten
zodat de oorspronkelijke instellingen weer kunnen worden gerealiseerd.
• Daarna de bouwgroep bestaande uit glij- en geleidingsschijf (22/26) van de naaf verwijderen.
• De kogels (32) uit de zittingen ervan in de aandrijfschijf (25) en de drukschijf (24) verwijderen als deze niet reeds met
de geleidingsschijf zijn losgetrokken.
• De pallen (29) samen met de veren (42) uit de boringen ervan verwijderen.
• De aandrijfschijf (25) is met bouten (37) en veerpennen (39) aan de adapter (28) bevestigd. De bouten losdraaien en de
pennen met een geschikt gereedschap uit de boringen tikken.
• De aandrijfschijf (25) van de naaf (21) trekken.
27

• De drukschijf (24) van de naaf (21) trekken.
• Het naaldlager (33) samen met de twee drukschijven van de naaf (21) verwijderen.
• De naaf (21) uit de adapter (28) trekken; de beide lagers (45) en het afstandsstuk (67) van de naaf en uit de adapter
trekken. Bij de demontage van de kogellagers de gegevens van de fabrikant in acht nemen.
10. 5 Montage van de grootte 6 – 9
403-6RR
403-6SR
Vóór de montage van de koppeling controleren of alle onderdelen schoon zijn en zich in goede toestand bevinden.
Uitsluitend originele Autogard-onderdelen gebruiken omdat anders de garantie vervalt.
De montage gebeurt in omgekeerde volgorde van de demontage zoals beschreven in paragraaf 10.4.
• De beide kogellagers (45) en het afstandsstuk (67) op de naaf (21) en in de adapter (28) monteren waarbij de gegevens
van de lagerfabrikant in acht dienen te worden genomen.
• Het naaldlager (33) smeren en aan elke zijde telkens een drukschijf plaatsen. Daarna het lager tot tegen het asaanzetstuk
op de naaf (21) schuiven.
• De drukschijf (24) tegen het naaldlager duwen.
• De aandrijfschijf (25) aan de adapter (28) vastschroeven en olie op de kogelzittingen aanbrengen. De bouten (37)
moeten schoon zijn en van Loctite 243 zijn voorzien. Voordat de bouten definitief worden aangetrokken, de
veerpennen (39) erin tikken. Let op dat de pennen 3 – 5 mm in de boringen zijn verzonken.
De drukschijf (24) moet vrij tussen de aandrijfschijf en de naaf kunnen worden verdraaid.
De veerpennen mogen niet uit de plaat uitsteken.
• De veren (42) in de pallen plaatsen en de pallen in de boringen van de aandrijfschijf inbrengen. De pallen van een dun laagje olie
voorzien, maar niet met vet insmeren aangezien dit zou kunnen verharsen waardoor de veren niet sterk genoeg zijn om de pallen
uit de boringen te drukken. Bij de SR-uitvoering zijn geleidingspennen aangebracht aangezien de SR-pallen alleen in een
voorgeschreven positie mogen worden gemonteerd. Nadat de geleidingspen is gemonteerd, glijdt de pal in de geleiding en kan
niet meer worden verdraaid. De pallen controleren door deze zachtjes in de boringen te drukken. De veren moeten de pallen
weer eruit drukken. Als de pallen stroef bewegen, controleren of verontreinigingen of bramen aanwezig zijn en deze eventueel
verwijderen.
28

Als de geleidingsschijf (26) uit de glijschijf (22) is verwijderd, moet deze volgens de onderstaande instructies weer worden geplaatst.
Met uitzondering van de grootte 1 uitvoering SR zijn alle schijven van een bajonetkoppeling voorzien. Deze borgt de schijven in de
juiste positie ten opzichte van elkaar. Er zitten uitsparingen in de schijven om de montage mogelijk te maken. Na het inbrengen van
de geleidingsschijf in de glijschijf wordt de geleidingsschijf in de bajonetkoppeling gedraaid. Bij de SR-uitvoering moet de
geleidingsschijf 90° worden gedraaid en bij de RR-uitvoering 180°. De schijven worden door twee (RR) resp. een (SR) veerpen
geborgd.
De precieze hoekpositie van de geleidingsschijf (26) ten opzichte van de glijschijf (22) is van groot belang voor
de werking van de koppeling. Alle binnenste en buitenste kogelgroeven moeten zichtbaar zijn als de schijven in
de juiste stand worden gedraaid. Hetzelfde geldt voor de schuine vlakken aan de zijkanten van de glijschijf en de
geleidingsschijven. De begrenzingspennen zitten centraal in de uitsparingen van de geleidingsschijf en voorkomen
dat de kogelposities te ver worden gedraaid. Het is raadzaam de bouwgroep bestaande uit geleidingsschijf en
glijschijf altijd compleet te laten en niet afzonderlijk te vervangen. Indien mogelijk alleen in de fabriek
gemonteerde bouwgroepen gebruiken.
De aanslagpennen van de geleidingsschijf zijn behalve bij grootte 1 SR altijd twee veerpennen, die in elkaar worden gestoken. De
buitenste pen heeft de opening naar buiten en de binnenste heeft de opening naar binnen. De beide schijven en de kogelzittingen bij
de montage met olie insmeren. Controleren of de schijven gemakkelijk tot tegen de aanslag kunnen worden verdraaid.
Bij de grootte 01 uitvoering SR wordt de geleidingsschijf door middel van een veer in de glijschijf gehouden. Deze veer (46) rust
tegen de steunring (24) en wordt over de naaf (21) geplaatst. In de geleidingsschijf zit een groef waarin de veer vastklikt. Bij de
montage een beetje olie op de schijven en de kogelzittingen aanbrengen. De aanslagpen wordt met de opening naar buiten
gemonteerd.
• Onafhankelijk van de uitvoering worden de kogels (32) geplaatst. Hiertoe een beetje vet in de kogelzittingen van de
geleidingsschijf aanbrengen en de kogels in het vet drukken. De vertandingen van de naaf en de glijschijf eveneens met vet
insmeren. Daarna wordt de bouwgroep, bestaande uit glij- en geleidingsschijf en kogels, over de naaf geschoven totdat deze in
de vertanding van de naaf grijpt en de kogels aan de tegenoverliggende zijde in de aandrijfschijf vastklikken. Door de
aandrijfschijf iets de draaien tijdens het vasthouden van de glijschijf wordt het vastklikken vereenvoudigd.
• De glijschijf moet tegen de veerkracht van de palveren in worden vastgehouden terwijl de stelmoer met de geplaatste drukveren
op de naaf wordt vastgeschroefd.
• Als de verenpakketten zijn verwijderd (30), dan moeten deze weer overeenkomstig de oorspronkelijke positie en
plaatsing op de zuilen (56) worden aangebracht en met de bouten (54) en onderlegringen (55) in de stelmoer (23)
worden geplaatst. Bij de vrijgave van de afzonderlijke verenpakketten moet de tevoren gemeten spleet “b” weer worden
ingesteld. Men dient ervoor te zorgen dat de veerzuilen symmetrisch op de omtrek van de koppeling zijn verdeeld.
• De schroefgangen van de stelmoer (23) en de naaf (21) smeren en de moer op de naaf draaien. Controleren of de
zeshoekige flens aan de veerzuil in de ringvormige groef in de glijschijf vastklikt.
• De instelelementen (53) moeten weer worden geplaatst en de schakelschijf moet weer worden vastgeschroefd. De
bouten (54) worden ten slotte dun met Loctite 243 ingesmeerd en daarna aangetrokken.
• Als de montage in het kader van onderhoudswerkzaamheden is gebeurd, de stelmoer weer overeenkomstig de
oorspronkelijke waarde en positie instellen. Daardoor wordt hetzelfde koppel als voor de demontage gerealiseerd. De
stelmoer wordt ten slotte met de bouten (65) en de bevestigingsbout (64) vastgezet. De bouten (65) moeten schoon zijn
en met Loctite 243 zijn ingesmeerd.
• Als aangedreven elementen tevoren zijn gedemonteerd, deze nu weer bevestigen.
10.6 Smeermiddelen
Voor standaardtoepassingen Shell Alvania R3, BP Energrease LS3 of een ander hoogwaardig lithiumvet
NLGI #3 gebruiken. Power-up Thixogrease (NLGI #2) kan eveneens worden gebruikt.
In de vertandingen dient Rocol Sapphire Hi-Pressure (voorheen MTS1000) of een gelijkwaardig vet te
worden toegepast.
Voor het insmeren met olie van de PTFE-glijlagers en de kogelzittingen adviseren wij Mobil Vactra No. 2
of een gelijkwaardige olie.
11 Op voorraad houden van onderdelen, servicestations
29

Het op voorraad houden van de belangrijkste onderdelen en gebruiksmaterialen is een belangrijke voorwaarde voor de
uitvoering van een snelle reparatie indien dit nodig is.
In tabel 1.1 zijn de belangrijkste onderdelen gemarkeerd. Voor de volledige bestelgegevens neemt u contact op met een van de
Autogard-vestigingen.
Voor nadere informatie zie ook onze website www.Serie400.de of www.autogard.de.
Onze garantiebepalingen gelden alleen voor originele Autogard-onderdelen.
Wij wijzen er uitdrukkelijk op dat niet door Autogard vervaardigde en/of goedgekeurde onderdelen niet aan de
hoge kwaliteits- en productie-eisen voldoen die op onze onderdelen van toepassing zijn. Het gebruik van nietgoedgekeurde
onderdelen kan tot beschadigingen aan de installaties en ernstige verdere beschadigingen leiden. De
garantie vervalt volledig als niet-goedgekeurde onderdelen worden gebruikt.
Wij gebruiken speciale materialen en productiemethoden die zijn gebaseerd op onze jarenlange ervaring met betrekking tot de
vervaardiging van veiligheidskoppelingen alsmede op de nieuwste inzichten op het gebied van materiaalkunde en
productietechniek.
Bij de bestelling van onderdelen indien mogelijk het volgende aangeven:
Bestelnummer Onderdeelnummer Aantal
11.1 Adressen van leveranciers van onderdelen en servicestations
British Autogard Ltd American Autogard Corporation
Siddington, Cirencester 5173 26 th Avenue
Glos, GL7 6EU Rockford, IL 61109
England U.S.A.
Tel: +44 (0)1285 640333 Tel: +1 815 633 1441
Fax: +44 (0) 1285 659476 Fax: +1 815 633 8488
E-mail: sales.uk@autogard.com E-mail: sales.us@autogard.com
Autogard Kupplungen GmbH Autogard Italia S.r.l
Im Wied 2 Via Udine 3,
32683 Barntrup 20063 Cernusco sul Naviglio, Milano
Germany Italy
Tel: +49 (0)5263 95496 0 Tel: +39 (0)291 700471
Fax: +49 (0)5263 95496 9 Fax: +39 (0)291 700472
E-mail: Info@autogard.de E-mail: sales.it@autogard.com
30

Autogard Asia-Pacific Pty Ltd Autogard Japan Ltd
Unit 17, 56 Keys Road 15-16, 2- Chome, Takanawa
Cheltenham, Victoria 3192 Minato-Ku, Tokyo 108
Australia Japan
Tel: +61 (0) 39532 0901 Tel: +81 3 34499621
Fax: +61 (0) 39532 1032 Fax: +81 3 54497491
E-mail: sales.au@autogard.com E-mail: sales.jp@autogard.com
31