You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
V A D E R L A N D S C H<br />
<strong>WOORDENBOEK</strong>:<br />
XXVIII. D E E L .
V A D E R L A N D S C H<br />
<strong>WOORDENBOEK</strong>;<br />
OORSPRONKLYK<br />
VERZAMELD<br />
D O O K<br />
JACOBUS<br />
KOK.<br />
ACHT-EN-TWINTIGSTE<br />
DEEL.<br />
MET KAARTEN,PLAA TEN dl POURTB. AITTEIff»<br />
T E AMSTELDAM, BIJ<br />
J O HANNES<br />
ALLART,<br />
$tf<br />
M D C C X C I R
VADËRLANDSCa<br />
<strong>WOORDENBOEK</strong>.<br />
STEE.<br />
ÖTEENWYK, QHENDELIRVAN) èen Nederlandsen Kunstfch<br />
der, dus genoemd naar zijne Geboorteplaats, in welke hij,"<br />
omtrent het midden der Zestiende Eeuwe, ter waereld kwam.<br />
De beroerten in de Veféénigde Gewesten bewoogen hem zijn<br />
Vaderland te verlaaten, om elders,- ter beoeifeninge der Kunst<br />
een ftiller en vreedzaamer verblijf te zoeken. Dit vondt hij<br />
te Frankfort, alwaar hij fijnen overigen leeftijd fleet, en, in<br />
deti Jaare 1603, zijne dagen eindigde. Zijne neiging bepaalde'<br />
zich inzonderheid tot het fchilderen in het klein van Vergezigten<br />
in Kerken; in de behandeling daar van flaagde hij zeer<br />
gelukkig. HENDKIK VAN STEENVYK hadt eenen Zoon , dia?<br />
insgelijks de Kunst oeffende, en in den zelfden trant als zijn'<br />
Vader fchilderde. Hij hadt zijn verblijf genomen'te Landen, alwaar<br />
zijne ftukkenvan zijne Koninklijke Majefteit' greetig gezogt^<br />
en rijklijk betaald wierden. De JongeSTENWYK liet, bij zijtr<br />
overlijden, eene Weduwe naa, die insgelijks' de Schilderkunst<br />
verliondt, en, naa haar Mans overlijden, na Amjhrdam mes<br />
der waon vertrokken zijnde,- daar mede den kost won.<br />
Zie DE SiLEs, Pïe des Peintres.<br />
STENWYKERWO£T , een Dorp eh Schoutamp't, in dè' Prc£'<br />
vincie van Overijsfel^ onder het Landdrostampt van Vollen-<br />
Jiove, en niet verre van de Stad Steinwijk gelegen De KerK :<br />
Was reeds van ouds vermaard , als zijnde aan den ff.ANO^EA^<br />
toegewijd. Tegenwoordig wordt zij, ten behoeve der Her-'<br />
vormden, van eenen eigen Leeraar bediend. GeduUrende Bèf<br />
Merkwaardig beleg Van de Stad Steemvijk, boven verhaaldy<br />
heeft dit Dorp zeer veel geleeden.<br />
XXVIII. DEEü» F ff ff ff $ritm
2 STEGGERDEN, STEIN, ( Het Land van ) eaz.<br />
STEGGERDEN, een Dorp, in Fries/and, onder het Kwartier<br />
van tevenwouden, in de Grietenij Stellingwerf'-IVesu-nde<br />
in welke h«t vijftig Stemmen uitbrengt. De legging van di't<br />
Dorp is niet onvermaakelijk, niet verre van'de rivier de Linde,<br />
genoegzaam in het midden van tamelijk goede Bouw en<br />
Weilanden. De Kerk is 'er zonder Toren, en Out een wetmg<br />
buiten het Dorp. Voormaals plagt in de «bnurfchap<br />
veel 1 urf gegraaven te worden; doch, zints het vergraaven<br />
der Veenen, is deeze bron van den weivaart der Dorpelingen<br />
merkelijk opgedroogd.<br />
STEFN, {Het Land van} eene Heerlijkheid, in Hofland,<br />
flrekkende, ten Zuiden, langs den Ysfeiuroom, tot aan het<br />
Land van Oudewater. Volgens opgave in de Verpondingshjsten<br />
bedaar de Heerlijkheid ruim vijfhonderdvierënzeventig<br />
Morgens en honderd 'Roeden gronds. Om en bij de dertig<br />
Huizen ftaan hier en daar verfpreid. Reeds in den aanvang<br />
der Twaalfde Eeuwe WÏS deeze Heerlijkheid bekend, eerst<br />
als een eigendom des BisfcndpS van Utrecht, en vervolgens<br />
van de Kerk van Oudmucller, aan welke zij, met 's Pausfen<br />
bewilliging, ten gefchenke wierdt opgedraagen. Zedeit kwam<br />
zij nu en dan in andere handen, ook in die van het Geflagt<br />
van BLOIS VAN TRESLONG. JAN VAN TRESLONG , Kanunnik in<br />
het Kapittel van Oudmunfler te Utrecht, verkogt haar, in<br />
den Jaare 1438, voor aehtëntwintighonderd Rhijnfche Guldens,<br />
*an de Stad Gouda', welke 'er, tot heden toe, eïgenaares<br />
van gebleeven is. In het Land van Sfeln lag, eertijds,<br />
het Klooster van Reguliere Monniken Emmaus, in 't<br />
welk de vermaarde Rotterdammer, DESIDERIUS ERASMUS, het .<br />
Geestlijk gewaat heeft geJraagen.<br />
STELLA, (FRANCOIS MARTINI) een Erusfelaar, bij de naaltoomelingfchap<br />
gedenkenswaardig, om zijue trouwhartigheid<br />
in het volvoeren van den last der Algemeene Staaten, in den<br />
Jaare 1576 hem opgedraagen. Ten tijde als men de grondflagen<br />
van het gebouw der Vrijheid hadt geleid, en aan de<br />
optrekking van hetzelve arbeidde, zogt men allerwege buuwftcffin.<br />
Friesland en Groningen, dagt men, met reden, zou.<br />
den
STELLA. (FRANCOIS MARTINI) %<br />
den,aan het pas begonnen geftigt, veel Hevigheids en luistert<br />
bijzetten. Tot het doen van dien overwinst wierdt een man<br />
van beleid en moéd vereischt. STELLA bezat beide hoedanigheden.<br />
Hem zonden, diensvolgens, de Algemeens Staatsn<br />
na Groningen. Zijn hst. hielde in, te beproeven, of niet het<br />
Krijgjvolk aldaar tot het aanneemen van de Gendfche Pacificatie<br />
of Bevrediging zou kunnen overgehaald worden* Van<br />
wegen den Spaanfchen Koning was thans aldaar GA SPER RO<br />
BLES, Heer van Biltj, met het hoogfte bewind bekleed; Naijverig<br />
op zijn gezag, en uit de komst van STELLA eenige<br />
vermindering daar van vreezende j deedt hij hem ftraks in<br />
hegteniS' neemen, en vervolgens ftrengelijk pijnigen, om aldus<br />
agter het geheim zijner zendinge te koomen. Doch STELLA,<br />
hoe zeer gefolterd, liet zich geen enkel woord ontvallen *<br />
aangaande 't oogmerk zijner komfle, dan 't geen hij van deii<br />
beginne hadt aangekondigd, te weeten, om de Wethouderfchap<br />
der Stad tot het bijwoonen van eenen algemeenen Dagvaart<br />
ce nodigen. Dit niettegenftaande wierdt hij, door den Heeï<br />
VAN BILLY, in hegtenis gehouden. Nu hadt hij tijd tot peinzen<br />
op middelen, om aan de inzigten zijner lastgeeveren tö<br />
voldoen; welke hij, hoe onwaarfchijnlijk hem daar toe de'<br />
kans ftondt, eeenzins uit het oog verloor. STELLA hadt ontdekt,<br />
dat de Krijgsknegten * in het ontvangen van hunne foldij,<br />
eene aanzienlijke fomme ten atuer wuren, en.dat, ter<br />
dier oorzaake, onder heh geen klein ongenoegen heerschtei<br />
Dit bragt hem op den inval, om i door middel der Soldaaten,<br />
die hem bewaarden $ en vervolgens ook door den Genees*<br />
meester, welke hem bediende * te beproeven, of niet een<br />
goed deel der Bezettinge, onder belofte van volle betaaling<br />
der agterflallige foldije, tot de zijde der Staaten zonde kun*<br />
néri overgehaald worden. Boven vervvagting gelukte hem dit<br />
middel. Binnen korten tijd hadt hij drie Vaandels, befiaande"<br />
uit vierhonderdvijftig man, tot zo verre gewonnen, dat zij<br />
gezaincntlijk affpraak maakten, om den Spaanfchen Bevelheb*<br />
ber, Heer VAN BILLY , in verzekering te neemen. De goeds<br />
iiitflag, welke deeze onderneeming bekroonde j bewoog andera<br />
Knegten, om zich van hunne Hoplieden te verzekeren; Ter*<br />
ftond hier op ontüoeg men STELLA uii zijne hegtem'sfe, dia<br />
Fffffff a voorts *
4 STELLINGWERF, STELL1NGWERF-00STEINDE,<br />
voorts, eerst der Bezettinge, en vervolgens der Wethouderfchap<br />
den eed afnam aan de Algemeene Staaten; waar op<br />
hij Itraks na Brusftl wederkeerde, om 'er in eigen perfoon<br />
den goeden uitflag zijner onderneerainge te boodfchappen.<br />
Zie GER. DUWBAK, Anales.<br />
STELLINGWERF. De twee Friefche Grietenijen, van welke<br />
wij vervolgens zullen fpreeken, waren, van ouds, onder deezen<br />
naam in een gefmolten. Het Distrikt legt in het Zuidof<br />
liever Zuidwestlijktie gedeelte van Friesland , lsootende<br />
tegen de grenzen van Overijfel en Drenthe. De Opgezeetenen<br />
van dit Gewest zijn, in de aloude Gefchiedenisfen, zeer<br />
vermaard, als hebbende zich, boven andere, gekweeten in<br />
het kloekmoedig voorftaan der Friefche Vrijheid en Geregtiglieden.<br />
In 't eerst fchijnt Stellingwerf' onderfeheiden geweest<br />
te zijn, in gedaante en Regeeringsform, van de overige distrikten<br />
in dien oord, bij den naam van Grietenijen bekend.<br />
Het wierdt beheerd door zekere Overheden, Stellingen genaamd;<br />
onder welke benaaining de Dorpregters, nog heden<br />
ten dage, aldaar bekend zijn. Van de aloude eenheid des<br />
Distrikts getuigt nog heden het Wapen der twee Grietenijen,<br />
zijnde een Dier van zonderlinge gedaante, in welke men geene<br />
andere verandering heeft gemaakt, dan dat het Dier in 't eene<br />
Wapen na den regter-, en in het andere ua den flinkerkant<br />
ziet. De verdeeling van het Distrikt, en deszelfs vereenigiog<br />
met de Zevenwouden, viel voor onder de Bourgondifche Regeeiing.<br />
Zints dien tijd heeft men het Landfchap verdeeld<br />
in OosP en Westftellingwerf, of Stellingwetf-Oosteinde, ea<br />
Stellingwerf - Westeinde.<br />
STELLINGWERF - OOSTEINDE , dus genaamd, van wegens haare<br />
legging ten aanzien van de andere helft des Distrikts, is><br />
in rang, de negende Grietenij in het Kwartier van Friesland\<br />
de Zevenwouden genaamd. Zij is eene der ujteröe grenspaa»<br />
len der Provincie, als ftootende, ten Oosten en ten Zuiden-,<br />
aan het Landfchap Drenthe. Om de grensfcheiding te bepaa*<br />
ten.
STELLINGWERF-OOSTEINDE, enz.<br />
s<br />
ien, en dus eenige geichillen, welke zomtijds reezen, re voorkoomen,<br />
heefc men, in den Jaare 1733, eenen aanvang gemaakt<br />
met bet graaven van een nieuwen Sloot of Greppel;<br />
in den Jaare 1737 leide men daar aan de laatfte hand. Stellingwerf-Oosteinde<br />
beftaat, veelal, uit een hoogen zandagtigen<br />
grond; hier en daar, vooral in den omtrek der Dorpen,<br />
tot Weid- en Bouwlanden aangeleid, en elders met geboomte<br />
beplant, 't welk, zo wel als de Landerijen, den eigenaaren<br />
goede inkomften aanbrengt: behalven dat het eene voegzaams<br />
gelegenheid tot jaagen geeft. Daarenboven beftaat een goed<br />
gedeelte der Grietenije uit onvergraavene hooge Veengronden,<br />
welke den bezitteren, in tijd en wijle, aanzienlijke voordeelen<br />
zullen bezorgen, en die daarom van te meer waarde zijn,<br />
om dat de grond onder dezelve, naa dat de Turf vergraaven<br />
is, tot Wei- of Bouwlanden kan worden aangeleid.! Voorts<br />
telt men, in deeze Grietenij, tien Dorpen; zij zijn, in hunnen<br />
rang, de volgende: Oude- Eerkoop , Nieuwe-Berkcop,<br />
Makkinga , Donkerbroek, Haule , Oostcrwolde, Fochtele,<br />
Appelfche, Langedijk en Elslo. Alle deeze Dorpen worden<br />
door vier Hervormde Leeraars bediend. Men telt 'er tweehonderdvierenzeventig<br />
Stemmen.<br />
STELLINGWERF - WESTEINDE , hoewel de laatfte in rang, is,<br />
nogthans, de vermogendfte Grietenij van het boven genoemde<br />
Friefche Kwartier de Zevenwouden. Zij legt insgelijks pp de<br />
grenzen der Provincie, als ftootende, niet alleen tegen het<br />
Landfchap Drenthe, maar ook tegen de Provincie QverijsjeL<br />
De uitgebreidheid van dit Distrikt vinden wij, in de lengte,<br />
op bijkans zeven, en in de breedte op ruim twee uurea<br />
gaans begroot. Veel laager, doorgaans, is de grond van deeze<br />
dan van de voorgaande Grietenij; zij beftaat deels uit Weiden<br />
-Hooilanden, deels uit Turflanden. Hier en daar, alwaar<br />
de grond hooger is, ontmoet men veel geboomte, van<br />
Wild en Gevogelte rijklijk voorzien. De rivier de Linde,<br />
in de voorgaade Grietenij ontfprongen, loopt door deeze, en<br />
fcheidt dezelve in twee ongelijke deelen;, het kleinfte van<br />
welke, zijnde het Zuidelijkfte, den naam van Stroomkant<br />
voert. De volgende twintig Dorpen, die asen 'er telt, brau<br />
V ff ff ff 3<br />
geit
STELLINGWERF, (AUKE ) enz.<br />
gen te zsmen zevenhonderd eenennegentig Stemmen uit: Brijl,<br />
Nocrduolde, Finkega, Steggerden, Peperga, Blesdijk, Nija<br />
Holtpade, Olde Holtpade, IP'olvega, Sonnega, Oude Trijne,<br />
Nije Trijne, Spangen, Scherpenzeel, Monnikebuurcn, Oude.<br />
Lemmer, Nija Lemmer, Nije Holtwolde, Olde Holtwolde en<br />
Ter Jdzerd. Van niet meer dan zeven Leeraars wórden alle<br />
deeze Dorpen bediend. .Daarenboven vindt men 'er flegts<br />
ééne Statie van Roomscbgezinden.<br />
STELLINGWERF, (AUKE) bekleedde den post van Luitenant-!<br />
Admiraal van Fries land, in den Jaare 1665, en was, als-zo*<br />
danig, tegenwoordig in het ongelukkig gevegt, onder den<br />
Luitenant-Admiraalr Generaal, JACOB , Baanderheer van en<br />
tot Wasfenaar, tegen de Engeljchen gehouden, op den der-,<br />
tienden Junij, in 't welk hij, dapper voor het Vaderland ftrijt<br />
dende, door een Kogel wierdt weggenomen,<br />
STELLINGWERF , (MCOLAAS) Penfionaris van MedenbliJt,<br />
was een der zes Staatsleden, welke, In den Jaaren 1650, op<br />
het eigendunkelijk en wederregtelijk bevel van Prinfe WILLESI<br />
PEN II, in he fe<br />
rtenis genomen., en vervolgens na de Staatsge*<br />
vangecis 't Huis te Loevefieln wierden overgevoerd. Men<br />
weet, dat h" , isia een korten tijd zittens, zijn ontflag kreeg,<br />
raids zich onthoudende van de Regeering, en, naa 'sPrinfen<br />
overlijdin, in zijnen post herfteld wierdt; met nevensgaande<br />
verklaaring , dat de Regeering zijner Stad heffl hieldt voor<br />
een getrouw liefhebber des Vaderlands, die in 't geen de<br />
prins in hem kwalijk hadt genomen, alleenlijk zijnen last ge»<br />
yolgd was.<br />
STENIS, (HENDRIK KORNELIS) voerde 'sLands Schip van<br />
Oorlog het Huis in 't Bosch, en was daar mede, in den<br />
Jaare 1751, na de Middelandfche Zee gelievend. In de<br />
luaand Deeember wierdt hij van een zwaaren ftorm beloopen,<br />
STENIS. (HENDRIK<br />
KORNELIS)<br />
boord hadt, lieten niet meer dan vijf hun leeven in de Golven.<br />
Hoewel 'er het lijf hebbende afgecjraagèn, deerlijk was,<br />
nógthans, de toeftand der overigen, toen het aanbreekende<br />
daglicht hun verkondigde, dat zij, zonder voorraad van leevensmiddelen,<br />
zich aan het dorre ftrand der Moorfche Kust<br />
bevonden. Naa eenig beraad, befloot men, den weg na Ceuta<br />
in te liaan.. Derwaarts optrekkende, wierden ze ontmoet<br />
en gevangen genomen van eenen hoop Moortn, die hen vervolgens<br />
na het Kafteel dreeven, en in den Paerdeftal opflooten.<br />
Naakt fchudde men hen aldaar uit, en gaf hun, ter ver-<br />
Iterkinge, een zwart oneetbaar broodtje, met eene teuge waters<br />
daar toe.' Eenigen meerderen troost ontvingen de rampzaligen,<br />
's anderendaags, van den Bevelhebber van Tctuan,<br />
welke, voor den Kapitein en verdere Scheepshoofden, paerden<br />
én muilezels bezorgd hebbende, den uitgehongerden hoop<br />
ha dé gemelde Vesting voerde. Behalven den finaad en fpot,<br />
die de Schipbreukelingen hier van de Mooren bejegende,<br />
moesten ze zich de vernedering getroosten, van geflopt te<br />
worden in eene gevangenhol beneden den grond, in 't welk<br />
zij , langs eenen Ladder, nederdaalden. Zelf de Kapitein<br />
STENIS moest zijn.volk derwaarts verzeilen. Doch hij vertoefde<br />
flegts een korten tijd; pp voorfpraak van den Et.gsl-<br />
JcTieh Kqrrful ging hij, met zestien man, over in eene beter<br />
Gevangenis, alwaar hun, van de Christen Kooplieden, eenige<br />
ververfchingan bezorgd wierden. Naa eenigen tijd zuchtens<br />
in den bangen Kerker, wierdt Kapitein STENIS met al zijn<br />
Volk tot een zwaaren arbeid verweezen; onder welken niets<br />
anders hen konde opbeuren, dan de hoop op verlosfing, w#b<br />
ke zij te gemoete zagen. Niet ijdel was deeze hoop. De<br />
Konfuis der Algemeene Staaten, FRANCOIS en LOUIS BUTLER ,<br />
zettedön, in' de maand November des Jaars 1752, te Tetuan<br />
voet aan land, om...over de losfing te handelen, en wierdeu<br />
'er met agiing ontvangen. Van de boven gemelde omkoomerien<br />
aan de Schipbreuke, waren 'er nu nog honderdnegen ia<br />
'eeven; de andere negentien waren door ziekte, mishandelin*<br />
of moord geftorven. .Behalven deeze, kwijnden hier nog iu<br />
Haaveniij eenenveertig rampzaligen , in den Jaare 1732 tot<br />
dien Haat gedoemd. Naa lang onderhandelens wierdt man 't<br />
Fffffff 4 / eens
$ STENIS, (HENDRIJC ICORNELIS) enz,<br />
eens omtrent den Losprijs, voor driehonderdachttienduizend<br />
aiegenhonderd vierenvijftig Guldens, behalven nog eenig geld,<br />
ten gefchenke voor de Mooren. Nog dien zelfden dag wierdt<br />
den rampzaligen hunne Verlosfing aangekondigd, en gefchiedde<br />
de uitwisfeling, op de volgende wijze. De gelosten traden<br />
in de Sloepen van zijne Marokkaanfche Majefteit, en fta?<br />
ken van Jand na een der Hollandfche Oorlogfchepen, aldaar<br />
gekoomen om hen af te haaien. In het zelfde oogenblik<br />
ftaken de* Hollandfche Sloepen , met het Losgeld belaaden,<br />
van boord. Ter halver wege ontmoeten elkander de Vaar r<br />
fuigen, en gingen de Vrijgekogten in de Sloepen, de Lospen.<br />
pingen in de Barken over. In de maand Februarij des Jaar?<br />
1753 bereikten zij het Vaderland, alwaar Kapitein STENIS, in<br />
f<br />
s Graavenhape , aan de Algemeene Staaten, voor de toeger<br />
bragte Verlosfing, in zijnen eigen en zijner lotgenooten naam,<br />
zijne dankbepuiging ging afleggen.<br />
Zie Neder!. Jaarboeken, 1753,<br />
STERRENBURG, eene Ambagtsheerlijkheid, in hei Overkwapjtler<br />
van 't Stipht van Utrecht, ten Westen van Driebergen<br />
gelegen, in haare uitgeftrektheid driehonderddertien Morgens<br />
JLands bevattende, $ij de laatfte opneeming pelde men 'ej<br />
Veertien Huizen.<br />
STERRENBURG, (V Huis) een zeer aanzienlijk gebouw,<br />
Insgelijks in het Overkwartier van het Sticht gelegen, geftigt<br />
paar men wil<br />
?<br />
door GYSBERT VAN WULVEN, Ridder, Oom<br />
San ERNST VAB WULVEN, Ridder, die voor dei? ftigtér van<br />
het Huis Hardenoroek bekend ftaat. Hij leefde omtrent het<br />
|jiidden der dertiende Eeuwe, waar omtrent insgelijks de tijd<br />
der bouwinge moet geplaatst worden. Uit dit Geflagt wierdt<br />
|RNST VAN STERRENBURG, in den Jaare 1402, en vervolgen?<br />
pat hem, in den Jaare 1418, zijn Zoon GYSBERT VAN STER-<br />
|E»BUKP met dit Huis beleend; die het, vervolgens, jn den<br />
Jaare 1456, opdroeg aan zijne Dogter CATHASINA VAN STER-<br />
WfiPSi?? g«f*Bfd ??n wyNANp VAN YZENDOOKN, op wiens
STERRENBURG, i'ït Huis') enz, *<br />
Zoon WJLLEM VAN YZENDOORN, in den Jaare 1473» de be-,<br />
jeening afdaalde. Deeze, kinderloos gëftarven zijnde, hadt<br />
tot erfgenaam en opvolger ERNST VAN YZENDOORN, in den<br />
Jaare 14.83, die het, in den Jaare 1539» a a n zi i n en Zoon en<br />
Opvolger naaliet. Inmiddels was het Huis, op den zevenè'ntwintigften<br />
Oftober des Jaars 1536, door de Heeren Staaten<br />
'sLauds van Utrecht, voor eene Riddermaatige Hofitede plegtig<br />
erkend geworden, Van den Iaatstgemelden bezitter kwsm<br />
het Huis eerst op zijne Dogter ODA, en vervolgens op eene<br />
tweede Dogter MACHTELT VAN YZENDOORN. Door haar huwelijk<br />
bragt deeze het over, in den Jaare 1565, in het Geftagt<br />
van ASEWYN, door 't huwelijk van eene van welks Vrouwe<br />
lijke naazaaten, in den Jaare 1648, Sterkenburg in het Ge<br />
flagt van MATENES kwam, in den perfoon van GYSBERT VAN<br />
MATENES, Heere van Matenes, Riviere, Opmeer, Souttveen<br />
en Ter Does. Sedert kwam het geftigt, eerst in het Geflagc<br />
van MAMUCHET , naderhand in dat VAN WESTREENEM , bij welk<br />
het, volgens berigt, nog heden ten dage bezeeten wordr,<br />
Het Huis Sterrenburg is leenroerig aan het Graaffchap Zutfen.<br />
Op den eerden Augustus des Jaars 1618 , wierdt AN-<br />
TONY ASEWYH, wegens deeze Ridderhofftad, in het Lid der<br />
Heeren Edelen des Lands van Utrecht befchreeven. Hij over»<br />
leedt op den tweeden Februari] des Jaars 1646, Sints dien<br />
tijd hebben wij geen voorbeeld van befchrijvinge van eenigen<br />
Eigenaar, in de Vergadering van 's Lands Staaten , aangetroffen.<br />
Sterkenburg is thans een fraai, meergndeels nieuw ge*<br />
bouw.<br />
Zie Utrechtsch Plakaatboek,<br />
STEVENS , ( JAN WILLEMSZOON ) een rampzalig voorbeeld van<br />
dweeperij , en om de buitenfpoorigheden en euveldaaden,<br />
diensvolgens gepleegd , naar verdienfte geftraft. Hij was,<br />
meent men, de Zoon eens Priesters van Roermonde, en een<br />
fnedgezel dier muitemaakers, welke het befaamds Koninkrijk<br />
te Munfier wilden oprigten. Zijn plan was, de verftrooide<br />
overblijfzels van het Munfterfche Rijk te verzamelen. Zijn<br />
broeder JAKOS diende hem daar in toe helper en handlanger.
» STEVENS. (JAN WILLEMSZOON)<br />
JAN STEVENS gaf voor, dat, volgens aeae Godüjke Openbaaring,<br />
hem gefchied, de leere der. Dooperen, van alle andere,<br />
de zuiver/te,, en hij gefield was om dezelve te verkondigen.<br />
Geene andere Overigheid, dan die deeze leere beleedt, moest<br />
meu. voor wettig houden. De Pausgezinden moesten, derhalven<br />
niet gefpaard worden. Volgens hem zoude het Rijk van 't<br />
nieuw Jeruzalem, binnen korten tijd, opgerigt, en heiland,<br />
't welk bij de onregtzinnig gevoelenden wierdt bezeeten,<br />
door de regtzinnigen beinagtigd worden; even gelijk de Israêlitéii,<br />
eertijds, ,de Kanaaniten uit hunne bezittingen en<br />
goederen verdreeven 'hadden. Voorts gaf hij verlof aan de<br />
zijnen, om zo veele Vrouwen, als hun lustte, te mogen<br />
trouwen; om welke en zich zelve te onderhouden, hij voorts<br />
bet.rooven en fteelen voor geoorlofd verklaarde; waartoe<br />
hij zich vervolgens als een voorwendzel bediende, dat de<br />
goederen deezer aarde aan CHRISTUS en diens waare leerlingen<br />
toebehoorden. Zeer Irerk drong hij op decse geoorlofdheid<br />
van fteelen. Door de menfchelijkc wetten, zeide hij,<br />
waren de tijdelijke bezittingen onregtvaardig verdeeld. Hierom.<br />
wilde God, dat hij dezelve naar de regels van regtvaardigbe-id<br />
onder de zijnen zoude verdeelen, den rijken , h geen<br />
ze te veel hadden, ontneemen, en het den armen, dat is,<br />
zijnen, «changeren , geeven. Veele fchroomlijke gevolgen<br />
hadt deeze fleelensgezinde leere. Veele adelijke Kafleelen en<br />
Huizen van vermogende .Landzaaten wierden, bij nacht, door<br />
het eerloos geboefte,. geplonderd , ook zomtijds menfehen<br />
vermoord. De landen van Kleef, Gulik en Gelder waren hettooneel<br />
deezer ftoodheden. Niemand bijkans agtte zich veilig,<br />
naa dat JAN STEVENS eene bende van bijkans driehonderd<br />
roovers aan zijnen koord hadt gekreegen. Vijf jaaren lang<br />
duurden deeze gruweldaaden; wanneer zij, tengr-ooten deeie,<br />
een einde namen, naa dijt men. het hoofd der dweepzieke<br />
flonderaaren , ;te Dinxlaken, in 't Land van Kleef, in heg-'<br />
tei.u iacit geuomen. Hier zat hij tot in den Jaare 1579, bevende<br />
h groeten-overvloed en weelde , onder eene groot.e<br />
méni^tf. Vrouwen,, die hem telkens verzeiden,, Door rijklijkg<br />
Iiandvu!l:.:>s en deelgenootfciiap aan zijnen wellust en weelde,<br />
Lande hij zijne oppasfers ligt tqt zagtheid lenige;]. Eene<br />
. ü*| eïiiriri ' Dog.'
STEVENSWAARD, STEVERS. (PAEAMEDES)<br />
IÏ<br />
Dogter van Wezel, CATHARINA genaamd, bragt eindelijk alles<br />
aan den dag. Eene van JAN STEVENS Vrouwen,,' ELSKEN ganaamd,<br />
die nu tot haare jaaren gekoomen zijnde, haare Dogter<br />
ELIZAIÏETH den gewaanden Koning in haare plaats hadt<br />
overgegeeven, en nog ©ene Vrouw en Man, wierden gevangen<br />
, en, naa gedaane bekentenis, ter dood gebragt. Men<br />
leide nu ook JAN STEVENS voor den Regtbank, daar hij, in<br />
'teerst, alles ontkende, doch, door de bekentenis van anderen<br />
overwonnen zijnde, ten vuure wierdt verweezen. Zonder<br />
eenige tekenen van berouw, en met groote hardvogdgheid,<br />
leedt hij de doodftraffe, te Kleef, op den twaalfden Maart<br />
des Jaars 1580,<br />
Zie<br />
THUANUS; p. J. TWJSK Chronijk.<br />
STEVENSWAARD , eene Vesting in Staats Opper-GelJerland,<br />
aan den regtec oever der Maaze, twee uuren gaans boven<br />
Roermond, op een klein Eilandtje, 't welk door een bogt<br />
der Riviere gemaakt wordt. De Wal van Stevenswaard,<br />
die een kwartier uur gaans in den omtrek haalt, is voorzien<br />
van zeven Bolwerken, en van eene Graft en Kontrefcharp<br />
omringd. Oorfpronklijk was Stevenswaard een Dorp en<br />
Heerlijkheid. De Markgraaf D'AITONE , met oogmerk om den<br />
Hollandfchen Scheepvaart en Koophandel langs de Maaze te<br />
ftremmen, deedt het, in den Jaare 1633 , verllerken. Da<br />
Vesting bleef in de Spaanfche magt, tot in den jaare 170»<br />
wanneer dezelve door de Bondgenooten bemagrigd, en vervolgens,<br />
door den Keizer, de Oppermagt over dezelve aan<br />
de Algemeene Staaten wierdt afgeftaan. Te Stevenswaard<br />
ftaan zeer weinige Huizen, behalven de Kazernen voor da<br />
Bezetting, over welke een Kommandeur het bevel voert.<br />
Voorts is 'er eene Kerk, en eene Gemeente van Hervormden.<br />
De Regeering beftaat, behalven den Heer der Heerlijkheid,<br />
uit Schout, zeven Schepens en eenen Sekretaris alla<br />
welke door den Heer worden aangefteld.<br />
STEVERS , ( PALAMEDES ) een vermaard Nederlandsen Kunstfchjlder,<br />
van Hollandfche Ouders, ia den Jaare 1607, hj £«.
H STEVERS , CPALAMEDES) STEVIN. (SIMGN)<br />
geland gebooren. Zijn Vader, van geboorte een Vlaming,<br />
hadt zich al vroeg nedergezet te Delft, alwaar hij met het<br />
maaken van Kroezen, Koppen en Vaazen, van porphijr, jaspis<br />
, agaat en andere gerteenterj, den kost won. Zo beroemden<br />
naam behaalde hij daar mede, dat zitne vermaardheid<br />
kwam ter oorai van Koning JAKOBUS van Schotland, die<br />
hem voorts ten zijnen Hove nodigde. Terwijl hij aldaar vertoefde,<br />
beviel zijne Hulsvrouw in het Kraambed van onzen<br />
PALAMEDES. Niet lang daar naa. keerden zijne Ouders te rug<br />
na Delft, alwaar hij vervolgens zijnen leeftijd heeft gefleeten.<br />
Zo groot was zijn vernuft, dat hij, genoegzaam zonder meester<br />
, en door de bloote naabootzing der beroemde Hukken van<br />
den vermaarden ESAIAS VAN DER VBLDE, ongemeene vorderingen<br />
maakte, en, in zijne foort, een meester in de Kunst<br />
wierdr. Zijne voornaamfle fterkte was gelegen in het fchilderen<br />
van Veldflagen , en het afbeelden van ftaande Legers.<br />
Wanneer iemand zijne Stukken prees, plagt hij, uit nederigheid<br />
en een bezef van 't geen hem nog ontbrak, te zeggen<br />
dat hij nog eerst begon. Doch hij wierdt onverhoeds in zijnen<br />
loop gefluit door den dood, die hem, in den Jaare 1638,<br />
het eenendertigde zijns ouderdoms, wegrukte,<br />
n; qic\ ' ' }•: •• >'Si^iwii, *«» ^iitó(toiq1;r,Ö. Ji%atisio<br />
Zie HOUBRAKEN, Schouwburg,<br />
, STEVIN, (SIMOH) gebooren te lintgge, in Vlaanderen,<br />
was een der grootfte Wis- en Bouwkunftenaaren van zijnen<br />
tijd. Hij was de leermeester van Prime MAURITS VAN NASSAU,<br />
tn drong zich zo diep bij hem in gunst, dat hij naderhand<br />
tot aanzienlijke waardigheden en ampten wierdt verheven.<br />
Nm alleen was hij Opper-Opziener der inkomften van zijne<br />
Doorluchtigheid, maar ook Quartier-Meester Generaal der<br />
Legers van den Staat. Ongemeen waren zijne vorderingen in<br />
de kennis des Krijgs- en burgerlijke Bouwkunde, doch voorrmamelijk<br />
ook in de Werktuigkunde. Hij hadt eenen Wagen<br />
zamengefleld, die, even als een Schip, door middel van Zeilen,<br />
met ongemeene fnelhefd langs het flxand bewoogen wierdr.<br />
HUGO DE GROOT fchreef daar op eea fraai Latijnsch gedicht.<br />
Zijne
STIPHOUT, STOETWEGEN, enz. -tg<br />
Zijne Werken zijn deels in 't Latijn, deels in 't Fransch, in<br />
één ftuk in folio uitgegeeven. Hij liec eenen Zoon naa,<br />
HENRIK STEVIN genaamd, die Heer van Alfcn, en insgelijks<br />
een goed Wiskuuftenaar was.<br />
Zie<br />
VALER, ANDREAS , Bihlioth. Belgha*<br />
STIPHOUT, eene Heerlijkheid en Dorp, in het Kwartier van<br />
Peelland, in de Meierij van 'sHericger.bosch. In de geheele<br />
Heerlijkheid tert men ongeveer tachtig Huizen. Het Dorp,<br />
een klem unr gaans ten Westen van Helmont gelegen, is<br />
zeer gering, en van een Kerkje voorzien, welk met Stroo<br />
gedekt is. De Kerkleeraar van Micrlo, niet verre van daar<br />
gelegen, neemt ook hier den dienst waar. Nogthans heeft<br />
het zijnen eigen Regtbank, beftaande uit Drosfaard en zeven<br />
Schepenen, die door den Heer worden aangefteld. Deeze<br />
houdt zijn verblijf op een Kafteel, 't Huis te Kroy genaamd,<br />
't welk, hoewel oud, nogthans, door zijne hooge Torens,<br />
welke zich boven bet geboomte verheften, van verre eene<br />
aanzienlijke vertooning maakt.<br />
STOETWEGEN, eene Ambagtsheerlijkheid, in het Overkwartier<br />
van het Sticht van Utrecht, ten Zuiden van het Dorp<br />
Zeist, en in de zelfde Heerlijkheid gelegen. De Kromme<br />
Rhijn ftroomt langs dezelve. Haare uitgebreidheid wordt op<br />
ruim vierhonderd Morgens gronds begroot. Rfttjnwtjk, eene<br />
Hofftede in de Heerlijkheid gelegen, diende, een geruimen<br />
tijd, ter woonplaatze van Franfche Geestlijken, van de Orde<br />
der Kartkuizers, die, om dat zij weigerden, de bekende<br />
Bulle, Unigenitus getiteld, aan te neemen, zich genoodzaakt<br />
vonden, hun Vaderland verlasten. Stoetwegen bevatte, in den<br />
Jaare 1748, twaalf Huizen, en heeft zijnen eigen Schout en<br />
Sekretaris.<br />
STOKADE, (NIKOLAAS DE HELT) een Nederlandsen Kunstichilder,<br />
gebooren te Nijmegen , in den Jaare 1Ö13. Van<br />
item zijn, in zijn Vaderland, bijkans geene Stukken bekend,<br />
naar-
STOKE, (MELIS)<br />
STOLP. (JAN)<br />
naardien hij zijnen meesten leeftijd meest buitenslands, eerst<br />
te Rome en Venetië, vervolgens in Frankrijk, en eindelijk<br />
m Zweden, heeft gefleeten. Men roemt, onder zijne Kunsttafereelen,<br />
een Stuk, verbeeldende de uitdeeling van Koor»<br />
door JOZEF, in Egipte. 's Mans ftc-rfplaats, zo min als den<br />
tijd zijns overlijdens, vinden wij niet aangetekend.<br />
STOKE (MELIS) Bij het geen wij, op het Artikel MELIS<br />
STOKE. Deel XXIII, bi.<br />
fl3, wegefis deezen, naar gelang<br />
van zijnen tijd, geleerden Monnik gezegd hebben, moeten wij<br />
hier nog voegen, dat hoe hinkenden en kreupelen gang de<br />
Regels van 'sMans Rijm-Kronijk ook mogen hebben, nogihans<br />
mannen van den eerften rang in het Gemeenebest der<br />
Letteren, dit Gefchrift voor een waardig gedenkfluk der aloude<br />
Gefchiedenisfe befchouwd, en het daarom waardig gekeurd<br />
hebben, aan de uitgave en opheldering van hetzelve hunnen<br />
tijd ea kunde te befteeden. De eerfte uitgave wierdt bezorgd<br />
door den geleerden JANUS DOUZA, of JAN VAN DER DOES.<br />
Op hem volgde KORNELIS VAN ALKEMADE, die het Werk met<br />
zijne Aantekeningen verrijkte, en in den text, naar een beter<br />
oorfpronkhjke, aanmerkelijke verbeteringen maakte. Niet op<br />
éénen dag te noemen zijn ondertusfchen, beide deeze uitgaven<br />
met die van den geleerden BALTHAZAR HUIDEKOPER<br />
wiens Aantekeningen op de Kronijk eenen fchat van Vader'<br />
landfche Oudheidkunde bevatten.<br />
STOLP (JAN) Bij elk, die GeleerdheidGodsdienst en de<br />
Christlijke Leere hoogwaardeert, zal de naagedagtenis deezes<br />
mans altoos in zegening gehouden worden. Zijne woonplaats<br />
was Leiden, en de dertiende van Oclober des Jaars 1753.<br />
aldaar zijn fterfdag, i a<br />
hoog geklommen ouderdom. Hij leide<br />
een ampteloos leeven,. als burger van het Hoogefchool in de<br />
gemelde Stad, tot aan het einde zijner dagen. Geduurende<br />
zijn leeven was hij bekend, bij de geenen, die met hem eert<br />
gemeenzaamen omgang hielden, door zijne zucht tot mannelijke<br />
geleerdheid, doch bovenal om zijne verirandige Godsvrugt,<br />
en.ongemeene hoog waardeering, als een meest d-enfti*<br />
middel om dezelve te bevorderen, van de Christlijke Open-<br />
baa-
STOLP. (JAN ) $<br />
baaring. Voor 't overige was zijne ongeveinsde Nederigheid<br />
oorzaak, dat hij weinig gerugts maakte in de waereld. Mee<br />
een hartiijk leedweezen hadt hij altoos aanfehouwd de poogingen<br />
van zommige zo genaamde Wijsgeeren, ingen'gt om<br />
de gronden van allen Godsdienst, en met naame ook van den<br />
Christlijkcn, te ondermijnen. Dies was hij op middelen badagt,<br />
om het voortloopend kwaad in zijnen loop te beteugelen.<br />
Met zulk eene lofwaardige gezintheid daalde hij teil 1<br />
grave, naa, bij zijn leeven en in'gezonde dagen, de gepaste^<br />
fchikkingen, ter bereikinge van zijn doelwit, beraamd te hebben.<br />
Te weeten, bij de opening van 'sMans Laatlten Wille<br />
bleek het, dat hij, uit zijne naa te laatene goederen, aan het<br />
Leidfche Hoogefchool befproken hadt eene femme van tienduizend<br />
Guldens, met bevel om uit de renten deezer hoofdfomme,<br />
om de twee jaarert, aan den Schrijver van hét best<br />
gekeurde antwoord op voorgefteide Prijsvraagen , uit te doelen<br />
eenen Gouden Eerepeuning, ter waarde van tweehonderdvijftig<br />
Guldens. Acht Leden van den Akaderaifcheu Senaat<br />
benoemde da Heer STOLP tot Uitvoerders van dit gedeelte'<br />
van zijnen Uiterlten Wille, met magt aan de overblij venden *<br />
om het getal der uitgevallenen, 't zij door overlijden of anderzins,<br />
aan te vullen. Overeenkomftig het aHezins lofwaardig<br />
oogmerk des Godvrugtigen Stigters, moesten de Heeren Vraagers,<br />
die tevens tot Keurmeesters waren aangelteld , hunne<br />
Voorftellen bepaalen tot zulke ondenverpen, „ die of den<br />
„ grondfiag van allen Godsdienst, het beftaan en de voïmaaïu-<br />
„ heden van het oneindig, alinagtig, afwijs en algoed Op-<br />
„ perweezen, uit de befchonwing van het Heelal, ten kraf-<br />
„ tigften bevestigden; of die de Zedelesfen van het Euange-<br />
„ lium, niet alleen in haare redelijkheid , en overeenkomst<br />
„ met, maar inzonderheid in haare Voortreffelijkheid boven<br />
„ de wetten en pligten, die, zonder de hulp der Openbaa-<br />
„ ringe, uit het licht der Reden gekend worden, in een<br />
„ helder daglicht te plaatzen: ten einde op-dat derzelver be-<br />
„ trekking tot, en haar invloed op de bevordering van de<br />
„ gelukzaligheid der menfchelijke zamenleevin«e , als mede<br />
„ van de hoop op een toekoomend beter leeven, daar uit<br />
„ opgemaakt , en de Godüjke oorfprong des ChristHJken<br />
Gods-
'10 STOLP. (JAN)<br />
„ Godsdfcnsts, dus tevens, bij wettigen gevolge, beweezerf<br />
„ wierde." Om zijne ftigting, zo veel mogelijk was, aan<br />
derzelver beftemming te doen beantwoorden, begeerde voorts<br />
de Heer STOLP, dat lieden van allerlei landaart, en belijders<br />
van allerlei gezmtheden na den opgehangen Eerprijs zouden<br />
mogen dingen , mids zich onthoudende van het doormengen<br />
hunner Antwoorden met befpiegelingen, die de Gezintheid,-<br />
welken zij waren toegedaan, bijzonder kenmerkten.<br />
Geen Nederlander, die werk maakt van de beoefening van<br />
Godsdienst en Zedekunde, is onkundig, dat, zints de opri><br />
ting deezer Srigtinge, over de opgegeevene Vraagea, een<br />
aantal van uitmuntende, geleerde en doorwrogte Verhandelinge<br />
door den druk is gemeen gemaakt, welker Schrijvers, 't<br />
zij buiten, 't zij hierlanders, den opgehangen Prijs, naar regs<br />
en reden, weggedraagen, en alzo de Nederlanders voorzien<br />
hebben van wapenrustingen tegen het Ongeloof; waar tegen<br />
dit van verre moge fchermutzelen, doch waar door aan hetzelve<br />
de moed, om in gefchaarde flagorde te ftrijden, moet<br />
ontzonken zijn.<br />
Wij moeten hier nog nevens voegen, dat de Heer STOLP,<br />
behalven de gemelde fomme, nog duizend Guldens hadt befproken,<br />
ter bekostiginge van den Stempel des Gouden Eerepennings,<br />
die keuiiijk getekend en door den Stigter zelvetï<br />
met gepaste randfehriften voorzien was. Aan de eene zijde<br />
ziet men de Godsvrugt, geleidende eenen Jongeling, en dien<br />
met de hand wijzende op den Tempel der Gelukzaligheid,,<br />
op eenen berg gelegen. Op den Voorgrond ftaat een Altaar,<br />
hebbende aan de Voorzijde een brandend Hart, en van böven<br />
een geopend Boek, verbeeldende de Euangelien. In den rand<br />
leest men: MONSTRAT ITÈR, TUTUMQUE FACIT; dat is: Zij<br />
'.vijst den weg, en maakt dien zeker. Onder aan: PR/EMIUM'<br />
ACAD. LEIDENSIS EX LEGATO j. STOLP ; dat is, Eerprijs van<br />
'/ Leidenjche Hovgefchool, uit het Legaat van f. Stolp.<br />
De Tegenzijde vertoont het zigtbaar Uitfpanzel, met Zon,.<br />
Maan en 'Starren. Op den Voorgrond zit een Mansbeeld,<br />
omringd van Hemelglocbs en andere Werktuigen, dienftig tot<br />
het doen van Starrekundige waarneemingen , en houdende<br />
eenen Verrekijker in de hand, en daar mede na boven wijzende
STOLP , CJA35Ï) Sf ÖLWfË.<br />
if<br />
jiende; waar op hét randfchrift doelt: AUCTORÉM' MANIFESTAT<br />
OPOS; dat is, het Giwrogi verkondigt den Maaker. Beneden<br />
Is eenige ruimte gelaaten, om 'er den naam des bekroonden<br />
Schrijvers te graveeren.<br />
Voorts heeft nog de Heer STOLP geveild, dat fiét överfchot<br />
der Rente dé hoofdfomme van tienduizend Guldens zoude<br />
bedeed worden tot den aankoop van goedé Schrijvers, die<br />
tot verdeediging van cieu Cnristlijiten Godsdienst de pen gevoerd<br />
i of van de zulke, welke over de Zedekunde,- de Nav<br />
tuirrlijke Hiftotie en de Natuurkunde gefchréeven hadden ,<br />
wier Werken aan den Boekfchat van' Leldens Hoogefchool<br />
nog ontbraken, om in die Verzameling geplaatst te worden.<br />
Zie Voorrede vodr Deel I. der Verhandelingen<br />
van het Slolpiaanfche Le~<br />
gaati<br />
STÖLWYK , bij zommigen Stollewijk , of ook wel Stolkwijk<br />
genaamd, eene Heerlijkheid en Dorp in Zuidhollaud , meer<br />
bepaaldelijk in de Krimpenerwdard, voor een gedeelte aan;<br />
den Hove en Hoogen Vierfehaar van Zuidholland, voor heé<br />
ander ,• doch kleinfie gedeelte aan het Baljuwfchap van Beloii<br />
onderhoorigj De geheele uitgeftrefetheid «-inden wij op' twééduizend,-<br />
zeshonderd tweeënzeventig Morgens en vijfenzeventig<br />
Roeden Lands begroot.' Het getal der Huiden waS niet<br />
altoos het zelfde.- Ongeveer vijftig jaaren geleeden, wierdt<br />
het getal op tweehonderdzesëuveertig begroot, zijude zesenveertig<br />
meer, dan eene BeuW te vooren. De Ambagtsheer-<br />
Jijkheïd van Stolwijk behoorde aan Hun Edele Groot Mogen*<br />
de de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland,- tot iri<br />
den |aaré 1731, wanneer de Ingelanden, door Koop van d«f<br />
Graaflijkheid, daar van eigenaars wierden. Het OoTp Stolwijk<br />
is vrij groot, gelijk ook de Kerk; deeze is een drievoudig<br />
KruisgebouWrf De Toren was, weleer, zeer boog en fraai,-<br />
tot in den jaare 1717, wanneer,- in een zwaaren (fotiri<br />
f<br />
de"<br />
Spits daar van afwaaide. Voorts is dit Dorp zeer verrrfaardT<br />
door de Kaas, welke hier en in de nibuurfchap gemaakt, eö #<br />
XXVIII. DEEL* Ggggggg ©nde#
i* STOLWYK, STOMPWYK.<br />
onder den naam- van Stolkfche Kaas, wijd<br />
e n z i j d w o r d t v e r..<br />
zoncen. HALMA<br />
E T L A N D E R E N RAAAKEN G E W V A N E E N Z O N D E R_<br />
img voorval, , n<br />
den aanvang der tegenwoordige Eeuwe aldaar<br />
voorgevallen. Een Boer, of liever een Rietdekker, viel<br />
m een zo vasten flaap, dat dezelve eeaige maanden, althans<br />
verfche.den weeken agter een duurde, zonder dat hij eenige<br />
fpijze nuttigde- Het gerugt hier van lokte veele nieuwsgierigen,<br />
ook heden van de Kunst, uit verfcheidene oorden , om<br />
te verneemen wat 'er van dit zonderling verfchijnzel ware.<br />
Men bewaakte hem, en nam proeven om hem te doen omwaaken,<br />
door het fteeken met /pelden en naalden; dcch 't<br />
welk h r, zonder eenig merkelijk bewijs van pijn te geeven ,<br />
veelal kon doorftaan. Intusfchen verzekerden andere dar de<br />
flaaper, verlokt door het toebereiden van fpijze n'abij, zijn<br />
bedftede, daar van eischte en hartig at, zonder, evenwel,<br />
volkomen wakker te worden. Anderen, daarentegen, hielde»<br />
Uande, dat het geheele geheim beftondt in eene natuurlijke<br />
vadz.gheid, welker involging hij ftelde boven het lijden van<br />
veele pijnlijke middelen,<br />
t e<br />
werk gefield om hem te doen<br />
ontwaaken; en dat hij nog meer. gefterkt wierdt om voor<br />
flaaper te fpeelen, zints het mededogen zijne Huisvrouw<br />
tot een middel van befiaan, rijklijk de handen vulde.<br />
STOMPWYR , met Witsveen en Tedingerbroek , is meede<br />
door de Stad leiden, ter zelfder tijd als Zoeterm-ude, van<br />
Jonkheer YSBRAND VAN MERODE gekogt en het Verlij daar<br />
van aan dezelve gegeven. Onder Stompwifk en Tedir,gerbro°k<br />
behoort ook.de Zuidzijde van den LeiJJchen Dam, naamiük<br />
daar de Kerk ftaat. Indien men onder Stom wijk no* eene*<br />
andere Dorpbuurt moet ftellen, zo bcflaat dezelve in verfcheiden'<br />
Buitenplaatsjes, en twee rijen Boerenervenrondsom<br />
door Slooten afgefcheiden, en gelegen aan den Stompwijkerweg.,<br />
Hier hadt men voormaals, gelijk ook nog, ten deels'<br />
uitgevecnde Waterplagen, waar van een gedeelte is droog<br />
gemaakt, zo als insgelijks gefehied is onder Wilsveen dat<br />
meede eene taamlijke Dorpbuurt, en een net vierkant Ker^e<br />
heeft, daar een lierlijk Torentje op ftaat. De gefteltenis der<br />
Landen onder Stompwijk, Wihveen en Tedingerbroek is<br />
Vsen.
Veensgtig, doch zo, dat rnën 'er zeèr goed Wei- en Hooiland,<br />
als fneede tot ïeelland, dienen. De Opgezeetenen béftaan<br />
hier derhalven meest uit den Landbouw, de Veeharlj<br />
en Visleherij: Van Tedingerbroek; alwaar geen eigenlijk<br />
Dorp nog Kerk gevonden wordt, Vinden wij gelproökeri onder<br />
de benaamirjg van Dingerhroek, ter zaake van zeeker<br />
Handvest, door Kei?er KAREL DEN V, aan de Stad Delft *<br />
in den jaare 1536, gegeven, om eene Vaart door het zelvet<br />
te mogen graaven na den L'idfchen Dim, 't welk egter totdeezen<br />
tijd toe nog met gefehicd is. Ter ptaatzé evenwel<br />
daar dezelve Handvest in haar geheel geleezen wordt, ziert<br />
wij, dat dit Ambagt geftoermf wordt Tedingerbroek, Stompe<br />
wijk, IVtliveen en Tedingerbroek ftaan ie zamen in de Lijsr<br />
der Verpondingen van 't Jaar 1632, begroot op tweehonderdveertien<br />
Huizen. De Morgentalen voor de drie Ambagterr<br />
ftaan aangetekend op driedurzendnegenënzestig Morgens vijfhonderdnegenè'nvijftig<br />
Roeden, waar van tweeëntwintig Morgens<br />
onder de Zoetermeerfche ivleir behooren, en in de' Lijst<br />
van 't Jaar f732 j is Stompwijk en IVihveen gebragt op twee*<br />
honderdvijfenveertig Huizen, waar onder zes Watermolens ,•<br />
en Tcdingci broek op hon derde lf Huizen. Dit laatstgenoemde'<br />
Ambagt heeft zijne bijzondere Regenten i doch Stompwijkj<br />
Wilsveen met den Leidfchen Dam hebben te zamen de zelfden.<br />
De Schout en Sekretaris zijn egter de zelfden over dé<br />
drie Ambagten. Van deeze allen lïsat de jaarlijkfche verandering<br />
aan Burgemeesteren van Leiden, die de Verkiezing doert<br />
op een Voorftelling van Schout en de Geregten, u:t een dubbel<br />
getal. Deeze Regenten zijn twee jaaren in dienst, doch'<br />
«de helft gaat jaarlijks af. Het Regthuis van Stompwijk Wordtgehouden<br />
in een Herberg, alwaar meede de Waag iSi Op?<br />
de Bede van Burgemeesters en Regeerders van Leider, erf<br />
die van Heere WILLEM VAN A L K E M A D E , te dier tijd Ambagtsheer<br />
van Zoeterwnude en Stompwijk, is, in den jaare<br />
door Keizer KABEL DEN V, aan de Verzoekers verleend Bevestiging<br />
en Oktroi op zekere Overeenkomst onderling ge*<br />
maakt, op den eerften September 154$, raakende de INetrinv<br />
gen en Ambagten, die men in beide Dorpen zou mti^enéoen,<br />
of niet, en, volgens 't welke zij geene Draperijen '
2<br />
* STOMPWYK.<br />
handteeringe van WoIIe mogten doen; ook wierdt hun her<br />
icaeepstmniercn verboden ; en geen Brood te verkoopen,<br />
dan ia deeze Dorpen, of te Leiden gebakken. Daarenboven<br />
mogten zij geen Zout uit de Schepen verkoopen. Raakende<br />
den Dam, die bij Stompwijk m- den Vliet gelegen is, en die<br />
tien naam aan het tegenwoordig Dorp van den Leidfehen Dam<br />
gegeven heeft; kan men den tijd niet bepaalen,. wanneer de<br />
zelve hier gelegd zij; doeh het blijkt uit eene Overeenkomst,<br />
tusfchen WILLEM, Heer van Naaldwijk en tot Kapelle err<br />
die van. Leiden, beroerende 't geene aan den overtogt, tusicnen<br />
Leiden en Delft , voor de Goederen moest betaald<br />
worden, dat hier, al in 't Jaar 1434, op de eene of de andere<br />
wijae een Dam geweest zij; en de benaaming van Overtogt<br />
geeft genoeg te kennen, dat het een vaste Dam met een<br />
Overhaal zal geweest zijn, gelijk 'er nog veelen in Holland<br />
gevonden worden. Dit blijkt nog klaarder, doordien die van<br />
ter Goude, zich, in 't Jaar 1491, bezwaard vonden, dat<br />
men hier en elders Verlaaten, of Sluizen hadt be-innen te<br />
maakcn, door welke groote Vaartuigen konden heenen vaaren<br />
tot nadeel van de Tollen, en Vaart van ter Goude; waar ol<br />
z.j met die van Dordrecht, 't welk zich., ten aanzien van<br />
het Stapelregt, door dit Werk r<br />
meede benadeeld reekende<br />
hebbende aangebannen , en , na vergeeffche klagten aan de<br />
Rekenkamer, deeze Verlaaten te zamen, in de maand Januariivan<br />
t Jaar 1492, aan Hukken geflaagen en de Doorvaart getuit.<br />
Lenige jaaren laater, beklaagde zich wederom de Tolenaar<br />
van ter Goude, bij Regtsgeding aan den Hove van<br />
Holland, dat men den doortogt van eenige Koopmanfehappen<br />
van Oosten en Westen toeliet, tot verkorting van ' 8Koning,<br />
Tollen; doch de zaak wierdt ten zijnen nadeele uitgeweezen;<br />
egter moeten er toen geene Verlaaten geweest zijn; om dat<br />
er in eene Ordonnantie van den Hove van Holland van den<br />
vierden. November des Jaars ,<br />
S<br />
i<br />
4<br />
, veriof wierdt verleend,<br />
om e^n Duiker, of Sluisje te mogen leggen, aan den JU*<br />
fcheu Dam tot gerijf van de VVaterloozing van Rhijnland.<br />
Het Werk van den Leidfchen Dam fchijnt zijn volle beila*<br />
gekreegen te hehbeh, door de vergunning van Keizer KAKEL<br />
DEN V, m \ Jaar 1530", aan die van Delft verleend, volgens<br />
ivelke
STOMPWYK.<br />
&<br />
welke zij, binnen den tijd, waar in zij hunne Vaart door<br />
Tedingerbroek nog niet gemaakt hadden, hier midlerwijl twee<br />
Verlaaten niet een Kolk mogten (lellen, om de Schepen met<br />
Koorn, Bier-en andere Waaren, gelaaden, bekwaamiijk, zonder<br />
kwetzen en bederving, te laaten doorvaaren. Op den<br />
grond deezer Vergunning, hebben Hoogheemraaden van Delfland<br />
aan Burgemeesteren der Stad Delft, op den zeventienden<br />
Oftober des jaars f157.8, toegellaan en bewilligd het fleeken<br />
van twee Verlaaten en een Kolk aan den Leidfcken Dam.<br />
Vervolgens kwam hier ook, in den zelfden jaare^ de toeftemming<br />
bij, van Hoogheemraaden van Rhijnland, door eene<br />
Overeenkomst, die, op den zestienden December, wederzijds<br />
wierdt aangegaan; alzo beide de Kollegien oordeelden, dat da<br />
Hoogheemraadfehappen, bij Oostenwinden ter «ener, en bij<br />
Westenwinden ter anderer zijde, malkanderen zouden kunnen<br />
gerieven met waterloozing, of, bij tijden van droogte, mee<br />
het inlaaten van Water. Bij deeze Overeenkomst wierdt, behalven<br />
liet Hellen der Verlaaten, de lengte van de Kolk bepaald<br />
op twintig Roeden, en de wijdte op vijf Roeden.<br />
Onder de Voorwaarden was wijders vervat: dat de Verlaaten<br />
niet beiden te gelijk zouden geopend worden, en ten hoogden<br />
niet meer dan viermaal tusfehen nagt en dag; ten zij bij toeftemming<br />
van beide de Hoogheemraadfehappen: de Kolk moest<br />
ook met goeden Kaaden en Plaatingen voorzien zijn. Het<br />
geheele Werk zou, ten allen tijde, ftaan ter bezigtiging van<br />
beide de Kollegien, en moest altoos goed en volmaakt gehouden<br />
worden, op een boete van tien Ponden. Aan de Oost-'<br />
•en Westzijden van de Verlaaten zou men een Peil liaan, boven,<br />
welk het een Hoogheemraadfchap aan het ander geen<br />
Water zou mogen toebrengen: Eindelijk zouden ook Hoogheemraaden<br />
van Delfland gehouden zijn de Schie aan de Brug<br />
ie Overfchie te doen houden in gewoone wijdte en diepte<br />
sot bekwaame Waterloozinge. In diervoege zijn de Verlaaten<br />
en Kolk aan den Leidfchen Dam gemaakt door de Regeering<br />
der Stad Delft, die hier toe het Regt met eenigen grond gekogt<br />
heeft van de Grsavinne VAN AREMBER
i! STOMPWYK, STOOP. $Het Huis r,)<br />
£ rir<br />
R<br />
ee<br />
" ""ft 1 ' D o r ? S e m a *> onder yer&hei-<br />
, ,<br />
Z e e r V<br />
'<br />
e<br />
^T^'. ° l k l i j k e " welnebuuwdh en<br />
en de ^<br />
ê e<br />
doortogt van vreemde Lieden,<br />
m e n g v u d i<br />
Holland £7"^ V 0 ° r d C r vermaaklijkfte Pjaatzen ip<br />
Holland kan gerekend worden ; woonende aldaar veelerlei<br />
MÊËË<br />
h<br />
AmbafitSlieden<br />
' e " W F # »Cï<br />
£ , ,f •<br />
de Klasfis van<br />
e<br />
."j w e » o n d e r Ö><br />
maakt. Dn,e- Schooien<br />
Z i j n<br />
'er pnïer deeze Geregten , te<br />
S<br />
weecen twee onder<br />
w a a,<br />
v a n d e e e n e a a q<br />
£ H ; E " 116 AN ° ERE 230 DE '^etermeerjchc Mcir<br />
gevonden wordt. De der,ie ftaat onder !ViiL„. De<br />
Koom.chgezmden hebben onder Stompwyk eene Staatlie die<br />
door ee„ waereid.ch P„ ï s ter bediend wordt. Hunne ander<br />
WW* 7L °l U m i e m d e" Le W che ». Da '^ behoort onder<br />
de Heerlijkheid van de Van.<br />
m deeze Geregten leggen<br />
geene Audijke Huwen, doch in Te dlnger broek zijn, langs de<br />
Vaart na Delft én dpn.ffc*,, over het Ambagt van Lrbu.g<br />
, vericheiden' aanzienlijke Lustplaatzen. Wij voegen<br />
.bier ten hlatftén nog bij, dat Stomp»}]* en WihLn, ten<br />
aanz ten yau het Waterfchap, behooren onder het Hoogheemraadichap<br />
van Rhijnland en TêMgériroèJt onder het Hoog.<br />
heemraadfchap van Delfland, *<br />
ï<br />
iH H u U t e<br />
UnM' n,<br />
w eleer eene aanzienlijke adelijke<br />
Hoffteoe, ,n Roland, onder de Heerlijkheid Hazerswoulie,<br />
dus genaamd naar het Geftigt, 't welk daar van de ft>ter<br />
geweest is. Zijne aloude gedaante heeft het al lang verloofd<br />
,<br />
Z I J ü d e<br />
veranderd in eene Boerenwooniag. De zeer dikke<br />
inuurtn van het Gebouw zijn de eenige overblijfzels des<br />
gouden luister?, • e J<br />
STORH,
STORK, (ABRAHAM) STORMSPOLDER, enz. 33<br />
STORK, (A3P.AHAM) een beroemd Nederlandsen Kunstfchilder,<br />
gebooren te Amjlerdam, in de voorgaande Eeuw, doch<br />
in welk jaar daar van, is onzeker. Hij muntte uit, door het<br />
fchilderen van beroerde en llilie Zeeën, van Schepen en Zeehoofden,<br />
vol gewoel van beeldtjes, van Steigerfdhuiten en<br />
andere Vaartuigen, opgepropt met Soldaaten en Matroozen,<br />
met Kisten en Kooigoed, om 't een en ander aan boord te<br />
brengen van de voor anker leggende Schepen. Het gewo3l<br />
van dit alles wist hij zeer kunflig te verbeelden. Inzonderheid<br />
wordt geroemd zijne afbeelding der inhaalinge van den<br />
Hertog VAN MARLBOROUGH op den Amrtel, in den Jaare 170a,<br />
onder een groot gewoel van Boeijers en Binnenjagten. STORK<br />
hadt eenen broeder , die zich op den zelfden fmaak van<br />
fchilderen toeleide, doch in denzelven niet zo gelukkig Haagde.<br />
Het fterfjaar van onzen Puiklchilder, zo min als dat<br />
van zijne geboorte, is ons niet gebleeken. Alleenlijk weeten<br />
wij, uit het flraks vermelde aangaande den Engelfchen Her»<br />
tog, dat hij in den aanvang der tegenwoordige Eeuwe zijne<br />
kunst nog oelFende..<br />
Zie<br />
HOUBRAKEN.<br />
STORMSPOLDER , in vroegere dagen Kralingen genaamd, is<br />
een klein Eilandtje, gelegen ten Zuidwesten van de Krimpe,<br />
nerwaard, langs Krimpen 00 den Tsfel , waar van het door<br />
een Water wordt afgefcheiden. Het Eilandtje , hoewel in<br />
zijne omvang niet meer dan negenenvijftig Morgens en tweehonderdzesëntachtig<br />
Roeden gronds beflaande, is, nogthans,<br />
eene afzonderlijke Ambagtsheerlijkheid. Men heeft 'er eene<br />
vermaarde Scheepmaakerij; deeze, met de handwerken en<br />
neeringen, daar toe behoorende, geeven, aan het kleine plekje<br />
gronds, een aanmerkelijken bloei, en welvaart aan de Op*<br />
gezeeteuen. Deeze behooren, in 't Kerkelijke, onder Ouderkerk<br />
aan den Tsfel.<br />
STOUTENBURG , eene Ambagtsheerlijkheid , gelegen in het<br />
Kwartier des Stichts van Utrecht, Eemland genaamd, omtrent<br />
een uur gaans ten Oosten van de Stad Amersfoort, aan<br />
Ggggggg4<br />
«Ie
94 STOUTENBURG, (Het,Huis #j enz,<br />
de dus genoemde Earneveldfche Bce,':. Ha 3re uitgeftrektheid<br />
vinden w.j op achthonderdvier Morgens en driehonderd Roe.<br />
den begroot. Benevens Schout en Sekretari s, befiaat de Rel<br />
geenug uit twee Burgemeesters en vijf Schepenen; Stoute»,<br />
fiurg is aan het Geftichte vap Utrecht Jeenroerig.<br />
STOÜTENBURG. (Het H uis<br />
te) Hoewel van het van oud*<br />
onder deeze naam vermaarde Gefligt geene overblijfsels voorhanden<br />
zijn, wordt, nogthans, het geheugen daar van bewaard<br />
m een hedendaagsch gebpuw, (taande, in de boven<br />
gemelde Heerlijkheid, op'eenen heuvel, rondom in
.STOUTENBURG. (WILLEM v, OLDJIXBARN. TJr. v.) %%<br />
het onze zich voor misdagen te behoeden. Van de bside<br />
broeders,, met opzigt tot hun aandeel in de Zamenzweering,<br />
eü den uitflag des verfoeilijken bedrijfs, verkiezen wij derhuiven,<br />
om tevens ons bovengemeld verzuim te. vergoeden,<br />
iu dit Artikel verfTag te doen.<br />
Naa het ontijdig einde van hunnen grijzen Vader, waren<br />
de beide broeders ontzet van hunne opgemelde Ampten en<br />
waardigheden. Hunne Vaderlijke goederen, uit welke de Heer<br />
VAN STOIJTENBURG jaarlijks tweeduizend guldens moest trekken<br />
, waren verbeurd verklaard , waar door hij fchier het<br />
eenige inkoomen miste, welk hem was overgefchooten. Elk,<br />
die na Ampten haakte , fchuwde het gezelfchap der twee<br />
Broederen, wier Zwagers, REINIER VAN BREDERODE, Heer<br />
van Veenhuizen , en KORNELIS VAN DER MYLE. ieder getrouwd<br />
met eene Dochter van den Advokaat, ook niet meer<br />
onder 's Lands Edelen befchreeven wierden. Dit alles, gevoegd<br />
bij den dood van hunnen ouden Vader, ontftak het gemoed<br />
van STOIJTENBURG in 't bijzonder dermaate, dat hij befloot<br />
dit leed te wreeken op Prins MAURITS, dien Hij voor de<br />
oorzaak daar van aanzag. Ook begreep hij, dat de Prins,<br />
den Advokaat, kort voor deszelfs dood, beloofd hebbende*<br />
dat hij zijnen kinderen gunftig zijn zou, zo lang z ; j wel deeden,<br />
zijn woord niet hieldt; 't welk hem temeer verbitterde.<br />
Hierom was hij bedagt op verandering in de Règeering, die<br />
hij dagt alleen door 's Prinfen dood te kunnen te wege ge*<br />
bragt worden. Eerlang kreeg hij lieden aan zijn fnoer, die,<br />
gelijk hij, bij de omwenteling geleeden hebbende, na herltelling<br />
haakten. Onder deeze waren de voornaamften, ADRIAAN<br />
ADRIAANSZOON VAN DYK , geweezen Sekretaris van Rleiswijk,<br />
DAVID KOREN WINDER , geweezen Sekretaris te Berkel, eene<br />
Heerlijkheid der Vrouwen van OLDENBARNEVEI.D , ADRIAAN<br />
VAN DER PUSSEN, gehuwd met eene Dochter van ELIAS VAN<br />
OI-DENBARNEVEI D , Penfionaris van Rotterdam, en Broeder<br />
van den Advokaat, KORS JANSZOON VAN ALFEN, Haringkooper<br />
te Rotterdam , IIENDRIK SLATIUS , geweezen Predikant te<br />
Bleiswijk, en zijn Zwager KORNELIS GERRITSZOON VAN WOER<br />
DEN, Schrijnwerker te Rotterdam. Onder de medebewustigen<br />
yandt, men J A N en ABRAHAM BLANSAART, WILLEM JANSZOON<br />
GggggggS P A R "
fifi STOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Er. v \<br />
7 e n e c I , i S e a n d e r e n : ook zomraige eenvoudige luiden<br />
die, t geen .hun van den aanflag ter ooren was gekoomen,<br />
Biet geloofd of verfoeid hadden; om dat ze het niet ontdek'<br />
ten, «. Hjden kwamen. De bovengenoemde personen waren<br />
aUen Reinonft.antsgezind , behalven KORENWINDER en VAN<br />
VSK DUSSEN, die van de Roomfche Belijdenisfe waren. De<br />
Heer van STOUTENBURG hadt, in den Naazomer des Taars<br />
itfai, een gefprek gehad, te Leider,, met den Predikant<br />
BERNARDUS DwiNr.Lo, die met KORENWIKDERS Zuster getrouwd<br />
v-as, h.ero P<br />
uitloopende, dat 'er goede hoop op de Verlosfing<br />
was, door verandering in de Regeering. Doch dit gebrek<br />
wordt van verfchillende kanten onderfcheiden verhaald<br />
Omtrent deezen tijd liep 'er een gerugt door 't Land, dat<br />
de geweezen Sekretarisfen van Hazerswoude, Berkel, B/eis-<br />
•wi,k en andere Plaatzen zeker getal van Boeren zouden aannemen,<br />
tot het uitvoeren van eenen aanflag, die niet genoemd<br />
wierdt. Wat laater viel tusfchen den Heer van STOU<br />
TENBURG VAN DYK, KORENWINDER , en VAN ALFEN overleg,<br />
om den Prins, van zekeren togt te rug koomende, te Rot.<br />
terdam aan te tasten; doch hier van kwam niets. Men liet<br />
egter met naa elkander tot het ombrengen van den Prinfe op<br />
te hitzen. STOUTEKBORO fprak 'er geduurig van met zijnen<br />
Broeder, den Heere VAN GROENBVELD. Eindelijk wierdt, in<br />
'i laatst van 't Jaar 1622, yastgefleld, dat men cenige perfoonen<br />
zou huuren, die den Prins te Rijswijk, daar hij dagelijks<br />
heen reedt, in het op- of aftreeden van de Koets, van kant<br />
zouden helpen. Doch tot het omkoopen van deeze luiden<br />
rekende men zes duizend Guldeus noodig<br />
t e<br />
hebben, welke<br />
KORENWINDER ligtte op 't geloof van den Heere VAN GROE<br />
NEVELD, die zich met moeite hadt laaten overhaalen om hier<br />
in te bewilligen. KLAAS MICHIELSZOON BONTEBAL, geweezen<br />
Sekretaris van Zevenhuizen, verfchafte tweeduizend guldens,<br />
die KLAAS JANSZOON VAN ALFEN, geweezen Schout van Zevenhuizen,<br />
en KORNELIS OLSHOORN, Stiefvader van BONTEBALS<br />
Huisvrouwe, opfchooten. De rest van 't geld ontving KOREN<br />
WINDER van anderen. Deeze gaf de penningen aan VAN DYK,<br />
die hei Volk tot den aanflag zou omkoopen. VAN DYK ontboodt,<br />
in Jauuarij, te Bleiswijk bij zich JAN BLANSAART.<br />
Saai j -
STOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. llr. v^'vt<br />
Saaij werker te Leiden en Proponent onder de Remonftranten,<br />
dien hij te kennen gaf, dat 'er iets in til was, ten voordeele<br />
tier Remonftranten, en, wat laater, den toeleg op den Prins<br />
(.penbaarde. Voorts gaf hij hem eenig geld, en deedt hem<br />
belooven, dat hij zijnen Broeder ABRAHAM BLANSAART en andere<br />
Leidenaars in den toeleg zou inwikkelen. De Blanfaarts<br />
fpraken 'er over met WILLEM JANSZOON PARTHV; doch hebben,<br />
naderhand bekend, dat zij niet anders beoogden, dan VAN<br />
DYK op te ligten, en geld van hem te trekken, Nogthans<br />
trok JAN BLANSAART zedert na den H>ige, daar hij fprak met<br />
VAN DYK , die nevens hem de gelegenheid van Rijswijk bezigtigde;<br />
doch hij we ; gerde een Pillooltje of Zinkroertje aan te<br />
neemen. Hij keerde hierop na Leiden, met belofte van tegen<br />
den vierden Fcbruarij wederom in den Hage te zullen zijn.<br />
Midlerwijl hadt VAN DVK, meer volks tot den aanflag zoekende<br />
te werven, KORNELIS GERRITSZOON, Schrijnwerker te<br />
Rotterdam, den zesè'ntwintigften Januarij, ten zijnen huize<br />
otitbooden, en hem daar kennis gegeeven van den aanflag.<br />
De Schrijnwerker beloofde 'er de hand toe te zullen leenen,<br />
en eenige anderen op te zoeken, welken hij elk honderd of<br />
honderd vijftig guldens vooruit zou geeven, en nog twee of<br />
drie honderd guldens, ais zij in den Hage zouden koomen<br />
om 't ftuk uit te voeren. De Zuster van den geweezen<br />
Predikant van Bleiswijk , HRNDRIK SLATIUS , was met deezen<br />
Schrijnwerker getrouwd. Het gewigtig aandeel, welk deez*<br />
pérfoon in den verfoeielijken aanflag hadt, vordert dat wij<br />
hem nader doen kennen. SLATIUS was een der Predikanten,<br />
welke, naa het Dordrechtfche Sijnode, uit het Land was gebannen.<br />
Hij onthieldt zich eenigen tijd te Antwerpen; doch<br />
alzo hij een Man van een woeügen en onrustigen aart was,<br />
kreeg hij eerlang gefehil met de Beftuurders van het Remunftrantfche<br />
Gcnootl'chap, welken hij naa zijne hand poogde te<br />
zetten, en dreigde na het Vaderland te zullen wederkeeren:<br />
gelijk hij vervolgens deedt, en hun veele onaangenaamheden<br />
brouwde. Een berooid hoofd en verwarde zinnen, aangezet<br />
door eene berooide Beurs, en die door fpijt en toorn, tegen<br />
de Beftuurders der Remonflrantfche Broederfchap, no'g meer<br />
van hun llel raakten, dreeven hem overlhiur in een zee van
** STOIJTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr,^<br />
ongenoegen, en deeden hem haaken na alle winden en ftorsnen,<br />
die verandering van zaaken aanbrengen. Ook zogt hij<br />
verhand te houden met -luiden, -die onweer in 't hoofd hadden,<br />
en 't volk van porren tot muiten en verderen opftand<br />
poogden te brengen<br />
4<br />
welk oogmerk hij ook -met zijne penne<br />
ten diende ftondt. in den Zomer des voorgunden jaars,<br />
haut hg, op 't verzoek van VAK DYK, doch uit naam van<br />
anderen, zeker Boekje gcfchreeven, de Klaarlicht ende Fakkel<br />
genaamd, vervattende verfcheiden befchuldigingen tegen<br />
den Prins, en, ouder andere, dat hij de Muiters te Utrecht,<br />
in den Jaare I6IQ, geftijfd hadt. Voorts wierden 'er 's Lands<br />
wgezeetenen, met naame de Remonftranten, in vermaand,<br />
om zich, door hunne handen, en door de verfchrikkelijke<br />
wapenen hunner handen, te verlosfen van den Dwingeland en<br />
van den godloozen hoop der tegenwoordige Regenten. Het<br />
fchrift was te Gouda gedrukt en 't geld daar toe door VAK<br />
BYE verftrekt; voorts hadt men 't in een Ton of half vat ten<br />
zijnen huize gebragt, en aldaar begraaven. Eenigen meenen<br />
dat het zou gediend hebben, om onder het Volk geftrooid te<br />
worden, indien de toeleg vajn den Heere VAN STOCÏENBURC,<br />
om den Prins, van den Veldtogt te rug keerende, buiten 't<br />
Land te houden, of te Rotterdam van kant te helpen, gelukt<br />
ware. In de week voor Kerstijd vervoegde hij zich ten<br />
imize van STOIJTENBURG; hij fprak aldaar zeer (legt van de<br />
Remonftrantk :e Sociëteit en van de wanorde, in het ftuk des<br />
beftuurs heeifchende, en gaf te kennen, dat hij voorneemens<br />
was tegen Paasfchen zich daar van af te zonderen, en te onderaan<br />
of hij gevoegelijk hier te Lande zou kunnen blijven,<br />
of zich in andere Landen geneeren. Daar naa uit zijnen<br />
Z-vager den toeleg hebbende vernomen, begaf hij zich, eenig<<br />
dagen Jaa*er, na Bleiswijk om daar met eene donkere<br />
Maan te prediken : 't geen egter, den Direkteuren der Remonftranten,<br />
'sMans onrustigen aart kennende, zeer mishaag,<br />
de. Ten zelfden tijde raakte hij, over den toeleg, in gefprek<br />
met VAN DYK, die hem, bij 't fcheiden, tweedubbele gouden<br />
R. !«rs gaf. welke SLATIUS, onder toezegging zijner hulpe,<br />
daar de gelegenheid diende, in dank aannam. SLATIUS woonde<br />
au te Rotterdam, ^aar hem VAN DYK op den eerflen Augustus
STÖÜTENBURG. (WILLE??! v. OLDENBARN. Hr. v.)<br />
rus kwam vinden; op hem begeerende, dat hij zijn Agterhui*<br />
zou leenen, om de Piftoolen, welke men tot den aanflag zou<br />
noodig hebben, te bewaaren, en eenige andere toebereid zeiste<br />
maaken; waarin SLATIUS bewilligde; Hij was, omtrent<br />
deezen tijd, om geldzaaken, op de Direkteurs der Remonftranten<br />
dermaate verbitterd, dat zommigen hem deeze dreigende<br />
taal hoorden uitflaan: „ Indien ik tot mijn voorneemen<br />
„ (zonder het te noemen) kan geraaken, dan zal ik mij aan-<br />
„ de Sociëteit zo wreeken, en de geenen, die mij veronge-<br />
„ lijkt hebben, zo te bengelen neemen, dat het hun zal heu-<br />
,, gen." Ten zelfden tijde was hij, nevens zijnen Zwager<br />
KORNELK GERRITSZOON, te Rotterdam bezig, om Volk tot<br />
den aanflag te zoeken. De eerften, welke zij aantroffen, waren<br />
JAN KLAASZOON uit het Zuidland, HERMAN HERMANSZOON<br />
van Ensbden, en DIRK LEENDERTSZOON van Katwijk op den<br />
Rhijn; alle drie Bootsgezellen en te Rotterdam woonagtig.<br />
SLATIUS hielp de eenvoudige menfchen bepraaten. Men vraagde<br />
aan elk, of hij niet genegen ware, een togt te helpen<br />
doen, tot wcivaaren van 't Vaderland. JAN KLAASZOON antwoordde,<br />
dat hij zich daar toe wel zoude laaten gebruiken.<br />
Sis 't wezen konde zonder zwaarigheid. HERMAN HARMANS-<br />
ZOON zeide, dat hij 't doen wilde als 't eene goede zaak<br />
was. Men gaf voor dat de togt wel mogt dienen tot verlosfing<br />
van de Predikanten, te Haarlem gevangen. Ook zeide<br />
SLATIUS, dat het eene goede zaak was, en zonder gevaar.<br />
Eenigen verhaalen, dat men daar naa verder opening deedt,<br />
en hun aanzeide, dat het was om den Prins VAN ORANJE bij<br />
Rijswijk om te brengen; dat eenige Leidenaars bet ftuk zouden<br />
uitvoeren, en dat die van Rotterdam alleenlijk op de<br />
wagt zouden Haan, om de anderen te verzekeren, en des<br />
noods te hulpe te koornen; dat zij, voor dit werk, elk twee<br />
honderd vijftig of drie honderd guldens zouden genieten, en<br />
een gedeelte terilond te Rotterdam ontvangen. Doch anderen<br />
meeneu , dat deeze drie Bootsgezellen nimmer den rechten<br />
grond der zaake geweeten hebben. Uit hun Vonnis blijkt,<br />
dat zij, van den Zwager vau SLATIUS eerst sangefproken zijnde<br />
, en toezegging gedaan hebbende, naderhand begonnen te<br />
aarzelen, en verzogten gaarne nog iemand anders te willen<br />
lpree-
go STOÜf E.VPURG. (WILLEM v. OLDENBARN. gf><br />
fpreeken, die hun meer befcheid konde geevem Waar op<br />
SLATIUS, op verzoek van VAN DYK, met hun in gefprek treedende,<br />
hun met veele redenen een hart onder den riem Onk,<br />
en bewoog in 't ftuk te bewilligen. Zij ontvingen hier op<br />
ieder honderd Vijfentwintig guldens, en hun wierdt aangezegd,<br />
dat ZIJ zich hadden gereed te houden. SLATIUS vraagde aan<br />
een der Matroozen, of hij wel met Piftoolen kon omgaan<br />
De andere antwoordde, dat hij nooit een Piftool hadt afgefchooten.<br />
Waar op SLATIUS hernam, dat het geen nood mogt,<br />
dat hij zich met zijn ander geweer wel zou behelpen. VAN<br />
DYK reisde hier op na den Hage, om te verneemen na de<br />
gelegenheid, hoe de toeleg zou aangelegd en volbragt wor*<br />
den; en van daar weder te Rotterdam gekoomen zijnde<br />
zeide hij tot SLATIUS, dat de orde al gefield was. Hij bragt<br />
toen eenig geweer in 't agterhuis van SLATIUS, te weeten,<br />
zes Piftoolen, daar onder een klein Piftooltje, 'r welk merl<br />
meent dat gebruikt zou ziin geworden om den Prins te doorfchieten,<br />
en nog een Vuisthamer; alles in een groeten doek<br />
gewonden, KORNELIS GERRITSZOON hielp dit Geweer fchbon<br />
maaken, met SLATIUS, die, op verzoek van VAN DYK nog<br />
twee Piftoolen kogt. Ook ontving hij van VAN rmt vier<br />
dubbele Piftoletten, en vervolgens nog vier of vHT dubbele<br />
Rijders, op onderfcheiden tijden. Daarenboven gaf VAN DYK<br />
aan KORNEI IS GERRITSZOON last en geld om Buskruid te koopen,<br />
en SLATIUS kogt, op zijn verzoek, een KpSir om 'er<br />
het Geweer in te leggen. In die dagen was KORNELIS GER<br />
RITSZOON geftadig bezig, in zijns Zwagers Agte,huis, met<br />
loot te fmelten, en kogels tot de Piftoolen te gieten in zekere"<br />
Vormen, hem door SLATIUS, die hem hielp, behandigd. Hier<br />
droogde men ook het Buskruid.<br />
Midlerivijl begaf zich VAN DYK na Rerkcl en den Hage,<br />
om KORINWINDER en srouiEivBURG aan te dienen hoe de zaa-"<br />
ken ftonden; en dat de aangenomene gasten des Saturdags,-<br />
of ten langden des. Zondags, den vierden of vijfden Februarij,'<br />
in den Hage zijn zouden, 0m den aanflag te volvoeren. Ui!<br />
den Hage vertrok VAN DYK na B/eiswijk, daar hij een dag of<br />
twee vertoefde. Des Vrijdags, den derden Februarij, liet hij,,<br />
door een briefje, aan SLATIUS weetai, dat hij den volgende*<br />
dag
STOIJTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) g£<br />
dag te Rotterdam meende te koomen, en zo hij, SLATIUS,<br />
of zijn Zwager, nog één of twee man tot den aanflag konden<br />
bekoomen, dat men die zou aanneemen. KORNELIS GER<br />
RITSZOON raadde, dat men fpreeken zou met eenen JEROEPT<br />
EWOUTS, als zeer bekend onder de Schippers en Bootsgezellen.<br />
SLATIUS ontboodt'dien JEROEN ten zijnen huize, hem<br />
vraagende, of hij niemand wist,, die iets zoude willen avantuuren<br />
? JEROEN noemde hier op zekeren JAN TAASSEN , dien<br />
hij terftond ging haaien en bij SLATIUS bragt. Deeze vraagde<br />
aan TAASSEN, of hij willig ware eeu Expioift met anderen te<br />
doen, die toezegging hadden van driehonderd guldens te ontvangen,<br />
en vervolgens meer bevoordeeld te worden, naar<br />
elks gelegenheid: zulks dat hem, TAASSEN, nog dien zelfden<br />
dag honderdvijfentwintig guldens zouden worden toegeteld.<br />
TAASSEN gaf hier op zijn woord; ook JEROEN EWOUTS: maar<br />
deeze zeide, dat hij geen Geld begeerde. VAN DYK, ondertusfchen<br />
te Rotterdam gekoomen, van SLATIUS het aanneemen<br />
dier twee mannen verftaan hebbende , (prak van nog<br />
twee op te zoeken. EWOUTS en TAASSEN bragten, daar toe<br />
aangezogt, nog twee mannen, PIETER JANSZOON BROEK en JAN<br />
ENGELEN, die, zonder te weeten waar toe, hunnen dienst<br />
toezeiden, en 't geld, daar 't om te doen was, ontvingen.<br />
Onder dat alles waren te Leiden eenige gasten ziek, andere<br />
onwillig geworden. VAN DYK fchreef hier over aan JAN<br />
BLANSAART, dat, Liettegenfkande deezen wederfpoed, de zaak<br />
daarom moest voortgaan. Dat zijn Broeder anderen moest<br />
opzoeken; dat de zaak wei zou gelukken. Dat de asmgenomene<br />
gasten, zonder verzuim, op Saturdag, den vierden Februarij,<br />
in den Hage, in de Herberg daar Gouda uithangt,<br />
moesten bijeen zijn. Dat hij op Zondag daar zoude zijn, en<br />
hun geld geeven. Op 't ontvangen van dit. briefje, overleiden<br />
de Blanfaarts met WILLE* PARTHY de zsak, en de zwaarig.<br />
heid daar in gelegen, en beflooten te zamen, dat ABRAHAM<br />
BLANSAART met PARTHY na den Hage zou trekken, en VAN<br />
DYK wijs maaken, dat ze nog vijf mannen hadden bekoomen,<br />
en hem zo bedriegende 't geld ontvangen. Op Saturdag beval<br />
de Heer VAN STOIJTENBURG, dat KORENWINDER den volgenden<br />
dag bij hem in den Hage zou koomen, en dat hij onriertasfchen
3
STOIJTENBURG. ( W I L L E M v, OLDENBARN. Êr. v.)<br />
3 3<br />
GERRITSZOON beval hun, geen ander geweer mede te neemen,<br />
dan eun Houwertje, dewijl hun in den Hage zou worden<br />
ter hand gefield 't geen zij verder mogten noodig hebben.<br />
Op dien zelfden dag belastte SLATIUS aan TAASSEN, PÏETER<br />
JANSZOON en EWOUTS, een wagen te huuren, en daar mede<br />
na den Hage te rijden. EWOUTS eischte van SLATIUS reisgeld Ï<br />
hij zeide geen geld te hebben ; maar ziende in zijn AgterhuiS<br />
een zakje Haan, en uit zijn Zwager verdaan hebbende, dat<br />
daar geld in was, 't welk hij na den Hage zou brengen,<br />
nam hij daar uit vijf Rijksdaalders, die hij EWOUTS ter hand<br />
ftelde. Toen Goot men de Koffer, daar 't geweer in lag, en<br />
deedt dezelve op den wagen brengen, daar Zij aan JE BOEN<br />
EWOUTS en zijne twee makkers wierdt toevertrouwd. Bij de<br />
Koffer deedt VAN DYK een beflooten briefje aan den Waard<br />
in den Helm in den Hage, daar hij plagt thuis te leggen,<br />
inhoudende dat hij hem eene Keffer zondt, daar boeken eri<br />
papieren in lagen, die hij in den Hage noodig hadt, ter bevorderinge<br />
eener regtszaake: waarom de Waard eene kamer<br />
twee of drie dagen voor hem moest open houden.<br />
Dit alles kón, ondertusfehen , niet zo heimelijk verrigt<br />
Worden, of de Huisvrouw van KORNEUS GERRITSZOON , Zuster<br />
van SLATIUS , kreeg uit haaren Man kennis van. den toe-"<br />
leg, daar zij groote zwaarigheid in vondt, 1 en nacht en dag<br />
over kermde, Doch haar Man en Broeder fielden haar gerust.<br />
Ja SLATIUS was zo verblind, dat hij nog dien zelfden<br />
avond, ten zijnen huize, eeu maaltijd aanrigtte, daar hij zijnen<br />
Zwager en Zuster, en eenige anderen op onthaalde, en men*<br />
op den goeden uiiflag der onderneeminge, of, gebjk anderen<br />
willen, cp de goede reize van KORNELIS GERRITSZOON,- dié<br />
's anderendaags na den Hage zou vertrekken , lustig rond<br />
dronk. Twee Remonflrantfche Predikanten, KORNELIS GEES-<br />
TERANUS en GERARD VELSIUS , waren hier toen juist voor een<br />
korten tijd tegenwoordig, en deeden een dronk mede; die<br />
maakte hen bij veelen verdagt, als of zij deel gehad hadden<br />
in den aanOag : waar tegen zij zich, egter, naderhand, genoegzaam<br />
verdeedigd hebben.<br />
Des Zondags, dei' 'vijfden Februarij, vertrok KORNELIS<br />
GERRITSZOON te voet van Rotterdam na Qverfchie, daar hij<br />
XXVIIL DEEU Hhhhhhh de
34 STOÜTENBURG. (WILLEM v. OLDENEARN. Hr v Y<br />
MO»el Z7f Z E " E N K L A A S Z ° 0 N ' HERMAN « E M U H 1<br />
.<br />
ZOON en D, 8K LEENDERTSZOON hadt befcheiden, en van waar zij<br />
M<br />
d 3 a r<br />
Hage> * »*» -vond aanTwa-<br />
Z Tl<br />
i<br />
ftTnl "T<br />
S e IV g i er ° m 0<br />
-<br />
m r e k n a m e n i n d e H e r b<br />
^ het Zötje,<br />
6<br />
V I E R<br />
^<br />
' ^ BASSEN'tne<br />
bZ jSf"'<br />
^fd
STOÜTËNBURG.(WILLEMv.ÖLDÊNÖAtCSf.Hr.i4 i 1<br />
met een Rotterdamtrier den aanval zouden doen; en dat de',<br />
andere Leidenaars en Rotterdammers hen ontzèten zouden '<br />
in gevalle zij het té kwaad kreegen: waar naa zfj allen over<br />
de Tolbrug, na de Veenen, Noorddorp, Pijnaker of Üerkèt<br />
zouden vlugten, 's nachts van elkander fchéidenén êlf Bi<br />
Zijn huis zoeken ie koomen, om geen agterdogt te geeveri<br />
Vervolgens wierdt in overleg genomen, of men 't Volk niet<br />
op zekere plaatzen in de Duinen bij eikanderen zoi. doel<br />
koomen, om elkander volkoomén te ondérregten,' trouwe te<br />
belooven , en tot kloekmoedigheid te vermaanén, Vdofts<br />
zou PARTHY eenè aanfpraalt aan dé Gasten in dé Duinen<br />
doen, waar toe hij de ftoffe óntleeflen zoude uit dé Klaat;-<br />
lichtende Fakkel vdn SLATIUS , welk Boekje vAN flytf hét*<br />
ter hand ftelde. VAN.DYK fchoot hier op geld, geevèndfc'<br />
aan ABRAHAM BLANSAART zes papiertjes, dm onder zes perfoönen<br />
te verdeelen, en 't zevende aan PARTHY, bedraagehde<br />
te zamen honderdzevenënvijftig Piftolettén en een halvê, en<br />
fchonk hun boven dien elk nog vier dubbele Rijder?, dm dét<br />
zij, gelijk ze beloofd hadden, éérst op den Prins Zouden<br />
fchieten. Hij noodigde hen daar op 's middags bij zich't*<br />
eeten j doch zij weigerden het, voorgeevende dat ze bij des'<br />
andere vijf Gasten (die nergens te vinden waren) weezdrt'<br />
moesten: waar op zij zich na de Duinen begaven, de papierfr<br />
jes openden, eii het geld in' een Neusdoek knoopten. Tégert<br />
den avond keerden ze weder na Leiden, in flfetfe van bij 5 'e<br />
werk te blijven, en verdeelden onder hen drieën het géld,<br />
dat voor zeven gegeeven was. Ten zelfden tijde beflooterf<br />
zij, om 's'anderendaags na dén Hage te gaan, én den aanflag<br />
te openbaaren; doch hier m wierden zij doör anderen' vdorkoomen,<br />
gelijk ftraks blijken zal.<br />
VAN DYK, niet weetende hoe de BLANSAARTS enPART»?liemf<br />
bcdroogen, ging op dien Maandag naa den middag ten huize;<br />
van den Heere VAN GRORNEVELD, daar hij den Heer v A<br />
rf<br />
STOUTENBURG vondt,- wien hij berigt gaf hoe de Zaaken' ftcnden.<br />
STOUTF.NBURG toonde zich hier op éenigxins misno;gd p<br />
dat men den aanflag dien dag uief h'adt itt 't werk geliefd;<br />
Ook hadt hij zijnen Broeder GROENE VELD van de gélteldheid'<br />
Ser zaaken onderrigt, en, in zeker gefprek, tot hem gezegd,'<br />
nnntinhn ar,<br />
Blijf
Z6 STOIJTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.)<br />
Biijf gij nu bij de werken, indien ik wilde zo zou al uw<br />
goed mijn zijn. Wijders, dat KORS JANSZOON VAN ALFEN 't<br />
veranderen der Regeeringe te Leiden, Gouda en Rotterdam<br />
te wege zou brengen. Op dien zelfden Maandag openbaarde<br />
KORNELIS GERRITSZOON den drie Bootsgezellen, die in 't Zetje<br />
waren, dat men den aanflag des Dingsdags zou uitvoeren, en<br />
op wat wijze. En als hij zag, dat HEKMAN IIERMANSZ'OON<br />
een weinig begon te aarzelen , zogt hij hem moed in te<br />
fpreeken, met te zeggen, dat men llegts voor hadt, den Prins<br />
te vervoeren; waar uit blijkt, dat men deeze luiden wegens<br />
den aart van den aanflag nog niet volkomen onderrigt hadt.<br />
Midlerwijl hadt KORNELIS GERRITSZOON uit VAN DYK verdaan,<br />
dat de vier Gasten, die de Koffer met Geweer in den Hage<br />
gebragt hadden, niet te vinden waren; die daar op last kreeg<br />
hen op te zoeken.<br />
De vier Matroozen, JEROEN EWOUTS, JAN FAASSEN, PIE.<br />
TER JANSZOON BROEK en JAN ENGELEN, allen Remon
STOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) g<br />
„ Rotterdam gehuurd waren tot een onbekenden aanflag, ten<br />
i, dienfte van 't Land ; dat hun elk driehonderd guldens,<br />
welken zij den Prinfe toonden, op de hand waren gegee-<br />
„ ven; dat ze , ten dien einde, gezonden waren na den<br />
„ Hage, daar ze een Koffer gebragt hadden in den Helnv;<br />
„ voorts vraagende of zijne Doorluchtigheid kennis van dien<br />
„ aanflag hadt?" De Prins antwoorde, neen; en hen verder<br />
ondervraagende na andere omftandigheden, gaven ze tot antwoord,<br />
dat ze niet meer wisten van de zaak, dan dat in den<br />
Hage, in de Herberg het Zotje, nog eenige Matroozen waren<br />
, welke men, tot den zelfden aanflag hadt gehuurd. De<br />
Prins, zeer verzet van 't geen hem was aangediend, beval<br />
hun, hem, langs eenen anderen weg, over Voorburg, te volgen,<br />
en op het Hof in den Hage bij hem te koomen. Hij<br />
reedt hier op in allerijl derwaarts, ontboodt den Prefident en<br />
eenige Raaden van het Hof terftond bij zich, die de ontdekkers<br />
nog eens gehoord hebbende, den Fiskaal en Geweldige<br />
zonden, om 't Zotje en den Helm te bezetten. In 't Zotje<br />
wierden KORNELIS GERRITSZOON,<br />
HERMAN HERMANSZOON, JAN<br />
KLAASZOON en DIRK LEENDERTSZOON, onverhoeds, overvallen,<br />
en terftond in hegtenis genomen. VAN DYK was nog in den<br />
Helm boven op de Kamer bij de Koffer, toen hij hoorde dat<br />
de Fiskaal beneden was. Hij zogt toen de Koffer te openen,<br />
met oogmerk om de Piftoolen 'er uit te haaien en onder 'c<br />
Bed te verbergen; doch daar toe geen tijd hebbende, liet hij<br />
eenige Piftoolen in de Koffer leggen, wierp de andere op het<br />
Bed, floeg den Mantel om de ooren, en tradt voorbij den<br />
Officier ter deure uit; terwijl zeker Geregtsdienaar zeide, dat<br />
hij dien Man wel kende en veele jaaren hadt gekend. Hij<br />
weg zijnde, deedt men huiszoeking, en vondt de Koffer mat<br />
Geweer boven op de Kamer, en nog open. De Waard, die<br />
gezegd hadt van een man met een Koffer te weeten, wierdt<br />
voor eenigen tijd vastgezet. VAN DYK begaf zich na het huis<br />
der Vrouwe van OLDENBARNEVELD , daar de Heer VAN STOU-<br />
TENBÜRG woonde, hem zeggende, dat de Koffer met Geweer<br />
gevonden en de aanflag ontdekt was; waar op hij terftond<br />
agter den Stal uitging, langs de Duinen, het Bosch om, over<br />
den Leitfclten Dam, na Bleiswijk. Straks naa het vertrek<br />
Hhhhhhh 3<br />
van
88STOUTENBÜRG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr , \<br />
Min dl T, "T K Ü i n WJ «TOBTWBDRO, dien<br />
WJ m den Stal vondt, verbaasd roepende- r>? rfnV<br />
" sss ; s gebreegen en de "fa,:;?<br />
luiia ce viugt nam.<br />
l^Z*ÊTT ? i j<br />
TmT^Ll ^ ° P 2 i j b e i d e °<br />
STOUTENBURG hier OD na Ah<br />
' e n d e ' °° k * verban<br />
^ k s * viugt<br />
i D s<br />
: ï £ " e i -opijken uitflag, gelijk wij ^<br />
'«^l Vie^SeVangene!1 W i e r d e n n o g d i e n 2 e l f a e<br />
t<br />
« "vond, en<br />
^ nachts, door eenige Raaden van het Hof ondervraagd, en<br />
tegen de aanbrengers verhoord, m 't eerst zeiden ze dat<br />
l'J*? D T""<br />
a a r<br />
'? e n o m e n o r a ^ee gevangen Remon.<br />
Pale.je gebragt zijnde, beleeden ze den toeieg op den Prin<<br />
Lemgen melden, dat KORNELIS GERRITSZOON, de Zwager van<br />
SLATIUS, alleen gepijnigd wierdt, en wel zo lirenglijk dat<br />
men meende dat hij 't zou bedorven hebben.<br />
En du»<br />
verviel deeze vloekwaardige aanflag, eer dezelve tot opeabaare<br />
handdaadigheid kon uitbarften.<br />
Naa de ontdekking des aanflags, wierden de vier aanbren<br />
gers in de Kaflelelnije gebragt, daar men hen goeden cier liet<br />
maaken, tot dat men nader agter de waarheid zou gekoometi<br />
znn. Men hadt ondermsfchen de' toegangen van den Hal<br />
met gewapende Schutters en Soldaaten bezet, om den fchuidigen<br />
of verdagten het vlugten te beletten. Den volenden<br />
morgen reeden twee Raaden van het Hof na Rotterdam met<br />
oogmerk, zo men meent, om VAN DER DU SSEN te vangen<br />
Doch deeze was niet te vinden. Dien zelfden morgen dnren<br />
JBRAHAM BLANSAART en WILLEM PARTHY van Leiden na den<br />
&ge, met oogmerk, gelijk<br />
z e<br />
naderhand zeiden, om den<br />
aanflag te openbaaren. Doch koomende aan 'x huis te Dei!<br />
verftonden zij dat de zaak ontdekt was: waar-naa zii<br />
n a<br />
/,/<br />
den te rug keerden, en voorts, met JAN"fa&Lït, de"<br />
viugt namen, s Woensdags naa de ontdekking', was 't BUd«i><br />
door het gantfche Land.' Men gaf den Predikanten in den<br />
fage toen last, om God ten dien dage te danken voor de<br />
gncdekkmg van den inooden aanflag. Dit gefchiedde ook S<br />
yer-t
STOUTENBURG.(WILLEM v. OLDENBARN. lh: s\) 39<br />
verfcheiden Steden en Dorpen, daar men de tijding van den<br />
toeleg en de ontdekking hadt ontvangen; 't welk niet gefchiedde,<br />
zonder dat de Remonftranten, op veele plaatzen,<br />
van den Predikftoel, fcherpeliik doorgehaald, en de toehoorders<br />
tegen hen, als begnnfligers van den aanflag, wierden<br />
opgeruid.<br />
Uit het geen de gevangenen hadden beleeden, hadt men be«<br />
flooten, dat, benevens SLATIUS en VAN DYK, ook de geweezen<br />
Predikanten KORNELIS GEESTERANUS en GERARD VELSIUS<br />
fchuld aan den toeleg hadden. Men beloofde dan bij openbaare<br />
afkondiging, op den negenden Fcbruarij, vierduizend<br />
guldens aan elk, die een van deeze vier in hegtenis wist te<br />
leveren. De goederen van GFESTEFANUS wierden te Gouda<br />
aangehouden en bewaard; doch toen men SLAT.'US in hegteni?<br />
hadt, bleek zijne onfchuld zo verre, dat men ze zijner<br />
Huis vrouwe liet volgen. GEESTERANUS, nogthans, het zekere<br />
voor het onzekere kiezende, maakte zich te zoek, en week<br />
na Hoijiein; doch naderhand heeft hij zijne onfchuld zo duidelijk<br />
getoond, dat hij door het Hof openlijk wierdt vrijl<br />
verklaard: gJiik ook VELJIUS , vervolgens, tot zijnen dood<br />
toe, te Rotterdam openlijk gewoond en verkeerd heeft.<br />
Dewijl 't vermoeden ftraks op de Heeren VAN GROENEVELD<br />
en STOUTENBURG viel, wierden zij overal gezogt, doch niet<br />
gevonden. Men zette Dienaars van 't Hof in hunne Huizen,<br />
en nam hunne goederen in bewaaring. Da Leermeester van<br />
den Zoon des Heeren VAN GROENEVELD wierdt gevat en gepijnigd,<br />
doch niets uit hem ontdekt. De Zoon van KOREN<br />
WINDER , naauwlijks twintig jaaren oud, wierdt door den<br />
Fiskaal op een Wagen in den Hage gebragt. Uit deezen<br />
zogt men te verflaan, waar zijn Vader zich onthieldt; doch<br />
hij beleedt niets. Ook dagt het zommigen te hard, dat men<br />
een Zoon wilde dwingen om zijnen eigen Vader te verraaden.<br />
De Heer VAN DER MYLE, die, als geens kwaads bewust,<br />
geen voet verzet hadt , wierdt uit de Beverwijk in deii<br />
Hage gebragt , en in de Kalieleinije bewaard. Doch toen<br />
men hem vervolgens ondervraagde, verantwoordde hij zich<br />
tot volkoomen genoegen van het Hof, met betuiging dat hij<br />
alle geweldige aanflagen altoos hadt afgeraaden. Eenigen ver-<br />
/<br />
Hhhhhhh4<br />
haa-
STOUTENBÜRG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.-<br />
dag b.j hem m de Bevermjk was gekoomen<br />
om hem<br />
fpreekeD5 maar da?<br />
VLZ 'ÏÏV ^oVZ<br />
tn hl ; A STOUTENBURG, SLATIUS ter zijden trekkende,<br />
tot hem ze.de: „ koom laat ons gaan : het is een rechte<br />
„ hondsvot. Vaar op ze neenen gingen., zonder een woord<br />
van den aanflag te fpreeken; tot zijn groot geluk: want in-<br />
,1 JJ T W<br />
f °° r d V a " g 6 W e e t e n h a d d e z o u<br />
' '< ^m, ongetw,<br />
3fejd, het hoofd gekost hebben. Eenige maanden laater<br />
wierdt hij op vrije voeren gefield, en hem verlof gegeeven<br />
om alomme door 't Land te mogen reizen, mids hij in de<br />
Bever^k bleeve woonen. De Advokaat SVLVIUS of BOSCH,<br />
voormaals Hoogleeraar, wierdt in zijn Huis in den Hage verzekerd,<br />
I n a a r,<br />
n a a d a t h i j z j j n e o n f c h u, d h a d [ d o e n b ]„<br />
«sgelijks geliaakt. Den vier Matroozen, die den toeleg hadden<br />
ontdekt, tot nog toe aangehouden, wierdt, op den twaalfden<br />
Februarij, vrijheid gegeeven om te mogen verreizen. De<br />
Algemeene Staaten fchonken elk hunner , tot loon voor 't<br />
aanbrengen, zeshonderd guldens aan geld, en een Maandgeld<br />
van vuftien guldens, met voorfchrijven aan alle Kollegien ter<br />
Admiraliteit, dat men ze , voor alle anderen, bevorderen<br />
zoude tot de eerst openvallende Scheepsampten, waar toe ze<br />
bekwaam waren. De Prins gaf, daarenboven, ieder hunner<br />
een gouden penning met zijn Beeldtenis en Wapen, ter waarde<br />
van tachtig guldens, nevens een verzilverd Rapier. Te<br />
Rotterdam wierdt ABRAHAM WOUTERSZOON, de Zwaar'dveeger,<br />
die aan SLATIUS de Piftoolen hadt verkogt, op den tienden<br />
der Maand, gevangen genomen; doch den zeventienden<br />
vondt hij middel, om de deur des Kerkers, met het vuur,<br />
daar hij zich bij warmde, in brand te fteeken, en ajzo uit de'<br />
Jfamer te koomen; laatende zich voorts, door middel van<br />
aaneengeknoopt Lijwaat, van de hoogte neder, en voorts<br />
pntvlugtende. Omtrent dien zelfden tijd raakte ook KLAAS<br />
JIICHJELSZOON BOKTEBAL, geweezen Sekretaris van Zevenhuizen,<br />
die een gedeelte van 't geld verfirekt hadt, in he^tenis<br />
vt\ wierdt zedert te Rotterdam, voor Mannen van Schietand'<br />
(? m\ «efteld.
STOIJTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) 41<br />
Op den elfden der meergemelde Febrnarij, wierden aan de<br />
Bevelhebbers der Grensfleden en aan de Staaten der andere<br />
Gewesten brieven afgezonden, waar bij gelast en verzogt<br />
wierdt, op de fchuldigen te letten, en dezelve in hegtenis te<br />
neemen. Diergelijke brieven wierden ook afgevaardigd aan<br />
de Gezanten, Refidenten en Agenten buiten 'sLands, 't Stuk<br />
der zamenzweeringe wierdt, in deeze brieven, meest eenigen<br />
Remonflrantfche Predikanten en anderen van dien aanhang te<br />
Jaste gelegd. De ijverigfte Contraremonftrantfchi Predikanten<br />
namen deeze gelegenheid waar, om hunner partije afbreuk te<br />
doen De Predikfloelen daverden van de zamenzweeringe.<br />
De Remonfiranten wierdeu voor Landverraaders en Prinfenmoorders<br />
uitgekreeten. Dit maakte zo veel indruk op 't<br />
Graauw, dat de Remonfiranten, op veele plaatzen, huns liifs<br />
niet veilig fcheenen. Zij wisten niet wat zij van hunne Leeraars<br />
zeggen zonden. De verflagenheid der Gemeenten was zo<br />
groot, dat door 't gantfche Land de Vergaderingen (lil Honden.<br />
Hier uit ontftondt groot verloop onder de Broederfchap.<br />
Veelen, dien 't verveelde, met gevaar van boete ter preeke<br />
te gaan, liepen tot de Contraremonfrranten over, de zamen»<br />
zweering tot een voorwendzel neemende. De eenvoudigen<br />
en ligtgeloovigen volgden dit voorbeeld. Anderen waren vol<br />
agterdenkens. In deezen flaat van zaaken, kondigden de<br />
Staaten van Virecht , op den veertienden Februarij , een<br />
flreng Plakaat af, waar bij de gantfche Broederfchap der Remonfiranten<br />
genoegzaam wierdt befchuidigd met den toeleg,<br />
en ook vierduizend guldens gezet op het lijf van hun, die<br />
men fchuldig hieldt, zonder GEESTERANUS en VELSIUS te vergeeten.<br />
Ten zelfden dage wierdt VAN DYK te Hazeriswoude betrapt<br />
in Boeren kleederen. Hij was verfpied, en om 't loon van<br />
de vierduizend guldens, op zijn lijf gefield, den Baljuw aaugebragt.<br />
Meenende te ontkoomen, fprong hij uit een hoog<br />
Venfter, en zogt voorts met fchaatzen over de toegevroozen<br />
Slooten te ontfnappen; doch, alzo het Ys te zwak was, brak<br />
het, en wierdt hij alzo gevat. De Baljuw zondt ftraks een<br />
Bode aan den Prins met deeze tijding, die hem zo aangenaam<br />
was, dat hij den Brenger vijftig, en zijnen Makker vijfen-<br />
Hhhhhhh 5<br />
twin-
48 STOUTENBÜRG. (WILLEM v. OLDENBARN. Ht MA<br />
S<br />
e<br />
b, g g T' I n h e g t e n b z i ¥?< ontboodt hij<br />
Eïï^i<br />
e D k l n d e r e n<br />
J<br />
' welke hij affcheid nam<br />
bekennende een man de 5<br />
doods te zijn. VAN DYK na den<br />
me gebragt en van 't Hof ondervraagd, bekende tlJoTi<br />
den toeleg. Op den vijftienden der L d aande Sie<br />
gebragt, om meer befcheids van hem te hooren, Ldt<br />
hij<br />
de p„n, hoe zwaar ook, door, zonder iets te openTaren<br />
Doch men wil dat >s anderendaags hem de weedomZl^n<br />
PHD zodanig fmartte,<br />
d a t h i j d g n H e e r e n<br />
« Pkeja<br />
gaf t Geen hi, toen beleedt, wierdt zeer geheim gehoon<br />
doch men meent dat hij iets ontdekt hadt, * welk Prins „ï<br />
om VAN DYK te eerder in te wikkelen. Den g*ufc 1<br />
m o<br />
gen tot over den middag was men met VAN DYK bezig en<br />
terend naa z.jne Verhooring, gefchiedde 'er, onder'het<br />
Juten der Stadshuis Klokke, eene afkondiging, waar vjf<br />
du-zend gu.dens gezet wierden op de lijven van GROEN!<br />
VELD,<br />
STOUTENBÜRG en VAN DER DUSSEN, vierduizend Op d t<br />
van KORENWINDER en zeshonderd op die van ABRAHAM en<br />
JAN BLANSAART. Men befloot hier uit, dat VAN DYK deeze<br />
perfoonen hadt genoemd.<br />
Te Leide»was ook,, veel te doen over 't fiuk der zamenzweer.nge.<br />
PAULUS STOCHIUS, voor deezen Vroedfchap der<br />
Stad en Sekretaris der Weeskamer, doch van beide Ampten<br />
verlaaten, wierdt, den veertienden Februarij, met GDILLEIMUS<br />
CODD*US, geweezen Hoogleeraar in de Oosterfche taaien',<br />
i a<br />
den Boekwinkel van COVERT BASSON , door den Schout D"<br />
BONT, in hegtenis genomen. CODD^US beeft men kort daar<br />
saa wederom ontflagen. Dien zelfden avond wierdt ook de<br />
^andmeeter JAN PIETERSZOON DOU uit zijn huis gehaald en in<br />
de G.jzelkamer gebragt. De grond van 't vermoeden on<br />
welke STOCHIUS en DOU in verzekering genomen wierden<br />
was, dat zij, op den zelfden dag, als de aanflag op Prins<br />
»AUP.ITS zou worden uitgevoerd, te Zoetermeer geweest waren<br />
om eenig Veenland te koopen, en aldaar gefproken hadden<br />
met eenigen, die deel in den toeleg hadden, of des ver<br />
dagt gehouden wierden. Nogthans bleek hunne onfchuld eer"<br />
hng, vooral door de verklaaring van KOSENWINDEI , die hen<br />
vol-
S-TOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v,}<br />
4 3<br />
yolkoonjen vrijfprak. E v e n w el zaten zij nog eenigen tijd in<br />
hegcenjs , en onder borgtogt ontflag verkreegen hebbende,<br />
«oesten zij de kosten nog betaalen.<br />
Midlerwijl wierdt ook de Heer VAN GROENEVELD gevangen.<br />
Toen hem zijn Broeder STOIJTENBURG de tijding van de ontdekkinge<br />
des aanflags bragt, en raadde te vlugten, gaf hij<br />
den'moed om te kunnen ontkoomen genoegzaam verlooren,<br />
en was van meeninge in zijn huis te blijven, en daar af te<br />
wagten, wat hem zou overkoomen. Maar zijne Echtgenoote,<br />
ANNA WEITSEN, Vrouwe van Brandwijk, fprak hem hart in,<br />
hem vermaanende en biddende, dat hij zich zou bergen. Tegen<br />
den nacht begaf hij zich daar op na Scheveningtn bij<br />
«en Visfcher, hem genegen. Deeze was van verftand, dat<br />
hij in zijn Pink zou treeden, en dat men, onder dekzel van<br />
visfchen, terftond in zee zou fteeken; zich wijders aanbiedende<br />
om hem na Engeland, Hamburg of na elders te brengen.<br />
Maar uit vreeze voor de Zee, nam hij een verkeerd<br />
befluit, en ging met zijnen Kamerling en den Visfcher te voet<br />
langs het ftrand, na 't naaste Dorp, daar hem de Visfcher<br />
een Wagen bezorgde, die hem na Zantvoort en voorts na<br />
Egmond bragt. Hier veranderde de Heer V.-N GROENEVELD<br />
van gewaat, en zogt zich, door het aandoen van een Visfchers<br />
pij, onkenbaar te maaken. Van Egmond liet hij zich<br />
na Petten brengen, en voorts na Texel overvoeren. Doch<br />
zich hier niet betrouwende, ftak hij over na Vlieland, daar<br />
hij zich dagt te fcheep te begeeven. Ondertusfchen kwam 't<br />
gerugt in den Hage, dat hij te Sckeveningen was gezien en<br />
terftond viel 't vermoeden op den Visfcher, zijnen Vriend<br />
wiens Vrouw men, op den zestienden, in den Hage aantastte<br />
, en door dreigen noodzaakte te bekennen, met wien haar<br />
Man vertrokken was. Nu hadt men 'c fpoor van zijne viugt<br />
dat men terftond volgde. De Schout van Vlieland, toen ook<br />
ipts vernomen hebbende, het zij uit den Hage, of van elders»<br />
en weetende dat men vijfduizend guldens op 'g-Mans lijf gel<br />
?et hadt, begon op den achttienden het Eiland rond te zoeken;<br />
en, eenig berigt van zijn verblijf bekoomen hebbende,<br />
vondt hij hem eindelijk bij eenige Visfchers zitten, als een<br />
Visfcher gekleed, in een gra.auwe Pij, met groote Vissers<br />
Laar-
44 STOIJTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.)<br />
Laarzen aan de beenen, en een Noppers-Muts op 't Hoofd<br />
De Visfcher, die hem verzelde, den Schout gewaar wordende,<br />
ontliep het gevaar. Maar de Heer VAN GROENEVELD<br />
moest zich gevangen geeven, en wierdt, des anderendaags,<br />
onder een fterk geleide na den Hage gebragt, en op de Gevangenpoort<br />
gezet.<br />
Gelukkiger Haagde zijn Broeder, de Keer VAN JTOUTEN-<br />
BURG, die fchuldiger was dan hij, nevens ADRIAAN VAN DER<br />
DUSSEN, die 't gevaar, dat hun dreigde, ontkwamen. STOU-<br />
TENBTJRG hadt zich, meent men, in eene kist uit den Hage<br />
doen draagen, en was daar naa heimelijk te Rotterdam gekoomen<br />
, daar hij zich, met VAN DER DUSSEN, wel tien of<br />
twaalf dagen onthieldt, ten huize van een geweezenen Speelman,<br />
doch nu van goede middelen; wagtende tot dat het<br />
naauwe toezigt op de Veenen wat zou flappen. Eindelijk<br />
huurden ze een fchip voor duizend guldens, met beding dat<br />
de Schipper, JAKOB BELTJES genaamd, Kaas zou laaden op<br />
Weezei, en hen nevens hunne Dienaars onder dezelve verbergen.<br />
Anderen zeggen, dat ze zich in 't Vooronder verfchuilden,<br />
en Schippers pijen aantrokken, om te min kenbaar<br />
te zijn. Zij hadden zich van voorraad van fpijs en<br />
drank wel voorzien, en lieten, als zij bij Steden kwamen,<br />
door den Schipper eenige ververfching koopen. Dus de Waal<br />
opvaarende, bleeven zij voor Nteuwmegen etlijke uuren leggen,<br />
daar zij van den Schippersknegt het eerst gezien wierden<br />
, zonder hen te kennen. Men maakte hem diets, dat het<br />
Geestlijke Heeren waren, die hij niet moest beklappen; ook<br />
fchonken ze hem twee Rijksdaalders , op dat hij zwijgen<br />
zoude. Omtrent het Tolhuis, niet verre van Schenkenfchans,<br />
gekoomen zijnde , moesten ze aldaar eenige uuren blijven<br />
wagten. Hier zondt STOUTENBURO ^isen Knegt aan land om<br />
iets te koopen, of, gelijk anderen willen, om te verneemen,<br />
welke gerugten in den Schans wegens zijnen Heer liepen. In<br />
den Schans wierdt hij terftond gekend van eenige Soldaaten,<br />
die hem te Bergen op den Zoom, terwijl STOUTENBURG aldaar<br />
Gouverneur was, gezien hadden. Men vraagde hem<br />
terftond na zijnen Heer. In 't eerst hieldt hij zich onkundig,<br />
zeggende dat zijn Heer al voor lang vertrokken was. Maar<br />
ver-
STOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. 45<br />
vermids men zich met zijn antwoord niet voldaan hielde,<br />
dreigde men hem met den Pijnbank, en deedt hem dus bekennen<br />
't geen men weeten wilde. Terftond wierden eenige Soldaaten<br />
na het Schip gezonden. Doch deezen kwamen te laat.<br />
Want STOUTENBURG met VAN DER DUSSEN en den Schipper,<br />
in de Boot visfehende op het Water, en uit het agterblijven<br />
van den Knegt eenig vermoeden opvattende, lieten zich zonder<br />
uitftel, door den Schipper, aan de overzijde der Waale<br />
op Kleeffchen bodem brengen. Hier huurden ze eenen Wagen.,<br />
die hen en den Schipper te post na Goch bragt. Deeze<br />
Stad hadt Spaanfche Bezetting in, en de Bevelhebber ontving<br />
hen vriendelijk; geevende hun, naa eenige dagen vertoevens,<br />
een fterk geleide mede na Brusfel, alwaar de Aardshertogin<br />
IZABELLA hen eerlang, bij eene fchriftlijke Akte, in haare<br />
befcherming nam. De Huisvrouw van VAN DER DUSSEN volgde<br />
eerlang haaren man ua Brusfel, en ftrekte hem tot eeue<br />
trouwe hulp in zijne ballingfchap. Maar de Heer VAN STOU<br />
TENBURG was zo gelukkig niet. Zijne Echtgenoote WALBURG<br />
VAN MARNIX . Dochter van den beroemden PHILIPS VAN MAR-<br />
NIX, Heere van St. Aldcgonde, weigerde, 't zij uit gebrek<br />
aan liefde of uit weerzin in zijne misdaad, hem in zijne ongelegenheid<br />
gezelfchap te houden, en liet haare afkeerigheid<br />
van hem en zijn doen openlijk blijken. De Staaten fchreeven,<br />
zedert, brieven aan de Aardshertoginne, met verzoek dat men<br />
hem zou overleveren; doch 't wierdt geweigerd. Hij deedt<br />
daar naa eene reize door Frankrijk en Italië. Te Rrusfet<br />
wedergekeerd, voudt hij zich in groote verlegenheid. Aaa<br />
de eene zijde zogt hij, door zijne vrienden, toen de tijden<br />
een weinig bedaard waren, pardon en Landwinning te verkrijgen;<br />
van den anderen kant wierdt hij van de Spaanschgezinden<br />
aangezogt, om zich onder hen in den Krijgsdienst te begeeven.<br />
Eenige vrienden raadden hem , dat hij in eenigen<br />
anderen Oorlog, buiten nadeel van 't Vaderland, zijn fortuin<br />
zoude zoeken. Lang ftondt hij in twijfel, werwaarts over te<br />
Haan. Eindelijk befloot hij geheel van partij te wisfelen , en<br />
zo wel den Godsdienst als de Wapens van den vijand aan te<br />
neemen. In of omtrent den Jaare 1626, nam hij dienst onder<br />
de Aardshertogin, en zedert zag men hem, als Ritmeester,<br />
de wapenan voeren tegen het Vaderland :' tot groot verdriet<br />
zijner
A G<br />
V A N<br />
'45JTOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. M<br />
Sa met 5 ' 7 ' " W * » *<br />
Is SeLti v D g V e r b £ l i r d V e r k h a r d -<br />
a a n<br />
Z<br />
i<br />
^aa!d, en daar<br />
i Q e n Diefl.ér nier<br />
SJtvoe d d°7 e " Knegt heeft me " WM* - deh<br />
hun1 *<br />
'<br />
h m e<br />
" V i n d t n i e t "getekend hoe 't mét<br />
iZvJTr 1 '' Voorts hadt men ' be * de ^<br />
S re treTJn D E R E U S S E<br />
N Wisfelbrieven uit Holland zog-<br />
H p S. 3 1 V r ° e g b £ f l o 0 £ e »> a » e onderhandeling n4<br />
deUeer<br />
D<br />
^ËJFÏÊ '- A ' S GROENEVELD in hegrcL<br />
daar n a<br />
W,erden te<br />
rw; ri en dfs<br />
ren en t,, P A ! l T H V ' « e v a t - < hun vlug.<br />
0ffltren<br />
fraet varfT geMee T n Z a g m e n<br />
oogenfchijnlijfc de groofe<br />
d en do W or°T de G e W m e D<br />
jjMT. ..<br />
' ^ « ^-vaa<br />
d 8 t R e D<br />
'ag, en de vier eerfle eevansenen<br />
e n aan!<br />
z e<br />
dewijl deeze Stad Spaanfchf • " " ^<br />
S<br />
Staatfchén Bodem lal. S jj h ? V'*' £ " i e t<br />
o c h d e v r e e z e d d<br />
Spaar-fchfi $<br />
hen mogten vatten en losge.d afperzen, deedt hen we eïïe'<br />
ren na VoUenhove Van daar reisden ze door #ZW i<br />
C ^ ^ M , ^ ; / , en voeren van daar over na EmüeT<br />
vergezelfchapt van een Schipper van Me^blik. bl S<br />
fl«epe n<br />
ze ,n de Herberg den Helm, en namen o P<br />
den achtuenden<br />
een Wagen van meenfng om na SHkkvZ fri d e<br />
;<br />
Ma toornende bij OiJ er/um, overviel hun een nietS<br />
angst, zi, vreesden ,n de handen der Mansfeldfchen'te zullen<br />
vallen , en geplonderd of mishandeld te worden. Dies be«S<br />
2e den Voerman de Wagen te wenden, na<br />
E m b d s n t e<br />
rÏÏ<br />
te keeren en voor eene andere Herberg rtil te hofd<br />
n<br />
J5<br />
Voerman bragt hen voor eene andere Herberg; doch<br />
a 0<br />
ï<br />
Waard hen voor fle.t vo.k aanzag, weigerde hij"n in h '<br />
e neemen: want om minder bekend té zijn, ha de<br />
z z i d<br />
17 g r a^Verk ' eed -<br />
D<br />
Schipper, dk hen veïe e<br />
e<br />
bad t: den Waard hen te herbergen. \ Waren, zeide hH tref'<br />
*m Koopheden, die zich zo liegt gekleed hadden,\l%<br />
5et»r'
SÏOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) 47<br />
beter door de Mansfelders te geraaken. Op dat zeggen nam<br />
hij ze in huis. Zij verzogten eerst dat ze daar twee of drie<br />
dagen mogten blijven; dat men hun een Kamer zou aanwijzen,<br />
en het onbijt aanregten. 't Gefchiedde. De Waard, die<br />
toen de Dagwagt hadt, ging na 't Stadshuis, en te negen<br />
uuren wederom thuis koomende, verzogten hem zijne Gasten<br />
voor hun een goed Middagmaal te bereiden, 't welk hij zijn<br />
Kok beval te doen. Daar op ging hij wederom na 't Stadhuis,<br />
en keerde tegen den Middag van daar te rug, wanneer<br />
hij verftondt, dat de Gasten gezegd hadden niet in huis te<br />
zullen eeten, alzo ze ergens in de Stad genodigd waren.<br />
Dit wekte den Waard tot toorn. Midlerwijl kwam zeker<br />
-Burger den Waard vertellen, dat zijne Gasten geweest waren<br />
bij een Schipper, die zeilree lag na Bajonne, hem vraagende,<br />
of hij hen niet te Ca/ais of Douvres zou kunnen aan<br />
land zetten, met aanbieding van hem te geeven, wat hij zou<br />
begeeren. De Waard alle deeze dingen hoorende , kreeg agterdogt<br />
of 'er iets kwaads mogt agter fteeken; en vermids hij<br />
de afkondiging van 't Hof geleezen hadt, viel hem in, of<br />
zij mogelijk aan den toeleg mogten fchuldig zijn. Met deeze<br />
gedagten aan tafel zittende, wierdt hij in zijn vermoeden verftetkt,<br />
toen zij midlerwijl in allerijl kwamen binnen loopen,<br />
hem vraagende wat zij verteerd hadden, en. met een bedeesd<br />
gelaat en beevende hand, zo veel voor elk betaalen wilden,<br />
als hij voor allen drie gevorderd hadt: welke verbaasdheid in<br />
hun ontdaan was op zijne vraag, waarom zij nu na Frank,<br />
rijk of Engeland wilden ? Hij gaf dan den Schout kennis van<br />
zijn vermoeden, en deeze, hen waarneemende, toen zij ter<br />
deure uitgingen, verzogt hen met hem bij den voorzittenden<br />
Burgemeester te willen gaan. Op deeze vraag, gingen ABRA<br />
HAM BLANSAART en WILLEM PARTHY terftond door. JAN BLAN<br />
SAART zeide, dat ze nog wel twee of drie dagen te Embden<br />
zouden blijven, en dan bij den Burgemeester wilden koomen.<br />
Hier op ging hij na den Helm, zijne eerfte Herberg. Ten<br />
twee uuren kwamen JAN STAPPEN, Majoor van Groningen,<br />
en de Bode van 't Landfchap, nevens den Voermals, dfe de<br />
drie vlugtenden te Delfzijl gebragt hadt, te Embdem, door<br />
de Regeering van Groningen op eenig vermoeden afgezonden,<br />
om
43 STOUTENBURG. (WILLEM,v. OLDENBARN. Hr. v.<br />
3<br />
om hen te vitten. JAN BLANSAART, dit Volk en den Voer<br />
man ziende, beleedt terftond den man te zijn, dien men'<br />
zogt Zijn Broeder BLANSAART wierdt 's naamiddags ten vier<br />
uuren gevonden op de Appelmarkt, in \ wapen van Leiden,<br />
daar hij gekleed te bedde lag. Deez\ zich gevangen ziende<br />
badt terftond, dat men God voor zijne Ziel bidden zoude<br />
WILLEM PARTHY wierdt den volgenden nacht,- in een Dorp<br />
aabij de Stad, betrapt, en terftond na Embden gebragt. Hier<br />
zaten ze tot den tweeëntwintigften , wanneer ze te fcheep<br />
gevoerd wierden na Amfterdam, alwaar ze eenigen tijd in de<br />
Boeijens zaten. De toeloop van menfchen, om hen te zien<br />
was hier zo groot, dat men, om uit de nieuwsgierigheid<br />
voordeel te trekken, ieder kijker een fchelling liet betaaleu<br />
len voordeele van de armen. Van Amflerdam wierden ze na'<br />
den Hage vervoerd, daar zij den zevenëntwintigften aankwamen.<br />
Weinige uuren te vooren, was den vier eerfte gevangenen<br />
hun vonnis voorgeleezen, waar bij zij verklaard wierden,<br />
begaan te hebben de misdaad van gekwetfte Hoogheid.<br />
Zij wierden vervolgens onthoofd, naa dat hun Geweer, voor<br />
Jiunne oogen, door den Scherpregter gebroken was. Het<br />
Lichaam van KORNELIS GERRITSZOON. Zwager van SLATIUS<br />
wierdt gevierendeeld, en de deelen, aan halve Galgen, op dé<br />
Vier uitgangen van den Hage gehangen, en 't Hoofd op 't<br />
Calgeveld op een Staak gefield. De lichaamen der drie Mamazen<br />
wierden na 't gemelde Veld gevoerd, en aldaar ot»<br />
Raderen, en hunne Hoofden op Staaken gezet. Weinig dagen<br />
te vooren, te weeten op den eenëntwfntigften, wss KO"<br />
RENWINDER betrapt te Over/chie, en, met den Huisman die'<br />
hem geherbergd hadt, na den Hage gebragt, en op de'Gevangenpoort<br />
gezet. Ook geraakten, op den vieréntwintigften<br />
te Leiden in hegtenis drie Burgers, JAN PIETER^OQN LYN-<br />
BRAAIER, SAMUEL DE I-LEKKER en GERRIT KORNELISZOON di»<br />
iets gehoord en niet aangebragt hebbende, zulks duur be'<br />
iogten.<br />
in den aanvang van Maart, viel eindelijk ook SLATIUS \i<br />
-handen van V Geregr. Doch van deezen hebben wij reeds<br />
ineen afzonderlijk Artikel, verfisg gedaan.<br />
'<br />
Na«
xxviii.rripLi.<br />
DE MOEDER .VROTJWKN ZOONTJE VAN DES HEER VAN GROENEVELD<br />
. SMKIKEK PKINS MATTRIÏS os GENADE.
'§TOÜTËNBÜRG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) 4g<br />
Naa dé gevangenneeming vaii SLATIUS, hadt men nu alle of<br />
de meeste handdaadigen in verzekering, en het Hof ging mes<br />
dezelven tot da Ilegtsplèeging over. De Heer VAN GROENE<br />
VELD toonde in zijne Gevangenis gtoote kloekmoedigheid;<br />
en terftond, bij de dndervfasging, alle* beleeden hebbende<br />
wat hij van den aanflag wist, wierÜt hij niet gepijnigd, gelijk<br />
VAN DYK en KORENWINDER. De Vroüwe Weduwè van<br />
ÖXDENBARNEVELD befloot, in deezen ftaat der zaaken, vet»<br />
2«ld van de Vroüwe van öROEtiEVEj.D en haar Zoontje, zich<br />
tot den Prins te keeren, en hem om genade te fmeèken; Zij<br />
verzogten dan en verkrèegen gehoor bij zijne Doorluchtigheid;<br />
Toen deeden ze eenen voetval met dè diepfte deemoedigheid,<br />
en baden met alle redenen, d'e 't Moederlik hart<br />
en de tedere liefde eener trouwe Echtgenoöte kan voortbrengen,<br />
om ontferming en genade; mengende de woorden mes<br />
traanen, zuchten en fnikken, en al wat deernis kan verwekken.<br />
De Prins bejegende haar, in de daad, beleefdliik; dbeh<br />
gaf haar luttel hoop, zeggende, dat de zaak van den Heere<br />
VAN GROENEVELD voor 't Hof hing en buiten zijne raagt<br />
ttas; 't welk genoeg te kennen gaf, dat de Prins de Regterg<br />
zoa laaten geworden. Zommigen vernaaien, dat de Prins t»<br />
deezer gelegenheid tot de Weduwe van OLDENBARNEVELB ZOI*<br />
gezegd hebben, waarom zij geen pardon voor haaren Mant<br />
verzogt hadt, gelijk zij nu voor haaren Zoon deedt? En das<br />
de andere dit aanmerkelijk antwoord zou gegeeven hebben „-<br />
't welk meer inhieldt dan zij zelve mogelijk dagt. „ Mijn?<br />
Man,- fprak ze, hadt geen fthuld; maar mijn Zoon heeft<br />
fchuld." Men wil ook dat de droeve Moedér, Vrouw era'<br />
Kinderen; behalven deezen, nog verfcheiden voetvallen deeden,<br />
doch allen vergeefs; hoewel zommigen meenden, dat het<br />
Vorstlijk en waarlijk heldhaftig zou geweest zijn, dien kwatfjk<br />
bedagten en ongelukkigen Heer, dien men half tegen zijnen<br />
wil in 't kwaade hadt ingewikkeld, aan zo deemoedige<br />
fineekingen weder te geeven, en hem zijne misdaad kwijt te 1<br />
fchelden. Maar men liet het R.egt zijnen gang iraan, en daf<br />
verwees den Heer VAN GROENEVELD, nevens KORENWINEEI*<br />
«n VAN DYK, ten zwaarde , als fchuldig aan de misdaad varï<br />
gekwetfte Hoogheid, met verbeurdverklaring hunner goede--<br />
XXVIII. DEEL. • li Hui
y STOUTENBÜRG. (WÏLLEM v. OLDENBARN. Ér v ><br />
« S S ::s IWÏS?<br />
»m «et geweld was in getrokken: te weeten om z*c £<br />
Jet te leenen tot her ligten van het geld, zonder z c h<br />
ver<br />
der ergens mede te bemoei»; Jaatende zijnen Broede en de<br />
ött t geen hij gedaan hadt om het geid te verfchafT.» en 't<br />
verzwijgen van 't geen Mi van des toeleg wist verdiende<br />
ten voorbeelde en affchrik van anderen, geteft te wode„<br />
^Op den achtentwintigen Maart, wiefdt den öÏÏVAN-<br />
6R0ENÊVELD, nevens «,RE«WIN m» en VAN<br />
D Y K, J£<br />
dat ze den volgenden dag fterven moesten. Men fchik<br />
e<br />
h<br />
ook eenige Predikanten toe, op de GevaneemTJ ï<br />
« dood te bereiden, dien' ze^oed gXfr ^ ' £ £<br />
toornt<br />
v a n g r o o t b e r ö u w o v e r h u M e<br />
Ê Z'mo^T<br />
Echtgenote en het Zoontje des Heeren VAN GROENE^'<br />
flerfdag, b.j hem op de Gevangenpoorte toegelaaten. D.ar<br />
vonden ze hem op een Bedftede leggen, en namen merde<br />
erbarmhjke omhelzingen, en de droevigile kusfclSn dï men<br />
»ch kan verbeelden, met overvloed van traanen, vermengd<br />
met dxepe zuchten en afgebroken fnikken, dat dooS af<br />
fchetd welk hem, misfchien, zo hard viel als de d«2 ,£<br />
^ven \ tv]* * ciooden hen in ï Eeuwig<br />
Z ' H w<br />
r 5 > V 0 1 h °° P V e m 3 g t t e ' « vereeni!<br />
w e d e r 2 0<br />
rouwe Zj T ^S* 1 1 6 b r e e k e n d o o r ^erlinge<br />
rouwe, herroepende zich de doodsbentanwde Weduwe, in<br />
4<br />
• dtï
iTOUfENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) Ss<br />
dat akelig oogenblik, den dood van haaren afgeleefden Echtgenoot,<br />
dien zij insgelijks op 't Schavot verlooren hadt. De :<br />
Heef VAN GROENEVELD , door de droefheid zijner Egade bewoogen,<br />
zeide tot haar: Mijn hart, wat een bedroefde fVe»<br />
duwe zult gij zijn'. Op dat zeggen week haare droefheid<br />
voor een onverfchrokken moed, die dus ten monde uitb'erftes'<br />
Mijn lief, voor al 7 geleeden verdriet, doe mij die eer en<br />
fterf als een Edelman. In 't overige van 't gefprek poogden<br />
ze hem den laatften liefdepligt te bewijzen; eh hoe zeer dedroefheid<br />
haar beklemde, de genegenheid hadt evenwel kragts'<br />
genoeg om iets voort te brengen, dat tot zijnen troost en<br />
verfterking kon dienen: Maar eindelijk deedt haar de Cipier<br />
vertrekken; zeggende dat de gevangene moest flaapen. Zij<br />
moesten dan; dewijl 't niet anders zijn kon, hem Godé beveelen,<br />
gingen fchreiende heen, en reisden's morgens vroeg<br />
na Delft, om in dié droevige gelegenheid te verder van de<br />
hand te zijn; doch de fmart van haare zwaarigheden droegen<br />
ze mede. Ten zelfden rijde wierdt VAN DYK door zijne<br />
Dochter, zijne Huisvrouwe zieklijk zijnde en zich te zwak<br />
bevindende om hem het laatfte vaarwel te zeggen',- in de Ge*<br />
vangenisfe' bezogt.' Hij toonde zich zeer kloekmoedig en wel<br />
ter dood bereid; ook gaf hij éen gedenkwaardig teken vati<br />
een Christlijk gemoed, te eenemaal van wraaklust ledig; zeggende<br />
hij tot zijne Dochter : „ 't rs mij gezegd dat VAN'<br />
„ TOL", (deeze was een geweezen Sekretaris van Hazertswouüe,<br />
ten wiens huize VAN DYK, geduurendé zijne viugt, zich<br />
éenigen tijd verfcholen hadt) „ mij verraaden heeft; maar<br />
,, zeg hem dat ik 't niet gelobve: en indien 't waar zij, dae<br />
„ ik 't hem yergeeve, en dat ik liever fterven wü dan das<br />
,, hem doen." En, in de daad, VAN TOL lag onder een ge.<br />
grond vermoeden dat hij iets van den toeleg hadt geweeten.<br />
Ook ontkende hij 't naderhand niet, toen hem, door iemands,<br />
welke des eenigen argwaan hadt, zulks wierdt te kennen gegeeven;<br />
maar Zeide alleenlijk; V is zo breed niet. Aan de<br />
getrouwheid van VAN DYK zou bij dan zijn leeven zijn verfchuldigd.<br />
Men heeft opgemakt, dat bjj zedert tot zijnen<br />
dood toe gekwijnd heeft.<br />
liiiiiifl<br />
£fe
& STOUTENBURC (WILLEM v. OLDEMH ARK» « -<br />
den air koomen dt S Ï Ï T i Z T ^ *<br />
HITS, omtrenr w c T, Lijfwagt van Prins MAU*<br />
r den<br />
bragt men de Gev~en ïvt r I°°<br />
midda^<br />
doods voor te teen en v 5*' ° V U n '* V °" n i s de ><br />
«nz<br />
e n<br />
voo 6 ! GT e^Kamm H<br />
a e G , a z<br />
r ><br />
" .<br />
° f V e e I l i e d *" val»<br />
en leggen , die na hem zaeen an ,»,,,<br />
lichaam SS^jk^S" " bUig0n<br />
onder d'e aanfchon^l ? ÏL°Ï<br />
zeide. Onder 't leien<br />
m o„, .» ' ,<br />
'V t l T 1 ***<br />
v<br />
ÏÏft<br />
h 3 d t<br />
» » J a a '<br />
o o r I e<br />
g<br />
die hij<br />
V*"' he ° I a s t a e v a a r * e *<br />
d<br />
« alles, en nor<br />
^" Maar men brak dJ Sleh<br />
^, en bragt hem en KORENWINDER met der haas- Ta de cT<br />
gmg. op t Schavot aan den Viiverhp ir^ m„ j ,<br />
r S»t n<br />
b o v e n I 'Jf. zonder dat hem de Scherpregter aan!<br />
» ^engheid en kwaade raad hM^. •• i " w r a a k *<br />
*" m a «ebben mij hier toe gebragt,<br />
»» Heb
9TQUTENEURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. ?.) 55<br />
P, Heb & iemand misdaan, ik bid om Christus wille vergeeft<br />
„ het mij." Zijn Gebed zullende doen,knielde hij, niet na de<br />
Plaats, gelijk gemeenlijk gefchiedt, maar na de Kneuterdijk,<br />
ziende na zijns Vaders huis. Toen zett« hij een rood fluwee-<br />
Jen Mutsje op 't hoofd; en hetzelve voor de oogen trekkende,<br />
hoorde men hem deeze woorden zeggen.: i God, wat<br />
Man ben ik geweest, en wat b».n ik r.ul Waar op hij, zijne<br />
handen zamendaande, nog voegdt Patiëntie 1 en naauwlijks<br />
was 'er dit woord uit, of de Sü, erp regter vaa Haarlem<br />
floeg hem, met den eerften fiag, ht hoofd van 't lichaam.<br />
' Zijn Dienaar beftelpte het bloed met r and, bedekte het lichaam<br />
met zijn Mantel, en trok het aa de eene zijde van<br />
p
«£TOüTENBURG.CW 1<br />
Lr.EM,.Or.n mB^„ „ . .<br />
„ men 't mij vereeev* it<br />
a a r o m b i d i k d a C<br />
»» gemeente, blijft toch h »A J/'i- «<br />
k 11<br />
'<br />
g o e d e<br />
'<br />
fin C&ï* Go/radt gÏÏln' ^ f * ' ft *<<br />
Jem door den SchrPregter v u / W L<br />
'<br />
g V 3 a 1 Z W a a r d<br />
«» en<br />
W H D I rwierden V« sïLT,^"^-<br />
Scherpresters «et Hakman»» ° , s,a S t bank, do 0<br />
r *<br />
in ee^if, . l' l c u ' S evie^ndeelj, deingewande»<br />
«r e<br />
ef-; T E prés<br />
V A N<br />
Schnjnwrker en Matroozen, te vooren ' *<br />
o p ftaake<br />
ten too' gefteld. Maar het lijk des ' GROENEVELD<br />
wierdt in" een Zwart kleed ge- " ? e n d o o r v i e r Staatenboder<br />
ten zijnen huize r ,* a S en > gevolgd van zijnen Dieaaar,<br />
die zijns jw, -«weren, mantel, hoed,<br />
e n<br />
't geen<br />
-der ^ k<br />
* ^ i ^ l l 2fl<br />
d efLÏ g<br />
#Wf meer beklaagd du deHe<br />
r<br />
" ^ «leeden,<br />
«in/ie fchuid hadt 1<br />
^OEMBVELD, als die<br />
V A N<br />
l^er bemind ent i g e<br />
CwT f^"^> *<br />
Pnns MAOIUTS en anderen ° k V e r h a a l c *«. d*<br />
Fenrchen, dat men *ï YS" K<br />
• * te<br />
h e b b e n<br />
>»w. die altijd meer Dadt ^ v'n^" H e w S T 0 <br />
plaats hadt gekreegen<br />
° g Slopen , in zijne<br />
f<br />
Zie BRANDT en<br />
WAGENAAR.<br />
SS&AAT,
STRAAT. (PI11TER) 53<br />
STRAAT, (METER) verdient, bij .de Nederlandfche naakoo-<br />
•melingfchap, in gezegende naagedagcenis bewaard te worden,<br />
als zijnde hij, nevens eeneri s pie.r£R VAN DER DEURE, geweest<br />
de uitvinder van de thans gebruiklijke wijze, om 'sLands<br />
Dijken en Zeeweeringen te befchennen tegen een zeer fchadelijke<br />
ongedierte, 't welk, zonder gepaste maatregelen en<br />
behoedmiddelen daar -tegen, den Landt!, zo niet zijnen ondergang,<br />
althans de deerlijklte rampen kende berokkend hebben.<br />
Van een merkwaardig voorval in 's Latds Oefchiedenisfenzullen<br />
wij verflag doen, indien wij de aanleiding tot sMans<br />
aitvindingc meiden.<br />
Sints het verwijden van 's Lands Zeegaten ;, en den daar uit<br />
volgenden meerderen aandrang van water in de Zuiderzee,<br />
moest men op middelen bedagt zijn ter beveiliginge der Dijien,<br />
die, door hooge vloeden, dikmaals met uitfpoeling of<br />
doorbraak gedreigd wierden. In den Zomer des Jaars 1466<br />
kwam men hier omtrent tot een bepaald befluit. Op de gevaarlijkfte<br />
plaatzen \ en die voor het aatifpoeleude Zeewater<br />
onmiddelijk bloot lagen, wierdt men te raade, aan den voet<br />
des Buitendijks eene rije paaien in den grond te flaan, en<br />
dezelve door middel van gordingen, langs heenen, door middel<br />
van ijzeren bouten, aan de paaien verbonden, te öfevigen.<br />
Deeze rijen paaien moesten dienen om de eerfte kragt van<br />
het water te breeken, en alzo den Dijk voor de fterke aanitlotzingen<br />
te behoeden. Bijkans drie Eeuwen bleef dit middel<br />
in gebruik, tot dat men na een ander middel moest uitzien,<br />
ter gelegenheid dat men een fchadelijk ongedierte in<br />
het paalwerk ontdekte, welk het hout van binnen uithoolde:<br />
zo dat het paalwerk, van alle kragt ontbloot, bij den mjnften<br />
flag van water., om verre viel, en de Dijken bloot liet. Ha<br />
kwaad wierdt 't eerst ontdekt, in den herfst des Jaars 1730»<br />
in het paalwerk van den Westkappelfchen Dijk , op het<br />
Zeeuwfche Eiland Walcheren; vervolgens ook aan den Westfriefche<br />
Dijk bij MeJenblik, als mede aan de Friefche Kusten.<br />
De paaien, een groot getal van welke bij den grond<br />
was afgebroken, vondt men doorboord van een weeken flijmerigen<br />
worm, die een harden fchelpagtigen kop hadt, uit<br />
fwee zaagswijze gsvormde deelen beftaande; met dit wapentuig<br />
liiiiii 4<br />
konde
STRAAT, ( Pi ETER)<br />
STRALEN,<br />
welken het WerKem h-ï^ ïï"" 8 *<br />
men en<br />
D 0 R<br />
ZZ ot hV ï \<br />
m waar ^ ,<br />
^ ^ T Ï e , , i \<br />
V a<br />
" d e D S f a a r t > d o o r<br />
* «ldz«u<br />
H e t V a d e r l a n d d e<br />
l D d e N o o r d z e e<br />
'<br />
knepen, aan welke m«» J . * G E B R 3 G T W A R E N I N D A<br />
^ge^r7J^ h l<br />
"" v^ v e w<br />
T<br />
!? voeger hadt ontdekt,<br />
verfcheiden kIl ^ dreigde ' deedt ^<br />
Zinnen van S e t t<br />
\ l ^"^ fcherpen het «*-<br />
STRAAT e„ <br />
behoedmge. Aan bet Ontwerp, door<br />
Ie S n ^ tf, 1 C h 0 0 f d z a a k e , i<br />
'<br />
i f c ?<br />
»> «et wegneem n<br />
Kei- en ïipiSLÏr -Jr^0»<br />
Va" e e D e f c h u i n e glooiünge van<br />
maakten \TZ^J 11116^<br />
d<br />
W «> dijk. Naderhand<br />
S a<br />
nde in onïhet'ln w b T r i n g e n " ^ °" t W e r p be<br />
' "<br />
d<br />
diik Lil,. ... * I n h e t ,e ggen van Wieren tegen den<br />
S' veEi Z i J P a a l W e r k d e e d e n f c h o o r en, van? welk<br />
Zaaten heeft eedimJ ^ ••, J ,<br />
*" a "dg<br />
V o p r d e<br />
^denken van ÏÏ^fS ^<br />
S g a f
STRAM.MAN. (JAN)<br />
^<br />
met verre van het Steeltje IVagtendonk. liet is ïene doodfehe<br />
plaats,- en heeft in haare nabuurfchap weinige 0f geene<br />
porpen. Meermaalen diende zij ten yoorwerpe van njandèjijk«<br />
aanvallen, en wa» nu in deeze, dan in geene tanden,<br />
Z\i<br />
HALMA,<br />
STRAMMAN, (JAN) gebooren te Vlhfingen , in Zeeland,<br />
was de Zoon van zekeren HANS HANSZOON , Koopman en<br />
mede woonagtig in die Stad. Op de lijst der veelyuldfge<br />
toeleggers op het leeven van Prinfe WILLEM DEN I vincen WIJ<br />
deezen HANS mpde vermeld, en van 's mans bedrijf en einde<br />
het volgende verhaal. Te gelijk met HANSZOON woonde te<br />
Flüftngen zekere Fries, AUKEMA genaamd. In de maand<br />
Maart des Jaars 1583 vervoegde zich deeze bij mijne Heeren<br />
van het Geregt der gemelde Stad Flisfutgen, bij mondehjke<br />
aanklsgte zijnen Stadgenoot HANSZOON bedraagende, uit denzelven<br />
verftaan te hebben, hoe hij, tegen Prins WILLEM een<br />
bijzonderen haat hebbende opgevat, een befluit hadt geiomen,<br />
om zijne Doorluchtigheid, op de eene of andere wijze<br />
van 't leeven te berooven. AVKEMA vergenoegde zich<br />
niet met deeze algemeene aanklagte, maar , om dezelve te<br />
meer geloof te doen vinden, voegde hij 'er nevens de opgave<br />
vau verfcheiden ontwerpen, door HANSZOON gefmeed, om het<br />
ftuk te volvoeren. De hoofdzaak kwam hier op neder.<br />
„ Dat HANSZOON in een Kelder , onder het Stadshuis, te<br />
'„ Flisfmgen, in 't welk de Prins, als hij te Vlhfmgen was,<br />
, plagt te herbergen, etlijke tonnen buskruid dagt te zetten»<br />
met oogmerk om dezelve aan te tïeeken, terwijl zijne Door-<br />
„ luchtigheid den maaltijd deedt; of in de Kerk, omtrent<br />
3S<br />
's Prinfen gefloelte, eene Mijn te graaven, en eenen voor-<br />
„ raad kruids, daar in verborgen, bij voegzaame gelegenheid,<br />
v<br />
door een loopend vuui in brand te fteeken; of in een<br />
', huis, (taande tegenover de Franfche Kerk te Middelburg,<br />
l, en bij HANSZOON voordagtelijk gehuurd, drie of vierhon-<br />
;, derd gelaadene Muskustten te verbergen, om dezelve op<br />
den Prins en zijn gezelfchap, In het voorbijgaan, te lqsïiiüii<br />
f e K :<br />
s
^ STRAMMAN. (J A N 5<br />
: t*-*^ van de?ze driemiddeie «<br />
„ gebeid zich zoude S nb ;ÏÏ' Sff»*»<br />
toe de<br />
„ voorden,<br />
O B J<br />
£SgDoorluchtigheid te<br />
aS . te leveren.» Dus h7Z A u A ge "<br />
m s v l J a n d s m c<br />
*«,«, door «e« ' ° Q r A U <br />
d<br />
de IS? gePOmen • enve
STIiATHEM, STREEFKERK. S9<br />
^ het ffooken van eenen Opftand; 't welk hem den halg<br />
.-ostte. Zijn Vonnis hieldt in, om op eenen dwarsplank buiten<br />
boord te ftaan, aldaar doorfchooten en voorts den visfchen<br />
tot een prooi gegeeven te worden. Zonder betoon van<br />
eenige aandoeningen van vreeze of van blijken van berouw<br />
getroostte hij zich deezen uitgang. Staande reeds op den<br />
plank en de doodfchooten ieder oogenblik verwagtende. zeide<br />
hij, korcswijlende, in de andere waereld te zullen vertellen<br />
, wat huis in deeze de Ridders van Malta hielden,<br />
Zodanigen uitgang hadt JAN STRAMMAN, „ waardigh" (fchrijft<br />
de Drosfaart van Muiden) „ geroemt om zijn onbezweekeu<br />
ti bart en waardigh beklaaght om zijn reukeloosheit."<br />
Zie P. c. HOOFT, Nederl. Hijlorien*<br />
STRATHEM, een Dorp in Staats-Brabant, onder de Meierij<br />
van 'ï Hertogenbosch. Het legt ten Zuiden van Eindhoven<br />
t<br />
en onmiddeüjk aan de Stad verbonden; wordende alleenlijk;<br />
door het Water de Dammel daar van afgefcheiden. 'Er ftaat<br />
eene Kerk zonder Toren, in welke, egter, niet gepredikt<br />
wordt; de opgezeetenen gaan hunnen Openbaare Godsdienst<br />
te Eindhoven waarneemen. Men telt in dit Dorp ongeveer<br />
zestig Huizen. Onder deeze behoort een Heerenhuis, tot<br />
eene Iustplaatst dienende, naar de hedendaagfche wijze, met<br />
twee vleugels, fraai gebouwd, en met uitgebreide plantaadjen<br />
en lustige wandeldreeven, keurlijk voorzien. De Heerlijkheid<br />
van Strathem behoort aan den Prinfe VAN ORANJE.<br />
STREEFKERK , eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in het<br />
gedeelte van Zuidholland, de Alblasferwaard geheeten. De<br />
geheele uitgebreidheid wordt op veertienhonderd achtentachtig<br />
Morgens Lands begroot. Bij de laatfte optelling, in den Jaare<br />
1732, was het getal der Huizen, ia het verloop eener Eeuwe,<br />
met drieënnegentig vermeerderd; zijnde, van honderdzes *<br />
tot honderdnegenënnegentig aangegroeid. Het Dorp is tamejljk<br />
groot, en wel gebouwd. De Kerk heugt niet verder dan<br />
d2 Spaanfche beroerten in de Nederlanden, ia welke het<br />
veor-
A> STREVELSHOEK, STRïCK, (T G H A N<br />
,<br />
voorgaande gewijde geftigt wierdt afgebrand, om vervolvoor<br />
het tegenwoordige geöigt, zijnde eene KruiskesV, pla^<br />
te maaken. Volgens eene aloude overlevering, zoude men,<br />
tot het nieuwe Kerkgebouw, veele fteenen gebruikt hebben<br />
van het eertijds vermaarde en zeer groote Slot Schoonenburg,<br />
4 welk in het Ambagt van Nieuw Letterland plagt te ftaan-<br />
«n aan de Heeren van de Let toebehoorde,<br />
STREVELSHOEK , eene Ambagtsheerlijkheid in de Zwijndrechtfche<br />
Waard, in het Kerkelijke vereenigd mét Rijsoord, en<br />
fe gader met dezelve groot tweehonderdzesënveertig Morgens<br />
Lands. De Opgezeetenen moeten hunnen Openbaaren Eerdienst<br />
te Rijsoord waarneemen. Bij Strevelshoek is een groo.<br />
te bnig over de Waal geflagfij, yoor den doortogt na Rotterdam,<br />
STKICK, CJOHA») Johanszoon, i» de eerite, welken wij<br />
als Sekretaris der Staaten van Utrecht vermeld vinden, tig<br />
'van alle de drie Leden van Staat Commlsfie ontvangen hebbende<br />
, naa de verandering der Regeeringe hier te Lande.<br />
Hij aanvaardde zijn Ampt op den twaalfden Januarij des Jaars<br />
en bekleedde hetzelve tot in het einde des Jaars 1588,<br />
wanneer hij daar van afftand deedt, ten behoeve yan den befaamden<br />
GILLIS VAN LEDENBERG. Het tegenwoordige nog<br />
bloeiende Geflagt van STRICK, in het Sticht van Utrecht, is,<br />
gelijk ons berigt wordt, van den Sekretaris van Staat afkomftig.<br />
STRIKLAND. (WALTER) wij vermelden hier deezen Engelfchen<br />
Schildknaap, om het aandeel, welk hij, eenige jaaren<br />
ydór het midden der jongstverlpopene Eeuwe, hadt in de<br />
Staatsverrigtingen hier te Lande, welke ten dien tijde merkelijke<br />
beweegingen veroorzaakten. Uit de Gefchiedenisfen is bekend,<br />
hoe Koning KAKEL DE I en het Parlement van Enge.<br />
land thans overhoop Wgen. Beiden zogten hulp in Holland.<br />
Een weinig naa het midden des J-.ars 1642 zondt het Parlement<br />
den Heer WALTER STRIKLAND na 'sGraavenhage. In<br />
| begüi yan de maand September verzoet hij openbaar gehoor.<br />
Op
i<br />
STSUKLAND. (WALTER) 0$<br />
- • • • ii, „• •-• -<br />
Op de aankanting van WILLIAM BOSWELL, 'sKonings Refidenf<br />
m 'sHage, wierdt dit verzoek hem geweigerd, en hij alleeniijk<br />
gehoord van eenige Gemagtigden dér Aigemeene Staaten.<br />
Aan deeze vertoonde hij, hoofdzaakelijk, „ dat de onlusten»<br />
»> eereezen tusfchen den Koning en het Parlement, van geüj-<br />
„ ken , a r t w a r e n > ai5 die, weleer, tusfchen Spanje eri de<br />
„ Staaten, «> ntft aan<br />
waren: weshalven het Parlement zeer be«<br />
» geerig was O«L ^<br />
n a a Uw Verbond te fluiten met de Ver*<br />
„ éénigde Gewesten. v w f s<br />
klasigde hij, dat van hier, meï<br />
„ kennis van den Prinfe VAN ORANJE, Krijgsbehoeften geley<br />
„ verd waren aan den Koning: waar omtrent hij vervolgen*<br />
verzogt dat het verbod, des wegen gedaan, beter naagekoo-<br />
„ men, en eene naauwkeurige onzijdigheid tusfchen de ge»<br />
„ fchilvoerenden mogt gehandhaafd worden." 't Liep aan tot<br />
den eer'ften November, eer STRIKLAND hier op eenig antwoord<br />
bekwam. Het behelsde eene aanbieding der Aigemeene Staaten<br />
, ter bemiddelinge der gefchillen tusfchen den Koning en<br />
het Parlement, en van eene nadere opening omtrent een Ver»<br />
bond met Groot-Br itannie, naa dat de voorgaande eensgezindheid<br />
zou herffeld zijn. Op de klagte, raakende het leveren<br />
Van Krijgsbehoeften, wierdt alleenlijk tot antwoord gegeeven<br />
, dat het onderfteUnen van de eene of andere partij<br />
mee wapenen uit deeze Landen, bij openbaare afkondiging,<br />
was verboodén. Doch STRIKLAND, weetende wat 'er in deo<br />
Lande omging, was geenzins voldaan met het Verbod, aan<br />
't welk hij meende, dat men geenzins de fterke hand hiildr.<br />
In zeker Vertoog, welk hij, t'eenigen dage, ter Algemeen»<br />
Staatsvergaderinge, inleverde, viel hij klagtig, dat ondanks de<br />
Afkondiging van hun Hoog Mogenden, Koning KAREL, van<br />
hier, met Wapenen wierdt voorzien; zelf maakte hij geene<br />
zwaarigheid 'er nevens te voegen, dat zulks gefchiedde met<br />
kennis van Prinfe FREDRIK HENRIK. Zeer kwaalijk, intusfehen,<br />
wierdt hem deeze befchuldiging genomen J zo dat zommïge<br />
Leden der Vergaderinge zijn gefchrift een Smaadfchrift noemden<br />
, en den voorflag deeden om hem deswegen in regten te<br />
vervolgen. Diensvolgens ontboodt men den Engelsman In de<br />
Vertrekkamer, en vraagde hem aldaar, of hij last hadde van<br />
bet Engelfche Parlement, om den Prins VAN ORANJE te be*<br />
fcout,
V r a a g d e o n t k e n<br />
' ^ hiMiine ge.<br />
houdenbeij tot het vertoónen van bijzondere blijken be£<br />
12 ¥5 ? l 0 ° f f i e v e n o p<br />
' ^Ike men hémZSgït<br />
gehoord hadt. Naderhand, egter, vertoonde hij/ een Sf<br />
door twee Klerken van het Parlement ondertekend ZZ b i<br />
DnÏL t?,^ v dt W k I a a g e n ' » d a t twee fchep-. u t d<br />
,, D».nkerkfche Vioót, onder Engelfche Konir^vlaggen,<br />
g e.<br />
" 1 i<br />
D<br />
r re " D a ^ " « ^ met bliz-uere toelafttng<br />
v an<br />
„ den Prmfe VAN ORANJE" Gumtiger gehoor, dan bii de<br />
Aigemeene Staaten, vondt STRIKLAND bij die van Hol/and e tt<br />
Zeeland- bn de eerstgenoemde hadt hij, nü en dan, gehoor<br />
en w.erdt h., zeer henfchelijk bejegend. Veellfgt zal de Engelsman<br />
onder oogluiking deezer meer genegene denkwijze<br />
bet middel gevonden hebben, om in Hollan\<br />
raad van Oorlog te verzamelen, én na Engeland aahetPKlement<br />
toe te fchikken.<br />
(<br />
De Heer STRIKLAND vertoefde, in zijne hoedanigheid, in'<br />
sHage tot aan het rampzalig einde van Koning KAREL DEN I.<br />
Wiet lang daar naa Keerde hij te rug na Engeland. Vóór<br />
zijn vertrek hadt hij gehoor verzogt bij de Aigemeene Staaten;<br />
doch dit was hem geweigerd, hoe zeer ook, door de<br />
Staaten van Holland, op de inwilliging zijns verzoeks wa,<br />
aangedrongen; 't welk, onder andere, de reden was, toenvervolgens<br />
het Engelfche Parlement over het gedrag der Ver<br />
démgde Gewesten luidkeels klaagde, dat STRIKLAND telkens"<br />
de zude van Holland hieldt, en deszelfs Regenten tragtte te<br />
verontfchuldigen. In de maand Maart de, Jaars ,651 keerde<br />
STRIKLAND te rug in 's Hage. Sints den dood van Prinfc<br />
WILLEM DEN II was de gedaante der zaaken dermaate verantZtl<br />
n ViTT. ^'^"^genoot OLIVIER s.jóHN,mef<br />
groote fiaatelijkhe.d .ngehaald, en in de groote Vergadering!<br />
welke toenmaals zat, tot gehoor wierdt toegelaaten. Hoe<br />
gunft.g deeze behandeling, en aangenaam voor de Gezanten<br />
ook zijn mogt, op het Art. S. ,OHN hebben wij reeds ver"<br />
haald, welke onaangenaamheden hun van de Z1jde van het<br />
%27, 0pg ï 00ktdü0r anderen, bejegenden. STRIKLAND,<br />
«evens den anderen, wierdt eerlang thuis ontbooden,<br />
e n<br />
ver!<br />
vol.
STROE, STRUDE, STRYÉN. (Het Lani van) 4<br />
vólgens, gelijk bekend is, op zijn verflag aan het Parlement,<br />
door hetzelve de Veréënigde Gewesten de Oorlog aangedaan.<br />
STROE, een Dorp op het Eiland Wieringen, van geene<br />
groote uitgeftrektheid. Behalven de Hervormden , ontmoet<br />
men hier ook Doops-gezinden, die, in vereenijing met die<br />
van Hijpolitushoef, thans door éénen Leeraar bediend woeden.<br />
STRODE , waar van, misfchien, het overblijfzel in het iiraks<br />
gemelde Dorp Stroe moet gezogt worden, was, eertijds,<br />
«en vrij aanzienlijk Dorp, ten Oosten van hit tegenwoordige<br />
even vermelde Eiland Weringen, voor dat hetzelve van het<br />
vaste land was afgefcheurd, en zijne tegenwoordige gedaante<br />
hadt aangenomen. Volgens de Kaart van den Heere ALTINÖ<br />
lag het aan den Westkant van de rivier Ifola of de Tifel, zo<br />
als dezelve, uit de Zuiderzee koomende , door het Land<br />
ftroomde, en zich, boven het Eiland Texel, in de Noordzee<br />
ontlastte. Volgens een alouden Blaffen der Kerkelijke goederen<br />
van Utrecht, aan welke dit Strude al mede behoorde,<br />
zouden 'er ongeveer zeventig Hoeven of Boerenwooningetf<br />
gelegen hebben. Sints den verbaazenden aanwas van het binnenwater,<br />
de Zuiderzee, is Strude, al voor lang, onder dt<br />
golven begraaven.<br />
Zie<br />
ALTiNf?, Not. German. Inferinis,<br />
^TRYEN, (Het Land van~) gelegen in Zuidholland, {trekkende,<br />
ten Oosten, langs dè Kil, welke uit het Hollandscb<br />
Diep na de Oude Maaze loopt, en ten Zuiden langs het gemelde<br />
Hollandsch Diep hadt, in vroegere dagen, eene geheel<br />
andere gedaante, en merkelijk grooter uitgebreidheid, eer nog<br />
de bekende geduchte Overrïrooming de Groote Zuidhollandfche<br />
Waard meestal onder water hadt gezet. Het voerde den<br />
titel van GraarTchap, waar onder het Land van Zevenbergen,<br />
Geertruidenberg, de Baronny van Breda en Bergen op den<br />
Zoom behoorden. Niet verre van Oosterhout, in de Baronnij<br />
van Breda, aiet men nog eenige ©verblijfzels van het Huis<br />
te
*4 STaYËft, S'TKYÉNSCÏJÉ éAÊi<br />
2 ? e S ewoon 'iike verblijfplaats der Graven van het<br />
Gewest Al vroeg vindt men Strijen onder de» naam van<br />
Grafcfchap vsrmeld. Volgens de aloude Kronijken zou z&<br />
kere WITGER neef van de befaamde S. GEERTRUID, 't eerst<br />
de Landftreek, als zodanig, beheerd hebben, van den Jaare<br />
€64 tot in d ÏU<br />
Jaare 730. Sedert behieldt het den titel tot<br />
otótrent den amvang der Dertiende Eeuwe, wanneer het den^<br />
zelve» fcmjnt verlooren te hebben, ter gelegenheid eener verdeelinge,<br />
in de Landen van hetzelve voorgevallen. Strijen<br />
kwam nu aan andere Geflagten, door huwelijksvérbintenisfen<br />
der e.genaaren, Als den laatften van deeze vinden wij vermeld<br />
Heer JAKOB VAN GAASBEEK , Heer van Putten en Strijen.<br />
Deeze zonder kinderen overleeden zijnde, verviel het Diftrikt<br />
aan de Graaflijkheid van Holland, en wierdt een afzonderlijk<br />
Saljuwfchap, hoedanig het tot heden toe gebleeven is.<br />
STRYEN, eene Heerlijkheid en Dorp, in het ftraks gemélde<br />
Baljuwlchap gelegen. De Heerlijkheid, betraande uit verfcheiden<br />
Polders, vinden wij, volgens zommigen, op ruim vierendertig,<br />
of, volgens andere, en, misfchien, naauwkeuriger<br />
opgave, op ruim zeySndertiglionderd Morgens Lands begroot.<br />
Van wegen de vrugtbaarheid des gronds , is het getal der<br />
Huizen, van tijd tot tijd, vrij fterk, te weeten van<br />
tweehonderdvierënzestig tot ruim driehonderdvijftig, toegenomen.<br />
Het Dorp van dien naam, 't welk een weinig land<br />
ivaarts ten Noorden van het Hollandsch Diep legt, is vrij<br />
groot en aanzienlijk, hebbende eene eigen Kerk, en eene bekwaarhe<br />
Haven voor de binnenlands vaarende Schepen. Niet<br />
verre van daar, en aan den mond der lange Haven, onmiddelijk<br />
aan het meer genoemde Hollandfche Diep , legt het<br />
Befaamde<br />
STRYENSCHE SAS, zijnde zo veel als de Sluis (hier en elders<br />
Sas genaamd) van Strijen; zij dient naamelijk om het bin-<br />
Benwater der Polders door dezelve te ontlasten. Behalven<br />
«en Gemeenelandshuis en een Komptoir van de Admiraliteit<br />
•P de Maaze , ter invorderinge van de uitgaande en inkoo-<br />
®»nde Regten, ftaan 'er eenige Huizen van ne#ringe en va*-<br />
bJïjf,
STRYENSCHE SAS, STRYEN; (VAN) é§<br />
fciijf% voor zulke reizigers, welke, in groote getale, hief<br />
aankoomen en vertrekken. Bekend, naamelijk, is het Veer,<br />
van hier op den Moerdijk en te rug, als den gewoonen overtogt<br />
tusfchen Brabant en dit gedeelte van Holland. Het<br />
Strijenjcke Sas is inzonderheid vermaard geworden in 's Landi<br />
Gefchiedenisfen, zints dé Stadhouder van Friesland, JOHAM<br />
WILLEM FRISO, op den veertienden Julij des Jaars 1711, doof<br />
het oihdaan van het Vaartuig, 't Welk 'hem van den Moerdijk<br />
overvoerde, hier zijn ongelukkig einde vondt.<br />
STRYEN , ( VAN ) een deftig Hollahdsch Geflagt, zedert bijkans<br />
driehonderd jaaren hier te Lande bekend, en, naar het<br />
fchijnt, van Leiden afkomftig. Als hoofd en Stamvader des<br />
Geflagts vinden wij Vermeld i<br />
JAN JANSZOON VAN STRYEN. Hij moet nog voor het einde<br />
der Vijftiende Eeuwe gebooren zijn. Immers vindén wij aangetekend,<br />
dat hij ih 't huwelijk tradt in den Jaare 1516, met<br />
èene MARIA VAN HEEMSKERK , Jansdogter, bij welke hij Vader<br />
wierdt vart<br />
QÜIRYN VA« STRYEN, Schepen en Thefaurier der Stad Lei*<br />
den, Welke geduurende het beleg dier Stad door de Span»<br />
jaards overleedt. Zijne Echtgenoot was GÉERTRUID VÜN HOGE^<br />
VEEN, èn hij bij haar Vader van,<br />
Ij ADRIAAN, die volgt. '<br />
2. Cathar1'na , en<br />
3; Nikolaas, beiden jong geftorven.<br />
Mr. ADRIAAN VAN STRYEN was gebooren in dén Jaare i$\7 i<br />
èn overleedt op den tienden December des Jaars 1604, nalaatenden<br />
bij zijn Huisvrouw MARIA VAN DÉR MAST, RobbregtS<br />
dogter, zes kinderen:<br />
t. Geertruid, getrouwd met Adriaan van BoekelerWdhr,<br />
Schout en Dijkgraaf van de Willemftad; Feijndert, Hèifiiingen,<br />
enz.<br />
2: QUIRYN, dïe volgt.<br />
3. Beatrix, jong geftorVen.<br />
4. Sophia, getrouwd met Pieter van der Wie.Iè, Ilnderloos<br />
geftorven.<br />
XXVIIL DEïic Kkkkkk* tt'Nt*
66 STRYEN. (VAN)<br />
waar?<br />
^<br />
S E c h t<br />
S e n o o t e w " Elizabet van Gouds,<br />
6. Maria, gehuwd aan Daniël Suicker.<br />
de Lï. STRYEN, Adriaan», wierdt gebooren op<br />
tedeTt<br />
eerfteL d tL?H" ,end t n d e S J a a r s V °
STRYEN, (VA») êf<br />
DER MAST , Henriks dogter, en wierdt bij dezelve Vader<br />
van<br />
l* Elizabeth, naderhand getrouwd met Mr« Pieéef<br />
Schaap, Advokaat voor de Hoven van Juftitiej weiken zij<br />
Vijftien kinderen ter waereld bragt*<br />
2. Quirijn, jong geftorven.<br />
ADRIAAN VAN STRYEN, reeds genoemd, gebooren den vijf*<br />
den September des Jaars 1611, en overleeden den tweeën»<br />
twintigflen Maart des Jaars 1664, was Penfionaris der Stad<br />
Haarlem, en bij KORNELIA VAN DER MAST, met welke hij,<br />
op den vijftienden Januarij des Jaars 1634, i n den echt tradt*<br />
Vader van de volgende kinderen;<br />
1» QUIRYN * die volgt*<br />
2* AU da.<br />
3. Henrik.<br />
4. Francoife, etl<br />
54 Francais, alle vier jong geftorven.<br />
Op den eerfrcn Oftober des Jaars 1647 $ tradt hij in éêfi<br />
tweede huwelijk, met CATHARINA KERKRING, en verwekte in<br />
het zelve,<br />
Kornelia, die de Echtgenoote wierdt van deft Heefö<br />
en Mr. Simon van Beaumont, Sekretaris van de Edele Gr*<br />
Mogende Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, welke<br />
bij haar acht kinderen teelde.<br />
Mr. QUIRYN VAN STRYEN , Adrlaanszoon , gebooren den<br />
Zeventienden November des Jaars 1634, en overleeden deri<br />
tweeëntwintigllen Julij des Jaars 1668, was Schepen en Raad<br />
der Stad Haarlem, en hadt bij zijne Huisvrouw ANNA ?orj-<br />
TAINE de zes volgende kinderen verwekt:<br />
li Anna Kornelia, getrouwd met Pieter le Feburéj,<br />
Sekretaris der Stad Haarlem, welken zij drie dogters baardej<br />
allen jong geftorven.<br />
1. Alida Catharina i die de Echtgenoote wléfdt van<br />
Mr. Arend de Raet, Burgemeester en Raad der Stad Haar**<br />
lem, Baljuw en Rentmeester van Brederode, en bij heöï<br />
Moeder van twee Zoonen, jong geftorvem<br />
3i Adriaan, jong overleeden.<br />
Kkkkkkk a<br />
4< HrJP
STRYEN. (VAR)<br />
Mr p£,?S a Z JZ- E t , z a b e t h > S^oimd met haaren neef<br />
Mr. iktltps Qutrtjn van Beaumont, Simonszoon, Raad" en<br />
Schepen der Stad Delft, en Sekretaris van Delfland, en bij<br />
hem Moeder van vier kinderen.<br />
5. Adriana Johanna.<br />
ttoJ'JiïS: Schepen en Raad der stad -<br />
ze^LnZl l ' Qyirijnszoon , boven vermeld,.<br />
S Ï<br />
fveZl ï<br />
^° Augustus des Jaars 1Ö16, en<br />
Z e S e a t w i m i<br />
over eden den negentienden Julij des Jaars 1667, tradt in %<br />
hmyeluk, 0p den eenendertigen December des Jaars 1658,<br />
met MARGARETA THIERRY, en verwekte bij dezelve;<br />
1. QUIRYN, die voJgt,<br />
2. Jakob.<br />
M a r i a<br />
vensï' iTf ' getrouwd met Mr. Adriaan DuiJ.<br />
V<br />
Stad l Enlt " A m f t e r d a m > ^ naderhand, wegens de<br />
HOO^MIT^' f geVMrdigde ter<br />
' Vergaderinge van Hunden<br />
u^X %? n^raal t a a t e der Veréénigde Nederlan.<br />
d<br />
h<br />
Mr ,<br />
*teren gebooren.<br />
W 6 l l j k W i e r d e n d r i e ki<br />
gebooren d^H ^T' ^ M<br />
i ^ > 'eed. vermeld,.<br />
w£ ; «ee«wintlgften April des Jaars 1610, en overl<br />
d<br />
leeden den achttienden Maij des Jaars 1070, wa öp den<br />
&r,t n^8ij dM JaarS i n d<br />
met MARIA VAN DER GEER , en bij, haar Vader » ec^ van gelden<br />
1. ntiGa, en<br />
2. QUIRYN, die beide volgen.<br />
Mr. SIMON GARLYN VAN STRYEN (*), gebooren den negen-<br />
W<br />
aaZeTrTuT ^ SPg in de Ge/lagtüju. De<br />
aanetnfchakeltng met de voorgaande is bier afgebroken<br />
nietZT' 6<br />
a h w l d e 0<br />
f*""J' ' » de >* deezen S<br />
ntet genoemd vtnden. Mogt iemand der nog hevelde.<br />
der afT g V a n / e e z e S**Pi»ge. als mede om het vervo?,<br />
een ^ a<br />
M t<br />
, ^ tot op den tegenwoordige» tijd! fn<br />
het mlZ g W d k W i j<br />
T\ ' ' ^odzaakt Jjn aan<br />
hegten<br />
riltZ > Z o u d e n vt i v a n d e ^gezondene iertgten<br />
een getrouw gebruik maaken. Wij b,dienen Zs<br />
yan a-eeze gelegenheid tot het doen van een gelÉverVek<br />
famtiten om ml zouden gelieven te vereeren. è
STRYEN. (VAN) •6j><br />
•den Augustus des Jaars 1630, en overleeden op den twaalf,<br />
den Maart, des Jaars 1670, was, op den zesden December<br />
des Jaars 1661, getrouwd met CATHARINA EVERSWYN, en bij<br />
haar Vader geworden van<br />
1. Maria, gehuwd aan Hendrik Muibnan, welken zij<br />
wier dogters baarde.<br />
2. Quirijn, en<br />
3. Alt da, beiden jong geftorven.<br />
4. QUIRYN, die volgt.<br />
Mr. QUIRYN VAN STRYEN , Jakobszoen, gebooren den ze-<br />
-«•enden Julij des Jaars 1660, en geftorven den achtentwintigen<br />
Julij des Jaars 1724, was Raad der Stad Amfterdam, zat<br />
in Schepensbank in de Jaaren 1602, 17,02, 1703, 1705 en<br />
1706 als Voorzittend Lid, en bekleedde, in de Jaaren 1709<br />
*n 1710 de Burgemeesterüjke waardigheid. In den Jaare<br />
1695, op den dertienden November, track hij -in 't huwelijk<br />
met KORNELIA VAN BAMBEEK , bij welke hij twee Zoonen<br />
naliet :<br />
1. NIKO-LAAS, Secretaris der Stad Amfterdam, gebooren<br />
den achttien October des Jaars 1700, en getrouwd, den zeventienden<br />
Msart des Jaars 1727, met SARA MARIA WITZEN,<br />
in welk huwelijk kinderen verwekt zijn.<br />
2. JAKOB, gebooren den vijftienden Maart des Jaars 1706,<br />
was Kapitein van eene Kompagnie Voetvolk ten dienfte deezer<br />
Landen, en tradt, op den twaalfden Julij des Jaars 1726,<br />
in 't huwelijk met GEERTRUID BLAAU, bij welke hij kinderen<br />
verwekte.<br />
Mr. JAKOB VAN STRYEN, Jakobszoon, broeder van ftraks<br />
gemelden QUIRYN, wierdt gebooren den zesden Maart des<br />
Jaars 1663, en overleedt den achtëntwintigfteu Februarij des<br />
Jaars 1729. Eerst bekleedde hij den post van Sekretaris der<br />
Stad Amfterdam, en zat vervolgens in het geftoelte van Schepenen,<br />
in de Jaaren 1701, 1707 «n 1? 08 a l s pra;fideerende.<br />
Tweemaalen is hij getrouwd geweest: eerst met HENRIETTE<br />
S-OPTA, Weduw wijlen den Heere Gerard Bors van Waveren,<br />
Sekretaris der Stad Amfterdam , bij welke hij eenen Zoom<br />
verwekte,<br />
Nikolaas, jong geftorven.<br />
Kkkkkkk 3<br />
Zijne
t<br />
? J A K 0 B V A N<br />
? §<br />
V<br />
r<br />
STRYEN. (VAN)<br />
Zijne tweede Echtgenoote was He^r »„„„„ J-<br />
OP den tweeëntwintigften April des laar* *.<br />
we«e bij haar de volgende kinderen:<br />
I. Willem,<br />
a. Elizabeth, beide jong geftorven.<br />
Sd.S ? M ° S e n d e « S i e «* Admiraliteit t e<br />
4- ^ milemina, jong geftorven,<br />
gebooren T i " S T R ' / £ N '<br />
e e n e n<br />
fveSn l - W i n t i g f t C n ] m i<br />
n<br />
b r o e d e r d e r<br />
««astvoorgaanden<br />
> des 1> des 'is, en<br />
ï^iS-«^n^£r" d<br />
jar ^<br />
» den Souvereinen ! r Stadhouder van de Leeneu<br />
i. Z'izabetk, jong geftorven.<br />
geboo'ent^HeeSt^' ff"^ ^ *" h ° 0 g e d e i - -I-<br />
^ W„« .<br />
Sde C Srr VOOrh ° Ute '<br />
wegens de Provincie 7 !i ? W 0 n I ,<br />
° J<br />
J k e n<br />
BORSSELE VAN DPR Hnn<br />
EnvoJ van we"<br />
Afgevaardigde van<br />
Hoog Mogende S ' " * Vergadedng van »»<br />
geboLfderSern M a<br />
r' ? ePe " Stad G ° Uda '<br />
derden Septembe det JaarV" jMB l 6 8<br />
/'<br />
e<br />
D<br />
°P ^<br />
PLARA MARIA SLICHER dnohr r<br />
<br />
geineester der S ad Delft ï ^ j3 " SHcher ' Raad en Bu '-<br />
goederen HdfJ? ' ° n t v f n S«-G«"u der Kerkelijke<br />
- N ' • IJ w ? ! 1 ? e hl J 2 es kinderen heeft verwekt.<br />
9, mg-
STRYEN, (VAN) STRYENE. 71<br />
a. TFigbold.<br />
b. Kornelia Maria.<br />
C. Ouirijn.<br />
d. Agatha Philippina.<br />
e. Johanna Elizabeth.<br />
f. yotf» Hag0.<br />
4. Kornelia, getrouwd met Franco van der Goes,<br />
J. U. L. Raadsheer in den Souvereinen Raad en Leenhove<br />
vsn Brabant en Lande van Overmaaze, en Landdrost van<br />
Delfland; uit welk huwelijk zes kinderen gebooren zijn.<br />
a. Adriaan.<br />
b. Kornelia Elizabeth.<br />
c. Maria.<br />
d. Maria Dulcia.<br />
e. Philip Jacob.<br />
f. Anna.<br />
Mr. QUIRYN VAN STRYEN, Simon Garlijnszoon, boven genoemd,<br />
gebooren den dertienden April des Jaars 1668, overleedt<br />
op den elfden September des Jaars 1714. Hij was Sekretaris<br />
der Stad Haarlem , en verwekte bij ISABELLA GE-<br />
VAERDS, welke hij, op den vijfden December des Jaars 1696,<br />
ter vrouwe nam, acht kinderen.<br />
1. Catharina.<br />
2. Steven, jong geftorven.<br />
3. SIMON GARLYN VAN STRYEN , Schepen en Raad der Stad<br />
Haarlem.<br />
4. Kornelia.<br />
5. Catharina, jong geftorven.<br />
6. Maria.<br />
7. Ijabella, en<br />
8. Steven, jong geftorven.<br />
STRYENE, weleer een riviertje, in de Groote Zuidhollandfche<br />
Waard, 't welk, vóór de zeer geduchte Overftrooming<br />
van den Jaare 1421, Holland en Brabant plagt van een te<br />
fcheiden. Het Land of Graaffchap Strijen, boven vermeld,<br />
heeft daar van zijnen naam ontleend.<br />
Zie s. v. LEEUWEN, Batavia Illuftr.<br />
Kkkkkkk 4<br />
STRYEN-
aan den mond van<br />
«Ifde ramp?te lke<br />
d St<br />
onder de wltJeTbepaveÏ<br />
g<br />
e<br />
"? e g ""geweezen, te weeten,<br />
^<br />
3 n e i<br />
"'<br />
Q<br />
° U e t D o r P<br />
D<br />
e<br />
geene verdere M^ Ï f^,Wer 5 a a n g a a n d e we *en , egter,<br />
U L T D E N D O O L H O F<br />
S e ^ ^ J ? longstverloopene Eeuwe leefde, en ter<br />
^eS g heS h " A f " da fehe Stadshuis zijn Kunsipenfeel<br />
S<br />
ferbidet E st l°° r f t e e n ? u k * d e Asfnrantiefamer,<br />
m e 5 , s c<br />
den kluwen ZZJj,'? V " <br />
hP a e "U<br />
pen heeft .„<br />
MINOS gehol'<br />
pen neeft, aan ARIADNK te rug geeft wierHr i„ ^„ 7<br />
tfS7 ?<br />
door hem gefchilderd. ' ' * ^<br />
] m &<br />
D<br />
teTJ' K<br />
T ° r P "<br />
d e e i e r i j V a n<br />
'hertogenhof,<br />
Si L S Ke y M > '» * nabuurfchap<br />
v a«<br />
Jurhïirr «•,„• ,<br />
g<br />
on,<br />
"uizen. De Hervormde Kerk is een<br />
" i zïh f ° U W U l t b 6 t m i d d e n v a n w i e<br />
'<br />
"^ dak een Z<br />
rentje zich met ongevallig verheft. Zo wel hier al, in w<br />
Seïd'<br />
van<br />
m i n d e r<br />
. d 9 n ander e Dorpen blootgefteld. De H er!<br />
beh Qort aan den Prinfe VAN ORAN JE.<br />
STOVEN<br />
(EHNST) ook wel STEUVEN genaamd, een Kun«<br />
» YW oTOgf rcuj,, uj<br />
e M ( M m<br />
^<br />
m
STUVEN. CERNST) * 3<br />
wien de hand beter tot de behandeling van het penfeel diende,<br />
dan hem het hoofd naar geregeldheid van wandel Hordt,<br />
Immers vindt men aangetekend dat hij meede handdaadig was<br />
aan den Oproer, in den Jaare 1696, binnen Atrfi:rdam,<br />
over, althans ter gelegenheid van eene Keure op het begraaven<br />
voorgevallen. Onder andere wierdt hij befchuldigd, het<br />
graauw te hebben aangefpoord tot het pionderen van het huis<br />
van den Burgemeester JAKOB BOREEL, flaande op de Heeregraft<br />
bij de Leidfcheftraat. Daarenboven wierdt, door twee<br />
perfoonen , eene Verklaaring tegen hem ingebragt, volgens<br />
welke STUVEN zelve, in de plondëring van het huis van den<br />
Engelfchen Agent KERBV , de hand aan het werk zoude gellagen<br />
hebben. Om 't een en ander voor Schepenen geroepen<br />
zijnde, wierdt hij, bij handtasting, ontflagen, mids belofte<br />
doende, 't allen tijde te zullen verfchijnen, wanneer hij zoude<br />
geroepen worden. Niet zo gemakiijk raakte STUVEN vrij,<br />
in het volgende jaar. Woorden gekreegen hebbende met eenen<br />
zijner Leerlingen, mishandelde hij denzelven dermaate , dat<br />
het gerugt veele nieuwsgierigen voor zijne wooning lokte,<br />
zijnde op de Bloemgraft, en daar uit een geweldige opfchudding<br />
gebooren wierdt. Om den Kunstfchilder te vatten, kwamen,<br />
eerlang, eenige Geregtsdienaars en Ratelwagten toefchie-!<br />
en. Door het fehermen met eenen deegen en het werpen<br />
met fteenen, .wist hij, een tijd lang, deze'ven af te weeren,<br />
JNaa lang worftelen viel hij in hunne handen, Thans wierdt<br />
hij, bij Vonnis van Schepenen, verweezen tot eene oplbiting<br />
in het Rasphuis, voor den tijd van zes jaaren. Zijne opflui-.<br />
ting nam eenen aanvang op den tienden Julij des Jaars 1Ó9S,<br />
doch duurde nu nog eeene drie jaaren, vermids hij, af'Hag<br />
bekoomen hebbende, op den dertigften April des Jaars 1701,<br />
zijne vrijheid wederom bekwam , onder voorwaarde, n«gthans,<br />
van de Stad te moeten ruimen. Doch hier aan voldeedt<br />
hij niet; hij bleef binnen de Stad, en verzwaarde deeze<br />
ongehoorzaamheid met kwalijk fpreeken van de Wethouderfchap,<br />
welke hij, gelijk voorheen meerroaalen, thans van<br />
pieuws hefchuldigde, dat zij, in den Jaare 1696, onfchuldig<br />
bloed hadt doen vergieten. Men nam hem dan wederom in<br />
verzekering, en bande hem andermaal in het Tugthuis, niet<br />
Kkkkkkk 5<br />
meer
(NIEUWE)<br />
waf Tir aa,f v da , gen ' 1 1 3 3 d a t h 'ï * hetzelve ontllagen<br />
genden S ^J? " t 0 t d e d e d - Februarij des vol"<br />
n r<br />
»e L^ukil êa, !f ^ ï" g e m d d e h u i s '<br />
yemard.gd<br />
h a n<br />
S e n<br />
twe e kiel<br />
In deeze foort van fchilderftukken fchijnt hij<br />
voornamelijk te hebben uitgemunt.<br />
1<br />
Zie HorjBR/KEN, en j. WAGENAAR, Be.<br />
fchrijving van Amfterdam.<br />
welkT TA T , H ° V E -<br />
SbUüS.*<br />
C<br />
N , E<br />
" W E : ) °° k W e l d e Gregoriaanfehe Stijl,<br />
m<br />
„<br />
deszehs uitvinder, Paus GREGORIUS DEN XIII, aldus «<br />
«ad. Het volgende berigt daar van, vertrouwen wi 5<br />
te fieÏik Z l met T angenaam ^ Op dat de Christenen nït<br />
h 3 d t K<br />
t! gelijk en op denen dag met de Jooden het Paaschfeest<br />
den n n r r T n ' ^^erL g<br />
van Nicea, g£oZ<br />
den ,n den Jaare 328, vastgefteld, dat het gemelde feest al<br />
toos zoude gevierd worden op den Zondag, § die volgen zou<br />
VoorLÏ n da<br />
eertiende,<br />
I d 8 g d6r N i 6 U W e M a a n e ' ^ naa de<br />
V<br />
ff<br />
Voorjaar» dag. en nachtevening koomt. Voor den dag deezer<br />
T 0 t V Ê r f t a n d d e e z e r<br />
"itdrukkinge,<br />
welke, m de aloude gedenkflukken der Vaderlandfche Gefchiedemsfen,<br />
d.fcmaa.s voorkoomt, is het niet ondienftig, Ter<br />
aan te merken, dat door dezelve wordt aangeduid de jaartelling<br />
van ouds gebruikelijk, volgens welke het jaar met<br />
Iaaseh, of met Goeden Vrijdag, zijnen aanvang nam. De<br />
dagtekening der Brieven, ten Graaflijken Hove afgevaardigd,<br />
was daar mede overeenkomflig ingerigt. Door het niet in<br />
agt neemen deezer gewoonte, zijn, meermaalen, in de bepaa<br />
dag-
STYL. (NIEUWE) 75<br />
dag- en nachteveninge hadt men te houden den eenentwintigden<br />
van Maart, op welken dezelve toenmaals viel. Voor zo<br />
veel men, egter, toen en zedert de lengte van een jaar re-,<br />
kende op driehonderdvijfëuzestig dagen en zes uuren, welke<br />
zes uuren, in de vier jaaren , eenen geheelen dag uitmaaken,<br />
welke men naa den vierëmwindjften Februarij plagt in te lasfchen;<br />
en vermids, intusfchen, de Zon elf minuten, na genoeg<br />
, minder noodig heeft , om weder te keeren tot het<br />
zelfde punt, dan de tijd, op weiken een Zonnejaar gerekend<br />
wordt: zo was hier uit ontdaan, dat, in het tijdverloop van<br />
twaalfhonderdzeiëtivijftig jaaren, dat is, tot in den Jaare 1584,<br />
de Voorjaarsdag- en nachtevening , ,11a genoeg , tien dagen<br />
vroeger kwam, dan ten tijde der Kerkvergaderinge, te weeten,<br />
niet op den eenentwintigden, maar op den elfden van<br />
Maart. Uit dit verfchil, tusfchen het Gemeene en tusfchen<br />
het Zonnejaar, zag men zo veele verwarringen, vooral zulk<br />
een verloop in de Feestdagen der Roomfche Kerke, te gemoete,<br />
dat, naa verloop van een zeer groot getal van Eeuwen<br />
, het Kersfeest, bij voorbeeld, in den Zomer zoude kunnen<br />
invallen. Hier bij kwam nog, dat de Landlieden, veelal<br />
gewoon in 't zaaien en planten zich naar de vastllaande feestdagen<br />
te fchikken, zouden verlegen ftaan, indien dezelve in<br />
andere maanden voorvielen. Om deeze en andere redenen<br />
wierdt Paus GREGORIUS, in den gemeiden jaare, te raade, ter<br />
voorkoominge van foortgeiijke ongelegenheden, eene dienftige<br />
fchikking te beraamen, en beval dat het Jaar 1582 tien dagen<br />
korter dan een gewoon jaar zijn zoude, en dat, ten dien<br />
einde, naa den Feestdag van den H. FRANCISKUS, invallende<br />
op den vierden Oktober, niet de vijfde, maar de vijftiende<br />
van die maand zoude genoemd worden. Voor zo veel 'er,<br />
evenwel, nog niets aan ontbreekt, dat het Zonnejaar geene<br />
volle elf minuten korter is dan het gewoone of burgerlijke<br />
jaar, beval zijne Heiligheid, vervolgens, op dat diergelijk<br />
een verloop in 't vervolg zoude voorkoomen worden, dat<br />
men, naa het Jaar 1600, de drie eerstvolgende honderdfta<br />
jaaren, te weeten, 1700, 1800 en 1900, voor geene zo genaamde<br />
Schrikkeljaaren zou hehben te rekenen, gelijk, naar<br />
den Ouden Stijl, zou hebben moeten gefchieden, maar wel<br />
het
SöTFREN. (BAILLI ra)<br />
L de 0,H ' ? S v e r v o I S e n ï 5 waar uk ontftaan moest,<br />
rfen naa «der der dr.ehonderdlte jaaren, een dag meer ver.<br />
e e<br />
^<br />
" ^kelijk "rloop<br />
fn eVelr ^<br />
voorLoST', 7 0 0 1 " V 6 e l e d U i Z e n d e n Voegzaam<br />
Ze S „ , T? L a " d e n ' ^e in de<br />
o a d e r a<br />
Nederlanden wierdt. de Pauslijke fchikking terftond , doen<br />
elders met dan zeer lang daar naa aangenomen.<br />
J ÜT IT' ? A ! L U B °<br />
"<br />
Vlootvoogd , doch<br />
e e F r a n s c h<br />
die geduurende den jongften Oorlog tusfchen Engeland en<br />
de Aigemeene Staaten, den Nederlanden geene minder gewig-<br />
«ge dienften dan zijn eigen Vaderland heeft toegebragt. Bekend<br />
en nog bij veelen in verfche geheugenis, zijn deeze<br />
*emten, en de voornaamfte derzelven, de verijdeling van<br />
den Engelfchen Vlootvoogd JOHNSTONE, in deszelfs toeleg ter<br />
feemagtigmge van den gevvigtigen Uithoek van Afrika, de<br />
Kaap de Goede Hoop; als mede de herovering van Trinesmmale,<br />
t welk als een gewigtige roof, door de Engelfchen,<br />
aan de Nederlandfche Veréénigde Oostïndifche Maatfchappij<br />
ontweld.gd was. Dus in 't oogloopend allerheilzaamfte dienstbetoonmgen<br />
vorderden, van de beweldaadigden en befchermden,<br />
«ene dankbaare erkentenis, 's Lands Staaten, zo min als de<br />
Heeren Bew.ndhebberen der Oostïndifche Maatfchappije, bleeven<br />
deswegen geenzins in gebreke. Naa voorafgaande raadpleging,<br />
over de foort en waarde des Gefchenks, den dapperen<br />
en troewhartegen DE SÜFFREN aan te bieden, wierdt<br />
men 't eens, rer Vergaderinge van Hun Hoog Mogende, de Staaten<br />
Generaal der Veréénigde Gewesten, daar toe te bepaalen,<br />
een gouden Degen, met Edelgefteenten omzet, ter waarde<br />
van vijftigduizend Livres. Dit Eergefchenk zondt men aan<br />
de Heeren LESTEVENON VAN BERKENRODE en BRANTSEN, thans<br />
Gewoone en Buitengewoone Gezanten aan het Franfche Hof,<br />
met last om hetzelve, uit naam van hunne Meesters, aan<br />
den verdienftelijken Zeeheld te overhandigen. De ftaateli|ke<br />
opdragt gefchiedde te Parijs, onder het doen van eene ge.<br />
paste aanfpraak, in welke, onder andere, de Heeren Gezin,<br />
ütn aan d Ên Vlootvoogd verzogten, het Wapentuig te willen<br />
2SB«
SüFFREN", (BAILLI DE) SUNDERDORP. 77<br />
aanneemen» als een onderpand der gevoelens van dankbaarheid,<br />
welke, voor ontvangene dienften, Hunne Hoog Mogenden<br />
bezielden. De Heer DE SUFFREN betuigde daartegen zijne<br />
Hiterfte gevoeligheid voor de eer, die hem wierdt aangedaan,<br />
niet verzekeringen van het belang, 't geen hij fteeds gefteld<br />
hadt, en altoos zoude ftellen in den bloei van een Gemeenebest,<br />
't welk , zints deszelfs eerfte opkomst, zo dikmaals<br />
uitgemunt, en de doorluchrigfte Zeehelden hadt voortgebragt;<br />
verzoekende voorts, dat hem mogt vergund worden , den<br />
Degen zo lang ter zijde te leggen, tot dat hij aan den Koning,<br />
zijnen Meester, verlof gevraagd, en vrijheid, om dien<br />
te mogen aanneemen en draagen, zoude bekoomen hebben:<br />
in welk verzoek de Heeren Gezanten gereedelijk bewilligde.<br />
Zie N, Nederl. Jaarboeken,. 1784,<br />
SUNDERDORP , een der vier Hoofddorpen van Watertand',<br />
hebbende een tamelijk uitgebreiden Ban, als (trekkende,<br />
in zijne grootfte lengte, van den Ban van het vermaarde<br />
Broek in JVaterland af tot aan het Y of den V/aterlandfchen<br />
Dijk. In de breedte loopt de Ban van Landsmeer, ten Westen<br />
van Buik/loot, tot aan de Bannen van Ransdorp en Schel*<br />
tingwoude. De Ban van Sunderdorp (kat, in de Lijst der<br />
Verpondingen, aangefehreeven voor zeshonderdvijfenzeventtg<br />
Morgens en honderdachtënzes:ig Roeden Lands. In het tijdverloop<br />
van honderd jaaren, te weeten, van den Jaare 163Q<br />
tot in den Jaare 1732, was het getal der Huizen, van honderdeenentwintig<br />
, tot honderdzesënzeventig aangegroeid, en<br />
daarenboven met acht Molens vermeerderd. Wat het Dorp<br />
Sunderdorp aangaat, het legt ongeveer een half uur gaans ten<br />
Noorden van Nieuwen dam, rondom in vrugtbaare Weilanden.<br />
De Huizen ftaan, tegen de bouworde der meeste Waterlandfche<br />
Dorpen, hier en daar verfpreid. De Kerk is een ge»<br />
feouw van de tegenwoordige Eeuwe. Inden Jaare 1710 wierdt<br />
het voorgaande geftigt door blixemvuur aangeftoken, en genoegzaam<br />
ten eenemaale in de asfcbe geleid. De Toren bleef<br />
©nbefchadigd. Het is een fraai en hoog gevaarte, pronkende<br />
nes
7?<br />
SUR IC H.<br />
met twee vierkante Tranft. n<br />
„r^><br />
hoogen Spits. De J e<br />
Stenen h M T ? ^ ^<br />
van de Veefokkerij<br />
e n<br />
h« ^" -<br />
h<br />
dagelijks na vole' ° <br />
U<br />
"<br />
f l e r , i j k e n<br />
W e l k e<br />
b e f t a a n<br />
^<br />
SÜNNEMERE; zie SONNEMARË.<br />
aan de/ Fr fc<br />
fch e<br />
„ H ' ^geilheid<br />
D<br />
Kwartier « W ? . S j ^ " ^ °' P i n h e t F r i e f c h e<br />
d e<br />
genoeg tef hSn<br />
, G "«enij van Worwradeel, na<br />
fpreid ftaan, is zee J r<br />
hl \ HulZ '.<br />
d<br />
, e 1 , , e r e" d a a ' ver.<br />
Kerk aftptookpr, / l t °° T e e " l g e ] a a r e h e e f t * de<br />
«eekenden. hoek een zeer ilerke Stroom liep, Was men ' t<br />
eenigen tijde, voor eene doorbraak beciugt walr dZ L,<br />
^merkelijk gedeelte der Provincie een prooi I Zeegolven<br />
§ £ W O r d e<br />
2<br />
" Z i j n ' ° m d i e n r a m P « vlrkoomen wierdt<br />
m n meer dan eene halve Eeuw geieeden, te raade, d 0 o<br />
het leggen van eenen zo genaamden SlaaperMjk, daar in te<br />
g e m e<br />
kenkt d" ,* ^ ' i^ d e W £ e u e e k e ° d e<br />
ken maakt dezelve een regelmaat-gen, bijkans rechthoekig<br />
i£2 , "ï ^ °° r d e e l 6<br />
' " Voegzaam in d Ö e„<br />
fmaak van den vermaarden Westkappeljchen Dijk, op het<br />
Zeeuwfche Eiland Walcheren ,<br />
b<br />
deeze Slaape angeleid<br />
h<br />
l<br />
van<br />
n S<br />
buiten<br />
n<br />
met<br />
met<br />
eene<br />
^<br />
langzaame glooijing<br />
°°^><br />
afloopende.<br />
« v a " bi «« -<br />
SüKt-
SURINAME. 79<br />
SURINAME. Toen de Koning van Engeland, KAREI, DE II,<br />
in den Jaare 1666, iast gegeeven hadt, ora de Nederlanders *<br />
uit derzelver Volkplantingen, in Amerika, te verdrijven, waren<br />
de Zeeuwen voor anderen in de weer, om het uitvoeren<br />
van dit bevel den Engeifcben te beletten. Zij rustten drie<br />
Oorlogfchepen uit, onder den Kapitein ABRAHAM KRYNSZOON,<br />
en naken, in den Winter des gemelden jaars, in Zee. In<br />
Maart van 't volgende jaar, kwamen ze aan de Rivier van<br />
Suriname, alwaar de Engelfchen eene Volkplanting aangelegd<br />
hadden. De Zeeuwen lieten de Engelfche Viag waajen, en<br />
zeilden de Rivier op, tot onder de Sterkte der Engelfchen.<br />
Doch alzo zij onkundig van de Seinen der Engelfchen waren,<br />
deedt de Bevelhebber der Sterkte terftond op hen los branden.<br />
Zij gaven hem de volle laag wederom, flapten aan Land,<br />
en maakten zich wel haast meester van de Sterkte, die ilegt<br />
voorzien was, en bij verdrag overging. De Zeeuwen maakten<br />
vervolgens een verdrag met de Ingezeetenen en Suikerplanters,<br />
aan de Rivieren van Suriname en Kommawine, die den<br />
Eed aan de Staaten van Zeeland afleiden. De Goederen en<br />
Landerijen van de weigerigen, en van den Engelfchen Bevelhebber,<br />
wierden tot buit, en de Soldaaten tot Krijgsgevangenen<br />
gemaakt. Ook moesten de Ingezeetenen terftond honderd<br />
duizend ponden Suikers voor de Staaten van Zeeland opbrengen.<br />
De Zeeuwen lieten VAN ROMEN tot Bevelhebber van<br />
Paramaribo, en eene Bezetting van honderdé'ntwintig Man,<br />
in de Sterkte, die toen'den naam van Zeelandia kreeg. Zij<br />
zonden den gemaakten Buit met een Fiuitfchip na Zeeland. De<br />
Staaten vm Zeeland bleeven eenige jaaren in 't bezit der<br />
overmeesterde Volkplanting; doch wierden, in 't Jaar 1682,<br />
te raade, dezelve aan de Westïudifche Maatfchappij, die toert<br />
pas van haare drukkende fchulden ontlast was, voor eene<br />
fomme van tweehonderdënzestigduizend GuiJens , over te<br />
doen. De Aigemeene Staaten verleenden 'er, den drieè'ntwintigften<br />
September des gemelden jaars, Oktroi op. De Westindifche<br />
Maatfchappij, ziende, welke zwaare kosten 'er toe<br />
bet in ftand houden deezer Volkplanting vereischt zouden<br />
worden, eer men 'er eenige merkelijke voordeelen van kon<br />
trekken, befloot, in 't volgende Jaar 1683, twee derden deelen
.. . SüRINAMÊ.<br />
ZtJnl<br />
3<br />
« eéne door dé<br />
f t e f t a a n ; v a n w e I k e n h<br />
Ë erZll "'tl ï* a D d e r e d ° 0 r K 0 R N E " S <br />
fl«r $o,nmehd t]k t<br />
tot den zelfden prijs wierdt overgenomen;<br />
behoudende egter de Aigemeene Staaten de Oppert<br />
indifche Maatfchappij en de Erfgenamen van den Heere Z<br />
SOMMELSDYK , maaken dus gezamemlijk het Genootfchap of<br />
de Sociëteit van Suriname uit.<br />
Wirffc? !fv S 0 E L S D Y K t r o k ^If, in September des<br />
Jaars 1683 , na Sunname, en aanvaarde de Landvoogdij over<br />
die Volkplanting. Hij fligtte 'er twee Sterkten, die hij van<br />
behoorhjke Bezettmg en Oorlogsbehoeften voorzag. Niet<br />
lang naa zijne aankomst, vielen 'er eenige klagten over zijné<br />
fcefuermg. Men befchuldigde hem, dat hij de Raaden L<br />
Juftitie en Politie met vroeg genoeg aangefteld, noch behoorlik<br />
gekend hadt. Ook waren de Opgezeetenen hooger door<br />
hem bezwaard geworden, dan volgens 't Oktroi gefchieden<br />
mogt Hr, eischte, zeide men, twee en een half ten honderd<br />
van alle Goederen, zo dikwils als zij verhandeld wierden en<br />
Volgens É Oktroi mogt zulks alleenlijk van de Goederen ' diaitgevoerd<br />
wierden, gevorderd' worden. Verders bragt'men<br />
tot znne bezwaaringe in, dat hij een Pakhuis hieldt'van allerlei<br />
Goederen, tot merkelijk nadeel der. Opgezeetenen. Ook<br />
was 'er een Schip, voor rekening van eenige bijzondere DK<br />
fekteuren, aangekoomen , dat in Ierland aan gewest was •<br />
en van daar gezouten Ösfen- en Verkensvleesch op Suriname<br />
gebragt hadt; daar, volgens 't Okiroi, de Schepen regelrecht<br />
tut het Vaderland komen moesten. De Heer VAN SOMMELSDYH<br />
hadt daarenboven twee Roomfche Geestelijken, tegen 't oogmerk<br />
der Staaten , in de Volkplanting laaten komen. Ook<br />
bragt men tegen hem in, dat hij den eenen boven den anderen<br />
begunftigde, in het waarderen der Suiker, die men ter<br />
wange aanbragt, en waar van twee en een half ten honderd<br />
betaald moest worden, welker prijs fomtijds op zes, fomtijds<br />
op agt en ook wel op tien Duiten het Pond gelteld wierdt.-<br />
De Aigemeene Staaten fchreeven, over deeze bezwaamisfen,<br />
aan den Heere VAN SOMMELSDYK , die 'er zedert verandering<br />
m fchijnt gemaakt te hebben. Immers fommigen getuigen, dat<br />
hij'
SURINAME.<br />
hij de Volkplanting, eenige jaaren, tot genoegen der Opgexeetênen,<br />
beltierd heeft. Doch . in 't Jaar 1688 ontftondt 'es<br />
eene gevaarlijke muiterij onder 't Krijgsvolk, die den Land.<br />
voogd het leeven kostte.' Bij gebrek van toevoer uit hee<br />
Vaderland, was men genoodzaakt geweest, het dagelijks deel<br />
der Soldaaten te verminderen. Dit hadt hen baloorig_ gemaakt,<br />
en de Wapenen doen opvatten.<br />
i<br />
De Opperhoofden der Regeeringe<br />
Honden hunner woede allereerst ten doel. De Landvoogd<br />
ontving, in deezen Oploop, zevenenveertig wonden,<br />
aan welke hij op (taanden voet overleedt. De Bevelhebber<br />
VEEBOOM, die anders wel bij 't Kri'gsvolk gezien was, wierdt<br />
met eenen Kogel in den Buik,getroffen, waar aan hij naa negen<br />
dagen ftierf. De Muiters maakten zich meester yan de<br />
Sterkte en van twee Schepen, die op de Rivier lagen. Zij<br />
waren van zints te vertrekken; wanneer zij van 't Volk vari<br />
eenige Schepen, die in Kommewine lagen, en van de Opgazeetenen<br />
der Volkplantinge, die zedert in de Wapenen gebrag<br />
waren, zo hevig wiefden aangevallen, dat zij zich<br />
?<br />
op genade<br />
en ongenade, moesten overgeeven. Acht van de grootfte<br />
Belhamels wierden met de dood geftraft, én daar op alles'<br />
In rust gebragt. De Heer FRANCOIS VAN AARSSEM', toen Heer<br />
van Chaiillon , en Zoon van den omgebragten Landvoogd<br />
v<br />
was Luitenant ter Zee voor het Koliegie ter Admiraliteit, te*<br />
Amfterdam, en verkreeg verlóf om na Suriname te gaan tot<br />
het bijeen zamelen der verftrooide naalaatenfchap zijns Vaders.<br />
Deeze Heer bekleedde, zedert, het Ampt van Vice-Admiraal,<br />
onder het zelfde Koliegie te Amfterdam. De Volkplanting is<br />
©ndertusfchen van tijd tot tijd toegenomen. Veele Nederlandfche<br />
Huisgezinnen, en een goed getal van Franfche Vlugtelingen<br />
om den Godsdienst, zijn 'er na toe getrokken, 't wela<br />
alles veel toegebragt heeft, om Suriname in éenen bloeien'-<br />
den flaat te fielten.<br />
In Oktober des Jaars 1712, kwamen de Franfchen, mei<br />
zeven Oorlogfchepen en vijfendertig kleiner Vaartuigen, onder<br />
't bevel van JAQUES DE CASSAUD , de Rivier van Suriname<br />
Opzeilen. Zij zetteden terftond een goed getal Soldaaten aaff<br />
Land, die alles verwoestten wat' hun voorkwam. Paramaribo<br />
wierdt gebombardeerd. Van het Kafteel Zeelandia en vari<br />
JÊXVHI. DBELV LH 1111 étsaf&i
t<br />
s<br />
. SURINAME.<br />
eemge Koopvaardijfchepen, die Gefchut op hadden, gaf men<br />
dapper vuur op de Franfchen. Deezen hielden ondertusfchen<br />
aan met pionderen en vernielen ; tot zo lang dat de Opgezeetenen<br />
raadzaamst oordeelden, met de Franfchen te verdraagen,<br />
en de verdere verwoesting hunner Huizen en Goederen,<br />
voor eene fomme van omtrent zevenhonderdënvijftigduizend<br />
Guldens, af te koopen. Men klaagde uit Suriname, dat dit<br />
ongeluk voornaamlijk te wijten was, aan de (legte beftiering<br />
hier te Lande. De Opgezeetenen der Volkplanting beweerden,<br />
dat de Direkteurs geene genoegzaame zorg hadden gedraagen,<br />
gelijk ze, volgens het Oktroi, moesten doen, dat<br />
de Vestingwerken in behoorlijken ftaat van tegenweer gefield•<br />
en yan Manfchap voorzien gehouden wierden. De Direkteurs'<br />
verdedigden zich egter zo wel bij de Aigemeene Sta,ten,<br />
dat die oordeelden, dat zij ten onregt befchuldigd wierden!<br />
Onderrasfchen heeft men, naa dien tijd, zo wel hier ais in<br />
S < r i m , „iet ernst, cm de verfterking dier Volkplanting<br />
beginnen te denken. In 1 JSar ^ fefa<br />
d e<br />
^<br />
naamfche Gemagtigden alhier bevel, 0=1 met de Direkteurs<br />
der Sociëteit over een Ontwerp des aangaande te handelen<br />
Men i S<br />
eindelijk overeen gekoomen; de Artikelen der Over*<br />
eenkomst zijn, den 19 December 1-33, door hunne Hoog<br />
Mpgenden bevestigd , en in eene R.iolutie der Algemeen*<br />
Staaten veranderd. Volgens dezelve moest de Volkplanting<br />
Sunr.amc, door het maaken en voltooien der Vestingwerken<br />
binnen den tijd van zeven jaaren, in volkomen' ftaat van tegenweer<br />
gefield worden. De'Direkteurs zijn verbonden de<br />
nodige Werklieden en Bouwftofreti van hier r,a Suriname te<br />
zendèn; en de Gouverneur en Raaden van Politie in Surfoa.<br />
me moeten een bekwaam getal van Slaaveh verfchnffen tot<br />
het vervaardigen der vereischte noodwendigheden, en het arbeiden<br />
aan. de Vestingwerken. Geduurende de gemelde zeven<br />
iaaren, zjm de Dfrekteuren gehouden, twintigduizend Guldens<br />
jaarlijks tót de Kosten te rlraagen. De Opgezeetenen en Planters<br />
moeten daar roe jaarlijks zestigduizend Guldens opbrengen.<br />
Alle deeze Penningen mogen tot geen ander einde, dan tot<br />
het<br />
m Mken en verbeteren dér Vestingwerken' befteed worden.<br />
4ij worden beifaerd doer eenen bijzonderen Ontvanger, die<br />
voor
SURiNAMË; 5|<br />
Wor zijne Wedde een en een half ten honderd van 't geene<br />
hij ontvangt, geniet, en jaarlijks met open' deuren Rekening<br />
van Ontvangst en Uitgaave aan den Gouverneur en Raaden<br />
doen j en een Affchrift van dezelve aan de Direktetiren der<br />
Sociëteit alhier overzenden moet. 't Geene 'er van de ópgebragte<br />
Penningen, naa het voltrekken der Vestingwerken| mogt<br />
overfchieten, moet aan de Direktenrert voor een vierde j eri<br />
aan dc Opgezeetenen en Planters voor drie vierde deelen wederom<br />
uitgekeerd Worden. Orri de zestigduizend Guldens, die<br />
in Suriname moeten opgebragt worden, te vinden, zijn<br />
*sLands Vrugten belast. Ook is 'er eene Belasting gelegd»<br />
op zulke Perfoonehj die hun beftaan niet in het planten vinden.<br />
De Direkteurs moeten, op hunne kosteri, vier Kompagmen<br />
Soldaaten; ieder Kompagnie met de Officiers vijfentwintig<br />
Koppen ftefk* in de Volkplanting onderhouden; die,<br />
zesmaal in 't jaar, doof den Gouverneur en de twee oudfle<br />
Raaden ; moeten gemonfierd worden. Zo men; door den<br />
tjjdj eenige Goud- of Zilvermijnen ih Suriname mogt ontdekken<br />
, Zijn de Direkteurs gehouden, een defdendeel van 't<br />
geene zij daar uit genieten; te leveren in de Kasfe der Opgezeetenen<br />
j genaamd de Kasfe der inodique Lasten, tot zd<br />
lang dezelven of hünnë Erfgenaamen voldaan zullen zijn van<br />
*t geene zij, tot het tnaaken en verbeteren der Vestingwet<br />
ken, hebbën opgebragt;<br />
Alle Ingezeetenen dëf Veréénigde Nederlanden tiebben vrijheid<br />
" t<br />
öm op Suriname te handelen, eh zich aldaat met 'er<br />
Woon neder te zetten^ Doch het Genootfchap vordert van<br />
alle Schepen, die binnen de Haven van Suriname koomen<<br />
óf uit dezelve vertrekken j drie Guldens van 't Lést; en vafi<br />
ieder Ingezeeten, zwarten Zo wel als blanken j èen Hoofdgeld<br />
van vijftig ponden Suikers jaarlijks. De Koopfnanfchappen<br />
t<br />
die herwaards gezonden of in 't Land verkogt worden, betasten<br />
twee en een half ten honderd Voor Waaggeld.<br />
De Volkp'anting van Suriname, in het Landfchap Cêidn * \<br />
een gedeelte van Zuid'- Amerika, legt tusfchen de zes nr<br />
zeven graaden Noorderbreedte aan eene Rivier van den zeilden<br />
naam. Zij wordt doof verfcheiden' andere Rivieren ets<br />
Kreeken befproeid en doormeet, . als door de Korrentins^<br />
Lil 11 lis<br />
&t*P
H<br />
SURINAME.<br />
Kommewine, KottikaPerika, Marrawine, enz. De Volkplanting<br />
flrekt zich- wel dertig mijlen boven den mond der<br />
Riviere van Suriname uit. De Rivier behoudt de wijdte<br />
van omtrent eene mijl,<br />
t o t<br />
daar zij de Rivier Kommewine<br />
ontvangt. Verder landwaards in zijn beide die Rivieren omtrent<br />
een halve mijl wijd, en zo diep, dat zij van de groot,<br />
fie Schepen, tot zo verre als zich de Volkplanting uiiftrekt,<br />
bevaaren konnen worden. Twee mijlen van den Mond der<br />
Riviere van Suriname ftaat de Sterkte Zeelandia, die van<br />
Schelpfteen gebouwd en met aarden Buitenwerken voorzien<br />
is. , Zij dekt het Vlek Paramaribo, dat omtrent vierhonderd<br />
Huizen groot is. Hooger op ontmoet men het Dorp Zandpunt,<br />
dat uit omtrent dertig Huizen en eene Kerk beftaat.<br />
Nog meer landwaards in, ftaat een ander Dorp, de Savanc<br />
genoemd. Het wordt meest door Jooden bewoond. Hier<br />
was eertijds het einde van de Volkplanting; doch toen de<br />
Zuster des Heeren VAN SOMMELSDYK in Suriname -kwam,<br />
bragt zij een aanmerkelijk getal van Labadisten meede, die<br />
nog hooger op Plantaadjen aanleiden, welken nog naar hen genoemd<br />
worden. Het Krabbenbosch, eene moerasfige Landftreek,<br />
is gelegen ter plaatfe, daar de Rivier van Surirame<br />
en de Kommemne zamenvioeien. Hier heeft men, zedert<br />
het Jaar 1733, een geregelde Sterkte beginnen te bouwen,<br />
die thans in ftaat van tegenweer is gebragt. Zij ftaat een weinig<br />
beneden de plaats, ai waar de Franfchen, in 't Jaar 17:2,<br />
landden, en dekt de beide Rivieren, op eene zeer bel:waarna<br />
wijze. Ter plaatze, daar de Rider Kommewine zich in twee<br />
Armen verdeelt, waar van de ééne den naam van Kommewine<br />
behoudt, en de andere dien van Kottika aanneemt, flaat rog<br />
eene Sterkte, die naar den eerften Beftierder der Volkplanting,<br />
yan wegen de tegenwoordige Sociëteit, SOMMELSDYK genoemd<br />
is. De Rivier van Suriname heeft een groot getal van Takken<br />
en Sprugteis, langs weike men overal Suikermolens gebouwd<br />
en Plantaadjen aangelegd heeft. Men telt 'er in 't bijzonder<br />
zeer veele, langs den gemelden Arm Kottika, en lane,s<br />
een ander klein Riviertje, Perika geheetcn, dat uit Kottika<br />
in Kommemne valt. Het getal der Surinaamfche Plantaadjen<br />
wordt in 't geheel op meer dan vierhonderd begroot.<br />
De
SURINAME. 35<br />
De grond van deeze Volkplanting is overal niet eenerlel.<br />
Hier valt ze bergagtig; elders laag en raoerasfig. Men hadt<br />
'er verfcheiden' Basfchen, die door de Opgezeetenen om ver<br />
gehouwen, en op de plaats, daar ze (tonden, verbrand zijn;<br />
waar naa men den grond met Suikerriet beplant beeft; dat 'er<br />
zeer wel tiert. De Luchtftreek is 'er vrij gezond, onaangezien<br />
hèt Land zo digt aan de Evennagtslijn legt. Zelden<br />
verneemt men 'er zwaare Stormen. Van het einde van November<br />
tot aan het begin van Junij, is 'er de hitte gemaatigd,<br />
om dat de Lucht dan doorgaans zeer betrokken is, ea<br />
'er veel regen valt. Ook waait 'er de Noordooste wind dan<br />
fchier zonder ophouden. In 't overige gedeelte van 't jaar<br />
is het 'er geweldig heet, bijzonderlijk wanneer het niet regent.<br />
Nagt en dag zijn 'er altijd omttent even lang. De Zon<br />
gaat 'er ten zes uuren, of een half uurtje vroeger of laater,<br />
op en onder. Men merkt aan, dat uit Land veel gezonder<br />
is voor oude lieden, dan voor jonger.<br />
De zaaken der Sociëteit worden, hier te Lande, beftierd,<br />
door Direkteuren of Gcmagtigden der drie Leden, de Stad<br />
Amfterdam, de Westindifche Maatfchappij en het Huis van<br />
SOMMELSDYK. Elk Lid mas zo veele Direkteuren (tellen, als<br />
het goedvindt; want het getal der Stemmen wordt, m de<br />
Vergaderingen der Sociëteit, niet gerekend , volgens t getal<br />
der Direkteuren, maar volgens dat der Eigenaaren van de<br />
Volkplanting; zo dat 'er in 't geheel niet meer dan drie<br />
Stemmen zijn. De Direkteuren hebben volle magt, om alle<br />
zaaken der Sociëteit te bedieren en deswegens te befluiten.<br />
Zij trekken geene Wedden ten laste der gemeene Maatfchappije;<br />
doch het ftaat elk der drie Leden vrij, zijne Gemagngden<br />
naar eigen goedvinden te beloonen. Tegenwoordig zijn<br />
'er vier Direkteurs van wegen de Stad Amfteraam, vier wegens<br />
de Westïndifche Maatfchappije en drie wegens het Huis<br />
van SOMMELSDYK. Zij hebben éénen Sekretaris, verfcheiden'<br />
Boekhouders en andere Bedienden in hunnen dienst, en houden<br />
hunne Vergaderingen , den eerden Woensdag in ieder<br />
maand, te Amfterdam, op het Westïudisch Binnenhuis. De<br />
Boeken der Sociëteit moeten, alle jaaren, ten minden binnen<br />
de eerde zes maanden naa het einde van 't jaar, geflooten<br />
Lllllll 3
ff<br />
SURINAME,<br />
worden. In de Volkplanting zelve wordt de regeert *!».<br />
genomen door eenen Gouverneur en bijgevoegde R dfn<br />
De Gouverneur, die te gelijk Kolonel over hef Kr Lolk<br />
Sj h e e f t h e t Wgebied over de Volkplanting zo we. n<br />
Regeermgs- als in Krijgszaaken, in handen. Hij wordt doó<br />
gemeene Staaten worden goedgekeurd.<br />
In gewigtbe zaaken<br />
P 0<br />
wei SUS S<br />
" t i e "-pen ^<br />
welken hij altijd voorz.t, zo wel als in den Raad van Tuflitie.<br />
De openvallende Ampten worden door den Gouverneur W<br />
voorraad begeven, tot dat 'er, van wegen de Direkteurs<br />
ander „evel koome. De Gouverneur draagt zorg voor dé<br />
b^n" g dth V 0 ' k P , a m i B S e g 6 e f C d<br />
' " —gen S de nodi<br />
befchmd mot TT" d 6 Z e i V e t C g e n V i j a n d e l i k e<br />
i -mallen<br />
beichermd moet worden, vergadert hij den grooten Krijgsvel'<br />
fV"<br />
' de Kapiteinen en zo<br />
B e v e l h e b b e r<br />
J<br />
veele Leden van den polaken Raad, als 'er Krijgsofficieren<br />
»n den Kn.,g Sraad zijn, beftaat. De Gouverneur Tvoort<br />
deeze Raadsvergadering, en ftelt 'er voor, 't geen hh tot<br />
verzekenng der Volkplanting, nodig oordeelt.' Einde j'k °<br />
de Gouverneur, volgens zijne Inflruftie, ook gehouden den<br />
Hervormden Godsdienst in Suriname te befchermenen voo«<br />
n Planten De Gouverneur heeft eenen Geheimfchrijvër Te<br />
door de Direkteurs betaald wordt, Her onderhoud van al e<br />
Bed,enden in Suriname wordt, uit de Belastingen,<br />
0 P<br />
de Ïn<br />
gezeetenen gelegd, gevonden. De DireheJ bekosdgt t<br />
leeolijk het Gouvernement, en voor een gedeelte de fold i<br />
van het Kn,gsvolk en het onderhoud van de Bezetting *<br />
De Raad van Politie en Crimineele Juftitie beftaafuit tien<br />
fbadsheeren onder welken de Bevelhebber over de Sterl<br />
ten en het Krijgsvolk begreepen is ,f die den titel van 2 S<br />
Raad voert; één' Fiskaal en één' Geheimfchrijvër. wij heb<br />
^aangemerkt, dat de Gouverneur aitijd i^t<br />
J U f t<br />
Z ^ l e T - ^ '' t i e b e f t a a t U k d e D G o a v e ur en<br />
° " ^" e V e n S e e n e n Geheimfchrijvër. De burgerb<br />
ke zaaken worden voor deezen Raad afgedaan. Doch men<br />
m deszelfs Vonnist, bij de Algemene Staaten ^<br />
Y?f-
SURINAME. 8/<br />
verzoeken. De Gouverneur heeft 'er maar ééne Stem, behalven<br />
wanneer de Stemmen ftaeken; in welk geval zijn gevoelen<br />
gevolgd wordt. De Raaden van Politie en Juftitie<br />
trekken geene Wedde. Zij worden door den Gouverneur gekooren<br />
uit een dubbel getal, dat bij meerderheid van Stemmen<br />
van alle de Opgezeetenen benoemd is. Zij moeten allen, bij<br />
plegtigen eede, verklaaren, dat zij het Oktroi, door de Aigemeene<br />
Staaten aan de Volkplanting verleend, in allen deele<br />
zullen naakoomen en haudhaaven: en dat zij zich, in alle<br />
andere zaaken, fchikben zullen naar de bevelen, die hun van<br />
tijd tot tijd door de Direkteurs zullen gegeeven worden.<br />
Men heeft te Paramaribo ook eene Kamer van Kleine<br />
Zaaken , en eene Wees- en onbeheerde Boedelkamer. De<br />
eerfte beftaat uit zeven Kominisfarisfen en eenen Geheimfchrijvër;<br />
de andere uit vier Weesheeren , die eenen Klerk en<br />
eenen Boekhouder tot hunnen dienst hebben.<br />
De Krijgsmagt, die in Suriname gehouden wordt, beftaat<br />
ait vier Kompagniën Voetvolk. De Gouverneur is Kolonel<br />
over dit Krijgsvolk, en Kapitein van de eerfte Kompagnie.<br />
De Bevelhebber der Sterkten heeft het gebied over de tweede.<br />
Hij maakt, nevens de Kapiteinen , Luitenanten en Vaandrigs,<br />
den kleinen Krijgsraad uit. De zeven Provinciën hebben<br />
beloofd de kosten te draagen van een' Man van ieder<br />
Kompagnie, op den Staat van Oorlog gebragt, tot befchertning<br />
van de Volkplanting Suriname.<br />
De- gantfche Volkplanting is in acht deelen verdeeld: volgens<br />
welke Verdeeling, men een gelijk getal van Schutterijen<br />
of Burgerkompagniën heeft opgeregt; over ieder yan welken<br />
een Kapitein het gebied heeft. De twee eerfte Kompagniën<br />
beftaan uit Inwooners van Paramaribo; de derde beftaat uit<br />
Ingezeetenen der Verdeeling van Thorarika; de vierde is uit<br />
de Boven-Verdeeling van Kommewine; de vijfde uit de<br />
Beneden-Verdeeling van 'Kommewine; de zesde van Kottika<br />
en Perika; de zevende van Para en Paulus Kreek, en de<br />
achtfte is van de Joodfche :<br />
Natie.<br />
In de gantfche Volkplanting van Suriname zijn drie Hervormde<br />
Kerken: ééne te Paramaribo, die van de Nederlanders<br />
en van de Franfche Vlugtelingen gebruikt wordt; ééne<br />
i a<br />
LIUIII4
SURINAME.<br />
jn de Beneden-Verdeelintr ,„„ v<br />
'" J<br />
Verdeeling van iJiTl<br />
den doof vier P red k<br />
l e n<br />
» e e z e d r i e ^rken wor-<br />
Franfchen, bediend<br />
^ef.f^Ufchen en eenen<br />
d r , e<br />
worden, optosten va d/ ' k a m e n e n Voorvers<br />
P r e d<br />
onderhouden. DÏ ïred kanl l n g e . Z e e t 6 n e " d e r Volkplanting,<br />
^ eenige andere vool" ^<br />
"S<br />
V H j e w o o n i<br />
ï* 0 " 1 »*, en ééne in de<br />
twaalfhonderd^ G^ulZ ff ' r--** 1 - 6 Wedde va »<br />
f k t a m ^<br />
om a , Hoofdplaats Paramaribo bii een<br />
2L rr ï e " b e h ° e f t e n d 9 r K e r k e n ^ overweegen In<br />
deeze Bijeenkomst, bekend onder den naam vTo^,£<br />
J>*P«tatorum t<br />
heeft<br />
e e n R a a d s h e e r u i t h e t<br />
Hof van Polhie<br />
0 h<br />
«e voorzitting,<br />
a i s<br />
Kommisfaris Politiek.<br />
" e<br />
JJe Waaren, .die men na Suriname zendt, zijn de zelfde<br />
LT I engzels des Lands, welke men her<br />
e voortbr<br />
waards brengt zijn Suiker, Kpffy, Kakao, Katoen fjcmt<br />
6 n V e r w f t ü f f e<br />
ÏÏÏÏZT?' ^ ** eenig Limoen^'. £ e<br />
Sedï<br />
' ^ngper - and^e<br />
C U r 0 e n e a 9 f L i m m e t J e S<br />
he pond. Het Riet, daar de Suiker uit geperst wordt<br />
wordt f Z V > aVOet Z<br />
h<br />
°° g e<br />
' " d " e ° f v i e r duimen d k ' H<br />
wordt om t jaar gefneeden, en het fap wordt 'er, door mid<br />
del van eenen Molen, uitgenerst. Men kookt het ot<br />
0 D<br />
fene mat.ge dikte, in koperen Ketels/en doet het ve'rvogen?<br />
in vierkante Kuipen, die boven wijd zijn, "en naa onderen<br />
?nengskens naamver worden. Onder In dee^e Ju pen f<br />
e e„<br />
I ke /OUT,? "? S m h ' e r ; da£ C<br />
» ^noj, L<br />
t d:<br />
Se've om 'e/ d e<br />
° r D a<br />
?" * ^ * " *«<br />
S • • ° Q P f e , a a t e n doorloopen. De Suiker<br />
fclijft nog eenigen tjjd in de Kuip, en als men ze 'e ui<br />
V<br />
I £L:°l \? 5<br />
T KE " JK fterker d a n Brandewijn is, en vee" n £<br />
4<br />
?ngelfche Volkplantmgen vervoerd wordt.<br />
a t e D<br />
^ ^ «izo verzond!<br />
V a o<br />
de Siroop wordt zekere fterke drank geftookt, Drum g.hee<br />
is<br />
PP
SURINAME. S$<br />
De Koffy heeft men, zedert eenige jaaren, eerst in Suriname<br />
beginnen te planten. Zij koomt 'er zo wei voort, dat<br />
'men 'er groote partijen herwaards van overgezonden heelt:<br />
dat niet verminderen, maar veel eer toeneemen zal, oaaangezien<br />
"verfcheiden' in- en ultlandfche Maatfchappijen, door<br />
het rijkelijk aanbrengen van Koffy , die Kooptnanfchap op<br />
eenen zeer iaagen prijs gebragt hebben. De Volkplanibg<br />
Suriname U zo nabij gelegen, en de Koffy kan aldaar met<br />
zo geringe kosten aangekweekt worden , dat de Sociëteit<br />
meent in ftaat te zijn, om dezelve altoos beter koop dan<br />
andere Maatfchappijen herwaards te kunnen brengen. Suriname<br />
leevert ook Tabak, en eenige andere Gewasfeu uit,<br />
daar egter weinige of geene verzending in is. De Tabak is<br />
zo goed niet als de Virginifche: zij wordt alleen onder de<br />
Inboorlingen, Iudiaanen en Zwarten, gefleoten ; want alles<br />
rookt 'er, tot de Vrouwen en Kinderen toe.<br />
De Surinaamfche Plantaadjen worden door Afrikaanfche<br />
Slaaven bewerkt. De Westindifche Maatfchappij heeft alleen<br />
regt, om Slaaven in Suriname te brengen. Zij moet 'er, zo<br />
lang als haar" Oktroi duurt , jaarlijks ten minden tweeduizendvijfhonderd<br />
Slaaven leeveren, en zo de Volkplanting<br />
verder' uitgebreid wordt, een grooter geasl, naar evenredigheid<br />
der gemelde uitbreiding. De gefchillen, over den Slavenhandel<br />
vallende, worden door den Gouverneur en Raaden<br />
afgedaan. Doch de Westindifche Maatfchappij kan zich<br />
van derzelver Vonnisfen, op den Hoogen Raad in Holland<br />
beroepen. De Slaaven worden in 't openbaar aan<br />
de meestbiedenden bij Paaren tevens verkogt. Men onderfcheidt<br />
ze in Piece d'India of leeverbaare, en Makkaroens of<br />
onleeverbaare Slaaven. De leeverbaare Slaaven gelden 'er doorgaans<br />
omtrent tweehonderdvijfentwintig Guldens het Stuk.<br />
Doch wij hebben te vooren reeds aangetekend , dat men,<br />
zedert eenigen tijd, de Prijzen der Slaaven, op Surirame,<br />
merkelijk gedrukt heeft. Hoewel 'er onder deeze Slaaven<br />
eenigen gedoopt zijn, hebben de meesten nogtans genoegzaam<br />
geene begrippen van Godsdienst. Zij gelooven de Zielverhuizing,<br />
en hebben hoop van, naa hunnen dood, wederom in<br />
£un Vaderland te zullen koomen.<br />
'. ' LI 11111 c SWEERS,
9° SWEERS. CDAVID)<br />
X lo^al'<br />
-^edaanToi" s<br />
W n a g<br />
* ^ ^ wij niet<br />
aangetekend Met veel waarfchijnlijkheids wordt de aatfte<br />
SB» h t "] 33ar V r de h i j<br />
i n d e<br />
' °^ e m e l d e h °eda-<br />
„ g e ' 1<br />
S at V! «n Oorlog de-Brak<br />
6 V e l 0 V W n e t F f<br />
onder het Eskader van den Vice - Admiraal wLt jo Z E F'<br />
Baron van Gtnd, ten tijde als deeze, met het EngXe<br />
Konrngsjagt * Merlin, de bekende ontmoeting hadt,<br />
w a a<br />
over -derhand zo veel te doen viei. % het volgende Z<br />
ielïvTL I 1 d<br />
^ < Marmer, onder het st -<br />
deel van den Lmtenant Admiraal Generaal i^BL DE R L I.<br />
Ze fia/ voT'v //° d a l l i g t e<br />
' S o r d * den vermaarden<br />
Zeefiag voor Sou/staat, i„<br />
w ei k en hij, door zijn beleid en<br />
JJeei M i 46 3, hebben wij reeds verhaald, hoe de wakkere<br />
en Vaderlandlievende Amfterdammer, GERAGD HASSELAER<br />
ztc als Vnjwilliger aan boord van onzen Kapitein begeeven<br />
hadt, en, voor het Vaderland «rijdende, het leeven ,I et<br />
s Jaars daar aan, voerende het zelfde Schip, thans gewapend<br />
met vtjfhg Stukken Gefchut, en bemand met tiJÏÏÏÏ?<br />
eestten Matroozen en eenentwintig Soldaaten, be h a alde%<br />
geen kiemen ,of in de Zeegevegten, in de ma nden J n j<br />
e a<br />
Augustus voorgevallen. Met ijver zijne manfchap voorgaand<br />
en tajdende met zijne gewoone heldhaftigheid/fneuvflde hij<br />
In het laarstgemelde gevegt, op den eenèntwintigiren de<br />
maand. De nu gemelde bijzonderheden zijn algemeen bekend<br />
Wi] voegen nog daar nevens de volgende, uit den Heerê<br />
E<br />
L T f n A d C Z e , V e V a D<br />
t"'<br />
g° e d «hand waren medegedTL<br />
e<br />
u<br />
g<br />
e l d i S<br />
h G t l e e V e D k o s t £ e h a d t<br />
' ^<br />
' ^n Hed<br />
de be.de beenen tevens weggenomen. In den waan, dat<br />
SWEERS , d,e, door den fiag, 0p het Schip was nedergezegen<br />
me: een den adem hadt uitgeblaazen, hadt men hemTde<br />
Ka-
SWEERS. (DAVID) 91.<br />
Kajuit gebragt , en op den tafel nedergeleid , het vertrek<br />
voorts geftooten hebbende. Hij bekwam, nogthans, eerlang,<br />
en van den tafel geklommen zijnde, kroop hij op de ftompen<br />
«tot aqn de Kajuitsdeur. Deeze geflooten vindende, zogt hij<br />
je vergeefs, door met de vuisten op de deur te kloppen, gehoor<br />
te vinden. Door verlies van bloed, bezweek hij allengskens.<br />
Dit alles bleek, naa het eindigen van het Gevegt, wanneer<br />
men, van buiten, de Kajuitsdeur geopend hebbende,<br />
den wakkeren Held dood op den grond vondt leggende, hebbende<br />
zijne handen, door het kloppen en flaan op de deur,<br />
merkelijk bezeerd. SWEERS was in de maand Januarij des<br />
zelfden Jaars 1673 getrouwd, met MARIA VAN BAARLE. Zij<br />
was zwanger, toen haar Echtgenoot het leeven liet, en baarde,<br />
in de maand November, eenen Zoon, die flegts weinige<br />
maanden leefde. Met veel (hatelijkheids wierdt onze Zeeheld,<br />
te Amfterdam , in de Nieuwe Kerk begraaven. Men ziet<br />
aldaar zijne Grafftede, ten Zuiden van het Choor, tusfchen<br />
twee pilaaren. Boven dezelve hangen het Wapen, de Degen<br />
en de ijzeren Handfchoenen. Onder aan leest men dit Opfchrift:<br />
DAVID SWEERS, CAPITETN, GE TROUWE LTK<br />
FOOR HET FADERLAND<br />
GESTORVEN<br />
IN DE FICTORIEUSE BATA1LLE TE-<br />
GENS DE TWEE<br />
KONINKLTKE<br />
FLOOTEN VAN VRANKRTK<br />
EN ENGELAND, OP<br />
DEN XXI AUGUSTT<br />
MDCLXXIII.<br />
Op 'sMans begraafenis wierden, ter zijner eere, gouden<br />
en zilveren Gedenkpenningen uitgedeeld. Men vindt van dezelve<br />
eene afbeelding bij VAN LOON, in zijne Nedcrlandfche<br />
Hifloriepenningen. De Heer WAGENAAR verhaalt, een dier<br />
Gedenkpenningen in handen gehad te hebben, met de afbeelding,<br />
door VAN LOON gegeeven, volkomen overeenireminendei<br />
doch. met een ander Randfchrift, 't welk dus luidde:<br />
„ lek
0 SWEERS. C ISA AC)<br />
„ lek hielp twee Coningen, viermaal, in lbo veel (lagen<br />
„ Ter Zee vyt donderen tot beider lang verwyt:<br />
,, Doe nam my, daer ik vocht, een yfer vyter tyt.<br />
>» Wie foud een fterflyck lyf voor foo veel eers niet wagen ? H<br />
SWEERS, (ISAAC) wiens leeftijd vroeger dan dis des na<br />
femelden was begonnen, doch flegts twee dagen laater eindigde,<br />
was een der grootfle Zeehelden, welke de Nederlanden<br />
•hebben voortgebragt, en door eene langduurige ondervinding<br />
€n veelerhande kanswisfelingen des geluks, opgeklommen tot<br />
den hoogen rang, welken hij, 't eenigen tijde, heeft bekleed.<br />
Op den eerden dag des Jaars 1622 kwam hij ter waereld te<br />
Meuwmege». Volgens geloofwaardige berigten, zou hij van<br />
•adelijke af komfle geweest zijn, als gefprooten uit het geflagt<br />
van LAND AS, 't welk, reeds in de Dertiende Eeuw, in Brabant<br />
, en in Luiker land, bekend en vermaard geweest was.<br />
De Vader van onzen SWEERS , was ARENT SWEERS , zijne Moeder<br />
ALIDA of AALTJEN BRONKHORST. Lieden van geen gering<br />
aanzien en vermogen moeten deeze Ouders geweest zijn, alzo<br />
ARRNT SWEERS, in de gemelde Stad, niet flegts de waardigheid<br />
van Schepen bekleedde, maar daarenboven, in den<br />
Jaare 1629 , wegens Gelderland wierdt verkoozen tot Bewindhebber<br />
der Oostïndifche Maatfchappij ter Kamer Amflerdam.<br />
Dit was de reden, waarom hij, met zijn gezin, in<br />
deeze Stad, een geruimen tijd, zijne woonplaats nam. Weinige<br />
jaaren laater verloor ISAAC zijne-Ouders, te weeten, in<br />
den Jaare 1.535. Van toen af namen zijne omzwervingen en<br />
wederwaardigheden eenen aanvang. Eerst woonde hij, eenigen<br />
tijd, te Hoorn, alwaar men hem ter fchoole hadt befteld.<br />
Nog geene zestien jaaren oud zijnde, zondt men hem na<br />
Spanje, om 'er op een Koopmans Kantoor te dienen. Doch<br />
slzo hij in dien leevensftand geen genoegen vondt, keerde<br />
hij, reeds fa het volgende jaar, in het Vaderland te rug. In<br />
den Jaare 1640 vertrok hij, ais Super-Cargo, na Ilrazil.<br />
Hoe jong van iaaren en van geringe ervarenisfe, zijne ongemeene.<br />
begaafdheden, egter, deeden hem hier, binnen kort,<br />
gunst, agting en vertrouwen winnen, wordende hij, onder<br />
•andere, tot Notaris en Procureur aangefteid. Hadde SWEERS<br />
eene
SWEERS. (ISAAC) ?i<br />
eene geaartheid bezeeten, tot ftilzitten geneigd, de kans zo»<br />
hem fchoon gedaan hebben, tot het bekoomen van een ruin»<br />
beftaan. Doch eene zittende leevenswijze viel geheel niet in<br />
zijtien fmaait. In de Oorlogen, welke de Portugeezen tegen<br />
de Nederlanders op Brazil voerden, vondt hij gelegenheid,<br />
om zijner ndginge tot het Krijgsleeven bot te vieren; van tijd<br />
tot tijd deedt hij eenen togt, als Vrijwillige, te paerd. Ia<br />
den Jaare 1645 bevondt z'eh SWEERS in eene Sterkte, aan da<br />
Kaap A. Augustijn , toen dezelve, door den Bevelhebber,<br />
met eene ïchandelijke laf hanigheid , aan den vijand wierdt<br />
overgegeeven. Eene proeve van zijne Vaderlandsliefde en<br />
trouwe gaf de jonge SWEERS bij deeze gelegenheid. Want<br />
terwijl de Bevelhebber der Sterkte, om in het bezit van zij.-<br />
nen post te biijven, in den dienst der Portugeezen overging,<br />
liet zich SWEERS, nevens eenige anderen, gevankelijk na het<br />
vijandlijk Fort S. Antonio voeren. Eene ander blijk van lief.<br />
de voor zijn Vaderland gaf thans de gevangene. Vernomen<br />
hebbende, dat de vijand eenen aanflag op Tamarica in den<br />
zin hadt, beraamde en vondt hij een middel, om aan de<br />
Hooge Regeering, in 't Reeif van Brazil, daar van kennis<br />
te geeven. Bijkans het leeven zou hem. deeze trouwhartigheid<br />
gekost hebben. 'Er was, naamelijk, iets van zijne verrigtin.<br />
gen uitgelekt, en dit de oorz ak, dat eerst zijne opfluiting<br />
verzwaard, en hij vervolgens, om hem tot bekentenisfe van<br />
zijne verrigtingen te brengen , ter fcherpe proeve gebragt<br />
wierdt. Doch hoe zeer men hem, zelf tot bezwijmens toe,<br />
folterde, hij bleef velftandig in zijne weigering om iers te<br />
openbaaren. Men ontfloeg hem dan in zo verre uit zijne<br />
hegtenisfe, dat hij eerst na Bahir, van daar na Terrera, en<br />
eindelijk na Lisfabon gevoerd wierdt. Hitr vondt hij middel,<br />
om met een Hollandsch Schip te rug te keeren na het Vaderland,<br />
alwaar hij, in 't einde des Jaars 1646, aankwam. Zijn<br />
vertoeven aan land was van geen langen duur. ISAAC hadt,<br />
onder andere, eenen broeder , SALOMON genaamd. Nevens<br />
deezen en eenige andere deelgtnooten rus te hij een Koopvaardijfchip<br />
uit, na Virginie beftemd. Ais Koopman tkp<br />
onze SWEERS daar mede in Zee, tegen het einde des Jaars<br />
1647; doch hij hadt het ongeluk, op de Engelfche Kust te<br />
ftran-
1)4 SWEERS. (ÏSAAC)<br />
ftranden. Met zo veele goederen, als hij hadt kunnen bergen,<br />
en in twee afgehuurde Vaartuigen gelaaden, keerde hij"<br />
te rug, en kwam behouden te Rotterdam.<br />
Tot nog toe hadt SWEERS het Vaderland niet onmiddelijk<br />
gediend. Daar toe bekroop hem thans de lust, én om zijn<br />
geluk ten Oorlog te beproeven. In den aanvang des Jaars<br />
1049 ondernam hij zijnen eerften togt ten Oorlog, als AdeU<br />
bor-t, onder den Kornmandeur JAN VAN GALEN-, en hielp<br />
verfcheiden Turkfche Kaapers veroveren. Het jaar, met deezen<br />
togt, bijkans verloopen zijnde, liep hij, in de maand<br />
Maart des volgenden jaars, onder den zelfden VAN GALENj<br />
van nieuws, in Zee, in de hoedanigheid van Sekretaris van<br />
een Eskader, beftemd om de Koopvaardij in de Middeiand*<br />
fche Zee te beveiligen. Geduurende dit alles hadt hij zo veel<br />
kunde en ervarenisfe opgedaan, dat hem eenig bevel wierdt<br />
toevertrouwd. Naa dat hij', in den Jaare 1651, eenen Kruistogt,<br />
in de hoedanigheid van Luitenant, hadt bijgewoond;,<br />
voerde hij, 'sjaars daar aan, als Kapitein, het bevel overeen<br />
Oorlogfchip, en was in het gevegt tegen den Engelfchen Admiraal<br />
ASKUE tegenwoordig. Eene merkwaardige proeve van<br />
dapperheid vertoonde SWEERS in den Jaare 1653. Nevens<br />
den Admiraal DE RUITER en KRUIK ftreedt hij tegen zeven<br />
Engelfche Oorlogfchepen , en raakte vervolgens alleen aan<br />
vier dier fchepen, welke het zijne in den grond boorden.<br />
Met moeite bragt hij 'er 't leeven, en vervolgens de vrijheid<br />
•af. Want van den vijand geborgen en te Londen zijnde op-<br />
'gebragt, ontkwam hij de gedreigde hegtems, door zich voor<br />
eenen Spanjaard uit te geeven, alzo hij goed Spaansch fprafc,<br />
Onder fchut en fcherm van een Paspoort, van den Spaanfchen<br />
Gezant verworven , kwam hij behouden in het V.-derland.<br />
Spoedig Wierdt hem wederom het bevel over een fchip opgedraagen,<br />
en deedt hij vervolgens verfcheiden togten, zo om<br />
de Koopvaarders te geleiden, als om den vijand des Vaderlands<br />
afbreuk te doen. Naa in den Jaare 1665 tot den post<br />
var Schout bij nacht te zi,n bevorderd, hadt hij, in 't volgende<br />
jaar, geen klein aandeel in den vermaarden Zeeflag van<br />
vier dagen, in welken 't hem gelukte, het fchip van den<br />
Admiraal GEORGE ASKUE, 't welk op de Galpe aan den grond<br />
was
SWEERS. (ÏSAAC) 9$<br />
was geraakt, te bemagtigen en te verbranden ; genietende<br />
voorts de eer, den Admiraal, tot 'sanderendaags, op zijri<br />
fchip in bewaaring te honden. De Heer WAGEN AAR verhaalt,<br />
dat in het naageftagt van SWEERS eenig Zilverwerk bewaard<br />
wordt, 't geen de Admiraal ASKUE weleer bezeeten hadt. Tol<br />
loon van betoonde dapperheid, klom hij, nog in het zelfde<br />
jaar, tot den rang van Vice-Admiraal. Ih die hoedanigheid<br />
verzelde hij den Admiraal DE RUITER op den vermaarden togt'<br />
na Chat tarn, en vertoefde, naa het afloopen van denzelven,<br />
met zijn Eskader, op de Engelfche Kust, tot naa het fluiten<br />
van den Bredafchen Vrede. Sints dien tijd, tot in den jaare<br />
1671, rigtte hij niets anders uit, dan het doen vaneenen<br />
Kruistogt; onthoudende zich , voor 't overige, te Amfterdam,<br />
om 'er, in den fchoot van zijn Gezin en Vrienden,<br />
eenige verpoozing te genieten. Wanneer 'sLands Staaten, in<br />
het gemelde jaar, eene Zomervloot in Zee bragten , voerde<br />
SWEERS .het bevel over een liskader van dezelve. De Oorlog<br />
van den Jaare 1672 verfchafte hem nieuwe gelegenheid, om<br />
yan zijnen moed en beleid nieuwe blijken te geeven. In 't<br />
gevegt van dén 'zevenden Jum'j fchoot hij het fchip van den<br />
Engelfchen Admiraal MONTAIGUE in brand. Üit Zee te rug<br />
gekeerd te Amfterdam, zat hij gcenzins ledig. Om den gedreigden<br />
aanval der Franfchen op de Stad te weeren, hadden<br />
Burgemeestereh twaalf Kompagniën gewapend Bootsvolk aangenomen<br />
; welke, vervolgens, onder bevel van onzen Vice-<br />
Admiraal gefield zijnde, voor een gedeelte als Uitleggers<br />
in het Y en in den Amftel geplaatst wierden. Met de overigen<br />
trok hij, op last van Burgemeesteren, in het begin des<br />
Jaars 1673, na Aifen, alwaar toen het Hoofdkwartier gehoaden<br />
wierdt. 's Lands Vloot, in den aanvang van den Zomer,<br />
wederom zijnde in Zee geloopen, voerde SWEERS wederom<br />
het bevel over een Eskader. Men weet, hoe 's Lands Vloot,<br />
met de Veréénigde Franfche en Engelfche Zeemagt, verfcneiden<br />
maaien handgemeen wierdt. In den eerden Zeeflag raakte<br />
SWKFRS, door de ongemeene bezeildheid van zijn fchip, zo<br />
verre vooruit en onder den vijand, dat hij in een hevig gevegt<br />
raakte met den Engelfchen Vice-Admiraal der BJaauwe<br />
Vlag, en zo zwaar gehavend wierdt, dat hij genoodzaakt<br />
was
j>
SWEERS. (ISAAC)<br />
'9?<br />
A. parcntibus. priclaram. acceperat. indolem.<br />
Deo. et. parria:. devovir.<br />
Primüm. terrettris. et. maritima;. militia:. tyrociuium.<br />
In. India. Occidentali. depofuit.<br />
In. patriam. redux cura. iederet. animo.<br />
Regia. via. ad. honores. grasfari.<br />
Terra. fe. continere. non. potuit.<br />
Mare^ ingresfus. omnes. militia;. ofdines. infimoï.<br />
Et. medios. eluétari. in. juventute. necesfe. habuit.<br />
Piratas. mahumedanos. faspius. profligavit..<br />
^ Tutumque. Batavis^ mare. mediterraneum, esfe. jusfit,<br />
Edidit. tanta. virtutis. fortitudinis. et. prudentia;. fpecimina.<br />
Ut. omnia. fumma, omnium, judicio. meritus.<br />
Prox'imum. a. primo, inter. tlialasfiarchas. locum.<br />
Arece. maritima;. pra;fectUs. adeptus. fit.<br />
Quo. honore. cum. fungeretur.<br />
In. nupero. illo. tertio, et. ultimo, contra. Gallia;.<br />
èritannia-'que. Regum. inftruétisfimas. clasfes. piseliOo<br />
Fortiter. ét. generofe. pugnando.<br />
Glan'de. trajcftus.<br />
XI. Kalend. Septemb.<br />
Anno. Christi. MDCLXXIIL<br />
Gloriofe. occubuit.<br />
patrise. victoriam. civibus. fui. defiderium.<br />
Exemplar. polteris. imitandum. reliquit.<br />
MAGNANIMO.<br />
HEROL<br />
Hoe. quod. de. Republ. bene. meruit.<br />
• XXVUT. DEEL. Mm mm 21 m m' Mo-
9& SWËERS. (ISAAC)<br />
Monumentum. pofuit.<br />
Senatus. maricimus.<br />
Foederatarum. provinriarum. Amfteledamenfis.<br />
Anno. 1674.<br />
De zin deezes Graffchrifts koomt hier op neder.<br />
Hier legt<br />
I S A A C S W E E R S , -<br />
die den voortreffelijker] inborst, welken hij, door geboorte en'<br />
door eene zorgvuldige opvoeding, van zijne ouders ontvangen<br />
hadt, aan God en aan het Vaderland toegewijd heeft. Hij<br />
leide de eerfte gronden van den Krijgsdienst te water en te<br />
lande in de Westindiën. In 't Vaderland te rug gekeerd zijnde,<br />
vermits hij een gemoedelijk voorneemen hadt, langs den<br />
weg der braafheid na waardigheid te ftreeven , konde hij het<br />
aan 't vaste land niet houden. Zich ter Zee begeeven hebbende,<br />
moest hij, in zijne jeugd, alle de laagere en middelbaare<br />
Krijesitanden doorworHelen. Meermaalen heeft Lij de<br />
Turkfene Zeerovers geflagen, en de Middelaruifehe Zee voor'<br />
de Nederlanders beveiligd. Zo veele proeven van dapperheid,-,<br />
ftandvactigheid en beleid heeft hij gegeeven, dat hij, die,<br />
naar aller oordeel, alle de hoogfte posten hadt verdiend, de'<br />
eerfte plaats naast die van den Opperbevelhebber ter Zee verkreegen<br />
heeft. Met'deeze eer bekleed, is. hij,,in den jongstleden<br />
derden en hMéa Zeeflag,- tegen, de magtige Vlooien<br />
der Koningen van Frankrijk en Groot-Britarmie, dapper en<br />
grootmoedig flrijdecde,- met' een Kogel coorfchooten zijnde,-<br />
ep den tweeëntwintigften Augustus van het jaar des Heeren<br />
zestienhonderd drieënzeventig<br />
r<br />
roemrugtiglnk gefheuveld : aan<br />
ha-
SWEERS.<br />
(ISAAC)<br />
het Vaderland de Overwinning, aan de medeburgers de begeerte<br />
om hem wederom te hebben, aan het naageflagt eëö<br />
voorbeeld ter naavclginge agterlaatende. Voor den<br />
GROOT MOEDIGEN<br />
HELD<br />
heeft de Admiraliteit der Veréénigde Provinciën te Am(te&<br />
dam , dit Gedenkteken, welk hij van den Staat 't over hadê<br />
verdiend, doen oprigten, in 't Jaar 1674.<br />
In de Gedichten vsn den Hoogleeraar P. FRANCIUS ontmoeten<br />
wij een Graffchrift op onzen Zeeheld, *t welk wij, om<br />
deszelfs fraaiheid, ten dienfte van zommigen onzer Leezeren.,*<br />
Èier zullen plaatzen.<br />
j, Hoe tegitur faxo, qui fe fibi debuit omnem<br />
„ SUERIUS: ille Euro cognitus, et Zephyro.<br />
Americes Libyseqae tremor: quem Biftonis ora<br />
„ Horruit, et gelido Ma;aalis urfa poloi'<br />
Ter conjuratos Batavo de littore reges<br />
„ Repptdit: asferto ter fale, viftor obit.'<br />
,, Da lacrymas, pater Ya,' viro, pacemque precarö^<br />
„ Ut voveas illi, quod dedit ille tibi.<br />
j-j At vos hinc, hostes, discedite: prtelia fpirant,<br />
,, Herois cineres, offaque bella movent."<br />
Van het huwelijk en naageflagt van den Heere ISAAC SWEERS<br />
inoeten wij nu nog verflag doen. De Vice-Admiraal, terwijl<br />
hij rog Kapitein was, hadt zich , te Amfterdam, in den<br />
Jaare 1655, in 't huwelijk begeeven met Jonkvrouwe CON-<br />
STANTIA BLOMMAART, Dogter van den Heere SAMUEL BLOM-<br />
MAAKT , Bewindhebber der Westïndhcbe Maatfchappije ter<br />
Kamer Amfterdam, en van CATHARINA REYNST. Uit deezeö<br />
Mmmmmmm 2
.3.00 SWEERS, (ISAAC) SWEINS-, SWICHEM.<br />
«cht wierdt, behalven vier Dogters , gebooren één Zoon,<br />
even als zijn Vader, ISAAC genaamd, en die insgelijks het<br />
Vaderland ter Zee gediend heeft; hebbende hij bekleed den<br />
post van Kommandeur en van oudften Kapitein onder het<br />
Koliegie ter Admiraliteit te Amfterdam, Mij was getrouwd<br />
met CATHARINA LA cLé, Dogter van den Heere REINIER LAÏ<br />
CLé en van JOHANNA JIEECKMAN, bij welke hij niet meer dan<br />
eenen Zoon verwekte, te weeten den Heer en Mr. ISAAC<br />
SWEERS, Schepen en Raad, vervolgens, van den Jaare 1763<br />
tot den Jaare 1768, Hoofdofficier der Stad Amfterdam-, en<br />
eindelijk , wegens dezelve, afgevaardigde in het Koliegie van<br />
den Raad van Staate. Hij is ongehuwd overleeden.-<br />
SWEIKS , in rang het elfde en laatfte Dorp, m de Friefche<br />
Clrietenij. Franekeradeel, onder het Kwartier van tVett'crgo,<br />
hebbende niet meer dan tien Stemmen. Het legt niet verre,<br />
ten Noorden, van de Trekvaart , welke van Franeker na-<br />
Leeuwarden loopt. Het getal der Huizen is zeer gering. In'<br />
de plaats der oude bouwvallige, beeft men 'er, voor niet<br />
veele jaaren,. een nieuw zindelijk Kerkje gebouwd, uit het<br />
midderi var) welks dak een fpits torentje uitffeekt, en 't welk<br />
van binnen met een fraai Orgel is voorzien. Van ouds lagen<br />
hier omtrent verfcheiden aanzienlijke Staten of adelijke landwooningen.<br />
Van deeze is nog overgebleeven Groot Heerema,<br />
door den Amfterdamfchen Dichter WILLINK treffelijk bezongen,-hoewel<br />
't oude gebouw zedert afgebroken, en op eenigen<br />
afftand van diens grond een- ander Huis' geftigt is; alsmede,<br />
meest ih haare aloude gedaante, de aanzienlijke'Ktngma<br />
State, naar welke derzelver tegenwoordige eigenaar, de Heer<br />
j. M . VAN DEIMA, Sekretaris van het Koliegie ter Admiraliteit<br />
te Hariingen, den toenaam van THOE KINGMA voert.<br />
SWICHMI , ook wel Swichum, van anderen Zuichem genaamd,<br />
is een klein Dorpje in de Friefche Grietenij Lesuwarderadeel,<br />
onder het- Kwartier van Oostergo ; om geene andere<br />
reden thans vermaard, dan om dat het ter geboorteplaatze<br />
diende van den vermaarden VIGLIUS ZUICHEMIUS AB AITA, die<br />
'er eene aanzienlijke State of adelijke landwooning fiigtte, vsn<br />
diepe
SYBEKARSW-L, SYLLA, ( L A U R E N S ) euz. roï^<br />
diepe graften omringd. Van '£ eenen ander zijn thans genoegzaam<br />
geene overblijfzels meer voerhanden.<br />
SYBEKARSPEL , een Regtsban en Dorp, in het gedeelte van<br />
Westfriesland, de Vier-Noorder- Koggen genaamd. Met het<br />
nabuurig Benningbroek, heeft Sijbekarspel eene zamengevoegde<br />
Regeering; zij beftaat uit een Schout Crimineel en Civiel,<br />
drieëndertig Vroedfchappen, als achttien voor Sijbekarspel en<br />
vijftien voor Benningbroek, twee Burgemeesters, zeven Schepenen<br />
en .eenen Sekretaris. De uïtgeftrektheid van den Regtsban<br />
van Sijbekarspel bedraagt, volgens de Verpondingslijstea,<br />
zeshonderdnegenënzeventig Morgens en tweehonderd Roeden<br />
Lands. Men telt 'er om en bij de zeventig Huizen. Het<br />
Dorp is in de lengte, hoewel met verfcheiden tusfchenruiraten<br />
of ledige erven, langs het watertje de Gouwe gebouwd..<br />
De Kerk is een oud gebouw.<br />
SYLLA , (LAURENS) ujt Gelderland, was een der perfoonen,<br />
die door de Aigemeene Staaten wierdeu aangefteld , om over<br />
de drie vermaarde Staatsgevangenen JOHAN VAN OLDENBARNE-<br />
VELD, ROMBOÜT HÖGERBEEÏS en HUGO DE GROPT , den posf<br />
van Fiskaal te bekleeden. 'sMans Amptgenooten waren PIETEB.<br />
VAN LEEUWEN, wegens Utrecht, en ANXHONI.S DUIK, wegens<br />
Holland.<br />
SYLVIUS. (GORNELIUS) Naa 't fcheiden van het Dordrechtfche<br />
Sijnode, vondt men, onder andere fchikkingen, ook geraaden,<br />
het Leideufche Hoogefchool te reformeeren, dat wil<br />
zeggen, het oog te laaten gaan op allen, die van Remonftranterije<br />
of Remonftrantsgezindheid verdagt gehouden wierden.<br />
Aan yerfcheiden Hoogleeraaren, hoewel bun onderwijs met<br />
de Godgeleerdheid niets gemeen hadt, kostte dit hun beroep,<br />
en zommigen derzelven hun middel van beftaan. Onder deeze<br />
bevondt zich CORNELIUS SYLVIUS, Hoogleeraar in de Regten.<br />
Het Staatsbefluit, raakende zijne afzetting, wierdt hem door<br />
den Heer GILLES DE GLARGES, Penfionaris der Stad Haarlem,<br />
aangekondigd. Doch, voor zo veel, in dit befluit, geene<br />
redenen yan het over hem gevelde Vonnis vermeld wierden„<br />
e i !<br />
Mm mm ui mm 3
SYLVIUS.<br />
(GORNELIUS)<br />
en hij zelve zich geener misdaad bewust was, kon de de<br />
Hoogleeraar SYLVIUS van zijn gemoed niet verkrijgen , daar in<br />
ftilzwijgende te berusten, en alzo aan de waereld een fchijn<br />
van zelfbefchuldiginge te vertoonen. Hierom wierdt hij te<br />
raade, aan de Staaten van Holland, of wel aan derzelver Gecommitteerde<br />
Raaden, eenen Brief te laaten afgaan, van een<br />
zeer merkwaardigen inhoud; behelzende een verzoek, om de<br />
redenen zijner afzeitinge te mogen weeten, en zich te verantwoorden.<br />
Met de plaatzing des Briefs, oordeelen wij^<br />
zommigen onzer Leezeren geehen ondienst te zullen doen.<br />
Van woord tot woord luidt dezelve aldus:<br />
Mijn<br />
Heeren.<br />
„ D'oude Rechtsgeleerden hebben niet fonder reden en<br />
goedt fondament het verlies van 's menfchen goeden naem<br />
,, en faem vergeleken bij 't verlies van fijn natuurlijk leven,<br />
„, ten einde een iegelijk daer door fou vermaent fijn, daer<br />
„ fulke forge voor te draegen als voor fijn leven, door foo-<br />
,, daenige verfcheiden mid elen, als fijn de handelingen, be-<br />
,, dieningen, en bedrijven, waer door defelve eenighfins wordt<br />
„ verkregen. Defe reden hééft mij van gelijken bewoogen<br />
„ gehadt, omme door hét daegelijks onderwijfen in uw Ed.<br />
>, Mog. Univerfiteit, mitsgaders door 'defelve te illuftreren,<br />
„ foo veel in mij was, alle mogelijke vlijt en naerftigheit<br />
„ aen te wenden: opdat ik daer door eenige reputatie mogt<br />
verkrijgen, en 't geen alreedts Fn eeniger voegen mogt fijn<br />
„ verkregen, te bewaeren. Defe fe!ve reden, mijn Heeren,<br />
„ heeft mij ook bewoogen (als mij eergisteren, door den<br />
„ Heer Penfionaris van Haerlem , uw Ed. Mog. refolutie<br />
„ over de Profesfie, tot noch toe bij mij bedient, wierdr<br />
„ aengefeit) mij daer over eenigfints t'ontftellen, en te ver=<br />
„ foeken, de reden van die refolutie te mogen weten, en<br />
dat ik daer tegens mogt gehoort, en tot mijne versntwoors»<br />
ding toegelaeten worden; achtende, (gelijk mede bij d?<br />
s, ouden overlang is gefeit) dat indien befchuldigen genoeg<br />
,» Uy niemant onfchuldig is, dan die niet befchuldigt wordt;<br />
'tf 5'j 00 X verketende op alle de rechte», rbo natuurlijke,<br />
„ bur- 7
SYLVIUS. (CORNELIUS)<br />
ïej<br />
„ burgerlijke en goddelijke, die niet feggen, maer roepen<br />
1, dar elk tot fijn verantwoording, het fij ter faeke van fijne<br />
„ eere, of leven, behoort toegelaeteu te worden. 'ï welk<br />
„ bij onfe voorouders hier te lande in fulke achting is ge-<br />
„ houden, datfe op de rolle des Hofs van Hollandt, recht<br />
,, over de plaetfe daer de Raedtsheeien ter audiëntie futen,<br />
„ defe woorden deeden ftellen, AUDI ET ALTERAM PARTEI<br />
(Hoor en wederhoor> Dan daer op aenhoudende :i<br />
is mij<br />
„ ter antwoordt gegeven, da: fulks niet kon gefchiede» fon-<br />
„ der last; dat uw Ed. Mog. dit uit hun eigen recht konden<br />
i, doen; dat 'er iriichten konden -fijn, daer men niet g.woon<br />
„ was reden van te geven. Waer op ik mij felve heb o'-cer-<br />
.„ tast, en overdacht dat hetgeen, 't welk 'ot mij'cn testè<br />
„ mogt fijn, noodtfaekelijk moest ontltaen uit de bediening<br />
„ der Profesfie; of uit mijn leven; of uit mijnen burgerlijken<br />
„ ommegang, bij en onder verfcheide burgers, en Leden van<br />
„ d'UnivetGteit, en andere luiden. Doch ik heb in geeïl van<br />
,, al'en iet gevonden, dat mij eenig-fins foodaenig een refótu*<br />
„ tie dacht waerdig te fijn: Want foo veel cie bediening m<br />
i t<br />
mijn Profesfie belangt, die is friodaenig (om weinig woor-<br />
„ den te maeken) dat ik mij niet ontfie uw Ed. Mog. ':ive,<br />
„ en d'informatien des aengaende genoomen, to: mijnes voor-<br />
„ deels te gebruiken. Aengaende mijn leven wordt niets in-<br />
„ gebragt. Mijn ommegang houde en weete ik lbodaenig te<br />
„ fijn, datfe nooit heeft gelirekt tot naedeel van iemant, veel<br />
„ min van 't gemeene best, ofte der tegenwoordige Regee-<br />
„ ringe. Soo dat ik niet twijffele., of, foo mij opening van<br />
„ de betichting wierde gedaen, dat ik defelve foo klaerlijk<br />
„ fou wederleggen, als dte fon fchijnt aen den hemel. Werdt<br />
„ 'er iet fulks tot mijnen laste ingebragt, 't fijn overdraegers,<br />
„ die mij daer mede bekladden, en ongetwijïFelt mijne vijan-<br />
„ den, die tegens mij geen geloof verdienen. Over fulks<br />
M<br />
heb ik goede reden gehadt om opening van defelve, om<br />
„ gehoor, en verlof om mij te verdeedigen, te verfoeken."<br />
De Heer SYLVIUS, dus om enkele genegenheid voor de Remonfiranten,<br />
van zijn ampt verlaaten, nam zedert zijn verblijf<br />
in 's Graaven/i.ige, zijnen Latijnfcheu in den Nederduiifchen<br />
naara BOSCH veranderd htbbende. in de gemelde Hofplaats<br />
Mm mm 111 ra ra A<br />
Bei
iQ4 .SYLVIUS. (CQRNELÏÏJS) SYNODE.<br />
Jiet hij zich nu als Advokaat gebruiken. Zo veel lofs behaalde<br />
hij in de waarneeming van deezen post, dat hij, eerlang,<br />
yoor een der voortreffeiijkfte Regtsgeleerden van gaptsch Holland<br />
erkend wierdt, en, door vee!vuidige te werkflelling tot<br />
het behandelen van regtszaaken, de geleedene fchade tiendubbeid<br />
vergoed vondt. Geene andere openbaare ftoornis onderging<br />
hij zedert, dan in den Jaare 1623, ter gelegenheid des<br />
ontdekten aanllags op het leeven van Prinfe MAURITS. Onder<br />
anderen, op welke het vermoeden van medepligtigheid viel,<br />
wierdt ook den Heere SYLVIUS of BOSCH huisverzekering aangezeid.<br />
Doch de opheffi ;g volgde op het klaarblijkelijk betoog<br />
zijner onfchuld: waar naa hij in vrede zijne dagen eindigde.<br />
'<br />
Zje G. BRANDT, Hift. der Reformatie,<br />
SYNODE. Deezen naam draagt, in de Veréénigde Gewesten,<br />
eene zamenkorast van Kerkelijke perfoonen, door hunne last-<br />
Reevers afgevaardigd, om voor de zuiverheid der vastgeftelde<br />
Leere te waakan, en voorts de noodige fchikkingen, het aigemeene<br />
Weezén des Kerkbeftuurs betreffende , te beraamen.<br />
Men onderfcheidt deeze zamehkomften in Nationaale èn Provinciaal<br />
Sijnoden. De eerfte beftaan uit de Afgevaardigden<br />
der bijzondere Sijnoden; de andere uit die der Klasfen, wel,-<br />
ke in elke Provincie vergaderen. ' Van de eerstgenoemde ontmoeten<br />
wij flegts één voorbeeld in de Nederlandfche Gefchiedenisfen,<br />
te weeten, fn de Jaaren 1618 en iöip, in de vermaarde<br />
K«kvergadering , te Dordrecht gehouden. Want,<br />
niettegenftaaude, In deeze bijeenkomst, was vastgefteld, dat<br />
ten langde om de drie jaaren zulk een Natinaat'Sijnode zou<br />
veroepen worden, mMs de hooge Overheid daar aan de toe^<br />
Remming verleende, heeft zulks, nogthans, in al dien tijd,<br />
sedert verloopen, geene plaats gehad: 't zij, om dat men<br />
tegen de kostbaarheid daar van opzag; of om dat 'er, naar 't<br />
oordeel yan den Souverein, geene zaaken, dien omflag waardig,<br />
zijn voorgevallen; óf om dat men vreesde, dat de Ker»<br />
ielijken, langs dien weg, zich te veel gezags zouden toeligenen.<br />
Daar ons plan medebrengt, van het Dfrdrecfyscfc
SYNODE; 10$<br />
iVationaal Sijnode, in een afzonderlijk Artikel, te moeten<br />
yerflag doen," zullen wij thans, aangaande de Provinciaale<br />
Sijnoden, eenige berigten mededeelen.<br />
't Is bekend, hoe in ieder Provincie, van tijd tot tijd,<br />
^ene zamenkomst van nabuurige Predikanten wordt gehouden,<br />
bij den naam van Klasfis bekend. Uit het midden haarer benoemen<br />
deeze Vergaderingen twee of drie! Predikanten, nevens<br />
één of twee Ouderlingen. Tegen den vastgeftelden tijd begeeven<br />
zich deeze na de Stad of Plaats, alwaar het Provinciaale<br />
Sijnode zal gehouden worden. In eene der Kerken bijeen<br />
gekoomen zijnde, wordt de Vergadering geopend met<br />
een Gebed en Leerrede, op de ftaatelijke verrigting fiaande.<br />
Het bewind der handelingen wordt gevoerd door eenen Pr*,<br />
fes of Voorzitter, eenen Asfesfor of Bijzitter, nevens eenen<br />
Scriba of Schrijver. Het Sijnode van Friesland alleen heeft<br />
zijnen Pra/'es geenen Asfesfor toegevoegd. Voorts houden<br />
!s Lands Staaten een waakend oog over de handelingen der<br />
Kerkvergaderinge, door middel van eenige Gelastigden, uit<br />
het midden hunner derwaarts gezonden, en bij den naam van<br />
Kommisfarisjen Politiek bekend. Niet even groot is het getal<br />
deezer Kommisfarisfen in de onderfcheidene Provinciën;<br />
eenigen zenden 'er vier, anderen twee. Alles, wat den welfland<br />
der Provinciaale Kerke in 't algemeen betreft, wordt in<br />
deeze zamcnkomften behandeld ; als mede uitfpraak gedaan<br />
over zodanige gefchillen , welke door de Klasfen niet kunnen<br />
beflist worden. Hoewel dus de Provinciaale Sijnoden der onderfcheidene<br />
Gewesten van elkander onafhanklijk zijn, houden<br />
ze, nogthans, eene zekere onderlinge gemeenfchap, door<br />
middel van Afgevaardigden, bij den naam van Korrespondenten<br />
bekend. Voor ieder der overige Provinciën, wordt in<br />
elk Sijnode zodanig een Korrespondent benoemd; die, evenwel,<br />
in de Sijnoden, welke zij bijwoonen, geene belluitende;<br />
maar enkel eene raadgeeyende ftem hebben. Daarenboven<br />
worden, in ieder Provinciaal Sijnode, eenige Leden benoemd<br />
, bij den naam van Deputati Sijnodi of Afgevaardigden<br />
van het Sijnode genoemd; deeze moeten zorge draagen,<br />
dat de Sijnodaale Befluiten ten uitvoer gebragt worden, en<br />
voorts, 't geen van wegen de Kerkvergaderinge bij de hooge<br />
Mmmmmmm 5<br />
Over-
»*6 S^NGDE.<br />
Overheid te verrigten is, waarneemen. Voorts worden deeze<br />
Vergaderingen gehouden met qpene deuren, zodat ieder tot<br />
dezelve een vrijen toegang heeft, en even als zij met eene<br />
Leerrede geopend waren, dus ook pp de zelfde wijze befloo.<br />
*en. Indien men den Coetus van Zeeland mede rekene, tel:<br />
men, in de Veréénigde Nederlanden, negen Provinciaale Sijnoden:<br />
te weeten, behalven éon voor ieder der zes overige<br />
Provinciën., twee voor Holland, en één voor het Landfchap<br />
Drenthe. De rijden der Sijnodaale zamenkomften, in de bijzondere<br />
Provinciën, zijn de volgende: In Gelderland, in het<br />
begin van Augustus, of het laatst van Julij; in Zuidholland,<br />
op Dingsdag naa den .eerden Zondag in Julij; in Noordholland<br />
, op den laatilen Dingsdag in Julij; in Zeeland is de<br />
tijd der zarnenkomfte onbepaald, naardien toet Provinciaale<br />
Sijnode, of zo als men het aldaar noemt, de Coetus, niet dan<br />
om zeer gewigtige redenen, en op de bijzondere befchrijving<br />
der Staaten, gehouden wordt; in het Sticht van Utrecht, in<br />
de eerfte of tweede week van September..; in Friesland, acht<br />
dagen naa Pirxrer; in Overtjsjet, veertien dagen naa Pinxteu<br />
in de Provincie van Stad en Lande van Groningen, in de<br />
eerfte weêk van Maij; en , eindelijk , in het Landfchap Drenthe<br />
, in de maand November.<br />
Boven hebben wij aangemerkt, dat zints de Dordrechtfche<br />
JNationaale Kerkvergadering van de Jaaren en 1619,<br />
geene andere dan Provinciaale Sijnoden gehouden zijn. Met<br />
opzigt tot de Nederduitfche Kerken moet dit verdaan worden.<br />
Tweemaalen 's jaars houden de Walfche Kerken, hier<br />
te Lande, eene zamenkomsr, welke, als beftaande uit Afgevaardigden<br />
van alle de Keiken, door de Veréénigde Provinciën<br />
verfpreid, in zekeren zin een Nationaal Sijnode mag<br />
genaamd worden. Het koomt tweemaal 'sjaars bijeen: in 't<br />
ïaatst van April of in 't begin van Maij, en in 't laatst van<br />
Augustus of in 't begin van September. In de volgende Steden,<br />
volgens eene vastgeftelde beurtorde, houdt dit Sijnode<br />
zijne zamenkomften: in Gelder/and, te Nijmegen, Arnhem<br />
en Zutfen; in Holland, te Dordrecht, Gouda, Haarlem,<br />
Briei, De ft, Rotterdam, in 'sGraavenkage, te Heusden,<br />
Qemichem, Schiedam, Amfterdam, Leiden en Naarden;<br />
ia
SYNODE, S¥NODE. (Dordrechtsch') lof<br />
jn Zeeland, te Zietikzce , Goes, Tholen, Feere, •.Middel*<br />
burg en Vlisfingen; in het Sticht, te Utrecht; in Friesland,<br />
te Leeuwarden ; in Qverijsjel, te Kampen , Zwolle, en<br />
venter; de Provincie van Stad en Lande heeft geene tourbeurt;<br />
voorts nog, in de Generaiiteits Landen, te Breda,<br />
Bergen op den Zoom, -s Hertogenbosch, Mr.a%tricht en Breda.<br />
Tot het waarneemen der zaaken , welke tusfchen da<br />
Sijnoden voorvallen, benoemt het Sijnode vier of vijf Gemeenten<br />
, welker Afgevaardigden gezamentiijk eene Klasfis uitmaaken;<br />
de Befluiten van welke Klasfis, evenwel, van geene<br />
kragt zijn, voor dat zij de goedkeuring en bevestiging van<br />
het volgende Sijnode ontvangen hebben. De Studenten, die<br />
tot Propenent onder de Walfche Gemeente begeeren aangenomen<br />
te worden, geeven daar van kennis aan het Sijnode;<br />
waar naa zij door het eerstvolgende Sijnode geëxamineerd<br />
worden. Drie Predikanten, en even zo veele Ouderlingen,<br />
worden tot dit Onderzoek benoemd.<br />
Zie Tegenw. Staat der Nederlanden.<br />
SYNODE. (Dordrecht'sch) Daar ons phn medebrengt, van de<br />
yoornaamfle voorvallen onzer Vaderlandfche Gefchiedenisfe,<br />
jn ons Woordenboek, verflag te doen, zouden wij eene wijde<br />
gaaping open laaten, indien wij de vermaarde Kerkvergadering<br />
verzweegen. Ons zeiven ook als Hiiloriefchrijvers aarü<br />
merkende , zullen wij een der hoofdvereischtcn van dien<br />
post, onpartijdigheid en liefde tot de waarheid, zorgvuldig<br />
in agt neemen; vergenoegende ons, overeenkomflig met o:is<br />
bedek, met eene beknopte opgave der voornaamde bijzonderheden.<br />
Bekend zijn de aanleidende oorzaaken tot het houden deezer<br />
zamenkomfte. De godge'eerde gefchillen; in den aanvang<br />
der voorgaande Eeuwe, gereezeu, tusfchen FR.INCISCUS GO.<br />
DARIJS en JACOBUS ARMINIUS , beiden Hoogleerasrs in de<br />
Godgeleerdheid op het Hoogefchool te Leiden , klommen,<br />
eerlang, tot eene hoogte, dat de Overheid het baarer bemoeijipge<br />
waardig en noodig oordeelde, zo niet ter vererf;-<br />
ainge ,
^5 SYNODE. (Bordrtfhtsckï<br />
ninge, althans ter bekoelinge van dezelve, met haar gezag<br />
tusfchen beiden te treeden. Den inhoud dier gefchillen zullen<br />
wij hier niet verhaalen; zij liepen, boofdzaakelijk, over de<br />
Godlijke Befluiten , raakende 's Menfchen Verkiezing ter Zaligheid,<br />
of Verwerpinge ter eeuwige ftraffe. GOMARU? verklaarde<br />
zich voor een vrijmagdg Volflxekt, ARMINIUS dreef<br />
een Voorwaardelijk Befluit. Gelijk het gemeenlijk gaat, wanneer<br />
Hoogleeraars van naam wijd van ,een loopende inzigten<br />
hebben, elk van hun hadt zijne aanhangers en voorftanders<br />
onder de Predikanten, door hen opgekweekt^ welke, vervolgens,<br />
door middel hunner Kerkelijke redevoeringen, de ge-<br />
Cchillen onder den gemeenen man rugtbaar maakten.<br />
Terwijl de Hoogleeraars en derzelver leerlingen , aan 't<br />
Hoogefchool, elkander met twistfchriften te keer gingen, en<br />
daar door hunne beftrijders zogten te overtuigen, waren de<br />
Predikanten, vooral de zulkea, dia't met GO^ARUS hielden,<br />
op een ander middel bedagt, om aan 't gefchil .een einde te<br />
maaken. Bij herhaaling vervoegden zij zich aan de Aigemeene<br />
Staaten, om het houden van een Nationaal Sijnode. In de<br />
maand Maart of April des Jaars 1606 gaven hun Hoog Mogende<br />
daar aan de toeftemraing, doch op deeze voorwaarde,<br />
dat de Heidelbergfche Catechismus en de Geloofsbelijdenis,<br />
in dit Sijnode, zouden overgezien, en, daar men 't dienftig<br />
vondt , in dezelve veranderingen zouden gemaakt worden.<br />
Doch deeze voorwaarde viel niet in den fmaak van GOMARUS<br />
en zijner aanhangeren. Zij waren van meening , dat het vorderen<br />
deezer voorwaarde bewerkt was door ARMINIUS en<br />
UITENBOGAARD , om hier door den zoekeren van nieuwigheden<br />
de leuze te geeven, volgens welke zij moesten werken.<br />
Zij preezen , daarenboven , de gewoonte, bij welke men,<br />
dagten ze, zich ten allen tijde zo wel hadt bevonden, dat<br />
men de banden van overeenllemminge niet ligt verbrak. Anders,<br />
zeiden ze, worden de gemoederen van 't gemeene volk<br />
van een gefcheurd, als een ieder zijn eigen goeddunken predikt:<br />
weshalven zij het als onbillijk en gevaarlijk aanzagen,<br />
iemand tot den Kerkendienst te gebruiken, 't en zij hij de<br />
beide Schriften ondertekend hadt. ARMINIUS en de zijnen,<br />
daarentegen, beweerden, dat meè aan ïnenfchelijke fchriften<br />
wel
SYNODE. QDordrechtscH)<br />
wjf<br />
wel mogt twijfelen; dat men, over eene zaak van zo groot<br />
gewigt, als het Hellen van Formulieren, zich niet behoorlijk hadt<br />
beraaden, in de eerde tijden der Hervorminge, toen alles in<br />
rep en roer was, noch ook daar naa, toen de Regeering<br />
met zaaken van Oorlog de handen vol werk hadt. Ook<br />
meenden ze, dat de Christenheid 'er beter aan zijn zoude,<br />
indien men in 't geheel geene, of flegts korte Formulieren<br />
hadt.<br />
Intusfchen was dit bijkoomend gefchil, oyer het al of niet<br />
nazien der Formulieren, de oorzaak, waarom het Nationaale<br />
Sijnode, voor dit maal,' agter wege bleef. Maar de godgeleerde<br />
gefchillen verloo'ren daarom niets van hunne hevigheid;<br />
zij groeiden, daarentegen, naar gelange tijdlijke en flaatkundige<br />
inzigten, bij wijlen, zich daar onder mengden. Nu begon<br />
het ontwerp, raakende het houden van een Nationaal Sijnode<br />
, bij zommigen wederom leevende te worden. Veel<br />
deedt daar toe het fchrijven van JAKOBUS DEN I, Koning vaa<br />
GiOot- Britannie, aan de Aigemeene Staaten, in den aanvang<br />
des Jaars i6ij, waarbij zij vermaand wierden tot het bij een<br />
roepen van een Nationaal Sijnode, om de gefchillen te beflisfens<br />
De Staaten van Zeeland waren de eerden , welke<br />
daar toe eenen flap deeden. In de maand Mai des gemelden<br />
jaars zonden zij eenige Gelas'tigden na \Hage y<br />
tot het doen<br />
van een Voordel aan de Staaten van Holland en Westfriesland,<br />
waar in zij, tot het fpoedig bij een roepen en doen<br />
houden van een Nationaal Sijnode, zeer ernlïig aanhielden.<br />
Diergelijk een Voordel, aan hun Ed. Gr. Mogende, gefchiedde,<br />
weinige dagen laater, door de Afgevaardigden der Provinciën<br />
Gelderland, Friesland en Groningen. Zijne Excellentie<br />
Prins MAuaiTS deedt insgelijks geene kleine moeite, om<br />
het houden eener Kerkvergaderinge te bevorderen; waar toe<br />
hij verfcheiden Hollandfche Steden doorreisde, vermaanende<br />
de Vroedfchappen ter bewilliginge in zijn voordel. In zekere<br />
Aantekeningen vindt men verhaald, hoe MAUKITS,<br />
onder andere te Delft ten dien einde in de Vroedfchap verfcheenen<br />
zijnde, hadt gezegd „ Dat hij hadt gezwooren de<br />
waare Gereformeerde Religie voorteflaan; dat daar over<br />
„ veel dispuits viel ' r<br />
dat hij niet wist wat van de zaak was;<br />
* dat
3! 6 SYNODE. C bordrecittscii)<br />
dat de Verklaaring moest gefchieden in een Provinciaal en<br />
„ Nationaal Sijnode, welk hij hun hooglijk aanbeval, op dat<br />
„ hij eenmaal mogt weeten, hoe hij zich" omtrent die zaak'<br />
„ hadt te gedra'agen."<br />
Hoewel dus door magtige voordanders voor'geflag'n en<br />
aangedrongen, het houden van een Nationaal Sijnode ontmoette,<br />
van andere kanten, geene mindere tegenllreevers. In<br />
éene veel gerugts maakende Verklaaring van den vijfden Augustus<br />
des zelfden Jaars vertoonden de Staaten van Holland<br />
hunne opregte meening, om, üévens 'sLands Vrijheden<br />
en Regten , de waare Christlijke Gereformeerde Religie in<br />
Zuiverheid te zullen houden; als mede de redenen, om welke<br />
zij hadden goedgevonden te ordonneeren, dat de Remopjïranien<br />
mede in dc Gereformeerde Kerken behoorden getolereerd<br />
te worden, zo wel als die van andere gevoelens waren. Het'<br />
houden van een Nationaal Sijnode weezen de Staaten van de<br />
hand, door te verklaaren, „ dat eenige punten, die, zo in<br />
„ de oude Christlijke Kerk, als zedert de Reformatie, niet<br />
„ eendiagtig en wettig waren beflist, tegenwoordig te willen<br />
,, befllsfen, van zeer groot bedenken was; en indien zulks<br />
,', al oirbaar mogt zijn, 't zelve te willen beflaan door eene<br />
„' Vergadering , bij een geroepen uit weinige Provinciën,<br />
„ geenzins met den dienst der Kerke zoude óver een koo-<br />
„ mer,; maar dat veeleer, naar 't gebruik der oude Christen-<br />
„ heid , zulks zoude behooren te gefchieden , door eene<br />
„ overeenftemming van alle de Kerken, die voor Leden des<br />
„ 1-ehaams gehouden worden." Daarenboven begreepen de<br />
gemelde Staaten, dat hun, tegen hunnen dank, geen Sijnode<br />
konde worden opgedrongen. Eendemmig met die van Holland<br />
was de uitfpraak der Staaten van Utrecht en van Qveryifel.<br />
Ook verklaarden de Gelderfche Afgevaardigden naderhand,<br />
dat zij geenen last hadden, om het Sijnode, ih weerwil<br />
van Holland, door te dringen;<br />
Ondanks deeze tegenkantingen, deeden de vier Provinciën,<br />
die zich voor het Sijnode verklaard hadden, de raadpleegingen,<br />
over het daadelijk voortzetten van hetzelve, ter Aigemeene<br />
Staatsvergaderinge eenen aanvang neemen. Te meer<br />
vertrouwen voedden zij aangaande eenen gewenschten uiiflae,<br />
alzo
SYNODE, (Dordreéhisch') Ui<br />
alzo het gevoelen van Holland met geene volkomene eenpaarigheid<br />
was uitgebragt, maar, behalve de drie Noordhollandfche<br />
Steden, Enkhuizen, Edant en Pui merend , de twee<br />
voornaame Steden, Amfterdam en Dordrecht, zich voor het<br />
houden van een Nationaal Sijnode verklaard hadden. Op den<br />
elfden November des Jaars 1617 wierdt dan, bij de meerderheid,<br />
tot htt houden van een Nationaal Sijnode het befluit<br />
genomen, onder aantekening van een Protest der drie genoemde<br />
anders gevoelende Provinciën. Verfcheiden middelen<br />
wierden zedert te werk gefield, om ook deeze ter bewilliginge<br />
over te haaien. Onder andere deedt Prins MAURITS eene<br />
reize door de Provinciën, in'welke het werk inzonderheid<br />
gehaperd hadt. In Gelderland bewerkte hij, dat op het Sijnode<br />
met meer ijvers wierdt aangedrongen.' Die van Overfsfel<br />
gaven hunne toeftemming op aanneemelijke voorwaarden,<br />
doch die nimmer ''wierden naagekoomen. Te Utrecht<br />
wierdt het werk doorgezet, door eene geheele verandering<br />
der Regeeringe. Holiand bezweek, door het gevangen neemen<br />
der drie bekende Staatsmannen.<br />
Nu was dan, tot het houden van een Nationaal Sijnode,<br />
het befluit genomen, en de Stad Dordrecht tot de plaats oaar<br />
van bepaald. In de maand Junij des Jaars 1618 wierden de<br />
brieven van üitfehrijvinge r.a de onderfcheidene Provinciën<br />
afgevaardigd, als mede aan den Koning van Groot-Brit'annie,<br />
aan de Kerken van Frankiijk, en aan verfcheiden Vorften en<br />
Staaten, met verzoek om eenige Godgeleerden op het Sijnode<br />
te willen zenden. Geduurende den Zomer hieldt men, in<br />
alle de Gewesten, afzonderlijke Provinciaale Sijnoden, in<br />
welke de zaaken tot de groote Kerkvergadering voorbereid,<br />
e-n dermaate befchikt wierdeu, dat de Remonfiranten, zints<br />
dien tijd, zich nog minder goeds voorflelden: vooral naa oat<br />
Prins MAURITS , in de meeste Hollandfche Steden, de Wethouderfchap<br />
op eene buitengewoone wijze veranderd, en Leden,<br />
den ContraremonfUarjten openlijk toegedaan, op het Kusfen<br />
hadt gebragt.<br />
In het begin van de maand November des Jaars 1Ó18 zag<br />
men de buitenlandfche" Godgeleerden, die tot het Sijnode wa.<br />
reu genodigd , van tijd tot- tijd, te Dordrecht aankoomen.<br />
De
*rs<br />
SYNODE. (Dordr'eclttschj'<br />
De Engelfchen kwamen eerst, vervolgens dié van dé. Palts;<br />
Bit liesfen, Zwitserland, Gerieve, Brandenburg, Nasfau '<br />
Onsefriesland en Brernen. Aan het Voriïendom Ankalt was<br />
geene aanfchrijving gedaan, om reden, meenden de Remonfiranten,<br />
dat men aldaar met hun in gevoelens óvereenftemde.'<br />
In 't eerst hadden verfcheiden Zwitzerfche Kantons, in het<br />
zenden van Afgevaardigden,* merkelijke zwaarigheid gevonden,'<br />
om reden, fchreeveh ze, dat de gefchillen, die de Nederlandfche<br />
Kerken beroerden , Zwitzerland niet aangingen;<br />
als mede, om dat men, van ouds, van Kerkelijke Vergaderingen<br />
en Sijnoden weinig voordeel plagt te trekken. Doch<br />
men vondt, zedert, middèl om dezelve tot het zenden over<br />
te haaien; Uit Frankrijk zag men 'er insgelijks geéne afgevaardigden,<br />
hoewel het getal der Hervormden, in dat Koninkrijk,<br />
ten dien tijde, zeer aanzienlijk was. Gezamentlijk maakten<br />
de Uitheemfche Godgeleerden een getal van achtentwintig uit.'<br />
De afgevaardigden uit de Veréénigde Gewesten zelve bedroegen<br />
, in alles, vierenzestig: te weêten, vijf Hoogteeraaren ;<br />
één van ieder Hoogefchool, zesendertig Predikanten,, twintig"<br />
Ouderlingen, en daarenboven nog twee Remonftrantfche Predikanten<br />
en één Ouderling, door het Stichtfche Sijnode gezonden.<br />
De Kommisfarisfen Pólitiek of Gemagtigden der Aigemeene<br />
Staaten waren achttien in getal. Uit honderd en tien"<br />
Leden beftondt aldus de Dordrechtfche Kerkvergadering, wan><br />
neer zij geheel voltallig was.<br />
Op Dingsdag, den dertienden November des JaSrs I
SYNODE. (Dordrrchtsci')<br />
Ui<br />
Kerkfeeraar BALTHAZAR LYDIUS maakrè eenen aanvang dér ver-'<br />
figtingen met een Gebed in de Latijnfche .taaie, in welke taal,'<br />
ten dienfte der Uitheemfchen, alles zóü Verhandeld worden»<br />
Hij hadt niet geëindigd, of de Heer MARTINUS GREGORIUS,'<br />
Afgevaardigde wegens" Gelderland, opende het Sijnode mee<br />
eene aanfpraak, in welke hij, onder andere, wenschte, „dat<br />
;, de Zaaken, in het Sijnode te verhandelen, zonder eenigei<br />
,', vooroordeel en, die (Zeide hij} wel zomwijlen van huis 1<br />
/, plffgten medegebrag't te worden, maatiglijk, foberlijk en in<br />
h des Heeren vreeze, voorgefteld, verftaan eri bèflooten zijn-<br />
„ de, met de hoop der Heeren Staaten én de begeerte der<br />
,', ingezeetenen mógten overcenkoomen, en mm allen mogt<br />
,', hooren zeggen, dit het hart van de Kerk en de geloovigeii<br />
,', wederom één was geworden." De zitting van deezen dag<br />
wierdt bèflooten met het voorleezen der Geloofsbrieven der<br />
Politïfce Heerén, door hunnen Sekretaris DANICL HEINSIUS<br />
Hoógleeraar te Leiden, man van Ongemeene bedreevenh'eid in"<br />
de Griekfche én Latijnfche taaien, doch in de Godgeleerdheid:<br />
zeer weinig bedreevén. D'ikraaals was deeze de mond der Politike'.<br />
Afgevaardigden; onder welke men 'er vondt,' die weinig of<br />
geen Latijn verftonden: gelijk men' dus van eenen derzel'ven<br />
verhaald vindt, dat hij van iemand zijner vriénden gevraagd<br />
Zijnde , hoe hij het ih 't Sijnode ftelde, daar alles in de La-<<br />
fijnfehë taal wierdt' verhandeld, tot antwoord gaf „ dat hij<br />
j, met 'er tijd wat leerde, en zoiïuijds door gewoonte een<br />
,", woord begoh te verftaan; dat hij ook zijn Dictionariüm of ,<br />
Woordenboek bij zich hadt, en zomtijds een woord of<br />
„ twee naaz'ogt." 's Anderendaags verkoos trien tot Prafes<br />
óf Voorzitter van het' Sijnode, JOHAHNES BOGERMAN, Predikant<br />
te Leeuwarden; tot As fes foren, of Bijzitters, anders<br />
Vice-Prefidenten, JACOBUS ROLANDUS, Predikant te Amfter*-<br />
dam, en HERMANNÜS FAUKELIUS, Predikant te Middelburgs<br />
fot Stribas of Schrijvers, SSBASTIAAN DAMMAN, Predikant te'<br />
Zutfen, eh FESTUS HOMMIUS, Predikant te Leiden: allen bekend<br />
voor zeer ijverige tegenftreevers der Remonftrantferió'<br />
Naa dat men, vervolgens, eenige verdere fchikkingen hzit beraamd<br />
, wierdt, in de vierde zitting, in overleg genomen f<br />
Op hoedanige eenige wijze de Remonjlranttn tot het Sijntxi.sr<br />
XXVIII. DEEL. Nnnnnrm êO*
7r4<br />
SYNODE. (Dordr.ecfitsch~)<br />
zouden geroepen worden. Volgens zommigen moesten alïöde<br />
Iiemonltranten gezamentlijk verfehijnen ; doch anderen vonden<br />
niet geraaden , hen in zo grooten getale toe te laaten,<br />
en waren , daarom , van begrip, dat flegts eenige weinigen ,<br />
en wel hoofd voor hoofd, met brieven voor het Sijnode<br />
moesten gedagvaard worden. Dit gevoelen hadt de overhand,<br />
en wierden, diensvolgens, in de vijfde zitting, de brieven<br />
van dagvaardinge voorgeleeaen en goedgekeurd. Tegen dit<br />
befluit verzetteden zich naderhand eenige Remonfiranten , ten<br />
dien einde na Dordrecht afgevaardigd, door een verzoek,,<br />
om gezamentlijk, en als één. lichaam, voor het Sijnode te verfehijnen<br />
, en aldaar hunne zaak te bepleiten; met naame ook,<br />
dat de naam van den Leidfchen Hoogleeraar SIMON EPISCOPÏUS<br />
niet onder de gedaagden mogt gefield worden , alzo deeze als-<br />
Lid der Vergaderinge, door de Staaten van Holland was befchreeven.<br />
Doch 't een en ander wierdt van de hand geweezen<br />
, ondanks de nadere bedenkingen , van de zijde der Remonfiranten<br />
aangevoerd. Het getal der gedaagde 'Remonftrantfche<br />
Predikanten wierdt op twaalf gelleld, en in den brief,<br />
aan ieder hunner afgevaardigd,. gezegd, dat zij tot het Sijnode<br />
geroepen en ontbooden wierden, „ op dat zij de vijf Aiti-<br />
„ kelen, uit welke de thans heerfehende gefchillen voornaa-<br />
„ melijlc ontilaan waren, vrijelijk zouden vooriiellen, ver-<br />
„ klaaren en verdeedigen, zo veel zij konden,, en noodig.<br />
„ zouden agten, en met een ook in gejch.rtf): overleveren,<br />
„ allezo zij *ër eenige hadden, hunne bedenkingen over da<br />
Leere, in de Confesfie en in den Katechisinus deezer Kerke<br />
„ begreepen, en de redenen van dezelve bedenkingen: op<br />
„ dat het Sijnode, alles gehoord en overwoogen hebbende,,<br />
„ tijdelijk van alles in de vreeze des Heeren mogt oordee-<br />
„ len."<br />
Terwijl men op de aankomst der gedaagde Remonilrantfc'ne<br />
Leeraaren wagtte , wierdt, in de zesde zitting, eene nieuwe'<br />
Vertaaling des Bijbels op het tapijt gebragt. Jaaren geleeden<br />
was dit werk den Heere PHILIPS VAN MAHNIX van S. Aldegonde<br />
, nevens de Delftfche en Amfterdsmfche Predikanten<br />
ARKOLDUS CORNELIUS en WERNERUS HELMiCwus, opgedraagen.<br />
Doch zij waren allen reeds, overleeden, en het pas begonnen<br />
werte
SYNÓDÉ. (Dordrechtsch)<br />
fi'g<br />
werk zedert niet wederom hervat. Men verilondt, dat men<br />
geene oude overzetting verbeteren, maar eene nieuwe zoude<br />
vervaardigen, doch te gelifk, om de ergernis, uit te groote<br />
verandering te vreezen, te voorkoomen, uit de oude vertaaling<br />
alles,' wat doenlijk was, behouden, vooral in dè Hiftorifche<br />
boeken: Voorts nam men in overleg, of ook de Apokrijfe<br />
boeken vertaald, en bij de Overige zouden gevoegd<br />
worden. Niet weinig viel hier over te doen,< en verfchildé<br />
het zeer weinig, of men zoude de gemelde boeken uit den'<br />
bondel der fchriften geheel hebben uitgemonfterd. Bij meerderheid<br />
van Hemmen wierdt eindelijk bèflooten, dat men de<br />
Apokrijfó boeken, van nieuws, uit het Grieksch zoude overzetten,<br />
doch niet met zulk eene Zorgvuldigheid als de Kanonijke<br />
fchriften; als mede,' dit ze niet langer in 't midden,<br />
tusfchen het Oudé en Nieuwe Testament, maar aan 't einde,<br />
agter het laatstgenoemde, zouden geplaatst worden. De twaalfde<br />
zitting' wierdtvoornaamelijk ; befteed aan het handelen<br />
over de woordekens du en gij, en of men God aanfpreekende,<br />
zoude zeggen du bist, of gij zijt. Beide uitdrukkingen<br />
Vonden vobrftanders, die hun ftuk,- van weerkanten, met zo<br />
veel ijver bepleitten,- dat veele toehoorders zich van lachen:<br />
niet konden onthouden. Het gij zijt kreeg de overhand bij<br />
meerderheid Van Hemmen. Wijders handelde mén over deri<br />
naam JEHOVA, of dezelve Onvertaald behouden, of door '£<br />
Woord Heere zoude overgezet worden.' Het laatfte gevoelen<br />
hadt de overhand, mids het woord Heere met groote letteren<br />
zou gedrukt worden. Nu tradt men,- in de dertiende<br />
zitting, tot het verkiezen van Overzëtters. Tot het Oude<br />
Verbond wierden daar toe benoemd,- de PrelTdent van hée<br />
Sijnode JOHANNES BOGERMAN , nevens WILHEI!,MUS BAÓ'DART en<br />
«SERSON BUCERUS, Predikanten te Zutfen en Feere; tot her,<br />
Nieuwe Verbond,- JACOEUS ROLANDUS, KTERMANUS FAÜKELIÜ?<br />
en PETRUS CORNÊLIUS , Predikanten te Amfterdam ,• Middel*<br />
burg en Enkhuizenv Daar naa benoemde men de perfoonen,<br />
wien het werk der overzieninge van de niéuwe Vertastiings'<br />
zou worden aanbevolen: deeze waren, voor het Oude Testsw<br />
ment, ANTONIUS TIIYSIUS, uit Gelderland; JOHANNES fUut/Ul*<br />
ÊER, uit Zuidholland; PETROS PLANCIUS-, uit Noordholland j<br />
Nrnnnnnn 3<br />
folté'
jgg<br />
SYNODE. (Dor dr echtsch)<br />
MEN, Scriba van het Sijnode , uit Gelderland; FESTÜS<br />
JODOCUS LAREN us, uit Zeeland; SIBRANDÜS LUBBERTUS , uir<br />
Friesland; JACOBUS REVIUS, uit Overijsfel; FRANCISCÜS GO^<br />
MERUS , uit Groningen , ONIAS Boè'Tiüs , uit het Landfchap<br />
Drenthe: en voor het Nieuwe Verbond, SEBASTIANUS DAM<br />
HOM-<br />
MIUS, insgelijks Scriba, uit Zuidholland; GOSÜINUS GELDORrius,<br />
uit Noordholland; ANTONIUS WALRUS, uit Zeeland;<br />
BERNARDUS FALLENIUS, ujt Friesland; JOHANNES LANGIUS , Uit<br />
Overijsfel; UBBO EMMIUS, Hoogleeraar in de Griekfche taal,<br />
uit Groningen; JOHANNES CUFERUS , uit het Landfchap Dren.<br />
the. Van wegen het Sticht van Utrecht waren geene Overzieners<br />
benoemd, dewijl men het over de keuze derzelven<br />
niet eens konde worden. Ook zijn de benoemde perfoonen<br />
wegens Drenthe, zedert, uitgevallen, op verzoek der Afgevaardigden,<br />
om reden, zo als dezelve verklaarden, dat de<br />
Nederlandfche taal in hun Landfchap niet wel bekend was.<br />
Thans wierdt de zaak van het prediken van den Katechismus<br />
en het Katechifeeren bij de hand genomen. Veel viel daar<br />
over te doen, voor dat man het aangaande de zaak eens kon-<br />
^ de worden. Het prediken of openlijk verklaaren van den<br />
"Katechismus wierdt bij veelen verwaarloosd. Hierom verftonden<br />
de meesten, dat zulks oveTal , met naame ten platten<br />
lande, moest worden ingevoerd, onder bedreiging van Kerkelijke<br />
ftraffe aan de nalaatigen.. De Predikanten zouden daarin<br />
niet nalaatig mogen zijn, onder voorwendzel van het klein<br />
getal toehoorderen, al zouden ze alleen voor hun eigen gezin<br />
het woord voeren. Om dit befluit van kragt te doen zijn,<br />
zouden de Vifitateurs of Toezieners der Kerken<br />
%<br />
van tijd<br />
tot tijd, door alle Klasfen onderzoek doen, of de Naamiddagpredikatien<br />
en Katechifatien wierden waargenomen, en 'c<br />
verzuim bij de Klasfis aangeeven. Ook zoude men de geenen,<br />
die van den Hervormden Godsdienst belijdenis doende, het<br />
bijwoonen der Naamiddagpredikatien verwaarloosden , met<br />
Kerkelijke Cenfure fïrafFen. Het formulier of de wijze van<br />
Katechifeeren was de zaak , welke men thans bij de hand<br />
nam; en wierdt men het, naa veelvuldige raadpleegitigen,<br />
omtrent het volgende eens: men zou. driederlei, formulier van<br />
Katechismen gebruiken: een voor de kinderen,. inhoudende<br />
do
SYNODE. (Dordreclttsch')<br />
£ï$<br />
iS<br />
SYNODE, tbordreehtsck-)<br />
advijzen mgebragt, yooral van de Uitlandfche Godgeleerden-.<br />
Volgens de Engelfchen moest men niemand de drukkunst laaten<br />
peffenen, dan die belijdenis deedt van den Gereformeerden<br />
Godsdienst; waar bij die van de Paltz voegden, dat 'er<br />
een yastgefteld getal Boekdrukkers zijn moest, en die allen<br />
onder den Eed ftonden. Doch de Vergadering kwam thans<br />
hier omtrent tot geen befluit.<br />
Intusfchen naderde de dag, tegen welken de Remonftrantfche<br />
Leeraars te Dordrecht verwagt wierden. Zij waren twaalf<br />
m getal, en de volgende hunne naamen : uit Gelderland,<br />
HENRICÜS LEO en BERNHARDÜS VEZERius; uit het Gebied van<br />
Grave, HENRICOS IIOLLINGERUS ; uit Zuidholland, Mr. SIMON<br />
EPISCOPIUS, BERNARDUS DWINpLO, JOHANNES ARNOLOI, EDUAR-<br />
Dus POPPIUS en THEOPKILUS RYCKEWAEST; uit Noordholland,<br />
-pmLipprjs PYNACKER en DOMINICUS SAPMA ; ujt Overijsfel,<br />
THOMAS GOSUINUS en ASSÜERUS MATTHisius. Als een dertiende<br />
was, nevens de bovengemelde-n, gedagvaard, uit de Nederlandfche<br />
Walfche Kerken, CAROLUS NIELUUS. Op den vijfden<br />
December kwamen zij te Dordrecht, uitgezonderd HOLLINGE-<br />
•RÜS, die agtergebleeven was, en laster kwam. ^Anderendaags,<br />
in tijds, yan hunne aankomst kennis gegeeven hebbende,<br />
yerfcheenen ze, npg dien zelfden voormiddag, in de<br />
Sijupdaale Vergadering. Men deedt hen nederzitten aan een<br />
afzonderlijken tafel, midden in de Zaal. EPISCOPIUS voerde<br />
het woord, en boodt aan, uit naam zijner broederen, indien<br />
men het dus gqedvondt, zonder uitftel, met het Sijnode in<br />
pqmerentie te willen treeden; zich tevens beklaagende, dat<br />
men, op hun verzoek, niet eenigen uitftel hadt verleend<br />
l°L '<br />
ooriIjke orde zouden gebragt<br />
h U D H e Z 3 a k e n i n beh<br />
hebben. Men deedt hen daar op buitenftaan. De Hoogleraar<br />
POLYANDER, agt geflagen hebbende op de uitdrukking van<br />
EPISCOPIUS , om met het Sijnode in Conferentie te treeden<br />
gaf der Vergaderinge in bedenking „ dat men de Remonftran-' '<br />
v<br />
ten het oogmerk hunner komfte en de wijze van handelen<br />
« ^ * 1 h u n "ouden zoude, behoorde aan te zeggen,<br />
m e n m<br />
,5 op dat ze daar op verdagt mogten zijn. Men moest, veriXJtondt<br />
hi,hen onderrigten, dat ze niet waren ontbooden<br />
ft i* 9*>fpetitie te treeden. 'Er waren, zeide hi,, voor-
SYNODE. (Dordrechtsch) 119<br />
m<br />
heen Conferentien zonder vrugt gehouden. Nu waren ze<br />
„ geroepen, om hunne meeningen en redenen voor te Hellen,<br />
„ en het Sijnode te laaten oordeelen. Het Sijnode zou Reg-<br />
„ ter, en geen Partij zijn." Dit voorftel vondt bijval, en<br />
wierdt, diensvolgens, den Remonfiranten, wederom binnen<br />
geroepen zijnde, door den Voorzitter, onder andere, aangezegd:<br />
„ de broeders Remonfiranten moesten geene School iche<br />
„ Conferentien verwagten, door welke het gezag van het<br />
„ Sijnode in 't oordeelen zou worden verkort. Zij waren<br />
„ alleenlijk gedagvaard, om hun gevoelen, met hunne rede-<br />
„ nen, voor te Hellen, ie verklaaren, te verdeedigen, en<br />
„ daar dan het Sijnode over te laaten oordeelen." ; Hevig<br />
klaagden, zedert, de Remonfiranten over de bejegenibg, 111<br />
deeze eerfte verfchijning voor het Sijnode hun wedervaaren.<br />
Veele leden, föhreeven ze, hadden bij hunne inkomst naauwlijks<br />
den hoed willen ligten; dat hunne eerfte welkoomst<br />
een graau over hun laat aankoomen geweest was; dat men<br />
de partijfchap en vinnigheid uit veeier oogen konde leezeo;<br />
dat de woorden, die men hun toefprak, veeltijds fneeden als<br />
fcheermesfen; dat men terftond alle hoop hadt afgefneeden, om<br />
door minnelijke onderhandeling, en door hooren en wederhooren,<br />
de waarheid te onderzoeken; dat men de Remonfiranten<br />
deedt verfchijnen, ter plaatze alwaar hunne hardde partijen de<br />
meeste en de voornaamfte waren: niet om in gelijken rang te<br />
Haan, bij en nevens hun te zitten, en met gelijk regt te<br />
fpreeken, maar als gedaagden, als misdaadigen, om ftegts te<br />
fpreeken als men 't hun belastte, te antwoorden als men 't<br />
hun vraagde, en niet verder dan men 't hun toeliet; uit te<br />
gaan als men 't hun geboodt, en niet wederom binnen te<br />
koomen, voor dat ze geroepen wierden.<br />
In de drieè'ntwintigfte zitting deedt men de Remonfiranten<br />
binnen ftaan. De Hoogleeraar EPISCOPIUS verlof verzogt hebbende<br />
om te fpreeken, deedt ftraks eene Redevoering, in de<br />
Latijnfche taal, welke anderhalf uur duurde, en met zo veel<br />
klems en nadruks wierdt uitgefproken, dat zij zommige toehoorderen<br />
, ook eenigen der Politijke Afgevaardigden, de traanen<br />
uit de oogen perste. Het kort begrip deezer merkwaardige<br />
redevoeringe kwam op de volgende korte Hellingen ned<br />
e r<br />
Knnnnnn 4<br />
«
D<br />
E<br />
fg<br />
SYNODE. QDordreehisc^<br />
h<br />
,° 0 r t 6 0 fflenfphe m e e r t e r h te gaan,<br />
? ?<br />
can de voortplanting van den waaren Godsdienst welke<br />
„ vooral aan Publjjke perfoonen,<br />
z o<br />
PoIi«ijk«Tk«wï<br />
* ^ ft welk ook de gedagva rde 11 m Q<br />
nïZ<br />
*f ^woogen hadt, naar vermogen zorge te draageZr<br />
2 zmverheidvan den Godsdienst. De Remonltran en had<br />
" TzuTvZ' f ? e , ref ° rmeerde ^ van grove dooien<br />
te zuiveren; doch du was hun kwalijk gelukt, buiten hun<br />
f, ne meemng en fchuld. Evenwel berouwde 1 en hun doen<br />
" £ 2.182 ' e M a a \ W e l ^ r d , S W a s ' daar « weï<br />
•' • •! * h , d e a ' ^ a , " k Hemonflrauten hier over bejegend<br />
H o e k<br />
waren, en zulks tof hunne onfchuld, hoewel zij<br />
?, zich ook, in het verantwoorden, door hevigheid ergens<br />
" ZS o V ? R E E P K N . H E B B E P -<br />
E V E N E E N S H A D D E<br />
«<br />
„ ftrtoten ook gearbe.d om de Scheuripg te verhoeden, waar<br />
*1£ïmft<br />
^<br />
d<br />
e<br />
, o^ h o e<br />
P^righeid, verfcheiden<br />
Remon-<br />
door TJ! P<br />
h a d d e n<br />
- ° n d e r i i n S c verdraagzaamheid,<br />
V<br />
D e<br />
ken en<br />
- W 8 S d °° r h u n n e P a r t i i e D wederfprq.<br />
V<br />
a f e e V<br />
* 5t<br />
C n<br />
• r L'<br />
Scheuring aangerigt;<br />
b i e r d 0 0 r a I ü a l m e<br />
die bij verfcheiden, uit andere Provinciën geroepen, s ge<br />
voed en gevorderd, en waar toe ook verbonden waren<br />
*» a a n s e g a a n d 0 °f ^t aandrijven van eenige hooggeagte Leer<br />
, en anderen; die ook de Scheuring niet beftraft heb-<br />
* S n ;,n V° Ik d i 6 f S g e m a a k c<br />
'<br />
d a t<br />
onder de vijf<br />
i i<br />
3 n d e r S f c h u i I d e<br />
b<br />
* * *<br />
' j k e d e u ' r "et Monflcr der<br />
" lef, l v"' FESTUS HOMMIUS; waar door de Remonftran-<br />
« h»L ' >°° S 2 ° 1 5 w a a r h e i d bezwaard zijn: die geoordeeld<br />
h<br />
V. ^bben, dat men over die hooge punten foberlifk en ook<br />
» met de Schaftuur. moest fpreeken; terwijl zij, ombert<br />
„andere punten, eene maatige vrijheid hebben toegedaan ;<br />
,j zulks men hen t'onregt mer zo hevige vermoedens hadt*<br />
bez W a a r d„ FJet hoofddoel der Remonltranten kwam dus,<br />
n ?5 °P n e d «: zij hadden altijd de leere der Volltrekte'<br />
VowbefchAkinge wederlproken, de fcheuring, daarom ge-'<br />
» maakt, m.spreezen; de onderlinge, verdraagzaamheid aange- '<br />
raaden; en daarenboven zich verklaard, voor de opperde<br />
I». f h o o g r l e m a S c der Overheid in Kerkelijke zaaken. Voor<br />
B d e e ? e ? u n ' e a , nadden zij, naar hun «ïterfle vermogen , ge-<br />
„ ijverd.
SYNODE. (Dordrecht sch) I2|<br />
v<br />
ijverd. Hierom verzogten zij, dat men aan geene andere<br />
,, beschuldigingen tegen hen wilde geloof (laan , voor dat men<br />
„ hen daar op gehoord hadt. Aan hun klein getal, in het<br />
„ Sijnode verfcheenen, verzogten ze, wilde men zich niet<br />
„ ftooten, alzo 'er bekende redenen voorhanden waren, door<br />
„ welke men listiglijk hadt weeten te bewerken, dat in het<br />
t, Sijnode geen grooter getal gedagvaard was. De gedaagden,<br />
„ eindelijk, wilden alleen met de Schriftuur en de gezonde<br />
„ Reden zich behelpen, en niet op de menigte van Stemmen<br />
„ zien, en waren bereid, te winnen of te wijken voor de<br />
,, waarheid." Naa het eindigen deezer redevoeringe, vielen<br />
!<br />
er eenige woorden voor, tusfchen den Spreeker en den Voor?<br />
zitter BOGERMAN, die den eerstgenoemden te gemoete voerde,<br />
dat het tegen alle orde en gebruik was, dat gedaagden eerst<br />
zouden fpreeken, als welken het betaamde, te hoorei), wat<br />
men hun zoude voorhouden , en daar naa te antwoorden.<br />
Aan het einde deezer zittinge wierdt den Sijnodaale Leden<br />
de Eed afgevorderd, volgens welken zij , in het behandelen<br />
der Kerkelijke gefchillen, zich te gedraagen hadden. Het formulier<br />
van dien Eed luidde aldus: „ Ik beloove voor God,<br />
„ welken ik hier tegenwoordig, en een onderzoeker van nie-<br />
„ ren en harten te zijn geloove en eere, dat ik in deeze<br />
„ gantfche Sijnodaale handeling, in welke zal voorgenomen<br />
j, worden het onderzoek, oordeel en beflisfing, zo van de<br />
,, bekende vijf Artikelen, en de zwaarigheid, daar uit ont-<br />
„ ftaande, als ook van alle andere Leerftukken, geenerhande<br />
,, menfchelijke Schriften, maar alleen het Woord van God,<br />
,, voor een zekeren en onfeilbaaren regel des Geloofs zal<br />
gebruiken, en dat ik in deeze gantfche handeling niets an-<br />
„ ders zal voor oogen hebben, als de eer van God, de rust<br />
„ der Kerke, en bovenal de behoudenis van de zuiverheid<br />
„ der Leere. Zoo waarlijk moet mij helpen mijn Zaligmaas,<br />
ker JEZUS CHRISTUS, welken ik vuuriglijk bidde, dat hij<br />
„ mij in dit voorneemen door zijnen Heiligen Geest fteeds<br />
„ wil bijwoonen.'' De Voorzitter BOGERMAN deedt eerst den<br />
eed; op hem volgden de overige Leden van het Sijnode, zo<br />
wel uit- als inlanders, uitgezonderd de Zwitzerfche, die alleenlijk<br />
beloofden, te zullen handelen naar inhoud van den<br />
Nnnnnnn 5 «e d -
iTSg<br />
SYNODE. (Dordrccktsch)<br />
«ed. Opmerkelijk is het, dat deeze Eed, in de Latijnfche<br />
iaai vervat, van zommigen gedaan wierdt, dier taaie volftrekt<br />
onkundig.<br />
In de vijfëntwintigfte zitting tradt men ter zaake, met de<br />
behandeling der gefchilpunten, op de begeerte van den Voorzitter,<br />
dat de gedaagde Remonftranten hun gevoelen over de<br />
•vijf punten, in gefchrift, zouden voordellen, verklaaren en<br />
verweeren, en voorts hunne bedenkingen, welke ze op de<br />
Confesfie of Geloofsbelijdenis en den Katechismus hadden*<br />
gouden overleveren. Doch de Remonftranten verzogten vooraf<br />
verlof tot het leezen van een gefchrift, 't welk, huns bedunkens<br />
, moest voorgaan. De Prefident BOGERMAN wees het<br />
verzoek van de hand; doch de Voorzitter der Politijken gaf<br />
daar toe verlof. Het eerfte deel des gefchrifts behelsde een<br />
uitvoerig betoog „ dat de Remonftranten het Sijnode niet<br />
„ voor een wettigen Regter Jtonden erkennen, om reden, zei-<br />
„ den ze, dat de meeste Leden van het Sijnode, de uit-<br />
„ heemfchen alleen uitgezonderd<br />
9<br />
hunne geïlagene partijen<br />
„ waren." Het tweede deel des gefchrifts behelsde zekere<br />
•twaalf voorwaarden, van een, naar hun oordeel, welgefteld<br />
Sijnode, door de Remonfiranten, eenige maanden geleeden,<br />
3an de Heeren Staaten van Holland overgeleverd, en welke ze<br />
nu, voorbijgaande eenige omftandigheden. op de tegenwoordige<br />
gefteldheid van tijden en zaalten niet zeer toepasfelijk,<br />
van het Sijnode zogten te verwerven. Naa het leezen van<br />
dit gefchrift, 't welk twee uuren duurde, en waar in de Remonftranten<br />
eene zeer vrijmoedige taal gebruikten, voerde<br />
hun de Prefident BOGERMAN te gemoete, dat het Sijnode nu<br />
met lankmoedigheid hunne tweede Redevoering hadt aangehoord,<br />
met welke zij het gezag van het Sijnode hadden in<br />
twijfel getrokken. „ 't Was onbetaamelijk, zeide hij, dat de<br />
„ gedaagden den Regteren wetten wilden voorfchrijven, en<br />
„ een anderen form van Sijnode verzogten, dan de Aigemee-<br />
„ ne Staaten bevolen hadden." De Prefident der Politijken<br />
voegde 'er nevens „ dat de Remonftranten wel hadden te<br />
„ overweegen, of zij zich het oordeel van het Sijnode kon-<br />
„ den onttrekken; en of zij, dat doende, niet zouden geu<br />
honuen worden voor verftoorders van alle Kerkelijke en<br />
» Po-
SYNODE. (Dordrechtsck^<br />
Politike orde." Als hier op de gedaagden zeiden, dat ze<br />
de zaak in hunne Confciemien niet anders konden begrijpen,<br />
of zij moesten het tegenwoordig Sijnode voor partij houden ,<br />
en dat ze zulks in hun gefchrift hadden bevestigd met redenen<br />
, die men wederleggen moest, voerde hun daar op de Prefident<br />
BOGERMAN verfcheiden zaaken te gemoete. Men wilde,<br />
zeide hij, onder andere, hunne Confcientien geene wet overfchrijven.<br />
Oordeelde het Sijnode naar hunnen zin, zij mogten<br />
het looven; oordeelde het kwalijk, zij moesten het lijden<br />
, en met geduld opneemen. Men handelde hier niet voor<br />
de Confcientie der Remonftranten, maar 'c kwam op de Confciemie<br />
van het Sijnode aan: zo deszelfs Leden kwalijk oordeelden<br />
, zij zouden 'er Gode rekenfchap van moeten geeven.<br />
CHRISTUS en de Apostelen hadden zich voor Schriftgeleerden en<br />
Pharizeeuwen, en voor den Raad wel verantwoord, hoewel<br />
dezelve partij waren, pe Remonftranten mogten het Sijnode<br />
voor Schriftgeleerden en Pharizeeuwen aanzien ; maar zij<br />
moesten evenwel met hun handelen. De Remonfiranten mogten<br />
de Leden van het Sijnode voor Scheurmaakers aanzien ;<br />
doch zij konden, evenwel, niet nalaaten om het voor eene<br />
wettige Vergadering te houden, als beroepen door de Overigheid,<br />
en beëedigd om opregtelijk te zullen oordeelen, naar<br />
Gods Woord. Aan de Leden van het Sijnode, alfchoon zij<br />
zich van de Remonftranten hadden afgezonderd, konde het<br />
regt om te oordeelen daarom niet betwist worden. In de<br />
oude Kerk hadt ARIUS ALEXANDER uitgeworpen; en evenwel<br />
zat ALEXANDER als Regter over de zaak van ARIUS. Op<br />
de vraag van EPISCOPIUS aan BOGERMAN, of hij en de zijnen,<br />
indien ze in de plaats der Remonftranten waren, zich aan<br />
hun oordeel zouden onderwerpen, hernam de andere: „ Wij<br />
,, zouden 't, indien 't zo ware uitgevallen, hebben moeten<br />
,, lijden; doch nu de Overheid het anders hadt goedgevon-<br />
„ den, behoorden de Remonftranten het met geduld te ver-<br />
„ draagen."<br />
In eene volgende zitting wierdt het Gefchrift, door de<br />
Remonftranten voorgeleezen, overwoogen, en daar op bèflooten,<br />
dat het verzoek, raakende de voorwaarden, onbillijk en<br />
Ontijdig was, ftrijdende met de uitfehrijving van het Sijnode<br />
door
'«4 SYNODE. (Dordrechtsch)<br />
«oor de Heeren Staaten ; als mede , dat de Remonftranten<br />
over den inhoud van hun Gefchrift ernftelijk beftraft, en tot<br />
eerbiedigheid zouden vermaand worden. Dit deedt de Prefident<br />
BOGERMAN, zeggende, onder andere, dat zij in ',t toekoomende<br />
voorzigtiger moesten handelen, befcheidenlijker fpreeken,<br />
van wulpfche onbefchaamdheid en van ongeregeldheid des gemoeds<br />
en der tonge zich moesten onthouden. Het overige deezer<br />
en yan nog eene volgende zitting wierdt gefleeten met over en<br />
wederfpreeken , omtrent het gezag van het Sijnode en de<br />
zwaarigheid der Remonftranten om zich aan deszelfs oordeel<br />
te onderwerpen, als die reden meenden te hebben, om zich,<br />
voor hunne zaak, van dit oordeel niet veel goeds te belooven.<br />
Ook vielen *er veele woorden, of de Remonftranten<br />
hoofd voor hoofd, dan gezamentlijk en als een Lichaam met<br />
het Sijnode zouden handelen. Het laatfte wierdt hun met<br />
moeite toegeftaan. Ook fprak men, of de Remonftranten hun<br />
gevoelen over de vijf Artikelen, en over de Belijdenis en<br />
den Katechismus mondeling of in gefchrifte zouden voordraagen.<br />
Tot het laatfte befioor het Sijnode, tot merkelijken fpijt<br />
van veelen, met voordagt te Dordrecht van elders gekoomen,<br />
om de onderhandelingen van het Sijnode bij te woouen, en<br />
die daarom na hunne huizen wederkeerden.<br />
In de eenendertigde zitting , welke gebonden wierdt op<br />
den dertienden December, leverden de Remondranten hunne<br />
fchriftlijke bedenkingen over, raakende het eerde der vijf bekende<br />
gefchilpunten, 't welk handelde over de Verkiezing en<br />
Verwerping. De bedenkingen waren in tien Stellingen vervat,<br />
en door hen allen ondertekend. De Prefident, vervolgeus de<br />
Gedaagden hebbende doen buitenftaau, ftelde voor, of men<br />
hen nie: ieder afzonderlijk, één voor één, over hun gevoelen<br />
moest ondervraagen, zonder dat de een den anderen zoude<br />
kunnen helpen. Verfcheiden inlandfche Leden waren- 't<br />
eens met den Prefident. Doch de uitlaudfche Godgeleerden<br />
verklaarden zich daar tegen. Het afzonderlijk ondervraagen,<br />
meenden ze, zou naar arglistigheid kunnen fchijnen te finaa-<br />
Jten, en alsof men zich met eenen trek wilde behelpen. Aan<br />
het Sijnode, zeiden ze, betaamde het, in alle opregtheid te<br />
handelen; de waarheid moest zich met geene fnoode kunfte-<br />
aa-
SYNODE. (Thrdrecktsck) t 2|<br />
aarijen behelpen. De Gedaagden behoorde men niet alleen<br />
hun Huk gezamentlijk te laaten verdeedigen, maar hen ook<br />
laaten raadpleegen met de geenen, die niet ontbooden waren,<br />
op dat de waarheid te beter onderzogt mogt worden. Eindelijk<br />
wierdt bèflooten, dat de Voorzitter nu- deezen en dan<br />
eenen anderen zou mogen vraagen; indiervoege, nogthans,<br />
dat hij in 't antwoorden en in 't verklaaren van zijn gevoelen<br />
de hulp van anderen zou mogen gebruiken. Het gefchrift,<br />
welk de Remonfiranten hadden ingeleverd , mishaagde aan<br />
veelen, vooral onder de inlandfehe Leden, om reden dat zij<br />
in hetzelve niet alleen verklaarden, wat zij zeiven, over het<br />
onderwerp, dagten en gevoelden, maar ook wat zij niet gevoelden,<br />
en diensvolgens verworpen : firijdig, meenden ze,<br />
met het oogmerk, waar toe zij befchreeven waren. Van hier,<br />
dat, in eene volgende zitting, hun bevolen wierdt, over de<br />
andere vier Verfchilpunten hun gevoelen, in gefchrift, over<br />
te geeven, doch alleenlijk in bevestigende Hellingen-, zonder<br />
de gevoelens, die zij verworpen, voor te draagen. Ook vermaande<br />
hen de Voorzitter, „ dat ze liever zouden blij-<br />
„ ven bij de vraagpunten, die de leere van de troostlijke<br />
„ Verkiezing aangingen; dan dat ze de leere van de Verwer-<br />
„ pinge haatlijk zouden overhaalen. Zij hadden te bedenken ,<br />
zeide hij, dat ze aldaar waren onder de Geloovigen, on-<br />
„ der de Heiligen , daar men tot troost en vermaak der Con-<br />
„ fcientie gaarne van de Verkiezing behoorde te fpreeken,<br />
„ De Apostel PAULUS hadt tot de Romeinen, in bet negende<br />
„ Hoofdftuk, wel van de Verwerping gefproken ; maar hij<br />
„ handelde in den Brief aan de Efezers, als onder Geloovi-<br />
„ gen, van de lieflijke leere der Verkiezinge. Dat moesten<br />
„ zij naavolgen. Als ze met Ongeloovigen te doen hadden,<br />
„ mogten ze ook van de Verwerping handelen; hier kwam<br />
„ dit niet te pas." In de vierè'ntwintigfte zitting gaven de<br />
Remonfiranten hun fchriftlijk gevoelen over, raakende de vier<br />
andere Gefchilpunten; het was in vierentwintig Stellingen begreepen.<br />
Bij wijze van Aanhangzel voegden ze daar nevens<br />
verfcheiden bedenkingen, om welke zij zich verpligt rekenden,<br />
niet alleen voor te Hellen, wat zij zelveu gevoelden,<br />
maar ook wat zij in anderen afkeurden en verworpen;. als<br />
mede,
U6<br />
SYNODË. (Dordrechtsch)<br />
mede, waarom zij het noodig geoordeeld hadden, ook van<br />
het Leerftuk der Verwerpinge te moeten fpreeken.<br />
• Ten zelfden dage ais het bovengemelde Gefchrift was ingeleverd,<br />
vorderde de Voorzitter van de Gedaagden hunne bedenkingen<br />
of aanmerkingen over de Belijdenis en den Katechismus<br />
, en wel in die zelfde zitting, of 's anderendaags»<br />
Hier ter.cn verklaarden zich de Remonftranten 'j in 't midden<br />
brengende, dat deeze eisch hun vreemd voorkwam, als hebbende<br />
zij uit de brieven van dagvaardinge niet anders kunnen<br />
begrijpen, dan dat men de vijf punten eerst zoude afhandelen,<br />
en daar naa tot die Bedenkingen overgaan. Verlof verzogt<br />
hebbende, om zich toe den volgenden dag te bedenken,<br />
verworven ze, met moeite, vrijheid tot een kort gefprek in<br />
de Vertrekkamer. Doch als zij vervolgens bij hunne weigering<br />
volhardden, wierdt het gehoorzaamen, van hooger hand, hun<br />
opgeleid, en flegts een tijd van vier dagen, om hunne bedenkingen<br />
in orde te ftellen, toegeftaan.<br />
Tot nog toe was den gedaagde Remonftranfeh geene vergoeding<br />
van reiskosten gedaan, noch hun van de gefielde daggelden<br />
iets geworden. Terwijl zij dan aan het opftellen der<br />
Bedenkingen arbeidden, vervoegden zich twee van hun bij de<br />
Politijke Afgevaardigden, onder andere aan den Heer HÜGO :<br />
MUIS VAN IIOLV, Schout van Dordrecht, met verzoek dat op<br />
hunne betaaling orde mogt gefteld worden. Doch deeze zette<br />
hen zeer onvriendlijk af, met de volgende woorden: „ Gij<br />
„ hebt ons al dit rumoer in 't Land gemaakt, en zullen wij<br />
„ nog geld toegeeven? Ik heb den Staaten aangediend, hoe<br />
» ongehoorzaam en moedwillig gij u hier tegen het Sijnode<br />
»-aanftelt. De Staaten hebben zulke onderdaanen niet van<br />
„ doen. Ik wilde dat gij waart, daar gij over honderd jaaren<br />
zijn zult. Men zal morgen, in 't overleveren van uwe<br />
„ Bedenkingen, wel zien, wat 'er agter fchuilt." Doch de<br />
anderen ,v_ door deeze taal niet vervaard: „ Zit gij , mijn<br />
Heer," hernamen ze, „ om ons te helpen oordeelen, en<br />
„ hebt gij alreeds zulk een vóóroordeel tegen ons ingeno 1 -<br />
„ men, zo zijn wij daar kwalijk aan. Zijn ons de Heeren<br />
», moede, men wijze ons flegts eene plaats, daar zij willen<br />
h dat wij zullen gaan." Diergelijk of nog ïcherpör befcheid<br />
out»
SYNODE, ( Dordrecht scli)<br />
ft?<br />
ontvingen twee andere Remonftranten , als zij zich, tot het<br />
zelfde oogmerk, bij eenen der Politijken vervoegd hadden:<br />
de Heeren Staaten, zeide hij, zouden liever alles waagen,<br />
en daar bi} opzetten, dan dat zij de Remonftranten niet zouden<br />
doen buigen.<br />
Den tijd, den Remonftranten vergund, tot het ftellen va»<br />
hunne Bedenkingen, verftreekc-n zijnde, verfcheenen zij, ir»<br />
de achtëndertigffe zitting, voor het Sijnode. Thans, egter,<br />
leverden zij alleenlijk hunne bedenkingen op de Confesfie<br />
over; en hoewel zij zich verontfchuldigden met de kortheid<br />
des tijds, welke het ftellen van bedenkingen op den Katechismus<br />
ondoenlijk hadt gemaakt, ondergingen ze, egter, eene<br />
2waare beftraffing, even als hadden zij zich fchuldig gemaakt<br />
aan ongehoorzaamheid; met aankondiging om hunne bedenkingen<br />
op den Katechismus insgelijks ten fpoedigften in te leveren.<br />
Het invallende Kersfeest, geduurende hetwelk het Sijnode<br />
niet vergaderde, gaf hun daar toe gelegenheid, en bragten zij<br />
hunne bedenkingen ter tafel, in de negenëndertigfte zitting,<br />
die op den zevenëntwintigften December gehouden wierdt.'<br />
Veel over en wederfpreekens viel 'er, zedert, voor, over'de<br />
vrijheid, welke de gedaagde Remonftranten zich toeëigenden,<br />
om hunne gevoelens, wegens de vijf Artikelen, vrijelijk te<br />
ihogen voordellen, verkïaaren én verdeedigen, zo veel zi}<br />
zouden kunnen en noodig oordeelen. Het Sijnode, daarentegen,<br />
en de Heeren Gemagtigden der Aigemeene Staaten waren<br />
van oordeel, dat die vrijheid zich niet uitftrekte tot het'<br />
voorftellen en verkïaaren, maar alleen tot het verdeedigen,<br />
en dat het aan 't Sijnode ftondt, te'oordeelen, hoe verre het<br />
de verklaaring van het gevoelen der gedaagden zoude toelaaten,<br />
en tot deszelfs ondcrrigting noodig oordeelen. Ons bellek<br />
laat niet toe, al wat hier omtrent voorviel, breedvoerig<br />
te verhaalen. Alleenlijk merken wij hier aan, dat wanneer<br />
de Remonftranten, ondanks de befluiten en beftrafflngen van<br />
het Sijnode, op hun regt bleeven aandringen, de Heeren Gemagtigden<br />
, om aan dit gefchil een einde te raaaken, eenigen<br />
uit het midden hunner na 's Hage zonden, om, bij de Aigemeene<br />
Staaten, over de hardnekkigheid der Remonftranten te<br />
klaagen; verbiedende hun, midlerwijj, uit Dordrecht te vertrek-
Saè SYNODE. (DordrécKiscK)<br />
irekken. Dit verhinderde de Gedaagden in hun oogmerk, ont<br />
insgelijks door eene bezending, uit het midden hunner, aan<br />
hun Hoog IVlogenden rekenfchap van hun gedrag te geeven;<br />
ïs 'sB^ge vondt het gedrag der Sijnodaale Vaderen eene voikomene<br />
goedkeuring. Volgens een Befluit, 't welk in de zesènveeniglre<br />
zitting wierdt voorgeleezen, wierden de gedaagde<br />
Remonftranten niet alleen met Kerkelijke, maar ook met Politijke<br />
Cenfuure gedreigd, indien zij de reeds genomene be.<br />
fluiten van het Sijnode, of die, in 't toekoomende, nog mogten<br />
genomen worden, niet gehoorzaamden. Ook wilden de<br />
Staaten, dat indien de gedaagde Remonftranten in de zelfde<br />
ongehoorzaamheid bleeven volharden, in dat geval hun gevoelen<br />
uit hunne openbaare fchriften en uit hunne verklaaringen $<br />
zo fchrifselijk als mondelijk gedaan, zouden onderzogt, overwoogen<br />
en naar Gods Woord geoordeeld worden; als mede<br />
dat zij te Dordrecht moesten blijven, om, zo menigmaalenr<br />
als zij geroepen wierden, op de vraagen van het Sijnode, 't<br />
zij bij monde of in gefchrift, zonder omwegen te antwoor-<br />
Intusfchen hadden de Remonftranten een gefchrift opgefteld ,<br />
en aan de Heeren Politijken overhandigd, waar in zij beweerden<br />
, dat de zaakwelke tusfchen hen' en het Sijnode in<br />
gefchil hing, eene zaak van Confcientie was, en dat het hun<br />
niet vrij ftondt, zo lang zij in de zelfde begrippen waren,<br />
yi dat ftuk het Sijnode te gehoorzaamen. Het Sijnode, dit<br />
antwoord ontvangen hebbende, lelde in beraad, in eene heimelijke<br />
bijeenkomst van eenige der voornaamfte Leden, hoedanig<br />
men voortaan met de Remonftranten zoude handelen.<br />
Het gevolg hier van was, men zou de gevoelens der Remonftranten<br />
uit hunne gedrukte boeken bij een verzamelen, vraagpunten<br />
opftellen, en daar naa uit dezelve eenige Artikelen<br />
opmaaken, welke de gevoeiens der Remonftranten kort, klaar<br />
en getrouwelijk zouden voordraagen. Weigerden de Remonftranten<br />
op die Vraagpunten te antwoorden, het Sijnode zou-'<br />
de evenwel voortgaan. Grootlijks- mishaagde dit befluit deiv<br />
Remonftranten, toen het hun ter ooren kwam; zij meenden<br />
dat zulks alleenlijk ten oogmerke hadt, om den rechten ftaat*<br />
des gefchils te verduisteren, de moeilijkfte zaaken te ontwijken,-
SYNODE. (DordrccZtsch)<br />
ken, en hun gevoelen in zulk een licht voor te (lellen; als<br />
gemaklijkst zoude kunnen wederleid worden. BOGERMAN 1<br />
daarentegen, verklaarde, naderhand, aan de gedaagden, dat<br />
zij (bekten om het Sijnode hunne "meening beter, te doen begrijpen,<br />
én drong hen,'ten dien einde, aan het Sijnode, als<br />
die de Hervormde, Kerk verbeeldde, en aan de Hooge Overheid<br />
te gehoorzaame.n, en derhalven op zijne. Vraagen te antwoorden.<br />
Als de gedaagden ook hier in zwaarigheid vonden,<br />
en hunne' redenen daar tegen inbiagten, verklaarde eindelijk<br />
de Voorzitter, dat men hen binnen de paaien dier Vraagen<br />
niet zodanig zoude, beiliilten, of men zoude hun daar naa<br />
ook toelaaten om 'er bij te voegen't geen zij aan hunne<br />
verklaaring meenden te . ontbreeken.Hij voegde 'er nevens,,<br />
dat nu het gantfche verfchil alleen daar in beftondt, wat men<br />
eerst zoude doen : de Remonftranten wilden eerst hun gevoelen<br />
verkïaaren; maar 't Sijnode verftondt, dat ze eerst op.<br />
de Vraagen behoorden te antwoorden.<br />
;<br />
„ Wij willen", fprak<br />
hier op EPISCOPIUS, over de orde niet twisten. Indien men<br />
ons de begeerde vrijheid wil toeflaan, men geeve ons de<br />
„ Vraagpunten, en wij zullen antwoprden: te meer, om dat<br />
„ de Prefident nu belooft, 't geen te vooren nooit gëfchied<br />
„ is, dat wij, in onze Verklaaring, buiten de voorgeftelde<br />
„ Vraagen .mogen gaan. Is dat de meening, zo zijn wij be-<br />
„ reid, de voorgeftelde Vraagen terftond te beantwoorden."<br />
Dit gezegd hebbende, ftrekte hij zijne hand uit tot den<br />
Voorzitter, om de, Vraagen te ontvangen. Nu meenden de<br />
meeste leden der Vergaderinge. dat de zaak gevonden was.<br />
Veelen, inzonderheid van de Uiilandfchen, (tonden op, en<br />
betoonden, met het uititeeken hunner handen, en het wenken'<br />
aan den Prefident, dat hij de Vraagen behoorde over fe geeyen.<br />
Maar BOGERMAN, niet in den zin hebbende, zo als de<br />
Remonftranten meenen , om in onderhandeling te koomen,<br />
deinsde toen te rug, en aan EPISCOPIUS gevraagd hebbende,<br />
of het wel gebruiklijk ware , dat men den Gedaagden dê<br />
Vraagpunten fchriftelijk overleverde, „ of dat gebruiklijk is",<br />
hernam daar op de andere, „ weet ik niet, maar wel dat'<br />
„ het ten hoogden billijk is, inzonderheid in eene zaak, die'<br />
„ den Godsdienst en het Geweeten raakt." Thans beval SOGERMAN<br />
XXVIII. DEEL, O o ooooo d»
Ï30 SYNODE. (BordrechtschJ<br />
de Remonftranten , de Vergadering ta verlaaten. Naa hurr<br />
vertrek ftelde hij aan de leden van het Sijnode voor, hoe zij<br />
nu wederom de groote hardnekkigheid der Remonftranten hadden<br />
gezien, en vernomen dat dezelve uit hunne uitgegeevene<br />
boeken alleen niet wilden geoordeeld worden, en ook niet<br />
antwoorden op de Vraagen van het Sijnode : weshalven her<br />
tijd fcheen , de gevoelens der Remonftranten uit de in 't licht<br />
gegeevene fchriften te overweegen. Van een ander gevoelen,<br />
egter, waren de uitlandfche Godgeleerden, toen dit van hun<br />
gevraagd wierdt; zij meenden, dat men de Vraagpunten van<br />
het Sijnode fchriftelijk aan hun moest overleveren, dewijl men<br />
alzo tijd winnen, en de Vergadering tegen opfpraak zou behoeden.<br />
Doch de meeste inlandfche Leden, gerugfteund van<br />
da Polidjke Heeren, waren 't eens met BOGERMAN. Een befluit<br />
der laatstgemelden, genomen eer ze nog de gevoelens<br />
der Kerkvaderen hadden ingenomen, hieldt in, dat de Remonftranten<br />
uit hunne uitgegeevene fchriften zouden geoordeeld<br />
worden, dewijl zij in hunne voorgaande wederhoorigheid<br />
en hardnekkigheid volhardden; en zo zij nog verder iets<br />
hadden in te brengen tot verklaaringe of verdeediginge, mogten<br />
zij hetzelve overleveren. Om zich te bedenken, wierden<br />
hun nog twee of drie dagen tijds gegund. De Schotfche<br />
Godgeleerde BALCANOUAL, door JAKOBUS DEN I op het Sijnode<br />
gezonden , hoewel den Remonftranten geenzins gunftig,<br />
fiet, over deeze handelwijze, zich uit, in eenen brief aan den<br />
Engelfchen Gezant CARLETON , in de volgende woorden r<br />
Toen het fcheen, dat de Remonftranten wilden toegeeven r<br />
„ konden de Uitheemfchen, die hen in het Sijnode wilden<br />
„ houden, niet gehoord worden; en de trek, welken mei?<br />
„ hier fpeelde, was handtastelijk. Want de Heeren Afgevaar-<br />
,, digden hadden hun Befluit al gefchreeven, eer zij in het<br />
„ Sijnode kwamen ; en daar naa wierden de ftemmen der<br />
„ Uitheemfchen gevraagd, dewijl zij hoopten dat dezelve met<br />
„ hun Belhiit zouden over een koomen. Maar toen zij be-<br />
,, vonden, dat het anders uitviel, kondigden zij hun Befluit<br />
„ af, *t welk zij gefchreeven in het Sijnode met zich gebragt<br />
„ hadden, zonder zo veel te doen, dat zij de hoofden, om<br />
>, te beraadflaagen, eens bij elkander ftaken»*<br />
©e
SYNODE. (Dordrcchtsch")<br />
Be drie dagen, deri gedaagde Remonftranten gegund, wierden<br />
meest gefleeten met over en wederfpreeken, of deezé<br />
2ich Zouden onderWerpeb aan de Wijze van öndérhandelinge,<br />
hun door het Sijnode voorgefchreeven; doch 't welk zij, als<br />
onbillijk en flrijdig met hun Geweeten; telkens van de hand<br />
weezen. In de zevenënvijftigfte zitting, Wanneer de Gedaagden<br />
het gefchrift, behelzende hunne weigering, één voor één*<br />
ondertekend hadden, keerde zich de Prefident BOGERMAN tot<br />
hen, met eehe aanfpraak, in welke hij hen uit het Sijnode<br />
Worp i eh die verfcheiden zeer vinnige uitdrukkingen behelsde;<br />
s, God", zeide hij; onder andere, a die een behoeder eri<br />
j, bewaarder zijner Kerke, en een hartenkenner is, ziet eri<br />
„ kent uwe (treeken, uwe kunften en arglistigheden ^ waar<br />
j, medé gij het Sijnode hebt zoeken te bedriegen.- Hij weet<br />
i t<br />
ook de op'regtheid van het Sijnode j die uwe gëhoorzaamheid<br />
langen tijd met geduld heeft verwagt, God voor u<br />
t, biddende, dat gij anders zoudt handelen; maar alle uwe<br />
„ daaden z : jn altijd vol flreken, vol bedrog; en vol dübbel-<br />
„ zinnigheden geweest. Gij zijt niet waardig dat het Sijnode<br />
-„ verder met u handelf. Op dat dan het Sijnode voortaan<br />
„ gerüstëlijk én fnet vrede, volgens de meening en den Wil<br />
„ der Heeren Siaaten , mag voortvaaren< in 't onderzoeken<br />
„ en Oordeelen van uwe leere i daar het toe bij een gekooïi<br />
men, en 't welk door uwe tegenwoordigheid Verhinderd<br />
}, is, zo wordt gij mids deezen ontllagen, en heenen gezon-<br />
,i den; Doch wanneer het Sijnode u wederom v&ri èatts<br />
i, heeft i zal het u zulks katen weeten. Gij moét Ook weei,<br />
ten (dus- vervolgde de Voorzitter) dat, dewijl uwe hard-<br />
„ nekkigheid zeer groot en veelvuldig is geweest, en zulks<br />
j, tegen de befluiren v-m het Sijnode en der Hooge Overjj<br />
heid, het Sijnode Ook hetzelve aan de gantfche Christ'tii,<br />
heid zal bekend maalten, en toonen, dat het der Kerke<br />
5, aan geene Geestliike Wapenen ontbreekt om u te ftrsfFen 4.<br />
,, Daar zal eene regtvaardige Cenfuur*» aan u te werk gefield<br />
„ worden, welker billijkheid het Sijnode buiten twijfel aan<br />
„ de gantfche Christen waereld zal doen Wijken. Ik geeve-<br />
„u dan (dus eindigde BOGERMAN), uit naam der Ktvren<br />
'i, Gecommitteerden en van het Sijnode, uw affcheid. Kfaff<br />
O OOOO 00 2 j< 0 I ***
v<br />
132 SYNODE. C Dordrecht sch]<br />
'<br />
„ ontfiaat u. Gaat heenen." Naa deeze aanfpraak reezen de<br />
Remonftranten op van hunne plaatzen, in het uitgaan met<br />
hooge woorden klaagende over het ongelijk, dat hun wierdt<br />
aangedaan. Bij het uitgaan gebooden hun de Heeren Politijken,<br />
de Stad, zonder gevraagd en verkreegen verlof, niet te<br />
verlaaten.<br />
Op deeze wijze wierden de Remonftranten buiten het Sijnode<br />
gezet, tot groote blijdfchap van BOGERMAN, aangaande<br />
welken men verhaald vindt, dat hij, omtrent deezen tijd,<br />
tegen iemand zoude gezegd hebben, doelende op de Remonftranten:<br />
„ Het zijn flimme vogels, vol van allerhande listen,<br />
„ en die het Sijnode ligtelijk zodanig zouden inwikkelen, dat<br />
„ het niet zoude weeten, hoe het 'er wederom zoude kun-<br />
„ nen uit raaken." Anderen, evenwel, waren over de wijze<br />
van uitzetti.nge geenzins voldaan. Van meer dan éénen kant<br />
ontving BOGERMAN berispingen, over de harde uitdrukkingen,<br />
door hem gebruikt. De Heer IIALES, Kapellaan van den Engelfchen<br />
Gezant CARLETON , opperde zijn gevoelen deswegen<br />
in de volgende woorden: „ De allerpartijdigfte aanfchouwer<br />
„ der Sijnodaale handelingen kan niet nalaaten te bekennen,<br />
„ dat 'er in het laatfle ontflag der Remonfiranten, met zö<br />
„ groote hevigheid en oploopendheid gedaan , een groote<br />
„ misflag is begaan." Nog fterker zijn de uitdrukkingen van<br />
den Schotfchen Godgeleerde BALCANQUAL,. Lid van het Sijnode<br />
, in. eenen brief, aan den zelfden Gezant gefchreeven.<br />
„ Wat het wegzenden of uitwerpen der Remonftranten be-<br />
„ langt (dus fehreef hij) dewijl het üw Ed.- gelieft heeft,<br />
„ daar van mijn gevoelen te weeten, zo denke ik, zonder<br />
„ aanftoot of ergernis vau iemant te kunnen zeggen, dat het<br />
„ zodanig geweest is, dat het Sijnode daar omtrent in 't on-<br />
„ gelijk zal worden gefield. — Naa dat alleenlijk de ftemmen<br />
}.,der geenen, die niet boven het derde deel van het Sijnode<br />
uitmaakten , gevraagd waren , wierden de Remonftranten<br />
„ binnen geroepen, en men belastte hun, heenen te gaan ,<br />
„ met zulkcTcherpe en bulderende redenen , als Uw Ed bui-<br />
„ ten twijfel met geene kleine droefheid heeft verftaan. Ik<br />
„ beken, dat ik dapper ontfteld ben, als .ik 'er aan denke.<br />
„ Want indien de Remonftranten zouden fchrijven, dat de<br />
„ Pre-
SYNODE. (Dordrecht'sch')<br />
ï33<br />
5<br />
Prefident een Vonnis uitfprak, 't welk het Vonnis van het<br />
„ Sijnode niet was, zij zouden niet liegen: want men hadt<br />
„ het derde deel der Hemmen niet gevraagd, uit welke geen<br />
„ Vonnis kon worden opgemaakt Ook was het Vonnis niet<br />
„ in gefchrift ontworpen, of van het Sijnode toegeftemd. De<br />
„ bittere woorden, die daar in voorkwamen, waren geene<br />
„ woorden van eenige (temmen, uitgenomen dat zommige van<br />
„ die woorden alleenlijk door éénen man waren gezegd ge-<br />
„ weest. Uw Ed. Cenfure en beftraffing van die Sententie is<br />
regtvaardig en eere waardig."<br />
Naa het veroordeelen en uitzetten der Remonftranten ,<br />
wierdt, door eene bezending, daar van kennis gegeeven aan<br />
de Aigemeene Staaten; die voorts de Sijnodaale handelingen,<br />
ten aanzien der Gedaagden gehouden, goedkeurden, en vervolgens<br />
aan deeze bevel zonden, zich buiten het Sijnode te<br />
houden, doch binnen Dordrecht te blijven. Ten zelfden tijde<br />
ontvingen de Sijnodaale Vaders last en magt van Hün Hoogmogenden,<br />
uit de gedrukte Schriften der Remonfiranten oen<br />
fiaat des gefchils op te maften, en het voorts te beitsten.<br />
Men vindt aangetekend, dat wanneer de Dordrechtfche Afgevaardigden,<br />
van het gehandelde, ter Aigemeene Staatsvergaderinge,<br />
verflag deeden , zommigen derzelven hunnen ijver en<br />
vooringenomenheid in zo fterke uitdrukkingen betoonden, dat<br />
Prins MAURITS daar over openlijk zijn misnoegen betoonde,<br />
en meer blijken gaf van zagtheid en gemaat.gdheid, dan alle<br />
anderen, die in de Vergadering waren, en vr.jelnk durfden<br />
^Simr'het Vonnis, over de Remonftranten geveld, wierdt<br />
de tafel, aan welken zij plagten te zitten, nevens de ftoe'en<br />
en banken, uit de Vergaderplaats weggenomen. Ook hielde<br />
men, vervolgens, dikmaals heimelijke zittingen, en was men,<br />
om het geen in het Sijnode voorviel, verborgen te houden,<br />
•zo omzigtig, dat men, geduurende de bijeenkomen, welke<br />
in den avond gehouden wierden, zomwijlen met Kaarzen onder<br />
de banken en ftoelen liet zoeken, of 'er ook • ^ verborgen<br />
lag, om 't geen in de Vergadering voorviel, te beluisteren,<br />
Ooooooo $<br />
~ a
|g$<br />
SYNODE, (Dordrechtsch-)<br />
In de eenënzestigfte zitting maakte men eenen aanvang mat<br />
Jiet onderzoeken en heoordeelen van de gevoelens der Remonftranten,<br />
uit derzelver gedrukte fchriften. Aan de injandfche<br />
Gqdgeleerden, als meest bedreeven in de uitftaande gefchil,<br />
len, wierdt dee^e taak, in de eerfte plaats, opgedraagen!!<br />
Doch deeze vertoonden, in de behandeling deezer zaaken,<br />
zo veele blijken van vooringenomenheid, niet flegts tegen dé<br />
gevoelens, maar ook tegen de perfoonen der Remonftranten,<br />
dat de meer gemelde .Schotfche Godgeleerde BALCANOUAL<br />
daar over zijn beklag deedt bij den Gezant CARLETON. ' bok<br />
gaven nog andere uitlandfche Godgeleerden hun ongenoegen<br />
te kennen, over het wederleggen der Remonftranten in hun<br />
afweezen, hoewel zij aanbooden, pm zich, onder eene betaamelijke<br />
Vrijheid, over hunne gevoelens te verkïaaren, en<br />
de yoorgeftelde Vraagen te beantwoorden. Om, derhal ven,<br />
den buiteniandfche Leden eenig genoegen te geeven, wierdt<br />
goedgevonden, den Remonftranten eenige meerdere Vrijheid<br />
toe te flaan. Diens volgens ontboodt men hen voor de Heeren<br />
Politijken, op den drieëntwintigften Januarij, en deedt hun,<br />
door den Voorzitter, aanzeggen „ dat hoewel hun het Befluit<br />
„ der Heeren Staaten was bekend gemaakt, en men hen van<br />
3, alle verdere Sijnodaale handelingen hadt uitgefiooten , en<br />
,, het Sijnode gemagtigd, om in het onderzoek van hun go.<br />
„ voelen , uit hunne boeken en fchriften, voort te gaan, de<br />
„ Heeren, nogthans, om hun alle reden tot klaagen te be-<br />
„ neemen , dit over zich namen , en hun toeftonden , dat<br />
„ ze, 't geen ze nog verder tot verklaaringe en verdeedigiuge<br />
van hunne vijf Artikelen wilden toedoen, in gefchrift mogs,<br />
ten ftellen, en binnen den tijd van veertien dagen aan den<br />
„ Voorzitter van Heeren Politijken ter hand ftellen, om dan<br />
„ gebruikt en daar meede gedaan te worden naar behooren.'*<br />
Zo zeer verwonderd als verheugd over dit Befluit waren de<br />
Rernonftranten, als die zich verbeeldden, dat het verzoek,<br />
voprheen aan het Sijnode gedaan, doch door hetzelve van de<br />
h,snd geweezen ,\ nu genoegzaam wierdt ingewilligd. Alleenlijk<br />
klaagden se over de kortheid des tijds, aan hun vergund;<br />
Waar omtrent zij, evenwel, geene verandering konden te<br />
\^age brengen.
SYNODE. (Dordrcchtsch) 135<br />
Terwijl de Remonftranten met hun werk bezig waren ,<br />
Melden de Sijnodaale Vaders Voorleezingen en •Redeneeriq.<br />
gen over het eerfte der vijf Artikelen, loopende over de<br />
Verkiezing en de Verwerping. Hier over waren de gevoelens<br />
niet altoos eenpaarig: zo dat men, op dat dit niet m t oog<br />
zoude loopen, in zekere zitting den toehoorderen beval, de<br />
Vergaderplaats te verlaaten. De meeste redeneenngen liepen<br />
over de Verkiezing. Alleenlijk bepaalde zich ALTINGIUS , een<br />
der Paltzifche Godgeleerden, tot de leere der Verwerpinge.<br />
In zijne Redevoering beweerde hij de drie volgende Stellingen:<br />
Vooreerst „ dat God, door de leere der Verwerpinge,<br />
„ niet wierdt gefield tot een autheur der Eonde." — Ten<br />
anderen „ dat de zonden , hoewel ze gefield wierden als<br />
„ gevolgen der Verwerpingen , nogthans uit des menfchen<br />
„ natuure, als derzelver eenige oorzaak, voortkwamen." —<br />
Ten derde „ dat de verharding en verblinding regtvaardige<br />
„ oordeelen Gods waren, en aldus Gode konden toegefchree-<br />
„ ven worden."<br />
Op den zevenden Februarij, den laatften dag, den Remonftranten,<br />
tot het ftellen van hunne fchriften toegeftaan, wierdt<br />
hun, van wegen de Heeren Politijken, aangezeid, dat zij<br />
hunne fchriften hadden in te leveren. Zij deeden het, in zo<br />
verre zij hun werk hadden kunnen volvoeren: want, om de<br />
kortheid des tijds, hadden zij niet alles kunnen afhandelen.<br />
Hier over beftraft zijnde , ontvingen ze tevens last om het<br />
overige binnen acht dagen gereed te maaken; en tevens, om<br />
de kortheid te betragten : want het ingeleverde opftel was<br />
zeer uitvoerig. Van hier, en ook om dat, volgens 't fchrijven<br />
van BALCAjNQUAL, de Remonfiranten geene gunst altoos<br />
hadden, dat het Sijnode flegts een gedeelte der ingeleverde<br />
fchriften las, en het verder leezen aan eenige Leden opdroeg.<br />
Intusfchen gingen de Remonftranten voort met het gereed<br />
maaken van hunne overige Schriften, en gaven ze, van tijd<br />
tot tijd, aan het Sijnode over, niettegenftaande hetzelve het<br />
beoordeelen der Remonftrantfche gevoelens uit de gedrukte<br />
Schriften voortzette: waar over de Remonftranten niet nalieten,<br />
zich in vrijmoedige taal te beklaagen, en ronduit te ver-<br />
Ooooooo 4<br />
klaa
SYNODE. (Dordrecht<br />
uk)<br />
klaaren, dat zij deeze Schriften niet om den wille van het<br />
Sijnode, 't welk hen zo onwaardig behandelde, maar om de<br />
Heeren te gehoorzaamen, hadden opgefteld. De Sijnodaale<br />
Vaders, dit nader gefchrift niet,afwagtende, waren vast bezig<br />
met het vervaardigen van hunne bedenkingen op de gevoelens<br />
der Remonfiranten; waar omtrent, zo wel als in het voordragen<br />
van hunne eigen gevoelens, men merkelijke verfcheidenheid<br />
befpeurde; waar uit dikmaals hooge woorden reezen,<br />
vooral van de Nederlandfche tegen de buitenlandfche Godgeleerden,<br />
onder welke laatfte men, nu en dan, grooter genegenheid<br />
voor de gevoelens der Remonftranten befpeurde, dan<br />
de eerstgenoemde gaarne zouden gezien hebben. Zo hoog<br />
liep, zomtijds, de twist, dat eenige der Uitlanders dreigden<br />
de Vergadering te verlaaten, en na het land hunner wooninge<br />
te rug te keerem Inzonderheid was over de behandeling,<br />
hen aangedaan, zo zeer t'qnvreden de Bremer Godgeleerde<br />
jwARTiNius, dat hij wenschte, het Sijnode nooit gezien te<br />
hebben; dat dit het eerfte was, waar op hij, ooit was verfcheenen,<br />
maar dat het ook het laatfte zijn zoude.<br />
Verfchejden zittingen wierden nu bedeed aan het opftellen<br />
der Sijnodaale Canons en het bepaalen der rechtzinnige leere,<br />
zo als dezelve door de leden der Kerkvergaderinge wierdt<br />
begreepen. Met geene volkomene eensgezindheid ging dit altoos<br />
in zijn werk, zo wel ten aanzien van de gevoelens, als<br />
yan eenige fterke uitdrukkingen en fpreekmanieren, die door<br />
de uitlandfche, vooral de Engelfche Godgeleerden, zeer ernftig<br />
wierden afgekeurd. ' In de honderdvijfêndertigfle en zesëndertigde<br />
zittingen wierden deeze Canons, zijnde drieè'nnegentig<br />
in ge:al, goedgekeurd en ondertekend. In de volgende<br />
zitting Jas de Prefident BOGERMAN het Opftel van een Vonnis<br />
van het Sijnode tegen de gedaagde Remonftranten. Als „ hv<br />
„ voerders van nieuwigheden, beroerders van 't Vaderland,<br />
eu der Nederlandfche. Kerk; als hardpekkigen en wederhoorigen,<br />
aanleiders van partijfchappen, leeraars der dwaalingen,<br />
fchuldig en overwonnen van vervalfchinge yan den<br />
Godsdienst, fcheuringe van de eenheid der Kerke, en zeer<br />
j, zwaare gegeevene ergernisfen, wierden ze, bij dat Vonnis,<br />
» Van alle Kerkelijke en Akademifche bedieningen afgezet."<br />
Vti>
SYNODE. (Dordrechtsch)<br />
ïgy<br />
Verfcheiden bedenkingen vielen op dit Vonnis. De Engelfche<br />
en eenige andere uitlandfche Godgeleerden merkten aan, dat<br />
hoewel zij de leere, in de Canons begreepen, voor de hunne<br />
aannamen, voor zo veel, egter, de perfoonen, die het tegenftrijdig<br />
gevoelen leerden, Nederlandfche burgers waren,<br />
en zij zich over de onderdaanen van andere Mogendheden<br />
geen oordeel aanmatigden , over zulks de Cenfuure den inlandfchen,<br />
welken het vrij ftondt over hunne Kerkendienaars<br />
te oordeelen, t-eenemaale lieten aanbevelen. Ook onder de<br />
inlandfche Leden waren eenigen van verftand , dat het den<br />
Kerkdijken niet toekwam, de Remonftranten, zo als in het<br />
Vonnis gefchiedde, te veroordeelen als perturbateurs of verftoorders<br />
van het Vaderland en van de rust der Republiek;<br />
maar dat dit de burgerlijke Overheid aanging. Deeze aanmerking<br />
bragt te wege, dat de gemelde woorden, zedert,<br />
uit het Vonnis geligt wierden.<br />
Naa dat het Sijnode het bovengemelde Vonnis hadt geveld,<br />
wierdt hetzelve, om daar op de goedkeuring te verwerven,<br />
ter hand gefield aan de Heeren Politijken. Doch deeze verklaarden,<br />
deeze zaak niet te willen op zich neemen, maar<br />
daar van kennis te zullen geeven aan de Aigemeene Staaten,<br />
van welke de toeftemming moest verwagt worden. Diensvolgens<br />
reisden eenige Heeren na 's Graavenhaqe, om verflag<br />
te doen van het gehandelde, en nieuwe bevelen te haaien.<br />
Intusfchen wierdt gehandeld over de zaak van MACCOVIUS , Hoogleeraar<br />
in de Godgeleerdheid te Franeker, en van CONRADUS VOR-<br />
?Tius,die, in de plaats van JACOBUS ARMINIUS, tot Hoogleeraar<br />
te Leiden was beroepen. MACCOVIUS was een ijverig voorflander<br />
der leere wegens Gode volftrekte Voorbefchikking, doch<br />
gebruikte, in zijne voorftellen, fterker en naakter uitdrukkingen,<br />
dan verfcheiden andere Godgeleerden, welke in het<br />
zelfde gevoelen flonden. Volgens HEYLIN, leerde hij niet alleen<br />
„ dat alle dingen noodzaakelijk gefchieden, maar dat<br />
„ ook God de zonden wil, en de menfchen voorfchikt tot<br />
„ de zonden, zelf voor zo veel het zonden zijn; dat God<br />
„ ook geenzins wilde, dat alle menfchen zouden zalig wori,<br />
den; dat hij de Verworpenen tot geen ander einde zijn<br />
„ woord yoorüelt, dan om hun alle verfchooning te. benee-<br />
O0000005 n me" **
*3S SYNODE. (Dordrechtsch)<br />
„ men; dat CHRISTUS, de harten der Verworpenen kennende,<br />
„ dezelve voor zich noch kan, noch wil openen, en 'er niet<br />
„ mag ingaan, dan op dat hij hen hunne onmagt verwijte,<br />
i t<br />
en hunne verdoemenis vermeerder*; en dat God tot dit<br />
„ laatfte einde ook alleen tot hen heeft gefproken." Volgens<br />
MACCOVIUS waren deeze ftellingeu geene doolingen of ketterijen,<br />
voor hoedanigen zij hem wierden ten laste geleid. Hij<br />
beweerde, dat zij waarlijk het gevoelen der Hervormde Kerke<br />
waren; en voegde 'er nevens, dat indien men deeze punten<br />
weigerde te verdeedigen, men zijne voeten noodzaake.<br />
lijk in de fchoenen der Remonftranten moest fteeken, en van<br />
de voornaam fte Voorftaiiders der Reformatie afwijken. Het<br />
Sijnode fteide deeze zaak aan eenige Gemagtigden, welke,<br />
eerhng, als hun gevoelen uitbragten, „ dat, hoewel hij van<br />
geene ketterij konde befchuldigd worden, hij evenwel<br />
„ kwalijk hadt gedaan, dat hij zommige duistere Schoolfche<br />
„ manieren van fpreeken hadt gebruikt: waarom hij behoorde<br />
„ vermaand te worden, zodanige manieren van fpreeken te<br />
„ vermijden, als die aanftoot mogten geeven aan tedere<br />
„ ooren, en niet wel verteerd konden worden van perfoo-<br />
,, nen, die onkundig waren van zo groote verborgenheden,<br />
„ en niet bekwaam pm ze te vatten." Niet zo gelukkig was<br />
het lot, welk VORSTIHS bejegende. Van 'sMans lotgevallen,<br />
op een afzonderlijk Artikel, zullende verflag doen, tekenen<br />
wij hier alleenlijk aan, dat hij, als fchuldig, niet alleen aan<br />
de dwaalingen der vijf Artikelen, maar ook aan Sociniaanfche<br />
ketterij, door het Sijnode wierdt veroordeeld als den Hoogleeraarsftoel<br />
onwaardig, met bede aan de Aigemeene Staaten<br />
om zijne Schriften te verbieden. Welk Vonnis, vervolgens,<br />
door 's Lands Staaten wierdt bekragtigd, en de Hoogleeraar<br />
met afzetting en ballingfchap geftraft.<br />
Inmiddels hadt men het overzien der Confesfie of Belijdenisfe<br />
en van den Heidelbergfche Catechismus bij de hand genomen.<br />
Doch hier omtrect gaf men zich zeiven niet zeer<br />
veele mo?ite. In de honderdvierè'nveertigfte zitting wierdt<br />
door de Heeren Politijken voorgedraagen, dat de Nederlandfche<br />
Geloofsbelijdenis nog moest overgezien worden , ten<br />
aanzie» van de zaaken, of dezelve overeenkwamen met Gods<br />
Woord
SYNODE. (Bordrechtsch') . S3S><br />
Woord en de Belijdenisfen van andere Hervormde Kerken;<br />
doch wat de Regeering der Kerke aanging, dat deeze dingen<br />
naderhand door de Inlandfchen alleen zouden onderzogt worden;<br />
en dat, gevolglijk, op de Kerkelijke Orde in deezen<br />
piet behoefde gelet te worden. Reeds in de volgende zitting<br />
verklaarden, op deezen grondflag, de Sijnodaale Leden<br />
eenftemmig, dat de Geloofsbelijdenis met de Waarheid overeenkwam,<br />
en vermaanden de Uitheemfchen de inlandfchen,<br />
om ftandvastig bij dezelve te blijven, en haar den naakoome-<br />
Jingen onveranderd over te laaten, tot aan het einde der eeuwen.<br />
Even fpoedig als de Belijdenis, wierdt ook de Catechismus<br />
overgezien en goedgekeurd. Want, naa dat in de<br />
Voormiddag - zitting van den eerften Maij, de Heeren Politijken<br />
hadden bevolen, dat de Catechismus zoude onderzogt en<br />
overgezien, en door alle de Leden verklaard worden , of zij<br />
meenden dat in denzelven iets geleerd wierdt, 't welk met<br />
Gods Woord niet overeenkwam, maakte men nog in de zelfde<br />
zitting eenen aanvang met leezen, en verzogt de Voorzitter,<br />
dat een ieder zijn gevoelen over dit gefchrift opregtelijk<br />
zoude verkïaaren; gunnende voorts den Leden, om zich<br />
daar oe te bereiden , tijd tot vier uure naa den middagi<br />
't Gevolg hier van was, dat in de Naamiddag - zitting van<br />
dien zelfden dag, alle de Leden, zo uit- als inlandfche, eenftemmig<br />
verklaarden, dat de Leere, in den Catechismus vervat,<br />
in alles met Gods Woord overeenkwam: zodat 'er niets<br />
in behoefde veranderd of verbeterd te worden.<br />
De voornaamfte bezigheden van het Sijnode thans zijnde<br />
afgedaan, gaf de Voorzitter, aan het einde der honderdtweeënvijftigfte<br />
zittinge, kennis aan de Vergadering, dat men den<br />
volgenden Maandag, zijnde den zesden Maij, hadt beftemd<br />
om de Sijnodaale Canons, in de Groote Kerk der Stad,<br />
aftekondigen, gelijk ook het Vonnis, over de Remonftranten<br />
geveld. Het gerugt hier van zich wijd en zijd verfpreid<br />
hehbende, lokte eenen ongemeenen toevloed van nieuwsgierigen<br />
na Dordrecht, mannen en vrouwen, edelen en onedelen,<br />
kerkdijken en waereldlijken, onder anderen zijne Excellentie<br />
Graaf ERNST KAZIMIR VAN NASSAU. Naa het Gebed, begaf<br />
s.ich het geheele Sijnode, twee en twee, uit de Stads-Doelen.
Ï4» SYNODE. (Dordrechtsch)<br />
len, de gewoonlijke Vergaderplaats, met groote ftaatfie, twea<br />
Koetzen met aanzienlijke Vrouwen vooruit rijdende, na de<br />
Groote Kerk, in de volgende orde. Eerst de Heeren Politijken<br />
met hunnen Geheimfchrijvër HEINSIUS; vervolgens de<br />
Engelfche Bijfchop van Landof met den Prefident BOGERMAN;<br />
daar naa de uitheemfche Godgeleerden; wijders de twee Asfesforen<br />
of Bijzitters van den Prefident en de twee Scriba's<br />
van het Sijnode; voorts de Nederlandfche Godgeleerde Hoogleeraars;<br />
en eindelijk de Inlandfche Predikanten en Ouderlingen.<br />
Tot aan het Stadhuis gevorderd zijnde, voegde zich de<br />
Wethouderfchap bij den trein. Aan den Zuidkant van het<br />
Koor der Kerke, die met menfchen was opgepropt, hadt men<br />
eenen ftoel geplaatst voor den Prefident; welke denzelven beklommen<br />
hebbende , de plegtige verrigting opende met een<br />
Gebed, in de Latijnfche taaie, 't welk omtrent een halfuur<br />
duurde. Thans zijnen ftoel verlaatende, klom de eene Sijnodaale<br />
Scriba, SEBASTIAAN DAMMAN , op denzelven, en las zo<br />
lang de Canons, tot dat zijne ftem hem begaf, en hij moest<br />
vervangen worden van zijnen Amptgenoot FESTUS HOMMIUS,<br />
die de overige Canons voorlas. Eindelijk volgde ook de<br />
voorleezing van het Vonnis over de Remonftranten. Men<br />
hoorde, onder andere, in hetzelve de volgende uitdrukkingen<br />
„ Dat het Sijnode, naa aanroeping van Gods allerheiligflen<br />
„ naam , zich zeiven zijns eigen gezags uit Gods Woord<br />
„ wel bewust zijnde, volgende de voetflappen van alle de<br />
„ oude en nieuwe wettige Sijnoden, verfterkt met het gezag<br />
der Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal, verklaart en<br />
„ oordeelt, dat de Kerkendienaars 1 , die zich in de Gemeente<br />
hebben gedraagen als hoofden der factiën, en leeraars der.<br />
„ dwaalingen, fchuldig en overtuigd zijn de Religie te heb-<br />
„ ben gefchonden, de eenigheid der Kerke gefcheind, en<br />
„ zeer zwaare ergernisfen te hebben gegeeven; en wat aau-<br />
„ gaat de geenen, welke tot dit Sijnode zijn gedagvaard, dat<br />
dezelve daarenboven fchuldig en verwonnen zijn van onlij-<br />
„ delijke wederfpannigheid tegen de bevelen der Hooge Over-<br />
„ heid, in dit Sijnode afgekondigd, en tegen dit eerwaardig<br />
Sijnode zelve. Om welke oorzaaken het Sijnode vooreerst<br />
,, den voorfz. Gedagvaarden ontzegt alle Kerkelijke bedienin-
SYNODE. (Dordrechtsck}<br />
ttf<br />
„ gen en ze afzet van hunne ampten; oordeelende ook de-<br />
„ zelve onwaardig alle Akademifche dienften , tot den tijd<br />
„ toe, dat ze door ernftige bekeering, welke zij door woor-<br />
„ den , werken en poogingen , genoegzaam zullen betoond<br />
„ hebben, de Gemeente voldaan zullen hebben, en met de-<br />
„ zelve waarlijk ten vollen verzoend zijnde, tot derzelven<br />
„ gemeenfchap zullen worden opgenomen." Bi) het leezen<br />
van dit Vonnis, als daar toe niet ontbooden zijnde, waren<br />
de Remonftranten niet tegenwoordig, doch ontvingen , op<br />
den middag, aanzegging, om zich bjj de Heeren Politijken<br />
te vervoegen; die hen vervolgens het Vonnis voorhielden;<br />
waar op zij met groote bedaardheid antwoordden, en vervolgens<br />
een Affchrift daar van verzogten; doch dit wierdt thans<br />
geweigerd, en hun bevolen, nog eenige dagen binnen Dordrecht<br />
te vertoeven.<br />
In de honderdvierènvijftigfte -zitting, die, op den negenden<br />
Maij, met opene deuren en eenen grooten toeloop van menfchen,<br />
gehouden wierdt, deedt de Raadsheer MARTINUS GRE<br />
GORIUS, thans Voorzitter der Heeren Politijken, een Gebed,<br />
waar in hij God dankte voor de hulp, aan het Sijnode beweezen,<br />
waar door zijne waarheid van de dwaaling en tuimelgeest,<br />
die de Herders zijns Volks zo lang hadt bezeeten,<br />
en die zijne Kerk zo zwaar hadt benaauwd, en bijkans t'ondergebragt,<br />
was gered. Voorts zich tot den uitlandfche<br />
Godgeleerden wendende, bedankte hij dezeiven, uit naam der<br />
Aigemeene Staaten, voor de hulp, geduurende den tijd van<br />
zes maanden, aan het Sijnode beweezen;- verzoekende tevens<br />
, dat zij, op een bepaalden dag , in 'J Hage wilden verfchijnen,<br />
om aldaar hun verder affcheid te bekoomen. Thans<br />
vatte de Prefident BOGERMAN het woord, om insgelijks aan<br />
de Uitlanders, van wegen het Sijnode, zijne dankbaarheid te<br />
betuigen. Naa dit alles ging het Sijnode, gezamentlijk, ter<br />
maaltijd, die kostbaar was, en op welken de leden op de<br />
uitgeleezenlte fpijzen en dranken rijklijk onthaald wierden.<br />
Om niet alleen de tong, maar ook het oor der Sijnodaale<br />
Vaderen te ftreelen, liet zich eene groote menigte Muzikanten<br />
op hunne Speeltuigen hooren, zelf verfcheiden Vrouwen,<br />
die agter gordijnen zongen. '«Anderendaags gingen de Heeren<br />
Poli-
*4& SYNODE. tGorérécitsch-)<br />
Politijken rond bij de buirenlandfché Leden van het Sijnode j<br />
om dezeiven eene behoudene reize te wenfchen.- en tevens<br />
met eenen gouden Gedenkpenning te befchenken, ter waarde<br />
van honderdvijfrig guldens, hangende aan eenen gouden Keten,<br />
die op vijftig guldens wierdt gefchat. Op de eene zijde<br />
des Pennings zag men de afbeelding van het Sijnode, en las<br />
men, in den rand: REUCIONE ASSERTA. Op de andere zijde<br />
was verbeeld de berg Stoa, en op deszelfs top een Tempel,<br />
die van de vier winden beflreeden, doch van Gods naam befh-aald<br />
wierdt, met het bijfchrift t ERÜNT SICUT MONS SION.<br />
De-zin van welke Opfchriften te kennen gaf: Den Godsdienst<br />
hevestigd zijnde, tullen ze zijn als de berg Sion. Daarenboven<br />
ontving elk der buitenlandfche Leden $ boven de'toegeleide<br />
daggelden, zijnde twintig guldens, eene goede fommg<br />
gelds, ter vergoedinge van reiskosten. Toen vertrokken de<br />
ineesten hunner na 's Graavenhage, om aldaar tegenwoordig<br />
te zijn bij de onthoofding van 's Lands Advokaat JOHAN VAN<br />
OLDENBARNKVELD , welke op den dertienden van Maij gefchiedde.<br />
Op dien zelfden dag vergaderden, van nieuws, de inlandfche<br />
Leden, ter verhandelinge van eenige bijzondere zaaken.<br />
De voornaamfte van deeze waren, het ftellen van formulieren!<br />
van ondertekeninge van de Nederlandfche Belijdenis, den Catechismus<br />
en de Canons van het Dordrechtfche Sijnode, voor<br />
Hoogleeraars, Leeraars, Krankbezoekers, Schoolmeesters, en<br />
verder allen , die in Kerkelijke bedieningen zouden gefteld<br />
worden. Het formulier, omtrent de Predikanten vastgefteld-,<br />
luidt aldus: „ Wij ondergefchreevene Bedienaars des Godlij-<br />
„ ken Woords, reforteerende onder de Ciasfis.. •. verkïaaren<br />
„ opregtelijk en iu goeden geweeten voor den Heere, mét<br />
„ deeze onze ondertekening, dat wij van harden gevoelen en<br />
„ gelooven, dat alle de Artikelen en ftukken der Leere, in<br />
de Belijdenis en den Catechismus der Gereformeerde Ne-<br />
„ derlandfche Kerken bt^reepen, mitsgaders de Verklaring<br />
„ Over eenige Punten der' voorzeide Leere in her Nationaals<br />
„ Sijnode 1610 te Dordrecht gedaan, in alles met Gods<br />
Woord overeen koomen. öelooven derhalven, dat wij de<br />
voorzeide Leere naarliiglijk zullen leeren, en getrouwelijk<br />
„ voor-
SYNODE. (DordrechtscAJ 14$<br />
„ voorftaan, zonder iets tegen dezelve Leere, 't zij openlijk<br />
„ of heimelijk , direftelijk of indireételijk, te leeren of te<br />
fchrijven: Gelijk ook, dat wij niet alleen alle dwaalingen,<br />
„ tegen deeze Leere ftrijdende, en met naarne ook, die in<br />
,i dit voorzeide Sijnode zijn veroordeeld, verwerpen; maar<br />
„ dat wij ook genegen zijn, dezelve te wederleggen, tegen<br />
„ te fpreeken, en allen arbeid aan te wenden, om dezelve<br />
„ uit de Kerk te weeren. En indien het zoude mogen ge-<br />
„ beuren, dat wij naa deezen eenig bedenken of ander ge»<br />
„ voelen tegen deeze Leere kreegen, belooven wij, dat wij<br />
„ 't zelve noch openlijk, noch heimelijk zullen voordellen,<br />
j, leeren of verdeedigen met prediken of fchriiven; maar dat<br />
„ wij 't zelve alvoorens den Kerkenraad, Clasfis en Sijnodus<br />
,, zullen openbaaren, om daar onderzogt te worden; bereid<br />
„ zijnde, ten allen tijde, ons aan het oordeel ces Kerken-<br />
„ raads, Clasfis of Sijnodus gewillig te onderwerpen : op<br />
ftraffe, dat wij hier tegen doende , met 'er daad zelve<br />
,? Qipfo fatïo~) in onzen dienst zullen gefchorst zijn. En in-<br />
,, dien de Kerkenraad, Clasfis of Sijnodus ten eenigen tijde,<br />
„ om gewigtige redenen van naadenken, goedvondt van ons<br />
„ te eifchen nadere verklaaring van ons gevoelen over eenig<br />
„ Artikel deezer Belijdenisfe, des Catechismus of der Verklaa-<br />
„ ringe van het Sijnode Nationaal, zo belooven wij ook<br />
„ mits deezen, dat wij, ten allen tijde, daar toe willig en<br />
bereid zijn zullen, op ftraffe als boven; behoudende nogthans<br />
het regt van Appél, ingevalle wij misfchien door 't<br />
„ Vonnis van den Kerkenraad, de Clasfis of het Sijnode meen-<br />
„ den bezwaard te zijn: geduurende welken tijd van Appél<br />
„ wij ons met de uitfpraak en 't oordeel van het Provintiaale<br />
„ Sijnode zullen te vrede houden."<br />
Behalven verfcheiden andere zaaken, welke het Sijnode<br />
bezig hieldt, viel ook de aandagt op het vastftellen van<br />
eene dus genaamde Kerkenordening. Hier toe viel de keuze<br />
op de Kerkorde, in den Jaare 1586, ten tijde van LEICESTER,<br />
hoewel buiten bewilliging van 's Lands Staaten, vastgefteld.<br />
Deeze wierdt thans naagezien en goedgekeurd, met verzoek<br />
aan 's Lands Staaten, om dezelve door hun gezag te bekragtigen.<br />
Dit gefchiedda in zommige Provinciën, hoewel onder<br />
* eenige
SYNODE; CDordrechtscnj<br />
een-ge bepaalingen. Doch in Friesland verworp men de aangeboodene<br />
Kerkenorde, als niet praktikabel en tegen 's Landt<br />
Privilegiën in veele punten Jlrijdig. DR reden der gedeeltelijke<br />
aanneeminge of geheele verwerpinge , was, om dat,<br />
naar het oordeel der Heeren, aan de Kerkdijken te groot geraag<br />
wierdt toegefchreeven. Ons bedek gedoogt niet, van<br />
verfcheiden andere zaaken, door het Sijnode verrigt, verflag<br />
te doen.<br />
Op den negenëniwintigfteu Maij hieldt het Sijnode de honderdtachngde<br />
en laatde zitting. Uit de Doelen begaven zich<br />
de Leden, verzeld ,van de Heeren Tolitijken, na de Groote<br />
Kerk, alwaar, de Kerkleeraar LYDIUS eene toepasfelijke Leerrede<br />
hieidt, en eene dankzegging aan God deedt, voor alle<br />
de bijzondere en • wonderbaare weldaaden , onlangs aan de<br />
Nederlandfche Kerken beweezen. Bij hunne wederkomst in<br />
üe gewoone Vergaderplaats, bedankte de Heer HUGO MUIS<br />
VAN HOLY, Schout van Dordrecht, uit naam van Hun Hoog<br />
Mogetidcn, de Leden van het Sijnode, voor hunne naarftigheid<br />
en getrouwheid, in het verdeedigen van de waarheid<br />
van den Hervormden Godsdienst; wordende alles met eeii<br />
plegtig Gebed tot God, door don Prefident BOGERMAM, bèflooten.<br />
Vóór hun vertrek, ontvingen de Leden hunne daggelden,<br />
welke, voor de Hollandfche, gefteld waren op vier<br />
guldens. Alles te zamen genomen zijnde, rekende men, dat<br />
het Sijnode den Lande op. een Miljoen of tienmaalhonderdduizend<br />
Guldens kwam te daan.<br />
Hoe 't met de Remondranten afliep, moeten wij, bij wijze<br />
van aanhangzel op de hiftorie van het Sijnode, hier nog kortelijk<br />
verhaalen. Naa het vertrek der Sijnodaale Vaderen,<br />
Êleeven de gedaagde Remondranten , op hoogen last, nog<br />
binnen Dordrecht. Hier verfcheenen eerlang drie Gelastigde»<br />
van Hun Hoog Mogende, welke aan de gedaagden de vraag<br />
deeden, of zij, ondanks hunne afzetting, nog voorneemens<br />
waren, zich als Kerkendienaars te gedraagen; dan of zij bèflooten<br />
hadden, als ampt'looze burgers een ftil leeven te leiden<br />
, zich onthoudende van alle Kerkelijke bedieningen; met<br />
toezegging, dat in het eerfte geval, van wegen Hun Hoog<br />
Mogenden , vóór hun onderhoud zoude gezorgd worden.<br />
\<br />
Óp
SYNODE;<br />
(Dordrechtsch)<br />
Op één na, betuigden aüen, geenê belofte van flilzwiigen té<br />
kunnen doen. Met gelijken uitflag wierdt, 'sanderendaagsi<br />
dit gefprek hervat; waar naa de Remonftrantenzonder dat<br />
men zich met hun bemoeide, bijkans drie weeken in eene"<br />
foort van opDuitinge gelaaten warden. Thans keerden zij<br />
Zich tot de Aigemeene Staaten, met een eerbiedig Vtrtoog<br />
om afdoening van Zaaken, en tot de hunnen te mogen wederkeeren;<br />
Doch hier op volgde geen antwoord, maar wierden<br />
, integendeel, de Remonftranten zo ftreng gehouden, dat<br />
een van hun geen verlof konde bekoomen, om zijne zieltoogende<br />
en om hem roepende Zuster te bezoeken, een andere,<br />
om zijne Vrouw in baarensnood bij te ftaan, hoewel ze*<br />
voor hunne wederkomst te Dordrecht, genoegzaamen borg*<br />
togt aanbooden. Eindelijk ontvingen zij bevel, om tegen den<br />
tweeden Julij in 's Hage zich te laaten vinden,' om 's anderendaags<br />
voor Hun Hoog Mogende te verfchijnen; Eén voor'<br />
één voor de Vergadering verfchijnende i wierdt hun aldaar'<br />
voorgeleid eene Afle van Stilfhnd , bij welke zij, door ondertekening<br />
, moesten belooven, zich voortaan te zullen onthouden<br />
van alle Kerkelijke diensten, in 't heimelijk of in 't'<br />
openbaar ^ zo wel in als buiten de Steden, Dorpen en Plaatzen<br />
der Veréénigde Provinciën, of Refort van dezelve, maar<br />
zich enkel als particuliere ingezeetenen te zullen gedraagen.<br />
Eén der Remondranten tekende de Aéle; doch alle de overigen,<br />
dertien in getal, weigerden zulks, zich in deezen beroepende<br />
op hun Geweeten; De Predikant, welke de AeTe'<br />
hadt getekend, bekwam hier op zijn affcheid j nevens vijftig<br />
guldens tot reisgeld. Aan de overigen j naa dat rites hen<br />
#<br />
den volgenden dag, nogmaals gehoord hadt; en zij bij hun<br />
antwoord volhardden j wierdt het Vonnis van Hun Hoog Mogende<br />
voorgeleezen, inhoudende , onder andere , dat zij ge»<br />
bragt zouden worden buiten de Veréénigde Provinciën en<br />
derzelver Refort,- zonder daar binnen te mogen wederkeeren j<br />
voor dat aan Hun Hoog Mogende was gebleeken, hunne bereidwüligheid<br />
om de voorgemelde Acle te ondertekenen; onder<br />
bedreiging dat de anders doenden, als verftoorders def<br />
gemeene rust, anderen tot een voorbeeld, naar goedvinden<br />
a o<br />
XXVIII. DEEh.<br />
PPPPPPP<br />
* 1
ï4
SYNODE. (Dirdrechtsch')<br />
i4f<br />
en de Leueen, met het Omfchrift-: DE WAARHEID' OVERWINT<br />
ALLES. Aan de keerzijde las men: WELDOENDE VREEST NIE-<br />
MANT. Ensconus bewaarde zorgvuldig dit ftuk gelds, er3<br />
liet het met een gouden rand omzetten; In 's rilans geflagt<br />
heeft men het lang daar naa bewaard.<br />
Op den zesden Julij waren de Remonftranten, op het be»<br />
paalde uur, tot hun vertrek gereed. Ten zes uure kwara<br />
een Bode hun ieder vijftig guldens reisgeld brengen, neven*<br />
een affchrift van het Vonnis, en met een hun vraagen4 werwaarts<br />
zij begeerden gebragt te worden ? Elf hadden eeri<br />
briefje getekend, bij 't welk zij begeerden, na Waalwijk, tó<br />
Brabant, te mogen worden overgevoerd, twee na Nieuwen*<br />
huis, in 't Graaffchap Bent hein, en één na Huufen, in 'c<br />
Land van Kleef. Terwijl de Boden om Wagens liepen ,-<br />
kwamen veelen de Ballingen met fchreiende oogen, vaarwel<br />
zeggen. Een weinig naa negen uure, ondet een geweldiger*<br />
regen, begon de uittogt, met negen Wagens. Drie derzéf-<br />
Ven, verzeld van twee Boden, reeden na Nieuwenhuis eri<br />
Huufen-, de zes anderen, onder 't geleide van vier Bodeng<br />
floegen den weg in na Waalwijk. Eerst reeden deeze ti»<br />
Dcljt, en van daar na Delf haven, alwaar ze het middagmaal<br />
hielden , en voorts feheep gegaan zijnde, zettede ze bij<br />
C-enruidcnberg voet aan land. Hier huurden de Boden vier<br />
Wagens, die hen voorts na Waalwijk bragten. Aan dé Boden,<br />
naa deZelven voor hunne gedienftïgheid, op de reizé<br />
aan hun betoond, bedankt te lu-bben, Zeiden de RemonfW<br />
ten, bij henaffcheid: , Zegt aan Hun Hoog Mogenden; daê<br />
„ Wij zulk eene behandeling niet verdiend hebbeu; doch dat<br />
„ wij dezelve geduldig zullen draagen, blijvende vrïendet?<br />
„ van het Vaderland , en niet nalaater.de voor Hun Hoog<br />
Mogenden te bidden." ,<br />
Zodanig een uitllag hadt het vermaarde Sijnode van Dordrecht,<br />
waar over zo wel Inlanders als Uitheemfchen zeef<br />
verfehillenJe gevoelens geveld hebben, 't Is onze zaak nret j<br />
dezelve hier te opperen ; zij kunnen bij de Kerkelijke ss 1<br />
Waereldüjke Iliftoriefchrijvers worden naagezien.<br />
ppppppp *
SYTZAMA.<br />
SYTZAMA , een dar oudfle adelijke Geflagten van Friesland,<br />
van 'c welk nog heden ten dage naakoomelingen in dat Gewest<br />
in weezen zijn, doch 't geen, door verloop des tijds<br />
en de wisfdvalligherd der waereldfche raafceri, zeer veel van<br />
zijnen alouden luister en gezag heeft verlooren. In de aloude<br />
Gedenkfchriften ftaan verfcheiden Leden des Geflagts bekend ,<br />
voor trouwe liefhebbers des Vaderlands en grootmoedige<br />
voorftanders der Friefche Vrijheid. Bij gebrek aan de noodige<br />
aantekeningen, kunnen wij den eafren ooriprocg en volgreeks<br />
des aanzienlijken Geflagts nkt vermelden, maar moeten ons<br />
bepaalen tot zulke Leden, welke, door hunne daaden, den<br />
meesren roem behaald hebben.<br />
Op deeze lijst mogen wij niet verzwijgen Jonkheer TJAL<br />
LING VAN SYTZAMA , die reeds omtrent het Jaar 1420 leefde.<br />
Geduurende de befaamde twisten der Schicnngers en Vetkvopers,<br />
welke de Provincie Fneslund van een fcheurden, was<br />
Jonkheer TJALMNG , in 'c eerst, de laatstgenoemden toegedaan.<br />
Sedert, onzeksr om weike reden, wisfelde hij van panij, en<br />
wierdt een der voornaamlte hoofden en aanvoerders der'<br />
Schietingers. In of reeds vóór het Jaar 1462 raakte hij in<br />
gjifchil met eenen anderen Edelman , SCHELTO VAN JAYEMA,<br />
genaamd. Op Palmzondag des gemelden jaars elkander tot<br />
een Tweegevegt hebbende uitgedaagd, in het Dorp Marum,<br />
ontving Jonkheer TJALLING eene doodelijfce wonde , waar aan<br />
hij ftraks den geest gaf: naa alvourens zijnen tegenflieever,<br />
in de eene knie, eene kwetzuure te hebben coegebragt, aan<br />
de gevolgen van welke hij, insgelijks, eerlang overleedt. Van<br />
zo veel aanziens was thans Jonkheer TJALLING onder de zijnen<br />
, dat door zijn overlijden, en dat van eenen Jonkheer<br />
ROMKE VAN DON IA , die het met de Vttkoopers hteldt , de<br />
wedtrzijdfche vijandlijkheden der landberoerende aanhangen,<br />
een tijd lang, (lil ftonden..<br />
Van ongelijk meer vermaardheids, egter, dan deeze, was<br />
JFLMER VAN SYTZAMA, nevens zijnen broeder PIER VAM SYT<br />
ZAMA , die gelijktijdig met, doch ook nog, lang naa hem<br />
geleefd hebben. Jonkheer JELMER was gehuwd aan ATS of<br />
ATJE VAN BONNINGA, dogter van<br />
LOUW VAN BONN^CA en<br />
vaü
SYTZAMA. 149<br />
van HYLK VAN HARINXVIA. Hij harfr een Su'ns of adelijk Slot<br />
te Wums, een Dorp niet verre van S'dvoren. In di«n zélfden<br />
oord der Provincie bloevie, teu dien tijde, bet aanzienlijk<br />
Gellagt van GALAMA, doch lag met dat van SYTZAMA<br />
dikmaals overhoop, 't Gebeurde, in den aanvang van September<br />
des Jaars 1494, dat de J >nkheeren DOUWE en OTTO<br />
VAN GALAMA, geftérkt hunne Vrienden en Hondgenooten,<br />
v a n<br />
op het Siot van SYÏZAMA eenen - geweldigen aanval deeden.<br />
Jonkheer JELMER bevondt zich thans te Stieek , bij B. CKO<br />
VAN HARINXMA , waarfchijnlijk zijnen bloedverwant. Den<br />
ramp, welke zijn Huis dreigde, hadt hij niet vernomen, of<br />
hij verzogt om de hulp zijner Bondgenooien , onder andere<br />
van de ltraks genoemde Stad, en om gezamentlijk met hem<br />
tegen den vijand op te trekken. Door dit middel verzamelde<br />
hij, wel haast, eene ïnagt, welke die des viiands merkelijk<br />
te boven giri;;. Met deeze magt op GALAMA zijnde opgetrokken,<br />
wierüt SYTZAMA fpoedig met hem nandnetneen, hoewel<br />
niet een zeer rampzaligen uitflag. Jonkheer BONNINGA, Schoonvader<br />
van Jonkheere JELMER , nevens veele andere voornaatne<br />
ScMeringers, verloor 'er het leeven; hij Selve ontving eene<br />
zwaare kwetzuure, en verviel, daarenboven , in 's vijands<br />
handen.<br />
Intusfchen bevondt zich de Echtgenoote van onzen SYT-<br />
ZAMA op het Slot. Ondanks het (heuvelen van hsaren Vader,<br />
en de gevangenneeming van haaren Echtgenoot, verkoos de<br />
kloekmoedige Heldin het dooi (laan van een hevig beleg, en<br />
het lijden van de uiterfte verraoeienisfen en elenden, boven<br />
eene lafhartige overgave. Geduurende de vijandlijkh^den,<br />
kwamen eenige Priesters en andere Goemannen tustchen beide,<br />
om een Verdrag te bemiddelen. Het wierdt getroffen,<br />
op de volgende voorwaarden: De gevangenen zouden, van<br />
weerkanten, losgelaaten , en de Stins van SYTZAMA aan die<br />
van GALAMA worden ingeruimd. Sedert de overgave van het<br />
SIOL , wierut het afgeoroken en tot den gronu toe gellegt.<br />
Het Huis flondt een wéinig ten Noordoosten van de Kerk<br />
van Warm. In eenige hoogten, als mede in eene drooge Grait,<br />
zouden, volgens zommigen, daar van nog de oveiolijtzels<br />
voorhanden zijn.<br />
Ppppppp 3<br />
l>e-
?5® SYTZAMA.<br />
Belangende den broeder van Jonkheere JELMER, PIER VAE?<br />
$YTZAMA, deeze woonde in een Stins of Slot, Sytzatna-State<br />
genaamd, in of bij het Dorp Arum, in de Grietenij van<br />
fFonzeradeel onder het Friefche Kwartier van Westergoo.<br />
ïfet lag in het Noordoosten van de Kerk, aan het einde van<br />
pene tamelijk lange en breede Straat, van welke het, door<br />
een Ringmuur, wierdt afgefcheiden. Ten Noorden en ten<br />
Westen lag het binnen wijde Graften, en was, aan den Zuidr<br />
kant, van fchoone Hoven en lust'ge Plantaadjen voorzien»<br />
Door ouderdom geheel vervallen zijnde, wierdt dit Huis, in<br />
de Jaaren 1555 en 1556, door eenen anderen PIER VAN SYT-<br />
?AMA, Kleinzoon des bovengenoemden, en deszelfs Echtgenoote<br />
RINKJEN DOÜWMA VAN OENEMA , geheel vernieuwd en<br />
met een Torentje verfierd. In den aanvang deezer Eeuwe is<br />
dit Slot wederom geheel afgebroken, wordende niets meer<br />
dan de Ringmuur daar van overgelaatèn.<br />
Jonkheer JELMER VAN SYTZAMA overleedt zonder kinderen,<br />
Zijn broeder, PIER VAN SYTZAMA, heeft het Geflagt tot op<br />
deezen tijd voortgeplant. Jonkheer PIER, raamelijk , hadt in<br />
huwelijk JOOSJE VAN MARTENA, en bij dezelve, onder andere<br />
f erwekt,<br />
Jonkheer HARMFN VAN SYTZAMA, Heer van Sijtzama-State,<br />
te Arum , die in huwelijk nam TihTS VAN mr>DEMA , bij<br />
welke hij Vader wierdt van<br />
Jonkheere PIER VAN SYTZAMA, boven genoemd, welke,<br />
bij zijne insgelijks reeds vermelde'Huisvrouw RINKJEN DOUW-<br />
|IA VAN OENEMA , verwekte ,<br />
Jonkheer DOUWE VAN SYTZAMA, Fleer van Sijtzama-State,<br />
te Arum, Grietman van Tdaarderadeel, in het Kwartier van<br />
Oo.stergo. Op twee onderscheidene tijden bekleedde hij deeze<br />
aanzienlijke waardigheid'; eerst, zedert het jaar 1578 tot in<br />
den Jaare 1586, terwij! Friesland nog het gezag van Koning<br />
PHILIPS van Spanje erkende. In 't laatstgemelde jaar, om<br />
wetke reden, is ons cnbeltend, van dien post verlaaten zijnde,<br />
aanvaardde hij denzelven , wan nieuws, in de'i Jaare<br />
|
SYTZAMA. 151<br />
i<br />
verfcheiden gewigtiga bedrijven, 's Lands regeermg betreffende,<br />
wierdt deeze Edelman te werk gefield, uk welke zijn<br />
gezag en aanzien met regt mag worden afgeleid. Als Gevolmagtigde<br />
wegens Oost ergo, neve«s verfcheiden andere l'iiefche<br />
Edelen, ondertekende hij, in den Jaare 1583» zekere,<br />
dus genaamde, Akte van Debat, dienende, in zeker gefchil,<br />
tot antwoord wegens het platte Land aan de Steden van. het<br />
Gewest. In het zelfde jaar, cn in de zelfde hoedanigheid<br />
van Gemagtigde.' leende hij de hand, tot het ontwerpen vr.n<br />
zekere Artikelen en Voorwaarden, op welke Graaf WILLEM<br />
LODEWYK VAN NASSAU, in de plaats .van den Heere VAN ME-<br />
RODE , tot Stadhouder van Friesland zou worden aangenomen.<br />
Eindelijk ondertekende hij, al wederom in de hoedanigheid<br />
van Gevolmsgtigde van Oostergo, op den negentienden Jamiarij<br />
des jaars 1604, het Befluit der Heeren Volmagten ten Landsdage',<br />
aangaande de toelïemming tot het betaalen van het<br />
Krijgsvolk. — In den Jaare 1573 was Jonkheer DOUWF. in<br />
den echt getreeden met Jonkvrouwe JETSKE VAN BESLINGA,<br />
dogter en Erfgenaame van ANDRIES VAN BESLINGA, te Friens,<br />
en SJOUK VAN JKLGERHUIS. Door dit huwelijk wierdt hij<br />
eigenaar van Beslinga - State , te Friens, en , Vader, onder<br />
andere, van<br />
Jonkheere ANDRIES VAN SYTZAMA, Heere van Sijtzama-State,<br />
te Arum, en van Beslinga- State, te Friens. Omtrent het<br />
Jaar 1620, tradt hij in't huwelijk met JOHANNA VAN AARNSMA,<br />
"dogter van CIIRISTOFFEL VAN AARNSMA en van MARGARETIIA<br />
VAN 1.00. Beslinga State, door ouderdom, geheel vervallen<br />
zijnde, deedt hij, kort naa zijne echtverbintenis, in de plaats<br />
van het oude, een fraai Slot bouwen, 't welk door de naakoomelingen,<br />
zo wij ons niet bedriegen, tot heden toe be.<br />
zeeten en bewoond wordt. Onder andere kinderen verwek»<br />
hij JETSKE VAN SYTZAMA, gehuwd aan JARIG VAN HEEREMA,<br />
Z.ione van TJERK VAN HEEREMA en van LUTS WALTA, en Majoor<br />
van een Friesch Regiment. Sijtzama-State, een kwartier<br />
uur gaans buiten het meergenoemde Dorp Arum, aan<br />
den weg na het Dorp Kimswcrt gelegen, wierdt, in de Jaaren<br />
1665 en 1666, door deeze Edele Vrouw geftigt, in de<br />
PPPPPPP 4<br />
P , a a c ï
m<br />
SYTZAMA,<br />
plaats van het oude Slot, weleer door eenen jonger broeder<br />
van het edel Geflagt.gebouwd, doch, ten gemelden tijde, zeer<br />
bouwvallig. Behalven deeze hadt Jonkheer ANDRIES nog verwekt,<br />
als Voortzetter van het Geflagt,<br />
Jonkheer PIER VAN SYTZAMA, Heer van Beslinga -State,<br />
te Friens. Hij is tweemaal getrouwd geweest. Zijne eerfte<br />
Echtgenoote was FOKEL VAN EYSINGA, dogter van EDO VAN<br />
EYSINGA en vaa CATHARINA VAN EYSINGA. Deeze zonder<br />
kinderen zijnde overleeden, tradt hij in een tweede huwelijk<br />
met JDLIANA VAN JELT1NGA, dogter van FEKKE VAN JELTINGA<br />
en TJAMK VAN WYCKEL. Uit dit tweede huwelijk wierdt gebooren<br />
,<br />
Jonkheer PICO GALENUS VAN SYTZAMA, Heer van Beslinga-<br />
State, te Friens, getrouwd met JJHANNA JUDITH BLANCK-<br />
VOORT, eenige dogter en erfgenaame van WILLEM BLANCK-<br />
VOORT en van ALEIDE GEERTRUI VAN HEMEKT. Bij de plegtige<br />
begraavenisfe van JOHAN WILLEM FIUSO, Stadhouder van Fries- .<br />
land, genoot deeze Edelman de eere, dat hij, op aanfchrijving<br />
van haare Hoogheid de Prinfesfe Weduwe, de vijfde in<br />
» D g gi n g, onder de achtentwintig Edelen, die het Lijk na<br />
het Graf verzelden, en, in den ftaatelijken optogt, het Vorst,,<br />
lijk -Kasket droeg. Jonkheer pico GALEINUS overleedt, op<br />
Beslinga-State, in den ouderdom van bijkans zesenzestig jaaren,<br />
op den negenëntwintigften Januarij des Jaars 1727, en<br />
wierdt, op den vijfè'ntwintigften Februarij, in het Koor der<br />
Kerke te Fiiens, in het graf zijner Voorouderen, plegtig ter<br />
aarde befteld. Hij liet naa de volgende kinderen :<br />
1. Jonkheer PIER WILLEM VAN SYTZAMA, Kapitein van eene<br />
Kompagnie Voetvolk, onder het Regiment van zijne Vortielijke<br />
Doorluchtigheid WILLEM HENRIK, Erfprinfe van Saxcn-<br />
Eifenach, en , op den tweeden Junij des Jaars 1726 , te<br />
Frietis getrouwd met Jonkvrouwe EBELLA JULIANA .EBIIVGA<br />
VAN<br />
HUMALDA , oudfte dogter van FRANS BERNART JEBINGA VAN<br />
HUMALDA en van KLARA FEYONA VAN GROVLSTLVS.<br />
2. Jonkheer JAN ANDRIES VAN SYTZAMA , Kipitein van eene<br />
Kompagnie Knegten, onder het Regiment vau Prins CHKIS-<br />
•T1AAN VAN NASSAU DILLENBURG.<br />
3. Jonk»
SYTZAMA. 153<br />
3. Jonkheer FEKKO DOMINICUS VAN SYTZAMA, Kapitein van<br />
eei.e Kompagnie Knegteo, in het Regiment van den Brigadier<br />
VAN IDZINGA.<br />
4. Joukvrouwe FROUK JULIANA GEERTRUI VAN SYTZAMA,<br />
overleeden op Beslinga-State,^den veertienden Februarij des<br />
Jaars 1721.<br />
5. jonkvrouwe ANNA JACOBA HERMINE VAN SYTZAMA, op<br />
Beslinga-State , den vierëiïtwimiglten September des Jaaxs<br />
1726, overleeden.<br />
PPPPPPP 5 T.
:rS4 TAAVEN. CLYN)<br />
T.<br />
Tl AAYEN. (I.YN) De affcbudding van het Spaanfche dwangjuk,<br />
door onze Voorouders, was eene gemeene zaak, welke<br />
door de veréénigde poogingen van aanzienlijken en geringen<br />
volvoerd wierdc Van den gelukkigen uitflag des werks daalt<br />
de roem inzonderheid neder op de Grooten, om dat de naameu<br />
van deeze, bij de Hiftoriefchrijvers, zijn opgetekend, die<br />
der anderen, als minder bekend, meestal, verzweegen worden.<br />
Intusfchen hebben ook de laatften een regtmaatigen eisch op de<br />
dankbaare hoogagting der naakoomelingen, zo ras deezen behoorljjk<br />
onderrigt zijn, aan wien zij dien tol te betaalen hebben.<br />
De perfoon, boven genoemd, is een dier lieden van<br />
eene laage Klasfe, welker naamen der vergeetelheid verdienen<br />
ontrukt te worden, om dat zij de zaak der Vrijheid , op<br />
hunne wijze, hebben voorgedaan. LYN TAAYEN, naamelijk,<br />
was een Visfct-erman, in de Stad Veere woonagtig. Nevens<br />
eenen zijner Stadgenooten, van de zelfde handteeringe, KOEYE-<br />
VLEESCH genaamd , onledig in zijne kostwinning en bedrijf,<br />
hadt hem het ongeluk getroffen, in de handen der Spanjaarden<br />
te vervallen, en in den Bi-iel in hegtenis gefield te worden.<br />
Hier zat hij, zijns toekoomenden lots onzeker, ten tijde, als<br />
de Stad aan de Watergeuzen overging. JAN VAN KUIK, Heer<br />
van Erft, naa de bemagtiging, binnen die Stad gekoomen,<br />
diende hem ten voorfpraake, en bragt te wege, dat hij, nevens<br />
zijnen makker, zonder daar voor eenig losgeld te betaalen,<br />
op vrije voeren wierdt gefield. Tot de hunnen wedergekeerd,<br />
gaven ze breed op van de edelmoedigheid der Geuzen<br />
, en, misfehien daarenboven der Spaanfche overheerfchinge<br />
moede zijnde, deeden ze al wat in hun vermogen was, om<br />
het gemeen onder de Veerenaars tegen de Spanjaards op te<br />
flooken. Onder dit alles was de Heer VAN ERPT binnen de<br />
Stad gekoomer. Hier vernam hij de denk- en handelwijze<br />
der twee Visfchers: wesbalven hij dezeiven bij zich ontboodt,<br />
en
T A F E L B E R G , TAKEZYL. tSS<br />
en dezelven overhaalde tot de belofte , zij zouden hunne<br />
medeburgers tragten over te haaien, om de wapens tegen de<br />
Spanjaards op te vatten. De volvoering volgde fpoedig op<br />
de belofte, met den gelukkigen uitflag , dat de Stad Fe ere,<br />
binnen weinige dagen, tot 's Prinfen zijde overging. Aan<br />
TAAYEN en KOEYEVLEESCH behoort derhalven de eere der me.<br />
dewerkinge tot het aanwinnen, voor de zaak der Vrijheid,<br />
van eene Stad van geene kleine aangelegenheid.<br />
Zie B o R,<br />
TAETS VAN AMERONGEN; zie AMERONGEN (TAETS VAN),<br />
Deel III, bl. 772 enz.<br />
TAFELBERG, ook wel de Kooltjesberg genaamd, is een der<br />
hoogde Heuvelen in het Gooiland. In de nabuurfchap van<br />
het Dorp Huizen gelegen zijnde, wordt deeze verhevenheid<br />
druk bezogt, door de zulken, die fmsak vindeH in ruime uitzigten,<br />
die door verfcheidenheid worden afgewisfeld. Op<br />
den top des Heuvels vindt men eenen ronden tafel van blaauwen<br />
fteen, in welken de naamen van zestig Steden, Dorpen,<br />
Gehugten, Sloten en Heerenhuizen, ieder volgens den flreek,<br />
in welken men dezelve moet zoeken, zijn uitgehouwen; de<br />
meeste van welke , bij eene heldere lucht, ook doorgaans<br />
kunnen gezien worden.<br />
TAKEZYL, of Taekezijl, eene uitwaterende Sluis (want dit<br />
betekent het woom Zijl, in de Friefche Landtaal) in Fries,<br />
land, ongeveer een half uur gaans ten Noorden van het Dorp<br />
de Lemmer. In vroegere dagen, en nog aan het einde der<br />
Vijftiende Eeuwe, toen het ftraks genoemde Dorp nog van<br />
weinig aanziens was, was Takezijl, benevens de Zijl of Sluis<br />
van Workum, de eenige bekwaame Haven, aan de Zuiderzee,<br />
voor het Kwartier van Westergo, en alzo voor het grootile<br />
gedeelte der Provincie. Sedert dien tijd is de gedaante der<br />
Zaaken zodanig veranderd, dat de doortogt van fchepen aldaar<br />
zeer gering is» Met dit alles is de Sluis nog van groote<br />
aan-
Ï5« TAKEZYL, TAKO SYBRANTSZ.<br />
aangelegenheid, alzo verfcheiden Meiren en Stroomen, welke,<br />
in dit gedeelte van het Gewest, zeer menigvuldig zijn, door<br />
dezelve, ten tijde v!tn het hooge binnenwater, zeer veel waters<br />
kunnen loozen. Van uirfteekendeu dienst daar toe is een<br />
ruime Vaart, van binnen derwaarts loopende, de Ee of Ea<br />
geheeten,, en die ook , op zotnmige Kaarten , onzeker op<br />
welken grond, den naam van Rhijn draagt. Uit het Slooter<br />
Meir neemt deeze Vaart haaren aanvang, loopt voorts dour<br />
of om de Stad Skaten, en valt door de Takezijl in Zee.<br />
TAKO SYBRANTSZ, gebooren in Friesland, en, hoewel hij<br />
zich met den Land- en Akkerbouw geneerde, een man van<br />
meer dan gemeene kunde en geleerdheid, en, 't geen hem<br />
nog ongelijk meer vermaardheids gaf, van bevallige zedigheid<br />
en ongemaakte Godsvrugt. Zij, die in de Vadsrlandfche Kerkelijke<br />
Gefchiedenisfen eenigzins bedreeven zijn, weeten, hoe,<br />
een weir.ig vóór het einde der Zestiende "Eeuwe, de vermaarde<br />
iiuiBERT DUIFHUIS, te Utrecht, eene Leere predikte, door<br />
haare gemaatigdheid wijd verfchillende van de harde gevoelens,<br />
die, zedert, hier te Lande, zo veel onrust veroorzaakt<br />
hebben. Zo veel bijvals, intusfchen, vondt deeze gemaatigdheid,<br />
bij de Uirechtfche Wethouderfchap , dat, naa'sMans<br />
overlijden, in den Jaare 1581 voorgevallen, zekere HERMANus<br />
ELKONIUS, van Harlingen, in zijne plaats beroepen wierdt.<br />
h Was door middel van deezen, en op deszelfs aanraaden,<br />
dat de Magiflraat onzen TAKO SY'BRANISZ tot Leeraar in de<br />
St. Jakobs Kerk verkoos. Vijf jaaren bakleedde hij aldaar zijn<br />
ampt in vrede en met zegen. De komst van I.E
TAKO SYCKANTSZ. 157<br />
denkende Leeraars de toevlugt tot LEICESTFR; die ook wel<br />
haast te wege bragt, dat TAKO'S beide Amprgenooten, onder<br />
welke de boven gemelde ELKONIUS , zich lieten overhaalen<br />
tot vereeniging met die van het Konfifiorie, op den grond<br />
van zekere achttien punten, aan welke men zich, tot aan het<br />
raastvolgende Sijnode, zou Je houden. Gaarne zou raeu onzen<br />
TAKO den ftroorn hebben zien volgen. Doch hij verzette<br />
zich daar tegen, om reden, dat de punten van het Verdrag,<br />
onder andere, vorderden, het ondertekenen van de Nederlandfche<br />
Geloofsbelijdenisfe, en hij zwaarigheid vondt in het leerfluk<br />
der volftrekte Voorbefchikkinge. Als hij hier omtrent<br />
zijne zwaarigheden opperde, deeden de andere den vooiflag,<br />
om met eenen der andere Predikanten, ter zijner keuze, in<br />
een vriendiijk gefprek te treeden. Hier in bewilligde TAKO,<br />
eh verzogt hij, ten dien einde, JOHANNES UITENBOGAART,<br />
die, zints ruim een jaar, bij die van het Konfiftorie het<br />
Leeraarampt bekleed hadt, hoewel hij in 't ftuk der PredesUnatie<br />
van zijne aroptgenooten verfchilde, en, uit dien hoofde,<br />
bij die van de St. jakobs Kerk zeer wel gezien was.<br />
Deeze wist de zaak zo verre te brengen, dat TAKO in 't ftuk<br />
der Predestinatie zoude mogen volftaan, mits daar omtrent<br />
fpreekende met de Belijdenis van Zinich. Thans fcheen men<br />
de zaak gevonden te hebben. Doch 't leedt niet lang, of<br />
TAKO kreeg een ander gefchil met eenen zijner medebroederen<br />
, 't welk hem deedr befluiten om te vertrekken. Ongemeen<br />
veel werks maakte UITENBOGAART om hem te behouden.<br />
Zelf w'rerdt 'er eene ondeihandeling beleid , in tegenovcrftaan<br />
van den Graave VAN NIEUWENAAR , Siadhouder van het Gewest,<br />
om de zaak te vinden. Doch TAKO, alzo hem voorwaarden<br />
wierden voorgehouden, welke hij met zijn geweeten<br />
niet konde over een brengen, wees alle aanbiedingen van de<br />
hand, en nam beleefdelijk zijn affcheid, niet tegenftaande hij<br />
met een talrijk huisgezin belast was, en geene middelen hadt.<br />
Men verhaalt dat de Graaf VAN NIEUWENAAR, bij deeze gele-'<br />
genheid, zoude gezegd hebben : „ Dat moet waarlijk een<br />
„ vroom raan zijn, die, met zo veele kinderkens belaaden<br />
„ zijnde, en kleine middelen hebbende, liever verkiest te<br />
„ gaan, dan tegen zijn gemoed te doen en te blijven." Oj><br />
den
•153 1'AKO SYBKANTSZ.<br />
den achtèntwintigften April des Jaars 1586 deedt hij zijn»"<br />
Affcheidsrede, over de woorden: Ik zal den Herder /laan,<br />
en de Schaopen zullen verftrooid worden; in welke hij den<br />
toehoorderen zijne meening niet onduidelijk te verdaan gaf,<br />
dat hunne openbaare Kerkelijke Vergaderingen van geen langen<br />
duur zouden zijn. De laster verzwaarde nog zijnen weder»<br />
fpoed. Men verfpreidde, dat hij ten zijnen huize talrijke zamenkomften<br />
hieldt. Doch eenigen, afgevaardigd om de waarheid<br />
der zaake te onderzoeken, vonden hem te bedde legge, ziek<br />
van hartzeer, over alle de onaangenaamheden, hem bejegend,'<br />
omringd van zijne fchreiende Huisvrouw en Kinderen, nevens<br />
een of twee vrienden , gekoomen om hem te vertroosten.<br />
Bij zijn vertrek gaf hem de Wethouderfchap een loflijk getuigfchrift,<br />
wegens zijnen godvrugtigen en deugdzaamen leevenswandel.<br />
Utrecht verlaaten hebbende, begaf zich TAKO SYBRANTSZ na<br />
Alkmaar. Wat hij aldaar verrigtte, ter onderfteuninge van<br />
zijn huisgezin, is ons niet gebleeken. Waarfchijnlijk zal hij,-<br />
van tijd tot tijd, den predikdienst, hier of elders, hebben<br />
waargenomen. Grond voor deeze giifing meenen wij te vinden<br />
in de handelwijze der Klasfis van Alkmaar, en de gunst,<br />
welke van deeze hem wierdt toegedraagen. Want, als de<br />
Stad Medenhlik, in den Jaare 1590, eenen Leeraar noodig<br />
hadt, gefchiedde het op aanprijzen der gemelde Klasfis, dat<br />
de Wethouderfchap dier Stad cp hem daar toe het oog liet<br />
vallen, en met 'er daad verkoos. Dikmaals baarde de twist<br />
over de grenzen der burgerlijke magt in Kerkelijke zaaken<br />
onaangenaame verdrietlijkheden. Dit hadt plaats in het tegenwoordige<br />
geval. De Kerkenraad van Medenblik , ongezind'<br />
om zich door de Magiftraat eenen Leeraar te laaten geeven,<br />
en in den waan van daar toe het regt te hebben, viel klagtig<br />
over het beroep bij de Klasfis van Enkhuizen; en. vondt aldaar<br />
zo veel bijvals, dat de Klasfrs den Kerkenraad in 't gelijk<br />
, de Wethouders in 't ongelijk Helde; verklaarende het<br />
beroep voor onwettig, als tegen de gewoone orde uitgebragt.-<br />
Prins MAURITS , nevens eenige Gemagtigden der Staaten, eenige<br />
zaaken, het gemeene landbeftuur betreffende, te Enkhuizen<br />
ie verrigten hebbende, kwamen in de maand Oóïober des gamel-
TAKO SYBRANTSZ. «5*<br />
melden Jaars 1590 in de gemelde Stad, terwijl het gefchil<br />
nog leevendig was. Zo wel de Kerkenraad, als de Wethojiderfcbap<br />
van Medenblik, vervoegde zieh bij zijne Doorluchtigheid<br />
en de verdere Heeren, om hunne bezwaaren en redenen<br />
bij dezelven in te brengen. Naa verfcheiden onderhandelingen,<br />
hier over voorgevallen , volgde eindelijk eene ukfpraak,<br />
bij welke het beroep voor wettig verklaard, en de<br />
Magiftraat in haar regt gehandhaafd wierdt; met verbod om<br />
voortaan deeze zaak in verder gefchil te trekken.<br />
Ingevolge deezer uitfpraake, aanvaardde TAKO SYBRANTSÏ<br />
het Leeraarampt te Medenblik. Met de zelfde gemaatigdheid,<br />
welke hem, ftaande zijn verblijf te Utrecht hadt bezield<br />
, kweet hij zich ook hier van zijnen post en pligt,<br />
meestal ongemoeid, zonder ondervinding, althans, van in't<br />
oog loopende verdrietlijkheden, tot in den Jaare 1503. Thans<br />
berokkende men hem wederom nieuwe moeite. De onwettigheid<br />
van zijne beroepinge was het eerfte voorwendzel,<br />
doch de waare reden en de grond der rake, om dat zqmmigen,<br />
zioh met 'sMans gemaatigde denkwijze niet kunnende<br />
vereenigen, zijne rechtzinnigheid verdagt hielden. Door vroegere<br />
ondervinding geleerd, boe zij, bij de Wethouderfchap<br />
der Stad, weinig gehoors zouden vinden, vervoegden zich<br />
zijne tegenftreevers, onmiddelijk bij de Staaten van Holland<br />
en Westfriesland, met aantijging van onzuiverheid in zijne<br />
leerbegrippen. Om de zaak de beflegten, bedienden zich de<br />
Staaten van de tusfchenfpraak der twee Kerkleeraaren JERS-<br />
MIAS BAST1NCIUS en JOHANNES UITENBOGAART. Van zijliea<br />
kant fchreef TAKO SYBRANTSZ een ernftig Vertoog aan de Staaten ,<br />
handelende over de punten, die hem, door zijne befchuldigers,<br />
wierden te laste geleid, roet nevens gevoegde verklaa»<br />
rkig, „ dat hij , met alle Christelijke Gereformeerde Kerken<br />
deezer landen, in de hoofdftukken en 't weezen der Chris-<br />
„ telijke Leere, eenerlei naar CHRISTBS JEZUS gevoelde; ais<br />
„ mede, dat hij hadt aangebooden, den Catechismus en de<br />
„ Belijdenis der Nederlandfche Kerke te onderfchrijven , op<br />
„ deeze voorwaarde, voer zo veel »e de» ft'oorde Gods con~<br />
,, form waren"
J6ö TAKO SYBRANTSZ".<br />
Intusfchen vonden TAKO'S vijanden merkelijken fteun bij da<br />
Hooge Overheid. Dit mogen wij afleiden uit zeker fchrijven<br />
der Kegeeringe van Medenblik aan de Staaten; 't welk wij<br />
niet ondienflig keuren, hier te plaatzen, zo om eenige andere<br />
merkwaardige iirdrukkingen, als om dat uit hetzelve blijkt, in<br />
hoe hooge wairde de vervolgde Leeraar, zo bij de Wethouderfchap,<br />
als hij het merendeel der burgertje gehouden wierdt.<br />
Naa hun ongenoegen betuigd te hebben over het ongelijk ,<br />
't welk, door de befcnuldigers, hunnen Leeraar en hun zeizen<br />
wierdt aangedaan, beklaagden zij zich „ dat de Staaten,<br />
„ in plaats van de betigters tot bewijs te perzen, hun te<br />
„ veel ten wille zijnde ^ den gantfchen handel fcheenen te wil-<br />
„ len verkeeren, en hunnen Kerkdienaar, alsof ze voor die<br />
„ luiden doffe wilden zoeken, met eene zo ongewoonlijke<br />
„ als onnoodige manier van Inquifltie belasten; liever dan te<br />
gedoogen, dat men die lieve gezalfden (de harddrijvende<br />
,, vijanden van TAKO) zoude befchaamen. De zaaken", dus<br />
vervolgden d; Medenblikfche Regenten, ,, waren, God lof!<br />
,, zo verre niet verloopen, dat men deeze luiden aireede zou<br />
„ moeten ontzien, gelijk , in voorgaande jaaren, de" genaamde<br />
„ Geestelijken , toen fchier niemant hun op den teen durfde<br />
,, treeden. Z ! j dagten, ziende de wreveligheid der faktionisten<br />
„ (fcneutmaakers), over dat ftuk niet verder te handelen ,<br />
,, noch te gedoogen, dat bij TAKO eenige verdere verklaaringen,<br />
beloften of verbintenisfên , buiten hun goedvinden,<br />
zouden worden gedaan , of aangegaan. Zij verklaarden ,<br />
„ van Gods en der natuure wegen fchuldig te zijn, hem te<br />
„ verdeedigen, niet alleen dewijl ze zeker wisten, dat hij zo<br />
„ wel gezond in de leere, als wettiglijk in zijnen dienst beroepen<br />
en bevestigd was, maar ook naardien ze al voor<br />
lang bevonden hadden , hoe zijne zonderlinge godvrugtig-<br />
„ heid, vredelievendheid en goede wandel, hem onder de<br />
gemeene burgerij zo lief en aangenaam hadt gemaakt, dat<br />
„ zij liever alle ongemak en gevaarlijkheden gedoogen en<br />
verwagten zouden, eer hij uit de Stad zou worden ver-<br />
„ dreiven. Zij konden niet gelooven", zeiden, in 't flot<br />
van hun fchrijven, de Heeren van Medenblik, „ dat Hun<br />
,, Edele Gr. Mogenden hier in handelen zouden naar *t wel.<br />
» ga*
TAKO<br />
SYBRANTSZ., enz.<br />
H<br />
gevallen van zodanige ftookebranden , dien het een IusS<br />
„ fcheen te zijn, de Onderdaanen tegen hunne Overheden s<br />
de hooge Overheden tegen de la3ge , en zo voorts al de<br />
„ vvaereld overhoop te helpen/'<br />
Sints dit fchrijven liet men de zaak vin den Meder.blikfchen<br />
Leeraar rusten, zonder dat dezelve geheel was afgedaan. Andere<br />
bezigheden beletteden' 's Lands cltaaten., om zich mét<br />
dezelve te bemoeien. Intusfchen volhardde TAKO, gerugfteuud<br />
door de Wethouderfchap, in het waarneemen van zijn ampt.<br />
In deezen ftaat bleeven de zaaken, tot in den Jaare I59 8 -<br />
Op last van 's Lands Staaten, begaven zich, fn de maand (december<br />
diens jaars, JOHANNES UITENBOGAART, en JOHANNES<br />
MATTHISIUS, Predikant te Haarlem., na Medenblik, om TAKO<br />
met de Kerkelijken, zo wel van die Stad, als van de ommelanden<br />
i nader te vereenigen. In een vriendelijk gefprek bragten<br />
zij te wege, dat TAKO eene Bekentenis van zijn Geloof'<br />
ftelde, welke, in het volgende jaar, in het Sijnode te Alkmaar<br />
overwoogen , en van. verre de meeste leden wierdt<br />
goedgekeurd. Alleenlijk verzette PETRUS PLANCIÜS , Predikant<br />
te Amfterdam, zich daar ijverig tegen, en raakte in hooge<br />
woorden met de twee ftraks genoemde. Leeraars, UITENBO-<br />
GAART en MATTHISIUS, op hit der Staaten aldaar tegenwoordig'.<br />
Sedert liet men TAKO in rust, en bij zijn gevoelen , raa~<br />
kende de Godlijke Voorbefchikking * 't welk met dat van ME-<br />
LANCTHON na genoeg overeenftemde. In vrede eindigde aU<br />
das onze gemaaiigde Godgeleerde zijne dagen.<br />
Zie<br />
BOR , en UITENBOGAART, Kerkelijks'<br />
Hijl. en Leven,<br />
TARjé. ( PIETER ) In het voorbeeld van deezen beroemden<br />
Kunftenaar ontmoeten wij een nieuw bewijs van de kragt der<br />
aangeboorene zucht en natuurlijke gefchiktheid, door onvermoeiden<br />
vlijt gefchraagd, om den inensch uit een laagen Hand<br />
tot het toppunt der vermaardheid te voeren. Zulke voorbeelden<br />
moesten der vergeetelheid ontrukt worden ; zij ,<br />
dienen tot eere onzer Natie, en kunnen ten fpooröag ver-<br />
XXVIIL DEEL.<br />
Qqqqqii<br />
ftrt5t<br />
-
i(Ü2 TAN JE. (PIETER)<br />
ftreaken, voor hun, welke foortgeliike natuurdrift gevoelen,<br />
om na even de zelfde vermaardheid! te ureeven. Eene Aantekening<br />
van den Kunstkundigen en do^roiffenden Heere eoR»<br />
HELIS PLOOS VAN AMSTEL Jnk'ib Come/iizoon, die wij ergen»<br />
hebben sangerrolten , fielt ons in ftaat om den beroemden<br />
Kunftenaar kortelijk te fche'.zen.<br />
PIETER T^Njé was een Fries, gebooren te Bohward, in het<br />
begin deezer Eeuwe. In zijne vroeglle Jongelirgfehap voer<br />
hij als Knegt op een der Beurtfchepen, welke, van cte gemelde<br />
Stad, op Amfterdam vaaren. Dikmaals gaf hem dit<br />
beroep eenigen ledigen tijd, zo onder het heen en wedervaaren,<br />
als in den tusfenentijd der Vaarbeurten. Dien tijd bra 6t<br />
hij niet ledig door, maar befteedde denzelven aan bet tekenen<br />
van allerlei voorwerpen Daarenboven beving hem nu en d;s<br />
de lust, om zijnen Vrienden eenig vermaak te doen, met het<br />
fnijden van deeze of geene afbeeldingen op de koperen Zaktabak'doozen,''hoedanige<br />
order de Vaarentgezelien zeer begeerd<br />
worden. Zijne menigvuldige verkeering te Amfterdam<br />
werkte zijner natuurlijke zucht in de hand, doordien dezelve<br />
telkens voorraad verfchafie tot nieuwe ontwerpen , of de reeds<br />
bekende verder uit te breiden. Doch den grond tot volgende<br />
vermaardheid leide een zijner landgenooten , welken hij te<br />
Amfterdam• aantrof. Hier woonde, naameüjk, te gader met<br />
zijrfe Zuster, eene Schiideres in Miniatuur, JAIIOB FJLKEMA ,<br />
ten dien tijde een beroemd PUaift.ijder. Deeze de gefolïH».<br />
heid van den hupfchen TAN jé voor de Graveeikunst vernomen<br />
hebbende, bragt hem onder 't oog zijne natuurlijke beftemming<br />
tot een méér aanzienlijk, en ook voordeeii^er beroep,<br />
dan 't geen hij thans bij de hand hadt. Duor-dit mid<br />
del 'sMans eerzucht hebbende gaande gemaakt, moedigde bij.<br />
hem aan, en haalde hem fpoedig over, om zijn tegenwoordig,<br />
beroep te laaten vaaren, eu zich geheel en al op de beotfifenrng.der<br />
kunst toe te leggen. TANjjé hadt tfeaes den ouderdom<br />
van 'vierentwintig jaaren bereiki. Zijn eerlte leermeester<br />
was zijn vriend en raadsman FOLKEMA ; deeze onderwees hem<br />
in de waare gronden en beginzels der Tekenkunst, der Ontleedkunde<br />
en van her Perfp^ftief. Op den grondflag der vorderingen,<br />
hier gemaakt, wierdt hij een leetüflg der Amfterdam-
TANjE. (PIETER) 1$<br />
damfche Teken - Akadttnie.<br />
In gezelfchap van en aangevuurd<br />
door liet voorbeeld zijner beroemde Medeleden , JAKOB DB<br />
WIT, COKNELIS TROOST, BERNA :DUS PICAftT, L. fel RU BOURd<br />
en anderen, deedt hij hier reuzcnltappen, in het tekenen naar<br />
het Naakt en het leevend Menfchénbeeld. Midlerwijl verzuimde<br />
hij de Graveerkunst Liet, maar bediende zich, in het<br />
verder beoeffenen van dezelve * vaa den goeden raad zijner<br />
bijzondere vrienden, B. PICART , L . F. DU BOURG en jAKori<br />
HOUBRAKEN; als mede van de voorbeelden der beste Prenten<br />
van de heroemdfte Meesters. In 't bijzonder benaarftigde zich<br />
TANjé om zijnen vriend HOUBRAKEN deszelfs edele behandeling<br />
af te zien, in de Graveerkunst van het Vleesch, het Ilair eti ><br />
het Linnen, waar in, naar het veel geldend oordeel des Hcèren<br />
VAN AMSTEL, HOUBRAKEN* tot heden toe, zijns gel:jkeri<br />
niet gehad heeft.<br />
Naa zich dus, eenige jaaren, met een gelukkigen uitflap<br />
te hebben geoeffend, wierdt hij te raade, van zijne begaafdheden<br />
eene proef te geeven, en zè aan het oordeel der Kunstfegteren<br />
te onderwerpen.' Hij volvoerde zijn plan, door de*<br />
uitgave van twee Groote Veis Prenten, beide gegraveerd naar<br />
twee der uit.muntendfïe Schitderilukkèn van PARMESIANINY. Dé<br />
eeue Prent verbeeldt VENUS op de Wolken, verzeld van CUPI<br />
DO en zes gevleugelde Kindertjes ; de andere St. CECILIA;<br />
fpeelende op een anticcj Orgel,- zittende nevens twee zingende<br />
Engelen, en rondom zwèevende Serafs.- Beide gaf hij<br />
• voor zijne eigen rekening in 't licht, de eerde in den jaare?<br />
1734, de andere drie jaaren laater.<br />
Geen kleinen roem behaalde TANjé met deeze eerlte proeve £<br />
doch de voordeden, welke zijn kunstarbeid hem aanbragien,-<br />
waren daar aan niet evenredig. Van hier dat hij, tot zijn<br />
onderhoud, genoodzaakt was, Zich te bepaalen Bij ftukken ,<br />
die meer geldgewins dan eere aanbrengen. Hij vervaardigde)<br />
eene groote menigte van allerlei foorten van Boekprenten.-<br />
%o gelukkig flaagde hij in de behandeling daar van, dat hij<br />
tot het fnijden van titels, in verfchillende formaaten , tot "de?<br />
voornaatrifte werken, zo in 't Fransch als Hollandsch gefchreeven,<br />
wierdt te wefk gefield. De Roekverkooper ISAAC TIRIOK<br />
twdieade zich van zijne bekwaamheid, tot den fraaien Prent^<br />
Qqqqqqq 2 W^t
164 TANTHOF, TAPPER. (RUARD)<br />
bijbel, nog heden bij veelen in hoogagting. Voorts hieldt bij<br />
zich inzonderheid bezig met het graveeren der gefchilderde<br />
Afbeeldzels van geleerde en vermaarde mannen; als mede met<br />
de naavolging van verfcheiden fraaie hedendaagfche Verbeeldingen,<br />
onder andere van de Tekeningen en Schilderijen van<br />
den geestigen Kunstfchilder COUNELIS TROOST. Doch bovenal,<br />
naar het oordeel van den Heere PLOOS , gaf TANjé blijken van<br />
zijnen goeden fmaak en geoeffend kunstvermogen, in de naavolging<br />
der acht Hiflorifche Schilderijen, welke, van zijne<br />
hand, gevonden worden in het Prentwei It, 't welk tot titel<br />
voert, La Galerie Royale de Dresde. Onder zo veele Kunstverrigtingen<br />
eindigde PIETER TANjé zijne dagen te Amfterdam j<br />
doch in welk jaar, is ons niet gebleeken.<br />
TANTHOF. De reden deezer benaaminge is ons niet gebleeken;<br />
maar dit alleen, dat door Tanthof wordt aangeduid zekere<br />
Landfcheiding in Delfland, haaren aanvang neemende van<br />
Vlaaidingen, en van daar, met verfcheiden bogten en wendingen,<br />
loopende tot voorbij de Stad Delft.<br />
TAPPER, (RUARD) vermaard om zijne wreedheid tegen de<br />
zo genaamde Ketters, wierdt gebooren te Enkhuiien, in den<br />
Jaare 1488. De gronden van Taalkennitfe, Wijsbegeerte en<br />
Godgeleerdheid leide hij te Leuven , alwaar hij, vervolgens,<br />
het Hoogleeraarampt in de laatstgenoemde weetenfchap, als<br />
mede den post van Deken van St. Pieters Kerk bekleed heeft.<br />
In 't einde van zijn leeven was hij Kanzelier van 't Leuvenfche<br />
Iloogefchool. Zo veel aanziens was de vrugt der hooge<br />
gun (le, in welke hij bij Keizer KAREL ftondi; die zo veel<br />
vertrouwen in TAPPIR (lelde, dat hij hem niet (legts na de<br />
kerkvergadering van Trepte zondt, maar ook dikmaals ten<br />
zijnen Hove ontboodt, om, in de gewigtigfte zaaken, zijnen<br />
raad in te neemen. Daarenboven was zijn ijver, of liever<br />
.zijne woede* regen de Omroomfcbeh oorzaak, dat hij tot Opper-<br />
Irqjifi.eur jn de Nederlanden wierdt aangefteld. Met<br />
deeze hoedanigheid bekleed, deedt hij aan meer dan éénen<br />
voorftander der gezuiverde leere zijne hooggefleegene magt<br />
gevoelen. Onder deeze mogen wij vooral den vermaarden<br />
Mr.
TAPPER.<br />
fRUARD)<br />
Mr. ENGEL MEILULA noemen. Ondanks de genegenheid, welie<br />
zommigen voor dien waardigen man betoonden, bragt hij<br />
te wege , dat zijne gevangenis telkens verzwaard, en, in weerwil<br />
van's Lands Vrijheden en Voorregten, buitenslands vervoerd<br />
zijnde, ten vuure wierdt verweezen. Daarenboven wierdt<br />
hem, onder meer andere, een zeer boos ftuk te laste geleid,<br />
tegen eenen PERSEVALD VAN BRUGGE bedreeven. Als deeze,<br />
zijnde Licentiaat in de Godgeleerdheid te Leuven, tegen de<br />
Godgeleerden zijnen mond , naar de meening van TAPPER,<br />
wat te veel geroerd hadt, deedt hij denzelven voor het regt<br />
daagen. Doch alzo de meeste Regters zo veel medelijden<br />
met hem toonden te hebben, dat, zo als de Inqutfiteur vreesde,<br />
de bewijzen van onfchuld, veelligt, zouden worden aangenomen,<br />
liet TAPPER den gevangene, door een blind' mismaakt'<br />
mensch , de zonde van Sodomie aanwrijven. Toen<br />
durfde niemand voor hem fpreeken; en vondt, TAPPER, gelegenheid<br />
om den gevangene, die geene fchuld wilde bekennen,<br />
of over des aangttijde misdaad berouw betoonen, ter eeuwige<br />
gevangenisfe te doen verwijzen. Naderhand vernomen hebbende,<br />
hoe de gevangene van honger verging, en de penningen<br />
van des ongelukkigen verkogte Boekerije niet toereikende<br />
waren om hem van noodig onderhoud te voorzien, zogt hij<br />
anderen raad. Hij fchonk den gevangene aan zekeren Edelman<br />
, die voor hem badt, om van denzelven in bewaaring<br />
gehouden te worden, lntusfchen wist TAPPER het ftuk in<br />
diervoege te beleggen, dat de Edelman, deswegen, naderhand<br />
in regten betrokken, en zijne goederen wierden verbeurd verklaard.<br />
Nog gaat hem naa, dat hij, fpreekende, van het:<br />
dooden van Ketters, zoude gezegd hebben: „ Daar is niet<br />
„ veel aan gelegen, of de geenen, die dus fterven, fchuldig<br />
„ of onfchuldig omkoomen, wanneer flegts het volk door<br />
„ het voorbeeld afgefchrikt wordt; 't welk meest gefchiedt<br />
door het dooden van lieden, die door geleerdheid, rijk.<br />
„ dom, ampten of adeldom uitfteeken.." De drift, welke<br />
TAPPER altoos in zijn leeven hadt bezield, was eindelijk de<br />
oorzaak van zijnen dood. De wijze daar van vinden wij aldus<br />
verhaald. In den Jaare 1559 Brutfet gereed zijnde,<br />
terwijl msm DE II zich aldaar bevondt, verzogc hij gehoor<br />
Qqqqqqq 3<br />
bl<br />
3
ï6
TASSIS. (JAN BAPTISTA~) 167<br />
recht, was van eenige baate, alzo ook deeze Stad, kort daar<br />
naa, 's Prinfen zijde koos. Ter goeder uur was TASSIS, kort<br />
«e vooren, van daar vertrok ken; zijn bloedverwant •KWAHEBBB ,<br />
die 'er gebleeven was, wierdt gevangen genomen , en , te<br />
Gonnchcm, tot zijnen dood toe, in hegtenisfe gehouden.<br />
Hoewel TASSIS, zint» deezen tijd tot in den Jaare 1581,<br />
Biet ftil zal gezeeten hebben, vinden wij, nogtnans, geduu-<br />
.rende dat tijdverloop, van hem geene merkwaardige verrigtingen<br />
aangetekend. Hij hadt zich, zedert het omfiaan vatt<br />
verfcheiden Hoiland'che Steden, na Friesland begeeven, ea<br />
was aldaar tot Stedehouder van den Landvoogd, Heer VADJ<br />
BILLY , sangefteid. In deeze hoedanigheid den Stadhouder van<br />
G or-mgen , Graave VAN RENNENBERG, de hand biedende,<br />
maakte hij verfcheiden niet onaanzienlijke veroveringen, en,<br />
onder andere, zich meester van Winfum en li'arfum, twee<br />
gewigtige Schanzen iu de Groninger Ommelanden. Van meer<br />
gewigts was het ftuk. welk hij, in den Jmre 1582, volvoerde.<br />
De Spaanfche Veldheer VERDUGO, het oog hebbende op<br />
Steenuilk, 't welk onlangs een zwaar beleg kloekmoedig hadt<br />
doorgeftaan, en hetzelve nu door verrasfing willende bemagtigen,<br />
beval het werk aan TASJI;. B j den Overfte, naamelijk,<br />
hadt zich een Landman aangediend, met belofte, onder<br />
verbeurte van zijnen hals, om hem de Stad te zullen leveren,<br />
indien men zijne onderrigtingen volgde. TASSIS , aan het<br />
hoofd van zes of achthonderd Knegten en twee Kornetten<br />
Paerden, volgde den Landman, in het holfte van den naghj<br />
voor den zeventienden September, na eene plaats in de Graft<br />
der Stad, bij de Oostpoort, daar men , in het uitdiepen ,<br />
verzuimd hadt, den grond genoeg af te neemen. Tot den<br />
middel toe liet hier TASSIS zijne Knegten door het water waaden<br />
; die voorts de Ladders tegen den muur gerigt hebbende,<br />
de Stad bemagtigden, eer de Wagters daar van iets vernamen,<br />
of zich te. weer konden ftellen. Men pionderde voorts de<br />
Stad; mannen, vrouwen en kinderen wierden op een zwaar<br />
losgeld gefteld.<br />
Den raas-volgenden Winter, immers een gedeelte van denzeiven,<br />
vertoefde TASSIS te Steenwip. KeeJs in den aanvang<br />
de* volgenden jaars, naa een deel volks, uit vei&heiden oot-<br />
Qqqqqqq.4<br />
den
16S<br />
TASSIS. (JAN BAPTISTA)<br />
den, te hebben bij een gerukt, trok hij over de Stroomen,<br />
dopr behulp van het Vorstweder, deedt eenen inval in de<br />
Veluwe, en verzekerde zich aldaar van twee fterke Blokhuizen.<br />
Van daar te rug gekeerd , deedt hij eenen inval in<br />
Fiiesland, alwaar hij bijfteren moedwil pleegde, met rooven,<br />
ploiideren en branden, tot aan het Dorp Lek/tuin, niet meer<br />
dan een half uur gaans van de Hoofdftad Leeuwarden, 't<br />
welk hij in kooien leide. De boeren, die zich daartegen<br />
Stelden, nevens de Staatfche Knegten, verfloeg en verftrooide<br />
hij met kleine moeite, vermids hij, door overtal,<br />
hun veel te Sterk was. Met merküjken buit belaaden, keerde<br />
hij thans te rug na Steer.wijk. Even als van Steenwijk,<br />
wierdt TASSIS, nog in dit zelfde Jaar 1583, bij verrasfing,<br />
van Zutfen meester. Daar toe bediende hij zich van eenen<br />
Soldaat, die hem de gesteltenis der S'ad openbaarde, en zich<br />
zeiven tot leidsman van den togt aanboodt. In den nacht naa<br />
den tweeëntwintigflen van September Sloeg hij op weg, met<br />
het noodige Voet- en Paerdevolk, in allerijl en heimelijk bij.<br />
een geraapt. Gekocmen tot voor Zutfen, verbergt hij zijn<br />
meeste volk, digt bii de Nieuwefladspoort, en vervolgt met<br />
het overige zijnen weg, tot aan een gemetzeld Rondeel,,'t<br />
Welk , naar 't zeggen des geleiders, niet bewaakt wierdt.<br />
Aan het werpen van eenige fteenen, waar op niet geantwoord<br />
Wierdt, bleek de waarheid van dit berigt. Straks deedt TASSIS<br />
dertig man, nevens den aanvoerder, het Rondeel beklimmen,<br />
met bevel om 'er zich in het Wagthuis te verfchuilen, tot<br />
dat 's morgens de Poort zoude geopend worden. Terwijl<br />
men daar mede bezig was, kwamen de beklimmers uit hunne<br />
fchuilplaats ten voorfchijn, overrompelden de Wagt, en verzekerden<br />
zich van het Wagthuis , dat daar binnen ftondt.<br />
Straks koorat TASSIS, met zijne paerden, ter Stad inftuiven,<br />
gevolgd van zijne Knegten. In de fchermutzeling wierdt<br />
meenig burger of foldaat gekwetst; de anderen ontkwamen<br />
het dpor de viugt. Van -wegen het rooven, pionderen , rantfoeneeren<br />
en andere kwellingen, verlieten de meeste burgers<br />
de Stad en 't overfchot hunner haave,<br />
Liet dus TASSIS den ptondergeest los op de veroverde Steden,<br />
geen minder gevoel van de felle Slagen diens monSters<br />
hads;
TASSIS. (JAN BAPTISTA) 169<br />
hadt voorts het platte land. Gruwelijk hieldt hij huis, in den<br />
Jaare IS«5, eerst in Gelderland, op de Feluwe. Het Huis<br />
te Hakfoort dwong hij, naa eenige dagen belegs, tot overgave,<br />
zonder voorwaarden, en deedt de bezettelingen wreedaartig<br />
vermoorden; alleenlijk (paarde hij eenen Schrijver, dia<br />
door zekeren Geestlijke, zijnen vriend, was vrijgekogt. Te<br />
Nieuwheek, een ander Kafteel, hem in handen gevallen, deedt<br />
hij alle de Krijgsbevelhebbers ophangen aan boomen, doch<br />
liet de gemeenen loopen, naa hun alvoorens het Geweer te<br />
hebben afgenomen. Thans trok hij over den Tsfel, en,<br />
voorts, met tweeduizend Knegten en zes Kornetten Paerden,<br />
voorbij Lochum op Zutfen. Niet lang nogthans vertoefde<br />
TASSIS in deezen oord. Over den Stroom zijnde te rug gekeerd,<br />
kwam hij, op den tienden April des genoemden jaars,<br />
kort naa den middag, het Votv.Emmenes , in Gooiland,<br />
binnen rijden. Van daar begaf hij zich, 'snachts ten elf uure,<br />
met een deel Spaanfche, Italiaanfche, Duitfche en IValfche<br />
Ruiters, na Huizen, voorts na Blarikum, Laaren, Hilverfum<br />
en Ankeveen; alle welke Dorpen hij, door fpoed en<br />
magt, overrompelde. Eenige Huislieden wierden, ginds en<br />
elders, vermoord, veele mannen, vrouwen en kinderen gevangen<br />
, maagden verkragt en fchandelijk mishandeld. Op do<br />
tijding der aannaderinge van etlijke Brabantfche troepen, en<br />
ven eenig volk onder Graaf WILLEM LODEWYK VAN NASSAU ,<br />
nam TASSIS, op den veertienden der maand, met zijn volk,<br />
de wijk na Zutfen , fteekende, te Martensdijk, in het doortrekken,<br />
negen Huizen in brand. Men rekent, dat TASSIS en<br />
de zijnen over de driehonderd menfchen medefleepten, welke<br />
men, met pijnigen, zodanig prangde, dat veelen meer beloofden<br />
, dan zij, uit alle hunne middelen, geeven- konden.<br />
Het rdntfoen beliep meer dan honderdduizend Guldens, behalven<br />
een roof van meer dan vijfhonderd paerden , eene<br />
menigte koeijen, fchaapen, huisraad en gereed geld. Langer<br />
dan vijfentwintig jaaren, meent men, hadt Gooiland het naa»<br />
gevoel van de geleedene fchade.<br />
Niet de eenige waren deeze voordeelen, welke TASSIS,<br />
het gemelde jaar, op de Staatfchen behaalde. Naa dat hij,<br />
in het begin van de maand Maij, het Huis te Regteren,<br />
Qqqqqqq.5<br />
Z m l<br />
m<br />
bij<br />
*
iy-a TASSIS. (JAN BAPTIST A )<br />
Zwol, en, eenige dagen laater, het Huis te Schuilenburg,<br />
hadt bemagtigd, verzamelde hij, in 't midden van Junij, zeshonderd<br />
Ruiters en duizend Knegten, allen uitgeleezen volk,<br />
op de Vduw. Met deeze aagt trok hij, op den eenentwintigden,<br />
voorbij Arnhem, na het Sticht van Utrecht, en legerde<br />
zich te H'auwenbrrg. Twee mijlen van daar, bij Awerongen,<br />
lagen de Staatfchen, onder den Graaf VAN NIEUWE<br />
NAAR, den Heer VAN VILI.ERS en MAARTEN SCHENK, even<br />
iterk in paerden, doch met driehonderd minder Knegten. Op<br />
den drieëntwimigfbfcn der maand verfcheen TASSIS bij Amerongen,<br />
met zijne Ruiters, uitgezonderd twee Kornetten, fterk<br />
honderdvijftig man. Het Voetvolk voigde, zijnde nog een<br />
uur gnsns ten egter. De Staatfchen, van deeze verdeeldheid<br />
verwittigd, trokken ftrafcs op TASSIS aan. De aanval en het<br />
gevegt wierdt algemeen. Lang hing de zege in den evenaar,<br />
tot dat het agtergebleeven Spaanfche volk het hoofd boven<br />
de heuvelen Hak. Straks Horten de honderd vijftig frisfche<br />
Spaanfche paerden, aangevoerd door de jonge Graaven VAN<br />
DEN BERG, op de Staatfchen Ruiterij; die, vermoeid en reeds<br />
verftrooid, de viugt nam en het veld ruimde. Nu kwamen<br />
de Voetknegten aan elkander. Driehonderd man. onder MAR<br />
IEN-SCHENK, Helden zich dapperlijd te weer; doch verlaaten<br />
van de hunne, en door de Ruiters yau TASSIS ingeflooten,<br />
wierden zij meest geveld of gevangen genomen.<br />
Met deeze overwinning namen de Krijgsverrigtingen van<br />
TASSIS, in den Jaare 1585, een einde- Reeds in de eerfte<br />
maand des volgenden jaars maakte hij, van dezelve, een nieuwen<br />
aanvang. Met vijfentwintighonderd man en v erhonderd<br />
Ruiters tr k hij in Fneslind. Hij bediende zich daar 10e,<br />
deels van 't vriezend weder, deels van da afweezigheid van<br />
Graave WIILEM VAN NASSAÜ, die zich thans in Noordholland<br />
bevoi dt, dcch, op de tijding des vijandelijken invals, fpoedig<br />
na Ftieüand overftak. Intusfchen hadt TASSIS de Zevenvoud'<br />
n geftroopt , en nu het oog op het Rilt. Op<br />
zijnen weg derwaarts ontmoette hij eenig Staaisch volk, onder<br />
den Oveifte SIEIN VAN MALSEM, bij het Dorp Boxum.<br />
Hier kwamen de wederzijdfche troepen aan elkander, tot<br />
froot nadeel der Staatfchen, die 'er omtrent zeshonderd<br />
l pp ip< man,
TASSIS, (j"AN BAPTISTA) enz.<br />
man, aan dooden en gevangenen, verlooren. Aan de Spaanfche<br />
ziide was insgelijks een goed getal gefneuveld. TASSIS ,<br />
thans op het flagveld gelegerd, wierdt door een enkelen Stofregen<br />
van daar gedreeven, Deeze, beginnende op den middag,<br />
jaagde hem zulk eenen fchrik aan, dat hij, voor de<br />
mogelijkheid des hertreds bedugt, als ware hij zelve geflagen<br />
geweest en vlugtende, het Gewest ruimde, met agteriaating<br />
van alle zijne dooden e» de veroverde veldflukken.<br />
- Op het Artikel STARLHI (WILLEM) hebben wij reeds<br />
verhaald, op hoedanig eene -wijze TASSIS, djor verraad diens<br />
trouwloozen Engelsmans, in den Jaare 1587, van de Stad<br />
Deventer meester wierdt. 't Is onnoodig, het aldaar gezegde<br />
hier te herhaalen. • In het volgende jaar bevondt TASSIS zich<br />
in het Leger des Hertogs VAN 'PARMA , 't welk voor Boft<br />
iag, en die Stad hieldt ingeflooten, In de maand April diens<br />
jaars, wanneer TASSIS, bij nacht, was uitgereeden om de Vesting<br />
te befpiedtn, trof hem het ongeluk, door eenen Jongeling,<br />
welken tóén buiten hadt geflooten , met eenen Kogel<br />
door het hoofd dermaate te worden getroffen, dat hij aan de<br />
wonde overleedt. De Staatfchen verlooren in hem eenen<br />
ijverigen vijand, en de Spanjaards een hunner bekwaamde<br />
Legerhoofden,<br />
Zie BOR en HOOFT,<br />
TAURINUS, (JACOBÜS) Zoon van PETRUS TAURINUS , weleer<br />
Predikant te Schiedam, bekleedde het Predikampt te Utrecht,<br />
in en omtrent het Jaar 1616, onder de Hervormden, doch<br />
was de begrippen der Remonftranten zéér ijverig toegedaan.<br />
Bij de Regeering, zo wel van de Stad als van het Gewest,<br />
zijnde, in dien tijd, van de denkwijze diens aanhangs niet<br />
afkeerig, was hij zeer gezien. Door zijne geleerdheid hadt<br />
Bij een beroemden naam verworven. Nog meer begort dezelva<br />
door 't gantfche land te klinken, zints JACOBUS TRIGLANDR-S,<br />
Predikant te Amfterdam, een niet minder ijverig Contraremonftrant,<br />
in den Jaare 1615, een boek hadt in 't licht gegeeven,<br />
onder den titel van den Rechtgemaatigden Christen.<br />
Hij hadt in hetzelvé' tragten te beweeren, dat de vijf vermaarde
TAURINUS.<br />
(JACOBUS)<br />
de Artikelen , of Gefchlpunten tusfchen de Remonftranten en<br />
Contraremouftranten, zo als ze van de eerstgemelden geleerd<br />
wierden , in de Kerk niet te dulden .-waren. Daarenboven<br />
leide hi] den Remonflrantfcrie Predikanten te laste, dat ze<br />
zich met bedrog zogten te behelpen. Tegen dit Gefchrift<br />
vaue TAIWINUS de pen op, in zijn Werk, 't welk, in den<br />
Jaare i6t6, onder den titel van ae Onderlinge Verdraagzaamheid,<br />
en, met de bewilliging en goedkeuring der Gedeputeerde<br />
Staaten 's Lands van Utrecht, het licht zag. TAU-<br />
RINUS beweerde hier het tegendeel der fteliinge van TRIGLAN-<br />
DIUS , en drong zeer fttrk , met redenen, fchrifiuurtexten en<br />
vooi Deelden , op het oeffenen van wederzijdfche Verdraagzaamheid<br />
onder de verfchillende Christenen. In de Voorrede<br />
hadt hij eenige bedenkingen aangevoerd , raakende de Stad<br />
Amfterdam, alwaar men, zijns bedunkens, de ijverzieke tongen<br />
en pennen te veel toegaf, en den grond van fcheuringe<br />
leide. Zo zeer mishaagde dit fcnrijven den Wethouderen der<br />
geraekie Stad, dat ze het boek deeden verbieden en door<br />
hunnen Schout opnaaien. TAURINUS verdeedigde zich daar<br />
tegen in openbaaren druk, door zijne nadere aanwijzingen van<br />
'{ geen 'er te Amfterdam omging, en, zijns bedunkens, in<br />
he> Ituk van drukken en prediken, door de vingeren gezien<br />
wierdt, tot nadeel der Remonftranten, zo wel als van het<br />
Beiluit der Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, raa-<br />
Itende de Kerkelijke gefchillen genomen. Het tweede Deel<br />
des genoemden Werks, 't welk eerlang in 't licht kwam,<br />
wierdt door de Heeren van Amfterdam insgelijks verboo.<br />
den.<br />
Een ander Werk, 't welk insgelijks geen gering opzien<br />
baarde, kwam eerlang uit 'sMans pen ten voorfchijn. Op den<br />
zesden Cdtober des Jaars 1617 hadt de Engelfche Gezant<br />
Kor:LRY CARLET'JIÏ , fa de Vergadering der Aigemeene Staaten<br />
, eene Redevoering gedaan, waar in hij de Remonftranten<br />
veroordeelde, het houden van een Nationaal Sijnode etnftig<br />
aanprees, en de maarregels der Staaten van Holland, omtrent<br />
de befliffng der Kerkelijke gefchillen, en het oefT.-nen van<br />
Verdraagzaamheid, afkeurde. Naauwlijks was deeze Redevoering<br />
uitsproken, of zij wierdt door den Druk gemeen
TAURINUS. (JACOBUS") J?2<br />
gemaakt. Tegen deeze Redevoering vatte TAURINUS de pen<br />
op, in een boekje, 't welk hij, doch zonder melding van<br />
zijnen naam, reeds in de volgende maand November, onder<br />
den titel van Weegfchaal, in het licht gaf. Van wegen den<br />
ijver en vrijmoedigheid , met welke de Engelsman hier in<br />
wierdt tegengefproken, nam. hij hetzelve zo euvel op, dat hij<br />
niet alleen het verbieden van dit gefchrift bewerkte, maar<br />
daarenboven, van wegen de Aigemeene Staaten, duizend guldens<br />
beloofd wierden, aan den geenen, die den Schrijver,<br />
en zeshonderd guldens aan hem, die den Drukker zou weeten<br />
aan te brengen ; ja zelfs ontheffing van ftraffe aan den<br />
Drukker, indien hij, binnen veertien dagen naa de afkondiv<br />
ging van bet Plakaat, den Schrijver wilde noemen. Van elders<br />
is bekend, dat hoewel dit Plakaat den naam hadt, van wegen<br />
de Aigemeene Staaten te zijn afgekondigd, drie Provinciën,<br />
egter, naamelijk Ho-Hand, Utrecht en Overijsfel, zich met<br />
kragt en ijver daar tegen verzet hadden.<br />
Onder dit alles, ondanks het fcherpe onderzoek, ginds ea<br />
elders, na den Schrijver van de Weegfchaal, die ook in hec<br />
Fransch vertaald en van veelen greetig wierdt geleezen, hieldt<br />
TAURINUS zijn verblijf binnen Utrecht, tot in den Zomer des<br />
Jaars 1618» Thans noodzaakte hem de verandering in den<br />
totftand van Zaaken, met opzigt tot de Remonftranten, op<br />
zijne veiligheid bedagt te zijn. In de maand Augustus begaf<br />
hij zich, nevens den Sekretaris van Staat, den Heere LEDEM-<br />
EERG , na Gouda; doch keerde , weinige dagen laater, te<br />
Utrecht te rug. Een gerugt, alsof de Predikant JOHANNES<br />
UITENBOGAART gevangen was genomen, als mede, om dat het<br />
onderzoek omtrent den Schrijver van de Weegfchaal begon<br />
te herleeven, deedt hem befluiten, de Stad, van nieuws, te<br />
verraaien. Bij nacht reisde hij na Bommel, en van daar voorts<br />
na /intweipen. Zijn vertrek wierdt fpoedig rugibaar. De<br />
Engelfche Gezant, het ernftig tegenfehrijven aes Leeraars niet<br />
kunnende verkroppen, wist, bij die van Utrecht, te bewerken,<br />
dat TAURINUS wierdt ingedaagd, om voor het Geregt te<br />
verfchijnen. Eens en andermaal gefchiedde deeze indaaging;<br />
doch de derde hadt geenen voortgang, alzo Schout en die<br />
van den Geregte vooraf berigt ontvingen, dat de ungeweekene<br />
Leer-
f 7, TAÜftïNÜS. (JACOBUS")<br />
Leeraar overleeden was. Inmiddels hadt TAURINUS zijne Inv<br />
daaging verdaan, en h*, op den derden September, aan de<br />
Heeren Staaten van Uit echt, fchriftelijk berigt Dat hij,<br />
roepende God tot geinige, zich nergens in fchuldig kende,<br />
„ 't geen den ftaat van het Land raakte; dal hij daarom nies<br />
„ was geweeken, maar alleen om dat hij voor deezen, ten<br />
„ dienfte van Gods Kerk, en van Zijn Vaderland , eenige<br />
fchriften hadt in druk gegeeven, die bij zommigen zo kwalijk<br />
waren genomen en geduid, dat men hem deswegen<br />
,\ zeer zwaar hadt gedreigd: hoewel hij, voor onpartijdige<br />
„' Regters, hoopte te bewijzen, dat hij in dezelve doordans<br />
„ hadt getragt, het gezag zijner wettige Overheid, de vrijheid<br />
„ van Geweeten, en der Landen geregtigheid te handhaaven;<br />
„ 't welk, meende hij, meer geloond dan geftraft behoorde te<br />
, worden: voorts zich overbodig toonende om zich zeken,<br />
^ onder eenige voorwaarden, ter zijner verzekeringe, veer<br />
het Geregt te koomen verantwoorden."<br />
" Het boven gemelde gerugt, aangaande de gevangenneeming<br />
•van UITENBOGAART, was ongegrond: want bij zijne kuimt,<br />
vondt TAURINUS hem te slntwe>pen< Op den derden dag naa<br />
sijne aankomst aldaar, te weeten op den zestienden September<br />
gevoelde hij zich ongefteld. Drie dagen laater begon men<br />
aan zijne herftclling te twijfelen. ÜITENBOGAART was th>ms<br />
bij hem. Door deezen deedt TAURINUS aan zijne huisvrouwe<br />
fchrijven „ Dat zij uit zijnen naam openlijk zoude verhaa-<br />
, len, hoe hij ronduit bekende, dat niemand aan de Weeg.<br />
l\ fchaal fchuldig was dan hij, zonder dat iemand va* de<br />
" Heeren in den Hage of te Ur.ecln, of I.EDEJNBSUG , of<br />
L uiTtNBOOAAKT, een letter daar van gezien hadden, eer dat<br />
" het al in druk was.'' Aan den rand en op de ag-erzijde<br />
van deezen brief fchreef TAURINUS, in 't Latijn, met zijne<br />
eigen hand „ Dat hetgeen in deezen blief, van 't boekje de'<br />
„ Weegfchaal, is ingevoegd, uit mijne eigen oeweeging, ja<br />
„op mijnen uitgedrukten hst is Ingevoegd en geler, e.vua,<br />
(door drang van mijn Geweeten) al te zam,:n fcaaragttjg<br />
„ is, betuige ik voor den leevenden God en zijnen eecigge-<br />
„ boorenen Zoon, d'e ten laatften dage de leevenden en der<br />
„ dooden zal oordeelen, mee deeze mijne kranke en tiaauwa<br />
.. hand,
TAURINUS, (TACOBUS) enz.<br />
Vpt<br />
„ hand, den tweeëntwintigflen September MD'CXVIJl. j TAÜ-<br />
„ RINUS." *<br />
Thans voelde hij zijn einde met fnelle fchreden naderen.<br />
„ Vtëéj^gHÊtfi «Wï zi:i:e Zaligheid, lag hem zijne zw»i-gere<br />
.rf.<br />
eren en eene hoo^beiaarde Moeder-,<br />
.& fSgi f H e fiiep niet lang daar naa, ïn den nacht<br />
4-^?lf September, in het tweeënveertigfte<br />
'' :t &ÊÊË^ wierdt te Antwerpen aan de Veste,<br />
- .Ier Hervormden, bij avond in ftilte<br />
zeker. Lofïchrift, door iemand<br />
!!,''••. . Cii eere gefield, der Con/cientiea'i.<br />
z<br />
'••fStviêii: - : . : gees/eL<br />
-. Mz\& ÜITENBOGAART, op verfcheiden*<br />
rfS *~s. % &i plaatzen, in zijne fchriften.<br />
TABTENBDRG, een Jagtbuis van dien raam, weleer toebe*<br />
hoord hebbende aan, en gedoemd naar den laaiften Utrechtfehen<br />
Bisfchop FREDKIU SCHENK VAN TAUTENBDRG. Het ligt<br />
in het Sticht van Utrecht, digt aan het Dorp St. Maartensdijk,<br />
en is kenbaar aan een zeldzaamen Hompen Toren, die,<br />
.omtrent zo hoog als het Huis, ter flinker zijde van hetzelve<br />
ftaat.<br />
VAN<br />
TAÜTENBURG; (FREDRIK SCHENK VAN) zie FREDRIK<br />
TAÜTENBURG, Deel XVI. bi.<br />
SCHENK<br />
TAXANDRIA, bij anderen ook Toxandria genaamd, een landfchap,<br />
't w;lk in de aloude Gedenkfchriften , menigvuldige<br />
maaien voorkoomf. Met dit alles is men het, aangaande deszelfs<br />
ligging, en wat men heden ten dage daar voor te houden<br />
nebbe., niet volkomen eens. Zommigen verftaan 'er hes<br />
hedendaagfche Zeeland door. Doch anderen zijn van oordeel,<br />
dat Taxandria, weleer, onder andere een goed deel van de<br />
Meij,ry van 's Hertogenbosch en van de Baronny van Breda<br />
beflagen heeft, als mede 't geen men thans de B-a h a,.t;che<br />
Kempen noemt. Zij. bouwen hun gevoelen op de naamen der<br />
plaat-
I?6 TËELIWK, (EWOUD) TEEL1NK, (WILLEAf) enz.-<br />
plaatzen, welke men vindt opgeteld, als eertijds daar in gelegen<br />
hebbende, en die nog heden ten dage, in de aangeweezene<br />
oorden, bekend zijn. Ook meenen zij een overblijfzel<br />
van den naam Taxandria te vinden in dien van het Dorp<br />
Tesjenderlo, bij Dien, aan den Diemer, gelegen*<br />
TEELINK, f EWOUD) man van aanzienlijken huize, gebooren<br />
in Zeeland, te Zierikzee. Eerst bekleedde hij aldaar de<br />
Burgemeesterlijke waardigheid, en wierdt vervolgens tot den<br />
aanzienlijken post van Ontvanger - Generaal van Zeeland bevorderd.<br />
Ondanks deeze hooge burgerlijke eerampten , welke<br />
hij met ijver waarnam, bezat hij eene overhellende zucht tot<br />
de beoeffening van Godgeleerde Weetenfchappen. Verfcheiden<br />
ftukken, daar toe betrekkelijk, heeft hij gefchreeven, doch<br />
onder verzierde naamen in 't licht gegeeven. Hij overleedt<br />
in den Jaare 1620.<br />
TEELINK, (WILLEM) broeder des ftraks genoemden, door<br />
zijnen Vader tot de beotffsning der Godgeleerdheid gefchikt,<br />
en in dezelve opgebragt, bekleedde zedert het Leeraarampt<br />
in de Hervormde Gemeente te Middelburg, Van hem zien<br />
ook verfcheiden Godgeleerde Schriften het licht. Hij overleedt<br />
in het zelfde jaar als zijn boven vermelde broeder.<br />
TEERNS, een Dorp, in het Friefche Kwartier Oost ergo, ht<br />
de Grietenij Leeuwaarderadeel, niet verre, in 't Zuidoosten,<br />
van Leeuwarden gelegen. Het Dorp is klein, en brengt in<br />
de Grietenij flegts zeven Stemmen uit. Teems was de geboorteplaats<br />
van zekeren JOHANNES GERHARDUS TEKRNTIUS,<br />
welke daar van zijnen toenaam ontleende. Hij was een man<br />
van zeldzaame geleerdheid, vooral in de Ooïterfche taaien.<br />
Geen hooger ouderdom, dan dien van tweeëntwintig jaaren<br />
hadt hij bereikt, toen hij, in den Jaare 1651, rot Hoogleeraar<br />
in de Hebreeuwfche taal te Franeker wierdt beroepen.<br />
TEILIN-
TElLlNGËN. (Nieuw) 17?<br />
TEILINCEN, {Nieuw) dus genaamd * in onderfcheiding van<br />
een ander Geftigt van dien naam, waar van wij ftraks zulleti<br />
fpreeken. Het ontleent zijden naam van het Geflagt der Heeren<br />
VAN TE[i.Ti\GEN, die 'er de ftigters eri langen tijd eigenaars<br />
Van waren, doch uit welker handen het, in den Jaare 1206,<br />
-door verbeurdverklaring, kwam aan de Graaflijkheid: om<br />
reden dat zij mede deel gehad hadden aan de zamenzweering<br />
van GERARD VAN VELZEN , tegen deh ongelukkigeh Graaf"<br />
FLORIS DEN V. Het Huis ie Tellingen, welk zij tliafts bs*<br />
doelen, legt in Rhijnland, ten Noorden van Leiden, nabij<br />
het Dorp Sasfcnheim, onder 't welk een voornaam gedeelte<br />
Van hetzelve behoort. De tijd der ftigtiöge is geheel onbekend.<br />
Het geen 'er zich thans nog van vertoont, is llegts een<br />
overblijfzel van het oude gebouw; het beftaat uit eert<br />
ronden zwaaren Toren, van ongemeen dikke muuren, rondom<br />
van een wijde Vijver omgeeven. Zints de verbeurdverklaring<br />
van dit Huis, dl-nde "Het ter woönplaatze van den<br />
Luitenant-Houtvester der Graaflijkheid van Holland. Van elders<br />
is bekend, dat de rampipoedige JAKOBA VAN BETEREN,<br />
naa dat zij, van den hoogen rang vau Graavinne, tot den<br />
Ongelijk minder aanzienlijken van Houtvesterin van Holland<br />
was vernederd, in de laatstgemelde hoedanigheid, in dit Slot<br />
haar verblijf gehouden en 'er haare dagen heeft geëindigd, op<br />
den schtlien Oftober des Jaars 1436. Als overblijfzel* van<br />
den ouden tijd, vertoont men 'er nog heden de afbeeldzels<br />
Van Vrouwe JAKOBA en van haarsn lieven en zeer gheminden<br />
ghefelle FRANK VAN BORSSELEN, nevens eenen Stoel vaii<br />
Eikenhout; ais mede de zo genaamde Jakoba's Kannetjes<br />
t<br />
van Welbe wij, in een afzonderlijk Artikel, gefproken hebben.<br />
Tegenwoordig dient het Slot tot eene gevangenis voof<br />
de zulken, die de Wetten van het Jagtgeregt gefchonden en<br />
overtreeden hebben. Want de Luitenant-Houtvester, welke<br />
in deezen oord zijn verblijf houdt, heeft zijne wooning In<br />
een Huis, naast het Slot, van veel laater herkomfte, volgens<br />
Zommigen in het begin der naastvoorgaande Eeuwe; hoewel<br />
anderen meenen, dat het, reeds vroeger geftigt zijnde, in<br />
den jaare 1615 vernieuwd is. Zo het oude als het nieuwe ge*<br />
bouw legt in een aangenaamen oord, omringd van fraai aan»<br />
XXVilL DEEL, Rrrrrrr &*'
178 TEILINGEN, {Nieuw) TELLINGEN, (Oud) enz.<br />
gelegde Tuinen, Boomgaarden, Singels, Vijvers en Beplantingen<br />
, te zamen eene uitgeflrektheid van vierentwintig Morgens<br />
gronds beflaande. Een Weg, van dit Huis over den<br />
Leidfchen Trekvaart , door de Ambagten van Voorhout en<br />
Noordwijkerhout, tot aan de Noordzee loopende, draagt den<br />
naam van 's Graavendam: om reden, zegt men, dat wanneer<br />
de Graaven van Holland , geduurende hun verblijf op dit<br />
Slot, een Zeeluchtje wilden fcheppen, zij langs deezen weg,<br />
zich na het Strand begaven. Onder de Voorregten, aan het<br />
Huis te Teilingen verknogt, behoort, behalven den vrijdom<br />
van des Gemeene Lands Middelen en Excijnzen, de uitfluitende<br />
vrije Jagt in eene uitgeflrektheid van vijftienhonderd<br />
Morgens.<br />
TEILINGEN, (Oud) ook wel Lokhorst genaamd, zints het,<br />
in den Jaare 1511, uit het Geflagt van POELGEEST, en met<br />
naame door het kinderloos overlijden van Heere ADRIAAN VAN-<br />
POELGEEST , gekoomen is op den Zoon van zijne Zusters<br />
dogter, Heere GERARD VAN LOKHORST. Van dien tijd tot<br />
heden toe, is het Huis, bij erfregt of door verkoop, in verfcheiden<br />
Geflagten gekoomen. Voorts draagt het Geftigt, in<br />
deszelfs uitwendige gedaante , nog de kenmerken van eerwaardige<br />
oudheid, en wordt van welaangeleide beplantingen<br />
omringd.<br />
TEILINGEN, (Geflagt van) van ouds zeer beroemd en<br />
Hiagtig in den Lande, doch, bij mangel aan de vereischte<br />
aantekeningen, in den aaneengefchakelden volgreeks niet genoeg<br />
bekend. Van eenen en anderen, volgens de tijdorde, in welke<br />
zij geleefd hebben, zullen wij het weinige, dat wij 'er<br />
van aangetekend vinden, mededeelen. De eerfte, welken wij,<br />
in 'sLands Gefchiedenisfen, aantreffen, was WILLEM VAN TEI<br />
LINGEN. Hij leefde onder de regeeringen van Graave DIRK<br />
DEN VII en van deszelfs dogter ADA. Nevens verfcheiden<br />
andere Edelen , tekende en bezegelde 'hij, in 't begin van<br />
de maand November des Jaars 1203, een Verdrag, waarbij<br />
de eerstgenoemde, ten behoeve van Hertog HENRIK VAN BKA-<br />
, BANT, een zeker, en wel het oudfte gedeelte van Holland,<br />
voor
TEILINGEN* (Ceflagt van)<br />
Voor een Leen van Brabant efkende. Naderhand vinden wij<br />
Zijnen naam vermeld, onder die van 's Lands Edelen en<br />
Dienstmannen, welke het huwelijk van Graavinnfi ADA, dogter<br />
van DIKK DEN Vil, met Graave LODEWYK VAN LOÖN , indien<br />
niet aangeraaden, althans aan hetzelve hunne toeiïemming<br />
gegeeven hadden; hoewel wij tevens vinden aangetekend, dat<br />
Heer WILLEM , in 't eerst, toen dit huwelijk geopperd wierdt,<br />
de zijde der Edelen hadt gehouden, welke hetzelve* als ftrijdig<br />
met 'sLands, althans met hunne eigen bijzondere belangen<br />
, afkeurden, — JAN VAM TEILINGEN moet bij Graave<br />
FLORIS DEN V in geene kleine gunst geftaan hebben. In 't<br />
einde des Jaars 1255 verzelde hij, nevens verfcheiden andere<br />
Hollandfche en Zeeuwfche Edelen, den Graaf na frankrijk<br />
t<br />
en drukte* in de maand Januari] des volgenden jaars, zijn<br />
Zegel op het Verbond, tusfchen PHILIPS DEN IV, Koning van<br />
Frankrijk, en den gemelden Graaf geflooten. — Van eene andere<br />
geziutheid was WILLEM VAN TEILINGEN. Hij was een<br />
der zamenverbondene Edelen, tegen den {braks genoemden<br />
Graaf FLORIS , en bij het ombrengen diens ongelukkigen, op<br />
de hoogte van Muidenberg, tegenwoordig* Nevens het hoofd<br />
der vloekverwanten, Heere GERARD VAN VELZEN, zogt hij,<br />
zedert, eene fchuilplaats op het Slot Kroonenburg; doch<br />
wierdt, naa dat hetzelve, door den Graaf van Kleef, was<br />
bemagtigd, na het Slot Kervenheim, in Kleefsland, gevoerd.<br />
Op het Artikel Teilingen {Nieuw) hebben wij reeds aangemerkt<br />
, dat de goederen van Heere WILLEM , zedert ? terl<br />
voordeele der Graaflijkheid, zijn verbeurd verklaard. Nogthans<br />
fchljm dit Geflagt niet op eenmaal tot zo verre deszelfs<br />
aanzien te hebben verlooren, dat het buiten allen bewind eri<br />
dienst gezet wierdt. Zeker, immers, is het, dat SIMON ert<br />
DIRK VAN TEILINGÏ N, volgens zommigen , Zoonen des boven<br />
gemelden, in den Jaare 1345, Graaf WILLEM DEN IV, op<br />
deszeifs togt na Friesland, verzelden, en in den bloedigen<br />
veldfhg bij Stavoren hun einde vonden. VAN LEEUWEN is<br />
van meening, dat de naazaaten diens geflagts, naderhand, in<br />
't gevolg van MAKGARETA, Weduwe van Graave WILLEM DEK<br />
VI, zich na Henegouwen begeeven, en het öedeken Out'<br />
twy tot hunne woonplaats verkoozen hebben, alwaar DIDE-<br />
Rrrrrrr a<br />
JU*
ïSo<br />
TEILINGEN, (G'Jlagt van*) enz.<br />
RIK VAN'TEILINGEN, in den Jaare 1493 , overleedt. Volgens<br />
den zelfden Oudheidkundige zou deszelfs Zoon, LUKAS VAN<br />
TEILINGEN genaamd, in Holland zijn te rug gekeerd, en den<br />
post van Rekenmeester aldaar bekleed hebben ; wordende,<br />
kort daar naa, gevolgd van AUGUSTYN VAN TEILINGEN, Zoon<br />
vau zijnen broeder FLORIS, die de S:ad Alkmaar tot zijne<br />
woonplaatze nam. Dit laaide heeft eenigen fchijn, indien het<br />
waarheid zij, dat voor een der afftainmelingen moet gehouden<br />
worden, Burgemeester FLORIS VAN TEILINGEN, die, in<br />
den Jaare 1573, de inneeming van 'sPrinfen bezetting bevorderde<br />
, met eene edele fierheid, waar door hij der burgeren<br />
moed en onverzaagdheid wekt*.<br />
••<br />
TEILINGEN. (KORNELIS FLORISZOON VAN) Wij hebben geen<br />
vast befcheid, of deeze van het boven vermelde aloude Geflagt<br />
een afftammeling geweest zij. 't Zij- hier mede zo 'c<br />
wil, vast gaat het , dat 'sMans naam en naagedagtenis in<br />
dankbaare erkentenis verdient bewaard te worden, om zijne<br />
verrigtingen, in zorgelijke tijden, ter verkrijginge van vrijheid,<br />
zo in het godsdienflige als in den burgeriïaat.<br />
TEISTERBANT, een aloud Graaffchap, in 's Lands Gefchiedenisfen<br />
zeer vermaard. Omtrent deszelfs uitgeflrektheid en<br />
grenzen is men 't niet volkomen eens. Mannen van naam en<br />
kunde zijn van gevoelen, dat, van ouds, tot dat Graaffchap<br />
heeft behoord, het geheele land. tusfchen de Maas, de Waal<br />
en den Rhijn gelegen, gerekend van Nieuwmegen af tot aan<br />
Woudrichem. Trinet bant zal dus begreepen hebben, de Be.<br />
tuwe, de Rammeier- en de Tielerwaart, het land van Heusden,<br />
At kei, Aitena, Batenburg, Buren, Kuilenburg, Tiel<br />
en Viaren. De Stad Tiel was 'er de Hoofdttad van. On-.<br />
der de Provinciën Geldenar.d, Holland en Utrecht, is, derhalven,<br />
deszel r s aloud grondgebied verdeeld. Reeds vroeg<br />
is dit Graaficnap takend geweest Het was eertijds een Leen<br />
van het Sticht van Utrecht, en bleef het tot in den Jaare<br />
742, wanneer het aan de Hertogen van Kleef kwam.<br />
Zie f. "VAN LEFUWEN Batavia;<br />
J\otie. Germania Inferiorn,<br />
M. ALTING,<br />
TEK-
TEKKOOP, TEMPEL. (Den) itt<br />
TEKKOOP, , eene Ambagtsheerlijkheid, hoewel tot liet Raljuwfciiap<br />
van de Loosdnchten en Mijnden, en dus tot Hol-<br />
Jandsch grondgebied behoorende, mag,-.egter, gerekend worden,<br />
op Suchtfchen bodem te leggen,, als wordende van denzelven<br />
rondom ingeflooten. Waarfchijniijk moet.de oorzaak<br />
deezer onderhoorigheid in aloude, ;thans onbekende fchikkingeu<br />
of erfverdeeliugen, gezogt worden. Trkhwp beflaat, in zijne<br />
uitgeflrektheid, ruim vierhonderd achtentachtig Morgens gronds.<br />
Bij de jongde opneeming telde men 'er eèrienuenig Huizen*<br />
Men heeft 'er geene Kerk.<br />
TEMPEL, (Den) eene Heerlijkheid, in het gedeelte van<br />
Zuidholland,, Delfland genaamd, in de nabuurfciap van het<br />
Dorp Berkcl. Eertijds was het eene Riddermaatige Hofftad,<br />
en is nog heden met Hoog, Middelbaar en Laag Regtsgebied<br />
voorzien. Tegenwoordig is de Hofftad meestal vervallen, en<br />
zijn de Landen, daar aan behoorende, verveend: doch naderhand<br />
wederom, door droogmaaking , in goed en vrugtbaar<br />
land veranderd. Langen tijd was deeze Heerlijkheid de eigendom,<br />
eerst van de Voorzaaten der Huisvrouwe, en naderhand<br />
van de kinderen van 's Lands beroemden Advokaat jo-<br />
HAN VAN oLDfKRARNEVELD. Uit het Geflagt der Heeren VAN<br />
KRALINGEN ging zij over in dat van Mevrouwe VAN OLDEN-<br />
BARNEVELD,<br />
MARIA VAN UTRECHT , iri den perfoon.van Mr.<br />
JAN JAKOBSZOON VAN UTRECHT, in den jaare 1512. Een der<br />
naakoomelingen, JAN ROO VAN UTRECHT, hadt eenen broeder,<br />
zijnde den Vader.der Huisvrouwe van den Advokaat. Ten<br />
behoeve van haaren minderjaarigen Zoone, Jonkheere REINI-ER.<br />
VAN OLDENBAIOEVELD, deedt haar Oom afftand van de Heerlijkheid;<br />
van. welke de Advokaat, zedert, doch flegts in naam<br />
van zijnen onmondigen Zoone, den titel voerde. In eigen<br />
perfoon, bij zijne meerderjaarigheid, deedt Heer REINIER den<br />
Eed, op den drieëntwintigften December des Jaars 1608. In<br />
den Jaare 1633, wierdt zijne dogter, Jonkvrouwe FRAKCOISE<br />
VAN OLDENBARNEVELD, met de Heerlijkheid verlijd. Door<br />
verkoop en huwelijksverbintenisfen is zij, zedert, meenigmaaien,<br />
van eigenaar verwisfeld.<br />
Rrrrrrr s<br />
TEM
ïBï TEN HAGE, TENIERS. (DAV1D)<br />
TEN HAGE, een Klooster, in de Meierij van 's Hertogenlosch,<br />
Oostwaarts niet verre van de Stad Eindhoven, onder<br />
Woenfel, aan den Dommel gelegen, Het gebouw, 't welk<br />
in den Jaare 1420 geftigt wierdt, is ruim en groot, liggende<br />
op eene hoogte, na welke men, langs verfcheiden trappen,<br />
opklimt, en rondom in Tuinen en breede Graften bellootcn,<br />
In den Ja?re (561 trof het gewijd geftigt een deerlijke ramp;<br />
een 2waare brand leide Kerk en Toren in de asfche. Het<br />
eigenlijk Kloostergebouw bleef, egter, meest onbefchadigd,<br />
Zints het Jaar 163R zijn de Kloosterlingen, zijnde Reguliere<br />
Kanunniken, van hier vertrokken na IVeerts, a waar zij een<br />
Klooster geftigt hadden. Tegenwoordig dient het aloude Ge*<br />
ftigt ter woonp'aatze van den Rentmeester, tot den ontvangst<br />
der opk;'mften van de Domeinen en Geestelijke Goederen van<br />
wegen den Heere van Eindhoven,<br />
TENIERS, (DAvin) de Oude, in onderfcheiding van zijnen<br />
Zoone, van weiken wij ftraks zullen fpreeken, wierdt gebooren<br />
te Antwerpen, jn den Jaare 1582. Van zijne ongemeene<br />
bevoegdheid tor de Schilderkunst, kan, onder andere, ten<br />
bewijze dienen, dat de vermaarde BUBENS hem verwaardigde,<br />
om hem onder 't getal zijner Leerlingen aan te neemen. Ter<br />
verdere voortzettinge der ongemeene vorderingen, welke hij,<br />
onder zo doorluchtigen Leermeester, maakte, wierdt hij te<br />
raade, eene reize te doen 11a Rome. Tien jaaren vertoefde<br />
hii in deeze Stad en in andere oorden van /talie. ADAM VAN<br />
FRANKFORT , bijgenaamd ELSHAIMER , was hier zijn voornaarafte<br />
Leermeester. De tekenpen wist hij zeer keurlijk te beha<br />
delen. Zime fchilderftukken in het miniatuur behaalden<br />
eene aigemeene g e iiteuring. In 't bijzonder bezat hij de<br />
kunst, om de Origineeien zo kunftig naa te bootzen, dat<br />
tusfchen oeeze en de Copijen naauwlijks eenig onderfcheid<br />
jronde belp urd worden. De Gaanderij van den Aardshertog<br />
tEopoLQus wierdt onder zijn opzigt voltooid, Hij heeft eenen<br />
ges: hougsn ouderdom bereikt,<br />
Zie HOUBRAKEN, en DE FILES, Vie ds<br />
Pefntres,
TENIERS, (DAVID) TERBAND, enz. 183<br />
TENIERS, (DAVID) de Jonge, insgelijks te Antwerpen gebooren,<br />
in den Jaare 1610, zag zijnen Vader de kunst zo<br />
volkomen af, dat hij, 't geen aan de fchilderflukken van deezen<br />
ontbrak, in zijne tafereelen naar de kunst voltooide. Weinigen<br />
zijner kunstbroederen deelden in eene ruimer maate in de<br />
gunst der Grooten. Zo zeer was PHIUPS van Spanje op zijne<br />
penceelkunst verlekkerd, dat dezelve, aan zijn Hof, eene<br />
lange Gaanderij deedt maaken, om met (tukken van zijn<br />
maakzel behangen te worden. Om hem een blijk van hoogagtinge<br />
en genegenheid te geeven, begiftigde hem Koningin<br />
CHRISÏTNA van Zweeden, met een gouden Medailje, waar op<br />
haare beeltenis ftondt uitgedrukt, hangende aan een Keten van<br />
het zelfde metaal. Behalven andere gunstbetooningen, fchonk<br />
hem Aardshertog LEoroLD de waardigheid van Edelman zijner<br />
Bedkamer. Don JAN VAN OOSTENRYK hieldt onzen Kuustfchilder<br />
insgelijks in groote waarde.<br />
Zie HOLBRAKEN, en DE FILES, Vie des<br />
Peintres.<br />
TERBAND, het laatfte in rang, onder de vier Dorpen der<br />
Friefche Grietenije AZngwirden, in het Kwartier der Zevenwouden.<br />
Volgens eenigen , zou de eigenlijke benaaming Katharina-band<br />
zijn. Netter en fraaier zijn Kerk en Toren<br />
van dit Dorp, dan men, veelal, in deezen oord ontmoet.<br />
Onder andere pronkt het gewijd geftigt met een Orgel. Terband<br />
legt niet verre van het fraaie en welvaarende Dorp<br />
Heerenveen, en bevat dertig ftemdraagende Huizen.<br />
TER GOUDE; zie GOUDA.<br />
TER HEIDEN, een Dorp, in de Baronnie van Breda, omtrent<br />
r.nderhalf uur gaans ten Noorden van de Stad van dien<br />
naam, van merkelijk aanzien en uitgeflrektheid, als wordende<br />
bewoond van een groot aantal Hervormden en Roomschgezinden.<br />
De eerstgenoemden hebben 'er eene Kerk, die<br />
door eenen eigen Leeraar wordt bediend, en de anderen ins-<br />
Rrrrrrr 4<br />
ge-
ï84<br />
TER HEIDEN, TER HOFSTEDE, TER HORNE.<br />
gelijks een afzonderlijk Kerkgebouw. In de jaarlijkfche Ver.<br />
pondingen draagc her. Dorp drieduizend achthonderd en negentig<br />
Guldens één fruiver en acht penningen. Nu ongeveer<br />
vijftig jaaren geleeden, telde men 'er ruim zestienhonderd h><br />
wopners van beiderlei geflagt, zo jongen ais ouden.<br />
TER HEIDEN , een ander Dorp van dien naam, in het gedeelte<br />
van Zuidholland, Delfland geheeten, meer bepaaldelijk<br />
in de Hooge Heerlijkheid van Monjier. Het Plaatsje ligt aan<br />
het ftrand van de Noordzee, en beftaat uit flegts een klein<br />
getal geringe wooningen, welke, dikamls, van het geweld<br />
der aanfpoeleude golven veel te lijden hebben. Het Kerkje,<br />
dat 'er thans ftaat, is reeds het derde, 't welk telkens dieper<br />
landwaarts, in het tijdverloop van honderd jaaren, wierdt<br />
geiligt. Door het affpoelen der Zeeduinen, liggen de twee<br />
Voorgaande onder de golven begraaven,<br />
TtR HOFSTEDE, een kleine Buurt, die flegts uit zeer wei.<br />
jiige Huizen btftaat, in staats Vlaanderen, in het Vrije<br />
van Sluis, op het Eiland Kadzar.d, tusfchen de Overvaart<br />
van daar na Sluis en het zo genaamde Retrenchement gelegen,<br />
TER HORNE, in rang het vierde Dorp der Friefche Grietenije<br />
Utir.goadeel, in het Kwartier Zevenwouden. Volgens<br />
sommigen zou ter Rome den naam or.tleenen van zijne lig—<br />
gi: g m eenen hoek der Grietenije: want Horn betekent, in<br />
0e oude landtaale , een Hoek. De Kerk, die een ftompeu<br />
Toren heeft, was, eertijds, aan den H, LAURENTIUS gewijd.<br />
Ten blijke daar van plagt men, voormaals, in een der Kerk-,<br />
glazen, het volgende kreupelrijm te leezen;<br />
St. Laurens is de Patroon van onze Kerke,<br />
„ Daarom ftaat hij fchuon in 't middelfte parke,"<br />
De Huizen zijn niet zeer geregeld gebouw, hoewel ze een<br />
jlet onaanmerkelijk getal bedraagen. Behalven de Hervormdlpi<br />
pntmott men 'er ook Doopsgezinde Christenen, Voor<br />
eenige
TER IDZERD, TER KAPLE. 185<br />
eenige jaaren was 'er de Scheepsbouw in tameliiken bloei.<br />
Veele ingezeetenen hebben 'er hun befïaan van de binnenlandfche<br />
Visfcherij', waar toe de nabuurige vischrijke wateren,<br />
vooral de zo genaamde Hornfler Poelen,„eene voegzaame gelegenheid<br />
verfchaffai. Voorts brengt Ter Hortte, in de aangelegenheden<br />
der Grietenije, twintig Stemmen uit.<br />
TER IDZERD, in rang het twintigfte en laatfte Dorp, in<br />
Friesland, in de Grietenij Stellingwerf-Westeinde , in het<br />
Kwartier Zevenwouden. Niet onbevallig is het aanzien van<br />
dit Dorp, als (taande de Huizen, meestal, ten Zuiden langs<br />
eenen Binnenweg, met geboomte beplant. De Kerk, evenwel,<br />
die geenen Toren heeft , (laat aan den Noordkant; nevens<br />
eenige weinige Huizen, die eigenlijk tot het Buurtje de<br />
Bult behoooen, naar zijne hooge en bultagtige ligging dus<br />
genoemd- In overoude tijden lag, in het Noordoosten van<br />
dit Dorp, eene flerke Stins of Slot, bewoond wordende door<br />
een Geflagt, 't welk, meent men, van den haam des Dorps<br />
dien van IDZEKDA ontleend heeft. Op den grond van het oud<br />
Kafteel flaat thans een Huis, in den hedendaagfchen fmaak,<br />
door een vermogend Geflagt van burgerlijken rang getimmerd.<br />
Men telt , in dit Dorp , dertig ftemdraagende Huizen.<br />
. ;,„•, .,'„.«,,... i •• :• rfAgtnd<br />
TER KAPLE, een Friesch Dorp, onder het Kwartier Zevenwouden,<br />
in de Grietenij Utingeradeel, van gering aanzien,<br />
als beflaande uit flegts eenige weinige. Huizen, rondom de<br />
Kerk, welke geen Toren heeft, hier en daar verflrooid. Ook<br />
hier plagt eertijds een aanzienlijke Stins of Slot te flaan, in<br />
het Noordwesten van de Kerk, naar den naam van zijne adelijke<br />
eigenaaren, Oenema-State geheeten. De geringe Overblijfzels<br />
daar van zijn, heden ten dage, bij den naam van<br />
Roodhuis bekend. Gelegenheid tot de Visfcherij heeft dit<br />
Dorp, door de nabijheid der vischrijke Kappe/fler Poelen.<br />
Onaangezien zijne geringheid, brengt ter Kaple negentien<br />
Stemmen uit, in de aigemeene belangen der Grietenije,<br />
Rrrrrrr g
ï86 T E R N A A R D , TER NEUZE.<br />
TERNAARD, een Dorp van merkelijk aanzien, in Friesland,<br />
in hei Kwartier Oostergo, onder de Grietenij JVestdongeradeel,<br />
in welke het, onder de overige Dorpen, den tweeden<br />
rang bekleedt, en vijfenveertig Stemmen uitbrengt. De Huizen,<br />
in aanmerkelijken getale, hier en daar verfpreid, beflaan<br />
een grooten omtrek. De Kerk, een vrij groot en fchoon<br />
gebouw, pronkt, onder andere Hemden, met een fraai Orgel.<br />
Weleer ftondt de Kerk nader aan den Zeekant; uit<br />
vreeze voor alfpoeling van den grond, door de aanklotzende<br />
golven, wierdt men, 't eenigen tijde, te raade, het gewijde<br />
geftigt dieper landwaarts te brengen, met behoud, waarfchijnelijk,<br />
van zo veele bouwftcffen van het oude, als aan het<br />
nieuwe gebouw, met voegzaamheid, konden verbruikt worden.<br />
Bij ouds lagen hier veele aanzienlijke Stinzen of Staten;<br />
in eenige hoogten, hier te lande Wieren genaamd, ziet men<br />
nog de Overblijfzels van zommigen. In den omtrek van Tervaard<br />
liggen veele voortreffelijke en zeer vrugtbaare bouwlanden.<br />
TER NEUZE , weleer eene Stad, tegenwoordig een open<br />
Vlek, in Staats- Vlaanderen, aan den Oever der Wester-<br />
Schelde, in Asfeneder- Ambagt. Ingevolge der Gendfche en<br />
Brugfche beroerten is zij tot haaren tegenwoordigen ftaat vernederd.<br />
Door zijne ligging, in een laag moerasfig land, was<br />
Ter Net>ze, oorlpronklijk en uit den aart der zaake, eene<br />
zeer fterke plaats; het wierdt voor bijkans onwinbaar aangezien,<br />
zints de Vesringwerken, van tijd tot tijd, daar aan toegevoegd.<br />
Naa het fluiten van den Munflerfchen Vrede, in<br />
den jaare 1648, heeft men ze meest laaten vervallen. Ruim<br />
dertig jaaren laater wierdt men te raade, de Werken te flegten.<br />
't Geen men toen nog in weezen liet, wierdt, twee<br />
ja="-en daar naa, van het Zeewater ingezwolgen. Tegenwoordig<br />
heeft de Plaats nog twee Poorten: eene Water- en eene<br />
Landpoort. Hét getal der Huizen bedraagt nog geen honderd.<br />
De meeste ingezeetenen doen belijdenis van den Hervormden<br />
Godsdienst, en worden door eenen eigen Leeraar bediend.<br />
De Regeering van Ter Neuze is met die van Axel vereenigd;<br />
Zij beftaat uit Baljuw, één Burgemeester, dertien Schepens<br />
en
T E R OELE, TERPEN. 187<br />
en twee Griffiers. De eerstgemelde wordt voor zijn geheele<br />
leeven, de Burgemeester voor flegts drie jaaren aangefteld.<br />
Voorts heeft Ter Neuze, zo wel als Axel, zijnen eigen Ontvanger,<br />
De Griffier van Ter Neuze ontvangt zijne aanflelHng<br />
van de Wethouderfchap der Plaatze, de andere van de Aigemeene<br />
Staaten. Voorts houdt hier het Koliegie ter Admiraliteit<br />
van Zeeland eenen Kommis - Kollekteur. Eindelijk behooren<br />
onder Ter Neuze verfcheiden Polders,<br />
TER OELE , een gering Dorp, in het Kwartier van Friesland,<br />
Zevenwouden genaamd, onder de Grietenij Doniawer*<br />
ftal, alwaar het, onder de veertien Dorpen, daar in gelegen,<br />
het tiende in rang is, en drieëntwintig Stemmen uitbrengt.<br />
Zints het begin der tegenwoordige Eeuwe heeft men<br />
'er geene Kerk; om haaren ouderdom en bouwvalligheid<br />
wierdt zij afgebroken. Voor meer dan drie eeuwen, was<br />
het adelijk Geflagt van HETTTNGA hier zeer vermaard, en van<br />
merkelijk aanzien en vermogen. In gevolge der wisfelvalligheid<br />
van allen aardfchen luister, is deszelfs aanzien allengskens<br />
verminderd, doch het Geflagt zelf nog niet uitgeftorven.<br />
Een perfoon, SYTSE VAN HETTTNGA, die in den boerenftand<br />
geene groote vertooning maakt, nevens twee Zoonen, is een<br />
echte afftammeling van het weleer doorluchtig Geflagt.<br />
TERPEN, In het Eerfte Deel der fraaie befchriivinge<br />
van den Tegenwoordigen Staat van Friesland , ontmoe»<br />
ten wij , aangaande deeze merkwaardige Overblijfzels der<br />
aloude Landgefteltenisfe, voornaamelijk en meer dan elders,<br />
in het genoemde Gewest voorhanden, eenige aanmerkingen;,<br />
welke wij, zo als zij ons toefchijnen, om derzelver naauwkeurigheid,<br />
hier zullen overneemen, „ Voor" (dus verhaalt<br />
de kundige Hiftoriefchrijver) „ en zelfs nog eenigen tijd na<br />
„ de geboorte van CHRISTUS , fchijnt het land (Friesland)<br />
„ zonder Dijken gelegen te hebben. En toen men op mid-<br />
„ delen van beveiliginge begon te denken, kwam het opwer*<br />
„ pen van zekere hoogten, boven de hoogfte vloeden uitftee-<br />
„ kende, het eerst bij de Friezen in aanmerking. Gaf de<br />
i t<br />
natuur zelve die bier en daar aan de hand, men bediende
-m TERPEN.<br />
s, 'er zich van; doch toen men door de vermenigvuldiging<br />
4, van menfchen- meer lar>di ter bewooning noodig had, en<br />
„ te weinig hoogten vond,- om 'er zich met de zijnen, bij<br />
„ hooge vloeden, op te bergen, doeg men de handen aan<br />
5, het werk, en wierp Terpen en ff, 'eerden, of gelijk men<br />
„hedendaags, zegt, Wieren op; beftaar.de het ondsrfcheid<br />
„ tusicheu beiden i,:zoncteibdJ daarin, dat de Terpen veel<br />
„ plat er van gedaante, en grootc-r van..omirek zijn, zo dat<br />
,, 'er geheele Steden, Dorpen en Buurten op gebouwd heb-<br />
„ ben konnen worden; r<br />
terwijl de Weerden.of Wieren, klein<br />
„ van omtrek, doch vrij hoog zijnde, a leen'maar bij bui-<br />
„ tenggwoone hooge. Vloeden, voor enkele huisgezinnen met<br />
„ hunne have tot. l'jfsbergmge konden .dienen:, gelijk ze dan<br />
„ ook om die reden, hier en daar bij fommige Boerewooningen,<br />
die oudtijds van meer dan gemeen .-aanzien waren,<br />
„ en waarlchijnlijk döor de rijken onder de Friezen bewoond<br />
„ werden, opgeworpen, en nog hedendaags, voorhanden zijn.<br />
„ Volgens de aantekening van WINSEMIÜS, (dus vervolgt het<br />
„ berigt,) zou ADGILLUS , der Friezen vijfde Koning, nadat<br />
„ hij op den Stoel zijns Vaders bevestigd was, en in beden-<br />
„ kifg genomen had, hoe, zijn Koningkrijk voor. eenige jaaren<br />
„ met Zeewater bedekt, geweest was, ter afweeringe van<br />
„ diergelijke fchaden , zijne Onderdaanen geleerd hebben,<br />
„ het aardrijk aan de ftranden der Zee te verhoogen, en in<br />
, den vorm van kleine Heuveltjes, nu Terpen genoemd,<br />
rond te maaken, om in tijd van nood der waards hunne<br />
„ toevlugt te neemen, en hunne have, goederen en perfoo-<br />
?, nen te beveiligen. Doch (dus leest men 'er wijders) gelijk<br />
de dingen in hunnen oo'fprong doorgaans zeer gering<br />
„ en eenvoudig zijn, alzo waren deeze eerst opgeworpen<br />
Henvs len niet te vergelijken met die, welke in laater tijd<br />
werden faamgebragt, en wel inzonderheid na dat de zwaare<br />
3<br />
"Vit'.rvloed van den Jaare 793 onzer tijdrekeninge de Landzaatep<br />
geleerd had; dat de voorige niet genoegzaam waren:<br />
want toen het ft men een begin gemaakt, met die van<br />
Koudum . Almenum , Midlum , Htrbaijum , 1 Hitfum<br />
T-» D o*:riip en Uitgong, nu Berlikum genaamd, en<br />
„ dezelve drie jaaren daarna voltrokken. — Dat men deeze<br />
„ Ter-
TERPEN.<br />
iltj><br />
., Terpen inderdaad voor 's menfchen handenwerk , en niet<br />
„ voor toevallige gewrochten der Natuur te houden nebbe,<br />
„ heeft PLINIUS-alreeds erkend, met te zeggen: Aldaar bezie<br />
„ dat ellendig volk hooge keuvelen, met handen gemaakt,<br />
„ op de waarneeminge - der hoogfle vloeden. Ook geeft de<br />
„ evenredigheid der «ardftoffcn, waar uit ze beftaan, en de<br />
„ laagte der (treeken Lands , welke altoos omtrent deeze<br />
„ Heuvelen voorkomen, genoeg te kennen waaruit dezelve<br />
„ ziin faamgebragt." Voorts meldt dë Landbefchrijver, hoe<br />
dè Friefche Landzaaten, uit de ondervinding van het ongenoegzaame<br />
deezer Terpen, ter hunner beveiiiginge tegen hooggaande<br />
Watervloeden, op het denkbeeld vielen om Dijken,<br />
tot Zeeweeringen, aan te leggen.<br />
Onder dit verflag ontmoeten wij eene Aantekening, welke<br />
wij onzen Leezer niet mogen onthouden; zij kan dienen om<br />
de denkbeelden van zommigen te recht te brengen. „ Het<br />
„ onderfcheid (dus leest men 'er) tusfchen Terpen eti Weer-<br />
„ den (of Wieren) wordt van de meeste, fchoon anders<br />
„ geachte Schrijvers, mijns oordeels, niet genoeg in acht ge-<br />
„ nomen. Zij, die ze ooit met eenige oplettendheid be-<br />
„ fchouwden", (en dit is het geval des (tellers van dit- Artikel)<br />
„ zullen waarfchijnlijk niet vreemd van mijne gedachte<br />
„ zijn; mij komt zelfs zeer-aanneemelijk voor, dat fommige<br />
„ Weerden veel ouder dan de Terpen zijn; wordende ik in<br />
„ dit denkbeeld grootlijks verftorkt, door in aanmerking te<br />
„ neemen, dat de Weerden met minder handen gemaakt kon-<br />
„ den worden, en dus de fchaarsheid van volk of wel de<br />
„ minder vereeniging van hetzelve te kennen te geeven. Wat<br />
„ beide benaamingen bcrreft: Terp wordt met reden geoor-<br />
„ deeld hetzelfde te zijn met Torp en Dnrp; zijnde maar<br />
„ alleen de T met haar vermaagfchapte Letter D verwisfeld,<br />
„ en de zelfklinker E, volgens een onderfcheiden Tongval<br />
uitgefproken als O, gelijk in veele gevallen gefctiiedt. Wat<br />
de oo'fpronklijke betekenis des woords Terp zij, beken ik<br />
„ niet te weeten. Die van Weerd of Wier is niet verre te<br />
zorken , hebbende men , naar alle waarfchijnlijkheid, de<br />
„ hoogten, tegen 't water opgeworpen , aldus genoemd, om-<br />
„ datze ftrekten om de kracht van 't water té breeken en<br />
» af
to 9<br />
TERPEN, T E R WISPËL.<br />
„ af te weeren. Eenige deezer Weerden zijn zeer waarfchijn-<br />
„ lijk, van tijd tot tijd, met veel moeite en arbeid tot Ter-<br />
3, pen gemaakt, en met Huizingen voorzien: althans geeven<br />
„ de naainen van veele Friefche Dorpen dit eenigzins te ken-<br />
„ nen; want daar fommigen in terp eindigen, gelijk Slappe^<br />
„ terp, Greonterp, Ureterp, Wijnjeterp, Olterterp, heeft<br />
„ men 'er veele, die op weerd of vier uitgaan, als blijkt<br />
„ uit Holwerd, Ferwerd, Rauwerd, Burgwerd , Min-<br />
„ gamer , Jouwswier , Nieuwier , Metslawier, en dier-<br />
„ gelijken." Tot dus verre onze kundige Schrijver, 't Is<br />
bekend, dat deeze zelfde hoogten elders onder den naam van<br />
Vliebergen voorkoomen ; als mede dat in de Overmaasfche<br />
landen, op het Eiland Goeree, en elders in Zuidholland, gelijk<br />
ook in Westfriesland, op verfcheiden plaatzen, foortgdijke<br />
Terpen of hoogten als in de Provincie van Friesland gevonden<br />
worden. De zelfde gefteldheid des lands, hetzelve aan<br />
overflroomingen blootftellende, zal, ginds en elders , tot<br />
foortgelijke behoedmiddelen, naar de armoede en de eenvoudigheid<br />
der tijden berekend, aanleiding gegeeven hebben.<br />
Zie Tegenwoordige Staat van Friesland S<br />
z. L'EPIE, Gefteldheid van Holland en<br />
Westvriesland.<br />
TER SCHELLING; zie SCHELLING, (TER) Deel XXVL<br />
bladz. 208.<br />
TER WISPEL, volgens den rang der flemminge, het tiende<br />
Dorp in de Grietenij Opjierland, in het Friefche Kwartier<br />
Zevenwouaen, alwaar het veertig Stemmen uitbrengt. Uit dit<br />
aanmerkelijk getal van ftemdraagende Landen of Zathen mag<br />
men over de aangelegenheid des Dorps een niet ongunflig oordeel<br />
vellen. En, inderdaad, men ziet 'er, in het Noorden,<br />
voortreffelijke Weilanden, de IVispeler Vennen genaamd; in<br />
't Westen zeer uitgebreide Hooilanden; elders hoog en vrugtbaar<br />
Bouwland, 't welk zeer goede Boekweit en Rogge uitlevert.<br />
De Kerk ftaat in eenen Polder van vergraaven land.<br />
TER
TER WOLDE, TER ZOOL, TETERINGEN. 191<br />
TER WOLDE, een Dorp in Gelderland, in het Landdrostampt<br />
van Veluwe, onder het Schouiampr van Voorst. Het<br />
Dorp is van geringe aangelegenheid. Van het adelijk Huis<br />
Lathmer, in deezen oord gelegen, thans den eigendom van<br />
een aanzienlijk burger van Amfterdam, den Heere JAN ANA-<br />
NIAS WILLINK, is elders verflag gedaan.<br />
TER ZOOL, een Dorp in Friesland, onder het Kwartier<br />
van Oostergo, in de Grietenij Rauwer der hem, in welke het,<br />
onder de overige Dorpen, den vijfden rang bekleedt, en<br />
drieëntwintig Stemmen uitbrengt. De Kerk, eertijds aan Sr.<br />
VITUS gewijd, wordt door den Leeraar van Sibrandabuuren<br />
bediend. Van ouds telde men hier verfcheiden aanzienlijke<br />
adelijke Huizen of Staten, onder andere die van de Geflagten<br />
van BROERSMA , SIXMA, HAGSTRA en ALBADA. Zij zijn nog<br />
heden ten dage, doch flegts onder de gedaante van Boerewooningen,<br />
in weezen. Wigara • huis was reeds in den aanvang<br />
der Vijftiende Eeuwe bekend. WOPKE WIGARA, die<br />
onder de Friefche Edellieden een voornaamen rang bekleedde,<br />
hadt aldaar zijne woonplaats , en wierdt 'er, in den Jaare<br />
1433, gevangen genomen.<br />
TETERINGEN, een Dorp in de Baronnie van Breda, een<br />
groot half uur gaans ten Noordoosten van de Stad van dien<br />
naam, en onder het regtsgebied daar van behoorende. De<br />
ingezeetenen van dit Dorp worden aangezien als Buitenpoorters<br />
van Breda , met de Burgerij van welke Stad zij, in<br />
zommige opzigten, de zelfde Voorregten genieten. Ook zijn<br />
de Predikanten van Breda verpligt, om 'er, des Zomers, nu<br />
en dan den Predikdienst te koomen waarneemen. Doch dit<br />
gefchiedt niet dikwijls, alzo het getal der Hervormden zeer<br />
gering is, en de Dorpelingen meestal uit Roomschgezinden<br />
beftaan. Het getal der ingezeetenen zal om en bij de duizend<br />
bedraagen. Van ieder duizend Guldens der Jaarlijkfche<br />
belastingen, moeten zij achtentwintig Guldens zeventien ftuivers<br />
en acht penningen opbrengen.<br />
TET-
ioa TETRODE, TEXEL.<br />
TETRODE, met Albrechtsberg en Vogelenzang, te zamerï<br />
ééne Ambagtsheerlijkheid , aan de Stad Haarlem behoorende,<br />
is gelegen in het Baljuwfchap van Brederode, en ftrekt zich<br />
uit , van het Zuiden na het Noorden, in eene rechte ftreek,<br />
van Noordwijkerhout tot aan Velzen, langs de Duinen van<br />
de Noordzee. Volgens de jongfte opneeming, vinden wij<br />
de Landen, in deeze drie Landftreeken, gezamentlijk, begroot<br />
op negenhonderd zevenenzeventig Morgens en honderd achtenvijftig<br />
Roeden.<br />
TETRODE, beter bekend bij den naam van Overveen, ge*<br />
lijk Albrechtsberg onder dien van Blocmendaal, legt ongeveer<br />
een half uur gaans buiten de Zijlpoort van Haarlem,<br />
aan den Duinkant, onder het Regtsgebied dier Stad. De legging<br />
is zeer aangenaam, in een bevalligen oofd, van wegen<br />
de menigte Lusrplaatzen, van meer of minder uitgeflrektheid,<br />
welke men aldaar aantreft. Het is geen Kerkdorp, maar eene<br />
tamelijk groote Buurt , met een Kerkhof, bij welken een<br />
Klokhuis ftaat, van een Uurwijzer voorzien. De Roomscftgezinden<br />
hebben 'er eene Statie. Men ontmoet 'er, in den<br />
omtrek , veele Warmoezierslanden en Tuinen, welker"<br />
voortbrengzels, onder andere, dienen om Amfterdam en Haarlem<br />
te fpijzigen.<br />
TEXEL, het Zuidiijkfte der Eilanden, welke de Noordzee»<br />
van de Zuiderzee affcheiden, legt ten Noorden aan den Uithoek<br />
van Holland, aan dien kant, op den afftand van iets<br />
meer of minder dan eene Mijl. Het befaamde Water, hef<br />
Texelfche Gat, anders ook het Marsdiep genoemd, ftroomt<br />
tusfchen beiden. De Zuidkant des Eilands legt alzo tegen het<br />
Dorp de Helder over. Ten Zuiden en ten Westen heeft<br />
Texel vrij zwaare Duinen , die , egter, niet overal even<br />
breed zijn. Aan den Zuidwestkant heeft men de grootfte<br />
breedte. Bij het Dorp de Koog, Noordwaarts gelegen, zijn<br />
ze zeer fmal. Aan den Noordkant grenst het Eiland aan hef<br />
Eierland. De Oostzijde heeft geene Duinen, maar móet<br />
door Dijken, tegen de-hooge Vloeden, beveiligd worden.<br />
Reeds
TEXEL.<br />
Reeds voor lang is Texel; als een afzonderlijk landfchap<br />
bekend geweest. In de Lijst der goederen, aan St. Martenskerk<br />
?<br />
te Utrecht, toebehoorende, vindt men het reeds ld<br />
den jaare 900 vermeld. Doch in dien tijd fchijnt het nog<br />
geen Eiland, maar met het vaste Land verbonden geweest té<br />
zijn. Veel verfchilde de gdaante des Eilands, in dien tijd ;<br />
van die het tegenwoordig heeft. Behalven zijne meerdere<br />
uitbreiding na binnen of Oostwaarts, in de Zuiderzee, urekte<br />
het zich zeer verre uit na den Westkant, in de Noordzee.'<br />
Toen de fleller van dit Artikel, nog geene dertig jaaren geleeden,<br />
dit Eiland bezogt, herinnert hij zich, aldaar Landlieden<br />
te hebben gefproken, toenmaals tusfchen de vijftig eri<br />
zestig jaaren oud, die hem Verzekerden, hoe het hun heugde?)'<br />
wanneer Zij, in hunne aankoomende jongelingfchap, met dert<br />
Hooiteelt onledig waren * dat hunne landen zo verre Westwaarts<br />
lagen, dat zij, op een Zomerfchen dagniet meer<br />
dan vier vragten Hooi konden thuis haaien; terwijl tegenwoordig,<br />
het verst afgelegene Land, aan het uitrijdenhet<br />
belaaden van den Wagen en het te rug keeren, weinig meer<br />
dan anderhalf uur tijds zoude vórderen. Ook herinnert zich*<br />
de zelfde fleller, hoe hij, op zekeren tijd,' met een Kaagfchipper<br />
buiten Duin wandelende, op een vasten grondj met<br />
éene fopTt van Gras begroeid, van den geloofwaardigen man<br />
verflondt, dat hij, in vroegere dagen,- ter zelfde plaatza {*<br />
rhenigmaalen met zijn Kaagfchip voor anker hadt gelegen*'<br />
Ongelooflijk veele moeite heeft zich wijlen de kundige Alk.<br />
maarfche Regent, de Heer en Mr. R. PALTJDANUS gegeeven,<br />
óm door onwraakbaare bewijzen , de aloude zeer groöte?<br />
Westlijke uitgeflrektheid' van Texel aan te toonen. Uit de J<br />
aangevoerde getuigenisfen van Visfchers en Lootslieden blijkt,<br />
hoe op de Haaks, eene droogte, eene goede halve Duitfché<br />
Mijl in Zee gelegen, eertijds een Bosch moet geflaan hebben;<br />
als mede, dat dezelve, ua verloorene Ankers visfchende,<br />
telkens bleeven hegten aan de Stammen en Wortels vaar<br />
boomen, welke zij, zomtijds, boven water haalden; trekkende<br />
zich deeze rasfige grond langs de geheele buitenkust<br />
van Texel, naar gisting omtrent anderhalve Mijl van, den wa!y<br />
èn wel agter het Noordlijkfte Dorp de Koog, zo wijd in de<br />
XXVIII. DEEL. 5SSssSS breei
10* TEXEL,<br />
breedte file, dat men het Land uit het gezigt moet zijn,<br />
voor dst men geheel vrij van de boomen, (Iruiken en hefte»<br />
is. Niet langer geleeden dan het Jaar iffèï was, bij eene<br />
verklaaring van geloofwaardige lieden, voor Notaris en Getuigen<br />
, al het bovenftaande den bovengenoemden Oudheidkenner<br />
gebieden. De zelfde reden, welke de geheele Zeekust,<br />
tot aan den Zuidlijken Hoek van Holland, allengskens, heefï<br />
doen inkrimpen, zal ook de affpoeling van ons Eiland vereorzaakt<br />
hebben.<br />
Intusfehen, hoe algemeen'men ook vim gevoelen zij, dat<br />
Texel, in overoude tijden, aan den Oostkant en aan den<br />
Zuidkant, met het vaste land verbonden geweest is, ten aanzien<br />
van den tijd der affeheuringe is men 't op verre na<br />
niet eens. Wij hebben ons eenige moeite gegeeven, om dit<br />
oudheidkundig gefchil te onderzoeken , dodi allerwegen zo<br />
veel duisterheid en onzekerheid gevonden, dat wij, voor ons<br />
zeiven, hier omtrent niets Heiligs durven bepaalen. Dat het<br />
in de Dertiende Eeuw nog met de vaste kust vereenigd was,<br />
gelijk de Heer AI.TING meende, fchijnt, uit de nader aangevoerde<br />
bedenkingen van den genoemden Heere PALCDANUS,<br />
van alle waarfchijnlijkheid niet ontbloot te zijn. Menigvuldige<br />
hooge Watervloeden vinden wij, in 's Lands aloude Kronijken,<br />
vermeld. Een derzelven zal, ten langen' laatfte, Texel<br />
van het vaste land afgefcheurd ,• en aldus tri zijne tegenwoordige<br />
gedaarité van een Eiland gebragt hebben.<br />
Aangaande de Hsftorie van h'et Eiland Texel, in 't algemeen,<br />
ontmoeten wij de volgende bijzonderheden.<br />
Naa dat dit gewest, 't zij geheel, of voor een gedeelte,<br />
eenigen tijd, aan de Utrechtfche Kerk behoord hadt, wierdt<br />
het, in den Jaare 985, bij gifte van Keizer OTTO DEN UI,<br />
de eigendom van DIRK DEN II , Graave van Holland; hebbende<br />
hij hetzelve, al vooren s, ter Leen bezeeten. Een geruimen<br />
tijd bleef het, zedert, in Graaflijke handen. Dus<br />
vinden wij, dat, in den Jaare 1182 of 1183 » Graaf FLORIS<br />
DE III de Friezen op Texel bedwong, en hen noodzaakte,<br />
vierduizend Marken Zilvers aan hem op te brengen. WILLEM<br />
DE I ftelde, in 't Jaar 1204, "zijne Nigt, de Graavin ADA, op<br />
het Eiland Texel gevangen. Die van Texel hadden met de<br />
Dreg-
n o e W<br />
TEXEL.<br />
fff<br />
Dregser-Friezen zich, in den Jaare 1288, aangekant tegen de<br />
önderneemingen van Graave FLORIS DEN V tegen Westfries-<br />
'land ,' en onderwierpen zich in den Jaare 1289. Wij vinden'<br />
dat Texel; als een Graaflijir Leen, weleer is bezeeren geweest<br />
bij JAN VAN HENEGOUWEN, Heere van Ueaum'ónt, dié<br />
het, bij Handvest van den Jaare 1317, alle Regten vergunde,*<br />
die zijn Broeder Graaf WILLEM DE III van dien Naam, of<br />
DE GOÉDE, aan die van Hoogtwouder- Ambagt en D*c>>terland<br />
vergund hadt. Naderhand hebben Zijne Opvolgers uit<br />
den Huize van CHATILLON, Graaven van lilois, meede ver°<br />
fcheiden Voorregten aan die van Texel gegeeven* Naa hei<br />
affterven .van GUY VAN BLOIS, verviel dit Leen aan Hertog<br />
ALBRECHT VAN BEYEREN, in of omtrent den Jaare 1398. Hij<br />
fchijnt 'er zijne tweede Gemaaünne MARGARETA VAN KLEEVE<br />
mede begiftigd te hebben , dewijl men een Handvest van<br />
haar vindt van den negenden Jutiij des Jaars 1401, die door<br />
Heitog ALBRECHT in den zelfden jaare bekragtigd wierdr. Ook<br />
bezat zij het naa zijnen dood, gelijk blijkt uit een Brief,-<br />
gegeeven in Texel den eerden September des Jaars 1405.'<br />
Hertog VPTLI/ÊM DE VI,- Graaf van Holland, fchonk op deri<br />
zesëntwintigden Maart des Jaars 1414 , naar. loop van den:<br />
Hove, en aldus in den" Jaare 1415, aan die van Texel het<br />
Foortregt en gelijke Vrijheden ais die van Alkmaar bezaten,<br />
in welk Regt zij ook door Schout, Schepenen en Raade der<br />
Stad Alkmaar , in den Jaare 1434 zü n erkend. Naa bei<br />
overlijden van deezen Graave heeft zijne Weduwe, MARGA-<br />
AEET VAN BOURGONJE, Moeder van Vroüw JAKOBA-, de Heerlijkheid<br />
van Texel in Lijftogt bezeeten; 't welk blijkt uit eeö<br />
Oktrooi, door haar in dén Jaare 1436, gegeeven om den Polder<br />
van Waalenburg en eenige andere nabijgeleegene Polders<br />
te bedijken. Uit kragte der b'ezittinge, die Vrouwe MARGA<br />
RETA VAN BOURGONJE gehad heeft, vindt men Waarfcbijnlijk<br />
onder de Privüegien van Texel, het Handvest van Hertog<br />
FILIPS VAN BOURGONJE, wegens den Eed, welken hij gedaan<br />
heeft aan alle de Ingezeetenen der Landen, die hem naa deri<br />
dood van Vrouwe MARGABEÉT waren aanbeftorven. Gemelde<br />
Hertog beloofde in den Jaare 1442, voor hem en zijne Na**<br />
feoomelingen | de Heerlijkheid en 't Land van Texel in Hooger*<br />
Sssssssa
196 TEXEL.<br />
noch in Laage Geregten ooit te zullen verkoopen of veïvreemden.<br />
Die van Texel verlooren egter, onder de Regeeringe<br />
van deezen Vorst, alle hunne Regten en Handvesten,<br />
oin dat zij zich, in of omtrent den Jaare 1416, met de Kennemers<br />
oproerig en wederhoorig tegen hunnen Landsheer gedraagen<br />
en getragt hadden hem de Stad Haarlem te ontweldigen.<br />
Dk Vonnis wierdt hun, in den Jaare 1456, gelijk<br />
meede het opbrengen van zeker ongewoon Haardlledegeld,<br />
kwijtgefcholden , en zij in hunne Voorregten herdeld. In<br />
den Jaare 1491, bemagtigde JAN VAN NAALDWYK- Texel en<br />
Wieringen, en kreeg aldaar veel aanhang. Hij bragt omtrent<br />
deeze Eilanden den meesten Zomer door, en hieldt de Zuiderzee<br />
en Zeegaten onveilig. Die van Texel mengden zich<br />
toen ter tijd nevens de Kennemers in 't zo genaamde Kaasen.<br />
Bi oodfpel, waar over zij naderhand door den Hertog van<br />
Saxen gevoelig gefkaft wierden. „ Vijfentwintig perfoonen<br />
„ van Texel moesten in 't zwart, blootshoofds, ongegord en<br />
knielende, vergiffenis koomen verzoeken. De Handvesteu<br />
„ des Eiiands moesten den Hertoge in handen gefield worden.<br />
„ De Hertog behieldt de draffe.der Eilanderen,, die tot den<br />
,, vijand overgeloopen waren, aan zich. Zij moesten znji<br />
„ Huis fterk maaken, naar inhoud der Brieven , hun door<br />
„ den Raad van Holland toegezonden. Voorts moesten zij<br />
„ duizend Andries Guldens aan boete en twee Maanden lang<br />
„ vijfentwintig Knegten betaalen, die onder den Schout van<br />
„ Texel (laan en dienen zouden om 't Eiland in rust te hou-<br />
„ den." De verlooren Voorregten zullen hun, naar alle<br />
waarfchijnliikheid, of te gelijk met, de andere Kennemers en<br />
Kennemervolgers , of in den Jaare J 404 ,. weder gegeeven<br />
zijn. Het Regt, ten minden van den Wind en de Lammertienden,<br />
die zij in Erfpagt bezaten, en welke aan den Baljuw<br />
van Medenblik waren overgegeeven, wierden hun, in<br />
het laatstgemelde jaar, wederom opgedraagen. In 't Jaar 152a,<br />
wierdt T, xel, tweemaal door de üelderfche Friezen, gebrandfenat.<br />
In den aanvang, van Maart des Jaars 1571, deeden<br />
de Watergeuzen eene Landing op Texel. Het Huis van den<br />
Schout en eene Kerk wierdt door hen verbrand. Dikwijls<br />
beeft Texel, door- hooge Vloeden en zwaare Stormen, geleeden,<br />
en»
TEXEL. 197.<br />
en men hadt hier zwasre inbreuken in de Jaaren 1625» róaS<br />
en 16:9; doch zedert het leggen van den Zanddijk, waar<br />
door het Eierland aan Texel vereenigd wierdt, is het Eiland<br />
meer beveiligd. In Oorlogstijden, heeft men gemeenlijk zorge<br />
gedraagen om Texel te verfterken, en behoorlijk bezet te<br />
houden. In Julij des Jaars 1672 , poogde de Engelfche<br />
Vloot hier eene Landing te doen; doch 't wierdt haar door<br />
eene ongewoone Ebbe, die twaalf uuren duurde, belet. Op<br />
de Ebbe volgde eene hevige Storm uit den Noordwesten ,<br />
die twee vijandlijke Schepen deedt vergaan, en veele anderen<br />
zwaar' befchadigde. In den Jaare 1756 gebeurde bij Texel<br />
een voorval, welk merkelijk opziens baarde. Een Duinkerkfche<br />
Kaaper, in de gedaante van een Poon of Goerecfche<br />
Visfcherfchnit, naderde een E 'gelsch fcheepje, vat) Nieuw.<br />
Turk na Amfterdam beftemd, *t welk thans niet verre van<br />
het Nieuwe Diep voor anker lag. Daar men geen vermoe.<br />
den van Kaaperij, in eene onzijdige haven, hadt, viel de bemagtiging<br />
gemaklijk, en zeilden de Franfchen, voorts, met<br />
den Prijs na Zee, den zo geraamden Praaijfchipper toeroepende,<br />
Ik weet wel dat Holland en Frankrijk het eens zijn.<br />
Welhaast viel de Engelfche Gezant hier over klagtig bij de<br />
Aigemeene Staaten, eifchende dat de Prijs, in den zelfden<br />
ftaat als hij genomen was, zou worden te rug gegeeven.<br />
Zo gelukkig Haagde hier in de Staatfche Gezant aan 't Franfche<br />
Hof, de Heer LESTEVENON VAN BEKKENRODE, hoewel<br />
met zeer veele moeite, dat, in de te rug gave vau Schip en<br />
Laading, eerlang aan den eiseh van den Engelsman voldaan<br />
wierdt.<br />
Op de reize van den Prinfe Erfftadhouder met zijne Gemaalin,<br />
in den Jaare 1768, door de voornaamfte Gewesten<br />
van Holland , hadt ook Texel de eere der tegenwoordigheid<br />
van het Vorfteiijk paar. Het genoot, op de Reede, een<br />
Watervermaak, 't welk, van wijd en zijd , eene menigte<br />
nieuwsgierigen lokte. Bü de aankomst aan de Helder, wierden<br />
hunne Hoogheden begroet met Eereichooten van de Batterijen,<br />
die bij Kijkduin en op het Strand geplant waren.<br />
Nevens vijf Oorlogfchepen , onder bevel van den Vice-<br />
Admiraal ROEMER VLACQ, lagen 'er zeven Admiraliteits Jagten<br />
S s s s s s s 3 °P
ÏOS<br />
TEXEL.<br />
pp de Reerle. Straks naa de komst van hunne Hoogheden op<br />
een c*ier Jagten, zag men van hetzelve de Vlag van den Admiraal<br />
Generaal waaien, en wierden dezelve met eenentwintig<br />
lengten van de Oorlogfchepen begroet. In een oogenbhk<br />
zag men van de masttoppen der Oorlogfchepen de Vlaggen<br />
van alle bakende volken waaien, die 's avonds even fpoedig<br />
wederom verdweenen. Naa de overnachting<br />
?<br />
in een der<br />
Jagten, op de Texdfche Reede, begaf zich het Vorstlijk<br />
paar, '5anderendaags morgens, na het Admiraaifchip de Phe~<br />
vtx, hielde 'er het Ontbijt, geduurende 't welk men de Schepen<br />
verfcheiden verrigtingen zag doen, en vertrok van daar<br />
na den Texeifchen Wal, om het Eiland te bezigtigee. In<br />
vr. üi'ciebedrijven zogt hier de een den anderen den loef af te<br />
fteeken. Eene aartige verrasfing, voor hunne Hoogheden,<br />
was de verwelkooming, uit naam van de Regeeringe des<br />
E ia-ids, in fedoone en welgepaste dichtregels. De Heer<br />
BALTHAZAR HuiDECopER, Baljuw van Texel, overbekend door<br />
zijne Dichtkunde, hadt ze opgefteld en den Eü8"deren toer<br />
gezond m. In den Jaare 1778 deedt men, op Texel, eene<br />
pntdekking, in z:ch zelve van klein belang, doch voor den<br />
Oudheidkundige van veel gewigts. Onder het graaven in<br />
zekere Hoogte, bij het Dorp de -Waal, Sommeltjesberg gejieeten,<br />
vondt men eene aloude Begraafplaats, en in dezelve<br />
verfcheiden gereedfehappen en fieraaden, aanwijzende hoe men<br />
?<br />
er, weleer, een voornaamen Ileid, of anderen man van aanzien<br />
, ter aarde hadt befteld. Van meer belangs, ten algemeenen<br />
beste , was de aanleg van eene nieuwe Haven, ten Oosfen<br />
van het Eiland, op verzoek van de Kaag- en Ligterfchippers<br />
aan zijne Hoogheid, toen dezelve, in den Jaare 1778,<br />
ëenen keer na deeze oorden deedt. Op 'sVorften veelvermogende<br />
voorfpraak bij 'sLands Staaten, maakte men wel haast<br />
penen aanvang van het werk, en zette het met zo veel fpoeds<br />
yoort, dat in het laatst van September des Jaars 1780 de<br />
nieuwe Haven geopend wierdt.. Ruim genoeg is deeze lilden,<br />
voor belaadene Ligterfchepen, om, met fisande Zeilen,<br />
daar te' kunnen binnen laveeren. H e r g e I a l der Vaartuigen,<br />
welke zij kan bevatten, is vrij .aanmerkelijk. Twee weeken<br />
paa de eerfte opening, telde men 'er reeds bij de zestig, van<br />
aller-
TEXEL." ' 195»<br />
allerlei (lag, welke 'er eene wijk- of legplaats zogten. Hoe-<br />
•wel deeze Haven alleenlijk van dienst is voor kleine Vaartuigen,<br />
zij dient, nogthans, eenigermaate, ter vergoedinge van<br />
een verlies, door .Texel gelegen, in- het verloopen van de<br />
Horst, een Zandbank, welke eertijds, met een bolronden<br />
rug, aan de Zuidzijde van het Eiland na den kant van de<br />
Helder plagt uit te (leeken. Behalven de kleinere binnenlandfche<br />
fchepen, vonden de Koopvaardij vaarders, uit Zee koo-<br />
•mende , daar agier eene veilige'-legplaats tegen de inloopendc<br />
golven der Zee. Nog geene dertig jaaren geleeden., hielden<br />
meer dan honderd \ fchepen, van allerlei grootte, daar agter<br />
•winterlaage, tot geen klein voordeel der Eilanderen, vooral<br />
van het nabuurig Dorp de Hoorn. Sedert is de diepte,<br />
agter den nuttigen Zandbank, allengskens toegenomen, en de<br />
aitfteekende punt omgekruld: zo dat dezelve , thans,<br />
met den vasten Wal van het Eiland vereenigd is. Naijver,<br />
of eenige andere reden, zal de oorzaak geweest zijn<br />
van het opfchorten en (taaken der maatregelen, 't eenigen tijd<br />
ki 't werk gefield, om het outllaan diens voorvals ie verbkderen.<br />
Van den algcmeenen tocftand des Eilands zullen wij iiu nog<br />
eenig verflag doen. Volgens de jóngfte meeting, beflaat<br />
Texel, binnen de Dijken en Duinen, eene uitgeftrektherd van<br />
zevenduizend tweehonderd vijfenzestig Morgens en zesennegentig<br />
Roeden, Rijnlandfche maate. Bij het opnwakeu der<br />
Verpondingslijsten, in den Jaare 174P, telde men, op het<br />
geheele Eiland, twaalfhonderd en acht Huizen, en vijf Mo.<br />
lens. Een dier Molens, in het Dorp .Koog, is, zints dien<br />
tijd, afgebroken. Behalven verfcheiden Buurten en Gehugten,<br />
telt men 'er zes Kerkdorpen: den Burg , de Hoorn,<br />
Oosterend, de IVaal, Koog en het Oude Schild. Het Nieuwe<br />
Schild mag insgelijks den naam van Dorp draagen, om-de<br />
menigte van huizen en bewooners. Van het eertijds zeer aanzienlijk<br />
Dorp de IVesten is niets meer overig, dan de Kerktoren<br />
en eenige hier en daar verfpreide Huizen. Van de opgetelde<br />
Dorpen , die ieder hunnen afzonderlijken Leeraar<br />
hebben, is de Burg het voornaamfte. Zie daar' van een afzonderlijk<br />
Artikel, Deel VIII. bl. 1156. De'Doopsgezinden<br />
Sssssss 4.<br />
zijn
sop TEXEL, TEYLER. (PJETER)<br />
zijn 'er vrij talrijk. Tegenwoordig, egter, zijn 'er niet meer<br />
dan vier Vergaderplaatzen. De leden dier Gezinte aan den<br />
J-hom, tot ue veréénigde VJaamfche en Waterlardiche behoorende,<br />
.flaan op zich zelve. Die van Burg, Waal en Qos T<br />
f erend, hoewel zij ieder eene Vergadei plaats hebben, zijn<br />
eene verenigde Gemeente, tot de zo genaamde Vlamingen of<br />
Friezen behooreiide. Wijders vindt men 'er ook veele<br />
Roumschgezinden , die in ieder Dorp, behalven aan de<br />
Waal, eene Vergaderplaats hebben. Uit dit alles is gereedelijk<br />
af re leiden, dat het getal der Opgezeetenen geenzins gering<br />
is. De Regeering, het geheele Eiland betreffende, beftaat<br />
uit Schout of Baljuw, vier Burgemeesteren en zeven<br />
Schepenen, Van de laatstgenoemden worden twee uit de Burg<br />
gekopzen; uit ieder der overige Dorpen één. Een voornaame<br />
fak van het befl.ian der Opgezeetenen, is de Schaapenteelt.<br />
Door de verzending van Lammeren, Wolle en de vermaarde<br />
Texelfche Kaas, geeft deeze oeerjng een aanmerkelijk vertier.<br />
Daarenboven heeft men 'er zeer goede Bouw-, en uitfteekende<br />
Wei- en Hooilanden. Het Rundvee valt 'er gemeenlijk<br />
tamelijk zwaar. Als eene bijzonderheid moeten wij hier aan,<br />
tekenen, dat men flegts eene enkele reize, en toen nog voor<br />
een korten tijd, van de Veepest bezogt geweest is. Nog<br />
andere Opgezeetenen geneeren zich met de Scheepvaart, de<br />
Visfcherij of het lootzen van uitgaande en thuiskoomende<br />
Koopvaardijfcliepen. Van het nabuurig Eilandtje, Eter.<br />
land genaamd, ten Noorden aan Texel grenzende, is op een<br />
afzonderlijk Artikel gefproken. Zie Deel XIII. bl. 238.<br />
TEYLER; (PIETER) VAN DER HULST, naam van zeer veel<br />
vermaardheids, zedert de perfoon, welke dien voerde, het<br />
plan beraamd heeft tot eene Stigtinge, welks volvoering, zedert,<br />
veele geleerde en fchrandere pennen aan werk gehol T<br />
^en, en den minnaaren van. Godgeleerde en Natuurkundige<br />
weetenfchappen veele keurige Gefchriften heeft aangebooden,<br />
De Fleer TEYLER VAN DER HULST , een fchatrijk burger van<br />
Haarlem, en behoorende tot de Gezinte der Doopsgezinden,<br />
e<br />
^eierdt in de gemelde Stad gebooren in den Jaare 17°?, n<br />
^indigde aldaar zijne dagen, in de maand April des Jaars 1778,<br />
Door
TEYLER. ( PIETER)<br />
üot<br />
Door eigen lust genoopt, en door zijne onmeetelijke rijkdommen<br />
in ftaat gefteld, tot het verzamelen van gewrogten<br />
yan Natuur en Kunst, wierdt hij, al vroeg, te raade, 't eenigen<br />
tijde een Genootfehap in de waereld te brengen, 't welk<br />
dienen zoude, om de neigingen , ten deezen opzigte, die<br />
hein zeiven beheerden, ook bij zijne Landgenooten en elders<br />
te verwekken of aan te kweeken. Onlochenbaare blijken zijn<br />
'er voorhanden, volgens welke de Heer TEYLER het ontwerp,<br />
omtrent een te ftigten Genootfehap, de fraaie Kunften en<br />
Weetenfchappen betreffende, bij hem zei ven hadt beraamd,<br />
eer nog iemand, hier te Lande, foortgelijk eenen inval hadt<br />
gehad; bijkans twintig jaaren vroeger zelf, dan iemand, over<br />
de oprichting der Hollandfche Maatfchappije der Weetenfchappen<br />
te Haarlem, de gedagten hadt laaten gaan. Bij het openen<br />
van 'sMans Laatften Wille, bleek zijne begeerte, dat,<br />
uitgezonderd eenige Goederen, over welke eene afzonderlijke<br />
befchikking was gemaakt, de zeer aanzienlijke Nalaatenfchap<br />
altoos zoude blijven onder het opzigt, bewind, dert<br />
aanleg en de beheering van vijf door hem benoemde perfoonen,<br />
nevens eenen Boekhouder, insgelijks benoemd, en vervolgens<br />
van hunne Opvolgers, in den tijd; dat de opkomften<br />
der nalaatenfchap, onder andere, voornaamelijk moesten dienen<br />
en aangeleid worden tot onderhoud van twee altoosduurende<br />
Genootfchappen, ieder beftaande uit zes perfoonen,<br />
insgelijks door den Overleedenen benoemd, en welker getal,<br />
bij overlijden van een of meer derzei ven , telkens moest<br />
worden aangevuld. Voorts moest, volgens TEYLERS Uiterften<br />
Wille, het eerfte deezer Genootfchappen dienen ter verhande-<br />
Jinge van allerlei onderwerpen, de Waarheid en de Vrijheid,<br />
in den Christlijken Godsdienst en den Burgerjlaat betreffende<br />
; het ander, van ftukken, tot. de Natuurkunde, Dichtkunde,<br />
Hi/ioriekunde, Tekenkunde en de Penningkunde behoorende.<br />
Om hier aan te voldoen, moest ieder Genootfehap,<br />
jaarlijks, eene Vraag, de gemelde onderwerpen raakende,<br />
uitfehrijven, met uitlooving van eenen Gouden Eerepenning<br />
van de innerlijke waarde van vierhonderd Guldens,<br />
aan den Schrijver van het best gekeurde Antwoord. Tot<br />
Keurmeesters, over de waarde der ingekoomene Verhandelingen<br />
, moesten dienen, zo veel het eerfte of Godgeleerde<br />
Sssssss 5<br />
Ge?
öos TEYLER. (PIETER)<br />
Genootfehap betreft, de Direkteurs der Stigtinge, nevens de<br />
Leden van het eerfte Genootfehap alleen, en ten aanzien van<br />
liet tweede Genootfehap, de opgemelde Beftuurders, nevens<br />
alle de Leden der beide Genootfchappen. Ter belooninge<br />
voor hunne moeite zouden de Heeren Direkteurs, gelijk ook<br />
de Boekhouder genieten, jaarlijks, .ieder-duizend, Guldens,<br />
«n de Leden der beide Genootfchappen elk honderd guldens.<br />
Wijders was de uitdrukkelijke begeerte de.s Heeren TEYLER<br />
VAN BER HULST, dat het Huis, door hem bewoond, en hem<br />
in eigendom behoorende, ftaande in de Damftraat, agter en<br />
digt bij de Waag, altoos zoude blijven onverkogt en onvervreemd<br />
, om te dienen tot eene Vergaderplaatze, zo van<br />
Heeren Direkteuren, als van de Leden van beide Genootfchappen.<br />
In het zelfde Huis moest ook bewaard worden de<br />
Boekerij, nevens de Verzameling van Tekeningen en Prenten.<br />
Ten allen tijde zouden alle de Leden daar toe een vrijen<br />
toegang, midsgaders vrijheid van behandelinge en gebruik<br />
laebben. Eindelijk moest de Verzameling telkens vermeerderd<br />
worden., door den aankoop van alle zodanige voorwerpen,<br />
welke men oordeelde tot nut of fieraad der beide Genootfchappen<br />
te kunnen ftrekken; zijnde aan de Heeren Direkteuren<br />
de .onbepaalde magt en vrijheid gelaaten tot het aankoopen<br />
van al dat geen, waar door, naar 't oogmerk des Overleedenen<br />
, de bevordering van Godsdienst, de aanmoediging<br />
van Kunften en Weetenfchappen, en het nut van 't algemeen<br />
zouden kunnen voortgezet of bereikt worden.<br />
Aan de perfoonen, zo tot Direkteurs of Beftuurders der<br />
Stigtinge, als tot Leden der beide Genootfchappen benoemd,<br />
was de begeerte van wijlen hunnen Stadgenoot niet gebleeken,<br />
of dezelven beraamden de dienftige maatregels , ter bevorderinge<br />
van een oogmerk, waar uit zij begreepen , zeer<br />
veel nuts te kunnen voortvloeien. Naast het uitdenken en<br />
waereldkundigmaaken van Prijsvraagen, de beide . Genootfchappen<br />
betreffende, was, onder andere, eene der eerfte<br />
werkzaamheden, het beraamen van het plan tot een Mufeum,<br />
«jf bewaarplaats van Kostbaarheden van Natuur en Kunst,<br />
deels door den Heer TEYLER VAN DER HULST reeds verzameld,<br />
deels, van tijd tot tijd, nog aan te koopen, ten dienfte
TEYLER. (PIETER) Ï°5<br />
fte der Siigtinge. Eene Vorftelijke Zaal mag dit MuJ'eum<br />
feeeten. Men vindt het onmiddelijk agter het Huis van den<br />
Stigter, thans Teijler's Fondatiehuis genaamd. De gedaante<br />
daar van is een langwerpig Eirond. Gelijksgronds ziet men,<br />
langs heenen, eene menigte Kasfen, met glaazen Raamen,<br />
dienende tot bergplaatzen van allerlei Werktuigen , tot de<br />
Wis- en Proefondervindelijke Natuurkunde behoorende; als<br />
mede, ih kleine Laadtjes, van Ertzen, Verfteeningen en andere<br />
Natuurlijke Zeldzaamheden. Onder de Natuurkundige<br />
Werktuigen bewondert, vooral , het kunstkundig oog eene<br />
Etektrizeer - Machine , van buitengewoonè grootte, nevens<br />
den rijken toeftel, 'daar toe behoorende, voornaamelijk de zo<br />
genaamde Batterij. In 't midden der Zaale, langs haaren<br />
grootften middellijn, ftaat een Tafel, van Mahoniehout, van<br />
een keurig maakzel, dienende ter bewaarplaatze van eene rijke<br />
Verzameling' van Tekeningen en Prenten. Boven de gemelde<br />
Kunstkasfen, loopt, rondom de Zaal, eene Gaanderij; even<br />
zo veele Kasfen als beneden ontmoet men hier, gefchikt voor<br />
eene Verzameling van de uitgeleezenfte Boeken, in allerlei<br />
taaien en over allerlei Weetenfchappen en Kunften. Nog hooger<br />
zijn, in den omtrek, de Glasraamen , door welke de<br />
pverbezienswaardige Zaal genoegzaam licht ontvangt. Boven<br />
op het Dak heeft men een klein Vertrekje of Zitplaats getimmerd,<br />
van waar men, over den vermaaklijken omtrek der<br />
S.ad Haarlem, een verrukkend uitzigt heeft. Als eene vrugt<br />
der werkzaamheden van de Beftuurders der Stigtinge en van<br />
de Leden der beide Genootfchappen, heeft men, van tijd tot<br />
tijd, zien uitfehnjven zeer bslangr;jke Vraagen, en op dezélve<br />
Antwoorden volgen , blijken draagende van de Ge»<br />
jeevdheid en Oordeelkunde der Schrijveren, en , ui: dien<br />
hoofde, te regt bekroond met den uitgeloofden Eerepeuning,<br />
Zie de Voorrede voor de Godgeleerde en<br />
Natuurkundige Verhandelingen; als<br />
mede Uit Medegedeelde éersgten.
jo4 THAMEN, THABOR.<br />
THAMEN , eene Heerlijkheid en Dorp, in het Nederkwartler<br />
van het Sticht van Utrecht, digt bij het Dorp Uithoorn,<br />
aan den Amftel. De uitgeftrektheid der Heerlijkheid vinden<br />
wij op driehonderdzevenëntachtig Morgens en tweeënnegentig<br />
Roeden begroot. Door middel van eenen Dijk , de Thamendijk<br />
genaamd, wordt het Distrikt in twee deelen gefcheiden;<br />
het eene draagt den naam van Binnendijkfchen , het ander dien<br />
van Buitendijkfchen Polder. De Iaatstgemelde is genoegzaam<br />
geheel uitgeveend, en vertoont de gedaante van eene groote<br />
waterplas. Meer droog lands, hoewel insgelijks veel waters,<br />
bevat de andere Polder. Van ouds ftondt de Kerk van het<br />
Dorp Thamen binnenwaarts, op eenigen afftand van den Amftel.<br />
Thans ftaat zij aan de genoemde Rivier, en pronkt aldaar<br />
met een fteriijk Koepeltorentje. Zij wordt, zedert het<br />
Jaar 1624, bediend door haaren eigen Leeraar, dien zij,<br />
voormaals, met het Dorp Mijdrecht plagt gemeen te hebben.<br />
Van ongelijk langer duurzaamheid was de vereeniging der<br />
twee Dorpen in het burgerlijke. Tot in den Jaare 1755<br />
hadden zij den Schout gemeen, en beftondt de Regtbank,<br />
aan welks hoofd de Schout van Mijdrecht was, uit zeven<br />
Schepenen, vijf van het laatstgenoemde Dorp, de overigs<br />
twee uit Thamen. Het gunftig verhoor, bij 's Lands<br />
Staaten, om een eigen Schout, wierdt, eerlang, gevolgd van<br />
een ander, om een afzonderlijken Regtbank: om alzo de ongelegenheid,<br />
om telkens te Mijdrecht te regt te moeten<br />
ftaan, te voorkoomen. Ook dit verzoek wierdt ingewilligd,<br />
en verkreegen de Dorpelingen, door verkiezing van den<br />
Proost van St. Jan te Utrecht, onder wiens Regtsgebied het<br />
Dorp Thamen behoort, uit eene overgeleverde Nominatie,<br />
eenen derden Schepen. Behalven den Regtbank van Schout<br />
cn Schepenen , heeft men 'er twee Buurtmeesters, twee<br />
Kerkmeesters, twee Armmeesters van de buitenarmen, eenen<br />
Sekretaris en eenen Bode. Men telf 'er ruim honderd Huizen.<br />
THABOR , weleer een aanzienlijk Klooster, bij het Friefche Dorp<br />
Tshrechtum, in de Grietenij Wijmbritzeradeel, omtrent een<br />
ïalf W»r gaan» van de Stad Sneek. Het volgde de regels van de<br />
Orde
THABOR.<br />
ac*<br />
Orde der Reguliere Kanunniken te Windtshcim, bij Deventer.<br />
De Stigter van dit Klooster was een Friesch Edelman; RIENK<br />
BOKKEMA. Met den Koning van Engeland, hadt deeze,<br />
zijnde voorheen geweest Heerfchap te Sneek, in den afloop<br />
der Veertiende Eeuwe, de Turken beoorlogd, en was, ter<br />
belooninge van zijne dapperheid, door den zelfden Vorst tot<br />
Ridder geflagen. Naa den dood zijner Echtgenoote, BOT<br />
SIKKINGA, dogter van FEKKE SIKKINGA, Edelman te Dongjum,<br />
reisde hij, in bedevaart, na Jerufakm. Uit het Oosteu<br />
te rug gekeerd, verzelde hij, in den Jaare 1390, Hertog<br />
WILLEM VAN G&LUER ,na Lit hauwen, om den wederfpannigen<br />
Vorst van dat Gewest, ten behoeve der Duitfche Ridderen<br />
in Pruhfen, te helpen beteugelen. Bij de verovering van<br />
het Slot Gaarde vondt BOKKEMA een Mariabeeld, welk hij<br />
na Friesland voerde, en, bij zijne wederkomst, in de St.<br />
Antonis- of Kruisbroeders Kerk, te Sneek, deedt plaatzen. In<br />
den Jaare 1308 ontving hij, uit handen van Hertog ALBREGT<br />
van Saxen, de waardigheid van Baljuw van Wipnbritzerodeel,<br />
Gaaster land en Doniawerftal. Doch vermids hij de<br />
zijde der Landzaaten volgde, welke men Hollandsgezinden<br />
noemde, verloor hij, door bewerking der andersgezinden,<br />
die waardigheid, en wierdt hij tevens, in den Jaare 1349,<br />
genoodzaakt, het Land te ruimen. Zijn Huis , Roodenburg<br />
genaamd, flaande in de Burgftraat, te Sneek, wierdt, bij die<br />
gelegenheid, vernield. Omtrent deezen tijd, met den aanvang<br />
der Vijftiende Eeuwe, trof Hertog ALBREGT een Befland<br />
met de Friezen. Verfcheiden uitgeweekene Edelen kwamen<br />
toen te rug, en onder deeze RIENK BOKKEMA. Een jaar lang<br />
onthieldt hij zich te Stavoren. Op de uitnodiging der Sneekers,<br />
keerde hij vervolgens in hunne Stad te rug, en wierdt<br />
'er, in den aanvang des Jaars 1402, met aigemeene blijdfchap<br />
ontvangen. Nog in dat zelfde jaar gaf hij zijne dogter ten<br />
huwelijk aan den Edelen AGE HARINXMA, die hier door Heerfchap<br />
van Sneek wierdt, in de plaats van zijnen Schoonvader,<br />
welke voorts het Kloosterleeven omhelsde, om het overfchot<br />
zijner dagen aan ftille godsdienstoeff.ning te wijden. Hef boven<br />
genoemde Klooster te TVindesheim was de wijkplaats,<br />
welke hij verkoos. Geduurende zijn verblijf aldaar beving<br />
hem.
ÉotS THABÖR, THEMAAT, THETINGA»*<br />
liem de lust, om in zijn Vaderland diergelijk eene ftigting<br />
öp te rigten. Ten dien oogmerkè droeg hij zijne landerijen',<br />
omtrent Sneek gelegen, nevens nog eenige andere, op aaa<br />
het Kapittel van gemelde pl3a:ze, onder voorwaarde van 'er<br />
een Klooster te bouwen. Gereedelijk wierdt zijne aanbieding<br />
aangenomen, en het Klooster geftigt op den grond Van eenige<br />
Huizen, bij den naam van Aborth bekend. Volgens de geestigheid<br />
dier tijden, veranderde men, door letterverzetting,<br />
dit woord in dat van Thabor; welken naam de Bi'sfchop;<br />
bij de inwijding, aan bet nieuwe geftigt gaf. Sints het Jaar<br />
14.10 tot in den Jaare 1437 droeg BOKKEMA het Ordenskleed,<br />
en eindigde zijne dagen, in het door hem gebouwde Klooster.<br />
Van een zijner Opvolgeren in het Kloosterbewind, WORP<br />
VAN THABOR , vindt men dit merkwaardig zeggen aangetekend,<br />
dat de Duivel altijd'zijne wooning in den Kap der Monniken<br />
gehad heeft. Nevens de overige gewijde geftigten, ten<br />
platten Lande van Friesland, is ook dit, eerlang, verdweefien,<br />
en tot waereldlijke gebruiken aangewend.<br />
Zie SCHOTANUS en WINSEMIUS.<br />
THEMAAT, eene Heerlijkheid , in het Nederkwartier van<br />
het Sticht van Utrecht, paaiende, ten Noorden, aan Breukèlen<br />
Nijenrodes Geregt. De geheele uitgeflrektheid beftaat<br />
vijfhonderd negenenzestig Morgens. In 't geheel telde men<br />
'er,- nu veertig jaaren geleeden, veertien Huizen.<br />
THETINGA, weleer eene zeer aanzienlijke State, of adelijk<br />
geftigt, bij het Dorp Wièuwerd, in de Friefche .Grietenij'<br />
Baar der adeel. Eerst diende zij, geruimen tijd , tèr woonplaatze<br />
van het adelijk Geflagt van WALTA. Naderhand wierdt<br />
zij, door koop, de eigendom van de dweepende Getinte der<br />
Labbadisten, die 'er een Klooster bouwden. De geleerde<br />
ANNA MARIA SCHÜÜRMAN , tot die Gezinte behoorende, eindigde<br />
hier haare dagen. Naderhand wierdt de State de eigendom<br />
van den Veldmaarfchalk Graave MAURITS VAN NASSAU,<br />
Bit wiens handen zij kwam aan Jonkheere HANS- WILLEM,<br />
Baron
TÖETÏNGA, TB1N. CMK. FLOIUS) vof<br />
Baron van Ailva, Grietman van deezen Deele; welke, vervolgens,<br />
het Huis in een nieuwen fmaak begon te vertimmer<br />
ren. Eer nog het werk was afgedaan , overleedt, in den<br />
Jaare 1733, deeze Edelman; wiens erfgenaamen niet flegts<br />
den opbouw ftaakten, maar ook de weieer aanzienlijke State<br />
in de gedaante van eene gemeene Boerderije bragten.<br />
TIIIEL; zie TIEL.<br />
THIN. (Mr. FLORIS) In het Sticht van Utrecht, even als<br />
in Hol/and, hadt men, bij ouds, eën aanzienlijken Amptenaar,<br />
welke den titel van Advokaat voerde, zedert in dien<br />
van Raadpenfionaris veranderd. JMiet meer dan vier perfoonen,'egter,<br />
hebben deezen post bekleed, welke, vervolgens*<br />
in dien van den Sekretaris van Staat verfmolten is. Mr. KLO<br />
RIS THIN was de eerfte op die lijst 1 . Hij was een man'van<br />
veel gezags, en in welken 's Lands-Staaten groot vertrouwen<br />
fielden. Toen de Hertog VAN ALVA, in den Jaare 157°,<br />
t a t<br />
gen de Sticritenaars het wrèede vonnis hadt geveld, om hunne<br />
toegeevendheid jegens de Onroomfchen, waarbij, onder<br />
andere, de Steden des Landfchaps van het Voorregt, om ter<br />
Staatsvergaderinge te verfchijnen , beróofd wierden, zohdt<br />
men Mr. THIN, herhaalde reizen, na Brabant, om, door<br />
aanbiedingen van geld, den Landvoogd te vermurven; doch<br />
alles zonder vrugt. Gelukkiger flaagde hij, in den Jaare<br />
Ï579, in de bewerking der Utrechtfche Unie of Vereeniginge.<br />
JNevens Mr. FLORIS VAN HEERMALE , was Mr. THIN het voornaamfte<br />
werktuig, waar van Prins WILLEM DE I, ten dien<br />
einde, in het Landfchap van Utrecht zich bediende. In den<br />
Jaare 1586 gevoelde Mr. THIN, nevens anderen, de felle Hagen<br />
van LEICGSTERS heerschzucht. Op aanhouden van zekeren<br />
Engelfchen Heere NORTH, geboodt hem" de Vroedfchap,<br />
te gader mee eenige andere ingezeetenen, de Stad Utrecht te<br />
verlaaten. Hij begaf zich na Montfoort, en gaf, van daar,<br />
den Staaten van Holland kennis van zijn wedervaaren. Deeze<br />
hem, nevens de overige uitgeietten, houdende voor eerlijke<br />
lieden, nodigden hen na hun Gewest*, om 'er zich in regten<br />
te kunnen verantwoorden. Onder vrijgeleide van LEICESTER<br />
te
«os THIN, (MR. FLORIS) THOLEN. (HetEiland)<br />
te Utrecht zijnde te rug gekeerd, ontving de Advokaat, nevens<br />
eenige anderen, eerlang briefjens, waar bij hem, van<br />
nieuws, gelast wierdt, zich binnen vijf dagen te begeeven na<br />
eene onpartijdige plaats; met bedreiging, dat, in gevalle van'<br />
nalaatigheid, zijne goederen, tot 's Lands gebruik, aangeflagen,<br />
en zijn huis zou geplonderd worden. Andermaal begaf<br />
zich Mr. TUIN na Holland, alwaar hem de Staaten in hunne<br />
hoede namen. Zijn Ampt wierdt hem, zedert, ontnomen ,<br />
met behoud, nogthans, naar het fchijnt, der daar op gefielde<br />
Jaarwedde. Bij de verandering, in den Jaare 1588 voorgevallen,<br />
kwam Mr. THIN in de Stad te rug, en wierdt in zu><br />
nen post herfleld. Gelijk 'sLands Advokaat, JOHAN VAN OL-<br />
DENBARNEVELD, in Holland geweest was een der voornaamfte<br />
bewerkers van de opdragt der Stadhouderlijke waardigheid aan<br />
prinfe MAURITS, dus vindt men ook, in Utrecht, Mr. FLORIS<br />
THIN genoemd onder de zulken , welke , in het genoemde<br />
Gewest , 's Prinfen bevordering bewerkt hadden. Dit viel<br />
voor in den Jaare 1500; en dit was tevens het laatfte merkwaardige<br />
bedrijf van 'sMans leeven, naardien hij in dat zelfr<br />
de jaar overleedt*<br />
THOLEN, (Het Eiland), een der Eilanden van de Provincie<br />
Zeeland, en wel het Oostlijkfte, wordt ten Oosten befpoeld<br />
van het Folie Rak, ten Westen van de Keet en , ten<br />
Zuiden van de Schelde, hier Beooster Schelde genaamd,- en<br />
ten Zuiden door eeh fmal water, de Rivier de Eend
THOLEN. C De Stad) Öo0<br />
THOLEN, (De Stad") gelegen op het Eiland van dien naam*<br />
bekleedt den vierden rang onder de Zeeuwfche Steden. Zij<br />
legt in het Oostlitkfte gedeelte des Eilands , aan de Rivier dé<br />
Eendragt, de ('cheiding tusfchen hetzelve en Staats-Brabanti<br />
Wiet meer dan een uur gaans, hemelsbreedte * legt Tholen van<br />
Bergen op den Zoom. 'Er is 'er, die den naam afleiden vatl<br />
den Tol of Thol, welken de Schippers, van Holland of Brabant<br />
vaarende, hier plagten te betaalen. Hoewel deeze afleiding<br />
eenigzins algemeen mag fchijnen, meent men 'er,<br />
egter, eenigen grond voor te vinden, bij de oude Schrijvers,<br />
welke deeze Stad, in het Latijn, Tolna of Tolonium noemden*<br />
De geleerde ADRIANUS HOFFERUS , Rentmeester van het Eiland<br />
Tholen, was van dit gevoelen, fchrijvende, in een Latijnse!*<br />
Gedigt^ de volgende regels s<br />
„ Thola Brabantina» nimium contermina ternë<br />
,, A veteri priscum munere nomen habet.<br />
t ><br />
Scilicet hac data funt quondam Portoria fede,<br />
„ Gum merx finitimis transveheretur aquis."<br />
Waarfchijnlijk moet dc oorfprong deezer Stad wcfdert tde"*<br />
gefchreeven aan het Veer, 't welk men nog heden ten dage?<br />
bij dezelve aantreft, en eene zeer gereede en gemaklijke ge*<br />
legenheid verffchaft, om, door het overvaaren van de Rivier<br />
de Eendragt met eenen Pont, te lande in Brabant, en vervolgens<br />
in Holland te kunnen koomen. Naastdenkelijk zal<br />
men, bij het Veer, ten behoeve der Reizigers, eerst eenige!<br />
Huizen gebouwd hebben, die voorts in getal zijnde toegenomen,<br />
tot een Dorp, en eindelijk tot eene Stad zijn aangegroeid.<br />
Al vroeg moet dit zijn voorgevallen, naardien wi|<br />
tholen i reeds in den Jaare 1399, eene Stad genoemd vin--<br />
den.<br />
Even als de meeste andere Zeeuwfche Steden, dus wié<br />
ook, eertijds, Tholen eene afzonderlijke Heerlijkheid, welker<br />
bezitters dezelve van de Provincie ter Leen bezaten* Omtrent<br />
het midden der Dertiende Eeuwe, vinden wij JAN VAN)<br />
AVENNES, Graaf van Henegouwen, als den eerften Heer genoemd.<br />
Een broeder van Graave WILLEM DEN GOEDEN, i&fi<br />
XXVIII. Dm,. Tttttte S®
31© THOLEN. (De Stad)<br />
geheeten, was 'er, honderd jaaren laater, eigenaar van, en<br />
deedt zeer veel, ter verbeteringe en verflerkioge der Stad.<br />
Hem volgde zijne dogter, JOHANNA VAN HÜNEGOÜWEN, Graavin<br />
van Soisfons, welke drie Zoonen naaliet, die elkander In<br />
't bezit der Heerlijkheid volgden. Door het kinderloos overlijden<br />
des laatften broeders, kwam, rn den Jaare 1397, de<br />
Heerlijkheid aan de Graaflijkheid, in gevolge, meent men,<br />
van een Befluit van eenige Steden en Dorpen , volgens 'e<br />
welk, bij het uitfterven van hunne tegenwoordige wettige<br />
Heeren, geene nieuwe in de plaats verkoozen, maar de bijzonderlijke<br />
Heerlijkheden aan de Graaflijkheid zouden worden<br />
opgedraagen. — Onder de lotgevallen der Stad verdienen de<br />
volgende de meeste opmerking. Een zwaare brand, in den<br />
Jaare 1451 voorgevallen, rigtte 'er deerlijke verwoestingen<br />
aan. De meeste Huizen, en onder dezelve het Gasthuis,<br />
wierden een prooi der vlammen. Men rekende dat naauwlijks<br />
het zesde gedeelte der Stad behouden was gebleeven.<br />
Hertog PHILIPS VAN BOURGONDIE beraamde., bij die gelegenheid<br />
, eenige fcbikkingen, tot den herbouw der Stad behoorende.<br />
Om de nabijheid van Tholen aan Brabant, heeft men,<br />
in de gemelde Stad, meermaalen de Vergadering van Zeeland<br />
gehouden. Onder andere gefehiedde dit in den Jaare 1500.<br />
Vijftien jaaren- daar naa wierdt Tholen verpand, ter afbetaa-<br />
Knge der fchulden van Koning RAREL van KaHilie. De Stad<br />
wierdt hierom, verfcheiden maaien, ter Vergadèringe der Provincie<br />
niet befchreeven. Ook verloor zij den rang boven<br />
Goes, die, voormaals, naa Tholen ter Staatsvergaderinge plagt<br />
te Hemmen. Toen de Nasfaufchen, in den Jaare 1572 ,<br />
eenige voordeeleu in Zeeland behaald hadden ,. fchepten zij daar<br />
uit zo veel moeds, dat zij, op bet aanhouden van eenige<br />
Vlaamfche Edelen, op den dertienden November, onder beleid<br />
van ARENT VAN DORP, Gouverneur van Zierikzee , eenen<br />
aanflag op Tholen waagden. Doch zij wierden, van den<br />
Overfte MONDRAGON, zo kloekhartig ontvangen, dat zij, met<br />
verlies van zeer veele manfchap, eerlang , de wijk namen.<br />
Nog ongelukkiger Haagde een tweede aanval, met verfterking<br />
van nieuw volk ondernomen. Vèete Officieren en omtrens<br />
twee derde deeien der Gemeenen lieten 'er het leeven. De<br />
Stad,
THOLEN. (t)e Stad)<br />
ifï<br />
Stad, nogtbans, wisfelde, eerlang, van partij: iii de maatid<br />
April des Jaars 1577 verdroeg zij zich mat den Prins VAN<br />
ORANJE, onder zekere bepaalde voorwaarden j tusfchen zijne"<br />
Doorluchtigheid en de Gjmagtigden der Stad, op deri zeventienden<br />
dier maand geflooten. Tholen ontving, nog in heÊ<br />
zelfde jaar, Staatfche bezetting; Vergeefs deedt de Hertog<br />
VAN PARMA, in da maand September des Ja?rs 1588, eenen<br />
aanflag, om het Eiland nevens de Stad van de Spaanfche<br />
zijde af te trekken. Ten dien einde zond: hij den ÖêeT VAIÏ<br />
MONTIGNI, en OCTAAF, eenen der jonge Graaven VAN MANS-<br />
FELD, met achthonderd man derwaarts* Het laagfte water<br />
waarneemende , lobberden zij door de fusfemaar , gedekt<br />
door tweeduizend Schutters, die boven op den ün't !as;en<<br />
Aldüs meenden zij den toegang te openen voor oe Troepen.<br />
Doch ÉVERHARD , Graaf van SOI-PS , Kolonel van een<br />
Zeeuwsch Regiment, die op het Eiland het bevel voerde t<br />
met tweehonderd en vijfug man toefchietende * ftelde zich tet<br />
•Weer op den Dijk, bij de Stad, acter de opgeworpene üdrst.<br />
Weeringen. Van deeze plaats deecc hij niet alleen de manfchappen,<br />
die zich te water hadden begeeven^ te rug deinzen,<br />
maat noodzaakte h?n ook , eenen tweeden aanval «e!<br />
ftaakem De Heeren MONTIGNI en MANSFELD raakten, in .derf<br />
aftogt, zo vast in het ilijk, dat ze met dan me: mo;ite^<br />
door de hunnen, daar uit fered warden. Aan vierhonderd<br />
Spanjaarden kostte deeze aandos het leeven. Even vrugtloos<br />
Haagden de onderneem ingen des vijands , in de Jaaren 1594<br />
en 1507, de Jaaifte door verraad, 't welk aan NETER HA&INE-<br />
MAN en DIRK VAN SYPF.STEIN, beiden in dienst der Staaten*.<br />
den hals kostte. Gelijk elders * dus omftonden ook te Tholen,<br />
van tijd tot tijd, verfcheiden aanmerkelijke beweeghgen*<br />
De eerde beweeging viel voor, naa het overlijden van Prinfe"<br />
, WILLEM DEN III, in den Jaare 1702. Het Gemeen Was zeef<br />
misnoegd op PIETER KAKEL DE MLS, Heer van Koppensdamfiie,<br />
om dat hij, zo als men zeide, bij 's Prinfen leeven en<br />
in naam van denzelven, een 'villekeung gezag hadt geoeifend<br />
in 't ftuk der Regeeringe. De komst van eenig Krngsvolk,<br />
van wegen de Siaaten van het Gewest, derwaarts gezonden,<br />
deedt den oproer fpoedig bodaaren. .Doch de rust was van<br />
Ttttttt %<br />
ge®8<br />
/<br />
*
21?. THOLEN. (De Stad)<br />
geen langen duur. Men zogt 'er verandering in de Regeerkig,<br />
en kon gemaklijk een voorwendzel vinden, ora, van nieuws,<br />
de gemoederen gaande te maaken. Straks viel men klagtig<br />
over het bezwaar en den overlast, weiken de Stad van de<br />
onlangs daar binnen gezondene Soldaaten lecdt. Daarenboven<br />
hadt JAKOB WOUTERS , Heer van St. Jansfleen, Rekenmeester<br />
en permanente Raad der Stad, te wege gebragt, dat,<br />
door eenige burgers, een Verzotkfchrift wierdt ingeleverd<br />
bij de Staaten der Provincie, waar bij zij begeerden, dat,<br />
op de aanftaande beftelling der Wet, orde mogt gelleld worden<br />
, om reden dat het Regeerings - Reglement, in den Jaare<br />
ï675 gemaakt, zedert de aflijvigheid, des Stadhouders, van<br />
geene kragt was, en alzo niet meer konde gelden. Hoewel<br />
bij de Staaten het befluit was genomen, dat de tegenwoordige<br />
Regeering, die in de maand Maij veranderd moest worden,<br />
bij voorraad nog zes weeken in 't bewind zoude blijven,<br />
vernieuwden, egter, de Wethouders zelve, op den gewoonlijken<br />
dag, de Regeering. WOUTERS, bij die gelegenheid van<br />
zijne Raadsplaatze ontzet, vervoegde zich hier op bij 's Lands<br />
Staaten, met klagte over het onregt, 't geen hem was aangedaan.<br />
Tot nog toe was het Krijgsvolk binnen Tholen gebleeven.<br />
Doch naauwlijks was het, in de maand Junij, vertrokken<br />
of 'er ontftondt eene geweldige beweeging in de Stad,<br />
en vervolgens over het gantfche Eiland, tusfchen den Baljuw<br />
MKOLAAS DUURKANT met zijnen aanhang, en de zulken, dia<br />
het met WOUTERS hielden- Het bleef niet bij fehelden en<br />
dreigen; men viel op elkander aan met gelaaden geweer; zo<br />
dat eenige burgers zwaare kwetzuuren ontvingen, of het leeven<br />
verlooren. WOUTERS zegepraalde in deezen fttijd; waar<br />
naa hij, op den eenentwintigden der genoemde maand, door<br />
lieden van zijnen aanhang, na het Stadshuis geleid, of liever<br />
gedraagen wierdt. Met bewilliging der zamengevloeide menigte<br />
ging men ftraks over tot het verkiezen van eene nieuwe<br />
Wethouderfchap, en wierdt WOUTEXS in zijne waardigheid<br />
herfteld. lntusfchen hadden 's Lands Staaten< te Middelburg i<br />
van het voorgevallene te THÓle* de tüding ontvangen, en namen<br />
het zo euvel, dat WOUTERS te laade wierdt, elders eene<br />
fchuilplaats te zoeken. Hun Edel Mogende deeden hem,<br />
zedert,
THOLEN. (De Stad) 213<br />
zedert, openlijk indaagen, en gaven verlof aan het Hof van<br />
Holland, om eenige uitgeweekene Tholenaars, die zich in<br />
dat Gewest onthielden , en voor hoofden der oproerraaakers<br />
gingen, gevankelijk na 'sHage te voeren. Terftond daar op<br />
deeden de Staaten, door Gemagtigden, de Wet, van nieuws,<br />
veranderen. Het gerugt liep, zedert, en het vondt geloof bij<br />
veelen, dat WOUTERS een ontwerp gefmeed hadt, om den<br />
Koning van Pruifen aan het MarkgnafTchap van Veere en<br />
Vlisfingen te helpen, en zelf aan het Stadhouderfchap der<br />
vooraaamfte Gewesten. De Stad kwam, binnen, kort, wederom<br />
in rust.<br />
Zwaarder, dan uit deeze beweegingen ontltaari , was de<br />
ramp, welke de Stad, in den Jaare 17.12, trof. Een troep<br />
Franfchen kwam, op den vierëntwintigften Augustus, > morgens<br />
met het aanbreeken van den dag, onder 't geleide van<br />
den Brigadier JAKOB PASTEUR, bij 't Botshoofd aan de Pont,<br />
waar" mede zij de Rivier overvoeren en verder naa en in de<br />
Stad trokken. Zij pionderden de Stad meest leeg , namen<br />
eenige Regenten en Burgers mede, en vertrokken wederom,<br />
naa een kort verblijf van weinige uuren, met hunne roof, die<br />
Wel op driemaal honderd duizend Guldens begroot wierdt,<br />
naa dat zij alvoorens den Baljuw DUURHOUT hadden genoodzaakt<br />
, te teekenen voor tienduizend Rijksdaalders, om de<br />
Stad, en den Baljuw van Nieuw Vosmaar, om die plaats<br />
-voor afbranding te bevrijden. Hunne Gevangenen wierden<br />
na Namen gevoerd. Tot vergoeding van die brandfehatting,<br />
gelijk mede wegens de kosten van het onderhoud der té<br />
Namen zijnde Gevangenen, wierdt in 't vervolg bij de Staa*<br />
ten ook een befluit ter betaalinge genomen. Men wil dat deeze<br />
overrompeling tot weerwra'ake over eene droopinge der<br />
Bondgenooten in Frankrijk, door eene bende der Bondgenooten,<br />
ónder 't gebied van den Generaal Major GROVE-<br />
STEIWS , in Junij van dat zelfde jaar gedaan, gefchied zou<br />
zijn. Zoo haast de tijding van dit ongeval op dien zelfden<br />
dag binnen Middelburg gekoomen was, vergaderden de Staaten<br />
nog in dien zelfden nagt, om zo veel moegelijk voor verdere<br />
onheilen zorg te-draagen; zendende eenige riiknfcha'p uit<br />
de bezettingen der Steden Vlisfagenen Vecrc voor Bergen<br />
Ttttttt 3 »P
*I4 THOLEN, (De Stad 1 )<br />
pp aen Zoom, om den vijand in zijnen aftogt te (luiten, en<br />
voornaamelijk om de overige Eilanden der Provincie tegen<br />
verderen inval, in geval van nood, te befchermen. Doeg<br />
liet bleef bij dien ramp, welke tot merkeliik nadeel van de<br />
Stad en verarmirge van haare Ingezeetenen frrekre; des men<br />
voor hun, op verzoek van die van Tholen, ter Staatsvergadering<br />
gedaan, binnen Middelburg en andere Zeeuwfche Steden,<br />
eene Collecte deedt, ter onderfteuninge der meest noodlijdend-;<br />
huisgezinnen.<br />
Wanneer de Stad Bergen op den Zoem, in den Jaare 1747<br />
door de Franfchen belegerd wierdt, was men in Tholen in<br />
geene kleine verlegenheid, Men nam egter ten eerden alle<br />
maogelijke voorzorg! want bedugt zijnde dat de Franfchen,<br />
alvoorens met die belegeringe voort te gaan, zich eerst meester<br />
van Steenbergen zouden gemaakt hebber), om, langs dien<br />
kant, agter of binnen de Linien kópingndg,' Bergen aan de<br />
Westkant geheel in te (luiten, zo wierdt het noogdig geoordeeld<br />
Steenbergen af te fn'iideji, en zo veel moogelijk was,<br />
den toegang na Bergen en tot den Emdragt en 't Eiland van<br />
f holen, te beletten door het Jöundereri der Polders van he?<br />
Westland, Aanwas Rubeere, en nog eenige naastaangelegene<br />
Laeden. Te Tholen wierdt een Schipbrug geleid over den<br />
0n'af9gtl en h"i Hoornwerk tot een voorpost (Tète du<br />
font) gejpaakt: doch de vijand liet Steenbergen onaangeroerd,<br />
Zedert wierdt de Schipbrug verlege na het Botshoofd, één<br />
uur van T-10'en, alzo de Bergfche Polder mede onder water<br />
gezet was door eene doorfnijding aan ieder einde van 't Lange<br />
Wtter, en eene aan den Eendragt tusfchen Tholen en de<br />
gehelde. Bij het Fort Zeelandia , op den hoek van den<br />
Bergfchen Polder, wierdt de Binnen- of zo genaamde Groene*<br />
dijk ::uorgeftoke:?, waar door de Glijmes Polder onder water<br />
raakte; en ook een doorfnijding aan den Kladfchendijk, daar<br />
die aan den Eer iragt - Polder eindigt, gemaakt; zo dat van<br />
de Schelde tot a:m Steenbergen eene doorgaande Inundatie<br />
kwam Op üe noodige plaatzen wierden ook Batterijen met<br />
gefchut voorzien gemaakt, als op 't Fort Zeelandia en den<br />
Kladfqhendijk; en aan de Westkant van den Eendragt, op<br />
plaatsen daar de Rivier bij laag water de minde diepte heeft.<br />
Öfl
THOLEN. (De Stad) 215<br />
De Verfchanzingen en Batterijen met gefchut bezet, waren<br />
van den Zeedijk der Hikke-Polder tot Tholen twaalf, en van<br />
Tholen tot de Schelde langs den Zeedijk vijf in getal.<br />
Bij het onvoorziens inneemen van Bergen, op den zestien,<br />
den September van dat jaar, was het alarm in Tholen, en het<br />
vlugten uit Bergen derwaards, onverbeeldelijk. Zes Regimenten<br />
uit de Linien van agter Bergen, kwamen toen binnen<br />
Tholen. De Stad zelve wierdt toen, benevens het geheele<br />
Eiland, van alles tot verweeringe voorzien, zo dat zij ook<br />
behouden bleef, en met haar gantsch Zeeland, dat anderszints<br />
in groot gevaar zoude geweest zijn van overmeesterd, of<br />
ten minften van Holland afgefneeden te worden.<br />
De laatfte merkwaardige gebeurtenis, de Stad Tholen betreffende,<br />
die wij zullen verhaalen, is, het voorgevallene ter<br />
gelegenheid der verheffinge van Prinfe WILLEM DEN IV tot<br />
Stadhouder van het Gewest. De laatfte der Zeeuwfche Steden<br />
was Tholen , welke in deeze bevordering ftemde-, zij gefchiedde<br />
aldaar op den zevenëntwintigtTen van Maij des Jaars 1747.<br />
Het gemeen hadt daar van geene kennis gekreegen, -of de<br />
boeren van St. Anne-Land en anderen, ter Stad in gerukt,<br />
vorderden verandering in de Regeeringe. Men riep „ dat de<br />
„ Regenten 't Land verraaden hadden, en dat men, te Zie-<br />
„ rikzee , 'c verraad klaarlijk ontdekt hadt." Doch deeze<br />
ontdekking beftondt alleenlijk hier in, dat men, in eene oude<br />
kist, die 't volk meende met buskruid gevuld te zijn, niet<br />
dan zand gevonden hadt, behalven dat het gefchut van binnen<br />
vol fteentjes zat. Men begeerde dan, ook te Tholen, 't<br />
gefchut en den voorraad van 't buskruid te onderzoeken.<br />
*t Gefchiedde. Doch 't gefchut wierdt wel gelaaden bevonden.<br />
De tonnetjes buskruid, opgeflaagen, ter keure van de<br />
boeren, die 'er den arm, tot op den bodem, inftaken, waren<br />
ook behoorlijk gevuld. Toen wilden de boeren de proef<br />
neemen van 't gefchut. Zij (laken een ftuk af, zonder te gedoogen,<br />
dat 'er de kogel afgenomen wierdt. De kogel fnorde<br />
eenen renbode van den Hertog VAN KUMBERLAND, toen juist<br />
den dijk langs rijdende, voorbij, zonder hem te raaken; deca<br />
hij klaagde , naderhand , zeer, over 't gevaar, weïk trien<br />
hem hadt doen loopen. De boeren, hier op na huis ge*<br />
Ttttttt 4<br />
keerd,
gitf<br />
THOLEN. (De Stad")<br />
keerd, zonden, eenige dagen laater, eene bezending, met<br />
den Predikant en Sekretaris van St. Anne-Land aan 't hoofd,<br />
na Tholen, om eenigen uit de Regenten te ontzetten van 't,<br />
bewind, of ten minfte te bevorderen, dat hun eenige bijzitters<br />
uit het platte Land wierden toegevoegd. De Stad, raakte,<br />
hier op, in roere. De Regenten verlieten 't Stadhuis,<br />
daar de boeren en 't graauw, drie dagen lang, huis hielden,<br />
alles doorfnuffelende; en alles, met naame, al wat in de<br />
Franfche taaie gefchreeven was, voor blijken van Landverraaderije<br />
opneemende. Daar waren 'er zelfs, die, op 't zien<br />
van een affchrift der Verklaaringe des Konings van Frankrijk<br />
van den zeventienden April uitriepen: al weer een brief van<br />
den Koning van Frankrijk! Doch de Predikant KAREI, THI-<br />
BAUT bragt de woeste menigte, eindelijk, tot bedaaren, en<br />
bewoog ze, naa huis te gaan. De Regenten namen toen hunne<br />
plaatzen wederom in, fchóon zij in geduurigen angst waren,<br />
voor de boeren: waarom de Poorten geflooten bleeven.<br />
Zelfs liet detfWethouderfchap zeker gefchut, welk een fluk<br />
wegs van d*Stad ftondt, vernagelen, op een gerugt, dat<br />
die van St. Anna-Land voor hadden, zich meester van het<br />
zelve te maaken, om het tegen de Stad te gebruiken. Die<br />
van Vosmaar, kennis gekreegen hebbende van dit vernagelen,<br />
ifreeten 't uit, als een tastbaar bewijs, dat men, in Tholen,<br />
ver+land hielde met den vijand, De Drosfaard van St. Maartensdijk<br />
fcheen zelf niet te weeten, wat hij van dit vernagelen<br />
van 't gefchut denken zou, en was niet voldaan, over de<br />
reden , die 'er hem de Wethouderfchap van gaf. Te St.<br />
Anne-Land, bleeven de boeren oproerig, tot dat 'er, op<br />
verzoek van die van Tholen, vijftig Dragonders, uit de bezetting<br />
van Bergen op den Zoom, in 't Dorp gelegd wierden;<br />
die 'er, eenigen tijd, huis hielden. De Predikant ADOLF<br />
VAN LOON , die zich, in den aanvang der beweeginge, aan 't<br />
ho^fd der bezendinge bevonden hadt, wierdt toen, gevankelijk,<br />
na Triolen gebragt, daar hij een tijd lang in hegtenis<br />
zat, Doch , eindelijk , beweezen hebbende, dat men hem<br />
tot het aanneemen van den last gedwongen hadt, wierdt hij<br />
pp vrije voeten gefield. De Siad en het Eiland raakten dus<br />
gllengskens in rust,<br />
Tbans
THOLEN. (De Stad)<br />
srft<br />
Thans zullen wij overgaan tot eene meer bijzondere befchrijving<br />
van de gelegenheid en merkwaardigheden der Stad<br />
Tholen. Men heeft aldaar drie Poorten, • behalven eenen uitgang,<br />
aan de Oostzijde der Stad, door het Kontrefcharp, na<br />
het buitendijkfche Land aan de Rivier de Eendragt. Derzelver<br />
naamen zijn, de Oudelandfche, ook de St. Andries-<br />
Voo-rt èn de Vo'.maarfche - Poort; de derde is eene Water-<br />
Doort. aan den Rivierkant. Men gast door djzelva na het<br />
Veer, alwaar men, met een Pont, na het vaste Land van<br />
Brabant wordt overgezet. Veel grooter, dan tegenwoordig,<br />
was eertijds het getal der Huizen.- Brand en plonderirig hebben<br />
hetzelve ><br />
zo wel als het vermogen der burgeren, merkelijk<br />
doen afneemen. Voor ruim vijftig ïaaren telde men 'er<br />
flegts driehonderd drieënzestig Huizen -, de meesten van welken,<br />
egter, in goeden ftaat zijn, en van den welvaart der<br />
bewooneren duidelijke blijken draagen. Men heeft 'er drie<br />
Markten: de Groote Markt bij de Kerk, de' Botermarkt en<br />
de Koornmarkt. Het Stadshuis, flaande op de Hoogflraat,<br />
hoewel ouderwetsch , is een vrij aanzienlijk gebouw , van<br />
Witten Arduinfteen opgehaald, en verfterd met' een niet ongevallig<br />
fpits uitloopend Torentje. Men klimt, ter wederzijde,<br />
langs vier Trappen na de Puie , die met vier Leeuwen<br />
pronkt, houdende ieder een Wapen. Van binnen ontn: t<br />
men de noodige Vertrekken, naar de onderfeheidene oogmerken<br />
des gefligts berekend. Voorts heeft men te Tholen een<br />
Ammunitiehuis of Lands Magazijn, een Kruidtoren en. eene<br />
Waag. De Nederduitfche Gereformeerde Kerk is een groot<br />
en aanzienlijk Gebouw, even als het Stadshuis van Witten<br />
Arduinfteen opgehaald. De tijd haarer ftigtinge is niet bekend.<br />
Zij wierdt, naa de voltooijing, aan onze Lieve Vrouwe<br />
toegewijd. De oudheid van "het geftigt mag men daar ui*<br />
afleiden, dat het reeds in den Jaare 1404, tot eene Kollegiaale<br />
Kerk wierdt verheven.. 'Er waren, ten dien tijde, in<br />
dezelve verfcheiden Altaaren en Vikarijen, ook eene dus genaamd<br />
Gtilde Mis, die rijklijk begiftigd was. De gedaante<br />
der Kerke is een Kruisgebouw, hebbende een fteenen Ge-<br />
' welf, 't welk van des kundige lieden voor een bezienswaardig<br />
Kunstftuk wordt gehouden. In het Choor ziet men 'erf<br />
c h e i<br />
Ttttttts<br />
-
vfi*8 -THOLEN- (De Stad)<br />
fcheiden Graüombai , als die van Heere cm VAN BLOÏS,<br />
laatften Heere van Tholen, en van zijne Echtgenoote, CLARA<br />
VAN BOTLAND.; voorts de Tombe van den Heere van Poortvliei,<br />
en insgelijks die van deszelfs Huisvrouwe. Wijders<br />
pronkt het Kerkgebouw met een hoogen vierkanten Toren,<br />
die in een Spits eindigt. Twee Predikanten, die onder de<br />
. Klasfis van Tholen en Bergen op den Zoom ftaau, verrigten<br />
Lier den predikdienst. Uit deeze, nevens vier Ouderlingen,<br />
en even zo veele : Diakenen, beftaat de Kerkenraad. Voorts<br />
is 'er eene Wajfche of Franlche Gemeente,. die haare Vergaderplaats<br />
heeft in een Gebouw, weleer de Vleeschhal, ftaan-<br />
..de aan de Groote, Markt, en door éénen Leeraar bediend<br />
wordt. BehaLven deeze twee, zijn 'er, van eenige andere<br />
-Christlijke Gezintheden, geene Godsdienftige Vergaderingen.<br />
Een Weeibuis, welk 'er de Hervormden, hebben, ftaat agter<br />
de Gereformeerde Kerk. Het wierdt in den Jaare 1632 gebouwd,<br />
en heeft vrij goede inkomften: zo dat 'er een goed<br />
.getal Weeskinderen rijktijk kan verzorgd worden. De Regeering<br />
.beftaat uit Baljuw, twee Burgemeesteren, negen Schepenen,<br />
vier Vroedfchappen of Raaien, voorts een Penfionaris,<br />
.een Thefaurier en een Sekretaris. De Baljuw wordt door<br />
den Stadhouder verkoozen, uit eene Nominatie .van drie perfoonen.<br />
Zijn ampc is zeer aanzienlijk. Hij is Super - Intendent<br />
van het geheele Eiland, en heeft in Oorlogstijden eenen<br />
Land-Majoor onder zich. Aan deezen geeft hij het Wagtwoord,<br />
welk hij moet brengen aan den Kapitein en de andeïe<br />
Krijgsbevelhebbers, die , tot het houden van Wagt en<br />
goede orde ten platten Lande, door den Baljuw worden aan-<br />
-gefteld. Voorts is hij Dijkgraaf over alle de Polders onder<br />
't Regtsgebied van Tholen, en Rentmeester van de Graaflijkheids<br />
Domeinen over het Kwartier van Tholen. Eindelijk is<br />
hij ook Prefident van de Weeskamer. Van de twee Burgemeesters<br />
draagt de eene den naam van Burgemeester of Heer<br />
buiten den Bank of Vierfchaar, zijnde Prefident van de Polide,<br />
de andere dien van Burgemeester binnen den Bank of<br />
Vierfchaar, welke dus zo veel als de negende Schepen is.<br />
Het bewind van Schepenen ftrekt zich niet alleen uit over de<br />
Stad Tooien en derzelver Regisgebied, maar ook over de<br />
Heer-
THOMAS A KEMPIS, THYSIUS. (ANTHONIUS) 219<br />
'Heerlijkheid Poortvliet, alwaar zij insgelijks, in naarae der<br />
Graaflijkheid, het regt over lijfftsffelijke misdaaden doen oeffenen.<br />
Gelijk elders, dus hebben ook hier de Raaden ad O»<br />
lijk ftem in burgerlijke zaaken. Zij blijven hun gehecle leeven<br />
in 't bewind. Behalven deeze, heeft men nog te Tholen<br />
een Koliegie van Kleine Zaaken, en. een ander van Stadhouder<br />
en. Leenmannen, voor 't welk, bü verfterving of verkoop,<br />
de Leenen, onder de Stad of derzelver Regtsgebied<br />
geleden, moeten worden opgedraagen. Eindeljk merken wij<br />
nog aan, dat de Landbouw en de Meereederij als de hoofdbronnen<br />
van het beflaan van het meerendeel der Tholenfche<br />
burgers moeten worden aangemerkt.<br />
THOMAS a KEMPIS, man van veel vermaardheids in zijnen<br />
tijd, vooral om zijn ijverig drijven van het leerlielzel der<br />
Mijflike Godgeleerdheid. Hij wierdt gebooren in de provincie<br />
Overijsfel, in den Jaare 1379- Gewest droeg<br />
l n d a c<br />
hij het Monnikskleed, in het Klooster van Augustijnen, op<br />
de Agnitenberg, bij Zwolle. De reuk zijner godsvrugt en<br />
heiligheid drong door tot afgelegene Gewesten, en lokte veele<br />
•buitenlanders, zo wel als landzaaten, om een rflaa, welke zo<br />
lieflijk eenen geur verfpreidde, te zien en te fpreeken. Het<br />
bekende ftigtelijk Werk, 't welk op het inwendig en gemoedelijk<br />
Christendom met grooten ernst aandringt, over de Naavolging<br />
van Christus, wordt gemeenlijk aan hem toegefchree'.<br />
ven, hoewel anderen hem het regt, van daar van de oorfpronklijke<br />
Schrijver te zijn , betwisten. Onder andere beloofde<br />
voormaals de geleerde Abt LANGLET DE FRESNOY, te<br />
sullen betoogen, dat het beroemde Boek, oorfpronkiijk, in<br />
't Fransoh gefchreeven is, door zekeren GERSEN of GERSON,<br />
cu door THOMAS a KEMPIS flegts in 't Latijn vertaald. Verfcheiden<br />
geleerden hebben, over dit gefchil, hunne gedagten<br />
voorgedraagen. De vermaarde GYSBERTUS VOETILS maakte<br />
zeer veel ophefs van dit Gefchrift.<br />
THYSIUS (ANTHONIHS) zat op het Hoogleeraars geftoelte<br />
in de Godgeleerdheid , aan het Geldersch Hoogefchool, tè<br />
Harderwijk, ten tijde als het Dordrechtfche Nationaale Sijnode
•220 THYSIÜS. ( ANTHONIUS")<br />
node bij een vergaderde. Op aanfchtijving der Staaten var»<br />
Gelderland was hij lid der vermaarde Kerkvergaderinge. Reeds<br />
in den aanvang wierdt, nevens andere Godgeleerden , het<br />
werk der Overzieninge van de Vertaalinge des Ouden Verbonds<br />
aan hem opgedraagen. Geduurende de werkzaamheden<br />
van het Sijnode was THYSIUS geenzins een ledig aanfchouwer.<br />
Hij verhandelde menig gefchilftuk, waar in hij de gevoelens<br />
der Remonftranten met ernst en nadruk te keer ging. Onder<br />
andere deedt hij, in de Vierè'nzesrjgfte Zitting, eene uitvoerige<br />
Verhandeling, (in welke hij twee Vraagflukken ten onderwerpe<br />
hadt genomen: Vaareerst „ Of het befluit Gods, om de<br />
„ Geloov'gen Zalig te maaken, ware het gantfche befluit van<br />
de Vooibefchikkinge ter Zaligheid?" Ten andere „ Of het<br />
„ Geloof eene Voorwaarde zij, die vereischt wordt in de<br />
„ geenen, die verkoozen zouden worden, dan of het zij eene<br />
„ vrugt, uit de Verkiezing volgende?" Daarenboven bediende<br />
men zkh van zijne kundfchap en penne, tot het zaraerifkilen<br />
van een Leerfchrift, raakende de vijf vermaarde<br />
gefchiiilukken, welke, onder andere, de aandagt der Kerkvergaderinge<br />
voornaamelijk bezig hielden. Het is bekend, dat<br />
van de Nederlandfche Geloofsbelijdenisfe uitgaven in de Franfche,<br />
Nederduitfche en Latijnfche taaie voorhanden waren,<br />
tusfchen welke men, ten aanzien van zommige bewoordingen,<br />
eenige verfcbeidenheid aantrof. Eene der laatfte verrigtingen<br />
van het Sijnode was, het benoemen van eenige Gelastigden,<br />
om uit de drie onderfcheidene uitgaven eenen druk te vervaardigen,<br />
welke, voortaan, voor echt en oorfpronkiijk zou<br />
gehouden worden. Nevens HERMANUS FAUKEUUS , DANIEL<br />
COLONIUS , ' FESTUS HOMMIÜS en G0DEFR1DUS UDEMANNUS,<br />
witrdt onze THYSIUS tot het volvoeren van dit werk benoemd.<br />
De 'jver, met welken onze Godgeleerde, op het Dordrechtfche<br />
Sijnode, zich hadt gek weeten, bleef niet onbeloond. Bij<br />
de zuivering van het Leidfche Hoogefchool van Remonftrantfche<br />
cf Remonftrantsgezinde Hoogleeraaren, viel hem een<br />
der opengevallene geftoelten te beurt, op raad van het Zuidholland<br />
fche Sijnode, welk hem den Heeren Bezorgeren daar<br />
toe hadt aangepreezen. Het beroep aanvaard hebbende, deedt<br />
&ij zijne Intreerede, op den tienden December des Jaars 1619*<br />
Over
TIBAUT, (PIETER JANSZOON) enz. m<br />
Over de Godgeleerdheid, en de wijze, op welke de beoefening<br />
van dezelve moet worden aangeleid.<br />
Zie G. BRANDT, HUI. der Reformatie 3<br />
MEuasius, Athen. Bat.<br />
TIBAUT. (PIETER JANSZOON) Wij maaken van deezen perfoon<br />
gewag; om onze Le'ezers te doen opmerken, hoe al<br />
vroeg, zints de eerfte verkondiging, de gezuiverde Leere der<br />
Onroomfchen te Amllerdam ingang hadt gevonden, en met<br />
een, op hoedanig eene-wijze de2elve aldaar verlpreid wierdt.<br />
TIBAUT, naamelijk, was een Boekdrukker in de gemelde Stad.<br />
Op den zevendeu Augustus des Jaars 1628 wierdt hij veroordeeld',<br />
bij Vonnis van Schepenen, om twee uuren op de<br />
Kaak te ftaan, en vervolgens eenen Bedevaart te doen na onze<br />
Lieve Vrouwe te Rijs/el. De misdaad, hem ten laste geleid,<br />
en om welke hem deeze ftraffe wedervoer, was, het drukken<br />
van fchandelijke en oneerlijke briefgens. De Heer WAGENAAR<br />
is van oordeel, dat deeze briefgens op de Leere der Onroomfchen<br />
doelden , en dat door dezelve moeten verftaan<br />
worden zekere kleine Liedekens , welke , zo als uit eene<br />
Keure der Srad van deu Jaare 1531 blijkt, langs de ftraaten<br />
en voor de Huizen gezongen wierdeii, om alzo de begrippen<br />
en leerftellingen van de predikers der Kerkhervorminge te<br />
verfpreiden. Een niet ongepaste inval voorwaar. Men weet,<br />
hoe men, ter verfpreidinge van zekere ftaatkundige begrippen,<br />
het zelfde hulpmiddel, meermaalen, met een gewenscht<br />
gevolg, te baate heeft genomen.<br />
Zie j. WAGENAAR, Befchr. van Amfterdam.<br />
TICHELAAR , ( WILLFM ) man van flegt berugte zeden ,<br />
Wonoheeler te Piershill, een Zuidhollandsch Dorp , in het<br />
Land van Putten, 't Is bekend, dat de beroemde; KORNELIS<br />
BE WITT de waardigheid van Ruwaard van dat disirnu bekleed-
TJCHËLAARl ('WILLEM)<br />
kleêdde. In zekeren 2in, derhalven, was TICHELAAR aan zijn<br />
gebied onderhourig. Wat den man de eerfte aanleiding gaf<br />
tot zijn volgend fnood bedrijf, is twijfelagtig; maar dit zeiler,<br />
dat bij den Ruwaard, bij het Hof van Hollandverklaagde,<br />
als fchuldig' aan eenen toeleg op het leeven des Prinfen<br />
VAN ORANJE. Gelijk de tijden toenmaals "boos en agterdogtig<br />
waren, leende men aan des Wondheelers zeggen gehoor,<br />
en vondt het, uit hoofde der veelvuldige omftandigheden,<br />
met welke hij zijne befchuldiging bekleedde, zo' aanrieemelijk,<br />
dat de Advokaat Fiskaal, Mr. JOAN RUISCH, na<br />
Dordrecht wierdt gezonden, om den Ruwaard te ligten, en<br />
na 'sG/ aavenhage te voeren. Hier bragt men hem in dö<br />
Kafteleinij van den Hove van Holland, alwaar TICHELAAR<br />
insgelijks verfcheeu, doch vrijheid van gaan en koomen hadt.<br />
Hij keerde, eerlang , na Piershill, om, zo als hij zeide,<br />
nadere bewijzen te haaien van de misdaad , waar mede hij<br />
den Ruwaard befchuldigd hadt. 's Muns' aanbrengen en befchuldiging<br />
kWam, hoo'fdzaakélijk, hier op neder: ,, Op dert<br />
zevenden Julij des Jaars 1672, gekoomen zijnde aan hef<br />
Huis van den Ruwaard, om hem te fpreeken over zeker 1<br />
regtsgeding, waar in TICHELAAR tegen den Heer en dert<br />
Schout van Piershill was ingewikkeld, tot 'sanderendaags<br />
„was uitgefteld. Op den beftemden tijd zich, andermaal,<br />
„ vervoegd hebbende, was hij bij den Ruwaard toegelaaten,<br />
„ hoewel deeze nog te bedde lag. Van de bijzonderheden ,<br />
„ in deeze zamenkomst voorgevallen, gaf de Woudheeler het<br />
„ volgende verflsg: Dat de Ruwaard beloofd hadt, hem in<br />
„ zijn regtsgeding behulpzaam te zullen zijn, mids hij zich<br />
,, verbondt, den Ruwaard ook zekeren dienst te zullen doen 5<br />
„ dit TICHELAAR zich hier toe genegen en bereid getoond<br />
„ hebbende, de Ru aard hem, met veel omflags van woor-<br />
„ den en redenen, hadt voorgehouden, dat de Prins nu Stad-<br />
„ houder geworden was, en men niet zoude rusten, voor<br />
en aleer men hem Souverein gemaakt hadt; dat dit, intus-<br />
,, fehen, zeer vêftterflijk voor den Lande was, naardien de<br />
,, Prins ligtelijk met eene dogter van de eene of andere bui-<br />
„ tenlandfche Mogendheid konde trouwen, en alzo hei Land<br />
„ aan eenen vreemden Heer brengen; dat het 'er eindelijk<br />
„ on-
TICHELAAR. (WILLEM) «fe$<br />
„ onder of over, buigen of barsten moest, en het den Lande<br />
„ niet wel konde gaan, of de Prins moest van kant geholpen<br />
„ worden; dat 'er wel dertig voornaame lieden waren, wel-<br />
„ ke het hier op hadden toegelegd, die alleenlijk na een be-<br />
,, kwaam voorwerp zogten, om het ftuk te volvoeren; dat<br />
„ hij Ruwaard, ten dien einde, het oog op hem hadt laaten<br />
,, vallen, eh, indien hij zich wilde verbinden, op de eene of<br />
„ andere wijze, 't zij door vergif, ftaal of fchietgeweer,<br />
,, den Prins van kant te helpen , hem eene beloonmg van<br />
„ dertigduizend Guldens zoude bezorgen , behalven het Bat-<br />
„ juwfchap van Beijerland; dat hij, verleid door zo ftree-<br />
„ lende beloften , zich, ter volvoeringe van het ftuk, bij<br />
„ eede verbonden, en voorts, van den Ruwaard , zes Zilve-<br />
„ ren Dukatonnen op hand hadt ontvangen; dat hij hier op<br />
,, van den Ruwaard was gegaan, doch, naa verloop van acht<br />
,, dagen, zijne verbintenis nader overwoogen hebbende, eene<br />
„ zo ondraaglijke wroeging van de fnoodheid van het ftuk<br />
„ hem hadt aangetast, dat hij zich na het Leger bij Bode-<br />
„ gr ave begeeven, en aldaar, eerst aan den Heere VAN AL-<br />
„ ERANTSIVAARD , 's Prinfen Hofmeester, en vervolgens aan<br />
,', den Heere VAN ZUILENSTEIN, het gantfche geheim ontdekt<br />
„ hadt; dat hij voorts, met den eerstgenoeraden Heere, na<br />
„ 'i Craavetihage gereisd zijnde, de zaak aan zijne Hoogheid<br />
„ zelve hadt geopenbaard, door welke 'er het Hof van Hot-<br />
,, land kennis van hadt gekreegen."<br />
Intusfchen was TICHELAAR, op fterk aanhouden der Regeeringe<br />
van Dordrecht, in naauwe bewaaring gefteld op de<br />
Voorpoort van den Hova, werwaarts de Ruwaard, uit de<br />
Kafteleinij, insgelijks was overgebragt. Hij zat aldaar, tot<br />
zo lang het Vonnis van den Ruwaard was opgemaakt. Toen<br />
ftelde men hem op vrije voeten. Eer hij de hegtenis verliet,<br />
was hem door zekere iemand in 't oor geluisterd, dat<br />
over den Ruwaard geene zwaarder ftraffe, dan die van bat.<br />
lingfchap, was uitgefproken; doch dat hij f TICHELAAR) nu<br />
maar na buiten gaan moest, en het volk ophitzen, om zulk<br />
eenen fchelm, die den Prins hadt willen vermoorden, van<br />
kant te helpen. Hoe getrouw hij aan deeze opftooking her<br />
oor leende, is genoeg bekend. ' Want naauwüjks was der<br />
Raad-
52+ TICHELAAR, (WILLEM)<br />
Raadpenfionaris JOAN DE win, met oogmerk om zijnen broeder<br />
den Ruwaard af te haaien, op de Voorpoort getreeden,<br />
of TICHELAAR tradt na buiten. Onder het gaan over het<br />
Buiten- en Binnenhof wierdt hij door zommigen ftaande gehouden,<br />
tegen' welke hij zeer ftoute redenen gebruikte; zeg'<br />
gende, onder anderen, dat de Ruwaard zijn Vonnis hadt,<br />
doch niet zwaar genoeg , alzo een van hun beiden zekerlijk<br />
2ijn leeven hadt behooren te verliezen: de Ruwaard, iudien<br />
hij fchuldig ware , of hij zelve, indien hij hem valfchelijk<br />
betigt hadde. Zijnen weg vervorderende tot aan de Kafteleinij,<br />
ontmoette TICHELAAR aldaar eenen befaamden Ligtmis,<br />
Jonker VAN DER MÖESEL in de wandeling geheeten. Met<br />
deezen aan de praat geraakt zijnde , tradt hij voorts na binnen,<br />
daar hij vervolgens plaats nam voor de opengefchoovene<br />
glasraamen. Gedagtig aan de opflookingen , bij zijne<br />
loslaating hem in 't oor gefluisterd, wendde hij thans zijner<br />
aanfpraak tot de menigte, die, van tijd tot tijd, begon aan<br />
te groeien. Hij zeide, ouder andere , „ dat men den Ru-<br />
„ waard flegts om de leuS gepijnigd hadt; dat men hem den<br />
„ kop voor de voeten hadc behooren te leggen; doch dat<br />
" de Regters hem flegts met ontzetting van zijne ampten en<br />
met ballingfchap geftraft hadden, om dat de Regters, zo<br />
'„ wel als de Ruwaard zelve, fchuldig waren." Door zulk<br />
'eene taal de gemoederen van het volk, tot eene aanmerkelijke<br />
hoogte, hebbende opgezet, en daar uit hoop fcheppende<br />
op het treffen van zijn doelwit, fiak hij het hoofd buiten<br />
het Venfterraam, en riep met luider ftemme : Mamten,<br />
die Vond, meenende den Ruwaard KORNELIS DE WITT, zal<br />
daaielijk met zijnen broeder (den Raadpenfionaris JOAN DE-<br />
W I T T ) uit koomen. Wreekt u nu aan die Sekeimen. De<br />
andere daar naa. Daar zijn 'er nog wel dertig aan vast*<br />
Hoe gelukkig dit middel van opftookinge voor den booswigt,<br />
doch hoe rampzalig voor de gebroeders flaagde, is<br />
van elders bekend, en zal. op het Artikel dier flagtoffers van<br />
Staat, door ons verhaald worden.<br />
Hoe het kwaad dikmaals zijnen meester, flralf; , blijkt uit<br />
de lotgevallen , welke vervolgens deezen fnooden onverlaat<br />
bejegenden. De Heer j. WAGENAAR meldt , hier omtrent,<br />
eenige
TICHELAAR. (WILLEM) ^5<br />
eenige bijzonderheden, die, in allen deele, het voorkoorneri<br />
van echtheid hebben. Op 's Mans bekende kunde en omzigtigheid<br />
ons verlaatende, zullen wij dezelve hier overneemeii.<br />
„ Niet lang naa het ombrengen der broederen DE WITT (dus<br />
verhaalt de naauwkeurige Hiltoriefchrijver) kwara TICHELAAR<br />
ten huize van den Heere VAN HEEMSTEDE, toen oudften Rekenmeester<br />
van Holland, begeerende van hein het Ampt^<br />
welk hem toegezeid was, voor den dienst, dien hij aan c<br />
Land gedaan hadt. De Heer VAN HEEMSTEDE vraagde, wté<br />
hem het Ampt toegezeid hadt ? De Heer VAN ZUILENSTEIN*<br />
antwoordde TICHELAA8. Ga dan, hernam de Heer VAN<br />
HEEMSTEDE , na den Heer VAN ZUILENSTKIN , en laat aie u><br />
het Ampt geeven. TICHELAAR kreeg, eerlang , een Ampt.;<br />
Hij wierdt Stedehouder van den Heer JOH'AN FRAINCJIS VAN<br />
SCHAGEN, Heere van Heenvliet, die Ruwaard van tutten<br />
geworden was, in de plaats van KORNELIS DE WITT. DocB<br />
joHAN BOREEL, Luitenant-Kolonel, in Staatfchen dienst, ïti<br />
den Jaare 1681,• Ruwaard geworden zijnde, gaf den Prafe<br />
te verftaan, dat hij met TICHELAAR niet te handelen wist, eri<br />
hem gaarne, met goedvinden van zijne Hoogheid , zou afdanken.<br />
Hij vraagde, te gelijk, of zijne Hoogheid zich oofc<br />
let aan deezen mensch liet gelegen zijn? De Prins antwoordde,<br />
neen: daarbij voegende, geef den hondsvot een' voet in<br />
*t gat, en laat hem hopen. Hij wierdt ook, kort hier naa „•<br />
om zeker misdrijf, afgedankt, 't Schijnt egter, dat de Prins,-<br />
ook naa dat hij Koniug van Grbot -Briiannie geworden was,-<br />
TICHELAAR nog met een Jaargeld onderfleund Heeft. Immers,-<br />
ruim een jaar naa 's Konings dood, In den Zomer des Jaars<br />
1703, vervoegde tij zich bij GODAKD WILLEM VAN TUIL VAP*<br />
SEROOSKERKE,, Heere van Welland, toen, wegens Ut^èchti<br />
voortzittende ter aigemeene Staatsvergaderingè, hem zeggende<br />
„ dat hij, van wegen zijne Koninglijke Majefleit, jaarlijks 4<br />
„ achthonderd guldens ontvangen hadt, in vergelding vafi derf<br />
„ dienst, door heni, in 't Jaar 1Ö72, aan den Lande ge-<br />
„ daan; dat de Akte, welke hij hier van hadt, egter maaf<br />
„ fprak van vierhonderd guldens, willende zijne Majefleit niet<br />
„ weeten, dat hij hem, jaarlijks, zo veel gaf." Voorts, verzoekende<br />
„ dat hunne Hoog Mogendheden, als Executeur?<br />
XXVIÏi. DEEL. Vvvvvvy<br />
v<br />
* f*
iz6 TICHELAAR, (WILLEM) enz.<br />
„ van 's Konings Testament, hem, die nu oud en behoeftig<br />
„ was, uit 's Konings domeinen, de jaarlijkfche achthonderd<br />
,, guldens lieten trekken, als te vooren." l>och men kan<br />
ligtelijk denken , dat zulk een verzoek toen geen' ingang<br />
vondt. TICHELAAR verviel, daar naa, tot de diepfte elende.<br />
Men heeft hem, in eenen hoogen ouderdom, op krukken, in<br />
den Hage, zien bedelen, zonder dat iemand bijna, die hem<br />
kende, zich zijns erbarmde. Ook Heet hij zijne dagen rn geduurige<br />
ongerustheid, erkennende, nu en dan , onder vier<br />
oogen, dat hij den Ruwaard valfchelijk befchuldigd hadt, en<br />
oorzaak van den moord der twee Broederen geweest was.<br />
Hij is, volgens zommiger verhaal, in of omtrent het Jaar<br />
1714, in den Hage, geftorven.<br />
Zie j. WACENAAR, Vader!. Hiflorie.<br />
TIDEMAN, CFHILIPS) hoewel een buitenlander, verdient,<br />
nogthans, eene plaats in onze Verzameling, om dat hij in de<br />
Nederlanden , met naame te Amfterdam, zijnen meesten en<br />
besten leeftijd gefleeten heeft, en ook geftorven is. Hij<br />
wierdt, naamelijk, gebooren te Hamburg, op den twaalfden<br />
December des Jaars 1657. Gelijk het verborgen kunstvermogen,<br />
al vroeg, te weeten op het twaalfde jaar zijns ouderdotns,<br />
door eenen inwendigen aandrang zich ontwikkelde, zo<br />
wierdt zijn Vader wijslijk te raade, deeze leiding der Naruure<br />
te volgen. Hij befteedde hem in de plaats zijner wooninge,<br />
bij zekeren RAAS , een Kunstfchilder van veel vermaardheids.<br />
Acht jaaren lang het onderwijs diens Meesters ger.ooten hebbende,<br />
beving TIDEMAN de lust, zich na Amfterdam te begeeven,<br />
om "er voor eigen onderhoud te zorgen. Vooraf,<br />
egter, begaf hij zich onder het getal der Leerlingen van den<br />
vermaarden GERARD DE LAIR.ES , die toen een zeer beroemden<br />
naam hadt, wegens zijne bekwaamheid in het fchilderen van<br />
Hiftoriën; een vak der Schilderkunde, 't welk ook inzonderheid<br />
in TIDEMANS frnaak viel. Niet langer evenwel dan een<br />
half jaar genoot hij thans dit onderwijs. Hij ging voor hem<br />
zeiveu werken, en hadt, wel haast, zeer veel aanzoeks om<br />
1<br />
voort-
TIDEMAN, (PHILIPS) T1ËL, £27<br />
vöortbrengzels van zijn penfeel. Docli het ieedt niet is-ng,<br />
of t.AIRES lokte hem wederom in zijnen dienst; in welken hij<br />
nu twee jaaren volhardde, om vervolgens, in de hoedanigheden<br />
van meester en leerling, voor altoos te fcheiden. Het<br />
goed gerugt, 't geen van TIDEMANS bekwaamheid. intusfehen*<br />
was uitgegaan j bezorgde hem, zints het eerfte oogenblik,<br />
dat hij, voor eigen rekening, de fchilderkunst begon te oeffenen,<br />
zeer veel aanzoeks, en gaf hem de handen vol Werfo<br />
Dit deedt hem het befluit neemen, om te Amfterdam zijn<br />
beftendig verblijf te houden. Hij kogt het burgerregt, en<br />
begaf Z'ch tevens in den huwelijkenflaar. Onder de groote!<br />
Hukken, aan welke hij zijn kunstvermogen heeft te werk gefield<br />
, en die nog heden van de kenners bewonderd worden,<br />
munt vooral uit het Or^el in de Ltubeifchë Oude Kerk te'<br />
Amfterdam. De menigte van tekeningen en fchetzen, zo van<br />
Hiftorien als Fabelen en Zinnebeelden, welke hij Heeft naagelaaten<br />
j ftrekken tot onwraakbaare bewijzen„ zo wel vari<br />
'sMans bekwaamheid, als van zijnen onvermoeiden ijver. En*<br />
Inderdaad, men vondt hem zelden ledig. Den tijd, weiken<br />
hij buiten het fchilderen befteedde, fleet hij *« het leezeö<br />
van 't een of ander nuttig boek , of niet het belchouwen van<br />
tekeningen. Zo hij al eenige uitfpanning nam, 't w
2ü5<br />
TIEL.<br />
Janden betreft, verfchilt van de aloude uitwendige gedaante.<br />
Volgens het gevoelen van zommigen, zou , van ouds, de<br />
Rivier de Waal haar omvangen, en alzo tot een Eiland gemaakt<br />
hebben. Men wil, naamelijk, dat de gemelde Rivier,<br />
een weinig boven de Stad, zich in twee armen verdeeld hebbende,<br />
een weinig beneden dezelve zich wederom veréénigde.<br />
Van grond is dit gevoelen niet ontbloot, alzo men, in de<br />
nabuurfchap, eenen ftrook lands ontmoet, zijnde thans zeer<br />
voortreffelijk Weiland, welke nog'den naam van Waal voert.<br />
Het oude bed der Riviere zou over dien grond geloopen<br />
hebben.<br />
Niet even eens wordt de naam der Stad gefpeld. Zommigen<br />
fchrijven Thijl of Thiel, anderen Tijl of Tiel. De meesten<br />
houden de laatfte voor de echte leezing, en zoeken den<br />
oorfprong der benaaminge in de betekenisfe diens woords»<br />
zijnde zo veel als rif of regel, wglk zij dan raeenen te doelen<br />
op een tal of regel Huizen of Visfchershutten, welke,<br />
om de bekwaame gelegenheid tot eene landing, hier zouden<br />
gebouwd zijn, en vervolgens met een Burgt of Kasteel, tos<br />
dekking of befcherming, voorzien; al hetwelk dus den eerften<br />
grond der volgende Stad zoude geleid hebben. Zo veel<br />
althans is zeker, dat, uit even geringe beginzelen, menig<br />
eene wijdvermaarde Stad is voortgekooraen.<br />
Wat de eerfte opkomst van Tiel betreft, of den tijd,, in<br />
welken het eene Stad is geworden, de Oudheidkundigen zijn<br />
het daar omtrent op verre na niet eens. Met zommigen te<br />
beweeren, dat zij reeds omtrent het midden der Vijfde Eeuwe<br />
eene Haven van Belgisch Gallie, en, gevolglijk, zo niet<br />
eene Stad, immers eene bewoonde plaats zoude geweest zijn ,<br />
fchijnt meer na grootfpraak en eene buitenfpoorige gefteldheid<br />
op eene vroege afkomst, dan na de eenvoudige waarheid tï<br />
zweemen. Doch wij willen liever dit gefchil onbeflist laaten,<br />
en de Hiftorie der Stad, zo veel wij deswegen met zekerheid<br />
kunnen melden, kortelijk vernaaien.<br />
Reeds zedert haare vroegfte vermaardheid, heeft Tiel diknwals<br />
een pijnlijk gevoel gehad van de herhaalde Hagen' vaa<br />
bi d, oorlog en inwendige beroerten. In den .Jaare 838-,<br />
of, volgens anderen, in 880, wierdt zij, door de alles, atloe*
TIEL.<br />
Soopende Noormannen, voor de eerde reize, en andermaal<br />
in den Jaare 1007 of 1009, verwoest en geplonderd. Eeri<br />
-felle brand, in den Jaare 1134. leide een gedeelte, en, twee<br />
jaaren laater, een diergelijk ongeval een ander deel der Stad<br />
in kooien. Nog grooter was de ramp, weiken, in den Jaare<br />
1420, deeze Stad, door een gelijken ramp, geleeden heeft.<br />
Niets anders fpaarde het alvernielend vuur, deeze laatde reize,<br />
dan de St. iWalèurgs- en de Se. Martemkerk, nevens<br />
het Tolhuis en nog tien burgerwooningen. Eenige jaaren naa<br />
de tweede verwoesting, hadt de Hertog van Brabant, uit<br />
handen van Bisfchop ADELBOLD van Utrecht, onze Stad ter<br />
leen ontvangen. Reeds in den aanvang der Veertiende Eeuwe<br />
moet Tiel met muuren bèflooten geweest zijn. Want men<br />
vindt aangetekend, dat Graaf REINOUD DE I, in den Jaare<br />
1304, op de aannadering der Brabanders, de Stad verlaaten<br />
en van alle haare Vestingwerken ontbloot hebbende, de burgers,<br />
in het volgende jaar, de muuren wederom hebben opgebouwd.<br />
Doch deeze ftonden niet langer, dan tot in den<br />
Jaare 1332, wanneer zij, door de Gelderfchen, van nieuws<br />
om verre geworpen wierden. Tiel dondt toen nog op zich<br />
zelve. Naa de bemagtiging der Stad, door REINOUD DEN II,<br />
Hertog van Gelder, omtrent dien zelfden tijd voorgevallen,<br />
wierdt zij, bij het Verdrag van Vrede, kort daar op geflooten,<br />
met Gelderland voor altoos vereenigd. Geduurende de<br />
befaamde burger- of liever adeltwisten, tusfchen de B^onkhor<br />
tien en Bekerens, welke Gelderland niet minder dan die<br />
der Hoekfchen en Kabeljaauwfchen Bolland beroerden, hieldt<br />
Tiel het met de laatstgenoemden. De Heeren VAN VALKEN<br />
BURG, VAN ASPEREN en VAN ARKEL , allen Bronkhorstgezinden<br />
en die het met Hertog REINOUD hielden, overvielen,<br />
uit dien hoofde, de Stad, in den Jaare 134Ö, als ook om<br />
dat zij het met EDUARD , jonger broeder, doch te gelijk<br />
vijand van gemelden Hertog , hieldt. De St. iWalburgskerk<br />
wi rdt in brand gedoken, en honderdvijfënveertig menfchen,<br />
die op den Toren gevlugt waren, verlooren 'er het leeven m<br />
de vlammen. Het dak der Kerke, 't welk, bij d.e gelegenheid,<br />
merkelijk befchadigd was, wierdt, in den Jaare i 3k«,<br />
volgens andere, eerst in den Jaare 1400, wederomiheru<br />
e i a<br />
Vvvvvvv 3<br />
'
#3? TIEL.<br />
fteld, door WABNER VAN BUUREN, Kommandeur van bet Duitfche<br />
Huis. In den Jaare 1374 bemagtigde Heer REINOUD.<br />
VAN BREDERODE de Stad. De Waaldijk , tusfchen Tiet en<br />
Zandwijk, wierdt doorgeftoken, en hef water ftroomde met<br />
zo veel gewelds ter Stad in, dat de Dampoort 'er door inftortre.<br />
Op Paaschdag des Jaars 1378, ontftondt'er, onzeker<br />
om welke reden, eene geweldige beweeging in de Stad.<br />
pe burgers fchaarden zich in twee hoopen, en vatteden tegen<br />
elkander de wapens op, Veelen der voornaamften fneuvelden<br />
aan wederzijden. Men behieldt, zedert, de gedagtenis des<br />
treurigen voorvals, in de benaaming van kwaaden Paaschdag,<br />
Pen brand , in oen Jaare 1420 voorgevallen, hebben wij<br />
reeds vermeld. In den Jaare 1528 heeft Tiel, boven veele<br />
andere Steden, zich beroemd gemaakt, door eenen kloekmoedigen<br />
en dapperen tegenftand aan Keizer KAREL DEN V, die,<br />
met een Leger van achttien of twintigduizend man, het beleg<br />
rondom de Stad geflagen hadt, Ondanks zijn hevig befchieten<br />
en herhaald liorm loopen, was hij genoodzaakt, het<br />
beleg op te br eken en af te trekken. In den aanvang der<br />
Spaanfche beroerten hadt Tiel veel te lijden van den overlast<br />
der Spaanfche en Walfche Krijgsbenden. Doch naauwlijks<br />
waren deeze ter Stad uit getrokken, of de burgers koozen de<br />
Staacfche zijde. Prins WILLEM DE I, hier van de lucht gekreegen<br />
hebbende, w>erdt ftraks te raade, in de maand Februarij<br />
des Jaars 1579, om den Amptman DIDERIK VYGH,<br />
Meer van Zoeten, last te geeven, om op zijnen naam Krijgsknegten<br />
aan te neemen, en de Stad op de best mogelijke<br />
wijze te bel'chermen. Met lof kweet hij zich van den opgedraagen<br />
last. Want als. de Hertog VAN PARMA vergeefs zijne<br />
poogingen te werk ftelde, om zich door geweld van de Stad<br />
te verzekeren, floeg hij eenen anderen weg in, om door<br />
pfflkooping zijn doelwit te bereiken. Ten dien einde zogt hij,<br />
door gfcoóte beloften, den gemelden Amptman in zijne belangen<br />
over te haaien. Doch 's Mans eerlijkheid en trouwe<br />
deedt hem, ook ten deezen opzigte, het hoofd Üooten. Minder<br />
getrouw aan de belangen van den Staat was een ander<br />
Aropimsn J,..KOB, MOM genaamd. Reeds vóór het uitgaan van<br />
|et twaa.lfjaa.rig fleftaod pet Spanje , hadt deeze met den<br />
vijand,
TIEL.<br />
23 [<br />
vijand heimelijk verftsnd gehouden, en de belofte gedaan, de<br />
Stad Tiel in deszelfs handen te zullen leveren. EIQERT VAN<br />
KOTBERGBN, Geldersch Edelman, ADRIAAN VAN EMDHOOTS,<br />
Schout in het Overkwartier van Kutk, en eenige anderen waren<br />
zijne deelgenooten in den verfoeielijken toeleg. Doch<br />
hun handel wierdr. nog bij tijds ontdekt, en aan de Vloekverwanten<br />
de verdiende ftraffe geoeffend, door huu het hoofd<br />
voor de voeten te doen leggen. Op den zeventienden April<br />
des Jaars 1621 ontvingen zij allen drie, in 'sGraaventiage,<br />
hun doodvonnis. Ten tijde van den inval der Franfchen .11<br />
de Veréénigde Gewesten, in den Jaare 1672» bevondt ziek<br />
Tiel genoegzaam zonder Vestingwerken , zonder Magazijn,<br />
zonder Bezetting, zonder alles, 't geen, tot het bieden van<br />
tegenftand, vereischt wordt. Hierom vaardigde, de Wethouderfchap<br />
eenigen uit haar midden af aan den Prinfe, om eenigen<br />
bijftand te verzoeken. Doch deeze wierdt hun geweigerd,<br />
immers niet gezonden. Om evenwel den vast naderenden<br />
vijand, zo veel mogelijk, te keer te gaan, wierdt men te<br />
raade, den Dijk, tusfchen de Over- en Neder- Betuwe, roet<br />
eenige manfehap te bezetten. Hier door , meende men, zouden<br />
Tiel en Tielerwaart, nevens de Landen tusfchen Waal<br />
en Rhijn , benedenwaarts , kunnen verzekerd worden. Met<br />
dit ontwerp zonden de Tielfche Heeren eenige Afgevaardigden<br />
aan den Amptman en aan de Ridderfchap van de Neder-<br />
Betuwe; die hetzelve goedkeurden, en 'er voorts den Prins<br />
van verwittigden. Doch de Stadhouder was reeds opgebroken,<br />
en de vijand naderde. De moesten van de Wethouderfchap<br />
waren na Holland gevlugt. Die nog in de Stad gebleeven<br />
waren, de Burger-Kapiteinen op het Stadshuis ontbooden<br />
hebbende, wierden met dezelven te raade, nogmaals Afgevaardigden<br />
aan den Prinfe, om onverwijlden bijftand , te<br />
zenden. Doch deeze keerden insgelijks onverrïgter zaake te<br />
rug: weshalven men befloot, aan den Franfchen Maarfchalk<br />
Hertog DE TURENNE Gelastigden uit de Scad te zenden, om<br />
van zijne Excellentie Vrijehoede te verzoeken. Op den zeventienden<br />
Junij des Jaars 1670 maakten zich de Franfchen<br />
meester van de Stad.' Zij vertoefden 'er, tot op Paaschiijd<br />
des Jaars 1674. Naa den dood van den Stadhouder, Prinfe<br />
Vvvvvvv 4<br />
"<br />
w i L
m<br />
TIEL.<br />
WILLJEM DEN III, omftonden, onder andere, in Gelderland<br />
zeer zorgelijke beweegingen, die haaren gropd hadden in het<br />
groot gezag, welk de Stadhouder, zints het Jaar 1672, aldaar<br />
hadt geoeffend. Verfcheiden lieden, hem, zo hij meende,<br />
minder genegen, waren uit de Regeering gezet, en hier<br />
door veelen misnoegd geworden. Zints het gemelde fterfgeyal<br />
niet meer onder het Stadhouderlijk bedwang ftaande, zogten<br />
veelen, voormaals verftooten, wederom op het Kusfèn<br />
te geraaken. Ginds en elders was de Burgerij bedagt op<br />
eene grondwettige herftelling, en het vernieuwen der Voorregten,<br />
op welke zij meende een wettige aanfpraak te hebben.<br />
Dit laatfte hadt, onder andere, in onze Stad plaats.<br />
Volgens een aloud regt, zo als zij beweerden, maakten de<br />
Dekens der Gilden aanftal, om Gemeenslieden te verkiezen.<br />
De nieuw verkoorenen , zich aan het hoofd eener groote<br />
menigte Volks geplaatst hebbende, dwongen drie Schepers,<br />
JOAN VAN LIDT DE JEUDE , WILLEM KA SPAR MATTHEUS VAN<br />
VINCELOR en LOUIS KREYVANGER, onder zwaare bedreigingen,<br />
afftand te doen van hunne Ampten. De Staaten van het Gewest,<br />
hier van de tijding bekoomen hebbende, zetteden de<br />
nieuw aangeftelde Regenten wederom af, en de ouden van<br />
nieuws in het bewind. Doch, hoewel van hooger hand geschraagd,<br />
zij zaten, nogthans, zeer los en wankel. Onder<br />
de hand werkte men om verandering, Onder andere hadt<br />
Doktor MATTHEUS VAN ECK , in de maand December des<br />
Jaars 1702 , eene Vergadering van laatst afgezette en dus<br />
Volksgezinde Gemeenslieden, en van verfcheiden andere burgers<br />
, beleid , om in dezelve dienftige maatregelen te beraapien.<br />
De Regeering. hier van kennis gekreegen hebbende,<br />
deedt den Artz, nevens JOANNES KNYF, Deken der Gilden,<br />
in hegtenls neemen. Naauwlijks was het gerugt hier van<br />
door de Stad verfpreid, of de burgers lieten daar over hun<br />
misnoegen blijken, door het houden van geduurige bijeenkomften,<br />
in welke men, onder de hand, den weg baande<br />
fot eene nieuwe geheele verandering der Regeeringe , die<br />
reeds in de maand [anuarij des volgenden Jaars 1703 voor?<br />
f iel. Zints dien tijd tot heden toe , ontmoeten wij geene<br />
merkwaardige voorvallen of gebeurtenisfen, de Stad Tiel af-<br />
^g»der|ijk betreffende,<br />
Wij
TIEL. 233<br />
Wij gaan nu over tot eene meer bijzondere befchnjving<br />
van Je inwendige gelegenheid der Stad, en de bijzonderheden<br />
, daar toe behoorende.<br />
Onmiddelijk aan de rivier de Waal gelegen, bezit de Stad,<br />
aan die zijde, eene natuurlijke fterkte, welke men, ter dter<br />
plaatze,-met twee Bolwerken heeft vermeerderd. Men heeft<br />
'er vier Poorten, twee aan de Landzijde, en twee aan den<br />
Rivierkant. De twee eerstgemelde voeren de naamen van de<br />
Zandwiikjche en de Tiuurenfche Poort, de andere die van<br />
Kleibergfche en West luidenfche Poort. Onder de Openbaare<br />
Waereldlijke Gebouwen , voor hoedanigen het Stadshuis,<br />
Gasthuis en Weeshuis gehouden worden, verdient geen van<br />
allen eenige bijzondere opmerking. Het zo genaamde Armwanthuis<br />
, hoewel niet tot de Openbaare Stads Gebouwen<br />
behoorende, is een treffelijk geftigt. Volgens het Jaargetal,<br />
welk men in den Voorgevel leest, zoude het reeds in den<br />
laare 1562 getimmerd zijn. In de tegenwoordige Eeuwe<br />
'heeft men het merkelijk veranderd en verbeterd.<br />
Twee Kerken, ten dienfte der Nederduitfche Gereformeerden,<br />
heeft men te Tiel: de Groote of de St. Maartenskerk,<br />
en de Kleine of Ceeilienkerk. De Groote, of St. Maartenskerk<br />
dus genoemd naar den H. MARTINI» , Bisfchop van<br />
Tours, ftaat aan het benedeneind der Stad, tegen of getieelte-<br />
Hik bijkans in den Wal. De juiste tijd der ftigtinge is niet<br />
bekend. Zij moet reeds in den aanvang der Veertiende Eeuwe<br />
in weezen geweest zijn, naardien mén vindt aangetekend, dat<br />
-zij, in den Jaare 1327, met verfcheiden Voorregten wierdt<br />
begiftigd; voorts, dat men, in den Jaare 1378» een nieuw<br />
bebouw aan den Toren heeft ondernomen; dat men, twee<br />
jaaren laater, het Kruiswerk der Kerke aan de Noordzijde,<br />
in den Jaare 1394 a a n d e Oostzijde, en in den Jaare 140J<br />
aan de Zuidzijde heeft begonnen te vernieuwen, en, eindelijk<br />
in den Jaare 141 o het geheele getimmerte voltooid was.<br />
In 't eerst ftondt op de Kerk een houten Toren, gebouwd<br />
in den Jaare 1387, zeventig voeten hoog, en met leien gedekt.<br />
In den Jaare 1431 wierdt de tegenwoordige Torem<br />
naast de Kerk gebouwd. Het is een hoog zwaar vierkant,<br />
ygn fteen, met eenen fpits gedekt. Van ouds was de Kerk<br />
Vvvvvvv 5<br />
veel
.334 TIEL.<br />
veel grooter dan tegenwoordig, zedert het Koor, of liever<br />
deszelfs puinhoopen, door een zwaaren brand veroorzaakt,<br />
is weggenomen. Het marmeren Praalgraf van den Generaal<br />
Graave VAN WELDEREN is het voornaamfte fieraad, welk men<br />
van binnen aantreft. Ook ziet men 'er Gedenktekens van<br />
'sGraaven naazaaten. De andere, of CetiUenkèrk', heeft weinig<br />
aanziens. Zij is, waarfchijnlijk, het overblijfzel van het<br />
Cecilicn- Klooster , 't welk, volgens SLIGTENHO^T, eertijds<br />
binnen Tiel zou gelïaan hebber. Ouder, dan de twee voorgaanden,<br />
was de St. l/albmgskerk, aangaande welke men<br />
vindt aangetekend, dat zij reeds omtrent het Jaar 050 bekend<br />
was. Naa herhaalde lotgevallen is zij ten eenemaale verdweenen,<br />
en de geheugenis daar van alleen overgebleeven in<br />
den grond, die nog heden den naam van St. Walburgs Kerkhof<br />
draagt, hoewel het niet meer tot eene begraafplaats dient.<br />
Van eenige andere gewijde Geftigten of Kloosters, welke men<br />
eertijds te Tiel hadt, ontmoet men nog ginds en elders eenige<br />
overblijfzels. De Hervormden te Tiel worden door twee<br />
gewocne Predikanten bediend, en eenen derden hun toegevoegd,<br />
om dat hij enkel de weekbeurten, en, in drie wintermaanden,<br />
de Zondags avondbeurten waarneemt. Gemeenlijk<br />
wordt dit werk verrigt door den Leeraar van het een of ander<br />
Dorp, in de Klasfis van Tiel, op aanftelling van de Regeeringe<br />
der Stad.<br />
Behalven die der Hervormden, heeft men ook eene Gemeente<br />
van Remonfiranten binnen Tiel; doch deeze beftaat<br />
uit een zeer klein aantal Ledemaaten. De Roomschgezinden<br />
hebben 'er eene Statie, die door eenen Priester van de Orde<br />
der Predikheeren wordt bediend.<br />
De Regeering van Tiel beftaat uit eenen Rigter over de<br />
Stad en het Gerigt van Zandwijk, eene ftreek lands rondom<br />
de Stad, die'in Schepensbank voorzit , doch in burgerlijke •<br />
zaaken niets te zeggen heeft; hij wordt gemeenlijk uit de<br />
Kidderfchap verkoozen; voorts uit twee Burgemeesteren, die<br />
twee jaaren aanblijven. Die in het tweede jaar zijner Regeennge<br />
is, wordt, bij uitfteekendheid, Regeerend Burge.<br />
meester genoemd. Van de twee jaaren, welke zij buiten<br />
Surgemeestersbank zijn, bekleeden zij, het eerfte jaar, de<br />
waar-
TIEL, TIELERWAART. &35<br />
waardigheid van Voorzittend Schepen en Opperkerkmeester,<br />
en het volgende jaar die van Vice-Prefi jent. Wijders heeft<br />
men 'er, als leden van Regeeriuge, zeven Schepenen, die,<br />
zo wel als de Burgemeesters, Raaden zijn voor hun leeven.<br />
Eindelijk telt men 'er nog veertien Gemeenslieden, die, even<br />
als de Raaden, door de gezamentlijke Gildebroeders verkoozen<br />
worden, en insgelijks hun leeven lang aanblijven. Het<br />
Koliegie van Raaden is een Sekretaris toegevoegd.<br />
Men fchat het getal der Huizen binnen Tiel op ongeveer<br />
zeshonderd, die van bij de drieduizend ingezee enen bewoond<br />
worden. 'Er gaat niet veel handels om. Men heeft 'er eenige<br />
zo genaamde Groot - Schippers; zij drijven eeuigen handel op<br />
Keulen , van waar zij veele goederen na Holland, met naame<br />
na Dordrecht voeren, om van daar wederom andere Waaren<br />
langs den Rhijn na boven te brengen. Tiel heeft eenige<br />
voornaame Mannen voortgebragt, onder andere DIDERIK VYG,<br />
van welken wij boven fpraken, en die 'er zo groot gezag<br />
oeffende, dat hij Kuning van Tiel plagt genoemd te worden;<br />
voorts den vermaarden Zeeheld, MOOY LAMBERT genaamd;<br />
wijders JOHANNES POSSELTUS en RUTGERUS VAN NYEL, den<br />
eerden Hoogleeraar, in de Godgeleerdheid te Keulen, den an»<br />
deren Regtsgeleerde en Koninklijken Raadsheer in Gelder,<br />
land; en eindelijk den voormaals insgelijks reeds genoemden<br />
ADELBOLD, Negentienden Bisfchop van Utrecht.<br />
Zie PONTANUS , Gel 'er. Gefchied.<br />
SLICHTENHORST , Tooneel van G<br />
derland; ALTING, Notitia Gernt.<br />
Infer. VALKENIER , Verward Eu~<br />
ropa, enz,<br />
TIILERWAART , een der zes Ampten van het Kwartier van<br />
Nieuwmegen, in Gelderland. Het ontleent zijnen naam van<br />
de ftraks befchreevene Stad Tiel, die 'er de Hoofd- of liever<br />
de eenige Stad is, daar binnen gelegen. De LanJttreek, die<br />
zeer graan- en boomrijk is, en zich, tusfchen de Waal en<br />
de Linge, van Tiel af, voorbij de Dorpen Asperen en H?ukelom
£36" TIELERWAART, TIENHOVEN, enz.<br />
kelom tot een weinig voorbij Loeveflein uitflrekt, is thans<br />
een Eiland. Voorheen plagt zij een Schiereiland, en, voor<br />
een gedeelte, aan dén "vasten wal verknogt te zijn. Door<br />
middel van eene doorgraavinge, uit de Litige in de Waal,<br />
1*ragt DIDERIK VYG, Heer van Zoeten, Amptman van Tiel en<br />
Tielerwaart, het distrikt in de tegenwoordige gedaante. Men<br />
lieeft in de Tielerwaart de volgende eenentwintig Kerspels of<br />
Dorpen en Heerlijkheden: Tuil, Sennewijne, Op-Hemert,<br />
Varik, Heezel, Op-Tnen, Neer-Tnen, Hiern, Haaften,<br />
JHeeteud, Herwijnen, Vuuren en Efl; alle deeze behooren<br />
onder den Geregtsbank van Tuil; wijders, Deit, Drumpt,<br />
Warienoi]en, Qeldermalfem, En/'pijk, Rtimpt, Gellekom en<br />
Meteren, allen aan den Geregtsbank " van Deil onderhoorig.<br />
Zommigen deezer Dorpen hebben eigen Predikanten, anderen<br />
eenen Leeraar met een nabuurig Dorp gemeen.<br />
TIENHOVEN, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in Holland,<br />
m het Land van Vianen, tusfchen Au-.tide en Langerak,<br />
ten N lorden van de Lek. Te gader met Atneide,<br />
waar nevens het aan éénen Ambagtsheere behoort , vinden<br />
wij het getal der Morgens Lands op ruim achthonderd begroot.<br />
Tienhoven bevat , verre weg, hier van het kleinfte<br />
gedeelte. Volgens de jongfte opneeming, (tonden in het Ambagt<br />
zevenenveertig- Huizen en een Steenplaat. Het Dorp,<br />
aan den Lekdijk gelegen, heeft een klein Kerkje, met een<br />
vierkanten fpitfen Toren voorzien. Digt bij het Dorp plagt<br />
eertijds het Huis Herlaar te leggen, weleer, naar 't fchijnt,<br />
een flerk Stóf,, doch nu geheel verdweenen. De Predikant<br />
van Aireide neemt ook den dienst te Tienhoven waar. Eertijds<br />
was deeze Heerlijkheid een eigendom der Heeren VAN<br />
iJREDERODE.<br />
TIENHOVEN, eene Heerlijkheid en Dorp, in het Nederkwartier<br />
van het Sticht van Utrecht, aan de regterzijde van de<br />
Bi vier de Vegt, flrekkende tot aan het Hollandfche grondgebied<br />
onder Loosdrecht. De Veenen daar mede onder gerekend<br />
zijnde, wordt de uitgeflrektheid van het Ambagt op achthonderd<br />
Morgens gronds begroot. Het behoorde eertijds aan de<br />
Kerk
TIETJERK, TIL. (SA' OMON VAN) &tf<br />
Kerk van St. Pieter te Utrecht. Het Kapittel verkogt het,<br />
in den Jaare 1621, aan den Heere ADRIAAN PLOOS VAN AM<br />
STEL. Zedert is het Ambagt meermaalen van eigenaaren veranderd.<br />
Het Dorp Tienhoven, omtrent anderhalf uur van<br />
Breukelen, en even zo verre van Maarzen gelegen, is tamelijk<br />
volkrijk en welvaarend. De Kerk is een klein gebouw,<br />
hebbende, op den Voorgevel, flegts een fpitsagtig Koepeltorentje.<br />
De Hervormde Gemeente wordt 'er door haaren eigen<br />
Leeraar bediend.<br />
TIETJERK, een Dorp in Friesland, onder het Kwartier van<br />
Oostergo, in de Grietenij Tietjerkfteradeel, welke van daar<br />
haaren naam ontleent, en in welke zij zesendertig Stemmen<br />
uitbrengt. Het Dorp, 't welk klein is, en uit flegts weinige<br />
Huizen beftaat, legt aan den Rijdweg, die van Leeuwarden<br />
na Groningen loopt. De Gemeente der Hervormden wordt,<br />
nevens die van Zuwoude, door éénen Leeraar bediend.<br />
TIL, (SALOMON VAN) een vermaard Nederlandsch Godgeleerde,<br />
zag het eerfte leevenslicht, in Holland, in de Stad<br />
Weesp, in den aanvang des Jaars 1643. Zijn Vader was<br />
JOANNES VAN TIL, uit een niet onaanzienlijk geflagt in Kleefsland<br />
afkomftig. Te Weesp, alwaar hij zich met der wooa<br />
hadt nedergezet, geneerde hij zich met eenig tijdlijk beroep,<br />
en bekleedde 'er, eenige maaien, den post van Ouderling der<br />
Hervormde Gemeente. Doch vermits 'sMans zucht tot de<br />
beoeffening der Godgeleerdheid overhelde, maakte hij, onder<br />
het waarneemen van zijn beroep, zo groote vorderingen, in<br />
dezelve, dat hij z ; ch , eindelijk, aan die weetenfchap, en<br />
daar mede .vennaa-gfchapte kundigheden, geheel overgaf, en<br />
vervolgens in Noordholland tot Leeraar te Zuidfcharwoude<br />
en Broek beroepen wierdt. Het voorwerp des tegenwoordigen<br />
Artikels was toen reeds gebooren. De Leeraar, in zijnen<br />
Zoon een leergierigen en veel goeds beloovenden inborst<br />
befpeurende, zondt hem in 't Latijnfche School te Alkmaar.<br />
Dewijl hij aan zijns Vaders verwagtinge in allen deele beantwoordde,<br />
wierdt deeze te raade, onzen SALOMON na Utrecht ,<br />
aan 't Iloogefchool, te zenden. Een geregeld plan yan letteroelT*-
s 3<br />
8 TIL. (SALOMON VAN)<br />
oeffeningen volgende, befteedde hij eerst eenigen tijd aan dé<br />
beoeffening der Wijsbegeerte en fraaie Letteren, vooral aan<br />
die der Oosterfche taaien. Daar aan zich meer bepaaldelijk<br />
op de Godgeleerdheid zullende toeleggen , verkoos hij tot<br />
zijne eerfte Leermeesters den vermaarden GISBERTUS VOETIUS<br />
en ERPENIUS; vervolgens genoot hij de lesfen van FRANCTJCUS<br />
BURMANNUS. Onder den laatstgenoemden verdeedigde hij eenige<br />
Stellingen: De Vetert Testamento, „ Over het Oude Testament."<br />
Hoewel duj de letteroefeningen van onzen VAN TIL In zulkervoege<br />
wierden ingerigt , als dienftig was om hem tot<br />
eenen Openbaaren Verkondiger van het Euangelium te vormen,<br />
fcheen hij, nogthans, zijn befluit deswegen niet vast<br />
bepaald te hebben. Hij was, naamelijk, met eenige belemmering<br />
in zijne uitfpraak gekweld. Dit deedt hem, bij wijlen,<br />
angftige vermoedens opvatten aangaande zijne bevoegdheid<br />
tot het predikampt. En vermids hij, nevens zijne aigemeene<br />
zucht tot kennis en geleerdheid, eenige overhellende<br />
geneigdheid tot de Geneeskunde gevoelde, wierdt hij te raade,<br />
zich ook of> die weetenfchap toe te leggen, om, in al*<br />
len gevalle, indien het ongemak, om 't welk te verdrijven<br />
hij zijne uiterfle poogingen aanwendde, hem niet veriiet, en<br />
hij dus tot den Kanzei onbevoegd mogt bevonden worden,<br />
eene andere toevlugt open te hebben. En, inderdaad, zo<br />
gelukkige vorderingen maakte hij in de Geneeskunde , dat<br />
hij, in den Jaare 1662, en dus flegts negentien jaaren oud<br />
zijnde, in overleg nam, eene Verhandeling in 't hcht te geeven,<br />
onder don titel, Hortus- Sanitatis , contiuens plurima<br />
diverforum morborutn 'renièdia, in unum codicem digefta:<br />
,, Gezondheidshof, bevattende zeer veele geneesmiddelen van<br />
„ verfchillende ziekten, in één boekdeel verzsmeld." Doch,-<br />
't zij hem de uitgave door meer kundigen Wierdt ontraaden,<br />
of om eenige andere reden, de ontworpene Verhandeling heeft<br />
nooit het licht gezien, in 't voorbijgaan moeten wij hier aanmerken,<br />
dat VAN TIL, raderhand, een d enftig bnlpmiddej tegen<br />
zijne belemmerde of ftotterende uitfpraak vondt, in het<br />
zorgvuldig vermijden van zodanige woorden, die hem de<br />
Meeste haperiüg veroorzaakten. Van hier dat hij naderhand<br />
den
xxvni.Dipl.iii.
TIL. (SALOMON v ü)<br />
den Kanzei beklimmende, bij niemand, voor 't overige daar<br />
van onkundig, van zulk een ongemak verdagt konde genou-f<br />
den worden.<br />
Ondanks des Jongelings beoeffening van de Geneeskunde,<br />
voor zo veel hij eene bovendrijvende zucht tot het Leeraararnpt,<br />
en de daar toe dientiige weetenfchappen koesterde,<br />
bleef de Godgeleerdheid zijne hoofdfludie. Om in de waare<br />
meening der gewijde Schriften zo veel te dieper door te dringen<br />
, leide hij zich, onder andere, toe op eene naarftige baoiffening<br />
der Brieven van PAULUS; treedende, ten dien einde,<br />
in eene naauwkeurige Ontleeding van dezelve, en zorgvuldig<br />
onderzoekende den juisten tijd, wanneer, de gelegenheid,<br />
bij welke, en het bijzonder oogmerk, waar toe ieder Brief<br />
gefchreeven was. Door dit alles won VAN TIL, meer en<br />
meer, de genegenheid en vriendfchap van den Hoogleeraar<br />
BURMANNUS, die hem, vervolgens, den raad gaf, om, ter<br />
verdere voortzettinge en uitbreidinge van reeds gemaakte<br />
vorderingen, ook het Leidenfche Hoogefchool te bezoeken.<br />
Hier bloeiden thans de wijdvermaarde Mannen ABRAHAM HES-<br />
DANUS, JOHANNES COCCEJUS en JOHANNES HOORNBEEK, bekend<br />
onder de grootfte Godgeleerden van hunnen leeftijd. Alle<br />
deeze wierden zijne Leermeesters. In de Oosterfc'e taaien,<br />
met naame in het Ar-bisch, bediende hij zich van het onderwijs<br />
van den niet minder beroemden JOHANNES GOLIUS. Men<br />
verhaalt, dat VAN TIL, bij zijne komst te Leiden, zich bij<br />
COCCEJUS vervoegende, en denzelven eene door hein opgeiielde<br />
Verhandeling ter hand (lellende, van den Hoogleeraar,<br />
naa het Gefchrift doorbladerd te hebben, dus minzaam en<br />
v. r erende wierdt aangefproken : „ Wat beweegt n, mijn<br />
„ Zoon, daar gij, in zo jonge jaaren, in de kennis der gewijde<br />
Letterkunde, reeds zo groote vorderingen hebt gemaakt,<br />
u bij mij te vervoegen?" en dat de jongeling hier<br />
öp tot antwoord gaf: „ Om door u in de binnenlte geheime-<br />
,, nisfen van het Heilig Boek, den eenigen wellust mijner<br />
,, Ziele, dieper te worden ingewijd."<br />
Terwijl VAN TIL te Lddtn vertoefde, en voornaamclijk<br />
den raad en het geleide van COCCEJUS volgde, begon de leer.<br />
wijze des vermaarden Mans bij zommigen in 't oog te loopen<br />
5
«40 TIL. (SALOMON VAN)<br />
pen,<br />
e n<br />
be, Penrde men reeds eenige vonken van dien Godgeleerden<br />
twist, welke, zedert, de Nederlandfche Hoofdkerk<br />
zo jammerlijk ontrustte. Het gerugt hier van kwam ook ter<br />
ooren van den Vader onzes wakkeren Jongelings, en maakte<br />
Jlem dermaate bekommerd, uit vreeze dat de bekende aan-<br />
Meevrag<br />
v s n<br />
den verdagten Hoogleeraar zijnen Zoon, in 't<br />
Vervolg , zoude nadeelig zijn , dat hij hem verboodt, de<br />
Schriften van zijnen höoggefchatteh Leermeester te leezen,-<br />
en tot het aankoopen van dezelve penningen Weigerde te verflrekken.<br />
Doch zo groot was de begeerte des Jongeling*<br />
Om met die fchatten zijnen leergraagen geest té verrijken<br />
i<br />
dat hij, hoe gehoorzaam, voor 't overige, aan zijnen Vader<br />
in dit opzigt zijnen wil tegenftondt, en Zich een ger'uimen'<br />
tijd zeer zuinig beholp, om voor de uitgefpaafde penningen<br />
zich van de greetig begeerde Schriften te voorzien. Een'<br />
zeldzaam voorbeeld, voorwaar, hooglijk te roemen boven<br />
het gedrag veeier Jongelingen, die het geld, door hunne Ouderen<br />
zomtijds met zuinig overleg befpaard, in losbandigheid:<br />
verkwisten.<br />
Ten deezen tijde begon zich VAN TIL ook op de -beoeffening<br />
der Profeetifche Schriften toe te leggen. Gelijk hij eenen'<br />
gereeden toegang tot COCCEJUS hadt, bediende hij zich van"<br />
die gumlige gelegenheid , om in zaaken , die heni duister'<br />
voorkwamen, raad en opheldering te vraagen. Onder andere<br />
raadpleegde hij zijnen Meester over het volgende onderwerp,<br />
t welk de overdenkingen van eêne menigte Godgeleerden<br />
heeft bezig gehouden: „ Of de woorden der Profeeten, iri<br />
„ het Nieuwe Verbond aangehaald, volgens het oogmerk der<br />
„ Profeeten waren bijgebragt ? dan of zij, zo als veelen wil-<br />
„ den, alleenlijk op het een of ander voorval waren toegé-<br />
„ past? Indien zij volgens het oogmerk der Profeeten wareri<br />
„ aangevoerd, vraagde hij na een middel om dit uit de, Pro-<br />
„ feeten zelve te bewijzen: alzo hij voornasmelijk zich hier"<br />
„ over bezwaard vondt, dat, naameüjk, de meeste voorzeg-<br />
„ gingen, den Mej-fias betreffende , verbonden waren tiet<br />
„ flegts aan beloften, maar ook aan dreigementen, op deri<br />
„ uitwendigen én tijdlijken toeffand des Israëlitifchen Volks<br />
„ doelende." Des jongen VAN TILS diep inzigt van zaaken<br />
kan uit deeze proeve worden afgeleid.<br />
I»
TIL. ( SALOMON VAN 5 Hi<br />
In 't voorbijgaan moeten wij hier aanmerken, dat het geen<br />
wij boven, aangaande des Jongelings beoeffening van de Gé^<br />
neeskunde, verhaald hebben, op zijn verblijf aan 't Leiden*<br />
fche Hoogefchool moet worden thuis gebragt.<br />
Met eenen fchat van kundigheden, als' uit het reeds vermelde<br />
kan Worden opgemaakt, toegerust, wierdt VAN TIL 0'<br />
in den Jaare lóórj, tot den predikdienst bekwaam verklaarde<br />
Niet lang ftondt hij ledig op de Markt. Nog in dat zelfde'<br />
jaar aanvaardde hij het Leeraarampt, in den Nöordelijkfteni<br />
hoek van Holland, te Huisduinen en op de Helder. In deeze<br />
afgelegene plaats genoot hij rüimte va'n tijd, óm op de<br />
geleide gronden van verfcheiden weetenfchappen vérder té<br />
bouwen. Doch hoe rijk ook in kundigheden, VAN TIL bezat<br />
een zwak geheugen. Dit belemmerde hem in het van buiten!<br />
leeren van zijne opgeftelde Leerredenen. Meermaalèn plagt<br />
hij, zedert, te vernaaien, hoe hij dikmaals, deswegen fchreien-i<br />
de, langs duinen en dalen hadt gezworven. Dit gebrek deedt<br />
hem op eene predikwijze vallen, wélke zedert veele naavolgers<br />
heeft gevonden. Hij overdagt en fchreef vervolgens eev.ë<br />
korte fchets zijner Leerrede, in de Latijnfche taaie, in Welke<br />
hij de hoofdzaaken én fchrlftuurtexten optekende, om *f<br />
een en ander op den Kanzei verder uit te breiden. Doch'<br />
ook dit uitbreiden viel hem, m 't eerst,- bezwaarlijk, bij<br />
mangel aan genoègZaamen voorraad van gepaste woorden.'<br />
Maar ook hier tegen vondt hij een hulpmiddel.' Onder de<br />
Leden zijner Gemeente hadt hij eên perfoon, zeer kundig in<br />
de gewijde Schriften, doch, dóór volflagene blindheid, onbekwaam<br />
om zich te oeffenen in Godgeleerde Weetenfchar*-;<br />
pen. Met deezen man maakte ónze Leeraar verkeering, en<br />
verbondt zich, óm genoegzaam dagelijks hem te vernaaien/<br />
-wat hij geleezen of overdagt hadt. Langs deezen weg verzamelde<br />
hij voorraad van woorden, en oeffende zich tevens in<br />
het voor de vuist fpreeken. Aan zijne Leerlingen gaf hijnaderhand<br />
den raad om dit voorbeeld te volgen.<br />
Geduurende zijn verblijf aan de Helder, hoewel VAN Tii'<br />
van de Godgeleerdheid en daar mede vermaagfchapte weeten-^<br />
fchap zijn hoofdwerk maakte, keerde hij' tevens te rug tot dè'<br />
beoeffening der Geneeskunde. Aanleiding daar toe gaf éea?<br />
XXVIIL DEEL.- Xxxxxxx *#e*
24- TIL. (SALOMON VAN)<br />
zweevend gerugt, volgens 'i welk alle Leeraars, die de begrippen<br />
van COCCEJUS volgden , en openlijk predikten , van<br />
hunne posten zouden ontzet worden. Zelf verfpreidde men<br />
onder de hand eene lijst van gedreigde Predikanten, op welke<br />
het onweder in de eerfte plaats zoude nederdaalen. Op<br />
die lijst las men ook den naam van onzen VAN TIJ,. Om zich<br />
tegen het gedreigde gevaar te wapenen, en voor zijn gezin<br />
te kunnen zorgen, vondt hij het geraaden, zich tot het beoeffenend<br />
gedeelte der Geneeskunde bekwaam te maaken.<br />
Doch, gelijk het vervolg zal leeren, VAN TIL, nevens alle<br />
de anderen, kwam vrij met den fchrik.<br />
Elders genoegzaam onbekend fteet aldus onze Leeraar zijnen<br />
tijd aan de Helder, dien befteedende aan de ftigting zijner<br />
Gemeente en de beoefFening van nutte weetenfchappen.<br />
De vermaarde Zeeflag, voor Kijkduin, onder het beleid van<br />
den Admiraal DE RUITER, in de maand Julij des Jaars 1673.<br />
voorgevallen, gaf aanleiding om hem eenigzins te doen bekend<br />
worden. Zie hier het zonderling beloop dier zaake.<br />
Op het gerugt der naderende vijandelijke Vlooten, in het gezigt<br />
van het Hollandfche ftrand, hadden verfcheiden aanzienlijke<br />
Mannen, onder andere van Amjlerdam, zich na de Helder<br />
begeeven. Nevens deeze, terwijl de Vlooten aan elkander<br />
waren, hadden zich ook de Dorpelingen Duinwaarts begeeven.<br />
VAN TIL bevondt zich onder dezelven. De vreemdelingen<br />
onzen Leeraar in het oog krijgende, wierden te raade,<br />
hem te verzoeken tot het doen van een vuurig gebed<br />
tot God, om zegen en hulp voor de onzen. Hij voldeedt<br />
aan dit verzoek, en met zo veel ernst, vuur en gepaste<br />
uitdrukkingen, dat hij de goedkeuring der verflandigen wegdroeg.<br />
Zedert wierdt hij meer bekend, en ging van hem<br />
een gunftig gerugt uit bij mannen, wier aanprijzing ter bevor><br />
deringe hem van dienst konde zijn.<br />
• En, inderdaad, nog drie jaaren verliepen 'er, wanneer hij<br />
in de bloeiende Gemeente in de Rijp , in Waterland , tot<br />
Leeraar wierdt beroepen. Hier hadt hij beter geoeffende toehoorders,<br />
dan op zijne eerfte ftaiulplaats, en gevoelde hij,<br />
dïensvolgens, meer opgewektheid om hunne kundigheden ver-<br />
(<br />
der voor te lichten. Behalven de gewoone oefeningen voor<br />
de
TIL. (SALOMON VAN) kki<br />
de aankootnende jeugd, verklaarde hij, des Zondags naa derf<br />
middag, aan de meer bedreevenen, het Euangelium van MAT-<br />
THEÜS. Dit leide den grond tot de Uitlegging diens Euangeliums,<br />
welke naaderhand in openbaaren druk verfcheen. Zes'<br />
jaaren vertoefde aldus VAN TIL, met nut en ftigting, in dé<br />
Rijp, wanneer hij na Medenblik wierdt verroepen. Hij deedt<br />
aldaar zijne eerfte- Leerrede op den achtften November des<br />
Jaars 1682. Doch zijn verblijf aldaar was van korten duurs'<br />
niet langer dan tot den zevenden Julij des volgenden Jaars<br />
1683. Hij vertrok, naamelijk, na Dordrecht, door bewerking,<br />
inzonderheid, van-de.: Heere ARNOLD MUIS VAN. HOL7,<br />
Burgemeester van die Stad. Spoedig won VAN TIL hier de<br />
agting van de aanzienlede inwooners , onder anderen van<br />
den geleerden JAN DE WITT, die hem eenen vrijen toegang<br />
tot zijne keurlijke Boekerij v^pende, en het gebruik toeftondt<br />
van zondanige Werken, als hsvn in het opfteüen van<br />
Schriften van dienst konden zijn. VAN TIL was hier de ftigter<br />
van een uitgeleezen Gezeifchap van eenigen der aanzienlijkfte<br />
Stedelingen, die, op eenen-.gezetten dag der weeke,-<br />
zamen kwam, om door ieerzaame gefprekken over en weder<br />
tot nut en. vermaak te zija. Onze Leeraar, evenwel, verrigtte<br />
hier het meeste werk. Zijne, bedenkingen over de godlijkheid,<br />
het gezag- en de echtheid der hiftorifche boeken vaa<br />
het Oude Verbond deelde hij zijnen Vrienden mede, die dezelve<br />
uit zijnen mond pp het papier fielden. zijn werKi<br />
tot titel voerende Atrium Gcntium apenumi „ Het Voor-<br />
„ hof der Heidenen geopend", is hier aan zijne geboorte<br />
verfchuldigd, gelijk ook zijne Bedenkingen over de acht eerfte<br />
Hoofjftukke» van 't Boek Genefis.<br />
Een jaar of daar omtrent hadt VAN TIL te Dordrecht het<br />
Leeraarampt bekleed, wanneer het beroep in de aanzienlijke<br />
Stad en .Gemeente van Amfterdam hem wierdt opgedraagen»<br />
Doch de Dordrechtenaars, nu 's Mans waarde hebbende tee-,<br />
ren kennen, bèflooten hierop tot bet. doen van eene ^pooging^<br />
om hem te behouden. Zij booden hem aan, niet flegts eene<br />
vermeerdering van Jaarwedde, maar ook den titel en waardigheid<br />
van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Kerkelijke'<br />
Gefchiedenisfen. Naar den wensch der aanbiederen gelukte<br />
Xxxxxxxa<br />
des**
244 TIL. (SALOMON VAN)<br />
deeze pqoging. VAN TIL verbondt zich, van nieuws, aas<br />
Dordrecht, en paarde, zedert, nevens het openbaar Kerkelijk<br />
onderwijs, het geeven van lesfen ten zijnen huize. Ze*<br />
hoog geagt en gezien wierdt hij, meer en meer, onder de<br />
Stedelingen, dat men hem, veelal, met den naam van Vader<br />
VAN TIL begroette. Het Hoogleeraarampt hadt onze Leeraar<br />
aanvaard, met het nitlpreeken van eene Latijnfche Redevoering<br />
, De Officio Magiftratus erga fcholas et gymnafia, atque<br />
eos, qui ftudiorum patrocinia pro viribus fuscipiunt; „ Over<br />
„ den pligt der Wethouderen omtrent de laagere en Kweek-<br />
„ fchoolen, en de zulken, die de voortzetting der letteroef-<br />
„ feningen naar vermogen op zich neemen.' r<br />
Verfcheiden Werken gaf VAN TIL in 't licht, geduurende<br />
zijn verblijf te Dordrecht, getuigenis draagende van zijne<br />
uitgebreide geleerdheid, ea ervarenisfe in vee'erhande weetenfchappen<br />
i Wijsbegeerte, Penning-, Tijdreken- en Aardrijkskunde,<br />
Joodfche, Griekfche en Romeiufche Oudheden , en<br />
verdere takken van Geleerdheid, die den dooroeffenden Godgeleerde<br />
vormen. Onder de Schriften, welke VAN TIL, geduurende<br />
zijn ;verblijf te Dordrecht, het iiebt deedt zien,<br />
zijn deeze de voornaamfte: Metkodus Conciona»tdi, „ Pre»<br />
,, dikwijze"; wordende voorafgegaan van eene Verhandeling,<br />
getiteld, Methodus Jïudendi; „ Manier van ftudeeren " 1688.<br />
Dicht- Zang- en Speelkunst, zo der Ouden, als bijzonder<br />
der Hebreen, 1692. Het eerfte Boei der Pfalmen des Konings<br />
en Profeeten Davids, 1693. Het Voorhof der Heidenen<br />
voor alle Ongeloovigen geopent, 1694. Vervolg op het<br />
Voorhof der Heidenen, IC195. Het tweede Boek der Pfalmen,<br />
beginnende met Pfalm XLII, en eindigende met Pfalm<br />
LXXI1. 1696. Eerfte Werelds Op- en Ordergang, na Mofis<br />
oogwit en befchrijving ontvouwt, 1697. Het derde Boek<br />
der'Pfalmen, beginnende met Pfam LXXIII, en eindigende<br />
met Pfalm LXXX1X, 1(^98. Phosphorus Propheticus, feu<br />
Mofis et Hahacuci' Vaticiria , &c. 1700. Malachias iiluftratus,<br />
&c. 1701. Wij zwijgen van zijne bezorging der<br />
Hitgaven van Gefchriften van andere voornaame Mannen.<br />
Ruii»
TIL. (SALOMON VAN) *45<br />
Ruim negentien jaaren hadt dus VAN TIL ten iieraad ver-,<br />
ftrekt voor de Gemeente van Dordrecht, en voor de Stad<br />
zelve, wanneer de tijd verfcheen om het luisterrijkst tooneel<br />
der Geleerdheid in de Veréénigde Gewesten te betreeden.<br />
Op den zesden Maij des Jaars 1702 beriepen hem de oezorgers<br />
van het Leidenfche Hoogefchool tot Hooglecraar in de<br />
Godgeleerdheid. Deeze aanbieding meende hij niet te mogen<br />
van de hand wijzen. Hij vertoefde nog eerigen tijd te Dordrecht,<br />
tot omtrent het midden van Augustus, en aanvaardde<br />
vervolgens zijn ampt te Leiden, m* eene Redevoering, De<br />
exitu Ecclefia Refor matte ex Bahylonta jpirituali; „ Over<br />
den uitgang der Hervormde Kerke ui: het geesttijk Babel."<br />
Met groote toejuiching bekleedde hij zijnen aanzienlijken post,<br />
vermits hij, uit verfcheiden Gewesten, ook van buitenlands,<br />
Leerlingen trok; alle welken, indien hij in dezelven eene<br />
zucht voor waare Geleerdheid befpeurde, tot hem eenen<br />
vrijen toegang hadden. VAN TIL , naamelijk, konde niet verdiaagen,<br />
dat Jongelingen, die rot het Predikampt wierden opgeleid,<br />
terftond bij hunne komst aan 't Hoogefchool, eenen<br />
aanvang maakten met de beoeffening der Godgeleerdheid, zonder,<br />
alvoorens, in de Wijsbegeerte, Taalkunde, Hiftorieu en<br />
verdere takken eener geleerde Opvoedinge, eenige vorderingen<br />
gemaakt te hebben. Onze Hoogleeraar, niet lang naa<br />
zijne komst te Leiden, door de Wethouderfchap der Stad<br />
verzogt zijnde, om maandelijks de Nederdui-fehe Gemeente<br />
met eene Leerrede te fligten, nam ook dien last op zich,<br />
onder andere metj oogmerk, om zijnen Leerlingen proefkundige<br />
voorbeelden te geeven van de regels, welke hij in<br />
zijne lesfen over de Predikwijze aan jde hand gaf. Behalven<br />
dit alles ging VAN TIL voort met het fchrijven en<br />
uitgeeven van Werken over verfchillende onderwerpen; alle<br />
welken, zo wel van 'sMans uitgebreide en aigemeene geleerdheid,<br />
als van zijne zeer naarftige tijdbefteedinge, overvloedige<br />
getuigenisfen draagen.<br />
Onder zo veele werkzaamheden wierdt onze Hoogleeraar<br />
zomtijds merkelijk belemmerd met een pijnlijk Voeteuvel,<br />
waar aan hij, reeds geduurende zijn verblijf te Dordrecht,<br />
verfcheiden jaaren hadt gezukkdd. Ohder dit lastig ongem<br />
a K<br />
Xxxxxxx 3
«f<br />
T I I<br />
TILBURG, TILEMAN. 247<br />
-in het Dorp, cp een ruim Kerkhof ftaat, is een fchoou en<br />
groot gebouw, gelijk ook de Toren, die van boven met een<br />
grooten Knop, in de gedaante van een Peer , pronkt. De<br />
Leeraar deezer Plaatze neemt ook den dienst waar te Goorle,<br />
't welk te gader met Tilburg, onder eenen zelfden Heer behoort.<br />
Het Geregt beftaat uit Droifaard, eenen Burgemeester,<br />
zeven Schepens en twee Tienmannen, of Gaarders der belastingen;<br />
alle welken, uitgezonderd de laaiden, verkoozen worden<br />
door den Heer van Tilburg, wiens inkoomen van deeze<br />
Plaats op ruim vijfduizend Guldens begroot wordt. Op een<br />
ruim Plein, met fraai gefchoorene Lindeboomen beplant, worden,<br />
behalven de Weeklijkfche, vier Jaarmarkten gehouden.<br />
Een deerlijke ramp wedervoer den Tilburgers, op eene dier<br />
jaarmarkten, in den Jaare 1672. De Franjchen overvielen<br />
de weerelooze Dorpelingen, en beroofden dezelven van hunne<br />
La'kens, huisgeraden, geld, vee en andere goederen. Doch<br />
de drukke Lakenweeverij deedt hen dien ramp fpoedig te<br />
boven koomen. Eindelijk merken wij nog aan, dat het Kollegie<br />
ter Admiraliteit op de Maaze, te Tilburg eenenOntvanger,<br />
Contrarolleur en eenen Commies ter Recherge houdt.<br />
Zie Tegenw. Staat van Staats-Bra.<br />
bant.<br />
TILEMAN. Gaarne vermelden wij de naamen van perfoonen,<br />
die, reeds vóór het opgaan van het licht der Kerkhervorminge,<br />
de diepe duisternis bemerkten, in welke zij heront<br />
dwaalden, en uit dien hoofde verlangden na betere tijden,<br />
in welke de verftanden der Christenen van den klaaren glans<br />
des Euangeliums zouden beftraald worden. Zulk een beter<br />
onderrigt Geestelijke was TILEMAN. Hij leefde in het laatst<br />
der Vijftiende Eeuwe, wanneer hij een zeer hoogen ouder-•<br />
dom bereikt hadt. Zijne woonplaats was de Stad Groningen,<br />
en hij aldaar Monnik onder de Orde der Minderbroederen.<br />
Hoewel, veelligt, ook bij andere gelegenheden, bleek zijne<br />
denkwijze, op eenen tijd, als zeker burger, JAN LUÖTÏK genaamd,<br />
bij hem ter biegt kwam. Want als deeze zijnen Geestelijken<br />
Xxxxxxx 4<br />
Vader
2 4? TILEMAN, TILIUS. (THOMAS)<br />
Vader klaagde, dat men zijn gemoed met allerlei ik weet niet<br />
welke menfchelijke inzettingen bezwaarde en verftrikt hieldt,<br />
gaf hij zijnen biegteling tot antwoord „ Dat tegen die ment><br />
fchelijke inzettingen veel te zeggen viel; maar dat het vrij-<br />
„ moedig voordraagen van zijne begrippen, daar omtrent,<br />
„ niet vrij ftondt: alzo hij, die de waarheid fprak, groot ge-<br />
^ vaar liep; dat hij, wat aangaat de voorwaarden van eeu-<br />
,> wige behoudenisfe, de zaak aldus moest begrijpen: te weer<br />
,, ten, dat CHRISTUS voor ons geftorven, en alleen onze Zaligmaaker<br />
is, op welken men zijn vertrouwen moest lïelf,<br />
len; dat alle andere dingen, als Aflaaten en diergelijken,<br />
„ niets meer of anders dan loutere beuzelingen waren, van<br />
?, welke men, derhal ven, wat het weezen der zaake aanbe-<br />
?? ' aD gde, geen werk moest maaken."<br />
Zie Catalogus Tejltum Veritatis,<br />
TILIUS, (THQMAS) was een perfoon, die van de noodzaaklijkheid<br />
eener Kerkhervorminge, en de fchnftmaatigheid der<br />
begrippen van de zodanigen , die dezelve voorftonden en<br />
dreeven, in goeden ernst moet overtuigd geweest zijn. Dit<br />
althans fchijnt men te moeten befluiten uit de zeer aanzienlijke<br />
tijdelijke opofferingen, die hij aan zijn Geweeten deedt.<br />
Hij was, naamelijk, Abt van St. Bernard, bij Antwerpen,<br />
en trok, van die waardigheid, een jaarlijksch inkoomen van<br />
Zestigduizend guldens. Aan de leere der Omroomfchen kennis<br />
gekreegen, en dezelve aan de gewijde Schriften getoetst<br />
hebbende, vondt hij zo veele overeenkomst tusfchen dezelve,<br />
dat hij van eenen zwaaren gemoedsangst wierdt beflreeden,<br />
en bij zich zeiven rust nog duur hadt, voor dat hij het Pausdom<br />
openlijk verzwakt hadt. Te Antwerpen konde zulks<br />
niet gefchieden, buiten dreigend lijfsgevaar, vermits aldaar<br />
de vervolgingen zeer geweldig woedden, ten tijde als de<br />
twijfelingen meer en meer op zijn gemoed indrongen. Hierpm,<br />
wierdt hij te raade, zijne Abtdij en Vaderland te verlaa-<br />
\en, en eene fehuilplaats te zoeken in het Land van Kleef.<br />
f$ volvoerde dit ontwerp in den Jaare 1567, niets anders,<br />
met
TÏLIUS, (THOMAS) TILLY. (Graaf van) a\9<br />
met zich neemende, dan vierhonderd guldens aan gereede<br />
penningen. In het gemelde Landfchap leidde hij het geestlijk<br />
gewaat af, en begaf zich in den echten ftaat. Niet genoeg,<br />
intusfchen, oordeelde hij het, van de Roomfche Kerk zijn<br />
affcheid te hebben genomen. Door drang zijns gemoeds<br />
vondt hij zich genoopt, de gezuiverde Leere te verkondigen.<br />
Dit en zijne begaafdheden wierden, eerlang, in Holland rugtbaar;<br />
waar op men hem beriep tot Leeraar der Hervormden<br />
te Haarlem, en naaderhand te Delft, alwaar hij , in den<br />
Jaare i^o, zijne dagen eindigde. HOOFT verhaalt, van onzen<br />
TILIUS, eene bijzonderheid, volgens welke hij, tot de<br />
verandering van zaaken, te Amfterdam, in den Jaare 1578,<br />
niet weinig toegebragt; althans de gemoëferen, tot de daadelijke<br />
volvoering van het ontworpen plan, kragtdaadig zou<br />
hebben aangezet. Te weeten , terwijl hij nog te Haarlem<br />
het Leeraarampt bekleedde, kwam hij, op Zondag den vijfentwintigften<br />
van Maij des Jaars 1578» nabij Amfterdam, op<br />
de St. Antonijsdijk, om 'er de Hervormden met eene Leerrede<br />
te ftigten. Welken Text hij verkoozen hadde, en of<br />
zijne Redevoering tot ophitzinge diende, zegt de Hiftoriefchrijver<br />
niet te weeten; dit wel, dat ftraks naa het fcheiden<br />
der Vergaderinge, veelen zijner toehoorderen zich gemoedigd<br />
vonden om de handen uit den mouw te fteeken; met dat gevolg,<br />
dat de tegenwoordige Wethouderfchap, kort daar naa,<br />
Uit de Stad gedreeven, de geheele Regeering veranderd, en<br />
aldus de Hervormde Leere openlijk wierdt ingevoerd.<br />
Zje HOOFT, Nederlandfche Wftorien.<br />
TILLY, (Graaf van) bekleedde den post van Rkmeester,<br />
in dienst van den Staat, en lag in Bezetting in 'sGraavenhage,<br />
ten tijde als de Gebroeders DE WITT op de bekende<br />
rampzalige wijze de flagtoffers der woede van het Graauw<br />
wierden. Hoewel gehoorzaam aan de bevelen der Overheid,<br />
gaf hij, egter, geene onduidelijke blijken van zijne gunftige<br />
gezintheid jegens het doorluchtig broederpaar. Terwijl het<br />
gemeen omtrent de Voorpoort zamenrotte, en telkens nieuws<br />
Xxxxxxx 5<br />
D R E I<br />
"
35» TILLY, (Graaf van) TJRNS.<br />
dreigementen uitfloeg, ontving TILLY fchriftlijk bevel van Gecommitteerde<br />
Raaden, ora zijne eigen Kompagnie Ruiters,<br />
en nog twee andere, ten fpoedigue te doen opzitten; hij zelve<br />
moest de Wagt betrekken , en de twee andere op de<br />
Plaats doen post vatten. Voorts wierdr hem belast, niets te<br />
doen, maar de bevelen van Gekommitteerde Raaden af te<br />
wagten. Kort daar op ontving hij last, om met zijne Kompagnie,<br />
op de Plaats, buiten de Gevangenpoort, voor de<br />
f<br />
Herberg de Zwaan, en de twee andere, de eene op den<br />
Kneuterdijk, de andere op het Buitenhof, te doen post vatten.<br />
Eene zeer ongunflige ftandpiaats hadt TILLY , om dat<br />
twee Burger Vaandels zich zo kort voor en nevens zijne<br />
Ruiters plaatften, dat de paerden zich naauwlijks konden beweegen,<br />
zonder de burgers uit het gelid te dringen. Terwijl<br />
TILLY aldaar flondt, verfpreidde zich fpoedig een gerugt door<br />
'sGraavenhage, dat de boeren, uit den omtrek der Hofplaatze,<br />
in aan togt waren, om de Heeren DE WITT te ontzet- „<br />
ten; welk gerugt, naaderhand, bleek verzonnen te zijn, alleen'<br />
met oogmerk, om de Ruiterij, vermits dezelve den burgeren,<br />
in hun ontwerp omtrent het broederpaar, over de hand was,<br />
te doen aftrekken, om de toegangen te bezetten. Naar wensch<br />
flaagde men in dit Ontwerp. TILLY ontving bevel om de<br />
boeren te gemoet te trekken. Doch, voor zo veel dit bevel<br />
hem flegts mondeling wierdt gegeeven, weigerde hij te gehoorzaamen,<br />
en zijnen post te verlaaten, 't en ware hij daar<br />
toe fchiiftiijken last ontving. Niet lang leedt het, of hij ontving<br />
met 'er daad zodanigen last. Thans zeide ik: li zal<br />
gehoorzaamen, maar voegde 'er deeze merkwaardige woorden<br />
nevens: doch nu zijn DE WITTEN doode luiden. De uitkomst<br />
vervulde fpoedig deeze voorzegging.<br />
Zie<br />
COSTERUS, Hiftorisch Verhaal.<br />
TIRNS, in de landtaal Tuns, een Dorp, in de Friefche<br />
Grie: nij Wijmbritzeradeel, onder het Kwartier van Wester.<br />
go. Ouder de. achtentwintig Dorpen dier Grietenije is het,<br />
in rang Vau fteaunen, het drieé'ntwintigfle, met drieëntwintig<br />
Item-
TITELMAN. (PIETER) 25*<br />
ftemdraagende Plaatzen. Tirtis legt aan de Vaart, die van<br />
Sneek na Franeker loopt. Men vindt 'er flegts weinige Huizen.<br />
Met Tsbregtum en Tjalhnizen heeft het den Leeraar<br />
gemeen. Niet verre van het Dorp legt een hooge Wier:<br />
waar uit zommigen befluiten, dat weleer hier eene adelijke<br />
State heeft gelegen.<br />
TITELMAN, (PIETER) Wij maaken gewag van deezen perfoon,<br />
onder andere om het merkwaardig getuigenis, welk hij<br />
van de Doopsgezinden gaf, ten tijde als deeze lieden onder<br />
de zwaarfte vervolgingen zuchtten, van welke bij zelve het<br />
vuur holp ftooken. Hij was Deken te Roti/en,-en Inquifiteur<br />
van Vlaanderen. Van 's Mans bedrijven, in de laatfte hoedanigheid,<br />
zullen wij thans verflag doen, met oogmerk om<br />
onze Leezers te doen opmerken, het overgroot geluk der<br />
tegenwoordige in vergelijking van vroegere tijden, met opzigt<br />
tot het onbelemmerd genot van vrijheid, om den Almagtigen,<br />
naar de infpraak des Geweetens, openlijk te mogen dienen.<br />
Op den twintigften April des Jaars 1554, wierdt voor hem<br />
te regt gefield, zekere GELEYN DE MUELERE, Schoolmeester<br />
van Vlaamfche leerkinderen te Oudenaarden, van Ketterij betigt,<br />
om dat hij zich zeer naarftig in de gewijde Schriften<br />
oeffende. Hij vondt zich in geen klein gevaar. Van den<br />
eenen kant, vreesde hij God en de waarheid te beleedigen;<br />
aan de andere zijde drukte hem de zorge voor Vrouw en<br />
vijf jonge Kinderen. Geen veiliger weg meende hij dan te<br />
kunnen inflaan , dan zich, voor den Inquifiteur, op de Wethouderfchap<br />
der Stad, zijnen wettigen Regeer te beroepen.<br />
Doch TITELMAN hier op geene agt flaande: Dit dient niet<br />
ter zaake, gaf hij hem tot antwoord; gif zift door mij gevangen,<br />
die des Fausfen en des Konings Qemagtigde ben.<br />
Antwoord daarom op mijne vraagen. Als de gevangene bij<br />
zi ne beroeping volhardde, fprak hem TITELMAN aldus aan:<br />
„ Daar ftaat gefchreeven : alwie mij belijden zal voor de<br />
„ menfchen, dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader,<br />
die in de Hemelen is; maar wie zich mij.-is en mijner<br />
„'woorden fchaamt, voor dit overfpeelis? geflagt, diens zal<br />
3, zich de Zoon des menfchen ook fchaamen, wanneer hij<br />
„ koo-
^52 TITELMAN, f PIETER)<br />
„ koomen zal in de Heerlijkheid zijns Vaders, met de Hei-<br />
„ lige Engelen. En de H. PETRUS gebiedt, dat wij altijd<br />
„ bereid zullen zijn om reden te geeven allen den geenen,<br />
„ die van ons rekenfchap eifchen, van de hoop, die in ons<br />
is. Ik hegeer dan te deezer uure rekenfchap van uw ge-<br />
„ loof." Thans des Schoolmeesters tong los gebroken zijnde,<br />
en hij allen fchroom ter zijde Hellende: O mijn God, riep<br />
hij uit, V is nu tijd: fiaa mij bij naar uwe beJojte. Zich<br />
voorts tot den Inquifiteur wendende: Vraag nu wat gij wilt,<br />
voegde hij 'er nevens, ik zal it rondelijk antwoorden, 'tgeen<br />
mij Gods Geest zal ingeeven te fpreeken, en niets verzwijgen.<br />
En, inderdaad, de gevangene deedt hierop eene belijdenis,<br />
waar in hij het Pausdom ronduit verzaakte. Als men<br />
hem hier op aan zijne Vrouw en Kinderen deedt gedenken ,<br />
en hem vraagde, of hij dezelve niet lief hadde: „ Gij weet",<br />
gaf hij tot antwoord, „ dat ik die van harte beminne. Ik<br />
v<br />
zeg u de waarh.-id, indien de geheele waereld louter goud<br />
„ ware, en mij toekwam, dat ik die zeer gewillig zou over-<br />
„ geeven, om mijn Vrouw en Kinderen bij mij te hebben,<br />
„ met brood en water, in gevangenis en fmaad." Als men hem<br />
hier op te gemoet voerde, dat hij, om bij Vrouw en Kinderen<br />
te koomen, flegts zijn gevoelen hadt te herroepen, verklaarde<br />
hij, zulks gaarne te zullen doen, zo 't niet met Gods<br />
gebod en zijn Geweeten onbeftaanbaar ware. TITELMAN het<br />
Vonnis van hardnekkige Ketterije over hem hebbende uitgeiproken,<br />
wierdt de Gevangene gefleld in handen der waereldlijke<br />
Overheid, en voorts geworgd en verbrand.<br />
In den Jaare 1560 viel, op aanbrengen van den Paltoor,<br />
in handen van den TITELMAN, zekere JAN DE CREUS, welke,<br />
ïia Tperen gevoerd zijnde, door den Inquifiteur ondervraagd,<br />
en voorts op den Pijnbank wierdt gebragt. Alzo hij bij zijn<br />
gevoelen volhardde, deedt hem de Kettermeester in den Ban,<br />
en gaf hem aan den waereld!ijken Regter over, om volgens<br />
den inhoud der Piakaaten behandeld te worden.<br />
Dus als een andere SAULUS, welke naam hem door zommigen<br />
wierdt gegeeven, voortflaande in zijne woede, ontmoette<br />
hij , eerlang , eenigen tegenftand van eenige Leden<br />
van den Raad van Vlaanderen; welke tevens aanwees, hoe<br />
zeer
TITELMAN. (PIETER) 22$<br />
zeer het Geloofsonderzoek, op de wijze, zo als het wierdt<br />
geoeffend, zelf bij Roomschgezinde Overheden, begon in 's<br />
oog te loopen. 't Was, naamelijk, in den Jaare 1564, daï<br />
de gemelde Raaden hunne bezwaaren tegen TITELMAN inbragten,<br />
klaagende „ dat hij zich gedroeg als Ir.qaifueur des Ga-<br />
„ loofs, hoewel hij zijnen Lastbrief nooit vertoond hadt, en<br />
„ zich dagelijks vervorderde, ten nadeele van 'sLands oude<br />
„ Vrijheden en gewoonten-, zonder kannis van zaaken te doen<br />
„ vangen zulke perfoonen , als 't hem goed dagt, ja die uil<br />
„ hunne huizen te. doen trekken, en huiszoeking te doen<br />
„ buiten weeten der Wethouders, alleen tot zijne hulpe nee-<br />
„ mende de Baljuwen en Schouten, die hem in verfcheiden<br />
„ zaaken geenen bijftand durfden weigeren, uit vreeze van<br />
„ bij hem verdagt of aangeklaagd te worden. Zaaken, meen.<br />
„ den zii, van znlk een gevolg, dat indien men den Inquifi*-<br />
„ teur zulke ongerijmde en onverdraaglijke nieuwigheden lan-<br />
„ ger liet gebruiken, het te vreezen Qondt, dat de Gemeente<br />
„ zoude aan 't muiten Haan." Hier op volgde een verbod<br />
tot befcherdenheid aan den inquiteur TITELMAN; doch deeze<br />
bekreunde zich diens weinig, maar zogt zijn Regtsgebied,<br />
van tijd tot tijd, nog al verder uit te breiden. Zijne woede<br />
eindigde alleen met zijnen dood, die omtrent het Jaar 1566<br />
moet zijn voorge -allen.<br />
In 't begin deezes Artikels gewaagden wij van een merkwaardig<br />
getuigenis, welk deeze wreedaart, 't eenigen tijde,<br />
van de Doopsgezinden gaf. Het geval Wordt aldus verhaald.<br />
Op zekeren tijd, van flegts twee of drie Dienaars verzeld,<br />
rondloopende, om lieden, die bij hem verdagt waren, inzon»<br />
derheid Doopsgezinden, te zoeken en te vangen, wierdt TI<br />
TELMAN ontmoet van de, dus genaamde , Rooderoede, die<br />
hem met verwondering vraagde, „ hoe hij met zulk een<br />
„ klein gezelfchap durfde uittrekken om de luiden te vangen,<br />
„ daar ik, zeide hij, mijn ampt niet kan oeffenen, dan met<br />
„ eene menigte van Dienaaren, wel gewapend, en met lijfs-<br />
„ gevaar?" Het antwoord, welk TITELMAN hem hier op te<br />
gemoet voerde, luidde aldus: Ik heb hier niet te vreezen;<br />
want ik gaa alleen uit om goede menfchen te vangen, die<br />
geenen teg.enjland bieden, en zich gewillig laaten vangen.<br />
,» Is
g54 TJALLEBlRD, TJALLEHÜIZU1VL<br />
„ Is 't zo gelegen", fprak hier op de andere, ,, dat gij* uit-<br />
„ gaat om de goeden, en ik om de kwaaden te vangen ^<br />
„ wie zal dan ongevangen blijven?"<br />
Als eene bijzonderheid, welke, behalven het reeds verhaalde,<br />
het karakter van TJTELMAN met eenen zwarten kool tekent,<br />
vinden wij vermeld, dat hij, vdór zijne bevordering<br />
tot het Deken- en Inquifitetirfchap , van de begrippen der<br />
Hervormden niet afkeerig was; dat hij zulks in zijne Leerredenen<br />
niet onduidelijk deedt uitfchijneh; ja, dat hij, vervolgens<br />
, lieden ter dood veroordeeld heeft om gevoelens, welke<br />
zij van hem hadden irigezoogen.<br />
Zie c. BRANDT, Hiflorie der Refor-<br />
• matte.<br />
TJALLEBIRD, een vrij aanzienlijk Dorp, in het Kwartier<br />
van Friesland, de Zevenwouden genaamd, onder de Grietenij<br />
jÈngwirden^ welke zo klein is, als betraande uit flegts vier<br />
Dorpen, dat men 'er niet meer dan éénen Hervormden Leeraar<br />
vindt; deeze heeft zijne Pastorij en Wooning te Tjallebird.<br />
De Kerk is zonder Toren. Het Dorp heeft dertig<br />
.Stemmen.<br />
TJALLEHUIZUM , in de meergemelde Friefche Grietenij Wijmbritzeradeel<br />
gelegen, is een klein Dorpje, gelijk blijken kan<br />
uit het gering getal van acht Stemmen, welke het kan uitbrengen.<br />
Men wil dat het voormaals grooter was, en zijne<br />
tegenwoordige geringheid, onder andere, heeft dank te weeten<br />
aan de verwoestingen der Spanjaarden, die, in den Jaare<br />
1516, dit en eenige andere Dorpen in kooien leiden. In dit<br />
Dorp woonde, weleer, een vermogende Boer, tevens Dorgregter<br />
en Ontvanger, WIEE KXAASSEN genaamd. De verraaderlijke<br />
hand eens doodflaagers, die bij nacht met hem'over den<br />
weg reisde, misfchien verlokt door eenig geld , welk de ongelukkige<br />
bij zich hadt, maakte een einde aan ziju leeven.<br />
Dk viel voor in het begin van Maart des Jaats 1627. Op<br />
eenea
TJERKGAAST, TJERKWERD. 255<br />
eenen<br />
Graffteeri, in zes platte Latijnfche dichtregels, wordl<br />
het treurig voorval vermeld.<br />
„ Sifte pedem quisquis facras imraveris sedes,<br />
„ Et lege quam mifera morte perevntus homo-,<br />
„ Quem tenet hic tumulus: noctu comitandö necatrar<br />
„ Nefcius a Socio .vuinere: grande nefas 1<br />
„ Spiritus inde brevi petit alti palatia coeli;<br />
„ Corpus ubi, Chrifto mite vocante, manet."<br />
. Elders hebben wij reeds aangemerkt, dat dit Dorp, met<br />
Tirns en Tsbregtum, eenen Leeraar in gemeenfchap heeft,<br />
.cs.r>:;-
CStf TJERK WERD', TJUM.<br />
Stemmen uitbrengt. Tjerkverd legt aan de Trekvaart, tus»<br />
Ichen Bolswerd en Workum, ongeveer een half uur gaans van<br />
de eerstgenoemde Stadj De Kerk is zonder Toren. Dé<br />
Leeraar, welke in dezelve den Predikdienst waarneemt, bedient<br />
ook het nabuurig Dorp Dedgum. Onder het Dorp behooren<br />
verfcheiden kleine Buurten of Gehugten. Van ouds<br />
lagen hier verfcheiden Adelijke Staten, zedert in gemeenë boerewooningen<br />
Veranderd. Eene derzelven , Hoitema - State<br />
genaamd, vertoont nog heden de kennelijke blijken van haaren<br />
alouden luister. Het Huis legï , naamelijk, bèflooten<br />
binnen eene wijde Graft, over welke een fteenen brug, of,<br />
zo als men 't in Friesland noemt, een Pijp legt; boven welke<br />
een Poort ftaat, groot genoeg, bijkans, om voor eené<br />
Stadspoort te dienen. Langs eenen ruimen eiken Wenteltrap<br />
klimt men hier na een groot Bovenvertrek, van waar men,<br />
öp de nabuurige Stad Bolswerd, een vermaaklijk uitzigt heefu<br />
Volgens overlevering, zou deeze Poort zesduizend guldens<br />
gekost hebben. In eene der Kameren der aloude Heerenhuizinge,<br />
welke men, van wegen haare bouwvalligheid, in dert<br />
Jaare 1779, meerendeels afgebroken en vertimmerd heeft, zag<br />
men, eertijds, twee fraai gewerkte houten deuren , welke<br />
den toegang gaven tot een ander Vertrek, in 't welk een fierlijk<br />
Roomsch Altaar ftondt. Men befluit hier uit, dat Jonk*<br />
heer HOITEMA, ten dienfte van zich zeiven en zijner Iluisgenooten<br />
, eenen Kappellaan zal gehouden hebben. Voorts<br />
gaf de geheele inrigting des gebouws eenen vermogenden<br />
eigenaar te kennen*<br />
TJUM , bij zommigen Tzüm gefpeld, is, in rang, het eerfte<br />
Dorp in de Friefche Grietenij Franekeraa-el, in het<br />
Kwartier van Westergo. Nevens de Buurten of Gehugten,<br />
tot hetzelve behoorende, bevat het zesënvij'ftig Stemdraagende<br />
Boerderijen. Het Dorp is vrij geregeld aangeleid; het beftaat<br />
nit eene breede Straat, ter wederzijden met Huizen bebouwd,<br />
*op welke eenige mindere Straatjes uitloopen. De Kerk is<br />
een ruim geftigt. Nevens dien van het Dorp Koudunt, wordt<br />
de Toren deezer Kerke voor den hoogden in de Provin-
TJUM, TJUMMARUM. &S7<br />
vincie aangezien. Jaarlijks wordt bier een vrij bloeiende Paerdemarkt<br />
gehouden. Ejrtijds lagen in en bij dit Dorp verfcheiden<br />
aanzienlijke adelijke Staaten, van welke men alleenlijk<br />
de overblijfzels in groote Boerderijen' zier. Daarenboven<br />
lag, niet verre van- Tjum, eertijds, een Vrouwen Klooster,<br />
Medum genaamd. Twee Boederijen, naar men wil, op den<br />
grond daar van gelegen, voeren nog dien naam. Het gewijde<br />
geftigt was aan MARIA MAGDALENA geheiligd. Eene zwaare<br />
overftrooming deedt het dermaate verarmen, dat de Zusters<br />
genoodzaakt waren, hetzelve te verlaaten, en met haarer handen<br />
arbeid den kost te winnen... JVIARTIIMUS ELIUSV eerst,<br />
Roomsch Priester in dit Dorp, doch vervolgens der Hervormde<br />
Leere toegedaan, deedt, op last der Regeeringe, in<br />
den. Jaare 1566, de eerfte Leerrede te Leeuwarden, \<br />
TJUMMARUM, een aanzienlijk Friesch Dorp, in het Kwartier<br />
van IVestergo, onder de Grietenij Barradeel, in welke<br />
het den derden rang bekleedt, en achtendertig Stemmen uitbrengt.<br />
Zeer aangenaam en vermaaklijk is de gelegenheid<br />
deezes Dorps, in het best en vrugtbaarst gedeelte der Provincie,<br />
in 't midden van keurlijke bouwlanden, die de beste<br />
foort van Graanen, in menigte, voortbrengen. Van hier dat,<br />
in den zomertijd, de doortogt zeer menigvuldig is, en de<br />
Landzaaten, om hunne oogen in het bekoorlijit gezigt van<br />
het te velde ftaande .Koorn te verlustigen, dtezen en den omliggenden<br />
oord zeer druk koomen bezoeken. Het Dorp zelve<br />
is zeer geregeld aangeleid; het beftaat uit eene dubbele buurt.<br />
De Kerk is groot, en pronkt met een dikken vierkanten<br />
Toren, die in een fchuins opgaand dak eindigt. De Leeraar<br />
, welke hier de Hervormde Gemeente bedient , verrigt<br />
insgelijks het predikwerk in het r.abuurig Dorpje Pirdgum*<br />
Voorheen hadden'er ook de Doopsgezinden eene Vergaderplaats,<br />
in welke een Leeraar der nabijgelegene S«d Franeker, van<br />
tijd tot tijd, eene Leerrede deedt. Doch, van wegen de<br />
verminderde en genoegzaam uitgeftorvene Leden, der Gezinte,<br />
is men, zints veele jaaren, daar mede uicgefcheiden. In<br />
overoude tijden zag men, in de nabuurfchap van Tjumma-<br />
•rum, veele adelijde Staten, zommige van welke, onder de<br />
XXVIII. DEEL. Vyyyyyy ge-
»58 TJUMMARUM, TOLHUIS. ( Het)<br />
gedaante van aanzienlijke Boerderijen of Burgerlijke Lustplaatzen<br />
, nog in weezen zijn. Zo wel onder de eene als andere<br />
gedaante ziet men 'er, onder andere , Harkema-State, eenen<br />
vermogenden bnrger van Harlingen toebehoorende. Om de<br />
bovengemelde reden vindt men insgelijks in. de Kerk verfcheiden<br />
aanzienlijke begraafplaatzen; onder andere die van den<br />
Edelen HARING POPPEMA, Heere van Teifckelling en Grind,<br />
op den zevené'mwintigften Maart des Jaars 1553 in of bij die<br />
Dorp overleeden. Zijn hoogbejaarde Vader was toen nog 'm<br />
leeven, en; rigtte hem een Gedenkteken•>op, volgens d^n inhoud<br />
van het volgende Graffchrift, welk men op den Zark<br />
teesti<br />
„ Quem monumenta tuum referunt, Haringie, nomen„ j<br />
„ Poppema, decrepitus condidit ipfe pater.<br />
Carpe Viator itér, fed ne peregrina capefce<br />
„ Nomina, fünt patri® (lemmata clara fuse;<br />
„ Sunt domini ScheJIinga tui, et tua jura tuentur,<br />
„ Qi ajque jaces avido Giyna fubefi falo."<br />
,, Te tarnen o 1 Sublate patri magis ïlIa bearunt<br />
„ Ante, per ingenium dona fublata tuum."<br />
TOLHUIS , (Het) van ouds een zeer vermaard gebouw, en inzonderheid<br />
befaamd geworden, zedert den overtogt der Franfchen<br />
over den Rhijn, in den Jaare 1672, welke bij dit geftigt gefchiedde.<br />
Het Tolhuis legt in het Kwartier van Gelderland,<br />
de Over- Betuwe genaamd, doch zeer nabij het Dorp Loheth,<br />
tot het Kleeffche grondgebied behoorende. Voorheen wierdt<br />
dit Geftigt van den Rhijn befpoeld. Doch zedert het doorfteeken<br />
van het Panderenfche Gat (zie Art. PANNERDEN,<br />
Deel XXIII.) heeft die Rivier een anderen lbop genomen;<br />
waar door veroorzaakt is, dat het geftigt, of liever deszelfs<br />
puinhoopen, meer dan een half uur gaans landwaarts van hes<br />
water gevonden worden. Van het Tolhuis vindt men aangetekend,<br />
dat het, in zijnen bloeienden ftaat, zo vast en fterk<br />
was, dat het muurwerk met geene Kanonkogels kon doorboord<br />
worden.- Het was een eigendom der Gelderfche Hertogen,<br />
die 'er, van tijd tot tijd, hun Zomerverblijf kwamen<br />
nee-
TOLHUIS; (Hét) 250<br />
neemen; Aan den ongelukkigen Hertoge ARNOUD diende het,<br />
voor een korten tijd , tot eene Gevangenisfe; zijn Zoon<br />
ADOLF hadt hem derwaarts doen voeren. In 't einde det<br />
Zestiende Eeuwe maakte 'er zich Prins MAURITS meester van.<br />
Zedert leide men 'er Bezetting binnen, om, van dien kant,,<br />
den vijand het inrukken binnen Gelderland te beletten. Boven<br />
hebben wij, met een woord , aangetekend, dat de Franfchen *<br />
iri den Jaare 1672 , alhier over den Rhijn trokken. ' Van<br />
het gedenkwaardig voorval , van wegens deszelfs heillooze<br />
gevolgen voor de Veréénigde Gewesten, vinden wij de vol*<br />
gende bijzonderheden aangetekend;<br />
De Prins VAN cowDé, naa de Stad Emmerik te hebben betnagtigd,<br />
bevondt zich, in 't begin van Junij, binnen de gemelde<br />
Stad, en beraamde 'er het ontwerp van eenen inval iri<br />
de Veréénigde Nederlander). De Rhijn lag tusfchen beiden?<br />
en hoewel deeze Stroom, door den droogen Voorzomer, op<br />
eenige plaatzen * voor de Ruiterij, waadbaar was, hadt, egter,<br />
de Franfche Bevelhebber geene genoegzaame kundfchap<br />
van den oordj om den overtogt te durven onderneemen. Ter<br />
goeder uure kwam hem thans een verraaderfche Geldersman»<br />
JAN FIETERSZ genaamd \ zijnen dienst en geleide aanbieden»<br />
Hij was een Veerman, en dus in de gelegenheid om den toeftand<br />
des Rhljnfirooms naauwkeurig te kunnen kennen. Hij<br />
berigtte den Prinfe VAN coNDé, hoe hi] al voor lang hadt<br />
opgemerkt, dat, bij het Tolhuis eene droogte in den Rhijn<br />
Was, die, bij het tegenwoordige laag water, van de Ruk<br />
terij zeer gemaklijk kon doorwaad worden; als mede, dat<br />
dezelve geringen tegenftand zoude ontmoeten, alzo de aangeweezene<br />
plaats, door den Kolonel VAN AYLVA, flegts met<br />
eene kleine bende Ruiterij bezet wierdt. Een gunftig berigt<br />
was deeze opening van den trouWloozen Geldersman. Mei<br />
dit alles lag 'er evenwel ook nog andere Bezetting langs den<br />
Stroom j onder JAN BARTON DE MÖNTBAS, Kommisfaris - Generaal<br />
der Ruiterije van den Staat} deeze lag op drie plaatzen,<br />
langs den oever, tusfchen het Dorp Heusfen en het<br />
Tolhuis<br />
Aangemoedigd door het berigt van den boven genoemden<br />
aanbrenger* befloot de Prins VAN cowé , den Stroom te<br />
S O E S<br />
Vyyyyyy 3
s6o TOLHUIS. (Hef)<br />
doen bezigtigen. Doch de Bevelhebber, welken hij, ten<br />
dien einde, hadt afgevaardigd, keerde onverrigter zaake te<br />
rug, hebbende met het volk van MONTBAS fchutgevegt gehounen.<br />
Toen wierdt coNDé te raade, van eenige anderen verzeld,<br />
in eigen perfoon, het werk te gaan opneemen. Tot<br />
zijne verwonderinge vondt hij de bezette posten verlaaten.<br />
Men weet, hoe de Heer MONTBAS , om deeze ontwijking<br />
van den vijand, zich den haat van Grooten en Gemeenen op<br />
den halze haalde, en vervolgens wierdt te regt gefield; zo<br />
dat hij zekerlijk zijn bedrijf met den hals zou hebben moeten<br />
boeten, indien hij niet uit zijnen Kerker ontvlooden ware.<br />
In 't voorbijgaan merken wij hier aan, dat volgens de aantekening<br />
van zommigen, MONTBAS voldoende bewijzen in handen<br />
hadt, om zijne fchijnbaare misdaad te regtvaardigen; doch<br />
dat de gelegenheid des tijds niet toeliet, zich van dezelve te<br />
bedienen. Zie, op 'sMans naam, DeelXXIII, bl. 95. CoNDé,<br />
intusfchen, vermoedende, dat de onzen flegts geweeken waren,<br />
om vervolgens, wanneer de overtogt zoude ondernomen<br />
worden, te heviger aan te vallen, fprak zijne Troepen moed<br />
in 't hart, door de voorflelling van het gewigt der onderneeminge,<br />
en de eere van het volvoeren. De overtogt wierdt<br />
op den twaalfden Junij ondernomen. De Graaf VAN GUICHE<br />
reedt eerst in den Stroom, geleid wordende door den gemelden<br />
JAN PIETERSZOON; dien, evenwel, nu het hart geduurig<br />
ontzonk: zo dat hij telkens met eene teug Brandewijns moest<br />
gemoedigd worden. De Graaf VAN GUICHE vondt den Stroom<br />
waadbaar op twee plaatzen , op de eene voor acht en tien<br />
man naast elkander, op de andere voor een geheel gefchaard<br />
Eskadron. Veertig Franfche Edellieden reeden vooruit, en<br />
bereikten, ondanks het fchieten der Staatfchen uit eenen Toren<br />
bij het Tolhuis, de overzijde der Riviere. Doch hier<br />
eenige Staaifche Ruiters ontmoetende, wierden zij te rug gedreeven<br />
in den Stroom; uit welken zij andermaal voet aan<br />
land zetteden, doordien de Staatfchen, voor het vuur eener<br />
Franfche Batterije, aan de overzijde van den Stroom, de<br />
Viugt moesten ueemen. Dit fchieten, intusfchen , was de oorzaak<br />
van het omkoomen van een goed deel Franfchen in de<br />
Riviere, naardien zjj, door het fchrikken van hunne paerden<br />
voor
TOLHUIS, (Het) TOMBE. (LA) 2n"l<br />
voor het fchieten, van het pad gedwaald waren. Eindelijk gelukte<br />
het den Graave VAN GUICHE , zo veel volks over den<br />
Stroom bij een te bekoomen, dat hij in de Betuwe konde<br />
post vatten.<br />
Deeze merkwaardige overtogt gefchiedde in de tegenwoordigheid<br />
en onder 't oog van Koning LODEWYK DEN XIV. die<br />
zich begeerig toonde, om, even als zijne Troepen, de Rivier<br />
te paerd te doorwaaden. De Prins VAN coNDé raadde<br />
hem zulks af, welken het Voeteuvel verhinderde, te water<br />
te gaan, doch die, evenwel, niet zou hebben durven agterblijven,<br />
indien de Koning hem ware voorgegaan. Sedert liet<br />
de Prins zich over de Rivier zetten. Wat al leeds en onheils<br />
voorts den Lande wedervoer, is van elders bekend; ons plan<br />
verbiedt ons het verhaal daar van.<br />
Kort naa den overtogt, maakten zich de Franfchen meester<br />
van het Tolhuis, en verwoestten het ten eenemaale. Geere<br />
andere overblijfzels zijn 'er van voorhanden , dan eenige<br />
zwaare puinhoopen, gelegen in eenen diepen Kuil, eertijds<br />
de Graft, welke het Kafteel omringde. Wij hebben reeds<br />
aangetekend, dat het Tolhuis niet meer aan den Rhijn, maar<br />
op eenigen afftand van daar landwaarts is gelegen.<br />
TOMBE, (LA) een vermaard Kunstfchilder, wierdt gebooren<br />
te Amfterdam, in den Jaare 161Ó. In 't eerst beoeffende<br />
hij de kunst in zijn Vaderland. Begeerte na hooger vorderingen<br />
deedt hem het kunstkweekend Italië bezoeken. Hij<br />
vertoefde aldaar verfcheiden jaaren, en een goed gedeelte van<br />
dezelve te Rome. Zo zeer was hij ingenomen met de fclioonheid<br />
der Voorwerpen, welke Natuur en Kunst, in dat Gewest,<br />
voor het Penfeel, in groote menigte, uitleveren, dat<br />
hij, naa zijne wederkomst in het Vaderland, bijkans niets,<br />
anders dan Italiaanfche Gezigten, Graften, Grotten en Bergwerken<br />
fchilderde. LA TOMBE overleedt in zijne Geboorteftad,<br />
in den Jaare 1676, het zestigfïe zijns ouderdoms.<br />
Zie<br />
HOUBRAKEN.<br />
1 n Yyyyyyy 3 TONGEJ
téi TONGELAAR, (Het Land van) T O N G E L R E , enz,<br />
TONGE; (OUDE) zie OUDE TONGE, Beel XXIII. bladz. 302,<br />
TONGELAAR, (Het L,and van) een distrikt, in het gedeelte<br />
van Staats Brabant, bij den naam van Land van Knik<br />
en Stad Graave bekend. Tongelaar is onderhoorig aan een<br />
klein Dorpje, omtrent een vierendeel uur gaans van de Stad<br />
Graave gelegen. Men ontmoet in het Landfchapje een Kasteel;<br />
't welk, egter, weinig aanziens heeft.<br />
TONGELRE, ook wel Tongerlo of Tongeren genaamd, een<br />
Dorp in Staats Brabant, in de Meierij van 's Hertogenbosch,<br />
tusfchen de Steden Helmont en Eindhoven. Het getal der<br />
Huizen wordt op ongeveer honderdëndertig begroot. De<br />
Hervormden hebben 'er eene Kerk, (taande, nevens haaren<br />
Jpitzen Toren, midden in het Dorp, die door den Predikant<br />
yan fVoenfel wordt bediend.<br />
TONGEREN , eene Buurt van flegts eenige weinige Hui-<br />
^en, in het Geldersch Kwartier, het Landdrostantpt van<br />
Yeluwe genaamd, niet verre van het aanzienlijk Dorp Eepe.<br />
TOORNEBURG , een van ouds vermaard Kafteel, in Kennemerland,<br />
in den Jaare 1255, door Graaf WILLEM DEN II gebouwd,<br />
volgens BEK A , tot een eeuwigduurende aan/loot der<br />
Friezen, naamelijk der Westfriezen, als die daar door in bedwang<br />
gehouden wierden. Volgens MELIS STORE , lag dit<br />
Kafteel tusfchen het van ouds vermaarde Froonen en Alkmaar,<br />
en wel zo digt bij twee andere Kafteelen, dat ze,<br />
pver en weder, elkander konden befchieten. Tegenwoordig<br />
-?ijn 'er, van het aloude Geftigt, geene Overblijfzels te vinden.<br />
Zie<br />
ALTING, Nottt. Geraan, Infer.<br />
TOREN. (Blaaum) Bij deezen naam Is bekend een Heeren-<br />
ÏJUis, in de Tielerwaart, in' het Dorp Herwijnen. De tegenwoordige<br />
gedaante, zijnde die van een zwaaren ronden<br />
Toren, met een fpits leljerj dak, wijst uit, dat het, voormaals<br />
t
TORRE. (JAKOB DE LA) ' 253<br />
maals, eene Sterkte of Kafteel geweest is. Volgens zommigen<br />
zoude het , eertijds , Hertoge KAREL van Gelder tot een<br />
Blokhuis tegen de Hollanders gediend hebben.<br />
TORRE. CJAKOB DE LA) Van de koenheid van veele Amfterdamfche<br />
burgers , in het bieden van tegenftand aan de gewelddaadigheden<br />
van 't Spaanfche Hof, ten tijde van het opgaand<br />
licht der Kerkhervorminge, kan het wedervaaren van<br />
deezen perfoon , onder anderen, ten bewijze dienen, 't Is<br />
bekend, hoe de Heer VAN BREDERODE, nevens verfcheiden<br />
andere Edelen, om des te beter der goede zaake van hunne<br />
hulp te dienen, in den Jaare 1567. zich na Amfterdam begeeven<br />
hadt. Dit der Landvoogdesfe zijnde overgebriefd,<br />
baarde ten Hove geen geringen agterdogt. De genoemde<br />
JAKOB DE LA TORRE bekleedde thans den post van Geheimfchrijvër<br />
van den Geheimen Raad, en bevondt zich te Utrecht,<br />
ter verrigtinge van eenige zaaken, de belangen des Konings<br />
van Spanje raakende. Hier ontving hij last van de Hertoginne-Landvoogdesfe,<br />
om zich na Amfterdam te begeeven,<br />
om de Regeering te vermaanen, tot het doen ontzeggen van<br />
haare Stad aan den Heere VAN BREDERODE, des noods zelf<br />
met geweld van Wapenen. Geene kleine verlegenheid veroorzaakte<br />
deeze boodfchap bij Burgemeesteren, als die zich verzekerd<br />
hielden, dat de Heer VAN BREDERODE aan zulk een<br />
bevel zich weinig ftooren zoude, 't Geen zij zich voorfpeld<br />
hadden, gebeurde inderdaad aan eene bezending uit de Vroedfchap.<br />
Toen begaf zich DE LA TORRE, in eigen perfoon,<br />
van twee Schepenen verzeld, bij den Edelman; die den Geheimfchrijvër<br />
insgelijks afwees, voor reden geeveude zijne<br />
ongehoudenheid om zich naar 't bevel der Landvoogdesfe te<br />
gedraagen. Intusfchen hadt het gerugt deezer onderhandelingen<br />
zich door de Stad verfpreid, en onder de Gemeente,<br />
onder welke BREDERODE veele vrienden hadt, merkelijke opfchuddiugen<br />
veroorzaakt, 't Bleef hier niet bij. De Geheimfchrijvër<br />
DE LA TORRE kwam, eerlang, in merkelijk gevaar.<br />
Eenige Friefche en andere Edellieden, onder andere LANCE-<br />
LOT VAN BREDERODE, beftonden hem, in zijne Herberg en<br />
Kamer, op den Dam, te overvallen, en tot 's anderendaags<br />
Yyyyyyy4<br />
' m
264 TORRE, (JAKOB DE LA) enz.<br />
in gijzeling te houden. Zij doorfnuffelden zijne papieren,<br />
en bragten de gewigtigfte derzelven bij den Heere VAN BRE<br />
DERODE. DE LA TORRE, welken men, zo als hij zelve naderhand<br />
verhaald heeft aan iemand, die dit fehrijfr, in dit bezoek,<br />
met woorden en wapenen, den dood gedreigd hadt,<br />
zich binnen Amfterdam niet veilig agtende, verliet in allen<br />
lpoed en heimelijk de Stad.<br />
Sedert viel DE LA TORRE , eenigen tijd, in ongenade bij<br />
den Hertog VAN ALVA. Men weet, hoe~deeze dwingeland<br />
het opbrengen van den Tienden en Twintigften Penning den Landzaaten<br />
opleide, doch tevens van zommigen merkelijken tegenftand<br />
ontmoette. Van deeze onwilligheid in het voldoen aan<br />
zijn Gebod, zogt de Hertog de reden, onder andere, in de<br />
verfpreiding van zekere Pauslijke Bulle, naar de eerfte woorden<br />
in Coena Domini genaamd. Deeze dreigde met den<br />
ierkelijken Ban eenen iegelijk, die dusdanige fchattingen inwilligde<br />
of ontving, buiten toeftemming van den Paus. De<br />
Geheime Raad hadt, tot het doen drukken der Bulle, verlof<br />
gegeeven, en de Geheimfchrijvër DE LA TOURE den Verlofbrief<br />
ondertekend. De Hertog ftrafte hem daar voor met bekommering<br />
in zijn huis, en verbod om zijn ampt in den tijd<br />
van een rond jaar te mogen oeffenen.<br />
Zie p. c. H O O F T.<br />
TORRENTIUS. (JOAN) Niet t'onregt leggen zommige Dich.<br />
ters onder den blaam, van hun edel vermogen misbruikt te<br />
hebben in dichterlijke tafereelen, door het fchetzen van de<br />
ontucht in een bevallig licht, en dus de harten der Jeugd befmet<br />
en de zaaden des bederfs in dezelve geftrboid te hebben.<br />
Even zeer ftaan verfcheiden Schilders aan die misdaad fchuldig.<br />
De edele Schilderkunst, gefchikt om verhevene denkbeelden<br />
in de Ziel te verwekken, diende, in de hand van<br />
TORRENTIUS, om geilen wellust en ontucht voort te planten.<br />
In den Jaare 1580 wierdt hij te Amfterdam gebooren. Hij<br />
leide zich inzonderheid toe op het fchilaeren van Stukken,<br />
die de kuifche x>ogen kwetften, en den vleesculijken wellust<br />
I I iTÏfTff - prifej<br />
2li
TORRENTIUS, (JOAN) enz. \ «5$<br />
prikkelden, 't Zij om deeze reden, en zijn daar nevens gepaard<br />
liegt gedrag, 't zij om eenige andere oorzaak, ons niet<br />
gebleeken, zeker is het, dat hij, 't eenigen tijde, zijne Geboorteftad<br />
verliet, en zich met der woon te Haarlem nederzette.<br />
Zijn aanhoudende voortgang in flegtigheden, zo van<br />
de eene als van de andere foort, deedt hem hier, bij de Regeering<br />
, dermaate in 't oog loopeu, dat hij gevat en in het<br />
Tuchthuis wierdt opgeflooten. Dit viel voor in den Jaare<br />
1630. Niet lang, evenwel, fchijnt hij aldaar vertoefd te<br />
hebben. Immers vindt men aangetekend, dat TORRENTIUS, op<br />
hooge voorfpraak, uit den Kerker ontflagen zijnde, na zijne<br />
Geboorteplaats wederkeerde; alwaar hij ook zijne dagen eindigde.<br />
Eenen Voorganger in het kwaade hadt onze TORREN<br />
TIUS in zijnen Vader; van welken de Schepen GERARD SCHAAP<br />
Pieterszoon verhaalt, dat hij de' eerfte Tuchteling in het Amfterdamfche<br />
Rasphuis geweest is.<br />
Zie HOUBRAKEN, en j. WAGENAAR, Beschrijving<br />
van Amfterdam.<br />
TRELCATIUS, (LUCAS ) Predikant in de Walfche Gemeente,<br />
en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan 't Hoogefchool te<br />
Leiden, was van geboorte een Franschman, als zijnde ter waereld<br />
gekoomen te Erin, bij Douay, in den Jaare 1542. Hij<br />
hadt eene Moei, die, in de even genoemde Stad, den post<br />
van Mater, of Opzieneres van een Nonnenklooster bekleedde.<br />
Deeze nam de zorge en kosten zijner opvoedinge op<br />
zich, en zondt hem in het Latijnfche School te Douay, met<br />
oogmerk om hem tot den Geestlijken ftand op te leiden.<br />
Naa de eerfte gronden der taalkennisfe geleid te hebben, vertrok<br />
hij na Parijs, alwaar hij zich , in de taaien en andere<br />
voorbereidende weetenfchappen , verder oeffende. De twee<br />
vermaarde mannen JOHANNES MERCERUS en PETRUS RAMUS<br />
hadt hij hier tot Leermeesters.<br />
Onder dit alles vatte hij eenige vermoedens op, omtrent<br />
de misbruiken en bijgeloovigheden der Roomfche Kerke. Van<br />
hier dat hij zijne oeffening inzonderheid inrigtte tot het rechte<br />
Yyyyyyy 5<br />
be-
*66 TRELCATIUS. (LUCAS)<br />
begrip der gewijde Schriften, 't Gevolg was, dat hij van de<br />
tot nog toe aangekleefde dwaalingen overtuigd wierdt, en tot<br />
•de gerneenfchap der' Hervormden overging. Ligt is het te<br />
denken, dat zijne Moei, en de verdere bekostigers zijner opvoedinge,<br />
hem, zedert, de gewoone hulp onttrokken. In<br />
deeze verlegenheid vondt hij eene uitkomst, in de genegene<br />
aanbieding van eenige Rijsfelfche Kooplieden van de Gezinte<br />
der Hervormden; deeze beloofden hem hunnen bijftand, on 1 -<br />
der voorwaarde, dat hij, naa de voleindiging van den ge-<br />
-woonen lor p zijner letteroefeningen, zich ten dienfte van<br />
hunne verdrukte Gemeente zou laaten gebruiken. Diensvolgens<br />
vertoefde hij nog eenigen tijd te Parijs, en vervolgens<br />
te Orleans; zich met onvermoeiden vlijt toeleggende op het<br />
verzamelen van kundigheden, in eenen bekwaamen Leeraar<br />
noodig. De burgerlijke onlusten , welke, intusfchen , het<br />
Koninkrijk Frankrijk begonnen te beroeren , noodzaakten<br />
hem, elders eene veilige fchuilplaats te zoeken. Hij vondt<br />
dezelve in Engeland.<br />
Geduurende zijn verblijf in Frankrijk, was TRELCATIUS,<br />
te Santerre, in den echt getreeden. Om voor hem zeiven<br />
en zijn gezin een voegzaam onderhoud te vinden, opende<br />
hij nu een School te Londen, waar in hij de Jeugd in de Latijnfche<br />
taaie onderwees. Den ledigen tijd, die hem, van het waarneemen<br />
van zijn hoofdberoep, overfchoot, befteedde hij aan<br />
de verdere beoeffeninge der Godgeleerdheid, en van daar mede<br />
vermaagfchapte Weetenfchappen; In deeze leevenswijze wierdt<br />
hij geftoord, door het opontbod der Rijsfelaaren, die, ingevolge<br />
der voorheen gemelde voorwaarde, hem opeischten,<br />
om hunner Gemeente ten dienfte te (taan. Vier kinderen hadt<br />
hij thans reeds bij zijne Huisvrouw verwekt. Met dit gezin<br />
vertrok hij na Antwerpen, met oogmerk om aldaar, omtrent<br />
zijne bedreevenheid in Godgeleerde Weetenfchappen ondervraagd,<br />
en tot den Predikdienst bevorderd te worden. Kort<br />
daar naa vertrok hij na Rijs fel. Doch de boosheid der tijden<br />
, vooral de haat tegen de Hervormde Leeraars, gedoogde<br />
aldaar geen lang verblijf. Met goedvinden en toeftemming<br />
zijner Gemeente, vertrok dan TRELCATIUS na Brusfel, Zes<br />
jaaren nam hij hier den Predikdienst waar, en eindigde dien<br />
met
TRELCATIUS, (LUCAS) enz. 267<br />
met de overgave der Stad, aan den Hertog VAN PARMA, in<br />
den Jaare 1585. Zedert vertrok hij na Antwerpen, en wierdt<br />
vervolgens in verfcheiden Gemeenten beroepen. Benevens<br />
andere, bezat TRELCATIUS , in groote maate, de hoedanigheden<br />
van nederigheid en onbaatzuchtigheid. Van hier dat hij<br />
weigerde eene keuze te doen, maar de beflisfmg zijns lots,<br />
ten aanzien eener vaste ftandplaatze, overliet aan de uitfpraak<br />
zijner medebroederen, in een Sijnode vergaderd. Deeze weezen<br />
hem toe aan de Walfche Gemeente te Leiden. Nog in<br />
het bovengenoemde Jaar 1585 maakte hij aldaar eenen aanvang<br />
van zijnen dienst. De ijver, met welken hij zich vari<br />
zijnen post en pligt kweet, en de lof, welken hij daar door<br />
behaalde, was de oorzaak, dat de Bezorgers van het Hoogefchool,<br />
reeds in den Jaare 1587, te raade wierden, den post<br />
van Hoogleersar in de Godgeleerdheid aan hem op te draagen.<br />
Hij aanvaardde deeze nieuwe bediening, en behaalde<br />
daar mede geenen minder roem. De Pest, welke, in den<br />
Jaare 1602 verfcheiden andere beroemde Leeraars wegrukte,<br />
maakte ook een einde aan zijne bezigheden. TRELCATIUS<br />
overleedt, op den achtëntwintigften van Augustus, in den<br />
ouderdom van zestig jaaren. Hij liet tien kinderen naa; van<br />
eenen derzelven zullen wij in 't volgende Artikel fpreeken.<br />
Zie FRANC, JUNIUS , Oratio Funebris in<br />
Lucam Trelcatium; MEURSIÜS , Aehena<br />
Bat,<br />
TRELCATIUS, (LUCAS) de Jonge, Zoon van den bovengemelden,<br />
en zijn, Opvolger in het Hoogleeraarampt, was gebooren<br />
te Londen, op den vijfëntwintiglten April des Jaars<br />
1570, terwijl zijn Vader zich aldaar met het ampt van Latijnfchen<br />
Schoolmeester geneerde. Reeds in zijne vroege jeugd<br />
vertoonde hij de blijken van eenen veelbeloovenden geest j<br />
ten bewijze waar van men, onder andere, vindt aangetekend,<br />
dat hij reeds zo vroeg als in zijne zeventiende jaar den Predikftoel<br />
openlijk hadt beklommen. Zo uitfteekende begaafdheden<br />
voor den Kanzei bezat hij, dat hij deswegen wierdt<br />
) •<br />
ge-
568 v TRELCATIUS, (LUCAS) de Jonge.<br />
gepreezen van den zeer bevoegden oordeelaar, den beroemden<br />
SCALIGER , naar wiens oordeel hij in 't Nederduitsch en<br />
in 't Fransch even gelukkig Haagde. Geduurende den aanvang<br />
der Nederlandfche Kerkgefchillen leide hij een getuigenis<br />
af, waar uit men fchijnt te moeten befluiten, dat TRELCATIUS<br />
de Jonge van de leere van ARMINIUS niet zeer afkeerig was,<br />
althans dezelve in liefde konde verdraagen. Op de klagte,<br />
naamelijk, der KlasiL van Dordrecht, over de verfchillen<br />
omtrent de leere der Hervormde Kerke gereezen, hadden de<br />
Bezorgers van het Hoogefchool aan de Hoogleeraaren gevraagd<br />
, of hun eenige gefchillen bekend waren. Waar op<br />
TRELCATIUS, met zijne Amptgenooten ARMINIUS en GOMARUS<br />
de zaak overleid hebbende, zij gezamentlijk in gefchrifte verklaarden<br />
„ dat zij wel wenschten, dat de Klasfis van Dordrecht<br />
met beter orde in deezen hadt gehandeld; dat zij<br />
,, wel geloofden dat onder de Studenten meer gefchillen vie-<br />
„ len dan hun lief waren; doch dat zij niet wisten , dat, zo<br />
veel de fundamenten der Leere aanging, onder de Hoog-<br />
„ leeraaren der Godgeleerde Faculteit eenig gefchil was; willende<br />
zij zich voorts benaarfligen, om de gefchillen onder<br />
„ de Studenten te doen ophouden." Deeze Verklaaring wierdt<br />
gedaan in den Jaare 1605. Eene fpoedige en aanmerkelijke<br />
verandering moet, zedert, in de godgeleerde denkwijze van<br />
TRELCATIUS zijn voorgevallen. Want als hij, niet meer dan<br />
twee jaaren daar naa, een Werk, onder den titel van Godgeleerde<br />
Onderwijzingen, hadt in 't licht gegeeven, klaagde<br />
ARMINIUS, in zekeren Brief, dat daar iu zaaken gedreeven<br />
wierden, die geheel nieuw, en ten hoogften ongerijmd waren<br />
, ftrijdende tegen de Schriftuur, tegen de geheele Oudheid,<br />
en tegen de gevoelens van veele Hervormde Leeraaren.<br />
TRELCATIUS de Jonge overleedt in den bloei zijner dagen ,<br />
op den twaalfden September des Jaars 1607, in den ouderdom<br />
van vierendertig jaaren.<br />
Zie PETRUS BERTIUS, Oratio funebris<br />
in Lucam Trelcaiium,<br />
TEESEL,
TRESEL, (DANIËL) enz. 269<br />
TRESEL, (DANIEL) Eerfte Klerk der Aigemeene Staaten,<br />
is, in 's Lands Gefchiedenisfen, vermaard, om dat hij zijn<br />
huis leende tot eene zamenkomst tusfchen eenige Hollandfche<br />
en Stichtfche Heeren, in den Jaare 1618, om te raadpleegen<br />
over zaaken van de hoogfte aangelegenheid, welke, ten di. n<br />
tijde, de aandagt van veele Leden van Regeen'nge bezig<br />
hielden, vooral met opzigt tot de aanmatiging van meer dan<br />
dienltig gezag, van welke Prins MAURITS , bij veelen, wierdt<br />
verdagt gehouden, 't Is bekend, hoe, ondanks alle poogingen,<br />
daar tegen aangewend, zijne Doorluchtigheid over zijne<br />
tegenflanders zegepraalde. Alle deeze, en veelen van dezulken<br />
, die 't met hun gehouden hadden, vonden, bij de omwenteling<br />
van zaaken, zich genoodzaakt , het Vaderland te<br />
verlaaten. Onder de laatften bevondt zich TRESEL; die, zedert,<br />
ingedaagd, doch niet verfcheenen Zijnde, met eene ballingfchap<br />
van twee jaaren geftraft, en, daarenboven, in eene<br />
boete van tweeduizend Guldens wierdt verweezen: zonder<br />
dat, evenwel, 't geen opmerking verdieut, zijn Vonnis van<br />
eenige bijzondere misdaad gewag maakte.<br />
Zie j. WAGENAAR , VaderL Hijlorie.<br />
TRESLONG, (WILLEM VAN BLOIS VAN) In het Zesde Deel<br />
deezes Woordenboek:, op bladzijde 698, beloofden wij een<br />
uitvoeriger leevensberigt, wegens deezen verdienftelijken Vad<br />
rlandfchen Held. Thans gaan wij ons van deeze belofte<br />
kwijten. Wij doen zulks met te meer genoegen voor ons<br />
zeiven, zints het ons heeft mogen gebeuren, door de edelmoedigheid<br />
en het vertrouwen van eenen nog leevenden aan-<br />
Zienl jken afilammeling des doorluchtigen Admiraals, met echte<br />
en oorfpronklijke aantekeningen begiftigd te worden; waar<br />
door wij zijn in ftaat gefield, eenige nadere veelal onbekende<br />
bijzonderheden, het hooglofliik Geflagt betreffende, aan het<br />
licht te brengen, en tevens den volgreeks der naakoomelingen,<br />
tot op den tegenwoordigen tijd, te vermelden. De<br />
aanzienlijke Zender, welks naam is CORNELIS JOHANNES BLOYS<br />
VAN TRESLONG, Oud - Burgemeester en Thefaurier der Stad<br />
en
27Ó<br />
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAÏO<br />
en de Landen van Steenbergen, thans woonende in '/ Hage,<br />
ontvange, bij deezen, onze opregte dankbetuiging voor de<br />
betoonde edelmoedigheid. Mogten de Leden van nog andere<br />
aloude Vaderlandfche Geflagten, door dit voorbeeld, ter even<br />
gulhartige mededeelinge, worden uitgelokt.<br />
Wanneer in ons fFeordenbuek eenige misflag ingefloopen,<br />
of eenige onnaauwkeurigbeid begaan is , rekenen wij ons<br />
% pligt, en zijn zelf overbodig genegen, het onnaauwkeurige<br />
kwalijk gefielde te verbeteren. Dus zullen wij, in het<br />
tegi-nwoordige geval, handelen. Toen het boven gemelde<br />
Artikel, in "het Zesde Deel, gefield wierdt, hadden wij niet<br />
öén toegang tot de bronnen, welke nu voor ons geopend<br />
ïijti; Volgens de kundigheden , daar uit ontleend, zullen<br />
wij, met "weglaating der Zijllngfche takkken, ons alleen tot<br />
het r'ëgïlrecht opgaande en onmiudelijk nederdaalende Geflagt<br />
Van onzen Admiraal bepaalen, met tusfchenvoeging der voorhaarhtte<br />
leevensbijzonderheden van onzen Vaderlandfchen Held
XXVIII.Dlpl.IY.
TRESLONG. (WILLEM<br />
V A N<br />
BLOIS VAN) 27?<br />
„ Blois et Dunois, Dud de Gueldre, Sire d'Avennes de Lan»<br />
„ dresfies, de Chimay-, de Trelon, de Gouda, Schoonhoven<br />
„ et Tertholen &c. (lequel ne laifTant aucun hoirs de fa<br />
„- Femme Margnerité'Fille de Renaut, Second huitieme Com-<br />
„ te et Premier Duc de Gueldre) avant fon mariage avoit<br />
„ procreê de Sophie de Dalem , de la noble et Anchiene<br />
,, Maifon d'Arkel deux Fils naturels (ou felon L'opinion de<br />
„ quelques uns, d'nn mariage Clandeflin avec la dite Dame<br />
„ Sophie) fcavoirjeah B: de Blois Chlr , de L'ordre de St.<br />
„ Arithoine,- Confeillier du Comte d'Hollande, et Guy B: de<br />
„ 'Blois Chlr- Seigneur de Haften en Zelande, le quel Jean<br />
„ B: de Blois recevoit de fon Pere entre autres Terres et<br />
„ Seignéuries eelle de Trelon en Haynaut, la quelle a donné<br />
„ le notn de Trelon a la Pofterité du dit Jean, du fur tiomt<br />
„ de Blois, qui epoufa Marie de Hêemftede, Kille de Ue-<br />
„ rard et de Marie de Polanen de Wasfenaar, de la quelle<br />
,, il en gendra Plufteurs Enfents , et parmi ce'ux i.ois de<br />
,, Riois de Trelon Chlr. Seigneur de Cabau, Confeillier da<br />
„ C 'mte d'Hollande qui s'allia a une autre Marie de Heem-<br />
„ itede, Fille de Rafle et d'Agnes d'Ollende, dont il eut en-<br />
,, tre autres un Fils nommé Jean de Blo's de Trelon , Chlr.<br />
„ Seigneur de Cabau, grand Uallieu de Goude et Confeillier<br />
„ a la Haye, qui prit a Femme Etiêne de Bouckhorst, la<br />
quelle lui donna Jasper de Blois de Treslong ie. du nom,<br />
„ Grand Baliy de la Ville d"Haeriem, et du Bdliage de Ken-<br />
„ nemerland, Marié avec Catherine Oem van Wijngaarden»<br />
„ dont eft iffa Guilleaume de Blois de Trelon Seigneur d'Ou-<br />
„ denhoorn et Pettegem &c. Grand Veneur d'Hollande ed<br />
„ Admiral de Zeelande ; Conjoint avec Adrienne d'Egmont,<br />
„ du quel mariage vint Jasper de Blois de Trelon 2e. du<br />
„ nom, né L'an 1570 Sr. d'Oudenhoorn et Pettegem, allié<br />
,, a Lucrece de la Salie, Fille de Jean Francois Chlr. Sei-<br />
„ gneur de Crabbendyck dont il laiffa plufreurs Enfants: Or<br />
„ il eft bon de rematquer icy, avant de les pourfuivre, que<br />
„ le fteur du Chesne paroit n'avoir pas fceu cette alliance 3<br />
„ puis qu'il le nomme mort, fans avoir eté Marie, dans font<br />
„ Livre intitulé Hiftoire de ia Maifon de Chaftillon fur Mar-<br />
„ ne, Imprimé a Paris L'an ióai ce que Pontus Heuteru*<br />
„ fena«
ifz<br />
TRESLONG. CWILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
„ femble fuivy; or il eft Conftant par le reverend Pera<br />
Cbriflophore Bulkers Prélat de St. Sauveurs en Anvers<br />
0\ dans fon Livre intitulé Genealogies des Seigneurs Nobles &c..<br />
„ iEöJne 4'ue repofant dans nos Archives, comme par plu-,<br />
„ fieurs autres bons Auteurs , dont les ouvrages fout en<br />
„ grande Veneration et eftime, auffy bien que par des beaux<br />
„ Documents Domeftiques qui nous ont eté exhibés, fi bien<br />
„ que vray eft que le Sumommé Jasper de Blois 2e. du<br />
„ nom, qui nacquit L'an 1576 Trepaffa L'an 1620, par un<br />
„ accident de Glacé Fondu fous luy, laiirant de fa elite Fem-<br />
„ me Lucrece de la fale Jean de Blois de Trelon, Philip<br />
„ Robert de Trelon, Eleonore et Elifabeth de, Trelon; le<br />
„ quel Jean eut a Femme Magdalene Fille de Jean Donker,<br />
„ Grandveneur de i'Empereur Rudolphe fecond d'Augufte<br />
„ Memoire; la quelle entres autres heritiers luy donna Jasper<br />
„ de Blois de Trelon 3e. du nom, le quel d'Elifabeth de<br />
„ Ginderdeuren Procrea Jean Babtifte de Blois de Trelon,<br />
„ qui joignit le nom de Ginderdeuren, a celuy de fa Familie,<br />
„ a caufe du Prcrogative que fon oncle Adrien de Ginder-<br />
„ deuren lui fist par Teltament (a nous pareillement Exhibé )<br />
„ moyennant et a coudition qu'il porta le nom de Ginder.<br />
„ deuren en fa Memoire; il contrafta Mariage avec Jacque-<br />
„ line Menton , dont eft iflue le fieur requifant; le quel<br />
, comme defcendu en ligne direéte et mafculine legitime du<br />
), fu noramé Jean B. de Blois Chlr. Seigneur de Trelon, avec<br />
„ tous fes devanciers, a porté fes Armes de Gueule a deux<br />
„ fafces rebretefceés d'Argent qui eft d'Arckel au Franc quartier<br />
du premier a trois pats de vair au chef d'or (qui<br />
*„ eft de Chaftillon) aiitfy qua le fusdit Jean B. de Blois,<br />
„ les a pris de fa Mere, et les a brifé de Chaftillon fon<br />
„ Pere au quartier dextre, 1'ecu fur raorte de deux timbre<br />
d'Argent, Couronnés d'or, le premier timbre fommé d'un<br />
„ Dragon naiiTant de Gueule (Cimier de Chaftillon) les<br />
„ Lambrequins d'or, de Gueule et d'Azur; le fecond timbre<br />
„ fommé d'un Cigne Volant d'Argent, accollé d'uue Couronne<br />
„ d'or, (Cimier d'Arckel) les Lambrequins d'Argent et de<br />
„ Gueule, iceluy ecu fupporté de deux Lions d'or, ainfy<br />
„ qu'elies font cy deifus peintes et blafoneés;' et Certifions<br />
x<br />
„ en
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN) 27J<br />
„ en outfe q'uë Ia ditte 'Farniilié de Blois de trelon eft no-?<br />
,, ble et reconnue pour telle dans cès Pays, cototrie il paroit<br />
„ par les ordres Militaires et Cbevalleries oü ils. ont eté re-<br />
,, cues, comme celle de 1'ordre Teutonicq'ue, dont plufieürs<br />
i, ont merités d'étre Chëvaliers, et Commandeurs d'Ütrecht^<br />
i, de Rehe et de Maasland, de Ia quelle dignité ils fe fonÉ<br />
,, acq'uites avec beaucoup de Gl'oire en de Reputation; auiïy<br />
i, voit on les Etlles de cette Familie recues au rang dei<br />
,, Chanoinefles Ou Religieufes des Cnapitres et Cou-ents<br />
d'Ancienne Noblesfe, Communement dit Adelycke SuKen,<br />
„ ce qui eft une marqué evidente de lëu'r Nobiefie ; oütrè<br />
s, qu'ils fe font acqnis beaucoup de ïuftre a raifon de la<br />
„ grandeur dé leurs alliarces Conjugiales qu'ils ont contraétés'<br />
„ avec lés premières Families des Paysbas, comme Egmont^<br />
j, Croy, Ligne, Barbanfon, Montmorency, Merode, Lannoyj<br />
i, Humieres, Rubempré , Borfelen, Asfendelfc et plulieures'<br />
,, d'autres.<br />
„ Certifions ef Atteftons encore que le Sieür Requiranc<br />
i, avec tous fes fus fuccelTeurs ont toujours Vecus, tant eiï<br />
i, Hollande, qVaitleurs fort fplendidement et en Perfonnes dé<br />
,, Qualité et Condition fans avoir jamais fait auc'nne profesi,-fion<br />
Ville ou Mecanicque ét derogeanté a la Noblefte<br />
„ Et comme il eft jufle et raifonnable de dönner terhoignage<br />
de 19 Veritéj nouS avons donné ce prefent a la requifii,<br />
tion de Mesftre &C, fous nos.feing et fcel de nos Armes.<br />
„ Utrecht ce douziéme du mois d'Avril FArf de Grócef<br />
i, Mille (lx cents quatre vint et quinze. (En is ondertykent}<br />
i (<br />
Amold Jean Philip de Raet van der Vuo> t."<br />
Ter zy'den ftont het Wapen van den Heefe<br />
De Raet van der Voort, op het Pergament<br />
in rood Lak*<br />
De zra deezes Gètuigfchrifts koomt hier op nederV<br />
,j Wij ARNOUD TAN PHILIPS DE RAET VAN DER VOORT, Rt&<br />
der van de Krijgsorde van JEZUS CHRISTUS, enz.<br />
XXVIII. DEEL. Zzzzzzz „ Vef'
274 TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS V A N )<br />
„ Verkïaaren en getuigen , op verzoek van den Heere"<br />
JASPER VAN BLOIS VAN TRESLONG (*) VAN O N D E R D E U R E N „<br />
Ridder, dat wij (naa veelvuldige naafpooringen , zo in onze<br />
Archiven, Memorienjen Geflagt- en Wapenkundige BeCehciden,<br />
als in de oude Handvesten en Gedenkftukken, op verfcheiden<br />
plaatzen hier te Lande berustende) gevonden hebben, dac het<br />
Geflagt van BLOIS VAN T R E L O N , in vervolg van tijd en door<br />
perfoonsvertegenwoordiging, in regelrechte en mannelijke linie,<br />
afkomftig is van het aloud en doorluchtig Geflagt van<br />
CHASTILLON SUR M A R N E ; en dat omtrent het Jaar 1350, JAN<br />
CHASTILLON, de Tweede van dien naam, Graaf van Blois<br />
VAN<br />
en Dunois, Hertog van Gelder, Heer van Avennes, l.andrechies,<br />
Chimay, Trelon, Gouda, Schoonhoven, Terthnlen ,<br />
enz. (dewelke, geene kinderen naalaatende bij zijne Vrouwe<br />
MARGARETA , dogter van REIINOUT den Tweeden, achtlterr<br />
Graave en eerften Hertog van Gelder) vóór zijn l:uvre ijk<br />
hadt geteeld, bij SOPHIA VAN D A L E M , uit het adelijk en oude<br />
Huis van ARKEL, twee natuurlijke Zoonen (of, volgens het<br />
gevoelen van zommigen, in een heimelijk huwelijk met de<br />
gezegde Vrouwe SOPHIA) te weeten, JAN B. VAN E^OIS , Ridder,<br />
van de Orde van S. ANTONY, Raad van den Graave varr<br />
Eolland, en GUY B. VAN BLOIS, Ridder,. Heer van Haften<br />
M<br />
(*) Aldus wordt, bij wijlen<br />
T<br />
deeze naam gefpeld, ,zotxtijds<br />
ook T R E L L O N G , of wel T E R L O N ; doch ae waare<br />
fpelding is TRESLONG. ZO fchriift men ook nu eens BLOIS,.<br />
en dan wederom BLOYS. „ Guy, Grave van Blois of<br />
Bloys in Franhyk, Heere van Gouda, Schoonhoven,<br />
Tertholen &c. , zijn Graaffchap van Bloys in den<br />
Jare ijpi aan den Hertoge van Orleans ver kogt hebbende<br />
, bragt hij den naam van dit Graeffchap over opzijne<br />
Heerlijkheden in Noord- Holland, aan de Zat/*<br />
gelegen; welke Heerlijkheden , als doe, te famen genomen<br />
, bekent waren , met de naam van Zanen of Saandc,<br />
en die van-die tijd af, zoo als nog op den hnydigen<br />
dag, met den naam van de Landen van BLOYS ,<br />
genoemt worden"
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS vAfO Hl<br />
in Zeeland; welke JAN B VAN BLOIS, van zijnen Vader, onder<br />
andere Landen en Heerlijkheden Ontving die van trek»<br />
In Henegouwen , naar welke de naakoomelingfchap van den<br />
gemelden JAN ; genaamd VAN BLOIS, den" naam TRÈLON ont*<br />
leend heeft; welke trouwde MARIA' VAN HEEIÜSTEDÈ, dogtet'<br />
Van GERARO, en van MAMA VAN PÖLANEN VAN WASSÉNAERJ<br />
bij welke hij veele kinderen verwekte, en onder andere LODE.<br />
WYK VAN BLOIS VAN TRELON , Ridder , Heer van Cabau *<br />
Raad van den Graave van Holland, die insgelijks ten huwelijk<br />
nam eene MARIA VAN HEEMSTEDE, dogter van RAÊSJ eri<br />
Van AGMES VAN OOSTENDE , bij welke hij , onder andere {<br />
eenen Zoon hadt, genaamd JAN VAN BLOIS VAN TRELONi<br />
Ridder; Heer van Cabau, Hoofdfchout van Gouda èn Raads*<br />
heer in V Hage; Welke ter Vrouwe nam STEP'HANA VAN BOUCK»<br />
HORST, welke hem baarde JASPER VAN BLOIS VAN TRELON*<br />
den Eerften van dien naam, Hoofdfchotit der Stad Haarlemj<br />
en Baljuw van Kennemerland, gehuwd aan C'ATHABINA ÖES*<br />
VAN WYNGAARDEN, waar uit gefprooten is WILLEN VAN BLOIS<br />
VAN TRELON ,• Heer van Oudenhoorn en Pettegem, enz*<br />
Opperjaagermeester Van Holland en Admiraal van Zeeland,'<br />
gehuwd aan ADRIANA VAN EGMONT ; Uit welk huwelijk ge><br />
booren is JASPER VAN BI.OIS VAN TRELON, de Tweede van<br />
dien naam," in den Jaare 1576, Heer van Oudenhoorn eri<br />
Pettegem, gehuwd aan LÜCRETIA DE LA SALE,- dogter van?<br />
jAN FRAN?OIS, Ridder, Heere van Krabbendijk, bij welke 1<br />
hij verfcheiden kinderen heeft naagelaaten; Eer Wij voortgaan<br />
tot de verdere affbimmelingen, is het dientllg # hier aari<br />
te merken, dat de Heer DU CHENE van deeze verbintenisfé<br />
onkundig fehijnt geweest te zijn * dewijl hij zegt dat hij<br />
Ongehuwd overleeden is, in zijn werk,- getiteld: Hijïorie vati<br />
het Huis van Chastillon fur Marne, gedrukt te Parijs, in<br />
den Jaare 1Ó21 ; 't geen door PONTUS HEÜTEP.US fehijnt gevolgd<br />
te zijn. Maar het is bekend , uit het Boek van den<br />
Eerwaardigen Vader CHRISTOFFEL BUTKËNS , Priester van SU<br />
Sauveur te Antwerpen , geiiteld, G«plagtregisters der Plee.<br />
ren, Edelen , enz Deel IV, in onze Archiven berustende,<br />
gelijk ook uit veele andere goede Scarijvers, welker Werken<br />
in groote agting en aanzien zijn, als mede uit voortreffelijke<br />
Zzzzzzz 9 . ï'» n S -
476 TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
Familieberigten, welke aan ons vertoond zijn; zo dat het<br />
waarheid is, dat de gemelde JASPBK VAN BLOIS, de Tweede<br />
van dien naam, welke gebooren wierdt in den Jaare 1576»<br />
overleeden is in den Jaare 1620, door te verongelukken in<br />
het ijs; naalaatende, bij gemelde zijne Vrouw LUCRETIA DE<br />
LA SALE, JAN VAN BLOIS VAN TRELON, PHILIP ROBERT VAN<br />
TRELON, ELEONORA eil ELIZABETH VAN TRELON; welke JAN<br />
ter Vrouwe hadt MAGDALENA , dogier van JAN DONKER , Opperjaagermeester<br />
van Keizer RUDOLFUS DEN II , doorluchtiger<br />
gedagtenisfe; dewelke, behalven andere erfgenaamen, hem<br />
baarde JASPER VAN BLOIS VAN TRELON, den D;rden van dien<br />
raam; die, bij ELIZABETH VAN GINDERDEUREN, verwekte JA»<br />
BAPTIST A VAN BLOIS VAN TRELON, welke, bij zijnen Geflagtnaam,<br />
dien van GINDJSRDEUKEN voegde, ter oorzaake der<br />
Voorregten, welke zijn Oom ADRIAAN VAN GINDERDEUREN<br />
hem befprak bij Uiterften Wille (insgelijks aan ons vertoond)<br />
mids en op voorwaarde dat hij den naam van GINDERDEUREN ,<br />
ter zijner gedagtenisfe, zoude voeren; hij tradt in 't huwelijk<br />
met JAKOBA MENTON, uit welke de Heer Rxquirant gefprooten<br />
is; dewelke als in onmiddelijke en wettige mannelijke<br />
Linie afdammende van den boven genoemden JAN B. VAN<br />
BLOIS, Ridder, Heere van Trelon, nevens alle zijne Voorzaaten,<br />
hebben hunne Wapens gevoerd, het eerfte Quartier<br />
met Zilvere Balken op een Rood Veld, aan twee zijden met<br />
Zilver opgeflagen, ziinde dat van VAN ARKEL; in het eerfte<br />
Quartier met drie Zilvere Bellen op een blaauw Veld, daar<br />
boven Goud, zijnde dat van CHASTILLON, zoo als de bovengenoemde<br />
JAN B. VAN BLOIS, dat van zijne Moeder verkregen,<br />
en het met dat van CHASTILLON, zijn Vader, in 't Regeer<br />
Quartier gebroken heeft; het Wapenfchilt verheven met<br />
twee Helmen van Zilver, met Goud gekroond, boven de<br />
eerlte Helm, een, zijn bek openende draak, met het Helinftuk<br />
vaii CHASTILLON; de Helmdekfels van Goud, open en<br />
hoogblaauw, boven de tweede Helm een vliegende Zwaan<br />
van Zilver, met een Goude Kroon om den hals, met het<br />
Heimftuk van VAN ARKEL, de Helmdekfels van Goud, open<br />
en hoogblaauw; dezelve Wapens onderfteund door twee Gouden<br />
Leeuwen, zo als die hier boven behoorlijk gefchilderd en<br />
uitgeregt zijn.<br />
»» En
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS V A N ) 4$<br />
I<br />
voor erkend wordt; gelijk blijkbaar is uit de Kiijgs- en Ridderorders<br />
, in welke zij zijn aangenomen, sis in de Duitfche<br />
; Order, van welke het Lidmaatfchap aan veelen is opgedraagen,<br />
en van de Komraandeurs van Utrecht, van Rheerien<br />
VAN<br />
„ En getuigen wij daarenboven, dat het genoemde Geflagt<br />
BLOIS VAN TRELON van adel is en hier te Lande daar<br />
) en van Maasland, welke waardigheid zij met grooten roem<br />
en lof bekleed hebben. Ook heeft men de Dogters deezes<br />
j Geflagts zien aangenomen worden in den rang van Kanunni-<br />
I kesfeu of Geestelijke Dogters van Oudadelijke Kapittels of<br />
! Kloosters, gemeenlijk Adelijke Stiften genaamd, 't geen ten<br />
: klaarblijkelijken bewijze van haaren adeldom verflrekt. Behalven<br />
dat zij veel aanziens hebben verworven, uithoofde<br />
! der grootheerlij kneid hunner huwelijksverbintenisfen , welke<br />
zij met de voornaamfle Geflagten in de Nederlanden hebben<br />
aangegaan, als met die van E G M O N T , C R O Y , LIGNE, BARBAN-<br />
SON, M O N T M O R E N C Y , MERODIi, L A N N O Y , HUMIERES, KUBEMiPRé,<br />
BORSSRLEN, ASSENDELFT en veele anderen.<br />
„ Verkïaaren en getuigen wij, daarenboven, dat de Heer<br />
Requirant en alle zijne Voorzaaten, altoos, 20 in Holland-<br />
: als elders, zeer luisterrijk geleefd hebben en als perfoonen<br />
' van rang en vermogen, zonder immer eenig veragtelijk beroep<br />
1 of handwerk gedreeven te hebben, 't welk vernederende was<br />
voor den Adelfland.<br />
„ En gelijk het redelijk en billijk is, aan de waarheid ge-<br />
1 tuigenis te geeven, hebben wij de tegenwoordige Verklaaring<br />
; gedaan, op verzoek van den Heere enz. met ons gewoon<br />
Zegel en Handtekening bekragtigd.<br />
„ Utrecht den twaalfden van de maand April van 't jaar<br />
onzes Heeren duizend zeshonderd vijfennegentig. (Was ge-<br />
. ceekend ) ARNOLD JAN PEULIP DE RAET VAN DER VOORT."<br />
Ter zijden ftondt het Wapen van den Heere<br />
DE RAET VAN DER VOORT, op Pergament,<br />
jn rood Lak.<br />
Zzzzzzz 3<br />
Thaas
178 TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAK)<br />
Thans gaan wij over tot onzen Grooten Admiraal; naa air<br />
yoorens, 't geen in ons Zesde Deel, aangaande deszelfs<br />
Voorouders, niet of gebrekkig gemeld is, te hebben aangetekend.<br />
Wij maaken eenen aanvang van zijnen Oud-Over-:<br />
Grootvader; deeze was JAN VAN IILQIS, welke, van zijnen<br />
Vader, onder andere Goederen en Heerlijkheden , die van<br />
Treslong, in Henegouwen, hadt verkreegen. Hij nam ter<br />
Vrouwe MARIA VAN HEEMSTEDE , dogcer van Gerard van<br />
Heem}} ede en van Maria van Po lanen van Wasfenaar. Behalven<br />
verfcheiden andere kinderen, verwekte hij bij haar,<br />
LopiS of LODEWYK VAN BLOIS VAN TRESLONG, Ridder,<br />
Beer van Cabau , Raadsheer in den Hove van Ho/land*<br />
Hij tradt in 't huwelijk met eene Jonkvrouwe van den zelfden<br />
naam als zijne Moeder, MARIA VAN HEEMSTEDE , dogter<br />
van Raas van Heem/lede en van Agnes van Oo/lende t<br />
en wierdt bij haar Vader, van<br />
JAN VAN BLOIS VAN TRESLONG , Ridder , Heere van Cahau,<br />
Raad in Graavenhage, en Hoofdbaljuw van Goada.<br />
Zijne Echtgenoote was STEVINA VAN BOEKHORST, en hij<br />
bjj haar Vader, van<br />
JASPER VAN BLOIS VAN TRESLONG , Hoofdfchout van Haar.<br />
lem en Baljuw van Kennemerland. Hij begaf zich in 't huwelijk<br />
met CATHARINA OEM VAN WYNGAARDEN. Behalven andere<br />
Kinderen, wierdt uit deezen echt gebooren de hoofdper-;<br />
fönaadje van ons tegenwoordig Artikel,<br />
WILLEM VAN BLOIS VAN TRESLONG, Heer van Oudenhoorx<br />
en Pettegem, Admiraal van Zeeland, Overfle van Oo/lenr<br />
en Kapitein van twee Compagnien Voetknegten, en vervolgens<br />
Lieutenant Houtvester en Groot Valkenier van,<br />
Holland en Westfriesland, overleeden in den Jaare 1597.<br />
De dageraat der Nederlandfche Vrijheid was het tijdffip<br />
van zijnen bloeienden leeftijd. In verfcheide Leden van zijn<br />
Creflagt hadt hij het voorbeeld van kloeke poogingen, ter affchuddinge<br />
van het Spaanfche juk. Zijn Broeder JAN VAN<br />
BLOIS VAN TRESLONG, hadt het vermaarde Verbond, en het<br />
Smeekfchrift der Edelen ontworpen en benevens hem onder-?<br />
teekent; voor welke Vrijheidsliefde gemelde zijn Broeder, in<br />
den Jaare 1568, onder meer andere 's Larids Edelen, te 2*V«s-
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VANÏ G~O<br />
fel, onthoofd is geworden. Dien zelfden geest ademende, wierdt<br />
onze Held metafgefchrikt, maar begaf zig te Velde, en zogt de<br />
goede zaak te helpen fchraagtn, onder de banieren van Uraave<br />
LODEWYK VAN NASSAU, broeder van Prinfe WILLEM BEN I.<br />
In het ltraks genoemde jaar verzelde hij deezen op den togt<br />
na Groningen, en van daar, in den aftogt, na Jemmingen,<br />
een Dorp aan de rivier de Eems gelegen. Bekend is de<br />
Veldflag, welke, bij dit Dorp, voorviel, op den veertienden<br />
Julij, tusfchen den Hertog VAN ALVA en Graaf LODEWYK,<br />
als mede de zwaare nederlaag , den laatstgenoemden aldaar<br />
toegebragt. Onder het dapper ftrijden , bekwam TRESLONG<br />
eene zwaare wonde, doch hadt het geluk van 'svijands handen<br />
te ontkoomen, en, over den Stroom, na Embden gevoerd<br />
te worden. Hier deedt hij zich geneezën , en diende<br />
vervolgens, eenigen tijd, den Graave van Oostfriesland, als<br />
Edelman.<br />
Intusfchen gebeurde het, dat Prins WILLEM, in de hoope<br />
van gelukkiger te Water dan te Lande te zullen flaagen, beftelling<br />
ter Zee uitgaf, aan gevlugte Edelen en Kooplieden,<br />
om met fchepen, voor eigen rekening uitgerust, den vijand<br />
alle mogelijke fchade toe te brengen. TRESLONG, ouder andere»<br />
aanfchrijving van den Prinfe bekoomen hebbende, voorzag<br />
hij zich van een fchip, en diende KORNELIS GERLOFSZOON<br />
ROOSOL onder hem als Luitenant. Naa dat hij dit beroep<br />
eenigen tijd hadt bij de hand gehad, en terwijl hij, in 't begin<br />
des Jaars 1571, te Embden lag, deedt hemde Graaf in<br />
verzekering neemen. De reden of het voorwendzei dier behandelinge,<br />
was, dat TRESLONG , binnen Embden, Eekeren<br />
Amfterdamfchen burger rantfoen hadt afgedwongen , en dac<br />
zijn Luitenant ROOBOL, op 's Graaven bodem, eeaige vijandigheden<br />
hadt bedreeven. TRESLONG zat verfcheiden weeken<br />
in hegtenis, doch verworf, eindelijk, verlof tot het vrije gebruik<br />
der ftraaten van Embden, onder eenen borgtogt van<br />
duizend guldens, en de belofte van, zonder 'sGraaven toeftemming,<br />
de Stad niet te zullen verlaaten. Intusfchen hieldt<br />
men zijne zaak al aan Ceepende. Dit verveelde zijnen werkzaamen<br />
geest. Op zekeren tijd den kans fchoon ziedde,* ontzeilde<br />
hij de Stad, agterlaatende eene Verklaaring, bij welke<br />
Zzzzzzz4<br />
tij
»So TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
hij beloofde, altoos te zullen gereed jzijn,- zich te vervoegen<br />
ter plaatze , alwaar men hem geregtelijk zoude aanlpreeken.<br />
Uit zijne hegtenis ontflagen, begaf zich TRESLONG in dienst<br />
van den Prinfe VAN ORANJE. In den aanvang des Jaars 157a<br />
ontving hij last van zijne Doorluchtigheid, om twee fchepen<br />
jn Zee te brengen. Met een van deeze hengelde hij, in de<br />
maand Februarij, omtrent en binnen het Texelfche Zeegat.<br />
Hier noodzaakte hem het vriezend weder, onder het Eiland<br />
Wicringen te loopen. Door bezetting van het Ys, moest hij<br />
aldaar tot in de maand Maart vertoeven. Terwijl TRESLONG<br />
aldaar lag, gaf hij, van tijd tot tijd, vrijheid aan zijn volk<br />
om aan land te mogen gaan. Zeer duur ftondt deeze vrijheid<br />
aan zeventien perfoonen. Op grond van eenigen moedwil,<br />
door hen bedreeven, wierden ze allen, in éénen nacht, omgebragt<br />
door de Wierittgers; welke, daarenboven, TRESLONG,<br />
onder eede, deeden belooven, dien moord nimmer aan hun<br />
te zullen wreeken.<br />
Onder dit alles kwam de maare deezer beklemminge van<br />
TRESLONG tot BOSSU , van wegens den Hertog VAN ALVA,<br />
Landvooad over Holland. Deeze zondt den Onderadmiraal<br />
JAN SIMONSZOON ROL, met vier Vaandels Knegten, om het<br />
fchip re bemagtigen. Het wierdt eerst, naar Krijgsgebruik ,<br />
opgeëischr. Als TRESLONG, wijzende op zijn gefchut, hun<br />
ten antwoord gaf, dat hij niet.^ dan kruid en lood ten beste<br />
hadt, rukten de Spanjaards aan, doch wierden in zulkervoege<br />
ontvangen, dat zij raadzaamst oordeelden , zich agter den<br />
Dijk te verfchuilen. Toen fielden de Spanjaards praamen en<br />
fjeden met anrde toe, en bragten dezelve met het grof gefchut<br />
op het Ys flaakende voorts bijkans tweehonderd fchooten<br />
op het fchip; die, ester, door TRESLONG zodanig ontvangen<br />
wierden , dat ze andermaal moesten te rug wijken.<br />
Intusfchen arbeidde het v Ik van TRESLONG met onvermoeiden<br />
vlijt om het fchip los te bijter ; 't geen eindelijk ook gelukte.<br />
Ondanks het fchieten en fchelden des vijands , fchoot het<br />
fehip uit het Ys, en ontkwam het dreigende gevaar, met ver<<br />
liës van flegts éénen ma»,<br />
Dm
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN) s8r<br />
Dus de ruime Zee te baate hebbende, wendde TRESLONG<br />
den fteven na Engeland, om 'er zich te voegen bij 'sPrinfen<br />
Vloot, die aldaar lag, en nu door WILLEM, Graaf van der<br />
Mark, Heer van Lumei, als Admiraal gebooden wierdr.<br />
Bekend zijn de redenen, welke de Vaderlandfche Helden Engeland<br />
fpoedig deeden verlaaten: de herinnering, naamelijk,<br />
der fchande, voor eerlijke lieden, om zich met enkel zeefchuimen<br />
te geneeren, en het bevel der Engelfche Koninginne,<br />
door opftooken des Hertogs VAN ALVA, aan onze Zeelieden,<br />
om de Engelfche Havens te verlaaten.<br />
Nevens de overigen Hak hierom TRESLONG in Zee , den<br />
fteven wendende na Texel, met oogmerk om vijandlijke<br />
fchepen te bemagttgen , of zich van de eene of de andere<br />
Noordhollandfche Stad te verzekeren. Het keeren van den<br />
wind deedt hen van koers veranderen, en dien na de Maaze<br />
zetten. Thans deedt TRESLONG den voorflag om, ware het mogelijk,<br />
den Briel te bemagtigen; het geen door den .Graave<br />
VAN DER MARK, als Vlootvoogd, en de verdere Scheepskapi.<br />
teinen wierdt goedgekeurd. Eerst twee, en vervolgens nog<br />
vierentwintig fchepen , ftrijken , op den eerften April des<br />
Jaars 1572, 's naamiddags ten twee uure, voor het Hooft'<br />
van den Briel. Niemand dagt aan de Watergeuzen. De<br />
Veerman JAN PIETERSZOON KOPPESTOK kreeg daar van den<br />
eerften Inval. Straks roeit hij met zijn Vaartuig na de Vloot,<br />
en vraagt na TRESLONG, welken hij, in perfoon kende, alzo<br />
TRESLONGS Vader Baljuw van den Briel geweest was. Zo<br />
ras hadt onze Held zulks niet vernomen, of hij treedt ten<br />
voorfchijn, en van den Veerman verwelkoomd zijnde, brengt<br />
hij den man bij den Admiraal, Graave VAN DER MARK; welken<br />
hij voorts berigt, dat deeze de rechte man was, die tot<br />
hun oogmerk konde dienen. Men begeert dan op hem, dat<br />
hij eene boodfehap in de Stad gaa doen. KOPPESTOK , niets<br />
te verliezen hebbende , aanvaardt dien last, mids voorzien<br />
wordende, op zijn verzoek, om te meer geloofs te vinden,<br />
van TRESLONGS, Zegelring, om ftraks genoemde reden bij de<br />
Wethouderfchap van den Brielle wel bekend.<br />
Aldus uitgerust, begeeft zich de Veerman na de Stad, alwaar<br />
hij de Wethouderfchap vergaderd vondt. Hier diende<br />
Zzzzzzz5<br />
hij
2S2 TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
hij derzeïve aan, hoe hem door den Graaf VAN DER MARK,<br />
oevens TRESLONG en andere van 'sPrinfen Hoplieden was gevergd,<br />
te verzoeken dat de Magiftraat twee Gemagtigden,<br />
om met hun te fpreeken, na buiten geliefde te fchikken, de<br />
welken niets kwaads wedervaaren zoude, alzo de komst der<br />
Vloote alleenlijk diende, om de Stad van ALVA'S dwingelandij,<br />
den Tienden Penning en het Spaanfche juk, te verlosfen. Dit<br />
gezegd hebbende, bragt hij, ten bewijze der echtheid van<br />
zijnen last, TRESLONGS Zegelring ten voorfcbijn. Naa eenigen<br />
tegenftand kreeg hij 'er twee mede, die den Graave, nevens<br />
TRESLONG en anderen, midlerwijt aan land getreeden, ontmoetten<br />
in een huis, tusfchen het Havenhooft en de Stad.<br />
Hier verworven ze twee uuren beraads. Deezen tijd verftreeken,<br />
en een beflisfend antwoord nog niet zijnde binnen gekoomen<br />
, befloot de Admiraal, uit vreeze dat men zich van<br />
binnen Herken zoude, met zijn Volk in twee hoopen aan te<br />
rukken. Hij zelve ftelde zich aan het hoofd der eene bende.<br />
De andere, gang neemende na de Zuidpoort, wierdt door<br />
onzen TRESLONG aangevoerd. Hij ontmoette aldaar den Rentmeester<br />
JOAN VAN DUIVENVOORDE, die het vlugten in den zin<br />
badt, doch welken hij bewoog tot blijven. Terwijl de Graaf,<br />
de Noordpoort bemagtigd hebbende, 's avonds ten negen<br />
uure de Stad binnen trok , deedt TRESLONG , ten zelfden<br />
tijde, zijne intrede door de Zuidpaort, aan 't hoofd van<br />
omtrent tweehonderdvijftig man, in alles, ten deele Luikerwaaien,<br />
rap Volk, maar moedwillig, ten deele gevlugte Nederlanders,<br />
's Daags naa deeze merkwaardige bemagtiging ,<br />
ging het op een ftormen der beelden, fchenden en berooven<br />
van Kerken en Kloosters. Doch de burgerij wierdt gefpasrd.<br />
Hadde men voorts 's Graaven zin gedaan, men zou de Stad<br />
in brand geftoken, en met den flank geruimd hebben. Doch<br />
TRESLONG , nevens JAKOB SIMONSZOON DE RYK, en eenige andere<br />
Hoplieden, verklaarden zich daar tegen. Men hadt nu,<br />
zeiden ze, den voet op den drempel, en moest dieper na<br />
binnen zoeken door te dringen. Men moest, voegden ze 'er<br />
nevens, nu het geluk hun in den mond liep, en men den<br />
fleutel des Lands in handen hadt, den Prinfe daar van kennis<br />
geeven, die den misflag niet begaan zoude, om hen verlegen
fR.ESL.ONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN) 283<br />
gen te laaten. Door zulk eene verftandige taal van TRESLONGen<br />
diens lotgenooten, liet de Graaf VAN DER MARK zich om-<br />
Zetten , en gaf den Prinfe kennis van de behaalde zege.<br />
Zedert vertoefde TRESLONG nog eenigen tijd in den Briel;<br />
en gelijk hij de bemagtiging hadt bevorderd , zo was hij ook<br />
van merkelijken dien.'t, om eene pooging ter heroveringe,<br />
door den vijand te werk gefield, te doen mislukken. Want<br />
naauwlijks hadt de Hertog VAN ALVA het verlies van den<br />
Briel vernomen, of hij zondt den Graaf VAN BOSSU,. met<br />
eenige fchepen, derwaarts, met oogmerk om hem de Stad te<br />
doen herwinnen. Terwijl het Spaanfche Krijgsvolk, voet aan<br />
land gezet hebbende, de Stad naderde, en aldaar, uit het<br />
grof gefchut, raauwelijk ontvangen wierdt, voer TRESLONG ,<br />
nevens ROOBOL, met eenig Volk, na het Water de Bornisfe,<br />
alwaar BOSSU zijne fchepen gelaaten hadt. Een deel derzelven<br />
fteekt TRESLONG in brand, boort anderen in den grond, of<br />
zendt ze van den oever op de ruimte, Zo zwaar een fchrilf<br />
beving hier door de Spanjaards, dat ze ftraks de Stad verlieten,<br />
en zich in het Water de Bornisfe worpen; door 't welk,<br />
zij het, met zwemmen, op het Land van Putten, en voorts<br />
op Nieuw - Beiferland ontkwamen, uitgezonderd eenigen,<br />
die verdronken, of in den modder verfmoorden,<br />
't Is eene overbekende zaak, en van agteren gebleken, dat<br />
bij deeze gelegendheid, alhier in den Briel, de Eerfte Steen<br />
aan deeze Vrije Republiek gelegd is geworden.<br />
Wij zullen hier laaten volgen dén Brief van den Kapitein,<br />
JAKOB SIMONSZOON DE RYK, wegens deeze gebeurtenis, aan<br />
Prinfe WILLEM DEN I gefchreeven, door eenen onzer Vader-<br />
Jaadfche Dichters in Vaerzen gebragt: te meer, om dat de<br />
verrigtingen van TRESLONG, daar in zeer kragtig worden<br />
afgefchetst.<br />
JACOB
&U TRESLONG. (WILLEM VAN BLOrs VAN)<br />
JACOB<br />
SIMONSZOON DE RYK<br />
J<br />
A A N<br />
, WILLEM DEN EERSTEN,<br />
P R I N S E V A N O R A N J E .<br />
j, ïk fchrijf, Doorlugte Vorst! dees brief u uit den Briel;<br />
„ Denk, denk niet meer: De Rijk zwerft troosteloos op de ftroomen,<br />
„En vind in Neerland geen verblijf dan op zijn Kiel;<br />
„ O Neen, mijn Prins, God lof den Briel is ingenoomen.<br />
„Geheel de Vloot ligt thans geankerd voor den wal.<br />
„ God lof! die Stad heeft reeds Oranjes zij gekooren.<br />
„Gij fchrikt... Ik weet, dat u deez' maar ontzetten zal;<br />
„Doch, fchep nu moed: de hoop op Vrijheid is geboren;<br />
„De Spanjaards vlugten, — wij zijn Meester van de Stad,<br />
„Eu onzer aller trouw, hoe 't ga zal nooit bezwijken,<br />
„Al dreijgde ons Al va zelfs met galg en ftrop en rad;<br />
„Wij züllen voor Bosfu de Oranje vlag niet ftrijken.<br />
„Dat vrij het Beulenrot ons Watergeufen noem;<br />
s,Wij zworven lang genoeg als arme Bannelingen, «<br />
„,Doch dragen op dien Naam, uit zucht tot Vrijheid, Roem,<br />
„Maar ook niet minder moed op onze helden Klingen.<br />
„ 't Is
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN) aSj<br />
,,'t Is waar: het heeft voor lang .mijn Ziele wee gedaan,<br />
„Dat ik uit Eerlijk bloed van ouds her voord, gefptooten,<br />
„Niets tot behoudenis van 't Land kon onderdaan; ;<br />
„ Mogt ik flegts, door mijn Schip, uw Oorlogsroem vergrooteru<br />
„Dan, 'k heb uw taay geduld, ol Vorst! te lang gerekt,<br />
,,'k Moet U in dezen brief, onze overwinning fchrijven,,<br />
„Op dat U dapperheid, die,'t Land tot heil verftrekt,<br />
„Nu onze kleine magt met Oorlogsvolk zou ftijven.<br />
„ Der Britten Kooningin, geperst door Alva's taal,<br />
„ Deed aan Lumey 't verblijf der Vloot in 't Rijk ontzeggen,<br />
„Wij volgen dra den raad van uwen Admiraal,<br />
„Om 't dus op Texel, of Enkhuijfen aan te leggen.<br />
„Wij fteevenen driftig voort, daar elk de Vrijheid mint.<br />
„De wakkere van der Mark doed aller moed ontbranden;<br />
„Roept „Mannen! Zeilen bij!.. Klampt aan! en overwint..,."<br />
„Schiet toe" zoo dat wij fluks twee Scheepen overmanden.<br />
„ De wind loopt eensklaps om, met aangenaam geblaas,<br />
„Jaagt met een flijve koelte, ons over Nereus ftroomen,<br />
„Wij zeilen met de Vloot tot in de breede Maas,<br />
„ En zijn, fchier eer men 't dacht, dus voor den Briel gekoomen,<br />
„De Stad loopt uit, en kijkt verleegen van den Wal,<br />
„Wij ftrijken Zeil, en zien den Veerman tot ons naderen.<br />
„„Treslong! waar is Treslong? (dus roept hij overal)<br />
„„ Ik ken dien DapprenHeld, beroemd door brave Vaderen 1"<br />
i<br />
„Treslong ontfangt hem ras met gulie minzaamheid,<br />
„En zegt: „aan Koppeftok durf ik de zaak betrouwen."<br />
„Dies word hij in der ijl naar van der Mark geleijd,<br />
„Om dus ons Krijgsbefluijt aan deezen man t'ontvouwen.
*Só* TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
„Hij neemt den voorflag aanj roeijt driftig naar de Stad,<br />
Vraagt uit des Graaven naam , den Magiftraat te fpreeken *<br />
„Toont hun iets van Treslong, daar hij zijn Handringbad;<br />
„ Maar zag geheel den Raad, door bange fchrik, verbleeken^<br />
„Voorts zegt hij „Van der Mark, des Princen Admiraal,<br />
„ „ Komt, tegen Alvaa's woen, en voor de Vrijheid vegten,<br />
„„Kies vrijheid of den dood....; wie volgt mij uit deesZaal?<br />
„ „ Befluijt .. hij heeft voor't minst vijfduijfendt Oorlogsknegten/'<br />
„Men fammelt; doch in 't eijnd komt Koppeftok aan bood,<br />
„ De fiere Graaf ontfaugt met hem twee Zendelingen j<br />
„ En vraagt uit uwen naam de Sleutels van de Poort ;<br />
„ Of dat hij hen eerlang tot de overgaaf zal dwingen*<br />
„Verbeeld U welk een angst dit in de Stad verwekt!<br />
„Dè Raad was *t eijnde raad, want niemand dorst zig uiten }<br />
„ Eu daar men dus den tijd met overleggen rekt,<br />
„ Moest van der Mark met ons, tot Krijgsgeweld befluijteri.<br />
„De Vlöotling word ontfcheept, men grijpt een zwaren Mast.»<br />
„ Rammeit dus op de Poort, dat fiot en grendels kraaken.<br />
„Voorts was 'er firoo en pik en rijs op een getast,<br />
„Om door het woedend vuur, een grooter log te maaken.-<br />
„ Och! kon ik Ü, o Vorst! den onverfehrokken moed ,-<br />
,,Van Robol, Entes, Brandt, Ruijkhaaver, Abelszoonen,-<br />
„En Everdingen, Looy, Dirk Dnijven, van den fïoet<br />
„Dier Helden, naar den eijsch in dezen brief veftoonen?<br />
„Maar 'k weet dat eij hun deugd en dappre daaden kent:<br />
,,'kNoem flegts Merout, Vlierhop, van Utrecht, Daam en Franfen,-<br />
„Gelain, en Cabeljauw, en Spiegel en van Gent,<br />
„Al Mannen, waardig om met Laauwerblaan te kranfen!<br />
Dees
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOÏS VAN") i$f.<br />
„Dees Helden door Treslong en d'Admiraal der Vioot,<br />
„Trouwhartig aangevoerd, doen ons de ?tai verwinnen.<br />
„Lumey zwaait m:t zijn Staf... we ontzien geen nood of dood.<br />
Maar ftreeven, als een heir van Leeuwen, fier naar binnen.<br />
„Toen hief het Krijgsgefchreij der Vlootelingen aan...<br />
„ 't Was moorden!... doch wij doen de Plonderz ch: bedaaretu<br />
„ Dan, ach de Geestlij kheid kou 't woeden niet ontgaan j<br />
„ Des trachten wij vooral de Burgerij te fpaaren.<br />
„Lumey, wel ftout van hart; maar al te woest van aart,<br />
„ Sloeg driftig voor, om heel de Stad in brand te fteeien J<br />
„ Doch, door Treslong en mij, en Entes wat bedaard,<br />
, Ziet hij de fchoone kans, en laat zig overfpreeken;<br />
„Ja zegt getroost te zijn, met ons, het wreedst geweld<br />
„ Des trotfchen Spanjaards zelfs, het uiterst af te waehten,<br />
„ Dus blijft dit Krijgsbefluijt bij allen vastgefteld j<br />
„De Stad word dra verfterkt met onvermoeijde kragten,<br />
„ Ach, zaegt gij zelfs hoe thans, hier in den Vrijen Briel,<br />
„De Vrijheidmin herleeft, door zulk een zwaay der zaaken}<br />
„Dat zou u Vorftelijk Hart, uw vrijgebooren Ziel,<br />
,, Nog meer, dan ooit voorheen, 'in Heldevuur doen blaaken,<br />
„ O! Heil en Heul des Volks, die 't kwijnend Nederland,<br />
„Van 't prangendt Oorlogs-wee, eens eindelijk zult bevrijden*<br />
„ Verfterk gij onzen moed, door fterken onderftand.<br />
„ Blijf, nooit volroemde Vort, den Spaanfchen Beul beftrijdenï<br />
,,'tGefchut der Vloot ftaat reeds gelaaden op den muur;<br />
„Veel gaten zijn geftopt met Vis- en Haaringtonnen.<br />
„De Vrouwen fchreeuwen: „Sa, geeft op den Spanjaard vuur,"<br />
„En draaijen van heur kleen, ons Lonten voor Canonnen,<br />
„ Zelfs
j33 TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN}<br />
„Zelfs roept'de hef des Volks, famt heel de Burgerij:<br />
„„Oranje leeve en blijve in 's Koonings naam regeeren,"<br />
„In 't eijnd, de Magiftraat vloekt Alvaas dwinglandij.<br />
„Elk wenscht U, hier, o Prins! als zijn befchermer te eerau<br />
„Godlof! mijn hoop herleeft, hoe mindert nu mijn fmart 1<br />
„Ik zie de goude Zon der Vrijheid eindelijk daegen.-<br />
„De.mensch is altijd veeg: maar 't deugd bem'nnend hart<br />
„Blijft willig goed en bloed, voor de Edele Vrijheid waegerï.<br />
„Daar zal ik proef van doen, tot ik mijn geest vergiet:<br />
Ja'moet ik, braaffte Vorst; voor Recht en Vrijheid fterven! -<br />
„Mijn Heijl betust in Hem, die al mijn daaden ziet!i...<br />
„'k Schep moed!... 'k zal nu een graf in 't Vaderland verwerven."<br />
G. B E IJ E R.<br />
Niet lang naa den Briel, wierdt ook Vlisfingen omgezet *<br />
en de Spaanfche bezetting daar uit yerdreeven. Onkundig<br />
van 't geen aldaar was omgegaan, was Don PEDRO PACIECO ,<br />
Spanjaard van hoogen rang, Opper-Ingenieur des Hertogs*<br />
VAN ALVA, in de Haven van Vlisjingen binnen geioopen , ea<br />
ftraks in, hegtenis genomen. Omtrent dien zelfden tijd, vernomen<br />
hebbende wat 'er in Zeeland gaande was, hadt TRES<br />
LONG, met drie fchepen, aldaar binnen gebragt (lijf tweehonderd<br />
man. Het waren meestal Haagfche, Deiftfche, Rotterdamfche<br />
en Brielfche burgers, uitgeftreeken met Kazuifels i<br />
Monnikskappen en diergelijk gewaat, ip plaats van wapenrusting.<br />
Op itroom deeat men hen wapenen en monffer'en. 'Kort<br />
naa TRESLONGS komst te Vlisftngen j verwees men den Span-,<br />
jaard PACIECO ter galgo. En wanneer deeze, op zulk een<br />
einde geene rekening gemaakt heboende, groot losgeld a*nboodt,<br />
drong TRESLONG op voortgang met het gevelde fmt<br />
nis, uit weerwraak, meent men, van zijnen broeder, welken<br />
de Landvoogd Hertog VAN ALVA , in den Jaare 1568, nevens<br />
ande-
TRESLONG-, ( WILLEM VAN BLOIS VAN;<br />
Zܧ<br />
andere Edelen op het Schavot teBrusfel; hadt doen ombren-J<br />
gen. TRESLONG, naamelijk, was van oordeel, ALVA geenen 1<br />
gevoeliger fpijt te kunnen aandoen, dan met eenen' fchandelijken<br />
dood van zo aanzienlijk, een perfouaadjewelke men zeH<br />
de den Hertoge in den bloede te beftaan.<br />
Door zo veel ijvers, ten algemeenen beste; met een gelukkigen<br />
uitflag bekroond, hadt TRESLONG de aigemeene agtlng'<br />
en het vertrouwen der Overheid verworven. Van hier dat<br />
hem* eerlang, de aanzienlijke rang en waardigheid van Admiraal<br />
van Zeeland wierdt opgedraagen-.; in welken post hij<br />
zich ook altoos , ten nutte van de goede zaak; met den<br />
meesten ijver heeft bezig gehouden. Zo hoorde men, in<br />
den Jaare 1578, van onzen Held fpreeken, ter gelegenheid<br />
van een ontwerp, 't welk; indien het tot rijpheid gekoorHeti<br />
en volvoerd ware, den reeds behaalden roem merkelijk zouder<br />
vergroot hebben. Te weeten, om den Spanjaarden ter Zee,"<br />
zo wel als te Lande, afbreuk te doen, wierdt, bij de Aigemeene<br />
Staaten, in overleg genomen , de voorflag eener 1<br />
landinge<br />
op de Zeekusten van Spanje, of anders het aantasten<br />
en bemagtrgen der Spaanfche Zilvervloot^ die uit de Westftidiën<br />
verwagt wierdr/ 't Was onze Admiraal TRESLONG, die<br />
dit Ontwerp aan de hand gegeeven, en bij veelen fmaakelijfe<br />
gemaakt hadt. Hij beweerde' gezags en invloeds genoeg te'<br />
bezitten, om' zófflrnige (feden en bijzondere perfoonen te beweegen<br />
lot het oprigten eener Maatfchappije, die achtentwintig<br />
fchepen zoude verfchaffen, het kleinlte van tachtig lasten;<br />
ieder voorzien van insgelijks tachtig bootsgezellen, neven?<br />
twaalf metaalen of ijzeren Gotelingen,- fchietende ieder niet<br />
minder dan acht of tien ponden ijzer, en met mondb'ehoeftetf<br />
en krijgsnóodwéndigheden voor zes maanden voorzien; alle?<br />
buiten kosten van 'sLands Staaten, mids deeze konden verftaan<br />
daar nevens te voegen zes Jagten, behoorlijk uitgerust^<br />
met twaalf of vijftienhonderd kloeke Nederlandfche Soldaaten 1<br />
bemand, or.der den Graave VAN HOHENLO ,- of eenig JmW<br />
Opperhoofd van gelijke agtbaarheid. Het ontwerp behelsde?<br />
wijders, dat de buit, dien men zou behaalen, zoude koometr<br />
iten voordeele van de Reeders : uitgenomen, dat de Krijgslieden<br />
het gewoonlijk aandeel der bootsgezellen daar van geni*<br />
. XXVIIL DEEL. Aaaaaaaa «n*
ztjo<br />
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
ch ,<br />
ongelukkiglijk, deeden de aanwasfende inwendige verdeeldheden,<br />
die thans het Vaderland jammerlijk beroerden, den ftree*<br />
lenden toeleg in rook verdwijnen.<br />
Hoewel TRESLONGS Boedel, door het uitrusten van fchepen,,<br />
voor eigen rekeninge, in het manhaftig voorftaan der<br />
Vrijheid, en zijnen ijver tegen de Spanjaarden, zeer verminderd<br />
was; te meer, daar hij de Penningen, gevonden aan<br />
boord van veroverde Spaanfche fchepen, in 's Lands Schatkist<br />
aanbragt, koit hij, nogtans, in den Jaare 15-80, als de Staaten<br />
van Holland, naa den afval des Graaven VAK RENNENBERG,<br />
de goederen diers- trouwloozen hadden aangeflagen, uit dezelve,<br />
de Heerlijkheid den Ouden Hoorn , voor zestienduizend<br />
guldens; eene zeer aanzienlijke fomme in dien tijd, de fehajrsheid<br />
van penningen in aanmerking genomen zijnde.<br />
Daar TRESLONG allerlei foert van bootsvolk op zijne fchepen<br />
hadt, allen den Vaderlande niet even eens gezind, is 't<br />
geen wonder, dat hij, bij wijlen, met wederhoorigheid moest<br />
worftelen, vooral wanneer de betaaling der foldije traaglijk<br />
binnen kwam; een voorval, dan 't welk niets natuurlijker<br />
viel in die zorgelijke tijden, in welke een klein Lar:d tegen,<br />
den Koning van een uitgebreid Rijk de wapenen moest voeren.<br />
Zulk een morrend ongenoegen, van de aijde van zijn<br />
fcheepsvolk, bejagende den Admiraal, in den Jaare 1583.<br />
Hij lag thans rre; de Vloot in Zeeland. Door gebrek aan<br />
betaaling veel honeer en kommer liidende, hadt men de VlooleHngen<br />
al eenij;en tijd iiooren mompelen, zij wilden tot den<br />
vijand overloopen, zo ras Duinkerken in de inagt der Spanjaaiden<br />
zoude gekoomen zijn. Nog luider hoorde men hier<br />
Vis* • A".
TRESLONG. (VViLLÈM VAN BLOIS VAN) 20<br />
Van fpreeken, zints de bemagtiging van die Stad doof dert<br />
Hertog VAN FARMA; vooral zints toen Doorluchtigheid dié<br />
Stad voor eene vrije Haven nsdc verklaard, die voor alle<br />
Volken open ftondt. En, inderdaad, kwamen reeds vèelert<br />
Van dreigementen tot daadelijkheden, en hadt rhen een grooter<br />
verloop te vreezen, zonder dat de Admiraal zich in ftaat bevondt,<br />
dien vloed te kïeren. Eenige behoedmiddelen, door<br />
den Prins, met behulp der Hollanders en Zeeuwen, daar tegen<br />
ta werk gefteld, deeden, ten langen laatfte, den oproef<br />
bedaaren^<br />
Bij de reeds verkreegené waardigheden, welke TRESLONG<br />
riu bekleedde, kwam, eerlang, eene nieuwe, dienende ten<br />
klaarfpreekenden bewijze van het groot vertrouwen , welk<br />
Prins WILLEM in hem Helde. In de maand Junij des jaars<br />
i584 ontving hij eenen Lastbrief van zijne Doorluchtigheid,<br />
bij welken hij tot Overfte of Stadvoogd van O/lende wierdtaaugefleldi<br />
Eene gevaarlijke muiterij, in die Stad uitgebroken,<br />
riep hem fpoedig derwaarts, en hadt hij het geluk om de<br />
rust aldaar te herftellen. Te weeten, bij gebrek aan betaa.'<br />
ling, Was de Bezetting van Ofiende aan 't muiten getogen ^<br />
ên wierdt daar in geftijfd, doordien de Hertog VAN FARBA^<br />
door eenigen zijner Zendelingen , eene belofte hadt gedaan<br />
van acht maanden foldije, in gereede penningen. Zo hoogrees<br />
de muitzucht, dat veelen, zo uit de Magiftraat, als uit<br />
de aanzienlijklre burgers , zich huns lijfs niet veilig agtende^<br />
Van daar geweeken waren. In zulk eenen haehelijken liand<br />
«an zaaken wierdt TRESLONG na O/lende gezonden, orfi<br />
de geenen, die hij aan wedeifpannigbeid of Weiftliuge fchuldig<br />
vondt, aau te tasten, en de Bezetting te veranderen. Bij<br />
Zijne komst te Oftende, vondt hij alles in verwarring; meï<br />
ongelooflijke moeite en niet zonder gevaar van zijn leeven $<br />
gelukte het hem, de gemoederen der Krijgsknegten tot bedaaren<br />
te brengen , door betaaling van eene maand foldij j<br />
Waar op Zij, van nieuws,- gemonfterd wierden, en den eed<br />
van trouwe herhaalden. Zo hoog was de moedwil ouder het<br />
Krijgsvolk gefteegen, en de tucht zo diep vervallen, dat Zij^<br />
ongeftrafi, de huizen p'onderden of om verre haalden. Vóór<br />
ziju vertrek ftelde TRESLONG den Hopman MORQUIN aan, om<br />
Aaaaaaaa a<br />
m
Sf»<br />
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
in zijne plaats en afweezigheil het beuier te oeffenen; hem<br />
en den Krijgsraad tevens belastende, het breeken en fchenden,<br />
bij openbraien tromtnelllag, op den hals, ballingfch;;p of andere<br />
ftraffe, te verbieden. Eindelijk was het den Overfie<br />
TRESLONG ook' gelukt, de verandering der Bezettinge, zonder<br />
ongemak, re wege te brengen. De -uitgeweekenen, door de<br />
genomene maatregels gemoedigd , keerden ook eerlang te<br />
rug.<br />
Thans zijn wij gekoomen tot bijzonderheden in den'leevens-<br />
Ioop van den Admiraal TRESLONG, die hem bi|(lere moeite berokkenden,<br />
en hem in den Kerker bragten; uit welken hij,<br />
egter, ten langen laatfte, en met eere omfl?gen wierdt. Het<br />
zonderling beloop van zaaken vordert een omllandig verhaal.<br />
Vooraf moeten wij aanmerken dat Prins WILLEM DE I,<br />
aan wiens Hof TRESLONG , als P:rge, was opgevoed, bij wien<br />
hij zeer geacht was, en die hem in veele zwaarwigtige Üha*<br />
ken gebruikte , zodra riet door den moordenaar BALTIIAZAR<br />
GERARDS , in den Jaare 15P4-, was omgebragt, of onzen Held<br />
wedervoeren allerhande onaangenaamhedenr zeer dikwils het<br />
ongelukkig lot van uitftekende Mannen; vooral, wanneer zij<br />
de Vorften, bij welke zij zich verdienftelijk gemaakt hebben,<br />
koomen te verlezen.<br />
TRESLONG, een man , fchrijft HOOFT, ,, uitfteekende in<br />
„ aanzienliikheit van perfoon, luister van leeven, groothert<br />
„ van moedt , en fchattende zijne dienften, die gewisfelijt<br />
,, achtbaar' waaren , niet beneeden hunne waarde; kon ( gelijk<br />
„ doorgaands de geenen, die zich in bewindt van waapenen<br />
„ vinden) quaalijk eenigh weederftreeven, van luiden op " t<br />
„ kusfen zittende,'uier geduldt verzwelghen." üit deezen<br />
grond ontftöndt het, dat hij, ziuts eenigen tijd, groot ongenoegen<br />
hadt opgevat , voornaamelijk tegen eenen HEEMS ,<br />
Raadsman, en VALERIÜS, Advokaat Fiskaal der Admiraliteit in<br />
Zeeland, üit ongenoegen brak uit in den Jaare 1585. fïet<br />
geviel, naamsiiik, dat hij, zijnde afgezonden van den Graavö<br />
VAN HOHENLO na Middelburg, met Geloofsbrieven van Graave<br />
MAURITS en den Raad van Staate,om over zekere «anfiagen, en<br />
de nodige toebereidzels tot dezelve, te handelen, bij zijne komït
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN) 2p3<br />
te Middelburg geweldig begon te kinagen, dat men twee<br />
Lastbrieven, al eenigen tijd geleeden in gereedheid gebragt,<br />
voor twee Kooplieden, op zijne benoeming ter vri buit gemagtigd,<br />
weigerde uk te geeven. Als men hem de'redenen<br />
daar van onder 't oog bragt, voer hij, met bijftere klagten,<br />
uit, tegen den Raadsman HEINS, door wiens hertelling hij zeide<br />
deeze vertraaging veroorzaakt te weezen; leggende hem<br />
tevens verfcheiden vuilen Hukken ten kste. Desgelijks gebruikte<br />
hij zeer hooge woorden tegen den Advokaat Fiskaai<br />
VALERIUS, welken hij voor eenen fchelm fcholdt; met nevensgevoegde<br />
klagten over de oneerbiedigheid, met welke bij van<br />
denzelven behandeld wierdt. Als TRESLONG thans wierdt onder<br />
't oog gebragt, dat het hier op nu niet aankwam, maar<br />
wel op dienst te doen: „ Daartoe ben ik bereid", hernam<br />
daar op, in den zelfden toon, de moedige Admiraal; „ wer-<br />
„ waarts men mij beveelt te gaan, zal,ik gaan, en de zege<br />
„ daar af brengen, al zoude ik met• al mijn volk berften.<br />
,, Maar, om te lijden dat zulk gezelfcbap" (hij doelde op<br />
HEINS en VALERIUS) „ over mij den meester maaken, ik ben<br />
„ van die leest nier." Hoe zeer men TRESLONG ook zogt<br />
nader te zetten , met belofte van onpartijdig regt, tusfchen<br />
hem en zijne partijen, liep het, egter, ten laatfte zo hoog,<br />
dat hij zwoer, en voor eerloos wilde gehouden worden, indien<br />
hij dien eed niet naa kwam, den Lande geenen dienst<br />
te zullen doen als Admiraal, zo lang HEINS en VALERIUS van<br />
hunne ampten niet wierden afgezet.<br />
Van dit alles wierdt, 's anderendaags, den zesè'ntwintigflen<br />
Fsbruarij, aan de Staaten van Zeeland verflag gedaan, door<br />
Graaf MAURITS en de Raadslieden van Regeeringe; die aan<br />
Hun Edel Mogenden tevens in bedenking gaven, of TRESLONG<br />
niet van alle zijne ampten en waardigheden behoorde verlaaten<br />
te worden, voornaamelijk om zijn zeggen, van den Lande<br />
geenen dienst te kunnen of te zullen doen. Zommigen bragten<br />
hier op in 't midden, dat zijne betuiging van gewilligheid<br />
tot gaan, werwaarts het hem bevolen wierdt, grootlijks ten<br />
zijnen voordeele pleitte; waar op anderen aanmerkten , dat<br />
zulks gezegd wss op eene voorwaarde, naamelijk, zo zijne<br />
tegenftreevers hem voortaan den voet niet dwars zetleden.<br />
Aaaaaaaa 3<br />
Ia
S94 TRESLONG. ( WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
In weerwil hier van, en vermits de menigte der zulken . zo<br />
onder de Zeeuwfche Staaten als onder cle fi&aöèn ter Admiraliteit,<br />
die den Admiraal minder gunflig waren, wierdt me?<br />
meerderheid van Hemmen bèflooten, en zonder hem vooraf<br />
gehoord te hebben dat men TRESLONG van alle zijne ampten<br />
ontzetten, en voorts in behoorlijke verzekering zoude ftellen,<br />
tot dat hij, van het thans voorgevallene, en van 't geen<br />
verder ten zijnen laste mogt worden ingsbragt , geregtelijk<br />
£oude gezuiverd weezen.<br />
Nog dien zelfden avond, in den Raad van Stanre ontbooden<br />
zijnde, wierdt TRESLONG kennis gegeeven van dit Vonnis, en<br />
hij ciensvolgens vervallen verklaard van zijne posten van Admiraal<br />
van Zeeland, Overfte van Oftende en Hopman van twee<br />
Vaandelen Voetknegten. In het Admiraalfchap hadt TRESLONG<br />
tot Opvolger JUITJNUS VAN NASSAU , B^staartzoon van wijlen<br />
Prinfe WILLEM DEN I.<br />
Terftond naa de uitfpraak van dit Vonnis, wierdt de afgezette<br />
/idmiraal overgeleverd aan DAVID ZOMER, Baljuw van<br />
Middelburg; die, ge'.'erkt raet eenen hoop burgers, hem kwam<br />
af haaien, en Ka 's Grmveuftven , de gewoor.e gevangeqiaats ,<br />
overbrugt. Eerst ha-t hij hier 'sGraaven zasl, en vervolgens,<br />
hooger in het Gebouw , eene andere Kamer tot zijn verblijf.<br />
Zes qfz'sen wceken zat hi] hier, zonder iemands toegarg,<br />
zeij'van ziir.e Echtgenoote. Vergeefs leverde deeze, aan Graayj<br />
MAURITJ enden Raade van Staate, verfcheide Smeekfchrif-<br />
{en ovei, om toegaüg tot haaren man, zo niet voor haar zelv>;<br />
5<br />
immers voor eenigen Advokaat of Prokureur. Lieden van<br />
aanzienlijken rang, Krijgsoverften en Hoplieden, met 's Mans<br />
0r-geiukkig lot begaan , en hem voor ONSCHULDIG houdende,<br />
keerden Zich tot den Graaf van HOHENLO, met fchrifteiijk verzoek,<br />
dat TRE-.LONQ voor zijnen bevoegden Regter gefield, en hem<br />
onvertoögen regt mogt gebeuren; dat men hem althans vrijheid<br />
gunde,onder genoegzaareen borgtogt, om tè mogen uiten<br />
ingaan, of dat, bij mangel van dien, zijne befchuidigers,<br />
nevens hem , in hegrenis mogten gefteid worden. Hoe zeer<br />
de Graaf VAN HOHENLQ alle deeze redenen onderfchraagde,<br />
met aandrang van zijn verzoek, dat de gevangene onder borgp$t<br />
mogt ontflageh wordênj gljes WM vregtelaos. Men gaf<br />
W
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS V , N ) »5<br />
tot antwoord, indien TRESLONG zich bezwaard hieldt, bij mogt<br />
zich tot de Aigemeene «tasten keèren , die daar in voorzien<br />
mogten, zo als dezelve het zouden geraadeh vinden. Maar<br />
in die Vergadering was het werk zodanig beftoken , dat TRES.<br />
L O N G , op een Stneekfchrift, van zijnentwege ingeleverd, wierdt<br />
verweezen aan de gemagtigde Refters , zijnde Graaf MAUR'TS<br />
met den Raad van Staate. Eene laatfte, hoewel insgelijks<br />
vrugtelooze pocging, waagde nog eens de Gralf VAN H O H , N -<br />
L O , met een verzoek . dac den afgezetten Admiraal zijn huis<br />
tot kerker mogt gegund worden.<br />
Al eenigen tijd hadt TRESLONG in hegtenis gezeeten, eer men<br />
onderrigting fjnformatSen; tegen hem hadt genomen. Eerlang,<br />
egter, verpijnde zich de Baljuw ZOMER , om van heinde en<br />
verre 'ftoffe ter zijner bezwaarnisfe bij een te haaien. Op den vierden<br />
en vijfden April des jaars 1585 wierdt TRESLONG, voor de eerfte<br />
maal, ten overftaan der Wethouders van Middelburg, breedvoerig<br />
ondervraagd. Weinige dagen laater, '1morgens ten tien<br />
«uren, deedt ZOMER hem, ondereen grooten toelorp van volk.»<br />
in de openbaare Vierfchaar brengen. Hier befchuldigda hij den<br />
gevangene met een bijfter groot getal van euveldaaden: wederfpannigheid<br />
of Majeftekfchennis , meineedigheid, roof of verkorten<br />
van 's Lands penningen, doodfiag , moord en roof; n-<br />
fchende en beliuitende, uit dien hoofde , dat hij behoorde g?-<br />
ftraft te worden met den zwaarde, voorts zijn hoofd, op een<br />
ftaak, drie uuren lang, voor eenen iegelijk ten toon gefteld,<br />
met verbeurdverklaard van alle zijne goederen, ten voordeele<br />
van den Lande en der Aigemeene Staaten Naa deezen eis-cft<br />
verzogt TRESLONG, wien tot nog toe nooit gegund was, over<br />
zijne verdeediging, met iemand te mogen rasdpleegen, dat de<br />
Vraagpunten, nevens ziju antwoord op dezelve, hem mogten<br />
worden voorgelezen. Dit wierdt hem toegedaan, en voorts<br />
de toegang 't hemwaarts voor zijne Echtgenoote en gezin, ter<br />
befcheidenheid vsn den Baljuw, als mede voor Advokaaten ea<br />
Pleitbezorgers.<br />
Thans was Zeeland in last, om iemand te vinden , die de<br />
verdeediging van den ongelukkigen Admiraal op zich wilde neemen.<br />
Doch bij niemand vondt men zo veel harts of trou w<br />
hartigheids. Elk fchoof die taak van den hals, met v'oorwen-<br />
Aaaaaaaa 4<br />
döti
• $g.6 TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
den van'verfcheiden beletzelen. Op den Baljuw zeiven viel<br />
bet vermoeden<br />
?<br />
allen eh eénen iegelijk, onder de hand, eenen<br />
angst ie hebben aangejaagd. Om dit alles vondt TRESLONG,<br />
zich genoodzaakt, iémand, tot ziine zeer zwaare kosten, üit<br />
'ïGfayèüha'gp in Zeeland te doen overkomen.<br />
Intu§fchen hadt men TRESLONGS Geheimfchrijvër, PIETER VAN<br />
LAAR, nevens eenen Hopman OUWEN, insgelijks in verzekering<br />
genomen ; waar naa den ge weezenen Admiraal alle toegang,<br />
yoor êënigëti tijd, wederom ontzegd wierdt.<br />
Op den negenëntwintigiten der gezegde maand, In de volle<br />
Vierfchaar en in de tegenwoordigheid van een grooten zamenloop<br />
yan nieuwsgierigen, doch in afweczen des Gevangenen,<br />
deedt de Haagfche Avokaat eene uitvoerige yerweering tegen<br />
de aankl'a'gt , eerst bij monde, en gaf voorts dezelve in gefchrift<br />
pver; antwoordende ten principaale, en dringende, bij voorraad,<br />
op ontflag onder borgtogt. Doch dit mogt hem niet gebeuren.<br />
Met klaare blijken van ongunst tegen den Admiraal,<br />
hieldt men de zaak, yan den eenen Regtdag tot den anderen,<br />
fbepende. Veeleer betigtte hem de Baljuw met nieuwe<br />
fcheltcftukken, waar van in den voorigen eisch niet geze'gt<br />
was. Om het ftuk te fterker door te zetten, handelde de Baljuw<br />
zeer hard met den Geheimfchrijvër VAN LAAR; doende hem<br />
brengen tot fcherp onderzoek; 't welk, egter, niéts meer op<br />
hem vermogt, dan de aantijging van een'enkel punt tot bezwaar<br />
van TRESLONG; van 't welk deeze, evenwel, zich volkomen<br />
zuiverde.<br />
In deezen toeftand van zaaken , kwamen eenigen, 't zij in<br />
goeden ernst of uit valscbheid, den Gevangene met fchrikverwekkende'<br />
Vertellingen aan boord. Zommigen bragten hem orïder<br />
't oog, dat hij den Pijnbank niet oi'tgaan zoude; anderen,<br />
dat hij, wa'arfchijnlijk, zoude moeten fterven, met verbeurdverklaaring<br />
van goederen, en behoud alleen van de geene, welke<br />
zijn Echtgenoote hadt ingebragt.<br />
In deze gemoedsgelteitenisfe , en onzeker aangaande zijn<br />
ïoekomftig lot, kwam bij TRESLONG, op zekeren dag, in den<br />
Kerker, de Cipier, JAN VAN BOSBEER geheeten. Met een gelaat<br />
en woorden, den fchijn van medogen draagende, betuigde<br />
bij den Qevangene zijn leedweezen ovet den ramp, die hem<br />
1<br />
be«
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN) 29;<br />
bejegend hadt, en met een zijnen wensen om hem te kunnen<br />
jedJen. Tevens vraagde hij hem, wat hij hem geeven wilde,<br />
indien hij daar toe zijne hulpe boodt. TRESLONG, hier aan<br />
het oor leenende , en overpeinzende het gerugt, .vegens de<br />
armftaande pijniging , die , waarfchijnlijk, omtn.i • hem zou<br />
worden te werk gefield, boodt hem ftraks geld, f-.i floot het<br />
verdrag voor twee duizend guldens, te betaalen de eene helft<br />
op hand, de andere naadat hij in vrijheid zou geraakt Zijn.<br />
Wijders zou de Cipier met TRESLONG na Engeland reizen, en<br />
bij overkomst aldaar een gefchenk ontvangen , voor 't verlies<br />
zijns huisgeraad; voorts, in dat Koninkrijk, kostvrij gehouden<br />
worden, tot dat TRESLONG , daar of hier te Lande, hem een<br />
4>eltaan bezorgd hadt. Het Verdrag, in gefchrift gefield, wierdt<br />
bij beiden ondertekend, en daarenboven, van den kant des Cipiers<br />
, onder eede beloofd, hetzelve te zullen naakomen, zonder<br />
eenige vaischheid, bedrog, erg, of list, op verbeurte van<br />
Zijn aandeel iti 't hémelrijk, en verdoemenis zrjner Ziele.<br />
Op de heiligheid van zulk eene plegiig geftaafde Verbintenisfe<br />
zich verlaatende, zag TRESLONG vast te gemoet, zijne aan-<br />
Itaande redding uit den Kerker. Doch zie hier een lcnrikwekken!<br />
voorbeeld eener ailerverfoeilijklle en godhoonendfle<br />
mem'.edigheid.<br />
De onderhandeling , tusfchen TRESLONG en de Cipier , was<br />
begonnen en voltooid met medeweeten en op aanraaden van<br />
den B;djuw ; die , wanneer TRESLONGS huisvrouw den Cipier<br />
de eerfte duizend guldens kwam tellen, niet flegts bij de hand<br />
was, maar ze ook na zich flrook. Daar en boven ontnam hij<br />
haar met geweid , en zeer onwaardige bejegening , nog agc<br />
honderd guldens. In 't voorbijgaan moeten wi) hier aanmerken,<br />
dat des Baljnws erf^enaamen, volgens Vonnis des Hofs<br />
van Holland, deeze foinme, nevens de rente, naar het besloop<br />
des tijds, wederom hebben moeten uitkeeren.<br />
Zo dra nu hadt de Baljuw ZOMER de bewijzen voor TRES.<br />
LONGS voorneemen ter oiitvlugtinge niet in handen, of hij<br />
meende veel gewonnen te hebben, en vorderde hem ter pijniginge.<br />
Doch zo wijd konde hij zijne boosheid niet voortzetten.<br />
Zijne Voorfpraaken dreven, dat gelijk iemand, die in<br />
hslszaaken zijnen befchuldiger met giften de oogen uitflak,<br />
Aaaaaaaa 5<br />
daar
•m<br />
TRESLONG. ( WILLEM VAN BLOïS VAN)<br />
daar aan niet verbeurde , alzo ook e^n gevangen niet, aan 't<br />
omkoopen van den Stokhouder; (taande het eenen iegelijkcn<br />
vrij, zijn bloed te rantfoenet)„ Dat de Ivtiftiging flegtï beflondt<br />
ait gistingen zonder blijk; waar op de Wetten uitdrukkelijk<br />
verboden Vonnis van pijniging te vellen ; 't welk men wel te<br />
betragten had, gemerkt een Rechter, die iemand ongeregtelijk<br />
ter banke doemde, zelfs ftrafbaar wss aan lijf en leven.<br />
Intusfchen kwam de maarè der harde behandeliuge van den<br />
Gevangene ter ooren van eenigen zijner raaagen die zich voorts<br />
aan de zaak ernftig lieten gelegen zijn. Zijn Schoonbroeder<br />
OTTO VAN EGMONÏ, Hrer van Keetf.nburg, Ridder, en andere<br />
zijner matte Bloedverwanten, Edellieden van de aanzieniijkfte<br />
Huizen in Holland, verzogten, in hunnen eigen naame»<br />
dat de Wethouders van Middelburg, naa een fpoedig verhoor<br />
van den Gevangene en.het brengen van de zaak in een ftaat<br />
van wijzen , mogt bebaagen, dezeive, ten overftsan van eenige<br />
hunner Gematigden, te doen herzien van een voegzaam getal<br />
onpartijdige Regtsgeleerden uit den Hage , van Utrecht of<br />
Van elders, en alsdan te vonnisten, naar dat zij Regters verftaan<br />
zouden: alles ten koste van de Verzoekers; die zich<br />
voorts wilden verbinden, zulk eene fomme van penningen in<br />
verzekering te geeven , als Burgemeefters en Schepenen van<br />
Middelburg zouden geraaden Vinden. Doch ook dit middel<br />
'was zonder vrugt, en wierdt de zaak hoe langer hoe meer<br />
op de lange baan gefchooven.<br />
Terwijl TRESLONG , in den Kerker, met verdriet zijne dagen<br />
fleet, wierdt de ondeth&ndeling tusfchen Koningin ET.I-<br />
SABETH van Engeland en de Aigemeene Staaten, over de op_<br />
dragt der Opperheerfchappij aan haare Majefleit, ijverig voortgezet.<br />
Nu meende de Admiraal hem den kans fchoon te ftaan-,<br />
om een einde van zaaken te vinden. Hij hadt, namelijk, verfcheiden<br />
Vrienden en goede bekenden aan het Hof der Engelfche<br />
Komngitme. Deeze nam hij in den arm, en deedt, door<br />
dezelve, aan haare Majefleit vertoonen, ,, hoe het der Mid-<br />
„ delburgfche Wethouderfchap, als onervaaren in het ftuk der<br />
„ Oorlogen, aan de nodige kennis ontbrak om over zijn be-<br />
„ drijf te oordeelen; dat hij behoorde re regt te ftaan voor<br />
„ den Krijgsraad, en voor de zulken, welke het de Aigemee-<br />
,»
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN) 295<br />
„ ne Staaten behaagde daar nevens te voegen; of dat hij, als<br />
„ een Hollandsen Edelman, anderzins den Hove van Holland<br />
„ onderworpen was, en niet aan een burgerlijken Regtbank<br />
„ in Zeeland, veel min dien van Middelburg." In zo verre<br />
hadden deeze Vertoogen klem, dat de Koningin, dikmaalsj<br />
ten zijnen behoeve, voorfchrijven deedt zenden aan de Aigemeene<br />
en aan de Zeeuwfche Staaten, mitsgaders aan de Wethouders<br />
van Middelburg; alles evenwel, ondanks de magtige<br />
hand diens voorfchrijvens, zonder eenige uitwerking.<br />
Schier wanhoopig aan een gelukkigen afloop zijner zaake,<br />
was nu de ongelukkige TR.E-.LONC, wanneer dezelve, onverwagt,<br />
eene gelukkige wending riam. De overkomst herwaarts<br />
des Graaven VAN LEICESTER tot Algemeenen Laudvoogd veroorzaakte<br />
dien gewenschten ommekeer. Naauwiijks was hij eeni»<br />
germaate in zijn bewind gevestigd, of zich de zaak des Admiraals<br />
aantrekkende, wederrkp hij den ïlaat der gemagrigdft<br />
Regters, en Relde andere Pleitbezorgers. Het eerfte, 'c welk<br />
de Landvoogd te wege bragt, was dat de Admiraal uit de beflootene<br />
hegtenisfe wierdt ontflagen, en zijn huis tot Kerker<br />
verkreeg, mids onder eede zich verbindende, daar binnen te<br />
zullen blijven. Voorts bezorgde hem LEICESTER de vrijheid,<br />
om zich na '/ Hage te mogen begeeven, en dit tot eene gevangenis<br />
te hebben, mids onder gelijken eed van blijven, en<br />
daarboven eene bepaalde fomme gelds tot borg^t. E'ndelijk,<br />
op den vijfëntwintigften November des jaars 1586, verworf<br />
hij verlof, om te mogen gaan vertrekken, werwaarts zijne gelegenheid<br />
en 's Lands dienst kwam te vereifchen; onder eed<br />
van ten eerften en alle vermaaning op ftrtlfe van belijder en<br />
overtuigde (tonfesfi & Ccmviiïi) in perfoon te vcrfchijnen<br />
voor het Hof van Holland, 't welk door den Graaf en den<br />
Raad van Staate , tot het uitwijzen der zaake gemagtigd was.<br />
Nevens den Graaf VANLEICESTER deedt nu TRESLONG , ingevolge<br />
des oncvangenen verlofs, eenen keer na Engeland, om de Ko*<br />
ningin voor haare gunften te bedanken.<br />
Ondanks deezen gurftigen keer, was de zaak vsn TRESLONGS<br />
nog niet geheellfjk afgedaan. Eer dit gebeurde, verliepen 'er<br />
nog etlijke jaaren. Van hier dat de Admiraal, kon naa zijne<br />
wederkomst uit Engeland , den Baljuw ZOME* voor het Hof<br />
van
goo TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
van Holland deedt dagvaarden, om het nog hangend Pleitgeding<br />
te agtervolgen. Doch de Baljuw wierdt daar van ontlast,<br />
bij Vonnis van 't Hof, alzo hij zeide, dat de zaak hem<br />
niet aangieg , maar hij zich derzelve eeniglijk gemoeid hadt,<br />
op uitdrukkelijk bevel der voorige Regeeringe. Intusfchen<br />
bleeven de papieren , hec geding betreffende ., berusten onder<br />
de Wethouderfchap van Middelburg, die, hoe dikmaals ook<br />
vermaand om dezelve , geflooten en verzegeld, over te zenden,<br />
onder allerlei voorwendzels daarmede draalde, tot in den<br />
jaare 1588. Thans verzogt TRESLONG, dat de Advokaat Fiskaal<br />
en Prokureur Generaal mogt magt gegeeven worden, om<br />
de zaak van wegen de Hooge Overheid te vervolgen. Doch<br />
beiden verklaarden , naa het overzien der Stukken , zig daar<br />
toe niet gegrond te vinden,<br />
De moedige TRESLONG , agtende, met dit alles, de fchennis<br />
, zijner eere toegebragt, nog niet geheel te zijn uitgewischtf,<br />
deedt alle de geenen , welke iets ter zijner bezwaaringe<br />
wisten in te brengen, voor het Hof daagtn. Doch niemand<br />
verfcheen. Dus bleek, naa zo veele jaaren verdriets en<br />
moeilijkheids, zijne onfchuld. Op den negentienden Junij des<br />
i»arsi595, wierdt hij, eindelijk, van alle misdaaden, hem ten<br />
laste gelegd, zuiver en onjchuldig verklaard. Dit vrijfpree,<br />
kend Vonnis des Hofs bekragtigden de Staaten van Holland;<br />
die hem voorts beloofden, de hand te zullen houden aan zijne<br />
bevordering tot eenigen dienst des Lands; hem, intusfchen,<br />
teezegging doende van eene Jaarwedde van zevenhonderd guldens.<br />
Niet lang daar naa Relde hem Graaf MAURITS aan, met<br />
goeddunken der gemelde Staaten , tot Lieutenant-Houtvester<br />
, en vervolgens tot Groot - Valkenier van Holland en Westfriesland.<br />
Tot befluit van dit Verhaal voegen wij hier nog nevens,<br />
hoe de Admiraal, zedert, meermaalen heeft getuigd, dat hij,<br />
om blieven van voorfchrijvinge aan de Engelfche Koninginne<br />
ie verkrijgen, eene aanzienlijke fomme hadtfmoeten befleeden;<br />
en dat deeze, gevoegd bij de kosten van het Pleitgeding; met<br />
den aankleeve van dien, hem tezamen op wel vijftig duizend<br />
Guldens te (laan kwamen.<br />
. Ondanks dit aU#s, gelijk de Ridderlijke Hifforiefchrijver elders
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN) 30*<br />
ders aanmerkt, dat nooit ymandt zoo eer/yk leefde, oft eeao<br />
onderdeel der menfchen last er d' hem : vocht ystrar.dt zoo<br />
meerlyk, oft een onderdeel looft.' hem, TRESLONG hadt, nog<br />
in 't vervolg Zijns leevens, de ondervinding van deeze waarheid.<br />
Want, opdat wij, nogmaals, des Drosfaarts woorden de<br />
onze maakerf; „ aangezien al de boven vermelde proeven van<br />
„ TRESLONGS onnoozelheit; ongeacht het getal zijr.er meenig-<br />
„ vuldighe dienden; ongevoeldt een'billijk meêdoogben oover<br />
„ zijne largduurighe en 't om echt peleede quellaadjen; fpein-<br />
„ den zich zijner belijders niet alleenlijk van achterklap niet;<br />
„ maar braghten, jaa, te weeghe, dat-zeeker amprgenootfchap<br />
„ (ik vind niet welk) zeer verfoeilijk va-n hem fchreef, aau<br />
„ de'Staaten van Hollandt. En, vervolgt HOOFT, hoewel zij<br />
hier meede kleenen dank begingen j ook de Ridderfchap niet<br />
„ zwecgh dat zulx haar zeer verdroot.- de gewortelde wrok<br />
„ hiel plaats , oorzaak (mijns bedunkens , zegt de Ridder)<br />
„ dat TRESLONG buiten Krijgsberoep bleef, en 't ooverfchet<br />
„ zijns leevens , in 't oefrenen der gemelde Hofampten töe-<br />
„ braght,"<br />
Tot befluit van dfr leevensberigt, moeten wij 'er het volgende<br />
nog nevens voegen.<br />
Zijne Koninklijke Majefleit van Deenmarken liet den Admiraal,<br />
door zijnen Gezant bjj de Aigemeene Staaten, aanbieden<br />
, om als Generaal en Overfle van een Regiment in zijne»<br />
dienst te treeden; dan voor welke Eer en gunst hij beleefdelijk<br />
bedankte.<br />
Hoe onzen Admiraal , nietregenftaand'e zijne voor verhaald»,<br />
verregaande en ondankbare mishandelingen, de goede zaak en<br />
den Lande is genegen gebleven, vind men vermeld in de keurige<br />
Bijvoegfels en Aanmerkingen , voor het Agtfte Deel der<br />
Vaderlandfche Hiflotie van WAGENAAR, door de geleerde<br />
Heeren VAN WVN, LAMRRPGHTSF.N, MARTINI en ENGELBERTS,<br />
onlangs uitgegeeven , alwaar dezelve , fpreekende van TRES-<br />
LONGS Huisvrouw, aldus fchrijven: „ Zij was ADRIANA , Dog--<br />
„ ter van OTTO VAN EGMOND, Heere van Keneniurgh. Da<br />
„ nog aanweezige Brief, door TRESLONG aan haar gefchreeven,<br />
„ den 5 vau Hooimaand, op 't oogenblik,. dat hij vermeende<br />
„ zijne te ftrenge gevangenis te zullen verlaaten , die brie£,<br />
i) zeg
$02 TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
„ zeg ik, raet de eenvoudige benoeming van ARIAANTJEN be<br />
„ ginnende, fcbetst mijnes inziens, genoeg, de eerlijke denk-<br />
„ wijze , trouwe en liefde voor het Vaderland , van dien,<br />
„ meer dapperen , dan , mogelijk befcheiden Krijgsman. Gij<br />
„ zult „ fchreef hij „ mijne Heeren „ (doelende op Grave<br />
MAÜEITS , den Raad van Staaten, en de Weth van Middelburgh)<br />
verfekeren, dat ik riet dom of attenteren fal, 't geen dat<br />
foude mogen prejudicidbel wefen , aen onfen bedrukten Vader<br />
lande, en wat verder: ik verhope te betonen, fo lar.ge mijn<br />
fiel in *t lijf fiaet te wefen een flaef en dienacr van<br />
den Vaderlande en daer in fal ik volharden en flerven 4<br />
„ Ook heeft zijn volgend Leeven, hoe zeer men hem buiten<br />
„ Staats- en Krijgsbedieningen hield, nimmer, voor zoo ver<br />
„ men kan nagaan, deeze woorden weder iprooken."<br />
Van de Echtverbintenisfen en van Naakoomelingen des beroemden<br />
Mans, tot op den tegenwoordigen tijd, zullen wij<br />
nu nog verflag doen.<br />
Tweemaalen is onze doorluchtige Vaderlander getrouwd geweest.<br />
Zijne eerfte Echtgenoote was ADRIANA VAN EGMONT<br />
VAN KENENBURG, Dogter van den Heer Otto van Eg,„ont van<br />
Kenenburg van de branche van Mereskijn, en van Agnes<br />
Croe/tnck, die, behalven andere kinderen, hem baarde ,<br />
JASPER VAN BLOIS VAN TRESLONG, Heer van Oudenhoorn<br />
en Pettegem, van welken in 't vervolg nader.<br />
Naa het overlijden zijner eerfte Vrouwe hertrouwde onze<br />
Admiraal met CORNELIA VAN DEN HEUVEL, Weduwe VAN BEK-<br />
CHEM, b'j welke hij twee kinderen naaliet;<br />
1. ENEAS VAN BLOIS VAN TRESLONG, en<br />
2. SUSAKNA VAN BLOIS VAN TRESLONO.<br />
JASPER VAN BLOÏS VAN TRESLONG, boven vermeld, is, even<br />
als zijn Vader, tweemaalen gehuwd geweest. Zijne eerfte<br />
Echtgenoote was LUCRETIA DE LA SALLE , Dogter van den<br />
Ridder de la Salie, Ht.-re van Krabbenatjk, Ritmeester van<br />
eene Kompagnie Cnirasfrers in dienst der Veréemgde Gewes,-<br />
ten. Vier kinderen wierden uit dit huwelijk gebooren<br />
I. |AN VAN BLOIS VAN TRESLONG, die volgt.<br />
II. PHILIP ROBERT VAN BLOIS VAK TRESLONG , volgt ïnsge-<br />
*•*<br />
HL
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS vuO jc/f<br />
III. Eleonora van Blois van Treslong.<br />
IV. Elizabeth vau Blois van Treslong.<br />
Naa bet overlijden der eerde Echtgenoote , hertrouwd»<br />
JASPER met ADRIANA VAN STEEN HUIZEN, I>ogter van den Baron<br />
van Steenhuizen., Heere vau iierne, enz. en verwekte<br />
bij dezelve vijf kinderen,<br />
A. WILLEM VAN BLOIJ VAN TRESLONG, Majoor ia<br />
dienst der Veréénigde Nederlanden, overleeden in den Jaare<br />
1676, en in den B>ielle, met acht Kwartieren, begraaven.<br />
B. Catharina van Blois van Treslong , gehuwd aan<br />
Willem van Steenhuizen, Kapitein in dienst van den Staat.<br />
C. Agnes van Blois van Treslong , de Echtgenoote<br />
van Maximiliaan van Steenhuizen , insgelijks Kapitein ia<br />
dienst deezer Landen.<br />
D. Sophie van Blois van Treslong.<br />
E. Anna Maria van Blois van Treslong.<br />
ï. JAN VAN BLOIS VAN TRESLONG, als de oudffe Zoon van<br />
JASPER, boven genoemd, uit deszelfs eerde huwelijk, nam<br />
ter Vrouwe Magdalena Donker, Dogter van Jan Donker,<br />
Opper - Jaagermeester eu Groot - Valkenier van Keizer RUDQLrus<br />
DEN II (*), en verwekte bij haar,<br />
JASPER VAN BLOIS VAN TRESLONG, die in den echt tradt<br />
met Elizabeth van Ginderdeuren, overleeden in den Jaare<br />
1647; wordende, in het Jaar 1650, van haaien man in het<br />
graf<br />
( ) Uit dit Huwelijk van JAN VAN B'LOTS VAN TRESLONG,<br />
met Magdalena Donker;, uit dat van JASPER VAN BLOIS<br />
VAN TH.ESI.ONG, met Elizabeth van GLiderdeuren; uit<br />
dat van JAN BAPTISTA VAN BLOIS VAN TRESLONG, bij»<br />
genaamd van Ginderdeuren; en uit dat van JASPEH.<br />
VAN BLOIS VAN TRESLONG VAN GINDERDEUREN, met<br />
Geertrude van der Hem, atle ataser agter een volgende<br />
genoemd. Zijn, van 'sMoeaert zijde, voort gekoomen<br />
, of zijn daar aan , aoor Huwelijken, vertnaagjchapt,<br />
zeer veele voarnaame Familien in de<br />
Nederlanden, en voornaamelijk otk binnen dé Stad<br />
Amfterdam..
« M TRFSTONO. f WILLEM V A N BLOIS VANI<br />
graf gevolgd.<br />
gebooren,<br />
Onder andere kinderen was uit dit huwelijk<br />
JAN BAPTI^TA VAN ELOIS VAN TRÉSLONG , bijgenaamd van<br />
Ginderdeuren. Hij overleedt in den Jaare 1650, zijnde ge.<br />
huwd geweest met Jakoba Menton, die in den Jaare 1668'<br />
overleedt. Twee kinderen wierden uit deezen echt gebooren<br />
:<br />
1. David Van Blois van Treslong van Ginderdeuren,<br />
ongehuwd geftorven.<br />
2. Jasper van Blois Van Treslong van Ginderdeuren ,<br />
Ridder, Baronnet des Heiligen Roomfchen Rijks, volgens Diploma<br />
van Keizer LEOPOLD, gegeeven te Weenen, den zestienden<br />
Maij des Jaars 1604. Hij was gehuwd aan Geertrui<br />
van der Hem, Dogter van Laurens van der Hem, Heere<br />
van Nederftein, Carel en Hèltebrand , en van Margareta<br />
tap van 'iVaveren, genaamd Schagen. Drie kinderen zijn<br />
Uit deeze Echtverbintenisfe naagebleeven:<br />
1. Lmire.ns van Blois van Treslong, Stalmeester.<br />
2. Acatha Therejia Maria van Blois van Treslong 4<br />
overleeden in den Jaare 1695, gehuwd aan Jakob Lodemjk'<br />
de St. Gilles, die bij-baar verwekte,<br />
Jan Francais de St, Gilles.<br />
3. fan Baptista van Blois van Treslong.<br />
II. PHILIP ROBERT VAN BLOIS v/iK TRESLONG* Jaspers tweede<br />
Zoon uit zijn eerfte huwelijk, overleedt in den Jaare 1620,<br />
zijnde gehuwd geweest met Sophia Hagens, Dogtcr van den<br />
Ontvanger Jeremias Hagens. Eén Zoon was de vrugt- deezer<br />
echtverb'nnenisfe, en zijn naam<br />
CORNEUS VAN BLOIS VAN TRESLONG, die ter Vrouwe nam<br />
Maria Zagers, met welke hij een ampteloos leeven leidde,-<br />
op zijn Landgoed, onder het Regtsgebied van Rozendaal, in<br />
de Baronnij van Breda. Zes kinderen wierden uit dit huwelijk<br />
gebooren:<br />
1. Abraham van Blois van treslong, die volgt.<br />
2. Johan van Blois van Treslong, volgt hier naa.<br />
3. Cornelis van Blois van Treslong; zie hier agter.<br />
4.- Lucntia van Blois van Treslong, overleeden in don<br />
Jaare 16; 3, en te Rozendaal begraaven.<br />
, 5, Cor*
TRESLONG, (WILLEM<br />
VAN BLOIS VAN)<br />
5. Cornelia van Biets van Treslong, volgt insgelijks.<br />
6. Jacobus van Blois van Treslong, volgt mede.<br />
Abraham van Blois van Treslong, boven genoemd $ békleedde<br />
den post van. Sekretaris in de Westindiën* en was ga-<<br />
huwd met Antonia Enfrenten, bij welke hij verwekte eene<br />
Dogter,<br />
Cornelia van Blois van Treslong, die in den Jaaré<br />
1748 overleedt.<br />
Johan van Blois van Treslong, Burgemeester in de Vrijheid<br />
van den Oudenbosch, nam ter echtgenoote Sijke van<br />
der Moer, doch verwekte bij haar geene kinderen.<br />
Cornelis van Blois van Treslong, Gontrarolleur van hun<br />
Hoog Mogende de Staaten Generaal , ten aanzien van de<br />
Spaanfche Regten op de Schelde, overleedt in den Jaare 1738»<br />
Cornelia van Blois van Treslong , gehuwd aan Jakob Cor*<br />
ttelis Zegers, en overleeden te Rozendaal in den Jaare 1678g<br />
was bij hem Moeder van twee kinderen:<br />
1. Cornelis ZegerSi<br />
2. Magdalena Zegers.<br />
Jacobus' van Blois van Treslong , Burgemeester en Ont*<br />
Vanger der Verpondingen binnen den Oudenbosch, Markgraaffchap<br />
van Bergen op den Zoom* nam ter huisvrouwe<br />
Cornelia Angjten, Dogter van den Burgemeester Joost Angj<br />
flen, beiden overleeden in den bloei hunner jaaren * in den<br />
korten tusfehentijd van negen dagen naa elkander, in den Jaara<br />
1702, naalaatende één Zoontje van veertien maanden, genaamd<br />
Cornelis van Blois van Treslong, Dijkgraaf in den Ouden*<br />
bosch, overleeden iri den Jaare 1747, zijnde gehuwd geweest<br />
met Geertruid van der Straten, Dogter van Jofeph Vdti<br />
der Straten, Kapitein van eene Kompagnie Voetvolk in den<br />
dienst van den Staat, en van Maria Boerbergh* Zij overleedt<br />
in den Jaare 1739, zijnde Moeder geworden van zeveri<br />
kinderen:<br />
1. Jacobus van Blois van Treslong, Cadet In het Ré- 1<br />
gïment van de Colonel DIBBITZ , zeer jong, in den Jaara<br />
1741, overleeden.<br />
2. Cornelis Johannes van Blois van Treslong, die volgf*<br />
XXVUL DEEL. Bbbbbbbb 2. Jih
3oo* TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN)<br />
3. Johan van Blois van Treslong, volgt insgelijks.<br />
4. Ifaak van Bhis van Treslong.<br />
5. Bastiaan van Blois van Treslong. Deeze twee laasften<br />
zijn jong geftorven.<br />
6. Frangoifa van Blois van Treslong.<br />
7. Cornelia Joachima van Blois van Treslong. ,<br />
CORNELIS JOHANNES VAN BLOIS VAN TRESLONG, tegenwoordig<br />
Oud-Burgemeester en Thefaurier der Stad en Baronnie van<br />
Steenbergen; is tweemaalen gehuwd geweest. Zijne eeifte<br />
Echtgenoote was tVMemina de IVeert, Weduwe van Feit,<br />
overleeden in den Jaare 1753» zijnde Moeder geweest va»<br />
drie Zoonen en twee Dogteren , doch die aften in hunne<br />
vroege jeugd geftorven zijn. Vervolgens tradt hij in 't huwelijk<br />
met Johanna Ifabella Calkoen, Dogter van Jakob<br />
Calkoen, eerst Rentmeester der Stad Bergen op den Zoom,<br />
en Bailjuw van verfcheiden Heerlijkheden, in de nabuurfchap<br />
dier gemelde Stad gelegen; en vervolgens, naa de overgave<br />
der Stad aan de Franfchen. in den Jaare 1747, Contrarolleur<br />
ter Admiraliteit te Amflerdam, en van Amoudina Basiingius,<br />
Dogter van Mr. Jeremias Bastingius, Sekretaris der Stad<br />
Bergen op den Zoom, en van Johanna Ifabella van Beaumom,<br />
Tien kinderen zijn in het bovengemelde huwelijk verwekt<br />
:<br />
1. Jakob Arnold Basiingius van Blois van Treslong,<br />
Lieutenant Colonel en Kapitein ter Zee, in dienst van het<br />
Edel Mogende Collegie ter Admiraliteit in het Noorderkwartier<br />
, gebooren binnen de Stad Steenbergen, den tienden Maare<br />
175*5-<br />
2. Cornelis Ifaak van Blois van Treslong, Lieutenant-<br />
Colonel en Kapitein ter Zee, in dienst van het Edel Mogende<br />
Collegie ter Admiraliteit op de Maaze, gebooren den veertienden<br />
Augustus 1763, op den Huize Eekeleubergh onder<br />
Steenbergen. ,<br />
3. Willem Otto van Blois van Treslong, Lieutenant ter<br />
Zee, in dienst van het laatstgenoemde Collegie, gebooren den<br />
vijfëntwintigften November 1765 , op den Huize Eekelenberg r<br />
boven genoemd..<br />
4* Gus
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN) tja?<br />
4. Guy Lodewt)k Jan van mots van treslong, gebooreri<br />
den achttien Januarij * op den Huize Eekelenberg, overleeden<br />
in den Jaare 1770, in 's Graavenhage, en aldaar begraaven iri<br />
de Klooster Kerk, in het Familiegraf, ftaande ten naame vari<br />
BALTHASARINA KIEN, Weduwe van Maurits Pasqtte de Cha~<br />
vones, in leeven Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop,<br />
en yan de verdere defcendenten van den Prefident Aarnout van<br />
Beaumont.<br />
5. Jan Lodeivijk Guy van Blois van treslong, Lieutenant<br />
ter Zee* Insgelijks voor de Maazej gebooren op deri<br />
veertienden Julij 1775, in 'sHage. .<br />
6. Cornelia Geertruid van Blois van treslong, gehuv^d<br />
met haaren Neeve Cornelis Johan van Blois van Treslong,<br />
Colonel en Kapitein jar Zee, in dienst van het Edel Mogende<br />
Collegie ter Admiraliteit in het Noorderkwartier, gebooren<br />
op den Huize Eekelenberg, op den zeventienden September<br />
1757, en bij hem Moeder van drie kinderen , hief<br />
naa te noemen.<br />
7. Jsannetta Huigina van Blois van treslong, jong<br />
geftorven.<br />
8. Johanna Amoudwa Ifabella van Blois van treslong,<br />
gehuwd aan Mr. Martinus Curolus Kesfler, Praétizeerenderi<br />
Advokaat en Notaris te Amfterdam, Zoone van wijlen den<br />
Wel Eerwaardigen Heere Kesfler, eerst Hoogleeraar in dé<br />
Godgeleerdheid te Steinfurt, en vér volgens Hoogduitfch' Predikant<br />
der Hervormden te Amfterdam. Uit deezen echt is<br />
gebooren, een Zoon genaamd Johan Jakob Kesfler, binnen<br />
Amfterdam.-<br />
9. IVilhèlmina Luereiia van Blois van treslong^ gsboören<br />
in 'sHage op den eenentwintigden Januarij 1760.<br />
10, Jacoba Andrifa van Blois van trestong, gebooren ia<br />
^sHage den dertienden Maart 1772.<br />
Johan van Blois van Treslong, boven genoemd, als de<br />
Zoon van Cornelis van Blois van treslong, en van Geertruid<br />
van der Straten, was Weesmeester te Steenbergen, eu over- "<br />
Jeedt aldaar in den Jaare 1770, zijnde gehuwd geweest met<br />
Johanna den Ëngelfen, Dogter van den Schepen Johan den<br />
Engelfen, en van Johanna Koorndijker, en bij haar Vadef<br />
van de volgende kinderen:<br />
Bbbbbbbb a<br />
as Cc*
TRESLONG. (WILLEM VAN BLOIS VAN) 309<br />
Vier Kapiteinen en twee Luitenants, uit dit Geflagt, allen<br />
hier vooren genoemd, zijn thans in 's Lands Zeedienst. 'Er<br />
zijn geene redenen om te twijfelen, of dezelve zullen, in allen<br />
gevalle, de voetftappen hunner braave Vaderen volgen. —<br />
Drie van dezelve , te weeten JOHAN ARNOLD , CORNELIS<br />
IZAAK, en WILLEM OTTO VAN BLOIS VAN TRESLONG, hebben,<br />
op den dertigften Maij 1781, met "s Lands Fregat de Kastor,<br />
onder het bevel van den niet min kundigen dan dapperen<br />
Kapitein (nu Schout bij NagO PIETER MELVILL, omtrent twee<br />
en een half uur, bijna boord aan boord, een allerhardnekkigst<br />
gevegt, op de hoogte van Kaap St. Marie , tegen een<br />
verdubbelde magt der Engelfchen, uitgehouden ; zijnde de<br />
vierde JACOB ARNOLD BASTINGIUS VAN BLOIS VAN TRESLONG,<br />
in de hoedanigheid van Luitenant, voor de Admiraliteit der<br />
Stad Amfterdam, tegenwoordig geweest in het gevegt tegen<br />
de Engelfchen, op Doggersbank, aan bood van het Schip<br />
de Admiraal de Ruiter, onder Kommando van den dapperen<br />
Schout bij Nagt(uu Vice - Admiraal) J. A. ZOUTMAN, op den<br />
vijfden Augustus des Jaars 1781. Gelijk zij daar voor-ook<br />
allen vier, benevens de andere Heeren Officieren, die dit gevegt<br />
hebben bijgewoond , met Eeretekenen befchonken zijn geworden.<br />
ELEONORA VAN BLOIS VAN TRESLONG, boven vermeld, onder<br />
de kinderen van JASPER VAN BLOIS VAN TRESLONG, bij<br />
LUCRETIA DE LA SALLE , wierdt de Echtgenoote van Tomas<br />
Cupijt, Predikant in de Walfche Gemeente te Leiden.<br />
WILLEM VAN BLOIS VAN TRESLONG, insgelijks boven genoemd,<br />
als de Zoon van gemelden JASPER VAN BLOIS VAN<br />
TRESLONG, bij zijne tweede Echtgenoote ADRIANA VAN STEEN-<br />
HUYSEN, tradt in 't huwelijk met ANNA DE HARTOGE, en heeft<br />
bij dezelve twee Zoonen verwekt:<br />
1. Jan van Blois van Treslong, Majoor van de Guardes,<br />
Ridder van de Teutonifche Orde ter Bailluagie van<br />
Utrecht; befchreeven in de Orde met vier Kwartieren. Uit<br />
zijn huwelijk, met N. N. van Vel/en zijn geene kinderen<br />
naagebleeven.<br />
2. Otto van Blois van Treslong, Kapitein ter Zee, rn<br />
den vermaarden vierdaagfchen Zeeflag, in den Jaare 1666 ,<br />
onder den Admiraal de Ruiter, voor 't Vaderland moedig<br />
flrijdende, roemrugtig gefneuveld. •<br />
Bbbbbbbb 3<br />
TRICHT,
5 Ï E<br />
TRICHT.TRIGLANDIUS. (JACOBUS)<br />
TRICHT, een Geldersch Dorp, in het Graaffchap Buur en,<br />
pan de Rivier de Linge, en, volgens eene niet onwaarfchijn-<br />
|ijke gisfing, dus genaamd, omdat men 'er, van ouds, eenen<br />
overvaart over de gemelde Rivier hadt. Want, dat deeze de<br />
eigenlijke betekenis diens woords is, weeten alle Taalkenners.<br />
Het Dorp is vrij aanzienlijk, en een der beste van het Graaffchap.<br />
De Hervormde Gemeente wordt 'er door haaren eigen<br />
Leeraar bediend. Niet verre van Buureh legt de van ouds<br />
bekende Heerlijkheid Rijersvoort. Van het Huis, op 't welk<br />
de Heeren van dieri naam hun verblijf plagten te houden, zijn<br />
nog eenige overblijfzels voorhanden, aanwijzende, hoe het,<br />
eertijds, van geen gering aanzien moet geweest zijn. In den<br />
voet van een zwaaren Toren , welks bovenfte gedeelte niet<br />
meer in weezen is, zijn verfcheiden Vertrekken, welke, voormaals<br />
, van de Heeren VAN RYERSVOORT bewoond wierden.<br />
IVIeu meent, dat deeze, behalven andere uitfteekendeVoorregten<br />
, het regt van leven en dood bezeeten hebben. Prins<br />
WILLEM DE V is tha&s, gelijk van het geheele Graaffchap, ook<br />
Heer deezer Heerlijkheid. KETEL, laatde Heer van Rijersvoort<br />
, ftondt de Heerlijkheid, nevens alle derzelver Geregtigheden,<br />
af aan Prinfe WILLEM DEN UI , die dezelve met het<br />
graaffchap heeft vereenigd.<br />
TRIGLANDIUS, CJACOBUS) een bekend Nederlandsch Godgeleerde,<br />
eu ijverig tegenftreever der Remondranten, wierdt gebooren<br />
te Gouda, in den jaare 1583, van Roomschgezinde<br />
Ouderen. Wat hem bewoog den Vaderlijken Godsdienst te<br />
verlaaten , vinden wij niet aangeteekend. Omtrent het jaar<br />
1607 moet deeze verandering van Kerkgemeenfchap zijn voorgevallen.<br />
Van zijne jeugd af eene geleerde opvoeding genooten<br />
hebbende , en , waarfchijnlijk tot den Geestlijken ftand<br />
sijnde opgeleid , fielde zijne bedrevenheid in de taaien hem<br />
ook in ftaat, om met zijne kundigheden anderen daarin voor<br />
|e lichten. Van hier dat het Schoolbewind te Vianen hem<br />
wierdt opgedraagen. Doch hij begaf zich , eerlang, tot het<br />
beroep, waar tpe hij bepaaldelijk was opgeleid. De Gemeente<br />
van Stoiwyk, een Borp in de nabuurfchap van zijne geboorteftad,<br />
yerkreeg hem tot haaren Leeraar, doch behjeldt hem niét<br />
hui-
TR1GLANDIUS. (JACOBUS) 3U<br />
langer dan drie jaaren , naa verloop van welke TRIGLAND<br />
tot Leeraar dar Hervormden in de Gemeente te Amfterdam<br />
wierdt beroepen. Hij bekleedde aldaar het Leeraarampt geduurende<br />
den tijd van vier&itwjntig jaaren. Thans tot Hoogleeraar<br />
in de Godgeleerdheid te Leiden beroepen zijnde, eindigde<br />
hij aldaar zijne dagen , in den jaare 1654 , in den onderdoin<br />
van eenenzeventig jaaren. Van 'sMans Schriften is<br />
zijne Kerkelijke Hifiorie meest bekend. In de Kerkelijke<br />
twisten en oneenigheden der onrustige dagen , welke hij beleefde,<br />
heeft hij rijklijk zijn aandeel gehad |; hij deedt al war<br />
hij konde om de zaak der Remonftranten te beftrijden; waar<br />
door hij , zomwijlen, tot uiterften overfloeg. Om een ftaal<br />
te geeven van 'sMans denkwijze, zo in het Godsdienftige als<br />
Staatkundige, oordeelen wij genoeg, het melden van zijnoordeel<br />
over den perfoon en het karakter van JOAN VAN OLDEN-<br />
SAENEVELD. Hij getuigde dan van den onthalsden Advokaat<br />
„ dat hij was een hoogmoedig en laatdunkend man, die 'c<br />
„ gantfche beleid der zaaken van Holland en Westfriesland, en<br />
,, genoegzaam van de Veréénigde Nederlanden, in zijne han-<br />
„ den gekreegen hebbende , zich hadt laaten voorftaan, dat<br />
hij de zaaken der Religie , gelijk de Politieke zaaken be-<br />
„ hoorden te beleiden naar zifnen last en welgevallen; dat de<br />
„ Advokaat de waare Religie nooit gunftig geweest zijnde,<br />
„ in dezelve verandering zogt te maaken, door de herziening<br />
„ van de Confesüe en den Katechismus, door ARMINIUS, en<br />
„ daarna den Arminiaanen de hand te bieden , en daar door<br />
t l<br />
de Kerkelijke Orde ten eenemaale te verbreeken; hebbende,<br />
•„ om die disordre te doen behouden , de jaarlijkfche Sijnode<br />
,, afgefchaft, en getragt, het valsch en onfchriftmaatig gevoe-<br />
„ len der Arminiaanen met het fchtiftmatig gevoelen der Gere-<br />
„ formeerde te vermengen; dat hij, ten dien einde Decree-<br />
.„ ten en Refolutien gefmeed hadt , eerst van de onderlinge<br />
„ Verdraagzaamheid , en daarnaa van de manier, hoe men<br />
.„ openlijk in de Kerk zoude leeren: doende die Refolutien<br />
„ zo fcherp Hellen , dat vroome en getrouwe Leeraars, be-<br />
„ leefdelijk weigerende dezelve te gehoorzaamen, van hunne<br />
„ dienften zijn afgezet en ter poorten uitgeleid en de vroo-<br />
„ me ledemaaten op menigerlei wijze gekweld; en van de<br />
Bbbbbbbh 4<br />
{, oef-
g, 2<br />
TRIGLANDIÜS (JACOBUS)<br />
f, oeffening van den vvaaren Godsdienst beroofd: hebbende al-<br />
„ zo eene nieuwe Vervolging en Geweetensdwang in de Gef,<br />
reformeerde Kerken aangerecht; dat hij , om die onbehoor-<br />
„ lijke daaden ftaande te houden, Waardgelders hadt aangeno-<br />
„ men, en het land met zijne faftie gebragt in gevaar van te<br />
vervallen in een binnenlandfchen Oorlog , en dat juist in<br />
„ den tijd van het Befiand, toen hetzelve begon ten einde te<br />
„ loopen-, dat het bedenkelijk was,, of zulks niet recht daar<br />
„ toe aangeleid ware , om den vijand goede gelegenheid te<br />
„ geeven van het Land, met het uitgaan van het Benand, als<br />
„ onmagtig te overvallen, of tot een fchandelijk verdrag of<br />
„ tot overgave te dwingen ; en of zulks wel konde gefchied<br />
„ zijn , zonder heimelijk verftand met derzelver vijand; dat<br />
„ die man, die alzo in de Kerk Gods domineerde, als of hij<br />
magt over de harten en Confcientien der menfchen hadt ge-<br />
„ had, die de Religie alzo wilde ftellen, en ftelde naar zijn<br />
„ goedvinden, niet anders dan of hij meefter in dezelve wa-<br />
„ te geweest, gelijk de Paus doet in 't Pausdom, alzo een<br />
„ Politiek Pausdom in de Gereformeerde Kerk oprichtende;<br />
„ die de Religie veranderen, de Kerken hadt begonnen te ver-<br />
„ woeften, en den Politieken Staat, daar mede, en nevens<br />
„ dien, in de uiterfie verwarring ftelde: dat die man,om deeze<br />
zijne daaden, van vierentwintig Regters , naar alle regt<br />
,, en billijkheid , met den zwaarde was gedood," Ex ungue<br />
Leonem ?<br />
Zie WITTE Diarium; j. TRIGLAND , Ker^<br />
kelijke Hiftorien.<br />
TRIGLANDIÜS, (JACOBUS) Kleinzoon van den firaks vermelden<br />
Hoogleeraar , was de Zoon van eenen insgelijks gebeetejien<br />
JACOBUS TRIGLANDIÜS , laatst Predikant onder de Hervormden<br />
te A/n/teraam, en van JOHANNA DE MOREES , gefprooten<br />
pit een deftig geflagt in den Burgerfland in de gemelde Stad,<br />
jiog heden ten dage aldaar bekend en in weezen. Onze JActifVS<br />
wlttrAt gebooren» op dsn achttien Maij des jaars 1652,<br />
in
TRIGLAEDIUS. (JACOBUS) 313<br />
in het nabuurig Haarlem, alwaar toen ziine Ouders woonden.<br />
Beide deezen ontvielen hem door den dood, toen hij den ouderdom<br />
van flegts elf jaaren hadt bereikt. Dit verlies was<br />
oorzaak , dat hij zich met der woon na Amfterdam begaf,<br />
om 'er, onder 't oog en toezigt zijner Bloedverwanten te<br />
worden opgevoed. In deeze Stad leide hij de gronden der<br />
geleerde Taalkennisfe, en vertrok vervolgens na Harderwijk,<br />
om aldaar na hooger Weetenfchappen te ftreeven. Onder deeze<br />
was thans de Wijsbegeerte het voornaamfte voorwerp zijner<br />
beocffeninge. Het Hoogefchool te Leiden was thans vermaard<br />
, door den roem der Godgeleerdheid van drie doorluchtige<br />
Godgeleerden en Oofterfche Taalkenners, ABRAHAM HEI-<br />
DANUS , CHR.isTOPHOB.us WITTICHIÜS en FREDERIK SPANHEIM.<br />
Naa eenigen tijd vertoevens aan het Gelderfche Hoogefchool,<br />
bekroop den jongen TRIGLANDIÜS de lust, om, onder het geleide<br />
dier beroemde Mannen, tot in de dieprte verborgenheden<br />
der Godgeleerdheid in de Oofterfche Taalkunde door te<br />
dringen. In naarftigheid en vorderingen muntte hij uit boven<br />
veelen zijner tijdgenooten. Doch , vermits .hij het overhaasten<br />
voor fchadelijk hieldt, volhardde hij in zijnen loop, tot<br />
in het vierentwintigfte jaar, eer hij zich aanboodt om tot den<br />
ge wijden Predikdienst bevorderd en bekwaam verklaard tc worden.<br />
Zedert bekleedde hij het Leeraarampt, eerst op een<br />
Dorp, vervolgens te Breda en te Utrecht, en wierdt daamaa<br />
tot Predikant te Leiden beroepen. Dit viel voor in den jaa.e<br />
1681. ANTONIUS HULSIUS, die aan het Hollandsch Hoogef-hocl<br />
het Hoogleeraarampt in de Godgeleerdheid bekleedde , overleedt<br />
in den jaare 1687. De roem, welke TRIGLANDIÜS , in<br />
het waarneemen van zijnen post , behaald hadt, en de reu.':<br />
der geleerdheid, welke van hem was uitgegaan, bewoogen de<br />
Bezorgers om den opengevallenen ftoel aan hem op te draagen.<br />
Hij aanvaardde dien post, en kweet zich van denzelven<br />
mat zo veel roems, dat, in den jaare 1702, ook het onderwijs<br />
in de Hebreeuwfche Oudheden hem wierdt) aanbevolen.<br />
Geen lang genot, nogthmis, hadt hij van deeze nieuwe waardigheid;<br />
want hij overleedt op den tweeëntwititigften September<br />
des jaars 1705,het vierenvijftigfte zijns ouderdoms. Tweemaalen<br />
, te weeten, in de jaaren 1689 en IÓOQ, hadt hij, op<br />
Bbbbbbbb5<br />
aan-
TRIP. (Geflagt van)<br />
ders broeder JACOBUS TRIP.<br />
kinderen gebooren:<br />
1. ADRIAAN JOSEPB TRIP, die volgt.<br />
2. JACOB ELIAS TRIP, volgt insgelijks<br />
3. LoUIZA CHRISTINA TRIP.<br />
Uit dit laatfte huwelijk zijn vier<br />
4. FLIZABETII SOPHIA TRIP. Welke beiden insgelijk*<br />
volgen.<br />
ï. ADRIAAN JOZEPH TRIP , eerst Prefident van den Krijgsraad,<br />
en vervolgens Hoofdman van de Juftitie - Kamer van Stad<br />
en Lande binnen Groningen , geboren in den jaare 1687 ,<br />
cradt, voor de eerftemaal, in 't huwelijk met Anna<br />
Wolihers,<br />
Elizabeth<br />
doch verwekte bij dezelve geene kinderen. Inden<br />
jaare 1714 hertrouwde hij met<br />
wierdt bij haar Vader van<br />
(1) Louis Trip, gebooren in 1721.<br />
JOHANNA BONDINA GALES, en<br />
(2) Vineent Berent Trip, gebooren in 1723.<br />
2. JACOB ELIAS TRIP, gehuwd aan ANNA TÏTIA NYSINGH,<br />
liet eenen zoon na, genaamd<br />
(3) JAN LUCAS TRIP, gebooren in 1726,Burgemeefter<br />
van Groningen, beroemd om zijne uitmuntende Dichtwerken,<br />
die hem op de lijst der vermaardfte Nederlandfche Dichters<br />
(<br />
een aanzienlijken naam hebben doen verwerven. Van deezen<br />
zijn althans nog twee Zoonen in leeven.<br />
3 LOUIZA CHRISTINA TRIP , gehuwd aan Gerard Stchterman,<br />
Kolonel in dienst van den Staat, en Kommandeur der Stad Grave,<br />
was moeder van<br />
Christina Trip, gehuwd aan Andreas Conrtng, eerst<br />
Onlanger Generaal, en naderhand Raadsheer te Groningen.<br />
A. ELIZABETH SOPHIA TRIP, Echtgenoote van Jan Wieken<br />
Raadsheer te Groningen, en bij hem moeder van de volgende<br />
zeven kinderen:<br />
(1) Louis Wichers.<br />
(2) Wicher Wichers.<br />
(3) J< Wiehers.
TRIP. (Geflagt van) 31 j<br />
(4) Keerta Wichers, gehuwd aan H. M. Appius, Sekretaris<br />
der Stad Groningen.<br />
(5) Wibbina Wichers.<br />
(6) Christina PP r ichers.<br />
(7) Elizabeth Wichers.<br />
II. JOSEPH TRIP , gebooren te Nooidkoppihg , in den jaare<br />
1656, en vervolgens Raadsheer te Groningen , was getrouwd<br />
met Beerta Elizabeth Gockinga, en verwekte bij haar eenen<br />
Zoon,<br />
SCATO TRIP, die bij Maria Lant, Vader wierds<br />
van de volgende kinderen:<br />
ï. Jofeph Trip.<br />
2. Hendrik Jan Trip.<br />
3. Hendrik Rudolph Trip.<br />
4. Anna Trip, gehuwd aan W. Muntingke.<br />
III. LAURENS TRIP, naa zijns Vaders wederkomst uit Zweden,<br />
gebooren in de Beverwijk, in den jaare 1663, en vervolgens<br />
mede te Groningen woonagtig , nam [aldaar ter Vrouwe<br />
IUCRETIA GOCKINGA, en verwekte bij dezelve twee kinderen;<br />
1. ADRIAAN TRIP, die volgt, en<br />
2. Henrietta Trip;<br />
ï. ADRIAAN TRIP, gehuwd aan zijne Nicht Adriana Bothe'<br />
mus, teelde bij dezelve twee kinderen;<br />
Ci) Laurens Trip, en<br />
(2) Adriaan Trip.<br />
2. Henrietta Trip, baarde haaren man Antony van Pee$ t<br />
eenen Zoon, wiens naam wij niet vermeld vinden.<br />
IV. ADRIANA TRIP , even als twee van haare bovengemelde<br />
broederen, te Noordkopping , en wel in den jaare 1649, gebooren,<br />
wierdt de Echtgenoote van Hendrik Bothenius, Bur*<br />
gemeefier van Groningen, en bij hem moeder van<br />
Adriaan Bothenim, Luitenant Kolonel in dienst<br />
van hun Hoog Mogende, gehuwd aan Sophia van Velfen, bij<br />
welke hij de reeds gemelde Adriana Bothenius verwekt heeft<br />
V. Sa*
KI8 TRIP. i^ltagi vdn)<br />
V. SOPHIA CHRISTINA TRIP , het jongde kind van ADRIAAN<br />
TRIP, wierdt gebooren in de Wildevank , in den jaare 1672,<br />
en is gehuwd geweest aan Albertus Btunsvelt, weiken zij<br />
eene dochter, ter waereld heeft gebragt,<br />
Adriana Louize Brunsvelt.<br />
B. JACOBUS TRIP , tweede Zoon van den Bewindhebber ELIAS<br />
TRIP , is tweemaal getrouwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote,<br />
uit een doorluchtig Amfterdamsch Geflagt, was ELIZABETH<br />
BIKKER, dogter van Jan Bleker en Agneta de Graaf; zijnde<br />
hij aldus de Zwager geweest van den beroemden Raadpenflonaris<br />
JOAN DE WITT, die-eene andere dogter derzelfde Ouderen<br />
, Wendela Bicket, in huwelijk hadt. Drie dogters wierden<br />
uit deezen echt gebooren:<br />
I. ALETTA MARIA TRIP.<br />
II. AGNETA TRIP.<br />
III. CHRISTINA TRIP.<br />
I.' ALETTA MARIA TRIP , tradt in 't huwelijk met Stsphatsüs<br />
Woltets, en baarde denzelven drie kinderen:<br />
1. Jan Wolters.<br />
2. Elizabeth Wolten.<br />
3. Sara Wolters.<br />
ÏI. AGNETA TRIP, wierdt de huisvrouw van Arnold van At-<br />
Jemy en bij denzelven moeder van<br />
Elizabeth van Alfem, zedert'gehuwd aan Jakob<br />
Frederik du Fay, Schepen en Raad der Stad Amfterdam,- ea<br />
Bewindhebber der Oostïndifche Maatfchappij e.<br />
III. CHRISTINA TRIP, reeds boven vermeld, als gehuwd aaa<br />
haaren Neeve Louis Trip. Adriaanszoon.<br />
Naa het overlijden zijner eerfte Echtgenoote, hertrouwde<br />
JACOBUS TRIP met MARGARITA MUNTER , Dogter van den Amfterdamfchen<br />
Burgemeester Jan Munter en van Margarita<br />
Geelvinck. Drie Zoonen wierden uit dit huwelijk geboorenj<br />
die allen hier naa volgen:<br />
1. JAN TRIP.<br />
i. Lir-
TRIP, (Geflagt van)<br />
grj»<br />
2. LüCAS TRIP.<br />
. 3. JACOBUS TRIP.<br />
1. JAN TRIP, Heer van Berkenrode, vijftienmaalen Burgemeester<br />
der Stad Amfterdam, te weeten, in de Jaaren 1707*<br />
5710, 1712, 1715, 1716, 171S, 1719, 1721, 1722, 1724,<br />
1725, 1727, 1728, 1730 en.1731, Curator van 'sLands<br />
Hoogefchool te Leiden, Bewindhebber der Oostïndifche Maatfchappije,<br />
Dirc&eur der Sociëteit van Suriname, enz. gebooren<br />
in den Jaare 1664 , is tweemaalen getrouwd geweest ï<br />
eerst met MARGARITA NÏS, en vervolgens met Elizabeth Tielens.,<br />
Het laatfte huwelijk was onvrugtbaar, maar het eerfie<br />
gezegend met drie kinderen;<br />
( Ï ) JAN TRIP.<br />
(2) JACOBUS TRIP.<br />
(3) Sara Maria Trip.<br />
(1) JAN TRIP, gebooren in den Jaare ió>t, Kommisfari»<br />
der Stad Amfterdam , en Bewindhebber der Westindifche<br />
Maatfchappije, tradt in 't huwelijk met Petronella IVilhelmi.<br />
ma van Hoorn, Dogter van Jan van Hoorn, Gouverneuï<br />
Generaal van Nederlands fndiën, en verwekte bij dezelve<br />
Jan Willem Trip, gebooren in den Jaare 1716.<br />
(2) JACOBUS TRIP, gebooren in den Jaare 1605, Schepetï<br />
te Amfterdam in den Jaare 1723, is tweemaal getrouwd geweest:<br />
eerst met Maria Jacoba Six, Dogter van den Am-<br />
Iterdamfchen Burgemeester Jan Six, uit welk huwelijk geene<br />
kinderen zijn gebooren; en ten anderen met- Agata Maria<br />
Pancras, Dogter van Gerbrand Pancras, Burgemeester vande<br />
zelfde Stad. Uit deezen echt zijn twee kindereu gebooren<br />
:<br />
a. Johanna Elizabeth Trip, gebooren in den Jaare<br />
1719.<br />
b. Jan Corver Trip, gebooren in 1720.<br />
( 3 ) SARA MARIA TRIP , gebooren in den Jaare 1693, tradt<br />
jn 't huwelijk met Jan Corver de Jonge, Schepen en Raad,-<br />
en Kolonel der Schutterije van Amfterdam. Dewijl deeee<br />
Echt»
Sao<br />
TRIP* (Geflagt van)<br />
Echtverbintenis kinderloos was , ftelde de Heer Corver<br />
Diakonie der Hervormde Gemeente tot zijne erfgenaame,<br />
met oogmerk dat uit zijne naalaatenfchap een Godshuis, ten<br />
behoeve van oude en behoeftige Echtgenooten, zou geftigt<br />
worden. Zijne Weduw Sara Maria Trip voegde, ten gelijken<br />
oogmerke, daar nevens eene fomme van dertigduizend<br />
guldens.<br />
2. LUCAS TRIP, gebooren in den Jaare 1666, Burgemeester<br />
der Stad Amfterdam, in de Jaaren 1720, 1732, 1734*<br />
en op den vijftienden November diens jaars overleeden, hadt<br />
ter Vrouwe Elizabeth<br />
( 1) DIRK TRIP.<br />
(2) CORNELIS THIP.<br />
Calkoen, en bij haar twee Zoouen:<br />
(1) DIRK TRIP, Heer van Groet, gebooren in den Jaare<br />
1691, Kolonel van de Burgerije, Schepen in den Jaare 1723,<br />
en Burgemeester in de Jaaren 1735, 174* en 1748) op den<br />
• tweeden April van welk laatstgenoemde<br />
tradt, voor de eerfte reize, in 't huwelijk met<br />
Eigels,<br />
Naa<br />
en verwekte bij dezelve<br />
dé<br />
jaar hij overleedt,<br />
Christina<br />
a. Catharina Elizabeth Trip, gebooren in 1715-<br />
b. Lucas Trip, gebooren in 1720.<br />
c. Pieter Trip, gebooren in 1724.<br />
het overlijden zijner eerfte huisvrouwe, tradt hij in<br />
een tweede huwelijk met Agata Levina Geelvinek, dogter<br />
van den Burgemeester Lieve Geelvinek;<br />
voortgekoomen,<br />
Jan Trip, gebooren in 1732.<br />
uit welk huwelijk is<br />
(2) CORNELIS TRIP, Vrijheer van Oud- en Nieuw-Goudriaan,<br />
gebooren in den Jaare 1695,<br />
Schepen in den Jaare<br />
3720, bij de buitengewoone verandering van den Jaare 174811<br />
door Prins WILLEM DEN IV, tot Burgemeester aangefteld, en<br />
vervolgens met}de zelfde waardigheid bekleed in de Jaaren<br />
1750 en 1753, in welk laatstgemelde jaar hij op den zevenden<br />
Maart overleedt, was getrouwd met Maria le Seutre,<br />
en verwekte bij dezelve eenen Zoon<br />
'<br />
Lucas
TRIP. (.Geflagt van) .,,<br />
Lucas Trip, gebooren in den Jaare 1720, Schepen<br />
in 1746.<br />
3- JACOBUS TRIP, Commisfaris der Stad Amfterdam, eu<br />
aldaar zitting hebbende in het Edel Mogende Koliegie ter Admiraliteit<br />
wegens het Noorder-Kwartier, was gebooren in den<br />
Jaare 1671 , tradt in 't huwelijk met Jacoba Margarita<br />
Uopper, en verwekte bij haar de volgende kinderen:<br />
(1) JAN TRIP.<br />
(2) Margarita Tfip.<br />
(3) Catharina Trip.<br />
(4) Sara Agatha Trip.<br />
Cl) JAN TRIP, gebooren in den Jaare 1702, naderhand<br />
Sekretaris der Stad Amfterdam, tradt in 't huwelijk met Eli.<br />
zabeth Johanna Schildhouder, en heeft bij dezelve eenen<br />
Zoon verwekt,<br />
Jacobus Trip.<br />
(2) Margarita Trip, gebooren in den Jaare 1609, wierdt<br />
de Echtgenoote van Herman Hendrik van de Poll, welken<br />
zij kinderen gebaard heeft.<br />
C3) Catharina Trip, gebooren in den Jaare 1701, trade<br />
in 't huwelijk met Gillis van Hoven, Schepen en Raad der<br />
Stad Amfterdam, wien zij baarde:<br />
a. Jacoba Margarita van Hoven, in den Jaare 172.8.<br />
b. Catharina Johanna van Hoven, in 1729.<br />
(4) Sara Agatha Trip, gebooren in den Jaare 1704<br />
wierdt de echtgenoote van Francois Lestevenon , Sekretaris<br />
der Stad Amfterdam, en bij hem Moeder van,<br />
a. Jacoba Margarita Lestevenon, gebooren in 1725.<br />
b. Geertrui Lestevenon, gebooren in 1729.<br />
C. SOPHIA TRIP, gebooren in den Jaare 1615, begaf zich<br />
in t huwelijk met Jan Coijmans. De volgende acht kinderen<br />
wierden uit deezen echt gebooren:<br />
I. Jan Coifmans, in den Jaare 1683 Schepen van Amfterdam,<br />
getrouwd met Eikenraat Benard,<br />
XXVIII. DEEL» Ccccccce li
TRIP. (Geflagt<br />
van)<br />
II. Elias Coijmans, in den Jaare 1682, Commisfaris van<br />
Amfterdam , getrouwd met Elizabeth Catharina van der<br />
Meulen.<br />
III. jfofeph Coifmans, gebooren in den Jaare i6%6, insgelijks<br />
Commisfaris, Bewindhebber der Westindifche Maatfchappije<br />
te Amfterdam, en Dijkgraaf van de Beemfter, gehuwd<br />
aan Clara<br />
Valkenier.<br />
IV. Sophia Coifmans, getrouwd met Jan Huidekoper,<br />
Ridder,<br />
Heere van Maarfeveen en Neerdijk, Burgemeester en<br />
Bewindhebber der Oostïndifche Maatfchappije te Amfterdam,<br />
en alzo Voorzaat van den tegenwoordigen nog leevenden Amfterdamfchen<br />
Regent. .<br />
V. Elizabeth Coijmans, getrouwd met Willem van der<br />
Meulen,<br />
Heere van Niecoop, Büjenburg, enz. Raad in de<br />
Vroedfchap en Schepen der Stad Utrecht.<br />
VI. Aletta<br />
Coijmans, getrouwd met Carel Voet.<br />
VU..Johanna Cornelia Coijmans, gehuwd van EverardScott,<br />
Schepen, Raad en Bewindhebber der Westindifche Maatfchappij<br />
te Amfterdam.<br />
VIII. Eliana Coijmans, gehuwd aan Samuel Timmerman.<br />
D. MARIA TRIP, gebooren in den Jaare 1619, wierdt de<br />
Echtgenoote van haars Zusters Mans ouder broeder Balthazer<br />
Coijmans, welken zij de volgende Dogters baarde:<br />
I. Baltina Coijmans, gehuwd aan Jan Bemard.<br />
II. Aletta Coijmans , eerst getrouwd met Geleijn Lamfingh,<br />
en ten andere met Nicolaus Dag.<br />
III. Maria Coijmans, gehuwd raet Gualtertts Boudaan, Predikant<br />
onder de Hervormden te Amfterdam, en Vader van<br />
den Burgemeester Gualterus Petrus Boudaan.<br />
IV. Ifabella Coijmans, de echtgenoote van Jakob Boreel,<br />
Heere van Duinbeek , Westhove en Meereftein, Schout,<br />
Burgemeester, Schepen en Raad der Stad Amfterdam, Afge-*<br />
zant -van hun Hoog Mogenden de Staaten Generaal in Frankrijk<br />
en Muskovie, en Gevoïöagtigde op de Vredehandeling<br />
te Rijswijk.<br />
V. S
TRIP. (Gtjlagt<br />
van)<br />
V. Sophia Coijmans, gehuwd aan Pieter Boudaan , Bewindhebber<br />
van de Oosü'ndifche Maatfchappij ter Kamer Zeeland.<br />
VI. Conflantia Coijmans, getrouwd met Karei Smis/aert,<br />
Hoofdfchout te Rheenen, en Afgevaardigde in de Geueraliteits<br />
Rekenkamer wegens de Provincie Utrecht.<br />
E. JACOBA TRIP, gebooren in den Jaare 1622, wierdt de<br />
Echtgenoote van Jofleph Coijmans, neeve des Echtgenoots<br />
van haare Zusters Sophia en Maria, Heere van Bouchem en<br />
Nieuwal, en Baljuw van Brederode, doch zonder kinderen<br />
overleeden.<br />
Behalven de im genoemden, vinden wij nog eenige andere<br />
Leden van dit Geflagt op de Regeeringslijst van Amfterdam<br />
vermeld, waar uit de luister en het aanzien van dit Geflagt mag<br />
worden afgeleid. N ig verder kan de rijkdom van eenigen<br />
vsn deszelfs leden blijken uit het zo genaamde Trippen - Huis,<br />
buiten tegenfpraak, wat de grootheid en bouworde aangaat,<br />
een der pragtigfie en aanzienlijkfte burgerwooningen te Amfterdam<br />
, en van 't welk eene der voornaamfie Graften haaren<br />
naam ontleend heeft. De Heer WAGENAAR verhaalt, dat<br />
de vermaarde MARIA DE MEDICIS , Koninginne- Moeder van<br />
Frankrijk, ten tijde van haar verblijf te Amfterdam, in den<br />
Jaare 1638, haaren intrek nam ten Huize van-ELIAS TRIP, ten<br />
dien tijde eenen der voornaamfre Kooplieden. In den Jaare<br />
1674, wist Louis TRIP (dien wij, egter, op de bovenftaande<br />
Geflagtlijst niet vermeld vinden) toen Burgemeester van Amfterdam<br />
, nevens zijne Amptgenooten GILLIS TALCKENIER, NI-<br />
COLAAS PANCRAS en JOAN MUNTER , uit aanmerking dat de<br />
Boedel van Prinfe WILLEM DEN III, met veele fchulden was<br />
bezwaard, en zijne Hoogheid daar door belet wierdt, na een<br />
huwelijk, aan zijnen rang voegende, te ftaan, bij den Raad<br />
te bewerken, om ter Vergaderinge van Holland voor te flaan,<br />
dat men den Prins behoorde te ontflaan van eene fchuld van<br />
twee millioenen guldens, die ten zijnen laste liep, en dezelve<br />
over te neeemen voor rekening der Provincie; zo als ook<br />
gefchiedde. In de Jaaren 1680 en 1681 hadt de zelfde Heer<br />
het opzigt, nevens andere Gelastigden, over de gewigtige onderneeming,<br />
het maaken van eene nieuwe Waterkeering langs<br />
Cccccccc 2<br />
dea
TRIP, (Geflagt vattj enz.<br />
den Ykant. Waarfchijnlijk zal gemelde Heer LOÜIS TRIP' de<br />
ftigter geweest zijn van het boven gemelde Trippen - Huis,<br />
naardien wij, onder de voornaame gebouwen, welke door<br />
den zwaaren ftorm van den Jaare 1Ó74, merkelijk befchadigd<br />
wierden, het, Huis van den Heere Burgemeester LOÜIS TRIP<br />
bij naame genoemd vinden.<br />
Zie j. WAGENAAR, Befchr. van Amfier<br />
dam.<br />
TROMMIUS, (ABRAHAM) een man, die, door ongelooflijke<br />
naarftigheid en onvermoeiden vlijt, in het zamenftellen der<br />
bekende Concordantiën, zich verdienftelijk heeft gemaakt,<br />
wierdt gebooren te Groningen , in den Jaare 1633. Zijn<br />
Vader was JOANNES TROM , man van eenig aanzien in den burgerftaat,<br />
als bekleedende den post van Gezwoorene, en daarenboveu<br />
dien van Ouderling der Hervormde Gemeente. Naa<br />
het fchoolftof te hebben afgefchud , om te voldoen aan de<br />
beftemmiug zijner Ouderen en zijne eigen begeerte, genoot<br />
hij het hooger onderwijs van MARESIUS, ALTING, ANDREAS»<br />
SCHOOCKIUS en andere Hoogleeraaren, in de Taalkennis, Wijsbegeerte,<br />
Hiftoriè'n en andere voorbereidende Weetenfchappen.-<br />
Vervolgens zich meer bepaaldelijk op de Godgeleerdheid hebbende<br />
toGgeleid, maakte hij zo kloeke en fpoedige vorderin-*<br />
gen, dat hij, in het tweeè'ntwintigften jaar zijns ouderdoms,<br />
onder het getal der Propenehten wierdt aangenomen. Hoewel<br />
het hem daar toe aan geene gelegenheid en aanzoek ont-»<br />
brak , tot het aanneemen van een vast beroep, konde TROM-<br />
MICS toen nog niet befluiten. Onder jonge iieden, welke na<br />
hooger vorderingen in geleerdheid ftreefden, dan tot het zamenftellen<br />
van eene Leerrede volftrekt noodzaakelijk vereischt<br />
wordt, was, ten dien tijde, in vrij algemeen gebruik, het<br />
bezoeken van buitenlandfche Hoogefchoolen, en het hooren<br />
van Geleerden, van welke een gerugt door de waereld uitging.<br />
Diensvolgens ondernam ook onze jonge Geestlijke eene<br />
uitlandfche reize. Eerst bezogt hij een gedeelte van Duitscftland,<br />
en vervolgens Zwitzerlandea wel het laatstgenoemde-<br />
Ge-
TROMMIUS. (ABRAHAM)<br />
r<br />
ja*<br />
Gewest, inzonderheid, om 'er door den vermaarden BUXOTRÏ<br />
in de Oosterfche taaien verder te worden onderweezen. Op<br />
zijne wederreize na het Vaderland, bezogt hij Frankrijk ea<br />
Engeland, en vertoefde een geruimen tijd in ieder deezer<br />
Koninkrijken.<br />
Met eenen fchat van geleerdheid toegerust, aanvaardde hij,<br />
kort naar zijne thuiskomst, het leeraarampt in de Gemeente<br />
te Horen , een Dorp in Groningerland. Hij nam aldaar den<br />
gewijden dienst waar, tot in den jaare 1671, wanneer hij nt<br />
zijne Geboorteftad verroepen wierdt. Geduurende zijn verblijf<br />
te Haren, begon TROMMIUS , in den jaare 1662 , te arbeiden<br />
aan zijne Concordantie van het Oude Verbond. Aanleiding<br />
daar toe zal hem , veelligt, gegeeven hebben foortgelijk een<br />
arbeid aan het Nieuwe Testament, door zijnen Schoonvader ja*<br />
HANNES MARTINUS , in dat zelfde jaar , ondernomen. In den<br />
jaare 1665 wierdt deeze, door den dood, in zijn nuttig werk<br />
geftoord, en TROMMIUS daar op te raade, zijn eigen werk te<br />
Gaaken, tot dat hij de afgebrokene taak des overleedenen zou<br />
volvoerd hebben. In Februarij des jaars 1672 verfcheen de<br />
eerfte uitgave , in één boekdeel in folio, van meer dan duizend<br />
bladzijden. Intusfchen zijne eigen taak niet uit het oog<br />
verliezende, bragt hij ook deeze, met een onbezefbaar geduld<br />
, in het tijdverloop van achtentwintig jaaren ten einde.<br />
Het eerfte deel der Concordantie van het Oude Verbond, bevattende<br />
de Hiftotifcke Boeken, verfcheen in den jaare 1685<br />
het ander, behelzende de zo genaamde Leer- of Frofeetijcht<br />
Boeken, van JOB tot aan MALEACHI, in den jaare 1690, tezamen<br />
beflaande bij de drieèntwintighonderd bladzijden in folio.<br />
Naa dit werk te hebben voleindigd, ondernam de werkzaame*<br />
TROMMIUS foortgelijk een arbeid, ten aanzien der Griekfche<br />
Overzetting van het Oude Verbond, gemeenlijk die der Zeventigen<br />
genoemd. Ook hier aan hadt hij reeds in den jaare<br />
1710 de laatfte hand geleid. Eenige vertraagingen van de<br />
Drukperze waren oorzaak , dat het niet vroeger dan in den<br />
jaare 1718 in 't licht verfcheen, in twee deelen in folio.<br />
Reeds meer dan tachtig jaaren oud zijnde, maakte TROMMIUS<br />
een ontwerp van Verbeteringen van zijne Nederduitfche Con-<br />
Cccccccc 3<br />
ior-
£36 TROMMIUS. (ABRAHAM)<br />
cordantie; doch verfcheiden beletzeis wederhielden daar van<br />
de volvoering.<br />
Ter erkentenisfe en openbaare betuiginge van de nuttigheid<br />
van 'sMans arbeid, vereerde het Hoogefehool van Groningen,<br />
onzen TROMMIUS met de waardigheid van Doktor in de Godgeleerdheid<br />
Een geringe beiooning , inderdaad , voor eene<br />
onderneeming, van welke hij zelve de lastigheid zo leevendig<br />
gevoelde, dat hij de bekende regels van den grooten JOSEPHUS<br />
.SCAUGER op zich zeiven plagt toe te pasfen.<br />
Si quem dira manet fenttntia judicis olim,<br />
Damnatum aramuit fuppliciisque caput;<br />
Hanc neque fatuli las/ent ergastuld masfa,<br />
« Nee rigidas vexent fosfa inetalla malus.<br />
f. LUXICA CONTEXAT: nam catera quid moror} omnes<br />
Poenarum facies Mc labor unus habtt.<br />
Welke regels door TROMMIUS, mlsfchien in een mismoedigen,<br />
luim, onder een drukkend gevoel van de zwaarte zijns arbeids,<br />
aldus waren overgebragt.<br />
„ Is 't dat oijt Rechter wil een fchamper oordeel vellen,<br />
„ Waardoor hij allermeest aan den Misdader quellen;<br />
„ Die laet hem nimmermeer in *t naare Rasp-huis gaen,<br />
„ Noch oock van dach tot dach aen 't fware Berch-werk ftaen:<br />
„ Maer leg hem op, dat hij gae WOORD-REGISTERS maken,<br />
„ Dus fal hij alle foort' van ftraffe teffens fmaken."<br />
ABRAHAM TROMMIUS, behalven zijne naarftigheid in de zwaarwigtige<br />
taak, welke hij ten beste zijner natuurgenooten aanvaardde<br />
en volvoerde, was, daarenboven, een vredelievend en<br />
befcheiden Godgeleerde, die den ontijdigen ijver van zommigen
TROMMIUS. (ABRAHAM) 327<br />
gen menigmaalen beteugelde. Viermaalen is hij getrouwd geweest.<br />
Hij overleedt in den jaare 1714» het zevenentachtigfte<br />
zijns ouderdoms.<br />
Zie HOOGSTRAATE M ; als mede de Vo