10.07.2015 Views

Reikwijdte “veilige verpachter” - Hekkelman Advocaten & Notarissen

Reikwijdte “veilige verpachter” - Hekkelman Advocaten & Notarissen

Reikwijdte “veilige verpachter” - Hekkelman Advocaten & Notarissen

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rechtspraak5688niet als een goed pachter had gedragen, vanwege de wijzevan exploitatie door derden. Het Hof stond niet toe dat dieopzeggingsgrond verder werd onderbouwd met de stellingdat het gepachte was ingebracht in een maatschap.In dit geval heeft de verpachter de opzegging op grond vanartikel 7:370 lid 1 onder a BW onderbouwd met de stellingdat pachter in gebreke is gebleven de ruilverkavelingsrenteen waterschapslasten te betalen. In hoger beroep voert verpachteraanvullend aan dat de pachter op de bij uitstek alsweidegronden geschikte pachtgronden akkerbouwgewassenheeft geteeld. Het Hof oordeelt dat nieuwe argument buitenbeschouwing moet worden gelaten, omdat de verpachter ditals grond in de opzegging had moeten vermelden.De verpachter heeft zich voorts beroepen op de opzeggingsgrondvan art. 7:370 lid 1 onder c BW, de redelijke belangenafweging.In eerste aanleg heeft de verpachter met dezeopzegginsgrond succes, in hoger beroep echter niet. De verpachterberoept zich op een financieel belang; zij stelt jaarlijksflinke renteverliezen te lijden. Uit het arrest blijkt datde grond in 1999 is aangekocht, met de verwachting datdeze voor niet-agrarische doeleinden zou kunnen wordengebruikt. Uit het arrest blijkt echter dat onvoldoende inzichtis gegeven in de gestelde precaire financiële situatie. Inhet kader van een belangenafweging kan onder omstandighedeneen financieel belang van de verpachter prevaleren.Dan dient echter wel aangetoond te worden dat de verpachterin een zeer moeilijke financiële positie zit, waartegenovereen geringer belang van de pachter bij behoud van degrond staat (bijvoorbeeld Pachtkamer Hof Arnhem, 11 april1985, Agr.r. 1985, 3931 , 11 april 1995, Agr.r. 1996, 4813).Uit het arrest volgt niet precies hoe groot het belang van behoudvan deze gronden voor de pachter is, in het arrest zijngeen bedrijfsgegevens opgenomen. Het Hof acht het belangvan de pachter evenwel zodanig dat zijn belang dient te prevaleren.De pachter had tot slot nog gevorderd om te bepalen datde pacht per 1 juli 2010 voor een nieuwe termijn van zesjaar doorloopt. Dat wordt afgewezen, omdat daarvoor eenrechtsgrond ontbreekt. Uit het stelsel van de wet volgt dat,na een opzegging en een tijdig verzet, de opgezegde pachtovereenkomstvan kracht blijft totdat er onherroepelijk opeen beëindigingsvordering is beslist (art. 7:369 lid 1 BW).Nu de vordering is afgewezen, is de pachtovereenkomst nietgeëindigd, de opzegging heeft geen effect gehad en daarmeeloopt deze door voor de wettelijke duur van zes jaar (art.7:325 lid 5 BW).E.H.M. Harbers5688Pachtkamer Hof Arnhem, 27 maart 2012, zaaknummergerechtshof 200.086.250(Interfour / Van Beek)(mrs. W.L. Valk, M.G.W.M. Stienissen en D. van Emdenen de deskundige leden F.J.A. baron van Verschueren ir. A. Jansen)Voorkeursrecht. Veilige verpachter.[Burgerlijk Wetboek, art. 7:380, 7:378; OvergangswetNieuw BW, art. 68a, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,art. 1019j]Koper van verpachte grond heeft een verklaring afgelegdals bedoeld in art. 7:380 lid 1 aanhef en onder e. Daarmeeis het voorkeursrecht van de pachter niet geschonden, ookniet terwijl de wil tot overdracht reeds voor de wetswijzigingbestond. Het recht ten tijde van de levering is bepalend.arrest van de pachtkamer van 27 maart 2012inzakede besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidInterfour Projectontwikkeling Moerdijk B.V., gevestigd teTilburg,appellante in het principaal beroep,geïntimeerde in het incidenteel beroep,advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,tegen:Gerardus Johannes Maria van Beek, wonende te ZevenbergschenHoek, gemeente Moerdijk,geïntimeerde in het principaal beroep,appellant in het incidenteel beroep,advocaat: mr. C.M. van der Corput.Partijen worden in hierna aangeduid als Interfour respectievelijkVan Beek.1 Het geding in eerste aanlegVoor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoudvan de vonnissen van de rechtbank Breda, sector civielrecht, van 14 juli 2010 en 8 september 2010, alsmede naarde inhoud van het vonnis van de pachtkamer van dezelfderechtbank, locatie Bergen op Zoom, van 16 maart 2011.Vangenoemde vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.2 Het geding in hoger beroep2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:––de dagvaarding in hoger beroep van 12 april 2011;––de memorie van grieven;––de memorie van antwoord in principaal beroep, tevensmemorie van grieven in incidenteel beroep;––de memorie van antwoord in incidenteel beroep;––de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities van deadvocaten van partijen, respectievelijk mr. E. Beele enmr. Van der Corput voornoemd.2.2 Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald(op één dossier).3 De vaststaande feiten3.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gestelden anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoendeweersproken en op grond van de in zoverre niet bestredeninhoud van overgelegde producties, de navolgende feitenvast.3.2 Van Beek heeft een fruitteeltbedrijf. Tot dat bedrijf behoorteen perceel landbouwgrond, kadastraal bekend gemeenteKlundert, sectie I, nummer 251, groot 4.99.60 ha,gelegen nabij de rijksweg A17 te Zevenbergschen Hoek.3.3 Bedoeld perceel (hierna: het verpachte perceel) werddoor Van Beek gepacht van (de rechtsvoorganger van) eigenaresseN.M.F.A.S.K. Freiin von und zu Massenbach (hierna:Von Massenbach)140Tijdschrift voor Agrarisch Recht Nr. 5 mei 2012AR2012_05.indb 5 20-6-2012 11:54:30


5688Rechtspraak3.4 Op 4 juni 2007 heeft Von Massenbach het verpachte perceelverkocht aan Interfour voor een prijs van € 724.420,-, te verhogen met een nabetaling van € 10,- per centiare,voor dat gedeelte van het gepachte waarvoor binnen 20 jaarna ondertekening van de leveringsakte een bestemmingsplanwijzigingheeft plaatsgevonden voor bedrijventerreinc.a. (inclusief de daarbij behorende infrastructuur), met eenmaximum van € 449.600,-. De grond had ten tijde van deverkoop een agrarische bestemming.3.5 De koopakte houdt onder meer het volgende in:“12. Datum leveringsakteDe leveringsakte zal worden verleden voor notaris mr. J.Kos te Hilvarenbeek of diens waarnemer, zodra:– het gekochte vrij van pacht komt; of– het gekochte in verpachte staat geleverd kan worden zonderhet voorkeursrecht van de pachter te schenden; echteruiterlijk op: 1 augustus 2007.ONTBINDENDE VOORWAARDEN13. Ontbindende voorwaardenDeze koopovereenkomst is van rechtswege ontbonden indiende akte van levering ter uitvoering van de onderhavigekoopovereenkomst uiterlijk op een augustus tweeduizendacht nog niet is verleden voor genoemde notaris Kos. (…)”3.6 Bij notariële akte van 13 september 2007 heeft Von Massenbachhet verpachte perceel geleverd aan Interfour. Interfourheeft het verpachte perceel diezelfde dag bij akte vangelijke datum verkocht en geleverd aan diverse projectontwikkelaarsvoor een prijs van € 2.622.900,-, te betalen op dewijze als in die akte nader bepaald.4 De motivering van de beslissing in hogerberoep4.1 In dit geding vordert Van Beek schadevergoeding naderop te maken bij staat op de grond dat, kort gezegd, Interfourzijn voorkeursrecht als pachter heeft gefrustreerd. Bijhet bestreden vonnis, dat het karakter van een tussenvonnisdraagt, heeft de pachtkamer in eerste aanleg, zeer kort samengevat,geoordeeld dat Interfour onrechtmatig jegens VanBeek heeft gehandeld en heeft zij een comparitie van partijenbevolen met betrekking tot de vraag of Van Beek schadeheeft geleden, en zo ja met welke omvang. De pachtkamerin eerste aanleg heeft tussentijds hoger beroep tegen dit vonnistoegestaan.4.2 Met haar eerste grief in het principaal beroep beklaagtInterfour zich erover dat de pachtkamer in eerste aanleg zichbevoegd heeft geacht. Daarbij wijst Interfour erop dat volgenshet petitum van de inleidende dagvaarding Van Beekaanvankelijk vorderde veroordeling van Interfour tot schadevergoedingnader op te maken bij staat, te vermeerderenmet wettelijke rente “met aantekening dat eiser zich hetrecht voorbehoudt in de procedure een wijziging van eis inde andere aanhangige zaak tegen mevrouw Frein Von Massenbachmet zaak-/rolnummer: 204.717 HA ZA 09-1064,erop neerkomende dat gedaagde zal dienen te gehengen ente gedogen dat de verkochte grond zal worden teruggetransporteerden de transporten ongedaan worden gemaakt en gedaagdezal veroordeeld worden daarentegen gezien de schadevan eiser de gronden te transporteren en te verkopenconform het Voorkeursrecht van de Pachtwet en over te dragenin eigendom aan eiser”. Deze “nevenvordering, althanshet daartoe gemaakte voorbehoud” is volgens Interfour terzitting van 4 november 2010 ten overstaan van de pachtkamerin eerste aanleg door Van Beek ingetrokken. VolgensInterfour resteerden daarmee alleen nog vorderingen uithoofde van onrechtmatige daad en bestond er voor de pachtkamerin eerste aanleg geen grondslag meer om zich nog bevoegdte achten.4.3 De grief faalt. De pachtkamer in eerste aanleg was gebondenaan de verwijzing door de sector civiel bij vonnisvan 8 september 2010. Hetzelfde geldt voor het hof in hogerberoep. Het hof verwijst naar het arrest van de Hoge Raadvan 28 april 2006, NJ 2007, 89, inzake Van der Wal/GemeenteFranekeradeel. Op zichzelf terecht betoogt Interfourdat een eiswijziging na verwijzing tot een herbeoordelingvan de bevoegdheid van de pachtrechter kan leiden, namelijkvoor zover die eiswijziging ertoe leidt dat het onderwerpvan het geschil niet langer tot de competentie van de pachtrechterbehoort. Van Beek heeft echter niet zijn eis gewijzigd,maar enkel een door hem gemaakt (nauwelijks begrijpelijk)voorbehoud omtrent een eventuele eiswijziging latenvallen.4.4 Ten overvloede voegt het hof aan het voorgaande nogtoe dat onderwerp van het geschil mede is of het aan Interfour,nadat Von Massenbach het verpachte perceel aan haarhad overgedragen, als verpachtster vrij stond om dat perceelmet voorbijgaan van het voorkeursrecht van Van Beek aande onder 3.6 bedoelde projectontwikkelaars te vervreemden.In zoverre betreft het onderwerp van geschil een pachtovereenkomstals bedoeld in artikel 1019j onder a Wetboekvan Burgerlijke Rechtsvordering. (Dat Van Beek zelf in ditverband doorgaans spreekt van onrechtmatig handelen doorInterfour, doet daaraan niet af.) Onderwerp van geschil isdaarnaast of het aan Interfour vrij stond om mee te werkenaan de vervreemding door Von Massenbach als verpachtster,eveneens met voorbijgaan van het voorkeursrecht vanVan Beek. De samenhang tussen beide – Van Beek legt aanzijn vorderingen ten grondslag dat Interfour beide niet vrijstond– brengt mee dat ook wat betreft dit laatste de pachtrechterbevoegd is.4.5 Bij deze stand van zaken heeft Van Beek geen belangmeer bij bespreking van zijn grief in het incidenteel beroep .4.6 De grieven II en III in het principaal beroep richten zichtegen hetgeen de pachtkamer in eerste aanleg heeft overwogenen beslist omtrent het frustreren door Interfour van hetvoorkeursrecht van Van Beek. Deze grieven slagen.4.7 Per 1 september 2007 is met de artikelen 7:311 e.v. BurgerlijkWetboek een nieuwe wettelijke regeling van de pachtin werking getreden en is de Pachtwet vervallen. Het nieuwerecht heeft volgens artikel 68a lid 1 Overgangswet NieuwBW in beginsel onmiddellijke werking. Dat geldt ook voorde bepalingen die de inhoud van het voorkeursrecht van depachter nader omlijnen en bepalen in welke gevallen eenverpachter het verpachte aan de pachter bij voorkeur dientaan te bieden. Volgens artikel 7:380 lid 1 aanhef en onder eBurgerlijk Wetboek bestaat geen aanbiedingsplicht “in gevaldegene aan wie de vervreemding plaats vindt, tevorenschriftelijk aan de pachter verklaart afstand te doen van zijnbevoegdheid de pachtovereenkomst op te zeggen op de inartikel 370 lid 1 onder b bedoelde grond”. Zoals Van Beekter gelegenheid van de pleitzitting in hoger beroep nog eensheeft bevestigd, is tussen partijen niet in geschil dat zulkeverklaringen voorafgaand aan de leveringsakten van 13 september2007 aan hem zijn gedaan. Daarmee was vervreemdingvan het verpachte perceel mogelijk zonder dat VanBeek bij voorkeur tot verkrijging in de gelegenheid werd gesteld.Nr. 5 mei 2012 Tijdschrift voor Agrarisch Recht141AR2012_05.indb 6 20-6-2012 11:54:30


Rechtspraak56884.8 Van Beek stelt zich ten onrechte op het standpunt dathier sprake is van een verkregen vermogensrecht in de zinvan artikel 69 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek.Onder “vervreemding” in de zin van zowel artikel 7:378 e.v.Burgerlijk Wetboek als artikel 56a e.v. Pachtwet moet wordenverstaan overdracht van eigendom of de vestiging ofoverdracht van een beperkt recht. Dit betekent dat het op 13september 2007 geldende recht bepalend is. Dat ook voorafgaandaan de inwerkingtreding van het nieuwe recht (op1 september 2007) reeds een wil tot vervreemding heeft bestaan,doet hieraan niet af. Voor zover nodig wijst het hof erin dit verband op dat naar volgt uit de onder 3.5 aangehaaldebepalingen uit de koopovereenkomst van 4 juni 2007, diekoopovereenkomst ook vóór 1 september 2007 geen aanleidingvoor Von Massenbach vormde om Van Beek het verpachteperceel aan te bieden, omdat zij niet tot eigendomsoverdrachtverplicht was voor zover een voorkeursrecht vanVan Beek daaraan in de weg stond.4.9 Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat Interfourhet voorkeursrecht van Van Beek als pachter heeftgefrustreerd of onrechtmatig heeft gehandeld, hetzij door dekoopovereenkomst van 4 juni 2007 Massenbach aan te gaan,hetzij door na inwerkingtreding van het nieuwe recht mee tewerken aan de beide leveringsakten van 13 september 2007.Voor zover het standpunt van Van Beek erop neerkomt datter beoordeling van de pachtrechter staat of Interfour zicheen “veilige verpachter” heeft getoond, en wel ongeacht devraag of is voldaan aan artikel 7:380 lid 1 aanhef en ondere Burgerlijk Wetboek, berust dat standpunt op een onjuisterechtsopvatting.4.10 Het hof passeert het bewijsaanbod van Van Beek omdathet geen betrekking heeft op concrete feiten of omstandighedendie tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.4.11 De slotsom is dat het bestreden vonnis niet in stand kanblijven. Opnieuw recht doende zal het hof de vorderingenvan Van Beek afwijzen, met zijn veroordeling in de kostenvan zowel de eerste aanleg als het principaal beroep.5 De beslissingHet hof, recht doende in hoger beroep:vernietigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbankBreda, locatie Bergen op Zoom, van 16 maart 2011 en doetopnieuw recht;wijst de vorderingen van Van Beek af;veroordeelt Van Beek in de kosten van beide instanties, totaan de bestreden uitspraak aan de zijde van Interfour wat betreftde eerste aanleg vastgesteld op € 1.000,- voor salarisovereenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraakwat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.896,- voorsalaris overeenkomstig het liquidatietarief, op € 649,- voorgriffierecht en op € 76,31 voor explootkosten;verklaart dit arrest wat betreft voormelde veroordeling uitvoerbaarbij voorraad.NootIn dit arrest wordt onder meer de vraag beantwoord wat dereikwijdte van het begrip “veilige verpachter” is.Een verpachter heeft in juni 2007 een koopovereenkomstgesloten met een projectontwikkelaar, waarin bepaald is dater geleverd wordt zodra het gekochte vrij van pacht is of hetgekochte in verpachte staat geleverd kan worden zonder hetvoorkeursrecht van de pachter te schenden. Na de inwerkingtredingvan art. 7:380 lid 1 onder e BW per 1 september2007 heeft een projectontwikkelaar de verklaring afgegevendat hij geen beroep zal doen op dringend eigen gebruik. Hetgepachte wordt op 13 september 2007 geleverd aan de ontwikkelaar,die doorlevert aan derden die eenzelfde verklaringhebben afgegeven. De pachter vordert schadevergoedingomdat hij stelt dat zijn voorkeursrecht geschonden is.Met ingang van 1 september 2007 is in art. 7:380 lid 1 ondere BW opgenomen dat er geen aanbiedingsplicht van de verpachtergeldt als de aspirant-koper voorafgaand aan de leveringverklaart de pachtovereenkomst niet te zullen opzeggenwegens dringend eigen gebruik als bedoeld in art. 7:370 lid1 onder b BW.In dit arrest beroept de pachter zich allereerst op het overgangsrecht.Hij stelt dat het voorkeursrecht een verkregenvermogensrecht is in de zin van artikel 69 OvergangswetNieuw Burgerlijk Wetboek. Dit standpunt wordt verworpen.Dat er al voor de inwerkingtreding van het nieuwe recht per1 september 2007 een wil tot vervreemding heeft bestaan, isniet relevant. Het ten tijde van de levering geldende recht isbepalend.De pachter stelt zich voorts op het standpunt dat het begrip“veilige verpachter” niet alleen beoordeeld dient te wordenof voldaan is aan de wettelijke eisen, maar ook of de nieuweeigenaar zich daadwerkelijk een “veilige verpachter”’ toont.Dit betoog slaagt evenmin. Het hof oordeelt kortweg dat ditstandpunt berust op een onjuiste rechtsopvatting.De regeling is in de wet genomen naar aanleiding van hetgezamenlijk voorstel van een aantal betrokken organisatiesaan de minister in november 2004 om tot aanpassing vanhet pachtrecht te komen. Voorgesteld werd om op het voorkeursrechteen uitzondering te maken in die gevallen dat deopvolgend nieuwe eigenaar zeker stelt de pachtrelatie duurzaamin stand te zullen houden. In dat voorstel wordt dit eenveilige verpachter genoemd. Ook in de MvT duikt hier endaar de term “veilige verpachter” op.Waarom dat een “veilige verpachter” werd genoemd, is teverklaren uit de achtergrond van het opnemen van een wettelijkevoorkeursrecht voor de pachter. Het voorkeursrecht,dat met ingang van 1 januari 1963 in de toenmalige Pachtwetwerd opgenomen, beoogde de pachter bescherming tebieden in het geval de verpachter het gepachte aan een derdezou willen verkopen, die zich zou kunnen beroepen op eigengebruik. Onder het oude recht gold via artikel 41 Pachtwetdat in dat geval het recht van de verpachter om zelf de grondte gaan gebruiken, in beginsel voorging. Als de verpachterwilde verkopen en de pachter maakte gebruik van het voorkeursrechtvoorkwam hij in ieder geval dat het gepachte verkochtzou worden aan een landbouwer die een beroep op eigengebruik zou kunnen doen.Dit voorkeursrecht blokkeerde echter transacties, waarbij opzichzelf de juridische positie van de pachter niet werd aangetast.In het voorstel van de gezamenlijke organisaties werdvoorgesteld om verkopen onder bepaalde omstandighedenmogelijk te maken. Dat heeft geleid tot het opnemen van artikel7:380 lid 1 onder e BW dat volgens de MvT de pachtervoldoende garantie biedt dat de pachtrelatie in stand zal blijven(MvT Kamerstukken 2005/06 30 448 nr 3, p. 8).Tijdens de parlementaire behandeling is aan de orde geweesthoe het begrip “veilige verpachter”’ diende worden uitgelegd.(Nota naar aanleiding van verslag II, Kamerstukken2006/07, 30 448 nr 8 pag.10). Door de minister is aangegevendat met het opnemen van artikel 7:380 lid 1 onder e BWinvulling aan dit begrip is gegeven. Met andere woorden,uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een veilige verpachter een142Tijdschrift voor Agrarisch Recht Nr. 5 mei 2012AR2012_05.indb 7 20-6-2012 11:54:31


5689Rechtspraakverpachter is die afstand doet van het recht de pachtovereenkomstwegens dringend eigen gebruik op te zeggen. Nietsmeer en niets minder.Voor het standpunt van de pachter is aldus geen aanknopingspuntte vinden in de wet. Het zou hooguit indirect afgeleidkunnen worden uit het gebruik van het begrip “veiligeverpachter” . Dat suggereert wellicht meer dan het is.Echter dit begrip is in de wet niet terug te vinden en uit dewetsgeschiedenis blijkt dat begrip invulling heeft gekregenin art. 7:380 lid 1 onder e BW.Sedert 1 september 2007 is menig voorkeursrecht gepasseerdmet een afstandsverklaring waarin , vooruitlopendop de realisering van een niet-agrarische bestemming , degronden verkocht worden aan degene die deze bestemmingwil gaan realiseren. De nieuwe eigenaar heeft in die gevallenveelal geen voornemens om de pachtrelatie duurzaam instand te houden, hij wil op een andere wettelijke grondslagde pachtovereenkomst laten beëindigen. Vóór 1 september2007 was het in dergelijke gevallen noodzakelijk te wachten,totdat het gepachte een niet-agrarische bestemming had,zodat op grond van art. 7:381 lid 1 BW het voorkeursrechtkon worden gepasseerd. Dat is dus nu niet meer nodig. In depraktijk is hiermee de onderhandelingspositie van een pachterdie met de verpachter c.q. de gemeente onderhandelt omtrenteen pachtbeëindiging vanwege een voorgenomen nietagrarischebestemming, verslechterd. De verkoop kan nuniet meer geblokkeerd worden totdat het bestemmingsplanonherroepelijk is geworden, zoals tot 1 september 2007 alsvoorwaarde gold. De juridische positie van de pachter isevenwel niet verslechterd. Als het uiteindelijk komt tot eenpachtontbinding, zal de pachter op grond van art. 7:377 BWschadeloos gesteld moeten worden.E.H.M. Harbers5689Pachtkamer Hof Arnhem, 20 december 2011, zaaknummer200.082.198(Diaconie Goudswaard / Van der Hoeven)(mrs. W.L. Valk, M.G.W.M. Stienissen en J.K.B. vanDaalen en de deskundige leden F.J.A. baron vanVerschuer en ir. H.K.C. Roelofsen)Bedrijfsmatigheid.[Burgerlijk Wetboek, art. 7:370]Onderverpachting niet aangetoond. Een kleinschalig (14ha), min of meer marginaal akkerbouwbedrijf is wel bedrijfsmatigelandbouw. Criteria Boetzelaer/Weenink.arrest inzakede kerkelijke rechtspersoon Diaconie der Hervormde Gemeentete Goudswaard,zetelende te Goudswaard,appellante,advocaat: mr. F.W. van Dijk,tegen:Adrianus Cornelis Dirk van der Hoeven,wonende te Goudswaard,geïntimeerde,advocaat: mr. G.J.M. de Jager.1 Het verloop van het geding1.1 Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van9 augustus 2011 (hierna: het tussenarrest) verwijst het hofnaar dat arrest.1.2 Vervolgens hebben partijen op 21 november 2011 hunzaak doen bepleiten door hun advocaten, die bij die gelegenheidpleitnotities in het geding hebben gebracht. Ingevolgehet tussenarrest heeft Van der Hoeven tijdig nieuwe stukkenin het geding gebracht, waarop de Diaconie voldoende heeftkunnen reageren. Het hof heeft tevens met partijen gecompareerd,waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.1.3 Ten slotte heeft het hof met instemming van partijen andermaalarrest bepaald.2 Voortgezette beoordeling van het hogerberoep2.1 Het hof roept in herinnering dat de Diaconie in dit gedingprimair ontbinding en subsidiair beëindiging vordert.Het hof begrijpt de grieven aldus dat de Diaconie beidevorderingen in hoger beroep grondt op haar standpunt datVan der Hoeven het gepachte niet langer bedrijfsmatig gebruikt.Op haar stellingen in eerste aanleg met betrekkingtot de maatschap van Van der Hoeven met wijlen zijn oudersen niet-persoonlijk gebruik van het gepachte is de Diaconiein hoger beroep niet (concreet) terugkomen. In het slotvan haar memorie van grieven (pagina 10 onderaan) spreektde Diaconie van “een redelijke belangenafweging”, maar hethof leest in de memorie van grieven geen gemotiveerd bezwaartegen hetgeen de pachtkamer in eerste aanleg omtrentde opzeggingsgrond als bedoeld in artikel 7:370 lid 1 onderc Burgerlijk Wetboek heeft overwogen.2.2 Het hof stelt voorop dat mede tegen de achtergrond vande wetsgeschiedenis van artikel 7:312 Burgerlijk Wetboekeen bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte verondersteltdat sprake is van een complex van economische activiteiten,gericht op winst door uitoefening van de landbouw. Voor devraag of daarvan sprake is, zijn de navolgende gezichtspuntenin het bijzonder van belang:a. de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhangtussen de diverse bedrijfsactiviteiten;b. de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijkeinvesteringen plaatsvinden;c. het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;d. de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouwheeft;een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen enmet inachtneming van de overige omstandigheden van hetgeval. Het hof verwijst in dit verband naar zijn arrest van 12mei 2009, LJN BI4361, AgrR 2009, 5535, inzake Boetzelaer/Weenink.2.3 Van der Hoeven heeft een akkerbouwbedrijf. Wat betreftde omvang van zijn bedrijf gaat het hof uit van de doorVan der Hoeven opgegeven grootte van afgerond 14 ha. Andersdan de Diaconie aanvoert, dient ook de bedrijfswoningmet de daarbij behorende gebouwen bij de beoordeling vande grootte van het bedrijf in aanmerking te worden genomen.Ook de 11.52.30 ha die Van der Hoeven van een derdepacht rekent het hof tot zijn bedrijf. De Diaconie heeft aangevoerddat Van der Hoeven dit perceel niet zelf in gebruikzou hebben maar zou hebben onderverpacht. Van der Hoevenheeft toegelicht dat hij bedoeld perceel in het kader vanvruchtwisseling voor de teelt van aardappelen en van spruitkoolmet toestemming van de verpachter inderdaad in enkeleteeltjaren gedeeltelijk (en nooit in zijn geheel) aan eenNr. 5 mei 2012 Tijdschrift voor Agrarisch Recht143AR2012_05.indb 8 20-6-2012 11:54:31

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!