30.07.2015 Views

ETM/V 214-325 - Jungheinrich

ETM/V 214-325 - Jungheinrich

ETM/V 214-325 - Jungheinrich

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>-<strong>325</strong>10.04 -HandleidingH5044130303.12


Conformiteitsverklaring<strong>Jungheinrich</strong> AG, Am Stadtrand 35, D-22047 HamburgFabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordigerType Optie Seriennr. Bouwjaar<strong>ETM</strong> <strong>214</strong>ETV <strong>214</strong><strong>ETM</strong> 216ETV 216<strong>ETM</strong> 320ETV 320<strong>ETM</strong> <strong>325</strong>ETV <strong>325</strong>Aanvullende gegevensIn opdracht vanDataH EG-conformiteitsverklaringOndergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne transportmiddelvoldoet aan de Europese richtlijnen 2006/42/EG (Machinerichtlijn) en2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief de wijzigingenen de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de nationale wetgeving.De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technische documenten opte stellen.1009.NL1


21009.NL


WAARSCHUWING!Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door<strong>Jungheinrich</strong> niet vrijgeven batterijenConstructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloedop de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op destabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door <strong>Jungheinrich</strong> nietvoor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinningtot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddelleiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken.Het gebruik van door <strong>Jungheinrich</strong> voor dit interne transportmiddel niet toegelatenbatterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid engezondheid van personen!Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegevenbatterijen worden gebruikt.Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming vande producent.Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in hetbatterijvak van het interne transportmiddel.Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.NL


Belangrijke aanwijzingen voor transport en montage van masten opreachtrucksTransportHet transport kan afhankelijk van de constructiehoogte van de hefmast en de situatieter plaatse op drie verschillende wijzen geschieden:– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage constructiehoogtes).– Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en tegen het bestuurdersbeschermdak geneigdehefmast (bij middelhoge constructiehoogtes), hydraulische leiding voor deheffunctie is afgekoppeld.– Staand, met gedemonteerde hefmast (bij hoge constructiehoogtes), alle hydraulischeleidingen tussen basiswerktuig en hefmast zijn afgekoppeld.fVeiligheidsinstructies voor assemblage en inbedrijfstellingDe assemblage van het voertuig op de gebruikslocatie, de inbedrijfstelling en de instructievan de bestuurder mogen alleen door door de fabrikant geschoold en geautoriseerdpersoneel geschieden.Pas nadat de hefmast correct gemonteerd is, mogen de hydraulische leidingen op dekoppeling basiswerktuig / hefmast worden aangesloten en het voertuig in bedrijf gesteldworden.0903.NL1


20903.NL


VoorwoordVoor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in dezeORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstukbegint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletteren paginanummer.Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bedieningen de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor hetjuiste voertuigtype gebruikt.FMZtoDe volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen tevermijden.Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.Staat voor aanwijzingen en toelichting.Duidt op de standaarduitvoering.Duidt op de optionele uitvoering.Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor hetfeit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting entechniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claimsmet betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.AuteursrechtHet auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.<strong>Jungheinrich</strong> AktiengesellschaftAm Stadtrand 3522047 Hamburg - DUITSLANDTelefoon: +49 (0) 40/6948-0www.jungheinrich.com0108.NL


0108.NL


InhoudsopgaveAGebruik volgens bestemming1 Algemeen ............................................................................................ A 12 Gebruik volgens bestemming .............................................................. A 13 Toegestane gebruiksvoorwaarden ...................................................... A 14 Verplichtingen van de exploitant ......................................................... A 25 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires ...................... A 2BBeschrijving van het voertuig1 Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 12 Beschrijving van modules en functies ................................................ B 22.1 Voertuig ............................................................................................... B 32.2 Last opnemen ..................................................................................... B 63 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 73.1 Prestaties ............................................................................................ B 73.2 Afmetingen .......................................................................................... B 93.3 Afmetingen standaard hefmastuitvoeringen ........................................ B 113.4 Gewichten ........................................................................................... B 113.5 Banden/wielen ..................................................................................... B 123.6 Batterij ................................................................................................. B 123.7 Hydraulische installatie ....................................................................... B 123.8 Gewicht hefmasten ............................................................................. B 133.9 EN-normen .......................................................................................... B 153.10 Gebruiksvoorwaarden ......................................................................... B 153.11 Elektrische eisen ................................................................................. B 164 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 174.1 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 184.2 Lastdiagram intern transportmiddel (hefcapaciteit) ............................. B 194.3 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 194.4 Stabiliteit .............................................................................................. B 20CTransport en eerste inbedrijfstelling1 Transport ............................................................................................. C 12 Laden met een kraan .......................................................................... C 22.1 Basisheftruck laden met kraan ............................................................ C 32.2 Basisheftruck met cabine laden met kraan ......................................... C 43 Het voertuig vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd ..................... C 54 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 61009.NLI 1


DBatterij - onderhoud, opladen, vervangen1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D 12 Batterijtypen ........................................................................................ D 23 Batterij vrijmaken ................................................................................. D 34 De batterij laden .................................................................................. D 55 De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D 6EBediening1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het internetransportmiddel ................................................................................... E 12 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen .......................... E 23 Voertuig in gebruik nemen .................................................................. E 63.1 In- en uitstappen ................................................................................. E 63.2 Bestuurdersplaats inrichten ................................................................. E 73.3 De bedrijfsgereedheid herstellen ........................................................ E 123.4 NOODSTOP-inrichting ........................................................................ E 133.5 Controles na de dagelijkse inbedrijfstelling ......................................... E 144 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 154.1 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 154.2 Maatregelen in ongewone situaties ..................................................... E 164.3 NOODSTOP ........................................................................................ E 174.4 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 184.5 De vorktanden instellen ....................................................................... E <strong>214</strong>.6 Opnemen en neerzetten van lasten .................................................... E <strong>214</strong>.7 Dalen in noodgevallen (-10/07) ........................................................... E 264.8 Dalen in noodgevallen (10/07-) ........................................................... E 264.9 Bediening van een aanbouwapparaat ................................................. E 274.10 Het voertuig veilig neerzetten .............................................................. E <strong>325</strong> Bestuurdersvenster (t) ...................................................................... E 335.1 Verlichte vlakken van het bestuurdersvenster .................................... E 375.2 Knoppen van het bestuurdersvenster ................................................. E 385.3 Waarschuwingen chauffeursvenster ................................................... E 386 Boordcomputer (o) ............................................................................. E 446.1 Venstersymbolen van de boordcomputer ........................................... E 457 Bedieningspaneel (CANCODE) (o) .................................................... E 497.1 Codeslot .............................................................................................. E 497.2 Parameter ........................................................................................... E 507.3 Parameterinstellingen ......................................................................... E 518 ISM (o) ................................................................................................ E 549 Voertuigparameters veranderen ......................................................... E 5410 Storingshulp ........................................................................................ E 5511 Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging .................... E 551009.NLI 2


12 Optionele uitvoering ............................................................................ E 5812.1 Werklamp ........................................................................................... E 5812.2 Zwaailicht / flitslicht ............................................................................ E 5812.3 ESA / elektrische hefbegrenzing ......................................................... E 5912.4 Stoelverwarming ................................................................................ E 6012.5 Spanningsomzetter 12 V DC / 24 V DC ............................................. E 6012.6 Stuurhoekindicatie 180°/360° ............................................................. E 6112.7 Sideshift middenstand ........................................................................ E 6112.8 Knop vork horizontaal ........................................................................ E 6212.9 Weegfunctie ....................................................................................... E 6212.10 Toets klem .......................................................................................... E 6312.11 Beschuttingscabine ............................................................................ E 6412.12 Paraboolspiegel ................................................................................. E 6512.13 Afneembaar lastbeschermrek ............................................................. E 6612.14 Hefhoogteselectie ............................................................................... E 6712.15 ISM toegangsmodule .......................................................................... E 6812.16 Montage en hydraulische aansluitingen van extraaanbouwapparaten ............................................................................. E 69FOnderhoud van het interne transportmiddel1009.NL1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 12 Veiligheidsvoorschriften voor de revisie .............................................. F 23 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 64 Onderhouds-controlelijst <strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>-<strong>325</strong> ........................................... F 75 Onderhoudsschema <strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>-<strong>325</strong> .................................................. F 95.1 Bedrijfsmiddelen en smeerschema ..................................................... F 105.2 Gebruiksmiddelen. .............................................................................. F 115.3 Tankinhoud ......................................................................................... F 126 Aanwijzingen voor onderhoud ............................................................. F 136.1 Voertuig voorbereiden ten behoeve van deonderhoudswerkzaamheden ............................................................... F 136.2 Verwijder de zitkap .............................................................................. F 146.3 Controleer het niveau van de hydraulische olie. ................................. F 146.4 Open de veiligheidsafdekking ............................................................. F 156.5 Open de armaturenkap ....................................................................... F 156.6 Controleer elektrische zekeringen ....................................................... F 166.7 De bevestiging van de wielen controleren .......................................... F 176.8 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 177 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 177.1 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 177.2 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 187.3 Het interne transportmiddel na de stillegging weerin gebruik nemen ................................................................................. F 188 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 199 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 1910 Meting van lichaamstrillingen .............................................................. F 19I 3


I 41009.NL


BijlageGebruiksaanwijzing JH-tractiebatterijZDeze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk <strong>Jungheinrich</strong>toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingenvan deze fabrikant nageleefd worden.0506.NL1


20605.NL


AGebruik volgens bestemming1 AlgemeenHet in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor hetheffen, neerlaten en vervoeren van lasten.Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleidingworden gebruikt, bediend en onderhouden. Een andere toepassing is niet volgens debestemming en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het voertuig ofvoorwerpen van waarde.2 Gebruik volgens bestemmingFDe maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand zijnaangegeven op het lastdiagram. Deze mogen niet worden overschreden.De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door deproducent toegestaan aanbouwapparaat. De last moet tegen de rug van devorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen.– Heffen en neerlaten van lasten.– Transporteren van neergelaten lasten over langere afstanden.– Rijden met opgeheven last (>30 cm) is verboden.– Vervoeren en heffen van personen is verboden.– Schuiven of trekken van lasten is verboden.3 Toegestane gebruiksvoorwaardenFDe toegestane vlakken en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet wordenoverschreden.Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven.De bestuurder moet erop letten, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / delaadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.Z– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving.– Toegestaan temperatuurbereik -20 °C tot 40 °C.– Enkel gebruiken op stabiele en vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen.– Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen.– Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %.– Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. De last moet aan dehellingzijde worden getransporteerd.– Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.Voor gebruik onder extreme voorwaarden is voor het interne transportmiddel eenspeciale uitrusting en toelating vereist.Gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan.1009.NLA 1


4 Verplichtingen van de exploitantMExploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon ofrechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht hetwordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitantde persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruikervan het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moetwaarnemen.De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend volgensde bestemming wordt gebruikt en dat allerlei soorten gevaren voor leven engezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij denaleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en derichtlijnen voor gebruik en onderhoud bewaken.Het interne transportmiddel mag enkel door daarvoor opgeleid en geschooldpersoneel worden bediend. De exploitant moet kunnen garanderen dat allegebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervaltook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het objectverrichten, zonder toestemming van de klantenservice van de producent.5 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoiresDe aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het internetransportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, isuitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent.Indien nodig moet toestemming van de plaatselijke autoriteiten worden verkregen. Detoestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.1009.NLA 2


BBeschrijving van het voertuig1 Beschrijving van de toepassingDe <strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>-<strong>325</strong> is een elektrische heftruck met uitschuivende mast en vrij uitzicht.De zitplaats staat haaks op de rijrichting en de heftruck heeft drie wielen. Hij isbestemd voor het heffen en transporteren van goederen, op een effen vloer. U kuntpallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten en binnen het bereik vande lastwielen of rolwagen opnemen. U kunt lasten in- en uitstapelen en over langetrajecten transporteren.U leest de hefcapaciteit op het typeplaatje.Type Draagcapaciteit Lastzwaartepunt<strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong> 1400 kg 600 mm<strong>ETM</strong>/V 216 1600 kg 600 mm<strong>ETM</strong>/V 320 2000 kg 600 mm<strong>ETM</strong>/V <strong>325</strong> 2500 kg 600 mm08.10.NLB 1


2 Beschrijving van modules en functies111212 13 14341098765Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving1 t Hefmast met vrij zicht 9 t Rempedaal2 t Chauffeursdak 10 t Rijpedaal3 t Vrijhef-cilinder(niet bij ZT-hefmast)11 t Pedaalbatterijwagenvergrendeling4 t Multi-Pilot 12 t Chauffeursdisplayo Solopiloto Boordcomputer5 t Lastwielen 13 t Contactslot tweetraps met extrasleutel (servicesleutel)6 t Wielarmen o CANCODE7 t Aandrijfwiel o ISM toegangsmodule8 t Dodemansknop 14 t NOODSTOP-schakelaart Standaarduitvoeringo Optie08.10.NLB 2


2.1 VoertuigFRijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder,achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.MVeiligheidsvoorzieningen: een gesloten contour van het voertuig met afgerondekanten maakt een veilig gebruik van de <strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>-<strong>325</strong> mogelijk. De chauffeur wordtbeschermd door het dak (2). Een stabiele botsbescherming beschermt hetaandrijfwiel (7) en de lastwielen (5).Ook bij gebruik van een afdekking voor het aandrijfwiel blijft een restgevaar voorderden bestaan.Met behulp van de NOODSTOP-schakelaar (14) kunt u alle elektrische functies sneluitschakelen in gevaarlijke situaties.Leidingbreukbeveiligingen in de hefcilinders begrenzen de daalsnelheid van de lastbij storingen in het hydraulisch systeem.Indicatiehulpmiddelen: chauffeursvenster (12) met groot oppervlak in TFTtechnologie(t) of boordcomputer met LCD-venster (o), altijd met geïntegreerdeindicatie voor restloop en accuverbruik, instelling van hef- en rijprofielen en indicatievan stuurhoek-modus. Op het chauffeursvenster (12) zijn de indicatie van hetaccuverbruik en de bedrijfsurenteller gecombineerd. De indicatie van hetbatterijverbruik is een ontlaadbewaker, die bij een lege batterij de functie heffenuitschakelt om een uitputting van de batterij te verhinderen.Rijwerk: De complete aandrijfeenheid is in het frame van het voertuig bevestigd. Eenvaststaande draaistroommotor met een vermogen van 6,9 kW drijft via een kopsekegelwieloverbrenging het aandrijfwiel (7) aan.De elektronische rijstroomregeling zorgt voor traploze geregeldetoerentalverandering van de rijmotor en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrijoptrekken, krachtig accelereren en elektronisch geregeld afremmen metenergieterugwinning.U kunt de mate van energieterugwinning instellen via het chauffeursvenster.Snelheidsverhoging in vrije hef (t): Bij voertuigen vanaf bouwjaar 06/2008 meteen hefhoogte vanaf 5600 mm, is de schuif- en neigsnelheid in het vrije-hefbereikverhoogd om de omslagcapaciteit te verbeteren. In het masthefbereik zijn deze hogesnelheden niet mogelijk. Bij de overgang van het vrije-hefbereik naar hetmasthefbereik worden de schuif- en neigsnelheden automatisch gereduceerd.FSlipregeling (o): de slipregeling verhindert bij het remmen een blokkeren van hetaandrijfwiel. Dit verbetert de bestuurbaarheid van de heftruck tijdens het remmen, envermindert de slijtage van de banden.Bij het accelereren verhindert deze regeling dat het aandrijfwiel op gladde vloerenongecontroleerd doordraait. Onder bepaalde omstandigheden kan de remweg langerworden.Direct na vervanging van de wielen kan de remweg korte tijd langer zijn bij gebruikvan de omkeerrem, bovendien is het mogelijk dat de maximale snelheid wordtbeperkt.08.10.NLB 3


Reminrichting: het elektrische remsysteem bestaat uit drie onafhankelijkeremsystemen. Bij bediening van het rempedaal wordt de rijmotor in tegenstroomgeremd. Desnoods worden de lastwielremmen van de remregeling van het voertuigbijgeschakeld.De parkeerrem wordt elektrisch bediend en werkt mechanisch (drukveer) op eenmagneetrem die op de aandrijving is gemonteerd. Deze rem wordt ook gebruikt omte remmen in geval van nood. Een waarschuwingssymbool licht op bij aangetrokkenparkeerrem.Storingen in het stuur- en remsysteem (bedienen NOODSTOP) wordenweergegeven op het chauffeursvenster of de boordcomputer.NOODSTOP-veiligheidsconcept: de stuur- of rijregeling regelt de noodstop. Bij eenwaargenomen storing wordt het voertuig automatisch tot stilstand afgeremd.Regelindicators op het chauffeurdisplay geven een noodstop aan. Na hetinschakelen van de heftruck voert het systeem altijd een zelfdiagnose uit, die deparkeerrem (= noodstop) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de controle van debedrijfsgereedheid positief verliep.Besturing: elektrisch sturen, dat via een kegelwieldrijfwerk de aandrijving verdraait.Via de service-modus van het chauffeursvenster of de boordcomputer kunt upendelen tussen drie modi.– 180° (o)– 360° (eindeloos) (o)– Omschakeling tussen 180 - 360° via de knop (t)Als stuurhoek-meter dient het verstelbare stuurwiel.Bestuurdersplaats: De ergonomisch ingerichte bestuurdersplaats heeft een grotevoetruimte. Voor een lichaamsvriendelijke zithouding kan de chauffeur de stoel, destuurkop en de Multipilot instellen.Rij- en rempedaal bevinden zich op dezelfde plaats als bij een auto.Mastuitschuifdemping (o): Demping van het natrillen van de uitgeschoven mast enreductie van de rijsnelheid tot langzaam als de last hoger wordt opgenomen dan devrije hef.Curve Control: Automatische snelheidsreductie bij rijden door bochten. CurveControl begrenst de rijsnelheid en de acceleratie bij het rijden door bochten. Hetgevaar op slingeren of kantelen wordt gereduceerd.Dodemansknop: de voetknop in de voetenruimte links moet ingedrukt zijn, wil dechauffeur met het interne transportmiddel kunnen werken. Als de voet van devoetknop wordt genomen, worden de hef- en rijfuncties geblokkeerd. De stuur- enremfuncties blijven actief. De werking van de dodemansknop kan zo wordeningesteld dat – nadat de voetknop is losgelaten – de parkeerrem na een bepaalde tijdwordt geactiveerd. (Beveiliging tegen ongewenst wegrollen)08.10.NLB 4


111212 13 1434109876508.10.NLPos. Omschrijving Pos. Omschrijving1 t Hefmast met vrij zicht 9 t Rempedaal2 t Chauffeursdak 10 t Rijpedaal3 t Vrijhef-cilinder11 t Pedaal batterijwagenvergrendeling(niet bij ZT-hefmast)4 t Multi-Pilot 12 t Chauffeursdisplayo Solopiloto Boordcomputer5 t Lastwielen 13 t Contactslot tweetraps met extra sleutel(servicesleutel)6 t Wielarmen o CANCODE7 t Aandrijfwiel o ISM toegangsmodule8 t Dodemansknop 14 t NOODSTOP-schakelaart Standaarduitvoeringo OptieB 5


Bedien- en indicatie-elementenBedieningselementen en indicatie-instrumenten zijnoverzichtelijk aangebracht op de chauffeursplaats.De logisch opgebouwde Multipilot (4) maakt eeneenhandsbediening van de functies rijrichting, heffen /dalen, voor-/achteruit schuiven van de mast, kantelen vande mast, zijwaarts naar links / rechts schuiven (extrahydrauliek HF5 (o)) en claxon mogelijk.Hydraulische installatie: pompaggregaat U metdraaistroommotor en geluidsarme precisie-hoogdrukpomp.De regeling van de installatie vindt plaats via deMultipilot (4).4TElektrische installatie: 48 Volt-installatie als tweeleidersysteem. Standaardelektronische aandrijf-, hef- en stuurregeling.De elektronische aandrijfregeling regelt de rijsnelheid traploos en maakt eentegenstroom-remmen mogelijk bij het omschakelen van de rijrichting.Met het bestuurdersvenster (12) kunt u de rij- en hefparameter instellen naargelangvan de behoefte. Het bestuurdersvenster geeft ook waarschuwingen, aanwijzingenbij verkeerde bediening en servicefuncties weer.(Mogelijke batterijtypen, zie hoofdstuk D.)2.2 Last opnemenMasthouder: de masthouder is op steunrollen gelagerd. De uit- en inschuifbewegingvindt rechtstreeks plaats via een enkelvoudig uitschuivende schuifcilinder. De railsvoor de masthouder zijn op de wielarmen (6) geschroefd.Hefmast: de heftrucks zijn uitgerust met een vorkneiger of een uitschuifbaar hefmastdie in de masthouder is gelagerd en vrij zicht mogelijk maakt. Instelbare zijrollen englijstukken vangen bij eenzijdig geplaatste last de zijdruk aan de vorkdrager op. Devorktanden zijn verstelbaar in de vorkdrager aangebracht. Bij de tweehef-triplexmast(DZ) ontstaat de eerste hef van de lastslede (vrije hefhoogte) zonder verandering vande bouwhoogte door een korte, excentrisch geplaatste vrijhefcilinder (3). Bij deuitschuifbare mast (ZT) begrenst de constructie de vrije hefhoogte op 80 mm.Aanbouwapparatuur: Optioneel kunt u mechanische en hydraulische aanbouwapparatuuraanbrengen.08.10.NLB 6


3 Technische gegevens van de standaarduitvoeringZTechnische gegevens volgens VDI 2198.Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.3.1 Prestaties<strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>/216Omschrijving <strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong> <strong>ETM</strong>/V 216Q Hefcapaciteit (bij C = 600 mm) 1400 1600 kgc Lastzwaartepunt-afstand 600 600 mmRijsnelheidaandrijf- en vorkrichting14,0 / 14,0 14,0 / 14,0 km/hHefsnelheidmet / zonder lastDaalsnelheidmet / zonder last1) Schuifsnelheid in de vrije hef2) Bij optie regeneratief dalen<strong>ETM</strong>/V 320/<strong>325</strong>0,44 / 0,70 0,42 / 0,70 m/s(±10%)0,50 / 0,50 0,50 / 0,50 m/s(-15%)Schuifsnelheid 0,08 - 0,2 1) m/sHefcapaciteit met / zonder last 9/13 8/12 %Maximale stijgcapaciteit (KB 5 min) 10/15 10/15 %met / zonder lastAcceleratietijd met/zonder last 4,8/4,4 4,8/4,4 sRijmotor, vermogen S2 60min. 6,9 6,9 kWRijmotor, vermogen bij S3 15% 10/14 2) 10/14 2) kW08.10.NLOmschrijving <strong>ETM</strong>/V 320 <strong>ETM</strong>/V <strong>325</strong>Q Hefcapaciteit (bij C = 600 mm) 2000 2500 kgc Lastzwaartepunt-afstand 600 600 mmc Lastzwaartepunt-afstand bij speciale 800 800 mmuitvoeringRijsnelheidaandrijf- en vorkrichting14,0 / 14,0 14,0 / 14,0 km/hHefsnelheidmet / zonder lastDaalsnelheidmet / zonder last0,32 / 0,60 0,30 / 0,60 m/s(±10%)0,50 / 0,50 0,50 / 0,50 m/s(-15%)Schuifsnelheid 0,08 - 0,1 1) m/sHefcapaciteit met / zonder last 7 / 11 6 / 10 %Maximale stijgcapaciteit (KB 5 min)met / zonder last10 / 15 10 / 15 %B 7


Omschrijving <strong>ETM</strong>/V 320 <strong>ETM</strong>/V <strong>325</strong>Acceleratietijd met/zonder last 5,3/4,6 5,4/4,6 sRijmotor, vermogen S2 60min. 6,9 6,9 kWRijmotor, vermogen bij S3 15% 10/14 2) 10/14 2) kW1) Schuifsnelheid in de vrije hef2) Bij optie regeneratief dalen08.10.NLB 8


3.2 Afmetingen(Alle gegevens in mm)<strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>/2161120 1270 1120 1270Omschrijving <strong>ETM</strong> <strong>214</strong> ETV <strong>214</strong> <strong>ETM</strong> 216 ETV 216s Hoogte van de lastvork in40 40gedaalde toestandh 6 Hoogte boven dak 2150 2150l 1 Totaallengte a) 2418 2346 2418l 4 Uitschuiven 550 622 600l 7 Lengte boven wielarmen 1792 1842b 1 / Totaalbreedteb 2Wa Draaicirkel 1613 1663Ast Werkbreedtebij pallets 800 x 1200 indwarsrichtingAst Werkbreedtebij pallets 1000 x 1200 inlengterichtingEigengewichta)Vorklengte 1150 mmb)Geldt voor 420 Ah batterij. Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.<strong>ETM</strong>/V 320/<strong>325</strong>2701 265027152468 b) 2396 b) 2468 b)2757 269227622668 b) 2596 b) 2668 b)zie typeplaatje, voertuigOmschrijving <strong>ETM</strong> 320 ETV 320 <strong>ETM</strong> <strong>325</strong> ETV <strong>325</strong>s Hoogte van de lastvork in50 50gedaalde toestandh 6 Hoogte boven dak 2150 2150l 1 Totaallengte a) 2547 2459 2547l 4 Uitschuiven 536 624 703 736l 7 Lengte boven wielarmen 1920 2075b 1 / Totaalbreedte 1140b 2 11201290127011981120Wa Draaicirkel 1710 1865Ast Werkbreedtebij pallets 800 x 1200 indwarsrichtingAst Werkbreedtebij pallets 1000 x 1200 inlengterichtingEigengewicht134812702822 2758 2867 28452597 b) 2509 b) 2442 b) 2564 b)2883 2804 2899 28702797 b) 2709 b) 2642 b) 2764 b)zie typeplaatje, voertuig08.10.NLa) Vorklengte 1150 mmb) Geldt voor 560 Ah batterij. Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.B 9


l 7l 1h 1l 4 lh 6h 2h 3h 4cQsb 2 b 1aa22A stW a08.10.NLB 10


3.3 Afmetingen standaard hefmastuitvoeringen<strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>/216<strong>ETM</strong>/V 320/<strong>325</strong>3.4 GewichtenOmschrijving(alle gegevens in kg)Uitschuifbaremast (ZT)Tweeheftriplexmast(DZ)Tweeheftriplexmast(DZ) versterkth 1 Bouwhoogte 1950 - 2700 1950 - 3540 2700-4040 mmh 2 Vrije hef 80 1306 - 2896 2056-3396 mmh 3 Hef 2900 - 4400 4250 - 9020 6500-10520 mmh 4MaximalehoogteOmschrijving3544 - 5044 4894 - 9664 7144-11164 mmTweeheftriplexmast(DZ)Tweeheftriplexmast(DZ) versterkth 1 Bouwhoogte 2050 - 3540 2700 - 4640 mmh 2 Vrije hef 1320 - 2810 1970 - 3910 mmh 3 Hef 4250 - 8720 6200 - 12020 mmh 4Maximalehoogte4996 - 9466 6946 - 12766 mmAanduiding <strong>ETM</strong> <strong>214</strong> ETV <strong>214</strong> <strong>ETM</strong> 216 ETV 216Eigen gewicht incl. batterij 1 2925 2950 3045 3070Aslast zonder last vooraan 1755/1170 1770/1180 1827/1218 1842/1228/ achteraanAslast vork vooruit met last 475/3806 522/3828 557/4088 / 560/4110vooraan / achteraanAslast vork achteruit metlast vooraan / achteraan1557/2768 1566/2784 1672/2973 1681/29891)Geldt voor 420 Ah batterij. Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.Aanduiding <strong>ETM</strong> 320 ETV 320 <strong>ETM</strong> <strong>325</strong> ETV <strong>325</strong>Eigen gewicht incl. batterij 1 3550 3650 3600 3700Aslast zonder last vooraan 2152/1398 2212/1438 2204/1396 2264/1436/ achteraanAslast vork vooruit met last 572/4978 582/5068 592/5508 602/5598vooraan / achteraanAslast vork achteruit metlast vooraan / achteraan1805/3745 1845/3805 1997/4103 2032/416808.10.NL1)Geldt voor 560 Ah batterij. Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.B 11


3.5 Banden/wielenAanduiding <strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong> <strong>ETM</strong>/V 216 <strong>ETM</strong>/V 320 <strong>ETM</strong>/V <strong>325</strong>Bandenmaat, vooraan 343x114 343x114 343x140 343x140Bandenmaat, achteraan 285x100 285x100 355x106 355x135Wielen, aantal vooraan/ 1x/2 1x/2 1x/2 1x/2achteraan (x=aangedreven)Banden Vulkollan® Vulkollan® Vulkollan® Vulkollan®3.6 BatterijZie batterijtypen in hoofdstuk D.3.7 Hydraulische installatieAanduiding <strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>/216 <strong>ETM</strong>/V 320/<strong>325</strong>Werkdruk voor aanbouwapparatuur 150 bar 150 barOliestroom voor aanbouwapparatuur 20 l/min 20 l/min08.10.NLB 12


3.8 Gewicht hefmastenHet gewicht van de hefmast kan met de hieronder aangegeven rekenformules wordenberekend. De daarvoor benodigde gegevens als voertuignaam, constructie enlengte van de uitgeschoven heftmast (hefhoogte) staan vermeld op het typeplaatje.Het gewicht van de heftruck en de batterij staan vermeld op het typeplaatje.3.8.1 Voorbeeld berekening van het gewicht van de hefmast31 3542ETV <strong>214</strong>GNE 160 740 DZxxx kgxxx kg38Voertuignaam (31): ETV-<strong>214</strong>Hefmast (42): achtertrek; GNEGewicht hefmast = 0,74 x hefhoogte (42) + 440 kgGewicht hefmast = 0,74 x 740 + 440 kg = 987,6 kg3.8.2 Overzicht van de toe te passen formulesVoertuigserie 1 Constructie BerekeningETV/<strong>ETM</strong>-<strong>214</strong>/216 ZT Gewicht = 0,65 x hefhoogte + 266 kgDZ warmgewalst Gewicht = 0,63 x hefhoogte + <strong>325</strong> kgDZ: GHHGewicht = 0,74 x hefhoogte + 370 kgkoudgetrokkenDZ: GNkoudgetrokkenGewicht = 0,74 x hefhoogte + 440 kgETV/<strong>ETM</strong>-320/<strong>325</strong> Standaard Gewicht = 0,93 x hefhoogte + 434 kgAchtertrek: GNE Gewicht = 1,10 x hefhoogte + 490 kg08.10.NLB 13


l 7l 1h 1l 4 lh 6h 2h 3h 4cQsb 2 b 1aa22A stW a08.10.NLB 14


3.9 EN-normenGemiddeld geluidsdrukniveau:68 dB(A)Zvolgens EN 12053 in overeenstemming met ISO4871.Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens, enomvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en het stationair draaien. Hetgeluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.Trilling: 0,66 m/s 2volgens EN 13059.ZDe interne nauwkeurigheid van de meetketting ligt bij 21 °C bij ± 0,02 m/s². Verdereafwijkingen zijn vooral mogelijk door de positionering van de sensor en verschillen ingewicht van de bestuurder.De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens denormgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak.Deze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Dezemeetgegevens worden één keer voor het voertuig bepaald en mogen niet wordenverwisseld met de lichaamstrillingen van de exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trillingen“. Om deze lichaamstrillingen te meten biedt de fabrikant een specialeservice (zie hoofdstuk F “10. Meting van lichaamstrillingen“).Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)ZDe producent bevestigt de naleving van grenswaardenvoor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalenen stoorvastheid, maar ook de controle vanontlading van statische elektriciteit volgensEN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsenmet schriftelijke toestemming van de producent.Storing van medische apparaten door niet-ioniserende stralen Elektrische uitrustingenvan het interne transportmiddel die niet-ioniserende stralingen uitstralen(bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparaten(pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werkingveroorzaken. Met een arts of de producent van het medische apparaat moetworden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddelgebruikt kan worden.3.10 GebruiksvoorwaardenOmgevingstemperatuur- in bedrijf -20 °C tot +40 °C08.10.NLBij continu gebruik onder 0 °C of bij extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheidis voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en vergunning vereist.B 15


3.11 Elektrische eisenDe producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardigingvan de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgensde bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen- Elektrische eisen".08.10.NLB 16


4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes2420, 21, 22 25231926171827a27mV1,5 V1630292828 2508.10.NLPos. Omschrijving16 Waarschuwingsplaatje „Voorzichtig: elektronica met lage spanning“17 Typeplaatje, voertuig18 Beproevingsmerk (o)19 Rijrichting bij stuurwiel-uitslag (o)20 Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / sideshift21 Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / vorktanden22 Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte23 Verbodsplaatje „Verboden onder last te verblijven“24 Plaatje „Eindcontrole uitgevoerd“25 Bevestigingspunten voor heffen met een kraan26 Verbodsplaatje „Reik niet door de hefmast heen“27 serienummer, heftruck zonder gewicht, zie pagina B1427a serienummer, heftruck met gewicht, zie pagina B1428 Aanslagpunten voor dommekracht29 Plaatje „Vulopening hydraulische olie“30 Let op: leef de handleiding na!31 Beschrijving van het voertuigB 17


4.1 Typeplaatje, voertuig313233343542414039383736Pos. OmschrijvingPos. Omschrijving31 Type 37 Producent32 Serienummer 38 Batterijgewicht min/max in kg33 Nominale hefcapaciteit in kg 39 Aandrijfvermogen34 Batterijspanning Volt 40 Lastzwaartepunt-afstand in mm35 Leeg gewicht zonder batterij in kg 41 Bouwjaar36 Logo van de producent 42 OptieZVermeld bij vragen over het voertuig of bij het bestellen van onderdelen hetserienummer (32). Het serienummerd is in het frame van het voertuig geslagen.Het serienummer bevindt zich:– bij voertuig zonder gewicht aan de dwarswand in de batterijruimte onder links(pos. 27)– bij voertuigen (<strong>ETM</strong>/V 320/<strong>325</strong>) met extra gewichtsplaatje in de batterijruimte aande binnenkant van de linker wielarm (pos. 27a)08.10.NLB 18


4.2 Lastdiagram intern transportmiddel (hefcapaciteit)FGevaar op ongevallen door verminderde stabiliteitDe stabiliteit volgens het lastdiagram is enkel met de componenten (batterij, hefmast)volgens typeplaatje gegarandeerd. Er mogen enkel door de producent toegelatenbatterijen worden gebruikt. Een vooruitgeschoven of niet vergrendelde batterij leidttot een verslechtering van de stabiliteit.Het hefcapaciteit-plaatje (22) geeft de hefcapaciteit Q kg van het voertuig bij verticaalstaande hefmast aan. Een tabel geeft aan hoe groot de maximale hefcapaciteit is bijeen genormeerde lastzwaartepunt-afstand* C (in mm) en de gewenste hefhoogte H(in mm). De pijlvormige markeringen (42 en 43) aan de binnenste en buitenste mastvertellen de bestuurder, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagramheeft bereikt.*) De genormeerde lastzwaartepunt-afstand houdt naast de hoogte ook rekeningmet de breedte van de last.22 42 43X.XXXX.XX.XX4250360029008501105125085011051250600850850500 600 700Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit:Bij een lastzwaartepunt-afstand C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.4.3 Lastdiagram aanbouwapparaatHet lastdiagram aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q van het voertuig incombinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat inhet lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmenmet het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestalspeciaal wordt aangegeven door de producent. Deze wordt op dezelfde manieraangegeven als de hefcapaciteit van het voertuig; u moet het overeenkomstigbepalen.08.10.NLB 19


4.4 StabiliteitDe stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van detechniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statischekiepkrachten, die bij gebruik voor de bestemming kunnen ontstaan.De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door devolgende factoren:– batterijmaat en -gewicht,– banden,– hefmast,– aanbouwapparaat,– getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt),– bodemvrijheid, bijv. aanpassing van de steunschotels,– positie van de masthouderbevestigingen.Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.4.4.1 WindlastenBij het heffen, neerlaten en transporteren van grote lasten beïnvloeden windkrachtende stabiliteit van het interne transportmiddel.Wanneer lichte ladingen blootstaan aan windkrachten, moeten deze ladingen bijzondergoed worden geborgd. Daardoor wordt voorkomen dat de lading kan verschuivenof vallen.In beide gevallen moet het gebruik worden gestaakt.08.10.NLB 20


CTransport en eerste inbedrijfstelling1 TransportAfhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandighedenkunt u het transport op drie verschillende methoden uitvoeren.– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage bouwhoogten).– Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en naar het dak geneigde hefmast (bijmiddelmatige bouwhoogten), hydraulische leiding voor de heffunctie is losgehaald– Staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle hydraulischeleidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald.FVeiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstellingUitsluitend personeel dat is geschoold en bevoegd door de producent mag hetvoertuig op de plaats van toepassing samenbouwen en in bedrijf stellen, en debestuurder inwerken.Pas nadat het hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mag u de hydraulischeleidingen aansluiten op de aansluiting basistoestel / hefmast, en mag u de heftruck inbedrijf nemen.Wanneer meer interne transportmiddelen zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitendlastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuig met steeds hetzelfde serienummerworden samengebouwd.1009.NLC 1


2 Laden met een kraanMFHet laden met kraan is enkel bedoeld voor het transport voorafgaande aan de inbedrijfstelling.Gevaar voor ongevallen door onvakkundig laden met kraan. Door gebruik van ongeschiktehijsmiddelen en een onjuiste toepassing ervan kan het interne transportmiddeltijdens het laden met een kraan naar beneden vallen.– Niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast stoten en ervoor zorgen dater geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan tijdens het opheffen. Indien nodig,intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden.– Alleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hefwerktuigenmogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen.– Bij het verladen met de kraan veiligheidsschoenen dragen.– Niet onder zwevende lasten gaan staan.– Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan.– Uitsluitend hijswerktuigen met voldoende hefcapaciteit gebruiken (zie typeplaatjevoor gewicht van het interne transportmiddel)– De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigenen tegen verschuiven borgen.– Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichtinggebruiken.Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsenniet in contact komen met aanbouwdelen.1009.NLC 2


2.1 Basisheftruck laden met kraanMGebruik uitsluitend een hefwerktuig met voldoende hefcapaciteit.(Laadgewicht = eigengewicht + batterijgewicht; zie typeplaatje op heftruck).M– Leg voor het laden van het voertuig met behulp van kraan-hulpmiddelenhijsstroppen rond de steunbalk (1) van het dak. Aan de wielarmen zijn tweeaanslagpunten (2) voorzien.– Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E).– Beveilig het voertuig met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen!Bevestig de kraan-hulpmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten, dat ze in geengeval kunnen wegglijden! Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij hetheffen niet in contact komen met aangebouwde delen.121009.NLC 3


2.2 Basisheftruck met cabine laden met kraanMZWerkzaamheden met de kraan bij beschuttingscabine (o) of koelhuiscabine (o) isslechts beperkt mogelijk. Het hijsmaterieel en lussen mogen niet over de voordeurlopen vanwege breekgevaar van de ruit.Gebruik voor het heffen van een heftruck met beschuttingscabine of koelhuiscabineuitsluitend hijsmaterialen met voldoende brede dwarsbalken enbevestigingsmateriaal met haken.1009.NLC 4


3 Het voertuig vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerdFBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het voertuig vakkundigvastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen hebben.M– Trek voor het vastsjorren van de heftruck de spangordel (3) door de opening aande steunbalk (1) van het dak en bevestig hem aan de vastsjor-ring.– Trek de spangordel vast met behulp van de spaninrichting (4).Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet het voertuig laden volgens deaanbevelingen van richtlijn VDI 2700. Leg de juiste dimensionering en realisering vanveiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.1341009.NLC 5


4 Eerste inbedrijfstellingFMZorg er vóór de inbedrijfstelling van het voertuig voor dat de hefmast op de juiste wijzeis gemonteerd en de hydraulische leidingen aan de aansluiting basistoestel / hefmastzijn aangesloten.Rijd het voertuig uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroombeschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losseaansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter.Voer de volgende werkzaamheden uit om het voertuig na de aflevering of na eentransport bedrijfsgereedheid te maken.Z– Plaats eventueel de batterij; beschadig de batterijkabel niet.– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).– Verwijder eventueel de transportbeveiliging van de parkeerrem.– Intern transportmiddel visueel controleren, zie "Controle voorafgaande aande dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E.– Neem het voertuig in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E).– Controleren of het interne transportmiddel goed werkt, zie "Controle na dedagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E.Bij levering zonder batterij kunt u de heftruck uitsluitend sturen met behulp van destuurslinger (zie hoofdstuk E, paragraaf „Heftruckberging“).Na de eerste inbedrijfstelling kunnen lichte schuurgeluiden aan de rem optreden.1009.NLC 6


DBatterij - onderhoud, opladen, vervangen1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijenPlaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, het voertuig veilig (ziehoofdstuk E).Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijenladen, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamhedendeze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en hetbatterijlaadstation na.Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat, engebruik geen open vuur. Binnen een afstand van 2 meter vanaf het voertuig dat moetworden opgeladen, mogen zich geen brandbare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelengereed.MFMFOnderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon.Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, enstevig vastgeschroefd zijn. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met eenslipvaste isoleermat.Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor dat de batterijkabel niet kan wordenbeschadigd.De batterij afvoeren: het afvoeren van batterijen is uitsluitend toegestaan ondernaleving van de nationale milieuvoorschriften of wetten voor het afvoeren van afval.Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij allewerkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming.Vermijd beslist contact met batterijzuur.Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u debetreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water.Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorstbatterijzuur onmiddellijk.Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog.Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op debedrijfsveiligheid van het voertuig. U mag het batterijmaterieel uitsluitend vervangenmet toestemming van de fabrikant.03.12.NLD 1


F WAARSCHUWING!Gevaar door het gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel van<strong>Jungheinrich</strong> niet vrijgegeven batterijen. Constructie, gewicht en afmetingen van debatterij hebben een aanmerkelijk invloed op de bedrijfsveiligheid van het internetransportmiddel, in het bijzonder ook op de stabiliteit en het draagvermogen ervan.Het gebruik van ongeschikte, door <strong>Jungheinrich</strong> niet voor het interne transportmiddelvrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning tot een verslechtering van deremeigenschappen van het interne transportmiddel leiden en bovendienaanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik vandoor <strong>Jungheinrich</strong> voor dit interne transportmiddel niet toegelaten batterijen kandaarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en gezondheid vanpersonen!– Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegevenbatterijen worden gebruikt.– Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming vande producent.– Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in hetbatterijvak van het interne transportmiddel.– Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.2 BatterijtypenAfhankelijk van de toepassing wordt het voertuig uitgerust met een bepaaldbatterijtype.De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinatiesals standaard zijn voorzien.FCapaciteit Standaard (L) Hoog vermogen (HX)48 V - 3PzS - batterij 420 Ah 420L 450H48 V - 4PzS - batterij 560 Ah 560L 600H48 V - 5PzS - batterij 700 Ah 700L 750H48 V - 6PzS - batterij 840 Ah 840L 900HU leest het batterijgewicht op het typeplaatje van de batterij.Let er bij het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in debatterijruimte is geplaatst.03.12.NLD 2


3 Batterij vrijmakenFGevaar op ongevallenBij het vrijleggen van de batterij bestaat er beknellingsgevaar.– Personen uit de gevarenzone sturen.– Bij het schuiven van de masthouder mag er zich niets tussen de batterij en de masthouderbevinden.Werkwijze– Maak de accu weer bedrijfsgereed (zie hoofdstuk E).3T1U– Kantel de Multipilot (1) in de pijlrichting (U), verplaats de masthouder tot aan deaanslag in de richting van de batterij en laat de Multipilot los (mast bevindt zich inde eindstand).– Kantel de Multipilot (1) opnieuw in de pijlrichting (U), en verplaats de masthouderverder tot aan de aanslag in de richting van de batterij (voorbereiding voorontgrendeling van de batterij) en laat hem in deze stand staan.– Zet de rechtervoet op het pedaal Batterijontgrendeling (2) en houd het pedaalingedrukt.03.12.NLD 3


2Het lampje "batterij ontgrendeld" (rood symbool) ( 3) brandt op het chauffeursvenster(t) of het controlelampje brandt op het venster van de boordcomputer (o).Z– Kantel de Multipilot (1) in de pijlrichting (T), en schuif de masthouder metgekoppelde batterijwagen zo ver uit dat de batterij vrij ligt voor onderhoud.– Laat het pedaal batterijontgrendeling (2) los.– Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit.De veiligheidsschakelaar van de batterij-ontgrendeling laat uitsluitend rijden inkruipgang toe zolang de batterijwagen is ontgrendeld en het controlelampje (3) nietis gedoofd. Schuif vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de batterijwagen in zijnuitgangspositie, teneinde batterijwagen en masthouder te ontkoppelen. Hetcontrolelampje (3) moet zijn gedoofd.03.12.NLD 4


4 De batterij ladenMExplosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het ladenDe batterij geeft bij het opladen een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af.De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag nietworden ontstoken.– Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met debatterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddelis uitgeschakeld.– De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij.– Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbarebeschadigingen.– Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddelwordt opgeladen.– De batterijkap moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moetentijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen.– Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geenopen vuur worden gebruikt.– In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogenzich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden.– Brandblussers klaarzetten.– Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen.– De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moetenbeslist worden nageleefd.– Batterij vrijleggen (zie paragraaf 3).WerkwijzeFF– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen,om voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij.Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade.– Neem eventuele isoleermatten van de batterij.– Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker.– Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en hetlaadstation.Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij enlaadstation na.03.12.NLD 5


5 De batterij uit- en inbouwenFBatterij enkel met kabelgeleiding monteren7Bij het monteren van een batterij moet altijd een kabelgeleiding (7) met de passendebatterijkabel worden gemonteerd. De lengte van de batterijkabel is afhankelijk vanhet batterijtype.M– Bij vervanging van de in de fabriek gemonteerde batterij, neemt u contact op metde klantenservice van de producent.Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterijDoor het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterijletsel ontstaan.– De paragraaf „Veiligheidsvoorschriften bij de omgang met zuurbatterijen“ in dithoofdstuk in acht nemen.– Bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidsschoenen dragen.– Niet tussen batterij en interne transportmiddel grijpen.– Uitsluitend batterijen gebruiken met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren.– Batterijen met open polen of verbindingselementen met een rubberen mat afdekken.– Intern transportmiddel horizontaal zetten, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt.– Batterij enkel vervangen met hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit.– Hijsmiddelen moeten verticaal trekken, zodat de batterijtrog niet wordt samengedrukt.– Haken zodanig aanbrengen, dat ze bij ontspannen hijsmiddelen niet op de batterijcellenkunnen vallen.– Enkel toegelaten batterijwisselinrichtingen (batterijwisselwagen, batterijwisselstationetc.) gebruiken– Erop letten, dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddelis geplaatst.03.12.NLD 6


WerkwijzeF– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).Dek batterijen met open polen of connectoren af met een rubber mat, teneindekortsluitingen te vermijden. Wanneer u de batterij vervangt met kraanhulpmiddelen,moet u letten op de maximale hefcapaciteit (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatjeaan de batterijtrog). De kraanhulpmiddelen moeten verticaal heffen,opdat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. Breng de haken zodanig aan, dat zebij ontspannen kraanhulpmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen.Uit- en inbouw met kraan-hulpmiddelenFF– Draai de borgbout (6) aan de batterijvergrendeling (5) los en neem hem er af.– Trek de batterijvergrendeling (5) eruit.– Verwijder eventueel de afdekplaat van de batterij.– Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan beide zijden van de batterijtrog (4).– Hef de batterij vrij met de kraan-hulpmiddelen en schuif hem er zijwaarts uit.Uit- en inbouw met batterijwagen (o)De heftruck moet horizontaal staan, opdat bij het weghalen van de batterijvergrendelingde batterij niet uit eigen beweging wegrolt.– Draai de borgbout (6) aan de batterijvergrendeling (5) los en neem hem er af.– Trek de batterijvergrendeling (5) eruit.– Verwijder eventueel de afdekplaat van de batterij.– Trek de batterij zijwaarts op de gereed staande batterijtransportwagen.Het inbouwen vindt in omgekeerde volgorde plaats.Vervang de batterij uitsluitend door een identiek exemplaar. Controleer na hetinbouwen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. Afdekkingenmoeten goed zijn afgesloten.403.12.NL56D 7


D 803.12.NL


EBediening1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddelRijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddelgebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het internetransportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lastenhebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten vandeze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van hetinterne transportmiddel.Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de chauffeur moetonderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van hetinterne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding.De vereiste rechten moeten hem worden verleend.Bij interne transportmiddelen die u in de meeloopmodus bedient, moetu veiligheidsschoenen dragen.Het is verboden buiten het bedienbereik te leunen of te grijpen. De bestuurder moetzich tijdens het gebruik binnen de contouren van het beschermdak bevinden.Verbod op gebruik door onbevoegden: de chauffeur is tijdens de gebruikstijdverantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbiedenmet het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personenmeenemen of optillen.Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan hetinterne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan detoezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld metversleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerdvolgens de voorschriften.Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geenreparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag hetfunctioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen gevalveranderen of blokkeren.FFGevarenbereik: het bereik waarbinnen rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel,diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten)of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereikwaar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moetu tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoehet gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk totstilstand brengen.Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschrevenveiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder,achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.0810.NLE 1


2 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementenPos. Bedien- respectievelijkindicatie-elementFunctie1 Contactslot t Schakelt de regelstroom in en uit.Door het uitnemen van de sleutel is deheftruck beschermd tegen inschakelen dooronbevoegden.Bedienpaneel(CANCODE)ISM toegangsmoduleo Code-instellingen en inschakelen van deheftrucko Code-instellingen en inschakelen van deheftruck2 NOODSTOP-schakelaar t De stroomkring wordt onderbroken, alleelektrische functies schakelen uit en hetvoertuig wordt automatisch geremd.3a3bMulti-Pilotsolo pilottoBediening van de functies:– rijrichting voor-/achteruit– last heffen / dalen– masthouder uit-/inschuiven– hefframe voor-/achterover kantelen; vorkkantelen– sideshift links / rechts– claxonknop– extra hydrauliek (HF5) (o)4 Knop stuurhoek t Pendelen tussen stuurbereik 180° of 360°.5 Knop sideshifto Zijschuif wordt in het midden geplaatst.middenstand6 Knop lastvork horizontaal o Lastvork wordt in horizontale positiegebracht (uitsluitend vorkkantelaar)7 Vergrendeling voor t De armsteun in lengterichting verstellen.armsteun8 Stoelvergrendeling t U kunt de stoel horizontaal instellen.9 Gewichtsinstelling:stoel10 Instelling van derugleuningt Instelling van het gewicht van de bestuurder,voor een optimale vering van de stoel.t U kunt de rugleuning van de stoel instellen.11 Rijpedaal t De rijsnelheid wordt traploos geregeld.12 Rempedaal t Het voertuig wordt geremd.13 Dodemansknop t – niet bediend: rijden geblokkeerd, voertuigremt af.– bediend: rijden vrijgegeven.t = Standaardo = Optie0810.NLE 2


173b161 21518143a456713 12 11 10980810.NLE 3


Pos. Bedien- respectievelijkindicatie-element14 OverbruggingsknopESA en HHA15 Instelling van destuurkolomFunctieo Vermijd beschadigingen van de stapelaar ofde last.t De stuurkolom wordt ingesteld op afstand enhoogte.16 Chauffeursdisplay t Indicatie van belangrijke rij- enhefparameters; selectie en weergave vanstuurmodi, waarschuwingsindicaties,aanwijzingen bij verkeerde bediening enservice-indicaties (zie paragraaf 6).Boordcomputero Vervang het contactslot.Regelspanning in- en uitschakelen.Vrijgave van het voertuig via de pincode.17 Pedaal batterijwagenontgrendelingt Ontgrendelt de batterijwagen.18 Knop weegfunctie o Wegen van de lastt = Standaard o = Optie0810.NLE 4


173b161 21518143a456713 12 11 10980810.NLE 5


3 Voertuig in gebruik nemenFVoordat de bestuurder de hefwagen in gebruik neemt, bedient of voordat hij een lastheft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling– Volledig voertuig (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel controlerenop beschadigingen.– Zichtbaar bereik van het hydraulische systeem visueel controleren op beschadigingenen lekkages. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen.– Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevigebevestiging.– Controleren of de batterijstekker goed vastzit.– Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft zoals scheuren,verbogen of sterk afgesleten lastvorken.– Lastvorken controleren.– Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging.– Controleren of de hefkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd.Controleren of lastdiagram en waarschuwingsplaatjes goed leesbaar zijn.– Borgbouten van de vorktanden controleren.– Geïntegreerde sideshift (o): Controleren of de bouten van hetveiligheidssysteem (B) en de vorkborging (A) goed vastzitten, indien nodig boutenvastdraaien. Aanhaalmoment: 190 Nm.AABSideshift met rolgeleidingBSideshift met glijgeleiding3.1 In- en uitstappen– Voor in- en uitstappen greep (16a) vasthouden.– Het interne transportmiddel opgaan of verlaten.0810.NLE 6


3.2 Bestuurdersplaats inrichtenMLetselgevaar door niet geborgde of niet ingerichte bestuurdersplaatsEen bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijdenen vallen. Een niet of verkeerd ingerichte bestuurdersplaats kan ongevallenveroorzaken0810.NLZZFFZZ– Bestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn.– Bestuurderstoel, stuurkolom en armleuning niet instellen tijdens het rijden.– Bestuurderstoel, stuurkolom en armleuning voordat u gaat rijden zodanig instellen,dat alle bedienelementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnenworden.De stoel instellenDe stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder om een optimale veringte bereiken.De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder ontlast zijn.Het gewicht van de bestuurder instellen– Trek hendel (9) in de pijlrichting tot 19aan de aanslag en weer terug.De vorige gewichtsinstelling wordtteruggesteld op de minimumwaarde.Instelbereik van de stoelvering van50 kg tot 130 kg.– Trek hendel (9) nogmaals in depijlrichting, tot op de schaal (18) dejuiste gewichtsindicatie is bereikt. Doede hendel nu weer terug.6– Neem plaats op de stoel.10Grijp niet tussen stoel en framewand /8dak.18 9De rugleuning instellen– Trek de vergrendelhendel (10) omhoog en stel de hoek van de rugleuning (19) in.– Laat de vergrendelhendel weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.De zitpositie instellen:– Trek de vergrendelhendel (8) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naarboven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren teschuiven.– Laat de vergrendelhendel (8) weer in de groef springen.De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijngesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Gebruik deinstelbeschrijving van de producent voor afwijkende uitvoeringen. Let er bij deinstelling op, dat alle bedieningselementen goed zijn te bereiken.Bij de koelhuisvariant (o) is er een stoelverwarming geïntegreerd. Deze bedient u metde schakelaar in de chauffeursdak of via de schakelaar aan de bestuurderstoel (6).E 7


ZZFFDe stoel instellen (comfortstoel, o)Vóór de inbedrijfstelling van de heftruck moet u het individuele bestuurdersgewichtcontroleren en instellen, om persoonlijk letsel en materiële schade te vermijden.De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder belast zijn.Het gewicht van de6bestuurder instellen– Klap hendel (9) volledig uit19in pijlrichting. U stelt de 18stoel in door de hendelnaar boven of onderen tebewegen en weer in deuitgangspositie te plaatsen. 9– Beweeg de hendel op enneer om de stoel op eenhoger gewicht in te stellen.7– Beweeg de hendel neer enop om de stoel op een lagergewicht in te stellen.Het juiste gewicht is 810ingesteld, wanneer de pijlzich in de middelste stand van het kijkvenster (18) bevindt.Een voelbare nutteloze hefbeweging aan de hendel geeft aan wanneer de minimaleof maximale gewichtsinstelling is bereikt.– Wanneer het gewicht is ingesteld, klapt u de hendel volledig in tot hij vastklikt.De rugleuning instellenDe rugleuning moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen.U mag de rugleuning niet instellen tijdens het rijden!– Trek de vergrendelhendel (10) omhoog en stel de hoek van de rugleuning (19) in.– Laat de vergrendelhendel weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.De zitpositie instellen:Pak de vergrendelingshendel (8) uitsluitend beet aan de uitsparing, grijp niet onderde hendel door.De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijngesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!Breng de vergrendelingshendel niet omhoog met been of kuit!– Trek de vergrendelhendel (8) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naarboven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren teschuiven.– Laat de vergrendelhendel (8) weer in de groef springen.StoelverwarmingBedien de schakelaar (6): 1 = stoelverwarming AAN; 0 = stoelverwarming UITOndersteuning lendewervelHandwiel (7) in positie 0 = geen kromming in het lendewervelbereik.Handwiel (7) in positie 1 draaien = kromming toenemend in het bovenstelendewervelbereik.Handwiel (7) in positie 2 draaien = kromming toenemend in het onderstelendewervelbereik.0810.NLE 8


3.2.1 Aanwijzingen voor het gebruik vande veiligheidsgordel o– Gordel aanbrengen voordat u het internetransportmiddel enige beweginglaat maken.– De veiligheidsgordel (22) instellen opbasis van de lichaamslengte.– Geen veranderingen aan de veiligheidsgordelaanbrengen.– Bevroren gordelsluiting (20) of bevrorengordelspanner laten ontdooien endrogen.– De temperatuur van de warme luchtmag niet hoger zijn dan +60 °C.– Veiligheidsgordel en de stoelkap naieder ongeval controleren op bruikbaarheiden indien nodig vervangen.– Beschadigde of niet meer werkendeveiligheidsgordels uitsluitend latenvervangen door de distributeurof filialen.– Bij achteraf gemonteerde onderdelenen reparaties uitsluitend originele onderdelengebruiken.20 21220810.NLE 9


3.2.2 Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordelFFZVóór het starten van het interne transportmiddel de gordel soepel uit het span-/oprolmechanismetrekken, nauwsluitend over het lichaam leggen en in het slot (20) vastzetten.De gordel mag niet verdraaid over het lichaam liggen.Bij het bedienen (bijvoorbeeld rijden, heffen, neerlaten enz.) vanhet interne transportmiddel steeds zover mogelijk naar achterenzitten, met uw rug stevig tegen de rugleuning.De automatische blokkering van de gordelspanner staat voldoendebewegingsvrijheid op de stoel toe.Wanneer u op het puntje van de stoel zit, hebt u minder beschermingdoor een te lange gordel.Gordel uitsluitend gebruiken voor het beschermen van één persoon.– Na het gebruik op de rode knop drukken en insteekplaat (21)met de hand terugbrengen naar het oprolmechanisme.Maatregelen voor het starten van het interne transportmiddel wanneer het ergschuin staatWanneer het interne transportmiddel zeer schuin staat, blokkeert de automatischeblokkering de gordelspanner. De gordel kan niet meer uit het oprolmechanisme wordengetrokken.0810.NLE 10


Stuurkolom instellen– Ontgrendel de stuurkolomvergrendeling(15) en stel de stuurkop (20) horizontaalen verticaal naar wens in.Zet de stuurkolomvergrendeling vervolgensweer vast.2015Armsteun instellen– Trek de vergrendeling voor de armsteun(7) omhoog en stel de armsteun (21) inlangsrichting naar wens in.– Laat de vergrendeling van de armsteun(7) weer los.7 210810.NLE 11


1 2DEF34 GHI7PQRSCEABC5 JKL8TUV06MNO9WXYZOKSet03.3 De bedrijfsgereedheid herstellen– Trek de schakelaar van deNOODSTOP (2) eruit.– Steek de sleutel in het contactslot (1)en draai hem naar rechts tot destand „I“ of:– voer, bij een voertuig zondercontactslot, de vrijschakelcode in viaCANCODE (1a) of boordcomputer.Bij de CANCODE (o) moet u de startpincode2580 invoeren via hetbedieningspaneel (1a).16121 2 34 5 67 8 9161a2– Bij de boordcomputer (16a) (o),moet u de start-pincode 14016invoeren en bevestigen met OK.16a12BITTE PINCODE EINGEBEN– Controleer de werking van declaxon.Het voertuig is nu bedrijfsgereed. De batterijverbruik-bewaker toont de actuelecapaciteit van de batterij.– Controleer de werking van het rempedaal en de parkeerrem.(zie paragraaf 4).– Bedien de dodemansknop bij de inbedrijfstelling.– Selecteer de rijrichting.0810.NLE 12


1 2DEF34 GHI7PQRSCEABC5 JKL8TUV06MNO9WXYZOK– Los de parkeerrem (22/22a) metbehulp van de remknop.De heftruck is bedrijfsklaar.22123.4 NOODSTOP-inrichtingZHet voertuig is voorzien van een noodstopvoorziening.Na het inschakelen vande NOODSTOPschakelaar (2) en hetcontactslot (1) respectievelijk het invoerenvan de pincode verschijnt automatischeen vraag om bevestiging.NOODSTOP-indicatieWanneer een storing in het stuur- ofremsysteem wordt waargenomen, verschijnteen indicatie op het chauffeursvenster(t) (16) of op de boordcomputer(o) (16a).22aActivering van de NOODSTOPWanneer tijdens het rijden een storingoptreedt in het stuursysteem die een gevaarbetekent voor de bestuurder, wordthet voertuig automatisch gecontroleerdafgeremd tot stilstand.NOODSTOP resettenZM– Schakel de NOODSTOP en het contactslot uit en weer in.Wanneer de NOODSTOP-indicatie op het chauffeursvenster (t) of deboordcomputer (o) ook na een herhaald resetten van de NOODSTOP blijft branden,moet u de storingsdienst van de producent erbij halen.Wanneer het voertuig na het activeren van een NOODSTOP in de gevarenzone ofstellinggang staat, kunt u deze om te bergen sturen met behulp van de stuurslinger(zie "Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging" in hoofdstuk E).0810.NLE 13


3.5 Controles na de dagelijkse inbedrijfstelling– Controleren of bestuurderstoel goed is vergrendeld.– Controleren of veiligheidsgordel goed werkt. (Gordeluittrekking moet bij plotselinguittrekken blokkeren.)– Werking van de claxon controleren.– Controleren of de bedien- en indicatie-elementen goed werken.– Stuurinrichting controleren op goede werking.– Controle van de stuurhoekindicatie, daarvoor het stuurwiel in beide richtingen totde aanslag draaien en controleren, of de wielstand op de bedieningsconsole wordtweergegeven.– Hydraulische functies heffen / neerlaten, neigen en eventueel de werking van hetaanbouwapparaat controleren.0810.NLE 14


4 Werken met het interne transportmiddel4.1 Veiligheidsregels voor het rijdenRijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voorverkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitendop de daarvoor bedoelde locaties neerzetten. Lasten mogen niet wordenneergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorzieningen en bedrijfsinrichtingen,die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waariner voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen.Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijkeomstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwedoorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, en op onoverzichtelijkeplaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich inde rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijdonder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snelomkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het isverboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Het gebruik van eenmobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is verboden tijdens debediening van het interne transportmiddel.Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoendeoverzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die hetzicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van hetinterne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweedepersoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.Rijden op glooiingen en hellingen: u mag uitsluitend op glooiingen en hellingenrijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er veiligop kunt rijden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de lastzich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag nietomkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen ophellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om teremmen.In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggenrijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om teworden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden.Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Bij transportritten met ofzonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmasten neergelaten lastopname rijden. Rijd het interne transportmiddel met de last naarvoren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit.Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het internetransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het internetransportmiddel.0810.NLVeiligheidskooien: Het gebruik van veiligheidskooien wordt geregeld in de nationalewetgeving: In de afzonderlijke lidstaten kan het gebruik van werkplatformen op internetransportmiddelen verboden zijn. Deze wetgeving in acht nemen. Alleen wanneerde wetgeving in het land van gebruik het gebruik van veiligheidskooien toestaat, is dittoegestaan. Voor het gebruik de nationale toezichtautoriteiten vragen.E 15


FConditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de lastcorrect is geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lastentransporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of erafvallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld eenlastbeschermtralie gebruiken. Vloeibare lasten moeten zijn beveiligd tegen morsen.Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder,achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.4.2 Maatregelen in ongewone situatiesMNeem de volgende maatregelen wanneer het interne transportmiddel dreigtte kantelen.– Bovenlichaam tegen de rugleuning drukken.– Stuurwiel met beide handen vasthouden en met de voetenschrapzetten.– Lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting neigen.0810.NLE 16


4.3 NOODSTOPFGevaar op ongevallenBij bediening van de schakelaar NOODSTOP tijdens het rijden wordt het internetransportmiddel met maximaal remvermogen tot stilstand afgeremd. Daarbij kan deopgenomen last van de vorktanden glijden. Er bestaat een verhoogd risico op ongevallenen letsel!Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.4.3.1 NOODSTOP indrukkenWerkwijzeDe schakelaar NOODSTOP (2) niet als bedrijfsrem gebruiken.– Schakelaar NOODSTOP bij gevaar (2) naar onderen drukken.Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld.Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.4.3.2 NOODSTOP ontgrendelenWerkwijze– NOODSTOP-schakelaar ontgrendelen door deze te draaien.– Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer bedrijfsklaar.(Mits het interne transportmiddel voor het indrukken van de schakelaarNOODSTOP bedrijfsklaar was).0810.NLE 17


4.4 Rijden, sturen, remmenFFZRijdenRijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap.De hoofd-rijrichting is de aandrijfrichting (V). Verhoogde opmerkzaamheid bij rijden inlastrichting (R).Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder,achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.Rijden in lastrichting (R) mag uitsluitend plaatsvinden voor het rangeren en voor hetopnemen of neerzetten van lasten.1 222231113– De bedrijfsgereedheid herstellen (zie paragraaf 3.3).– Los de parkeerrem met behulp van de remknop (22).Na het herstellen van de bedrijfsgereedheid is geen rijrichting geselecteerd. HetZvoertuig kan pas rijden nadat u een rijrirchting hebt geselecteerd.– Druk na het herstellen van de bedrijfsgereedheid de rijrichtingschakelaar (23) in depijlrichting, teneinde de rijrichting (R) te selecteren. Iedere keer dat u derijrichtingschakelaar opnieuw bedient, verandert de rijrichting.– Bedien de dodemansknop (13) en het rijpedaal (11).De heftruck gaat in de geselecteerde richting rijden.Met de dodemansknop (13) verhindert u, dat uw voet tijdens het rijden buiten deFvoertuigcontour steekt. Wanneer de knop niet is ingedrukt, worden alle elektrischefuncties buiten bedrijf gesteld, met uitzondering van het sturen, hetbestuurdersvenster en de claxon. De heftruck rolt uit volgens de ingesteldeparameter „uitrolrem“.0810.NLE 18


SturenAsynchroon sturen (t)Bij vooruit rijden (in de richting van de instap = aandrijfrichting) leidt eenstuurbeweging naar links tot een linker bocht, naar rechts tot een rechter bocht. Dewielstand van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het chauffeursvenster of deboordcomputer.Synchroon sturen (o)– Bij vooruit rijden (in de richting van deinstap = aandrijfrichting) leidt eenstuurbeweging naar links tot eenrechter bocht, naar rechts tot eenlinker bocht. De wielstand van hetaandrijfwiel wordt weergegeven ophet chauffeursvenster of deboordcomputer.ZRemmenHet remgedrag van het voertuig hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moetdaar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag.U kunt het voertuig op de volgende drie manieren remmen.F– met omkeerrem– met uitrolrem– met voetremWanneer meer bestuurders het voertuig gebruiken (bijvoorbeeld bij ploegendienst),moet u bij een individuele instelling van de parameters letten op het veranderd remenrijgedrag! Controleer bij een nieuwe inbedrijfstelling de reactie van het voertuig!0810.NLE 19


Remmen met de omkeerrem231112Z– De rijrichtingschakelaar (23) tijdens het rijden bedienen. Er wordt overgeschakeldnaar de tegengestelde rijrichting; het voertuig wordt geremd door derijstroomregeling, tot het voertuig in de tegengestelde rijrichting begint te rijden.Deze modus vermindert het energieverbruik. De energie wordt teruggewonnen,geregeld door de rijstroomregeling. Op het bestuurdersvenster of de boordcomputerleest u het opladen van de batterij af.Remmen met de uitrolrem– Als men het rijpedaal tijdens het rijdenop laat komen, wordt het voertuig aande hand van de stand van het rijpedaaldoor de rijstroomregeling afgeremd.Remmen met de bedrijfsrem:Z– druk het rempedaal (12) door.Het voertuig wordt afgeremd doortegenstroom via de rijmotor eneventueel met behulp van de elektrischelastwiel-remmen. In stilstand valt demechanische houdrem in.1112Vanaf 09/2007 zal de aandrijfrem bijsterke bediening van het rempedaal kortvoor stilstand van de heftruck eveneens worden geactiveerd en na het loslaten weerworden gedeactiveerd.0810.NLE 20


4.5 De vorktanden instellenFDe vorktanden moeten zo ver mogelijkuit elkaar en zo centrisch mogelijk op hetvoertuig worden geplaatst, teneinde delast veilig op te nemen. Het lastzwaartepuntmoet midden tussen devorktanden liggen.– Zwenk de vergrendelhendel (24) naarboven.– Schuif de vorktanden (25) op devorkdrager (26) in de juiste stand.– Draai de vergrendelhendel naar onderenen verschuif de vorktanden, tot devergrendelpen in een gleuf springt.262524FDe vorktanden moeten met de borgbout(26a) zijn geborgd tegen vallen.– Controleren of de borgbout (26a) goedvastzit, indien nodig vastdraaien.26a4.6 Opnemen en neerzetten van lastenMVoordat u een last opneemt, moet u zichervan overtuigen dat deze correct op depallet is geplaatst en de toegestane hefcapaciteitvan de heftruck niet overschrijdt.– Breng de vorktanden zo ver mogelijkonder de last.0810.NLE 21


FHeffenKom niet met uw hand in de hefmast. Personen mogen zich niet onder de gehevenlast bevinden.Z– Druk de hendel (28) van de Multipilot(3a) cq. Solopilot (3b) in de richting(H).De schuinte van de regelhendel bepaaltde hefsnelheid.– Bedien de hendel (28) van deMultipilot (3a) cq. Solopilot (3b) tot degewenste hefhoogte is bereikt.S3aUHZWanneer de eindaanslag is bereikt(geluid van de drukbegrenzingsklep),brengt u de regelhendel onmiddellijk inde basisstand.283bSHSnelheidsreductie in de masthef oZDe geïnstalleerde veiligheidsschakelingis een actieve ongevallenbeveiliging, teneinde een abusievelijke acceleratie metgeheven last buiten het vrijhefbereik te verhinderen!Na activering van de veiligheidsschakeling kunt u de heftruck uitsluitend nog inlangzame gang verplaatsen!– Laat de last dalen en breng het rijpedaal in de rustpositie (nulpositie).Dit deactiveert de veiligheidsschakeling en normaal rijden wordt weer vrijgegeven.DalenZM– Druk de hendel (28) van de Multipilot (3a) cq. Solopilot (3b) in de richting (S).De mate waarin de regelhendel schuin staat, bepaalt de daalsnelheid.Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en de magazijnstelling teontzien.0810.NLE 22


FMasthouder uitschuivenGrijp niet tussen mast en batterij-kap.– Neig de hendel (30) van de Multipilot (3a) cq.Solopilot (3b) voor het uitschuiven van demasthouder in de richting (T), neig hem voorhet inschuiven in de richting (U).3aTUZDe mate waarin de regelhendel schuin staat,regelt de schuifsnelheid.303bTUNeigen van de mastMulti-Pilot t:– Druk voor het voorover kantelen op detuimelknop (32) (V).– Druk voor het achterover kantelen op detuimelknop (32) (R).RV323aSolo-Pilot o:– Druk voor het voorover kantelen van deSolopilot (3b) op hendel (31).– Trek voor het achteroverkantelen van deSolopilot (3b) aan hendel (31).V313bR0810.NLE 23


FOpnemen, heffen en transporteren van lastenRijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder,achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.Mulit-Pilot t:– Vorktanden in de horizontale standbrengen: druk op de tuimelschakelaar(32), kantelknop (V) of (R).– Rijd naar de last toe.– Schuif de masthouder uit: neig de32 3aMultipilot (3a) in de richting (T).– Hef de vorktanden tot de juiste hoogte:trek de Multipilot (3a) in de richting (H).– Rijd de vorktanden onder de last.– Hef de last vrij: trek de Multipilot (3a) inde richting (H).– Trek de masthouder terug: kantel deMultipilot (3a) in de richting (U).– De last in de transportstand latenzakken: druk de Multipilot (3a) in derichting (S).SUTH– De last in achterover geneigde stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (32),kantelknop (R).– Transporteer de last.– De last in de horizontale stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (32),kantelknop (V).– De last op de juiste hoogte brengen: trek de Multipilot (3a) in de richting (H), en voorhet eventueel uitschuiven van de masthouder neigt u de Multipilot (3a) in de richting(T).– De last neerzetten: druk de Multipilot (3a) in de richting (S).– Trek de masthouder terug: kantel de Multipilot (3a) in de richting (U).0810.NLE 24


Solo-Pilot o:– Vorktanden in de horizontale standbrengen: zet de hendel (31) van deSolo-Pilot (3b) in de neutrale stand.28 30 31– Rijd naar de last toe.– Schuif de masthouder uit: druk tegenhendel (30) van de Solo-Pilot (3b).3b– Hef de vorktanden tot de juiste hoogte:trek hendel (28) van de Solo-Pilot naaru toe.– Rijd de vorktanden onder de last.– Hef de last vrij: trek hendel (28) van deSolo-Pilot naar u toe.– Trek de masthouder terug: trek aanhendel (30) van de Solo-Pilot (3b).– De last in de transportstand latenzakken: druk tegen hendel (28) van deSolo-Pilot (3b).– De last in achterover geneigde stand brengen: trek aan hendel (31) van de Solo-Pilot (3b).– Transporteer de last.– De last in de horizontale stand brengen: druk tegen hendel (31) van de Solo-Pilot(3b).– De last op de juiste hoogte brengen: trek de hendel (28) van de Solo-Pilot naar utoe, en druk eventueel tegen de regelhendel (30) van de Solo-Pilot (3b) om demasthouder naar voren te schuiven.– De last neerzetten: druk tegen hendel (28) van de Solo-Pilot (3b).– Trek de masthouder terug: trek aan hendel (30) van de Solo-Pilot (3b).0810.NLE 25


4.7 Dalen in noodgevallen (-10/07)FBij gebruik van de nood-daalvoorziening mogen zich geen personen in hetgevarenbereik bevinden.FFWanneer de hefmast vanwege een storing van de hefregeling niet meer kan dalen,moet u de klep voor het dalen in noodsituaties (27) bedienen die zich op deachterkant van de masthouder bevindt.Bedien de klep voor dalen innoodsituaties uitsluitend wanneer unaast de heftruck staat!Reik nooit door de hefmast heen!Ga niet onder de last staan.– Schakel de NOODSTOPschakelaaren het contactslot uit.– Trek de batterijstekker er uit.– Druk de rode klepknop eventueel meteen geschikte verlenging naaronderen en houd hem in deze standgedrukt. Laat de hefmast en de lastlangzaam dalen.Neem het voertuig pas in bedrijf nadat de storing is opgeheven.274.8 Dalen in noodgevallen (10/07-)FBij gebruik van de nood-daalvoorziening mogen zich geen personen in hetgevarenbereik bevinden.FWanneer de hefmast vanwege een storing van de hefregeling niet meer kan dalen,moet u de klep voor het dalen in noodsituaties (29) bedienen die zich op deachterkant van de masthouder bevindt.Bedien de klep voor dalen innoodsituaties uitsluitend wanneer unaast de heftruck staat!Reik nooit door de hefmast heen!Ga niet onder de last staan.29FE 26– Schakel de NOODSTOPschakelaaren het contactslot uit.– Trek de batterijstekker er uit.– Draai de boutkop van de draai-as (29,6 mm inbusbout) eventueel met eengeschikt verlengstuk maximaal1 / 2omwentelingen los. Laat de hefmasten de last langzaam dalen.Desgewenst kunt u de daalsnelheid verlagen door de bout met de klok mee tedraaien, of de last stoppen. Wanneer de last is gedaald, sluit u het nooddaalventielmet een vastdraaimoment van 4,5 Nm aan de draaias.Neem het voertuig pas in bedrijf nadat de storing is opgeheven.0810.NL


4.9 Bediening van een aanbouwapparaat4.9.1 Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparatenZFOptioneel kunnen de interne transportmiddelen met één of meerdere extra hydraulischeinstallaties voor het gebruik van aanbouwapparaten zijn uitgerust. De extra hydraulischeinstallatie zijn gekenmerkt met HF4 en HF5.Extra hydraulische installaties voor verwisselbare uitrustingen zijn uitgerust met wisselkoppelingenaan de vorkdrager. Voor de montage van verwisselbare uitrustingen,zie "Montage en hydraulische aansluitingen voor extra aanbouwapparaten" in hoofdstukE.Gevaar op ongevallen door aanbouw van verwisselbare uitrustingen.Bij het aanbouwen van verwisselbare uitrustingen kunnen personen letsel oplopen.Er mogen enkel verwisselbare uitrustingen worden gebruikt, die volgens de gevarenanalysevan de exploitant veilig en geschikt zijn.Z– Enkel aanbouwapparaten met CE-markering gebruiken.– Enkel aanbouwapparaten gebruiken, die door de producent van het aanbouwapparaatvoor het gebruik met het betreffende interne transportmiddel ontworpen zijn.– Enkel aanbouwapparaten gebruiken die door de exploitant volgens de bestemmingzijn aangebracht.– Ervoor zorgen dat de bediener in de omgang met het aanbouwapparaat is geïnstrueerden deze volgens de bestemming gebruikt.– De resterende hefcapaciteit van het interne transportmiddel opnieuw berekenenen bij wijziging door een extra draaglastdiagram op het interne transportmiddelaantonen.– Handleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen.– Enkel aanbouwapparaten gebruiken, die het zicht in de rijrichting niet beperken.Wanneer het zicht in de rijrichting wordt beperkt, moet de exploitant in een gevarenanalysebepalen, of het interne transportmiddel met geschikte hulpmiddelen, bijv. camerasysteemof spiegels moet worden uitgerust. Wanneer dergelijke hulpmiddelenvoor een goed zicht worden gebruikt moet er zorgvuldig worden gereden.0810.NLE 27


MVeiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten sideshift en vorkverstelinstallatieBij gebruik van meervoudige vorkverstelinstallaties (meervoudige palletklemmen)kunnen beperkte zichtverhoudingen en verminderde zijwaartse kantelveiligheid totongevallen leiden.– Rijsnelheden en zichtverhoudingen aan de lading aanpassen.– Bij het rijden in vorkrichting erop letten dat u vrij zicht hebt.MVeiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met klemfunctie (bijv. balenklemmen,vatenkantelaar, grijper etc.)Gevaar op ongevallen door vallende ladingEr kan een verkeerde bediening plaatsvinden en de lading kan per ongeluk vallen.– Aanbouwapparaten met klemfunctie mogen enkel met interne transportmiddelenworden gebruikt die met een extra hydraulische installatie HF4 of HF5 zijnuitgerust.– Bij aansluiting van het aanbouwapparaat erop letten, dat de hydraulische leidingenvan het aanbouwapparaat met de toegestane aansluitingen zijn verbonden,zie "Montage en hydraulische aansluitingen voor extra aanbouwapparaten" inhoofdstuk E.– De extra knop voor het vrijgeven van het openen van de klem moet wordengebruikt.MMVeiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met draaifunctieGevaar op ongevallen door zwaartepunt dat niet in het midden ligtBij gebruik van draaitoestellen en niet in het midden opgenomen lasten kan hetzwaartepunt sterk buiten het midden komen te liggen en zo een verhoogd gevaar opongevallen veroorzaken.– Rijsnelheid aanpassen aan de lading.– Last in het midden opnemen.MVeiligheidsaanwijzingen voor telescopeerbare aanbouwapparatenGevaar op ongevallen door verhoogd kantelgevaar en gereduceerde resterende hefcapaciteit.Bij uitgeschoven telescopeerbare aanbouwapparaten (bijv. uitschuifbarevorkdragers, telescoopvorken, telescopeerbare kraanarmen) bestaat er een verhoogdkantelgevaar.– Telescoopfunctie enkel gebruiken bij in- en uitstapelen.– Bij transport aanbouwapparaat altijd helemaal inschuiven.– Rijsnelheid aanpassen aan het gewijzigde lastzwaartepunt.0810.NLE 28


MFVeiligheidsaanwijzingen voor vorktandverlengingenGevaar op ongevallen door niet geborgde en te grote vorktandverlengingen.– Bij vorktandverlengingen met geopende doorsnede enkel lasten transporteren, dieover de totale lengte van de vorktandverlenging liggen.– Enkel vorktandverlengingen gebruiken, die overeenkomen met de vorkdoorsnedeen de minimale vorklengte van het interne transportmiddel en de gegevens op hettypeplaatje van de vorktandverlenging.– Lengte van de basisvorktanden moet ten minste 60% van de lengte van de vorktandverlengingbedragen.– Vorktandverlengingen op de basisvorktanden vergrendelen.– Bij de controles en werkzaamheden voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling,zie "Controles en werkzaamheden voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling"in hoofdstuk E. Bovendien de vergrendeling van de vorktandverlengingencontroleren.– Vorktandverlenging met niet volledige of defecte vergrendeling kenmerken en stilleggen.– Interne transportmiddelen met niet volledige of defecte vergrendeling van devorktandverlenging niet in bedrijf nemen. Vorktandverlenging vervangen.– Vorktandverlenging mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect isverholpen.Neem het lastdiagram van de heftruck met aanbouwtoestel, en debedieningshandleiding van de heftruck en het aanbouwtoestel in acht.– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen.– Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet uachterwege laten.– Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand.– Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbareschade!– Meld schade onmiddellijk.0810.NLE 29


4.9.2 Geïntegreerde sideshift (Multi-Pilot) tZFoFFDe richtingaanduiding „links“ of „rechts“heeft betrekking op de last metblikrichting vanaf de bedienerplaats.Sideshift naar links (uit oogpunt van debestuurder):– bedien de knop (35) in de richting (X1).Sideshift naar rechts (gezien vanuit debestuurder):– bedien knop (35) in de richting (Y1).Let op de verminderde hefcapaciteit bijhet uitschuiven(zie hoofdstuk B).Hydraulische aanbouwapparatenVoor de bediening van een hydraulisch aanbouwapparaat is de regelhendel (36) metde functies (X2) en (Y2) voorzien (HF5) (neem de handleiding van de producent inacht).Let op de hefcapaciteit van het aanbouwapparaat.Neem het lastdiagram van de heftruck met aanbouwtoestel, en de bedieningshandleidingvan de heftruck en het aanbouwtoestel in acht.– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen.– Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet uachterwege laten.– Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand.– Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbareschade!– Meld schade onmiddellijk.36X2Y2X1Y1353a0810.NLE 30


4.9.3 Geïntegreerde sideshift (Solo-Pilot) oZDe richtingaanduiding „links“ of „rechts“heeft betrekking op de last metblikrichting vanaf de bedienerplaats.33343bSideshift naar links (uit oogpunt van debestuurder):– bedien knop (33) in de richting (X1).Sideshift naar rechts (gezien vanuit debestuurder):X2Y2FoFF– bedien knop (33) in de richting (Y1).Houd rekening met de verminderde hefcapaciteitbij het uitschuiven (zie hoofdstukB).Hydraulische aanbouwapparatenVoor de bediening van een hydraulisch aanbouwapparaat is de vierde regelhendel(34) van de Solo-Pilot (3b) met de functies (X2) en (Y2) voorzien (HF5) (neem dehandleiding van de producent in acht).Let op de hefcapaciteit van het aanbouwapparaat.Neem het lastdiagram van de heftruck met aanbouwtoestel, en de bedieningshandleidingvan de heftruck en het aanbouwtoestel in acht.X1Y1– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen.– Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet uachterwege laten.– Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand.– Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbareschade!– Meld schade onmiddellijk.0810.NLE 31


1 2DEF34 GHI7PQRSCEABC5 JKL8TUV06MNO9WXYZOK4.10 Het voertuig veilig neerzettenFPlaats het voertuig veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechtsvan korte duur is.Plaats het voertuig niet op hellingen! De last moet altijd geheel zijn gedaald.– Bedien de parkeerrem (22/22a) metbehulp van de remknop.– Laat de last volledig dalen en plaatshem horizontaal.– Trek de masthouder volledig in.– Plaats de NOODSTOPschakelaar (2)in de stand „Uit“.– Schakel het contactslot (1) in de stand“0” en trek de sleutel eruit.221222a0810.NLE 32


5 Bestuurdersvenster (t)Het bestuurdersvenster vormt het gebruikerspaneel. Deze dient als indicatie- enbedieneenheid voor de bediener en de servicemonteur.Door bediening van de vier knoppen (55, 56, 57, 58) bedient u hetbestuurdersvenster en daarmee de heftruck. De LED’s van de 11 verlichte vlakken(36 - 44, 59, 60) kunnen drie toestanden weergeven: actief, knipperend of uit.Alle indicaties worden in leesbare tekst of als symbool weergegeven. De betekenisvan de afzonderlijke symbolen wordt toegelicht in paragraaf 6.Het contrastrijke venster levert informatie over de rijrichting, de stuurhoek, delaadtoestand van de batterij en andere geselecteerde heftruckparameters.De tijd instellen– Bedien de Shift-knop (56) drie seconden lang.De indicatie (48) boven de batterij toont de actuele tijd. Het venster pendelt tussen detijd en de restlooptijd.Z– Bedien de Shift-knop nog eens 5 sec. (totaal 8 seconden), tot het menu „tijdinstellen“ wordt weergegeven.– Stel de uren in met behulp van de knoppen „Up“ (58) & „Down“ (57).– Bevestig uw keuze met behulp van de Shift-knop.– Stel de minuten in met behulp van de knoppen „Up“ (58) & „Down“ (57).– Bedien de Shift-knop (56) of de profielknop (55), teneinde terug te keren naar denormale modus.Door herhaalde bediening van de knop „Up-“ cq. „Down“ wordt de kloktijd ingestelden wordt er tussen 24 h- en 12 h-indicatie gewisseld (SET HOUR 24 H SETHOUR 12 H).4243 44 45 46 47 48 49 50414039383736515253546059 58 57 56 550810.NLE 33


Pos.Omschrijving36 Waarschuwing, waarschuwingsdriehoek (rood symbool)37 Batterij is ontgrendeld (rood symbool)38 Te hoge temperatuur (rood symbool)39 Dodemansknop niet bediend (geel symbool)40 Hefeinde is bereikt (geel symbool)41 Vorken in horizontale positie (groen symbool)42 Langzaam rijden (groen symbool)43 Zijschuif in het midden (groen symbool)44 Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool)Service-interval is afgelopen (symbool knippert)45 Stuurhoek in 30°-stappen als pijl46 Stuur-modus 180 of 360° door het tonen van twee of vier cirkelsegmenten47 Restloopindicatie met ingebouwde batterij in indeling uren : minuten48 Tijd in indeling uren : minuten49 Ontlaadtoestand van de batterij (b.v. knipperend batterijsymboel enzoemtoon) en indicatie van energieterugwinning50 Ontlaadindicatie51 Ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel(als balken 1 tot 5)52 Ingestelde snelheid (heffen) van het actuele profiel(als balken 1 tot 5)53 Profielnummer (rijd-/hefprofiel 1, 2 of 3)54 Waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie)en infomeldingen (werkuren, hefhoogte in mm, lastgewicht in kg)55 Profielknop voor het selecteren van rij- en hefmodi56 Shift-knop (overschakeling indicatie en toegang servicemodus)57 Remknop voor het aantrekken / lossen van de parkeerrem58 Langzaam-rijdenknop voor het smoren van de rijsnelheid59 Storing, STOP-plaatje (rood symbool)60 Parkeerrem aangetrokken (rood symbool)0810.NLE 34


MBatterijverbruik-indicator: het bestuurdersvenster toont de laadtoestand van debatterij (49). Het onderste bereik van het batterijsymbool wordt leeg afgebeeld. Ditstaat voor de restcapaciteit van de batterij die, teneinde schade aan de batterij tevoorkomen, niet kan worden opgenomen.De batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker wordt fabrieksmatig ingesteldop standaard batterijen.49 486162 56Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is (restcapaciteit) ontladen, wordthet batterijsymbool als leeg weergegeven.ZBatterijverbruik-bewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit,wordt de heffunctie uitgeschakeld. Er verschijnt dan een overeenkomstige meldingop het venster.De functie Heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voorminstens 70% is geladen.Restloop-indicatie: De resttijd van de batterij tot het bereiken van de restcapaciteitwordt weergegeven.ZOm de resttijd weer te geven, kan de indicatie (48) door langdurig bedienen van deShift-knop (56) (3 seconden) worden omgeschakeld.Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd.0810.NLE 35


Werkurenteller: werkuren worden geteld wanneer de heftruck door decontactsleutel, keypad of transponderkaart voor bedrijf is vrijgegeven en dedodemensknop wordt bediend.kort bedienen van de Shift-knop (58) leidt tot een andere toewijzing van deindicatievelden (63 en 64). Wanneer geen hefhoogte (o) cq. geen lastgewicht (o)beschikbaar is, wordt over de betreffende regel heen gesprongen.ZIndicatieveld 1 (62) Indicatieveld 2 (61)WerkurenWerkurenHefhoogteLastgewichtLastgewichtHefhoogteLastgewichtHefhoogteWanneer geen hefhoogte, geen maximale hefhoogte en geen lastgewichtbeschikbaar is, blijft indicatieveld 2 leeg.Indicatie „energieterugwinning“ bij regeneratief dalen en regeneratief remmenTijdens de toestand „energieterugwinning“ wordt de verbruikindicator op hetbestuurdersvenster omgeschakeld, zodat de balken in de batterijtrog van onderennaar boven worden gevuld.ZDit vindt cyclisch plaats en onafhankelijk van de laadtoestand waarin de batterij zichbevindt (vol of gedeeltelijk ontladen).De indicatie dooft wanneer de energieterugwinning is beëindigd.0810.NLE 36


5.1 Verlichte vlakken van het bestuurdersvenster28SYMBOOLVorken in horizontale positie (groen symbool)3SYMBOOLSideshift-middenpositie (groen symbool)SYMBOOLHefeinde is bereikt (geel symbool)SYMBOOLLangzaam rijden (groen symbool)SYMBOOLDodemansknop niet bediend (geel symbool)SYMBOOLServicemodus is actief (geel sleutelsymbool)SYMBOOLOvertemperatuur (rood symbool)SYMBOOLBatterij is ontgrendeld (rood symbool)SYMBOOLParkeerrem aangetrokken (rood symbool)SYMBOOLWaarschuwing, waarschuwingsdriehoek (rood symbool)SYMBOOLStoring, STOP-plaatje (rood symbool)0810.NLE 37


5.2 Knoppen van het bestuurdersvensterDe rijsnelheid wordt gesmoord (langzaam-rijdenknop)De parkeerrem is aangetrokken respectievelijk gelost (remknop)Omschakeling van de indicatie op de servicemodus (Shift-knop)Selectie van de rij- en hefmodi5.3 Waarschuwingen chauffeursvensterIndicatie Symbool BetekenisINFO 02Geen rijrichting geselecteerd.INFO 03Rijden niet vrijgegeven.INFO 04Geen gewenste waarde.Batterij leeg, hoofdhef uitgeschakeld.Veiligheidsschakelaar niet bediend.INFO 07INFO 08Knipperend symboolMinstens één bedienelement bij de systeemstart niet in deruststand.Knipperend symboolParkeerrem aangetrokkenKruipgang geschakeld, respectievelijk ingesteld doorvergrendelingen.0810.NLE 38


Indicatie Symbool BetekenisINFO 10Te hoge temperatuur rijmotor.INFO 11Te hoge temperatuur hefmotorINFO 12Te hoge temperatuur stuurmotorINFO 16Rijstroomuitschakeling bediendHefeinde bereiktINFO 18Knipperend symboolHoogte minder dan veiligheidshoogteINFO 22Rijregeling herkent elektrische stuurinrichting niet.INFO 23Regeling is overgeschakeld naar de diagnosemodus.INFO 24Schakel de spanning aan de heftruck uit en in.INFO 25Knipperend symboolTe hoge temperatuur rijregeling.INFO 26Knipperend symboolTe hoge temperatuur hefregelingINFO 27Knipperend symboolTe hoge temperatuur stuurregeling.INFO 31Bij het inschakelen is de ruststand van het rijpedaal nietherkendINFO 32Geen schuifwegreferentie bij het inschakelen0810.NLE 39


Indicatie Symbool BetekenisINFO 54Heftrucktype instellenINFO 55VERWARMINGBij het inschakelen is de ruststand van de dodemansknop nietherkendOpwarmfase van het bestuurdersvenster afwachten, omdatLCD niet leesbaar is bij te lage temperaturen.Storingsmeldingen bestuurdersvensterStoring Storingstekst Toelichting Remedie1 LOW VOLTAGE Te lage spanning Controleer debatterijspanning; laad debatterij.2 HIGH VOLTAGE Te hoge spanning Controleer debatterijspanning.3 TEMPERATCONTRTemperatuur van deregelingLaat de regelingenafkoelen.5 ELECTR SYSTEM Te hoge spanning Schakel uit en in; haal deservice erbij.6 ACCELERATOR Analoge waarde buitenhet geldige bereik ofonbetrouwbaar tenopzichte van digitaalsignaalSchakel uit en in; haal deservice erbij.7 TURN OFF KEY Contactslot Schakel uit en in; haal deservice erbij.10 MAIN CONTACTOR Hoofdveiligheid defect Schakel uit en in; haal deservice erbij.11-19 CONTROLLER Regelstoring Schakel uit en in; haal deservice erbij.21-22 CONTROLLER Regelstoring Schakel uit en in; haal deservice erbij.23 CONTROLLER Regelstoring Schakel uit en in.24 CONTROLLER Regelstoring Schakel uit en in; haal deservice erbij.25 INTERFACE / CAN Geen aanmelding van de Schakel uit en in.interface26 LIFT SENSOR Kabelbreuk hefsensor Schakel uit en in; haal deservice erbij.27 STEER ANGLE Werkelijkewaardesensorstuurinrichting defectSchakel uit en in; haal deservice erbij.30 TILT SENSOR Kabelbreuk kantelsensor Schakel uit en in; haal deservice erbij.0810.NLE 40


0810.NLStoring Storingstekst Toelichting Remedie31 SIDESHIFT SENS Kabelbreuk ZH1-sensorHF 432 MULTIP SENSOR Kabelbreuk ZH2-sensorHF 533 MULTIP SENSOR Kabelbreuk ZH3-sensorHF 6Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.34 CAN BUS CAN-bus gestoord Schakel uit en in; haal deservice erbij.39 TRUCK TYPE Heftrucktype nietplausibel40 TEMPERATMOTORTe hoge temperatuurmotorSchakel uit en in; haal deservice erbij.Laat de motor afkoelen.43 ADJUST BRAKE Stel de rem in. Haal de service erbij.44 BRAKE DEFECT Storing bij remregeling Haal de service erbij.45 STEERING WHEEL Te veel impulsen van de Haal de service erbij.omvormer gewenstestuurwaarde46 STEERING WHEEL Omvormer gewenste Haal de service erbij.stuurwaarde verkeerdaangesloten47 STEERING WHEEL Gewenste waarden van Haal de service erbij.processors stemmen nietovereen48 STEERING TYPE Gewenste waarden van Haal de service erbij.processors stemmen nietovereen49 CAN BUS Voeding CAN gestoord Schakel uit en in; haal deservice erbij.50 SENSOR HORIZON Multipilot draadbreukhorizontaal-neigerSchakel uit en in; haal deservice erbij.54 CABLE MOTOR Kabelbreuk motor Schakel uit en in; haal deservice erbij.56 CONNECTIONMOTORMotor verkeerdaangeslotenSchakel uit en in; haal deservice erbij.57 STEER CONTROL De motor beweegt niet. Schakel uit en in; haal deservice erbij.58 STEER ANGLE Stuurregeling Schakel uit en in; haal deservice erbij.60 STEER CONTROL Molenasstel volgtimpulsen van stuurwielniet.63 CONTROLLER Voedingsspanning voorsensor buiten het bereik65 SWITCH MIDDLE Multipilot draadbreukmiddenschuifSchakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.E 41


Storing Storingstekst Toelichting Remedie66 SWITCH 180-360 Multipilot draadbreuksturen-omschakelen180° / 360°67 DRIVE DIRECTION Multipilot gewenstewaardeomvormerrijrichtingknop klemt.68 DEADMAN KEY KabelbreukveiligheidsschakelaarSchakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.83 ELECTR SYSTEM Twee gelijke onderdelen Schakel uit en in; haal deservice erbij.84 RPM SENSOR Toerentalsensor defect Schakel uit en in; haal deservice erbij.85 ELECTRIC DRIVE Te lage spanning bijvermogensafgifteSchakel uit en in; haal deservice erbij.86 RPM INPLAUS Toerental inplausibel Schakel uit en in; haal deservice erbij.87 ELECTR SYSTEM Sensorleidingonderbroken,toerentalwaarnemingvan lastwielen gestoord.97 STEER CONTROL Segment buiten detolerantie98 STEER CONTROL Positie sensorlager ennaderingsschakelaar(segment) wijkt af.100 MULTIP SOFTW Softwareversie in deMultipilot nietuitwisselbaar105 CABLE TEMP MOT Temperatuursensormotor levert verkeerdewaarden.106 CABLE TEMP CON Temperatuursensorregeling levert verkeerdewaarden.107 ELECTR SYSTEM Contactslot spanningbuiten het bereik.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Controleer debatterijspanning; laad debatterij.109 BRAKE PEDAL Rempedaal defect Schakel uit en in; haal deservice erbij.110 CONTROLLER Stroomuitgangmultifunctionele regelaardefect111 CHECK STEER Rijregeling ontvangtgeen telegrammen vande stuurregeling.113 CHECK LIFT Hefregeling zendt geenlevenstelegrammen.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.0810.NLE 42


Storing Storingstekst Toelichting Remedie115 CONTACTOR INPL HoofdveiligheidonbetrouwbaarSchakel uit en in; haal deservice erbij.116 INIT SUCCESS Na flashen van desoftware (veldacties) ishet materiaalnummervan de softwareonbetrouwbaar, erkunnen ook andereparametersonbetrouwbaar zijn.118 CONTROLLER Stuurinrichting meldtnoodstop119 WEIGHT SWITCH Knop weeginrichtingdefect120 WEIGHT SENSOR Druksensor van deweeginrichting defectSchakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.121 CONTROLLER Remregeling Schakel uit en in; haal deservice erbij.122 BRAKE CONFIG Rem verkeerdaangeslotenSchakel uit en in; haal deservice erbij.201 SENSOR Hoogtesensor defect Schakel uit en in; haal deservice erbij.203 SENSOR Evaluatie van dehoogtesensor nietbetrouwbaar204 CONTROLLER Storing bij het lezen vande EEPROMhoogteselectieSchakel uit en in; haal deservice erbij.Schakel uit en in; haal deservice erbij.240 CONTROLLER Geen werkelijkehoogtewaardeSchakel uit en in; haal debij service erbij.invoeren van de opdracht250 Voor het ingevoerdemagazijnniveau is dehoogte ongeldig.252 Verkeerde invoerhoogteselectieVoer een juiste waardein.Voer een juiste waardein.0810.NLE 43


6 Boordcomputer (o)De boordcomputer vormt het gebruikerspaneel. Deze dient als indicatie- enbedieneenheid voor de bediener en de klantendienst-monteur. Door bediening vanverscheidene toetsen (tiptoetsen (66)) kunt u bepaalde menu’s (67) selecteren. Demenu’s (67) geven drie toestanden weer: actief, inactief en niet-selecteerbaar (metgrijze achtergrond).Alle indicaties worden in leesbare tekst of als symbool weergegeven, die eenintuïtieve bediening mogelijk maken. De betekenis van de afzonderlijke symbolenwordt toegelicht in paragraaf 7.1.Een kleur- en contrastrijk venster levert informatie over de rijrichting, de stuurhoek,de laadtoestand van de accu en vele andere geselecteerde voertuigparameters.6667 67661 2 3ABC DEF4GHI5JKL6MNO0km/h7PQRSCE8TUV09WXYZOK0009 h 08:4563Pos. Omschrijving63 Werkuren66 Tiptoetsen67 Menu’s0810.NLE 44


6.1 Venstersymbolen van de boordcomputerESCAPESpringt een niveau hogerRIJPROFIEL 1Langzaam rijdenRIJPROFIEL 2Normaal rijdenU kunt de acceleratie, snelheid et cetera afstemmen op de chauffeurRIJPROFIEL 3IJlgangHEFMENUParameter / diagnose / storingen-logboekSERVICEMENU / PARAMETERMENUVideo-installatieSCROLLEN UPSteeds een regel naar bovenSCROLLEN DOWNSteeds een regel naar onderenPAGE UPSteeds een pagina naar bovenPAGE DOWNSteeds een pagina naar onderenLAADTOESTAND BATTERIJGereed om te rijdenLAADTOESTAND BATTERIJGereed om te rijden, waarschuwingtoestand0810.NLSTOPLAADTOESTAND BATTERIJGereed om te rijden, waarschuwingtoestand kritischDe functie heffen wordt uitgeschakeldE 45


Venstersymbolen08:450009 hTIJDINDICATIE WERKURENPARAMETERSELECTIEParameter: acceleratie, uitrolrem, omkeerrem, snelheid in aandrijfrichtingen snelheid in vorkrichtingPARAMETERSELECTIEParameter: hefsnelheid0km/h0km/hINDICATIE STUURHOEK 360°INDICATIE STUURHOEK 180°TABULATORNaar volgende invoerveldWAARSCHUWINGSSYMBOOLBatterij niet vergrendeld!PWAARSCHUWINGSSYMBOOLParkeerrem aangetrokkenSYMBOOLSideshift middenstandKRUIPGANGINVOER PINCODEIngevoerde pincode / plaatshouder actuele veld / plaatshouder pininvoerOmschakelknopVORK HORIZONTAAL0810.NLE 46


MBatterijverbruik-indicator: het venster toont de laadtoestand van de batterij (64).De batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker wordt fabrieksmatig ingesteldop standaard batterijen.Stel bij gebruik van onderhoudsvrije batterijen de indicatie opnieuw in. Wanneer u datniet doet, kan de batterij worden beschadigd door uitputting.Haal de servicedienst van de producent erbij om het instrument in te stellen.1 2 3ABC DEF4GHI5JKL6MNO0km/h7PQRSCE8TUV09WXYZOK0009 h 08:4563 66Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is ontladen, wordt hetbatterijsymbool als leeg weergegeven.Batterijverbruik-bewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit,wordt de heffunctie uitgeschakeld. Er verschijnt dan een overeenkomstige meldingop het venster.De functie Heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voorminstens 70% is geladen.Restloop-indicatie: de restlooptijd-indicatie van de accu is een optie, die u kuntactiveren via een parameter in de service-modus.De resttijd van de batterij tot het bereiken van de restcapaciteit wordt weergegeven.De restlooptijd-indicatie van de batterij wordt weergegeven onder het batterijsymbool(indeling R 00:00).0810.NLE 47


Werkurenteller: de bedrijfsuren worden weergegeven naast de ingestelde tijd. Dewerkurenteller (63) toont de totaaltijd van rij- en hefbewegingen. Werkuren wordengeteld wanneer de heftruck door de contactsleutel, keypad of transponderkaart voorbedrijf is vrijgegeven en de dodemensknop wordt bediend.Indicatie „energieterugwinning“ bij regeneratief dalen en regeneratief remmenTijdens de toestand „energieterugwinning“ wordt de verbruikindicator op deboordcomputer omgeschakeld, zodat de balken in de batterijtrog van onderen naarboven worden gevuld.ZDit vindt cyclisch plaats en onafhankelijk van de laadtoestand waarin de batterij zichbevindt (vol of gedeeltelijk ontladen).De indicatie dooft wanneer de energieterugwinning is beëindigd.Hefhoogte-indicatie (o)In het indicatieveld (63) van de boordcomputer wordt de actuele hoogte van devorken in de masthef weergegeven. Met behulp van de omschakelknop (66) kunt uin het indicatieveld (63) pendelen tussen indicatie van de werkuren en de tijd. Na hetinschakelen van het apparaat worden de werkuren weergegeven.Lastgewicht (o)Het indicatieveld (63) van de boordcomputer geeft de weegprocedure (zieparagraaf 2) van het actuele lastgewicht weer. Met behulp van de omschakelknop(66) kunt u in het indicatieveld (63) pendelen tussen indicatie van de werkuren en detijd. Na het inschakelen van het apparaat worden de werkuren weergegeven.Video-installatie (o)ZDe camera is aan de binnenkant van de rechter vork bevestigd. Bij de overgang in demasthef, vindt er een automatische omschakeling plaats van hetboordcomputerscherm op cameraweergave.Een knopbediening overstuurt de automatische omschakeling.0810.NLE 48


7 Bedieningspaneel (CANCODE) (o)Het bedienpaneel bestaat uit 10 cijfer-knoppen,een Set-knop en een o-knop.De o-knop toont de bedrijfstoestanden via eenrood/groene-LED.Deze heeft de volgende functies:1 2 34 5 67 8 9– codeslot-functie (de heftruck in bedrijf stellen).Set07.1 CodeslotNa invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed. U kunt aan ieder voertuig,iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen.ZMIn de levertoestand is de bedienercode bij het bestuurdersvenster en CANCODE (o)(fabrieksinstelling 2-5-8-0) respectievelijk bij de boordcomputer (o)(fabrieksinstelling 1-4-0-1-6) gemarkeerd door een opgeplakte folie.Verander bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode!0810.NLE 49


InbedrijfstellingNa het inschakelen van de NOODSTOP-schakelaar en eventueel het contactslotbrandt de LED (67) rood.Na invoer van de juiste bediencode brandt de LED (67) groen.ZBij een verkeerde code knippert de LED (67) twee seconden rood. Daarna kunt u eennieuwe code invoeren.De Set-knop (68) heeft geen functie in de bedienmodus.UitschakelenU schakelt het voertuig uit door de o-knop(72) te bedienen.697071ZDe uitschakeling kan automatischplaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd.Daartoe moet u de bijbehorende codeslotparameterinstellen (zie paragraaf 7.3).Dit extra veiligheidsmechanisme ontslaat degebruiker geenszins van de plicht deheftruck vóór het verlaten reglementair tebeveiligen tegen onbevoegdeingebruikname door derden. Daarom moetde gebruiker bij het verlaten van de heftruckin ieder geval de uitschakelknop bedienen.681 2 34 5 67 8 9Set 067727.2 ParameterIn de programmeermodus kunt u de codeslot-functies invoeren met behulp van hetbedienpaneel.ParametergroepenHet parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is deparametergroep volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen eenvolgnummer van 00 tot 99.Nr.0xxParametergroepCodeslot-instellingen(codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, et cetera)0810.NLE 50


7.3 ParameterinstellingenZMU moet de mastercode invoeren wanneer u de voertuiginstelling wilt veranderen.De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5.Verander de mastercode bij de eerste inbedrijfstelling (zie tabel).De mastercode invoeren:– bedien de o-knop– voer de mastercode inCodeslot-parametersInstelprocedure voor heftrucks:Z– voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Set-knop(68).– Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in, respectievelijk verander deze.Bevestig uw keuze met de Set-knop (68).Bij een verkeerde invoer knippert de LED (67) van de o-knop (72) rood. Na eennieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren ofveranderen.Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting vande invoer op de o-knop (72).0810.NLE 51


U kunt de volgende parameters invoeren:Codeslot-parameterlijstNr. Functie BereikinstelwaardeCodeslot000 Mastercode veranderenDe lengte (vier- totzescijferig) van demastercode bepaalt ookde lengte (vier- totzescijferig) van debedienercode. Zolangde bedienercodes zijngeprogrammeerd, kuntu slechts een nieuwecode van gelijke lengteinvoeren. Wanneer u decodelengte wiltveranderen, moet ueerst allebedienercodes wissen.0000 - 9999of00000 - 99999of000000 - 999999StandaardinstelwaardeOpmerkingenWerkvolgorde7295 (LED 69 knippert).Voer de actuelecode in.Bevestig uw keuze(Set).(LED 70 knippert).Voer een nieuwecode in.Bevestig uw keuze(Set).(LED 71 knippert).De nieuwe codeherhalen001 Bedienercodetoevoegen(maximaal 600)0000 - 9999of00000 - 99999of000000 - 999999Bevestigen (Set)2580 (LED 70 knippert).Voer een code in.Bevestigen (Set)(LED 71 knippert).Voer de codenogmaals inBevestig uw keuze(Set).0810.NLE 52


Nr. Functie BereikinstelwaardeCodeslot002 Bedienercodeveranderen0000 - 9999of00000 - 99999of000000 - 999999StandaardinstelwaardeOpmerkingenWerkvolgorde(LED 69 knippert).Voer de actuelecode in.Bevestig uw keuze(Set).(LED 70 knippert).Voer een nieuwecode in.Bevestig uw keuze(Set).(LED 71 knippert).Voer de codenogmaals in003 Bedienercode wissen 0000 - 9999of00000 - 99999of000000 - 999999Bevestigen(LED 70 knippert).Voer een code in.Bevestigen (Set)(LED 71 knippert).Voer de codenogmaals in004 Codegeheugen wissen(wist allegebruikercodes)010 AutomatischetijduitschakelingBevestigen (Set)3265 3265 = wissenAndere invoer =niet wissen00 - 31 00 00 = geenuitschakeling01 tot 30 =uitschakeltijd inminuten31 = uitschakelingna 10 seconden0810.NLLED 69-71 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3 (zie paragraaf 7.1).E 53


Storingsmeldingen van het bedieningspaneelDe volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED(67).– Nieuwe mastercode is reeds bedienercode.– Nieuwe bedienercode is reeds mastercode.– Er is geen bedienercode om te veranderen.– U moet de bedienercode veranderen in een andere bedienercode, die reedsaanwezig is– Er is geen bedienercode om te wissen.– Codegeheugen is vol.8 ISM (o)– Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding „ISM toegangsmodule“.9 Voertuigparameters veranderenFDoor de voertuigparameter te veranderen, wordt het rijgedrag van het voertuigveranderd. Let daar op bij de inbedrijfstelling!U mag parameters uitsluitend bij stilstaand voertuig en zonder hefbewegingenwijzigen.tMet het chauffeursvenster (t) of de boordcomputer (o) is het ook mogelijk eenvoertuigparameter (versnelling, uitrolrem, omkeerrem, snelheid in aandrijfrichting,snelheid in vorkrichting en hefsnelheid) en daarmee het gedrag van het voertuig teveranderen.Heftrucks met bestuurdersvenster en schakelslotGebruik bij heftrucks met schakelslot de grijze servicesleutel, om in de rij- enhefparameters te komen.oZMVoertuig met chauffeursvenster en CANCODE of boordcomputerVóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt depincode gevraagd. Standaard is bij voertuigen met CANCODE (o) PIN 7295respectievelijk bij de boordcomputer (o) PIN 14037 ingesteld.Voer vóór het inschakelen van de heftruck de toegewezen pincode in. Dan wordt vóórhet binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU de pincode niet meergevraagd. De parameterinstellingen worden opgeslagen onder de pincode.Er zijn vijftien individueel programmeerbare parameterinstellingen (verandering vanbestuurder of programma) mogelijk. Wanneer u andere parameterinstellingen wiltselecteren, moet u het voertuig af- en weer aanmelden of in- en weer uitschakelen.Voer de volgende pincode in.Uitsluitend de bevoegde service van de fabrikant mag veranderingen aanbrengen inde servicemodus!0810.NLE 54


10 StoringshulpAlle storingen of de gevolgen van een bedieningsfout worden weergegeven op hetbestuurdersvenster. Volg de aanwijzingen van het bestuurdersvenster op.Eventueel is een „nieuwe start“ nodig. Schakel de NOODSTOP uit en weer in.Wanneer het voertuig zich niet laat inschakelen, moet u op het volgende letten.ZStoring Mogelijke oorzaak MaatregelenU kunt hetvoertuig nietinschakelen.Batterijstekker nietaangesloten / batterijkabellosgehaaldNOODSTOPschakelaaringedrukt.Controleer de batterijstekker, steekhem eventueel in; controleer debatterijkabelOntgrendel deNOODSTOPschakelaar.Contactsleutel in de stand “0”. Plaats de contactsleutel in de stand„I“.Zekering is defect.Controleer de zekeringen.Wanneer u de storing na het uitvoeren van de instructies op het bestuurdersvensteren de „remedies“ niet kon verhelpen, moet u contact opnemen met de service van deproducent, omdat uitsluitend geschoolde en gekwalificeerde servicemonteurs destoring verder kunnen oplossen.11 Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, bergingFDit werk mag enkel worden uitgevoerd door een vakkundige onderhoudsmonteur dieis geïnstrueerd in de hantering ervan. Bij het uitschakelen van de remmen moet u hetinterne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meeraanwezig is.Intern transportmiddel voorbereiden voor berging– NOODSTOP-schakelaar en het contactslotuitschakelen.– Intern transportmiddel tegen wegrollenbeveiligen.– Stoel in de richting van het stuurwieluit de geleiding schuiven.– Stekkerverbinding losmaken.– Stoelkap verwijderen (u kunt de stoelkaperaf nemen na het verwijderenvan drie bevestigingsbouten).0810.NLFMagneetrem ontluchtenOngecontroleerde beweging van hetinterne transportmiddelBij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakkevloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. Een stroomloos interntransportmiddel met ontluchte magneetrem kan niet worden afgeremd met hetremsysteem van het voertuig!– Rem niet loszetten op hellingen.E 55


– Rem op de plaats van bestemming weer aantrekken.– Interne transportmiddel niet met losgezette rem parkeren.Werkwijze:– Tweepolige stekker van de magneetrem halen.– Bouten voor het deactiveren van de rem uit de aandrijfplaat schroeven en in deboringen van de magneetrem schroeven.FAandrijfwiel uitlijnenBij het stationair sturen wordt de bandagevan het aandrijfwiel opgespannen.Hierdoor kan bij het loslaten van deslinger een nastelmoment optreden.WerkwijzeAandrijfwiel in de gewenste stand zetten,daarvoor:– Beschermkap boven centrale bout opstuurmotor (zie pijl) verwijderen.– Stuurslinger volgens de tabelgereedschapsset in elkaar zetten.– Stuurslinger op stuuraandrijving steken.Aandrijfwiel in de gewenste stuurwielstanddraaien.30FFFIntern transportmiddel bergenDe stuurwielstand mag enkel bij stilstaand intern transportmiddel wordengecorrigeerd.Voor het wegslepen van het interne transportmiddel enkel trekvoertuigen gebruiken,die beschikken over voldoende trek- en remkracht voor de ongeremde aanhangerlast.Intern transportmiddel enkel in reachsnelheid wegslepen.Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddelPlaatsing van het interne transportmiddel op hellingen of met omhooggebrachte lastcq. omhooggebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is niet toegestaan.– Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Intern transportmiddelin speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen borgen.– Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten.– Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelatenvorktanden.0810.NLE 56


Werkwijze– Berging van het interne transportmiddelin de aandrijfrichting:sleeptouw, trekkracht > 5 ton, zoalsweergegeven op de afbeeldingom de instapgrepen van hetbeschermdak leiden.– Berging van het interne transportmiddelin de vorkrichting: sleeptouw,trekkracht > 5 ton, zoalsweergegeven op de afbeeldingom de hefmast leiden.– Intern transportmiddel voorzichtigen langzaam bergen.– Op de plaats van bestemming dereminstallatie weer in bedrijfsklaretoestand brengen!FMagneetrem ontluchtenHet interne transportmiddel magniet worden geparkeerd met losseparkeerrem. De ontluchting van demagneetrem weer opheffen.Wanneer de rem niet bedrijfsklaaris, moet u het interne transportmiddel beveiligen tegen abusievelijk bewegen doorwiggen tegen de wielen te plaatsen.Werkwijze– Beschermkap boven centrale bout op stuurmotor (zie pijl) weer aanbrengen.– Bouten voor het deactiveren van de rem uit de magneetrem schroeven en in deboringen van de aandrijfplaat schroeven.– Tweepolige stekker weer op de magneetrem aansluiten.0810.NLE 57


12 Optionele uitvoering12.1 Werklamp74737576Pos. Omschrijving73 o Werklamp74 o Werklamp75 o Schakelaar schijnwerper AAN / UIT voor (positie 73)76 o Schakelaar schijnwerper AAN / UIT voor (positie 74)ZDe werklamp is uitgerust met een draaipunt dat zwenken in alle richtingen mogelijkmaakt.12.2 Zwaailicht / flitslicht7778Pos. Omschrijving77 o Zwaailamp78 o Schakelaar zwaailamp AAN / UIT0810.NLE 58


12.3 ESA / elektrische hefbegrenzing15 79Pos. Omschrijving15 o Overbruggingsknop79 o Symboolindicatie sideshift middenstando ESA 1ESA 1 staat voor End-Schalter-Anlage / 1 (eindschakelaar-installatie 1)De ESI 1 heeft als taak beschadiging van de heftruck en / of de last in het bereik vande wielarmen tengevolge van bedieningsfouten te verhinderen.ESI 1 is uitsluitend leverbaar voor voertuigen met geïntegreerde sideshift. De functiekan als volgt worden omschreven.– Uitsluitend wanneer de mast volledig is uitgeschoven of de vorkdrager zich bovende wielarmen bevindt, zijn alle functies vrijgegeven.– Als de mast niet volledig is uitgeschoven en de last zich in het bereik van dewielarmen bevindt, worden sideshift en dalen uitgeschakeld. (Bereik van dewielarmen = 500...600 mm)De automatische midden-vrijschakeling maakt daarbij mogelijk,– dat bij de middenspositie van de sideshift de mastverplaatsing automatisch ook inhet bereik van de wielarmen wordt vrijgegeven.– dat het dalen op de vloer bij middelste sideshift mogelijk is.– dat de middenpositie op het bestuurdersvenster wordt weergegeven met eencontrole-indicatie (79).0810.NLE 59


oESA 2 met overbruggingsknopESA 2 staat voor End-Schalter-Anlage / 1 (eindschakelaar-installatie 1)De hefuitschakeling ESI 2 heeft als taak beschadiging van de heftruck en / of de lastin het bereik van de wielarmen tengevolge van bedieningsfouten te verhinderen.Dat geldt voor voertuigen met uitrustingen zoals:– diverse aanbouwapparatuur, bijvoorbeeld tandverplaatsapparatuur, balenklem,– hefmasten met geïntegreerde sideshift– bijzonder kwetsbare ladingUitsluitend wanneer de mast is uitgeschoven of de vorkdrager zich boven dewielarmen bevindt, zijn alle functies vrijgegeven.In het hoogtebereik van de wielarmen (dat wil zeggen: onder een hefhoogte van circa500-600 mm) worden de zijschuif en andere hydraulische functies (met uitzonderingvan heffen en voor-/achterover kantelen) uitgeschakeld (wanneer de mast niet isuitgeschoven).OverbruggingsknopDe overbruggingsknop (15) bevindt zich boven de stuurkop en geeft bij bediening allefuncties vrij.12.4 StoelverwarmingPos. Omschrijving80 o Schakelaar stoelverwarming81 o Indicatie stoelverwarming12.5 Spanningsomzetter 12 V DC / 24 V DC81 80Pos. Omschrijving85 o Schakelaarspanningomvormer 24 V86 o Schakelaarspanningomvormer 12 VVoor de installatie van een gegevenstransmissieinstallatieof een ander externe installatie, die vaneen spanning van 12 /24 Volt moet wordenvoorzien, kunnen er spanningsomvormers (O)via de schakelaar worden bediend.85 860810.NLE 60


12.6 Stuurhoekindicatie 180°/360°0km/h0km/h824Pos. Omschrijving4 t Knop „Stuurhoek 180° / 360°“82 t Indicatie „Stuurhoek 180° / 360°“ZMet behulp van de knop „Stuurhoek 180° / 360°“ (4) pendelt u tussen het stuurbereik180° en de stuurhoek 360°. De indicatie (82) geeft het ingestelde bereik weer.12.7 Sideshift middenstand835Pos. Omschrijving5 o Knop „Sideshift middenstand“83 o Indicatie „Sideshift middenstand“0810.NLZWanneer u de knop (5) „Sideshift middenstand“ bedient, worden alle anderehydrauliekfuncties zolang vergrendeld tegen de eigenlijke sideshiftfunctie, tot u deknop niet meer bedient, respectievelijk de sideshift in de doelstand staat.E 61


12.8 Knop vork horizontaal846Pos. Omschrijving6 o Knop „Vork horizontaal“84 o Indicatie „Vork horizontaal“ZWanneer u de knop (6) „Vork horizontaal“ bedient, worden alle anderehydrauliekfuncties zolang vergrendeld, tot u de knop niet meer bedient of de vork in dehorizontale doelpositie staat.12.9 Weegfunctiekg81Pos.Omschrijving81 o Knop „weegfunctie“ZWanneer u deze knop bedient, wordt de last circa 10 cm geheven en weer neergelaten.Via deze procedure bepaalt de heftruckcomputer het lastgewicht, en geeft dit gewichtweer op het bestuurdersvenster. Tijdens het wegen zijn alle andere hydraulischefuncties geblokkeerd. De knop moet tijdens het totale proces ingedrukt wordengehouden, anders wordt het weegproces afgebroken.Als er geen geldige waarde beschikbaar is, verschijnt de indicatie „- - - - kg“.De weegfunctie kan een gekalibreerde weegschaal niet vervangen.U mag de weegfunctie niet gebruiken om de last vrij te heffen.0810.NLE 62


12.10 Toets klemkg81aPos.81aOmschrijvingo Knop „Vrijgave klemfunctie”Bij bediening van de knop "Vrijgave klemfunctie" (81a) en tegelijkertijd bedienen vande betreffende hydraulische functie wordt de functie van de klemmen vrijgegeven.0810.NLE 63


12.11 Beschuttingscabine87, 888990101100999897969192939495Pos. Omschrijving87 o Beschuttingscabine comfort 1 (zonder instapdeur)88 o Beschuttingscabine comfort 2 (met instapdeur)89 o Sproeiwatertank (achter chauffeurstoel)90 o Hamer voor noodgevallen91 o Schijnwerper aan lastzijde92 o vrij93 o Verwarming94 o Stoelverwarming lampje95 o vrij96 o Pomp ruitsproeiwater97 o Stoelverwarming schakelaar98 o Ventilator99 o Zwaailamp100 o Schijnwerper aan aandrijfzijde101 o Ruitenwisser schakelaar0810.NLE 64


12.12 Paraboolspiegel102Pos.Omschrijving102 o Paraboolspiegel verstelbaarZDe paraboolspiegel is uitgerust zwenkbaar scharnier.0810.NLE 65


12.13 Afneembaar lastbeschermrek103104M BeknellingsgevaarBij het uitvoeren van deze activiteit moeten veiligheidsschoenen worden gedragen.Hoog gewicht van het lastbeschermrekZVoor het afnemen en inhangen van het lastbeschermrek zijn twee personen nodig.Demontage lastbeschermrek– Bouten (104) losdraaien– Lastbeschermrek van de vorkdrager nemen en beveiligd neerzetten.Montage lastbeschermrek– Lastbeschermrek aan de bovenste rail van de vorkdrager (103) hangen– Bouten monteren en met een momentsleutel vastdraaien.Z Aanhaalmoment = 85 Nm0810.NLE 66


12.14 HefhoogteselectieZSelectie hefhoogteselectieBij uitvoering met hefhoogteselectie, zie handleiding "hefhoogteselectie".105106 107Z– Wanneer u het indicatie-/invoervenster„Hefhoogteselectie“ wilt oproepen,drukt u op de toets„Hefhoogteselectie“ (105).Na het indrukken van de toets verschijntin het venster het rechts weergegevenindicatie-/invoervenster.Selectie hefhoogte-indicatieZ– Hefhoogte-indicatie activeren door de knop „Bedrijfsuren / hefhoogte“ (107)te activeren.Bij bediening van deze knop wisselt de indicatie (106) tussen bedrijfsurenen hefhoogte in mm.0810.NLE 67


12.15 ISM toegangsmoduleZDe toegangsmodule vervangt bij interne transportmiddelen het contactslot. De transpondersvervangen de sleutel en worden voor de aanmelding voor de toegangsmodulegehouden. Bij het verlaten van het interne transportmiddel op de rode knopdrukken om u af te melden. Het interne transportmiddel kan pas weer worden gebruikt,wanneer een bevoegde transponder opnieuw voor de toegangsmodule wordtgehouden.Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding "ISM toegangsmodule".0810.NLE 68


12.16 Montage en hydraulische aansluitingen van extra aanbouwapparatenMGevaar op ongevallen door niet correct aangesloten aanbouwapparaten.Door aanbouwapparaten, die hydraulisch niet correct zijn aangesloten kunnen ongevallenworden veroorzaakt.– Montage en inbedrijfstelling van aanbouwapparaten mogen enkel door vakkundigen geschoold personeel worden uitgevoerd.– Handleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen.– Voor de inbedrijfstelling de bevestigingselementen controleren op correct en goedvastzitten en op volledigheid.– Voor de inbedrijfstelling eerst controleren of het aanbouwapparaat goed werkt.Hydraulische aansluitingenVoorwaarden– Drukloze hydraulische slangen.– Bewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten moeten overeenkomen met debedieningsrichting van de bedienelementen.Werkwijze– Hydraulische slangen drukloos maken, daarvoor intern transportmiddel uitschakelenen enkele minuten wachten.– Steekkoppeling verbinden en vergrendelen.– Bedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaatherkenbaar is, markeren.ZAanbouwapparaat is hydraulisch verbonden.Uitgestroomde hydraulische olie met geschikte middelen binden en volgensde geldende milieuvoorschriften afvoeren. Bij aanraking met de huid hydraulischeolie grondig met water en zeep afwassen! Bij aanraking met de ogen meteen metstromend water uitspoelen en een arts raadplegen.0810.NLE 69


E 700810.NL


FOnderhoud van het interne transportmiddel1 Bedrijfsveiligheid en milieubeschermingFVerricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk wordenvermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelenIedere verandering aan het interne transportmiddel (met name veiligheidsvoorzieningen)is verboden. Verander de werksnelheden van het interne transportmiddelin geen geval.Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan door motorisch aangedreveninterne transportmiddelen aanbrengen of laten aanbrengen als de producent vanhet interne transportmiddel zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolgeris. De exploitanten moeten echter:M– ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor internetransportmiddelen worden aangebracht en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerden uitgevoerd wordt– duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziginghebben– de betreffende wijzigingen aan de plaatjes voor de informatie over de hefcapaciteit,aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboekenlaten aanbrengen en laten verifiëren– een duurzame en goed zichtbare markering aan de interne transportmiddelen aanbrengen,waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingenen naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werdtoevertrouwd, blijken.Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruikuitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijfte garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoerenvolgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u terbeschikking voor het verversen van de olie.Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de activiteiten uit die wordenbeschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen” (zie hoofdstuk F).03.12.NLF 1


2 Veiligheidsvoorschriften voor de revisiePersoneel voor revisieUitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelenonderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt overbuitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken. Daarom adviserenwe u een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt vande producent.Optillen en op de bok plaatsenVeilig optillen en op de bok plaatsen van het interne transportmiddelBij het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend opde daarvoor bestemde punten bevestigen.U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabineuitvoeren, wanneer deze zijn geborgd met een voldoende sterke ketting of door deborgbouten. Om het interne transportmiddel veilig op te tillen en op de bok te plaatsengaat u als volgt te werk:– Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond optillen en borgen tegenonbedoelde bewegingen.– Uitsluitend een krik met voldoende hefcapaciteit gebruiken. Bij het op de bok plaatsenmoet met geschikte middelen (wig, harde houten blokken) worden uigeslotendat het voertuig wegglijdt of kantelt.– Voor het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitendaan de daarvoor bestemde punten bevestigen, zie "Gemarkeerde punten" inhoofdstuk B.ReinigingswerkzaamhedenBrandgevaarU mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen.– Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden eerst de verbinding met de batterijverbreken (batterijstekker eruit trekken).– Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden moet u eerst alle veiligheidsmaatregelentreffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit tesluiten.Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatieHet reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leidentot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatiemet water is verboden.– Elektrische installatie niet met water reinigen.– Elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheidergebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast reinigen.03.12.NLF 2


Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het internetransportmiddelWanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger,moet u vooraf alle elektrische en elektronische bouwgroepen zorgvuldig afdekken,omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niettoegestaan.Na de reiniging de werkzaamheden uitvoeren die zijn beschreven in de paragraaf"Opnieuw in bedrijf nemen".MMWerkzaamheden aan de elektrische installatieGevaar op ongevallen– Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoerenaan de elektrische installatie.– Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen dienodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten.– Voordat u begint met de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekkereruit trekken) verbreken.Gevaar voor ongevallen door elektrische stroomAan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand.Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:– Interne transportmiddel veilig parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren"in hoofdstuk E).– Schakelaar NOODSTOP indrukken.– Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken).– Ringen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamhedenverricht aan elektrische onderdelen.Bedrijfsmiddelen en oude onderdelenBedrijfsmiddelen en oude onderdelen moeten op juiste wijze volgens de geldendebepalingen voor milieubescherming worden afgevoerd. Voor het verversen van deolie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producentter beschikking.– Veiligheidsvoorschriften in acht nemen als u met deze stoffen werkt.LaswerkzaamhedenElektrische en elektronische componenten uit het interne transportmiddel demonteren,voordat u laswerkzaamheden gaat uitvoeren, om beschadiging van deze onderdelente voorkomen.InstelwaardenBij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronischecomponenten moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.03.12.NLF 3


MBandenGevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificatiesvan de producentDe kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het internetransportmiddel.Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minderen wordt de remweg langer.– Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddelniet scheef gaat staan.– Wielen altijd per paar vervangen, d.w.z. links en rechts tegelijkertijd vervangen.– In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele onderdelenvan de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet wordenaangehouden.MHefkettingenGevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigdehefkettingenHefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniginglaten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goedgesmeerd zijn.– Hefkettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of dieselbrandstof.– Hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigersreinigen.– Na het reinigen, de hefketting direct met perslucht drogen en inspuiten in metkettingspray.– Hefketting alleen na in onbelaste toestand bijsmeren.– Hefketting vooral in het gebied van de omkeerrollen bijzonder zorgvuldig smeren.MMHydraulische slangleidingenGevaar op ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingenSlangleidingen moeten na een gebruiksduur van zes jaar worden vervangen. De producentbeschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.– Veiligheidsregels voor hydraulische leidingen volgens ZH 1/74 in acht nemen.Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingenUit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen.– Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.– Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.– Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevondenen verholpen.– Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen.Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriftenafvoeren03.12.NLF 4


MMLetselgevaar en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingenOnder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheurenin de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken.– Raadpleeg in geval van letsel direct een arts.– Onder druk staande hydraulische leidingen niet aanraken.– Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.– Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.– Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevondenen verholpen.– Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen.Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriftenafvoeren.Dempcilinder van uitreachdempingADe dempcilinder (A) bevat drukveren met hoge voorspanning. Bij ondeskundigopenen bestaat er gevaar op ongevallen!– De dempcilinder van de uitreachdemping (o) mag niet worden geopend.03.12.NLF 5


3 Onderhoud en inspectieMEen grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkstevoorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim vanregelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormtbovendien een gevaar voor personen en bedrijf.De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijkeinvloed op de slijtage van de serviceonderdelen.Wij adviseren om ter plekke een adviseur van <strong>Jungheinrich</strong> een toepassingsanalysete laten maken en op basis daarvan de juiste onderhoudsintervallen te laten bepalen.Op deze manier worden beschadigingen als gevolg van slijtage voorkomen.De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst ennormale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterketemperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallenovereenkomstig verkorten.De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moetverrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgendeonderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.ZW = alle 50 werkuren, echter minstens een maal per weekA = alle 500 werkurenB = alle 1000 werkuren, echter minstens 1x per jaarC = alle 2000 werkuren, echter minstens 1x per jaarDe exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten.– In de inrijfase (na circa 100 werkuren) van het vloertransportmiddel moet deexploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze eventueel vasterdraaien.03.12.NLF 6


4 Onderhouds-controlelijst <strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>-<strong>325</strong>Frame /opbouw:MOnderhoudsintervallenStandaard = t W A B CKoelhuis = k1.1 Controleer alle dragende elementen op beschadiging t1.2 Controleer schroefverbindingen t1.3 Controleer het dak op beschadiging en bevestiging. k t1.4 Controleer de bevestigingsschroeven van de stoel. k tAandrijving: 2.1 Controleer de overbrenging op geluiden en lekkages t2.2 Controleer of de bouten en de draagplaat van detaandrijving stevig zijn bevestigd.2.3 Controleer het olieniveau van de overbrenging t2.4 Controleer het pedaalmechanisme. t2.5 Vervang de olie van de overbrenging k tWielen: 3.1 Controleer de wielen op beschadiging en slijtage t3.2 Controleer de lagering en de bevestiging. k tBesturing: 4.1 Vertanding van stuurinrichting controleren op slijtage en k tinvetten.4.2 Controleer de mechanische delen van de stuurkop t4.3 Controleer of stuurinrichting goed werkt tReminrichting: 5.1 Controleer de slijtage van de remvoeringen,tmet uitzondering van de lastwielrem a)5.2 Controleer werking en instellingen k t5.3 Controleer het remmechanisme. k t5.4 Controleer de remleidingen op isolatie en mechanischetbeschadiging.5.5 Controleer de slijtagegrens van de remvoering en detinstelling van de luchtspeling; stel ze eventueel in.Hydr.6.1 Controleer werking tinstallatie: 6.2 Controleer de verbindingen en aansluitingen op dichtheid ten beschadiging.6.3 Controleer de dichtheid en bevestiging van de hydraulische k tcilinders, en controleer op schade6.4 Controleer oliepeil k t6.5 Vervang hydraulische olie, filterelementen enk tventilatiefilter.6.6 Controleer de werking van de slanggeleiding en controleer k top beschadigingen.6.7 Controleer de werking van de drukbegrenzingsklep. k t6.8 Controleer de werking van het ventiel voor dalen intnoodsituaties.6.9 Demonteer het grove filter in de regelklep en spoel hemdoorta)Reinig bij vervangen van het lastwiel de lastwielrem. Controleer bij eenlamellenrem de slijtage van de remlamellen en vernieuw de lamellen eventueel.03.12.NLF 7


Elektrischeinstallatie:OnderhoudsintervallenStandaard = t W A B CKoelhuis = k7.1 Controleer werking t7.2 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen entcontroleer de kabels op schade7.3 Controleer de waarde van de zekeringen t7.4 Controleer de bevestiging en werking van de schakelaars. t7.5 Controleer werking waarschuwingsinrichtingen enk tveiligheidsschakelingen7.6 Controleer de contactgevers; vernieuw slijtdelen eventueel. t7.7 Controleer de bevestiging en reinheid van elektronischetonderdelen.8.1 Controleer de motorbevestiging tElektromotoren:Batterij: 9.1 Controleer de batterijkabel op schade; vervang de kabelteventueel9.2 Controleer de instelling en werking van de batterijwagenvergrendeling.t9.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de celspanning k t9.4 Controleer de bevestiging van de aansluitklemmen, vet ze in met k tpoolboutenvet.9.5 Reinig de batterij-stekkerverbindingen, controleer of ze stevig zijn k tbevestigdHefmast: 10.1 Controleer de hefmastbevestiging t10.2 Controleer de hefkettingen en kettinggeleiding op slijtage, stel ze k tin en vet ze in10.3 Controleer de lagering en de bevestiging van de neigcilinder. t10.4 Controleer de neighoek van de hefmast. t10.5 Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel k t10.6 Controleer de lagering van de hefmast. tAlgemenemetingen:Aanbouwapparaat:Smeerdienst:Demonstratie:10.7 Controleer de uitschuifinrichting op slijtage en beschadiging; stel teventueel de zijwaartse speling in; stel de looprollen in en vet deloopbanen in.10.8 Controleer de vorktanden en vorkdragers op beschadiging en k tslijtage10.9 Controleer het heftraject van de vrijhefcilinder. k t10.10 Geïntegreerde sideshift (o): Controleren of de bouten van hetveiligheidssysteem en de vorkborging goed vastzitten.t11.1 Controleer werking k t11.2 Controleer de bevestiging aan het apparaat en dragende k tonderdelen.11.3 Controleer de lagerpunten, geleidingen en aanslagen optbeschadiging en slijtage, en vet ze in.12.1 Controleer de elektrische installatie op massasluiting. t12.2 Controleer de rijsnelheid en remweg t12.3 Controleer de hef- en daalsnelheid t12.4 Controleer de veiligheids- en uitschakelvoorzieningen t13.1 Smeer het voertuig volgens het smeerschema k t14.1 Proefrit met nominale last t14.2 Laat het voertuig na geslaagd onderhoud aan een bevoegd k tpersoon zien03.12.NLF 8


A5 Onderhoudsschema <strong>ETM</strong>/V <strong>214</strong>-<strong>325</strong>FEG75 –5 NmFEEF2,9 lB+C 1)B195 -10 NmMin. = 16l 2)Max.= 29lJgscbaGlijvlakkenSmeernippelVulpijp hydraulische olieAftapbout hydraulische olieVulpijp overbrengingolieAftapbout overbrengingolieGebruik in koelhuizen03.12.NL1) Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:12) Vulhoeveelheid: zie paragraaf 5.3 „Tankinhoud“F 9


5.1 Bedrijfsmiddelen en smeerschema5.1.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelenMMMOmgaan met bedrijfsmiddelen: Er moet altijd vakkundig worden omgegaan metbedrijfsmiddelen. Bovendien moeten de voorschriften van de producent wordennageleefd.Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaarBedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn.– Bedrijfsmiddelen niet in contact laten komen met hete onderdelen of open vuur.– Bedrijfsmiddelen uitsluitend opslaan in vaten die voldoen aan de voorschriften.– Bedrijfsmiddelen uitsluitend in schone vaten vullen.– Bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar mengen. U mag uitsluitendafwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschrevenin deze handleiding.Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffenDoor gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordtin combinatie met water versterkt.– Vloeistoffen niet morsen.– Gemorste vloeistoffen direct met geschikt bindmiddel verwijderen.– Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriftenafvoeren.Oliën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig.– Oude olie volgens de voorschriften afvoeren. Oude olie tot de verwijdering veilig enop de voorgeschreven wijze bewaren– Olie niet morsen.– Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel wordenverwijderd.– Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriftenafvoeren.– De wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht nemen.– Geschikte veiligheidshandschoenen dragen bij het werken met olie.– Erop letten dat er geen olie op hete motordelen komt.– Niet roken bij het werken met olie.– Aanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maardirect een arts raadplegen.– Na inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren.– Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen.– Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelenen direct een arts raadplegen.– Doordrenkte kleding en schoenen direct vervangen.03.12.NLF 10


5.2 Gebruiksmiddelen.Code BestelnummerInhoud Omschrijving ToepassingA 51 132 827* 5,0 l <strong>Jungheinrich</strong> Hydraulische installatiehydraulische olieB 29 200 680 5,0 l CLP 100,OverbrengingDIN 51517C 29 200 810 5,0 l HLP 10,OverbrengingDIN 51524E 29 201 430 1,0 kg Vet, DIN 51825 SmeerdienstF 50 430 702 1,0 kg Vet, TTF52 SmeerdienstG 29 201 280 400 ml Kettingspray KettingenJ 51 081 875 5 l Renolin MR 310 Hydraulische installatieZ*De interne transportmiddelen worden vanaf de fabriek geleverd met een specialehydraulische olie (de hydraulische olie van <strong>Jungheinrich</strong>, herkenbaar aan de blauwekleur) of de hydraulische BIO-olie "Plantosyn 46 HVI". De hydraulische olie van<strong>Jungheinrich</strong> kan uitsluitend via de serviceorganisatie van <strong>Jungheinrich</strong> wordenverkregen. Het gebruik van een genoemde alternatieve hydraulische olie istoegestaan, maar kan leiden tot een slechtere werking. Het is toegestaan dehydraulische olie van <strong>Jungheinrich</strong> te mengen met een van de genoemdealternatieve hydraulische oliesoorten.Vet-richtwaardenCode Verzeeptype Druppelpunt°CWalkpenetratiebij 25°CNLG1-klasseGebruikstemperatuur°CE Lithium 185 265 - 295 2 -35 / +120F -- -- 310 - 340 1 -52 / +10003.12.NLF 11


5.3 Tankinhoud<strong>ETM</strong> <strong>214</strong>-<strong>325</strong>MarkeringMax(gering luchtkussen)ETV <strong>214</strong>-<strong>325</strong><strong>ETM</strong> <strong>214</strong>-216 <strong>ETM</strong> 320-<strong>325</strong>LiterHefhoogtes (h 3 )ZTDZHefhoogtes (h 3 )25 - tot 8720 tot 11120V 23,5 - tot 7400 tot 9950IV 21 - tot 6200 tot 8720III 18,5 - tot 4550 tot 6800II 16 tot 6500 - tot 5600I 13 - - -MarkeringMax(gering luchtkussen)ETV <strong>214</strong>-216 ETV 320-<strong>325</strong>LiterHefhoogtes (h 3 )ZTDZHefhoogtes (h 3 )31,6 - - -V 30 - - -IV 28 - tot 10250 tot 12020III 25 - tot 8720 tot 11120II 21 - tot 6200 tot 8720I 17 tot 4400 - tot 620003.12.NLF 12


6 Aanwijzingen voor onderhoud6.1 Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamhedenTref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bijservice- en onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden:– Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E).– Trek de batterijstekker (1) er uit en beveilig het voertuig op deze manier tegenabusievelijk in gebruik nemen.1FBij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven voertuig moeten u dezezodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Volg bij hetheffen van het voertuig bovendien de voorschriften uit het hoofdstuk „Transport eneerste inbedrijfstelling“.Beveilig de heftruck tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerremuitvoert.03.12.NLF 13


6.2 Verwijder de zitkap2345– Trek de vergrendelhendel (2) van de stoel naar boven, schuif de stoel (3) in derichting van het stuur en neem hem eraf.– Maak de stekkeraansluiting los.– Draai de klembouten (4) los en neem de zitkap (5) er af.ZDe aandrijfeenheid en het hydraulische aggregaat liggen nu vrij voor onderhoud.6.3 Controleer het niveau van de hydraulische olie.Z– Voertuig voorbereiden ten behoevevan de onderhoudswerkzaamheden(zie paragraaf 6.1 en 6.2).– Controleer het peil van de hydraulischeolie in de hydraulische tank.Lees het oliepeil op de hydraulische tankaf bij een volledig gedaalde last.– Vul eventueel hydraulische olie metde juiste specificaties bij via deinvulopening (6) (zie paragraaf 5.2voor specificaties van de hydraulischeolie).– Plaats de zitkap weer en draai deklembouten (4) vast.6– Herstel de ventilatoraansluiting weer.– Schuif de stoel weer naar achteren en laat de vergrendelhendel (2) weervastklikken.03.12.NLF 14


6.4 Open de veiligheidsafdekkingZ– Trek de kap er krachtig af en zet hemaan de kant.De zekeringen bevinden zich onder dekap.6.5 Open de armaturenkapZ– Draai de klembouten van de beschermschijf(8) los. Schuif het stuurwielin de richting van de stoel (uiterstestand). Neem de kap (7) er afDe hoofdzekering bevindt zich onder dekap (7).7 803.12.NLF 15


6.6 Controleer elektrische zekeringen– Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden(zie paragraaf 6.4 en 6.5).– Controleer alle zekeringen op de juiste waarde volgens de tabel, vervang zeeventueel.06/2006-1013912811 1415 16 17 1819 20 2111 12109822 23 24 25 26 27 281413-06/2006Pos. OmschrijvingWaarde / type8 a) F8 Hoofdzekering 355 A9 b) 2F1 Zekering pompmotor 250 A10 b) 1F1 Zekering rijmotor 250 A11 c) F1 Zekering totaalregeling 30 A12 c) F13 Zekering ventielen / remmen 30 A13 c) 3F1 Zekering stuurinrichting 30 A14 c) 5F6 Zekering cabine 30 A15 F17 Zekering voor gegevens verzenden 7,5 A16 4F11 Zekering chauffeursvenster / boordcomputer 5 A17 5F7 Zekering optie dak 10 A18 2F17 Regelzekering MFC hydrauliek 2 A19 4F12 Regelzekering MFC toevoeging 2 A20 1F13 Regelzekering MFC rijden / remmen 7,5 A21 2F16 Regelzekering hefregeling 2 A22 4F10 Regelzekering ventilator 3 A23 1F12 Regelzekering rijregeling 2 A24 3F2 Regelzekering stuurbekrachtiging 3 A25 9F2 Regelzekering stoelverwarming 7,5 A26 4F13 Zekering toevoeging 7,5 A27 2F18 Zekering MFC hydrauliek 10 A28 1F14 Zekering MFC rijden / remmen 10 Aa) 13 Nm, b) 8,5 Nm , c) 4,5 Nm03.12.NLF 16


6.7 De bevestiging van de wielen controlerenFGevaar op ongevallen door verkeerde de-/montage van de wielenAlleen de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent magde lastwielen en/of het aandrijfwiel monteren en/of demonteren. Bij uitzonderingmag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice wordenuitgevoerd.– Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E).– Draai de wielbouten kruislings vast met een momentsleutel.VastdraaimomentLastwielen (centrale schroef)AandrijfwielM A = 120 NmM A = 195-10 Nm6.8 Weer in gebruik nemenU mag het voertuig na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruiknemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt verricht:– Controleer de werking van de claxon.– Controleer de werking van de hoofdschakelaar.– Controleer de werking van de rem.– Smeer het voertuig volgens het onderhoudsschema.7 Het interne transportmiddel stilleggenMWanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd(bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in eenvorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na destillegging verrichten zoals beschreven.Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrijvan de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen enwiellagers niet worden beschadigd.Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet uverdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.7.1 Maatregelen vóór de stillegging03.12.NL– Reinig het interne transportmiddel grondig.– Controleer de remmen.– Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F).– Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien vaneen verflaag, van een dunne olie- of vetfilm.– Smeer het transportmiddel volgens het onderhoudsschema (zie hoofdstuk F).– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).– Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.F 17


ZLeef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na.– Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.7.2 Maatregelen tijdens de stilleggingAlle twee maanden:M– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).Interne transportmiddelen met batterij:U moet de batterij beslist regelmatig laden, omdat de batterij anders doorzelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou debatterij vernielen.7.3 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemenZF– Reinig het interne transportmiddel grondig.– Smeer het transportmiddel volgens het onderhoudsschema (zie hoofdstuk F).– Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen.– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).– Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel.– Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel.– Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).Interne transportmiddelen met batterij:bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrij liggende contactenbesproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van debedienelementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.03.12.NLF 18


8 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissenZEr moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften wordenuitgevoerd. <strong>Jungheinrich</strong> adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004.<strong>Jungheinrich</strong> biedt voor deze controles een speciale garantieservice metovereenkomstig opgeleide medewerkers.Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel nabijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften inacht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend gevenvanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige ofeconomische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis enervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteitvan de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principesvoor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzienvan veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddelook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt dooreventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar deresultaten van de controle minstens twee volgende controles.ZDe exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controlevoorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand vanwelk jaar de volgende controle plaatsvindt.9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoerenZU moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellenrespectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uwland. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, deverbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.10 Meting van lichaamstrillingenZTrillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, wordenomschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij dechauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van dechauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" vankracht geworden.Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt defabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.03.12.NLF 19


F 2003.12.NL


ABijlage tractiebatterijInhoudsopgaveA Bijlage tractiebatterij................................................................ 11 Gebruik volgens bestemming .................................................................. 22 Typeplaatje .............................................................................................. 23 Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... 34 Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. 44.1 Beschrijving ............................................................................................. 44.2 Gebruik .................................................................................................... 54.3 Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... 85 Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ 95.1 Beschrijving ............................................................................................. 95.2 Gebruik .................................................................................................... 105.3 Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............................................................................................................ 136 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 146.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 146.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 156.3 Vullen....................................................................................................... 156.4 Waterdruk ................................................................................................ 156.5 Vulduur .................................................................................................... 166.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 166.7 Batterijslangen......................................................................................... 166.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 166.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 176.10 Servicewagen .......................................................................................... 177 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 187.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 188 Batterijen reinigen.................................................................................... 209 Batterij opslaan........................................................................................ 2210 Storingshulp............................................................................................. 2211 Afdanking................................................................................................. 2203.13 NL1


1 Gebruik volgens bestemmingAls de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geenoriginele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepenplaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt degarantie.Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van debatterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).2 Typeplaatje1,246810111235791513141 Batterij-aanduiding2 Batterijtype3 Productieweek / bouwjaar4 Serienummer5 Leveranciersnummer6 Nominale spanning7 Nominale capaciteit9 Batterijgewicht in kg8 Aantal cellen15 Eletrolytvolume in liter10 Batterijnummer11 Producent13 Logo van de producent12 CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V14 Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen03.13 NL2


3 Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andereaanwijzingenGebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moetworden gerecycled.Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en eendoorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuilworden gegooid.De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van deDuitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met deproducent van de batterij.Roken verboden!Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Erbestaat explosie- en brandgevaar!Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden!Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen.Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijkebeschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril enveiligheidshandschoenen)worden gedragen.Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerdgereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken,stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of anderemodificaties aanbrengen.Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellenstaan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemdevoorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd.Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen.Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen.Veiligheidshandschoenen dragen.Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaatsaanbrengen!Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie doorvakpersoneel uitvoeren!03.13 NL3


4 Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaarelektrolyt4.1 BeschrijvingTractiebatterijen van <strong>Jungheinrich</strong> zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen envloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Liben PzM.ElektrolytDe nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominaleelektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen,lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorendecorrectiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C.Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.4.1.1 Nominale gegevens batterij1. Product Tractiebatterij2. Nominale spanning (nominaal) 2,0 V x aantal cellen3. Nominale capaciteit C5 Zie typeplaatje4. Ontlaadstroom C5/5h5. Nominale dichtheid van het 1,29 kg/lelektrolyt 16. Nominale temperatuur 230 °C7. Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max"Grenstemperatuur 355 °C1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt.2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturenverkorten de beschikbare capaciteit.3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.03.13 NL4


4.2 Gebruik4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemenZDe vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van deproducent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemenControles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstellingZWerkwijze• Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert.• Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min opmin) en goed contact maakt.• Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders enverbinders controleren.• Batterij bijladen.• Elektrolytstand controleren.De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van deseparator liggen.• Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen.Controle uitgevoerd.4.2.3 Ontladen van de batterijZVoor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen vanmeer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komtovereen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van deontlading. Lege batterijen meteen opladen.03.13 NL5


4.2.4 Batterij opladenWAARSCHUWING!Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het ladenBij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. Degasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag nietworden ontstoken.Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld interntransportmiddel aan- of loskoppelen.Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologievan de batterij.Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbarebeschadigingen.Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddelwordt opgeladen.Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, omvoldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van interntransportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen.Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuurworden gebruikt.In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogenzich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden.Er moeten blusmiddelen worden klaargezet.Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen.De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moetenbeslist worden nageleefd.AANWIJZINGBatterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethodenop basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.03.13 NL6


ZTijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom magpas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45°C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het ladenminimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt.Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen.ZZBatterij opladenVoorwaarden– Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °CWerkwijze• Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen.Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het internetransportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten.• De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakeldelader aansluiten.• Lader inschakelen.Batterij geladenHet opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanninggedurende 2 uur constant blijft.CompensatieladenCompensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor hetbehoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoendelading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit vanmax. 5 A/100 Ah hebben.Z Compensatielading één keer per week uitvoeren.TussenladenZTussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduurverlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die delevensduur van de batterijen kunnen verkorten.Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaatsvan regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.03.13 NL7


4.3 Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellenZWaterkwaliteitDe waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die vangezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater doordestillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor hetmaken van elektrolyt.4.3.1 Dagelijks– Batterij na iedere ontlading opladen.– Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd.– Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot denominale stand.ZDe hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant vande separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden ende "Max"-markering niet overschrijden.4.3.2 Wekelijks– Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen.– Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatieladinguitvoeren.4.3.3 Maandelijks– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bijingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd.– Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuurvan alle cellen worden gemeten en geregistreerd.– Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.ZAls er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillentussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.4.3.4 Jaarlijks– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN1175-1.– Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.ZDe bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 nietlager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.03.13 NL8


5 Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV enPzV-BS5.1 BeschrijvingPzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurendede volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppenworden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdenshet gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld alsaan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie vande elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van decelbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.Z PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij.ElektrolytDe elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolytkan niet worden gemeten.5.1.1 Nominale gegevens batterij1. Product Tractiebatterij2. Nominale spanning (nominaal) 2,0 V x aantal cellen3. Nominale capaciteit C5 Zie typeplaatje4. Ontlaadstroom C5/5h5. Nominale temperatuur 30 °CGrenstemperatuur 145 °C niet als bedrijfstemperatuurtoegestaan6. Nominale dichtheid van de Niet meetbaarelektrolyt7. Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturenverkorten de beschikbare capaciteit.03.13 NL9


5.2 Gebruik5.2.1 InbedrijfstellingControles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstellingWerkwijze• Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert.• Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min opmin) en goed contact maakt.• Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders enverbinders controleren.• Batterij bijladen.• Batterij opladen.Controle uitgevoerd.5.2.2 Ontladen van de batterijZZVoor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan60% van de nominale capaciteit worden vermeden.Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteitverlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladenbatterijen meteen opladen en niet laten staan.03.13 NL10


5.2.3 Batterij opladenWAARSCHUWING!Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het ladenBij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. Degasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag nietworden ontstoken.Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld interntransportmiddel aan- of loskoppelen.Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologievan de batterij.Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbarebeschadigingen.Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddelwordt opgeladen.Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, omvoldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van interntransportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen.Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuurworden gebruikt.In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogenzich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden.Er moeten blusmiddelen worden klaargezet.Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen.De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moetenbeslist worden nageleefd.AANWIJZINGMateriële schade door onjuist opladen van de batterijOnjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrischeleidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uitde cellen.Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden.Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producentvrijgegeven uitvoering toegestaan.Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte enhet batterijtype.Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de ladergeschikt is.Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.03.13 NL11


ZZBatterij opladenVoorwaarden– Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °CWerkwijze• Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen.• De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakeldelader aansluiten.• Lader inschakelen.Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als detemperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is eentemperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbijmoet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast.Batterij geladenHet opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanninggedurende 2 uur constant blijft.CompensatieladenCompensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor hetbehoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoendelading.Z Compensatielading één keer per week uitvoeren.TussenladenZZTussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduurverlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die delevensduur van de batterijen kunnen verkorten.Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaatsvan regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.03.13 NL12


5.3 Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV enPzV-BSZ Geen water bijvullen!5.3.1 Dagelijks– Batterij na iedere ontlading opladen.5.3.2 Wekelijks– Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen.5.3.3 Per kwartaal– Totaalspanning meten en registreren.– Afzonderlijke spanningen meten en registreren.– Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.Z De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5uur uitvoeren.ZAls er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillentussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.5.3.4 Jaarlijks– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN1175-1.– Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.ZDe bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 nietlager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.03.13 NL13


6 Waterbijvulsysteem Aquamatik6.1 Opbouw waterbijvulsysteem151617> 3 m1819+ -2015 Watertank16 Tappunt met kogelkraan17 Stromingsindicator18 Afsluitkraan19 Afsluitkoppeling20 Afsluitstekker op batterij03.13 NL14


6.2 FunctiebeschrijvingHet waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen vande nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen.De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met eensteekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Nahet openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstopregelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaaldewaterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordtgesloten.De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voorde meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.6.3 VullenDe batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige opladingvan de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat hetbijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.6.4 WaterdrukHet waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken defunctionele betrouwbaarheid van de systemen.WaterkrachtOpstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeenmet 0,1 barWaterdrukDe instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 -1,8 bar liggen.03.13 NL15


6.5 VulduurDe vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, deomgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. Dewatertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij wordenlosgekoppeld.6.6 WaterkwaliteitZDe waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die vangezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater doordestillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor hetmaken van elektrolyt.6.7 BatterijslangenDe slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakelingworden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.6.8 BedrijfstemperatuurBatterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes wordenopgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.03.13 NL16


6.9 ReinigingsmethodenDe stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudendestoffen of zepen in aanraking komen.6.10 ServicewagenMobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijkecellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereistevuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagenen die van de batterij.03.13 NL17


7 Elektrolytcirculatie7.1 FunctiebeschrijvingDe elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor eenvermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd(laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moetvoor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn.Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via eenslangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolytvindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte wordendezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd.PompBij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moetende filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen.Batterij-aansluitingEr is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingenuit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerdekoppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleidnaar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken inde slang komen.DrukbewakingsmoduleDe elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. Dedrukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Opdeze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden metelektrolytcirculatie beschikbaar is.Bij eventuele storingen, zoals– luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling)of defect,– lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of– aanzuigfilter vuilis er een storingsmelding op de lader te zien.03.13 NL18


AANWIJZINGAls een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordtgebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen,kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem.Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem,bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aanluchttoevoerzijde.Schematische weergaveElektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.03.13 NL19


8 Batterijen reinigenHet is nodig om de batterijen en troggen te reinigen– Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externegeleidende delen moet blijven bestaan– Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden– Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen ofblokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden– Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermedenBij het reinigen van de batterijen erop letten, dat– de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudendespoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid.– bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften vooreen veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voorhet afvoeren van afval in acht nemen.– veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen.– celstoppen niet worden verwijderd of geopend.– de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen,uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven wordengereinigd.– na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd,bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken.– Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en metinachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.03.13 NL20


ZZBatterij met hogedrukreiniger reinigenVoorwaarden– Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn– Celstoppen geslotenWerkwijze• Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen.• Geen reinigingsadditieven gebruiken.• Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140°aanhouden.Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter deuitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden.• Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden.• Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden.• Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting tevermijden.Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om deoppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden.• Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeldperslucht of poetsdoeken.Batterij gereinigd.03.13 NL21


9 Batterij opslaanAANWIJZINGDe batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, andersis hij op lange termijn niet meer functioneel.Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledigopgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteitvan de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen wordengekozen:– maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledigeoplading voor PzV-batterijen.– Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMenPzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen.Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten dezevoor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.10 StoringshulpZAls er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contactworden opgenomen met de klantenservice van de producent.De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van deproducent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.11 AfdankingBatterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbakmogen niet bij het huisvuil worden gegooid.De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitsebatterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van debatterij.03.13 NL22

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!