programmaboekje slotconcert - Vrienden van het Lied

INHOUDSOPGAVE
Voorwoord
Indexlijst liederen
Biografie Jard van Nes, mezzo-sopraan
Biografie David Selig, piano
Biografie Robert Holl, bas-bariton
Biografie Rudolf Jansen, piano
Biografie Rebecca Nelsen, sopraan en Chanda VanderHart, piano
Biografie Sarah Marie Kramer, sopraan en Chanda VanderHart, piano
Biografie Nikoletta Bolya-Pap, sopraan en Judit Csüllög, piano
Biografie Sonja Volten, sopraan en Natasja Douma, piano
Biografie Karolina Hartman, mezzo-sopraan en Yuri van Nieuwkerk, piano
Biografie Pauline Leroy, mezzo-sopraan en Alexandre Grelot, piano
Biografie Carina Vinke, alt en Eke Simons, piano
Biografie Emilio Pons, tenor en Robert Bärwald, piano
Biografie Artur Rozek, bariton en Anastasia Levandovskaia, piano
Liedteksten
Vrienden van de Schubert Stichting
Vereniging Vrienden van het Lied
MEDEDELINGEN VOOR TOEHOORDERS
Zowel voor de masterclasses als het slotconcert geldt een vrije plaatskeuze.
Om storende geluiden tijdens de lessen uit te sluiten verzoeken wij u vriendelijk doch
dringend om vóór aanvang van een les aanwezig te zijn en de zaal slechts te betreden of
te verlaten tijdens de pauze. Denkt u ook aan het uitschakelen van uw mobiele telefoon?
Dit boekje verscheen in een beperkte oplage. Wij verzoeken u vriendelijk om dit
naslagwerk na afloop van een masterclass-sessie in te leveren bij de informatiestand
zodat iedereen er gebruik van kan maken. De boekjes mogen na de avondsessie van
zaterdag meegenomen worden.
De roosters met de lestijden zijn dagelijks verkrijgbaar bij de informatiestand. Aan het
begin van elke les maken de docenten een keuze uit het repertoire van de deelnemers.
De uitverkiezing van de te behandelen liederen ligt daags van tevoren nog niet vast.
Deze masterclass wordt traditiegetrouw afgesloten met een slotconcert dat aanstaande
zondag zal plaatsvinden. Aanvang: 14:30 uur. Alle duo’s nemen deel aan een bijzonder
programma dat gepresenteerd wordt door Aukelien van Hoytema. Na afloop zal in de
foyer een receptie plaatsvinden voor genodigden. TROS Radio 4 zal dat concert
registreren en uitzenden op een nader te bepalen datum.
De Schubert Stichting beschikt over een website: www.schubert.nl. Die website bevat
onder andere een Audiopagina met geluidsopnamen van de masterclass-edities 2000,
2002, 2004, 2007, 2009 en straks ook van de editie 2011.
Eindredactie biografiën en liedteksten: Schubert Stichting/Vereniging Vrienden van het Lied .
Ontwerp voorzijde: Nander Cirkel. Fotografie: Elisabeth Melchior.

VOORWOORD
Geachte toehoorder,
In dit naslagwerk treft u een zestigtal liedteksten aan, tezamen vormen zij het aangeboden
repertoire van de liedduo’s. De liederen die behandeld worden zijn via een Indexlijst eenvoudig
te traceren omdat zij alfabetisch zijn gerangschikt op titel.
Sinds 1995 vonden er acht edities plaats van de Schubert Masterclass waaraan in totaal 118
musici deelnamen, afkomstig uit 21 landen. Zo’n frequente herhaling van een specifieke
masterclass als deze werd in Nederland nog niet eerder vertoond. We leven echter in snel
veranderende tijden. Van diverse kanten diende de roep om vernieuwing zich aan. Daarom
kozen de Schubert Stichting en de Vereniging Vrienden van het Lied voor een
samenwerkingsverband, met als doel een bijzondere editie van de masterclass te presenteren.
Er werd gekozen voor liederen van Gustav Mahler en Franz Schubert. Die verscheidenheid is
niet zo vreemd; ondanks de onderlinge verschillen van genoemde componisten zijn er
thematische overeenkomsten tussen hun liederen.
Voor jonge musici is het van doorslaggevend belang om na afloop van hun professionele studie
in ontwikkeling te blijven. Het doel van deze interpretatiecursus is om het inzicht van de duo's in
de eigen vertolking te verdiepen en te vergroten. De interpretatie van het Schubert- en
Mahlerlied is geen eenvoudige taak; tussen de tekst, zang- en pianopartij bestaan immers
nauwe relaties waarin muziek en woord elkaars betekenis weerspiegelen. Bovendien behoren
de liedduo’s zuiver te intoneren, een genuanceerde opbouw van spanning en emoties te
verklanken en te communiceren met het publiek.
Mahler doet daar nog een schepje bovenop met de volgende bewering: "Das wichtigste in der
Musik steht nicht in den Noten." Schubert zou beslist instemmen met dat citaat alsook de
docenten van deze masterclass. Zij besteden de komende dagen aandacht aan het verschil in
stemgebruik (veelkleurigheid in de stem), klemtonen, expressie, emotie, lichaamstaal en
taalnuances, in relatie tot de verschillende tekstbelevingen. Daarbij is de verbeeldingskracht
van de vocalisten van cruciaal belang. Deze stelt hen immers in staat om op een afgewogen
manier uitdrukking te geven aan de thematiek van de liedtekst.
Voor de vier internationaal gereputeerde docenten van deze cursus is interpreteren geen
verstarde blijk van vorming en routine, maar een kwestie van het opnieuw scheppen van het
lied. Hun kennis van het romantische lied zal ongetwijfeld bijdragen tot de muzikale ontwikkeling
van de jonge liedduo’s. Mede namens de Vereniging Vrienden van het Lied wens ik u
interessante lesdagen toe en een mooi slotconcert.
SCHUBERT STICHTING
Vincent Verheijen
directeur

G U S T A V M A H L E R
Ablösung im Sommer
Blicke mir nicht in die Lieder
Das irdische Leben
Erinnerung
Frühlingsmorgen
Ging heut morgen übers Feld
Hans und Grete
Ich atmet' einen linden Duft!
Ich bin der Welt abhanden gekommen
Ich ging mit Lust durch einen grünen Wald
Liebst du um Schönheit
Lob des hohen Verstands
Phantasie
Rheinlegendchen
Scheiden und Meiden
Trost im Unglück
Uhrlicht
Um Mitternacht
Um schlimme Kinder artig zu machen
Wer hat dies Liedlein erdacht?
INDEXLIJST LIEDEREN
F R A N Z S C H U B E R T
Abendstern D806
Am Fenster D878
An die Musik D547
An die Nachtigall D497
An die untergehende Sonne D457
An Silvia D891
Auf dem Wasser zu singen D774
Auf der Bruck D853
Bei dir allein D866
Das Mädchen D652
Dass sie hier gewesen D775
Der Einsame D800
Der Musensohn D764
Der Tod und das Mädchen D531
Der Wanderer D493
Der Zwerg D771
Die junge Nonne D828
Die Männer sind méchant D866
Die Post D911
Die Vögel D691
Du bist die Ruh D776
Du liebst mich nicht D756b
Erlkönig D328
Frühlingstraum D911
Ganymed D544
Gretchen am Spinnrade D118
Heidenröslein D257
Heiß mich nicht reden D726
Im Frühling D882
Kennst du das Land? D321 (Mignons Gesang I)
Lied der Delphine D857/2
Mignon und der Harfner D877/4
Nachtstück D672
Nachtviolen D752
Sehnsucht D879
Seligkeit D433
So laßt mich scheinen D469 (Mignons Gesang II)
Suleika I D720
Suleika II D717
Wehmut D772
Willkommen und Abschied D767

JARD VAN NES, MEZZO SOPRAAN
Jard van Nes studeerde aanvankelijk piano (bij Sas Bunge) aan het Conservatorium
van Utrecht en begon pas na het voltooien van die opleiding met de hoofdvakstudie
solozang aan het Koninklijk Conservatorium van Den Haag. Haar leraar daar was
Herman Woltman. Tevens volgde zij interpretatiecursussen bij onder anderen Felix
de Nobel en Pierre Bernac.
In 1978 was zij prijswinnares van het Internationale Vocalistenconcours in Den Bosch
en in 1981 van het Internationale Opera- en Belcantoconcours, dat georganiseerd
werd door de Vlaamse omroep. In 1984 ontving Jard van Nes de Nederlandse
Muziekprijs na aanvullende studies bij Christa Ludwig en Noemie Perugia.
In opmerkelijk korte tijd is Jard van Nes vervolgens een van de meest
vooraanstaande Nederlandse zangeressen geworden, die ook buiten de
landsgrenzen wordt gerekend tot de belangrijkste mezzo-sopranen van haar
generatie. Zij werkte regelmatig met een groot aantal dirigenten van faam zoals
Daniel Barenboim, Roberto Benzi, Pierre Boulez, Riccardo Chailly, Charles Dutoit,
Ivan Fischer, Carlo Maria Giulini, Bernard Haitink, Nikolaus Harnoncourt, Mariss
Jansons, Reinbert de Leeuw, Kurt Masur, Mstislav Rostopovitsj, Esa-Pekka Salonen,
Kurt Sanderling, Georg Solti, Hans Vonk en Edo de Waart. Zij trad op met alle
Nederlandse orkesten, maar werd ook bij het merendeel van de toporkesten in het
buitenland een steeds terugkerende gastsoliste, waarbij haar repertoire zich
uitstrekte van de vroege barok tot stukken, die speciaal voor haar (door o.a. Theo
Loevendie, Tristan Keuris en Caroline Ansink) werden geschreven. Tijdens haar
carrière deed zij, met uitzondering van Zuid-Amerika en Afrika, alle (bewoonde)
continenten aan.
Een bijzondere reputatie verwierf zij zich met het vocale oeuvre van Mahler;
wereldwijd vertolkte zij talloze malen diens orkest- en pianoliederen en werkte zij
mee aan uitvoeringen van de 2e, 3e en 8ste symfonie. Ook met haar interpretatie
van Mahlers Lied von der Erde wist zij telkenmale een groot publiek te ontroeren.
Met pianisten als Gérard van Blerk, Roger Vignoles en David Selig heeft zij over de
hele
wereld liederenrecitals gegeven, onder meer in de Londense Wigmore Hall, Carnegie
Hall in New York, het Theatre de l'Athenee in Parijs en uiteraard op alle belangrijke
liedpodia in eigen land.
Jard van Nes vervulde verschillende operarollen bij de Nederlandse Operastichting,
het Holland Festival, de Salzburger Festspiele, in Parijs en Londen. Bovendien
participeerde zij in een groot aantal concertante opera-uitvoeringen, onder meer in
het kader van de 'Matinee op de vrije zaterdag'. Daarnaast heeft zij veelvuldig
meegewerkt aan cd-opnames, waarvan er verschillende bekroond werden, o.a. met
een Edison, Diapason d’ Or, Preis der deutschen Schallplattenkritik en een Grammynominatie.
Haar discografie beslaat circa 70 edities. Haar meest recent verschenen
CD bevat een opname van de eerste symfonie: " Ein Requiem für Alt und Orchester "
van Karl Amadeus Hartmann met het London Philharmonic Orchestra o.l.v. Leon
Botstein.
26 december 2000 nam ze afscheid van het podium om zich geheel te kunnen
wijden aan het begeleiden van jong zangtalent. Inmiddels heeft zij verschillende
masterclasses in Nederland en daarbuiten gegeven, waarvan een aantal voor radio
en televisie. In april 2002 werd zij met haar benoeming tot Ridder in de Orde van de
Nederlandse Leeuw koninklijk onderscheiden.

DAVID SELIG, PIANO
David Selig werd geboren in Melbourne, Australië en begon op 6-jarige leeftijd met
pianolessen, later volgden ook nog cello en slagwerk. In 1976 emigreerde hij naar
Parijs en studeerde aldaar aan het conservatorium bij Aldo Ciccolini. Hij vervolgde
zijn studie bij Guido Agosti en Geoffrey Pasons en won verschillende
pianoconcoursen, o.a. in Sydney en Den Haag. Als solist speelt David Selig in
vooraanstaande concertzalen zoals Wigmore Hall, Het Concertgebouw en Carnegie
Hall. Ook in de kamermuziek is hij werkzaam, hij begeleidde vocalisten als Felicity
Lott, Christianne Stotijn, Sandrine Piau, Véronique Gens, Ingrid Perruche, Nathalie
Stutzmann, Elly Ameling, Teresa Berganza, François le Rout en trad op met
instrumentalisten als Gary Hoffman, Philippe Graffin, Marc Coppey, Régis Pasquier,
Jane Peters en Noël Lee. Hij maakte vele cd-opnamen en speelt regelmatig in
Frankrijk, Nederland, Duitsland, Zwitserland alsook in de Verenigde Staten en het
Verre Oosten. Hij gaf ook masterclasses in kamermuziek en liedrepertoire. David
Selig is artistiek directeur van het kamermuziekfestival ‘Les Journées Romantiques’
te Parijs.
ROBERT HOLL, BAS-BARITON
Robert Holl is geboren in Rotterdam alwaar hij studeerde bij Jan Veth en David
Hollestelle.
In 1971 won hij de Eerste Prijs bij de "Internationaal Vocalisten Concours te s’-
Hertogenbosch, waarna hij studeerde bij Hans Hotter in München. In 1972 won hij de
Eerste Prijs bij de "International Music Competition van de ARD in München. Tussen
1973 en 1975 was hij lid van het ensemble van de Bayerische Staatsoper in
München.
Na een aantal jaren vooral als concertzanger furore te hebben gemaakt, begon hij in
de jaren tachtig aan een zeer succesvolle operacarrière. Hij zong de rollen van
Sprëcher en Sarastro in die Zauberflöte aan de Staatsopera van Wenen, de opera
van Zürich en bij de Munt in Brussel.
Van1999 tot 2002 vertolkte Robert Holl de rollen van Landgraf Hermann /
Tannhäuser, Commendatore / Don Giovanni, Hans Sachs / Die Meistersinger von
Nürnberg, en Daland / Der Fliegende Holländer aan de Deutsche Staatsoper Berlin
o.l.v. Daniel Bairenboim. In 2005 en 2008 zong hij de rol van Hans Sachs wederom
samen met Barenboim.
Van 1996 tot 2002 zong hij met groot succes in Bayreuth de rol van Hans Sachs in
Die Meistersinger von Nürnberg.
Sinds 2004 is hij Bayreuth´s Gurnemanz in Christoph Schlingensief´s enscenering
van Parsival.
In 2008 zal hij hier König Marke vertolken in Tristan und Isolde o.l.v. Peter Schneider.
Bij de Zaterdagmatinee in het Amsterdamse Concertgebouw vertolkte hij in oktober
2008 de rol van Prospero in Der Stürm van Frank Martin. In 2009 zingt hij in
Nederland Hans Sachs in Die Meistersinger von Nürnberg, gevolgd door de rol van
Gürnemanz/Parsival in 2010.
Robert Holl is een van de meest vooraanstaande vertolkers van het lied, vooral in het
Duitse en Russische repertoire. Bij zijn liedrecitals wordt hij begeleidt door pianisten
als András Schiff,

Rudolf Jansen en Olef Maisenberg. Een aantal van zijn eigen composities voor lied
en piano zijn uitgegeven bij Doblinger en zijn verkrijgbaar op CD. Hij is te beluisteren
op vele opnames van orkestwerken en opera’s o.l.v. van dirigenten als Claudio
Abbado, Christian Thieleman en Nikolaus Harnoncourt.
Sinds 1995 verleent Robert Holl medewerking aan de tweejaarlijkse Schubert
Masterclass voor professionele duo’s Zang en Piano te Amsterdam.
In 1990 kreeg Robert Holl de prestigieuze Oostenrijkse titel van "Kammersänger"
toegekend en in1997 werd hij “erelid" van het "Gesellschaft der Musikfreunde” in
Wenen en van het Festival "Carinthischer Sommer". In 1998 werd hij Professor voor
Lied en Oratorium aan de "Universität für Musik und darstellende Kunst" in Wenen.
In 2005 ontving hij het "Österreichisches Ehrenkreuz für Wissenschaft und Kunst“ en
in 2007 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
RUDOLF JANSEN, PIANO
Rudolf Jansen werd geboren in Arnhem. Hij studeerde gelijktijdig piano, orgel en
clavecimbel aan het Amsterdams Conservatorium (thans Conservatorium van
Amsterdam) bij Nelly Wagenaar, zijn vader Simon C. Jansen en Gustav Leonhardt.
In 1964 ontving hij de Prix d'Excellence voor orgel, in 1966 de Prix voor piano. Later
behaalde hij de aantekening Begeleiden bij Felix de Nobel. In 1965 ontving hij de
Toonkunst Jubileumprijs en in 1966 werd hem de Zilveren Vriendenkrans van het
Amsterdamse Concertgebouw toegekend.
Naast zijn solospel heeft Rudolf Jansen zich gelijdelijk meer toegelegd op
liedbegeleiding en kamermuziek. Concertreizen voerden hem over de hele wereld,
samen met kunstenaars van grote reputatie: Elly Ameling, Robert Holl, Han de Vries,
Andreas Schmidt, Olaf Bär, Barbara Bonney,
Tom Krause, Hans-Peter Blochwitz, Edith Wiens, Birgit Finnilä, Irina Arkhipova,
Brigitte Fassbänder, Udo Reinemann, Monica Groop, Christiane Oelze en Jean-
Pierre Rampal.
Rudolf Jansen geeft regelmatig masterclasses voor lied-duo's in onder meer
Nederland, Oostenrijk, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, de
Verenigde Staten, Canada en Japan.
In november 1996 werd hij door de Juilliard School of Music te New York geïnviteerd
voor het geven van een masterclass.
Hij maakte vele plaat- en cd-opnamen met liederen en kamermuziek voor onder
andere Philips,
DGG, EMI, CBS en Erato, waarvan er twee werden onderscheiden met een Edison:
één keer met hoboïst Han de Vries ( 1973, EMI ) en met Dorothy Dorow (Webern-
Lieder, compleet, 1987, Etcetera).
In 1993 voltooide hij een project gewijd aan de liederen van Edvard Grieg, met vier
verschillende zangers, uitgekomen op zeven cd's bij Victoria (Noorwegen). In 1996
kwam op drie cd's bij NM-Classics het complete liedoeuvre van Alphons Diepenbrock
uit. Rudolf Jansen begeleidt daarop vijf zangers. In 1999 verscheen een cassette met
acht cd's bij RCA met opnamen van alle liederen met piano van Richard Strauss, met
bariton Andreas Schmidt en sopraan Juliane Banse. Een cd met Dietrich Fischer-
Dieskau en het Nederlands Kamerkoor kreeg in 1992 de Deutsche
Schallplattenpreis.
Rudolf Jansen is docent aan het Conservatorium van Amsterdam en heeft tevens
een "Lehrauftrag" aan de "Hochschule für Musik" te Augsburg.

Rebecca Nelsen, sopraan en Chanda VanderHart, piano
De Amerikaanse sopraan Rebecca Nelsen (1978) maakte haar professionele debuut
in 2004 aan de Neue Oper Wien. Daarna voerde ze hoofdrollen uit in vele
hedendaagse opera’s met prestigieuze gezelschappen zoals het Bregenz Festival en
Klangboden Wien. Inmiddels treedt ze in heel Europa op met repertoire als het Fauré
Requiem, Handel’s Messiah, Bach’s Johannes Passion, Haydn’s Die Schöpfung,
Schubert’s Mis in en het Deutsches Requiem van Brahms. Ze is een regelmatige
gast van de Wiener Volksoper en de Sächsische Staatsoper Dresden. Vorig seizoen
maakte ze haar debuut in La Fenice in Venetië als Violetta in La Traviata (met
dirigent Myung-Whun Chung). Highlights voor 2011/12 zijn o.a. Marzellina in Fidelo in
Bolzano en Ravenna en Gretel en Blonde bij de Wiener Volksoper. Een opname met
liederen van Walter Arlen zal in 2011 verschijnen op het Gramola Label.
De Amerikaanse pianiste Chanda VanderHart (1978) vervult tijdens deze
masterclass een dubbelrol: zij zal zowel Rebecca Nelsen begeleiden als Sarah Marie
Kramer. Chanda volgde haar bachelor opleiding aan de prestigieuze Eastman
School of Music en haar master in Milaan en Wenen waar ze bij verschillende
docenten studeerde waaronder Julius Drake , Anna Fre, David Lutz en het Altenberg
Trio. In 2005 behaalde ze het uitvoerende diploma opera coaching aan het
Conservatorium van Wenen en sloot haar master in Lied en Oratorium begeleiding af
in 2006. Momenteel is ze post-graduate student bij Julius Drake aan de Kunsten
Universiteit in Graz. Ze volgde masterclasses bij o.a. Roger Vignoles, Roman Trekel,
Wolfgang Holzmair, Barbara Bonney, Matthias Goerne, Wolfram Rieger, Angelika
Kirchschlager and Ann Murray. Als specialiste in duo repertoire en kamermuziek,
zowel met zangers als instrumentalisten, trad ze veelvuldig op in Europa en Noord-
Amerika, in zalen zoals de Wigmore Hall in Londen en de Musikverein in Wenen. Ze
heeft prijzen gewonnen bij de Brahms Int. Lied Competition in Poertscharch (2008)
en was halve finaliste van de Wigmore Hall / Kohn Foundation Int. Song Competition
(2007).
Sarah Marie Kramer, sopraan en Chanda VanderHart, piano
De Canadese sopraan Sarah Marie Kramer (1981) had al een opleiding in Engelse
literatuur achter de rug voor ze aan haar zangopleiding begon aan het Koninklijk
Conservatorium in Den Haag, waar ze studeerde bij Rita Dams, Diane Forlano en
Barbara Person. Deze opleiding werd afgesloten met een Master titel in 2007.
Daarna ontving ze privé lessen van Marlena Malas en volgde ze masterclasses bij
o.a. Elly Ameling, Roger Vignoles, Graham Johnson, Anthony Rolf Johnson, Michael
Chance en Peter Kooij. In 2002, 2003 en 2007 was Sarah Marie Artist in Residence
aan de Britten-Pears School for Advanced Musical Study in Aldeburgh onder de
hoede van Richard Egarr, Masaaki Suzuki en Roger Vignoles. Momenteel volgt ze
het opera studio programma aan het conservatorium van Wenen. Als oratorium
zangeres trad Sarah o.a. op met het Koninklijk Barok Orkest, de Academy of the
Begijnhof o.l.v. Richard Egarr en het Kitchener-Waterloo Symphony Orchestra.
Verder geeft ze solo recitals met pianist Maurice Lammerts van Beuren. Ze heeft
opgetreden op het Aldeburgh Festival, Oude Muziek Fringe Festival Utrecht, het
Guelph Spring Festival and het Rouffiac Festival de Musique.

De Amerikaanse pianiste Chanda VanderHart (1978) volgde haar bachelor opleiding
aan de prestigieuze Eastman School of Music en haar master in Milaan en Wenen
waar ze bij verschillende docenten studeerde waaronder Julius Drake , Anna Fre,
David Lutz en het Altenberg Trio. In 2005 behaalde ze het uitvoerende diploma opera
coaching aan het Conservatorium van Wenen en sloot haar master in Lied en
Oratorium begeleiding af in 2006. Momenteel is ze post-graduate student bij Julius
Drake aan de Kunsten Universiteit in Graz. Ze volgde masterclasses bij o.a. Roger
Vignoles, Roman Trekel, Wolfgang Holzmair, Barbara Bonney, Matthias Goerne,
Wolfram Rieger, Angelika Kirchschlager and Ann Murray. Als specialiste in duo
repertoire en kamermuziek, zowel met zangers als instrumentalisten, trad ze
veelvuldig op in Europa en Noord-Amerika, in zalen zoals de Wigmore Hall in Londen
en de Musikverein in Wenen. Ze heeft prijzen gewonnen bij de Brahms Int. Lied
Competition in Poertscharch (2008) en was halve finaliste van de Wigmore Hall /
Kohn Foundation Int. Song Competition (2007).
Nikoletta Bolya-Pap, sopraan en Judit Csüllög, piano
De Hongaarse sopraan Nikoletta Bolya-Pap (1978) studeerde aan de Bartók Béla
Secondary School of Music te Budapest. Zij vervolgde haar studie aan de Liszt
Ferenc Music Academy, Budapest, Hongarije alwaar zij afstudeerde in 2008 voor
haar Master of Classical Singing opleiding. Tijdens en na haar studietijd vertolkte ze
verschillende rollen in opera’s: Mimi in La bohème, Lauretta in Gianni Schicchi en
Suzanna in Le Nozze di Figaro, Zowel in het National Theater als het Óbudai
Társaskör theater in Budapest. Vanaf 2009 treedt zij vaak op met haar vaste
begeleidster Judit Csüllög met onder andere liederen van Händel, Haydn,
Schumann en Mendelssohn in het Eszterházy Károly College te Eger. In 2011
volgde een optreden met liederen van Mahler, Schubert en Brahms in Szihalom.
Pianiste Judit Csüllög (1977) werd geboren in Hongarije. Zij studeerde aan het
Eszterházy Karóly College in Eger, de Liszt Ferenc Music Academy in Budapest, en
het Bartók Béla Institute of Music, University van Miskolc in Hongarije. Zij behaalde
haar academische graad als Doctor of Philosophy aan de Universiteit Konstantina
Filozofa in Nyitra (Slovakia). Judit Csüllög werkt als docent piano aan het Eszterházy
Károly College in Eger en is de vaste begeleidster van Nikoletta Bolya-Pap.
Sonja Volten, sopraan en Natasja Douma, piano
De Nederlandse sopraan Sonja Volten (1980) studeerde in Den Haag aan het
Conservatorium bij Sasja Hunnego en behaalde in 2008 haar Master Diploma.
Hierna maakte zij twee jaar deel uit van het ensemble van de Dutch National Opera
Academy. Zij zong onder andere de rollen van Blanche in Dialogues des
Carmélites, Euridice in Orfeo ed Euridice en onlangs nog de Prinses in De Gelaarsde
Kat bij opera Trionfo. Zij volgde masterclasses bij onder andere Barbara Bonney,
Gabriela Araya, en Ernst Haefliger, Elly Ameling, Robert Holl en Edith Wiens.
Op het gebied van oratorium zong zij o.a. het Deutsche Requiem van Brahms en de
Davide penitente van Mozart. Dit laatste met het Dortmund Philharmonik onder
leiding van Jac van Steen. Met haar vaste pianiste Abigail Richards won zij in 2008
de vriendenprijs van het Vriendenkrans/Debuut concours in het Concertgebouw. In
het seizoen 2010-2011 zal zij deel uitmaken van de opera studio van de Chapelle

Musicale Reine Elisabeth in samenwerking met La Monnaie te Brussel . Sinds 2009
is zij soliste bij de Vrienden van het Lied.
Natasja Douma (1972) kreeg haar eerste pianolessen van haar grootmoeder, de
concertpianiste Roeli Schijf-Verhoog. Nadien studeerde zij aan het Conservatorium in
Den Haag bij Jan Boumans en Marcel Baudet. Vanaf 1989 studeerde zij bij Jan Wijn
aan het Conservatorium te Amsterdam. Deze studie sloot zij af met het behalen van
de diploma's Docerend Musicus en Uitvoerend Musicus. Zij studeerde
liedbegeleiding bij Rudolf Jansen en slaagde in 2000 met onderscheiding voor dat
examen. Gedurende haar studie nam zij deel aan diverse masterclasses. Zo nam zij
in 1998 deel aan de Schubert Masterclass, samen met haar levensgezel Albert van
Ommen, tenor. Inmiddels treedt zij met succes op als solopianiste, als begeleidster
en in kamermuziekverband in Nederland, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en
Hongarije. Natasja Douma won tweemaal het Stichting Jong Muziektalent Nederland-
Concours voor piano. Ook ontving zij de tweede prijs op het Concours om de
Europese Muziekprijs in Antwerpen. Zij is als pianodocente verbonden aan het
Conservatorium in Den Haag.
Karolina Hartman, mezzo-sopraan en Yuri van Nieuwkerk, piano
De uit Noord-Zweden afkomstige mezzo-sopraan Karolina Hartman (1975) woont in
Den Haag. Zij studeerde aanvankelijk piano bij David Kuyken aan de conservatoria
van Amsterdam en Utrecht. In 2003 rondde zij met goed gevolg haar pianostudie af.
Toen een blessure haar een carrière als pianiste onmogelijk maakte, legde Karolina
zich volledig toe op het zingen. Haar zangopleiding kreeg zij aan het Utrechts
Conservatorium bij Margriet van Reisen en Henny Diemer. In 2007 heeft zij haar
masterstudie zang op zeer succesvolle wijze afgerond. Zij volgde masterclasses bij
o.a. Udo Reinemann, Rudolf Jansen, Kurt Equiluz, Peter Kooij, Olaf Bär, Marcel
Beekman en Jill Feldman.
Karolina is een veelgevraagd soliste voor het concert- en oratoriumrepertoire en is in
het bijzonder actief in de oude muziek. Zij zong in binnen- en buitenland o.a. in de
Johannes- en Matthäus-Passion, het Weihnachtsoratorium, missen en vele cantates
van J.S. Bach. In het najaar van 2010 werkte Karolina als soliste mee aan een
project van de Nederlandse Bachvereniging o.l.v. Jos van Veldhoven, met muziek
van Johann Rosenmüller. Sinds 2007 is zij soliste bij de Vrienden van het Lied.
Pianist Yuri van Nieuwkerk (1987) is Nederlander en woont in Amsterdam. Hij begon
op zesjarige leeftijd met piano spelen. Zijn eerste pianolessen kreeg hij van zijn
vader, componist Willem Wander van Nieuwkerk. Al op jonge leeftijd (12 jaar)
vervolgde hij zijn pianostudie aan het Conservatorium van Amsterdam, alwaar hij
gedurende tien jaar les kreeg van de Russische concertpianiste Mila Baslawskaya.
Gedurende deze periode won Yuri prijzen op verschillende jeugdconcoursen,
waaronder het Prinses Christina Concours en het concours van de Stichting Jong
Muziektalent Nederland. Momenteel vervolgt Yuri zijn studie bij David Kuyken, die
eveneens als hoofdvakdocent piano verbonden is aan het Conservatorium van
Amsterdam. In het afgelopen jaar sloot hij zijn Bachelorfase af met een negen als
eindcijfer. Naast het vaste studieprogramma volgde Yuri van Nieuwkerk
masterclasses bij grootheden als Karl-Heinz Kammerling, Jacques Rouvier en Dmitri
Alexeev.

Pauline Leroy, mezzo-sopraan en Alexandre Grelot, piano
De Franse mezzo-sopraan Pauline Leroy (1983) begon haar muziek- en pianostudie
op 6 jarige leeftijd. Na het behalen van een prijs van de stad Parijs in 2001 en een
verdere studie in de Franse literatuur aan de Universiteit van Parijs La Sorbonne
werd ze toegelaten tot de opleiding van jonge zangers Le jeune choeur de Paris
onder leiding van Laurence Equilbey. Ze studeerde af in 2010. Ze nam deel aan
meerdere koor- uitvoeringen in Salle Gaveau, Salle Pleyel, Cité de la Musique en
volgde masterclasses bij Malcom Walker, Vincent le Texier, Anne le Bozec en
Regina Werner. Naast haar solo optredens neemt Pauline Leroy deel aan
uitvoeringen in ensembles zoals Accentus (conducted by Laurence Equilbey), Le
Concert Spirituel (conducted by Hervé Niquet) and Les Cris de Paris (conducted by
Geoffroy Jourdain). Momenteel is ze vast aangesteld bij het vocale ensemble Aedes
(conducted by Mathieu Romano).
Alexandre Grelot (1985) begon zijn muziekstudie aan het Conservatorium in Metz.
Door zijn brede belangstelling voor de muziek studeerde hij meerdere disciplines:
solo pianospel, kamermuziek, zangbegeleiding en componeren. Hij zette zijn studie
voort aan de Berlin Art University bij Pascal Devoyon en volgde Masterclasses bij
Anne Queffelec, Jean-Claude Pennetier, Pierre-Laurent Aimard et Udo
Reinemann.Van groot belang was zijn studie bij Alicia de Larrocha. Momenteel
studeert Alexandre aan de Ecole Normale de musique bij Eric Vidonne en aan de
Pôle Supérieur de Paris Boulogne-Billancourt met Anne-Lise Gastaldi
Carina Vinke, alt en Eke Simons, piano
De Nederlandse alt Carina Vinke (1980) treedt al sinds haar negende op in binnen-
en buitenland. Zij studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag waar ze
in mei 2004 haar bachelor klassieke solozang behaalde. Tijdens de masteropleiding
aan de Nieuwe Opera Academie studeerde Carina bij Jard van Nes. Carina behaalde
in juni 2007 haar masterdiploma.
Carina is van vele markten thuis: zij heeft zich sinds 2005 gespecialiseerd in het
Spaanse liedrepertoire en werkte o.a. met Teresa Berganza en José Maria Gallardo
del Rey.
Als concertzangeres zingt ze oratoria, hedendaagse muziek en lied. Als
operazangeres vertolkte ze onder meer Bradamante in Händels ‘Alcina’, Hermia in
Brittens 'Midsummer Night's Dream' en Carmen in een bewerking van Peter Brook,
'La tragédie de Carmen'. Verder werkte ze mee aan diverse radio en
televisieprogramma's.
Pianiste Eke Simons (1981) voltooide in 2007 haar Master Solo Piano cum laude aan
het Koninklijk Conservatorium van Den Haag, waar ze studeerde bij Geoffrey Madge,
David Kuijken en Han-Louis Meijer. Tevens kreeg zij onderricht tijdens masterclasses
van o.a. Pascal Devoyon, Stefan Vladar en Steve Reich. Als soliste treedt Eke op
door heel Nederland, onder meer in Amsterdam (Muziekgebouw aan ’t IJ), Den Haag
(Nieuwe Kerk en Anton Philipszaal) alsook in Engeland en Zweden. Zij was als
soliste met orkest te horen in Mozart’s pianoconcert KV 491 in c. Al tijdens haar
opleiding heeft Eke zich specifiek toegelegd op de kunst van het liedbegeleiden. Zij
studeerde in dit kader intensief bij Han-Louis Meijer en behaalde in 2007 haar

masterdiploma Liedbegeleiding. Het duo Vinke/Simons trad onder andere op in de
Kleine Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam. In het seizoen 2009-2010
verdiepte het duo zich een jaar lang specifiek in liedcomponisten tijdens
internationale masterclasses in Brussel, alwaar zij les kriegen van belangrijke
liedzangers en begeleiders zoals Udo Reinemann, Mitsuko Shirai, Julius Drake en
Rudolf Jansen.
Emilio Pons, tenor en Robert Bärwald, piano
Emilio Pons (1977) is Mexicaan van geboorte en woont in Duitsland. Studeerde
aanvankelijk piano aan het National Conservatory of Music in Mexico en studeerde af
in 1999. Hij nam privé zangles bij de tenor David Portilla en besloot toen een carrière
als zanger voor te zetten. Emilio Pons was een student bij Andreas Poulimenos en
Carlos Montané. Sinds 2006 is Emilio Pons student van de beroemde Mexicaanse
tenor KS Francisko Araiza. Hij is winnaar van verschillend liedprijzen, Irma Cooper
(2005), Palm Beach Opera (2005), Pavel Lisitsian(2006) , RBT-prijs “München
award”en de Hans Gabor “Belvedère”(2007) in Wenen. In de New York, Chicago en
Washington, D.C. en in Italië, Bermuda, Finland, Zwitserland, Nederland, Rusland
en Mexico trad hij op met liederen uit de barok tot de 21 ste eeuw. Van 2008 tot 2010
was hij verbonden aan het theater en Philharmonisch Orkest van Heidelberg in
Duitsland in vele hoofdrollen in L’elisir d’amore, Die Zauberflöte en Jevgeni Onegin.
In het seizoen 2010-2011 en 2011-2012 is hij verbonden aan het Grand Théâtre de
Genève in Zwitserland.
Robert Bärwald (1977) werd geboren in Esslingen am Neckar . Al op jonge leeftijd
behaalde hij meerdere eerste prijzen in de categorie klaviersolo, klavierkamermuziek
en begeleiding.Hij studeerde aan de Staatlichen Hochschule für Musik und
Darstellende Kunst in Stuttgart en bij de beroemde Belcantospezialist Prof.Peter
Feuchtwanger in Londen. Vanaf 2004 geeft hij les aan de Hochschule für Musik in
Stuttgart. Hij was gastdocent aan de internationalen Hugo-Wolf-Akademie,
Mozartgesellschaft Stuttgart en had optredens in Londen, Oberstdorfer
Musiksommer, Internationales Kammermusikfestival Hohenlimburg, Pianofestival
Feuchtwangen, Internationale Blockflötentage in Mossingen en het Henzefestival
Ruhr 2010.
Artur Rozek, bariton en Anastasia Levandovskaia, piano
De Poolse Artur Rozek (1984) werd geboren in Sulechow. Hij begon zijn muzikale
opleiding op zijn 7e levensjaar, aanvankelijk met pianolessen. Vanaf zijn 9e kreeg hij
pianolessen in het Henry Wieniawski Music Centre. Gelet op de muzikale tradities in
zijn familie ontwikkelde hij al snel belangstelling voor zang. Dientengevolge begon hij
op zijn 18e aan een zangstudie bij dr Iwona Kowalkowska. Na voltooiing van die
studie nam hij gedurende een jaar zangles aan de Fryderyk Chopin Univerity of
Music in Warschau bij de alom gerespecteerde professor Jerzy Knetig. Hij voltooide
zijn zangstudie aan de Vocal Faculty of Friderik Chopin Music University bij diezelfde
professor Knetig. Artur Rozek is winnaar van diverse Poolse concoursen. Hij
verleende medewerking aan diverse opera’s, o.m. als Marcello in Puccini’s “La
boheme” . Hij nam deel aan diverse masterclasses waaronder die van Teresa
Berganza, Francisco Araiza, Andrzej Dobbera, Anna Ferrante, Elena Vitman en
Rudolph Piernay.

Anastasia Levandovskaia (1983) werd geboren in Chisinau, Republiek Moldovië
(voormalige Sovjet-Unie). Op vijfjarige leeftijd kreeg zij haar eerste pianolessen. In
2001 studeerde zij met lof af aan de Rachmaninov Russian Secondary Music
School, c.q. Muziek Academie Chisinau, bij Tatiana Sviridova. Zij was prijswinnares
van diverse pianoconcoursen en festivals. Anastasia verbeterde haar pianistische
kwaliteiten aanzienlijk onder leiding van belangrijke pedagogen als V. Merzhanov, V.
Nossina, A. Orlovetsky, K. Popwa-Zydron. In 2001 ontving zij een studiebeurs (Polish
Government Scholarship). Zij voltooide haar pianostudie aan de Paderewski Music
Academy te Poznań bij prof. Andrzej Tatarski. Aan datzelfde conservatorium
studeerde zij ook kamermuziek. Momenteel woont zij in Warschau alwaar zij als
begeleidster werkzaam is aan de Elsner Muziek School. Ook Anastasia
Levandovskaia won diverse prijzen. Sinds 2009 vormt zij met Arthur Rozek een duo
hetgeen resulteerde in vele concerten, zowel in Polen als daarbuiten.
LIEDDUO’S VAN DEZE MASTERCLASS NEMEN DEEL AAN SPECIAAL
CONCERT IN DE DOELEN TE ROTTERDAM
Zowel de Vereniging Vrienden van het Lied als de Schubert Stichting stimuleert de
ontwikkeling van jonge liedduo’s en biedt hen waar mogelijk podiumkansen. In
navolging van deze masterclass zal op zaterdag 24 september in De Doelen een
openbare les plaatsvinden o.l.v. Jard van Nes, mezzo-sopraan met aansluitend een
concert. Daartoe selecteren de masterclass-docenten drie liedduo’s.
Uiteraard vertolken zij liederen van Franz Schubert en Gustav Mahler. Aanvang:
20:15 uur.
Online reserveren: www.dedoelen.nl. U kunt ook telefonisch plaatsvaarten bestellen
bij de
Kassa: dagelijks van 10.00 tot 18.00 uur en op vrijdag tot 19.00 uur via 010-
2171717.
BENT U AL VRIEND(IN) VAN DE SCHUBERT STICHTING?
Het Schubertbeeld van die dromerige en gemoedelijke Wener, componist van Die
Forelle, de Deutsche Tänze en de Rosamunde-muziek, kleurt nog steeds het imago
van deze begenadigde lyricus uit de westerse muziekgeschiedenis. Franz Schubert
kent men vooral als liedcomponist.
Maar er is ook een minder bekende Schubert: de hemelbestormer van de lang
onderschatte pianosonates en strijkkwartetten, de experimentator van dat wonderlijke
oratorium Lazarus, de componist van schromelijk verwaarloosde missen en opera’s.
Inmiddels is onze visie op Schuberts leven en muziek door allerlei publicaties
bijgesteld. Dat Schubert ook een doortastende en zelfbewuste vernieuwer is
geweest, is langzamerhand tot een groter publiek doorgedrongen. Maar er is nog
veel te doen. Tal van zijn werken zijn voor de meeste concertbezoekers nog altijd
terra incognita.

Donateurs ontvangen de jaarlijkse nieuwsbrief en reducties op onze
activiteiten
Sinds het oprichtingsjaar (1993) maken onze donateurs met hun bijdragen de
artistieke ambities van de stichting mede mogelijk. De stichting streeft naar een
groter donateursaantal en is daarbij ook aangewezen op bezoekers van deze
masterclasses. Vindt u het ook noodzakelijk om het belang en de betekenis van de
Liedkunst te kunnen doorgeven aan jongere generaties? Dan nodigen wij u van harte
uit om ook donateur van de Schubert Stichting te worden. Als voorspreker en
donateur vervult u een belangrijke ambassadeursrol. Ter ondersteuning van onze
projecten doneren de Vrienden van de Schubert Stichting elk jaar tenminste € 25,-
per persoon. Zij ontvangen daar iets voor terug: o.m. de jaarlijkse nieuwsbrief en
reducties op onze activiteiten en op die van sommige andere muzikale organisaties.
Nadat uw donatie is bijgeschreven op rekeningnummer 38 35 38 793 ontvangt u de
jaarlijkse nieuwsbrief die dit jaar in een bijzondere vormgeving en oplage zal
verschijnen. Donaties zijn als gift aftrekbaar voor de belasting. Wij hopen u
binnenkort als donateur te mogen verwelkomen.
MAHLER EN SCHUBERT, SCHUBERT EN MAHLER
“Herr Mahler, das Lied ist schön.”
Deze woorden, uitgesproken door een kind tijdens de generale repetitie van de
Achtste Symfonie geven de kwintessens van Mahlers wezen weer, want Mahler was
vóór alles liedcomponist.
Ook wanneer men de melodische lijn van zijn symfonische werken bekijkt, blijkt het
lied of het ‘liedachtige’ steeds de basis van zijn muzikale denken te vormen en is hij
in dit opzicht een waardig opvolger van Franz Schubert.
Zelfs het aantal symfonieën (let wel: in oude telling!) komt elkaar nabij in negen
stuks.
Maar qua hoeveelheid liederen legt Mahler het zonder meer af tegen Schubert,
ruwweg genomen 50 om 600. Als een equivalent vindt men bij Schubert een veelheid
aan auteurs van liedteksten, terwijl de keuze bij Mahler zeer beperkt is. Afgezien van
enkele van zijn jeugdliederen treffen wij twee inspiratiebronnen aan: de anthologie
Des Knaben Wunderhorn,- die door Clemens Brentano en Achim von Arnim in de
jaren 1806-1808 gebundeld werd- en poëzie van Friedrich Rückert, een ‘kleine
dichter’.
Hoe anders is het gamma bij Schubert, waar grote en kleine dichters haast bij
toerbeurt hun opwachting maken met één belangrijke uitzondering en dat is, denk ik,
ook het moment waar Schubert en Mahler elkaar heel dicht gaan benaderen: de
poëzie van Wilhelm Müller, ook een ‘minor poet’.
Bij Müller vond Schubert inspiratie voor zijn twee grote liedcycli Die Schöne Müllerin
en Winterreise. Rückert levert Mahler ook twee cycli, waarvan vooral de tweede,
Kindertotenlieder, een duidelijke samenhang vertoont, die niet onderling
uitwisselbaar is, wat wel het geval is bij de overige Rückertliederen.
Daar waar de molenaar als het ware algemeen puberale gevoelens vertoont, zoals
ook veelal in de volkspoëzie van Des Knaben Wunderhorn, komen Winterreise en
Rückertliederen direct vanuit de ervaringen van de ik-figuur op ons over. Het
persoonlijk (be)leven van de late Schubert is een duidelijke wegwijzer geweest voor
de rijpe Mahler.

Een combinatie van deze twee grote liedschrijvers, die samen de periode van
vroege- tot laatromantiek omvatten is een uitdaging voor elke interpreet en luisteraar.
“Ich bin ein Fremdling überall” zingt Schubert, “Ich bin dreifach heimatlos” zegt
Mahler, maar hun muziek overstijgt alle grenzen en weet onze harten te vinden.
Eveline Nikkels

VERENIGING VRIENDEN VAN HET LIED
Uit liefde voor de liedkunst en om de negentiende-eeuwse traditie van huisconcerten
nieuw leven in te blazen, werd in 1961 de Vereniging Vrienden van het Lied
opgericht. De leden zijn verspreid over 23 regionale afdelingen en streven allen naar
verbreiding van de liedkunst onder vakmusici, componisten, amateurs en het publiek.
Daarom biedt ieder jaar de vereniging door het land ongeveer 60 liederenrecitals aan
in sfeervolle ruimtes.
Liefde voor het lied
Per regio vinden jaarlijks twee tot drie concerten plaats, bijvoorbeeld in grote
woonhuizen, kerkjes of intieme concertpodia. Niet alleen gerenommeerde
liedkunstenaars treden op, maar ook veelbelovende, beginnende talenten krijgen de
kans podiumervaring op te doen en een repertoire op te bouwen. Daarnaast kunnen
leden elkaar hun zangkunsten vertonen tijdens de leden-voor-ledenconcerten. Elk
jaar organiseert de vereniging cursussen voor gevorderde amateurzangers en
pianobegeleiders onder leiding van ervaren beroepsmusici.
Vrijwel alle bekende Nederlandse liedzangers zijn bij de Vrienden van het Lied
begonnen. Via audities stroomt ieder seizoen weer jong talent binnen. De
beoordelingscommissie bestaat uit bekende en ervaren liedzangers en begeleiders.
Meer informatie over de vereniging en over de concerten in uw en andere regio’s in
de komende tijd vindt u op onze website www.vvhl.nl
Lidmaatschap Gratis cd voor nieuwe leden
Wie nu lid wordt van de Vrienden van het Lied, krijgt een cd cadeau, opgenomen en
aangeboden door solisten van de vereniging. U kunt kiezen uit cd's van Francine van
der Heijden, Irene Maessen, Rachel Ann Morgan, Christa Pfeiler, Hanneke de Wit en
SongCircle. Op het aanmeldformulier kunt u bij opmerkingen de naam van de
zangeres of het ensemble invullen. Uiteraard kan dit ook via een mail aan de
ledenadministratie amevanotterloo@cs.com . Zodra de inschrijving rond is, krijgt u de
gekozen cd (zolang de voorraad strekt) thuisgestuurd.
Kosten lidmaatschap
• € 45,- Enkel lidmaatschap
• € 75,- Dubbel lidmaatschap, voor twee personen op één adres (beide namen
vermelden)
• € 15,- voor 'Jonge Vrienden' tot 24 jaar
In de loop van het jaar lid worden kan ook. U betaalt vanaf 1 juli de helft van de
contributie en vanaf
1 oktober zelfs helemaal niets.
Aanmelden
Bent u geïnteresseerd in de doelstelling en activiteiten van Vrienden van het Lied en
wilt u zich opgeven als lid? U kunt dan het aanmeldformulier invullen of een e-mail
sturen met uw adresgegevens naar amevanotterloo@cs.com onder vermelding van
het soort lidmaatschap. Het lidmaatschap is voor een jaar en wordt zonder
opzegging ieder jaar verlengd. Opzeggen kan schriftelijk, minstens een maand voor
het verstrijken van het lidmaatschapsjaar.

LIEDTEKSTEN GUSTAV MAHLER
Ablösung im Sommer
(Kurt Hessenberg)
Uit: "Des Knaben Wunderhorn"
Kuckuck hat sich zu Tode gefallen
An einer hohlen Weiden,
[Kukuk ist todt! Kukuk ist todt]
Wer soll uns jetzt den Sommer lang
Die Zeit und Weil vertreiben?
Ei, das soll tun Frau Nachtigall,
Die sitzt auf grünem Zweige;
[Die kleine, feine Nachtigall,
Die liebe, süße Nachtigall!]
Sie singt und springt, ist allzeit froh,
Wenn andre Vögel schweigen.
[Wir warten auf Frau Nachtigall,
Die wohnt im grünen Hage,
Und wenn der Kukuk zu Ende ist,
Dann fängt sie an zu schlagen!]
Blicke mir nicht in die Lieder
(Friedrich Rückert)
Uit: Fünf Rückertlieder, nr. 3
Blicke mir nicht in die Lieder!
Meine Augen schlag' ich nieder,
Wie ertappt auf böser Tat.
Selber darf ich nicht getrauen,
Ihrem Wachsen zuzuschauen.
Deine Neugier ist Verrat!
Bienen, wenn sie Zellen bauen,
Lassen auch nicht zu sich schauen,
Schauen selbst auch nicht zu.
Wenn die reichen Honigwaben
Sie zu Tag gefördert haben,
Dann vor allen nasche du!
Das irdische Leben
Uit: Des Knaben Wunderhorn
"Mutter, ach Mutter, es hungert mich,
Gib mir Brot, sonst sterbe ich"
"Warte nur! Warte nur, du liebes Kind,
Morgen wollen wir ernten geschwind."
Und als das Korn geerntet war,
Rief das Kind noch immerdar:
"Mutter, ach Mutter, es hungert mich,
Gib mir Brot, sonst sterbe ich."
"Warte nur, mein liebes Kind.
Morgen wollen wir dreschen geschwind."
Und als das Korn gedroschen war,
Rief das Kind noch immerdar:
"Mutter, ach Mutter, es hungert mich,
Gib mir Brot, sonst sterbe ich."
"Warte nur, mein liebes Kind,
Morgen wollen wir backen geschwind."
Und als das Brot gebacken war,
Lag das Kind auf der Totenbahr'.
Erinnerung
(Richard Leander)
Es wecket meine Liebe
Die Lieder immer wieder!
Es wecken meine Lieder
Die Liebe immer wieder!
Die Lippen, die da träumen
Von deinen heißen Küssen,
In Sang und Liedesweisen
Von dir sie tönen müssen!
Und wollen die Gedanken
Der Liebe sich entschlagen,
So kommen meine Lieder
Zu mir mit Liebesklagen!
So halten mich in Banden
Die Beiden immer wieder!
Es weckt das Lied die Liebe,
Die Liebe weckt die Lieder!
Frühlingsmorgen
(Richard Leander)
Es klopft an das Fenster der Lindenbaum
Mit Zweigen, blütenbehangen:
Steh auf! Steh auf!
Was liegst du im Traum?
Die Sonn' ist aufgegangen!
Steh auf! Steh auf!
Die Lerche ist wach, die Büsche weh'n,
Die Bienen summen, und Käfer!
Steh auf! Steh auf!
Und dein munteres Lieb'
Hab' ich auch schon geseh'n.
Steh auf, Langschläfer!
Langschläfer, steh auf!
Steh auf! Steh auf!

Ging heut morgen übers Feld
Uit: Lieder eines fahrenden Gesellen, nr. 2
Ging heut morgen übers Feld,
Tau noch auf den Gräsern hing;
Sprach zu mir der lust'ge Fink:
"Ei du! Gelt? Guten Morgen! Ei gelt?
Du! Wird's nicht eine schöne Welt?
Zink! Zink! Schön und flink!
Wie mir doch die Welt gefällt!"
Auch die Glockenblum' am Feld
Hat mir lustig, guter Ding',
Mit den Glöckchen, klinge, kling,
Ihren Morgengruß geschellt:
"Wird's nicht eine schöne Welt?
Kling, kling! Schönes Ding!
Wie mir doch die Welt gefällt! Heia!"
Und da fing im Sonnenschein
Gleich die Welt zu funkeln an;
Alles Ton und Farbe gewann
Im Sonnenschein!
Blum' und Vogel, groß und klein!
"Guten Tag, ist's nicht eine schöne Welt?
Ei du, gelt? Schöne Welt?"
Nun fängt auch mein Glück wohl an?
Nein, nein, das ich mein',
Mir nimmer blühen kann!
Hans und Grete
Maitanz im Grünen
(Gustav Mahler)
Ringel, ringel Reih'n!
Wer fröhlich ist, der schlinge sich ein!
Wer sorgen hat, der lass' sie daheim!
Wer ein liebes Liebchen küßt,
Wie glücklich der ist!
Ei, Hänsel, du hast ja kein's!
So suche dir ein's!
Ein schönes Liebchen, das ist was Fein's.
Juchhe!
Ringel, ringel Reih'n!
Ei, Gretel, was stehst denn so allein?
Guckst doch hinüber zum Hänselein!?
Und ist doch der Mai so grün?
Und die Lüftelein zieh'n!
Ei, seht doch den dummen Hans!
Wie er rennet zum Tanz!
Er suchte eine Liebchen, Juchhe!
Er fand's! Juchhe!
Ringel, ringel Reih'n!
Ich atmet' einen linden Duft!
(Friedrich Rückert)
Uit: Fünf Rückertlieder, nr. 1
Ich atmet' einen linden Duft!
Im Zimmer stand
Ein Zweig der Linde,
Ein Angebinde
Von lieber Hand.
Wie lieblich war der Lindenduft!
Wie lieblich ist der Lindenduft!
Das Lindenreis
Brachst du gelinde!
Ich atme leis
Im Duft der Linde
Der Liebe linden Duft.
Ich bin der Welt abhanden gekommen
(Friedrich Rückert)
Uit: Fünf Rückertlieder, nr. 4
Ich bin der Welt abhanden gekommen,
Mit der ich sonst viele Zeit verdorben,
Sie hat so lange nichts von mir
vernommen,
Sie mag wohl glauben, ich sei gestorben!
Es ist mir auch gar nichts daran gelegen,
Ob sie mich für gestorben hält,
Ich kann auch gar nichts sagen dagegen,
Denn wirklich bin ich gestorben der Welt.
Ich bin gestorben dem Weltgetümmel,
Und ruh' in einem stillen Gebiet!
Ich leb' allein in meinem Himmel,
In meinem Lieben, in meinem Lied!
Ich ging mit Lust durch einen grünen
Wald
(Gustav Mahler)
Uit: “Des Knaben Wunderhorn”
Ich ging mit Lust durch einen grünen
Wald,
Ich hört’ die Vöglein singen;
Sie sangen so jung, sie sangen so alt,
Die kleinen Waldvögelein im grünen Wald!
Wie gern hört’ ich sie singen!

Nun sing, nun sing, Frau Nachtigall!
Sing du’s bei meinem Feinsliebchen:
Komm schier, wenn’s finster ist,
Wenn niemand auf der Gasse ist,
Dann komm zu mir!
Herein will ich dich lassen!
Der Tag verging, die Nacht brach an,
Er kam zu Feinsliebchen gegangen.
Er klopft so leis’ wohl an den Ring:
“Ei schläfst du oder wachst mein Kind?
Ich hab so lang gestanden!”
“Daß du so lang gestanden hast,
Ich hab noch nicht geschlafen,
Ich dacht als frei in meinem Sinn,
Wo ist mein Herzallerliebster hin,
Wo mag er so lange bleiben?”
“Wo ich so lange geblieben bin,
Das darf ich dir wohl sagen:
Beim Bier und auch beim roten Wein,
Bei einem schwarzbraunem Mädelein,
Hätt deiner bald vergessen.”
Es schaut der Mond durchs Fensterlein
zum holden, süßen Lieben,
Die Nachtigall sang die ganze Nacht.
Du schlafselig Mägdelein, nimm dich in
Acht!
Wo ist dein Herzliebster geblieben?
Liebst du um Schönheit
(Friedrich Rückert)
Uit: Fünf Rückertlieder, nr. 2
Liebst du um Schöheit,
O nicht mich liebe!
Liebe die Sonne,
Sie trägt ein gold'nes Haar!
Liebst du um Jugend,
O nicht mich liebe!
Liebe der Frühling,
Der jung ist jedes Jahr!
Liebst du um Schätze,
O nicht mich liebe.
Liebe die Meerfrau,
Sie hat viel Perlen klar.
Liebst du um Liebe,
O ja, mich liebe!
Liebe mich immer,
Dich lieb' ich immerdar.
Lob des hohen Verstands
Uit: Des Knaben Wunderhorn;
Einstmals in einem tiefen Tal
Kukuk und Nachtigall
Täten ein Wett' anschlagen:
Zu singen um das Meisterstück,
Gewinn' es Kunst, gewinn' es Glück:
Dank soll er davon tragen.
Der Kukuk sprach: "So dir's gefällt,
Hab' ich den Richter wählt",
Unt tät gleich den Esel ernennen.
"Denn weil er hat zwei Ohren groß,
Ohren groß, Ohren groß,
So kann er hören desto bos
Und, was recht ist, kennen!"
Sie flogen vor den Richter bald.
Wie dem die Sache ward erzählt,
Schuf er, sie sollten singen.
Die Nachtigall sang lieblich aus!
Der Esel sprach: "Du machst mir's kraus!
Du machst mir's kraus! I-ja! I-ja!
Ich kann's in Kopf nicht bringen!"
Der Kukuk drauf fing an geschwind
Sein Sang durch Terz und Quart und
Quint.
Dem Esel g'fiels, er sprach nur
"Wart! Wart! Wart! Dein Urteil will ich
sprechen,
Wohl sungen hast du, Nachtigall!
Aber Kukuk, singst gut Choral!
Und hältst den Takt fein innen!
Das sprech' ich nach mein' hoh'n
Verstand!
Und kost' es gleich ein ganzes Land,
So laß ich's dich gewinnen!"
Phantasie
(Ludwig Braunfels, naar Tirso de Molina)
Das Mägdlein trat aus dem Fischerhaus,
Die Netze warf sie ins Meer hinaus!
Und wenn kein Fisch in das Netz ihr ging,
Die Fischerin doch die Herzen fing!

Die Winde streifen so kühl umher,
Erzählen leis' eine alte Mär!
Die See erglühet im Abendrot,
Die Fischerin fühlt nicht Liebesnot
Im Herzen! Im Herzen!
Rheinlegendchen
Uit: Des Knaben Wunderhorn
Bald gras ich am Neckar, bald gras ich am
Rhein;
Bald hab ich ein Schätzel, bald bin ich
allein!
Was hilft mir das Grasen, wenn d'Sichel
nicht schneid't!
Was hilft mir ein Schätzel, wenn's bei mir
nicht bleibt.
So soll ich denn grasen am Neckar, am
Rhein,
So werf ich mein goldenes Ringlein hinein.
Es flieβet im Neckar und flieβet im Rhein,
Soll schwimmen hinunter ins Meer tief
hinein.
Und schwimmt es, das Ringlein, so friβt es
ein Fisch!
Das Fischlein soll kommen auf's Königs
sein Tisch!
Der König tät fragen, wem's Ringlein sollt
sein?
Da tät mein Schatz sagen: das Ringlein
gehört mein.
Mein Schätzlein tät springen bergauf und
bergein,
Tät mir wiedrum bringen das Goldringlein
mein!
Kannst grasen am Neckar, kannst grasen
am Rhein,
Wirf du mir nur immer dein Ringlein hinein!
Scheiden und Meiden
Uit: Des Knaben Wunderhorn
Es ritten drei Reiter zum Thore hinaus!
Ade!
Fein's Liebchen, das schaute zum Fenster
hinaus!
Ade!
Und wenn es denn soll geschieden sein,
So reich mir dein goldenes Ringelein!
Ade! Ade! Ade!
Ja, scheiden und meiden tut weh.
Es scheidet das Kind schon in der Wieg'!
Ade!
Wenn werd ich mein Schätzel wohl
kriegen?
Ade!
Und ist es nicht morgen, ach, wär es doch
heut,
Es machte uns beiden wohl große Freud!
Ade!
Ja, scheiden und meiden tut weh.
Trost im Unglück
Uit: Des Knaben Wunderhorn
Husar:
Wohlan, die Zeit ist kommen,
Mein Pferd, das muß gesattelt sein!
Ich hab' mir's vorgenommen,
Geritten muß es sein.
Geh du nur hin, ich hab' mein Teil,
Ich lieb' dich nur aus Narretei;
Ohn' dich kann ich wohl leben,
Ohn' dich kann ich wohl sein!
So setz' ich mich aufs Pferdchen
Und trink' ein Gläschen kühlen Wein
Und schwör's bei meinem Bärtchen,
Dir ewig treu zu sein.
Mädchen:
Du glaubst, du bist der Schönste
Wohl auf der ganzen weiten Welt
Und auch der Angenehmste,
Ist aber weit gefehlt!
In meiner Vaters Garten
Wächst eine Blume drin,
Solang' will ich noch warten,
Bis die noch größer ist.
Und geh du nur hin, ich hab' mein teil
Ich lieb' dich nur aus Narretei;
Ohn' dich kann ich wohl leben,
Ohn' dich kann ich wohl sein!
Beide:
Du glaubst, ich werd' dich nehmen,
Das hab' ich lang noch nicht im Sinn,
Ich muß mich deiner schämen,
Wenn ich in Gesellschaft bin!

Uhrlicht
(Uit: Des Knaben Wunderhorn)
O Röschen rot,
Der Mensch liegt in größter Not,
Der Mensch liegt in größter Pein,
Je lieber möcht’ ich im Himmel sein.
Da kam ich auf einem breiten Weg,
Da kam ein Engelein und wollt' mich
abweisen.
Ach nein, ich ließ mich nicht abweisen!
Ich bin von Gott und will wieder zu Gott,
Der liebe Gott wird mir ein Lichtchen
geben,
Wir leuchten mir bis in das ewig selig'
Leben!
Um Mitternacht
(Friedrich Rückert)
Uit: Fünf Rückertlieder, nr. 5
Um Mitternacht
Hab' ich gewacht
Und aufgeblickt zum Himmel;
Kein Stern vom Sterngewimmel
Hat mir gelacht
Um Mitternacht.
Um Mitternacht
Hab' ich gedacht
Hinaus in dunkle Schranken.
Es hat kein Lichtgedanken
Mir Trost gebracht
Um Mitternacht.
Um Mitternacht
Nahm ich in acht
Die Schläge meines Herzens;
Ein einz'ger Puls des Schmerzes
War angefacht
Um Mitternacht.
Um Mitternacht
Kämpft' ich die Schlacht,
O Menschheit, deiner Leiden;
Nicht konnt' ich sie entscheiden
Mit meiner Macht
Um Mitternacht.
Um Mitternacht
Hab' ich die Macht
In deine Hand gegeben!
Herr! über Tod und Leben
Du hälst die Wacht
Um Mitternacht!
Um schlimme Kinder artig zu machen
Uit: Des Knaben Wunderhorn
Es kam ein Herr zum Schlößeli
Auf einem schönen Röß'li,
Kukukuk, kukukuk!
Da lugt die Frau zum Fenster aus
Und sagt: "Der Mann ist nicht zu Haus,
Und niemand heim als mein Kind'
Und's Mädchen ist auf der Wäschewind!"
Der Herr auf seinem Rößeli
Sagt zu der Frau im Schlößeli:
Kukukuk, kukukuk!
"Sind's gute Kind, sind's böse Kind?
Ach liebe Frau, ach sagt geschwind,"
Kukukuk, kukukuk!
"In meiner Tasch' für folgsam Kind',
Da hab' ich manche Angebind."
Kukukuk, kukukuk!
Die Frau, die sagt: "Sehr böse Kind
Sie folgen Muttern nicht geschwind.
Sind böse, sind böse!"
Da sagt der Herr: "So reit' ich heim,
Dergleichen Kinder brauch ich kein."
Kukukuk, kukukuk!
Und reit' auf seinem Rößeli
Weit, weit entweg vom Schlößeli.
Kukukuk, kukukuk!
Wer hat dies Liedlein erdacht?
Uit: Des Knaben Wunderhorn
Dort oben am Berg in dem hohen Haus!
Da gukket ein fein's lieb's Mädel heraus,
Es ist nicht dort daheime.
Es ist des Wirts sein Töchterlein,
Es wohnet auf grüner Heide,
Mein Herzle ist wund,
Komm, Schätzle, mach's gesund
Dein schwarzbraune Aüglein
Die hab'n mich verwund't,
Dein rosiger Mund
Macht mich Herzen gesund.

Macht Jugend verständig
Macht Tote lebendig
Macht Kranke gesund.
Wer hat denn das schön schöne Liedlein
erdacht?
Es haben's drei Gäns' über's Wasser
gebracht;
Zwei graue und eine weiße
Und wer das Liedlein nicht singen kann,
Dem wollen sie es pfeifen!

LIEDTEKSTEN FRANZ SCHUBERT
Abendstern D806
(Johann Baptist Mayrhofer)
Was weilst du einsam an dem Himmel,
O schöner Stern? und bist so mild;
Warum entfernt das funkelnde Gewimmel
Der Brüder sich von deinem Bild?
"Ich bin der Liebe treuer Stern,
Sie halten sich von Liebe fern."
So solltest du zu ihnen gehen,
Bist du der Liebe, zaud're nicht!
Wer möchte denn dir widerstehen?
Du süßes eigensinnig Licht.
"Ich säe, schaue keinen Keim,
Und bleibe trauernd still daheim."
Am Fenster D878
(Johann Gabriel Seidl)
Ihr lieben Mauern hold und traut,
Die ihr mich kühl umschließt,
Und silberglänzend niederschaut,
Wenn droben Vollmond ist!
Ihr saht mich einst so traurig da,
Mein Haupt auf schlaffer Hand,
Als ich in mir allein mich sah,
Und Keiner mich verstand.
Jetzt brach ein ander Licht heran,
Die Trauerzeit ist um,
Und Manche zieh'n mit mir die Bahn
Durch's Lebensheiligtum.
Sie raubt der Zufall ewig nie
Aus meinem treuen Sinn,
In tiefster Seele trag' ich sie,
Da reicht kein Zufall hin.
Du Mauer wähnst mich trüb wie einst,
Das ist die stille Freud;
Wenn du vom Mondlicht widerscheinst,
Wird mir die Brust so weit.
An jedem Fenster wähnt ich, dann
Ein Freundeshaupt, gesenkt,
Das auch so schaut zum Himmel an,
Das auch so meiner denkt.
An die Musik D547
(Franz von Schober)
Du holde Kunst, in wieviel grauen
Stunden,
Wo mich des Lebens wilder Kreis
umstrickt,
Hast du mein Herz zu warmer Lieb
entzunden,
Hast mich in eine beßre Welt entrückt!
Oft hat ein Seufzer, deiner Harf'
entflossen,
Ein süßer, heiliger Akkord von dir
Den Himmel beßrer Zeiten mir
erschlossen,
Du holde Kunst, ich danke dir dafür!
An die Nachtigall D497
(Matthias Claudius)
Er liegt und schläft an meinem Herzen,
mein guter Schutzgeist sang ihn ein,
und ich kann fröhlich sein und scherzen,
Kann jeder Blum' und jedes Blatt's mich
freu'n
Nachtigall, ach!
Sing mir den Amor nicht wach!
An die untergehende Sonne D457
(Ludwig Gotthard Theobul Kosegarten)
Sonne, du sinkst,
Sink in Frieden, O Sonne!
Still und ruhig ist deines Scheidens Gang,
Rührend und feierlich deines Scheidens
Schweigen.
Wehmut lächelt dein freundliches Auge,
Tränen entträufeln den goldenen
Wimpern;
Segnungen strömst du der duftenden
Erde.
Immer tiefer,
Immer leiser,
Immer ernster, feierlicher
Sinkest du den Äther hinab.
Sonne, du sinkst,
Sink in Frieden, O Sonne!
Es segnen die Völker, es säuseln die
Lüfte,

Es räuchern die dampfenden Wiesen dir
nach;
Winde durchrieseln dein lockiges Haar;
Wogen kühlen die brennende Wange;
Weit auf tut sich dein Wasserbett.
Ruh' in Frieden,
Ruh' in Wonne!
Die Nachtigall flötet dir Schlummergesang.
Sonne, du sinkst,
Sink in Frieden, O Sonne!
An Silvia D891
(William Shakespeare)
Uit: Zwei Herren aus Verona
Was ist Silvia, saget an,
Daβ sie die weite Flur preist?
Schön und zart seh ich sie nahn.
Auf Himmelsgunst und Spur weist,
Daβ ihr alles untertan.
Ist sie schön und gut dazu?
Reiz labt wie milde Kindheit;
Ihrem Aug eilt Amor zu,
Dort heilt er seine Blindheit;
Und verweilt in süßer Ruh.
Darum Silvia, tön, o Sang,
Der holden Silvia Ehren;
Jeden Reiz besiegt sie lang,
Den Erde kann gewähren:
Kränze ihr und Saitenklang!
Auf dem Wasser zu singen D774
(Friedrich Leopold Graf zu Stolberg)
Mitten im Schimmer der spiegelnden
Wellen
Gleitet, wie Schwäne, der wankende
Kahn;
Ach, auf der Freude sanftschimmernden
Wellen
Gleitet die Seele dahin wie der Kahn;
Denn von dem Himmel herab auf die
Wellen
Tanzet das Abendrot rund um den Kahn.
Über den Wipfeln des westlichen Haines
Winket uns freundlich der rötliche Schein,
Unter den Zweigen des östlichen Haines
Säuselt der Kalmus im rötlichen Schein;
Freude des Himmels und Ruhe des
Haines
Atmet die Seel im errötenden Schein.
Ach, es entschwindet met tauigem Flügel
Mir auf den wiegenden Wellen die Zeit.
Morgen entschwindet mit schimmerndem
Flügel
Wieder wie gestern und heute die Zeit,
Bis ich auf höherem, strahlendem Flügel
Selber entschwinde der wechselnden Zeit.
Auf der Bruck D853
(Ernst Schulze)
Frisch trabe sonder Ruh und Rast,
Mein gutes Roß, durch Nacht und Regen!
Was scheust du dich vor Busch und Ast
Und strauchelst auf den wilden Wegen?
Dehnt auch der Wald sich tief und dicht,
Doch muß er endlich sich erschliessen;
Und freundlich wird ein fernes Licht
Uns aus dem dunkeln Tale grüßen.
Wohl könnt ich über Berg und Feld
Auf deinem schlanken Rücken fliegen
Und mich am bunten Spiel der Welt,
An holden Bildern mich vergnügen;
Manch Auge lacht mir traulich zu
Und beut mit Frieden, Lieb und Freude,
Und dennoch eil ich ohne Ruh,
Zurück zu meinem Leide.
Denn schon drei Tage war ich fern
Von ihr, die ewig mich gebunden;
Drei Tage waren Sonn und Stern
Und Erd und Himmel mir verschwunden.
Von Lust und Leiden, die mein Herz
Bei ihr bald heilten, bald zerrissen
Fühlt ich drei Tage nur den Schmerz,
Und ach! die Freude mußt ich missen!
Weit sehn wir über Land und See
Zur wärmer Flur den Vogel fliegen;
Wie sollte denn die Liebe je
In ihrem Pfade sich betrügen?
Drum trabe mutig durch die Nacht!
Und schwinden auch die dunkeln Bahnen,
Der Sehnsucht helles Auge wacht,
Und sicher führt mich süßes Ahnen.

Bei dir allein D866
(Johann Gabriel Seidl)
Bei dir allein empfind' ich, daß ich lebe,
Daß Jugendmut mich schwellt
Daß eine heit're Welt
Der Liebe mich durchhebe;
Mich freut mein Sein
Bei dir allein!
Bei dir allein weht mir die Luft so labend,
Dünkt mich die Flur so grün,
So mild des Lenzes Blüh'n,
So balsamreich der Abend,
So kühl der Hain,
Bei dir allein!
Bei dir allein verliert der Schmerz sein
Herbes,
Gewinnt die Freud an Lust!
Du sicherst meine Brust
Des angestammten Erbes;
Ich fühl' mich mein
Bei dir allein!
Das Mädchen D652
(Friedrich von Schlegel)
Wie so innig, möcht ich sagen,
Sich der Meine mir ergiebt,
Um zu lindern meine Klagen,
Daß er nicht so innig liebt.
Will ich's sagen, so entschwebt es;
Wären Töne mir verliehen,
Flöß' es hin in Harmonien
Denn in jenen Tönen lebt es.
Nur die Nachtigall kann sagen,
Wie er innig sich ergiebt,
Um zu lindern meine Klagen,
Daß er nicht so innig liebt.
Dass sie hier gewesen D775
(Friedrich Rückert)
Dass der Ostwind Düfte.
Hauchet in die Lüfte,
Dadurch tut er kund,
Dass du hier gewesen!
Dass hier Tränen rinnen,
Dadurch wirst du innen,
Wär's dir sonst nicht kund,
Dass ich hier gewesen!
Schönheit oder Liebe,
Ob versteckt sie bliebe,
Düfte tun es und Tränen kund,
Dass sie hier gewesen!
Der Einsame D800
(Karl Gottlieb Lappe)
Wann meine Grillen schwirren,
Bei Nacht, am spät erwärmten Herd,
Dann sitz ich mit vergnügtem Sinn
Vertraulich zu der Flamme hin,
So leicht, so unbeschwert.
Ein trautes, stilles Stündchen
Bleibt man noch gern am Feuer wach,
Man schürt, wann sich die Lohe senkt,
Die Funken auf und sinnt und denkt:
Nun abermal ein Tag!
Was Liebes oder Leides
Sein Lauf für uns dahergebracht,
Es geht noch einmal durch den Sinn;
Allein das Böse wirft man hin,
Es störe nicht die Nacht.
Zu einem frohen Traume
Bereitet man gemacht sich zu,
Wann sorgenlos ein holdes Bild
Mit sanfter Lust die Seele füllt,
Ergibt man sich der Ruh.
O wie ich mir gefalle
In meiner stillen Ländlichkeit!
Was in dem Schwarm der lauten Welt
Das irre Herz gefesselt hält,
Gibt nicht Zufriedenheit.
Zirpt immer, liebe Heimchen
In meiner Klause eng und klein.
Ich duld' euch gern: ihr stört mich nicht
Wann euer Lied das Schweigen bricht
Bin ich nicht ganz allein.

Der Musensohn D764
(Johann Wolfgang von Goethe)
Durch Feld und Wald zu schweifen,
Mein Liedchen weg zu pfeifen,
So geht's von Ort zu Ort!
Und nach dem Takte reget
Und nach dem Mass beweget
Sich alles an mir fort.
Ich kann sie kaum erwarten,
Die erste Blum' im Garten,
Die erste Blüt' am Baum.
Sie grüssen meine Lieder,
Und kommt der Winter wieder
Sing ich noch jenen Traum.
Ich sing ihn in der Weite,
Auf Eises Läng' und Breite,
Da blüht der Winter schön!
Auch diese Blüte schwindet,
Und neue Freude findet
Sich auf bebauten Höhn.
Denn wie ich bei der Linde
Das junge Völkchen finde,
Sogleich erreg ich sie.
Der stumpfe Bursche bläht sich,
Das steife Mädchen dreht sich
Nach meiner Melodie.
Ihr gebt den Sohlen Flügel
Und treibt durch Tal und Hügel
Den Liebling weit vom Haus.
Ihr lieben, holden Musen,
Wann ruh ich ihr am Busen
Auch endlich wieder aus?
Der Tod und das Mädchen D531
(Matthias Claudius)
Das Mädchen:
"Vorüber! ach, vorüber!
Geh, wilder Knochenmann!
Ich bin noch jung, geh, Lieber!
Und rühre mich nicht an."
Der Tod:
"Gib deine Hand, du schön und zart
Gebild,
Bin Freund und komme nicht zu strafen.
Sei gutes Muts! Ich bin nicht wild,
Sollst sanft in meinen Armen schlafen."
Der Wanderer D493
(Georg Philipp Schmidt von Lübeck)
Ich komme vom Gebirge her,
Es dampft das Tal, es braust das Meer.
Ich wandle still, bin wenig froh,
Und immer fragt der Seufzer, wo?
Die Sonne dünkt mich hier so kalt,
Die Blüte welk, das Leben alt,
Und was sie reden, leerer Schall;
Ich bin ein Fremdling überall.
Wo bist du, mein geliebtes Land?
Gesucht, geahnt, und nie gekannt!
Das Land, das Land so hoffnungsgrün,
Das Land, wo meine Rosen blühn.
Wo meine Freunde wandelnd gehn,
Wo meine Toten auferstehn,
Das Land, das meine Sprache spricht,
O Land, wo bist du?...
Ich wandle still, bin wenig froh,
Und immer fragt der Seufzer, wo?
Im Geisterhauch tönt's mir zurück:
"Dort, wo du nicht bist, dort ist das Glück."
Der Zwerg D771
(Matthäus von Collin)
Im trüben Licht verschwinden schon die
Berge,
Es schwebt das Schiff auf glatten
Meereswogen,
Worauf die Königin mit ihrem Zwerge.
Sie schaut empor zum hochgewölbten
Bogen,
Hinauf zur lichtdurchwirkten blauen Ferne;
Die mit der Milch des Himmels blau
durchzogen.
"Nie, nie habt ihr mir gelogen noch, ihr
Sterne,"
So ruft sie aus, "bald werd' ich nun
entschwinden,
Ihr sagt es mir, doch sterb' ich wahrlich
gerne."
Da tritt der Zwerg zur Königin, mag binden
Um ihren Hals die Schnur von roter Seide,
Und weint, als wollt' er schnell vor Gram
erblinden.

Er spricht: "Du selbst bist schuld an
diesem Liede
Weil um den König du mich hast
verlassen,
Jetzt weckt dein Sterben einzig mir noch
Freude.
"Zwar werd' ich ewiglich mich selber
haßen,
Der dir mit dieser Hand den Tod gegeben,
Doch mußt zum frühen Grab du nun
erblassen."
Sie legt die Hand aufs Herz voll jungem
Leben,
Und aus dem Aug' die schweren Tränen
rinnen,
Das sie zum Himmel betend will erheben.
"Mögst du nicht Schmerz durch meinen
Tod gewinnen!"
Sie sagt's; da küßt der Zwerg die bleichen
Wangen,
D'rauf alsobald vergehen ihr die Sinnen.
Der Zwerg schaut an die Frau, von Tod
befangen,
Er senkt sie tief ins Meer mit eig'nen
Händen,
Ihm brennt nach ihr das Herz so voll
Verlangen,
An keiner Küste wird er je mehr landen.
Die junge Nonne D828
(Jakob Nikolaus de Jachelutta Craigher)
Wie braust durch die Wipfel der heulende
Sturm!
Es klirren die Balken, es zittert das Haus!
Es rollet der Donner, es leuchtet der Blitz,
Und finster die Nacht, wie das Grab!
Immerhin, immerhin, so tobt' es auch
jüngst noch in mir!
Es brauste das Leben, wie jetzo der
Sturm,
Es bebten die Glieder, wie jetzo das Haus,
Es flammte die Liebe, wie jetzo der Blitz,
Und finster die Brust, wie das Grab.
Nun tobe, du wilder gewalt'ger Sturm,
Im Herzen ist Friede, im Herzen ist Ruh,
Des Bräutigams harret die liebende Braut,
Gereinigt in prüfender Glut,
Der ewigen Liebe getraut.
Ich harre, mein Heiland! mit sehnendem
Blick!
Komm, himmlischer Bräutigam, hole die
Braut,
Erlöse die Seele von irdischer Haft.
Horch, friedlich ertönet das Glöcklein vom
Turm!
Es lockt mich das süße Getön
Allmächtig zu ewigen Höhn.
Alleluja!
Die Männer sind méchant D866
(Johann Gabriel Seidl)
Du sagtest mir es, Mutter:
Er ist ein Springinsfeld!
Ich würd' es dir nicht glauben,
Bis ich mich krank gequält!
Ja, ja, nun ist er's wirklich;
Ich hatt' ihn nur verkannt!
Du sagtest mir's, o Mutter:
"Die Männer sind méchant!"
Vor'm Dorf im Busch, als gestern
Die stille Dämm'rung sank,
Da rauscht' es: "Guten Abend!"
Da rauscht' es: "Schönen Dank!"
Ich schlich hinzu, ich horchte;
Ich stand wie festgebannt:
Er war's mit einer Andern -
"Die Männer sind méchant!"
O Mutter, welche Qualen!
Es muß heraus, es muß! -
Es blieb nicht bloß beim Rauschen,
Es blieb nicht bloß beim Gruß!
Vom Gruße kam's zum Küsse,
Vom Kuß zum Druck der Hand,
Vom Druck, ach liebe Mutter! -
"Die Männer sind méchant!"
Die Post D911
(Wilhelm Muller)
Uit: Winterreisse, nr. 13
Von der Straße her ein Posthorn klingt.
Was hat es daß es so hoch aufspringt,
Mein Herz?

Die Post bringt keinen Brief für dich.
Was drängst du denn so wunderlich,
Mein Herz?
Nun ja, die Post kommt aus der Stadt,
Wo ich ein liebes Liebchen hatt',
Mein Herz!
Willst wohl einmal hinüberseh'n
Und fragen wie es dort mag geh'n,
Mein Herz?
Lied 13: Die Post.
Toonsoort: Es gr.t. De toonsoort van een
koperen blaasinstrument! Tempo: Etwas
geschwind.
Zes-achtste maat. Hij hoort een posthoorn.
Onmiddellijk associatie met een brief van
haar.
De verleiding om terug te gaan. Zijn hart
zegt: "Zou je nog niet eens terug gaan om
te vragen
hoe ze het maakt?" Schubert laat zijn
pianobegeleiding springen als het hart van
de ongeluk-
kige minnaar in de eerste strofe: "Was hat
es daß es so hoch aufspringt?" En laat de
zanger
roepen: "Mein Herz! Mein Herz!"
(Toelichting van Miene van Erven)
Die Vögel D691
(Friedrich von Schlegel)
Wie lieblich und fröhlich,
Zu schweben, zu singen,
Von glänzender Höhe
Zur Erde zu blicken!
Die Menschen sind töricht,
Sie können nicht fliegen.
Sie jammern in Nöten,
Wir flattern gen Himmel.
Der Jäger will töten,
Dem Früchte wir pickten;
Wir müssen ihn höhnen,
Und Beute gewinnen.
Du bist die Ruh D776
(Friedrich Rückert)
Du bist die Ruh,
Der Friede mild,
Die Sehnsucht du
Und was sie stillt.
Ich weihe dir
Voll Lust und Schmerz
Zur Wohnung hier
Mein Aug und Herz.
Kehr ein bei mir,
Und schließe du
Still hinter dir
Die Pforten zu.
Treib andern Schmerz
Aus dieser Brust!
Voll sei dies Herz
Von deiner Lust.
Dies Augenzelt
Von deinem Glanz
Allein erhellt,
O füll es ganz!
Du liebst mich nicht D756b
(August von Platen-Hallermüde)
Mein Herz ist zerrissen, du liebst mich
nicht!
Du ließest mich's wissen, du liebst mich
nicht!
Wiewohl ich dir flehend und werbend
erschien,
Und liebebeflissen, du liebst mich nicht!
Du hast es gesprochen, mit Worten
gesagt,
Mit allzu gewissen, du liebst mich nicht!
So soll ich die Sterne, so soll ich den
Mond,
Die Sonne vermissen, du liebst mich nicht!
Was blüht mir die Rose, was blüht der
Jasmin,
Was blühn die Narzissen, du liebst mich
nicht!

Erlkönig D328
(Johann Wolfgang von Goethe)
Wer reitet so spät durch Nacht und Wind?
Es ist der Vater mit seinem Kind;
Er hat den Knaben wohl in dem Arm,
Er faßt ihn sicher, er hält ihn warm.
"Mein Sohn, was birgst du so bang dein
Gesicht?"
"Siehst, Vater, du den Erlkönig nicht?
Den Erlenkönig mit Kron und Schweif?"
"Mein Sohn, es ist ein Nebelstreif."
"Du liebes Kind, komm, geh mit mir!
Gar schöne Spiele spiel ich mit dir;
Manch bunte Blumen sind an dem Strand,
Meine Mutter hat manch gülden Gewand."
"Mein Vater, mein Vater, und hörest du
nicht,
Was Erlenkönig mir leise verspricht?"
"Sei ruhig, bleibe ruhig, mein Kind:
In dürren Blättern säuselt der Wind."
"Willst, feiner Knabe, du mit mir gehn?
Meine Töchter sollen dich warten schön;
Meine Töchter führen den nächtlichen
Reihn
Und wiegen und tanzen und singen dich
ein."
"Mein Vater, mein Vater, und siehst du
nicht dort
Erlkönigs Töchter am düstern Ort?"
"Mein Sohn, mein Sohn, ich seh es genau:
Es scheinen die alten Weiden so grau."
"Ich liebe dich, mich reizt deine schöne
Gestalt;
Und bist du nicht willig, so brauch ich
Gewalt."
"Mein Vater, mein Vater, jetzt fasst er mich
an!
Erlkönig hat mir ein Leids getan!"
Dem Vater grausets, er reitet geschwind,
Er hält in Armen das ächzende Kind,
Erreicht den Hof mit Mühe und Not:
In seinen Armen das Kind war tot.
Frühlingstraum D911
(Wilhelm Muller)
Uit: Winterreisse, nr. 11
Ich träumte von bunten Blumen,
So wie sie wohl blühen im Mai;
Ich träumte von grünen Wiesen,
Von lustigem Vogelgeschrei.
Und als die Hähne krähten,
Da ward mein Auge wach;
Da war es kalt und finster,
Es schrien die Raben vom Dach.
Doch an den Fensterscheiben,
Wer malte die Blätter da?
Ihr lacht wohl über den Träumer,
Der Blumen im Winter sah?
Ich träumte von Lieb' um Liebe,
Von einer schönen Maid,
Von Herzen und von Küssen,
Von Wonne und Seligkeit.
Und als die Hähne krähten,
Da ward mein Herze wach;
Nun sitz ich hier alleine
Und denke dem Traume nach.
Die Augen schließ' ich wieder,
Noch schlägt das Herz so warm.
Wann grünt ihr Blätter am Fenster?
Wann halt' ich mein Liebchen im Arm?
Lied 11: Frühlingstraum
Toonsoort: A gr.t. De toonsoort van de
zorgeloosheid en de warmte. Tempo:
Etwas bewegt.
Zes-achtste maat. Hij valt in slaap en de
droom slaat toe: bonte bloemen, groene
weiden en
zingende vogels. Herinneringen aan toen.
Maar als hij door het gekraai van de haan
wordt
gewekt blijken de bloemen die van de
vorst op de bevroren ruiten. Schubert
maakt de fasen
van dromen en van wakker worden
prachtig voelbaar in zijn noten. Lieflijk en
zacht, schril en
ijskoud wisselen elkaar af. Het
hanengekraai wordt door de piano
geïmiteerd en is dus
Tonmalerei. (Toelichting van Miene van
Erven)

Ganymed D544
(Johann Wolfgang von Goethe)
Wie im Morgenglanze
Du rings mich anglühst,
Frühling, Geliebter!
Mit tausendfacher Liebeswonne
Sich an mein Herze drängt
Deiner ewigen Wärme
Heilig Gefühl,
Unendliche Schöne!
Daß ich dich fassen möcht'
In diesen Arm!
Ach, an deinem Busen
Lieg ich und schmachte,
Und deine Blumen, dein Gras
Drängen sich an mein Herz.
Du kühlst den brennenden
Durst meines Busens,
Lieblicher Morgenwind!
Ruft drein die Nachtigall
Liebend mach mir aus dem Nebeltal.
Ich komm', ich komme!
Ach wohin, wohin?
Hinauf strebt's hinauf!
Es schweben die Wolken
Abwärts, die Wolken
Neigen sich der sehnenden Liebe.
Mir! Mir!
In eurem Schosse
Aufwärts!
Umfangend umfangen!
Aufwärts an deinen Busen,
Alliebender Vater!
Gretchen am Spinnrade D118
(Johann Wolfgang von Goethe)
Meine Ruh' ist hin,
Mein Herz ist schwer,
Ich finde sie nimmer
Und nimmermehr.
Wo ich ihn nicht hab
Ist mir das Grab,
Die ganze Welt
Ist mir vergällt.
Mein armer Kopf
Ist mir verrückt,
Mein armer Sinn
Ist mir zerstückt.
Nach ihm nur schau ich
Zum Fenster hinaus,
Nach ihm nur geh ich
Aus dem Haus.
Sein hoher Gang,
Sein' edle Gestalt,
Seine Mundes Lächeln,
Seiner Augen Gewalt,
Und seiner Rede
Zauberfluß,
Sein Händedruck,
Und ach, sein Kuß!
Mein Busen drängt sich
Nach ihm hin.
Ach dürft ich fassen
Und halten ihn,
Und küssen ihn,
So wie ich wollt,
An seinen Küssen
Vergehen sollt!
Heidenröslein D257
(Johann Wolfgang von Goethe)
Sah ein Knab' ein Röslein stehn,
Röslein auf der Heiden,
War so jung und morgenschön,
Lief er schnell, es nah zu sehn,
Sah's mit vielen Freuden.
Röslein, Röslein, Röslein rot,
Röslein auf der Heiden.
Knabe sprach: Ich breche dich,
Röslein auf der Heiden!
Röslein sprach: Ich steche dich,
Daß du ewig denkst an mich,
Und ich will's nicht leiden.
Röslein, Röslein, Röslein rot,
Röslein auf der Heiden.
Und der wilde Knabe brach
's Röslein auf der Heiden;
Röslein wehrte sich und stach,
Half ihm doch kein Weh und Ach,
Mußt es eben leiden.
Röslein, Röslein, Röslein rot,
Röslein auf der Heiden.

Heiß mich nicht reden D726 (Mignon I)
(Johann Wolfgang von Goethe)
Heiß mich nicht reden, heiß mich
schweigen,
Denn mein Geheimnis ist mir Pflicht,
Ich möchte dir mein ganzes Innre zeigen,
Allein das Schicksal will es nicht.
Zur rechten Zeit vertreibt der Sonne Lauf
Die finstre Nacht, und sie muß sich
erhellen,
Der harte Fels schließt seinen Busen auf,
Mißgönnt der Erde nicht die tiefverborgnen
Quellen.
Ein jeder sucht im Arm des Freundes Ruh,
Dort kann die Brust in Klagen sich
ergießen,
Allein ein Schwur drückt mir die Lippen zu,
Und nur ein Gott vermag sie
aufzuschließen.
Im Frühling D882
(Ernst Schulze)
Still sitz' ich an des Hügels Hang,
Der Himmel ist so klar,
Das Lüftchen spielt im grünen Tal.
Wo ich beim ersten Frühlingsstrahl
Einst, ach so glücklich war.
Wo ich an ihrer Seite ging
So traulich und so nah,
Und tief im dunklen Felsenquell
Den schönen Himmel blau und hell
Und sie im Himmel sah.
Sieh, wie der bunte Frühling schon
Aus Knosp' und Blüte blickt!
Nicht alle Blüten sind mir gleich,
Am liebsten pflückt ich von dem Zweig,
Von welchem sie gepflückt!
Denn alles ist wie damals noch,
Die Blumen, das Gefild;
Die Sonne scheint nicht minder hell,
Nicht minder freundlich schwimmt im Quell
Das blaue Himmelsbild.
Es wandeln nur sich Will und Wahn,
Es wechseln Lust und Streit,
Vorüber flieht der Liebe Glück,
Und nur die Liebe bleibt zurück,
Die Lieb und ach, das Leid.
O wär ich doch ein Vöglein nur
Dort an dem Wiesenhang
Dann blieb ich auf den Zweigen hier,
Und säng ein süßes Lied von ihr,
Den ganzen Sommer lang.
Kennst du das Land? D321 (Mignons
Gesang)
(Johann Wolfgang von Goethe)
Kennst du das Land, wo die Zitronen
blühn,
Im dunkeln Laub die Gold-Orangen glühn,
Ein sanfter Wind vom blauen Himmel
weht,
Die Myrte still und hoch der Lorbeer steht?
Kennst du es wohl?
Dahin! dahin
Möcht ich mit dir, o mein Geliebter, ziehn.
Kennst du das Haus? Auf Säulen ruht sein
Dach.
Es glänzt der Saal, es schimmert das
Gemach,
Und Marmorbilder stehn und sehn mich
an:
Was hat man dir, du armes Kind, getan?
Kennst du es wohl?
Dahin! dahin
Möcht ich mit dir, o mein Beschützer,
ziehn.
Kennst du den Berg und seinen
Wolkensteg?
Das Maultier sucht im Nebel seinen Weg;
In Höhlen wohnt der Drachen alte Brut;
Es stürzt der Fels und über ihn die Flut!
Kennst du ihn wohl?
Dahin! dahin
Geht unser Weg! O Vater, laß uns ziehn!

Lied der Delphine D857/2
(Christian Wilhelm von Schütz)
Uit “Lacrimas”
Ach, was soll ich beginnen
Vor Liebe?
Ach, wie sie innig durchdringet
Mein Inn'res!
Siehe, Jüngling, das Kleinste
Vom Scheitel
Bis zur Sohl' ist dir einzig
Geweihet.
O Blumen! Blumen! verwelket,
Euch pfleget
Nur, bis sie Lieb' erkennet,
Die Seele.
Nichts will ich tun, wissen und haben,
Gedanken
Der Liebe, die mächtig mich fassen,
Nur tragen.
Immer sinn' ich, was ich aus Inbrunst
Wohl könne tun,
Doch zu sehr hält mich Liebe im Druck,
Nichts läßt sie zu.
Jetzt, da ich liebe, möcht' ich erst leben,
Und sterbe.
Jetzt, da ich liebe, möcht' ich hell
brennen,
Und welke.
Wozu auch Blumen reihen und wässern?
Entblättert!
So sieht, wie Liebe mich entkräftet,
Sein Spähen.
Der Rose Wange will bleichen,
Auch meine,
Ihr Schmuck zerfällt, wie verscheinen
Die Kleider.
Ach Jüngling, da du mich erfreuest
Mit Treue,
Wie kann mich mit Schmerz so bestreuen
Die Freude?
Mignon und der Harfner D877/4
(Johann Wolfgang von Goethe)
Nur wer die Sehnsucht kennt
Weiß, was ich leide!
Allein und abgetrennt
Von aller Freude,
Seh ich am Firmament
Nach jener Seite.
Ach! der mich liebt und kennt,
Ist in der Weite.
Es schwindelt mir, es brennt
Mein Eingeweide.
Nur wer die Sehnsucht kennt
Weiß, was ich leide!
Nachtstück D672
(Johann Baptist Mayrhofer)
Wenn über Berge sich der Nebel breitet,
Und Luna mit Gewölken kämpft,
So nimmt der Alte seine Harfe, und
schreitet,
Und singt waldeinwärts und gedämpft:
"Du heilge Nacht:
Bald ist's vollbracht,
Bald schlaf ich ihn, den langen
Schlummer,
Der mich erlöst von allem Kummer."
Die grünen Bäume rauschen dann:
"Schlaf süß, du guter, alter Mann;"
Die Gräser lispeln wankend fort:
"Wir decken seinen Ruheort;"
Und mancher liebe Vogel ruft:
"O laßt ihn ruhn in Rasengruft!"
Der Alte horcht, der Alte schweigt,
Der Tod hat sich zu ihm geneigt.
Nachtviolen D752
(Johann Baptist Mayrhofer)
Nachtviolen, Nachtviolen!
Dunkle Augen, seelenvolle,
Selig ist es, sich versenken
In dem samtnen Blau.
Grüne Blätter streben freudig
Euch zu helfen, euch zu schmücken;
Doch ihr blicket ernst und schweigend
In die laue Frühlingsluft.
Mit erhabnen Wehmutsstrahlen
Trafet ihr mein treues Herz,
Und nun blüht in stummen Nächten
Fort die heilige Verbindung.

Sehnsucht D879
(Johann Gabriel Seidl)
Die Scheibe friert, der Wind ist rauh,
Der nächt'ge Himmel rein und blau.
Ich sitz' in meinem Kämmerlein
Und schau' ins reine Blau hinein.
Mir fehlt etwas, das fühl' ich gut,
Mir fehlt mein Lieb, das treue Blut;
Und will ich in die Sterne seh'n,
Muß stets das Aug' mir übergeh'n.
Mein Lieb, wo weilst du nur so fern,
ein schöner Stern, mein Augenstern?
Du weißt, dich lieb' und brauch' ich ja,
Die Träne tritt mir wieder nah.
Da quält' ich mich so manchen Tag,
Weil mir kein Lied gelingen mag,
Weil's nimmer sich erzwingen läßt
Und frei hinsäuselt wie der West.
Wie mild mich's wieder g'rad' durchglüht!
Sieh' nur, das ist ja schon ein Lied!
Wenn mich mein Los vom Liebchen warf,
Dann fühl' ich, daß ich singen darf.
Seligkeit D433
(Ludwig Heinrich Christoph Hölty)
Freuden sonder Zahl
Blühn im Himmelssaal
Engeln und Verklärten,
Wie die Väter lehrten.
O da möcht ich sein
Und mich ewig freun!
Jedem lächelt traut
Eine Himmelsbraut;
Harf und Psalter klinget,
Und man tanzt und singet.
O da möcht ich sein
Und mich ewig freun!
Lieber bleib ich hier,
Lächelt Laura mir
Einen Blick, der saget,
Daß ich ausgeklaget.
Selig dann mit ihr,
Bleib ich ewig hier!
So laßt mich scheinen D469 (Mignons
Gesang II)
(Johann Wolfgang von Goethe)
So laßt mich scheinen, bis ich werde,
Zieht mir das weiße Kleid nicht aus!
Ich eile von des schönen Erde
Hinab in jenes dunkle Haus.
Dort ruh' ich eine kleine Stille,
Dann öffnet sich der frische Blick;
Ich laße dann die reine Hülle,
Den Gürtel und den Kranz zurück.
Und jene himmlischen Gestalten
Sie fragen nicht nach Mann und Weib,
Und keine Kleider, keine Falten
Umgeben den verkläretn Leib.
Zwar lebt' ich ohne Sorg' und Mühe,
Doch fühlt' ich tiefen Schmerz genung.
Vor Kummer altert' ich zu frühe;
Macht mich auf ewig wieder jung!
Suleika I D720
(Johann Wolfgang von Goethe)
Was bedeutet die Bewegung?
Bringt der Ost mir frohe Kunde?
Seiner Schwingen frische Regung
Kühlt des Herzens tiefe Wunde.
Kosend spielt er mit dem Staube,
Jagt ihn auf in leichten Wölkchen,
Treibt zur sichern Rebenlaube
Der Insekten frohes Völkchen.
Lindert sanft der Sonne Glühen
Kühlt auch mir die heißen Wangen
Küßt die Reben noch im Fliehen,
Die auf Feld und Hügel prangen.
Und mir bringt sein leises Flüstern
Von dem Freunde tausend Grüße;
Eh' noch diese Hügel düstern
Grüßen mich wohl tausend Küsse.
Und so kannst du weiter ziehen!
Deine Freunden und Betrübten.
Dort wo hohe Mauern glühen
Find' ich bald den Vielgeliebten.
Ach! die wahre Herzenskunde,
Liebeshauch, erfrischtes Leben
Wird mir nur aus seinem Munde,
Kann mir nur sein Atem geben.

Suleika II D717
(Marianne von Willemer)
Ach, um deine feuchten Schwingen,
West, wie sehr ich dich beneide:
Denn du kannst ihm Kunde bringen
Was ich in der Trennung leide!
Die Bewegung deiner Flügel
Weckt im Busen stilles Sehnen;
Blumen, Auen, Wald und Hügel
Stehn bei deinem Hauch in Tränen.
Doch dein mildes sanftes Wehen
Kühlt die wunden Augenlider;
Ach, für Leid müßt' ich vergehen,
Hofft' ich nicht zu sehn ihn wieder.
Eile denn zu meinem Lieben,
Spreche sanft zu seinem Herzen;
Doch vermeid' ihn zu betrüben
Und verbirg ihm meine Schmerzen.
Sag ihm, aber sag's bescheiden:
Seine Liebe sei mein Leben,
Freudiges Gefühl von beiden
Wird mir seine Nähe geben.
Wehmut D772
(Matthäus von Collin)
Wenn ich durch Wald und Fluren geh',
Es wird mir dann so wohl und weh
In unruhvoller Brust.
So wohl, so weh, wenn ich die Au
In ihrer Schönheit Fülle schau',
Und all die Frühlingslust.
Denn was im Winde tönend weht,
Was aufgetürmt gen Himmel steht,
Und auch der Mensch, so hold vertraut
Mit all der Schönheit, die er schaut,
Entschwindet, und vergeht.
Willkommen und Abschied D767
(Johann Wolfgang von Goethe)
Es schlug mein Herz, geschwind zu
Pferde!
Es war getan fast eh' gedacht;
Der Abend wiegte schon die Erde,
Und an den Bergen hing die Nacht:
Schon stand im Nebelkleid die Eiche,
Ein aufgetürmter Riese, da,
Wo Finsternis aus dem Gesträuche
Mit hundert schwarzen Augen sah!
Der Mond von einem Wolkenhügel
Sah kläglich aus dem Duft hervor,
Die Winde schwangen leise Flügel,
Umsausten schauerlich mein Ohr;
Die Nacht schuf tausend Ungeheuer;
Doch frisch und fröhlich war mein Mut:
In meinen Adern welches Feuer!
In meinem Herzen welche Glut!
Dich sah ich und die milde Freude
Floß von dem süßen Blick auf mich,
Ganz war mein Herz an deiner Seite,
Und jeder Atemzug für dich.
Ein rosenfarbnes Frühlingswetter
Umgab das liebliche Gesicht,
Und Zärtlichkeit für mich - Ihr Götter!
Ich hofft' es, ich verdient' es nicht!
Doch ach! schon mit der Morgensonne
Verengt der Abschied mir das Herz:
In deinen Küssen, welche Wonne!
In deinem Auge, welcher Schmerz!
Ich ging, du standst und sahst zur Erden,
Und sahst mir nach mit nassem Blick:
Und doch, welch Glück geliebt zu werden!
Und lieben, Götter, welch ein Glück!