JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap
JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap
JG 18 nr 1 - Reynaertgenootschap
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
24<br />
Daarvan getuigt onder andere het in Tübingen (Duitsland) uitgegeven Übersicht<br />
der Niederländische Volksliteratur Alterer Zeit (<strong>18</strong>38) van de Leuvense hoogleraar<br />
Franz Joseph Mone (1796-<strong>18</strong>71). Of hij Willems helemaal begrepen heeft, is echter<br />
niet volledig duidelijk. In ieder geval schrijft hij: ‘Of de dichter Willem de bijnaam<br />
van Utenhove voerde is zeer waarschijnlijk, maar niet bewezen.’ 22<br />
Duidelijker is Laurent Philip van de Bergh (<strong>18</strong>05-<strong>18</strong>87), gezaghebbend Nederlands<br />
wetenschapper op taalkundig, volkskundig en historisch gebied. In één van zijn<br />
vroegste werken, De Nederlandsche volksromans (<strong>18</strong>37), gaat hij in op de vraag<br />
wie de Reynaert geschreven heeft: ‘Het gevoelen van Willems, die Willem<br />
Wtenhove voor den vervolger van het gedicht houdt is althans niet genoegzaam<br />
gewaarborgd, ofschoon het mij om andere redenen, die ik zo aanstonds zal mededeelen,<br />
niet onaannemelijk voorkomt.’ In de eerste plaats was ‘Willem Utenhove (...)<br />
priester te Aardenburg of aldaar geboren; hij moest dus met die streek bekend zijn<br />
en dit was ook de dichter van den Reinaert’. Als voorbeeld noemt Van de Bergh,<br />
evenals Willems: ‘het vermelden van het schier onbekende Hoeckenbroek (...) in de<br />
nabijheid van Aardenburg gelegen, mitsgaders het plaatsen van zeker voorval op<br />
eenen dijk (...) doen ons aan eenen inwoner dier stad denken’. Hij voegt daar een<br />
in zijn ogen sterker argument van handschriftelijke aard aan toe:<br />
In het Amsterdamsch HS. vindt men in den aanvangsregel Willem<br />
die madock maecte drie groote of capitale letters geschreven,<br />
namelik de W van Willem, vervolgens eene T daarnaast, in stede<br />
eener I en eindelijk eene H boven een K van madock; zal, kan dit<br />
anders beduiden, dan de aanvangsletters van den naam<br />
Wttenhove (Wt-Ten-Hove)? 23<br />
Tegenargumenten, toenemende twijfels en definitieve afwijzing (<strong>18</strong>36-<strong>18</strong>85)<br />
In het midden van de negentiende eeuw nam de steun voor Willems’ hypothese duidelijk<br />
af. 24 Een aantal wetenschappers had er al vanaf het begin twijfels over gehad.<br />
Jacob Grimm bijvoorbeeld vond dat Willems, niet alleen over de datering van de<br />
Reynaert en haar oorspronkelijkheid, maar ook over het auteurschap met steviger<br />
argumenten moest komen. Waarom, schrijft hij in een brief aan Willems in <strong>18</strong>36,<br />
zou Willem per se Willem Utenhove uit Aardenburg zijn? Willem was immers een<br />
erg courante naam. 25 Ook de Gentse, later Luikse hoogleraar Jan Bormans (<strong>18</strong>01-<br />
<strong>18</strong>78) plaatste vraagtekens. Hij had weliswaar grote waardering voor Willems’<br />
wetenschappelijke uitgave, maar noemde in het gedetailleerde commentaar<br />
Analyses critiques d’ouvrages. Reinaert de Vos (<strong>18</strong>37) de plaatsing van het werk<br />
rond Aardenburg toch ‘een kleine onnauwkeurigheid’. 26<br />
De letterkundige Derk Buddingh (<strong>18</strong>00-<strong>18</strong>74) was minder genuanceerd. Hij voerde<br />
over Utenhoves auteurschap in de Algemeene konst- en letterbode van <strong>18</strong>37<br />
zelfs een uitvoerige polemiek met Willems: ‘Niet één zijner zoogenoemde bewijzen<br />
stelt die zaak ook als waarschijnlijk voor’. Willems reageerde vinnig en bleef bij zijn<br />
standpunt. Eén van de problemen draaide om de precieze betekenis van het<br />
Middelnederlandse woord favelen/fabelen. Willems citeerde daarbij onder meer<br />
Maerlant: ‘Wel hoe, Willem [Utenhove is] ook een fabeldichter’, om te vervolgen met<br />
de bijna op een krachtterm lijkende: ‘De là [dat wil zeggen Utenhoves ‘fabel’-bestiarium]<br />
à Reinaert, il n’y a qu’un pas’. Buddingh blijkt niet onder de indruk: ‘De là à<br />
Tiecelijn, <strong>18</strong>, 2005