Hoofdstuk 2 ENDOCRINOLOGIE
Hoofdstuk 2 ENDOCRINOLOGIE
Hoofdstuk 2 ENDOCRINOLOGIE
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>ENDOCRINOLOGIE</strong> ......................................................................................... 1<br />
1. CUSHING BIJ HET PAARD ........................................................................................ 1<br />
1.1. Etiologie ................................................................................................................. 1<br />
1.2. Pathogenese............................................................................................................ 2<br />
1.3. Voorkomen............................................................................................................. 2<br />
1.4. Symptomen............................................................................................................. 2<br />
1.5. Diagnose................................................................................................................. 4<br />
1.6. Differentiaal diagnose ............................................................................................ 6<br />
1.7. Prognose................................................................................................................. 6<br />
1.8. Behandeling............................................................................................................ 6<br />
2. BIJNIEREN....................................................................................................................7<br />
2.1. Fysiologie............................................................................................................... 7<br />
2.2. Bijnier depletie (adrenal exhaustion) ..................................................................... 8<br />
2.3. Pheochromocytoma................................................................................................ 8<br />
3. ANHYDROSIS .............................................................................................................. 9<br />
4. SCHILDKLIER.............................................................................................................. 9<br />
4.1. Neonatale hypothyroidie ........................................................................................ 9<br />
4.2. Hypothyroidie bij volwassen paarden .................................................................. 10<br />
4.3. Hyperthyroidie ..................................................................................................... 10<br />
5. PARATHYROIDE....................................................................................................... 10<br />
6. PANCREAS................................................................................................................. 11<br />
<strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>ENDOCRINOLOGIE</strong><br />
1. CUSHING BIJ HET PAARD<br />
1.1. ETIOLOGIE<br />
Cushing bij het paard berust op een dysfunctie van de hypofyse waarbij er een adenomateuze<br />
hyperplasie en hypertrofie van de pars intermedia van de hypofyse optreedt. In de pars distalis<br />
wordt normaal het ACTH geproduceerd uit POMC (pro-opiomelanocortine) en de regeling<br />
gebeurt door een feedback via adrenocorticale steroiden die enerzijds rechtstreeks inwerken<br />
op de ACTH producerende cellen en anderzijds indirect inwerken op de hypothalamus waar<br />
CRH (cortico tropin releasing hormone) en AVP (arginine vasopressine) de secretie van<br />
ACTH regelen.<br />
Uit de pars intermedia wordt onder normale omstandigheden vrijwel geen (< 2%) ACTH<br />
vrijgesteld aangezien dit afgebroken wordt tot CLIP (corticotropin-like intermediate lobe<br />
protein). De normale secretie van de pars intermedia bestaat vooral uit alfa-MSH (melanocyte<br />
stimulating hormone) en beta- endorphines.<br />
Bij hyperplasie en hypertrofie van de pars intermedia komt, behalve meer alfa-MSH en meer<br />
beta-END, ook meer ACTH vrij. Aangezien de pars intermedia niet beïnvloed wordt door een<br />
negatieve feedback van de adrenocorticale steroiden wegens het ontbreken van een<br />
glucocorticoid receptor, blijft de ACTH productie en secretie doorgaan. De enige rem op<br />
productie en secretie van ACTH in de pars intermedia is een rechtstreekse neuronale invloed<br />
uit de hypothalamus met dopamine als belangrijkste neurotransmittor (naast serotonine en<br />
beta-adrenerge systemen). Bij hyperplasie en hypertrofie van de pars intermedia lijkt deze
dopaminerge innervatie onvoldoende aanwezig te zijn om een remmende invloed uit te<br />
oefenen (primair of secundair?).<br />
Een tweede gevolg van de hyperplasie van de pars intermedia is de verdrukking van de pars<br />
nervosa van de hypophyse. Hierdoor wordt minder ADH (anti diuretisch hormoon) en minder<br />
oxytocine gesecreteerd.<br />
1.2. PATHOGENESE<br />
De oorzaak van de hyperplasie en hypertrofie is onbekend. Een stoornis in de dopaminerge<br />
innervatie wordt vooropgesteld, maar zou evengoed secundair kunnen zijn aan een<br />
onvoldoende meegroei van de hypothalamische innervatie bij de hyperplasie.<br />
1.3. VOORKOMEN<br />
Cushing’s syndroom is een veel voorkomende aandoening bij oudere paarden. Gemiddeld zijn<br />
de dieren 19 jaar oud, maar de spreiding is groot (7 tot 40 jaar). Er lijkt geen duidelijke<br />
geslachtspredilectie te zijn (bij de mens meer vrouwen dan mannen) en ook geen duidelijke<br />
raspredilectie (sommige auteurs vermelden dat de aandoening meer bij ponies voorkomt). Bij<br />
de hond zijn vooral de kleine rassen gevoelig.<br />
In de totale paardenpopulatie wordt de prevalentie geschat tussen 0.15 en 0.5%.<br />
1.4. SYMPTOMEN<br />
Het symptomenbeeld is sterk gevarieerd en secundaire complicaties kunnen het klinisch beeld<br />
compliceren zodat de diagnose in het beginstadium moeilijk kan zijn.<br />
De zes meest voorkomende symptomen zijn hirsutisme, gewichtsverlies, lethargie,<br />
hoefbevangenheid, polyurie, polydipsie en hyperhidrosis.<br />
1.4.1 Hirsutisme<br />
Ongeveer 85% van de Cushing paarden vertonen hirsutisme. Initieel kan dit discreet zijn<br />
waarbij de dieren iets later dan andere paarden ruien en iets vroeger hun wintervacht krijgen.<br />
Lokale ontkleuring van de haren kan ook voorkomen (donkere haren naar licht bruin). Het<br />
ruien in zones en het aanwezig blijven van lange haren in de schaarstreek of op de buik kan<br />
ook indicatief zijn voor Cushing. De exacte oorzaak van dit fenomeen is niet bekend: MSH,<br />
testosteron (uit bijnier) of druk op het thermoregulatiecentrum worden vermeld als mogelijke<br />
oorzaken. In het finale stadium is er vrijwel geen rui meer en vertonen de dieren een lang en<br />
gekruld haarkleed.<br />
1.4.2 Gewichtsverlies<br />
Gewichtsverlies is geen constant gegeven in de initiële anamnese, maar komt op termijn vaak<br />
voor. Vooral verlies van spieren wordt vermeld. Het katabole effect van hypercortisolemie,
steroid myopathie en het effect van verouderen wordt hiervoor verantwoordelijk gesteld.<br />
Secundaire pathologieën zoals tandproblemen, erosieve mondletsels, parasitaire infecties en<br />
dergelijke kunnen hierbij ook een rol spelen. De pijn bij eventuele hoefbevangenheid kan ook<br />
voor vermagering zorgen. Uiteindelijk krijgen de dieren een pot-bellied uitzicht: een mager<br />
skelet met een grote buik eronder.<br />
1.4.3 Lethargie<br />
Verminderde activiteit van de dieren is vaak ook een klacht in de anamnese. Dit zou een<br />
gevolg kunnen zijn van de gestegen concentratie van endorfines in bloed en cerebrospinaal<br />
vocht.<br />
1.4.4 Hoefbevangenheid<br />
Hoefbevangenheid, bleinen en zoolabcessen kunnen, zeker bij recidiverend optreden,<br />
indicatief zijn voor een onderliggende oorzaak als Cushing. Het exacte mechanisme is<br />
onbekend, maar een direct effect van cortisol op de circulatie in de hoef en een indirect effect<br />
van verminderde glucose tolerantie zou hier een rol in kunnen spelen. De verminderde afweer<br />
door de hypercortisolemie zou het grotere aantal ontstekingen in de hoef kunnen verklaren.<br />
1.4.5 Polyurie en polydipsie<br />
De verminderde ADH secretie door de verdrukking van de pars nervosa van de hypofyse en<br />
de glucosurie (osmotische diurese) zijn belangrijke oorzaken van de polyurie-polydipsie die<br />
gezien wordt bij Cushing paarden. Bijkomend kan er een diabetes insipidus ontstaan door een<br />
antagonistisch effect van de glucocorticoiden op het ADH ter hoogte van de distale tubuli van<br />
de nier. Een secundaire diabetes mellitus kan ook nog ontstaan door een verhoogde perifere<br />
insulineresistentie.<br />
1.4.6 Hyperhidrosis<br />
Paarden met Cushing voelen vaak vochtig aan en kunnen ook duidelijk zweten zonder<br />
inspanning te leveren. De reden hiervoor is onbekend en de volgende hypothesen worden<br />
vooropgesteld: gestoorde thermoregulatie, een beta-adrenerg defect of chronische pijnprikkels<br />
(vb. hoefbevangenheid).<br />
1.4.7 Zenuwsymptomen<br />
Zenuwsymptomen, zoals epileptiforme aanvallen of domkolder zijn vooral beschreven bij<br />
grote hypofyse adenomas die duidelijk druk uitoefenen op de hersenen of op de vasculatuur in<br />
de schedel. Blindheid door druk op het chiasma opticum of op de nervus opticus wordt ook<br />
soms vermeld.
1.4.8 Verminderde afweer<br />
Een hele reeks afwijkingen, zoals een verhoogde frekwentie van ontstekingen in de voet,<br />
monderosies, sinusitis, vertraagde wondheling, huidinfecties, enzovoort, worden ook vermeld<br />
in het kader van het Cushing syndroom bij het paard. De reden hiervan zou kunnen liggen in<br />
een onderdrukking van de afweer door de hypercortisolemie (verminderde cellulaire en<br />
humorale afweer).<br />
1.4.9 Minder frekwent voorkomende afwijkingen<br />
Een abnormale oestrische cyclus en pseudolactatie worden sporadisch vermeld en zijn<br />
waarschijnlijk het gevolg van de overproductie van cortisol. Tachypnee, tachycardie,<br />
hypertrofische osteopathie en osteoporose worden een zeldzame keer vermeld als bijkomende<br />
pathologie.<br />
1.4.10 Afwijkingen bij bloed en urine onderzoek<br />
Er zijn geen specifieke afwijkingen te vinden bij routine bloedonderzoek. Hyperglycemie<br />
(gevolg van cortisol en insuline-resistentie) wordt slechts in 25 tot 50% van de dieren<br />
gevonden. Eosinopenie en leverletsels worden soms aangetroffen, maar zijn weinig specifiek.<br />
Hyperlipemie wordt meestal slechts bij enkele terminale gevallen aangetroffen.<br />
Bij urine onderzoek kan glucosurie gevonden worden indien hyperglycemie aanwezig is.<br />
1.5. DIAGNOSE<br />
De diagnose bij vergevorderde en typische gevallen kan vaak aan de hand van de anamnese<br />
en de klinische symptomen gesteld worden. Vaak duurt het 1.5 tot 4 jaar vooraleer de ziekte<br />
klinisch duidelijk detecteerbaar is. Bij minder uitgesproken ziekte dienen bijkomende<br />
analyses ter bevestiging te gebeuren. Twijfelachtige resultaten kunnen hierbij optreden.<br />
1.5.1 Verhoogde basale cortisol gehaltes<br />
Bij basale cortisol gehaltes van meer dan 200 nmol/l kan de diagnose gesteld worden met een<br />
specificiteit van 27%, wat uiteraard laag is.<br />
De eenmalige bepaling van de cortisol gehaltes is bijgevolg geen goede diagnostische test.<br />
1.5.2 Verlies van circadiane ritme<br />
Meestal (maar niet altijd) is het cortisol gehalte van paarden ’s morgens hoger dan ’s avonds.<br />
Bij Cushing blijft het gehalte min of meer stabiel gedurende de dag. Minder dan 30% verschil<br />
tussen twee monsters genomen met 8 tot 10 uur tussentijd zou indicatief zijn voor Cushing.<br />
Andere chronische pijn- of ontstekingstoestanden kunnen echter een vergelijkbaar effect<br />
geven.
1.5.3 Insuline en T4 gehalte<br />
Bij Cushing is insuline vaak hoger dan bij normale paarden en T4 vaak lager. Dit is niet<br />
specifiek voor Cushing, maar samen met andere testen kan dit helpen om de gevoeligheid van<br />
de diagnose te verhogen.<br />
1.5.4 Dexamethasone suppressie test (Overnight dexamethasone suppression test,<br />
ODST)<br />
Deze test is lange tijd de gouden standaard geweest. Het protocol is als volgt:<br />
-serumname om 17 uur ’s avonds en serum koel bewaren of invriezen<br />
- 40 µgr/kg dexamethasone IM toedienen<br />
- opnieuw serumcollectie om 12 uur ’s middags de volgende dag<br />
Interpretatie: In het eerste staal wordt de basale cortisol gemeten, in het tweede staal is er bij<br />
Cushingpaarden meer dan 1 µgr/dl (=27.59 nmol/l) aanwezig, bij normale paarden ligt de<br />
hoeveelheid cortisol bij de tweede staalname onder dit niveau.<br />
Deze test heeft een goede gevoeligheid, maar is ietwat omslachtig en er bestaat (een kleine)<br />
kans op hoefbevangenheid of het opflakkeren van een reeds aanwezige hoefbevangenheid.<br />
1.5.5 ACTH stimulatie test<br />
Deze test berust op de verhoogde reactiviteit van de bijnierschors op ACTH. Verschillende<br />
protocols zijn beschreven. Er kan 25 IU synthetisch ACTH IV toegediend worden waarbij een<br />
cortisolconcentratie van meer dan 400 nmol/l twee uur later de diagnose van Cushing kan<br />
aangeven met een gevoeligheid van 70%.<br />
Een ander protocol omvat de toediening van 100 IU synthetisch ACTH IV. Serum wordt<br />
hierbij voor en twee uur na de toediening genomen: een stijging van het cortisol gehalte in het<br />
tweede staal met drie tot vier keer of meer in vergelijking met het eerste staal, is indicatief<br />
voor Cushing.<br />
1.5.6 Gecombineerde dexamethasone suppressie test en ACTH stimulatie test<br />
Deze test is moeilijk te interpreteren en wordt niet meer aangeraden.<br />
1.5.7 Basale plasma ACTH bepaling<br />
Dit is momenteel de meest gebruikte test voor Cushing. Hiervoor wordt bloed genomen op<br />
EDTA, binnen de drie uur moet het afgecentrifugeerd worden en in een plastiek buisje<br />
ingevroren of verwerkt worden. Waarden van meer dan 400 pg/ml geven 67% zekerheid dat<br />
het om een Cushing paard gaat. Waarden boven de 50 pg/ml bij paarden en boven de 27<br />
pg/ml bij ponies zijn sterk suggestief. Waarden tussen 32 en 50 pg/ml bij paarden en tussen 14<br />
en 27 pg/ml bij ponies vormen een schemerzone waarbij een bijkomende test (vb. ODST)<br />
aangeraden is.
1.5.8 TRH stimulatie test<br />
Cortisol gehaltes stijgen bij Cushing paarden na toediening van 1 mg TRH IV (exact<br />
mechanisme onbekend). Vals positieve resultaten zijn echter ook mogelijk zodat deze test niet<br />
meer aangeraden wordt.<br />
1.5.9 Urine onderzoek<br />
Bepaling van cortisol gehaltes in morgenurine en cortisol/creatinine ratio’s zoals frekwent<br />
toegepast bij kleine huisdieren, is bij het paard te weinig discriminerend om een goede<br />
diagnostische waarde te hebben. Corticoid gehaltes van meer dan 322 nmol/l en een CC ratio<br />
van meer dan 7 x 10-6 en volgens andere auteurs meer dan 20 x 10-6 zouden indicatief zijn<br />
als screeningstest (behalve bij ezels).<br />
1.5.10 CAT scan<br />
Visualisatie van de tumor kan gebeuren via CAT scan. Uiteraard zijn de grootste beperkingen<br />
de kostprijs van het onderzoek, de moeilijkheid om kleine tumoren te identificeren en het<br />
ontbreken van gegevens over de functionaliteit van de tumor.<br />
1.6. DIFFERENTIAAL DIAGNOSE<br />
Differentiaal diagnostisch moet gedacht worden aan een functionele bijnierschorstumor of een<br />
ectopisch gelegen ACTH producerende tumor (paraneoplastisch syndroom). Deze<br />
aandoeningen zijn tot op heden niet gerapporteerd bij het paard en ACTH bepalingen kunnen<br />
differentiaal diagnostisch gebruikt worden in verband met functionele bijnierschorstumoren.<br />
Iatrogeen hyperadrenocorticisme (langdurige triamcinolone toediening) is uitermate zeldzaam<br />
bij het paard.<br />
1.7. PROGNOSE<br />
De prognose is sterk afhankelijk van eventueel secundair aanwezige complicaties (vb.<br />
hoefbevangenheid) of een sterke hyperglycemie met glucose verlies via de urine. Ondanks<br />
een “Cushing” uitzicht kunnen paarden jarenlang (tot 10 jaar bekend) overleven met een<br />
aanvaardbare levenskwaliteit, mits een aangepaste verzorging.<br />
1.8. BEHANDELING<br />
De behandeling van Cushing bestaat uit twee onderdelen. Het eerste luik omvat een<br />
aangepaste verzorging, het tweede luik omvat een medicamenteuze therapie.<br />
1.8.1 Aangepaste verzorging
De aangepaste verzorging omvat de routine verzorging van oudere paarden, met speciale<br />
aandacht voor:<br />
-tandverzorging<br />
-ontworming<br />
-vaccinaties<br />
-hoefverzorging<br />
-aangepast dieet<br />
-vlugge behandeling van secundaire infecties<br />
-scheren van de paarden tijdens de zomer<br />
1.8.2 Medicamenteuze behandeling<br />
Momenteel zijn twee groepen van therapeutica inzetbaar bij de behandeling van Cushing bij<br />
het paard.<br />
Een eerste groep zijn de dopamine agonisten. Bromocryptine (Parlodel ®) (0.03 – 0.09 mg/kg<br />
2x per dag IM / SC (of per os)). Pergolide (Permax ®) kan peroraal toegediend worden in<br />
stijgende dosissen (1 µg/kg BID gedurende 3 dagen, 2 µg/kg BID gedurende 3 dagen,<br />
enzovoort; tot intoxicatie (anorexie – koliek) of tot beterschap). Indien het optreedt, wordt<br />
beterschap meestal gezien in de buurt van 10 tot 11 µg/kg.<br />
De duur van de behandeling is levenslang en bijgevolg duur.<br />
Een tweede groep therapeutica zijn de serotonine antagonisten. De meest gebruikte en<br />
gedocumenteerde hierbij is cyproheptadine (Periactyn ®). Het protocol hiervoor is 0.25<br />
mg/kg peroraal gedurende 1 maand. Na een maand wordt opnieuw een ACTH bepaling<br />
gedaan. Indien een gunstig resultaat bekomen wordt, kan deze dosering aangehouden worden.<br />
Indien geen effect te zien is, kan de dosis opgedreven worden door het product twee keer per<br />
dag toe te dienen. Indien na een hercontrole een maand later opnieuw geen effect bekomen<br />
wordt, kan de dosis opgedreven worden tot 0.3 of later 0.5 mg/kg BID, maar veelal geeft ook<br />
dit onvoldoende resultaat in die resistente gevallen.<br />
Een nieuwere molecule, trilostane, gaf in een recente studie ook een positief effect op het<br />
verloop van de aandoening. Dit medicament is een inhibitor van het 3 beta-hydroxysteroid<br />
dehydrogenase enzyme systeem en vermindert de productie van een aantal bijnier steroiden<br />
waaronder corisol en aldosterone. Ook bij de hond werden positieve effecten vermeld.<br />
1.8.3 Chirurgische behandeling<br />
Dit is, in tegenstelling tot de humane geneeskunde, voor de behandeling bij het paard een<br />
verre droom.<br />
2. BIJNIEREN<br />
2.1. FYSIOLOGIE
De bijnieren produceren mineralocorticoiden (corticale zona glomerulosa), glucocorticoiden<br />
(corticale zona fasciculata), androgenen (corticale zona reticularis) en catecholamines in de<br />
medulla.<br />
Bij de grote huisdieren wordt er weinig pathologie ter hoogte van deze structuren gemeld.<br />
2.2. BIJNIER DEPLETIE (ADRENAL EXHAUSTION)<br />
2.2.1 Symptomen<br />
De symptomen van bijnier depletie zijn depressie, verminderde eetlust, prestatie verlies,<br />
gewichtsverlies en bij bloedonderzoek een daling van Na, Cl, K en glucose.<br />
In de anamnese wordt meestal ofwel een recent zeer intens werk of training vermeld, ofwel<br />
een corticosteroid toediening ofwel een algemene ziekte (koliek, shock).<br />
2.2.2 Diagnose<br />
De diagnose kan gesteld worden aan de hand van een ACTH stimulatie test.<br />
Bij bloedname voor en 2 uur na 100 IU synthetisch ACTH IV moet minstens een<br />
verdubbeling van het cortisol gehalte waargenomen worden.<br />
Indien we zeer lage waarden voor hebben en vooral indien de stijging nadien minimaal is, kan<br />
besloten worden tot adrenale depletie.<br />
2.2.3 Behandeling<br />
Rust is hierbij de enige goede behandeling<br />
2.2.4 Opmerkingen<br />
Na toediening van dexamethasone (40 mg) krijgen we gedurende 18 tot 24 uur een<br />
onderdrukking van de bijnier, bij toediening van triamcinolone (0.044 mg/kg) krijgen we<br />
gedurende 14 dagen een onderdrukking. Toch zijn er zelden blijvende onderdrukkingen bij<br />
het paard.<br />
2.3. PHEOCHROMOCYTOMA<br />
2.3.1 Definitie<br />
Onder pheochromocytoma wordt een tumor van het bijniermerg verstaan. Gelukkig zijn de<br />
meeste tumoren niet functioneel (lijkschouwingsbevinding).<br />
1.1. Symptomen
De voornaamste symptomen zijn:<br />
Zweten<br />
Nervositeit<br />
Verhoogd hartritme<br />
Gedilateerde pupillen<br />
Hyperglycemie<br />
Hypertensie met soms inwendige bloedingen<br />
Polyurie – polydipsie<br />
Neutrofilie, lymfopenie en hemoconcentratie<br />
2.3.2 Diagnose<br />
Bepaling van de catecholamines is hierbij van diagnostische waarde, maar gezien het<br />
ontbreken van referentiewaarden per labo en per techniek dienen paarden uit dezelfde<br />
omgeving als vergelijking ingesloten te worden.<br />
3. ANHYDROSIS<br />
Dit is een probleem van paarden in warme en vooral vochtige streken.<br />
Door een continue overstimulatie van de zweetklieren ontstaat een onvermogen tot zweten<br />
door een refractair worden van de beta-2 receptoren.<br />
De thermoregulatie van die paarden raakt hierdoor verstoord en fatale hyperthermie kan<br />
hierdoor het gevolg zijn.<br />
Voorlopig is enkel niet meer werken van die paarden of overbrengen naar koelere regio’s de<br />
enige behandeling.<br />
Vooral progressieve adaptatie aan een ander klimaat is preventief mogelijk.<br />
4. SCHILDKLIER<br />
4.1. NEONATALE HYPOTHYROIDIE<br />
4.1.1 Etiologie en voorkomen<br />
Deze aandoening wordt vooral gezien bij onvoldoende voorziening van iodium bij de merrie.<br />
Dit is veelal geografisch beperkt tot plaatsen waar een depletie van de bodem aanwezig is of<br />
door de aanwezigheid van plantaardige goitrogenen.<br />
4.1.2 Symptomen<br />
Bij de veulens wordt een te grote schildklier gezien bij de geboorte (krop), meestal zijn het<br />
ook zwakke veulens die hypotherm zijn en peescontracties en beenderafwijkingen kunnen ook<br />
aanwezig zijn.
4.1.3 Diagnose<br />
De diagnose kan gesteld worden aan de hand van de klinische symptomen (aspecifiek) en aan<br />
de hand van een TSH stimulatie test (5 IU TSH IV: minstens verdubbeling van T3 na 2 uur).<br />
4.1.4 Behandeling<br />
De behandeling bestaat uit de dagelijkse toediening van T4 en aanpassing van de omgeving<br />
(iodium supplementatie merrie).<br />
4.2. HYPOTHYROIDIE BIJ VOLWASSEN PAARDEN<br />
4.2.1 Etiologie en voorkomen<br />
De vooral nutritioneel geinduceerde hypothyroidie bij volwassen paarden is uiterst zeldzaam<br />
en nog niet aangetroffen in België. Het gaat om een beeld van lethargie en spieratrofie met<br />
een dun haarkleed (epidermale atrofie) tot het optreden van myxoedeem.<br />
4.2.2 Diagnose<br />
De diagnose berust op een TSH stimulatie test (zie hoger) waarbij een na 1 uur een<br />
verdubbeling van de T3 concentratie moet optreden en een verdubbeling van de T4<br />
concentratie na 4 uur. De basaal waarden van T3 en T4 zijn sterk variabel (daling bij ziekte,<br />
hitte, NSAID, steroiden,…).<br />
Richtinggevend zijn de volgende waarden: T3: 30-170 ng%; T4: 1-3 µgr%<br />
4.3. HYPERTHYROIDIE<br />
Dit is uitermate zeldzaam en in de literatuur is daarover bij het paard vrijwel niets<br />
beschikbaar. Adenoma’s en carcinoma’s van de schildklier zijn beschreven, maar zijn vrijwel<br />
nooit functioneel. Enkel bij carcinoma’s (na histologie) is een chirurgische behandeling<br />
aangewezen.<br />
5. PARATHYROIDE<br />
Primair hyperparathyroidie is extreem zeldzaam bij grote huisdieren.<br />
Pseudohyperparathyroidie komt een zeldzame keer voor bij tumoren of nierpathologie: bij<br />
bloedonderzoek wordt dan een hoog calcium gehalte aangetroffen en in chronische gevallen<br />
kan dat zelfs tot metastatische verkalkingen leiden (vb. aorta).<br />
Nutritionele secundaire hyperparathyroidie komt frekwenter voor, vooral bij paarden en<br />
ponies die als huisdier gehouden worden. Een overmaat fosfor in de voeding is hierbij de<br />
oorzaak. Decalcificatie en osteodystrofie zijn hierbij de voornaamste symptomen.
6. PANCREAS<br />
Primaire diabetes, zoals bij hond en mens, is uitermate zeldzaam bij de grote huisdieren. Een<br />
paar literatuur gegevens wijzen op een pancreas destructie door droes of migrerende<br />
strongyliden als mogelijke oorzaak van diabetes bij het paard.<br />
Secundaire diabetes door een insuline resistente hyperglycemie komt voor bij onder andere<br />
Cushing bij het paard (diabetogeen effect van ACTH en cortisol).<br />
Hypersecretie van insuline door de pancreas is nog zeldzamer bij de grote huisdieren, één<br />
geval van een insuline producerende tumor van de pancreas is beschreven bij een ponie.