downloaden - Bureau Beke
downloaden - Bureau Beke
downloaden - Bureau Beke
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Een ander probleem van de DSM-IV-TR is dat, in tegenstelling tot eerdere versies,<br />
excessief seksueel gedrag of hyperseksualiteit niet als stoornis is opgenomen. Kafka<br />
(2010) heeft een voorstel ingediend om de hyperseksuele stoornis opnieuw in de DSM-<br />
V op te nemen. Bij hyperseksueel gedrag gaat het niet om strafbare seksuele activiteiten,<br />
maar om de mate waarin iemand met conventionele vormen van seksueel gedrag (het<br />
gaat met name om compulsief masturberen, afhankelijkheid van porno, promiscue<br />
gedrag, cyber- en telefoonseks) gepreoccupeerd is. Een hoge mate van seksuele activiteiten,<br />
gepaard gaande met een grote tijdsinvestering, is een aanwijzing voor hyperseksueel<br />
gedrag. Dit gedrag wordt als een stoornis bestempeld wanneer personen onder<br />
dergelijk gedrag gebukt gaan en wanneer de seksuele activiteiten ernstig interfereren<br />
met hun dagelijkse bezigheden en sociale contacten. Seksuele preoccupatie wordt zoals<br />
gezegd als belangrijke risicofactor gezien voor seksuele recidive (Hanson, 2006).<br />
Over het geheel genomen heeft de huidige DSM-diagnose van pedofilie een beperkte<br />
betekenis: het gaat alleen om een seksuele voorkeur voor prepubers. Deze afbakening<br />
komt wel overeen met de Nederlandse wetgeving, waarbij seksueel misbruik van kinderen<br />
onder de twaalf jaar zwaarder bestraft wordt dan dat van kinderen tussen de<br />
twaalf en zestien jaar. In afwachting van de komende DSM-V is het gebruikelijk een<br />
hyperseksuele stoornis te diagnosticeren als parafilie ‘Niet Anderszins Omschreven’.<br />
Typologieën op basis van pragmatische clusters<br />
Delictpleging kan aan de hand van verschillende demografische kenmerken worden<br />
geclusterd. Een veelgebruikte clustering is het onderscheid tussen intrafamiliaire en<br />
extrafamiliaire daders. Het seksueel misbruik start voor het merendeel in een langer<br />
bestaande relatie tussen dader en slachtoffer, vaak in de persoon van ouder, stiefouder<br />
of andere familierelatie, maar ook in substituut-ouderlijke rollen als leraar of sportleider,<br />
waarbij er een mix bestaat van zorg en gezag, of in een tijdelijke zorgrol als<br />
oppas. Ook veel daders zonder enige zorgfunctie blijken al enige tijd contact met het<br />
kind te hebben gehad en vaak hebben ze ook een goede relatie met de ouders van dat<br />
kind. Seksueel geweld tegen een minderjarige zonder enige relatie vooraf is atypisch.<br />
Hieruit kan worden afgeleid dat seksuele delictpleging (maar dat geldt ook voor crimineel<br />
gedrag in het algemeen) voorkomt in situaties die weinig afwijken van de normale<br />
dagelijkse gang van zaken. Dat is ook een van de redenen waarom seksueel misbruik<br />
langere tijd verborgen kan blijven. Het meeste seksuele misbruik van kinderen gebeurt<br />
niet door onbekende en vreemde mannen, maar door mannen in eigen omgeving.<br />
Een aantal cijfers kan dit illustreren. Finkelhor (1984) vond dat 95 procent van het seksueel<br />
misbruik van meisjes en ongeveer 85 procent van dat van jongens gepleegd wordt<br />
door volwassen mannen, van wie de meesten bekenden zijn van het kind. Er blijkt ook<br />
een samenhang te zijn tussen de bekendheid van dader en slachtoffer met elkaar en de<br />
leeftijd van het slachtoffer. Snyder (2000) vond dat het merendeel van de slachtoffers<br />
(bijna twee derde) jonger was dan zestien jaar, waarbij de helft van deze groep jonger<br />
dan twaalf jaar was. In het onderzoek werden drie categorieën van bekendheid en<br />
35