Rondom den Herdenbergh 1986 3/3 - Atlantis
Rondom den Herdenbergh 1986 3/3 - Atlantis
Rondom den Herdenbergh 1986 3/3 - Atlantis
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Rondom</strong> <strong>den</strong> Her<strong>den</strong>bergh <strong>1986</strong> 3/3<br />
181
RONDOM DEN HERDENBERGH <strong>1986</strong> 3/3<br />
Tijdschrift van de Historische Vereniging Har<strong>den</strong>berg en Omgeving<br />
Bestuur: H. Roetman te Har<strong>den</strong>berg, voorzitter.<br />
Mevr. H. v.d. Anker-v.d. Brand te Slagharen, vice-voorzitter.<br />
W. B. Meijer te Har<strong>den</strong>berg, sekretaris.<br />
M. J. F. Valkman te Har<strong>den</strong>berg, penningmeester.<br />
H. W. Dimmendaal te Bruchterveld, lid.<br />
Mevr. G. Jonkhans-Kampman te Radewijk, lid.<br />
Mevr. F. Kampman-Herbert te Oud-Bergentheim, lid.<br />
A. Kuiper te Mariënberg, lid.<br />
Mevr. A. Veldhoen-Nijeboer te Lutten, lid.<br />
Het adres van de sekretaris is:<br />
Orionlaan 18, 7771 EK Har<strong>den</strong>berg. Tel. 05232-61132.<br />
Bankrelatie:<br />
Rek. nr. 3949.47.824 bij Rabobank Har<strong>den</strong>berg.<br />
(Postrek. v.d. bank: 812263).<br />
Eindredaktie:<br />
G. Kuipers, Dingspelstraat 26, 7841 CJ Sleen (Dr.).<br />
(Tel. 05916-2276).<br />
Inhoud<br />
1. Van het bestuur ...................................................................................... 183<br />
2. Ten geleide ...................................... ................................................... 183<br />
3. Historische oriëntatie ................................................................................. 185<br />
4. Inleiding .................................................................................................. 188<br />
5. Wie was Albertus van Raalte? ................................................................ 192<br />
6. Het kerkepad op! .................................................................................... 193<br />
7. De trektocht naar het oosten .................................................................. 197<br />
8. Vogelvrij .................................................................................................. 205<br />
9. Barsten en scheuren .............................................................................. 209<br />
10. Een nieuw begin in een nieuwe wereld .......... ................................... 213<br />
11. Exodus .................................................................................................... 216<br />
12. Waarheen? .......................................... ............................................... 219<br />
13. De kolonie in wording .............................................................................. 222<br />
14. Aansluiting en afscheiding ...................................................................... 227<br />
15. Het einde van de tocht ........................................................................... 233<br />
16. Literatuurlijst ........................................................................................... 235<br />
182
Van het bestuur<br />
150 jaar is het gele<strong>den</strong> dat Egbert Dunnewind en de zijnen het besluit, dat zij in<br />
hun harten reeds lang genomen had<strong>den</strong>, bekrachtig<strong>den</strong> en hun eigen weg<br />
gingen.<br />
Voor de historische vereniging, en dan speciaal de werkgroep kerkgeschie<strong>den</strong>is<br />
van onze vereniging, aanleiding, om dit feit te her<strong>den</strong>ken. In nauwe samenwerking<br />
met de Oudheidkamer Har<strong>den</strong>berg is door de werkgroep een tentoonstelling<br />
samengesteld, welke eerst, voorzover dit technisch mogelijk is, op historische<br />
grond — in Heemse op het „Welgelegen" — te zien is.<br />
Na een periode van een week gaat de tentoonstelling voor de rest van het seizoen<br />
naar de Oudheidkamer te Har<strong>den</strong>berg.<br />
„<strong>Rondom</strong> <strong>den</strong> Her<strong>den</strong>bergh", ons verenigingsperiodiek, is geheel gewijd aan<br />
deze her<strong>den</strong>king. De heer H. Roetman voert ons over het pad van de afgeschei<strong>den</strong><br />
dominee Van Raalte.<br />
Als vereniging prijzen we ons gelukkig, dat wij dit, samen met de Oudheidkamer,<br />
voor de gemeenschap kunnen doen.<br />
Deze „special" is ook voor niet-le<strong>den</strong> verkrijgbaar voor de prijs van f 7,50.<br />
Ten geleide<br />
„In het verle<strong>den</strong> ligt het he<strong>den</strong>, in<br />
het nu wat wor<strong>den</strong> zal... "<br />
Dit te pas en soms ook te onpas geciteerde woord geeft toch wel weer, wat de<br />
Werkgroep Kerkgeschie<strong>den</strong>is beoogt:<br />
Ook voor de kerk geldt, dat je het „nu" alleen kunt begrijpen vanuit wat er vroeger<br />
is gebeurd; en het he<strong>den</strong>, wat wij er nu van maken, bepaalt mee de toekomst.<br />
Wij zijn de heer H. Roetman bijzonder dankbaar, dat hij deze „special" heeft willen<br />
schrijven.<br />
Aan het „kerkepad" van de afgeschei<strong>den</strong> dominee Van Raalte kun je heel deze<br />
periode illustreren; dhr. Roetman heeft dat op boeiende wijze gedaan. Moge dit<br />
nummer van „<strong>Rondom</strong> <strong>den</strong> Her<strong>den</strong>bergh" zijn weg vin<strong>den</strong> naar veel gezinnen in<br />
onze omgeving.<br />
Met dit stuk kerkgeschie<strong>den</strong>is van de 19e eeuw hebben we allemaal verbindingen,<br />
of we het ons bewust zijn of niet.<br />
De Werkgroep Kerkgeschie<strong>den</strong>is<br />
van de Historische Vereniging Har<strong>den</strong>berg e.o.<br />
183
184<br />
De synode van Dordrecht, naar een gravure van Claes Janszoon Visscher.
Historische oriëntatie<br />
Van Synode tot Synode<br />
1618-1816<br />
Welk beeld moeten we ons vormen van het kerkelijk en maatschappelijk leven in<br />
de beginperiode van de kerkhervorming?<br />
In de eerste veertig jaar van de oorlog tegen Spanje hebben alle groeperingen<br />
eendrachtig samengewerkt en met succes weerstand gebo<strong>den</strong> tegen de katholieke<br />
Spaanse overheersing. De succesvolle veldtocht van prins Maurits leidde<br />
zelfs tot een tijdelijke vrede.<br />
Op 6 april 1609 werd het twaalfjarig bestand te Antwerpen getekend. Maar nu<br />
het vrede is, moet de grote vraag wor<strong>den</strong> beantwoord of die eensgezindheid<br />
zonder gemeenschappelijke vijand zal blijven bestaan. Uit de vaderlandse<br />
geschie<strong>den</strong>is weten we dat dit niet het geval is. We herinneren ons de<br />
leergeschillen tussen de remonstranten en contraremonstranten. De<br />
machtsstrijd, die mede hierdoor ontstond tussen prins Maurits en Johan van<br />
Ol<strong>den</strong>barnevelt. En tenslotte de Generale Synode van Dordrecht in 1618-1619,<br />
waar de leergeschillen wer<strong>den</strong> uitgevochten en de gereformeerde confessie als<br />
de enige ware leer werd vastgelegd in de z.g. Dordtsche Leerregels. De<br />
hoofdschotel op deze synodevergadering is het geschil over de leer der<br />
predestinatie (is goddelijke voorbeschikking) van Calvijn. De calvinisten leren<br />
dat het geloof een gave Gods is, die Hij schenkt naar zijn souvereine<br />
welbehagen aan wie Hij wil.<br />
De remonstranten, onder aanvoering van Arminius, ontkennen dit niet, maar<br />
lerens tevens dat het al of niet aanvaar<strong>den</strong> van het geloof een vrije beslissing van<br />
de mens is.<br />
In 1610 stel<strong>den</strong> zij de Remonstrantie (is tegenbetoog) op en dien<strong>den</strong> die bij de<br />
Staten van Holland in.<br />
De gereformeer<strong>den</strong> (calvinisten) dien<strong>den</strong> het volgende jaar een contraremonstrantie<br />
in. Daarmee kwam er een duidelijk accent te liggen op het staatkundigpolitiek<br />
gedeelte van de geschillen.<br />
De remonstranten wil<strong>den</strong> een Hollandse Synode, waarin de meerderheid hun<br />
zienswijze zou delen en daardoor de Staten van Holland in een machtspositie zou<br />
brengen boven de Staten-Generaal (v. Ol<strong>den</strong>barnevelt). De contraremonstranten<br />
maakten zich sterk voor een Nationale Synode, waarin ze een<br />
meerderheid tot handhaving van de calvinistische leer kon<strong>den</strong> verwachten.<br />
Deze zou dan gesteund wor<strong>den</strong> door de meerderheid van de Staten-Generaal,<br />
omdat behalve Holland en Zeeland nu ook Utrecht, Gelderland, Friesland en<br />
Groningen mede beslisten, als le<strong>den</strong> van de Unie van Utrecht (Maurits). De<br />
Staten-Generaal verstuur<strong>den</strong> de uitnodiging tot de Synode in Dordrecht en<br />
fungeer<strong>den</strong> als gastheer.<br />
Na een onvruchtbare discussie van zes weken, die meer ging over de procedure<br />
voor vergaderen, waarbij de remonstranten niet als gedaag<strong>den</strong> wil<strong>den</strong> wor<strong>den</strong><br />
beschouwd, dan over de eigenlijke strijd over de confessie, wer<strong>den</strong> de remonstranten<br />
min of meer de zaal uitgezet. Hiermee kwam een eind aan het<br />
jarenlange geharrewar. De leer van de remonstranten werd door de overige<br />
le<strong>den</strong> van de Synode strijdig bevon<strong>den</strong> met de gereformeerde leer.<br />
185
De gereformeerde zienswijze formuleerde men in de vijf artikelen tegen de<br />
remonstranten.<br />
Naast de geloofsbelij<strong>den</strong>is en catechismus werd dit het derde belij<strong>den</strong>isgeschrift<br />
van de gereformeerde kerken.<br />
De gereformeerde leer werd aldus als de enige ware leer vastgesteld en vastgelegd<br />
in de z.g. Dordtsche Leerregels.<br />
De kerk werd Staatskerk en men noemde haar vanaf die tijd tot 1816 de Gereformeerde<br />
Kerk.<br />
Voor anders<strong>den</strong>ken<strong>den</strong> was er geen officiële ruimte, zowel in letterlijke als in<br />
figuurlijke zin; men dook onder in z.g. schuilkerken.<br />
Bovendien waakte de kerk voor het zuiver hou<strong>den</strong> van de ware leer. Er werd grote<br />
ijver aan de dag gelegd voor het opsporen van dwalingen in eigen kring. Tot de<br />
Franse revolutie.<br />
Tij<strong>den</strong>s de Franse overheersing wer<strong>den</strong> Staat en Kerk geschei<strong>den</strong> en kon<strong>den</strong> ook<br />
andere kerken erkend wor<strong>den</strong>. In 1806 werd ook het onderwijs losgekoppeld van<br />
de kerk.<br />
Na de Franse periode krijgen we in het Koninkrijk der Nederlan<strong>den</strong> in 1816 de<br />
Wet op Godsdienstzaken. De aloude gereformeerde kerk wordt nu officieel<br />
Nederiandsche Hervormde Kerk genoemd.<br />
Deze wet erkent tevens alle andere bestaande kerken. De minister van eredienst<br />
kan in naam van de Koning de Synode bijeenroepen bij Algemeen Reglement.<br />
Dus weer een koppeling van Kerk en Staat! Maar nu in een staatsstructuur met<br />
moderne opvattingen. In de door de minister van eredienst bijeen geroepen<br />
Generale Synode in Den Haag in 1816 wordt het gereformeerde leergezag van<br />
de Synode van 1618 aangetast en wor<strong>den</strong> nu ook verplichte gezangen<br />
ingevoerd. Deze verandering van kerkbestuur en leervrijheid brengt na 1816<br />
veel onrust in de Nederiandsche Hervormde Kerk en zal in 1834 uiteindelijk<br />
lei<strong>den</strong> tot de z.g. Afscheiding.<br />
De Afscheidingsbeweging heeft heel wat op gang gebracht op kerkelijk en<br />
maatschappelijk gebied; ze heeft diepe sporen nagelaten. Tot in onze dagen.<br />
De geschie<strong>den</strong>is van de Afgeschei<strong>den</strong>en of Separatisten, zoals ze door de overheid<br />
officieel vaak wer<strong>den</strong> genoemd, is boeiend en bewogen. De<br />
„hoofdrolspeler" in de provincie Overijssel stellen we aan u voor: Ds. Albertus C.<br />
van Raalte.<br />
Met hem gaan we het kerkepad op en laten mensen van zijn zijn tijd zoveel<br />
mogelijk aan het woord in hun eigen taal en <strong>den</strong>ken.<br />
186
Albertus Christiaan van Raalte<br />
1811 -1876<br />
de separatistenleider in de provincie Overijssel<br />
en<br />
de „Mozes en Aaron" figuur in de geschie<strong>den</strong>is van Holland-Michigan.<br />
187
Inleiding<br />
Honderdvijftig jaar gele<strong>den</strong>, op 18 mei 1836, vond de Afscheiding van de Hervormde<br />
Kerk in Heemse plaats.<br />
Een kleine groep gemeentele<strong>den</strong> stichtte op die datum „in <strong>den</strong> Achtermiddag" in<br />
't diepste geheim op de boerderij van Gerhardus Veurink in de Rheezerachteres,<br />
onder leiding van ds. A.C. van Raalte, „de gemeente van onze Heere Jezus Christi<br />
te Heemse".<br />
Albertus van Raalte was sinds 23 maart 1836 verbon<strong>den</strong> aan de gecombineerde<br />
gemeenten Genemui<strong>den</strong> en Mastenbroek en was de eerste Afgeschei<strong>den</strong> predikant<br />
in de provincie Overijssel.<br />
De „Wettelijke Afscheiding" vindt plaats in een kerkeraadsvergadering van de<br />
Hervormde Kerk in Heemse op 6 april 1841.<br />
Hierbij zijn 38 gezinshoof<strong>den</strong>/personen betrokken. Zij verklaren „bij dezen ons<br />
geheel vrijwillig van de gevestigde Hervormde Kerk af te schei<strong>den</strong> en ten gevolge<br />
daarvan tevens afstand te doen van de regten en voorregten aan dat kerkgenootschap<br />
verbon<strong>den</strong>".<br />
Bij Koninklijk Besluit van 5 juni 1841 wordt, na een lange procedure, eindelijk de<br />
vergunning afgegeven tot het officiële bestaan van „de Christelijke Afgeschei<strong>den</strong><br />
gemeente te Ambt-Har<strong>den</strong>berg".<br />
Op 26 augustus 1846 nemen vijf gezinnen afscheid van de Chr. Afgeschei<strong>den</strong><br />
Kerk in Heemse om met ds. Van Raalte een nieuw leven in een nieuwe wereld te<br />
beginnen. Ze gaan „landverhuizen" naar Noord-Amerika. Als eerste pioniers<br />
hebben deze Heemsenaren, samen met volgelingen van Van Raalte uit<br />
Genenmui<strong>den</strong> en Drenten uit Sleen, een groot aandeel gehad in het stichten<br />
van Holland-Michigan, U.S.A.<br />
De Hervormde Kerk van Har<strong>den</strong>berg blijft buiten de afscheidingsbeweging. Deze<br />
gemeente ziet zich later, op 8 december 1887, in de periode van de Doleantie<br />
geconfronteerd met een kerkeraadsbesluit, waarin voor de gehele Hervormde<br />
gemeente van Har<strong>den</strong>berg de Kerkorde van 1816 als ongeldig wordt beschouwd.<br />
De kerkeraad wil terug naar de Kerkorde van 1618/19. „De Kerk van<br />
Har<strong>den</strong>berg werd vrijgemaakt", aldus de toenmalige hervormde predikant van<br />
deze gemeente, dr. C.C. Schot.<br />
Een historisch feit is, dat zich na die datum hevige botsingen hebben voorgedaan,<br />
waaruit de Nederlandse Gereformeerde Kerk in Doleantie in Har<strong>den</strong>berg is<br />
ontstaan, naast de Nederiandsche Hervormde Kerk.<br />
In Heemse is het Doleantie-gebeuren wat kalmer verlopen. Op 2 september 1888<br />
wor<strong>den</strong> door dr. Schot uit Har<strong>den</strong>berg, ten huize van Roelof Slotman in Heemse,<br />
twee ouderlingen en twee diakenen bevestigd. Daarna wordt besloten om als<br />
doleren<strong>den</strong> samen te gaan met Har<strong>den</strong>berg.<br />
In 1892 verenigen de Afgeschei<strong>den</strong>en en de Doleren<strong>den</strong> zich tot de Gereformeerde<br />
Kerken in Nederland. Dit proces vindt ook in Heemse en Har<strong>den</strong>berg<br />
plaats. Hoe zich dit allemaal heeft ontwikkeld, is een verhaal apart. We<br />
beperken ons nu tot de eerste helft van de vorige eeuw, waarin Heemse een<br />
belangrijke rol heeft gespeeld in de vormgeving van de Kerkgeschie<strong>den</strong>is tot op<br />
de huidige dag. Alle re<strong>den</strong> om die bewuste dag van 18 mei 1836 te her<strong>den</strong>ken<br />
in dit historische<br />
188
tijdschrift, door genoemd geschiedkundig gebeuren in een breed verband te<br />
beschrijven.<br />
We kunnen dit niet beter doen dan door de man, die in onze provincie, ook in<br />
Heemse, en later in Holland-Michigan, zo'n grote rol heeft gespeeld in het kerkelijk<br />
en maatschappelijk leven, op de voet te volgen: de afgeschei<strong>den</strong> dominee<br />
Albertus C. van Raalte, de leider van de Overijsselse Afgeschei<strong>den</strong>en en stichter<br />
van Holland-Michigan.<br />
Ons vermogen om gebeurtenissen, personen etc. uit de historie te kunnen her<strong>den</strong>ken,<br />
hangt in grote mate af van de kennis van de toestan<strong>den</strong> uit de tijd,waarin<br />
de dingen zich afspeel<strong>den</strong>. Wij zijn zo gauw geneigd de historische feiten door de<br />
bril van de he<strong>den</strong>daagse maatstaven te benaderen en te beoordelen en dan te<br />
roepen: hoe is het mogelijk, dat ze toen en toen zo en zo de<strong>den</strong> ...! Wanneer we<br />
het kerkepad omstreeks 1834 opgaan, dienen we ons ervan bewust te zijn, dat<br />
Nederland in het begin van de vorige eeuw geen 13 miljoen, maar plm. 3 miljoen<br />
inwoners telde en „Har<strong>den</strong>berg een open stadje aan de Vecht, 8 uur gaans van<br />
Zwolle, met bijna 698 inwoners" was.<br />
Het Ambt Har<strong>den</strong>berg, dat eene afzonderlijke gemeente is, waaronder ook<br />
Heemse behoort, telt ruim 2523 zielen.<br />
Gramsbergen, eene opene plaats, 9 uren van Zwolle, met 1556 inwoners, niet ver<br />
van de Drentsche grenzen gelegen.<br />
Dit vertelt ons het geschiedkundig Schoolboek van J.A. Oostkamp uit 1830. En<br />
de burgemeester van Ambt Har<strong>den</strong>berg, Antonie van Riemsdijk, meldt in zijn<br />
gemeenteverslag 1836 over kerk en kerkgang:<br />
„De kerk van Heemse (de eenige ter dezer Gemeente) is in redelijke toestand,<br />
edoch klein genoeg en zoude, zo even vlijtig als die der Stad Har<strong>den</strong>bergh bezogt<br />
wierde, zeker, evenals deze, veel te klein zijn".<br />
De inwoners van Stad Har<strong>den</strong>berg en Ambt Har<strong>den</strong>berg ten oosten van de Vecht<br />
en ten noor<strong>den</strong> van de Reest behoor<strong>den</strong> tot de Ned. Hervormde Kerk van Har<strong>den</strong>berg.<br />
Tot de kerk van Heemse wer<strong>den</strong> de inwoners van Ambt Har<strong>den</strong>berg ten<br />
westen van de Vecht en ten zui<strong>den</strong> van de Reest gerekend. Het onderwijs is,<br />
naar onze huidige maatstaven, zeer gebrekkig, vooral op het platteland.<br />
Daar zijn nog z.g. winterscholen, van begin november tot eind april. De onderwijzers<br />
kunnen niet bestaan van hun kleine traktement en moeten 's zomers bijverdienen,<br />
vooral in de landbouw. De leerlingen zijn dus een halfjaar vrij. De ouders<br />
vin<strong>den</strong> dat helemaal niet erg. Vanaf hun zesde jaar kunnen de kinderen al mooi<br />
meehelpen op de boerderij, ganzen hoe<strong>den</strong> en schaapherdertje wezen op de<br />
heide. En oppassen op kleinere broertjes en zusjes is ook een nuttige bezigheid;<br />
dan kan moeder op het land werken.<br />
In 1836 zijn er in Ambt Har<strong>den</strong>berg 10 lagere scholen, waarvan de scholen in<br />
Heemse en Bergentheim zomer- èn winterscholen zijn. De burgemeester van<br />
Har<strong>den</strong>berg vindt in die jaren het lagere schoolwezen in zijn gemeente „niet<br />
achterlijk".<br />
Over de toestand van het onderwijs in zijn gemeente schrijft hij in zijn jaarverslag:<br />
„Het lagere Schoolwezen blijft wederom ten dezer gemeente niet achterlijk, alle<br />
vooroordelen zijn daaromtrent bij de Ingezetenen overwonnen en schikt men<br />
zich, naarmate der vatbaarheid der onderschei<strong>den</strong>e onderwijzers daarvoor, allezints<br />
naar de verbeterde Leerwijze daaromtrent".<br />
189
Er zijn drie straatwegen in Overijssel. Van Zwolle over Heino, Almelo, Ol<strong>den</strong>zaal<br />
en Denekamp naar de Hannoverse grenzen. Van Zwolle over Deventer, Goor,<br />
Hengelo, Enschede naar het Pruisisch grondgebied en van Zwolle over Rouveen,<br />
Staphorst naar Meppel.<br />
Har<strong>den</strong>berg en het gebied „rondom <strong>den</strong> Her<strong>den</strong>bergh" is alleen bereikbaar over<br />
een mulle zandweg, de Hessenweg. Deze geeft naar het westen verbinding met<br />
Zwolle via Ommen en Ambt Ommen (resp. 2275 en 3054 inwoners) en „Dalfsen,<br />
een merkwaardig dorp aan de Vecht, 3 uur gaans van Zwolle, met 4238<br />
inwoners".<br />
Naar het oosten gaat deze zandweg via graafschap Bentheim in 't Hannoverse tot<br />
Lingen.<br />
De route Lingen-Zwolle wordt onderhou<strong>den</strong> door de postwagen, met o.a. Har<strong>den</strong>berg<br />
als pleisterplaats. Verder zandweggetjes en voetpa<strong>den</strong>. Geen uitgebreid<br />
wegennet dus. Alleen vervoer te voet, op paarderug, per (post)koets, met trekschuit<br />
of zeilscheepje.<br />
Bij het verkeer is de scheepvaart het belangrijkst. In onze provincie vindt men veel<br />
schippers langs de Vecht en de Regge, met concentraties in Har<strong>den</strong>berg, Hasselt<br />
en Enter. Vanuit Enter wor<strong>den</strong> de goederen uit Twente naar Zwolle vervoerd,<br />
terwijl Har<strong>den</strong>berg en Hasselt als belangrijke handelsplaatsen fungeren.<br />
De verbinding met „de nieuwe wereld", Noord-Amerika, werd niet onderhou<strong>den</strong><br />
met straalvliegtuigen, die je zeer geriefelijk binnen 8 uur aan de overkant van de<br />
oceaan kon<strong>den</strong> brengen. Het waren simpele zeilschepen, waarmee de landver-<br />
Grensovergang Venebrugge, van de Hessenweg, de verbindingsroute Lingen-<br />
Zwolle.<br />
190
huizers van toen bij goed zeilweer in ongeveer 6 weken onder de meest primitieve<br />
omstandighe<strong>den</strong> de overtocht waag<strong>den</strong>. En dan begonnen de moeilijkhe<strong>den</strong><br />
pas...<br />
Als gevolg van de Franse tijd was het met het welzijn van de burgers over het<br />
algemeen slecht gesteld. Van de beoogde vrijheid, gelijkheid en broederschap<br />
was niets terecht gekomen. Maar ook in sociaal-economisch opzicht gingen de<br />
zaken niet goed.<br />
Het herstelprogramma werd danig verstoord door de grote stormramp van 1825,<br />
die vooral Overijssel trof: 300 mensen en 13.000 koeien verdronken. De strenge<br />
vorst van 1829 deed er ook geen goed aan. Vorst van november tot eind maart,<br />
tot min 30° C. Daardoor mislukten oogsten, vooral van boekweit. Dan komt de<br />
onenigheid met de „deelstaat" België, die escaleert in de Tiendaagse Veldtocht<br />
in 1830. Gevolg: belastingverhoging. En een kroniekschrijver uit Overijssel,<br />
Albert Roetman (1800-1881), wonende aan de Zeedijk tussen Kampen en<br />
Genemui<strong>den</strong> en in de polder Mastenbroek, vermeldt in de 30-er jaren:<br />
De Heere zond hier te lande een slaande Engel met de cholera in de hand, die veel<br />
menschen afsneed als druiven, en dit had meestal plaats in de ste<strong>den</strong> en dorpen.<br />
En meest onder de geringe en mingegoede volksklasse. De menschen wer<strong>den</strong> er<br />
somstijds zoo schielijk, en geweldig, en met zulke vreeselijke pijnen van aangegrepen,<br />
dat ze binnen weinige uren een lijk wer<strong>den</strong>, want sommigen, die he<strong>den</strong><br />
nog fris en gezond waren, die morgen al na de eeuwigheid waren. Sommigen<br />
beter<strong>den</strong> ook weer.<br />
En hij vervolgt dan zijn verhaal:<br />
Er kwamen geschriften uit over de cholera, om de menschen opmerkzaam te<br />
maken op de oordeelen en daa<strong>den</strong> des Heeren . . . E r kwamen in vervolg van tijd<br />
weer andere geschriften uit over Godsdienstige onderwerpen, en over valschheid<br />
en ongeloovigheid der leer in de thans bestaande Hervormde Kerk. Ook uit<br />
Duitschland kwamen geschriften, die in onze taal wer<strong>den</strong> overgezet en uitgegeven<br />
en van velen gretig gelezen wer<strong>den</strong>.<br />
In die jaren zijn er ook veel besmettelijke ziekten onder het vee, zoals „tongblaar<br />
en longziekte". Onze kroniekschrijver zegt hiervan:<br />
Van Regeringswege wer<strong>den</strong> al de beesten van die (besmette) stal doodgeschoten<br />
en met huid en haar in de grond gestopt, willende alzoo de Heere in zijn werk<br />
te keer gaart); dit wil<strong>den</strong> ze te Genemui<strong>den</strong> ook doen, het gat was al klaar daar ze<br />
in zou<strong>den</strong> maar er kwam zoo veel volk op de been, zoo dat ze het niet durf<strong>den</strong><br />
doen, en het is alzoo niet gebeurd.<br />
En, last but not least, de aardappelziektes (phytophthora infestans) in de jaren<br />
1845,1846 en 1848 en de hoge graanprijzen brachten velen tot grote armoede.<br />
Vermoedelijk is de toestand nooit eerder zo moeilijk geweest als omstreeks het<br />
mid<strong>den</strong> van de vorige eeuw. Geen werk en geen eten!<br />
Met de voorgaande summiere kennis en met begrip voor de geestelijke en<br />
materiële nood van die dagen, hopen wij voldoende licht te hebben om het<br />
kerkepad van een afgeschei<strong>den</strong> dominee te kunnen volgen. Niet van iemand, die<br />
al zuchtende en der dagen zat door het leven gaat, maar van een jonge man, vol<br />
idealen en vurig van geest: Albertus van Raalte (1811 -1876).<br />
1 ) te keer gaan is: keren, tegengaan.<br />
191
Wie was Albertus van Raalte?<br />
Oorspronkelijk zijn de Van Raaltes afkomstig uit Zwartsluis. Albertus werd op 17<br />
oktober 1811 in Wanneperveen geboren, waar zijn vader predikant was. Hij zou<br />
later nog vaak verhuizen. Hij kwam uit een groot gezin van 17 kinderen. Als zijn<br />
moeder in 1837 overlijdt, heeft hij nog maar één broer en vier zusters. Hij is klein<br />
van postuur en heeft een gezonde gelaatskleur.<br />
Twee jaar is hij leerling op het gymnasium in Bergen op Zoom. Daarna, in 1829,<br />
gaat hij naar de opleiding aan de theologische faculteit in Lei<strong>den</strong>. In het jaar<br />
1832 schijnt hij, onder invloed van de afschuweijke cholera-epidemie, sterk<br />
aangesproken te zijn voor het ambt van dominee. Hij heeft aanvankelijk andere<br />
ambities, maar om zijn vader een plezier te doen kiest hij voor theologie. Zelf<br />
zegt hij „de schat der verzoening gevon<strong>den</strong> te hebben". Hij keert zich af van de<br />
theologie van de verlichting met zijn optimistisch mensbeeld en verbeteringsidealen.<br />
Later schrijft hij over deze periode:<br />
Toen ontving ik doel des levens. Er ontbrandde een vuur in mijn binnenste,<br />
waaruit die eerste en ernstige bede tot God opklom: o, God, spaar mijn leven,<br />
opdat ik mijn arme medemens hebt kunnen verkondigen, dat Gij zijt, dat Gij U met<br />
ons bemoeit en ons gevallenen in Jezus tot de gerechtigheid en het eeuwig leven<br />
nodigt<br />
Dit „ontbran<strong>den</strong> van vuur in zijn binnenste" verklaart veel over zijn leiderschap,<br />
als een gedrevene, zowel in Overijssel als in Holland-Michigan.<br />
Zijn duidelijke keus in 1832 is al dadelijk merkbaar in zijn verdere ontwikkeling.<br />
Hij sluit zich aan bij „de club van Scholte", een groep Leidse stu<strong>den</strong>ten, die<br />
kritisch staat ten opzichte van de verlichte tijdgeest en de aangepaste theologie<br />
van de hoogleraren. Zij voelen zich meer aangetrokken tot het Reveil, dat juist in<br />
die tijd opgang maakt. De idealen van Bilderdijk en Da Costa spreken hen meer<br />
aan, dit tot ergernis van de hoogleraren.<br />
Deze ergernis neemt de vorm aan van vrees bij de kerkbesturen, als in de herfst<br />
van 1834 ds. H. de Cock te Ulrum en ds. H.P. Scholte te Doeven zich met het<br />
grootste deel van hun gemeenten afschei<strong>den</strong> van de Ned. Hervormde Kerk.<br />
Men is bang voor meer scheuringen, speciaal door jonge predikanten uit de club<br />
van Scholte. Als de jonge stu<strong>den</strong>t Van Raalte in mei 1835 voor het kerkbestuur van<br />
Zuid-Holland moet verschijnen om het proponents-examen af te leggen voor<br />
toelating tot het ambt, wordt hij afgewezen. Niet op grond van zijn kennis, maar<br />
omdat hij niet onvoorwaardelijk wil gehoorzamen aan de kerkelijke wetten en ook<br />
niet kan instemmen met de geest van het leergezag.<br />
192
Nadat hij nog enkele pogingen heeft ondernomen om tot het ambt te wor<strong>den</strong><br />
toegelaten, die alle mislukken, sluit hij zich in december 1835 bij de afscheidingsbeweging<br />
aan, hoewel hij grote moeite heeft met de agressieve wijze, waarop ds.<br />
De Cock zich in zijn brochures openbaart. Maar als hij ziet, hoe zijn a.s. zwagers,<br />
ds. Van Velzen in Drogeham en ds. Brummelkamp in Hattem, door de kerkbesturen<br />
wor<strong>den</strong> behandeld, is de maat vol. Hij kiest voor de strijd en wordt een<br />
afgeschei<strong>den</strong> dominee.<br />
Voordat hij officieel aan zijn taak kan beginnen, moet hij eerst nog in het ambt bij<br />
de afgeschei<strong>den</strong>en wor<strong>den</strong> bevestigd.<br />
Dat zal gebeuren tij<strong>den</strong>s de eerste Synode van de Afgeschei<strong>den</strong> Kerken van<br />
Amsterdam, van 2 tot 12 maart 1836. Er heerst verschil van mening over de vraag,<br />
of Van Raalte nog in de leer onderzocht moet wor<strong>den</strong>. Een gebruikelijke methode<br />
om dergelijke geschillen op te lossen, is destijds bij de Afgeschei<strong>den</strong>en het<br />
werpen van het lot. Het wordt aangemerkt als „eene goddelijke beslissing". Hij<br />
moet wel aan de tand gevoeld wor<strong>den</strong>. Het onderzoek levert echter geen problemen<br />
op.<br />
Onmiddellijk na zijn bevestiging als predikant wordt hij zelfs uitgenodigd om<br />
zitting te nemen in de synode. Maar er gebeurt nog meer.<br />
Eén dag voor de sluiting van de Synode, op 11 maart 1836, trouwt ds. Van Raalte<br />
met de 21 -jarige Christina Johanna de Moen. Het huwelijk wordt in Amsterdam<br />
kerkelijk ingezegend „temid<strong>den</strong> van de Synode-le<strong>den</strong>", onder wie zijn zwagers<br />
en vroegere studievrien<strong>den</strong> Brummelkamp en Van Velzen. In hun studietijd zijn ze<br />
vrien<strong>den</strong> gewor<strong>den</strong> in de club van Scholte en daardoor mede in contact gekomen<br />
met de welgestelde Leidse familie De Moen. Vandaar!<br />
Toegerust tot het ambt en gesteund door zwagers en vrouw kan de jonge<br />
predikant (25) zijn zware taak beginnen.<br />
Het kerkepad op!<br />
Tussen zijn afwijzing bij de Ned. Hervormde Kerk en zijn bevestiging bij de<br />
Afgeschei<strong>den</strong>en treedt Van Raalte al verschei<strong>den</strong>e keren op voor afgeschei<strong>den</strong><br />
gemeenten en groepen, vooral in Friesland. Toch zal zijn werkterrein in Overijssel<br />
komen te liggen. Er is daar behoefte aan voorgangers, vooral in de kop van<br />
Overijssel, waar door ds. De Cock reeds enkele gemeenten zijn gesticht, zoals<br />
Genemui<strong>den</strong>, die op 2 juni 1835 de eerste afgeschei<strong>den</strong> gemeente in deze<br />
provincie werd.<br />
Het aantal voorgangers dat in navolging van Hendrick de Cock na 1834 de Herv.<br />
Kerk verlaat, is gering. In totaal zijn het er vier: Scholte, Brummelkamp, Van Velzen<br />
en Gezelle Meerburg en in Overijssel zelfs niet één. Door de aansluiting van Van<br />
Raalte wordt het een jeugdige groep, van zessen klaar, met een gemiddelde<br />
leeftijd van 28 jaar en vrijwel zonder pastorale ervaring, behalve ds. De Cock.<br />
Ondertussen zijn er in twee jaar al ongeveer 75 gemeenten geïnstitutioneerd,<br />
echter zonder predikant. Dit tekort brengt met zich mee, dat een dominee, behalve<br />
in zijn eigen gemeente, ook vaak moet optre<strong>den</strong> in andere gebie<strong>den</strong>. Bovendien<br />
zit men met de opgave, vorm te geven aan de doelstelling van gemeente te zijn<br />
met „terugkeer tot de waarachtige dienst des Heeren", zoals in de Acte van<br />
Afscheiding staat aangegeven. Wat moet men daaronder verstaan? Dit alles<br />
vereist op zichzelf al een enorme inzet, die wordt bemoeilijkt door allerlei interne<br />
twisten en verdeeldhe<strong>den</strong> met daarbovenop nog de externe vervolging en<br />
193
verachting. Van Raalte weet daarvan mee te praten. Zijn enorme inzet leidde van<br />
verheerlijking tot verguizing.<br />
De talrijke afgeschei<strong>den</strong> gemeenten, die gesticht wor<strong>den</strong>, komen veelal voort uit<br />
reeds bestaande huisgezelschappen of conventikels. Uit ontevre<strong>den</strong>heid over de<br />
gang van zaken in de kerk zoekt een deel van de gemeente „stichting" in<br />
huisgodsdienstoefeningen of gezelschappen, meestal geleid door een „oefenaar".<br />
Deze zwaar bevindelijke groepjes blijken een goede voedingsbodem te zijn voor<br />
de Afscheidingsbeweging, maar zullen later ook voor de nodige moeilijkhe<strong>den</strong><br />
zorgen, vooral in Overijssel.<br />
Om de sfeer in het begin van de Afscheiding te kunnen aanvoelen, laten we een<br />
toenmalige bewoner van Mastenbroek aan het woord. In zijn kroniek schrijft hij in<br />
1835:<br />
... en in veele Gemeentes in ons vaderland schei<strong>den</strong> zich veele lie<strong>den</strong> van de<br />
kerkbesturen af, zodat er daer een grote Afscheiding plaats had. Er wer<strong>den</strong> op<br />
onderschei<strong>den</strong>e plaatsen van die leeraars-gemeenten gesticht en kerkera<strong>den</strong><br />
gemaakt, ook hier in Mastenbroek is door ds. Brummelkamp in december 1835<br />
een Gemeente gesticht.<br />
De volgende gemeentes zijn in 1835 in Overijssel gesticht-<br />
door ds. De Cock: door ds. Brummelkamp:<br />
Genemui<strong>den</strong> 2 juni 1835 Rouveen 1 dec. 1835<br />
Kampen 4 juni 1835 Zalk 8 dec. 1835<br />
Zwolle 11 juni 1835 Ommen 11 dec. 1835<br />
Wanneperveen 25 nov. 1835 Dalfsen 12 dec. 1835<br />
Steenwijk 6 dec. 1835 Mastenbroek dec. 1835<br />
Hasselt 1835<br />
Er was daar onder de Afgeschei<strong>den</strong>en veel beweging, veel liefde, lust en ijver om<br />
God te dienen en ook liefde en vereniging onder elkander.<br />
De leeraars reis<strong>den</strong> het land door en bedien<strong>den</strong> hier en daar de gemeenten, en<br />
wer<strong>den</strong> ook hoog geacht, ja wer<strong>den</strong> van sommigen wel geacht alsof ze onfeilbaar<br />
waren en alles wisten en kon<strong>den</strong> doorgron<strong>den</strong>, zelfs tot het hart van de menschen<br />
toe, en wer<strong>den</strong> dus op die wijze vergood.<br />
De Gemeenten te Mastenbroek en Genemui<strong>den</strong> had<strong>den</strong> de candidaat A.C. van<br />
Raalte beroepen tot leeraar.<br />
Op 23 maart 1836 wordt Van Raalte de eerste afgeschei<strong>den</strong> dominee in Overijssel<br />
van de eerste afgeschei<strong>den</strong> gemeente Genemui<strong>den</strong> aan het Zwarte Water en van<br />
een gemeente in het achterliggende drassige polderlandschap Mastenbroek.<br />
Tot maart 1839 ligt hier het zwaartepunt van zijn aktiviteiten, welke zich later meer<br />
en meer over de provincie zullen uitbrei<strong>den</strong>, vooral na zijn vertrek naar Ommen in<br />
1839.<br />
De Afgeschei<strong>den</strong> Gemeente van Genemui<strong>den</strong> heeft in die tijd een grootte van<br />
ongeveer 150 zielen. Bij een, nog uit de Napoleontische tijd stammende, wet is het<br />
echter verbo<strong>den</strong> met meer dan 20 mensen te vergaderen. Op aandrang van de<br />
regering wordt deze wet door de gemeentebesturen toepast. De afgeschei<strong>den</strong>en<br />
wor<strong>den</strong> als „staatsgevaarlijk" aangemerkt.<br />
Op die wijze probeert men de afscheidings-beweging de kop in te drukken.<br />
Daarom houdt Van Raalte geen grote bijeenkomsten in Genemui<strong>den</strong>, maar op<br />
194
afgelegen plaatsen in de polder Mastenbroek. Daar is de kans op een procesverbaal<br />
veel geringer. Vaak komt de gemeentepolitie dan te laat. Van Raalte<br />
verlaat het stadje Genemui<strong>den</strong> op de vroege zondagmorgen met een aantal<br />
volgelingen, getooid in de officiële kleding van de voorgangers uit die tijd, in 't<br />
zwart, kuitbroek, en driedelige steek op het hoofd, op weg naar een geheime<br />
vergaderplaats op telkens wisselende boerderijen in het wijde polderland. Dit is<br />
een grote ergernis voor ds. Scheuer in Mastenbroek, die zijn Hervormde<br />
gemeente ziet afbrokkelen.<br />
Op 1 juni 1836 doet deze zijn beklag bij de burgemeester van Zwollerkerspel,<br />
vermel<strong>den</strong>de, dat „eene zekere Van Raalte, zich noemende predikant voor<br />
Genemui<strong>den</strong> en Mastenbroek, die zich aan het hoofd geplaatst heeft van eene<br />
dweepzieke menigte en voornamelijk en vooral des zondags in deze gemeente<br />
godsdienstoefeningen houdt, doorgaans aan de Zeedijk bij Albert Roetman of op<br />
de Riete voor Hasselt bij Jacob de Jong voor eene schare menschen, die eenige<br />
honder<strong>den</strong> tegelijk bedragen, waardoor de grootste wanorde in deze gemeente<br />
wordt aangerigt en waarvan de gevolgen in het godsdienstige en burgerlijke<br />
leven allernoodlottigst moeten zijn".<br />
De burgemeester vraagt bij de gouverneur van de provincie om inkwartiering van<br />
soldaten, omdat de boerderij van Albert Roetman dicht bij de grenssloot met<br />
Genemui<strong>den</strong> ligt en de mensen bij de komst van burgemeester en politie vlug over<br />
de sloot kunnen gaan naar de andere gemeente. „Inkwartiering is voor dit soort<br />
lie<strong>den</strong> het eenige middel", aldus de burgemeester.<br />
De gouverneur weigert aanvankelijk, maar moet later, onder druk van hogerhand<br />
uit Den Haag, toch inkwartiering toestaan.<br />
Hoe beoordeelde onze (afgeschei<strong>den</strong>) kroniekschrijver van die dagen deze toestand<br />
om zich heen? Laten we nog eens naar hem luisteren. Zijn aantekeningen<br />
in 1836 lui<strong>den</strong> als volgt:<br />
Die van het Liberale Kerkgenootschap (bedoeld wordt de Ned. Herv. Kerk)<br />
noem<strong>den</strong> ze (de „wedergekeer<strong>den</strong>") in hun blindheid Afgeschei<strong>den</strong>en van de<br />
Kerk; passende dus op haar toe hetwelk zij waren.<br />
De Afgeschei<strong>den</strong>en wer<strong>den</strong> ook somtijds meer omgewikkeld en soms openbaar<br />
van de predikanten gehekeld als een hoop Dwepers en stijfkoppen, die wijzer<br />
wil<strong>den</strong> wezen als hunne leeraren;<br />
en daarom zich hou<strong>den</strong> aan die oude versleten gevoelens der Dordtsche Synode<br />
en dus allen voortgang en verlichting en beschaving tegenston<strong>den</strong>. Dat waren<br />
uitvloeiselen van die verdraagzaamheid, die in dat Kerkgenootschap alom<br />
gepredikt werd, maar dit was niet genoeg; die predikanten, ziende dat hun<br />
gebouw aan het wankelen was, vrees<strong>den</strong> voor een geheele instorting, daar nu<br />
een groot gedeelte voor stoelen en banken moet prediken, ziende dat bij het<br />
verlopen van hunne gemeenten de schatkist voor zulke onnodig gewor<strong>den</strong><br />
dienstknechten gesloten zou moeten wor<strong>den</strong>; lokten om die re<strong>den</strong> een vervolging<br />
uit, en verzogten de Regering daartoe om de Gemeente des Heeren daardoor<br />
te vernietigen; nu wer<strong>den</strong> zij in hunne Godsdienstoefeningen gestoord. Nu<br />
wer<strong>den</strong> eenige artikelen uit de Strafwet van Napoleon verkeerdelijk op de<br />
Afgeschei<strong>den</strong>en toegepast, als hiel<strong>den</strong> zij vergaderingen om oproeringen tegen<br />
de Staat te maken, geheel in strijd met de Grondwet van het Koninkrijk der<br />
Nederlan<strong>den</strong>. Hunne vergaderingen wer<strong>den</strong> door de politie uit elkander<br />
gedreven; zij mochten<br />
195
zich ook niet met meer als 19 personen vereenigen, zij wer<strong>den</strong> voor regtbanken<br />
getrokken, met zware geldboeten beboet, die velen gewillig betaal<strong>den</strong>, anderen,<br />
die niet betaal<strong>den</strong>, wer<strong>den</strong> met gevangenis gestraft.<br />
Toen het vervolgens bleek, dat de Afgeschei<strong>den</strong>en zich wel uit elkander lieten<br />
drijven, maar toch weder vergader<strong>den</strong>, vond men op vele plaatsen goed de<br />
militairen bij hen en wel bepaaldelijk bij hen alleen, in te legeren, om alzo hunne<br />
bijeenkomsten geheel en al te verhinderen.<br />
In 1862 schreef Van Raalte uit Holland-Michigan naar Nederland (hij was toen<br />
reeds 15 jaar in Amerika) aan zijn neef Van Velzen over deze vervolgingsperiode:<br />
Het smart mij nog altijd in mijn eigen vaderland door Neêrlands regeering en<br />
burgers, opgestookt door de Hervormde Synode en plaatselijke regeeringen,<br />
beboet, met strafinkwartiering gekweld, in gevangenissen geworpen, gedurende<br />
jaren geschol<strong>den</strong>, met slijk en stenen geworpen, en als uitvaagsel in persoon en<br />
huis gejaagd en geplaagd te zijn; dermate dat eenmaal, met ds. Brummelkamp<br />
zijnde, wij met een bedrukt en benauwd hart in goe<strong>den</strong> ernst ons afvroegen: „Wat<br />
dunkt U? Zou God ons nog eens een dag doen beleven, dat wij vrij en ongemoeid<br />
en zonder schrik ons op de openbare straten kunnen vertonen?"<br />
Waarschijnlijk doelt hij hier o.a. op een bidstondbijeenkomst in Genemui<strong>den</strong>, die<br />
door zijn zwager ds. Brummelkamp werd geleid. Het dak van het huis van Lucas<br />
Brouwer, waar de bijeenkomst werd gehou<strong>den</strong>, werd bekogeld met stenen en de<br />
dominee kon zich nauwelijks verstaanbaar maken door het vele lawaai buiten. Op<br />
de terugweg naar huis wer<strong>den</strong> ze met modder bekogeld en werd de hoed<br />
afgerukt. Ook thuis ontkwam hij niet aan de plagerijen.<br />
Maar ook in eigen kring was het al spoedig gebeurd met „de liefde en vereeniging<br />
onder elkander". Op de eerste kerkeraadsvergadering in Mastenbroek was er al<br />
verschil van mening over de doop en het al of niet moeten kunnen „rekenschap<br />
afleggen dat zij het geloof des Heeren deelachtig waren".<br />
Men ging zich in deze gemeente, onder leiding van boer en „lerend ouderling"<br />
Hoksbergen, steeds verder verwijderen van Van Raalte en de oorspronkelijke<br />
afscheidingsbeweging. Dit leidde uiteindelijk tot opheffing van de gemeente, bij<br />
de dood van Hoksbergen in 1870. Een aantal sloot zich aan bij de Dordt's<br />
Gereformeerde Gemeente in Kampen, in de volksmond „klumpieskarke" (klompjeskerk)<br />
genoemd, waarvan Hoksbergen voorganger was, die altijd met de<br />
klompen aan de preekstoel beklom.<br />
En in Genemui<strong>den</strong> ging het met de gemeenteopbouw ook niet best. Na het<br />
vertrek van ds. Van Raalte in 1839 naar Ommen werd de gemeente verteerd<br />
door onderlinge twisten, die soms ontaard<strong>den</strong> in ordinaire ruzies, waarop de<br />
kerkleiders geen greep meer had<strong>den</strong>. Dit leidde dan ook tot de uitroep in 1844<br />
van ds. Brummelkamp uit Hattem tegenover ds. Van Raalte in Ommen: „Die<br />
schreeuwers in Genemui<strong>den</strong> moeten maar schreeuwen tot hun keel heesch<br />
wordt..."<br />
Men moet deze uitspraak zien tegen de achtergrond van een algemene malaiseperiode<br />
in de wordingsgeschie<strong>den</strong>is van de afgeschei<strong>den</strong> gemeenten. De druk<br />
van buiten-af was veel minder gewor<strong>den</strong>, maar nu staken interne,<br />
organisatorische en theologische moeilijkhe<strong>den</strong> de kop op. Daarover later meer.<br />
De voormannen had<strong>den</strong> onder elkaar reeds de han<strong>den</strong> vol aan deze problematiek.<br />
Dan kan men dit soort ruzies er niet meer bij hebben.<br />
196
De trektocht naar het oosten<br />
Voordat Van Raalte in 1839 naar het meer centraal gelegen Ommen vertrekt,<br />
maakt hij al lange reizen vanuit Genemui<strong>den</strong> door de provincie Overijssel. Hij kan<br />
goed paard rij<strong>den</strong>, wat hem later in de wou<strong>den</strong> van Michigan uitstekend van pas<br />
komt.<br />
Hij reist ook vaak met de „chais" (rijtuig, sjees). Soms is hij weken achtereen van<br />
huis. Hij schrijft dan veel brieven aan zijn vrouw, waarbij hij zijn paard, waaraan hij<br />
op reis zoveel te danken heeft, niet vergeet: Hef paard is frisch en dartel. Nu en<br />
dan hoest hij nogal. Ook heeft hij knobbeltjes onder de hals zitten, maar dat<br />
hinderd hem niets. Ik ben blijde, dat ik het rij kussen medegenomen heb, want het<br />
water van de Vegt is in deeze streken zoo hoog, dat ik alles te paard afdoen moet.<br />
Ook in Ambt Har<strong>den</strong>berg is in de laatste jaren de kerkelijke rust verstoord door<br />
lie<strong>den</strong>, die hun geloofsbeleven zoeken in huisgemeenten of conventikels in<br />
plaats van in de plaatselijke kerk.<br />
Burgemeester Antonie van Riemsdijk vindt echter de verlichte prediking van de<br />
dominees Wineke te Heemse en Bosch in Har<strong>den</strong>berg voldoende opgewassen<br />
tegen de „duistere gevoelens", die uit Ommen en het aangrenzende Duitsland<br />
overkomen.<br />
Toch blijft een oefengezelschap regelmatig „onder het gewone morgen-predikuur"<br />
op zondag bijeenkomen ten huize van Derk Plasman in het Collendoornseveen,<br />
welke bijeenkomsten wor<strong>den</strong> geleid door de arbeider Albert Jacobs<br />
Klunder, bijgenaamd Albert Lap.<br />
Ds. Wineke vindt deze ontwikkeling toch bedreigend voor zijn gemeente, vooral<br />
omdat hij gehoord heeft, dat ds. Brummelkamp uit Hattem daar ook spoedig zal<br />
voorgaan. Hij wil, dat de burgemeester maatregelen neemt tegen dit gezelschap,<br />
vooral omdat Klunder geen toestemming heeft van de kerkeraad om voor te gaan.<br />
De eerstvolgende zondag, op 7 februari 1836, stuurt de burgemeester de veldwachter<br />
op pad om rapport uit te brengen.<br />
Volgens dit rapport blijkt de bijeenkomst niet bij Plasman, maar op de boerderij<br />
van Schroteboer gehou<strong>den</strong> te zijn, met als voorganger Egbert Dunnewind, in<br />
plaats van de verwachte Klunder. Egbert Dunnewind is sinds 1817 schoolmeester<br />
in Rheeze, een z.g. winterschool. De veldwachter noteert 19 aanwezigen. Er<br />
wordt proces-verbaal opgemaakt, dat naar de gouverneur en de rechtbank van<br />
Deventer gaat. De schoolopziener wordt ook over de aktiviteiten van onderwijzer<br />
Dunnewind ingelicht, omdat hij „de Hoofdleider en Bestierder" van het<br />
oefengezelschap is.<br />
Nadat de burgemeester van Ambt Har<strong>den</strong>berg in zijn rapport aan de gouverneur<br />
naam en woonplaats van de aanwezigen heeft doorgegeven, stelt hij verder, dat<br />
er onder „de Kerk-Gemeente van Heemse evenals die van Har<strong>den</strong>berg, ook<br />
grootendeels tot deze burgerlijke Gemeente behorend, bekendelijk even ongelukkige<br />
Scheuringen als onder de naburige Kerk-Gemeente van Ommen,<br />
ofschoon gelukkig in veel geringere maate plaats vin<strong>den</strong> ..." Hij beweert, dat dit<br />
komt „ten gevolge van aankleving der bekende duistere Gevoelens" van de<br />
predikanten De Cock en Scholte, de gangmakers van de Afscheiding.<br />
Hoewel hij voor Heemse nog de uitdrukking „in veel geringere maate" gebruikt,<br />
ziet hij toch de bui hangen. Het zou wel eens uit de hand kunnen lopen.<br />
197
HIJ rapporteert verder, dat de „bekende duistere Gevoelens wel plichtmatiq door<br />
voornoemde predikanten" Wineke en Bosch wor<strong>den</strong> tegengegaan en de bur<br />
gerlijke medewerking" wordt ook wel door hen ingeroepen, maar toch zit hii<br />
ermee in zijn maag.<br />
Van ds. Wineke heeft hij gehoord, dat volgende week misschien „de heer Brummelkamp,<br />
gewezen predikant te Hattem", een „Godsdienstige oefening" te<br />
Rheeze komt hou<strong>den</strong> „om jongstgeborene kinderen te dopen van voorgenoemde<br />
Egbert Dunnewind aldaar en van Jan Herm Welleweerd te Ane" Hij verzoekt de<br />
gouverneur onderdanig hoe met genoemde heren te handelen Hij krijgt bericht,<br />
dat genoemde samenkomsten strijdig zijn met de Wet indien er meer dan 20<br />
personen aanwezig zijn. Dergelijke overtredingen moeten ook ter kennis wor<strong>den</strong><br />
gebracht van het kerkbestuur.<br />
Maar Brummelkamp laat op zich wachten. Na twee maan<strong>den</strong>, op 19 april 1836 zal<br />
het dan toch gebeuren.<br />
's Morgens om 8 uur krijgt de burgemeester, die in Stad Har<strong>den</strong>berg woont<br />
bericht, dat er een verbo<strong>den</strong> godsdienstoefening onder leiding van ds. Brummelkamp<br />
in Rheeze bij Egbert Dunnewind zal wor<strong>den</strong> gehou<strong>den</strong>. Hij laat onmiddellijk<br />
een rijtuig aanspannen en trekt met wethouder J. Odink en klerk B. Nijzink naar<br />
Rheeze. De gemeente-veldwachter D. J. Jansz is al met de meeste spoed vooruit<br />
gegaan De veldwachter maakt direct een proces-verbaal van het gebeuren<br />
aldaar terwijl de burgemeester in een begelei<strong>den</strong>d schrijven aan de rechtbank in<br />
Deventer en de Gouverneur in Zwolle zijn wedervaren breedvoerig uitleqt In een<br />
soort van bloemlezing verhaalt hij, dat zijn gezelschap omstreeks 9 uur in de<br />
morgen bij het woonhuis van Dunnewind aankomt, en<br />
zo heb ik bij de voordeur derzelve eene grote Verzameling van Menschen van<br />
beiderlei Geslachte van onderschei<strong>den</strong>e jaren vergaderd gevon<strong>den</strong>, waarvan<br />
een aantal met ongedekten Hoofde en met kracht deel-nemende aan een binnen<br />
's Huis gehou<strong>den</strong> wor<strong>den</strong>d gezang, waarvan de Toonen reeds bij onze nadering<br />
tot de Buurtschap wer<strong>den</strong> gehoord en welke Omstandigheid Ons al dadelijk<br />
verzekerde van hetgeen er binnen's Huis plaats vond.<br />
198
En nadat hij zich dadelijk uit het rijtuig heeft begeven, gaat hij samen met de<br />
andere heren „zonder eenige wederstand door de met geopende kerkboeken in<br />
hunne han<strong>den</strong> zingende menigte" naar de voordeur van het huis. „En dezelve ook<br />
zonder eenige wederstand geopend hebbende", vindt hij binnen een op gelijke<br />
wijze zingend gezelschap.<br />
Nadat de burgemeester dit gezang een poosje heeft aangehoord met geopende<br />
deur, waarbij hij konstateert, dat de mensen binnen en buiten één gezelschap<br />
vormen, groter dan 20 personen, neemt hij kontakt op met Brummelkamp. Deze<br />
verklaart, dat het de bedoeling is in Heemse een Afgeschei<strong>den</strong> Gemeente te<br />
stichten door doopbediening en bevestiging van ouderlingen en diakenen. De<br />
burgemeester acht deze bijeenkomst in strijd met de Wet, omdat er meer dan 20<br />
personen aanwezig zijn. Hij kan dit niet toelaten.<br />
Een verzoek om elders te vergaderen, wordt ook afgewezen.<br />
Brummelkamp verklaart dan te zullen obtempereeren (gehoorzamen). Door het<br />
„vengsterraam" geeft hij dit ook aan de buitenshuis staan<strong>den</strong> door, daarmee het<br />
bewijs leverend, dat het één gezelschap is, aldus de burgemeester.<br />
Brummelkamp vertelt aan de burgemeester uit Ommen te zijn gekomen om een<br />
openbare prediking te hou<strong>den</strong>. Dunnewind heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij<br />
wil niet meer dan 20 personen in zijn huis toelaten, om zodoende aan de regel van<br />
de Wet te voldoen. Vandaar al die mensen buiten (43).<br />
De institutionering van de Afgeschei<strong>den</strong> Gemeente in Heemse gaat dit keer niet<br />
door.<br />
De burgemeester is echter nog niet gerust. Hij vreest herhaling, met verzet. Want<br />
hebben sommigen al niet te kennen gegeven in godsdienstige zaken burgerlijke<br />
ongehoorzaamheid te zullen toepassen? Wat moet je dan beginnen met „eenen<br />
Dienaar van Politie en Veldwachter"?<br />
En dat er al 's morgens om 8 uur zoveel mensen bij Dunnewind zijn, komt doordat<br />
er pas in de vroege ochtend, om ruchtbaarheid te voorkomen dus op een zo laat<br />
mogelijk tijdstip, een bode uit Ommen is rondgegaan om de aanhangers bijeen te<br />
roepen.<br />
Wat kun je daar nou tegen doen? vraagt de burgemeester in een begelei<strong>den</strong>d<br />
schrijven aan de Gouverneur.<br />
Blijkbaar niet veel, want een maand later vindt er weer een samenkomst plaats.<br />
Men is ondertussen een ervaring rijker gewor<strong>den</strong>. In alle stilte is de zaak met een<br />
kleine groep voorbereid om de tegenpartij een slag voor te zijn.<br />
En het lukt, want de burgemeester rapporteert later aan de gouverneur, dat hij „in<br />
de loop van woensdag, de 18-de dezer, onderrigt gewor<strong>den</strong> zijnde omtrent een<br />
plaats gevon<strong>den</strong> hebbende bijzondere Vereeniging ter Godsdienstoefening bij<br />
de zogenaamde Afgeschei<strong>den</strong>en of Separatisten ..."<br />
Al vrij spoedig na zijn ambtsaanvaarding op 23 maart 1836 doet Van Raalte op 18<br />
mei Heemse aan om daar een Afgeschei<strong>den</strong> Gemeente te institutioneren. Voordien<br />
is hij reeds op 15 mei in Dedemsvaart en op 17 mei in Den Ham geweest om<br />
daar dezelfde handeling te verrichten.<br />
Schoolmeester Dunnewind en consorten hebben namelijk niet stilgezeten. Voor<br />
een tweede poging om een gemeente te stichten, wordt ds. Van Raalte, predikant<br />
van Genemui<strong>den</strong> en Mastenbroek, in de arm genomen. Hij is op zijn trektocht<br />
door de provincie reeds in Den Ham en zal de volgende dag Heemse aandoen.<br />
Er wordt nauwkeurig op gelet, dat er op de plaats van samenkomst, nu de woning<br />
van Gerardus Veurink in de Rheezerachteres, niet meer dan 19 personen aanwe-<br />
199
zig zijn. Er zijn nog 5 personen meer, maar die wor<strong>den</strong> angstvallig buiten<br />
gehou<strong>den</strong>.<br />
Tij<strong>den</strong>s een onderzoek op 31 mei, dat op verzoek van de Officier te Deventer, op<br />
het gemeentehuis plaats vindt, verklaart Gerardus Veurink, oud 67 jaar, dat er niet<br />
meer dan 19 personen in zijn huis aanwezig waren, en „staande er wel een<br />
grooter aantal voor de van binnen toegegrendelde Deur derzelve en zijnde de<br />
glasramen van derzelve keuken wel eens buiten op- geschoven gewor<strong>den</strong>, doch<br />
overigens ook neergeschoven geweest..."<br />
Daarmee beweert hij, dat er niet meer dan het maximum toegelaten aantal<br />
personen direct of indirect aan de godsdienstoefening deelnamen, waarin Derk<br />
Jan Waterink te Heemse en Egbert Dunnewind te Rheeze tot ouderling zijn<br />
bevestigd, evenals Gerardus Schrotebroer te Collendoorn tot diaken Voorts<br />
verklaart hij, dat er gedoopt is:<br />
„een kind van Egbert Dunnewind te Rheeze, één van Hendrik Veurink aldaar en<br />
één van Jan Herm Welleweerd te Ane". Maar er is niet gezongen. En de leider<br />
Van Raalte, „heeft zich enkel bepaald tot Christelijke Vermaning en Opwekkinq<br />
en voorts is er alleen tot God gebe<strong>den</strong>".<br />
Vanaf de 18-de mei 1836 wordt er een notulenboek bijgehou<strong>den</strong>, dat begint met<br />
de zin handelingen der kerkeraad van de gemeente Onzes Heeren Jezus Christ i<br />
te Heemse.<br />
Voorts staat daarin een verbindingsakte van de nieuw geïnstitutioneerde ge-<br />
meente:<br />
Wij Ondergeteeken<strong>den</strong> Ouderlingen en Diakenen der Gemeente onzes Heeren<br />
Jezus Chnsti, verklaren bij dezen opregtelijk, en in goede consciëntie, dat wij van<br />
harte gevoelen en gelooven, dat al de Artikelen en Stukken der Leer begrepen in<br />
de Belij<strong>den</strong>is des Geloofs, <strong>den</strong> Catechismus en de Leerregels der Synode van<br />
Dordrecht gehou<strong>den</strong> in 1618 en 1619 in alles met Gods Woord overeenkomen<br />
200
Belovende wij derhalve, als in tegenwoordigheid Gods, dat wij de voorzijde Leer<br />
naarstiglijk zullen leeren en handhaven, verwerpende alle dwalingen die daartegen<br />
strij<strong>den</strong>, bid<strong>den</strong>de <strong>den</strong> Heere, dat Hij ons uit genade in alles zijn<br />
Bekwaammaken<strong>den</strong> Geest schenke tot verheerlijking van Zijnen Naam en tot heil<br />
Zijner Gemeente. Amen!"<br />
De 38 ondertekenaren nemen afstand van de Synode van 1816 en „keren weder"<br />
naar de Synode van 1618/19. Hiermede is de Afscheiding in Heemse een feit en<br />
zal dit kerkelijk proces zich ook in deze streek voortzetten, zelfs tot over de grens,<br />
in 't graafschap Bentheim.<br />
Door de eigenaardige ligging van vooral het Nedergraafschap, als een schiereiland<br />
in Nederland ingesloten, en door de taal, die in die tijd in het gehele<br />
graafschap Nederlands is, zijn de kerkelijke ontwikkelingen nauw met elkaar<br />
verweven.<br />
Zo komt er in 1818 in het Graafschap „de Overkerkeraad", ook een semioverheidsorgaan,<br />
verbon<strong>den</strong> aan het ministerie te Hannover. Deze overkerke-<br />
201
202
203
aad probeert ook hier de wildgroei van oefenaars en conventikels tegen te gaan<br />
door regels op te stellen en examens te laten afnemen. Oefenaar Schoemaker<br />
uit Uelsen komt bij het examen afleggen in soortgelijke conflicten als stu<strong>den</strong>t<br />
Van Raalte in Nederland.<br />
In 1837 is hij enige tijd in Overijssel op oriëntatiereis bij de Afgeschei<strong>den</strong>en.<br />
Daarover wordt hij door de kerkeraad in Uelsen streng aan de tand gevoeld.<br />
Maar het afscheidingsproces gaat ook hier door. Men gaat uit het Graafschap in<br />
groepjes naar Heemse, „3, 4 a 5 uur gaans teneinde een paar Gereformeerde<br />
preeken te hooren".<br />
Zo ook tij<strong>den</strong>s de Kerstdagen in 1837. Dan preekt ds. Van Raalte uit Genemui<strong>den</strong><br />
weer eens. Na de preek bespreken zij hun moeilijkhe<strong>den</strong>. Van Raalte is zeer<br />
geïnteresseerd in het Graafschap op kerkelijk gebied en zegt: „Gij moet verder.<br />
Gij moet niet halverwege blijven staan, maar gij moet eene Gemeente wor<strong>den</strong>". Zij<br />
spreken af, dat ds. Van Raalte op 1 januari 1838 bij Huisken in Itterbeck, een<br />
boerschap onder Uelsen, zal komen om daar een gemeente te stichten, 's<br />
Morgens stuurt men een brief met 40 handtekeningen, als Acte van Afscheiding,<br />
naar ds. Cappenberg in Uelsen, 's Middags komt het gezetschap, 44 personen,<br />
bij Huisken samen.<br />
Van Raalte gaat, met een ouderling uit Ommen, te paard naar Itterbeck en in alle<br />
rust wordt de eerste Afgeschei<strong>den</strong> Gemeente, later de Oud-Gereformeerde Kerk<br />
genoemd, in 't Graafschap gesticht.<br />
Maar ds. Cappenberg heeft ondertussen zijn maatregelen genomen. Bij ontvangst<br />
van de Acte van Afscheiding heeft hij direct de politie in Neuenhaus<br />
gewaarschuwd. Een bode meldt, wat er in Itterbeck gaat gebeuren. De politieagenten<br />
komen evenwel te laat. De gemeente is reeds gesticht en de mensen<br />
zijn al weer naar huis. Aanvankelijk is Van Raalte van plan in Itterbeck te<br />
overnachten, maar zegt later tot de familie Huisken: „Ik ben wat onrustig. Wij<br />
zullen maar onze paar<strong>den</strong> bestijgen en gaan nog deeze avond heen ..." Ook<br />
deze vogel is gevlogen ...<br />
In 't graafschap Bentheim zijn de wetten op godsdienstige samenkomsten nog<br />
strenger dan in Nederland. Bij „Wet van Politie" mogen niet meer dan drie<br />
personen bijeen zijn om een godsdienstoefening te hou<strong>den</strong>. Leider en oefenaar<br />
Schoemaker raakt dan ook al gauw in moeilijkhe<strong>den</strong>. Hij wordt opgesloten in de<br />
gevangenis van Neuenhaus, boven de Uelserpoort, waar de straatweg naar<br />
Uelsen onderdoor gaat. „Door de traliën der gevangenis konde men de straatweg<br />
op en de stad inzien".<br />
In zijn cel zingt Schoemaker de psalmen zo luid, dat er in de stad over wordt<br />
gesproken. Een politie-ambtenaar krijgt opdracht om Schoemaker te vertellen,<br />
dat hij wel mag zingen „maar niet zo luide, dat het op de straat gehoord kan<br />
wor<strong>den</strong>..."<br />
In 1841 wordt de Afgeschei<strong>den</strong> Gemeente van Heemse officieel erkend. Bij die<br />
gelegenheid tre<strong>den</strong> 38 gezinshoof<strong>den</strong> uit de Hervormde Kerk van Heemse. In de<br />
notulen van de Hervormde Kerkeraad (21-1-1841) staat hierover te lezen:<br />
Daarboven dient in aanmerking te wor<strong>den</strong> genomen, dat de afgeschei<strong>den</strong>en, wier<br />
getal in Heemse vrij aanzienlijk is, waarschijnlijk spoedig als eene bijzondere<br />
gemeente erkend en bijgevolg van het helpen dragen der kerkelijke lasten ontslagen<br />
zullen wor<strong>den</strong>.<br />
Op 10 januari 1853 komen er weer 50 briefjes binnen bij de Hervormde Kerkeraad<br />
van Heemse, waarmee de lidmaten te kennen geven te willen bedanken.<br />
204
In de vergadering van 13 oktober 1854 besluit de Kerkeraad met algemene<br />
stemmen het volgende adres aan de Algemeene Synode der Ned. Hervormde<br />
Kerk te 's-Gravenhage te sturen:<br />
Wij ondergeteken<strong>den</strong>, Kerkeraadsle<strong>den</strong> der Hervormde Gemeente te Heemse,<br />
nemen de vrijheid te verklaren met algeheele instemming in hetgeen door het<br />
klassikaal bestuur van Harderwijk in zijn adres d.d. 10 juni jl tegen de krenking<br />
van het regt der Hervormde gezindheid te lande is ingebragt en verlangen op die<br />
gron<strong>den</strong> van de Synode: handhaving van de leer der Herv. Kerk, staking der<br />
voorgenomen Bijbelvertaling en terzijde-stelling der nieuwe ondertekeningsformule<br />
voor aankomende predikanten.<br />
Het zou nog tot 1951 duren voordat de omstre<strong>den</strong> Synode van 's-Gravenhage van<br />
1816 zou wor<strong>den</strong> vervangen.<br />
In de Hervormde Gemeenschap van Har<strong>den</strong>berg heeft geen afscheiding plaats<br />
gevon<strong>den</strong>. Slechts enkele le<strong>den</strong> sluiten zich individueel bij de Afgeschei<strong>den</strong>en in<br />
Heemse aan. Wij vernamen van burgemeester Van Riemsdijk reeds, dat de<br />
kerkgang hier veel beter is dan in Heemse. Er komen blijkbaar ook geen conventikels<br />
voor, die aan deze ontwikkeling behoefte hebben. In Stad-Har<strong>den</strong>berg zijn<br />
wel enkele afgeschei<strong>den</strong>en, die ook in 1841 erkenning vragen, maar tot het<br />
stichten van een gemeente is het niet gekomen.<br />
Bovendien is het een geschiedkundig gegeven, dat, waar Heemse zich voor<br />
inspant, Har<strong>den</strong>berg het laat afweten, en als Har<strong>den</strong>berg initiatief neemt, Heemse<br />
niet thuis is. De Vecht schijnt, behalve een doorstromingsfunctie, ook een<br />
scheidingsfunctie te hebben in het doen en laten van de bewoners aan weerszij<strong>den</strong><br />
van haar oevers.<br />
Vogelvrij<br />
Tot aan het bezoek aan Heemse op 18 mei 1836 is het Van Raalte aardig gelukt<br />
een proces-verbaal of erger te ontlopen. Maar doordat hij steeds vaker, dieper en<br />
driester vanuit Genemui<strong>den</strong> de provincie intrekt, ontkomt hij toch niet aan de<br />
greep van de overheid.<br />
Op 3 juni gaat het mis in Den Ham, bij Mannes Boers in Noordmeer. Er zijn meer<br />
dan 40 personen binnenshuis. Een proces-verbaal wordt opgemaakt en veroordeling<br />
tot een boete van f 20,- is het gevolg.<br />
Het hoogtepunt van de confrontatie komt echter, nadat Koning Willem I op 5 juli<br />
1836 een besluit uitvaardigt, waarbij men met meer dan 20 personen bijeen mag<br />
komen. Ogenschijnlijk een gunstige ontwikkeling.<br />
De beperkingen zijn echter: een „besloten Karakter", van „bijzondere personen"<br />
en „op vergunning". De bijeenkomst mag beslist niet het karakter hebben van een<br />
Hervormde Kerkdienst. Een enigszins vergelijkbare situatie als ten aanzien van<br />
de Katholieken in de 18e eeuw, toen van Staatswege de Gereformeerde leer als<br />
enige ware leer gold en anders<strong>den</strong>ken<strong>den</strong> letterlijk en figuurlijk onderdoken in<br />
z.g. schuilkerken.<br />
Maar dat was de bedoeling niet van de Afgeschei<strong>den</strong>en. Men wilde leven naar de<br />
eis van Gods Woord en in het eigen bestaan als gemeente wor<strong>den</strong> erkend. Van<br />
Raalte noemde het Koninklijk Besluit „gruwelijk" en verklaarde, nog liever uit het<br />
vaderland verbannen te wor<strong>den</strong> dan de gestelde voorwaar<strong>den</strong> te moeten<br />
naleven.<br />
205
Hij maakt wel gebruik van de verruiming van het aantal personen, maar houdt zich<br />
niet aan de beperkende regels.<br />
Dat brengt hem in Genemui<strong>den</strong> in hevig conflict met de stadssecretaris Florison,<br />
eveneens een predikantszoon, die Van Raalte „driftig, opgewon<strong>den</strong> en eigenwijs"<br />
noemt.<br />
De Gouverneur ondersteunt het beleid van de burgemeester en secretaris van<br />
Genemui<strong>den</strong> en daarmee is de harde confrontatie tussen overheid en Afgeschei<strong>den</strong>en<br />
aangebroken.<br />
Van Raalte houdt nu geen kleine bijeenkomsten meer van 20 personen, maar gaat<br />
over tot massale samenkomsten. Op 18 september 1836 preekt hij „vanaf eene<br />
verhevene plaats" voor ongeveer 150 personen. Dit gebeuren vindt plaats „in een<br />
expresselijk door hen ingerigte schuur van Joh. van der Haar", tij<strong>den</strong>s de Hervormde<br />
kerkdienst.<br />
Op 25 september verschijnt hij in Staphorst en leidt daar een Godsdienstoefening<br />
bij Dunnink voor meer dan 500 toehoorders.<br />
Als burgemeester Ebbinge Wubben zegt, dat hij in strijd handelt met de vergunning,<br />
antwoordt Van Raalte: „Gelooft gij niet, dat ik God meer dan de mensen moet<br />
gehoorzamen?" Hij gaat onverstoorbaar verder, aangespoord door spontaan<br />
psalmgezang van de aanwezigen. De burgemeester neemt tij<strong>den</strong>s het zingen<br />
„zoals te doen gebruikelijk" zijn hoed niet af. Hij trekt de vergunning voor de<br />
samenkomst in. Van Raalte ontsteekt in toorn en roept de burgemeester toe: Gij<br />
zijt de slimste en ergste der burgemeesteren, die ik nog ontmoet heb. Een<br />
vijand van God en Zijn dienst. Gij zult daarvan eenmaal verantwoording geven,<br />
doordien gij zo oneerbiedig onder het zingen en tegen God en Zijn Woord U hebt<br />
gedragen door Uw hoed niet af te nemen.<br />
De burgemeester op zijn beurt voelt zich beledigd als overheidsdienaar in functie<br />
en maakt proces-verbaal op. Van Raalte wordt veroordeeld tot 3 maan<strong>den</strong><br />
gevangenisstraf. In hoger beroep reduceert de Arnhemse rechtbank de straf tot 8<br />
dagen. Deze brengt hij van 27 februari tot 7 maart 1837 door in de gevangenis van<br />
Zwolle. Zijn vrouw en zijn zwager Brummelkamp uit Hattem brengen hem daar<br />
een bezoek. Brummelkamp schrijft later hierover:<br />
Wij genoten met hem de nabijheid des Heeren, waardoor men, als Paulus en Silas<br />
te Philippi, zingt in de nachten en het zoete van de gemeenschap met Christus en<br />
met malkander als de gemeenschap der heiligen geniet. Zoete ban<strong>den</strong>. Liefelijke<br />
verdrukking, zeggen wij nu nog bij de herinnering aan dat alles.<br />
Signalement van Van Raalte uit de bevolkingsregistratie van de strafgevangenis<br />
in Zwolle.<br />
206
Tij<strong>den</strong>s dit zitten in de gevangenis is er een periode van veelvuldige inkwartiering van<br />
soldaten bij burgers. Want het gevolg van het optre<strong>den</strong> van Van Raalte is wel, dat er<br />
meer druk van de overheid komt om de voorwaar<strong>den</strong>, waaronder bijeenkomsten<br />
mogen wor<strong>den</strong> gehou<strong>den</strong>, af te dwingen. Het is al zover, dat het overal waar Van<br />
Raalte komt onrustig wordt; er gaat een uitdagende werking van hem uit.<br />
Overheid en kerken beschouwen hem als de veroorzaker van alle onrust en<br />
verdeeldheid. Hij werkt dit zelf ook wel in de hand door zijn jeugdig optre<strong>den</strong>, zijn<br />
vurigheid van geest en onbeschroomdheid.<br />
Ommen krijgt zijn soldaten al voordat er overtredingen hebben plaats gevon<strong>den</strong>. Alleen<br />
zijn aanwezigheid van 12 tot 21 november 1836 in deze regio is al voldoende om<br />
een onrustige sfeer te doen ontstaan.<br />
Hij komt vaker in Ommen, want sinds deze gemeente vanaf oktober 1836 ook een<br />
gedeelte van zijn salaris betaalt, beschouwt men deze provinciale dominee ook als<br />
hun eigen predikant. Op zondag 13 november houdt hij er een avondmaalsdienst.<br />
De maandag daarop, marktdag, is het de hele dag onrustig en 's avonds breken er<br />
relletjes uit. Jongelui verstoren o.a. een bijeenkomst bij bakker E. ten Tooren. Doordat<br />
de politie niet ingrijpt, nemen de ongereldhe<strong>den</strong> een zodanige vorm aan, dat Van Raalte<br />
naar Heemse vlucht en overnacht bij Herm Kok in Brucht. De volgende dag houdt<br />
hij al weer een bijeenkomst bij buurman Jentink in Brucht. Ook in en om Har<strong>den</strong>berg<br />
wordt het hem te heet onder de voeten en zo gaat hij verder naar Ane.<br />
Via Gramsbergen en Dedemsvaart reist hij terug naar Ommen, waar hij door een<br />
agressieve volksoploop ernstig wordt bedreigd. In Den Ham wordt hij door de politie<br />
gearresteerd, die hem in Ommen in de gevangenis zet. De volgende dag moet hij in<br />
Deventer voor het gerecht komen. De rechter spreekt hem vrij!<br />
207
Verzoekschrift van ds. Van Raalte aan de Gouverneur der provincie Overijssel om<br />
„alles aan te wen<strong>den</strong>" ter voorkoming van verdere botsingen met de regering.<br />
Gouverneur Van Rechteren heeft veel begrip voor de Afgeschei<strong>den</strong>en, maar staat<br />
onder druk van „Den Haag".<br />
208
Barsten en scheuren<br />
Na deze vrijspraak verschijnen er enige barsten in het vervolgingsbeleid van de<br />
overheid. Men ziet in, dat algemene inkwartiering van soldaten niet veel helpt;<br />
integendeel, de gemoederen wor<strong>den</strong> er alleen maar door verhit. Op bevel van de<br />
Directeur-Generaal van het ministerie van Oorlog vertrekken de dragonders.<br />
Toch komt er nog een kleine opflikkering.<br />
Reeds een dag na het vertrek van de soldaten uit Genemui<strong>den</strong> houdt Van Raalte<br />
alweer bijeenkomsten in de schuur van Joh. v.d. Haar. Uit wijde omgeving komt<br />
men naar de samenkomsten om Van Raalte te horen preken. Burgemeester J.J.<br />
van Dalfsen van Genemui<strong>den</strong> vraagt onmiddellijk om militaire bijstand en<br />
inkwartiering, uitsluitend en alleen bij Afgeschei<strong>den</strong>en. Dit zou meer effect<br />
hebben. De soldaten komen en deze keer geeft de regering toestemming voor<br />
deze exclusieve inkwartiering. Van de 26 soldaten krijgt Van Raalte er 4 in huis<br />
(23 maart 1837).<br />
Deze ongelijke behandeling „in strijd met de grondwet" wordt fel gekritiseerd in<br />
een klaagschrift en een rekest aan de Tweede Kamer. Waarschijnlijk onder druk<br />
van deze protesten en klachten verzoekt de Gouverneur op 28 april 1837 de<br />
Provinciale Commandant de troepen terug te trekken.<br />
Dit is het keerpunt van de militaire inzet in Overijssel. De bemoeienis van de<br />
autoriteiten met de godsdienstoefeningen neemt ook zienderogen af, zodat alles<br />
in een rustiger vaarwater komt.<br />
Rustiger van buiten af. Intern zal het onrustiger wor<strong>den</strong>. Er vertonen zich barsten<br />
en scheuren op het kerkepad van de afgeschei<strong>den</strong> dominee.<br />
In 1836 kan men van overheidswege onder sterk gereglementeerde voorwaar<strong>den</strong><br />
vrijheid van vergaderen verkrijgen, mits het woord „Gereformeerd" niet in het<br />
vaandel wordt gevoerd. Dit is alleen voorbehou<strong>den</strong> aan de Herv. Kerk. Met deze<br />
beperkte vrijheid in uitzicht komen de interne moeilijkhe<strong>den</strong> opdagen.<br />
Ds. Scholte en de zijnen dienen al spoedig (1838) een verzoek in en krijgen<br />
vrijheid van vergaderen onder de naam „Christelijke Afgeschei<strong>den</strong> Gemeente".<br />
Dit tot grote teleurstelling van de anderen; ze zijn verrast en geschokt. Men vindt<br />
dit verraad aan de Afscheiding of de Wederkeer. De Wederkeer is juist bedoeld<br />
als een terugkeer naar de Gereformeerde leer en voortzetting van de ware<br />
Gereformeerde Kerk van 1618.<br />
Een ander heet hangijzer is de aanpassing van de Dordtse Kerkorde op de<br />
tweede Afgeschei<strong>den</strong> Synode in 1837 in Utrecht. Dit geeft verwarring en twist.<br />
Onze kroniekschrijver uit die dagen zegt hierover het volgende:<br />
... 1837. Den 28 september en volgende dagen hiel<strong>den</strong> de afgeschei<strong>den</strong> Leeraars een<br />
Nationale Synode te Utrecht en maakten aldaar een nieuwe Kerkor<strong>den</strong>ing, geheel<br />
tegen de last hun van sommige gemeenten medegegeven. Zij drijven hunne<br />
dwalingen door, en schei<strong>den</strong> zich wederom af van de voorvaderlijke leer, en zijn alzoo<br />
oorzaak van scheuringen en weer verdeeldhe<strong>den</strong>. Ds. De Cock trok het eerst tegen hen<br />
op, maar werd naderhand tot hun gevoelens overgehaald en werd toen een verdediger<br />
van die Utrechtse Kerkor<strong>den</strong>ing. Velen gingen met die leeraars voort, anderen<br />
onttrokken zich en wil<strong>den</strong> hun ook niet meer toelaten te prediken, en wer<strong>den</strong><br />
twistelingen genoemd, pasten dus evenals de liberalen op anderen toe, hetgeen zij<br />
waren.<br />
Leergeschillen over doop en genadeverbond, alsmede de discussie over het<br />
209
ambtskleed - steek, kuitbroek en mantel - maken het beeld van onderlinge ruzie<br />
compleet.<br />
Ds. De Cock, de leraar in de behou<strong>den</strong>de hoek, „zit in tranen" en ds. Van Raalte,<br />
meer de man van het Reveil, doet zijn uiterste best de eenheid te bewaren. Hij reist<br />
de hele provincie door en weet de meeste gemeenten op zijn hand te krijgen,<br />
inclusief Ds. De Cock. Deze laatste „om des eenheids wil". Ds. Van Raalte roept<br />
nu een provinciale vergadering bijeen. Een aantal gemeenten - Zwolle, Zalk,<br />
Kampen en een deel van Mastenbroek en Rouveen - laat het na twee discussies<br />
afweten en gaat verder onder de naam „Gereformeerde Kerk (onder het Kruis)",<br />
de z.g. Kruisgemeenten. Zij willen de „weg der vaderen" blijven volgen. Dordt!<br />
Zo gebeurt het, dat op 18 juni 1838 in Nieuwleusen, vier jaar na het begin van de<br />
afscheiding in Ulrum, de eerste scheuring in de afgeschei<strong>den</strong> kerken plaatsvindt.<br />
Van Raalte heeft het er maar druk mee. De provinciale dominee moet wel kerngezond<br />
zijn, goed kunnen paardrij<strong>den</strong> en met een onverwoestbare ijver en een vast<br />
geloof begiftigd zijn. Op zijn soms wekenlange tochten op het kerkepad in de<br />
provincie doet hij veel gemeenten aan, waar hij vrijwel altijd een preek houdt.<br />
Voor de vuist weg. Dat heeft hij al in zijn stu<strong>den</strong>tentijd geleerd. Zijn hoogleraar<br />
Clarisse heeft hem het preken van papier afgeleerd. Vlak voor het uitspreken van<br />
de proefpreek wordt de uitgeschreven tekst door hem weggenomen. Dit moet<br />
toch wel een dankbare herinnering voor hem zijn geweest aan de Hogeschool in<br />
Lei<strong>den</strong>.<br />
Zo bezoekt hij van 11 december 1837 tot 6 januari 1838 vanuit Genemui<strong>den</strong> de<br />
gemeenten Hellendoorn, Rijssen, Enter, Rijssen, Deventer (zaken), Rijssen,<br />
Almelo, Hellendoorn, Ommen, Arriën, Stegeren (classis), Ommen, Den Ham,<br />
Heemse, Dedemsvaart, Genemui<strong>den</strong>. De kwestie van de Synode van Utrecht<br />
staat hoog op de agenda.<br />
Nu „de kop van Overijssel" op 18 juni 1838 in Nieuwleusen is gevallen, verlegt<br />
Van Raalte in het voorjaar van 1839 zijn domicilie naar Ommen, meer centraal<br />
gelegen. In de afgelopen periode van mei 1836 tot 1839 heeft hij vanuit Genemui<strong>den</strong><br />
9 gemeenten geïnstitutioneerd, nl:<br />
Vollenhove 13 april 1836 Hellendoorn mei 1837<br />
Nieuwleusen 18 april 1836 1 ) Rijssen 1837<br />
Staphorst 1 mei 1836 Itterbeck/Uelsen 1 jan. 1838<br />
Dedemsvaart 15 mei 1836 Vriezenveen 1838<br />
Den Ham 17 mei 1836 Enter 1840<br />
Heemse 18 mei 1836 Holten 1843<br />
1 ) door ds. Brummelkamp<br />
In Genemui<strong>den</strong> laat hij teleurgestelde volgelingen achter, terwijl de onderlinge<br />
liefde afneemt en ontaardt in scheuringen.<br />
Geesje van der Haar, die later Ds. Van Raalte zal volgen naar Holland-Michigan,<br />
schrijft in april 1869 haar Mémoires in Amerika. Over haar periode met Van Raalte<br />
in Genemui<strong>den</strong> zegt zij o.a.:<br />
Ds. Van Raalte had ons verlaten en was naar Ommen vertrokken, wat ons<br />
betreurde. Wij hiel<strong>den</strong> van hem en zijn prediking was rijk gezegend. Maar er<br />
ontstond onenigheid onder Gods volk. De een was een volgeling van Van Raalte<br />
en de ander van Budding en weer een ander van Ledeboer. Er ontston<strong>den</strong><br />
verschillen van mening, waardoor verdere afscheidingen het gevolg waren.<br />
210
Eén van die verschillen van mening was het al of niet dragen van het ambtsgewaad.<br />
Toen Van Raalte zich in Ommen gevestigd had, kwam deze zaak sterk naar<br />
voren. Het liep zo hoog op, dat er een nieuwe scheuring ontstond. De ene groep<br />
werd in de volksmond „de Synode met de steek" en de andere „de Synode zonder<br />
steek" genoemd. Wat is er aan de hand?<br />
De driekante steekhoed, de kuitbroek, de bef en de zwarte mantel zijn in die tijd de<br />
kleding, die predikanten moet onderschei<strong>den</strong> van andere mensen. Een sterk<br />
ingeburgerde gewoonte, op zichzelf niets bijzonders. Behou<strong>den</strong>de gemeentele<strong>den</strong><br />
zijn echter zeer gehecht aan deze kleding voor hun predikant. Ze wordt<br />
gezien als symbool voor de verhevenheid van het ambt.<br />
Ds. Scholte, uit het land van Heus<strong>den</strong> en Altena en gangmaker van de<br />
afscheiding, is hier weer degene, die de knuppel in het hoenderhok gooit. In 1837<br />
besluit hij op eigen houtje het ambtsgewaad niet meer te dragen. Zijn motief is, dat<br />
dit niets met wereldgelijkvormigheid te maken heeft, maar dat hij dit heeft gedaan<br />
uit „afkeer van alle bijgelovigheid".<br />
Ook hier zien we weer een duidelijke scheidslijn ontstaan tussen de Drents-<br />
Groningse richting met de Kruisgezin<strong>den</strong> (De Cock, Budding) en de Overijssels-<br />
Gelderse opvattingen (Van Raalte, Brummelkamp).<br />
Het duurt lang, voordat Van Raalte positie kiest. Enkele maan<strong>den</strong> na zijn verhuizing<br />
naar Ommen deelt hij de kerkeraad daar mee, dat hij afstand doet van het<br />
dragen van een ambtsgewaad. Als hij heeft uitgelegd, wat hem tot deze stap heeft<br />
bewogen, gaan de broeders, op één na, wel accoord. Maar ze vin<strong>den</strong> het toch wel<br />
een netelige kwestie. Daarom vin<strong>den</strong> ze, dat de dominee „ter voorkoming van<br />
onheilen de gemeente zelve over deze zaak moet onderwijzen". Ook de andere<br />
gemeenten in „zijn" rayon gaat Van Raalte bezoeken.<br />
Op 2 augustus 1839 komt hij in Heemse in de kerkeraadsvergadering, waar hem<br />
gevraagd wordt zijn motieven voor het afzweren van het ambtsgewaad uiteen te<br />
zetten. Hier kan hij de broeders niet overtuigen. Verdeeldheid! Op 25 december<br />
1841 is men het er in de kerkeraad nog niet over eens, wanneer de beroepen<br />
dominee De Vries het verzoek doet geen ambtskleding te hoeven dragen. -<br />
„Sprekende met elkander over het zoogenaamde ambtskleed voor leeraar De<br />
Vries, 't welk is steekhoed, bef en mantel; onder tegen en voorstanders is de zaak<br />
onbeslist gebleven, tot nader gelegenheid des tijds hierover te oordelen".<br />
Een nieuw verzoek wordt op 21 januari 1842 afgewezen. Na een gesprek van De<br />
Vries op een classicale vergadering in Ommen ten huize van Van Raalte, op 25<br />
januari, wordt besloten ieder in onderlinge liefde de ruimte te geven en wordt De<br />
Vries verzocht de voorstanders van handhaving „nu voortaan in liefde te willen<br />
onderrichten teneinde de Duivel geen veld mochte winnen en zijn predikwerk<br />
vruchteloos maaken".<br />
Een wijs besluit in een slepende zaak, waardoor in Heemse een scheuring is<br />
voorkomen. Een afscheidingsbeweging, die van onder op is gegroeid, is als een<br />
porseleinkast: voorzichtigheid is gebo<strong>den</strong>, anders komen er barsten en scheuren.<br />
Naast al deze beslommeringen geeft Van Raalte ook nog les aan aankomende<br />
dominees. Ze zijn hard nodig, want maar heel weinig Hervormde predikanten<br />
gaan zich afschei<strong>den</strong>. Bovendien moet er een dam wor<strong>den</strong> opgeworpen tegen al<br />
te grote invloed van oefenaars. Verder is er reeds een opleiding in Ruinerwold/-<br />
Drenthe, onder leiding van ds. H. Kok, die erg behou<strong>den</strong>d en conservatief is.<br />
211
Deze Noordsche predikers" noemt men de „Drentsche preciezen . We hebben<br />
gezien dat in vorige geschillen Brummelkamp en Van Raalte minder behou<strong>den</strong>d<br />
zijn en ruimere opvattingen koesteren. Hun stroming wordt aangeduid met de term<br />
"Gelderse rekkelingen".<br />
Als tegenwicht tegen de "Noordsche stroming" start Brummelkamp in Arnhem<br />
een opleiding en begint Van Raalte aan een theologische scholing in een huis aan<br />
de huidige Van Raaltestraat in Ommen (zie hieronder).<br />
Dit duurt tot 1844. Dan wordt er veel druk op hem uitgeoefend om de theologische<br />
opleiding in Arnhem te bundelen en te versterken. Hij heeft niet veel zin om<br />
Overijssel te verlaten. Hij woont graag in Ommen, waar hij nu erg rustig kan<br />
Uiteindelijk gaat hij toch overstag, nadat de gemeenten Arnhem en Velp, samen 125<br />
le<strong>den</strong> tellend, hem een jaarsalaris van f 1000,- toezeggen. Dan echter veroorzaakt<br />
de aardappelziekte grote economische problemen. Twee jaar achtereen mislukt de<br />
oogst van het belangrijkste volksvoedsel De gemeenten kunnen de f 1000,- niet meer<br />
opbrengen en al spoedig zijn de financiële middelen uitgeput. Van Raalte krijgt de<br />
boodschap om maar naar ander werk om te zien.<br />
In deze sombere situatie bezinnen Van Raalte en Brummelkamp zich over de<br />
stappen, die nu moeten wor<strong>den</strong> ondernomen. Vele geloofsgenoten bevin<strong>den</strong> zich door<br />
deze economische crisis in een uitzichtloze situatie.<br />
212
Een nieuw begin<br />
in een nieuwe wereld<br />
Het is in Nederland, en vooral op de zandgron<strong>den</strong>, bar slecht. Na de rampen van<br />
de stormvloed, veeziekte en cholera komen daar nog eens de mislukte aardappeloogsten<br />
bij. Deze aardappelziekte openbaart zich trouwens niet alleen in Nederland,<br />
maar woedt over heel Europa.<br />
In Overijssel gaat van de 7300 ha 5400 ha verloren en in Gelderland wordt van de<br />
17.000 ha 16.000 ha aangetast. De prijzen lopen op van plm. f 3,50 tot f 8,- per<br />
mud.<br />
In tal van ste<strong>den</strong> ontstaan aardappeloproeren. De werkloosheid neemt enorm toe,<br />
zodat tot werkverschaffing wordt aangespoord. Op een totale bevolking van 2<br />
miljoen zijn er 700.000 „behoeftig". Een groot aantal ziet letterlijk „zwart" van de<br />
honger.<br />
Onder invloed van wegtrekkende Duitsers in de grensstrook bij Arnhem is er<br />
reeds in 1844 een vrij grote individuele trek uit de Achterhoek naar Noord-<br />
Amerika op gang gekomen. De aandacht van Van Raalte en Brummelkamp wordt<br />
hierop gevestigd bij hun overwegingen wat te doen voor hun benarde geloofsgenoten.<br />
Van over de oceaan komen goede berichten. Men spreekt van een heerlijk<br />
optimisme daar, dat sterk afsteekt tegen het vermoeide Europa. Er is na de<br />
Napoleontische oorlogen een groot verval in Europa. In Amerika breekt nu de<br />
nieuwe periode aan, die van de National Expansion (1815-1860). Na de eerste<br />
kolonisatie aan de Oostkust gaat men zijn aandacht richten naar het westen.<br />
De trek naar het westen komt op gang, mede omdat op meren en rivieren<br />
stoomboten hun intrede doen en ook spoorwegverbindingen naar het westen<br />
wor<strong>den</strong> aangelegd. Een stroom van landverhuizers uit Engeland, Duitsland,<br />
Polen, Frankrijk, Zwitserland en Ierland komt op gang. In 1837 zijn het er in totaal<br />
80.000, in 1847 oplopend tot 250.000 en in 1854 zelfs tot 500.000.<br />
Het is niet te verwonderen, dat deze grote trek naar de welvaart in Noord-Amerika<br />
in de loop der jaren ook veel Nederlanders aanspreekt. Vandaar dat Van Raalte<br />
en de zijnen mede uit dit oogpunt ook dachten aan landverhuizen naar „het<br />
beloofde land", naast de geestelijke en maatschappelijke motieven die men had<br />
om Nederland vaarwel te zeggen.<br />
Van Raalte en Brummelkamp richten in april 1846 een „landverhuizersvereeniging"<br />
op, genaamd VEREENIGING VAN CHRISTENEN VOOR HOLLAND-<br />
SCHE VOLKSVERHUIZING NAAR DE VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-<br />
AMERIKA, met als doel het „aannemen, overhelpen en verzen<strong>den</strong>" van lie<strong>den</strong>, die<br />
zich aanmel<strong>den</strong>.<br />
Het tweede doel is om in Amerika een geïsoleerde kolonie te vormen, die aan hun<br />
theocratische idealen zal beantwoor<strong>den</strong>. Deze landverhuizing moet vooral<br />
nieuwe mogelijkhe<strong>den</strong> bie<strong>den</strong> voor de „kleine luy<strong>den</strong>": arbeiders, handwerkers<br />
en kleine boeren. In een door hen geschreven brochure wor<strong>den</strong> de motieven ook<br />
genoemd:<br />
Wij zijn hiertoe (tot landverhuizen) temeer gedrongen, na nu enige jaren vruchteloos<br />
getracht te hebben om velen werk en daardoor brood te verschaffen; en door<br />
de overtuiging, dat de gewone armenbedeling niet alleen bij toenemende werkloosheid<br />
kwijning en ondermijning van nering en handtering en ondragelijke<br />
213
elastingen, te drukken wordt; maar ook voor de bedoeld wor<strong>den</strong>de personen die<br />
werken kunnen, krenkend en bedervend en tegen Gods gebod: „werk en eet", strijdig<br />
is.<br />
Wij zijn ertoe gedrongen, omdat ledigheid en slaafse arbeid, verstikkende zorgen en<br />
verdringing door volksopeenhoping met al derzelver smarten en ontwikkeling van des<br />
menschen inwonend verderf, en die verwoestende concurrentie, eene vruchtbare<br />
baarmoeder van vele zon<strong>den</strong> is.<br />
Een duidelijke opsomming van economische en ethische factoren, die allemaal „een<br />
baarmoeder zijn van vele zon<strong>den</strong>" en evenzovele motieven om te gaan<br />
landverhuizen.<br />
Dit is hun ontdekking van Amerika in deze moeilijke tij<strong>den</strong>. Ze spelen hierop in voor<br />
hun geloofsgenoten door kolonisering te propageren om zodoende verwildering,<br />
vermenging en verstrooiing te voorkomen.<br />
Er is grote belangstelling voor dit soort landverhuizen in groepsverband. Velen mel<strong>den</strong><br />
zich bij de vereniging aan. Zo ook een zestal gezinnen van de Chr. Afgeschei<strong>den</strong><br />
Kerk in Heemse. Op 26 augustus 1846 nemen de gezinshoof<strong>den</strong> afscheid in de<br />
kerkeraad. Het zijn: E. Dunnewind, ouderling; D. Plasman, diaken en J. Stegeman,<br />
H. Kok, H. Oldemeyer en S. Karreman.<br />
„De hoofdzakelijke re<strong>den</strong> tot vertrek" wor<strong>den</strong> als volgt opgegeven (overgenomen uit het<br />
notulenboek):<br />
a. voor hunne kinderen Christelijke scholen te zoeken, die Hier niet te vin<strong>den</strong> zijn;<br />
b. Gods bevel met de belofte in verband: die werkt zal eten, niet vervuld te zien,<br />
alsmede:<br />
c. Geeft <strong>den</strong> Keizer, dat zijne is onmogelijk te voldoen.<br />
Naast deze voornaamste re<strong>den</strong> tot vertrek zal voor Dunnewind ongetwijfeld het<br />
overlij<strong>den</strong> van zijn vrouw en zijn ontslag als schoolmeester hebben meegeteld.<br />
Bovendien waren de verhoudingen in de kerkeraad er ook niet beter op gewor<strong>den</strong>.<br />
En de meesten waren medestrijders van het eerste uur van Van Raalte in Heemse. Zij<br />
zou<strong>den</strong> ook weer samen met hem tot de pioniers in Holland-Michigan behoren.<br />
Een andere groep, ook uit Overijssel, die zich aanmeldt, zijn de Van der Haars uit<br />
Genemui<strong>den</strong>, de familie in wier schuur De Cock de eerste Afgeschei<strong>den</strong><br />
Gemeente in Overijssel heeft gesticht en in wier gebouwen Van Raalte ook vaak de<br />
samenkomsten heeft gehou<strong>den</strong>.<br />
Geesje van der Haar, geboren 1820, schrijft in haar mémoires over deze interesse voor<br />
Amerika zeer uitvoerig. Zij is al vanaf haar 16-de jaar een bewonderaarster van Van<br />
Raalte. Ze vertelt o.a.:<br />
In die tijd lazen we een maandblad, dat door De Cock, Brummelkamp, Van Raalte,<br />
Scholte en Van Velzen werd uitgegeven ...<br />
Het bevatte veel artikelen over kerk en school. Soms kwamen er ook artikelen voor<br />
over Amerika ...<br />
Daar sprak ze dan met haar broer Wouter over.<br />
Toen deed zich het gerucht voor, dat Van Raalte naar Amerika zou vertrekken. Mijn<br />
oom en mijn broer wil<strong>den</strong> zich daarvan overtuigen en reis<strong>den</strong> naar Arnhem, waar Van<br />
Raalte woonde...<br />
De mannen kwamen terug en waren van mening, dat wij zou<strong>den</strong> gaan, als de Heere<br />
een weg opende.<br />
214
Dit resulteerde in het vertrek van Geesje van der Haar met haar man Jan Visscher<br />
en twee kinderen en de ongehuwde broers Wouter en Hein van der Haar.<br />
Onze zaken liepen goed, maar we had<strong>den</strong> grotelijks te rekenen met de verzorging<br />
van de armen. Zij wil<strong>den</strong> wel voor ons werken maar ze kon<strong>den</strong> zichzelf nauwelijks<br />
handhaven, wat mij veel verdriet gaf.<br />
Ze kozen voor het „vrije en ruime Amerika" om te kunnen deelnemen aan „een<br />
betere economische gesteldheid".<br />
Een derde groep, die zich dadelijk opgeeft als landverhuizer, is een vijftal<br />
gezinnen uit Sleen. Tij<strong>den</strong>s zijn werkzaamhe<strong>den</strong> in Overijssel heeft Van Raalte,<br />
toen hij in Ommen woonde, veel contacten gelegd in zuid-oost Drenthe. Evert<br />
Zagers en Egbert Fredriks gaan naar Arnhem om met Van Raalte te praten. Ze<br />
beslissen om met hem mee te gaan, samen met nog drie families: Van Zee,<br />
Notting en Laarman. Uit hun mid<strong>den</strong> zullen later de eerste, sterke, jonge voortrekkers<br />
voortkomen.<br />
De mannen uit Sleen zijn erg gemotiveerd. De strijd van deze separatisten heeft<br />
veel invloed gehad op hun functioneren in de dorpsgemeenschap. In deze<br />
gemeenschappen, vooral op de zandgron<strong>den</strong>, speelt het gewoonterecht, de<br />
dorps-adat, een grote rol. Men neemt het niet, dat er een scheuring ontstaat in de<br />
samenleving en begrijpt nog minder, dat men om het geloof zomaar „uit de kerk<br />
der vaderen" stapt. Dit wordt gezien als verraad aan de dorpseenheid. De eerste<br />
gul<strong>den</strong> regel: „Aj doet as een aander, dan giet 't oe ok as een aander", werd<br />
doorbroken, met het gevolg, dat de afgeschei<strong>den</strong>en ook zakelijk geme<strong>den</strong><br />
wer<strong>den</strong>. Dit is voor menigeen in de slechte economische toestand in 1846 mede<br />
een re<strong>den</strong> om dorp en land te verlaten en met Van Raalte in Noord-Amerika een<br />
nieuw begin te maken in een nieuwe wereld.<br />
Behalve boven genoemde gezinnen uit Overijssel en Drenthe mel<strong>den</strong> zich nog<br />
velen uit de provincie Gelderland bij Van Raalte aan. Van Raalte voelt zich<br />
verantwoordelijk voor deze mensen. Aanvankelijk is hij niet van plan zelf mee te<br />
gaan, maar in de zomer van 1846 neemt hij het besluit om met vrouw, 5 kinderen<br />
en dienstmaagd te gaan landverhuizen „om zodoende de vertrekkende broeders<br />
en zusters tot een Mozes en Aaron te zijn".<br />
In zijn afscheidspreek op 20 september 1846 in Arnhem zegt hij, dat hij deze<br />
mensen niet alleen heeft willen bevrij<strong>den</strong> van de achterstelling door overheid en<br />
samenleving,<br />
maar hun ook wil verlossen van de geïsoleerde staat en onkundige verdeeldheid<br />
en enge sectegeest, waardoor het anders kostelijke volk der afgeschei<strong>den</strong>en<br />
zich verderft en een prooi gewor<strong>den</strong> is van de dwaashe<strong>den</strong> van vroegere en<br />
latere leiders.
Exodus<br />
De uittocht begint, ook uit Heemse. De krant van 14 september 1846 meldt:<br />
„Aanstaande donderdag vertrekken uit Ambt Har<strong>den</strong>berg zes huisgezinnen om<br />
op reis te gaan naar Noord-Amerika, met een kapitaal van f 3.000,-. De godsdienst<br />
is de hoofdzaak dier verhuizing".<br />
Het zijn:<br />
1. Weduwnaar Egbert Dunnewind, 53 jaar, met vier kinderen in de leeftijd van 19,<br />
13, 9 en 8 jaar.<br />
2. Dirk Plasman, 48 jaar, met vrouw Aaltje Amsink, 46 jaar, en drie kinderen van<br />
18,11 en 8 jaar oud.<br />
3. Jan Stegeman, 56 jaar, met vrouw Hendrikje Dunnewind, 51 jaar, en zes<br />
kinderen van 23,19,17,13,11 en 8 jaar.<br />
4. Harm Kok, 50 jaar, met vrouw Janna Dunnewind, 47 jaar, en zeven kinderen<br />
van 20,19,15,11, 9, 4 en 1 jaar.<br />
5. Hendrik Oldemeyer, 40 jaar, met vrouw Dina Schepers, 40 jaar en zoon Jan van<br />
7 jaar.<br />
6. Sn. Karreman, 26 jaar, met vrouw Roelofje Beutum, 24 jaar, en een 7 maan<strong>den</strong><br />
oud dochtertje.<br />
Totaal: 33 personen.<br />
Behalve Karreman, die timmerman is, zijn de anderen allen uit het landbouwbedrijf<br />
en behoren tot de Christelijk Afgeschei<strong>den</strong> Kerk in Heemse.<br />
Op 18 september vertrekken ze met paard en wagen naar Zwolle. De krant schrijft<br />
hierover: „Met weemoed moet men deze lie<strong>den</strong> zien afreizen, daar zij hunne<br />
geboortegrond op eene onbedachtzame wijze verlaten zonder te berekenen of zij<br />
in de vreemde gewesten hun lot zullen verbeteren".<br />
Vanuit Zwolle gaat men per boot naar Amsterdam en dan naar Rotterdam. Het is<br />
waarschijnlijk, dat, gezien de contacten die er tevoren met Van Raalte zijn<br />
geweest, ook de vijf gezinnen uit Sleen met de boot naar Zwolle zijn vertrokken.<br />
De Van der Haars uit Genemui<strong>den</strong> reis<strong>den</strong> in ieder geval wel per schip. Geesje<br />
Visscher-Van der Haar maakt ons in haar mémoires deelgenoot van zo'n afscheid<br />
en vertrek in die dagen:<br />
Maar nu wil<strong>den</strong> mijn andere broer en ook mijn zuster vertrekken en dat smartte mijn<br />
vader en moeder verschrikkelijk. De broer van mijn man wenste met zijn vrouw ook te<br />
gaan, hoe dwaas dit andere menschen ook scheen. Gods wil en plan moesten<br />
volvoerd wor<strong>den</strong>.<br />
De laatste nacht brachten we door in vaders huis. Vader was geheel overstuur, maar<br />
moeder was rustig en gelaten. Mijn oom was er ook. Hij deed met ons het laatste<br />
gebed. Toen zongen we:<br />
Uw wil geschied', Uw wil alleen, Als in<br />
de hemel, hier beneên; Uw wil is<br />
altoos wijs en goed; 't Is majesteit al<br />
wat Gij doet; Dat ieder stil daarin<br />
berust En Uw bevelen doe met lust.<br />
Hoe we kon<strong>den</strong> zingen op dat treurige ogenblik van scheiding gaat je begrip te<br />
boven, daar het immers zeer waarschijnlijk was, dat we onze lieve ouders en<br />
vrien<strong>den</strong> nooit meer zou<strong>den</strong> zien.<br />
216
De volgende morgen vroeg kwamen we in ons schip. Veel volk kwam afscheid<br />
nemen van ons en menige traan werd er gestort, maar God gaf ons kracht voor het<br />
afscheid.<br />
Op het Nieuwe Diep wor<strong>den</strong> ze overgeplaatst in een groter schip, de Katherine<br />
Jackson. Door ongunstig weer blijft dit schip nog twee weken voor anker liggen,<br />
voordat de grote sprong over de oceaan wordt ondernomen.<br />
Het wordt een lange reis met veel storm en ziekte. Negen kinderen en een oude<br />
man sterven tij<strong>den</strong>s de tocht en wor<strong>den</strong> in zee neergelaten.<br />
Terwijl het schip op 4 oktober Nederland heeft verlaten, zal het pas op 16<br />
december 1846 afmeren in Baltimore - een tocht van 10 weken. De passagierslijst<br />
is verloren gegaan, maar volgens Geesje zijn er nog 50 Hollanders aan boord:<br />
„veel vrome mensen met hun kinderen. In het begin spraken en ba<strong>den</strong> we veel<br />
met elkaar, maar het was een lange reis en toen we storm kregen zorgde al gauw<br />
elk gezin voor zichzelf."<br />
De groep uit Heemse (25 personen) en Sleen (23 personen) treffen in Rotterdam<br />
Ds. Van Raalte met gezin en gaan samen scheep op de driemaster „The<br />
Southener".<br />
De familie Stegeman uit Heemse vertrekt met een ander schip.<br />
De „rechterhand" van Van Raalte, Bernardus Grotenhuis, met vrouw en twee<br />
kinderen van 5 jaar en 10 maan<strong>den</strong>, zijn ook aanwezig, alsmede de vrijgezelle-<br />
molenaar Hermanus Lankert (31). Een groep getrouwen uit Overijssel en Drenthe<br />
en de voortrekkers, zoals later zal blijken.<br />
Op 2 oktober 1846 vertrekt het zeilschip met 110 landverhuizers aan boord naar<br />
een onbekende bestemming in een onbekende wereld.<br />
Van Raalte heeft ontroerd afscheid genomen van zijn zwager Brummelkamp, met<br />
wie hij het emigratieplan heeft opgezet. Brummelkamp typeert het afscheid aldus:<br />
„De reize derwaarts vergde een vaarwel, dat aan een sterfbed deed <strong>den</strong>ken".<br />
217
De vrouw van Evert Zagers overlijdt tij<strong>den</strong>s de overtocht, evenals een 2-jarig<br />
dochtertje van de familie Fredriks. Na een zeiltijd van 6 weken landt men op 17<br />
november in New York. Afgezien van de twee sterfgevallen heeft men naar<br />
omstandighe<strong>den</strong> een goede reis achter de rug. Van Raalte is met zijn gezin in een hut<br />
ondergebracht; zijn volgelingen vertoeven in het ruim van het schip. Bij kalm weer zitten<br />
Van Raalte en zijn vrouw aan het dek te zingen. Hij ziet het wel zitten. Verder heeft hij<br />
een goede verstandhouding met de kapitein van het schip. Dat komt hem wel goed<br />
uit, want zijn Engels is nog zeer slecht. De kapitein is zeer welwillend en helpt hem<br />
zoveel mogelijk. Hij kan zich nu goed oefenen en hij beseft, dat hij straks zonder een<br />
goede beheersing van de taal zijn taak moeilijk zal kunnen vervullen in een onmetelijk<br />
en onherbergzaam land, met ronddolende Indianen, aangevuld met avonturiers,<br />
pelsjagers en goudzoekers. - Maar ook met zeer behulpzame mensen!<br />
218
Waarheen?<br />
Vanuit Arnhem hebben Van Raalte en Brummelkamp medio augustus 1846 al<br />
contact gelegd met ds. Wyckoff, predikant van de Herv. Kerk in Albany, Amerika. Hun<br />
landverhuizers-vereniging heeft een algemene brief laten uitgaan, getiteld: „Aan de<br />
gelovigen in Amerika". Daarin wordt gevraagd om hulp en bijstand voor „hun"<br />
landverhuizers, wanneer deze in Amerika aankomen. Wykoff stuurt onmiddellijk<br />
bericht terug en stelt voor om drie capabele mensen vooruit te sturen, die samen met<br />
enige Amerikaanse burgers van de Herv. Kerk verschillende gebie<strong>den</strong> in het mid<strong>den</strong>-<br />
Westen gaan onderzoeken. Verder belooft Wyckoff een organisatie op te richten om<br />
de belangen van de nieuwe emigranten te behartigen. Deze houding resulteert in<br />
vriendschapsban<strong>den</strong> voor het leven tussen Wyckoff en Van Raalte.<br />
Om aan dit verzoek te voldoen, èn om zich van een opvolger te verzekeren bij een<br />
eventueel ongeval, dat hem zou kunnen overkomen, wijst Van Raalte direct vijf<br />
manlijke le<strong>den</strong> aan, t.w.: Wouter van der Haar, Jan Visscher en zijn vrouw, Evert<br />
Visscher en diens vrouw, Hein van der Haar, Elisabeth van der Haar en Jannes<br />
Vriese. (Vrouwen wer<strong>den</strong> wel genoemd, maar tel<strong>den</strong> verder niet mee in die tijd!).<br />
Hij beveelt deze mensen hartelijk aan bij de gelovigen van de Herv. Kerk in<br />
Amerika.<br />
In 1772 is deze kerk reeds gesticht als Ned. Herv. Kerk in Amerika en vindt zijn<br />
oorsprong al in de tijd van de Westindische Compagnie (1628). In 1820 besluit hun<br />
Synode het woord „Nederlands" te schrappen en de naam „Reformed Church of<br />
America " te gebruiken, omdat ook in de kerk de Engelse taal gaat overheersen. Als<br />
op dezelfde Synode aan de 84 artikelen van de Dordtse Synode 1618/19 nog eens 73<br />
artikelen wor<strong>den</strong> toegevoegd, volgens Amerikaanse opvattingen, gaat dat de meeste<br />
behou<strong>den</strong><strong>den</strong> in deze kerk te ver. Dit leidt in 1822 tot een afscheiding.<br />
Van Raalte en de zijnen ontmoeten veel begrip, alsmede morele en financiële steun<br />
van de Reformed Church in Amerika en in het bijzonder van ds. Wyckoff.<br />
219
Als Van Raalte op 17 november 1846 in New York aan wal stapt, wordt hij daar door<br />
ds. Thomas de Witt begroet. In 1846 is deze nog in Nederland geweest om zich op de<br />
hoogte te stellen van de afval in de Ned. Herv. Kerk. Bij die gelegenheid heeft hij toen ook<br />
de afgeschei<strong>den</strong> ds. Scholte, toen in Utrecht, bezocht. Er is een spontaan en hartelijk<br />
contact tussen De Witt en Van Raalte. Maar veel tijd gunt de leider zich niet in New<br />
York. Het is al half november en hij wil graag vóór de winter de grote meren over zijn.<br />
Zijn einddoel is de nieuwe staat Wisconsin, aan de westoever van het Michiganmeer.<br />
Hij beschikt daar over enige adressen en hoopt er een vestigingsplaats voor zijn<br />
mensen te vin<strong>den</strong> om er een kolonie te stichten.<br />
Met een grote stoomboot vertrekt hij weer spoedig met zijn volgelingen. Hij gaat over<br />
de rivier de Hudson naar Albany. Hier wordt hij zeer gastvrij door ds. Wyckoff ontvangen.<br />
Van Raalte heeft gehoopt, dat de door ds. Wyckoff opgezette kerkelijke organisatie voor<br />
steun aan zijn landverhuizers hen land te koop zou aanbie<strong>den</strong> tegen regeringsprijzen,<br />
maar dat zit er niet in. Het leidt wel tot bepaalde toezeggingen en naderhand ook tot<br />
verlening van financiële steun bij aankoop van land. Dat is ook wel nodig, want behalve<br />
Van Raalte beschikken zijn volgelingen praktisch niet over geld. Steun uit moederland<br />
of van geestverwante kerken daar, kunnen zij niet verwachten.<br />
Van Raalte gaat nu vol goede moed verder. Met zijn volgelingen neemt hij de trein naar<br />
Buffalo aan het Eriemeer. Een trein met zeer slechte accommodatie, maar het<br />
ongerief wordt vergoed door de aanblik van een prachtig landschap met vruchtbare<br />
bodem, aldus Van Raalte.<br />
In Buffalo gaat een gereduceerd aantal reisgenoten aan boord van het stoomschip<br />
„Great Western", dat hen over het grote Eriemeer naar Detroit zal brengen. Een dertigtal<br />
le<strong>den</strong> van het gezelschap laat het echter in Buffalo afweten en zoekt daar werk. Met zijn<br />
meest getrouwe volgelingen uit Heemse en Sleen gaat Van Raalte verder.<br />
Maar niet direct. Het kan op de grote meren ook geducht spoken. Er staat een storm<br />
en men moet wachten tot 27 november, voordat de boot kan vertrekken. Het is 16<br />
december, als men in Detroit aankomt. De meren vriezen dicht en de boot kan niet<br />
verder. Reizen over land is te duur, daarvoor is geen geld. Dan maar overwinteren<br />
in Detroit en in het voorjaar verder trekken. Het zal evenwel heel anders lopen!<br />
Voor zijn gezin huurt Van Raalte een huis in Detroit. Zijn volgelingen vin<strong>den</strong> een<br />
onderkomen in het pakhuis van een bakker. Een deel van hen vindt werk op een<br />
scheepswerf in St. Clair, 't Betekent wel bittere armoede.<br />
Ondertussen zit Van Raalte niet stil. Hij draagt zijn rechterhand, Grotenhuis, op om op<br />
zijn gezin te passen en kan voor de huisvesting van diens gezin gebruik maken van de<br />
bovenste slaapkamer. Van Raalte trekt er in zijn eentje op uit om een geschikte plaats<br />
voor zijn kolonie te zoeken. Hij heeft Wisconsin in gedachten, maar de Amerikanen in<br />
Detroit, die zich het lot van de groep erg aantrekken, maken hem opmerkzaam op een<br />
afgelegen gebied in West-Michigan. Eerst wil hij echter de andere plaatsen in 33<br />
Wisconsin onderzoeken. Zover komt hij echter niet. Onderweg daarheen, in<br />
Kalamazoo, treft hij een van de eerste pioniers in West-Michigan aan, een zekere<br />
John Kellogg. Deze haalt hem ertoe over eerst een kijkje te nemen in noordelijke<br />
richting, in de nieuwe County Allegan, gesticht in 1835.<br />
220
Kellogg is afkomstig uit de staat New York, waar hij veel geld heeft verdiend. Hij is naast<br />
rechter en invloedrijk politicus ook een vermogend grondspeculant. Om het mid-Westen<br />
tot ontwikkeling te brengen, heeft hij zich met zijn gezin in 1836 in Allegan gevestigd.<br />
Hij is een groot voorvechter van vestiging van Nederlandse nederzettingen in<br />
Michigan. Deze voorkeur is waarschijnlijk mede veroorzaakt, omdat zijn vrouw<br />
vloeiend de Nederlandse taal spreekt. En dat laatste is voor Van Raalte weer van belang,<br />
want zijn Engels is nog zeer gebrekkig. Hoe dit ook moge zijn, Van Raalte komt erg<br />
onder de indruk van het verhaal van rechter Kellogg en gaat met hem op pad.<br />
Zittend op een paarderug of baggerend door de sneeuw, verkent Van Raalte de<br />
streek, die later Holland-Michigan zal heten. Onderweg daarheen verdwalen ze in de<br />
sneeuw en het is al donker, als ze eindelijk een hut vin<strong>den</strong>, waar zendeling ds. Smith<br />
woont, een missionaris onder de aldaar wonende Indianen. Met zendeling Smith als<br />
gids gaan ze de volgende dag weer op pad. Men komt in het gebied, dat het<br />
eigendom is van Kellogg. Deze heeft het land destijds goedkoop in de vingers<br />
gekregen, omdat het laag gelegen is, erg nat is, uit zandgrond bestaat en vol bomen<br />
staat. Hij kan dit land slecht kwijt aan individuele pioniers, maar het zou een zeer<br />
geschikt gebied kunnen zijn voor een groep als die van Van Raalte om er een<br />
geïsoleerde kolonie te stichten... Kellogg belooft er zelf geld in te steken om wegen en<br />
een spoorlijn aan te leggen ter ontsluiting van het gebied. Dit spreekt Van Raalte<br />
allemaal erg aan. Zich tot aan z'n knieën voortworstelend door de sneeuw, bereikt hij<br />
de oever van het Black Lake, het zwarte meer. Zonder twijfel heeft dit zwarte water<br />
hem herinnerd aan zijn tijd in Genemui<strong>den</strong>, aan de rivier het Zwartewater.<br />
Op 1 januari 1847 wijst hij daar de plaats aan, waar de kolonie van de Afgeschei<strong>den</strong>en<br />
zich zal vestigen. De stichting van wat Holland-Michigan zal gaan heten<br />
- maar even goed Genemui<strong>den</strong> of Zwartsluis had kunnen wor<strong>den</strong> genoemd -is voor<br />
hem een te bereiken realiteit gewor<strong>den</strong>.<br />
Hij schrijft later in Detroit een brief naar Brummelkamp in Arnhem, waarin hij<br />
mededeelt, dat hij het gebied voor de kolonie heeft bepaald in West-Michigan en dat hij<br />
de plaats voor de toekomstige stad Holland heeft genoemd. Dit is de plek, waar de<br />
zwarte rivier (Black River) uitmondt in het zwarte meer (Black Lake), welk meertje in<br />
open verbinding staat met het grote Michigan meer (Lake Michigan). Hij reist niet<br />
verder door naar Wisconsin, maar doorkruist voor de rest van de tijd het hele gebied,<br />
waar ds. Smith zijn zendingspost sinds 1844 heeft gevestigd. Vele dagen is hij diens<br />
gast. Op zijn onderzoekingstochten wordt hij vaak ook door de zendeling vergezeld,<br />
terwijl enkele Indianen als gids dienen. Door de ongewone inspanningen krijgt zijn<br />
lichaam het echter zwaar te verduren en dat komt, na de typhuskoortsen in augustus in<br />
Arnhem, hard aan. Op zekere dag wordt het teveel. Voortworstelend door een halve<br />
meter sneeuw, stort hij in door oververmoeiheid. Hij is helemaal in de war en <strong>den</strong>kt, dat<br />
het afgelopen is. Na een tijdje voorover in de sneeuw te hebben gelegen, komt hij<br />
echter weer bij en herstelt voldoende om op de rug van een paar Indianen te wor<strong>den</strong><br />
getransporteerd. Elkaar aflossend brengen de Indianen hem veilig terug naar de<br />
missiepost van ds. Smith.<br />
Nadat hij voldoende is uitgerust, trekt hij met spoed naar de wachtende groep in Detroit.<br />
Hij brengt verslag uit en doet concrete voorstellen. Deze wor<strong>den</strong> door zijn volgelingen<br />
geaccepteerd en vol goede moed gaat men aan de slag. Moed, geloof en<br />
vertrouwen zijn wel nodig!<br />
221
De kolonie in wording<br />
Begin februari 1847 vertrekt Van Raalte met zijn gezin per trein van Detroit naar<br />
Kalamazoo en vervolgens met een tweespan-slede naar Allegan, waar ze door<br />
Kellogg wor<strong>den</strong> opgevangen. Voor mevrouw Van Raalte is dit erg belangrijk. Zij<br />
kan met mevrouw Kellogg in haar moedertaal spreken, hetgeen voor haar een<br />
grote steun betekent, vooral tij<strong>den</strong>s de afwezigheid van haar man. Met vrouw en<br />
twee kinderen is Bernardus Grotenhuis al vooruitgegaan om kwartier te maken.<br />
Hij bevindt zich al in de rimboe, op de missiepost van ds. Smith. Van daaruit gaat<br />
hij met buurman Fairbanks, een regeringsambtenaar, die de Indianen in het<br />
missiegebied landbouwtechnieken moet bijbrengen, een geschikte plaats<br />
uitzoeken voor de eerste blokhut.<br />
In Detroit strekken inmiddels vijf jonge kerels de rug om aan de slag te gaan. Met<br />
hun gezinnen nemen zij ook de trein naar Kalamazoo. Hier wor<strong>den</strong> ze door ds.<br />
Hoyt voorzien van proviand etc, waarna ze verder trekken met tweespan-sle<strong>den</strong><br />
naar Allegan, waar ze door Van Raalte wor<strong>den</strong> opgewacht. De gezinnen vin<strong>den</strong><br />
onderdak in een huis van Kellogg.<br />
Drie dagen later, op dinsdag 9 februari, vertrekken zes mannen en één vrouw op<br />
een slede, getrokken door een span ossen, naar het Old Wing Mission gebied,<br />
waar Grotenhuis reeds is, een afstand van plm. 40 km.<br />
De reizigers zijn: Ds. Van Raalte (35), Evert Zagers (32), Jan Laarman (30), Hermanus<br />
Lankert (31), Egbert Fredriks (31), Willem Notting (35) en diens vrouw Marie<br />
(26). Behalve Van Raalte en Lankert komen ze allemaal uit Sleen.<br />
Het is een moeilijke en barre tocht door de sneeuw. De gemiddelde snelheid ligt<br />
niet hoger dan plm. 3 km per uur. Laat in de avond komen ze op de zendingspost<br />
aan, waar ze onderdak vin<strong>den</strong> bij Smith en Fairbanks. Deze dag, 9 februari 1847,<br />
wordt beschouwd als het officiële begin van de Nederlandse kolonie in West-<br />
Michigan.<br />
Nu kan de droom van Van Raalte om een christelijke nederzetting te stichten met<br />
een hoofdstad en dorpen daaromheen, compleet met kerken en christelijke<br />
scholen, in vervulling gaan. Bij Smith en Fairbanks vin<strong>den</strong> de pioniers drie weken<br />
onderdak. De vrouw van Notting zorgt voor de inwendige mens.<br />
222
Men gaat flink aan de slag, en wel letterlijk: met bijlslagen. In een dicht bosgebied<br />
zal de eerste blokhut verrijzen.<br />
Met weinig en slecht materiaal, zonder mechanische transportmiddelen, maar<br />
met medewerking van de Indianen, presteren ze het om in 3 weken van boomstammen<br />
en ander materiaal uit het bos een blokhut te bouwen van 10 meter lang<br />
en 5 meter breed. Al te dikke bomen, soms al eeuwenoud en met een doorsnee<br />
van 5 meter en een hoogte van meer dan 30 meter, laat men voorlopig maar staan.<br />
Als dit moeizame karwei is geklaard, laten ze hun gezinnen uit Allegan<br />
overkomen en allen bivakkeren voorlopig in de ruimte van 10 bij 15 meter. Het<br />
gezin Van Raalte blijft nog 3 maan<strong>den</strong> bij de familie Kellogg in Allegan, totdat de<br />
„pastorie" - een blokhut in de rimboe - gereed is.<br />
Men begint onmiddellijk met de bouw van een tweede hut, want de achterblijvers<br />
uit Detroit komen er ook al aan; het zijn de landverhuizers uit Heemse, de<br />
gezinnen van Egbert Dunnewind (5), Dirk Plasman (5), Hendrik Oldemeyer (3),<br />
Harm Kok (9), Samuël Karreman (3) en de familie Frans Smit van elders, in totaal<br />
33 personen. Ze wor<strong>den</strong> in de tweede blokhut ondergebracht. Op 10 maart 1847<br />
meldt zich een tweede groep van 15 personen, waaronder het gezin van Jan<br />
Stegeman uit Heemse. Deze zijn met een ander schip de oceaan overgestoken.<br />
De derde groep laat ook niet lang op zich wachten. Deze arriveert op 17 maart<br />
1847. De namen zijn niet allemaal bekend, maar in ieder geval zijn onder hen de<br />
volgelingen van Van Raalte uit Genemui<strong>den</strong>, t.w. Wouter van der Haar, Hein van<br />
der Haar, Jan Visscher met Geesje van der Haar en 2 kinderen, Evert Visscher met<br />
vrouw Elisabeth van der Haar en Jannes Vrieze.<br />
We weten, dat deze groep met een ander zeilschip is gereisd en dat men op 16<br />
december in Baltimore is aangekomen. In haar memoires beschrijft Geesje van<br />
der Haar hoe het hen is vergaan in de tijd, dat ze zich nog niet bij Van Raalte<br />
kon<strong>den</strong> voegen.<br />
Ze namen de trein naar Cumberland en „daarvandaan ging de reis op boerenwagens.<br />
De bagage was opgela<strong>den</strong>; wij zaten er bovenop, in dekens gewikkeld. Dit<br />
was een gevaarlijke tocht, berg-op, berg-af, ruim honderd kilometer", over de<br />
Apallachian mountains naar Pittsburg. Verder per boot naar St. Louis. Hier<br />
huur<strong>den</strong> ze een paar kamers en wachtten op bericht van Van Raalte of Scholte.<br />
— Ja, ook van Scholte, want de beide landverhuizersdominees liggen met elkaar<br />
in concurrentie en St. Louis is de plaats, waar de landverhuizers de beslissing<br />
moeten nemen: of naar Scholte, of naar Van Raalte.<br />
In augustus 1846 heeft Scholte namelijk in Utrecht ook een landverhuizersvereniging<br />
opgericht. In tegenstelling tot de Van Raalte-groep, is deze vereniging<br />
bedoeld voor lie<strong>den</strong>, die zich voor eigen rekening in Amerika kunnen vestigen,<br />
dus mensen in goe<strong>den</strong> doen, meestal van de klei. Met Van Raalte mee trekken<br />
hoofdzakelijk de kleine luy<strong>den</strong> van de arme zandgron<strong>den</strong>.<br />
Als Scholte met zijn grote groep en rammelende geldkist enige tijd na Van Raalte<br />
in Amerika aankomt, vestigt hij zich, tot groot verdriet van Van Raalte, niet in het<br />
bosgebied van Michigan, maar op de prairievlakten in lowa. Daar wordt Pella<br />
gesticht.<br />
De brief van Van Raalte komt het eerst! Daarin staat, dat hij in West-Michigan een<br />
kolonie heeft gesticht.<br />
De Genemui<strong>den</strong>aren wachten geen verdere berichten af, maar vertrekken spoorslags<br />
uit St. Louis naar Chicago, waar ze de boot nemen naar Grand Haven, een<br />
223
paar kilometer boven de kolonie. Van hieruit zoekt Wouter van der Haar contact<br />
met Van Raalte.<br />
Er is geen woonruimte.<br />
Geesje van der Haar schrijft daar verder over:<br />
Toen mijn man terugkwam, bracht een Indiaan ons in een kano naar een Indianendorp.<br />
Ik was wel bang om in een kano te varen, maar God beschermde ons.<br />
De groep uit Genemui<strong>den</strong> woont dan 5 weken in het Indianendorp.<br />
Zij hebben ons nooit eenig kwaad gedaan, hoewel ik altijd een beetje bang voor<br />
hen ben geweest.<br />
Bij dag trokken mijn man en de andere mannen erop uit om land te kopen, dat te<br />
bewerken was. Wij bleven dan bij de Indianen in hun dorp. Ze waren vriendelijk en<br />
hulpvaardig en verkochten ons vis, meel en suiker, dat ze zelf had<strong>den</strong> gemaakt.<br />
We waren bezorgd over het verkrijgen van een woonplaats, daar zich ook nog<br />
drie families bij ons had<strong>den</strong> gevestigd.<br />
Maar mijn man wist land te kopen op een goede mijl afstand, van wat nu de stad<br />
Holland is. Hij nam drie mannen met zich mee om bomen te hakken en voor het<br />
bouwen van een huisje van 5 x 7 meter met twee ramen en een deur.<br />
Op het dak kwamen houten pannen, maar die waren zo slecht, dat het overal<br />
lekte. Een boomstam diende als tafel en daarboven had<strong>den</strong> we een paraplu<br />
hangen.<br />
Boven ons bed had<strong>den</strong> we een laken gespannen, waar het water af kon stromen.<br />
De andere Hollanders bouw<strong>den</strong> ook kleine, houten huizen, maar het was allemaal<br />
bos, waardoor we elkaar niet kon<strong>den</strong> zien.<br />
De eerste godsdienstoefeningen wor<strong>den</strong> in de open lucht gehou<strong>den</strong>, naast de<br />
keuken van de dominee. De mannen moeten daarbij blijven staan, maar vrouwen<br />
en lichamelijk zwakken zitten op blokken hout en gevelde bomen. Dominee Van<br />
Raalte staat ook op een houten podium. Iedereen komt naar deze<br />
bijeenkomsten, tenzij wettig verhinderd.<br />
De eerste door Nederlanders gebouwde kerk in de toen nog beboste streek<br />
(1847).<br />
224
In de zomer van 1847 al bouwen de kolonisten hun eerste, houten kerkje, 's Morgens<br />
houdt ds. Van Raalte een preek en 's middags beantwoordt hij vragen over<br />
de bijbel.<br />
De beproevingen en inspanningen gedurende de week zijn zo groot, dat tij<strong>den</strong>s<br />
de zondagse diensten veel uitgeputte mannen in slaap vallen. Maar de energieke<br />
predikant weet ze wel weer wakker te krijgen.<br />
Op zondag is de kleding „gewoon". Tij<strong>den</strong>s de dienst gaat niemand iets drinken.<br />
Bij de deur staat altijd een emmer water gereed met schep. De beide zoons van de<br />
dominee brengen het water in een oud-Hollandse kruik naar de kerk. De kerkgangers<br />
nemen zelf een broodmaaltijd mee, die zij in de kerk naar binnen werken<br />
met het water uit de emmer.<br />
Over de preken van Van Raalte zegt Geesje van der Haar: „Zijn preken en<br />
gebe<strong>den</strong> waren zo uitmuntend, dat hij ons steeds opnieuw moed gaf".<br />
Dat is ook wel nodig.<br />
In de zomer van 1847 komt de stroom landverhuizers naar de kolonie van Van<br />
Raalte goed op gang. De „woningnood" wordt steeds nijpender. Van dolle kervel<br />
en ander materiaal uit het bos bouwt men beschutte plaatsen.<br />
Een inwoner van het grote bos schrijft hierover in augustus 1847:<br />
De krakende gelui<strong>den</strong> van de pijnbomen, het schrille, angstwekkende geroep van<br />
de nachtvogels, het geschreeuw van de uilen, het piepen van vogels en het<br />
krassen van insecten in het hele bos, gaf ons een drukkend gevoel en vervulde<br />
ons van moedeloosheid.<br />
Het gloren van de dag bracht ons een welkome verlichting. De landverhuizers, die<br />
zich hier gevestigd had<strong>den</strong>, ontwaakten uit hun sluimeringen en kwamen door de<br />
openingen van hun blokhutten of onder de takken van bomen, die ze tegen de<br />
boomstronken geplaatst had<strong>den</strong>, vandaan.<br />
Men krijgt nog met ongelooflijke moeilijkhe<strong>den</strong> te kampen. In het voorjaar overstromingen<br />
door het smelten van de sneeuw en het ontstaan van moerassen na<br />
het kappen van de bomen. Dat geeft weer aanleiding tot het ontstaan van ziekten<br />
als malaria, typhus, roodvonk en pokken. Honder<strong>den</strong> sterven eraan. En van de<br />
schaarse voedselvoorra<strong>den</strong> wordt een groot deel door het ongedierte<br />
opgevreten.<br />
225
Er is gebe<strong>den</strong> en gewerkt, gele<strong>den</strong> en gestre<strong>den</strong>. Zelfs de moedige, gelovige Van<br />
Raalte wordt het een keer te machtig, als hij tij<strong>den</strong>s een kerkdienst uitroept: „O,<br />
God, moeten wij dan allen dood gaan?"<br />
Later vertrouwt hij zijn vrien<strong>den</strong> toe:<br />
Ik was nimmer dichter bij het punt van wanhoop, dan wanneer ik in deze volle<br />
hutten binnen kwam en de mengeling zag van huishou<strong>den</strong>, ziekte en dood en het<br />
aankle<strong>den</strong> van lijken in deze hutten, waar ieder gezin genoodzaakt was zich te<br />
behelpen op enkele vierkante meters.<br />
Geen wonder, dat we in dat uur van zware beproeving, een toename van onverschillige<br />
vertwijfeling kon<strong>den</strong> waarnemen.<br />
Zijn voortreffelijke geestelijke en lichamelijke conditie geven hem voldoende<br />
stuwkracht om door te gaan als trooster, adviseur en helper temid<strong>den</strong> van<br />
degenen, die zo erg afhankelijk zijn van zijn moedig en wijs leiderschap.<br />
Eindelijk, in het jaar 1850, zijn de moeilijkhe<strong>den</strong> grotendeels overwonnen en kan<br />
de kolonie zich verheugen in een voorspoedige ontwikkeling. In dat jaar telt de<br />
kerk van Holland, waar ds. Van Raalte predikant is, 225 gezinnen.<br />
In een in 1850 in Holland en omstreken gehou<strong>den</strong> volkstelling komen de namen<br />
van alle Heemsenaren voor, behalve die van het gezin Herm Kok. Bij de Oldemeyers<br />
is er zelfs een dochtertje bijgekomen. Herm Kok is met zijn gezin waarschijnlijk<br />
met de andere Heemsenaren al vrij spoedig uit de tweede blokhut<br />
vertrokken en heeft een onderkomen gezocht in de Indianen-nederzetting Saugatuch,<br />
ten zui<strong>den</strong> van Holland, om van daaruit grond te kopen en een eigen<br />
„huis" te bouwen.<br />
Hetzelfde de<strong>den</strong> de Van der Haars en Visschers uit Genemui<strong>den</strong> vanuit het<br />
Indianendorp Port Sheldon ten noor<strong>den</strong> van Holland. Als de Indianen hun grond<br />
hebben verkocht aan de landverhuizers, vertrekken ze met zendeling Smith naar<br />
een reservaat in noordelijke richting. East Saugatuch krijgt de naam Collendoorn,<br />
ook wel Zuid-Holland genoemd, omdat het ten zui<strong>den</strong> van Holland ligt.<br />
Herm Kok koopt grond dicht bij Holland en bouwt daar met zijn zoons een<br />
onderkomen. De twee oudste zoons gaan daarna werken in Allegan. Maar de<br />
hevige ziekten, die daarna in de kolonie uitbreken, gaan ook het gezin Kok niet<br />
voorbij. De twee jongste zoons van 4 en 7 jaar overlij<strong>den</strong>, evenals vader Kok.<br />
Moeder Kok-Dunnewind gaat met haar andere twee kinderen terug naar haar<br />
twee oudste zoons in Allegan.<br />
226
Aansluiting en afscheiding<br />
Toch zou de hele onderneming tot mislukking gedoemd zijn geweest, als niet een<br />
gestage stroom van nieuwe landverhuizers, vooral ook met geld, de gelederen<br />
had aangevuld en versterkt.<br />
Zo ontstaan er ook kleine nederzettingen rondom Holland, met bekende namen<br />
als Graafschap, Overisel, Drenthe, Groningen, Vriesland, Zeeland en zelfs<br />
Collendoorn.<br />
Collendoorn - nu East Saugatuch -, ongeveer 10 km ten zui<strong>den</strong> van Holland,<br />
wordt in 1847 gesticht door de groep uit Heemse, le<strong>den</strong> van een oefengezelschap,<br />
dat in 1836 „regelmatig onder het morgen-predikuur op zondag bijeen<br />
kwam ten huize van Derk Plasman in het Collendoornseveen". Collendoorn-<br />
Michigan gaat op 9 oktober 1871 in vlammen op. De herfst is erg droog<br />
geweest en de bossen liggen vol met houtrestanten van gekapte bomen.<br />
Aan het gemeentehuis van Sleen is een<br />
gebeeldhouwde kop aangebracht, op 16<br />
juni 1948 onthuld door de Ambassadeur<br />
van de Verenigde Staten van Noord-<br />
Amerika, Mr. Herman Baruch. Voor deze<br />
kop heeft als model gediend een foto<br />
van Evert Zagers, één van de pioniers<br />
van de Van Raaltetrek. Het beeld heet<br />
„De Ziener" en de kunstenaar, Willem<br />
Valk, heeft hierin tot uitdrukking willen<br />
brengen: De ziener van verre<br />
mogelijkhe<strong>den</strong> en van een nieuwe<br />
wereld.<br />
227
Tij<strong>den</strong>s een orkaan breekt er brand uit in de bossen. Een geweldig vuur, aangedreven<br />
door de storm, jaagt door de bossen en sluit het dorpje in, dat door het<br />
verwoestende vuur wordt verteerd. Gelukkig kunnen mens en dier nog net op tijd<br />
vluchten, zodat geen levens te betreuren zijn.<br />
Door deze brand zijn jammer genoeg alle gegevens over de periode van vóór<br />
1871 verloren gegaan. Tot aan de eeuwwisseling wordt de naam Collendoorn<br />
gebruikt, in combinatie met Zuid-Holland, „het dorp ten zui<strong>den</strong> van Holland". In<br />
1902 werd door reorganisatie de naam van de kerkelijke gemeente Collendoorn<br />
veranderd in de East Saugatuch Christian Reformed Church. Voordien was ze<br />
een dochterkerk van Graafschap.<br />
De nederzetting Graafschap, 8 km ten zuidwesten van Holland, is in juni 1847<br />
door een 70-tal landverhuizers uit de graafschap Bentheim gesticht. Ze stellen<br />
zich onder de organisatorische en geestelijke leiding van Van Raalte en wor<strong>den</strong><br />
buren van hun vroegere buren uit Ambt-Har<strong>den</strong>berg in de buurtschap Collendoorn<br />
en vormen samen een eenheid.<br />
Ten oosten van Collendoorn, ongeveer 12 km ten zuidoosten van Holland, arriveren<br />
in het voorjaar van 1848 een aantal landverhuizers, bestaande uit 23 gezinnen<br />
uit Hellendoorn. Onder leiding van ds. Bolks zijn ze eind augustus uit Rotterdam<br />
vertrokken. In oktober komen ze in New York aan. Hier krijgen ze ongunstige<br />
berichten over de kolonie van Van Raalte. Men besluit in Syracuse, N Y te<br />
overwinteren voor nadere oriëntatie.<br />
Uiteindelijk laat men toch zijn keuze vallen op West-Michigan. Op 1 juni verschijnen<br />
ze met de stoomboot in de monding van Black Lake. Ds. Bolks heeft<br />
een beroep gekregen van de kerk van Graafschap. Daarom trekt hij met zijn<br />
groep daarheen om te zien of hij er een sterke gemeenschap kan opbouwen.<br />
Dat valt echter tegen en men besluit een eigen nederzetting te stichten,<br />
aanvankelijk onder de naam Hellendoorn, later veranderd in Overisel. Maar toch<br />
in de buurt van hun vroegere streekbewoners uit Ambt-Har<strong>den</strong>berg en het<br />
graafschap Bentheim. En onder de vleugels van Van Raalte. Ds. Bolks, geboren<br />
in 1814 in Den Ham, is in 1840 nog één van de leerlingen van Van Raalte<br />
geweest in Ommen. Op jeugdige leeftijd heeft hij als schaapherder reeds ijverig<br />
de bijbel bestudeerd.<br />
Ongeveer op dezelfde afstand van Holland en zo'n 5 km noordoostelijk van<br />
Overisel vestigt zich op 8 juni 1847 het gezin Hulst uit Staphorst. Een week later<br />
krijgt men buren, het gezin Mastbroek, ook uit Staphorst. Zo ontstaat de nederzetting<br />
Staphorst.<br />
Allengs komen meer landverhuizers naar dit gebied, zowel uit Overijssel als uit<br />
Drenthe, maar toch hoofdzakelijk Drenten uit Hoogeveen en omstreken. Ze<br />
vormen de meerderheid en maken bezwaar tegen de naam Staphorst. Ze dopen<br />
de kolonie om en geven haar de naam Drenthe, zulks tot groot ongenoegen van<br />
de Staphorsters c.s. Hulst neemt zijn eigen maatregelen en plaatst een bord aan<br />
de weg met het opschrift „Hier begint Staphorst".<br />
Dit meningsverschil heeft de gemoederen jarenlang bezig gehou<strong>den</strong> en werkte<br />
zelfs kerkelijk door in het verschil tussen de „Drentsche preciezen" en de „Overijsselsche<br />
rekkelijken", dat zij vanuit Nederland had<strong>den</strong> meegenomen.<br />
Enkele kilometers ten oosten van Holland strijken op 27 juni 1847 enkele honder<strong>den</strong><br />
Zeeuwen neer. Zakelijk en financieel leider is Jannes van de Luyster,<br />
geestelijk leidsman ds. Cornelis van der Meulen. Opvallend is, dat deze groep<br />
niet naar ds. Scholte in Pella, lowa is gegaan. De Zeeuwen kopen de beste<br />
kleigrond en de nederzetting ontwikkelt zich zeer voorspoedig.<br />
228
229
Begin juni 1847 komt een groep van 80 volwassen afgeschei<strong>den</strong>en met kinderen<br />
uit Friesland in Holland aan. Hun leider is ds. Ypma. Zij stichten Vriesland, enkele<br />
kilometers ten oosten van Zeeland.<br />
Jan Rabbers is de promotor van Groningen, een gemeenschap van hoofdzakelijk<br />
Groningers, gevestigd op korte afstand ten westen van Zeeland. Hij bouwt op<br />
eigen kosten een brug over de Black River.<br />
Al deze gemeenschappen vormen een eigen kerkelijke eenheid. Er wordt vanuit<br />
deze emigranten theocratisch geregeerd. Ds. Van Raalte is de „hoofdman". Hoe<br />
een buitenstaander als de Amerikaan ds. Wyckoff, predikant in Albany, er<br />
tegenaan kijkt tij<strong>den</strong>s een officieel bezoek in het najaar van 1849, in opdracht van<br />
de Hervormde Kerk in Amerika, kunnen we gewaar wor<strong>den</strong> uit het verslag, dat hij<br />
over deze informatietocht door de Nederlandse kolonie in West-Michigan heeft<br />
opgesteld.<br />
Na een uitvoerige beschrijving van zijn reis naar dit afgelegen oord van de<br />
kolonisten, prijst hij in zeer waarderende woor<strong>den</strong> de hulp, die de „Christelijke<br />
broeders" in Allegan hebben ontvangen van Kellogg, die niet alleen materiële<br />
hulp verleende, maar de pioniers ook met raad en daad terzijde heeft gestaan.<br />
Bovendien verleende hij de „doorstromende" trekkers onderdak en genoten Van<br />
Raalte, zijn vrouw, 5 kinderen en dienstmaagd drie maan<strong>den</strong> gastvrij onderdak in<br />
zijn eigen huis, totdat de pastorie in de rimboe was gebouwd. „De<br />
Nederiandsche Kerk dankt hem en moge God hem en de zijnen zegenen voor<br />
zoveel vriendelijkheid", schrijft hij aan zijn opdrachtgevers.<br />
Verder verneemt hij, dat de broeders in eerste instantie meer hulp van zijn kerk<br />
had<strong>den</strong> verwacht, uitgezonderd enkele individuele gevallen, maar ze waren<br />
uiterst vriendelijk en zeer gastvrij „uit hun diepe armoede en rijkdom in hun<br />
vrijheid", en dankbaar voor de hulp, die later op gang kwam.<br />
Ds. Wyckoff wilde maar een paar dagen blijven om met de predikanten en<br />
ouderlingen in Holland te vergaderen, maar broeder Van Raalte drong er op aan<br />
langer te blijven en een tour te maken door het hele gebied. Het enige paard, dat<br />
de kolonie bezat, eigendom van ds. Van Raalte, werd te zijner beschikking<br />
gesteld (zonder zadel!). Geflankeerd door een lopende dominee Van Raalte en<br />
anderen gingen ze langs alle nederzettingen.<br />
Tij<strong>den</strong>s zijn tocht verzamelt ds. Wyckoff de volgende gegevens. „De stad (Holland)<br />
met omgeving 235 huizen, Groningen 35, Zeeland 175, Drenthe 45, Vriesland<br />
70, Overisel 35, Graafschap 50. Totaal 630 huizen, die, met een gemiddelde<br />
van 5 zielen per huis, een inwonertal van boven de 3.000 zielen te zien geven.<br />
Na de goede perspectieven van de streek te hebben bezongen, stelt hij, dat na de<br />
besmettelijke ziekten en de vele sterfgevallen in de jaren 1847 en 1848 een sterke<br />
en gezonde bevolking is ontstaan, die boven het gemiddelde ligt. „Gedurende<br />
mijn gehele verblijf heb ik geen zieke persoon gezien of ervan gehoord . . ."<br />
„De eerdergenoemde ziekten zijn dus blijkbaar niet het gevolg van het klimaat,<br />
maar meer een uitvloeisel van gemis aan elementaire levensomstandighe<strong>den</strong> en<br />
gebrek aan goed voedsel". Dan beschrijft hij nog dat er voor $ 1000 een pier van<br />
500 meter lengte in het Zwarte meer zal wor<strong>den</strong> gebouwd, waarlangs schepen<br />
kunnen aanleggen om handel en industrie te bevorderen. De hoofdzaak van de<br />
missie van ds. Wyckoff is echter na te gaan, of een<br />
230
samengaan van de classis Holland, bestaande uit genoemde 7 gemeenten, met<br />
de Hervormde Kerk van Amerika tot de mogelijkhe<strong>den</strong> behoort. Daarvoor roept<br />
Van Raalte op maandag 5 juni 1849 alle predikanten en ouderlingen bijeen. De<br />
samenkomst wordt met gebed en psalmgezang geopend en de gehele dag wordt<br />
er druk beraadslaagd. De eindconclusie is, dat voor zulk een aansluiting geen<br />
belemmeringen bestaan, aangezien de Herv. Kerk in Amerika los staat van de<br />
gouvernementele Herv. Kerk in Nederland en dus ook van de Synode van 1816.<br />
De grote hulp en steun, die de afgeschei<strong>den</strong> landverhuizers van dit kerkgenootschap<br />
hebben ontvangen, alsmede de persoonlijke vriendschap, die daardoor<br />
tussen Van Raalte en Wyckoff is ontstaan, zal zeker ook een grote rol hebben<br />
gespeeld bij deze beslissing.<br />
Ds. Wyckoff heeft veel waardering voor de wijze, waarop de kinderen op de<br />
scholen in de christelijke leer wor<strong>den</strong> onderwezen. Na het samengaan van de<br />
classis Holland met de „Reformed Protestant Dutch Church in America" kan al<br />
spoedig (op 30 april 1851) met flinke financiële steun van dit kerkgenootschap<br />
een school voor hoger onderwijs wor<strong>den</strong> gesticht, het nu ook nog bekende<br />
„Hope College". Over het vergadersysteem van de emigranten merkt Wyckoff<br />
nog op:<br />
Van al de gemeentele<strong>den</strong> van deze kerken moet wor<strong>den</strong> gezegd, dat het<br />
bid<strong>den</strong>de en veelbelovende, bekeerde mensen zijn. Ze zijn zeer godvruchtig en<br />
hun godsdienstige gewoonten zijn zeer strikt. Ze doen alle dingen met gebe<strong>den</strong><br />
en gezang. Ze zingen en bid<strong>den</strong> in de morgen, na het middageten en na het<br />
avondeten. Ze bid<strong>den</strong>, als ze elkaar ontmoeten voor een zakelijke bespreking. De<br />
raad van de stad opent de bijeenkomst met gebed.<br />
Het voorkomen en de harmonie van vroomheid is zuiverder en hoger dan wat ik<br />
ooit heb gezien en lijkt veel op die van de eerste christenen: eenvoudigweg<br />
prachtig.<br />
Inderdaad hebben de le<strong>den</strong> van deze gemeente, die sterk op elkaar zijn aangewezen,<br />
veel weg van de eerste christengemeenten. Ook later nog, wanneer<br />
iedereen onafhankelijker wordt en er vanuit Nederland, met de nieuw aangekomen<br />
landverhuizers, zich meer geestelijke stromingen gaan aftekenen. De één<br />
is van Van Raalte, de ander van Van Velzen, een derde van Ledeboer, etc. Lang<br />
niet iedereen is het meer eens met Van Raalte's zienswijzen. Daarbij komt, dat<br />
zijn grote theocratische invloed, gekoppeld aan financiële macht, een te grote<br />
factor is gewor<strong>den</strong>.<br />
Voor Van Raalte en zijn getrouwen komt de grote klap in 1857. De eerste scheuren<br />
tre<strong>den</strong> op. Onder leiding van Gijsbert de Haan uit Vriesland verklaart een<br />
grote groep van de classis Holland, dat zij zich gaat afschei<strong>den</strong> van de Amerikaanse<br />
Hervormde Kerk. Ze stichten een nieuw kerkgenootschap, de „Ware<br />
Hollandsche Gereformeerde Kerk in Noord-Amerika", die later, naast de Reformed<br />
Church, de Christian Reformed Church zal gaan heten. Ds. Van Raalte is<br />
door de afscheiding der afgeschei<strong>den</strong>en bitter teleurgesteld. Hij, en velen met<br />
hem, blijven trouw aan de Reformed Church in Amerika, waaraan ze in hun eerste<br />
pionierstijd zoveel te danken hebben gehad. Verder zijn ze ervan overtuigd de<br />
ware leer te bezitten, overeenkomstig de Gereformeerde beginselen, zoals deze<br />
in dit kerkgenootschap wordt gepredikt en zien ze geen re<strong>den</strong> zich daarvan af te<br />
schei<strong>den</strong>. Later, als modernere invloe<strong>den</strong> deze kerk binnendringen, zal ook hun<br />
historische<br />
231
pionierskerk in Holland ten dienste staan van de Christian Reformed Church<br />
(1884).<br />
Na veel moeite en financiële offers is deze kerk in 1856 gereed gekomen. Een<br />
meerderheid, meest nieuwkomers, zet de minderheid, aanhangers van Van<br />
Raalte, uit de kerk. De dubbele deur wordt met een ketting afgesloten en er<br />
wor<strong>den</strong> wachten bij geplaatst. De minderheid verliest alle rechten. Hun klacht is:<br />
„De landverhuizers, die later kwamen, hebben geen cent betaald voor de kerkbouw<br />
en wij krijgen niets voor al onze arbeid, die we eraan verricht hebben ..."<br />
Een ooggetuige verhaalt: „Ik ging naar huis, het toneel met een bezwaard hart<br />
verlatend, bedroefd om te zien hoe egoïstisch men kan doen in naam der christenheid<br />
..."<br />
232<br />
De oude kolonistenkerk, de zg. pilarenkerk (1856) van ds. Van Raalte.
Het einde van de tocht<br />
Van Raalte heeft zijn gemeente nog tien jaar als predikant gediend.<br />
Op 26 juli 1867 legt hij zijn ambt neer als predikant van de Reformed Church in<br />
Holland-Michigan aan het Zwarte meer - 31 jaar na zijn bevestiging aan de<br />
Afgeschei<strong>den</strong> Gemeente in Genemui<strong>den</strong> aan het Zwarte Water.<br />
Zijn vrouw overlijdt op 30 juni 1871.<br />
In oktober 1871 breekt door een orkaan ook brand uit in Holland. Binnen twee uur<br />
bran<strong>den</strong> driehonderd huizen af. Van Raalte is verslagen. De volgende dag is er,<br />
onder zijn leiding, een „boete en bede-stond", waaraan allen deelnemen. Nog<br />
eenmaal ontwaakt zijn oude vechtersnatuur, als hij uitroept: „Met onze<br />
Hollandse vasthou<strong>den</strong>dheid en onze Amerikaanse ervaring zal Holland wor<strong>den</strong><br />
herbouwd!"<br />
Het jaar daarop, 17 september 1872, beleeft hij een heerlijke dag. De kolonie -<br />
ZIJN kolonie - bestaat 25 jaar en hij is uitgenodigd om als feestre<strong>den</strong>aar op te<br />
tre<strong>den</strong>.<br />
Hij weet, dat er veel kritiek is geweest op de keuze voor de vestiging van zijn<br />
gedroomde christelijke kolonie, vooral toen het in het begin slecht ging. Hierover<br />
zegt hij in zijn grote rede:<br />
Hoewel de Amerikanen de lokaties aan de rivieren aanbevolen hebben, oordeelde<br />
men het in het algemeen gesproken echter als vrij gewaagd zich hier te<br />
vestigen. En ofschoon het in de aard van de Hollander zou liggen het bos te<br />
mij<strong>den</strong>; en ofschoon het een groote opgaaf was voor mij en mijn gezin de<br />
ongemakken van dit pionieren te ondergaan, niettegenstaande dit alles, de<br />
combinatie van zoveel voordelen, die aan het begin maar moeilijk te realiseren<br />
waren, lieten geen twijfel bestaan over dat wat mijn plicht was.<br />
Hij dacht erover aan de oevers van het Lake Michigan, waarmee de Black River<br />
en de Black Lake in verbinding staan, een haven te kunnen stichten, die zou<br />
kunnen wedijveren met Chicago. Deze vlieger ging echter niet op, want de<br />
westkust van Michigan is erg zandig en ongeschikt voor grote schepen. Toch is<br />
Holland-Michigan tenslotte een aardige plaats gewor<strong>den</strong> met zo'n 30.000<br />
inwoners.<br />
Het is in de eerste plaats een recreatie-centrum. De grote haven fungeert nu als<br />
centrum voor watersporters, die op het Michigan Lake spelevaren, terwijl er<br />
scheepswerven zijn voor het bouwen van plezierboten. Voorts zijn er de belangrijke<br />
chemische fabrieken van Depree. Een gezellig stadje om in rond te toeren.<br />
's Zondags kan men nu in het district Holland kiezen uit 35 Christian Reformed en<br />
33 Reformed kerkdiensten. En mocht u hieruit geen keuze kunnen maken, dan<br />
kunt u nog terecht bij 30 andere genootschappen.<br />
Hoewel het grote koekoeksei, een sterke economische, theocratisch bestuurde<br />
kolonie, zoals die Van Raalte in West-Michigan voor ogen stond, niet is uitgekomen,<br />
heeft de streek toch een ontwikkeling doorgemaakt, die er zijn mag.<br />
Maar de idylle van nu is met veel offers van de eerste landverhuizers gekocht. De<br />
diepste wortels van de kolonie liggen in Sleen, Heemse en Genemui<strong>den</strong>. Zij en<br />
hun reisgenoten moesten uit het maagdelijke niets, het oerwoud, iets zien te<br />
maken.<br />
233
Alle lij<strong>den</strong> en alle mislukkingen uit het verle<strong>den</strong> wor<strong>den</strong> Van Raalte door de<br />
huidige generatie absoluut niet kwalijk genomen. Integendeel, men houdt zijn<br />
nagedachtenis in hoge ere en draagt hem nog op han<strong>den</strong> als een soort vader des<br />
vaderlands.<br />
In 1870 eren de Amerikanen Van Raalte door hem de doctorsgraad in de theologie<br />
toe te kennen van de universiteiten van New York-Brunsweck. In Ommen<br />
blijft zijn nagedachtenis bewaard in de naam van de Dr. Van Raalte-straat - de<br />
enige openbare herinnering aan zijn Overijsselse periode.<br />
Op 7 november 1876 overlijdt in zijn kolonie Holland Dr. Albertus van Raalte, „een<br />
man, krachtig in woor<strong>den</strong> en werken".<br />
234
Literatuurlijst<br />
1. Geschie<strong>den</strong>is van Overijssel, Prof. Dr. B. H. Slicher van Bath, 1970<br />
2. Van scheurmakers, onruststokers, geheime opruiers. De Afscheiding in Overijssel,<br />
Freek Peereboom, H. Hille en H. Reen, 1984<br />
3. De afscheiding van 1834 in Overijssel, Deel I. De classis Zwolle, Dr. J. Wesseling,<br />
1984<br />
4. De Afscheiding te Heemse e.o., H. W. Bouman, 1938<br />
5. Egbert Dunnewind, schoolmeester tij<strong>den</strong>s de afscheiding in Rheeze, H. Poelarends,<br />
1982<br />
6. Geschie<strong>den</strong>is der Oud-Gereformeerde Kerk in het graafschap Bentheim, J.<br />
Schoemaker, 1900<br />
7. Geschie<strong>den</strong>is onzer Vaderlandsche Kerk in grondtrekken VI, T. Stigter,<br />
1910-1938<br />
8. Een schat in aar<strong>den</strong>-vaten: Van Raalte, J. A. Wormser, 1915<br />
9. Legends of the Dutch - The Story of a Mass-Movement of Nineteenth Century<br />
Pilgrims, Adrian van Koevering, 1960<br />
10. De Landverhuizers, Emigratie naar Noord-Amerika uit het Gelders-Westfaalse<br />
grensgebied in de jaren 1830-1850, G. H. Ligterink, 1981<br />
11. Drenthe in Michigan, Prof. Dr. H. J. Prakke, 1948<br />
Voorts citaten uit „Aantekeningen van eenige Der voornoemste Geschie<strong>den</strong>issen<br />
te Mastenbroek en daaromtrent voorgevallen beginnende in het jaar 1816"; uit<br />
aantekeningen over de familie Van der Haar Genemui<strong>den</strong>-Holland-Michigan en<br />
uit de mémoires van Geesje van der Haar.<br />
Met dank voor gegevens uit Rijksarchief, Zwolle; Herrick Public Library, Holland,<br />
Michigan; en uit de archieven van de Hervormde en Gereformeerde Kerken in<br />
Heemse.<br />
235