'DE' JONGERE BESTAAT NIET - Marije Cornelissen
'DE' JONGERE BESTAAT NIET - Marije Cornelissen
'DE' JONGERE BESTAAT NIET - Marije Cornelissen
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Marije</strong> <strong>Cornelissen</strong><br />
‘DE’ <strong>JONGERE</strong><br />
<strong>BESTAAT</strong> <strong>NIET</strong><br />
Negatieve gevolgen van<br />
beeldvorming over jongeren<br />
November 2000<br />
LITERATUURONDERZOEK
Inhoudsopgave<br />
Voorwoord 3<br />
Samenvatting 4<br />
1. Inleiding 8<br />
2. Begripsbepaling 10<br />
2.1. Jongeren 10<br />
2.2. Het proces van<br />
beeldvorming 11<br />
2.3. Leeftijdsgrenzen 15<br />
2.4. Leeftijdsdiscriminatie 15<br />
3. Achtergronden van<br />
leeftijdsonderscheid in<br />
verband met beeldvorming<br />
over jongeren 18<br />
3.1. Bescherming 19<br />
3.2. ‘Jong geleerd is oud gedaan’ 19<br />
3.3. Aannames over<br />
levensloop 20<br />
3.4. Afwijking van de<br />
normgroep 22<br />
3.5. Generatiedenken 24<br />
3.6. ‘De jeugd van<br />
tegenwoordig’ 30<br />
4. Voorbeelden van<br />
beeldvorming over<br />
jongeren 33<br />
4.1. Arbeid 33<br />
4.1.1. Minimumjeugdloon 35<br />
4.1.2. Werkstress 41<br />
4.1.3. Arbeid: valkuilen 48<br />
4.1.4. Arbeid: aanbevelingen 50<br />
2<br />
4.2. Inspraak 52<br />
4.2.1. Inspraak bij de rijksoverheid 52<br />
4.2.2. Inspraak bij gemeenten 56<br />
4.2.3. Inspraak: valkuilen 58<br />
4.2.4. Inspraak: aanbevelingen 60<br />
4.3. Media 62<br />
4.3.1. Onderzoek jongeren in de<br />
media 62<br />
4.3.2. Vrij-veilig campagne 67<br />
4.3.3. Verkeersveiligheid 70<br />
4.3.4. Media: valkuilen 74<br />
4.3.5. Media: aanbevelingen 76<br />
5. Conclusie en<br />
aanbevelingen 78<br />
6. Nawoord 83<br />
Literatuurlijst 85<br />
Bijlage 1<br />
Verslag expertmeeting<br />
28 april 2000 88<br />
Bijlage 2<br />
Ljst van jongeren- en andere<br />
relevante organisaties 95<br />
Noten 105
Voorwoord<br />
In veel wetten, voorschriften en statuten zijn leeftijdsgrenzen opgenomen. Het staat<br />
bijvoorbeeld vast op welke leeftijd je naar de basisschool moet, hoe oud je moet zijn<br />
om te mogen werken en wanneer je daarmee moet ophouden. Leeftijdsgrenzen zitten<br />
in talloze regels die het fundament vormen van onze samenleving. Naast deze<br />
vastgelegde leeftijdsgrenzen zijn er ook ongeschreven grenzen die net zo strikt kunnen<br />
zijn. Verder bestaan er veel (voor)oordelen rond leeftijd in de maatschappij die<br />
maatschappelijke uitsluiting en discriminatie van bepaalde leeftijdsgroepen tot gevolg<br />
kunnen hebben.<br />
Het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie is gericht op de bestrijding van<br />
ongerechtvaardigde behandeling op grond van leeftijd in Nederland. Voor een<br />
effectieve aanpak van leeftijdsdiscriminatie is het belangrijk om niet alleen naar de<br />
directe en openlijke leeftijdscriteria te kijken, maar ook naar indirect onderscheid<br />
tussen leeftijdscategorieën op basis van stereotypen. Daarom heeft het Landelijk<br />
Bureau Leeftijdsdiscriminatie een project ‘beeldvorming en leeftijd’ in het leven<br />
geroepen dat nu in haar derde jaar is. In het eerste, oriënterende jaar van het project<br />
lag het accent op het definiëren en zichtbaar maken van het proces van beeldvorming<br />
rond leeftijd. Sindsdien is er gewerkt aan het beïnvloeden van beeldvorming rond<br />
leeftijd op specifieke terreinen. Zo is er een bijeenkomst voor overheidsvoorlichters<br />
georganiseerd en een mediatoets uitgebracht.<br />
Bij ‘leeftijdsdiscriminatie’ denken mensen vaak aan discriminatie van ouderen.<br />
Discriminatie komt echter voor bij praktisch alle leeftijdsgroepen. Leeftijd is een heel<br />
relatief begrip; je kunt tegelijk te oud zijn voor sommige zaken en te jong voor andere.<br />
Niet alleen ouderen maar ook jongeren worden getroffen door leeftijdsdiscriminatie<br />
en stereotypering. Je hoeft maar een krant open te slaan of de bezorgdheid over de<br />
‘jeugd van tegenwoordig’ schreeuwt je tegemoet. Jongeren zouden zeer materialistisch<br />
zijn of op zijn minst een gebrek aan idealen hebben. Ook zouden ze geen respect voor<br />
volwassenen tonen en voor overlast zorgen; de jeugdcriminaliteit neemt schijnbaar<br />
hand over hand toe en de alcoholconsumptie van jongeren rijst de pan uit.<br />
Over deze negatieve beeldvorming over jongeren is nog niet veel bekend. Daarom<br />
heeft het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie dit onderzoek uitgevoerd. Door<br />
aandacht te besteden aan de stereotypen over jongeren in de samenleving en de<br />
negatieve gevolgen daarvan voor de maatschappelijke positie van jongeren hoopt het<br />
LBL bewustwording te stimuleren. Als mensen zich bewust worden van de<br />
vooroordelen die zij hebben kan er ruimte gecreëerd worden voor een genuanceerd<br />
beeld waarin ieder individu op waarde geschat wordt.<br />
3
Samenvatting<br />
Zowel ouderen als jongeren kunnen negatieve gevolgen ondervinden van stereotiepe<br />
beeldvorming over hen in de samenleving. Het Landelijk Bureau<br />
Leeftijdsdiscriminatie bestrijdt deze stereotiepe beeldvorming in het driejarige project<br />
‘beeldvorming en leeftijd’. In de eerste jaren van dit project is met name de stereotiepe<br />
beeldvorming over ouderen behandeld. Met dit onderzoek wordt in het laatste jaar<br />
van het project ook aandacht besteed aan beeldvorming over jongeren van 15 tot 25<br />
jaar.<br />
Het proces van beeldvorming<br />
Beeldvorming is een proces waarbij men zich een beeld of opvatting vormt over<br />
personen en gebeurtenissen. Dit proces is hard nodig om te functioneren. Zonder<br />
beeldvorming kunnen wij de overstelpende hoeveelheid informatie die dagelijks op<br />
ons afkomt niet verwerken en is communicatie onmogelijk. Het opnemen van beelden<br />
en het vormen van verwachtingen naar aanleiding daarvan is een veelal automatisch<br />
proces. Aan het proces van beeldvorming kan dan ook weinig gedaan worden. Op de<br />
inhoud van de beelden die iemand heeft kan wel invloed uitgeoefend worden.<br />
Bij beeldvorming over jongeren gaat het om bewust en onbewust toekennen van<br />
allerlei eigenschappen, kwaliteiten, gevoelens, behoeften en wensen aan jongeren op<br />
grond van hun leeftijd. Dit heeft effect op wat normaal gevonden wordt, op de<br />
verwachtingen die mensen van jongeren hebben en op de manier waarop mensen met<br />
jongeren omgaan. Dat is niet erg als de beeldvorming genuanceerd en divers is, maar<br />
het wordt problematisch als de beeldvorming over een leeftijdsgroep stereotiep is. De<br />
situatie van enkele jongeren is dan bepalend voor de beelden over de hele<br />
leeftijdsgroep. Zo kunnen mythen ontstaan die weinig van doen hebben met de<br />
werkelijkheid.<br />
Achtergronden van onderscheid naar leeftijd in verband met beeldvorming<br />
Het gaat in dit onderzoek met name om de stereotiepe opvattingen over jongeren die<br />
verband houden met onderscheid naar leeftijd. Bij dit onderscheid gaat het niet alleen<br />
om directe leeftijdsgrenzen, maar ook om verschillen in behandeling en bejegening.<br />
Onderscheid naar leeftijd kan zijn oorsprong vinden in uiteenlopende stereotiepe<br />
ideeën over leeftijdsgroepen en de levensloop van mensen<br />
Voorbeelden van negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren<br />
Stereotiepe beeldvorming over jongeren is wijdverbreid in de samenleving en heeft<br />
negatieve gevolgen voor hen op diverse terreinen. Een aantal van deze terreinen wordt<br />
in dit onderzoek behandeld als voorbeelden: arbeid, inspraak en media.<br />
4
Arbeid<br />
Op het gebied van arbeid worden de onderwerpen minimumjeugdloon en werkstress<br />
behandeld. Het minimumjeugdloonstelsel wordt gerechtvaardigd door een aantal<br />
argumenten die te maken hebben met beeldvorming over jongeren. Ten eerste is er<br />
het behoefteargument dat jongeren onder de 23 jaar minder inkomst nodig hebben<br />
dan anderen omdat zij nog minder gewend zijn, omdat hun levensstijl verschilt en<br />
omdat zij nog aan het begin van hun ‘welvaartsniveau’ staan. Dit argument wordt<br />
tegengesproken doordat de kosten van levensonderhoud even hoog zijn voor iedereen<br />
en een bestaansminimum een algemeen minimum is, bedoeld om een menswaardig<br />
bestaan te kunnen leiden. Jongeren zijn niet minder menswaardig dan volwassenen.<br />
Ten tweede bestaat het idee dat jongeren minder kunnen presteren omdat zij het vak<br />
nog moeten leren en onderaan de ladder moeten beginnen. Als dit argument al<br />
steekhoudend was in het verleden toen mensen een meer traditioneel arbeidspatroon<br />
doorliepen, dan is het tegenwoordig in ieder geval niet meer toepasselijk voor<br />
iedereen. Leren en werken hebben geen vaste plek meer in een mensenleven en<br />
werknemers blijven zelden meer hun hele arbeidzame leven bij dezelfde werkgever.<br />
Ondanks dat er dus heel wat af te dingen valt op deze argumenten voor het<br />
minimumjeugdloonstelsel is het minimumloon voor jongeren onder de 23 jaar nog<br />
steeds lager dan dat voor werknemers ouder dan 23.<br />
Het andere voorbeeld, werkstress, laat zien dat ook een positief stereotiep beeld zich<br />
tegen jongeren kan keren. Het beeld van jonge werknemers is over het algemeen zeer<br />
positief: ze zijn flexibel en innovatief, ze kunnen snel leren en hard werken. Dit heeft<br />
echter in sommige gevallen tot gevolg dat jongeren onzekere dienstverbanden krijgen<br />
en dat er te hoge eisen aan hen gesteld worden. Ook heeft het positieve beeld van<br />
jonge werknemers zijn weerslag op het beeld dat jonge werknemers van zichzelf<br />
hebben. Velen vinden dat zij zouden moeten voldoen aan het beeld en ervaren het als<br />
falen als dit niet het geval is. Veel jongeren kunnen echter niet voldoen aan deze hoge<br />
eisen. Ze voelen zich vaak bekneld in een hiërarchie, verkeren in onzekerheid en<br />
krijgen soms zelfs te maken met overspannenheid en burn-out.<br />
Inspraak<br />
Op het terrein van inspraak worden het landelijke en gemeentelijke overheidsniveau<br />
onder de loep genomen. In het algemeen voelen jongeren zich wat betreft politieke<br />
participatie niet serieus genomen en ontbreken de randvoorwaarden voor werkelijk<br />
effectieve inspraak. Dit heeft te maken met het beeld dat jongeren niet<br />
maatschappelijk betrokken zijn en dus niet willen participeren, en dat zij niet bekwaam<br />
genoeg zijn om effectief te participeren.<br />
Er is momenteel veel aandacht voor participatie van jongeren bij de rijksoverheid. Er<br />
zijn een aantal analyses over jongerenparticipatie bij de overheid gemaakt en<br />
aanbevelingen uitgebracht om jongeren meer te betrekken bij besluitvorming op het<br />
niveau van de rijksoverheid.<br />
5
Uit de analyses bleek dat jongeren wel degelijk geïnteresseerd zijn in de overheid en<br />
graag betrokken willen worden bij de overheid, met name waar het gaat om klassieke<br />
vrijheidsrechten en sociale grondrechten. De overheid stelde hen daarin echter<br />
totnogtoe teleur. De mogelijkheden voor jongeren om te participeren ontbreken<br />
veelal en overheidsorganisaties doen weinig moeite om duidelijk te maken wat hun<br />
taken en werkzaamheden precies zijn. Bovendien hebben jongeren vaak het gevoel dat<br />
hun inspraak niet effectief is. Met het advies dat uitgebracht is door een<br />
koepelorganisatie van jongerenorganisaties om een Nationale Jeugdraad in te stellen is<br />
in ieder geval wel een stap in de goede richting gezet.<br />
Op gemeentelijk niveau gebeurt er op dit moment veel op het gebied van<br />
jongerenparticipatie. Wethouders chatten met jongeren op het internet, gemeentelijke<br />
jeugdraden worden ingesteld en jongeren worden geraadpleegd over belangrijke<br />
onderwerpen in de gemeentepolitiek. Er zijn een aantal voortrekkersgemeenten die<br />
met deze zaken bezig zijn. Er blijven echter een paar valkuilen bestaan. Bijvoorbeeld<br />
dat jongeren nog steeds vaak alleen bij typische ‘jongerenonderwerpen’ worden<br />
betrokken of dat de participatie van jongeren met name gericht is op preventie in<br />
plaats van volwaardig burgerschap.<br />
Media<br />
De media hebben veel invloed op beeldvorming. Beeldvorming in de samenleving<br />
komt niet alleen via de media tot uiting, maar wordt ook door de media geproduceerd<br />
en in stand gehouden. Uit een kleinschalig onderzoek van het LBL naar beeldvorming<br />
over jongeren in de media bleek dat in 80% van de televisieprogramma’s waarin<br />
jongeren vóórkomen stereotypering wordt gebruikt. Het meest voorkomende<br />
stereotype is dat jongeren gewelddadig en/of crimineel zijn. Ook werden verschillende<br />
leeftijden gepolariseerd, zowel in beeld als woord. Voor de dagbladen geldt ongeveer<br />
hetzelfde. Ook daar wordt het stereotype van gewelddadige jongeren regelmatig<br />
gebruikt.<br />
De voorbeelden van de ‘veilig vrijen op vakantie’ campagne en verkeersveiligheid laten<br />
zien hoe de media beelden over jongeren beïnvloeden.<br />
Het geval van de ‘veilig vrijen op vakantie’ campagne in 1998 toont dat alarmisme en<br />
generalisatie door dagbladen een negatief effect kan hebben op de beeldvorming over<br />
jongeren. Diverse kranten kopten ‘jongeren vrijen onveilig op vakantie’ waarmee<br />
gesuggereerd werd dat praktisch alle Nederlandse jongeren onveilig vrijen als zij op<br />
vakantie zijn. Dit terwijl uit onderzoek bleek dat in totaal maar 4% van hen dit doet.<br />
Het nadelige effect van deze beeldvorming zit in het feit dat de campagne de<br />
gedragsnorm over veilig vrijen wilde verbeteren en dat de negatieve berichtgeving dit<br />
ondermijnt.<br />
Bij het onderwerp verkeersveiligheid komt een ander beeldvormingsmechanisme naar<br />
voren. Als het gaat om wie ongelukken veroorzaken en onveilig rijgedrag vertonen<br />
6
wijzen ouderen en jongeren naar elkaar, hetgeen uitgebreid in de media aan bod komt.<br />
Ouderen omschrijven jongeren als snelheidsmaniakken zonder<br />
verantwoordelijkheidsgevoel. Jongeren beschuldigen ouderen er op hun beurt van het<br />
tempo van het hedendaagse verkeer niet bij te kunnen houden. Dit zorgt voor een<br />
polarisatie van jong en oud waar beiden niet mee geholpen zijn. Jongeren en ouderen<br />
ondervinden namelijk beiden nadelen van deze beeldvorming doordat jongeren veel<br />
meer moeten betalen voor autoverzekeringen en ouderen dure medische keuringen<br />
moeten ondergaan als zij hun rijbewijs willen verlengen.<br />
Conclusie<br />
Negatieve stereotypen over jongeren kun je overal in de samenleving terugvinden als<br />
je er op let. De belemmeringen die deze stereotypen opwerpen zijn in ieder geval<br />
duidelijk voelbaar. Er is geen eenduidig positief of negatief beeld van bepaalde<br />
leeftijdsgroepen; over iedere leeftijdsgroep bestaan verschillende beelden. Over<br />
jongeren bestaan zowel stereotypen als ‘crimineel’ en ‘onverantwoordelijk’ als<br />
‘dynamisch’ en ‘flexibel’.<br />
Bovendien is een formulering van ‘juiste’ beelden onmogelijk. Wat voor de een<br />
positief is, vindt de ander negatief en omgekeerd. Negatieve beelden vervangen door<br />
positieve is dan ook niet de aangewezen weg. Aandacht voor diversiteit is een betere<br />
oplossing. Mensen moeten zich ervan bewust worden dat ze anderen in hokjes<br />
stoppen, terwijl de werkelijkheid gevarieerder en genuanceerder is. ‘De’ jongere<br />
bestaat niet.<br />
De aanbevelingen die in dit onderzoek gedaan worden kunnen een stap in de goede<br />
richting zijn om eenzijdige beeldvorming over jongeren te bestrijden, zodat jongeren<br />
volwaardig kunnen deelnemen op alle terreinen van de samenleving.<br />
7
1<br />
Inleiding<br />
Er komen dagelijks meldingen van leeftijdsdiscriminatie binnen bij het Landelijk<br />
Bureau Leeftijdsdiscriminatie. De meeste meldingen zijn afkomstig van mensen die<br />
tegen een maximumleeftijdsgrens aanlopen en dus te oud zijn bevonden. Er zijn<br />
echter ook meldingen van mensen die te jong worden geacht, of die zich als jongere<br />
gediscrimineerd voelen. Enkele voorbeelden daarvan zijn:<br />
• uitsluiting van jongeren bij een camping<br />
Een jongen van twintig die in Zeeland op een camping wilde staan omdat hij in de<br />
omgeving vakantiewerk deed werd daar niet toegelaten vanwege zijn leeftijd. De<br />
camping hanteerde de regel dat jongeren onder de 21 jaar zonder ouders niet welkom<br />
zijn.<br />
• uitsluiting van jongeren bij een supermarkt<br />
Aan twee jongens uit Geleen werd de toegang tot het plaatselijke Edah-filiaal<br />
geweigerd, op grond van het feit dat zij scholieren zijn.<br />
• minder kans voor jongeren op een woning<br />
Veel woningtoewijzingssystemen, die gemeentelijk bepaald zijn, bevatten<br />
leeftijdsgrenzen. In Nijmegen bijvoorbeeld kunnen mensen onder de 30 jaar geen<br />
urgentiepunten krijgen. In sommige andere gemeenten komen jongeren vanwege hun<br />
leeftijd minder snel in aanmerking voor een woning dan mensen die ouder zijn.<br />
• lagere beloning voor jongeren<br />
Een politiebond meldde dat aspirant-agenten tot 25 jaar (een lager) maandgeld<br />
ontvangen, terwijl aspirant-agenten van 25 jaar en ouder gewoon salaris krijgen.<br />
Deze en vele andere meldingen van jongeren over verschil in behandeling op grond<br />
van leeftijd zijn mede aanleiding geweest voor het LBL om leeftijdsdiscriminatie van<br />
jongeren nader te onderzoeken. Dit onderzoek gaat over een specifiek aspect van deze<br />
discriminatie; beeldvorming. Het gaat daarbij om stereotiepe beelden die er over<br />
jongeren bestaan in de samenleving en de maatschappelijke uitsluiting van jongeren<br />
die ze tot gevolg kunnen hebben.<br />
Het doel van dit onderzoek is om wat meer licht te werpen op de beeldvorming over<br />
jongeren en zodoende een bewustwordingsproces aan te moedigen. De eerste stap in<br />
de bestrijding van negatieve beelden die er over jongeren bestaan is om mensen<br />
bewust te maken van bepaalde beelden en ze te ontmaskeren als stereotypen. Daarom<br />
luidt de probleemstelling van het onderzoek als volgt:<br />
8
‘In hoeverre is er sprake van spanning tussen mythen en feiten over jongeren en leidt deze<br />
mogelijke frictie tot belemmeringen in de maatschappelijke participatie van deze<br />
leeftijdsgroep?’<br />
Het antwoord op deze vraag is allereerst gezocht in relevante literatuur. Hoewel er<br />
veel onderzoek wordt gedaan naar jongeren en de beeldvorming van jongeren over<br />
allerlei zaken, bleek er helaas niet veel eerder onderzoek te bestaan op het terrein van<br />
beeldvorming over jongeren. Het gebrek aan bronnen is gedeeltelijk ondervangen<br />
door het voeren van gesprekken met een aantal deskundigen op terreinen die<br />
interessant bleken wat betreft beeldvorming over jongeren.<br />
Ook heeft het LBL een klein kwalitatief mediaonderzoek uitgevoerd om te kijken op<br />
welke manier jongeren in dagbladen en op televisie worden geportretteerd.<br />
Om van jongeren zelf te<br />
horen wat zij zoal<br />
tegenkomen in hun<br />
dagelijks leven en wat hun<br />
gedachten zijn over het<br />
tegengaan van negatieve<br />
beeldvorming over<br />
jongeren is er een<br />
expertmeeting georganiseerd. Deze vond plaats op 28 april 2000, in Infocafé The Site<br />
in Amsterdam. Bij de expertmeeting waren jongeren met diverse achtergronden<br />
aanwezig, die zich aan de hand van een essay over het onderwerp beeldvorming over<br />
jongeren bogen. Het verslag van de expertmeeting is opgenomen als bijlage.<br />
Het onderzoeksverslag is ruwweg opgebouwd uit twee delen. Het eerste gedeelte gaat<br />
over beeldvorming over jongeren in het algemeen en de verschillende factoren die<br />
daarbij een rol spelen (hoofdstukken 2 en 3). In het tweede gedeelte worden<br />
vervolgens een aantal voorbeelden van beeldvorming over jongeren op drie specifieke<br />
terreinen verder uitgewerkt (hoofdstuk 4).<br />
Er is bewust voor gekozen om een beperkt aantal specifieke terreinen toe te lichten:<br />
arbeid, inspraak en media. Niet alleen omdat het onmogelijk is om een uitputtende<br />
opsomming van stereotypen over jongeren weer te geven, maar ook om de helderheid<br />
van het betoog te bevorderen. De valkuilen rond beeldvorming over jongeren worden<br />
voor ieder terrein apart op een rijtje gezet. Vervolgens worden aanbevelingen gedaan<br />
om stereotypering van jongeren en de negatieve gevolgen daarvan tegen te gaan.<br />
Hoofdstuk 5 bevat een conclusie en geeft aanbevelingen per actor. Na het dankwoord<br />
(hoofdstuk 6) en het verslag van de expertmeeting (bijlage 1) is er ten slotte een lijst<br />
van jongerenorganisaties en -initiatieven in Nederland opgenomen (bijlage 2). Deze<br />
lijst is zeker niet volledig, maar geeft een indicatie van de diversiteit aan<br />
jongerenorganisaties in Nederland. Het kan een aanknopingspunt zijn voor degenen<br />
die negatieve beeldvorming over jongeren willen bestrijden.<br />
9
2<br />
Begripsbepaling<br />
Er bestaan geen algemene leeftijdsgrenzen voor wanneer men een jongere is en<br />
wanneer nog niet of niet meer. Voor dit onderzoek is de categorie 15- tot 25-jarigen<br />
gekozen. In dit hoofdstuk wordt de keuze voor deze groep toegelicht. Daarnaast<br />
worden de begrippen beeldvorming, leeftijdsgrenzen en leeftijdsdiscriminatie<br />
besproken. Het begrip beeldvorming staat centraal in dit onderzoek. Het gedeelte<br />
over leeftijdsgrenzen en leeftijdsdiscriminatie is met name toegevoegd om de lezer van<br />
enige achtergrondinformatie te voorzien.<br />
2.1. Jongeren<br />
In Nederland leven zo’n 4,8 miljoen personen jonger dan 25 jaar. Zij vormen samen<br />
30% van de bevolking van Nederland. Ongeveer 1.950.000 van hen zijn tussen de 15<br />
en 24 jaar oud.<br />
De verwachting is dat de gemiddelde leeftijd van inwoners van Nederland in de<br />
toekomst zal toenemen. Mensen onder de 25 jaar zullen naar verwachting in 2025 nog<br />
ongeveer 25% van de bevolking vormen. 1<br />
Voor dit onderzoek is gekozen voor de groep jongeren tussen de 15 en 25 jaar. De<br />
leeftijdsbegrenzing van deze groep is echter niet star. In sommige gevallen zal de<br />
ondergrens bijvoorbeeld op 16 jaar liggen, vanwege de gehanteerde leeftijd in bepaald<br />
onderzoek over jongeren.<br />
Er zijn meerdere redenen om juist voor deze categorie jongeren te kiezen. Ten eerste<br />
is deze leeftijdsgroep gebruikelijk in jeugdonderzoek. Voor het vergelijken van mythen<br />
met de feiten is cijfermateriaal onmisbaar en is het dus nodig om aan te sluiten bij een<br />
gebruikelijke leeftijdsgrens. Deze grens is in de meeste gevallen 15 jaar, maar wordt in<br />
enkele gevallen ook bij 16 jaar getrokken.<br />
Ten tweede correspondeert de ondergrens (15/16) met een aantal wettelijk vastgelegde<br />
leeftijdsgrenzen. Jongeren mogen bijvoorbeeld vanaf 15 jaar werken met het recht op<br />
minimumjeugdloon (zie ook het kader bij paragraaf 2.3).<br />
Ten slotte blijken vooral jongeren tussen 15 en 25 jaar last te hebben van negatieve<br />
gevolgen van beeldvorming. In deze levensfase begeven zij zich vaak voor het eerst op<br />
de arbeidsmarkt en gaan ze als individuen, los van hun ouders, participeren in de<br />
samenleving. De leeftijd tussen 15 en 25 jaar is dan ook een belangrijke voor de<br />
politieke en maatschappelijke bewustwording van mensen. Onderzoek heeft<br />
uitgewezen dat de wijze waarop mensen tegen de maatschappij aankijken sterk door<br />
ervaringen in deze periode bepaald wordt en een vaak blijvend effect heeft op de<br />
houding op latere leeftijd. 2<br />
10
De kern van het bestrijden van negatieve stereotypen over jongeren is dat men zich<br />
bewust wordt van de diversiteit onder jongeren. Jongeren worden in dit onderzoek<br />
dan ook niet als homogene groep beschouwd. Er kunnen grote verschillen bestaan<br />
tussen bijvoorbeeld een 17-jarige en een 25-jarige. Ook is de ene 17-jarige de andere<br />
niet. Enige generalisering valt echter niet te voorkomen in een onderzoek over een<br />
categorie mensen, in dit geval jongeren, maar er wordt zoveel mogelijk rekening<br />
gehouden met de individuele verschillen tussen jongeren. Daarnaast wordt<br />
gedifferentieerd tussen mannen en vrouwen en tussen allochtone en autochtone<br />
jongeren. Ook wordt zo mogelijk onderscheid gemaakt naar sociale achtergrond en<br />
opleidingsniveau waar dat relevant is.<br />
2.2. Het proces van beeldvorming<br />
Beeldvorming is een proces waarbij men zich een beeld of opvatting vormt over<br />
personen en gebeurtenissen. Dit proces is hard nodig om te functioneren. Zonder<br />
beeldvorming kunnen wij de overstelpende hoeveelheid informatie die dagelijks op<br />
ons afkomt niet verwerken en is communicatie onmogelijk. Het opnemen van beelden<br />
en het vormen van verwachtingen naar aanleiding daarvan is een veelal automatisch<br />
proces. Uit bijvoorbeeld de media, maar ook uit gesprekken met anderen en eigen<br />
ervaringen komen voortdurend beelden op ons af. Deze beelden worden verwerkt en<br />
omgezet in bepaalde verwachtingen van personen en situaties. Aan het proces van<br />
beeldvorming kan dan ook weinig gedaan worden.<br />
Op de inhoud van de beelden die iemand heeft kan wel invloed uitgeoefend worden.<br />
Die kunnen divers en genuanceerd zijn, of eenzijdig en stereotiep. Eenzijdige<br />
beeldvorming leidt vaak tot stereotypering, hetgeen maatschappelijke uitsluiting van<br />
bepaalde groepen mensen tot gevolg kan hebben.<br />
Bij beeldvorming en leeftijd gaat het om bewust en onbewust toekennen van allerlei<br />
eigenschappen, kwaliteiten, gevoelens, behoeften en wensen op grond van leeftijd.<br />
Men denkt dan dat mensen in een bepaalde leeftijdscategorie bepaalde kenmerken<br />
hebben (of juist niet). Dit heeft effect op wat normaal gevonden wordt, op de<br />
verwachtingen die mensen van elkaar hebben en op de manier waarop mensen met<br />
elkaar omgaan. Dat is problematisch als de beeldvorming over een leeftijdsgroep<br />
stereotiep is. Op basis van het criterium leeftijd worden individuen dan over één kam<br />
geschoren en worden onderlinge verschillen miskend. Dit terwijl er altijd personen<br />
zijn die niet aan die veronderstelde kenmerken voldoen. De situatie van enkele<br />
jongeren is soms bepalend voor de beelden over de hele leeftijdsgroep. Zo ontstaan<br />
mythen, die vaak weinig van doen hebben met de werkelijkheid. Een aantal berichten<br />
in de krant over jonge Marokkanen die verdacht worden van winkeldiefstal kunnen op<br />
deze manier snel leiden tot het beeld dat alle jonge Marokkanen crimineel zouden<br />
zijn. Dit is een voorbeeld van een onterechte koppeling tussen leeftijd, etniciteit en<br />
persoonlijke kenmerken.<br />
11
Het proces van beeldvorming werkt hetzelfde voor alle leeftijdsgroepen. De inhoud<br />
van de beelden die aan een bepaalde leeftijd worden gekoppeld verschilt weliswaar<br />
tussen leeftijdscategorieën, maar stereotypering kan voor al deze categorieën een<br />
uitsluitende werking hebben. Ze kunnen daar allen hinder van ondervinden. Helaas<br />
bestaat er een neiging bij met name ouderen en jongeren om stereotypen over de<br />
eigen leeftijdsgroep te ontkrachten door de ander te stereotyperen. Oud en jong<br />
worden daarmee gepolariseerd. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gaat over<br />
verkeersveiligheid. In de discussie over de verplichte medische keuring die 70-plussers<br />
moeten ondergaan als zij hun rijbewijs willen verlengen wijzen ouderen vaak in de<br />
richting van jongeren als de grote brokkenmakers. Ze bestempelen jongeren dan als<br />
onverantwoordelijke wegpiraten en zien hun eigen leeftijdsgroep als rustige,<br />
verantwoordelijke weggebruikers. Omgekeerd beschuldigen jongeren oudere<br />
automobilisten er vaak van sloom, bijziend en onalert te zijn. Zij benadrukken dat<br />
jongeren veel beter om kunnen gaan met de hectiek van het verkeer. Hierdoor worden<br />
jongere en oudere weggebruikers tegen elkaar afgezet (zie ook hoofdstuk 4.3.3). Dit is<br />
jammer, aangezien beide groepen met negatieve gevolgen van deze stereotypering te<br />
maken hebben; jongeren moeten vaak meer betalen voor hun autoverzekering, terwijl<br />
ouderen dure medische keuringen moeten ondergaan om hun rijbewijs te kunnen<br />
verlengen.<br />
In dit onderzoek wordt zoveel mogelijk voorkomen om verschillende<br />
leeftijdscategorieën te polariseren. De nadruk ligt op het feit dat alle leeftijdsgroepen<br />
die met maatschappelijke uitsluiting of belemmeringen ten gevolge van stereotiepe<br />
beeldvorming te maken hebben in dezelfde positie verkeren. Zij zijn geen van allen<br />
gebaat bij het stereotyperen van anderen.<br />
Beeldvorming over jongeren<br />
Zoals in de inleiding al gezegd bestaat er weinig onderzoek naar beeldvorming over<br />
jongeren. Een onderzoek dat wel zeer relevant is in dit verband is gedaan door Gerard<br />
Maassen en Wim Meeus. Zij hebben gekeken naar het beeld dat volwassenen over<br />
jongeren hebben en naar het beeld dat jongeren over zichzelf hebben.<br />
Uit een voorstudie bleek het volgende:<br />
• zowel volwassenen als jongeren denken positiever over volwassenen dan over<br />
jongeren;<br />
• het beeld over jongens verschilt in het algemeen sterk van dat over meisjes; het<br />
beeld over meisjes is betrekkelijk positief terwijl het beeld over jongens tamelijk<br />
negatief is;<br />
• ouders schrijven aan hun eigen kinderen meer positieve en minder negatieve<br />
eigenschappen toe dan aan jongeren in het algemeen. 3<br />
In het onderzoek werden deze bevindingen bevestigd. Daarin kregen een groep<br />
volwassenen en een groep jongeren een lijst van eigenschappen voorgelegd. Ze<br />
moesten aangeven in hoeverre ze deze eigenschappen meer bij jongeren dan bij<br />
ouderen vonden passen. Daaruit kwam naar voren dat het negatieve beeld over<br />
12
jongeren vooral betrekking heeft op agressiviteit, gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel<br />
en gebrek aan beschaving. Volwassenen en jongeren zijn het daarover eens.<br />
Jongeren zijn in hun eigen ogen wel dynamischer dan in de ogen van volwassenen. 4<br />
Het beeld dat volwassenen hebben over meisjes is veel gunstiger dan dat over jongens.<br />
Het negatieve beeld over jongeren blijkt vooral bepaald te worden door het negatieve<br />
beeld over jongens. Dit valt te verklaren uit het feit dat jongens als zij problemen<br />
hebben vaker gedragsproblemen vertonen, terwijl meisjes vaker emotionele problemen<br />
ondervinden. Van gedragsproblemen heeft de omgeving last, waardoor problemen van<br />
jongens zichtbaar zijn. Emotionele problemen daarentegen spelen zich in de persoon<br />
af en worden in stilte verwerkt. De omgeving hoeft daar niet veel van te merken.<br />
Daardoor worden problemen van jongens vaak overschat en is het beeld dat<br />
volwassenen over hen hebben negatiever dan dat over meisjes, wier problemen vaak<br />
juist onderschat worden.<br />
Als er wordt gedifferentieerd naar opleidingsniveau blijkt dat laag opgeleide jongeren<br />
aan jongeren meer energie toeschrijven, maar dat ze minder idealisme zien in<br />
jongeren; ze hebben een cynischere houding ten opzichte van de maatschappij dan<br />
hoger opgeleide jongeren. 5<br />
De uitslag is heel anders als ouders hun eigen kinderen beoordelen. Het beeld over<br />
hen is veel positiever dan over jongeren van hetzelfde geslacht in het algemeen. Het<br />
beeld over hun eigen zoons is zelfs zoveel positiever, dat het verschil tussen zoons en<br />
dochters veel kleiner is dan tussen jongens en meisjes in het algemeen. 6<br />
Het verschil tussen de beelden die ouders hebben over jongeren in het algemeen en<br />
over hun eigen kinderen duidt erop dat er inderdaad sprake is van stereotiepe<br />
beeldvorming over jongeren door ouderen. Volwassenen beoordelen jongeren die ze<br />
goed kennen blijkbaar veel minder negatief. Ze bekijken hun eigen kinderen veel meer<br />
als een uniek individu, terwijl ze jongeren in het algemeen als een homogene groep<br />
beschouwen. Aan de hand van de leeftijd van deze groep (vaak gecombineerd met<br />
sekse en etniciteit) schrijven ze zodoende allerlei eigenschappen aan hen toe. Dit is<br />
stereotiepe beeldvorming die geen recht doet aan de veelzijdigheid van individuele<br />
jongeren en hen ernstig kan belemmeren.<br />
Gevolgen van beeldvorming over jongeren<br />
De stereotypen die ontstaan uit eenzijdige beeldvorming over jongeren kunnen<br />
belemmerende gevolgen hebben.<br />
Voorbeelden daarvan zijn:<br />
• negatieve bejegening van jongeren<br />
In de media worden jongeren vaak betuttelend bejegend. Ze worden, in tegenstelling<br />
tot volwassenen, bij de voornaam genoemd en getutoyeerd. Ook worden aan jongeren<br />
in interviews vaker ja/nee-vragen in plaats van open vragen gesteld. Dit heeft te<br />
13
maken met het beeld dat jongeren onbekwaam zijn in het formuleren van eigen<br />
antwoorden. 7<br />
• beperking van maatschappelijke participatie van jongeren<br />
De leeftijdsstereotype dat jongeren ongeïnteresseerd, apolitiek en onbekwaam zijn<br />
leidt er in sommige gevallen toe dat jongeren geen inspraak krijgen in zaken die hen<br />
direct aangaan. In de politiek bijvoorbeeld zijn jongeren zwaar<br />
ondervertegenwoordigd.<br />
• overbelichting of onderbelichting<br />
Door eenzijdig één leeftijdsgroep aan te spreken wordt die groep overbelicht, terwijl<br />
andere groepen juist onderbelicht blijven. Een voorbeeld daarvan zijn de antialcoholcampagnes<br />
van de overheid, die bijna tien jaar lang uitsluitend op jongeren<br />
gericht zijn geweest. Daardoor is enerzijds het beeld ontstaan dat jongeren degenen<br />
zijn met alcoholproblemen en worden anderzijds andere leeftijdsgroepen niet bereikt.<br />
In andere gevallen blijven jongeren juist onderbelicht. Zij komen in de media<br />
bijvoorbeeld zelden aan het woord als het gaat om een algemene maatschappelijke<br />
kwestie. Alleen waar het gaat om specifieke jongerenkwesties worden zij soms<br />
betrokken. Dit heeft er mee te maken dat jongeren veelal niet gezien worden als<br />
volwaardige burgers maar louter als jongeren.<br />
• aantasting van het zelfbeeld van jongeren<br />
Beelden in de samenleving over jongeren slaan ook vaak terug op het beeld dat<br />
jongeren over zichzelf hebben. Veel jongeren hebben het idee dat ze slank moeten zijn<br />
om te voldoen aan het algemene Westerse schoonheidsideaal. Dit streven tast het<br />
zelfbeeld van met name meisjes aan en kan zelfs uitmonden in ziektes als anorexia en<br />
boulimia nervosa.<br />
• invoering van leeftijdsgrenzen<br />
Voor jongeren tussen 18 en 24 jaar is het vaak veel duurder om een autoverzekering af<br />
te sluiten vanwege het beeld dat jongeren per definitie risicovolle bestuurders zijn.<br />
Daar valt echter heel wat op af te dingen (zie hoofdstuk 4).<br />
Bij deze opsomming van kwalijke gevolgen van beeldvorming over jongeren moet nog<br />
wel een kanttekening gemaakt worden. Doordat dit onderzoek zich concentreert op<br />
de negatieve gevolgen van beeldvorming op de maatschappelijke participatie van<br />
jongeren kan het lijken alsof stereotiepe beeldvorming louter negatieve gevolgen kan<br />
14
hebben. Dat is niet het geval. Denk maar aan de kortingen die jongeren onder de 26<br />
kunnen krijgen op het openbaar vervoer. Deze kortingen zijn onder andere het gevolg<br />
van het beeld dat jongeren weinig geld hebben, terwijl dat niet voor iedere jongere<br />
opgaat. Toch kan iedere jongere van deze korting profiteren.<br />
2.3. Leeftijdsgrenzen<br />
Aan het begin van een mensenleven regent het wettelijke leeftijdsgrenzen. Dat begint<br />
al bij 5 jaar met de leerplicht en gaat minstens door tot 23 jaar, de leeftijd waarop het<br />
volwassenenminimumloon in gaat. In het kader op pag. 16 is een greep uit de<br />
wettelijke leeftijdsgrenzen te zien.<br />
Naast de wettelijke leeftijdsgrenzen zijn er ook nog allerlei andere, door bedrijven en<br />
organisaties ingestelde leeftijdsgrenzen voor jongeren. Er zijn diverse redenen waarom<br />
leeftijd als criterium gebruikt wordt. Leeftijd wordt vaak als criterium genomen omdat<br />
het niet erg fraudegevoelig is. De leeftijd van mensen is namelijk veel gemakkelijker<br />
vast te stellen dan hun gedrag of hun sociale kenmerken.<br />
Leeftijdsgrenzen kunnen direct of indirect zijn. De voorbeelden in het kader zijn<br />
expliciete grenzen. Dat wil zeggen dat er een aanwijsbare en concrete grens bestaat die<br />
precies aangeeft op welke leeftijd iemand wel of niet voor iets in aanmerking komt.<br />
Als iemand ongelijk wordt behandeld op basis van zijn of haar leeftijd is dat direct<br />
onderscheid. Dat is het geval als een jongere met de juiste kwalificaties louter op<br />
grond van leeftijd niet aangenomen wordt voor een functie als leidinggevende omdat<br />
de werkgever vindt dat jongeren per definitie niet genoeg autoriteit hebben. Ook als<br />
iemand beneden de 21 jaar wordt geweerd van een camping is er sprake van direct<br />
onderscheid naar leeftijd.<br />
In geval van indirect onderscheid lijkt een bepaalde functie-eis, regeling of afweging<br />
neutraal, maar in de praktijk wordt toch een groep (bijvoorbeeld jongeren) benadeeld.<br />
Een loodgietersbedrijf dat werknemers zoekt met als vereiste dat ze minimaal vijf jaar<br />
in het bezit zijn van een rijbewijs maakt indirect onderscheid. Jongeren onder de 23<br />
jaar worden namelijk per definitie uitgesloten door deze eis. Indirect onderscheid kan<br />
objectief gerechtvaardigd zijn als de eis echt noodzakelijk is in verband met de<br />
vervulling van een functie. In het voorbeeld moet het loodgietersbedrijf dus kunnen<br />
motiveren waarom het vijf jaar in het bezit zijn van een rijbewijs van belang is.<br />
2.4. Leeftijdsdiscriminatie<br />
Er wordt dus veelvuldig onderscheid gemaakt naar leeftijd in onze samenleving. Maar<br />
wanneer is er sprake van leeftijdsdiscriminatie? In veel situaties is onderscheid naar<br />
leeftijd nodig, vanzelfsprekend of algemeen aanvaard. Leeftijdsgrenzen zijn per<br />
definitie arbitrair vastgesteld en ze kunnen verschuiven op grond van maatschappelijke<br />
ontwikkelingen. Tegenwoordig wordt steeds vaker de vraag gesteld of bepaalde<br />
15
16<br />
Een greep uit de wettelijke leeftijdsgrenzen die (meer of<br />
minder) relevant zijn voor jongeren<br />
Leeftijd<br />
12 • einde bescherming van het kind<br />
• begin strafrechtelijke minderjarigheid<br />
• instemmingsrecht bij adoptie<br />
14 • einde aansprakelijkheid ouders<br />
15 • kranten bezorgen en licht vakantiewerk doen<br />
• recht op wettelijk minimumjeugdloon<br />
• zelfstandig een verblijfsvergunning aanvragen<br />
• een visvergunning krijgen<br />
16 • einde volledige leerplicht<br />
• maximaal 24 uur per week werken<br />
• als vader een kind erkennen<br />
• zwakalcoholische dranken bestellen<br />
• een strafblad krijgen<br />
• een testament opmaken<br />
• brommer rijden (met certificaat)<br />
• gokhallen binnengaan<br />
• parachutespringen<br />
17 • einde strafrechtelijk minderjarigheid<br />
• vijf dagen per week werken<br />
• in de verpleging werken<br />
• een basisstudiebeurs aanvragen<br />
• een motorschip besturen in havens en kanalen<br />
18 • handelingsbevoegd<br />
• meerderjarig<br />
• stemmen<br />
• gekozen worden in een politieke functie<br />
• een proces aanspannen<br />
• een vestigingsvergunning aanvragen<br />
• de Nederlandse nationaliteit aanvragen<br />
• autorijden (met rijbewijs)<br />
• een uitkering aanvragen<br />
• een basisbeurs ontvangen<br />
• zelf een bankrekening openen<br />
• sterkalcoholische dranken bestellen<br />
• trouwen zonder toestemming van ouders<br />
• werken met stieren en andere gevaarlijke dieren<br />
• koning of koningin worden<br />
• prostituee worden<br />
19 • taxichauffeur worden<br />
• bij de politie werken<br />
20 • bij de brandweer werken<br />
21 • einde zorgplicht ouders<br />
23 • recht op wettelijk minimumloon<br />
• deurwaarder worden
leeftijdsgrenzen (nog) wel terecht en zinvol zijn. In de gevallen waarin ten onrechte<br />
onderscheid naar leeftijd wordt gemaakt is er sprake van leeftijdsdiscriminatie.<br />
Leeftijdsdiscriminatie onderscheidt zich van andere vormen van discriminatie doordat<br />
leeftijd geen vaststaand gegeven is zoals ras of sekse, maar verandert in de loop van<br />
iemands leven. Leeftijd kan echter net zo min als ras of sekse beïnvloed worden.<br />
Er is binnen de maatschappij sprake van verschillende generaties die ieder onder<br />
verschillende maatschappelijke en culturele omstandigheden zijn opgegroeid. De<br />
leeftijd van mensen verandert in de loop van hun leven, maar zij behoren wel hun hele<br />
leven tot dezelfde generatie. Leeftijdsgrenzen worden soms ingesteld om een bepaalde<br />
generatie te beschermen. Dit kan door een andere generatie als discriminatie gevoeld<br />
worden.<br />
Men spreekt van leeftijdsdiscriminatie wanneer iemand iets ontzegd wordt of ergens<br />
toe gedwongen wordt op grond van zijn of haar leeftijd, terwijl leeftijd er feitelijk niets<br />
toe doet. Bij de vraag of er sprake is van leeftijdsdiscriminatie moet dus onderzocht<br />
worden wat het doel is bij het hanteren van leeftijdsgrenzen en of het stellen van<br />
leeftijdsgrenzen het juiste middel daartoe is.<br />
Waar kijkt een rechter naar om te beoordelen of een leeftijdsgrens<br />
leeftijdsdiscriminatie oplevert?<br />
Eerst wordt gekeken naar het doel van het onderscheid:<br />
is dat doel legitiem?<br />
heeft het doel niets met discriminatie van doen?<br />
Dan wordt gekeken naar het middel (de leeftijdsgrens) dat wordt gebruikt om het doel te<br />
bereiken:<br />
is het middel geschikt? (wordt het doel ermee bereikt?)<br />
is het middel noodzakelijk? (kan het op een andere manier?)<br />
Is het doel niet legitiem en/of is het middel niet geschikt of niet noodzakelijk, dan is er sprake<br />
van leeftijdsdiscriminatie.<br />
Bij de verschillende vormen van onderscheid naar leeftijd speelt beeldvorming vaak<br />
een rol. Beeldvorming kan zowel de motivatiegrond als een legitimatie voor een<br />
onderscheid naar leeftijd zijn. In feite accelereert beeldvorming het ontstaan van<br />
leeftijdsdiscriminatie en zorgt het ervoor dat leeftijdsdiscriminatie in stand wordt<br />
gehouden.<br />
17
3 Achtergronden van<br />
leeftijdsonderscheid in verband met<br />
beeldvorming over jongeren<br />
Leeftijd wordt in onze samenleving van oudsher in veel situaties gebruikt als criterium<br />
om onderscheid te maken. Bijvoorbeeld voor uit- of insluiting van een bepaald goed<br />
(CJP, Pas65), of om overgangen te markeren (leerplicht, volwassenheid, pensioen).<br />
Leeftijdsgrenzen zijn te vinden in wet en regelgeving van centrale en decentrale<br />
overheden, maar ook particuliere organisaties, bedrijven en andere instellingen maken<br />
er gebruik van.<br />
Het gebruik van leeftijd als onderscheidingscriterium kan verschillende motieven<br />
hebben. Een aspect dat het gebruik van leeftijd als criterium populair maakt is het feit<br />
dat leeftijd nauwelijks te vervalsen, makkelijk te controleren en administratief<br />
eenvoudig is.<br />
Belangrijke inhoudelijke motieven voor het gebruik van leeftijd zijn de bescherming<br />
van bepaalde leeftijdsgroepen en de bescherming van economische belangen (Van<br />
Vleuten, 1995).<br />
Andere voorbeelden van motieven zijn: de beperking van risico’s die inherent<br />
beschouwd worden aan bepaalde leeftijdsgroepen, het bevorderen van<br />
intergenerationeel contact of het bevoordelen van bepaalde leeftijdsgroepen die in een<br />
achterstandspositie zitten.<br />
Bij al deze motieven kunnen stereotiepe opvattingen over levensloop, veronderstelde -<br />
met leeftijd samenhangende - capaciteiten en andere kenmerken van een bepaalde<br />
leeftijdsgroep een rol spelen. Deze opvattingen hoeven niet altijd juist te zijn. Ook<br />
hoeven vermeende groepskenmerken in het individuele geval niet op te gaan. Immers,<br />
op individueel niveau is leeftijd nooit een direct voorspellende factor. Vandaar dat er<br />
wel wordt gezegd dat leeftijd een sociale constructie is.<br />
Het gaat in dit onderzoek met name om de stereotiepe opvattingen over jongeren die<br />
verband houden met onderscheid naar leeftijd. Bij dit onderscheid gaat het niet alleen<br />
om directe leeftijdsgrenzen, maar ook om verschillen in behandeling en bejegening.<br />
Onderscheid naar leeftijd kan zijn oorsprong vinden in uiteenlopende stereotiepe<br />
ideeën over leeftijdsgroepen en de levensloop van mensen. Een aantal van deze<br />
stereotiepe ideeën die kunnen leiden tot onderscheid naar leeftijd met negatieve<br />
gevolgen voor jongeren wordt hier behandeld.<br />
18
3.1. Bescherming<br />
Veel leeftijdsgrenzen voor jongeren zijn bedoeld om jongeren (onder andere tegen<br />
zichzelf) te beschermen. Minimumleeftijdsgrenzen voor de aanschaf van<br />
genotsmiddelen en het werken met stieren en andere gevaarlijke dieren, de leerplicht<br />
van 5 tot 16 jaar en de minimumleeftijd van 18 jaar om zonder toestemming van de<br />
ouders te trouwen zijn daar voorbeelden van. Ook zijn er leeftijdsgrenzen voor<br />
jongeren te bedenken die tot doel hebben om de samenleving te beschermen, zoals de<br />
minimumleeftijd voor het besturen van een brommer of een auto.<br />
Deze beschermingsgrenzen hebben te maken met een veronderstelling over de<br />
capaciteiten van een individu op een bepaalde leeftijd. Van jongeren wordt<br />
bijvoorbeeld verondersteld dat zij onbekwaam zijn in het maken van sommige eigen<br />
beslissingen en dat zij de verantwoordelijkheid voor deze beslissingen niet aankunnen.<br />
Voor sommigen gaat dit inderdaad op. Er zijn echter ook jongeren die prima om<br />
kunnen gaan met verantwoordelijkheden. In hun geval krijgt een<br />
minimumleeftijdsgrens ter bescherming al snel een paternalistisch karakter.<br />
3.2. ‘Jong geleerd is oud gedaan’<br />
De veronderstelling dat men zaken op jonge leeftijd aan of af dient te leren omdat<br />
men dan nog ontvankelijk is kan er toe leiden dat jongeren gestigmatiseerd worden.<br />
Zij worden soms als doelgroep genomen bij voorlichting, terwijl de voorlichting een<br />
algemeen maatschappelijk probleem betreft. Vaak heeft dit tot gevolg dat er negatieve<br />
beeldvorming over jongeren ontstaat. De publiekscampagnes over alcohol zijn van<br />
1990 tot 1999 uitsluitend op jongeren van 15 tot 25 jaar gericht geweest. Daarvoor<br />
(1986-1989) richtten zij zich nog op de brede doelgroep ‘niet-verslaafde drinkers’,<br />
ongeacht leeftijd. Dit was opmerkelijk, aangezien er nog geen sprake was van een<br />
substantiële afname van het alcoholgebruik door volwassenen. De belangrijkste reden<br />
voor de keuze van de doelgroep jongeren was destijds ‘dat zij nog geen vast drinkpatroon<br />
hebben en daarom naar verwachting ontvankelijker zijn voor de matigingsboodschap’. 8<br />
Uit onderzoek is gebleken dat de levensfase tussen 15 en 25 jaar belangrijk is voor de<br />
(politieke en maatschappelijke) bewustwording van mensen en dat de wijze waarop<br />
mensen tegen de maatschappij aankijken sterk door ervaringen in deze periode<br />
bepaald worden. 9 Dit spreekt voor het idee dat informatie en voorlichting op jongeren<br />
gericht moet worden omdat zij ontvankelijker zijn voor de boodschap. Er kleven<br />
echter ook nadelen aan.<br />
De eerste kanttekening die bij deze aanpak geplaatst kan worden is dat zowel jongeren<br />
als volwassenen negatieve gevolgen kunnen ondervinden van het feit dat voorlichting<br />
specifiek op jongeren wordt gericht. Jongeren worden in geval van de<br />
alcoholcampagnes als groep gestigmatiseerd als probleemdrinkers, terwijl er niets<br />
gebeurt om volwassen probleemdrinkers voor te lichten. Bij de evaluatie van de<br />
campagnes vond men dan ook dat er te snel was overgestapt naar de doelgroep<br />
jongeren. Doordat er jarenlang geen campagne voor volwassenen is gevoerd gingen de<br />
19
positieve effecten op de kennis en attitude van volwassenen die in 1989 bereikt waren<br />
verloren. 10<br />
Een andere kanttekening bij het idee ‘jong geleerd is oud gedaan’ is dat het jong<br />
aangeleerde gewenste gedrag vaak niet beklijft. Zoals bleek uit een gesprek met Jos<br />
Poelman van de Stichting soa-bestrijding, zijn er aanwijzingen dat mensen die op een<br />
wat latere leeftijd een relatieontbinding meemaken vaak niet veilig vrijen met nieuwe<br />
partners. Zij voelen zich niet langer aangesproken door de boodschap ‘ik vrij veilig of<br />
ik vrij niet’.<br />
Het idee dat de jeugdjaren de tijd zijn om te leren heeft ook nadelige gevolgen voor<br />
oudere leeftijdsgroepen. Zij mógen in veel gevallen niet eens meer leren. Zo kan men<br />
boven de dertig geen studiefinanciering meer krijgen en worden werknemers van<br />
boven de veertig veel minder bijgeschoold dan hun jongere collegae.<br />
3.3. Aannames over levensloop<br />
Leeftijdsonderscheid is soms gebaseerd op maatschappelijke veronderstellingen over<br />
welke activiteiten een mens op een bepaalde leeftijd wel of juist niet behoort te<br />
vervullen. Deze opvattingen hebben te maken met de standaardlevensloop die onder<br />
andere in wet- en regelgeving is terug te vinden. De standaardlevensloop is een<br />
opeenvolging van sociale posities en rollen die verwant worden geacht aan de<br />
kindertijd, de jeugd, de volwassenheid en de ouderdom. In principe berust de<br />
standaardlevensloop op drie fasen: de voorbereidende fase (scholing), de<br />
(re)productieve fase (arbeid en gezin) en de afbouwende fase (pensioen).<br />
Jongeren zitten volgens de standaardlevensloop in de voorbereidende fase. Zij moeten<br />
zich nog voorbereiden op daadwerkelijke participatie in de samenleving, door middel<br />
van onderwijs en het opbouwen van ervaring. Helaas heeft dit veelvuldig tot resultaat<br />
dat jongeren niet als volwaardige burgers beschouwd worden. Ze worden vaak niet<br />
betrokken bij medezeggenschapsprocessen, en als de mening van ‘de burger’ over een<br />
actueel maatschappelijk onderwerp gevraagd wordt in een straatinterview wordt daar<br />
zelden een jongere voor benaderd. Maatschappelijke participatie lijkt daarmee af te<br />
hangen van deelname aan betaalde arbeid.<br />
Sommige normeringen over de standaardlevensloop stammen uit begin deze eeuw<br />
toen de samenleving werd gekenmerkt door stabiliteit in gezin en arbeid. In die tijd<br />
was de levensloop van mannen en vrouwen veel voorspelbaarder dan nu. Sinds de<br />
jaren zestig is de standaardlevensloop niet meer zo vanzelfsprekend. Levensfasen die<br />
zich vroeger in chronologische volgorde voltrokken, verschuiven. De levensloop<br />
‘destandaardiseert’. Dit maakt hem onvoorspelbaar. 11<br />
Terwijl sociale rollen in de traditionele levensloop gebonden waren aan een levensfase<br />
lopen activiteiten in de huidige samenleving steeds vaker parallel. Zowel leren en<br />
werken als betaalde arbeid en zorgtaken worden tegenwoordig gecombineerd. Met<br />
20
name onder vrouwen neemt de diversiteit in levenslopen toe, vanwege hun<br />
toenemende deelname aan betaalde arbeid.<br />
Ook zijn er meer levensfasen bij gekomen, met name in de periode voorafgaand aan<br />
gezinsvorming. Er wordt niet meer alleen onderscheid gemaakt tussen ‘kind’ en<br />
‘jongere’, maar ook tussen peuter, kleuter, basisschoolkind, middelbare schoolkind,<br />
studente, jongvolwassene, postadolescente, enzovoort. De jeugdperiode is ook<br />
verlengd. Hoewel zelfstandig wonen veel vroeger begint dan in de jaren vijftig is de<br />
onderwijsperiode van jongeren gemiddeld veel langer geworden. De definitieve<br />
toetreding tot de arbeidsmarkt (het moment waarop arbeid de hoofdbezigheid wordt<br />
in plaats van opleiding) en de economische zelfstandigheid (los van ouderlijke<br />
bijdragen) worden daarmee uitgesteld.<br />
Naast de gelijktijdigheid van activiteiten die voorheen levensfasegebonden waren en<br />
de uitbreiding van de jeugdfase is er tegenwoordig ook sprake van ‘reversibiliteit’ van<br />
sociale rollen. Du Bois-Reymond spreekt in dit verband van de ‘jojoïsering van de<br />
levensloop’. Zij noemt het voorbeeld van een meisje dat eindexamen HAVO doet,<br />
vervolgens een jaar als au pair naar Australië gaat, daar een man tegenkomt waarmee<br />
ze samen gaat wonen, na twee jaar weer terug komt en in de avonden haar vwoexamen<br />
haalt terwijl ze overdag werkt. Ze woont een tijdje bij haar ouders, krijgt dan<br />
een eigen flatje, leert een nieuwe partner kennen, trouwt, raakt zwanger en stopt met<br />
werken maar niet met haar opleiding, het huwelijk loopt stuk, ze wordt een<br />
alleenstaande moeder en gaat weer werken, enzovoort. Dit meisje doorloopt een<br />
zigzagtraject dat in de huidige maatschappij heel normaal is. Zij realiseert een<br />
individueel jeugd- en jongvolwassenentraject. 12<br />
Ook voor allochtone jongeren geldt de onvoorspelbaarheid in levensloop. Zo is<br />
aangetoond dat Turkse en Marokkaanse meisjes van de tweede generatie immigranten<br />
sterk op het verwerven van onderwijskapitaal gericht zijn. Zij maken zodoende kans<br />
op een moderne vrouwenlevensloop, maar verwerken daarin ook eigen<br />
cultuurelementen zoals niet buiten de etnische gemeenschap trouwen en als maagd<br />
het huwelijk in gaan. Allochtone jongens lopen meer kans om levensfasen op de<br />
standaardwijze te doorlopen, aangezien zij nog vaak met zeer traditionele<br />
genderspecifieke rollenpatronen opgevoed worden. Hoewel de invulling van de<br />
traditionele levensloop per cultuur verschilt, is er in de meeste culturen sprake van een<br />
bepaalde traditionele standaardlevensloop met een voorspelbare chronologie. 13<br />
Er bestaat tegenwoordig door de ‘destandaardisatie’ dus een grote diversiteit aan<br />
levenslopen, met name onder jongeren. Sommigen doorlopen hun levensfasen op een<br />
meer traditionele manier, anderen combineren levensfasen of doorlopen ze in<br />
verschillende volgorden.<br />
21
Het probleem is dat de heersende beeldvorming over levensloop nog niet voldoende is<br />
aangepast aan deze diversiteit. Stereotiepe beeldvorming over jongeren krijgt<br />
bijvoorbeeld een impuls doordat jongeren steeds later definitief toetreden tot de<br />
arbeidsmarkt en economisch zelfstandig worden. Aangezien volwassenheid vaak in<br />
verband wordt gebracht met economische zelfstandigheid kunnen stereotiepe beelden<br />
over jongeren zoals gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, luiheid en losbandigheid<br />
levensvatbaar worden. 14 Dit terwijl ongeveer de helft van de jongeren tussen de 15 en<br />
25 jaar betaald werk heeft. 15 Ook is de definitieve intrede op de arbeidsmarkt vaak een<br />
voorwaarde voor maatschappelijke participatie en medezeggenschap. Jongeren worden<br />
daardoor minder serieus genomen. De jeugd wordt nog steeds gezien als een<br />
transitieperiode naar volwassenheid en niet als een volwaardige levensfase op zich.<br />
3.4. Afwijking van de normgroep<br />
Nauw verwant aan het idee van de standaardlevensloop is de heersende normgroep in<br />
de maatschappij, waaraan andere groepen worden afgemeten. In Nederland is dit de<br />
groep van ongeveer 25- tot 45-jarigen, behorend tot de hogere middenklasse, van wie<br />
het leven wordt gedefinieerd door betaalde arbeid en gezinsleven. In het grafiekje<br />
hiernaast is te zien dat dit de periode van ‘leeftijdgebonden wettelijke volwaardigheid’<br />
is, de leeftijden waartussen de meeste wettelijke regels van toepassing zijn. In de<br />
periode daarvoor hoort men zich voor te bereiden op deze status, door een opleiding<br />
te volgen en levenservaring op te doen. In de tijd na de normperiode dient men zijn<br />
actieve leven af te bouwen door zich voor te bereiden op het pensioen. Onder de 25 is<br />
men dus te jong en boven de 45 is men te oud voor volwaardige maatschappelijke<br />
participatie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat in de media jongeren en ouderen<br />
vooral opgevoerd worden als representanten van hun leeftijdsgroep, terwijl mensen<br />
die binnen de normgroep vallen betiteld worden als deskundige of representant van<br />
een beroepsgroep. Ouderen en jongeren worden dus eerder gedefinieerd in termen<br />
van leeftijd, terwijl de normgroep gedefinieerd wordt in termen van levensinhoud. 16<br />
De normgroep is overigens<br />
meer een beeld dan een<br />
Wettelijke volwaardigheid: de juridische levensloop<br />
bestaande groep mensen. Er<br />
zijn zeker mensen die aan het<br />
beeld voldoen, maar de meesten<br />
vertonen één of meerdere<br />
afwijkingen van de heersende<br />
norm. Ze zijn te arm of te rijk,<br />
te laag opgeleid of te hoog<br />
opgeleid, ze hebben andere<br />
culturele gebruiken, enzovoort.<br />
Deze heersende norm is van<br />
grote invloed op de status van<br />
jongeren. Zij wijken op<br />
22<br />
Leeftijd
verschillende manieren af van de norm en worden daarom niet voor vol aangezien. Dit<br />
werkt overigens twee kanten op: de wet- en regelgeving die gebaseerd is op de<br />
afwijkende positie van jongeren zorgt er voor dat jongeren die afwijkende positie ook<br />
blijven behouden. Normeringen in beleid hebben zo maatschappelijke uitsluiting tot<br />
gevolg onder invloed van de volgende factoren:<br />
• het idee dat leeftijdsgroepen die afwijken van de norm niet hoeven deel te nemen, dat<br />
gebaseerd is op de veronderstelling dat het niet in het belang van jongeren en<br />
ouderen is om maatschappelijk te participeren;<br />
• de overtuiging dat deze leeftijdsgroepen niet willen participeren, dat jongeren en<br />
ouderen er zelf geen belang bij hebben om deel te nemen;<br />
• de verwachting dat leeftijdsgroepen niet (meer) kunnen deelnemen, vanwege<br />
bijvoorbeeld een gebrek aan ervaring bij jongeren en afnemende productiviteit bij<br />
ouderen;<br />
• de invloed van uitsluiting op het zelfbeeld van leeftijdscategorieën, waardoor zij<br />
geloven dat ze niet kunnen participeren;<br />
• een verbod op participatie op een bepaald terrein voor leeftijdsgroepen die buiten de<br />
normgroep vallen. 17<br />
Overigens is het wel zo dat veel jongeren op cultureel gebied hun afwijkende positie<br />
koesteren. Sinds de tweede helft van de jaren vijftig kan er gesproken worden van<br />
jongerenculturen. Vanaf die tijd werd aan de randvoorwaarden voldaan om het<br />
ontstaan van jongerenculturen mogelijk te maken: voldoende geld en voldoende vrije<br />
tijd.<br />
Kitty de Leeuw geeft in haar boek ‘Jong!’ een uitleg voor de aantrekkingskracht van<br />
jongerenculturen. In de moderne samenlevingen wordt vanwege de voortschrijdende<br />
individualisering van jongeren verwacht dat zij een eigen persoonlijkheid ontwikkelen<br />
en de keuzes maken die daarbij passen. Deze keuzemogelijkheden zijn ook steeds<br />
uitgebreider; zowel wat betreft scholing en beroepen als leefstijlen. Iemands sekse,<br />
religie of sociale afkomst is bijvoorbeeld lang niet meer zo bepalend voor de<br />
levensloop als vijftig jaar geleden, en kunnen dus niet meer als determinanten voor het<br />
ontwikkelen van een eigen identiteit dienen. Keuzes worden minder sociaal bepaald en<br />
moeten dus individueel gemaakt worden. Jongerenculturen trekken jongeren aan<br />
omdat zij een nieuw soort aanknopingspunt bieden bij de ontwikkeling van een eigen<br />
persoonlijkheid. Zij bieden speelruimte om gangbare waarden, normen, overtuigingen<br />
en gedragingen te onderzoeken, de marges ervan te verkennen, er de draak mee te<br />
steken of zelfs op de kop te zetten. Met een eigen geheel van waarden, normen en<br />
gedragsvoorschriften onderscheiden jongerenculturen zich van andere groepen, met<br />
name van de normgroep maar ook van andere jongerenculturen.<br />
Het lijkt paradoxaal in dit verband dat enerzijds de Westerse dominante cultuur steeds<br />
meer een jongerencultuur wordt, terwijl anderzijds veel kritiek op jongeren bestaat.<br />
Het predikaat ‘jong’ wordt te pas en te onpas gebruikt om producten aan te prijzen en<br />
het geldt als een groot compliment om fysiek of geestelijk jong genoemd te worden.<br />
Dit heeft echter weinig te maken met de jongerenculturen zoals hierboven<br />
23
eschreven. De culturen die onder jongeren ontstaan<br />
verwateren juist als hun uitingen opgepikt worden door<br />
de massa en vercommercialiseren. Als ze mainstream<br />
worden, worden levensstijlen omgezet in consumptieve<br />
stijlen en gaan de aanhangers ervan vaak op zoek naar<br />
een nieuwe uitingsvorm. 18<br />
Veel jongeren onderscheiden zich dus actief van andere<br />
leeftijdsgroepen op cultureel gebied. Te vaak wordt daar<br />
echter maatschappelijke uitsluiting aan verbonden. Er<br />
worden aan jongerenculturen allerlei eigenschappen<br />
toegeschreven, bijvoorbeeld dat de leden ervan zich niet<br />
bezig willen of kunnen houden met de inrichting van de<br />
samenleving. Bovendien worden jongeren die de uiterlijke kenmerken van een<br />
jongerencultuur vertonen vaak over één kam geschoren. Ze worden dan niet als een<br />
individu beschouwd. Van iemand met een kaal hoofd en kistjes aan zijn voeten die van<br />
housemuziek houdt wordt al snel asociaal gedrag verwacht. In sommige gevallen kan<br />
deze verwachting inderdaad terecht blijken, maar zeker niet in alle. 19<br />
Jongeren wijken per definitie af van de ‘heersende normgroep’ vanwege hun leeftijd<br />
en dit wordt nog eens versterkt door beeldvorming over jongerenculturen.<br />
3.5. Generatiedenken<br />
Het denken in generaties is wijd verbreid in onze samenleving en vormt een<br />
achtergrond van onderscheid naar leeftijd. Een generatie is een groep mensen die<br />
rond dezelfde periode zijn geboren en dezelfde (algemeen bekende) culturele en<br />
historische ontwikkelingen hebben beleefd. Ook ervaren zij zaken als gezinsvorming,<br />
huwelijkssluiting en afronding van de opleiding in een vergelijkbaar tijdsbestek. 20<br />
Het generatiedenken heeft op verschillende manieren invloed op de beeldvorming<br />
over jongeren.<br />
• de mythe van de generatiekloof<br />
In bovenstaande definitie wordt het verschil tussen generaties heel objectief<br />
weergegeven. Er wordt nog niets gezegd over de verhouding tussen generaties. Deze<br />
verhouding is vanaf de jaren veertig een thema van enig belang in de jeugdsociologie.<br />
Wetenschappers van toen constateerden dat het conflictpotentieel tussen de oudere en<br />
jongere generatie groeide en dat jeugdigen steeds minder vanzelfsprekend de waarden<br />
en oriëntaties van hun ouders overnamen. De begrippen generatieconflict en<br />
generatiekloof werden zo geïntroduceerd en worden algemeen gehanteerd in de<br />
samenleving. De maatschappelijke betekenis van het generatieconflict concentreert<br />
zich met name op de puberteit, waar veel onterechte beeldvorming over bestaat.<br />
Pubers zijn volgens dit beeld onaangepast, opstandig, impulsief, onberekenbaar en hun<br />
stemmingen wisselen voortdurend. 21<br />
Dit beeld geldt zeker niet voor iedereen, maar komt ook niet zomaar uit de lucht<br />
24
vallen. De adolescentie is een periode waarin jongeren zich los moeten maken van de<br />
ouders. Zij moeten hun definitieve autonomie winnen en gaan langzamerhand zelf<br />
over hun eigen leven beslissen. Door dit losmakingsproces verandert de aard van de<br />
relatie met de ouders. De invloed van leeftijdgenoten wordt belangrijker, en jongeren<br />
leren meer met anderen om te gaan op basis van gelijkwaardigheid. Lange tijd is men<br />
er in de sociologie van uit gegaan dat deze periode per definitie met conflict gepaard<br />
gaat; dat de invloed van ouders en leeftijdgenoten tegenstrijdig is. Inmiddels is echter<br />
gebleken dat dit niet het geval is. Ouders en leeftijdsgenoten beïnvloeden jongeren op<br />
manieren die niet tegenstrijdig (hoeven te) zijn. De relatie met de ouders is vooral van<br />
invloed op het algemene welbevinden van jongeren. Dit algemene welbevinden is een<br />
basisgegeven in de ontwikkeling van kinderen en blijft op dezelfde wijze bestaan in de<br />
adolescentie. Dit welbevinden is dus geen levensfasegebonden factor. De<br />
identiteitsontwikkeling, die hierboven ook al even genoemd werd in verband met<br />
jongerenculturen, is wel verbonden met de puberfase. Hierop hebben leeftijdsgenoten<br />
veel meer invloed. Zij zitten immers gezamenlijk in het<br />
identiteitsontwikkelingsproces. 22<br />
Adolescenten zetten zich dus niet per definitie af tegen hun ouders. Ouders blijven<br />
een grote invloed hebben op het leven van jongeren, alleen komt daarnaast de invloed<br />
van leeftijdsgenoten erbij. Uit onderzoek van Wim Meeus is gebleken dat de invloed<br />
van ouders en leeftijdsgenoten niet strijdig met elkaar is, maar eerder neutraal of in<br />
overeenstemming. Verreweg de meeste jongeren (78%) kunnen goed opschieten met<br />
hun ouders en maken geen zware identiteitscrisis door. Van de jongeren die in de<br />
puberteit wel een problematische relatie met hun ouders hebben, had 65% ook als<br />
kind al een conflictueuze verhouding met hen. Het negatieve beeld dat deze jongeren<br />
over volwassenen hebben vindt zijn basis in de slechte relatie die zij met hun ouders<br />
hebben.<br />
Een andere factor die meespeelt voor jongeren die een conflictueuze puberteit<br />
doormaken is hun maatschappelijke positie. Jongeren uit een lagere sociale klasse met<br />
een lager opleidingsniveau zetten zich gemiddeld meer af tegen de wereld van<br />
volwassenen dan hoger opgeleide jongeren uit een hogere sociale klasse. 23<br />
Helaas zijn er in het onderzoek van Meeus geen gegevens opgenomen over mogelijke<br />
verschillen tussen autochtone en allochtone jongeren. Deze differentiatie kan hier dus<br />
niet geboden worden.<br />
Op individueel niveau ervaren jongeren in het algemeen dus geen generatieconflict<br />
tussen zichzelf en de oudere generatie. Voor degenen die dit conflict wel ervaren is<br />
niet zozeer hun leeftijd/levensfase van belang als wel de relatie met hun ouders die al<br />
eerder slecht was.<br />
Toch is de beeldvorming over het bestaan van een generatiekloof tussen jongeren en<br />
de generatie vlak boven hen zeer hardnekkig. Dit valt terug te voeren op het feit dat<br />
met name volwassenen deze kloof zien. Zoals in hoofdstuk twee werd beschreven<br />
hebben zowel jongeren als volwassenen een negatiever beeld over jongeren dan over<br />
volwassenen. Jongeren zijn dus kritischer over zichzelf dan over volwassenen, terwijl<br />
25
volwassenen kritischer zijn over jongeren dan over zichzelf. Het zijn dus vooral de<br />
volwassenen die een negatief beeld hebben van de andere generatie! Alleen<br />
volwassenen zien een sociale afstand tussen jongeren en henzelf, waarbij de jongeren<br />
negatief beoordeeld worden. Wim Meeus spreekt in dit verband van een omgekeerde<br />
generatiekloof. Er is gebleken dat ouders zowel hun opleidingsniveau als hun politieke<br />
opvattingen in sterke mate overdragen aan hun kinderen. 24 Jongeren herkennen deze<br />
feitelijke invloed van hun ouders op hun leven en staan zodoende relatief positief<br />
tegenover ouders en volwassenen in het algemeen. De mythe van het generatieconflict<br />
wordt dus in stand gehouden door de beeldvorming van volwassenen over jongeren. 25<br />
En het denken in termen van een generatiekloof versterkt weer de beeldvorming dat<br />
jongeren opstandig, onverantwoordelijk en onaangepast zijn.<br />
• Typering van generaties<br />
Een ander onderscheid tussen leeftijdsgroepen dat gemaakt wordt in het<br />
generatiedenken is het typeren van generaties, waarbij bepaalde kenmerken aan<br />
generaties worden verbonden. De socioloog Henk Becker beschrijft in de inleiding<br />
van zijn boek ‘De toekomst van de Verloren Generatie’ 26 de opkomst van een aantal<br />
typeringen van generaties sinds de eeuwwisseling. Uit verschillende bronnen haalt<br />
Becker een aantal generatietyperingen naar voren. Dit zijn onder andere:<br />
• de vooroorlogse generatie, ook wel de verloren generatie genoemd (geboren tussen 1910 en<br />
1929)<br />
De vooroorlogse generatie heeft de wereldoorlogen bewust meegemaakt. Deze<br />
generatie wordt getypeerd door een combinatie van onschuld, eigenbelang en<br />
oppervlakkigheid, die tot een vlucht voor verantwoordelijkheid leidt en haar leden<br />
blind maakt voor de ernst van de situatie. De leden van deze generatie willen het<br />
hen omringende onrecht niet zien.<br />
• de stille generatie (geboren tussen 1930 en 1945)<br />
Deze generatie bestaat uit mensen die de Tweede Wereldoorlog als kind hebben<br />
meegemaakt. De generatie wordt gekenmerkt door reformisme en prestatiedrang.<br />
De leden van deze generatie onderdrukken hun gevoelens in plaats van ze te beleven<br />
en uit te leven.<br />
• de protestgeneratie (geboren tussen 1946 en 1954)<br />
De protestgeneratie groeit op tijdens de babyboom in een overvol onderwijssysteem<br />
en in een periode die gekenmerkt wordt door de seksuele revolutie,<br />
emancipatiebewegingen, burgerrechtenbewegingen, enzovoort. Deze generatie<br />
handelt vanuit een streven naar bevrijding en verwerpt elitaire structuren.<br />
• de verloren generatie (geboren tussen 1955 en 1969)<br />
In de jaren tachtig ontstaat het idee dat er opnieuw een verloren generatie is<br />
opgekomen. Veel mensen uit deze generatie proberen moeizaam een plek op de<br />
arbeidsmarkt te veroveren in een tijd van economische recessie. Hun imago is met<br />
name verbonden met nuchterheid en bescheidenheid. De naam verloren generatie<br />
duidt ook op het idee dat de betrokken leden van deze generatie weinig of geen<br />
culturele lijn hebben uitgezet.<br />
26
• de pragmatische generatie (geboren tussen 1970 en 1980)<br />
De pragmatische generatie wordt net als haar directe voorganger getypeerd door<br />
pragmatische waarden, normen en verwachtingen. De jongeren uit deze generatie<br />
hebben echter een veel gunstigere startpositie op de arbeidsmarkt. 27<br />
Becker betoogt dat het typeren van generaties een verhelderende werking kan hebben,<br />
mits het genuanceerd gebeurt. Sommige aanduidingen voor generaties kunnen echter<br />
stereotyperend of discriminerend werken. 28<br />
Met name in de media zijn er voor de generaties na de protestgeneratie allerlei weinig<br />
flatteuze namen in de omloop. De verloren generatie is bijvoorbeeld ook bekend<br />
onder de noemer ‘generatie Nix’. De generatie Nix wordt lijnrecht tegenover de<br />
jongeren van de jaren zestig geplaatst, die met hun protestacties een bijdrage leverden<br />
aan sociale verandering. Daarentegen wordt de generatie Nix geassocieerd met<br />
laconisme, onverschilligheid, nihilisme en een gebrek aan strijdlust.<br />
De pragmatische generatie heeft ook allerlei negatieve associaties meegekregen. De<br />
jongeren van deze generatie zijn volgens de beeldvorming materialistisch,<br />
individualistisch, egocentrisch en ga zo maar door. 29<br />
De generatie die daarna komt, geboren na 1980 die nu tussen de 15 en 20 jaar is,<br />
wordt in het boek van Becker niet benoemd. Deze generatie heeft waarschijnlijk de<br />
meeste bijnamen; de zapgeneratie, de patatgeneratie, de zwijgende generatie, de noncom<br />
generatie, generatie x, de generatie next, de generatie zzzz, de pampergeneratie<br />
en er zijn waarschijnlijk nog wel meer namen te bedenken. De eigenschappen die<br />
hiermee geassocieerd worden zijn bijvoorbeeld consumptief, ongeëngageerd,<br />
ongeconcentreerd, lui, verwend en moeilijk bereikbaar. 30<br />
Het typeren van generaties is een vorm van stereotypering als het ongenuanceerd en<br />
met een waardeoordeel gebeurt. Een diverse groep mensen krijgt dan een etiket<br />
opgeplakt en wordt over één kam geschoren. De gemeenschappelijke ervaringen in de<br />
levensloop van een generatie worden doorslaggevend voor de typering van de hele<br />
groep, terwijl de uiteenlopende beleving van dergelijke gebeurtenissen voor<br />
verschillende individuen en hun verdere persoonlijke ontwikkelingen buiten beeld<br />
blijft. 31<br />
Bovendien berust de typering van een generatie zelf vaak al op onjuiste beeldvorming.<br />
Het idee dat er sinds de protestgeneratie geen politieke actie meer gevoerd wordt is<br />
onjuist. Uit onderzoek van Jan Willem Duyvendak en Ruud Koopmans 32 is gebleken<br />
dat er niet één maar twee golven van collectieve actie zijn geweest. De eerste begon<br />
rond 1966 en eindigde zo’n tien jaar later. Dit was de formatieve periode van de<br />
protestgeneratie. De tweede golf begon in 1980 en duurde tot minstens het eind van<br />
de jaren tachtig. Deze tweede actiegolf had niet alleen een beduidend hoger<br />
activiteitsniveau wat betreft het aantal acties, maar ook wat betreft het aantal mensen<br />
dat deelnam. Zoals de onderzoekers het zeggen: ‘Vergeleken met de eerste helft van de<br />
jaren tachtig schrompelen de jaren zestig ineen tot een rimpeling van activiteit in een zee van<br />
27
politieke passiviteit’. 33 Dat het idee dat de jaren zestig bij uitstek een tijd van protest was<br />
en daarna weinig actie meer plaatsvond post kon vatten heeft met name te maken met<br />
de manier waarop de media hiermee omgingen. In de jaren zestig kon men met<br />
relatief onschuldige acties van een kleine groep mensen een maximum aan mediaaandacht<br />
krijgen. Politieke actie was toen nog nieuws. De veel massalere en<br />
onconventionelere acties van de jaren tachtig kregen echter weinig aandacht in de<br />
media. Dit had onder andere te maken met het feit dat er minder revolutionaire<br />
retoriek werd gebruikt terwijl de protestdoelen realistischer werden, waardoor de<br />
media niet meer zo geïnteresseerd waren, aldus Duyvendak en Koopmans.<br />
Ook de typering van huidige generatie jongeren die onder andere materialistisch,<br />
ongeëngageerd en lui zou zijn berust bijna uitsluitend op beeldvorming. De helft van<br />
de jongeren tot 25 jaar heeft betaald werk. Van degenen die onderwijs volgen heeft<br />
44% een bijbaan. Dat is 10% meer dan in 1993. Daarnaast sport meer dan 80% van<br />
de jongeren en beoefent meer dan de helft van hen één of meer kunstzinnige<br />
activiteiten. Ook doet 42% van de jongeren vrijwilligerswerk of verlenen zij informele<br />
hulp. Lui zijn de jongeren van nu dus niet te noemen.<br />
Jongeren zijn daarnaast toleranter tegenover minderheden dan ouderen en de<br />
bezorgdheid en actiebereidheid voor het milieu is groter onder jongeren dan onder<br />
volwassenen. 34 Dat duidt er absoluut niet op dat jongeren materialistisch en<br />
ongeëngageerd zijn. Toch is het typeren van generaties een populaire bezigheid in de<br />
samenleving en het is lastig om de toegeschreven negatieve typeringen af te schudden.<br />
• Segregatie van generaties<br />
Het denken in termen van generaties kan wat betreft leeftijdsonderscheid twee<br />
tegengestelde uitingen hebben; intragenerationeel denken en intergenerationeel<br />
denken. Beide denkwijzen worden hier toegelicht.<br />
Intragenerationeel denken<br />
Intragenerationeel denken duidt op het idee dat generaties bij elkaar horen en beter<br />
niet gemengd kunnen worden. Zo vinden ouderen elkaar in bejaardensozen en komen<br />
jongeren samen in jeugdhonken, worden campings soms gescheiden in een<br />
jongerengedeelte en een gezinsgedeelte en wordt er onderscheid gemaakt tussen<br />
actieve trektochten voor jongeren en 50+ wandeltochten. Ook wordt er volgens het<br />
intragenerationele denken aangenomen dat jongeren geloofwaardiger zijn voor<br />
jongeren dan ouderen en andersom. Zo staan er met name jonge verkopers in hippe<br />
spijkerbroekenwinkels en worden met name ouderen ingezet bij collectes voor<br />
onderzoek naar de ziekte van Alzheimer. 35 Daarnaast wordt er in overheidsbeleid veel<br />
langs intragenerationele lijnen gedacht. Categoraal jeugdbeleid en ouderenbeleid<br />
worden gebruikt ter compensatie van tekorten, ter bestrijding van achterstanden en<br />
ter bevordering van emancipatie. Daarin heeft het ook wel zijn waarde bewezen.<br />
Helaas werkt het ook stigmatisering en segregatie van leeftijdsgroepen in de hand.<br />
Niet alleen wordt de nadruk gelegd op wat ouderen en jongeren niet meer of nog niet<br />
28
kunnen in plaats van op wat ze wél kunnen, maar er wordt ook een gesegregeerde<br />
infrastructuur rond ouderen en jongeren gebouwd, hetgeen de afstand tussen<br />
generaties in de hand werkt. 36<br />
De beeldvorming die aan het intragenerationele denken ten grondslag ligt is dat<br />
verschillende generaties maar weinig gemeen hebben. Doordat hun interesses,<br />
smaken, culturen en hun leef- en denkwereld zo ver uit elkaar liggen kunnen<br />
generaties elkaar niet begrijpen en kan er geen sprake zijn van een vruchtbare<br />
samenwerking. Dit is een gevolg van het moderniseringsproces waarin<br />
individualisering een belangrijke plaats inneemt. In de premoderne samenleving werd<br />
het dagelijks leven van mensen voornamelijk bepaald door hun positie in de familie,<br />
het dorp en de buurtsamenleving. Zorg voor elkaar was vooral een<br />
familieaangelegenheid, waarbij grootouders, ooms en tantes, maar ook buren een<br />
belangrijke rol konden spelen. Volwassenen zorgden voor kinderen totdat deze zelf<br />
volwassen waren. Dan was het hun beurt om voor de ouderen te zorgen als zij<br />
hulpbehoevend werden. Deze samenleving werd door de filosoof Kunneman wel eens<br />
beschreven als de ‘theemutscultuur’, waarbinnen er onderlinge hulp tussen generaties<br />
is, maar ook benauwend strenge sociale controle. 37<br />
Met de modernisering kwam er verandering in deze situatie. Met de opkomst van de<br />
verzorgingsstaat namen gespecialiseerde instituties de zorgtaken en onderwijsfunctie<br />
van familie en buurt over. Het algemene ouderdomspensioen zorgde ervoor dat er een<br />
einde kwam aan de familiale onderhoudsrelatie. Zo ontstond er een samenleving<br />
waarin het niet meer vanzelfsprekend is dat jong en oud buiten de directe<br />
familiebanden contact met elkaar zoeken. Er is een sociale afstand tussen generaties<br />
gegroeid, waarmee weliswaar de benauwende sociale controle verdwenen is, maar ook<br />
een groot deel van de onderlinge steun verloren is gegaan. 38 Deze afstand werkt<br />
stereotiepe beeldvorming in de hand waardoor onbegrip, onverschilligheid maar ook<br />
angst tussen generaties komen te staan.<br />
Intergenerationeel denken<br />
Bij intergenerationeel denken, het tegenovergestelde van intragenerationeel denken,<br />
wordt er juist vanuitgegaan dat verschillende generaties samen zouden moeten<br />
werken. Verschillende generaties kunnen elkaar namelijk aanvullen doordat ze<br />
verschillende sterke en zwakkere kanten hebben. 39 Een voorbeeld hiervan is een<br />
stofferingsbedrijf waar vaak een jongere en een oudere werknemer samen worden<br />
ingezet voor een klus. De oudere werknemer kan zijn vakkennis overbrengen aan de<br />
jongere, en de jongere kan het zware tilwerk op zich nemen. 40<br />
Er valt veel te zeggen voor intergenerationeel contact. Zoals hierboven beschreven is,<br />
werkt sociale afstand tussen leeftijdsgroepen stereotypering in de hand. De<br />
vermindering van deze sociale afstand zou negatieve beeldvorming over<br />
leeftijdscategorieën kunnen ondergraven. Dit idee wordt gestaafd door het in<br />
hoofdstuk twee genoemde onderzoek van Gerard Maassen en Wim Meeus. Daaruit<br />
bleek dat het negatieve beeld dat volwassenen hebben over jongeren vooral betrekking<br />
heeft op jongeren in het algemeen. Zij denken veel positiever over hun eigen<br />
29
kinderen. De negatieve beeldvorming bestaat dus vooral over jongeren die ze het<br />
slechtste kennen. 41 Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat meer contact tussen<br />
verschillende generaties meer onderling begrip kan opleveren en daarmee negatieve<br />
beeldvorming kan verminderen. Helaas is intergenerationeel denken nog een<br />
uitzondering. Het bestaat wel in de hoofden van mensen, maar wordt zelden in de<br />
praktijk toegepast. Het intragenerationele denken is dominant in onze samenleving. 42<br />
3.6. ‘De jeugd van tegenwoordig’<br />
Een laatste belangrijke factor in beeldvorming over jongeren zijn clichébeelden door<br />
de tijd heen. Iedere tijd creëert zijn eigen clichés, onder andere op gezinsterrein. Zo<br />
ook de onze. Eén van de bekendste clichés is dat het vroeger allemaal veel beter was:<br />
gezelliger, leuker en socialer. Natuurlijk zit daar een kern van waarheid in, gezien het<br />
hierboven beschreven moderniseringsproces. Of het zoveel beter was valt echter te<br />
betwijfelen. Het was met name anders.<br />
Een ander cliché is dat ‘de jeugd van tegenwoordig’ niet wil deugen. Volwassenen<br />
schijnen te denken dat de huidige jeugd afwijkend problematisch gedrag vertoont,<br />
waarvan de oorzaken in de moderne maatschappelijke omstandigheden gezocht<br />
moeten worden. Onder invloed van de negatieve berichten over jongeren wordt<br />
tegenwoordig hard gezocht naar de achterliggende redenen voor hun criminele,<br />
onaangepaste gedrag. Dat leidt al snel naar de vraag wie de jongeren heeft opgevoed.<br />
Het schijnt niet alleen de schuld van jongeren zelf te zijn dat zij niet deugen. Min of<br />
meer expliciet worden redenen aangevoerd als het uiteenvallen van het gezin, de keuze<br />
van moeders om te blijven werken, de opvoedingsmoraal, het ontbreken van<br />
disciplinerende maatregelen en een tekort aan sociale cohesie. 43<br />
Dit zou betekenen dat de bezorgdheid over jongeren iets van de laatste jaren is. Als je<br />
echter teruggaat in de tijd zie je dat zowat elke generatie volwassenen zich zorgen<br />
heeft gemaakt over de jeugd van wat toen tegenwoordig was. Een leuk voorbeeld<br />
hiervan is afkomstig van Peter Cuyvers en Jeannette Doornenbal. Eén van hen had<br />
ooit in een rapport een citaat van de Engelse filosoof John Locke opgenomen om te<br />
illustreren dat men zich altijd al zorgen heeft gemaakt om de jeugd, keurig met<br />
bronvermelding en jaartal. Een ijverige corrector dacht echter dat er een typefout<br />
ingeslopen was en veranderde 1789 in 1989. Het gevolg was dat iemand voorstelde<br />
30<br />
“De jeugd heeft slechte manieren, veracht autoriteit, heeft geen respect voor oude<br />
mensen en kletst waar zij aan het werk moest. Ze staan niet meer op als oudere<br />
mensen de kamer binnenkomen, ze spreken hun ouders tegen, scheppen op in hun<br />
omgeving, pikken aan tafel de lekkernijen, leggen hun benen over elkaar en<br />
tiranniseren hun leraren.”<br />
Socrates, 400 voor Christus<br />
Uit: K. Reestman, Leef-tijd, 1995
om de heer Locke uit te nodigen voor een lezing ‘omdat hij de problematiek van de<br />
hedendaagse jeugd zo treffend wist te verwoorden’. 44<br />
Ook de citaten in de kaders maken heel duidelijk dat bezorgdheid over ‘de jeugd van<br />
tegenwoordig’ iets van alle tijden is. Dat er niets vreemds aan de hand is met specifiek<br />
de huidige generatie jongeren blijkt uit het onderzoek dat Cuyvers en Doornenbal<br />
gedaan hebben naar de effecten van veranderende gezinssituaties en opvoedingsstijlen<br />
op kinderen. Zij concluderen dat er geen bewijs te vinden is voor het idee dat<br />
afwijkende gezinssituaties de oorzaak vormen van problematiek van jongeren. Met de<br />
meeste kinderen in van het ‘modale’ gezin afwijkende gezinssituaties gaat het goed. De<br />
minderheid waarmee het niet goed gaat blijkt niet veel groter te zijn dan in ‘modale’<br />
situaties. Negatieve effecten van gezinssituaties zijn vooral toe te schrijven aan een<br />
combinatie van factoren, zoals een laag inkomen, werkloosheid, een laag<br />
opleidingsniveau en een echtscheiding.<br />
Een andere factor van belang voor de ontwikkeling van een kind die vaak genegeerd<br />
wordt is het interne verschil tussen gezinnen: de ene stiefouder is de andere niet, en<br />
een éénoudergezin is nooit alleen maar een éénoudergezin, het heeft een bepaald<br />
inkomen, een bepaalde woonsituatie, enzovoort. 45<br />
Ook het idee dat het slecht gesteld is met de huidige opvoedingsmoraal blijkt een<br />
mythe te zijn. Uit een aantal representatieve surveys van Gerris (1996) en Rispens<br />
(1996) naar het interne gezinsfunctioneren in Nederland komt een tamelijk<br />
rooskleurig beeld van de opvoeding in Nederlandse gezinnen naar voren. De meeste<br />
ouders vinden dat zij het ideale midden houden tussen lief en streng zijn, dat zij zich<br />
niet als nalatige of toegeeflijke opvoeders gedragen en dat zij traditionele en moderne<br />
oriëntaties goed combineren. Kinderen en jongeren zijn het daar in grote lijnen mee<br />
eens. Van de ouders heeft 10 tot 15% wel problemen met de opvoeding. Deze<br />
problemen zijn met name op de invloed van de sociale omgeving, duurzame armoede<br />
en het temperament of de psychische problemen van kinderen terug te voeren. Bij<br />
deze 10 tot 15% is dus ook niet zomaar de conclusie te trekken dat de kinderen slecht<br />
zijn of dat zij slechte opvoeders hebben. Waar het hier om gaat is dat er in iedere<br />
maatschappij te allen tijde wel een bepaalde groep met problemen in de gezinssituatie<br />
heeft bestaan. 46<br />
31<br />
“We leven in een eeuw van verval. De jeugd is niets waard. Jongeren hebben geen<br />
eerbied voor hun voorgangers, ze zijn ongeduldig en opstandig. Eeuwenoude<br />
wijsheid wordt verworpen en de ouders worden oneerbiedig bejegend. Deze<br />
symptomen van onze tijd tonen aan dat het einde van de wereld nabij is!”<br />
Egyptisch grafschrift, 4000 jaar geleden<br />
Uit: K. Van den Broek & A. Wittebolle, De non-com generatie, 1997
De bezorgdheid over de ‘jeugd van tegenwoordig’ is dus niet te rechtvaardigen door te<br />
wijzen op moderne factoren als gezinssituatie en opvoedingsstijlen. De factoren die<br />
met name van invloed zijn op het welzijn van kinderen tijdens de opvoeding, zoals de<br />
materiële welvaart, de persoonlijkheid van de opvoeders en de psychische gezondheid,<br />
zijn van alle tijden. Over degenen die zich nu zorgen maken over de huidige ‘jeugd<br />
van tegenwoordig’ maakte men zich waarschijnlijk evenveel zorgen toen zij de ‘jeugd<br />
van tegenwoordig’ waren.<br />
Conclusie<br />
Achtergronden van onderscheid naar leeftijd komen niet alleen voort uit bepaalde<br />
stereotiepe opvattingen over jongeren en hun levensloop, maar onderscheid naar<br />
leeftijd versterkt vervolgens deze opvattingen ook. Dit zorgt voor een moeilijk te<br />
doorbreken vicieuze cirkel.<br />
Uit de veelsoortige voorbeelden die hier genoemd zijn blijkt wel dat onderscheid naar<br />
leeftijd in verband met beeldvorming een wijdverbreid verschijnsel is, dat doordringt<br />
tot praktisch alle aspecten van het leven. In het volgende hoofdstuk wordt een aantal<br />
levensterreinen er uitgelicht als voorbeelden van het proces van beeldvorming over<br />
jongeren en de negatieve gevolgen die dit met zich mee kan brengen.<br />
32
4<br />
Voorbeelden van beeldvorming<br />
over jongeren<br />
Beeldvorming over jongeren en mogelijke negatieve gevolgen daarvan komen voor op<br />
vele terreinen. Het aantal terreinen waarop beeldvorming over jongeren tot<br />
discriminatie kan leiden is groot. Daarom is hier een keuze gemaakt voor een beperkte<br />
selectie. De geselecteerde terreinen zijn arbeid, inspraak en media. Binnen elk van<br />
deze terreinen zijn er vervolgens twee of drie onderwerpen uitgelicht. Dit zijn slechts<br />
voorbeelden. Het betekent in elk geval niet dat jongeren elders geen negatieve<br />
gevolgen van beeldvorming kunnen ondervinden.<br />
De keus is om meerdere redenen op arbeid, inspraak en media gevallen. Ten eerste<br />
kwamen deze terreinen uit de expertmeeting naar voren als terreinen waarop<br />
beeldvorming over jongeren bestaat die hen negatief beïnvloedt. Met name arbeid en<br />
inspraak werden door de deelnemers genoemd. Ze konden uit hun eigen ervaring een<br />
groot aantal voorbeelden geven van manieren waarop zij op deze terreinen<br />
gestereotypeerd werden als jongere.<br />
Ten tweede zijn deze terreinen bij uitstek relevant voor de gekozen leeftijdscategorie.<br />
Jongeren betreden meestal in de periode tussen de 15 en 25 jaar voor het eerst de<br />
arbeidsmarkt en krijgen ook voor het eerst te maken met politieke inspraak. De media<br />
zijn voor een onderzoek over beeldvorming belangrijk want juist in de media worden<br />
beelden geproduceerd en gereproduceerd.<br />
Een derde en laatste reden voor de selectie van deze terreinen is dat ze kenmerkend<br />
zijn voor ‘volwaardig burgerschap’. Arbeid verschaft economische zelfstandigheid;<br />
inspraak betekent deelname aan de organisatie van de samenleving; de media zorgen<br />
voor de zichtbaarheid van het gedrag van de burgers waaruit onze samenleving<br />
bestaat.<br />
4.1. Arbeid<br />
Arbeid is een terrein waarop veelvuldig onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd.<br />
Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt zijn aan de orde van de dag, bij sollicitaties,<br />
scholing, promotie, arbeidsvoorwaarden en beloning. Sommige van deze<br />
leeftijdsgrenzen zijn rechtvaardig en nodig, zoals de bescherming tegen kinderarbeid.<br />
Er zijn echter ook leeftijdsgrenzen die gebaseerd zijn op een negatief of juist positief<br />
stereotiep beeld over bepaalde leeftijdsgroepen. Leeftijdsonderscheid berust soms op<br />
ongeschreven assumpties over arbeid en leeftijd, bijvoorbeeld dat scholing voor<br />
mensen boven de veertig weinig zin meer heeft. Dit deels op beeldvorming<br />
gebaseerde leeftijdsonderscheid kan belemmeringen opwerpen voor bepaalde<br />
leeftijdscategorieën. Zowel ouderen als jongeren kunnen hierdoor worden getroffen.<br />
33
De beeldvorming over oudere werknemers is veelal negatief. Het idee dat zij een hoog<br />
ziekteverzuim hebben en niet meer in staat zijn om bij te leren, zorgt ervoor dat er<br />
minder in hen als werknemer geïnvesteerd wordt als ze wel werken, en dat het heel<br />
moeilijk is voor hen om aan een baan te komen als ze werkloos zijn. En dat geldt al<br />
vanaf hun veertigste. In de praktijk blijkt dat oudere werknemers minder vaak<br />
verzuimen dan jongere, maar als ze verzuimen is dat vaak voor een langere periode.<br />
Dit verzuim blijkt overigens niet met leeftijd te maken te hebben, maar met het aantal<br />
dienstjaren (duurbelasting). In de publicatie ‘Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt’ van<br />
Jongeren en arbeid: cijfers en feiten<br />
Wettelijke leeftijdsgrenzen<br />
• vanaf 13 jaar mag iemand heel beperkt beginnen met betaald werken.<br />
• met 15 jaar mag iemand licht vakantiewerk doen en kranten bezorgen.<br />
• met 16 jaar is iemand niet meer volledig leerplichtig en mag degene 24 uur per week werken.<br />
• mensen van 17 jaar en ouder mogen vijf dagen per week werken.<br />
Arbeidsparticipatie<br />
• van de jongeren tussen de 15 en 25 jaar heeft ongeveer de helft een betaalde baan.<br />
• in eenderde van de gevallen betreft het parttime werk naast een opleiding. Tweederde heeft<br />
een baan van 35 uur of meer.<br />
Werkloosheid<br />
• van de 46% van de jongeren die in 1997 beschikbaar waren voor de arbeidsmarkt is 10%<br />
werkloos. Voor de totale beroepsbevolking is dat 6%.<br />
• jeugdwerkloosheid daalt met rasse schreden sinds 1995, sneller dan die onder de overige<br />
beroepsbevolking.<br />
• de werkloosheid onder jongeren is niet gelijk verdeeld. Jongeren zonder diploma hebben het<br />
moeilijk op de arbeidsmarkt. Van hen is ongeveer een kwart werkloos. Ook bestaat er een<br />
groot verschil in werkloosheid tussen autochtone en allochtone jongeren. In de periode 1995-<br />
1997 was gemiddeld 30% van de allochtone jongeren werkloos. Dit verschil is ook in de totale<br />
beroepsbevolking groot.<br />
Inkomen<br />
• het gemiddeld inkomen van jongeren, bijvoorbeeld uit arbeid, uitkering of studiebeurs, was in<br />
1996 bijna 5% lager dan in 1990, terwijl het voor de bevolking als geheel was toegenomen.<br />
• het gemiddeld persoonlijk inkomen van jongeren is gedaald van 60% van het gemiddelde van<br />
de totale groep inkomensontvangers in 1990, naar 50% in 1996.<br />
• het inkomen neemt toe met de leeftijd. Voor jongeren van 15 tot 24 jaar betekent elk jaar<br />
ouder worden een gemiddelde stijging van het inkomen met ƒ2.250,-.<br />
• jongens verdienen gemiddeld een gulden per uur meer dan meisjes.<br />
Uit: CBS, Jeugd ‘99. Cijfers en feiten, 1999<br />
34
Yvonne Quispel 47 wordt nader ingegaan op beeldvorming over oudere werknemers op<br />
de arbeidsmarkt.<br />
De beeldvorming over jonge werknemers is, in tegenstelling tot die over jongeren in<br />
het algemeen, vooral positief. Aan jonge werknemers worden eigenschappen<br />
toegeschreven als dynamisch, innovatief, flexibel en ambitieus. Veel werkgevers<br />
werven dan ook het liefst (hoog opgeleide) jongeren en stellen soms expliciete<br />
maximumleeftijdsgrenzen bij wervingsprocedures. Zeker nu het aantal jongeren<br />
vanwege de ‘ontgroening’ relatief afneemt wordt er op de arbeidsmarkt flink<br />
gewedijverd om zo veel mogelijk jonge mensen in dienst te nemen. De<br />
traineeprojecten voor jongeren van de overheid getuigen hiervan. Toch zijn er wel<br />
degelijk knelpunten voor jongeren op de arbeidsmarkt. Het minimumjeugdloon is<br />
bijvoorbeeld een systeem waarbij jongeren van 15 tot 23 jaar een lager minimumloon<br />
hebben dan mensen van 23 jaar en ouder, onder andere gebaseerd op beeldvorming<br />
over onervarenheid en lagere behoeften van jongeren.<br />
Een ander voorbeeld is dat er vaak hoge eisen aan jonge werknemers gesteld worden<br />
onder invloed van het hierboven geschetste positieve beeld dat er over hen bestaat.<br />
Deze hoge werkdruk kan gemakkelijk leiden tot burn-out, waar een toenemend aantal<br />
jonge werknemers tegenwoordig mee te kampen heeft. Zo kan het positieve beeld zich<br />
in de praktijk tegen hen keren.<br />
4.1.1. Minimumjeugdloon<br />
Het minimumjeugdloon is een systeem dat werknemers onder de 23 jaar financieel<br />
achterstelt ten opzichte van werknemers van 23 jaar en ouder. De argumenten die<br />
voor dit systeem gebruikt worden zijn gedeeltelijk gebaseerd op beeldvorming over<br />
jonge werknemers.<br />
Minimumjeugdloon: achtergrond<br />
Het wettelijk minimumloon voor volwassenen werd in 1969 ingevoerd. Dit<br />
minimumloon is onder andere bedoeld om werknemers te beschermen tegen<br />
uitbuiting en ze een bestaansminimum te garanderen. Het minimumloon gold in<br />
eerste instantie voor werknemers vanaf 25 jaar. In 1973 werd die grens een jaar<br />
verlaagd en kregen werknemers vanaf 23 jaar minstens het minimumloon uitbetaald.<br />
Begin jaren zeventig begon ook een discussie over het invoeren van een eigen<br />
minimumloonsysteem voor jongeren. In 1974 werd zo’n systeem ingevoerd. Dit<br />
minimumjeugdloon was net als het volwassenenminimumloon bedoeld om ook voor<br />
jeugdige werknemers een minimumrechtsbescherming te waarborgen. De<br />
minimumlonen voor jongeren werden echter op een lager niveau gesteld dan voor<br />
werknemers boven de 23 jaar. De argumentatie achter het feit dat de minimumlonen<br />
voor jongeren lager werden gesteld heeft direct te maken met het karakter van<br />
35
minimumlonen. Dat werd gedefinieerd als enerzijds ‘een aanvaardbare tegenprestatie<br />
voor geleverde arbeid’ (prestatiekarakter) en anderzijds ‘een sociaal aanvaardbaar<br />
minimum’ (behoeftekarakter) (SER, 1966). Het minimumloon voor jongeren werd<br />
lager gesteld dan dat voor 23-plussers omdat er geredeneerd werd dat jongeren door<br />
gebrek aan ervaring minder kunnen presteren: zij zijn niet ‘vakvolwassen’. Daarnaast<br />
ging men ervan uit dat jongeren met minder toe kunnen, dus dat zij een lagere<br />
behoefte hebben dan 23-plussers.<br />
In de jaren tachtig barstte het debat tussen voor- en tegenstanders van het<br />
minimumjeugdloonstelsel in alle hevigheid los. Er vond een duidelijke ommekeer in<br />
beleid plaats. Eind jaren zeventig was men nog van plan om de leeftijdsgrens van het<br />
minimumjeugdloon te verlagen naar 18 jaar en het alleen nog te laten gelden voor 16en<br />
17-jarigen, aansluitend bij de leeftijdsgrens voor wettelijke volwassenheid. In de<br />
jaren tachtig werd er echter niet alleen afgezien van verlaging van de leeftijdsgrens,<br />
maar werd het minimumjeugdloon zelfs twee keer verlaagd 48 , in 1981 en 1983. In 1983<br />
werden daar de volgende argumenten voor gebruikt:<br />
• jongeren hebben minder behoefte omdat zij in het algemeen niet de lasten van een<br />
eigen gezinshuishouding hoeven te dragen;<br />
• het minimumjeugdloon heeft een positieve invloed op de arbeidsmarktpositie van<br />
jongeren. Er werd weliswaar geen direct verband gezien, maar een positief effect van<br />
verlaging van het minimumjeugdloon lag wel ‘ in de rede’. Omdat het twijfelachtig<br />
werd gevonden of verlaging daadwerkelijk een positieve invloed op de<br />
werkgelegenheidsontwikkeling van jongeren zou hebben, werd benadrukt dat de<br />
vrijkomende middelen ten behoeve van de werkgelegenheid van jongeren moesten<br />
worden ingezet. Dit argument kreeg meer nadruk naarmate jeugdwerkloosheid<br />
toenam in de jaren tachtig.<br />
De tegenstanders van het lagere minimumloon voor jongeren lieten zich niet<br />
onbetuigd. In de jaren zeventig en tachtig kwam de jongerenbeweging, met name de<br />
jongerenorganisatie van de FNV, met diverse argumenten tegen het<br />
minimumjeugdloonsysteem.<br />
In een studie van de Universiteit van Amsterdam (UvA, 1977) werd een aantal reacties<br />
van de vakbondsjongeren op de standpunten van werkgevers op een rijtje gezet. In het<br />
kader op pag. 37 boven zijn deze reacties weergegeven.<br />
Ondanks de heftige discussie in de jaren tachtig bestaat het minimumjeugdloon nu,<br />
bijna twintig jaar later, nog steeds. Voor jongeren van 15 tot 23 jaar geldt een lager<br />
minimumloon dan voor mensen boven de 23 jaar en het minimumjeugdloon wordt<br />
hoger naarmate men ouder wordt (leeftijdsstaffeling). Dit minimumjeugdloon is<br />
afgeleid van het wettelijk minimumloon voor volwassenen vanaf 23 jaar (zie kader<br />
hiernaast). De bedragen zijn daardoor wel veranderd, maar de percentages stammen<br />
nog uit 1983.<br />
36
Argument werkgevers Reactie jongerenorganisaties<br />
minder ervaring veel werk is in een paar maanden geleerd<br />
en dit argument geldt niet voor oudere<br />
jongeren<br />
minder lichamelijke kracht inkomensverdeling op grond van<br />
spierkracht is al in de tijd van de<br />
Batavieren afgeschaft<br />
minder scholing jongeren zijn vaak juist hoger geschoold<br />
ouderen vinden gelijke beloning onbillijk dat is uitspelen van soorten werknemers<br />
tegenover elkaar<br />
jongeren wonen thuis dat is een behoefte-argument dat<br />
werkgevers altijd bestrijden (de behoefte<br />
van de werknemer is niet hun zaak); veel<br />
jongeren wonen bovendien zelfstandig<br />
In sommige CAO’s ligt de leeftijdsgrens overigens lager dan 23 jaar, bijvoorbeeld bij<br />
de KPN op 22 jaar, bij verzorgingshuizen op 21 jaar en in het welzijnswerk op 18<br />
jaar 49 . Ook zijn de minimumjeugdlonen een ondergrens en bevinden de feitelijke lonen<br />
zich in bijna alle CAO’s boven deze grens. De hoogte van het wettelijk minimumloon<br />
is echter van groot belang omdat onder andere de bijstandsuitkeringen ervan worden<br />
afgeleid.<br />
Minimumjeugdloon: argumenten<br />
Op de drie hierboven genoemde argumenten voor een lager minimumloon voor<br />
jongeren dan voor volwassenen (vakvolwassenheid, behoefte en arbeidsmarktwerking)<br />
valt nogal wat af te dingen. Het onderwerp minimumjeugdloon ligt echter zeer<br />
gevoelig, met name omdat de diverse argumenten vaak door elkaar spelen. De<br />
Wettelijke bruto minimumjeugdlonen<br />
(per 1 juli 2000)<br />
Leeftijd Percentage van het Bruto loon<br />
minimumloon per maand<br />
15 30% ƒ 734,40<br />
16 34,5% ƒ 844,50<br />
17 39,5% ƒ 966,90<br />
18 45,5% ƒ 1.113,80<br />
19 52,5% ƒ 1.285,10<br />
20 61,5% ƒ 1.505,50<br />
21 72,5% ƒ 1.774,70<br />
22 85% ƒ 2.080,70<br />
37<br />
argumenten die met beeldvorming<br />
van jongeren te maken hebben<br />
(vakvolwassenheid en behoefte)<br />
worden zelden los van het<br />
economische aspect<br />
(arbeidsmarktwerking) gezien. In<br />
dit onderzoek blijft de<br />
arbeidsmarktwerking wel buiten<br />
beschouwing en worden de<br />
assumptie van vakvolwassenheid<br />
en het behoeftecriterium onder de<br />
loep genomen.
Vakvolwassenheid<br />
Het argument dat jongeren niet vakvolwassen zijn (te weinig ervaring hebben) en<br />
daarom minder betaald hoeven te worden, heeft zijn oorsprong in het idee dat een<br />
werkende jongere een lerende jongere is. Deze opvatting past bij een traditionele<br />
levensloop die uit de drie fasen bestaat; opleiding, werk, pensioen. Tijdens de<br />
overgang van opleiding naar werk is de jongere dan nog steeds een leerling. Wie leert<br />
levert minder arbeidsprestatie. Het leergedeelte hoeft niet als werk te worden<br />
beschouwd. Daarom moet de jongere eigenlijk al blij zijn dat de werkgever in hem of<br />
haar wil investeren. De kans om werkervaring op te doen is ook een vorm van<br />
betaling.<br />
Daarnaast speelt het idee van het traditionele arbeidspatroon een achterliggende maar<br />
grote rol. Het idee van een traditioneel arbeidspatroon is dat werknemers op jonge<br />
leeftijd bij een bedrijf komen werken, waar ze het vak leren en steeds meer ervaring<br />
opdoen. Vervolgens klimmen werknemers geleidelijk op in de bedrijfshiërarchie om<br />
veertig jaar na indiensttreding het bedrijf te verlaten om van hun pensioen te gaan<br />
genieten. 50<br />
Het wordt in zo’n situatie als logisch beschouwd dat jongeren die pas beginnen<br />
minder verdienen, onder het motto ‘iedereen moet onder aan de ladder beginnen’ of<br />
‘jouw tijd komt nog wel’.<br />
Het argument van vakonvolwassenheid is dus gebaseerd op stereotiepe verwachtingen<br />
over levensloop en arbeidspatroon. Waarschijnlijk zijn er altijd al jonge werknemers<br />
geweest die niet aan deze verwachtingen voldeden, maar in elk geval worden ze steeds<br />
minder houdbaar in de huidige maatschappij. Ten eerste is de levensloop van mensen<br />
de afgelopen decennia ingrijpend veranderd, zoals in hoofdstuk drie beschreven is.<br />
Leren en werken hebben steeds minder een vaste plaats in een mensenleven en gaan<br />
steeds vaker samen. Van de scholieren en studenten hebben 44% bijbanen naast hun<br />
opleiding 51 en steeds meer werknemers krijgen bijscholing in het kader van het werk.<br />
Het idee dat leren alleen aan de orde is aan het begin van een mensenleven is<br />
achterhaald met de invoering van ‘een leven lang leren’. Iedereen die betaalde arbeid<br />
verricht is in principe werknemer én leerling. Dat geldt dus niet alleen voor jongeren.<br />
Het leergedeelte wordt tegenwoordig ook meestal als integraal deel van de arbeid<br />
beschouwd.<br />
Ten tweede is er veel veranderd in het gemiddelde arbeidspatroon. Mensen blijven<br />
tegenwoordig zelden meer hun hele leven bij dezelfde werkgever. Ze wisselen vaker<br />
van baan en nemen meer verlofperiodes op. Ook het maken van een carrièreoverstap<br />
is heel gewoon geworden. Dit betekent dat werknemers op diverse leeftijden beginnen<br />
met nieuwe banen en zich dus ongeacht hun leeftijd zullen moeten inwerken bij de<br />
nieuwe werkgever. De lengte van de inwerkperiode is onder andere afhankelijk van de<br />
ervaring die iemand al heeft in een bepaalde branche. Iemand die ervaring heeft met<br />
het soort werk of al over een groot netwerk beschikt op het terrein van de nieuwe<br />
38
aan zal zich over het algemeen sneller kunnen inwerken dan iemand die dat niet<br />
heeft. Ervaring of netwerk hebben echter niet direct met leeftijd te maken. Iemand die<br />
op een wat hogere leeftijd een carrièreoverstap maakt, heeft dezelfde startpositie als<br />
een jongere die net komt kijken op de arbeidsmarkt. Bovendien gaan niet alle<br />
jongeren op dezelfde leeftijd voor het eerst de arbeidsmarkt op. Zo heeft een 25-jarige<br />
die met 15 jaar is begonnen veel meer ervaring dan een leeftijdgenoot die pas net aan<br />
hetzelfde werk is begonnen. Toch krijgt een 25-jarige zonder ervaring vaak meer<br />
betaald dan een 18-jarige die al drie jaar werkervaring heeft.<br />
De inwerkperiode is ook sterk afhankelijk van de aard van het werk. Voor een baan als<br />
schoonmaker zal in het algemeen een kortere inwerkperiode volstaan dan voor<br />
bijvoorbeeld een positie als medewerker financiële administratie. De lengte van de<br />
inwerkperiode heeft dus niet zozeer te maken met leeftijd maar met de hoeveelheid<br />
relevante werkervaring en de branche waarin men werkzaam is.<br />
Een derde reden waarom het argument van gebrek aan vakvolwassenheid voor het<br />
lagere minimumloon voor jongeren niet meer relevant is, is dat er inmiddels specifieke<br />
werk-leerconstructies zijn. Voor banen waarin leren een hoofddoel is en de<br />
productiviteit daaraan ondergeschikt, worden tegenwoordig werkervarings-, stage- of<br />
leerlingplaatsen gecreëerd. Deze plaatsen zijn vooral beschikbaar voor jongeren.<br />
Jongeren die zo’n arbeidsplaats hebben verdienen vaak minder, maar omdat zij nog in<br />
een leerproces zitten mag er ook geen volwaardige arbeid van hen worden verwacht.<br />
De werk-leerconstructies zorgen er voor dat werknemers die hiervan gebruik maken<br />
ook inderdaad de gelegenheid krijgen om zich rustig in te werken en zich een vak<br />
eigen te maken zonder dat er meteen een hoog productieniveau van hen wordt<br />
verwacht en mét de begeleiding die daarvoor nodig is. Jongeren die niet in zo’n soort<br />
arbeidsplaats werkzaam zijn dienen meestal wel volwaardige arbeid te leveren. De<br />
achterliggende redenering dat het minimumjeugdloon van alle banen van jongeren<br />
een werk-leerconstructie maakt is door de specifieke arbeidsplaatsen waarin jongeren<br />
kunnen leren en werken tegelijk ondermijnd.<br />
Behoefte<br />
Het minimumjeugdloon is niet alleen gebaseerd op prestatie, maar ook op de<br />
vermeende behoefte van jongeren. Het is afgestemd op het sociaal aanvaardbare<br />
inkomensminimum van jongeren, hun financiële behoefte.<br />
Hier komt beeldvorming om de hoek kijken: de inschatting van behoefte in een<br />
bepaalde levensfase heeft alles te maken met veronderstellingen over iemands<br />
levensloop gebaseerd op stereotiepe beelden. Men ging er bij het instellen van het<br />
minimumjeugdlonenstelsel vanuit dat de behoefte van jongeren lager is dan die van<br />
volwassenen en dat zij dus met een lager loon toekunnen.<br />
In debatten in de Tweede Kamer werden de volgende argumenten gebruikt:<br />
• jongeren zijn niet gewend aan een volledig inkomen;<br />
• jongeren hebben geen zware financiële verplichtingen;<br />
• jongeren hebben geen lasten van anderen te dragen want zij zijn geen kostwinners;<br />
39
•‘zij [jongeren] wonen samen en hebben een minimumloon plus een uitkering, of een<br />
minimumloon plus een studiebeurs van pa. Dat loopt allemaal heel lekker.’ (Kruse, 1983);<br />
• jongeren hebben een grotere variatie in wat een bestaansminimum is en ‘blijkbaar<br />
bestaat er een grote inventiviteit om van toelagen te kunnen leven.’ (De Koning, TK<br />
1982-1983);<br />
• jongeren hebben een andere opvatting over en een andere verhouding tot werk en<br />
vrije tijd (De Graaf, 1983);<br />
• het subjectief welvaartsniveau van jongeren is in stijgende lijn (SCP, 1981).<br />
De situatie wordt dus geacht anders te zijn voor jongeren omdat zij nog minder<br />
gewend zijn, omdat hun levensstijl verschilt en omdat zij nog aan het begin van hun<br />
‘welvaartsniveau’ staan. Het is een in de maatschappij verankerd beeld dat de mens<br />
geleidelijk naar zijn optimum in inkomen en status toegroeit en dat jongeren onderaan<br />
beginnen. 52<br />
De tegenstanders van het lagere minimumjeugdloon kwamen in verweer tegen deze<br />
behoefte-argumenten. Ze vielen niet zozeer de normatieve kant van het<br />
‘welvaartsgroei-idee’ aan, maar richtten zich op het idee dat jongeren met minder<br />
toekunnen dan volwassenen. Hun argumenten om de leeftijdsgrens voor het algemene<br />
minimumloon te verlagen zijn als volgt op te sommen:<br />
• de kosten van levensonderhoud zijn even hoog voor iedereen. Aardgas, water en<br />
levensmiddelen zijn voor jongeren niet goedkoper dan voor volwassenen (Ter Veld,<br />
1982);<br />
• juist een beginnend huishouden zit op hoge kosten (de werkendejongerenorganisaties);<br />
• jongeren met lage inkomens komen vaak uit gezinnen met lage inkomens. Een<br />
dubbeling van inkomen is dan niet aan orde, want de ouders kunnen niet<br />
bijspringen. Daarnaast is het minimumloon niet omhoog gegaan terwijl de<br />
studiebeurs zakte, het argument van dubbeling van inkomens wordt dus niet<br />
doorgevoerd (Nijpels, 1983);<br />
• een bestaansminimum is een algemeen minimum, bedoeld om een menswaardig<br />
bestaan te kunnen leiden. Jongeren zijn niet minder menswaardig dan<br />
volwassenen. 53<br />
Deze argumenten voor en tegen het feit dat het minimumjeugdloon lager is dan dat<br />
voor volwassenen van 23 jaar en ouder, maken duidelijk dat het idee dat jongeren een<br />
lagere behoefte hebben dan volwassenen vooral op stereotiepe beeldvorming berust.<br />
Men maakt aannames over financiële verplichtingen, woonsituatie, inkomenssituatie,<br />
inventiviteit en carrièreverloop van jongeren. Jongeren worden als een uniforme<br />
achterstandsgroep beschouwd. Zij zijn echter niet per definitie geen kostwinners en ze<br />
wonen niet per definitie samen. Ook is het ‘welvaartsgroei-idee’ achterhaald. Mensen<br />
hebben veelal geen lineair verlopende carrière meer. Zeker voor vrouwen is dat ook<br />
meestal niet de gebruikelijke gang van zaken geweest in het verleden. In verband met<br />
40
de zorg voor kinderen of ouders onderbraken veel vrouwen al langere tijd hun<br />
arbeidsleven en moesten zij een nieuwe start maken als ze herintraden in het<br />
arbeidsproces.<br />
Conclusie<br />
Het is heel normaal in Nederland om jongeren onder de 23 jaar minder te betalen<br />
voor hetzelfde werk dan personen boven de 23 jaar. Het systeem van het<br />
minimumjeugdloon is in de jaren zeventig ingevoerd om jongeren een sociaal<br />
minimum te garanderen. In de jaren tachtig werd het echter, net als de vervroegde<br />
pensioenregelingen, met name gebruikt als instrument tegen de hoge<br />
jeugdwerkloosheid. Nu zijn én het ongelijk belonen van jongeren onder de 23 jaar én<br />
het vervroegd uittreden de standaard geworden. Dit terwijl de jeugdwerkloosheid tot<br />
een minimum gedaald is en de regering zich het hoofd breekt over de vraag hoe<br />
ouderen langer in het arbeidsproces gehouden kunnen worden.<br />
De vraag is of het minimumjeugdloon nog echt nodig is als arbeidsmarktinstrument.<br />
De overige argumenten voor het minimumjeugdloonsysteem, vakonvolwassenheid en<br />
behoefte, zijn gebaseerd op beeldvorming over jongeren en levensloop. Deze<br />
stereotiepe argumenten hebben weinig grond in de (huidige) werkelijkheid en gelden<br />
in elk geval niet voor alle jongeren.<br />
Niet alleen het LBL zet daarom vraagtekens bij het minimumjeugdloonstelsel. Ook<br />
het kabinet plaatst kanttekeningen bij de aanname dat jongeren nog geen volwaardige<br />
arbeid kunnen leveren. Vanuit de vakbonden is regelmatig bezwaar gemaakt tegen het<br />
feit dat het minimumjeugdloon tot 23 jaar geldt. FNV en CNV bepleiten een<br />
geleidelijke verlaging van de vakvolwassen leeftijd tot de wettelijke<br />
meerderjarigheidsgrens van 18 jaar.<br />
De Stichting van de Arbeid pleit er voor om het minimumjeugdloonsysteem te<br />
vervangen door een systeem waarbij de criteria ervaring en vakbekwaamheid in de<br />
plaats komen van het criterium leeftijd.<br />
4.1.2. Werkstress<br />
Voor veel werkgevers is ‘de ideale werknemer’ jong én ervaren. Jongere werknemers<br />
worden gezien als flexibel, dynamisch, innovatief, ijverig en ga zo maar door. Dit<br />
beeld is zeer positief, maar kent ook zijn schaduwzijde. Het positieve beeld brengt<br />
namelijk vaak hoge eisen met zich mee. Werkgevers denken vaak dat jonge<br />
werknemers een hoge werkdruk aankunnen, geen moeite hebben met onzekerheid in<br />
arbeidscontracten en een hoge productiviteit hebben. Deze verwachting heeft ook zijn<br />
weerslag op het beeld dat jonge werknemers van zichzelf hebben. Velen vinden dat zij<br />
zouden moeten voldoen aan het beeld en ervaren het als falen als dit niet het geval is.<br />
Het motto is tegenwoordig ‘er bestaan geen problemen, er zijn alleen uitdagingen’.<br />
Een jongere hoort zijn carrièreverloop al uitgestippeld te hebben en zijn marktwaarde<br />
te kennen.<br />
41
Veel jongeren kunnen echter niet voldoen aan deze hoge eisen. Ze voelen zich vaak<br />
bekneld in een hiërarchie, verkeren in onzekerheid over het vervolg van hun loopbaan,<br />
missen een mentor en werken zich te pletter. 54<br />
Beoordeling van de jongerenfase<br />
De jongerenfase heeft in de jaren tachtig een grote verandering ondergaan. Stond<br />
voor die tijd de jongerenfase nog in het teken van zelfontplooiing, nu is de<br />
jongerenfase in het teken van opleiding tot de arbeidsmarkt komen te staan. Voor de<br />
jaren tachtig werden jongeren meer als zelfstandige wezens met rechten beschouwd,<br />
die zich optimaal moesten kunnen ontplooien en ruimte moesten hebben om samen<br />
jong te zijn. Daarna werden jongeren onder invloed van de economische malaise en<br />
hun verslechterde arbeidsmarktpositie met name als economisch probleem gezien. 55<br />
Dit komt onder meer tot uiting in de veranderingen in het studiefinancieringsstelsel.<br />
Een paar decennia geleden was het normaal om relatief lang over de studie te doen.<br />
Het werd beschouwd als een periode van zelfontplooiing, sociaal engagement,<br />
maatschappelijke actie en positiebepaling. Vanaf eind jaren tachtig is dit behoorlijk<br />
veranderd. De tijd die voor een studie staat is steeds korter. De studiefinanciering is<br />
sterk verlaagd en de studiedruk is sterk verhoogd door middel van prestatiebeurzen.<br />
De studie is nu met name bedoeld om een jongere voor te bereiden op de<br />
arbeidsmarkt. Voor vrijwilligerswerk en andere maatschappelijke activiteiten heeft de<br />
huidige student amper tijd meer. 56 Overigens is men bezig om het<br />
studiefinancieringsstelsel weer meer te flexibiliseren. Per januari 2001 wordt het<br />
nieuwe stelsel ingevoerd.<br />
Ondanks dat de arbeidsmarktpositie van jongeren sterk is veranderd sinds de jaren<br />
tachtig, blijft de beoordeling van de jongerenfase als voorbereiding op de arbeidsmarkt<br />
stand houden. Jongeren worden weliswaar niet meer zozeer gezien als economisch<br />
probleem, als wel als gewild schaars economisch goed, maar ze worden nog altijd in<br />
economische termen gezien. De jongerenfase is daarmee geen zelfstandig<br />
gewaardeerde fase geworden, maar is nog steeds een transitieperiode tot volledige<br />
deelname aan de arbeid.<br />
Flexibilisering van de arbeidsmarkt<br />
De arbeidsmarkt is de afgelopen decennia in hoge mate geflexibiliseerd. Een vast<br />
contract is lang niet zo normaal meer, met name onder jongeren. Een kwart van hen<br />
heeft een flexibel arbeidscontract en 11% werkt als uitzendkracht. Ook werkt meer<br />
dan de helft van de jongeren op onregelmatige tijden. 57 Uit Europees onderzoek bleek<br />
dat het gevoel van werkzekerheid in geen enkel Europees land zo is afgenomen als in<br />
Nederland. Jongeren hebben daar relatief veel mee te maken. 58<br />
Dat jongeren steeds minder vaak een vast dienstverband aangeboden krijgen heeft<br />
gevolgen voor de manier waarop jongeren tegenover hun werk staan. Als werkgevers<br />
het recht behouden om jonge werknemers op ieder moment te ontslaan, zullen de<br />
42
werknemers er ook geen moeite mee hebben om ontslag te nemen zodra dat hen goed<br />
uitkomt. Dit geldt overigens met name voor hoog opgeleide jongeren met goede<br />
kansen op een nieuwe baan.<br />
De meeste starters nemen genoegen met een schietstoelcontract, dat tussentijds kan<br />
worden opgezegd. Voor zo’n schietstoelcontract eisen werkgevers erg veel. De hoog<br />
opgeleide nieuwkomer moet niet alleen slim zijn en een stevig CV hebben, maar ook<br />
over ruime sociale vaardigheden, een sterke persoonlijkheid, creativiteit en<br />
stressbestendigheid beschikken. 59<br />
Jongeren zien zichzelf dan ook steeds meer als een soort zelfstandig ondernemer. Hun<br />
kennis, opleiding en vaardigheden zijn hun koopwaar. Dit betekent aan de ene kant<br />
dat veel jongeren steeds minder loyaliteit voelen naar de werkgever. Zij zijn vaak niet<br />
lang genoeg in dienst om een binding met de werkgever, het bedrijf en het product te<br />
krijgen. Succes in hun werk betekent dan ook niet zozeer een bijdrage aan het bedrijf<br />
als wel een vorm van zelfontplooiing voor de werknemer. Aan de andere kant betekent<br />
het ook dat falen in het werk een andere betekenis heeft gekregen. Dit wordt door<br />
jonge werknemers minder gezien als een gezamenlijk probleem voor het bedrijf, dan<br />
als een persoonlijke tekortkoming. Maar met een flexibele arbeidsmarkt waarin de<br />
werknemer steeds weer opnieuw moet solliciteren is falen eigenlijk geen optie meer. 60<br />
De prestatiemaatschappij<br />
Tegelijk met de flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft onze samenleving steeds meer<br />
het karakter van een prestatiemaatschappij gekregen. Het leveren van prestaties gaat<br />
steeds zwaarder wegen. Wie mee wil tellen en vooruit wil komen moet prestaties<br />
neerzetten. Diploma’s, opleidingen en ervaring worden steeds belangrijker. Op het<br />
werk zijn mensen bezig ‘hun marktwaarde te verhogen’ en hun ‘employability’ te<br />
vergroten.<br />
Er is niets tegen het leveren van prestaties en de waardering daarvan in de<br />
samenleving, tenzij het leveren van prestaties wordt overgewaardeerd. Dan dreigen<br />
mensen die om allerlei redenen niet zo goed (meer) kunnen presteren buiten de boot<br />
te vallen. Jongeren met een handicap of een lage opleiding, jongeren zonder diploma<br />
en jongeren in achterstandssituaties zijn bijvoorbeeld al snel de klos. Maar ook steeds<br />
meer hoog opgeleide jongeren die de steeds groter wordende druk van het presteren<br />
niet aan kunnen, raken uitgesloten in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.<br />
43
Daarbij komt nog dat met het afbrokkelen van de verzorgingsstaat kwetsbare mensen<br />
minder bescherming krijgen in de huidige samenleving. Er wordt minder gestreefd<br />
naar assimilatie en incorporatie van zwakkeren. De maatschappij raakt zo steeds meer<br />
verdeeld in winners en losers. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het ontstaan van zwarte en<br />
witte scholen. 61<br />
‘Kwetsbare jongeren’ die minder goede kansen hebben op de arbeidsmarkt, worden<br />
steeds meer gezien als een last voor de samenleving. Dit blijkt onder andere uit het<br />
‘Plan Voortijdig Schoolverlaten’ dat in 1999 door het ministerie van OCW werd<br />
gepresenteerd. Daarin wordt de problematiek van het zonder diploma de school<br />
verlaten als volgt omschreven:<br />
‘Het vooruitzicht van jongeren zonder startkwalificatie is veelal langdurige of frequente<br />
werkloosheid, een gebrekkig ontwikkelingsperspectief in het arbeidsproces, vervreemding van<br />
de samenleving, afglijden naar de zelfkant van de samenleving of mogelijk zelfs de<br />
criminaliteit. De samenleving maakt vervolgens hoge kosten om deze groep op te vangen, te<br />
begeleiden of de effecten van het gedrag van deze groep te compenseren.’<br />
De Jongerenorganisatie CNV vond deze voorstelling van zaken kortzichtig en<br />
benadrukte dat deze visie ten onrechte stigmatiserend werkt voor een grote groep<br />
jongeren. De organisatie steunt het streven om zoveel mogelijk jongeren met<br />
startkwalificaties het onderwijs te laten verlaten, maar is het oneens met het feit dat<br />
jongeren zonder diploma gebrandmerkt worden als kansloos. De meeste voortijdig<br />
schoolverlaters houden namelijk bewust op met hun opleiding en vinden na enig<br />
zoeken hun eigen weg op de arbeidsmarkt. 62<br />
Werkstress en burn-out<br />
De beoordeling van jongeren in economische termen, samen met de flexibilisering van<br />
de arbeidsmarkt en de opkomst van de prestatiemaatschappij, heeft er toe geleid dat er<br />
een rooskleurig beeld van de jonge werknemer is ontstaan. Er bestaat een beeld dat<br />
jongeren op de huidige arbeidsmarkt alle kansen hebben en hun eigen<br />
arbeidsvoorwaarden kunnen bepalen. Doordat het aantal jongeren in Nederland<br />
verhoudingsgewijs steeds kleiner wordt (‘ontgroening’) zijn zij namelijk een gewild<br />
schaars goed geworden. Werkgevers weten van gekkigheid niet meer wat ze moeten<br />
doen om hoog opgeleide jongeren binnen te halen, met lease-auto’s, hoge salarissen,<br />
prestatiebeloning en opleidingen.<br />
Dit beeld moet echter genuanceerd worden. De meeste jongeren hebben maar weinig<br />
zeggenschap over de invulling van hun werk. Het komt vaak voor dat jongeren veel<br />
overuren maken en meer dan de helft van hen werkt op onregelmatige tijden:<br />
‘s avonds en in het weekend. 63 Een European Survey on Working Conditions toonde aan<br />
dat werkende jongeren tussen 15 en 24 jaar meer nog dan ouderen klagen over<br />
‘risicofactoren’ op het werk zoals lawaai, weinig autonomie en korte pauzes. Hoger<br />
opgeleide jongeren hebben iets minder klachten dan lager opgeleide, maar het verschil<br />
is niet groot. 64<br />
44
Er is een groter verschil te ontdekken tussen mannen en vrouwen. Vrouwen hebben<br />
veel vaker last van werkstress dan mannen. De oorzaken hiervan worden door het<br />
Sociaal en Cultureel Planbureau gezocht in de combinatie van arbeid en huishouden.<br />
Weliswaar hebben jonge vrouwen het daardoor extra druk gekregen, maar jonge<br />
mannen hebben het in uren uitgedrukt nog altijd veel drukker. Zij zijn meer gaan<br />
werken én (ietsje) meer in het huishouden gaan doen.<br />
Andere redenen voor het verschil tussen de seksen wordt gezocht in het feit dat<br />
vrouwen een prettige werksfeer veel belangrijker vinden dan mannen. Als dat niet<br />
goed loopt komt het bij vrouwen veel harder aan dan bij mannen. Daarbij speelt het<br />
volgens recent onderzoek een rol dat sommige vrouwen betaalde arbeid meer zien als<br />
een nevenactiviteit, zodat zij eerder geneigd zijn af te haken als zij het werk niet leuk<br />
vinden. Bedrijfsartsen worden hier volgens dat onderzoek ook door beïnvloed. Zij<br />
schijnen vrouwen vaker aan te raden thuis te blijven van hun werk dan mannen.<br />
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat vrouwen minder goed onderscheid kunnen maken<br />
tussen persoonlijke en functionele kritiek dan mannen. Zij trekken het zich dan ook<br />
meer aan en nemen het persoonlijker op als ze niet voldoen aan de verwachtingen die<br />
aan een jonge werknemer gesteld worden. 65<br />
De meeste jongeren willen ook, in tegenstelling tot het heersende beeld, het liefst<br />
zekerheid in hun loopbaan. Ze willen niet te veel switchen van baan, maar juist lang<br />
werken voor één bedrijf tegen een goed salaris. Dit laatste is gebleken uit een<br />
onderzoek van het Expertisecentrum voor loopbaanvraagstukken (LDC).<br />
De flexibilisering, het gebrek aan zekerheid in het werk, een gebrek aan begeleiding<br />
en de risicofactoren in arbeidsomstandigheden hebben tot resultaat dat steeds meer<br />
jongeren hun werk stressvol vinden. Van de jongeren zegt 70% wel eens werkstress te<br />
ervaren en één op de twintig jongeren heeft last van burn-out verschijnselen. En het<br />
aantal jongeren dat door overspannenheid in de WAO terechtkomt is relatief hoog.<br />
Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar de oorzaken van werkdruk, stress en burnout<br />
bij jongeren. In 1994 werd een eerste onderzoek getiteld ‘werkstress en jonge<br />
werknemers’ uitgevoerd door Kompier en Houtman. Daaruit bleek onder andere dat<br />
jongeren en jonge volwassenen net zoveel risico’s voor werkstress en de gevolgen<br />
daarvan rapporteren als ouderen. Dit was de eerste belangrijke relativering van de<br />
spreekwoordelijke ‘kracht van de jeugd’. Later zijn deze bevindingen bevestigd door<br />
onderzoek van het CBS. 66<br />
Momenteel is onder andere de Jongerenorganisatie CNV met het onderwerp bezig.<br />
Zij zien de hoge verwachtingen die aan starters op de arbeidsmarkt gesteld worden,<br />
niet alleen door de omgeving maar ook door jongeren zelf, als één van de oorzaken<br />
van werkstress van jongeren. De Jongerenorganisatie CNV betoogt dat er niets mis is<br />
met positieve stress. Stress is nodig om te presteren, het houdt je wakker en daagt je<br />
uit. Zolang het positieve stress blijft tenminste. In combinatie met een gebrekkige<br />
45
egeleiding en het uitblijven van de mogelijkheid om fouten te maken en daarvan te<br />
leren, kan stress echter kwalijke gevolgen hebben op zowel de gezondheid als de<br />
kansen van jongeren. Zij kunnen dan overspannen of burnt-out raken en ondervinden<br />
klachten als vermoeidheid, gespannenheid, prikkelbaarheid, piekeren, slecht slapen,<br />
huilerigheid, concentratieproblemen en een gevoel van onmacht.<br />
Daarom doet de Jongerenorganisatie CNV een vijftal aanbevelingen aan werkgevers<br />
om te voorkomen dat hun nieuwe werknemers die net starten op de arbeidsmarkt ziek<br />
worden van werk (zie kader). Ook organiseren zij trainingen voor overspannen jonge<br />
werknemers. Het aantal van deze trainingen groeit gestaag vanwege een grote<br />
instroom. 67<br />
Aanbevelingen van de CNV Jongerenorganisatie<br />
1. iedere starter een coach<br />
Alle starters moeten het eerste jaar recht krijgen op een coach.<br />
2. kansen kennen en benutten<br />
Iedere starter krijgt een persoonlijk groeiplan om inzicht te krijgen in eigen kansen en<br />
beperkingen.<br />
3. leve de stress<br />
Gezonde stress is noodzakelijk. Ongezonde stress moet vermeden worden, door een gedegen<br />
aanpak in de vorm van stresspreventietraining voor werknemers en onderzoek naar stressfactoren.<br />
4. recht op vrijwilligersverlof<br />
Verlof kan soms nodig zijn omdat mensen zich ook voor andere zaken inzetten dan werk.<br />
5. betere begeleiding voor stagiaires en ‘leer-werkers’<br />
Jongeren in het beroepsonderwijs krijgen al tijdens hun opleiding te maken met de arbeidsmarkt.<br />
Die ontmoeting verloopt vaak nodeloos moeizaam door gebrekkige begeleiding op stage- en<br />
werkplek.<br />
Uit: Jongerenorganisatie CNV, notitie Lajeniegekmakuh!, 2000<br />
Overigens hebben niet alleen jonge werknemers last van stress en overspannenheid,<br />
ook scholieren en studenten hebben ermee te kampen. Zij hebben tegenwoordig vaak<br />
stressklachten doordat zij sneller moeten studeren en de druk om een diploma te<br />
halen sterker voelen. En het ‘bijbaantje’ is belangrijker geworden omdat de<br />
studiebeurs niet toereikend is.<br />
‘Uitvallers’<br />
De flexibilisering en prestatiedrang hebben niet alleen gevolgen voor jongeren wat<br />
betreft werkstress en burn-out. ‘Kwetsbare’ jongeren krijgen het ook steeds moeilijker.<br />
46
In de jaren negentig werd een schatting gemaakt van het percentage kwetsbare<br />
jongeren in Nederland (Schuyt, 1995). Er werd geconstateerd dat tussen 10 en 15%<br />
van de jongeren gezien kunnen worden als maatschappelijke uitvallers of afhakers. Het<br />
aantal uitvallers varieert met het ‘maatschappelijk tempo’: de hoeveelheid en de<br />
snelheid waarmee maatschappelijke veranderingen zich gelijktijdig voltrekken. Als het<br />
maatschappelijk tempo hoger is, is de kans groter dat personen het niet bij kunnen<br />
houden en afhaken. 68<br />
Het maatschappelijk tempo is het afgelopen decennium snel gestegen, met onder<br />
andere de technologische ontwikkelingen, de opkomst van de informatiesamenleving<br />
en de flexibilisering. Professor Van der Ploeg van het NIPO vreest dan ook dat de<br />
verschillen tussen succesvol en kwetsbaar steeds groter zullen worden. Het is de vraag<br />
of de tot op heden succesvolle jongeren in de toekomst kunnen blijven omgaan met<br />
onder andere de prestatiedruk, het consumptietempo, het individualisme en de<br />
technologische versnellingen. Van der Ploeg schat die kans klein in. Hij voorspelt dat<br />
de groep kwetsbare jongeren (waaronder hij onder andere minder begaafde jongeren,<br />
digibeten en laaggeschoolde jongeren verstaat) in de toekomst niet alleen zal groeien<br />
maar het ook moeilijker zal krijgen. Er lijkt steeds minder plaats te zijn voor<br />
‘uitvallers’. 69<br />
Conclusie<br />
De positieve beeldvorming over jonge werknemers heeft voor- en nadelen voor<br />
jongeren. Enerzijds zijn zij zeer gewild op de arbeidsmarkt. Met name hoog opgeleide<br />
jongeren komen relatief gemakkelijk aan een baan en kunnen soms hoge<br />
startsalarissen en bonussen krijgen. Anderzijds krijgen zij te maken met een hoge<br />
werkdruk. In de huidige prestatiemaatschappij waarin flexibiliteit een grote rol speelt,<br />
worden hoge eisen aan jongeren gesteld om aan het beeld te voldoen dat zij flexibel,<br />
dynamisch, innovatief en stressbestendig zijn. Falen is eigenlijk geen optie. Dit heeft<br />
tot resultaat dat jonge werknemers steeds vaker last hebben van overspannenheid en<br />
burn-out en dat er steeds minder plaats is voor de meer kwetsbare jongeren in de<br />
samenleving.<br />
47
4.1.3. Arbeid: valkuilen<br />
Jongeren op de arbeidsmarkt kunnen te maken krijgen met verschillende stereotiepe<br />
beelden over hun leeftijdscategorie. Aan de ene kant krijgen ze een lager<br />
minimumloon omdat ze minder zouden kunnen presteren en minder nodig zouden<br />
hebben dan volwassenen. Aan de andere kant zijn het zeer gewilde werknemers waar<br />
hoge eisen aan worden gesteld. Er zijn een aantal valkuilen die eenzijdige<br />
beeldvorming met negatieve gevolgen voor jongeren in de hand werken:<br />
• gebruik stereotypen<br />
In onder andere wervingsprocedures wordt soms gebruik gemaakt van stereotypen. De<br />
werkgever heeft dan een beeld van wat de kwaliteiten van de sollicitant moeten zijn en<br />
verbindt deze kwaliteiten (bewust of onbewust) met een bepaalde leeftijdscategorie.<br />
Zo worden mensen niet als individuen beoordeeld, maar naar het beeld dat de<br />
werkgever heeft van een leeftijdscategorie in het algemeen;<br />
• negatieve bejegening<br />
Soms worden jongeren als werknemer negatief bejegend op grond van hun leeftijd. Er<br />
wordt dan te weinig vertrouwen gesteld in hun kwaliteiten als werknemer. Te weinig<br />
vertrouwen in de capaciteiten van jongeren kan leiden tot onderstress (te weinig eigen<br />
verantwoordelijkheid en geen kansen om nieuwe dingen te leren) en hindert jongeren<br />
in hun ontwikkeling als werknemer;<br />
• gebrek aan begeleiding<br />
Onder invloed van het beeld dat jongeren snel leren, flexibel zijn en hard kunnen<br />
werken kan er ook juist teveel vertrouwen in hun capaciteiten worden gesteld<br />
waardoor ze te weinig begeleiding krijgen. Het kan zeer stressvol zijn voor jongeren<br />
om zonder goede begeleiding hun eigen weg te moeten zoeken in een (nieuwe) baan.<br />
Goede begeleiding is overigens voor werknemers van alle leeftijden belangrijk;<br />
• gebrek aan aandacht voor arbeidsomstandigheden voor jongeren<br />
Onder invloed van het beeld dat jongeren gezond en lichamelijk sterk zijn wordt er<br />
soms te weinig aandacht besteed aan hun arbeidsomstandigheden. Er wordt dan<br />
bijvoorbeeld minder gecontroleerd op veiligheidsvoorschriften, arbeidsduur en<br />
voorzieningen op de werkplek. De opkomst van de ‘muisarm’ waar veel jongeren last<br />
van krijgen verandert hier al iets aan, maar nog steeds is de instroom van jongeren in<br />
de WAO behoorlijk groot;<br />
• gebrek aan zekerheid en een band met het werk<br />
Dat jongeren steeds minder vaak een vast dienstverband aangeboden krijgen heeft<br />
gevolgen voor de manier waarop jongeren tegenover hun werk staan. Als werkgevers<br />
het recht behouden om jonge werknemers op ieder moment te ontslaan, zullen de<br />
werknemers er ook geen moeite mee hebben om ontslag te nemen zodra dat hen goed<br />
uitkomt. Dit geldt overigens met name voor hoog opgeleide jongeren met goede<br />
48
kansen op een nieuwe baan. Voor jongeren die wat minder kansrijk zijn kan het<br />
gebrek aan werkzekerheid veel stress opleveren;<br />
• gebrek aan informatie<br />
Jongeren blijken vaak (te) weinig informatie te hebben over de mogelijkheden om<br />
bijvoorbeeld conflicten op de werkvloer, gebrekkige arbeidsomstandigheden of andere<br />
problemen aan te pakken. Zij vinden hierdoor maar moeilijk hun weg naar<br />
klachteninstanties, bedrijfsmaatschappelijk werk, vakbonden, inspraakmogelijkheden<br />
in het bedrijf en vertrouwenspersonen. Dit kan bijdragen aan stress en onzekerheid op<br />
het werk en leidt er in sommige gevallen toe dat jongeren eerder van baan veranderen<br />
dan de problemen structureel aanpakken.<br />
49
4.1.4. Arbeid: aanbevelingen<br />
Om de negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren op de arbeidsmarkt tegen<br />
te gaan doet het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie een aantal aanbevelingen:<br />
• debat beeldvormingsaspecten minimumjeugdloonstelsel<br />
De sociale partners, politici en jongerenorganisaties zouden een debat moeten voeren<br />
over de beeldvormingsaspecten van de argumentatie achter het<br />
minimumjeugdloonstelsel. Mede doordat de werkgelegenheidsaspecten en de<br />
beeldvormingsaspecten van het stelsel eigenlijk altijd door elkaar hebben gelopen in<br />
de tot nu toe gevoerde debatten ligt het onderwerp minimumjeugdloon zeer gevoelig.<br />
Het debat zou meer resultaat kunnen hebben als de verschillende aspecten ervan in<br />
eerste instantie los van elkaar worden besproken;<br />
• kwaliteiten los zien van leeftijd<br />
Bij met name wervingsprocedures moeten de kwaliteiten die nodig zijn voor de<br />
vervulling van taken voorop staan. Werkgevers zouden zich beter bewust moeten zijn<br />
van de beelden rond leeftijd die zij hebben, zodat zij deze kunnen scheiden van de<br />
kwaliteiten die zij vragen van een sollicitant. Zo wordt niemand bij voorbaat<br />
uitgesloten vanwege zijn of haar leeftijd;<br />
• coaching van starters<br />
In navolging van de CNV Jongerenorganisatie vindt het LBL ook dat werknemers,<br />
met name jonge starters, recht hebben op een goede begeleiding. Deze begeleiding<br />
kan bijvoorbeeld duidelijkheid scheppen in de verwachtingen die er over en weer<br />
tussen werkgever en werknemer bestaan en de weg wijzen in het bedrijf of de<br />
instelling. Starters zouden een coach moeten hebben die als aanspreekpunt kan<br />
fungeren voor allerhande zaken waar zij mee geconfronteerd worden op de nieuwe<br />
werkplek;<br />
• begeleiding voor stagiaires en leerwerkers<br />
Voor stagiaires en mensen met leer-werkplekken is een goede begeleiding helemaal<br />
essentieel. Zij krijgen een lager of geen salaris voor hun werk omdat ze de kans krijgen<br />
om te leren en zich te ontwikkelen. Er mag dan ook geen volledige productiviteit van<br />
hen verwacht worden;<br />
• balans belastbaarheid en belasting<br />
Om negatieve stress en burn-out maar ook onderstress te voorkomen moeten de<br />
belastbaarheid en de belasting van een werknemer in balans zijn. Regelmatige<br />
evaluaties van zowel de kwaliteiten van de werknemer als de uit te voeren taken<br />
kunnen deze balans verbeteren. Daardoor kan de werkgever optimaal nut halen uit de<br />
werknemer en krijgt de werknemer de kans om zich te ontplooien zonder overwerkt te<br />
raken;<br />
50
• informatievoorziening over rechten als werknemer<br />
Zowel voor werkgevers als vakbonden, maar ook voor (beroeps)opleidingen ligt er een<br />
taak in het voorlichten van jongeren over hun rechten als werknemer. Daarbij gaat het<br />
bijvoorbeeld om informatie over de Wet op de Ondernemingsraden,<br />
vakbondslidmaatschap, non-discriminatieregelingen, de Arbo-wet en<br />
klachteninstanties;<br />
• goede arbeidsomstandigheden voor alle leeftijden<br />
Goede arbeidsomstandigheden zijn belangrijk voor werknemers van alle leeftijden.<br />
Sommige vakbonden verstrekken Arbo-testen om werkplekken te evalueren. Zowel<br />
voor jongere als voor oudere werknemers is een regelmatige evaluatie nodig om hun<br />
gezondheid te waarborgen en stress en burn-out te voorkomen. Ook het aanbieden<br />
van stresspreventietrainingen kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren;<br />
• zekerheid en perspectief bieden<br />
Door jongeren werkzekerheid en carrièreperspectief te bieden kan een werkgever<br />
jonge werknemers langer behouden en is onzekerheid geen mogelijke stressfactor.<br />
Deze werkzekerheid hoeft niet per se de vorm van een vast contract te hebben, maar<br />
kan ook in duidelijke afspraken zitten. Tevens hoeft carrièreperspectief niet tot het<br />
bedrijf of de instelling beperkt te zijn. Hulp bij het elders solliciteren na beëindiging<br />
van een dienstverband en het meegeven van een kwalificatie kunnen ook perspectief<br />
en zekerheid bieden;<br />
51
4.2. Inspraak<br />
Inspraak blijkt één van de terreinen te zijn waarop jongeren duidelijk en direct te<br />
maken krijgen met negatieve beeldvorming over hun leeftijdscategorie. Vooral het feit<br />
dat ze niet serieus genomen worden als ze hun mening laten horen en dat ze zelden<br />
betrokken worden bij besluitvorming (het initiatief moet bijna altijd van de jongeren<br />
zelf komen) stuit jongeren tegen de borst;<br />
Jongeren zijn ondervertegenwoordigd op bepaalde terreinen van maatschappelijke<br />
participatie, onder andere politieke participatie. De oorzaken liggen enerzijds in het<br />
bestaan van een beeld in de samenleving dat jongeren tegenwoordig ongeïnteresseerd,<br />
materialistisch en apolitiek zijn en dat zij niet wíllen participeren. Anderzijds voelen<br />
jongeren zich vaak niet serieus genomen en vinden zij dat er slechts lippendienst<br />
bewezen wordt aan jeugdparticipatie. Ze worden vaak beschouwd als ‘nog-nietmensen’<br />
die niet bekwaam genoeg zijn om wezenlijke beslissingen te nemen, in plaats<br />
van als volwaardige burgers. Dit terwijl de overheid en maatschappelijke organisaties<br />
participatie en inspraak van jongeren hoog in het vaandel hebben staan.<br />
Deze instanties zien jongerenparticipatie als een manier om de afstand tussen de<br />
generaties te overbruggen, om zelfstandigheid van jongeren te stimuleren en om een<br />
democratisch gevoel bij jongeren te ontwikkelen. De Nederlandse overheid noemt<br />
jeugdparticipatie al sinds het begin van de jaren negentig als beleidsspeerpunt. 70 De wil<br />
om jongeren serieus te laten participeren bestaat dus al heel lang, maar de praktijk<br />
blijkt weerbarstig. In de volgende paragraaf worden de rijksoverheid en gemeenten er<br />
uitgelicht als voorbeeldterreinen.<br />
4.2.1. Inspraak bij de rijksoverheid<br />
Er is momenteel veel aandacht voor participatie<br />
van jongeren bij de rijksoverheid. Politieke<br />
partijen breken zich het hoofd over het feit dat<br />
hun ledenaantallen onder jongeren fors<br />
teruglopen en ministeries vragen zich af waarom<br />
jongeren hen niet als potentiële werkgevers<br />
beschouwen. De rijksoverheid heeft advies ingewonnen om jongeren meer te<br />
betrekken bij besluitvorming. In het recent door de Raad voor het Openbaar Bestuur<br />
(ROB) uitgegeven advies ‘Staat van de Jeugd?’ 71 worden een aantal van de<br />
belemmeringen voor jongerenparticipatie in overheidsbeleid uiteengezet. De Raad<br />
concludeert dat jongeren, in tegenstelling tot het beeld dat er van hen heerst bij de<br />
overheid, geïnteresseerd zijn in de overheid en graag betrokken willen worden bij die<br />
overheid, met name waar het gaat om klassieke vrijheidsrechten en sociale<br />
grondrechten. De overheid stelt hen daarin echter teleur. Ten eerste ontbreken vaak<br />
de mogelijkheden voor jongeren om te participeren. Overheidsorganisaties nemen<br />
maar zelden het initiatief om jongeren bij beleid te betrekken. Ook doen zij weinig<br />
moeite om duidelijk te maken wat hun taken en werkzaamheden precies zijn. Ten<br />
52
tweede is in gevallen waarin jongeren wel betrokken worden, de betrokkenheid van<br />
jongeren zelden werkelijk effectief.<br />
Een ander recent advies omtrent jongerenparticipatie bij de overheid is ‘Naar een<br />
Nationale Jeugdraad’. 72 Daarin wijst de Projectgroep Nationale Jeugdraad op de<br />
noodzaak van een andere benadering van jeugdparticipatie. Ook werkt deze<br />
projectgroep NJR een organisatievorm voor een Nationale Jeugdraad uit.<br />
Enkele van de genoemde redenen voor de slechte staat van jongerenparticipatie bij de<br />
rijksoverheid hebben te maken met beeldvorming over jongeren. Dit betreft met name<br />
de ideeën dat jongeren niet maatschappelijk betrokken zijn en dat zij niet bekwaam<br />
genoeg zijn om effectief te participeren.<br />
Maatschappelijke betrokkenheid<br />
Vaak wordt gesteld dat de huidige jeugd zich niet interesseert voor de organisatie van<br />
de samenleving. Jongeren gaan niet naar de stembus, worden geen lid van een<br />
politieke partij en zetten zich niet in voor maatschappelijke organisaties. Het is<br />
inderdaad waar dat veel jonge kiezers wegblijven, dat het aantal jonge leden van<br />
politieke partijen terugloopt (overigens is dit het geval bij alle leeftijdscategorieën) en<br />
dat maatschappelijke organisaties het moeilijk vinden om jongeren te werven voor<br />
activiteiten. Het is echter de vraag of dit ligt aan desinteresse van jongeren.<br />
In het onderzoek ‘Jong & betrokken, hoe maatschappelijk betrokken zijn Nederlandse<br />
jongeren?’ trekt Pauline Tirion de conclusie dat jongeren van 13 tot 20 jaar het erg<br />
belangrijk vinden om maatschappelijk betrokken te zijn. Meer dan 75% van de<br />
jongeren vindt dat heel erg tot redelijk belangrijk. Meisjes scoren daarbij significant<br />
hoger dan jongens en VWO-ers significant hoger dan VMBO- en HAVO-leerlingen.<br />
Daarbij zijn goede doelorganisaties en sociaal betrokken bedrijven echter veel<br />
populairder dan politieke partijen. Van de jongeren vindt 60% goede doelorganisaties<br />
aantrekkelijk, terwijl 24% van hen is aangetrokken tot politieke partijen. Ze stellen<br />
ook weinig vertrouwen in het werk van politieke partijen. Slechts 5% heeft overwogen<br />
om lid te worden van een politieke partij. 73<br />
De oorzaken voor de teruggelopen politieke activiteit van jongeren moeten dus niet<br />
worden gezocht in een gebrek aan belangstelling en maatschappelijke betrokkenheid<br />
van jongeren, als wel in de manier waarop jongeren naar politiek en overheid kijken.<br />
Tot die conclusie komt ook de Raad voor het Openbaar Bestuur. Het ROB stelt:<br />
‘in discussies met en tussen jongeren dragen zij ook zelf het thema aan of burgers niet zelf<br />
meer verantwoordelijkheid zouden moeten nemen voor het functioneren van de samenleving.<br />
Verder willen en kunnen jongeren meepraten over actuele thema’s als het contact en overleg<br />
van de overheid met burgers, commerciële uitbesteding van overheidstaken. (...) Niet echt<br />
een teken van niet geïnteresseerd zijn dus’. 74<br />
Dat het ondanks de wil van de overheid om jongeren te betrekken en de wil van<br />
jongeren om betrokken te zijn toch niet echt lukt met jongerenparticipatie wordt<br />
gezocht in stereotypering van jongeren:<br />
53
‘De Raad constateert dat de afstand van de overheid tot jongeren te groot is. Deze afstand<br />
leidt tot het bekende verschijnsel stereotypering. Overheidsfunctionarissen vormen zich een<br />
beeld van jongeren zonder dat er van direct contact sprake is’. 75<br />
Deze stereotypering heeft tot gevolg dat jongeren vaak niet of op een verkeerde<br />
manier bij de overheid betrokken worden. Ten eerste gebruikt de overheid vaak een<br />
strategie die suggereert dat jongeren slechts een lastige achterstandsgroep zijn. Dit uit<br />
zich in een paternalistische benadering, een neiging tot bekering van jongeren. Het<br />
beleid is dan gericht op het herstel van waarden en normen bij jongeren en het<br />
terugdringen van zaken als jeugdcriminaliteit, overlast en intolerantie. Jongeren<br />
worden zo betrokken om de overlast die zij zouden veroorzaken te bestrijden, niet<br />
omdat zij burgers zijn die recht hebben op inspraak. Bij jongeren roept dit al snel het<br />
gevoel op dat de overheid niet werkelijk in hen is geïnteresseerd. 76<br />
Ten tweede hebben jongeren vaak het gevoel dat zij slechts voor de vorm betrokken<br />
worden. Dit zorgt voor teleurstelling bij jongeren en een negatief beeld van hen over<br />
de overheid. Er zijn allerlei verschillende vormen van participatie, van symbolisch tot<br />
werkelijk effectief. De participatieladder van Roger Hart (zie kader hiernaast) geeft<br />
hier inzicht in.<br />
Op de laagste niveaus van deze ladder is de participatie slechts symbolisch: jongeren<br />
mogen een ludieke opening verzorgen of een toneelstukje doen in de pauze. Een<br />
voorbeeld hiervan werd gegeven door Nadia van der Linde van de Raad Jeugd en<br />
Bevolking. Op de expertmeeting die het LBL organiseerde in april 2000 vertelde zij<br />
dat haar organisatie werd ingezet als ‘excuusjongeren’<br />
die goed genoeg waren voor een dans- of theaterstuk<br />
bij de voorbereidingsbijeenkomst van de VNvrouwenconferentie<br />
in Beijing in 1995.<br />
Een vorm van participatie die halverwege de ladder<br />
staat komt ook voor: volwassenen hebben iets bedacht<br />
en jongeren mogen het concreet maken en uitvoeren.<br />
Volgens de Projectgroep Nationale Jeugdraad is deze<br />
situatie herkenbaar voor veel initiatieven die nu in<br />
Nederland worden genomen. De Projectgroep vindt<br />
deze vorm van inspraak onvoldoende en pleit voor het<br />
creëren van de voorwaarden voor het hoogste niveau<br />
van participatie: participatie op gelijke voet. 77<br />
Bekwaamheid<br />
Naast het beeld dat jongeren niet maatschappelijk betrokken zijn, speelt ook het beeld<br />
dat zij niet bekwaam genoeg zijn om effectief te participeren een rol bij het vaak<br />
onvoldoende niveau van inspraak van jongeren bij de overheid.<br />
De ROB ziet dat veel politici en ambtenaren denken dat de wensen van jongeren<br />
alleen worden ingegeven door eigenbelang en door de korte termijn worden bepaald.<br />
Ideeën van jongeren worden dan afgedaan als een rage. Ook bestaat er een beeld dat<br />
jongeren niet abstract kunnen denken. De ROB concludeert echter dat deze beelden<br />
54
Participatieladder van Roger Hart<br />
1. manipulatie<br />
Jongeren worden inzet bij een actie ten behoeve van door volwassenen geformuleerde belangen<br />
van de jeugd, zonder dat de implicaties duidelijk gemaakt worden voor de jongeren zelf.<br />
2. decoratie<br />
Jongeren worden ingeschakeld om acties van volwassenen op te luisteren, bijvoorbeeld door<br />
zang, dans of andere ontroerende activiteiten.<br />
3. afkopen<br />
Jongeren krijgen ogenschijnlijk een stem, maar deze dient eerder het beeld van<br />
jeugdvriendelijkheid dat volwassenen van zichzelf willen creëren dan het belang van de jongeren.<br />
4. in opdracht en geïnformeerd<br />
Volwassenen nemen het initiatief om jongeren in te schakelen en stellen hen op de hoogte van<br />
het hoe en waarom. Pas als ze de intenties van het project en de zin van hun betrokkenheid<br />
hebben begrepen besluiten jongeren al dan niet te participeren.<br />
5. geconsulteerd en geïnformeerd<br />
Jongeren worden uitgebreid geraadpleegd over een project dat door volwassenen ontworpen en<br />
geleid wordt zonder dat ze bij de analyse en eventuele beleidsbeslissingen worden betrokken.<br />
6. initiatief bij volwassenen, jongeren beslissen mee<br />
Bij projecten worden door de initiatiefnemers verschillende belangen- en leeftijdsgroepen<br />
betrokken.<br />
7. initiatief en leiding bij jongeren<br />
Jongeren bedenken, organiseren en leiden zelf een project zonder tussenkomst van volwassenen.<br />
8. initiatief bij jongeren, jongeren en volwassenen beslissen samen<br />
Het hoogste stadium van participatie is het meebeslissen, vanwege de gedeelde invloed van<br />
volwassenen en jongeren.<br />
bron: M. du Bois-Reymond, Jongeren en hun keuzes, Bussum: Coutinho, 1998<br />
veelal onterecht zijn. Onderzoek toont aan dat jongeren over het algemeen stabiele<br />
(politieke) houdingen en meningen hebben. Van korte termijn denken en rages is dus<br />
geen sprake. Ook blijkt dat wanneer de zaken juist worden aangepakt, jongeren<br />
abstracte onderwerpen prima kunnen bespreken. 78<br />
55
De negatieve beelden over jongeren komen met name voort uit het feit dat weinig<br />
politici en ambtenaren goede ervaringen hebben opgedaan met inspraak van jongeren.<br />
Stereotypen bestaan bij de gratie van onbekendheid met bepaalde groepen mensen.<br />
Om effectieve inspraak van jongeren te bereiken en daarmee de negatieve beelden<br />
over hen te ontzenuwen zijn een goede informatievoorziening en de<br />
juisterandvoorwaarden voor participatie van groot belang.<br />
4.2.2. Inspraak bij gemeenten<br />
Naast inspraak bij de rijksoverheid is inspraak van jongeren op gemeentelijk niveau<br />
ook heel belangrijk. Op gemeentelijk niveau gaat het om de dagelijkse leefomgeving<br />
van jongeren, maar zij worden helaas vaak niet betrokken bij de gang van zaken. Dit<br />
probleem wordt steeds meer erkend en veel gemeenten zijn begonnen met het maken<br />
en uitvoeren van plannen om jongerenparticipatie in de gemeente vorm te geven.<br />
Toch zijn er nog verschillende struikelblokken voor inspraak van jongeren bij<br />
gemeenten die te maken hebben met beeldvorming over jongeren. Zoals ook op<br />
rijksoverheidsniveau het geval is, bestaat soms het idee dat jongeren een (uniforme)<br />
problematische achterstandsgroep vormen. Zo krijgt participatie al snel het karakter<br />
van preventie. Een ander voorbeeld is dat in sommige gevallen wordt aangenomen dat<br />
jongeren slechts inspraak willen hebben bij specifieke ‘jongerenonderwerpen’, zoals de<br />
locatie van een ‘hangplek’ (jongerenontmoetingsplaats) of een skatebaan. Ook dit kan<br />
volwaardige participatie van jongeren als inwoners van een gemeente in de weg staan.<br />
Probleemjongeren<br />
Jeugdparticipatiebeleid van gemeenten is vaak gericht op het verminderen van overlast<br />
van een kleine groep jongeren. Het valt niet te ontkennen dat er jongeren zijn die<br />
zonder diploma hun school verlaten, werkloos zijn of zich aan criminaliteit of<br />
vandalisme bezondigen. Gemeenten zien deze jongeren als probleemgroepen waar iets<br />
mee gedaan moet worden. Ze worden bij het bedenken van oplossingen voor de<br />
problemen betrokken. Daar is niets mis mee. Het is erg goed dat jongeren in<br />
achterstandposities betrokken worden bij beleid dat op hen gericht is. Het probleem is<br />
dat het vaak hierbij blijft. Er is zo geen aandacht voor de veel grotere groep jongeren<br />
waar het wel goed mee gaat en het beleid heeft zo meer het karakter van jongerenzorg<br />
dan van jongerenparticipatie. Een voorbeeld hiervan is het Marokkaanse<br />
jongerencentrum dat twee jaar geleden in Oosterhout werd opgezet. In een<br />
persbericht daarover werd gezegd:<br />
‘De afgelopen jaren is van meerdere kanten aangedrongen op de komst van een<br />
Marokkaans jongerencentrum. Die wens kwam onder andere naar voren in gesprekken die<br />
de gemeente en de politie hebben gevoerd naar aanleiding van ongeregeldheden in het<br />
Oosterhoutse stadscentrum in de eerste helft van 1997.’ 79<br />
De vraag is of de Marokkaanse jongeren in Oosterhout ook een eigen<br />
jongerencentrum gekregen hadden als er geen ongeregeldheden waren geweest.<br />
Gemeenten lijken veel gemotiveerder om jongeren inspraak te geven en geld te<br />
investeren in voorzieningen voor jongeren als het een preventief doel dient.<br />
56
Een ander negatief gevolg van de eenzijdige aandacht voor jongeren in een<br />
achterstandspositie is dat gemeenteambtenaren en lokale politici hun stereotiepe<br />
beelden van jongeren keer op keer bevestigd kunnen zien. Ze komen minder in<br />
contact met jongeren waar het goed mee gaat, zodat negatieve beelden niet<br />
genuanceerd worden.<br />
‘Jongerenonderwerpen’<br />
Het idee dat jongeren slechts geïnteresseerd zijn in jongerenonderwerpen en hun<br />
eigenbelang kan ervoor zorgen dat ze niet betrokken worden bij andere beslissingen.<br />
Veel jongeren hebben echter een bredere interesse. Zij zouden zich als actief burger<br />
bezig kunnen houden met allerhande onderwerpen die aan de orde komen in hun<br />
gemeente. Het milieu, ruimtelijke ordening en discriminatie zijn een aantal van de<br />
onderwerpen waar jongeren zeer geïnteresseerd in blijken te zijn. Het probleem zou<br />
kunnen liggen in het feit dat de politiek een slecht imago heeft bij jongeren. Daardoor<br />
zijn veel jongeren moeilijk te porren voor politieke activiteit in het abstracte. Als ze op<br />
een specifiek onderwerp aangesproken worden ligt de zaak echter heel anders. Zoals<br />
Saskia Pekelharing, oud-voorzitter van de Jonge Socialisten, zegt in een interview over<br />
politieke jongerenparticipatie:<br />
‘Als je jongeren vraagt naar milieu en onderwijs hebben ze allemaal een mening. Als je<br />
vraagt naar politiek vinden ze dat niet interessant. Maar milieu en onderwijs gaan juist<br />
over politiek.’ 80<br />
Een benadering waarbij jongeren effectief betrokken worden bij beleidsontwikkeling<br />
over allerhande onderwerpen in de gemeentepolitiek door ze aan te spreken op de<br />
inhoud, kan zowel negatieve beelden die jongeren van politiek hebben als negatieve<br />
beelden die politici en ambtenaren van jongeren hebben bijstellen.<br />
57
4.2.3.Inspraak: valkuilen<br />
Jongeren worden weinig betrokken bij democratische inspraakprocessen. En zelfs als<br />
jongeren wel betrokken worden, hetzij op eigen initiatief, hetzij op initiatief van de<br />
betrokken instantie, gaat er vaak nog het een en ander mis in de manier waarop zij<br />
kunnen participeren. Deze valkuilen staan niet alleen effectieve participatie van<br />
jongeren in de weg, maar zorgen ook voor de (re)productie van negatieve<br />
beeldvorming over jongeren. Een aantal zaken die vaak mis gaan in het<br />
jeugdparticipatiebeleid zijn:<br />
• gebrek aan informatie<br />
Jongeren hebben vaak te weinig informatie over het onderwerp en de instantie waarbij<br />
zij geacht worden mee te praten. Zij hebben meestal minder kanalen en een minder<br />
goed netwerk om zelf informatie te vergaren dan volwassenen, alleen al omdat ze<br />
simpelweg minder jaren geleefd hebben. De benodigde informatie is meestal in<br />
handen van de instantie zelf, die soms helaas te weinig moeite doet om<br />
achtergrondinformatie en uitleg te verstrekken. Zonder voldoende informatie is<br />
effectieve inspraak echter praktisch onmogelijk. Bijkomend nadeel is dat de interesse<br />
van jongeren logischerwijs klein is als zij weinig informatie krijgen. Daardoor kunnen<br />
instanties zich bevestigd zien in hun beeld dat jongeren apathisch zijn, en niet<br />
geïnteresseerd zijn in maatschappelijke onderwerpen;<br />
• preventie in plaats van participatie: de ‘probleemjongere’<br />
Het accent komt vaak te liggen op jongeren met problemen, waardoor de preventie<br />
van die problemen in plaats van actief burgerschap van jongeren het doel wordt.81<br />
Bijvoorbeeld bij de inrichting van woonwijken. De aandacht gaat dan vaak uit naar<br />
jongeren waarvan de buurt vindt dat zij overlast veroorzaken, om ervoor te zorgen dat<br />
die overlast tot een minimum beperkt wordt. Andere jongeren uit de wijk worden niet<br />
geconsulteerd over wat zij belangrijke buurtvoorzieningen vinden. Niet alleen<br />
verhindert dit de democratische inspraak van jongeren, maar het zorgt er ook voor dat<br />
jongeren met problemen overbelicht worden en daardoor de standaard worden<br />
waaraan mensen hun beeldvorming over jongeren ontlenen;<br />
• inspraak zonder invloed: de ‘excuusjongere’<br />
Jongeren worden weliswaar uitgenodigd om te participeren, maar slechts in categorale<br />
inspraakorganen die geen beslissingsbevoegdheid hebben (zoals jeugdpanels of<br />
jeugdadviesraden) en al helemaal niet in de besluitvormende organen zelf. Soms<br />
worden zij zelfs gebruikt om de indruk van jeugdvriendelijkheid te wekken zonder dat<br />
er überhaupt van inhoudelijke betrokkenheid sprake is. Daardoor bestaat er geen basis<br />
van gelijkwaardigheid. Vaak worden jongeren zo wel gehoord, maar wordt hun<br />
mening als ondergeschikt beschouwd en niet meegenomen in het besluit. Als dit<br />
meerdere keren gebeurt zal de animo van jongeren om tijd te besteden aan inspraak<br />
snel afnemen. Waarmee dan weer het beeld bevestigd wordt dat jongeren niet<br />
geëngageerd zijn;<br />
58
• inspraak zonder randvoorwaarden<br />
Jongeren wordt gevraagd te participeren zonder dat de faciliteiten om dit mogelijk te<br />
maken geboden worden. Het gaat dan soms om hele praktische zaken zoals<br />
kantoorfaciliteiten, maar ook om betaling. Veel jongeren hebben geen tijd om te<br />
participeren omdat de studiedruk steeds verder opgevoerd wordt terwijl hun uitkering<br />
omlaag gaat. Jongeren nemen daarom vaak een bijbaan die weinig tijd overlaat voor<br />
vrijwilligers- of medezeggenschapswerk. Onder de randvoorwaarden valt ook de kans<br />
om fouten te maken. Jongeren moeten de kans krijgen om zich te ontwikkelen en iets<br />
te leren. Daarbij bestaat een kans dat het één en ander mis gaat. De gevolgen daarvan<br />
kunnen tijd of geld kosten;<br />
• inspraak louter op ‘jongerenonderwerpen’<br />
Als jongeren al gevraagd wordt om te participeren dan is dat meestal bij ‘typische<br />
jongerenonderwerpen’. Ze mogen dan over de locatie van de hangplek of de skatebaan<br />
meepraten. Sommige jongeren zijn daar inderdaad in geïnteresseerd, maar veel<br />
jongeren willen (daarnaast) graag over maatschappelijke problemen in het algemeen<br />
nadenken. Door jongeren alleen naar hun mening over ‘jongerenonderwerpen’ te<br />
vragen wordt al gauw het beeld bevestigd dat jongeren egoïstisch zijn en alleen<br />
geïnteresseerd in zichzelf en hun leeftijdsgenoten;<br />
• gebrek aan aansluiting bij de belevingswereld van jongeren<br />
De cultuur van het orgaan waarin geparticipeerd wordt staat vaak te ver af van de<br />
belevingswereld van jongeren. Zo worden jongeren soms opgezadeld met dikke<br />
pakken onleesbare stukken vol ambtelijk taalgebruik. Ook worden soms analogieën en<br />
voorbeelden gebruikt die erg ver afstaan van de leefwereld van jongeren. Gevolg is dat<br />
het beeld ontstaat dat jongeren het niet kunnen begrijpen, dat zij te jong zijn om te<br />
participeren op het betreffende niveau;<br />
• inspraak door steeds hetzelfde groepje jongeren: de ‘beroepsjongere’<br />
Jongeren die hebben bewezen dat ze een zinnige inbreng hebben worden soms eerder<br />
gezien als een positieve uitzondering op de regel dan als een voorbeeld van hun<br />
leeftijdsgroep. Een organisatie heeft dan zo’n negatief beeld van jongeren dat het<br />
onmogelijk is te geloven dat er veel jongeren zijn die een nuttige inbreng hebben.<br />
Vaak worden deze ‘bewezen’ jongeren steeds weer uitgenodigd om te participeren<br />
terwijl er geen moeite wordt gedaan om andere jongeren ook aan te spreken. Op deze<br />
manier is er geen sprake van democratische inspraak omdat er niet voor wordt<br />
gezorgd dat de jongeren een afspiegeling van de samenleving zijn.<br />
59
4.2.4. Inspraak: aanbevelingen<br />
Om de valkuilen te ontlopen, de negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren<br />
op het gebied van inspraak te verminderen en jongerenparticipatie aan te moedigen<br />
heeft het LBL de volgende aanbevelingen:<br />
• beschouw jongeren als volwaardige burgers<br />
Beschouw jongeren niet alleen als een categorale belangengroep. Zij zijn gewoon<br />
Nederlandse burgers met de rechten die daar bij horen. Democratisch inspraakrecht is<br />
daar één van;<br />
• zorg voor volwaardige voorzieningen<br />
Door vacatiegeld te betalen voor advieswerkzaamheden (hetgeen overigens heel<br />
normaal is bij ‘volwassen’ adviesraden) wordt tijdsinvestering een reële mogelijkheid.<br />
Bovendien blijkt uit investering van tijd en geld een serieuze intentie wat betreft<br />
inspraak van jongeren. De gemeente Den Helder betaalt de leden van de lokale<br />
Jongeren Adviesraad voor hun aanwezigheid bij vergaderingen.<br />
Daarnaast is het belangrijk dat de participatie van jongeren goed wordt gefaciliteerd:<br />
een geschikte vergaderruimte, administratieve ondersteuning, communicatiemiddelen<br />
enzovoort;<br />
• stel een democratische checklist op<br />
Bij buurtinspraak of een consultatieronde is het belangrijk dat degenen die betrokken<br />
worden een democratische afspiegeling van de buurt of de bevolking zijn. Helaas is dit<br />
vaak niet het geval. Jongeren worden dan óf vergeten, óf niet gezien als<br />
buurtbewoners met inspraakrechten. Om een democratische afspiegeling te<br />
waarborgen kan een ‘democratische checklist’ opgesteld worden waarin de<br />
afspiegelingsvoorwaarden voor inspraak vastgelegd zijn. Deze checklist zou overigens<br />
niet alleen jongeren, maar ook ouderen, allochtonen en vrouwen moeten omvatten;<br />
• zorg voor een goed netwerk<br />
Een probleem dat kan spelen bij het betrekken van jongeren is dat het moeilijk is om<br />
sleutelfiguren te vinden die de mening van ‘de jeugd’ in zijn algemeenheid kan<br />
vertegenwoordigen. Om toch jongeren te vinden die kunnen participeren is een<br />
structurele inspanning nodig. Zowel op landelijk als op lokaal niveau kunnen<br />
‘netwerkers’ aangesteld worden die contact maken en onderhouden met jongeren en<br />
jongerenorganisaties;<br />
• mainstream jongeren in adviesorganen<br />
In het beleid om de participatie van vrouwen te vergroten speelt mainstreaming<br />
tegenwoordig een grote rol. Mainstreaming betekent de integratie van diversiteit in<br />
beleid en uitvoering. Naast vrouwen en allochtonen zou ook voor jongeren een<br />
mainstreamingbeleid gevoerd kunnen worden. Bij diversiteitsdoelstellingen van de<br />
samenstelling van adviesorganen kunnen jongeren ook opgenomen worden. Dit zorgt<br />
60
niet alleen voor een minder categorale positie voor jongeren, maar noopt ook tot<br />
nadenken over de indirecte leeftijdsgrenzen die gesteld worden in de eisen die gelden<br />
voor adviesraadsleden;<br />
• zorg voor duidelijkheid<br />
Jongeren haken snel af als de informatievoorziening onvoldoende is, de doelen van<br />
inspraak te vaag zijn of de effectiviteit van medezeggenschap niet duidelijk is.<br />
Jongeren hebben veel meer baat bij duidelijke en concrete vormen van inspraak,<br />
waarbij het effect en de tijdsduur van de medezeggenschap van tevoren bekend zijn.<br />
Een goede informatievoorziening is daarbij ook essentieel. Dat betekent dat de<br />
geboden informatie bij de belevingswereld van jongeren moet aansluiten en volledig<br />
moet zijn zonder te uitvoerig te worden.<br />
61
4.3. Media<br />
De media hebben veel invloed op beeldvorming. Beeldvorming in de samenleving<br />
komt niet alleen via de media tot uiting, maar wordt ook door de media geproduceerd<br />
en in stand gehouden. Eenzijdige beeldvorming over jongeren komt voort uit<br />
onbekendheid met (bepaalde groepen) jongeren. Deze onbekendheid zorgt ervoor dat<br />
beelden over jongeren als groep niet door eigen ervaringen met individuele jongeren<br />
genuanceerd kunnen worden. De media vormen dan de enige bron van informatie<br />
over jongeren. De beelden die er over jongeren ge(re)produceerd worden in de media<br />
zijn dus erg belangrijk voor het ontstaan maar ook voor het bestrijden van stereotypen<br />
over jongeren.<br />
4.3.1. Onderzoek jongeren in de media<br />
Het LBL heeft een klein kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar het vóórkomen van<br />
jongeren van 15 tot en met 25 jaar in dagbladen en op publieke televisiezenders. In de<br />
periode van 5 tot 11 oktober 2000 zijn NRC Handelsblad, De Telegraaf, Trouw en<br />
Het Parool doorgespit op berichten waarin jongeren vóórkomen. Op televisie werden<br />
diverse Nederlandse programma’s op de publieke zenders bekeken op de manier<br />
waarop jongeren geportretteerd worden.<br />
62<br />
Geanalyseerde programma’s per genre<br />
• nieuws/actualiteiten: - het Journaal (NOS, 7 afleveringen)<br />
- Netwerk (NCRV, AVRO, KRO, 5 afleveringen)<br />
• comedyseries: - In de clinch (NCRV)<br />
- Ben zo terug (VARA)<br />
- Jansen en Jansen (VARA)<br />
- Verkeerd verbonden (Tros)<br />
• documentaires/reportages: - Finals (BNN)<br />
- Man bijt hond (NCRV)<br />
- FF wat anders (VARA, 2 afleveringen)<br />
- Urbania, een stadstriptiek (NPS)<br />
- Het huishouden van Don Quichote (NCRV)<br />
- Waskracht! (VPRO)<br />
• dramaseries: - De Russen (KRO)<br />
- In de praktijk (EO)<br />
• talkshows: - Barend & Witteman (VARA, 5 afleveringen)<br />
- De Plantage (VPRO)
Stereotiepe beelden van jongeren op de<br />
publieke zenders<br />
• gewelddadige jongeren/relschoppers<br />
• allochtone crimineel<br />
• domme blondjes, kibbelende meiden<br />
(seksestereotype)<br />
• materialistische/egoïstische jongeren<br />
• traditioneel rollenpatroon (seksestereotype)<br />
• jongeren met gebrek aan normen<br />
• aanhangers van een extreme jongerencultuur<br />
• afhankelijk kind<br />
• feestgangers<br />
• jongeren als voorhoede van politieke verandering<br />
• succesvolle snelle jongens in pak<br />
Het onderzoek is met name indicatief. De<br />
mening van de onderzoekers speelt een<br />
grote rol in het beoordelen van<br />
beeldvorming over jongeren, dus het<br />
onderzoek heeft een hoge mate van<br />
subjectiviteit. Ook is het uitgevoerd door<br />
zes verschillende personen, waardoor de<br />
programma’s en artikelen niet op dezelfde<br />
wijze zijn beoordeeld. Toch kan uit het<br />
onderzoek wel een bepaalde trend<br />
gelezen worden wat betreft de frequentie<br />
waarmee en manier waarop jongeren in<br />
de media vóórkomen.<br />
Publieke televisiezenders<br />
Voor de televisieprogramma’s gold als<br />
selectiecriterium dat er in redelijkheid<br />
verwacht mocht worden dat er jongeren<br />
in voorkwamen. Daar vielen ook<br />
algemene programma’s onder die een afspiegeling van de samenleving verbeelden.<br />
Ook moesten het programma’s zijn die in de tegenwoordige tijd of de nabije toekomst<br />
speelden (en relevantie hebben voor het beeld over de huidige jongeren). In totaal zijn<br />
er 33 programma’s uit vijf verschillende genres bekeken. De gekozen genres zijn<br />
nieuws/actualiteiten, comedy, documentaires/reportages, dramaseries en talkshows (zie<br />
kader hiernaast voor een lijst van de geanalyseerde programma’s).<br />
Uit: LBL, Onderzoek jongeren in de media, 2000<br />
• vóórkomen van jongeren<br />
In tweederde van de 33 programma’s kwamen jongeren voor. Ze hadden echter vaker<br />
een bijrol (in 14 programma’s) dan een hoofdrol (in 8 programma’s). Jongeren<br />
kwamen in 14 programma’s zelf aan het woord, maar dat was in slechts 6 gevallen<br />
(28%) evenredig aan de hoeveel volwassenen/ouderen.<br />
Er bestaat een groot verschil tussen de genres wat betreft het aantal programma’s<br />
waarin jongeren voorkwamen. In het journaal kwamen in maar 16% (9) van de items<br />
jongeren voor, terwijl dit voor documentaires/reportages 63% was. Van de 9 items in<br />
het journaal waarin jongeren wel een rol speelden kwam maar in één geval een<br />
jongere aan het woord: een meisje dat in reactie op het kroningsfeest van Groothertog<br />
Henri in Luxemburg de woorden “es war schön” uitsprak. In de andere items kwamen<br />
alleen volwassen deskundigen aan het woord.<br />
• stereotypering van jongeren<br />
In 18 programma’s werden er naar de mening van de onderzoekers stereotypen<br />
gebruikt (zie kader hierboven). Dit betrof in de meeste (4) gevallen gewelddadige<br />
63
jongeren, met name in nieuwsuitingen over onlusten in Israël en Palestina maar ook in<br />
een dramaserie.<br />
• polarisatie van leeftijdsgroepen<br />
In 8 programma’s was er sprake van een vorm van polarisatie van leeftijdsgroepen. Dit<br />
uitte zich in het beeld van jonge Palestijnse relschoppers die tegenover volwassen<br />
Israëlische politiemensen stonden, maar ook in het beeld van jonge Servische<br />
studenten die betoogden tegen de oudere autoritaire macht. Op een meer verbale<br />
manier speelde polarisatie van jong en oud een rol in een documentaire over<br />
scholieren in het examenjaar van de HAVO. De leraren werden afgeschilderd als de<br />
boosdoeners die de scholieren onrecht aandeden, terwijl de jongeren niet serieus<br />
werden genomen door de decaan.<br />
In een interview met een aantal topsporters zei één van hen over het hebben van<br />
spierpijn: “soms voel je je net een oude man”. Dit is ook een vorm van polarisatie: het<br />
beeld van gezonde jonge atleten wordt afgezet tegen het beeld van gebrekkige<br />
ouderen.<br />
• bejegening van jongeren<br />
De bejegening van jongeren werd bij 5 programma’s betuttelend genoemd. In vier<br />
gevallen werden jongeren respectvol behandeld. Andere woorden die gebruikt werden<br />
om de bejegening van jongeren omschrijven zijn amicaal, onrespectvol, neerbuigend,<br />
achteloos, sensationalistisch en geïnteresseerd.<br />
In een aantal programma’s viel het op dat jongeren getutoyeerd werden en bij hun<br />
voornaam werden genoemd, terwijl volwassenen/ouderen met ‘u’ en<br />
‘mevrouw/meneer’ aangesproken werden. Dit was met name het geval bij reportages<br />
en talkshows. De leeftijdsgrens voor tutoyeren loopt wel uiteen. Dit zou kunnen<br />
betekenen dat de positie die iemand heeft (onbewust) een rol speelt in de bejegening<br />
(een moeder wordt met ‘u’ aangesproken, een stemkunstenaar van dezelfde leeftijd<br />
met ‘je’).<br />
Een vraag die werd opgeworpen door een interview met twee jonge<br />
(ex)depressiepatiënten was of zij anders waren benaderd als ze ouder waren. Er werd<br />
bijvoorbeeld aan hen gevraagd: “Praat je nog steeds met die psycholoog?” Aan een wat<br />
ouder persoon was deze vraag wellicht anders geformuleerd: “Bent u nog onder<br />
behandeling?” Ook werkte het bevreemdend dat de moeder van één van de jongeren<br />
deelnam aan het interview. Dit wekte de indruk dat de jongere niet in staat zou zijn<br />
haar eigen verhaal te vertellen.<br />
Dagbladen<br />
Bij de analyse van landelijke dagbladen zijn alle berichten geteld en vervolgens het<br />
aantal berichten waarin jongeren voorkwamen. Deze berichten zijn daarna<br />
geanalyseerd.<br />
64
• vóórkomen van jongeren<br />
Gemiddeld komen jongeren in 3% van de artikelen in de gekozen Nederlandse<br />
dagbladen voor. Er bestaat wel een verschil tussen de dagbladen onderling. Het Parool<br />
en De Telegraaf scoorden 4%, terwijl NRC Handelsblad op 2% uitkomt en Trouw op<br />
1%.<br />
In de artikelen waarin jongeren een rol spelen hebben ze in alle dagbladen veel vaker<br />
een hoofdrol dan een bijrol. In Het Parool en Trouw kwamen significant meer<br />
mannen (resp.73% en 88%) dan vrouwen (resp. 27% en 12%) voor. Bij NRC<br />
Handelsblad en De Telegraaf was die verhouding nagenoeg gelijk. Allochtonen komen<br />
het meest aan bod in Het Parool en het minst in NRC Handelsblad.<br />
Wat opvalt is dat De Telegraaf 23 keer de leeftijd van een jongere in een artikel<br />
specifiek vermeldt, terwijl de andere kranten dit tussen de 6 en 8 keer doen. In veel<br />
gevallen was het echter overbodig voor de strekking van het verhaal om een leeftijd te<br />
vermelden.<br />
• stereotypering van jongeren<br />
De manier waarop jongeren afgeschilderd worden is ook verschillend in de dagbladen.<br />
Wat betreft de onderwerpen van de artikelen valt op dat deze in Het Parool en De<br />
Telegraaf eerder een negatief dan een positief onderwerp hebben (verhouding 3:2),<br />
terwijl dit in Trouw en het NRC andersom is. Dit zegt echter nog weinig over de<br />
rollen die jongeren spelen in de artikelen. De rol die jongeren het vaakst hebben is die<br />
van gewelddadige criminelen of lastpakken (17 keer). Andere vaker voorkomende<br />
rollen zijn (top)sporter, aanstormend talent, student en slachtoffer. Deze rollen hoeven<br />
op zich niet stereotiep te zijn. Het ligt er aan of de rol genuanceerd en in een bredere<br />
Stereotiepe beelden van jongeren in dagbladen<br />
• criminele/gewelddadige jongere<br />
• (top)sportende jongere<br />
• geile Surinamer<br />
• bisexuele jonge mannen die onveilig vrijen<br />
• jongeren die onverantwoordelijk zijn met geld<br />
• jongeren die beschermd moeten worden tegen zichzelf<br />
• activistische studenten<br />
• egoïstische jongeren<br />
• jong talent (al veel bereikt op jonge leeftijd)<br />
• puistige pubers<br />
• gillende meiden (seksestereotype)<br />
• ‘t vrouwtje/’t verkoopstertje (seksestereotype)<br />
• dom blondje (seksestereotype)<br />
Uit: LBL, Onderzoek jongeren in de media, 2000<br />
65<br />
context, of juist eenzijdig en<br />
sensationalistisch gebracht wordt.<br />
Er zijn bijvoorbeeld 7 berichten<br />
waarin criminele jongeren<br />
vóórkomen die niet stereotiep<br />
geacht werden.<br />
De onderzoekers hebben een<br />
aantal stereotiepe beschrijvingen<br />
van jongeren gevonden in de<br />
diverse kranten (zie kader). Net als<br />
op de publieke televisiezenders<br />
komen ook hier criminele,<br />
gewelddadige en overlast<br />
veroorzakende jongeren op de<br />
eerste plaats. Waar het echter op<br />
de televisie met name ging om<br />
beelden van de onlusten in<br />
Palestina en Israël, ging het in de<br />
kranten vooral om individuele
moord-, diefstal- en geweldszaken in Nederland. Jongeren werden in de context van<br />
het conflict in Palestina en Israël amper genoemd in de dagbladen.<br />
Wat opvalt is dat jongeren niet aan het woord komen in de artikelen waarin<br />
stereotypen over jongeren vóórkomen. In de artikelen waarin jongeren zelf geciteerd<br />
worden is de stereotypering vaak een stuk minder. Een goede genuanceerde<br />
beeldvorming is te vinden in twee portretten van jongeren (een componist in Trouw<br />
en een schrijver in Het Parool) waarin de jongere de kans krijgt zelf te spreken. Er<br />
zijn overigens ook twee berichten gevonden die beogen negatieve beeldvorming over<br />
jongeren onderuit te halen. De Telegraaf schrijft ‘Jongeren zouden ongezond leven en<br />
steeds luier worden. Niets is minder waar, zo bleek gisteren uit een mega-enquête...’. Helaas<br />
luidt de kop ‘Jeugd op de gezonde toer’ 82 , waarmee gesuggereerd wordt dat gezond leven<br />
een tijdelijke bevlieging is.<br />
Ongeveer hetzelfde gebeurt bij Het Parool waarin het idee dat de hedendaagse jeugd<br />
niet deugt en slecht wordt opgevoed, onderuit wordt gehaald. Het artikel is heel goed<br />
vanuit beeldvormingsoogpunt: jongeren worden noch opgehemeld, noch afgekraakt.<br />
De kop luidt echter ‘Onschuldige kinderen bestaan niet’, hetgeen een verkeerd beeld kan<br />
geven.<br />
• polarisatie van leeftijdsgroepen<br />
Leeftijdscategorieën werden ook in de dagbladen op verschillende manieren<br />
gepolariseerd. Het beeld van de verantwoordelijke volwassene/oudere tegenover de<br />
onverantwoordelijke jongere komt meerdere keren naar voren. In Het Parool worden<br />
Marokkaanse buurtvaders in Amsterdam tegenover criminele Marokkaanse jongeren<br />
geplaatst en veilig vrijende oudere biseksuele mannen tegenover roekeloze jonge<br />
biseksuele mannen.<br />
Ook worden op een aantal plaatsen generaties<br />
vergeleken. In Trouw worden jongerenorganisaties<br />
die actief zijn in medezeggenschap in het<br />
Middelbaar Beroepsonderwijs vergeleken met de<br />
jongeren die iets meer dan dertig jaar geleden het<br />
Maagdenhuis bezetten: “De eerste generatie<br />
studentenactivisten nadert onderhand de leeftijd om uit<br />
te kijken naar een plaats in het bejaardentehuis...Maar<br />
in het MBO is het heel lang stil gebleven”. 83<br />
66<br />
In Het Parool wordt er door de schrijver van een<br />
ingezonden brief over lijfstraffen van scholieren
terugverlangd naar vroeger toen dit nog toegestaan was. Hiermee wordt gesuggereerd<br />
dat jongeren vroeger braver en beter waren.<br />
Ten slotte stond er een artikel in Trouw waarin leeftijdscategorieën gesegregeerd<br />
werden. Het betoog was dat regionale radiostations gaan profiteren van de groei van<br />
het aantal ouderen in Nederland. Jongerenstations zullen daarentegen luisteraars gaan<br />
verliezen. In dit artikel wordt het intragenerationele denken naar voren gebracht<br />
waarbij iedere leeftijdscategorie haar eigen cultuur heeft en het niet mogelijk is om<br />
leeftijden te mengen.<br />
• bejegening<br />
De manier waarop jongeren in krantenartikelen worden bejegend verschilt per artikel<br />
en is zeer uiteenlopend. Woorden die gebruikt zijn om de bejegening te omschrijven<br />
zijn onder andere respectvol, bewonderend, neutraal, zorgzaam, verbaasd,<br />
sensatiegericht, neerbuigend en medelijdend. Het kan van het onderwerp afhangen;<br />
het verschilt in ieder geval per krant. In De Telegraaf worden jongeren bijvoorbeeld<br />
vaker op een sensatietoon benaderd, terwijl ze in NRC Handelsblad vaker neutraal<br />
behandeld worden.<br />
Conclusie<br />
In dagbladen komen jongeren minder voor dan te verwachten is op grond van het<br />
percentage dat zij uitmaken van de Nederlandse bevolking (12%). Op de publieke<br />
televisie klopt de verhouding beter. Beide media maken regelmatig gebruik van<br />
stereotypen over jongeren. De meest populaire stereotypen zijn ‘criminele jeugd’ en<br />
‘aanstormend jong talent’. Dit is weinig genuanceerd: jongeren zijn in de media vaak<br />
óf geweldig óf gewelddadig.<br />
In de volgende paragrafen worden de voorbeelden van een vrij-veilig campagne en van<br />
verkeersveiligheid uitgelicht om te illustreren hoe stereotypering in de media<br />
negatieve gevolgen kan hebben voor jongeren. Bij het voorbeeld van de veilig vrijen<br />
campagne speelt met name de sensatiebelustheid van de media een rol. Het voorbeeld<br />
verkeersveiligheid laat zien hoe jongeren en ouderen elkaar stereotyperen.<br />
4.3.2. vrij-veilig campagne<br />
Voor media en voorlichting gelden gedeeltelijk dezelfde valkuilen wat betreft de<br />
productie van negatieve beeldvorming over jongeren, maar er zijn ook duidelijke<br />
verschillen aan te wijzen. De pers informeert niet alleen, maar is ook gericht op<br />
doelgroepenbinding en een hoge oplage of goede kijk- en luistercijfers. Voorlichting<br />
daarentegen is minder gebonden aan het winstmotief maar is vaak zó hard bezig met<br />
het overbrengen van de eigen boodschap dat men ‘bijwerkingen’ zoals stigmatisering<br />
en stereotypering uit het oog verliest.<br />
In een analyse van een vrij-veilig campagne vanuit het oogpunt van beeldvorming over<br />
jongeren komt duidelijk tot uiting dat voorlichting en media een haat-liefde<br />
67
verhouding hebben. De aandacht van de media versterkt de (massa)voorlichtingscampagnes<br />
omdat de boodschap daardoor vaker en breder aan het publiek wordt<br />
getoond. Anderzijds kunnen de media door ongenuanceerde of negatieve<br />
berichtgeving de boodschap ondermijnen.<br />
Vrij-veilig campagne: achtergrond<br />
Sinds 1987 zijn er 12 publiekscampagnes over veilig vrijen geweest. De eerste jaren<br />
richtten de campagnes zich op de gehele bevolking, want kennis over het bestaan van<br />
AIDS werd voor iedereen van belang geacht. Latere campagnes hadden als doelgroep<br />
zowel jongvolwassenen die door hun gedrag risico lopen op infectie (wisselende<br />
contacten, vreemdgaan, prostitueebezoek), als jongeren die aan het begin staan van<br />
hun seksuele carrière. Er was in het begin nog terughoudendheid wat betreft<br />
specifieke/expliciete aandacht voor homoseksuelen vanwege angst voor stigmatisering<br />
en discriminatie. 84<br />
In 1988 werd ervoor gepleit de campagne primair op jongeren te richten. Men<br />
verwachtte weerstand vanuit de politiek vanuit het idee dat promotie van het condoom<br />
jongeren zou aanzetten tot vervroeging van hun eerste seksuele ervaringen en tot<br />
promiscue gedrag. Bovendien zou het teveel op geslachtsgemeenschap zijn gericht.<br />
Uiteindelijk kwam er wel een vrij veilig op vakantie campagne, maar zonder directe<br />
zichtbaarheid van condooms.<br />
De campagnes na 1993 zijn in principe gericht op iedereen die onveilig vrijt: mensen<br />
van verschillende seksuele geaardheid, herkomst, opleidingsniveau en van<br />
verschillende leeftijden. De boodschap wordt wel met name gericht op de<br />
leeftijdsgroep 15-35 jaar. Daarnaast zijn er de projecten ‘ik vrij veilig, óók op vakantie’<br />
uit 1998 en 1999. De doelgroep voor deze projecten waren jongeren van 15 tot en<br />
met 24 jaar. Het project uit 1998 is een goed voorbeeld van wisselwerking tussen de<br />
pers en voorlichting en hoe dat jongeren negatief kan stereotyperen.<br />
Vrij-veilig campagne: een voorbeeld<br />
Uit een onderzoek van de vakgroep Sociale Psychologie van de Universiteit van<br />
Amsterdam 85 in 1997 bleek dat het merendeel van de jongeren vóór de vakantie geen<br />
rekening houdt met een eventuele vrijpartij en dus geen condooms meeneemt naar<br />
hun vakantiebestemming. Wel bleken de vakantiegangers aanzienlijk sneller seksueel<br />
contact te hebben dan in de thuissituatie. Volgens de cijfers vrijen bijna 80.000<br />
jongeren per jaar onveilig op vakantie. Dit was aanleiding voor de Stichting soabestrijding<br />
om ook in 1998 een project te richten op jongeren van 15 tot en met 24<br />
jaar die op vakantie gaan. Bij aanvang van de campagne werd een persmap verstuurd<br />
naar de landelijke en regionale (jongeren)media, met onder andere de resultaten van<br />
het onderzoek en een persbericht. Dit persbericht was heel positief opgesteld. De<br />
suggestie dat álle jongeren onveilig vrijen op vakantie werd met opzet vermeden en de<br />
aandacht ging vooral uit naar het meenemen van condooms uit voorzorg. Vervolgens<br />
68
ging de pers ermee aan de haal. Deze krantenkoppen zijn een voorbeeld van wat er<br />
zoal viel te lezen in de Nederlandse pers:<br />
4 mei 1998 De Telegraaf ‘Jeugd vrijt onveilig op vakantie’<br />
4 mei 1998 Utrechts Nieuwsblad ‘Jongeren vrijen onveilig op vakantie’<br />
4 mei 1998 Brabants Nieuwsblad ‘Vakantieseks van jongeren vaak onveilig’<br />
In deze krantenkoppen wordt in niet mis te verstane termen gesuggereerd dat alle<br />
Nederlandse jongeren onveilig vrijen in hun vakantie. Dat 80.000 van hen dat doen is<br />
aanleiding om aandacht te besteden aan voorlichting, maar niet voor dit soort<br />
alarmisme. Uit de cijfers van het voorgenoemde onderzoek blijkt namelijk dat in totaal<br />
maar 4% van de Nederlandse jongeren die op vakantie gaan onveilig vrijt. Er zijn dus<br />
bijna 1.870.000 jongeren die niet vrijen of veilig vrijen op vakantie!<br />
Uit dit voorbeeld blijkt dat er mede door de media een aantal mythen rond jongeren<br />
en seksualiteit bestaan. Deze mythen corresponderen veelal niet met de feiten, maar<br />
kunnen wel degelijk negatieve gevolgen voor jongeren hebben. In een gesprek met Jos<br />
Poelman, medewerker van de Stichting soa-bestrijding, wordt duidelijk hoe<br />
contraproductief deze negatieve beeldvorming in de media kan uitpakken voor de<br />
boodschap die de bovengenoemde campagne wil uitdragen:<br />
‘Mensen worden sterk beïnvloed door gedragsnormen. De campagne is erop gericht een<br />
positieve norm onder jongeren te creëren of te versterken ten aanzien van veilig vrijen.<br />
Dat de pers er zo mee aan de haal gaat en suggereert dat er een negatieve norm bestaat,<br />
daar worden jongeren door beïnvloed. Als de norm lijkt te zijn dat jongeren negatief<br />
tegenover veilig vrijen staan, dan kost het de jongeren die van die vermeende norm<br />
afwijken veel meer moeite om zich daar tegen af te zetten.<br />
Dit terwijl die norm eigenlijk heel positief is. De meeste jongeren praten niet over<br />
condoomgebruik, maar doen het wel. Ze vinden eigenlijk allemaal dat je veilig moet vrijen<br />
en condooms moet gebruiken, ook al lukt dat niet altijd. Wij proberen in de voorlichting<br />
meningsuitwisseling te stimuleren zodat jongeren van elkaar horen dat ze eigenlijk<br />
allemaal vinden dat je veilig moet vrijen en dat er maar heel weinig zijn die zeggen:<br />
‘Onzin, belachelijk, ik loop dat risico wel’.<br />
Eigenlijk doe je de jongeren onrecht aan en neem je ze niet serieus als je een negatieve<br />
norm creëert.’<br />
Het beeld dat alle jongeren onveilig vrijen kan dus hele vervelende gevolgen hebben.<br />
Het legt van buitenaf een groepsnorm op die positief gedrag tot uitzondering<br />
bombardeert.<br />
Naast de mythe dat alle jongeren onveilig vrijen bestaat er bij sommige ouders en<br />
scholen het beeld dat jongeren eerder aan seks zullen beginnen als ze er al vroeg over<br />
geïnformeerd worden.<br />
69
Jos Poelman:<br />
‘Men is vaak bang dat kinderen sneller aan seks beginnen als ze informatie hebben over<br />
seks. Dat klopt dus helemaal niet. Uit de evaluatie van het lespakket ‘lang leve de liefde’<br />
blijkt juist dat als je mensen op jonge leeftijd al goede seksuele voorlichting, onder andere<br />
over veilig vrijen geeft, ze niet alleen vaker veilig vrijen in de toekomst, hetgeen het doel<br />
van het lespakket is, maar dat ze daarnaast zelfs geneigd zijn seksualiteit uit te stellen.<br />
Jongeren gaan als ze de informatie hebben daar dus heel verantwoordelijk mee om. Je<br />
doet jongeren tekort als je informatieverstrekking niet serieus neemt.’<br />
Conclusie<br />
In dit voorbeeld komt duidelijk naar voren dat de negatieve beeldvorming rond<br />
jongeren en seksualiteit ook negatieve gevolgen voor de jongeren kan hebben. De<br />
manier waarop jongeren geportretteerd worden in de media als onverantwoordelijk en<br />
door hormonen geleid op seksueel gebied kan zowel hun zelfbeeld aantasten als hun<br />
keuzevrijheid beperken. Ook kan dat ervoor zorgen dat jongeren moeilijker vrijuit<br />
spreken over seksualiteit. Jongeren blijken juist heel bekwaam te zijn in het maken van<br />
de juiste keuzes als zij openlijk en goed geïnformeerd worden.<br />
4.3.3. Verkeersveiligheid<br />
Eens in de zoveel tijd wordt er in de media weer een discussie gevoerd over wie de<br />
grootste brokkenmakers in het verkeer zouden zijn: ouderen of jongeren. Beiden<br />
wijzen naar elkaar. Er bestaat dan ook nogal wat negatieve beeldvorming over beide<br />
leeftijdsgroepen wat betreft verkeersdeelname.<br />
Voor ouderen is er bijvoorbeeld een verplichte medische keuring voor 70-plussers die<br />
hun rijbewijs willen verlengen. Dit naar aanleiding van het idee dat de ouderdom met<br />
gebreken komt, hetgeen door de cijfers over het stijgende aantal verkeersdoden boven<br />
70 bevestigd lijkt te worden. Het LBL heeft deze kwestie nader onderzocht en kwam<br />
tot de conclusie dat er vooralsnog geen gegevens bekend zijn die een medische<br />
keuring uitsluitend voor 70-plussers rechtvaardigen. Ouderen zijn weliswaar kwetsbaar<br />
in het verkeer, maar jongere leeftijdscategorieën (18-35 jaar) hebben een grotere kans<br />
slachtoffer te worden in het verkeer. 86<br />
Jongeren worden op vergelijkbare wijze gediscrimineerd in het verkeer. Zij moeten<br />
bijvoorbeeld vaak een veel hogere premie betalen voor hun autoverzekering, ongeacht<br />
hun rijgedrag. De redenen voor dit onderscheid naar leeftijd zijn echter niet zuiver<br />
objectief. De beeldvorming rond jongeren en verkeersdeelname kleuren de manier<br />
waarop er in de media met de feiten wordt omgegaan.<br />
Er is veel onderzoek op het gebied van verkeersgedrag en verkeersveiligheid. In<br />
Nederland wordt dit onderzoek vooral gedaan door de Stichting Wetenschappelijk<br />
Onderzoek Verkeersveiligheid. De cijfers die uit dit onderzoek voortkomen worden<br />
door de overheid, maar ook door aanbieders van autoverzekeringen gebruikt. Dit<br />
betreft onder andere cijfers over de samenhang tussen ongevalsrisico, ongevals-<br />
70
etrokkenheid en leeftijd. Deze cijfers bevestigen op het eerste gezicht het beeld van<br />
ouderen en jongeren als brokkenmakers op de weg. Jongeren tot 24 jaar en ouderen<br />
vanaf 70 jaar hebben in de statistieken het grootste ongevalsrisico. Bij differentiëring<br />
van de cijfers komt echter een genuanceerder beeld naar voren over ouderen en<br />
jongeren in het verkeer.<br />
Verkeersveiligheid: achtergrond<br />
Over zowel jonge als oudere bestuurders bestaat een negatief beeld. Ouderen worden<br />
afgeschilderd als slome en onzekere chauffeurs die de weg niet goed zien. Jongeren<br />
krijgen het etiket van onverantwoordelijke, agressieve snelheidsmaniakken opgeplakt.<br />
Het is jammer dat jongere en oudere weggebruikers vooral op elkaar mopperen en<br />
daarmee de negatieve beeldvorming over en weer in stand houden, in plaats van<br />
samen de stereotypering zelf aan te vallen. Recentelijk laaide de discussie weer op naar<br />
aanleiding van de verplichte medische keuring voor 70-plussers. In een paar<br />
ingezonden brieven naar de krant stonden de volgende fragmenten te lezen:<br />
‘Eerst wrijf je je ogen uit, dan lees je nog een keer. Het staat er echt, ouderen die zich niet<br />
kunnen aanpassen aan het drukke agressieve verkeer moeten van de weg af. Dus nu wordt<br />
de agressie tot norm verheven. Agressie van lieden die gezien hun leeftijd net van de borst<br />
af zijn; die zich als nietsontziende maniakken door het verkeer bewegen. En dat moet nu<br />
de norm worden waar de ‘oudere’ automobilist zich bij aan moet passen? Ik heb een veel<br />
beter idee. Verhoog de leeftijd waarop een rijbewijs gehaald kan worden naar 25 jaar. Dan<br />
zijn die lieden misschien een beetje uitgeraasd...’ 87<br />
‘Voor experts die ouderen van de weg willen hebben, is die categorie automobilisten een<br />
gemakkelijke prooi. Ze vormen een grote groep die het minst zal protesteren. Met evenveel<br />
recht hadden die experts kunnen stellen dat agressievelingen en snelheidsmaniakken van de<br />
weg moeten worden verwijderd. Door het agressieve gedrag van veel jonge automobilisten<br />
worden de ouderen gewoon van de weg gedrukt. De brutalen hebben de halve wereld...’ 88<br />
Maar het zijn niet alleen de ouderen die zich aangevallen voelen die een stereotiepe<br />
blik op jongeren richten. Op dezelfde dag als bovenstaande fragmenten werd een rijinstructeur<br />
geciteerd in de krant:<br />
‘Ouderen zijn gedisciplineerder...Het zijn de opgefokte jongeren die geïrriteerd raken als de<br />
ouderen zich niet aanpassen. De meeste ouderen rijden gewoon hartstikke goed, echt waar.<br />
Die opgefokte jongeren liggen verderop misschien alweer op een kant in de sloot. Ouderen<br />
hebben in de loop der jaren een enorme rij-ervaring opgedaan terwijl die jongeren gelijk<br />
denken dat ze alles kunnen. Die oudere weet dat die poes ook plotseling de weg op kan<br />
schieten, terwijl die machojongetjes die poes niet eens zien zitten en naar leuke vrouwtjes<br />
speuren.’ 89<br />
Ook op televisie wordt het stereotype van de jonge risicobestuurder gebruikt. Een<br />
verzekeringsmaatschappij gebruikt het bijvoorbeeld voor haar reclame. In de reclame<br />
71
is een jongen te zien die iets uit de koelkast wil pakken. Dan ziet hij autosleutels op de<br />
koelkast liggen en krijgt hij een ondeugende blik in zijn ogen. De kijker weet dan al<br />
dat er iets mis zal gaan. En jawel: de jongen neemt inderdaad de auto, kijkt onder het<br />
rijden achterom naar een mooi meisje en botst tegen de auto van Moszcowicz aan, die<br />
er een whiplash aan overhoudt.<br />
In de citaten worden jonge bestuurders over één kam geschoren en ook de reclame<br />
bevestigt het negatieve beeld van jonge automobilisten. Er wordt een stereotype<br />
neergezet dat gestaafd lijkt te worden door de cijfers. Deze tonen inderdaad aan dat<br />
jongeren een bijzondere risicogroep in het verkeer vormen. Beoordeeld op de<br />
aantallen doden per 100.000 inwoners komen de hoogste waarden voor in de klassen<br />
16-24 jaar en 70-plus. De kans op een ernstig ongeval per afgelegde kilometer is het<br />
grootst in de leeftijdscategorie van 18 tot 24 jaar. 90 Daar zijn echter verschillende<br />
kanttekeningen bij te maken.<br />
Verkeersveiligheid: een voorbeeld<br />
Ongeveer 15 jaar geleden hebben verzekeraars een studie gedaan naar het aantal<br />
schadeclaims en de hoogte daarvan. Daaruit bleek dat de schadeclaims bij jongeren<br />
onder de 24 jaar in aantal en hoogte een stuk hoger lag dan bij andere verzekerden.<br />
Toen heeft een groot aantal verzekeraars van autoverzekeringen besloten een extra<br />
toeslag te berekenen op de premie voor jongeren onder de 24 jaar. De meeste<br />
maatschappijen hanteren deze extra toeslag voor jongeren nog steeds. 91<br />
Op het eerste gezicht lijkt dit een gerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd. De<br />
berekeningen van de Bond van Verzekeraars tonen aan dat op basis van een index van<br />
100 (bij de leeftijdsgroep 31-40 jaar), de gemiddelde schadelast van personen van 24<br />
jaar en jonger 174 is en voor ouderen boven de 70 jaar 158. Ook de schadefrequentie<br />
is voor beide groepen het hoogst. 92 Toch valt er nog heel wat op af te dingen. Er<br />
ontstaat een heel ander beeld als de cijfers gedifferentieerd worden.<br />
Ten eerste kan gedifferentieerd worden naar geslacht. Dan blijkt uit de cijfers dat de<br />
kans op een ongeval weliswaar voor beide seksen het grootst is tussen de 18 en 24 jaar,<br />
maar dat mannen in alle leeftijdsgroepen ruimer vertegenwoordigd zijn dan vrouwen<br />
in de categorie ongevalsbetrokken bestuurders. Het risico van een jonge man van 18<br />
tot 24 jaar is bijna twee keer zo groot als dat van een jonge vrouw. Verder lijkt relatief<br />
gezien, over de laatste tien jaar, het risico van jonge vrouwen sterker af te nemen dan<br />
dat van jonge mannen. Het is dus niet rechtvaardig om jonge vrouwen een even hoge<br />
premietoeslag te berekenen als mannen.<br />
Ten tweede kan er gekeken worden of deze cijfers voor jongeren in het algemeen<br />
gelden, of alleen voor een kleine groep die door hun extreem hoge aantal ongevallen<br />
de cijfers omhoogduwt. Het laatste blijkt het geval te zijn. Uit ongevalsstudies is<br />
gebleken dat niet alle jonge bestuurders hetzelfde risico lopen; er zijn namelijk jonge<br />
bestuurders die meer risico lopen dan andere. Deze subgroep vertoont ook vaak<br />
72
combinaties van riskant verkeersgedrag, bijvoorbeeld rijden onder invloed en te hard<br />
rijden. Engels onderzoek wijst uit dat binnen de leeftijdsgroep 18 tot 24 jaar een grote<br />
variatie bestaat. Ongeveer tweederde van de jonge bestuurders blijkt geen verschil te<br />
vertonen met de meer ervaren leeftijdsgroepen. Het blijkt dus dat de meerderheid van<br />
de jongeren moet boeten voor het gedrag van een kleine groep. 93<br />
Ten derde hangt het grotere risico voor jonge bestuurders niet alleen samen met hun<br />
leeftijd. De kans om bij een ongeval betrokken te raken is afhankelijk van kilometrage.<br />
Dat wil zeggen: hoe meer men rijdt, hoe meer kans op een ongeval. In absolute<br />
aantallen neemt dus voor iedereen, ongeacht leeftijd, de kans op een ongeval toe met<br />
het kilometrage. 94 Er zijn sterke aanwijzingen dat ook rij-ervaring een factor speelt.<br />
Iemand tussen de 18 en 24 jaar heeft per definitie een beperkte rij-ervaring. De<br />
toenemende rij-ervaring is dan ook een belangrijke reden voor de daling in risico met<br />
het stijgen van de leeftijd. 95 Een ‘beginnerspremietoeslag’ is dus beter dan een<br />
leeftijdsgebonden premietoeslag.<br />
Tenslotte zijn er de ontwikkelingen in ongevalsrisico van jonge bestuurders. Daaruit<br />
blijkt dat het absolute aantal jonge mannelijke bestuurders dat betrokken is bij ernstige<br />
ongevallen in de laatste tien jaar gereduceerd is met ongeveer 50%. Voor jonge<br />
vrouwen was dit met bijna 30%. Deze afname van risico heeft te maken met een<br />
afname in kilometrage, maar ook met een continu afnemend relatief risico<br />
(ongevalsbetrokkenheid per afgelegde kilometer). 96 Ondanks deze afname blijven veel<br />
verzekeraars hun premies baseren op oude cijfers.<br />
Als al deze differentiaties en nuances meegenomen worden in de beoordeling is een<br />
premietoeslag voor jonge bestuurders lang niet zo rechtvaardig als het op het eerste<br />
gezicht leek. In het gehanteerde systeem wordt het overgrote deel van de jongeren dus<br />
gediscrimineerd, doordat de algemene onderzoekscijfers waarin jongeren als<br />
homogene risicovolle groep naar voren komen heel goed past bij de negatieve<br />
stereotiepe beeldvorming die er bestaat over jongeren achter het stuur. Beter is het om<br />
de hoogte van de premie te baseren op het aantal jaren schadevrij rijden en het aantal<br />
kilometers dat men rijdt.<br />
Conclusie<br />
Ouderen en jongeren worden beiden gestereotypeerd als risicovolle autobestuurders,<br />
in veel gevallen door elkaar. Beiden worden echter ook op kosten gejaagd vanwege<br />
deze stereotypen; jongeren bij autoverzekeringen en ouderen bij het verlengen van<br />
hun rijbewijs. Een genuanceerder beeld kan naar voren komen als de cijfers en feiten<br />
beter doorgrond worden en de individuele automobilist op de eigen kwaliteiten<br />
beoordeeld wordt. De meeste jongeren zijn verantwoordelijke weggebruikers en niet<br />
alle ouderen zijn gebrekkig. De polarisatie van jong en oud, die over en weer<br />
plaatsvindt, doet helaas afbreuk aan de positie van beiden.<br />
73
4.3.4. Media: valkuilen<br />
Stereotypen worden voor een belangrijk deel gevormd via televisie en radio, in<br />
kranten en tijdschriften en in reclames en voorlichtingsmateriaal. In deze media<br />
worden ook over jongeren veel negatieve stereotypen gereproduceerd. Er zijn een<br />
aantal zaken aan te wijzen die dit in de hand werken:<br />
• gebruik van stereotypen<br />
In de media wordt veel gebruik gemaakt van stereotypen om snel een beeld of een<br />
bepaalde sfeer neer te zetten. Zoals de eerdergenoemde reclame van een<br />
verzekeringsmaatschappij waarin een jongen de auto van zijn vader pakt en een<br />
botsing krijgt.<br />
Daarnaast wordt veel gewerkt met polarisatie: door de ene categorie af te zetten tegen<br />
een stereotype van de andere komt de boodschap met grote maar misleidende<br />
helderheid over. Als de boodschap is dat jongeren mooi, fris en flitsend zijn, worden<br />
ouderen gebruikt als contrast en afgeschilderd als uitgezakt, zielig en gebrekkig.<br />
Andersom werkt het hetzelfde: als de boodschap is dat volwassenen verantwoordelijk<br />
en wijs zijn, worden ze soms tegen jongeren afgezet die worden geportretteerd als<br />
roekeloos en onervaren;<br />
• bejegening<br />
De media benaderen jongeren vaak betuttelend. Dit komt onder andere tot uiting in<br />
het feit dat jongeren praktisch altijd bij de voornaam genoemd worden en getutoyeerd<br />
worden, terwijl volwassenen met meneer of mevrouw aangesproken worden. Ook<br />
worden aan jongeren vaker retorische of ja/nee vragen in plaats van open vragen<br />
gesteld, alsof ze niet in staat zijn zelf een antwoord te formuleren;<br />
• selectie<br />
De selectie van het te brengen nieuws heeft grote invloed op beeldvorming via de<br />
media. Ten eerste is goed nieuws meestal geen nieuws, waardoor vooral negatieve<br />
berichten aan de orde komen. Ook ligt bij media-uitingen over burgers in het<br />
algemeen de nadruk vooral op de werkzame bevolking. Jongeren die de arbeidsmarkt<br />
nog niet zijn opgegaan en gepensioneerden die de arbeidsmarkt verlaten hebben<br />
komen niet aan bod en worden op die manier niet beschouwd als volwaardige burgers.<br />
Daarnaast komen jongeren soms juist wel eenzijdig aan de orde bij een algemeen<br />
maatschappelijk probleem, waardoor ten onrechte wordt gesuggereerd dat iets een<br />
typisch jongerenprobleem is. De kop van een krantenbericht over een Belgisch<br />
onderzoek naar alcohol in het verkeer luidde: ‘38% van jonge verkeersslachtoffers<br />
dronken’. Uit het onderzoek bleek inderdaad dat van alle jongeren van 18 tot 25 jaar<br />
die betrokken zijn bij een verkeersongeval 38% dronken is. Van de 25- tot 34-jarigen<br />
is dat echter 53% en van de 35- tot 45-jarigen maar liefst 59%! 97 Deze overbelichting<br />
van jongeren en de onderbelichting van ouderen in de media hebben een vergelijkbaar<br />
effect. Ze nemen beiden een leeftijdscategorie niet serieus en sluiten deze<br />
maatschappelijk uit;<br />
74
• analyse<br />
Bij de analyse van een incident of voorval waarbij jongeren betrokken zijn, wordt<br />
sneller dan bij andere leeftijdscategorieën geconstateerd dat het gaat om een nieuwe<br />
jeugdtrend of ontwikkeling in de samenleving. Dit kan leiden tot een misplaatst<br />
alarmisme, waardoor problemen buiten proportie worden opgeblazen. Het<br />
commentaar op deze zaken komt vaak niet van jongeren zelf, maar van deskundigen<br />
van middelbare leeftijd;<br />
• informatievoorziening<br />
Eén van de taken van de media is informatievoorziening. Er bestaat een neiging om<br />
kinderen en jongeren af te schermen van sommige media-uitingen, bijvoorbeeld als er<br />
geweld of seks in voorkomt. Daar is niets mis mee als het maar op de juiste manier<br />
gebeurt. Soms worden jongeren echter afgeschermd van informatie waar zij wel<br />
degelijk recht op hebben, zoals informatie over seksualiteit en preventie. Bepaalde<br />
informatie die ook voor jongeren belangrijk zou kunnen zijn, zoals politiek nieuws,<br />
wordt op een zodanige manier gebracht dat het in het geheel niet aansluit bij hun<br />
belevingswereld.<br />
75
4.3.5. Media: aanbevelingen<br />
Om te voorkómen dat mediamakers in deze valkuilen trappen heeft het LBL een<br />
aantal aanbevelingen:<br />
• benut de toets ‘beelden van leeftijd in de media’ 98<br />
Het LBL heeft in 1998 een toets uitgegeven om eenzijdige beeldvorming over leeftijd<br />
in de media tegen te gaan. De toets is met name gericht op beeldvorming over<br />
ouderen, maar is ook toepasselijk op jongeren. De toets wijst op de mechanismen die<br />
negatieve beeldvorming in de hand werken en biedt een checklist voor het<br />
identificeren hiervan;<br />
• noem geen leeftijd, sekse of etniciteit als dat onnodig is<br />
In 1993 riep de Nederlandse Vereniging van Journalisten haar leden op om<br />
nationaliteit, geloof of geboorteland alleen te noemen als dat noodzakelijk is. Het<br />
LBL wil aan dit rijtje leeftijd toevoegen. Het is bijvoorbeeld niet nodig om te weten<br />
dat een cassière die uit de kassa steelt 25 jaar is. Door de leeftijd expliciet te vermelden<br />
kan de indruk gewekt worden dat er een verband is tussen leeftijd en stelen uit kassa’s;<br />
• plaats feiten en cijfers over jongeren in context<br />
Als cijfers en feiten over jongeren niet in de context van algemene maatschappelijke<br />
ontwikkelingen worden geplaatst, lijkt het alsof iets specifiek en louter jongeren<br />
betreft. Vaak gebeurt dit bij onderwerpen als criminaliteit, geweld, (rechts-)<br />
extremisme of druggebruik. Door feiten en cijfers in de context van andere<br />
leeftijdsgroepen te plaatsen wordt deze indruk makkelijker weggenomen. Daarbij zou<br />
ook op krantekoppen en programmatitels gelet moeten worden. Een krantebericht in<br />
De Telegraaf kopte ‘Surfende kinderen jagen ouders op kosten’ 99 maar gaat bijvoorbeeld<br />
niet alleen over jongeren. Zij zijn slechts één van meerdere groepen<br />
internetgebruikers die telefoonrekeningen omhoog stuwen. Toch wekt de kop de<br />
indruk dat het met name om jongeren gaat;<br />
• verbeeld, beschrijf en bejegen jongeren niet in termen van hun leeftijd als dat<br />
onnodig is<br />
Jongeren worden niet serieus genomen door het gebruik van verkleinwoordjes of door<br />
tutoyeren, en ook niet door hen louter bij de voornaam te noemen of door hun<br />
functie niet te noemen (in tegenstelling tot volwassenen en ouderen). Behandel en<br />
beschrijf jongeren respectvol en beschouw ze eerst als mens en dan misschien als<br />
jongere, als het onderwerp daartoe uitnodigt;<br />
• laat jongeren zelf aan het woord<br />
Paternalisme kan vermeden worden door jongeren zelf aan het woord te laten. Ook<br />
kan het een genuanceerder beeld opleveren als er niet slechts over jongeren maar ook<br />
met jongeren gesproken wordt;<br />
76
• zorg voor een goede afspiegeling van mediaconsumenten<br />
Zoals bleek op de expertmeeting over beeldvorming over jongeren van april 2000,<br />
hebben mediamakers ongelijk als ze denken dat jongeren zich niet storen aan de<br />
ongenuanceerde beelden van hun leeftijdscategorie in de media. Jongeren zijn ook<br />
mediaconsumenten. Zij hebben recht op een representatieve afspiegeling in de media;<br />
• zorg voor een grotere variatie aan rollen, functies en onderwerpen voor<br />
jongeren<br />
Een grotere variatie in beelden van jongeren in de media voorkomt starheid in het<br />
denken over jongeren. Ze kunnen dan overkomen als pluriforme mensen die zowel<br />
slechte als goede kwaliteiten in zich verenigen, in plaats van te worden opgehemeld of<br />
afgekraakt;<br />
• voorkom polarisatie van leeftijdscategorieën<br />
Het is in veel gevallen onnodig om leeftijdscategorieën te polariseren. Polarisatie is<br />
een instrument om ergens nadruk op te leggen. Een frisse jonge vrouw in contrast met<br />
een oudere gerimpelde man wordt nog frisser en een verantwoordelijke huisvader in<br />
contrast met een jonge wildebras wordt nog verstandiger. Nadruk leggen kan echter<br />
ook op andere manieren, zonder een andere groep af te kraken of juist op te hemelen.<br />
77
5<br />
Conclusie en aanbevelingen<br />
Negatieve stereotypen over jongeren kun je overal in de samenleving terugvinden als<br />
je erop let. De belemmeringen die deze stereotypen opwerpen zijn in ieder geval<br />
duidelijk voelbaar. Er is geen eenduidig positief of negatief beeld van bepaalde<br />
leeftijdsgroepen; over iedere leeftijdsgroep bestaan verschillende beelden. Over<br />
jongeren bestaan zowel eenzijdige beelden als ‘crimineel’ en ‘onverantwoordelijk’ als<br />
‘dynamisch’ en ‘flexibel’.<br />
Bovendien is een formulering van ‘juiste’ beelden onmogelijk. Wat voor de een<br />
positief is, vindt de ander negatief en omgekeerd. Negatieve beelden vervangen door<br />
positieve is dan ook niet de aangewezen weg. Aandacht voor diversiteit is een betere<br />
oplossing. Mensen moeten zich ervan bewust worden dat ze anderen in hokjes<br />
stoppen, terwijl de werkelijkheid gevarieerder en genuanceerder is. ‘De’ jongere<br />
bestaat niet.<br />
Aandacht besteden aan diversiteit vergt veel en heeft met name te maken met een<br />
mentaliteitsverandering. Een mentaliteitsverandering is echter het resultaat van een<br />
soms langdurig proces van min of meer concrete stappen. Het Landelijk Bureau<br />
Leeftijdsdicriminatie heeft een aantal aanbevelingen om deze concrete stappen te<br />
zetten in de richting van een diversiteitsbeleid voor alle leeftijden.<br />
Aanbevelingen<br />
In dit onderzoek worden er in hoofdstuk 4 diverse aanbevelingen gedaan om<br />
eenzijdige beeldvorming over jongeren met concrete middelen tegen te gaan. Deze<br />
aanbevelingen worden hier in het kort op een rijtje gezet voor de diverse personen en<br />
instellingen die ermee aan de slag kunnen gaan. Ook zijn een paar aanbevelingen op<br />
het gebied van onderzoek toegevoegd die niet elders worden genoemd.<br />
78
Rijks- en lokale overheden:<br />
• beschouw jongeren als volwaardige burgers<br />
Beschouw jongeren niet alleen als een categorale belangengroep. Zij zijn gewoon<br />
Nederlandse burgers met de rechten die daar bij horen. Democratisch inspraakrecht is<br />
daar één van;<br />
• zorg voor volwaardige voorzieningen<br />
Het is belangrijk dat de participatie van jongeren goed wordt gefaciliteerd:<br />
vacatiegeld, een geschikte vergaderruimte, administratieve ondersteuning,<br />
communicatiemiddelen, enzovoort;<br />
• stel een democratische checklist op<br />
Om met name op gemeentelijk niveau een democratische afspiegeling bij<br />
inspraakprocedures te waarborgen kan een ‘democratische checklist’ opgesteld worden<br />
waarin de afspiegelingsvoorwaarden voor inspraak vastgelegd zijn;<br />
• zorg voor een goed netwerk<br />
Zowel op landelijk als op lokaal niveau kunnen ‘netwerkers’ aangesteld worden die<br />
contact maken en onderhouden met jongeren en jongerenorganisaties;<br />
• mainstream jongeren in adviesorganen<br />
Naast vrouwen en allochtonen zou ook voor jongeren een mainstreamingbeleid<br />
gevoerd moeten worden. Bij diversiteitsdoelstellingen van de samenstelling van<br />
adviesorganen kunnen jongeren ook opgenomen worden;<br />
• zorg voor duidelijkheid<br />
Jongeren zijn gebaat bij duidelijke en concrete vormen van inspraak, waarbij het effect<br />
en de tijdsduur van de medezeggenschap van tevoren bekend is. Een goede<br />
informatievoorziening is daarbij ook essentieel.<br />
Politici, sociale partners en jongerenorganisaties:<br />
• debat beeldvormingsaspecten minimumjeugdloonstelsel<br />
Politici, sociale partners en jongerenorganisaties zouden een debat moeten voeren<br />
over de beeldvormingsaspecten van de argumentatie achter het<br />
minimumjeugdloonstelsel. Het debat zou meer resultaat kunnen hebben als de<br />
verschillende aspecten ervan in eerste instantie los van elkaar worden besproken.<br />
Werkgevers, vakbonden en opleidingen:<br />
• informatievoorziening over rechten als werknemer<br />
Zowel voor werkgevers als vakbonden, maar ook voor (beroeps)opleidingen ligt er een<br />
79
taak in het voorlichten van jongeren over hun rechten als werknemer.<br />
Werkgevers:<br />
• kwaliteiten los zien van leeftijd<br />
Bij met name wervingsprocedures moeten de kwaliteiten die nodig zijn voor de<br />
vervulling van taken voorop staan. Zo wordt niemand bij voorbaat uitgesloten<br />
vanwege zijn of haar leeftijd;<br />
• coaching van starters<br />
Werknemers, en met name jonge starters, hebben recht op een goede begeleiding.<br />
Starters zouden een coach moeten hebben die als aanspreekpunt kan fungeren voor<br />
allerhande zaken waar zij mee geconfronteerd worden op de nieuwe werkplek;<br />
• begeleiding voor stagiaires en leerwerkers<br />
Voor stagiaires en mensen met leer-werkplekken zijn een goede begeleiding en een<br />
kans om zich te ontwikkelen helemaal essentieel. Er mag dan ook geen volledige<br />
productiviteit van hen verwacht worden;<br />
• balans belastbaarheid en belasting<br />
Regelmatige evaluaties van zowel de kwaliteiten van de werknemer als de uit te voeren<br />
taken kunnen de balans tussen belastbaarheid en belasting verbeteren. Daardoor kan<br />
de werkgever optimaal nut halen uit de werknemer en krijgt de werknemer de kans<br />
om zich te ontplooien zonder overwerkt te raken;<br />
• goede arbeidsomstandigheden voor alle leeftijden<br />
Zowel voor jongere als voor oudere werknemers is een regelmatige evaluatie van<br />
arbeidsomstandigheden nodig om hun gezondheid te waarborgen en stress en burnout<br />
te voorkomen;<br />
• zekerheid en perspectief bieden<br />
Door jongeren werkzekerheid en carrièreperspectief te bieden kan een werkgever<br />
jonge werknemers langer behouden en is onzekerheid geen mogelijke stressfactor. Dit<br />
kan in de vorm van een vast contract of duidelijke afspraken, hulp bij het elders<br />
solliciteren na beëindiging van een dienstverband en het meegeven van kwalificaties.<br />
Mediamakers:<br />
• benut de toets ‘beelden van leeftijd in de media’ 100<br />
Deze door het LBL uitgegeven toets wijst op de mechanismen die negatieve<br />
beeldvorming in de hand werken en biedt een checklist voor het identificeren hiervan;<br />
80
• noem geen leeftijd, sekse of etniciteit als dat onnodig is<br />
Door de leeftijd onnodig expliciet te vermelden kan de indruk gewekt worden dat er<br />
een verband is tussen leeftijd en het onderwerp waar dat verband niet bestaat;<br />
• plaats feiten en cijfers over jongeren in context<br />
Door feiten en cijfers in de context van andere leeftijdsgroepen te plaatsen wordt de<br />
indruk dat het een specifiek jongerenprobleem of onderwerp zou betreffen<br />
weggenomen;<br />
• verbeeld, beschrijf en bejegen jongeren niet in termen van hun leeftijd als dat<br />
onnodig is<br />
Behandel en beschrijf jongeren respectvol en beschouw ze eerst als mens en dan<br />
misschien als jongere, als het onderwerp daartoe uitnodigt;<br />
• laat jongeren zelf aan het woord<br />
Het kan een genuanceerder beeld opleveren als er niet slechts over jongeren maar ook<br />
met jongeren gesproken wordt;<br />
• zorg voor een goede afspiegeling van mediaconsumenten<br />
Jongeren zijn mediaconsumenten. Zij hebben recht op een representatieve<br />
afspiegeling in de media;<br />
• zorg voor een grotere variatie aan rollen, functies en onderwerpen voor<br />
jongeren<br />
Jongeren kunnen door een grotere variatie van beelden van hen in de media<br />
overkomen als de pluriforme mensen die zij zijn;<br />
• voorkom polarisatie van leeftijdscategorieën<br />
Nadruk leggen kan ook op andere manieren dan polarisatie van leeftijdscategorieën,<br />
zonder een andere groep af te kraken of juist op te hemelen.<br />
Onderzoekers:<br />
• onderzoek naar beeldvorming over jongeren<br />
Dit is een eerste aanzet voor meer onderzoek naar beeldvorming over jongeren. Er is<br />
nog niet veel bekend over dit onderwerp, terwijl het wel veel invloed heeft op de<br />
levens van jongeren. In eerste instantie zou onderzoek naar beeldvorming over<br />
jongeren in de media zeer nuttig zijn, met nadruk op de beelden van allochtone<br />
jongeren;<br />
• plaats onderzoek in context<br />
Eenzijdige beeldvorming in onderzoek over jongeren kan voorkómen worden door de<br />
resultaten in de juiste context te plaatsen. Bij bijvoorbeeld onderzoek over<br />
81
jeugdcriminaliteit gebeurt dit vaak niet. Er wordt dan niet vermeld om welk<br />
percentage van de Nederlandse jeugd het gaat en er wordt geen vergelijking<br />
getrokken met volwassenencriminaliteit. Hierdoor lijkt het probleem van<br />
jeugdcriminaliteit omvangrijker dan het is, hetgeen tot negatieve beeldvorming kan<br />
leiden;<br />
• gebruik onderzoeksmethoden die bij de doelgroep passen<br />
Jongeren reageren soms anders op bepaalde onderzoeksmethoden dan<br />
volwassenen/ouderen. Dit blijkt bijvoorbeeld bij meerkeuzevragen. Jongeren scoren<br />
vaak hoog op het antwoord ‘ik weet niet’. Dit komt niet doordat jongeren geen<br />
mening hebben of dom zijn, maar doordat jongeren de gegeven antwoorden te<br />
ongenuanceerd vinden. Ook speelt dit probleem bij ‘self-report’onderzoek naar<br />
jeugdcriminaliteit, waarin jongeren zelf kunnen aangeven of ze al dan niet een delict<br />
hebben gepleegd. Dit leidt vaak tot zeer hoge criminaliteitscijfers, maar in<br />
werkelijkheid gaat het vooral om graffiti, zwartrijden en een mes op zak hebben. 101<br />
Iedereen:<br />
• beoordeel mensen niet naar leeftijd<br />
Dit klinkt wellicht een beetje curieus als aanbeveling, maar het is de beste manier om<br />
stereotiepe beeldvorming over leeftijdscategorieën tegen te gaan. Als men zich er<br />
bewust van is dat leeftijd geen bepalende factor hoeft te zijn, kan voorkómen worden<br />
dat mensen uitgesloten worden louter op grond van hun leeftijd.<br />
82
6<br />
Nawoord<br />
Dit onderzoek is met de hulp van velen tot stand gekomen. Op deze plaats wil ik deze<br />
mensen graag bedanken. In de eerste plaats zijn dat de jongeren die hebben<br />
deelgenomen en meegewerkt aan de expertmeeting op 28 april 2000: Rahma El<br />
Hannoufi (voorzitter), Jaga Ananda Argentum (Jeugdnetwerk Nederland), Debbie<br />
Bouguenon (AbvaKabo), Nadia van der Linde (Raad Jongeren en Bevolking), Floor<br />
Kaspers (NJMO, Dwars), Anne uit den Boogaard (CNV), Cynthia Jhinnoe (The Site),<br />
Miguel Heilbron (The Site) en Robert Bergen Henegouwen (Nederlands Agrarisch<br />
Jongeren Kontakt). Zij hebben inspiratie geleverd door over hun eigen ervaringen te<br />
vertellen en hebben enkele nuttige voorbeelden naar voren gebracht. Ook was hun<br />
inbreng zeer belangrijk bij de onderwerpkeuze en aandachtsvelden van dit onderzoek.<br />
Tanja Jadnanansingh, directeur van The Site, wil ik bedanken voor haar medewerking<br />
aan de expertmeeting en voor het gesprek dat zij met mij gevoerd heeft over<br />
beeldvorming over jongeren.<br />
De informatie van Jos Poelman van de Stichting soa-bestrijding was zeer nuttig voor<br />
het hoofdstuk over jongeren en veilig vrijen in de media en hij wordt daarin<br />
meermalen geciteerd. Ik wil hem dan ook hartelijk bedanken. Ook zijn er gesprekken<br />
gevoerd met Professor Juliaan Van Acker van de faculteit orthopedagogiek van de<br />
Universiteit Nijmegen over jeugdcriminaliteit en met Jan-Laurens Hazekamp,<br />
directeur van de Stichting Alexander, over jongerenparticipatie. Deze gesprekken<br />
worden weliswaar niet letterlijk aangehaald in dit onderzoeksverslag, maar zij hebben<br />
wel een denkkader verschaft over de manieren waarop beeldvorming over jongeren<br />
negatieve gevolgen voor hen heeft. Het is duidelijk dat er op het gebied van<br />
beeldvorming over jeugdcriminaliteit nog een hele weg te gaan is.<br />
Verder wil ik mijn dank uitspreken aan de leden van de adviesgroep beeldvorming die<br />
een vroeg concept van het onderzoeksverslag hebben besproken. Dit zijn: Bernadette<br />
van Dijck (NOS/Bureau Beeldvorming), Dirk Ebbeling (Ministerie van VWS), Huub<br />
Evers (Academie voor Journalistiek en voorlichting Tilburg), Maaike Meijer<br />
(Universiteit Maastricht), Trudi Nederland, Ger Tielen (Nederlands Platform<br />
Ouderen en Europa) en Erline Wubs (Ministerie van SZW). Zij hebben veel<br />
waardevolle adviezen gegeven en informatiebronnen gesuggereerd.<br />
Ten slotte wil ik mijn collega’s bedanken voor alle informatie die zij hebben<br />
aangedragen en de moeite die zij in het becommentariëren en redigeren van het<br />
onderzoek hebben gestopt. Bovenal ben ik dankbaar voor hun hulp bij het uitvoeren<br />
83
van het onderzoek over beeldvorming over jongeren in de media waarvoor zij vele<br />
dagbladen hebben doorplozen en televisieprogramma’s hebben geanalyseerd waar zij<br />
anders nooit naar zouden kijken.<br />
Het literatuuronderzoek dat met behulp van al deze mensen tot stand is gekomen zal<br />
hopelijk voor zowel het LBL als voor hen een aanknopingspunt kunnen bieden voor<br />
de bestrijding van stereotiepe beeldvorming over jongeren en de negatieve gevolgen<br />
daarvan.<br />
<strong>Marije</strong> <strong>Cornelissen</strong><br />
84
Literatuurlijst<br />
• G. Aardema, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 2000<br />
• J. Van Acker, Jeugdcriminaliteit: feiten en mythen over een beperkt probleem, Houten:<br />
Bohn Stafleu Van Loghum, 1998<br />
• H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 1997<br />
• F. Beekman, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 2000<br />
• M. du Bois-Reymond en J. de Jong-Gierveld, ‘Van een standaardlevensloopmodel naar<br />
een geïndividualiseerde keuzebiografie’, in: M. du Bois-Reymond en J. de Jong-<br />
Gierveld (red), Mens en maatschappij, volwassen worden, generaties toen en nu: transities<br />
in de levensloop, 1993<br />
• M. du Bois-Reymond, Y. te Poel en J. Ravesloot, Jongeren en hun keuzes, 1998<br />
• P. van den Boom, ‘In de speeltuin van de arbeidsmarkt loert de stress’, in: de Volkskrant,<br />
21 augustus 1999<br />
• K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren<br />
van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997<br />
• K. Brouwers en H. van Driel, De sociaal-economische positie van jongeren, Zoetermeer:<br />
EIM, 1999<br />
• Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen:<br />
CBS, 1999<br />
• W. van Dalen, DRANK maakt meer kapot dan je lief is. Een beschrijving van het 12,5<br />
jaar bestaan van een unieke campagne, NIGZ, 1999<br />
• J. Deltenre,’Surfende kinderen jagen ouders op kosten’, in: De Telegraaf, 10 oktober 2000<br />
• G. van Dijk en M. de Graaff, Toets beelden van leeftijd in de media, Utrecht: LBL,<br />
1998<br />
• J.W. Duyvendak en R. Koopmans, ‘Gouden toekomst voor politiek protest?’, in: De<br />
Helling, jaargang 3, nummer 3, najaar 1990<br />
• C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 1999<br />
• H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig,<br />
Utrecht: de Tijdstroom, 1994<br />
• Gemeente Oosterhout (persbericht), Marokkaanse jongeren Oosterhout krijgen eigen<br />
onderkomen, Oosterhout, 25 juni 1998<br />
• Jongerenorganisatie CNV, Je bent jong en je werkt je te pletter? Lajeniegekmakuh...!,<br />
Utrecht: CNV, 2000<br />
• P. Klein Beernink, ‘Jeugd op de gezonde toer’, in: De Telegraaf, 11 oktober 2000<br />
• L. Kolker, Nederland gebruikt ze...omdat soa overal verkrijgbaar zijn, Utrecht: Stichting<br />
soa-bestrijding, 1999<br />
• K. Koning, Tekort aan personeel? Veertig- en vijftigplussers in beeld. Handreiking voor<br />
ouderenbeleid in het midden- en kleinbedrijf, Utrecht: LBL, 2000<br />
85
• J.A. Krosnick en D.F. Alwin, ‘Aging and susceptibility to attitude change’, in: Journal of<br />
personality and social psychology, 1989, nr.75<br />
• H. Kunneman, Van theemutscultuur naar walkman-ego. Contouren van post-moderne<br />
individualiteit, Amsterdam: Boom, 1996<br />
• Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, Jaarverslag 1998, Utrecht: LBL, 1999<br />
• K. de Leeuw, S. Hoitsma, I. de Jager en P. Schonewille (red.), Jong! Jongerencultuur<br />
en stijl in Nederland 1950-2000, Zwolle: Waanders uitgevers, 2000<br />
• C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november<br />
1997<br />
• M. Luyten, ‘De starter is manager van zijn eigen BV’, in: de Volkskrant, 18 augustus<br />
1999<br />
• G.H. Maassen en M.P.M. De Goede, ‘Inter- en intragenerationele waarneming van<br />
ouderen en jongeren’, in: Comenius, 1990, 10<br />
• W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische<br />
uitgeverij Amersfoort, 1993<br />
• Ministerie WVC, Jeugd verdient de toekomst. Nota intersectoraal jeugdbeleid. Den Haag:<br />
Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, 1993<br />
• R. van Overbeek en M. Flikweert, Grenzen aan de leeftijd, Utrecht: Verwey-Jonker<br />
Instituut, 1999<br />
• C. Overdijk, De ontgroening van Nederlands toptalent, 1999<br />
• (interview met) S. Pekelharing, ‘Festival moet jongeren bij politiek betrekken: “Ze vinden<br />
het al raar dat ik politicologie studeer”’, in: KUnieuws, jaargang 27, nr.24, 6 maart 1998<br />
• K. Penninx, De buurt voor alle leeftijden. Intergenerationele buurtontwikkeling in het<br />
kader van sociaal beleid, Utrecht: NIZW, 1999<br />
• J. van der Ploeg en H. Ferwerda, ‘De positie van jongeren in de toekomstige<br />
samenleving’, in: j*. tijdschrift over jongeren, mei 2000<br />
• Projectgroep Nationale Jeugdraad, Naar een Nationale Jeugdraad. Advies aan de<br />
Staatssecretaris van Welzijn en Sport, Amsterdam, 2000<br />
• Y.M. Quispel, Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt, Utrecht: LBL, 2000<br />
• Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de<br />
overheid. Den Haag: ROB, maart 2000<br />
• K. Reestman, Leef-tijd, 1995<br />
• A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk, Wet- en regelgeving als markeringen<br />
van de biografie, Utrecht: LBL, 1999<br />
• M. Scheurkogel, ‘Kok schept verkeerd beeld voortijdig schoolverlaters’, in: IN. Magazine<br />
van de Jongerenorganisatie CNV, najaar 1999<br />
• C.J.M. Schuyt, Kwetsbare jongeren en hun toekomst, Ministerie van VWS, 1995<br />
• P.C. Tirion, Jong & betrokken, hoe maatschappelijk betrokken zijn Nederlandse jongeren?,<br />
Arnhem, 1999<br />
• Trouw, ‘Straks praten scholieren alleen over de koeken in de kantine; mondige leerlingen’, 7<br />
oktober 2000<br />
• R. Vaane, geciteerd in: de Provinciale Zeeuwse Courant, 13 mei 2000<br />
86
• Vakgroep Sociale Psychologie, Universiteit van Amsterdam, Het relationele en seksuele<br />
gedrag van jongeren op vakantie, Amsterdam, 1997<br />
• B. de Voogd, ‘Van zelfontplooiing tot werkplicht’, in: Grenzeloos, juli 1994<br />
• M. de Winter, Kinderen als medeburgers. Kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk<br />
opvoedingsperspectief, Utrecht: de Tijdstroom, 1995<br />
• I. van der Zande, ‘Deugt de jeugd?’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd?<br />
Normen en waarden in gezin, school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom,<br />
2000<br />
87
Bijlage 1:<br />
Verslag expertmeeting<br />
28 april 2000<br />
Verslag expertmeeting ‘negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren’<br />
Datum: vrijdag 28 april 2000<br />
Tijd: 16.00 - 18.00 uur<br />
Locatie: jongeren-infocafé The Site, Amsterdam<br />
Aanwezig: Rahma El Hannoufi (voorzitter), Jaga Ananda Argentum (Jeugdnetwerk<br />
Nederland), Debbie Bouguenon (AbvaKabo), Nadia van der Linde (Raad Jongeren en<br />
Bevolking), Floor Kaspers (NJMO, Dwars), Anne uit den Boogaard (CNV), Cynthia<br />
Jhinnoe (The Site), Miguel Heilbron (The Site), Robert Bergen Henegouwen<br />
(Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt), <strong>Marije</strong> <strong>Cornelissen</strong> (LBL,), Nel van Dijk<br />
(LBL), Anne Marijke Steen (LBL), Hagar Roijackers (LBL, verslag)<br />
Afwezig m.k: Miriam Kettani (TANS)<br />
Nel van Dijk, directeur van het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, heet de<br />
aanwezigen welkom en legt uit wat het LBL doet. Zij merkt dat vaak wordt gedacht<br />
dat ‘leeftijdsdiscriminatie’ vooral betrekking heeft op senioren. Met het project<br />
‘beeldvorming over jongeren’, waarvan deze expertmeeting onderdeel is, hoopt het<br />
LBL een begin te maken met het doorbreken van dit idee.<br />
Rahma El Hannoufi (24), voorzitter van deze meeting, heet de aanwezigen welkom.<br />
Rahma is lid van TANS (Towards A New Start), een Marokkaanse jongerenorganisatie<br />
die zich bezighoudt met beeldvorming rond Marokkaanse jongeren. Zij is bezig met<br />
het laatste jaar van de HEAO en zit in een jongerenpanel van een Nederlandse<br />
organisatie voor vrijwilligerswerk.<br />
<strong>Marije</strong> <strong>Cornelissen</strong>, secretaris van het LBL-project ‘beeldvorming en leeftijd’ vertelt<br />
over het project. ‘Beeldvorming en leeftijd’ duurt drie jaar en zit in het laatste jaar.<br />
Totnogtoe zijn er onder meer een aantal onderzoeken en een fotoboek uitgebracht en<br />
is er een tentoonstelling het land door gereisd. Het doel van het project wordt<br />
uitgelegd: het verzamelen van expertise, het creëren van maatschappelijke<br />
bewustwording en het geven van advies aan het ministerie van VWS. <strong>Marije</strong> laat een<br />
voorbeeld van beeldvorming zien uit de Volkskrant van dezelfde dag, een groot artikel<br />
over jongeren als ‘de zwijgende generatie’.<br />
88
De deelnemers stellen zich voor:<br />
Anne uit den Boogaard (24) werkt bij de jongerenorganisatie van het CNV. Zij is<br />
project medewerker stresspreventie en heeft employability en (reïntegratie van)<br />
gehandicapten in haar portefeuille.<br />
Floor Kaspers (24) zit in de Nationale Jongerenraad voor Milieu en Ontwikkeling,<br />
waarbij ze o.a. gemeenten adviseert over jongerenparticipatie. Zij komt daarbij veel<br />
beeldvorming tegen.<br />
Daarnaast maakt Floor deel uit van de jongerenfractie van Dwars (gelieerd aan<br />
GroenLinks).<br />
Nadia van der Linde (24) is lid van de Raad Jongeren en Bevolking, die opkomt voor<br />
de reproductieve en seksuele rechten van jongeren in Nederland en daarbuiten. Dit<br />
gebeurt in Nederland via scholen en organisaties en buiten Nederland via<br />
internationale congressen, bijvoorbeeld van de Verenigde Naties. Nadia heeft mede de<br />
Youth Coalition gevormd en studeert sociale geografie.<br />
Debbie Bouguenon (27) werkt bij AbvaKabo, een vakbond voor de collectieve sector<br />
en voormalige overheidsorganisaties die zich voornamelijk bezighoudt met het<br />
afsluiten van CAO’s. Binnen de AbvaKabo houdt ze zich bezig met jongeren & arbeid.<br />
Jaga Ananda Argentum (17) maakt deel uit van het Jeugd Netwerk Nederland en<br />
werkt als projectbegeleider voor het IPP (Instituut voor Publiek en Politiek). Hij is<br />
onder meer bezig met democratie binnen het onderwijs in Denemarken en met<br />
jongeren en jeugdparticipatie in Moldavië. Jaga doet de avond-HAVO en noemt zich<br />
een ‘beroepsjongere’.<br />
Robert Bergen Henegouwen (21) heeft, met zijn vader, een komkommerkwekerij.<br />
Hij is actief lid van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt, een glas- en<br />
tuinbouworganisatie voor jongeren. Robert merkt dat veel mensen, ook jongeren, zich<br />
sneller richten tot de tuindersorganisatie NTO en dat de NAJK door de NTO nog<br />
niet erg vaak om advies wordt gevraagd.<br />
Miguel Heilbron (17) speelde in de Theatergroep 0-20, onder meer in een stuk<br />
waarin beeldvorming over jongeren in de media aan bod kwam. Miguel schrijft<br />
columns in jeugdblad 025 en hij maakt een website waarin hij pleit voor minder<br />
eurocentrisch onderwijs op scholen, bijvoorbeeld bij geschiedenis meer aandacht voor<br />
niet-Europese culturen. Hij zit in zijn eindexamenjaar.<br />
Cynthia Jhinnoe (18) zit in het eindexamenjaar van de HAVO en is één van de 15<br />
jongerenadviseurs van The Site. De jongerenadviseurs vertellen aan The Site wat<br />
jongeren bezighoudt en wat ze leuk vinden, ze kijken naar de leeftijdsopbouw van de<br />
89
werknemers en denken mee over stageplekken. The Site wil actief bezig zijn en een<br />
aantrekkelijke plek aanbieden aan jongeren, een tegenhanger van de ‘hangplek’.<br />
De jongeren vertellen over hun eigen ervaringen met beeldvorming:<br />
Nadia ziet duidelijke beeldvorming in ontwikkelingslanden op seksueel gebied. Het<br />
idee heerst daar dat je jongeren dom moet houden, zodat er op seksueel gebied niets<br />
gebeurt. Informeren wordt daar gezien als stimuleren. Daarnaast heeft Nadia<br />
meegemaakt dat haar organisatie werd ingezet als ‘excuusjongeren’ die goed genoeg<br />
waren voor een dans- of theaterstuk bij de voorbereidingsbijeenkomst van de VNvrouwenconferentie.<br />
Er was zogenaamd geen plek voor een inhoudelijke workshop<br />
door de Youth Coalition. Zij merkt dat buitenlandse organisaties niet gewend zijn om<br />
mét jongeren te praten, terwijl ze wel veel óver jongeren praten. In Nederland begint<br />
hierin verandering te komen. Dit jaar gaan er meer dan honderd jongeren in<br />
georganiseerd verband naar de ‘Beijing+5-conferentie’, zodat er een vuist gemaakt kan<br />
worden. Tot nu toe zijn de Verenigde Naties erg moeilijk toegankelijk, vanwege de<br />
bureaucratie, de regeltjes en de moeilijke ambtelijke en juridische taal. Een<br />
jongerenorganisatie, die ook al niet-gouvernementeel is, heeft daarvan extra last. Dit<br />
jaar staat de gezondheid van jongeren (inclusief de reproductieve rechten) op de<br />
agenda, een heikel punt voor veel katholieke en islamitische landen. Tot nu toe<br />
hebben jongeren hier nog nauwelijks inbreng in gehad.<br />
Rahma vraagt aan Nadia hoeveel invloed zo’n jongerenorganisatie kan hebben. Nadia<br />
antwoordt dat je veel invloed kan hebben door het lobbyen en netwerken te leren en<br />
die kennis door te geven aan andere jongerenorganisaties. Door vervolgens de<br />
krachten te bundelen kun je veel gedaan krijgen bij de VN. Nederland heeft een<br />
voorsprong op andere landen door een jongere in de regeringsdelegatie op te nemen.<br />
De jongeren hebben hiervoor wel zelf aan de bel moeten trekken.<br />
Floor constateert dat er op lokaal niveau al veel gebeurt op het gebied van<br />
jongerenparticipatie, maar dat jongeren worden buitengesloten bij ‘echte’<br />
agendapunten. In de beeldvorming worden jongeren neergezet als de ‘apathische<br />
generatie’, maar jongeren wordt ook criminaliteit aangerekend, waarvan de bordjes<br />
‘niet meer dan twee scholieren tegelijkertijd’ bij de buurtwinkel een voorbeeld zijn.<br />
Volgens Floor denken gemeenteambtenaren heel beperkt over de interesses van<br />
jongeren, zodat jongereninspraak zich vaak beperkt tot de hangplek en de skatebaan.<br />
Debbie merkt dat het lastig is voor de AbvaKabo om jongeren lid te maken, laat staan<br />
om hen actief te krijgen. Bewijs daarvoor is het lage aantal jongen leden: van de<br />
360.000 AbvaKabo-leden zijn slechts 16.000 leden onder de 27, dat is 4%. De 27plussers<br />
maken dus de dienst uit en die laten hun eigen normen ook voor de jongeren<br />
gelden. Debbie erkent dat de AbvaKabo nog veel moet doen voor en met jongeren.<br />
90
Zelf is Debbie ooit rechtstreeks in aanraking gekomen met leeftijdsdiscriminatie toen<br />
ze op 22-jarige leeftijd werd afgewezen bij een trainingsbureau “omdat ze te jong was<br />
om het goed te kunnen”. Destijds was ze niet bekend met de beroepsprocedures bij<br />
een dergelijke afwijzing.<br />
Robert herkent veel in het beeld dat ouderen beslissen over zaken die jongeren<br />
aangaan. Hij heeft daarentegen ook gezien bij het NAJK-project ‘puzzelen met de<br />
ruimte’ dat ouderen anders tegen je aan gaan kijken als je je goed presenteert en laat<br />
zien dat je kennis van zaken hebt. Dit betekent nog niet dat je automatisch gebeld<br />
wordt als een bepaald onderwerp actueel is, maar jongeren zijn wel meer welkom als<br />
ze zich overtuigend hebben gepresenteerd.<br />
Robert geeft wat tips om jongeren te betrekken bij projecten: betrek jongeren vanaf de<br />
start, vermijd moeilijke taal en afkortingen, stel je positief en open op naar jongeren<br />
en koppel de resultaten van een project naar ze terug.<br />
Robert vraagt zich af in hoeverre jongeren actief zijn in maatschappelijke organisaties.<br />
Floor antwoordt dat de participatie in politieke partijen afneemt, maar dat<br />
organisaties als Amnesty en Greenpeace steeds populairder worden onder jongeren.<br />
Nadia merkt op dat de jongerenparticipatie in Nederland erg laag is. Jaga zegt dat in<br />
Ierland, met een jongere bevolkingsopbouw, maatschappelijke organisaties vaak voor<br />
de helft uit jongeren bestaan.<br />
Jaga heeft gemerkt dat Jeugd Netwerk Nederland meer voor elkaar heeft gekregen na<br />
het nationale jeugddebat. Het Ministerie van VWS wilde geen nationale jeugdraad,<br />
maar nu komt er toch ófwel een Landelijk Jongeren platform, ófwel een nationale<br />
jongerenraad. Deze zal een adviserende, faciliterende en een vertegenwoordigende<br />
functie krijgen. Voor veel bestuurlijke organisaties gaat een jongerenraad een brug te<br />
ver; men wil de jeugdparticipatie beperken tot de skatebaan. In het nationale<br />
jeugddebat is ervoor gepleit dat jongeren vanaf het begin bij projecten worden<br />
betrokken en dat er op gemeentelijk niveau jeugd- of jongerenraden worden<br />
opgericht.<br />
Rahma vraagt aan Jaga welke beeldvorming hij ziet. Jaga antwoordt dat hij de indruk<br />
heeft dat jongeren worden geacht braaf jaar school te gaan en verder hun mond<br />
moeten houden. Hij ziet een negatief imago ontstaan van jongeren (brutaal, crimineel<br />
et cetera).<br />
Anne ziet in haar beroepspraktijk dat jongeren zich aangetrokken voelen tot korte en<br />
concrete projecten, hetgeen enigszins in tegenspraak is met wat eerdere sprekers<br />
zeiden. Anne merkt dat de overheid het moeilijk maakt om wat te doen voor jongeren<br />
in het algemeen, aangezien er vaak aan de subsidies de voorwaarde wordt gesteld dat<br />
het geld terechtkomt bij achterstandsjongeren, bijvoorbeeld bij het employabilityproject.<br />
Zij moet voortduren op zoek gaan naar een evenwicht tussen de wensen van<br />
het Ministerie, het vakbondsbestuur en de jonge leden.<br />
91
Jaga noemt als voorbeeld voor het ‘praten óver, maar niet mét jongeren’ de VWSnota<br />
Jeugdbeleid waarover jongeren wilden nadenken, maar waar met dat aanbod niets<br />
is gedaan.<br />
Miguel komt terug op de stereotyperingen, waarbij een grote groep jongeren wordt<br />
afgerekend op wat een kleine groep doet. Het toneelstuk waarin Miguel speelde, is<br />
dan ook een parodie op die stereotiepe beeldvorming.<br />
Hij baalt van de besluiten die zonder jongeren worden genomen, maar wel een groot<br />
effect hebben op deze groep, zoals de Tweede Fase van het Middelbaar onderwijs. En<br />
ook in de Tweede Fase is het geschiedenisonderwijs blijven steken in europacentrisme:<br />
de scholierenpopulatie is veel diverser geworden, maar dat zie je nauwelijks terug in<br />
de inhoud van de lessen. Miguel stipt ook het onderwerp cultuur aan: de meeste<br />
theatervoorstellingen zijn gericht op een wit en oud publiek en dan wordt het raar<br />
gevonden dat jongeren wegblijven. Jongeren komen wel naar voorstellingen die hen<br />
aanspreken.<br />
Cynthia vertelt dat zij een keer automatisch de schuld kreeg van een kastekort in de<br />
horecagelegenheid waar ze net werkte. Zij had die dag niet eens met de kas gewerkt.<br />
Ze heeft ook meegemaakt dat zij een rijke klant niet mocht bedienen als jonge vrouw<br />
van buitenlandse afkomst. Vanwege haar leeftijd is ze ook een keer geweigerd voor een<br />
baan. Destijds wist zij niet dat zij dit kon melden bij een instantie. Cynthia werpt<br />
daarbij de vraag op hoe je aan werkervaring komt als je op basis van ervaringsgebrek<br />
wordt geweigerd bij veel banen.<br />
-Pauze-<br />
Na de pauze snijdt Rahma het thema ‘arbeid’ aan.<br />
Cynthia is van mening dat het LBL meer met jongerenorganisaties moet gaan<br />
samenwerken om de klachten van jongeren boven tafel te krijgen en om meer<br />
naamsbekendheid te krijgen. Manieren om dat te doen is mond-op-mondreclame,<br />
aansluiting bij acties (b.v. tegen zinloos geweld), aanwezigheid op de Megafestatie.<br />
Rahma vraagt aan Miguel wat hij doet met zijn klachten tegen het onderwijs. Miguel<br />
antwoordt dat hij nieuwe onderwerpen introduceert in zijn opdrachten (Atatürk) en<br />
dat hij let op beeldvorming, b.v. rond de Koude Oorlog. Hij vindt dat de<br />
examenprogramma’s moeten worden aangepast.<br />
Cynthia heeft gemerkt bij haar op school dat het lastig is voor de leerlingen om iets<br />
voor elkaar te krijgen, ook al zit je in het inspraakorgaan. He hebt wel inspraak over<br />
de muziek en over internet, maar een conrector die niet goed functioneert kan niet<br />
worden aangepakt via het inspraakorgaan.<br />
92
Rahma vraagt aan de deelnemers hoe actief zij zijn (geweest) naast hun studie.<br />
Nadia heeft in de onderwijscommissie gezeten. Zij heeft gemerkt dat door de<br />
invoering van de wet Mobilisering Universitaire Bestuursorganen (MUB) het hele<br />
stelsel van medebestuur en medezeggenschap een wassen neus is geworden. Studenten<br />
worden zo een speelbal en protest sorteert weinig effect.<br />
Floor kaart het probleem van de betaling aan. Veel organisaties vinden het een<br />
probleem om medezeggenschap (e.d.) te vergoeden, maar inspraak kost veel tijd en de<br />
basisbeurs is ontoereikend om van te leven. Dit wordt herkend door de aanwezigen.<br />
Hoe krijg je waardering voor je inspanning en hoe betrek je jongeren?<br />
Nadia vindt het belangrijk dat jongeren het gevoel krijgen dat er écht naar ze<br />
geluisterd wordt.<br />
Robert oppert dat er meer gebruik moet worden gemaakt van de media, die sterk zijn<br />
in het creëren van beeldvorming. Voor (jongeren-)organisaties is het belangrijk om de<br />
behaalde successen via de mening te communiceren en zichtbaar te maken.<br />
Debbie is nog op zoek naar manieren om jongeren bij de AbvaKabo te betrekken.<br />
Communicatie is daarbij onontbeerlijk, maar vooralsnog wordt er te weinig geld en<br />
personeel voor uitgetrokken.<br />
Cynthia doet Debbie de suggestie om beter te kijken naar het verspreidingsgebied van<br />
het AbvaKabo-jongerentijdschrift SEP en daar reclame voor te maken. De FNV heeft<br />
een sollicitatieboekje geschreven, dat populair is bij jongeren.<br />
Robert vindt internet een goed medium om jongeren te bereiken. Het zou een goed<br />
idee zijn om een jongerensite te linken aan startpagina.nl. Debbie zegt dat de<br />
AbvaKabo op proef (en gratis!) op de site van Radio 538 staat. De aanwezigen vinden<br />
dat een goed initiatief.<br />
Nadia stipt aan dat geld vaak nog steeds een probleem vormt bij jongerenbeleid. De<br />
overheid heeft geen idee hoeveel geld er aan jongeren wordt besteed. Jaga zegt dat er<br />
een participatiefonds komt voor jongeren die een project willen beginnen met een<br />
maximum subsidie van fl. 5000,-.<br />
Het onderwerp ‘media en zelfbeeld’ wordt aangesneden.<br />
Floor vindt het belangrijk om de positieve bijdragen van jongeren in de media te<br />
brengen en zo een ‘aha-effect’ te genereren.<br />
93
Anne vindt dat je successen, zoals het realiseren van een skatebaan, groot in de krant<br />
moet zetten, het liefst met foto en verhaal van de jongeren zelf.<br />
Hoe beïnvloed je de politiek?<br />
Floor vindt het belangrijk dat de goede voorbeelden van jongeren binnen de politiek<br />
naar voren moeten worden gebracht. Bij veel politici is de wil er al wel om naar<br />
jongeren te luisteren, maar het blijkt vaak moeilijk voor hen om een stukje van hun<br />
macht af te staan aan jongeren. Dus moet je aantonen dat jongeren capabel zijn in het<br />
besturen.<br />
Cynthia zegt dat er in Amsterdam een adviserende ‘jongerengemeenteraad’ komt.<br />
Deze raad kan als voorbeeld dienen.<br />
18.15 uur:<br />
Rahma bedankt de aanwezigen en sluit de meeting af. Nel van Dijk bedankt de<br />
aanwezigen namens het LBL. Zij noemt de conclusies van de meeting (‘jongeren<br />
worden niet serieus genomen’) en zegt dat ze de bijeenkomst interessant vond en voor<br />
herhaling vatbaar.<br />
94
Bijlage 2:<br />
Lijst van jongeren- en andere<br />
relevante organisaties<br />
Dit is een lijst van jongerenorganisaties, -informatiepunten en -projecten. De lijst is<br />
zeker niet volledig, maar geeft wel aanknopingspunten voor contacten met jongeren.<br />
• Jongerenorganisaties:<br />
Raad Jongeren en Bevolking<br />
De RJB zet zich in voor de seksuele en reproductieve rechten van jongeren over de<br />
hele wereld door middel van workshops, lessen op scholen, artikelen, internet, acties,<br />
deelname aan conferenties en bijeenkomsten. Zij zijn ook actief bij internationale<br />
conferenties, onder andere van de VN. Ze hebben een wereldwijde Youth Coalition<br />
opgericht van actieve jongeren.<br />
Contactadres: RJB p/a WPF<br />
Ampèrestraat 10<br />
1221 GJ Hilversum<br />
tel: 035-6422304<br />
email: office@wpf.org,<br />
www.wpf.org/youth<br />
TANS; Towards a New Start<br />
TANS wil vanuit een positieve benadering de mogelijkheid bieden aan jonge<br />
Marokkanen om een netwerk te vormen en elkaar te ontmoeten. Dit omdat de<br />
Marokkaanse gemeenschap zich in een fase bevindt waarin een ommekeer wordt<br />
gemaakt van het traditionele denken in problemen naar het denken in mogelijkheden<br />
vanuit de kracht van de Marokkaanse gemeenschap. Jonge ambitieuze Marokkanen<br />
(20-35) vormen de doelgroep. Hun activiteiten behelzen onder andere:<br />
• maandelijkse bijeenkomsten met gastsprekers die vernieuwende onderwerpen vanuit<br />
een positieve invalshoek belichten<br />
• het leveren van sprekers voor bijeenkomsten<br />
Contactadres: TANS<br />
Postbus 523<br />
3500 AM Utrecht<br />
tel: 070-3621020<br />
email: info@tans.nl<br />
www.tans.nl<br />
95
• Koepelorganisaties:<br />
Vereniging 31<br />
Het Nederlands Comité voor Multilateraal Jongerenwerk ‘Vereniging 31’, kortweg<br />
V31 genoemd, is een samenwerkingsverband van een groot aantal Nederlandse<br />
jongerenorganisaties. Dit samenwerkingsverband biedt een kanaal naar diverse<br />
multilaterale activiteiten en fora.<br />
Vereniging 31 is een organisatie die toegang verschaft en zelfvertegenwoordiging van<br />
jongeren en hun zelforganisaties mogelijk maakt. Daarin schuilt ook de verklaring<br />
voor de naam van de vereniging: de vereniging is genoemd naar het internationale<br />
(telefonische) toegangsnummer voor Nederland, 31.<br />
Contactadres: Vereniging 31<br />
Prinsengracht 770-II<br />
1017 LE Amsterdam<br />
tel: 020-6383918<br />
email: kantoor@vereniging31.nl<br />
www.vereniging31.nl<br />
Nationale Jongerenraad voor Milieu en Ontwikkeling<br />
De NJMO is een platform van landelijke jongerenorganisaties. Het ontwikkelt en<br />
coördineert projecten voor en door jongeren. De NJMO gaat een constructieve<br />
dialoog aan met beleidsmakers en besluitvormers.<br />
Het platform is voortgevloeid uit de Agenda 21 welke is aangenomen op de United<br />
Nations Conference on Environment and Development in 1992 te Rio.<br />
Contactadres: NJMO<br />
Postbus 19269<br />
3501 DG Utrecht<br />
bezoekadres: Maliebaan 80<br />
Utrecht<br />
tel: 030-2316833<br />
email: info@njmo.nl<br />
www.njmo.nl<br />
• Scholieren- en studentenorganisaties<br />
Interstedelijk studenten Overleg<br />
Het ISO stelt zich actief op in het landelijk hoger onderwijsbeleid. Zij doet dit onder<br />
meer door rechtstreeks te overleggen met de minister in de zogeheten<br />
studentenkamer. Maar er wordt ook direct overleg gevoerd met universiteiten,<br />
hogescholen en de Informatie Beheer Groep. Daarnaast vindt voortdurend overleg<br />
plaats met de leden van de Tweede Kamer over de politieke keuzes ten aanzien van<br />
96
onderwijsbeleid. Het ISO werkt vanuit een pragmatische benadering: actief en<br />
constructief meedenken over het onderwijsbeleid.<br />
Contactadres: ISO<br />
Dreiharingenstraat 25<br />
3510 BH Utrecht<br />
tel: 030-2302666<br />
email: iso@iso.nl<br />
www.iso.nl<br />
Landelijk Actie Komité Scholieren<br />
Het LAKS is een organisatie van, voor en door scholieren. De vereniging is opgericht<br />
om de belangen van scholieren in het Voortgezet Onderwijs en in het Voorbereiden<br />
en Middelbaar Beroepsonderwijs te behartigen. Het LAKS doet door middel van het<br />
verstrekken van informatie en advies aan scholieren, onderwijsorganisaties en de<br />
overheid. Het LAKS is dan ook vertegenwoordigd in diverse gespreksorganen en<br />
organisaties, zowel op regionaal als op landelijk- en overheidsniveau. Het LAKS is als<br />
enige scholierenorganisatie door zowel pers, politiek en onderwijsveld erkend als de<br />
spreekbuis voor scholieren. Door deze inbreng, vanuit een specifiek<br />
scholierenperspectief, wil de vereniging bijdragen aan de verbetering van het leef- en<br />
leerklimaat op school en hierdoor tevens aan de kwaliteit van het onderwijs.<br />
Contactadres: LAKS<br />
tel: 020-6381792<br />
email: info@laks.nl<br />
www.laks.nl<br />
Landelijke Studenten Vakbond<br />
De Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) is de grootste organisatie in Nederland die<br />
de belangen van studenten behartigt. De LSVb is een federatie van 23<br />
studentenvakbonden, die de belangen van studenten op de verschillende instellingen<br />
of die van een specifieke groep studenten behartigen. De LSVb doet dit op landelijk<br />
niveau, maar komt ook op voor studenten op individueel niveau. Studenten met<br />
klachten en problemen kunnen terecht bij de LSVb-studentenlijn en de juridische<br />
dienst.<br />
Contactadres: LSVb<br />
Neude 29 bis<br />
Postbus 1335<br />
3500 BH Utrecht<br />
tel: 030-2316464<br />
email: lsvb@lsvb.nl<br />
www.lsvb.nl<br />
97
• Politieke jongerenorganisaties:<br />
Christen- Democratisch Jongeren Appèl (CDJA)<br />
Ook het CDJA vindt dat jongeren en politiek prima samengaan. Deze onafhankelijke<br />
politieke jongerenorganisatie laat zien dat politiek leuk, interessant, gezellig en<br />
kritisch kan zijn. Ze willen zich inzetten voor een samenleving waarin iedereen zich<br />
thuis voelt en waarbij iedereen betrokken is.<br />
Contactadres: CDJA<br />
Postbus 30453<br />
2500 GL Den Haag<br />
tel: 070-3424850<br />
email: secretariaat@cdja.nl<br />
www.cdja.nl<br />
Dwars, Jongeren in GroenLinks<br />
GroenLinkse en met GroenLinks verwante jongeren zijn georganiseerd in de<br />
onafhankelijke jongerenorganisatie Dwars. Alle leden van GroenLinks, die jonger zijn<br />
dan 26 jaar, kunnen gratis lid worden van Dwars. GroenLinks organiseert zelf ook<br />
regelmatig allerlei bijeenkomsten voor jongeren.<br />
GroenLinks organiseert in samenwerking met Dwars bijeenkomsten op een<br />
bijzondere locatie over verschillende thema’s. De afgelopen jaren waren er<br />
bijvoorbeeld bijeenkomsten in Ruigoord, op een bioboerderij en in een<br />
asielzoekerscentrum.<br />
Dwars houdt zich bezig met alles wat jongeren aangaat, en probeert dingen te<br />
veranderen door acties en bijeenkomsten te organiseren en door te informeren. Bij<br />
Dwars is politiek vooral toegankelijk en leuk. De schaduwfractie, verbonden aan<br />
Dwars, volgt de Tweede Kamerfractie van GroenLinks en formuleert haar eigen<br />
standpunten over allerlei beleidsterreinen.<br />
Contactadres: Dwars<br />
Oudegracht 229<br />
3511 NJ Utrecht<br />
tel: 030-2333263<br />
(telefonisch bereikbaar op werkdagen tussen 11.00 en 18.00 uur)<br />
e-mail: dwars@dwars.org<br />
www.dwars.org<br />
(informatie over GroenLinks bijeenkomsten voor jongeren:<br />
030-2399927)<br />
Jonge Socialisten<br />
De Jonge Socialisten zijn een politieke jongerenorganisatie, die duidelijk wil maken<br />
dat jong zijn en je met politiek bezig houden heel goed samen kan gaan. Want politiek<br />
98
is niet iets van duffe grijze muizen die in Den Haag zitten te praten over zaken ver<br />
weg van huis, te oninteressant om je druk over te maken. Politiek gaat over dingen die<br />
jongeren aangaan en bezig houden, en wat belangrijker is: jongeren kunnen er zelf<br />
invloed op hebben.<br />
Contactadres: Jonge Socialisten<br />
Herengracht 54 (bezoekadres)<br />
1015 BN Amsterdam<br />
Postbus 1310 (postadres)<br />
1000 BH Amsterdam<br />
tel: 020-5512292<br />
mobiele telefoon: 06-24678561<br />
email: js@js.nl<br />
www.js.nl<br />
Jonge Democraten<br />
De vereniging Jonge Democraten stelt zich als vrijzinnig-democratische<br />
jongerenorganisatie ten doel bij te dragen tot de individuele ontplooiing van alle<br />
mensen. Zij richt zich hierbij vooral op jongeren. De JD kiest voor een pragmatische<br />
aanpak van hedendaagse problemen en streeft naar een radicale democratisering van<br />
de maatschappij, opdat de principiële gelijkwaardigheid van alle mensen, individuele<br />
vrijheid, onderlinge solidariteit en rechtszekerheid zo goed mogelijk gegarandeerd<br />
worden.<br />
Contactadres: Jonge Democraten<br />
Postbus 660<br />
2501 CR Den Haag<br />
tel: 070-3622162<br />
email: jd@dds.nl<br />
www.jd-net.demon.nl<br />
Jongerenorganisatie voor Vrijheid en Democratie<br />
In de JOVD staat discussie centraal. Zowel op afdelings- als op landelijk niveau<br />
kunnen leden van de JOVD op tal van manieren meedoen aan de politiek. Elke week<br />
is er wel iets: een politiek congres, een politiek café in een afdeling, een sprekersavond<br />
of een discussie op de homepage.<br />
Contactadres: JOVD<br />
Herengracht 38a<br />
2511 EJ Den Haag<br />
tel: 070-3622433<br />
email: info@jovd.nl<br />
www.jovd.nl<br />
99
Instituut voor Publiek en Politiek<br />
Het IPP is een landelijke, niet-partijgebonden organisatie die zich ten doel stelt<br />
politieke en maatschappelijke participatie te bevorderen. Het IPP heeft in haar<br />
activiteiten bijzondere aandacht voor de positie van jongeren en nieuwkomers, van<br />
vrouwen en van groepen die sociaal-economisch in een achterstandspositie verkeren.<br />
Contactadres: IPP<br />
Prinsengracht 911-915<br />
1017 KD Amsterdam<br />
tel: 020-5217600<br />
email: info@publiek-politiek.nl<br />
www.publiek-politiek.nl<br />
• Jongerenorganisaties van vakbonden:<br />
Jongerenorganisatie CNV<br />
De jongerenorganisatie CNV ondersteunt jongeren in hun weg van opleiding naar<br />
werk en is actief op vier terreinen:<br />
• als vakbondsjongerenorganisatie, die opkomt voor de belangen van jongeren.<br />
Vanzelfsprekend onderdeel hiervan is jongeren zelf de mogelijkheid geven om van<br />
zich te laten horen, binnen de vakbeweging, richting politiek, op scholen, etc.<br />
• als serviceorganisatie, die jongeren op persoonlijke vragen toegesneden producten<br />
en diensten biedt, op de terreinen van opleiding, werk en inkomen: zodat jongeren<br />
beter de overstap naar werk kunnen maken<br />
• als projectorganisatie die jongeren ondersteunt bij hun oriëntatie, participatie en<br />
functioneren op de arbeidsmarkt en de samenleving daaromheen<br />
• als specialist in jongerencommunicatie van CNV-bonden bij werving, binding en<br />
kadervorming van jonge vakbondsleden.<br />
Contactadres: Jongerenorganisatie CNV<br />
Ravellaan 1<br />
3533 JE Utrecht<br />
Postbus 2475<br />
3500 GL Utrecht<br />
tel: 030-2913715<br />
email: jocnv@jocnv.nl<br />
www.jocnv.nl<br />
ABVAKABO FNV<br />
Leden van ABVAKABO FNV jonger dan 27 jaar worden gerekend tot de doelgroep<br />
Jongeren. Het doel van het jongerenwerk binnen de bond is het informeren,<br />
organiseren en activeren van jongeren en het behartigen van hun belangen.<br />
100
ABVAKABO FNV organiseert themadagen, bijvoorbeeld voor jongeren werkzaam in<br />
de gezondheidszorg. Jongeren kunnen deelnemen aan scholing, o.a. een cursus<br />
internet of solliciteren. Ook bezoekt de ABVAKABO FNV bedrijven, waar informatie<br />
verstrekt wordt.<br />
De FNV WORKPOWER wordt eenmalig verzonden aan elk nieuw jong lid in de<br />
leeftijd tot 22 jaar. In dit gratis boekje staan vragen en antwoorden over solliciteren,<br />
arbeidscontracten, salaris, ontslag, uitzendwerk en oproep- en stagecontracten.<br />
ZAPP wordt maandelijks verzonden aan alle jonge leden tot en met 24 jaar. In dit<br />
grootste jongerenblad van Nederland wordt aandacht besteed aan alle aspecten van<br />
werken. Ook staan er vaak interviews in met bekende radio- en<br />
televisiepersoonlijkheden.<br />
Via nieuwskranten worden jongeren geïnformeerd over actuele onderwerpen,<br />
bijvoorbeeld de Wet ‘Flex en Zekerheid’, maar ook over activiteiten die voor jongeren<br />
georganiseerd worden.<br />
Contactadres: Wil van Bergem<br />
hoofdkantoor ABVAKABO FNV<br />
tel: 079-3536283<br />
email: wvanbergem@abvakabo.nl<br />
www.abvakabo.nl<br />
• Projecten:<br />
Smaakmakers<br />
Smaakmakers is een organisatie die verschillende projecten gericht op<br />
informatievergaring in de vrijwilligerssector uitvoert met partnerorganisaties. Zij<br />
hebben de volgende projecten:<br />
• Met het NOV - inventarisatie van de wensen ten aanzien van vrijwilligerswerk en<br />
vrijetijdsbesteding van ama’s.<br />
• Met de Jongerenorganisatie CNV - inventarisatie van mogelijkheden tot<br />
vrijwilligerswerk door jongeren met een handicap: fysiek, psychisch of sociaal.<br />
• Met Jeugd in Beweging - gebruik van een ‘kwaliteitschecklist’ om organisaties in de<br />
sportsector door te lichten op hun jeugdvriendelijkheid (methode van het Instituut<br />
voor Nederlandse Kwaliteit) en omvorming daarvan tot een ‘jeugdscorespel’. Een<br />
vergelijkbaar traject zal plaatsvinden in de zorgsector.<br />
• Met NJMO - inventarisering van knelpunten in organisaties op het terrein van<br />
jongerenparticipatie door ze een spiegel voor te houden. De middelen die daarbij<br />
gebruikt worden zijn panels en theater; een ontmoeting tussen grijs en groen.<br />
• Met TANS - het opzetten van een helpdesk voor zelforganisaties van allochtone<br />
jongeren om hun kansen op succes en continuïteit te vergroten.<br />
• Met het NOV - opzetten van vrijwilligerspools voor kortlopende activiteiten die<br />
passen bij de ‘moderne zapjongere’ tussen 12 en 18 jaar in probleemwijken.<br />
101
• Met de Stichting Alexander - een bewustwordingsproject door een groep moeilijke<br />
jongeren, zg. ‘flying teams’, die bij organisaties langs gaan en ze bijstaan in het<br />
ontwikkelen van een actief jongerenbeleid d.m.v. frisse opdrachten.<br />
• Met de jongerenorganisatie CNV - het project ‘employment supporter’ waarbij<br />
allochtone jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs de kans krijgen om in<br />
gesprek te gaan met een mentor en vijf pilotprojecten van individuele coaching in<br />
lokale vrijwilligersorganisaties.<br />
• Met Plunk en Jeugd in Beweging - effecten van een landelijke communicatiecampagne<br />
onderzoeken. Het voorbeeld is een campagne in 2000 ‘sport, dat regel ik zelf’; een<br />
landelijke beeldvormingscampagne. Een groep jongeren die in de doelgroep van de<br />
campagne vallen denkt mee en schrijft een evaluatie. Aan de hand daarvan wil<br />
smaakmakers tot een adviesaanpak komen.<br />
Contactadres: Smaakmakers<br />
Plompetorengracht 15a<br />
Postbus 2877<br />
3500 GW Utrecht<br />
tel: 030-2319844<br />
email: chouten@nov.nl<br />
www.smaakmakers.nl<br />
Stichting Alexander<br />
Stichting Alexander verbindt onderzoek en beleid en betrekt jongeren bij de opzet,<br />
uitvoering, rapportage en presentatie van onderzoek. Dit motiveert hen actief<br />
betrokken te zijn bij de beïnvloeding van beleid. Als ervaringsdeskundigen bij uitstek<br />
doen jongens en meisjes mee aan onderzoek naar hun eigen leefwereld, de effecten<br />
van overheidsmaatregelen en de kwaliteit van de aangeboden jeugdvoorzieningen. Als<br />
direct belanghebbenden praten ze mee over beleidsconsequenties van onderzoek en<br />
zijn ze gesprekspartners van instellingen en overheden. Daarbij hanteert Stichting<br />
Alexander de volgende middelen:<br />
• jongerenpanels;<br />
• onderzoek door jongeren zelf;<br />
• jongeren als consulent;<br />
• conferenties.<br />
Contactadres: Stichting Alexander<br />
Professor Tulpstraat 2<br />
1018 HA Amsterdam<br />
tel.020-6263929<br />
email: st.alexander@wxs.nl<br />
102
MIXT<br />
MIXT Stichting voor interculturele projecten is een organisatie die zonder dat geld<br />
verdienen een doel is probeert om met muziekprojecten kennis, begrip en respect<br />
tussen jongeren in Nederland met verschillende culturele achtergronden te vergroten.<br />
MIXT richt zich vooral op jongeren van 12 tot 20 jaar.<br />
Om kennis, begrip en respect tussen alle Nederlandse jongeren te bevorderen<br />
organiseert MIXT tal van projecten. Het bekendste project is het jaarlijkse MIXT<br />
Racism Beat It Festival. Maar ook is MIXT ieder jaar nadrukkelijk aanwezig met het<br />
project MIXT Planet Tolerance op de jaarlijkse doe-beurs voor jongeren -<br />
Megafestatie. Bovendien is MIXT in samenwerking met PODIUM Bureau voor<br />
Educatieve Communicatie actief in het voortgezet onderwijs met diverse projecten als<br />
Ratjetoe en Gekleurde Werkelijkheid. Zo’n 30 % van de middelbare scholen neemt de<br />
lespakketten af.<br />
Contactadres: MIXT<br />
Van Diemenstraat 410<br />
1013 CR AMSTERDAM<br />
tel: 020-6277766<br />
email: info@mixt.nl<br />
www.mixt.nl<br />
• Jongereninformatiepunten:<br />
Stichting Jeugdinformatie Nederland<br />
De jeugd zelf heeft informatie nodig om zelfstandig en volwaardig aan de samenleving<br />
deel te nemen. Niemand die bij het jeugdstelsel betrokken is, kan zonder informatie<br />
over alles wat daar gaande is: in het beleid, in het management, in de uitvoering en in<br />
het onderzoek. De SJN voorziet in informatie en kennisverspreiding over jeugd en<br />
jeugdbeleid.<br />
Contactadres: Stichting Jeugdinformatie Nederland<br />
Zakkendragershof 34-44<br />
Postbus 1373<br />
NL-3500 BJ Utrecht<br />
tel. +31 30 239.4433<br />
email: jeugdinformatie@sjn.nl.<br />
www.sjn.nl<br />
The Site, infocafé voor jongeren<br />
De Site is een informatiecentrum voor Amsterdamse jongeren van 15 tot 21 jaar. De<br />
activiteiten van the Site kenmerken zich door een combinatie van informatie en<br />
entertainment. De doelstelling is het ondersteunen van jongeren met de juiste<br />
103
informatie bij het maken van keuzes, het attenderen op mogelijkheden en het<br />
bevorderen van jeugdparticipatie. Er zijn tien thema’s geselecteerd: werk, reizen, vrije<br />
tijd, wonen, gezondheid, onderwijs, recht, hulp, inkomen en actualiteiten. De<br />
informatie wordt gebracht door middel van: consulenten, folders, website, tijdschrift,<br />
talkshows, cursussen, internet, etc. Er is een jongerenadviesraad die gevraagd en<br />
ongevraagd advies geeft over de gang van zaken in The Site.<br />
Contactadres: The Site<br />
Nieuwezijds Voorburgwal 323<br />
tel: 020-5206080<br />
email: thesite@infocafe.nl<br />
www.infocafe.nl<br />
104
Noten<br />
1 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen:<br />
CBS, 1999<br />
2 J.A. Krosnick en D.F. Alwin, ‘Aging and susceptibility to attitude change’, in: Journal of<br />
personality and social psychology, 1989, nr.75, p.416-425<br />
3 G.H. Maassen en M.P.M. De Goede, ‘Inter- en intragenerationele waarneming van<br />
ouderen en jongeren’, in: Comenius, 1990, nr.10, p.491-506<br />
4 G.H. Maassen en W. Meeus, ‘De verhouding tussen jongeren en volwassenen’, in: W.<br />
Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische<br />
uitgeverij Amersfoort, 1993, p.133-155<br />
5 W. Meeus en H. ‘t Hart, ‘Adolescente ontwikkeling en intergenerationele overdracht’, in:<br />
W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische<br />
uitgeverij Amersfoort, 1993, p.156-170<br />
6 G.H. Maassen en W. Meeus, ‘De verhouding tussen jongeren en volwassenen’, in: W.<br />
Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij<br />
Amersfoort, 1993, p.133-155<br />
7 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren<br />
van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997<br />
8 W. van Dalen, DRANK maakt meer kapot dan je lief is. Een beschrijving van het 12,5<br />
jaar bestaan van een unieke campagne, NIGZ, 1999, p.10<br />
9 J.A. Krosnick en D.F. Alwin, ‘Aging and susceptibility to attitude change’, in: Journal of<br />
personality and social psychology, 1989, nr.75, p.416-425<br />
10 W. van Dalen, DRANK maakt meer kapot dan je lief is. Een beschrijving van het 12,5<br />
jaar bestaan van een unieke campagne, NIGZ, 1999<br />
11 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen<br />
van de biografie, Utrecht: LBL, 1999<br />
12 M. du Bois-Reymond en J. de Jong-Gierveld, ‘Van een standaardlevensloopmodel naar<br />
een geïndividualiseerde keuzebiografie’, in: M. du Bois-Reymond en J. de Jong-<br />
Gierveld (red.), Mens en maatschappij, volwassen worden, generaties toen en nu: transities<br />
in de levensloop, 1993<br />
13 M. du Bois-Reymond, Y. te Poel en J. Ravesloot, Jongeren en hun keuzes, 1998<br />
14 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen<br />
van de biografie, Utrecht: LBL, 1999<br />
15 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen:<br />
CBS, 1999<br />
16 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren<br />
van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997<br />
17 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen<br />
van de biografie, Utrecht: LBL, 1999<br />
105
18 K. de Leeuw, S. Hoitsma, I. de Jager en P. Schonewille (red.), Jong! Jongerencultuur<br />
en stijl in Nederland 1950-2000, Zwolle: Waanders uitgevers, 2000<br />
19 K. de Leeuw, S. Hoitsma, I. de Jager en P. Schonewille (red.), Jong! Jongerencultuur<br />
en stijl in Nederland 1950-2000, Zwolle: Waanders uitgevers, 2000<br />
20 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als<br />
markeringen van de biografie, Utrecht: LBL, 1999<br />
21 H. ‘t Hart, W. Meeus en W. Kox, ‘Achtergronden en opzet van een nationaal survey’,<br />
in: W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische<br />
uitgeverij Amersfoort, 1993, p.11-29<br />
22 W. Meeus, ‘De psychosociale ontwikkeling van adolescenten’, in: W. Meeus en H. ‘t<br />
Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993,<br />
p.31-55<br />
23 G.H. Maassen en W. Meeus, ‘De verhouding tussen jongeren en volwassenen’, in:<br />
W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij<br />
Amersfoort, 1993, p.133-155<br />
24 M. de Goede en P. Hustinx, ‘School en beroep’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren<br />
in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.79-105<br />
25 W. Meeus en H. ‘t Hart, ‘Adolescente ontwikkeling en intergenerationele overdracht’, in:<br />
W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische<br />
uitgeverij Amersfoort, 1993, p.156-170<br />
26 H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 1997<br />
27 H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 1997<br />
28 H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 1997<br />
29 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen<br />
van de biografie, Utrecht: LBL, 1999<br />
30 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren<br />
van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997<br />
31 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen<br />
van de biografie, Utrecht: LBL, 1999<br />
32 J.W. Duyvendak en R. Koopmans, ‘Gouden toekomst voor politiek protest?’, in: De<br />
Helling, jaargang 3, nr. 3, najaar 1990, p.4-9<br />
33 J.W. Duyvendak en R. Koopmans, ‘Gouden toekomst voor politiek protest?’, in: De<br />
Helling, jaargang 3, nr. 3, najaar 1990, p.5<br />
34 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen:<br />
CBS, 1999<br />
35 C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 1999<br />
36 K. Penninx, De buurt voor alle leeftijden. Intergenerationele buurtontwikkeling in het<br />
kader van sociaal beleid, Utrecht: NIZW, 1999<br />
37 H. Kunneman, Van theemutscultuur naar walkman-ego. Contouren van post-moderne<br />
individualiteit, Amsterdam: Boom, 1996<br />
38 K. Penninx, De buurt voor alle leeftijden. Intergenerationele buurtontwikkeling in het<br />
kader van sociaal beleid, Utrecht: NIZW, 1999<br />
39 C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 1999<br />
106
40 K. Koning, Tekort aan personeel? Veertig- en vijftigplussers in beeld. Handreiking voor<br />
ouderenbeleid in het midden- en kleinbedrijf, Utrecht: LBL, 2000<br />
41 W. Meeus en H. ‘t Hart, ‘Adolescente ontwikkeling en intergenerationele overdracht’, in:<br />
W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische<br />
uitgeverij Amersfoort, 1993<br />
42 C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 1999<br />
43 I. van der Zande, ‘Deugt de jeugd?’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd?<br />
Normen en waarden in gezin, school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom,<br />
2000<br />
44 P. Cuyvers en J. Doornenbal, ‘Vroeger was het beter. De mythe van het verdwenen<br />
kerngezin’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin,<br />
school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000<br />
45 P. Cuyvers en J. Doornenbal, ‘Vroeger was het beter. De mythe van het verdwenen<br />
kerngezin’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin,<br />
school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000<br />
46 P. Cuyvers en J. Doornenbal, ‘Vroeger was het beter. De mythe van het verdwenen<br />
kerngezin’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin,<br />
school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000<br />
47 Y.M. Quispel, Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt, Utrecht: LBL, 2000<br />
48 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig,<br />
Utrecht: de Tijdstroom, 1994<br />
49 Y.M. Quispel, Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt, Utrecht: LBL, 2000<br />
50 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig,<br />
Utrecht: de Tijdstroom, 1994<br />
51 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen:<br />
CBS, 1999<br />
52 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig,<br />
Utrecht: de Tijdstroom, 1994<br />
53 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig,<br />
Utrecht: de Tijdstroom, 1994<br />
54 C. Overdijk, De ontgroening van Nederlands toptalent, 1999<br />
55 B. de Voogd, ‘Van zelfontplooiing tot werkplicht’, in: Grenzeloos, juli 1994<br />
56 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren<br />
van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997<br />
57 K. Brouwers en H. van Driel, De sociaal-economische positie van jongeren, Zoetermeer:<br />
EIM, 1999<br />
58 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november<br />
1997<br />
59 M. Luyten, ‘De starter is manager van zijn eigen BV’, in: de Volkskrant, 18 augustus<br />
1999<br />
60 M. Luyten, ‘De starter is manager van zijn eigen BV’, in: de Volkskrant, 18 augustus<br />
107<br />
1999
61 J. van der Ploeg en H. Ferwerda, ‘De positie van jongeren in de toekomstige<br />
samenleving’, in: j*. tijdschrift over jongeren, mei 2000<br />
62 M. Scheurkogel,’Kok schept verkeerd beeld voortijdig schoolverlaters’, in: IN. Magazine<br />
van de Jongerenorganisatie CNV, najaar 1999<br />
63 P. van den Boom, ‘In de speeltuin van de arbeidsmarkt loert de stress’, in: de Volkskrant,<br />
21 augustus 1999<br />
64 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november<br />
1997<br />
65 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november<br />
1997<br />
66 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november<br />
1997<br />
67 Jongerenorganisatie CNV, Je bent jong en je werkt je te pletter? Lajeniegekmakuh...!,<br />
Utrecht: CNV, 2000<br />
68 C.J.M. Schuyt, Kwetsbare jongeren en hun toekomst, Ministerie van VWS, 1995<br />
69 J. van der Ploeg en H. Ferwerda, ‘De positie van jongeren in de toekomstige<br />
samenleving’, in: j*. tijdschrift over jongeren, mei 2000<br />
70 Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Jeugd verdient de toekomst.<br />
Nota intersectoraal jeugdbeleid. Den Haag: Ministerie van WVC, 1993<br />
71 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de<br />
overheid. Den Haag: ROB, maart 2000<br />
72 Projectgroep Nationale Jeugdraad, Naar een Nationale Jeugdraad. Advies aan de<br />
Staatssecretaris van Welzijn en Sport, Amsterdam, 2000<br />
73 P.C. Tirion, Jong & betrokken, hoe maatschappelijk betrokken zijn Nederlandse jongeren?,<br />
Arnhem, 1999<br />
74 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de<br />
overheid. Den Haag: ROB, maart 2000, p.20<br />
75 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de<br />
overheid. Den Haag: ROB, maart 2000, p.23<br />
76 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de<br />
overheid, Den Haag: ROB, maart 2000<br />
77 Projectgroep Nationale Jeugdraad, Naar een Nationale Jeugdraad. Advies aan de<br />
Staatssecretaris van welzijn en Sport, Amsterdam, 2000<br />
78 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de<br />
overheid, Den Haag: ROB, maart 2000<br />
79 Persbericht gemeente Oosterhout, Marokkaanse jongeren Oosterhout krijgen eigen<br />
onderkomen, Oosterhout, 25 juni 1998<br />
80 Interview met Saskia Pekelharing, ‘Festival moet jongeren bij politiek betrekken: “Ze<br />
vinden het al raar dat ik politicologie studeer,”’ in: KUnieuws, jaargang 27, nr.24, 6<br />
maart 1998<br />
81 M. de Winter, Kinderen als medeburgers. Kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk<br />
opvoedingsperspectief, Utrecht: de Tijdstroom, 1995<br />
82 P. Klein Beernink, ‘Jeugd op de gezonde toer’, in: De Telegraaf, 11 oktober 2000<br />
108
83 ‘Straks praten scholieren alleen over de koeken in de kantine; mondige leerlingen’ , in:<br />
Trouw, 7 oktober 2000<br />
84 L. Kolker, Nederland gebruikt ze...omdat soa overal verkrijgbaar zijn, Utrecht:<br />
Stichting soa-bestrijding, 1999<br />
85 Universiteit van Amsterdam, vakgroep Sociale Psychologie, Het relationele en seksuele<br />
gedrag van jongeren op vakantie, Amsterdam, 1997<br />
86 Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, Jaarverslag 1998, Utrecht: LBL, 1999<br />
87 F. Beekman, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 2000<br />
88 G. Aardema, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 2000<br />
89 R. Vaane, geciteerd in: de Provinciale Zeeuwse Courant, 13 mei 2000<br />
90 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank:<br />
ongevalsbetrokkenheid, 1997<br />
91 R. van Overbeek en M. Flikweert, Grenzen aan de leeftijd, Utrecht: Verwey-Jonker<br />
Instituut, 1999<br />
92 Bron: Verbond van Verzekeraars<br />
93 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank:<br />
verschillen in levensstijl, 1997<br />
94 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank:<br />
ongevalsbetrokkenheid, 1997<br />
95 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank:<br />
slachtoffers per miljard reizigerskilometer naar leeftijd en vervoerwijze, 1997<br />
96 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank:<br />
ontwikkelingen sinds 1985, 1997<br />
97 Bron: K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de<br />
jongeren van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997<br />
98 G. van Dijk en M. de Graaff, Toets beelden van leeftijd in de media, Utrecht: LBL,<br />
1998<br />
99 J.Deltenre, ‘Surfende kinderen jagen ouders op kosten’, in: De Telegraaf, 10 oktober<br />
2000<br />
100 G. van Dijk en M. de Graaff, Toets beelden van leeftijd in de media, Utrecht: LBL,<br />
1998<br />
101 J. Van Acker, Jeugdcriminaliteit: feiten en mythen over een beperkt probleem, Houten:<br />
Bohn Stafleu Van Loghum, 1998<br />
109
110
111
Colofon<br />
Uitgave<br />
Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie<br />
Kaap Hoorndreef 72<br />
Postbus 9472<br />
3506 GL Utrecht<br />
Telefoon: 030-266 20 00<br />
Fax: 030-266 28 37<br />
E-mail: info@leeftijd.nl<br />
www.leeftijd.nl<br />
Tekst<br />
<strong>Marije</strong> <strong>Cornelissen</strong><br />
Vormgeving<br />
Optima Forma bv, Voorburg<br />
Druk<br />
Hega offset, Den Haag<br />
112