de extra uitbreiding voor groep 3 en 4 - Concertgebouw

Les 5: Tante en oom in Laren
10
-­‐ U kunt met de kinderen als warming-­‐up een stemvormingsoefening doen.
Teken op het bord een boom met een paar blaadjes. De wind blaast deze
laatste blaadjes van de boom. Trek op het bord een lijn van een blaadje dat
valt en laat met uw stem horen dat het blaadje valt door een geluid van
hoog naar laag te maken. U kunt hoger beginnen door een blad van een
hogere tak te laten vallen. Laat de blaadjes vallen op mmm, shhh, bzzz
enzovoorts. Sommige blaadjes vallen niet rechtstreeks naar beneden maar
gaan met een boogje, hoe klinkt dat? Kan dat ook getekend worden?
-­‐ Bedenk samen met de kinderen welke geluiden er allemaal in de boom te
horen zijn. Vraag de kinderen: Stel je voor dat je in een huis in een boom
woont, in de hoogste takken, ver weg van de straat, bijna zo hoog als de
wolken. Welke geluiden hoor je dan? Misschien wel geluiden uit de boom,
bijvoorbeeld van de takken, insecten, een specht, andere vogels en
geluiden van dingen of dieren in de lucht: de wind of regen. Hoe zou het er
’s ochtends vroeg en ’s nachts klinken? Klinken de geluiden hard of zacht?
Dichtbij of ver weg? Beeld de suggesties van de kinderen met de hele klas
muzikaal uit: met stem of met de handen en voeten. Hoe klinkt
bijvoorbeeld de wind of een uil? Hoe klinkt een vliegtuig in de verte of het
gekraak van de takken? Spreek goed af hoe vaak en hoe lang een geluid
klinkt en oefen dit met de kinderen. U bent de dirigent en laat met uw
handen duidelijk zien wanneer het hoog-­‐in-­‐de-­‐lucht-­‐orkest begint en
wanneer het orkest stopt.
-­‐ U kunt met de kinderen een dirigeerspel spelen. De meest leuke of
spannende geluiden van de vorige opdracht tekent u eenvoudig op het
bord, in een vakje. Doe dit met bijvoorbeeld vier geluiden, zodat er 4 vakjes
zijn met een getekend geluid erin. Wijs nu één voor één de geluiden aan –
de klas maakt het geluid dat u aanwijst. U kunt ook een stilte-­‐vakje (een
leeg vak) maken. Probeer verschillende volgordes van de geluiden en het
stilte-­‐vak uit. Laat een aantal kinderen ook eens dirigeren. U kunt variëren
met hard en zacht, bijvoorbeeld door een hand omhoog of omlaag te
bewegen. Als u met de handpalm geopend omhoog ‘duwt’ mag het luider
worden, als u met handpalm omlaag naar beneden beweegt klinkt de
muziek weer zachter.
-­‐ Bespreek met de kinderen hoe het zou zijn als de tante en oom niet de
enige mensen zouden zijn die in een boom wonen, maar als er een heel
dorp in een boom zou bestaan. Hoe ga je dan van de ene naar de andere
boom? Zou er ook een school in een boom gebouwd kunnen worden? Hier
kan een bewegingsspel in de speel-­‐ of gymzaal aan gekoppeld worden: de
boombewoners moeten van het ene naar het andere boomhuis (matten)
gaan. Spreek met de kinderen af op welke manier ze naar een andere boom
gaan. Bijvoorbeeld vliegend als een vogel, kruipend als een torretje, druk
bewegend als een mier, langzaam en vloeiend als een wormpje, fladderend
als een vlinder, enzovoorts. Een geluidssignaal op een instrument (of klap
in de handen) geeft aan wanneer de kinderen gaan verplaatsen. Dit kan ook
in spelvorm: eerst vrij bewegen en bij het geluidssignaal snel naar een
boomhuis! Wie als laatste nog loopt is af.
-­‐ Een boom is niet alleen hoog in de lucht, maar met zijn wortels ook diep in
de grond. Welke geluiden zou je horen diep onder de grond? Dit kunt u als
geluidenspel uitwerken of als tekenopdracht.