de extra uitbreiding voor groep 3 en 4 - Concertgebouw

Les 11: De geit van dokter Sanders
16
-­‐ U kunt met de kinderen op verschillende manieren zingen. Teken op het
bord vijf vierkanten. In één vierkant tekent u een neutraal/blij gezichtje, in
één een bedroefd gezichtje, in één een slak, in één een neus, en in het
laatste een haas (of iets anders dat snel gaat). Zing nu een stukje van het
refrein normaal, verdrietig, langzaam en met dichtgeknepen neus. Snappen
de kinderen wat er met de tekeningen wordt bedoeld? Zing samen met de
klas op deze verschillende manieren terwijl u of een kind de vakjes aanwijst.
Tip: wissel niet te snel van vakje maar steeds pas na een paar zinnen.
-­‐ Hetzelfde of anders? Alle kinderen staan of zitten in de kring. U geeft een
geluid door, een klap, stamp of een klank. Varieer in tempo; ‘zo snel
mogelijk’, ‘alsof we heel moe zijn’ enzovoorts. Nu laat u een kort ritme
horen dat de kinderen precies na proberen te doen. Daarna mogen een
aantal kinderen het een beetje anders nadoen. Dan speelt u weer een ritme
en een kind mag zelf bepalen of hij of zij het ritme hetzelfde speelt of net
iets anders. Bespreek met de andere kinderen of het ritme hetzelfde was of
anders en wat er dan anders was. Herhaal dit een aantal keer.