15.09.2013 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

VAN HET<br />

GROOTE EN SCHOONE<br />

INDE<br />

NATUUR,<br />

DOOR<br />

•HENDERIK S AND ER,<br />

Profesfor aan de Illustre Schoole te Karulsruhe, en<br />

Honorair Lid van het Genootfchap van Natuuronderzoekere?i<br />

te BERLIJN.<br />

^—^ E E R S T E STUK.<br />

t TtWn \3 !\'v\<br />

U t t h e t Ho0<br />

S duitsch<br />

vertaald<br />

iJjbn.nlkLi<br />

VJÏIBL./D OOR J. v. M., Az.<br />

^> *


VOORREDEN.<br />

eene zeer leerrijke en aangenaame reize<br />

door Duitsch]and, waar zo Veele waardige en<br />

voórtreflijke Mannen in den tempel der weetenfchappen<br />

fchitteren, heb ik mij gefpoed,<br />

om dit vervolg mijner werken tot ftand te brengen,<br />

om mijne edele vrienden die mij van hunne<br />

goedkeuring oprecht verzekerd hebben, dit<br />

nieuwe ftuk als een geringe blijk mijner dankbaarheid<br />

te leveren. Het was eene gewaagde<br />

onderneeming voor mij, eene Natuurgefchiedenis<br />

der Zee te ontwerpen, alleen in arduii<br />

audere fat efi. Hoe veele moeite mij deeze enkele<br />

proeve, deeze korte fchets van een werk,<br />

dat alleen veele banden konde beflaan, gekoft<br />

heeft, zullen kenneren ligt begrijpen. Ik heb<br />

niets van de Natuurgefchiedenis der Walvisfchen,<br />

Zeekoeijen, Robben, Zeehonden, haaijen,<br />

of veele andere visfchen ,infekten en wormen<br />

gezegd,, wijl ik dit ftukjen niet te dik wilde<br />

maaken, en deeze ftoffe, zo ik leven en gezondheid<br />

behcude, zal vervolgen.<br />

Men heeft eene Natuurgefchiedenis voor den<br />

gemeenen man en voor de jeugd van mij gevergd.<br />

Andere Geleerden en lieden van rang, benevens<br />

mijne vrienden van allerlei ftand hebben gewens<br />

cht„


V O O R R E D E N .<br />

wenscht, dat ik de berichten van mijne reizen<br />

die in den Naturforfcher, in de Berlinijche Ben-<br />

fchaftigmgen., in de Heujïen Mannichfaltigkeitcn,<br />

in het Nanauws Magazijn verfpreid zijn, en<br />

grootendeels nog ongedrukt bij mij liggen,<br />

zoude verzamelen , en in eenen bundel uit-<br />

geeven. Beide dpet het mij eere aan, bei­<br />

de is het aanmoediging voor mij, en beide<br />

zou in vervolg van tijd plaats kunnen hebben.<br />

Maar hoe kan ik immer een tijd bepaalen ? De<br />

onruft dezes levens, en de verhinderingen in<br />

de ftudie neemen met de jaaren toe, maar zo<br />

groeijen de • belooningen niet. Wanneer ik<br />

mij, gelijk veele andere menfchen, alleen<br />

voor deeze waereld rekene, brengt het kaT<br />

pitaal, dat het duure beftudeeren der Natuur<br />

reeds gekoft heeft, weinig intreft aan. In-<br />

tusfchen is de kennisfe der werkqn Gods zel­<br />

ve eene groote belooning, en eiken dag dien<br />

mij God gezondheid geeft, zal ik mij over zij­<br />

ne fchepping, over zijne onophoudelijk© goed­<br />

heid, over zijne uitgebreide Monarchie, en<br />

Godsdienft verheugen, en mij toeleggen om<br />

mijne medemenfchen van nut te zijn.<br />

KAREXIRUHÏ ,<br />

im 10 Maart 1781.<br />

SANDER.


"- _<br />

A f<br />

OVER V E E L E<br />

WIJZE INRICHTINGEN<br />

IN DE<br />

N A T U U R ;<br />

1 1<br />

r *<br />

JLVJLij N E ziele gevoelt haare waarde, haare Menfche»<br />

Jijke waarde, en haare voor de oneindigheid gefchikte<br />

beftemming nergens beter, en gevoelt het nooit inniger<br />

, dat zij van God is voordgebragt, en weder tot God<br />

te rug keeren zal, dan wanneer ik mij midden in de<br />

vrolijke, levendige en werkzaame Natuur neder zette ,<br />

en mij door den levendigen Geeft der Schepping, die<br />

van alle oorden herwaarts ftroomt, laat aanblaazen. Dan<br />

zie ik overal leven, daadlijkheid, beweeging en gevoel!<br />

Overal vreugde, genot, volheid, en fchoonheid ; overal<br />

Schepzelen, en overal planten voor dezelven! De tijd,<br />

die nooit ftil ftaat, gaat ook over de velden der Natuur<br />

heen, en vernietigt met zijn ijszeren hand, ten laatfte<br />

alle werken der Schepping, maar de Natuur herftelt door<br />

zich zeiven dit verlies weder. Zij geeft beftendig uit<br />

haaren overvloed; haare fchatten volgen elkander op,<br />

zij kweekt geftadig jongere kinderen nevens de volwasfenen,<br />

haare bevalligheid wordt niet oud, haare fchoonheid<br />

wisfelt flechts af, zij verdwijnt nimmer geheel. Op<br />

eiken Heuvel verfchijnt zij in eene andere dragt. In<br />

ieder Land verandert zij haare gefchenken. Zij is wijs,<br />

A eq


2 Wijze mirchtingen in de Au„<br />

en geeft elk volk dat, wat hem het beste is. Zij is verfcheiden<br />

, en daarom ook daar groot, waar men het einde<br />

hnarer vrugtbaarheid zoude vermoeden. Zij is in<br />

middelen onuitputtelijk, en verzadigt onder iedere luchtftreek,<br />

in elk Moeras, in de grondclooze diepte en<br />

op de fteilfte fpitzen der Cordilleras, in waterige dalen ,<br />

gelijk in liet dorre Lybie eene menigte van Schepzelen,<br />

die op hun ftandpïaats niet weeten, dat'er nog andere<br />

fchooncre oorden op den aardbodem zijn. In haare<br />

huishouding heeft het klcïnfte gelijk het grootfte aanfpraak<br />

op de liefde vnn dien God, die de ganfche Natuur<br />

draagt en' vervult. Haar moederlijk opzicht breidt<br />

zich over alles uit, en waar zij werkt, daar gaat beftendig<br />

de grootfte wijsheid aan de hand haarer zuster, de milde<br />

Goedheid, voor haar heen, en verkondigt met de uitdrukking<br />

van hernelsch genoegen de tegenwoordigheid van<br />

God, die alleen goed is, en vermaak vindt in wel te<br />

doen.<br />

Wanneer men van elk Land de lijft van alle verfchijnzelen<br />

in de Natuur had, zo alsze van maand tot maand<br />

op elkander voigen, hoe eenigen elkander fteeds vergezellen<br />

, en anderen nimmer te famen k®men, hoeze over<br />

't geheel genomen in elk jaar zich gelijk blijven, en hoe<br />

zij in elk ander Land wel altijd nog eenige overcenftemming<br />

maar nogthands zekere uit de omftandigheden en<br />

behoeften van iedere plaats ontftaane veranderingen hebben,<br />

die juift het geluk van elk bijzonder Landuitmaaken,<br />

en hoe zich dat in uitgebreide koningrijken, reeds in<br />

veele enkele Provintien ontdekt, na datzc meer of min.<br />

der naar het Noorden of Zuiden gelegen zijn; zo zou<br />

men de wijsheid, de overvloeijende goedheid, de uitdeeling,<br />

de fpaarzaamheid , en de met elke voordfehrede<br />

des jaars toeneemende mededeeling der Natuur met han.<br />

den moeten tasten, en onophoudelijk bewonderen. Hoe<br />

gavigtig, hoe leerrijk en aangenaam zou een Almanak<br />

der


tVijze inrichtingen in' de Natuur. 3<br />

der Natuur van dien aart zijn, welke elke bloeijende<br />

plant, elkknopontwikkelendkruidjen , elkvogelpaartjen ,<br />

dat zijn neft maakt, elk gedacht der reizende dieren,<br />

dat in een Land aankomt of weg trekt, elk aan hoornen<br />

ter inzameling rijp geworden vrucht, iedere wenk der<br />

Natuur tot veldverrichtingen , elke paartijd der dieren in<br />

het woud, elke kuitfchictende visch, kortom dat alles<br />

in zich bevatte, wat tot de onoverzienbaare voordbrengzelen<br />

der Natuur behoort, en ons door het ganfche jaar<br />

zo veel vermaak en vreugde verfchaft! Hoe noodig zou<br />

dezelve den Landman, den berekenaar der Staats- inkomften,<br />

en der Landsrijkdommen, hoe onontbeerlijk<br />

den Natuuronderzoeker zijn , die gaarne zijne vriendin in<br />

elke kleeding, in elke ftand verrasc^t, en haar gezigt<br />

gaarne van veele zijden befchouwt, en graag getuige<br />

wilde zijn van haar onophoudelijke vlijt! GE sz ff ER<br />

in Zwitzerland heeft begonnen, op dcezen Weg de orde<br />

in de Natuur na te gaan, en men ziet met genoegen ,<br />

hoe dat Land, dat van rotzen en bergen rondom ingefloten<br />

is , even daarom eene groote verfcheidenheid van<br />

dieren, en nog meer van gewasfen heeft, en hoe het<br />

geftadig met elke maand fchooner bloeijender, vrugtbaarer<br />

wordt. In Januarij viert de Zwitzer veele gewigtige<br />

feesten ter gedagtenis der groote gebeurtenisfen,<br />

die de gefchiedenis bewaart, maar de Natuur fchijnt nog<br />

te Animeren , de aarde ligt in de boeijen der winterkoude,<br />

de dagen zijn kort, fneeuw en ijs verzamelt zich,<br />

men verwacht de weste winden, welkers verwarmende<br />

adem het verftijfde Land weder zal verlevendigen. De<br />

volgende maand heet de daauw- en kiem- maand, wijl van<br />

de bergen reeds menige gefmolten fneeuwfchol ftroomt,<br />

wijl de nieswortel bloeit, wijl het Maartsbloempjen verfchijnt,<br />

wijl de Leeuwerk reeds (laat, de kraaijen reeds<br />

op de zomerplaatzen verfchijnen , wijl de huisvogels haar<br />

eieren beginnen te leggen, en de Raaven te paaren. Ook<br />

uit de andere clasfen der dieren, outwaaken 'er al eeni-<br />

A a gen.


4. Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

gen. Dc Kikvorfchen laaten zich zien, en komen<br />

van hunne verftijving terug, omftreeks den 21 Februari],<br />

fchiet de Snoek haar kuit, ftraks daar op zvveeven de<br />

vlinders, en de muggen danfen reeds om de beeken gelijk<br />

elders in heldere zomernachten. In Maart wordt<br />

de lucht reeds warmer, Kwikftearten, Oje vaars, Vinken ,<br />

Meczen, wilde Eenden, wilde Duiven vertoonen zich,<br />

de Patrijzen beginnen te paaren, en men verkoopt reeds<br />

op de markt Snippen. De Kornelleboom, het Leverbloempjen,<br />

(Hebailcd) het Fiooltje, en andere bloeijen, de<br />

Hafelaar ftuift en heeft bereids gebloeid. Naauwlijks zijn<br />

zo veele bloemen voorhanden, of de opmerkzaamheid<br />

der Natuur zendt de Bijen uit de korven, op dat de ftofvezels<br />

op iedere plante uitgefchud, en elke vezel met<br />

bloeifemftof bedekt worde, op dat niet hier en daar<br />

een honigdroppel, een goed korntjen verlooren gaa, op<br />

dat de vlijt deezer kleine verzamelaars door den ganfchen<br />

zomer inzamelen, en den ganfchen korf vullen kunne.<br />

En naauwlijks zijn de bijen ontwaakt en langs het veld<br />

uitgegaan, of de Natuur laat ook de Zwaluwen rond<br />

vliegen, die hen in hun zwerven vervolgen, en hier en<br />

daar eenigen derzelver opfnappen, op dat zij zich niet<br />

te zeer vermenigvuldigen. Dan de fchoot der aardeopent<br />

zich rondom meer en meer. In April krijgen<br />

meer dan veertig planten, boomen en kruiden hun loof<br />

en bloeifem, de Wijnftok wordt vol fap, zijne botten<br />

komen te voorfchijn, en de Koekoek mept. Wie befchrijft<br />

defchoonheid van de Maij, wanneer alles bloeit,<br />

wanneer de Tulpen haare pragt vertoonen, wanneer<br />

men de teêrfte gewasfen in de vrije lucht kan zetten ,<br />

wanneer veele Ooftboomen reeds uitgebloeid hebben,<br />

en men daar reeds den 26 Maij rijpe aardbesfen heeft,<br />

wanneer 'er reeds weder zaaden door de lucht rondvliegen:<br />

wanneer de wintergerft en rogge bloeit,<br />

wanneer de Karpers, dcBraazems, fchieten, wanneer<br />

fchier alle dieren door de aangenaamfte hartstocht ge-<br />

( roerei


PPijze inrichtingen in de Natuur. 5<br />

roerd worden. In Junij bloeit ongetwijffelt overal de<br />

Roze, die beminnenswaardige gave der Natuur, ^die<br />

wij niet genoeg fchatten, wijlze zo menigvuldig zijn,<br />

van de gemaaijde velden fteigt de aangenaame hooijreuk<br />

op , de Oranjeboom bloeit, en met dezelve een<br />

gansch gevolg van vreemde en inlandfche planten, men<br />

oogdde wintergerft, men drinkt des avonds den reuk des<br />

lindebloeizems, en daar tusfchen zingt de Nachtegaal<br />

zijn verruklijk gezang! het graan rijpt tot den oogft in<br />

Julij, de Hennip bloeijt, men eet de eerde tuinboonen;<br />

weinige dagen , na dat de Koornvelden hare fieraad verforen<br />

hebben, komende witte wortelen te voorfchijn,<br />

en de geele bloeijen, de Hoenderen ruijen; de Salij, de<br />

Saffraan, de Kalabas en de Haver belooven weder nieuwe<br />

oogden , in Augustus'bloeit de de Hop tot bier, men<br />

fnijdt het vlas ,vijgen, druiven, Tuinboonen, en Vherbesfen<br />

worden rijp," de herfflbloemen kondigen het naderend<br />

einde des zomers aan, men zamelt reeds veele foorten<br />

van Ooft, in Zwitzerland verreizen de Zwaluwen,<br />

daar tegen hoort men thans de blauwfpecbt, op dat het<br />

niet aan vijanden der infeften in de huishouding der Natuur<br />

zoude ontbreeken , en in het water rijdt de Barbeel.<br />

In September zijn de Meloenen rijp, en haare<br />

ftruiken verwelken met het fpringkruid en andere planten.<br />

Het loof der Ahornen , der Eiken e. z. v. wordt<br />

geel, de Braambesfen en de Nooten rijpen, de Goudroede<br />

bloeit, men verzamelt de zaaden, en brengt weder<br />

winterzaad in de aarde, Spreeuwen en Vinken<br />

verdwijnen, maar de Kraaijen herftellen hun neft, de<br />

Lijders vallen in de drikken, de Mérel zingt, en in de<br />

Meeren wordt de Alf gevangen. Oclober heet daar de<br />

Iterfmaand, wijl dan niet alleen boonen , en veele tuinplanten<br />

derven, maar wijl ook het loof van de meeste<br />

boomen valt, wijl men met de vreemde gewasfen naar<br />

de trekkasfen moet fpoeden, zo menze niet door de<br />

nacht vorft wil bederven hebben, wijl de olmboom ge-<br />

A 3 heel


6 Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

heel geel, en de fperreboom geheel rood wordt, en wijl<br />

de Leeuwerken, Kwikftaarten, de Meezen en Vinken<br />

verreizen. Maar als Jan geeft ons de Natuur het derde<br />

hooi, de populier is nog groen, de Rijnwilgen bloeijen ,<br />

en de Korenvelden worden groen. Ook rijdt als dan de<br />

voren, en de fnippen worden gefchoten. In November<br />

komt de eerfte koude weder voor den dag, de Nooteboom<br />

is geheel van zijn loof ontbloot, zelfs de Populier<br />

werpt nu haar bladen af, de Hazelaar, die tot de eerften<br />

behoort, verheft eindelijk ook zijn bekleedzel, zelfs de<br />

Tijloos verwelkt, 'er is niets meer groen dan de wilgen ,<br />

de koude dringt in de huizen, en men moet de trekkasfen<br />

fluiten, de Kruisvogel verdwijnt ook uit het open<br />

veld, hij begint nu in het dennewoud zijn neft te bouwen<br />

, en in December, wanneer het vast Land niets<br />

meer aan te bieden heeft, dan begint in het Zuriclsfche<br />

Meerde Hagelingvangft — en zo is dc Natuur door het<br />

ganfchejaar rijk, vruchtbaar, en altijd goed, altijd mild;<br />

met de voorzigtigheid eener Moeder deelt zij haare gaven<br />

uit, en verzorgt ons geftadig met nieuwe en voortreflijke<br />

gefchenken. Voegt bij deeze lijft, die meer een<br />

aanvang, eene proeve is, dan een volledig dagboek over<br />

de mededeelingen der Natuur, nog het werpen d^r Koeijen<br />

en Paarden, het zetten der Hinden, Reën, Haazcn<br />

en Konijnen, het jongen der Katten, Honden, Muizen,<br />

het lammeren der Schaapcn, de vermeerdering der Bijen,<br />

de voordplanting der wilde dieren en Roofvogels, het<br />

herhaalde broeden van zo veele Vogelen, de dagelijks<br />

nieuwe toneelen in de Infekten waerekl, de reizen der<br />

Zeevisfcben, de trapswijze vorming der kikvorfchen en<br />

padden, de toevloed van Vledermuizen, otters, fabels,<br />

wezels, fretten, en Egels tot het geheel der Natuur,<br />

de leefwijze der Slangen , en haar trapswijze dood;<br />

denkt daarenboven aan het uitftrooijen der zaaden in de<br />

bosfehen, de verrichtingen en vermenigvuldiging der<br />

Kreeften, derSlckkcn, der Bloedzuigers , der Mollen,<br />

der


Wijze inrichtingen in de Natuur. 7<br />

der Wormen en Mosfelen, — wanneer men dat alles<br />

wilt, van elk ding, elk Schepzel, elke voordgang in de<br />

waereld, flechts van Europa , in een fchilderij, of tafel,<br />

overal aan de rechte plaats, in het waare verband, zo<br />

als het door de Natuur zelve is famengefteld, konde optekenen<br />

of afbeelden, — zoude men niet den ondank- „<br />

baarften mensch daar door de goedheid van God doen<br />

gevoelen, zou men niet den ruwden daar door kunnen<br />

befehamenï Godweet het, wanneer, waar en hoe elke<br />

fteenvlecht zich zal ukftrekken, Hij heeft den tijd bepaald,<br />

wanneer iedere Zwam zijn zaad moet uitftrooijen.<br />

Hij zorgt dat ieder Moftjen bloeijen kan, hoe veele lichtftraalen<br />

in het water moeten vallen, tot daar deeze en<br />

gene eieren kunnen uitgebroeid worden, dat heelt alles<br />

zijne juifte beftiering bij driemaal honderdduizend dieren,<br />

en wie weet, hoe veelen 'er nog zijn die wij in<br />

't geheel niet kennen? Zij zien op Hem , en het groote<br />

werktuig gaat zijn' gang beftendig voord, de raderen werken<br />

geftadigen rusten nooit, Gods'waereld is altijd inde<br />

grootfte beweeging, in den tempel der Natuur is een behendige<br />

onruft, en nog hoort men niets dan gezang en gejuich!<br />

Klimt op de hoogfte bergen, en bewondert ook daar<br />

den uitgebreiden geeft der vrolijkheid, het leven en beweegen<br />

der Natuur. De goedheid der Natuur vergeet ook<br />

de hoogfte rotzen niet. De Blauwen in de heerlijkheid<br />

Badenwijler wordt in 't voorjaar allengs fchooner. Men<br />

ziet duidelijk, hoe hij van onderen op langs hoe meer<br />

zich met het zagte groen der gewasfen bekleed, en zo<br />

verheft zich deeze aangenaamê bedekking van week tot<br />

week langs hoe nader aan den top. In Zwitzerland zijn<br />

veele bergen, die, naar de onderzoekingen van DE Luc,<br />

9355 voeten boven de middenlandfche Zee verheven<br />

zijn, en deeze hebben dikwijls ijsfehorfen, die ten minden<br />

60 voeten dik zijn; veeltijds ftaan op zulke ijshocpen<br />

nog dorre rotsipitzen , die naar de Obelisken der<br />

A 4 . . ' E<br />

§'iP-


S Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

Egijptenaarcn gelijken, en 3 a 4000 voeten in de hoogte<br />

gaan ; de lucht is 7223 voeten boven het Geneefl'che meer<br />

zo dun , dat degeleerden die daar boven proeven namen,<br />

zonder een hevig en geftadig aanblaazen geen vlam konden<br />

aanhouden; maar even deeze Gletfchers, deeze ijs»<br />

zeën en ijsvelden in Zvvitzerland zijn de eerde bronnen<br />

van veele onzer rivieren. DE LUC dronk daar van<br />

het water dat nog niet met veele vreemde deelen verontreinigd<br />

is, cnvond, dat het een £ heerlijken fmaakhad. De<br />

hoogfte berg der oude waereld, een ijsberg bij Mauthlanv<br />

is naar de meeting des Natuuronderzoekers 13000 voeten<br />

boven de vlakte van het Geneeffche Meer, en 14000<br />

voeten boven de vlakte der Zee verheven. Het ijs, dat<br />

op denzelven ligt, is 100 vademen dik, hij gelijkt volkomen<br />

een' berg van ijs, in welke ingeworpene granaten<br />

den fchoonften weerklank geeven , maar in deeze<br />

fpleeten kabbelen ook llroomen, die eindelijk eenen weg<br />

tot in de diepfte dalen vinden. Verder pronken deeze<br />

zelfde bergen op alle andere plaatzen met eene groote<br />

menigte en verfcheidenheid van voorbrengzels. Aan den<br />

voet der ijsbergen ontbreekt het niet aan de fchoonfte<br />

waden voor het Vee. Van rotzen van vierduizend voeten<br />

hoog ziet men neder in dalen, waar Vee weidt, en<br />

hutten daan. Men is dikwijls zo hoog boven, dat men<br />

de demmë der dieren niet meer hooren kan. De fombcre<br />

dilte deezer verhevene plaatzen wordt alleen door de<br />

prachtige watervallen , die van de hoogde rotzen afdorten,<br />

afgebroken» De bergfpitzen, die van verre zeer<br />

fteil fchijnen te zijn, hebben nogthans ruime vlakten,<br />

waar de geurigde kruiden wasfen. Alle deeze door<br />

de Natuur zelve bebouwbaar gemaakte velden zoeken<br />

de bergbewooners op, zij vinden, gewend aan zulke<br />

gevaarlijke en huiverige plaatzen, altijd een' weg derwaarts,<br />

dikwijls klauwtert een mensch tegen fteflten,<br />

waar béerén en wolven hem niet kunnen volgen. Men<br />

brengt daarom, zo dra 't voorjaar de fnceuw fmelt,<br />

fcha*>


Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

fchaapen met haare jonge lammeren derwaarts, en laat»<br />

ze daar weiden tot 'er weer fneeuw valt. Deeze dieren<br />

tieren daar zo wel, datze dikwerf daar lammeren. Men<br />

kan daaruit de deugdzaamheid van het Alpenvoeder,<br />

bijzonder voor de fchaapen zien. — Uit de menigte<br />

fappige bloemen, die daar wasfen, verzamelende bijen<br />

een witten welriekenden honig, en aan den voet der<br />

gletfchers zijn alle dalen bewoond, daar zaait men .in<br />

het midden der lente gerfl, doch die echter eerft tegen<br />

het einde van September geoogft kan worden. Ook<br />

trekken de bewooners nevens, het fchoone voedzel veel<br />

vlas uit deeze dalen. Verder woonen in de ftreeken der<br />

bergen, in welke de kruiden in overvloed voorhanden<br />

zijn, de Mormeldieren, (Mus Mamota) of bergrotten,<br />

die zich van deeze vrijplaatzcn bedienen, om met volle<br />

zekerheid zonder de geringde vrees rond te loopen. lntusfehen<br />

heeft de Natuur hen nogthans fcherpe zinnen<br />

gegeeven. Zo dra zij maar een mensch hooren aankomen,<br />

roepen zij deeze ontdekking als met eene zeer<br />

doordringende piepende ftem hunne makkers toe, waarfchouwen<br />

dezelve daar door, 'er ontitaat een zeer frtél<br />

en angftig loopen onder dezelven, en zij loopen allen in<br />

hunne holen. Maar naar boven, waarde fchaapen en<br />

koeijen niet heen komen, weiden de Gemzen, (Caf**<br />

Rupicapra) of wilde geiten. DE Lire vond deeze dieren<br />

eens 5352 voeten boven het Geneeffche Meer, met<br />

eene benijdenswaardige vlugheid loopt de Gemze over<br />

de deilde hellingen, en zoekt alle de plaatzen op, waar<br />

zij in het gras weiden , en zich zo daar in verbergen<br />

kan, dat men haar naauwlijks ziet. De geitenjaagërs<br />

klauteren dikwijls dagen lang rond, zonder 'er een fc<br />

zien, zij moeten verrekijkers bij zich hebben, wijl het<br />

dier de doutfte en verde fprongen' doet, zij fchieten<br />

altijd met roers die twee loopen en twee floten hébben ,<br />

en moeten haar zaak zeer wel verdaan. Het dier heeft<br />

dikwjji s m o eds genoeg, wanneer het plotsling zijn ver-<br />

A 5 . ver-


xo Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

volger ontdekt, om op hem toe te fpringen, en hem<br />

in de verfehriklijkfte diepte neder te ftorten. Dikwijls<br />

flort zich de geit zelfs van de afgrijslijkfte hoogte in een<br />

afgrond neder, en in de meeste gevallen gelukken haar<br />

alle deeze ongelooflijke beweegingen. De goedheid van<br />

God, die, gelijk STERNHEIM fchrijft, elk aardwormpjen<br />

onder de befchutting van eenige zandkorrels<br />

vergezelt, bewaart ook op de allerhoogfte fteenrotzen<br />

haare Schepzelen. Daar is het ook, waarde Natuur de<br />

grootfte Adelaars kweekt, van welke men dikwijls,<br />

terwijl men de eene fpitzc na den anderen beklimt, uitgevallen<br />

vederen vindt, die anderhalf en twee en een<br />

halve voeten lang zijn. Zij loeren uit de hoogte op de<br />

bergrotten , en haaien ook de jonge lammeren weg , die<br />

fomtijds boven geworpen zijn. Aan de Moezel zijn ook<br />

alle ftreeken, waar wijn gebouwd wordt, zo Heil, dat<br />

alles, wat boven waft, graanen, wijn e. z. v. niet van<br />

daar gereden , maar in korven op den rug gedragen moet<br />

worden; gelijk ook de rilift met'veel moeite do£>r de<br />

vrouwen, die, van de jeugd af daar aan gewend zijnde,<br />

verbaazende zwaare lasten kunnen draagen, daar op gcbragtwordt,waarzede<br />

mans aanneemen en in den grond<br />

werken. De kostelijke Moezclwijn waft op enkel rotzen<br />

van Lei,flegtsom de 5, öjaaren worden deeze wijnbergen<br />

met wezenlijke meft verbeterd, wijl het aan weiden<br />

ontbreekt. Maar in de tusfehen jaaren beftrooit<br />

mende velden met gehakte en geftooten leijcn , die eenigzins<br />

mcrgelagtig zijn, en na een jaar reeds verteerd zijn.<br />

Dezelfde fteenrots derhalven, die den wijnftok' tot<br />

een Randplaats dient, ftrekt hem ook tot vocdzel. Dezelfde<br />

bergen , die het Land inneemen , dat 'er noodwendig<br />

gebrek aan weiden en voeder moeit ontftaan,<br />

zijn ook weder fchadeloosftellingcn voor dit verlies.<br />

Bij Winningen, een plaats aan den Moezel niet ver van<br />

CMens, zijn wijnbergen op de hardde rotzen, die boven<br />

dien meer uit zand, dan lei bcflaau, aangelegd,<br />

en


Wijze inrichtingen in de Natuur. i t<br />

en men hakt flechts gaten in deeze rotzen, zet de wijn;<br />

ftok 'erin, en vultze met verteerde; zoden, die heeft<br />

men afgeftoken en laten verrotten. Het fchijnt dat de<br />

Natuur deeze dreek alleen tot den wijnbouw bedemd<br />

heeft. Buiten deeze hoofdtak van beftaan, en eenige<br />

Grondpeerplantzoenen hebben de inwoners weinig akkers,<br />

gecne weiden, en kunnen dus ook weinig Vee<br />

onderhouden. In den winter voeren zij de noodigfte<br />

dieren met de zogenaamde Stroophuzel. Men verzamelt<br />

naamelijk alle jaaren uit een zekere plaats in het bosch<br />

alle jonge fpruiten die uit de eikenboomen gewasfen zijn ,<br />

en het ganfche huisgezin des wijnbouwers, ftroopt alle<br />

deeze bladen af, men heeft daar bij het voordeel dat aan<br />

deeze boomen de bladen dikwijls zo groot en breed worden<br />

, als een oélavoboek. De bewoners van het vlakke<br />

Land, waar meer graancn kunnen gebouwd worden,<br />

koopen kalk tot verbetering hunner velden, die hun in<br />

fchepen langs den Moezel worden aangevoerd. Bij<br />

Trarbach zijn veele Ooftplantzoenen, de Appel- en Peereboomen<br />

breeken fchier in goede Ooftjaaren. Het is<br />

ook merkwaardig, dat de Natuur dikwijls bij ééne plant<br />

in kleine ftreeken veele verfcheidenheden doet ontdaan.<br />

Aan de Moezel worden de wijkdokken alle aan houten<br />

fpijlen gebonden. Zijnze eens daar aan gehegt, zo laat<br />

men ze wasfen zo als ze willen. Zij hebben als dan<br />

geeue verder onderhouding noodig, en de dokken worden<br />

nogthands zeer groot. Men breekt alleen tegen den<br />

herfd het overtollige loof af, op dat men de druiven des^<br />

te beter kan verzamelen. Aan de No daar en tegen geeft<br />

men de wijndokken geen dutting. De ranken breiden<br />

zich langs den leigrond uit, de druiven liggen onmïddelijk<br />

op de rots, de wijn wordt ongemeen heet, wijl hij de<br />

zon van boven, en warmte van onderen heeft/- Behalven<br />

deeze voortreflijke Natuurgave, is ook de fchaapsfokkerij<br />

in deezen oord uitnemend goed. De fchaapen<br />

klauteren tierig langs de hooge rotzen , en fchijnen den<br />

Rei.


12 Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

Reiziger van verre toe, als kleine katten. De wilde<br />

Thijm (Thymus Serphyllum) waft boven in menigte, van<br />

daar de aangenaame reuk van het fchaapevleesch in dit<br />

Land, welke een vreemdeling niet vergeeten kan. De<br />

weide is zo goed, zo gefchikt voor de fchaapen, zo<br />

natuurlijk, dat veele gemeinten hinne kudden twee,<br />

drie uuren ver drijven , om hun dat kruidrijke voeder te<br />

verzorgen. Met de fchaapenwol wordt ook een voornaame<br />

handel gedreeven; in het ambt Herrftein zijn veele<br />

koufenbreijers, en veele laken- en koufenweevers, de<br />

Wollenfabrick in Portsheim koopt daar veel wol op; in<br />

de Trierfche plaats Kracht heeft elke inwooner een<br />

fchaapen kudde, eri in groote plaatfeö ftaat de eene fchaapeftal<br />

aan den anderen, de inwooners koopen daartoe<br />

Fransch of HoUandsch Zeezout, dat over Keulen tot<br />

hun komt. Boven dien gaf de gunftigc Natuur het nabuürig<br />

Opperambt Birkenfeld vijf heerlijke bijpnnen om<br />

te baden en te drinken, aan de Hernbach en SihwolIbech y<br />

die men ook buiten 'sLands gaarne met het Schwalbacher<br />

water gelijk fielt. Lange vloeiden deeze heilzaame wateren<br />

onopgevangen, en zonder gebruik in het Meir, maar<br />

tegenwoordig heeft de opmerkzaamheid der Regeering<br />

voor de behouding van deeze Natuur!'chat gezorgd. De<br />

bronnen ftorten zich in beeken, die vorens en kreeften<br />

voeren. Ze zijn in een fchaduwrijke plaats. Zij komen<br />

uit een bosch waar het aan geen wild ontbreekt. De<br />

ganfche ligging der plaats is tot de Veefokkerij zeer bekwaam,<br />

bok is 'er in de nabijheid der bronnen eene<br />

goede aarde tot potten, ook heeft de Natuur niet ver<br />

van daar, te Gebrod, in het ambt Winteiburg, een zeer goede<br />

aarde tot fteenen gegeeven- De bronnen zetten overal<br />

ijzeraarde af, zij hebben een' vluchtige zwavclgeeft,<br />

een elastik luchtrijk beginzel, en de fmaak geeft veele<br />

goede belïanddeelen te kennen. Laat ons derhalven<br />

overal Gods werken rondom ons beftudeeren ! Laat ons<br />

eerft daar beginnen waar de Natuur 'er ruuvv en on-<br />

—— vriend-


Wijze inrichtingen in de Natuur 13<br />

Vriéndiijk uit ziet! Haare fchatten zijn fomtijds diep in<br />

de aarde verdoken, of het zijn eerft flechts kleine<br />

onfchijnbaare vergoedingen , di p<br />

zij hier of daar een Volk<br />

gaf, maar in haar verband wordenze gewigtig, en verdienen<br />

onze ganfche dankbaare verecring.<br />

In Tartarijen is het Koningrijk Thibet, dat de Natuur<br />

een keten van fteile ontzachlijke.bergen, die een vervolg<br />

van Cancafus zijn, gegecven heeft. Van daar zijn in<br />

het land veele diepe dalen en bosfchen. Een menigte<br />

van beeken ftorten van de bergen af. Het Klimaat is guur<br />

en ftreng, hier en daar waft wat rijft en gerit. Het koft<br />

daar zo veel moeite om zich te onderhouden, wanneetmen<br />

een huisgezin heeft, dat de blindheid der inwooners<br />

defchadelijkeen flegte gewoonte, dat veele broeders<br />

eene vrouw gemeenfchaplijk hebben, reeds voor lange<br />

zonder fchaamre en afkeer onder zich invoerden. De<br />

koude is daar zo ftreng, dat men in huis Pelfen<br />

en dekens gebruikt. Intusfchen heeft de voorzorg des<br />

Scheppers ook Thibet niet verzuimt. In de vlakten<br />

wasfen erwten , van het gras in de dalen onderhoudt zich<br />

het Rundvee, zo dat men boter en kaas kan maaken ;<br />

de rivieren en kleine wateren leveren veel visch, die ingezouten<br />

en verzonden wordt, aan de heuvels weiden<br />

fchaapen, en wanneer zij zich vet gcgeeten hebben,<br />

wordenze geflacht, en in de fcherpc Noordenwin,<br />

die reeds in Augustus en September waaien, opgehangen<br />

, waar door het vleesch zo uitdroogt, dat het een<br />

gansch jaar kan goed gehouden worden. De Thibeta-<br />

11 en fnijden tot hun middageeten een (tuk van liet ganfche<br />

gedroogde fchaap. Dat zijn de gefchenken der Natuur<br />

voor de noodzaaklijklte behoefte des Lands. Maar<br />

Thibet heeft ook zijne kodbaarheden , zijn Koophandel,<br />

en verfchaft zich daar door van andere volken dat<br />

geene, wat zijn eigen Land niet voordbrengt. Men<br />

voert een bijzonder fijn foort van geitenhair uit, dat<br />

de


14 Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

de zijde voorgetrokken wordt. Zij verkopen den Muskus<br />

en Sivet." Het volk kent tusfchen zijne rotzen nog<br />

geen bcftempeld goud , ze hebben nog geene munten<br />

aangelegd , maar ze zoeken nogthans het goud , dat in<br />

het zand der groote en kleine rivieren voorkomt, zij<br />

verzamelen het met het zand in een' zak, en handelen<br />

daar mede. Dit goud word door het water uit het binnenfte<br />

derbergen uitgefpoeld. Men heeftreeds aan 't itrand<br />

fhrkken gevonden, die de grootte hadden van een osfennier.<br />

(Zie Schlusfer Neue Briefwcchfel Th. V. H. XXV.<br />

III. p. 20 L). Maar een geheel bijzonder en zonderling<br />

voordbrcngzels, dat elders niet gevonden wordt, zijn de<br />

koeiftaarten, welke de Thibetanen door gantsch Indié'<br />

verzenden. Er is in dat land een zeker foort van Bufr<br />

felkoeijen, welkers hairen bijzonder wit en zijdeachtig<br />

zijn, en die boven dien dikke vette fraerten hebben met<br />

lange vliegende harien , die nog fijner en glanzigcr zijn<br />

dan de ftaarthairen der Paerden. Men betaalt daar door<br />

deeze Koeftaarten zeer duur, men zetze in zilveren handvatzeis,<br />

draagtzeals vliegenwaijers, wanneer men uitgaat<br />

in de hand. De Natuur geeftze ongetwijfclt dit<br />

dier daarom zo fijn, langen fchoon, wijlze hem tegen<br />

het heir van infekten, dat in In die is, meer cian onze<br />

Osfen noodig zijn , en te gelijk ftelt ze daardoor den inwooners<br />

in ftaat om zich metbuiteulandfchc Natuurgaven<br />

te voorzien, en door den handel befchaaidheid te verkrijgen.<br />

Wij zijn gewoon, dat de Natuur ook de kaalste plaatzen<br />

in haar rijk bekleedt, en met planten en dieren vervult.<br />

' Dit doet zij ook aan de Rotfen van Gibralter,<br />

die op eenige plaatzen naakt, buitengemeen fcherp zijn.<br />

CARTER, een Engelsman, vond nogthans dat de grond<br />

tot vijgen en wijnitokken zeer goed was. Veelerlei<br />

wilde besfen wasfen aan afhellingen. Onder deeze ftruiken<br />

woonen veele kleine vogelen, veldhoederen en haazen.


Wijze inrichtingen' in de Natuur 15<br />

zen. Een talrijk geflagt vanaapen, die anders nergens<br />

in Europa wild zijn, houdt zich boven op, en danft<br />

en dartelt hier op deeze fchriklijke rotzen, midden<br />

tusfehen twee waerelddeelen, hoog boven de Zee. Zij<br />

werpen dikwijls uit dartelheid fteenen op de menfehen,<br />

die onder aan de vestingwerken bouwen. De Natuur<br />

voedt op deeze hoogten vosfen , en het onfchadelijke ftekeiverken,<br />

dat in Barbarijen gegeeten wordt. De inwooners<br />

brengen hunne geiten kudden op dezelve, en<br />

deeze dieren zijn gaarne daar , waarze in de hoogte aan<br />

jonge boomtakken kunnen knabbelen. Somwijlen ziet<br />

men ook Hangen van vijf voeten lang over de rotzen<br />

kruipen, maar ze doen geen fchade. Tegen de Infektcn,<br />

die zich in deeze heete en drooge plaats ophouden, zendt<br />

de Natuur veele haagedisfeu uit, die van dien roofleeven.<br />

Ook vliegen de kraaijen bij zwermen van bet Kasteel<br />

uit, en brengen, aisze 's avonds naar hunne wooningen<br />

te rug keeren, den krop altijd vol fpringhaanen<br />

en graskrieken te rug. Van de planten die deezen dieren<br />

tot fpijzc dienen, leeven ook daar veele haazen, en<br />

"over alle.deeze Schepzelen zwerven altijd Arenden, die<br />

op de hoogfte fpitzen der rotzen hun neft bouwen, van hun<br />

trots en geruft verblijf alles overzien , het ganfche Land<br />

brandfehatten , en door haare Koninglijke raagt van terooven<br />

, de orde der Natuur ook in deeze wildernis moeten<br />

onderhouden. Ook dient deeze berg hier teo-en over<br />

Afrika, den trekkenden vogelen als een ruftplaars, na<br />

dat ze de vlakte der Zeeën^te over gevloogen hebben.<br />

CARTER zegt, dat men in het voorjaar ganfche heiren<br />

van Gieren, welkers vleugels agt voet breed zijn, op<br />

deeze rotzen ziet aankomen. Onze Europifche Ojcvaars<br />

wanneer ze weder tot ons komen, neemen ook deezen<br />

weg door de lucht, vliegen over de rotzen van Gibralter,<br />

en komen in den herfït weder langs deezen we°- te<br />

rug. Hoe wel geordend en regelmatig is alles in' de Natuur.<br />

De hoogte dier rotzen aan de Zee dient ongetwij-<br />

felt


16 Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

feit den vogelen reeds van verre ten wegwijzer. Hier<br />

aan de grenzen des Lands, dat haare jongen opgevoed<br />

heeft, verzamelen zij zich uit alle Landen, en<br />

2ien over in een ander waerelddeel, waar geen koude<br />

hun verfchrikt, waar voor hun een gereede tafel<br />

is, rot zij eindelijk door de ruft verfterkt, en door<br />

den wind, dien zij in zijne kleinfte wendingen en veranderingen<br />

kennen, aan den besten tijd tot den aftogt<br />

Worden herinnerd, en zij zich in ontelbaare zwermen<br />

san haare vleugelen vertrouwen, en over Land en zee<br />

laaten voeren.<br />

Even zo nuttig, rijk en vrugtbaar zijn meeft alle bergen<br />

in Spanje. Hoe veele heerlijke bijvoegzels zou de<br />

Natuurkunde bekomen, wanneer de geeft der voormalige<br />

Induftrie weder tot dit gedaalde volk terug keerde, en<br />

elk dier fchoone gewesten ook Hechts maar eenen opmerkzaamen<br />

onderzoeker alles liet zien en onderzoeken i<br />

De Siërra de Randa moet een waare kruidtuin zijn *).<br />

Op de toppen van veele bergen ligt de zogenaamde<br />

eeuwige fneeuw, die de moeder van zo veele groote<br />

rivieren is, die tot bewatering en verfiering des beeten -<br />

lands dienen. Meer naar beneden wasfen op deeze<br />

bergen de boomen dikwijls zo hoog, dat men de te<br />

zeer beladen takken onderftutten moet, op dat ze niet<br />

breeken. Veele vruchten worden door den ftorm afgeflagen,<br />

en men gebruikt die, tot de eikels en kastanien<br />

lijp worden, om de zwijnen te voeren. Het geen door<br />

den wind op deeze bergen wordt afgeworpen, bedraagt<br />

jaarlijk honderd duizend busfels (dat is een maat, die<br />

J van den Hamburgfchen fchepel uitmaakt). CARTER<br />

zag daar een walnootboom, waarvan de tiende gemeenlijk<br />

over de io,ooo nooten bedraagt. In Alpujarras was<br />

een<br />

*) Zie CARTERS Rei ze van Qibralter naar Malaga.<br />

Leipz. 1779. gr. 8vo bl. 179. e. v.


Wijze inrichtingen in de Natuur. xy<br />

een kastanjeboom, in welke eene vrouw met zeven kinderen<br />

woonde. Zijne takken waren zo breed , dat men 'er<br />

zijweefgetouwen onder ftellen konde. Mijrten worden<br />

daar twaai' tot twintig voeten hoog, en zijn zo gemeen j<br />

dat de bakkers' de ovens daar mede heeten. Alle de heuvels<br />

zijn daar met duizende lelijen, viooltjes, angelier,<br />

mirten, roozen, geiteblad en andere bloemen verfierd.<br />

, Hoe veele Millioenen bijen zich van deeze bloemen generen<br />

is niet ligt té bepaaieiu De korven zijn hier. fterïcer<br />

bevolkt dan elders. Door dezelve ontftaat zulk een<br />

menigte van honig en wasch, dar men deezen zëge'ri<br />

der Natuur naauwlijks weet te gebruiken. De Drogisten<br />

en Apothekers in Spanje en Indien verzorgen zich op<br />

deeze bergen van alle die waaren, die zo gewigtig zijn<br />

voor de gezondheid; Behalven deeze gewasfen laat<br />

degunsiige Natuur daar alle jaaren eene oi.itelbaare menigte<br />

van Haafeü; Reebokken, Gcrofen ,- Konijnen , Berggeiten<br />

, Musktiskatten, Wolven, Vösfen, Fretten e. z. v.<br />

geboren worden;. De Spanjaarden zoeken op deeze<br />

bergen de fchoortftê osfen tot hunne Stiergevechten. Van<br />

de znaden van Zo veele planten leeven .ook verbaazend<br />

veel Patrijzen en wachtels, en ook hier zijn de Arenden,<br />

die het everiwigt onder dè kleine dieren moeten onderhouden.<br />

De bös r<br />

clién zijn op veele plaatzen fchier eindeloos<br />

, en ook deeze zijn geheel met Pataten y ïjams,<br />

aardappelen, krieken, aspargies en artifchokkdi voorzien.<br />

De kastaTfieooglt is onmeetelijk; eveneens fchudt de<br />

Natuur daar zoete', groote welfmaakende eikels in, eene<br />

verbaazende menigte van de bo'omen af. In gevalle een<br />

tnensch derwaards gebannen of van alle mehfchelijk gezelfchap<br />

gelaten was, zou hij geen reden hebben om<br />

voor zijn onderhoud bekommerd, te zijn. Gezegde vruchten<br />

, ert miffpelen , aardbesfen, vijgen, druiven,-amandelen,<br />

peeren, pruimen en appelen, die hier zonder"<br />

eenige oppasfing door de Natuur zelve gezaaid, begoten,<br />

opgetogen en onderhouden worden, zouden hem<br />

B xïjlS


2g Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

fiïklijk en zonder moeite verzadigen. Deeze bergen gelijken<br />

het natuurlijk vaderland der menfchen. Daar zou<br />

de ledigganger den gouden tijd vinden, van welke de fabelleer<br />

zo veel betoverends gedroomd, en door den<br />

mond der Dichters verbreid heeft.<br />

Nog gewigtigerbijna voor de inkomften van Spanje,<br />

voor de oude -en nieuwe, waereld zijn de bergen aan de<br />

Zeekusten van Greuade en Murcia. Haar top is onmeetbaar<br />

hoog , en haare masfa is een' wezenlijken voormuur<br />

tegen de Zee. Onder de bedendige invloed der lucht<br />

beginnen zij allengs te vergaan, en eindelijk vallen dikwijls<br />

afgrijslijke brokken van rotdeenen in de verfchrikiijke<br />

dalen neder. De reiziger treft fomwijle vreeslijke<br />

afgronden aan, hier en daar houden zich nog wolven<br />

op , de rotzen zijn glad, kaal en nogthands wasfen jaarlijks<br />

op deeze in fchijn onvruchtbaare bergen veele<br />

duizend vaten van den besten wijn. Zij zijn met muskadellen,<br />

rofijnen en amandelboomen overal bedekt.<br />

De vijgen zijn daar veel beter en zoeter dan ergens elders<br />

; het geen deeze bergen draagen verzenden de Spanjaarden'<br />

door de geheele waereld , en veele fcheepsladingen<br />

gaan daarvan naarNoordamerika. De Natuur heeft<br />

zelfs gezorgd, dat men de voortreflijke fchatten, die zij<br />

uit deeze rotzen voordbrcngt, zonder gevaar naar beneden<br />

kan brengen. De ezels gaan bij honderden met<br />

korven beladen agter elkander, en draagen alles langs de<br />

fteilfte paden veel zekerer, dan het door menfchen of<br />

voerwerken gefchieden kan. De Rijkdom deezer bergen<br />

wordt nog door olijfboomen vergroot, welke het Land<br />

tnet olijvenolie verzorgen. Het binnenfte der bergen is<br />

met metaalen vervuld, men heeft daar reeds zilvermijnen<br />

ontdekt. Men kan zich de vreugde, het juichen en<br />

huppelen der landlieden ten tijde der wijnlezing naauwlijks<br />

voordellen.. De bergen zelve fchijnen verlevendigd<br />

te zijn, alle zinnen worden op de aangenaamfte wijze<br />

ge-


Wijze inrichtingen in de Natuur. ij<br />

geroerd, de weldaden van God worden in Volle fhaaté<br />

verzameld, van den Zeekant waait op den middag „<br />

wanneer de zonlie fchier alles verteert, verkoeling aan:<br />

in den herfll verfchijnt daar ook de Vliegenfnip, die een<br />

waare lekkernij is, dewijl zij zich Van enkel druiven en<br />

vijgen geneert, en reeds van de Romeinen zeer hoog<br />

gefcbat wierden *). Maar de inrichting der Natuur ter<br />

voordbrenging derMalagawijn heeft nog veele merkwaardige<br />

zijden. De wijn wordt zoet, wordt aangenaamj<br />

wordt dat geene wat hij is, enkel door de dorheid der<br />

rotzen, op welke hij ftaat. De aarde, die aan de wortelen<br />

dezer wijnftókken is, is dikwijls geen zes duimen<br />

diep. Een enkele zwaare regen zou deeze weinige bedekking<br />

weg fpoelen: De Natuur ftort daarom óp' deeze<br />

plantzoenen nimmer het regenwater, dat anders<br />

zo nuttig, zo noodzaakiijk is. Tegen over de gebergten<br />

van Malaga, is het gebergte Ronde, en aart<br />

deeze brecken alle wolken die van het zuidwesten komen,<br />

daar wórden zij in hunnen' togt als opgehouden,<br />

daar moeten zij zich ontledigen, daar kan haar<br />

water veel nut doen, maar de bergen van Malaga worden<br />

alleen door'dampen en nevel verfrift.' Dit is alles,<br />

wat hun de Natuur geeft, en geeveu kan, en nogtha'nds<br />

fchept de Godlijke almagt in planten, die niet beregend<br />

worden, in druiven, die niets bekomen dan' het<br />

geen de bladereu door de lucht inzuigen, de kosïèlijkfte<br />

fap, die gezonden verfterkt, en kranken verkwikt,<br />

den jongeling aanvuurt, den Dichter bezielt, en den afgeleefden<br />

grijsaart verjongt. De Tafelberg aan de' de<br />

Kaap<br />

*)Zie C ARTES Reize II. D. bl. 370. Hü Citeert daar' bij<br />

MARTIAL. Epigram L.XIÏI. n. 49. LINNEAUS üeeft eene<br />

Meracilla Ficedula , maar of het de hiergenoemde foort is, is<br />

onzeker. Deeze vogels, uit het geflachc der kwikltaartatn<br />

heeten leFiguier. — Men zie Martini in de Neujie Man»<br />

«ichfalt. Th. UI, en IV.<br />

B a


*e PHjze inrichtingen in de Natuur.<br />

Kaap de goeds Hoop is van boven fchier onvruchtbaar.<br />

Doch FORST ER vond, dat uic dein 't raidden afhangende<br />

rotsen derzelver reeten'kleine bronnen voordvloeiden<br />

, die in de laagte honderden planten en ftruiken voedzel<br />

en leven geven. Ov_r 't geheel zijn in alle heete Landen<br />

niet alleen groote wateren.; maar ook veele heete<br />

bronnen', in welke veel zwavel vervat is ongctwijffeld ,<br />

Wijl ook in even deeze Landen de krankheden der huid<br />

zeer menigvuldig zijn, waar tegen dit water met<br />

groot nut kan gebruikt worden. Ook in Spanje vond<br />

CARTER, dat de baden van Hardales die uit twee<br />

fterk naar zwavclruikenJe bronnen verzorgd worden,<br />

jgoed zijn tegen lammigheid, kwetzmge i, gezwellen e. z. v.<br />

7X\ bteeken uit de onvruchtbaarfte bergen voord, en<br />

vullen een kom, waar in 40 menfchen kunnen baden.<br />

Het geen de Natuur voordbrengt, heeft zeker altijd zijne<br />

betrekking op den welltand haarer Schepzelen. Dit<br />

toont de inrichting der bergen, dat ziet men in de vlakten<br />

, dat ziet men in de meiren en rivieren. De menigte<br />

bogtert , hoeken, en vlakke ondiepten die de bodenzee,<br />

(grondmeer) daar waar hij aan 't vaste Land grenfl,<br />

vormt, zijn niet toevallig en zonder reien. De meeste<br />

derzelvenzijn voor 't gebroed der visfehen beltemd. De<br />

ouden gaan daar heen m den rijtijd. Aan het zand, het<br />

welk het water in deeze inhammen opgehoopt heeft,<br />

wrijven zij zich, tot zij de kuit verloren hebben. Daar<br />

is ook voor dezelv n m nder gevaar, van door de roofvisfehen<br />

verflonden te warden. Daar wasfen allerlei<br />

planten,, aan welke de kuit kan gehegt worden. Daar<br />

is meer voedzel voor de jonge visfehen, tot zij fterk geaioeg<br />

zijn om midden in het Meer te fchicten. Daar<br />

kan de zon, wijl het water in deeze hoeken niet zo diep<br />

is, beter óp de eieren werken en ze uitbroeden. Van<br />

daar de drift der rijdende visfehen , om zich allen in deejêè<br />

ondiepten te verzamelen, en daarvoor hunne nakomeling-


Wijze inrichtingen in de Natuur. 41<br />

tfngfchap te zorgen *). De Schepper heeft voor elk<br />

yolvvasfend dier op onderfcheiden wijzen gezorgd; maar<br />

nog veel meer zorgt Hij voor de jongen van alle klas-<br />

fen, en alle gedachten. En fchoon wij anders niets<br />

van Hem wisten, zo was dit reeds het beste bewijs<br />

voor Zijne Alweetendheid, voor Zijne onbepaalde goed»<br />

heid.<br />

Een tier guur de Landen in Europa is zonder twijffel<br />

riooorwegen. De koude is dreng, het weêr altijd guur,<br />

het Land bedaat grootendeels uit granitrotzen, veele<br />

gewasfen gelukken daar in 't geheel niet, b. v. de aardappelen<br />

worden in Noorwegen niet groot; de graanen,<br />

naamelijk gerd en haver, komen wel nog hier en daar<br />

voord, maar de zomer is te kort, zij rijpen niet altijd,<br />

daarom heeft de Noorweger tot hier toe, bijzonder wanneer<br />

de vischvangft mislukt is, de binner.de fchorsch des<br />

dennebooms (Piuus AbiesJ die eenige zoetigheid, maar<br />

weinig meeligs heeft, onder zijn broodmeel gemalen en<br />

verbakken t> Maar het fchijnt, dat de Schepper de<br />

inwoners deezes Lands grootendeel naar de Zee gewezen<br />

heeft. Men kan de kaalde rotzen bewoonen, mert<br />

kan zich met overvloed verzadigen, men kan rijk worden,<br />

men kan handelen, wanneer de Zee aan den voet<br />

der rotzen hare kodbaare visfehen te famen brengt, en<br />

ze<br />

*) Zo legt de Croctitl, en de Schildpad hunne eieren aan<br />

het Land, en niet in de Zee, zo (leigen veele visfehen, Zalmen<br />

, Steuren e.z. v. uit de Zee in zoete cateren, en fchieten<br />

daar hun kuit. Zo gaan de karpers, wanneer hun de buik<br />

van eieren zwelt, uit den Rhijn , zelfs tot in de kleinfte wateren<br />

en flooten, alleen om hunne eieren aan een zekere plaats<br />

te brengen.<br />

j) Men zie FABRJCIUS Reize maar Noorwegen, Het<br />

dennebrood is tefamentrekkend, en disponeert toe krankheden.<br />

— Hij (laat den Njorwegcren daarom allerlei Fucos,<br />

Ulvas, Lickenes voor, die de Zee opgeeft, die in Schotland<br />

*an de kusten gegceten worden.<br />

8 3


SS Wijze inriohtingen in Natuur.<br />

ze door het ganfche jaar den menfchen overlaat. En zo<br />

js het in Noorwegen. Zij kunnen dagelijks visfen, en<br />

nog groote fcheepsladingen naar buiten 's Lands verzenden.<br />

Merkwaardig is het in 't bijzonder, dat de ondiepten<br />

en bogten des noordelijken deels, in den winter<br />

nooit met ijs bedekt zijn, daar doch zelfs de zuidelijkgelegen<br />

bogten, en ook die aan de weftzijde toeyriezen.<br />

De wijsheid der Natuur verhoedt dat, zonder<br />

groote kosten, zonder bijzondere inrichtingen. De fterkere<br />

beweeging des Noorder Meers, die beftendigis, en<br />

het hevige ftroomen der Zee tusfchenzo veele rotzen en<br />

klippen, aan welke dezelve overal ilaat, en gebroken<br />

Wordt, hindert het toevriezen in de bogten en hoeken.<br />

In de aanhoudende onruft kunnen zij ncoit geheel met<br />

ijs bedekt worden. En de goedheid des Scheppers vergat<br />

dit ook niet, toen hetplan der waereldook voordeczea<br />

kleinen hoek getekend wierd, wijl fcheepvaard, visfcherijen<br />

handel in wanorde zouden geraaken, zodradeNoorvyeger<br />

hier een onafmeetelijk ijsveld voor zich zag liggen.<br />

— Men kan zeker in Noorwegen geen tuinen aanleggen,<br />

maar het ontbreekt doch niet aan planten, die<br />

ir( de. keuken nuttig zijn. Men eet daar met i'maak de<br />

jonge brandnetelen , zo lang zij jong zijn. Zo veele<br />

wilde besfen, de fchoone aardbesfen, die aan de rotzen<br />

wasfen, worden voor den winter verzameld. In de annfte.<br />

plaatzen is de bcrgbouw, en andere leveren veete<br />

kooien tot denzelven. Engeland en Holland koopen<br />

van de Noorwegers veel hout, daarom hebben zij overal<br />

zaagmolens gebouwd, en andere werktuigen. Eene<br />

menigte gezaagde deelen gaat alle jaaren naar Engeland ,<br />

daar tegen moeten de Noorwegers, — uit Engeland al<br />

het lood, dat zij tot het afdrijven hunner zilvererts*),<br />

die weinig ofin 't geheel geen lood heeft, laaten komen.<br />

Men<br />

""O Zie FABRICIUS Reize naar Noorwegen bl. 125.—<br />

De bergwerker, wanneer'er eerft rijke en arme erts in eenen<br />

oven bij een is \ ve.ioodt ze, d. i. hij brengt ze door een<br />

bjj-


Wijze inrichtingen in de Natuur. *3<br />

Men-rekent den koperhandel alle jaaren op vierduizend<br />

fchippond, en alleen daar door komen in Drontheim twin»<br />

tigduizend daalers in omloop. Dus leeft ook de Noor-<br />

weger aan de grenze der gemaatigde, aan 't begin det<br />

koude luchtftreek, en vindt in zijn Land verborger*.<br />

fchatten, die hij aan de eerfte volken in Europa verzeg<br />

den kan.<br />

In Engeland zijn zekere plaatfen, waar een groot<br />

moeras, een wijde breede poel, voor de inwoners eert<br />

waar Capitaal is. De burgers van Lincoln verkrijgen uit<br />

hunne poelen een menigte Ganzen, die vijfmaal in X<br />

jaar kunnen geplukt worden. De overvloed van voed*<br />

zei maakt dat zij ook altijd een overvloed van vederen<br />

hebben, die alle naar de Hoofdftad verkogt worden,<br />

Men heeft weinig moeite met dezelve, men drijft ze dagelijks<br />

tweemaalen naar het water, en des avonds brengt<br />

men ze weder terug. In den broeitijd maaken de inwooners<br />

binnen de woonhuizen hokken van teenen,<br />

dikwijls drie rijen boven elkander, en elke gans verkrijgt<br />

een afgezonderd vak. Men wint aan elk derzelve ,<br />

en zelfs de oude ganzen worden nog alle jaaren in groote<br />

menigte naar Londen gevoerd *> In de zogenaamde<br />

Ooftmoeras zijn veele kkine Meeren , deeze worden dik»<br />

wijls geheel met riet bedekt, het riet fnijden de inwooners<br />

af, en gebruiken het ter bedekking der huizen,<br />

Geduurende den winter houden zich millioenen fprecuwen<br />

in dit riet op, en ook in den zomer woont een talloos<br />

heir van vogelen in het zelve. Behalven veele goe-,<br />

de visfehen, die in deeze meeren voorkomen, vindt men<br />

zij ook veele flegten die 'er in zo groot een menigte zijn ,<br />

1<br />

- dat<br />

bijvoegzel van lood aan 't vloeijen, en maakt daar door, dat<br />

alle metaaldeelen zich met het lood vercenigen, Dan komt<br />

het in den drijfoven, waar het zilver van alle lood gezuiverd<br />

worde.<br />

*)PENNANTS Rtizc door Engeland^ bl. 15, e. v,<br />

ü 4


54 Wijze inhchtingen in de Natuur.<br />

dat men het Land daar mede meften, of o ü daar uit<br />

pi-rsfen kan. De ganfche Natuu- is als een zwaar gela­<br />

den fchip, waar iedere ruimte uitgefpaard, -en overal de<br />

beste vvaaren ingeladen zijn. tiet is ui gelooflijk, hoe<br />

gmot, hoe algemeen, hoe voordduurend de behoeften<br />

der menfchenwaereld zijn , en de Natuur opent 11* c its<br />

de eene qa den anderen, en laat uit alle derzelve baa-<br />

ren zegen vloeijen. GLËDITSCH fpreekt van een<br />

Land, waar geen eigenlijke bergbouw is, maar anders van<br />

de metaalen meeft ijzer en wat koper, gewonnen en ver*<br />

Werkt wordt, en waar enkel alleen tot verkoolen jaarlijks<br />

142000 dammen worden verbruikt, zonder de algemee-<br />

ne dooking, de Zoutziederijen, en andere Manüfeci'tr-;<br />

reu mede te rekenen. Hoe veele duizend boomen was-<br />

fen. op den Hars!- Er wad daar de fchoonde leéuwefl-<br />

v-et CWlyofoiis feorpioidesj '-er wasiën daar zeer veele fpccc-<br />

rijachiigc Alpenkruiden; op de dorde rots ontdaat, zo<br />

dikwijs het regent, de aangenaamde fioolreuk van cent<br />

fluiyig en fchier verdroogd mos, (BuQus ioltthui) dat<br />

daarvan alle deenen , fcherym, beenen e. z. v. hangt»<br />

piaar bijzonder omkleedt de Natuur met dikke bosfchen<br />

yan het grootde varenkruid de wortelen der boomen,<br />

welke de koude "niet mogen benadeelen.<br />

Ook in Schotland befchomvt men de talrijke wekiaa-<br />

den, en de veelvoudige fieraad der Natuur. Hier en<br />

daar is de oppervlakte des vasten Lands in de daad arm..<br />

Een verbaazende menigte rotzen maakt het Land kaai<br />

en guur, de weit vvordt nooit rijp, haver en gerit, boo-<br />

rien' sn erwten, zijn de broodvruchten van Schotland,<br />

maai:, de Natuur geeft dk Koningrijk in alle Meeren, ri­<br />

vieren , op bergen en in holen een veel grooteren voor­<br />

raad van levensmiddelen en andere waarcn , dan voor<br />

deszelfs inwooners alleen noodig is. Pi f<br />

,NNANT zegt,<br />

dat 'er in Schotjahd geen' riviertjen is, waar niet de,<br />

Zalmvaijgft jaarlijks, voor. meer dan. duizend, penden.<br />

Ster-


FFijze inrichtingen in de Natuur nS<br />

Sterling verpagt wordt. Op alle floten ftelt men , om den<br />

tijd wanneer dc visc 1 de Zee verlaat, wachters, die denzelven<br />

waarneemen, en door allerlei tekenen moeten aankondigen,<br />

wanne.r z i naar de zoete wateren gaat. Moet<br />

men niet over de magt en goedheid des Scheppers ververbaasd<br />

(taan, wanneer men hoort, dat bij Scarborough<br />

het warerinden rijtijd der Zalm in Juüj of Augustu. |vier<br />

of vijf mijlen ver van Land zes of zeven vademen diep<br />

met eene geleij vervuld is, die vol vischeieren is, en die<br />

nog, zo als men aan de ankertouwen der visfehers ziet,<br />

tien of twaalf vademen dieper gaat, en twt befcherming<br />

en voeding der jonge visfehen door de Natuur biftemd<br />

is. Een menigte van wilde z vaanen verzamelen zich<br />

in den winter op de Schotfe Meeren. Waar maar er»<br />

gens een top van een rots uitfteekt, zetten zich watervogels<br />

néér. Van den drek dezer ontelbaare fchaaren<br />

worden de rotzen eerft wit, en allengs houwbaar. Men<br />

verzamelt alle jaaren aan de grenzen tusfehen Schotland<br />

en Engeland op de klippen eene ongemeene menigte van<br />

eieren yan watervogels , men pakt dezelve in kisten, en<br />

zendt ze naar Londen naar de Suikerrafinaderijen *),<br />

Het Koningrijk onderhoud veele wollenweevers, veele<br />

kousfetifabricauten, men voert alle jaaren veel touwerk,<br />

veel zaklinnen naar Holland uit. In ecnige GraaiFchappen<br />

is de Rund veefokkerij bijzonder goed, Cailmeshïre<br />

verkoopt alle jaar 20.0 i uks, men heeft 'er osfen geweid, die<br />

zon-<br />

*") Wanneer naamel'ik de Mofcovade, of de jrove onreine<br />

fuiker, zo als ze uit Amerika komt, in de eerfte panne gekookt<br />

wordt, zo neemt men kalkwater en eiwit, om door<br />

de lucht, wanneer ze door warmte uitgebet, uit de kleverige<br />

ftof uitgaat, een fertuitn re verwekken, die alle onzuiverheid<br />

met zich opwerpt. In plaats van eiwit, dat te duur is, neem.c<br />

men thandj in v?p!e Suikerrafinaderiien oud osfenbloed, echter<br />

rafineer.en de Joodeu te Amfterdam, wiil zij. geen bloed<br />

jpogen eeten, hun ürkemoc; met eiwit, en men heeft reeds<br />

lanee gewenscht, een ander fchuimdrijvMid goedkoop midr<br />

del in plaats van osfenbloed te hebben.<br />

' • ' " B 5


s.6 Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

zonder huid en ingewand zestien honderd pond zwaar waren.<br />

Op de bergen houden zich veele wilde Herten en<br />

Reën op. De bergfchotten handelen te lnvemesz met<br />

Reën en anderen dierenhuiden , men verkoopt ook vosfen<br />

bosch- en fneeuwhennen. Het Land heeft veele holen ,<br />

die onder den grond naar de Zee uitgaan. Eenige loopen<br />

honderd ellen ver voord, men moet 'er met fakkelen<br />

ingaan, zij dienen den Zeekalven en Zeevogelen<br />

tot een verblijf, de Schotten gaan 'er in, ftooren dezelve<br />

, jaagen ze op en flaan ze met kneppels dood. Het<br />

ontbreekt ook niet aan gezonde wateren, baden en heilzaame<br />

bronnen. Daar, waar goed grasland is, handelen<br />

veele lieden met kaas. Uit Langholme , dat aan den<br />

ingang van drie dalen ligt, waar fchoone grasrijke heuvelen<br />

zijn, worden jaarlijks 20 tot 36000 lammeren verkogt,<br />

benevens de fchapen, wol, boter en haazen.<br />

Met de haringvangft verdienen, op het Meer Lochfitie<br />

bij Inverary, 600 booten van September totKerftmis, elk<br />

alle jaar bij de veertig ponden Sterlings. Na St. Jan,<br />

totdat de eerfte fneeuw valt, komen 'er zo veele aaien,<br />

dat men ze met korven kan vangen. Schotland heeft<br />

nog zo veele bosfchen, dat aldaar al het ijzer met houtskoolen<br />

kan gefmolten worden. Wanneer in den herffi:<br />

het gras fchaars wordt, houwen zijde toppen der eikenboomen<br />

af, en voederen het hoornvee daar meede *).<br />

Vit de Leigroeven wint men in Schotland ook zeer veel.<br />

Van den fteenkoolhandel genéren zich dikwijls in eene<br />

Stad veele duizend inwooners, en zelfs naar Ierland<br />

worden veele derzelven uitgevoerd, PENNANT zegt,<br />

*) SIBBALDUS lijfarts bij Karei den Ilden, heeft in zijn<br />

Scotia Illustra p. 91. eene afbeelding van inlandfche gewasfen<br />

in Schotland gegeeven, om zijne landslieden te overtuigen,<br />

dat het niet noodig was zo veele uitlandfche dingen in<br />

de Apotheken te neemen. De fuiker ftelt hij met rechc met<br />

den honig, dien Gaicmis en Hippocrates gebruikt hebben,<br />

de kinabait met het Vinceroxkum, Aliiam Eryr.giusn, en<br />

den<br />

dat


Wijze inrichtingen in de Natuur. «7<br />

dat menige Lord uit de fteenkoolgroeven op zijne<br />

goederen jaarlijks tien of twaalfduizend ponden Sterlings<br />

trekt. Bij Whürigs haalt men fmts meer dan vierhonderd<br />

jaaren uit groote ijzergroeven de aanzienlijklte fchatten,<br />

dikwijls worden in eene week agthonderd tonnen<br />

van'bloedfteen (Hamaihes) gewonnnen, en mannen,<br />

vrouwen en kinderen zien 'er daar alle, wijl zij gelladig<br />

met dit werk omgaan, bloedrood uit. Is het niet elk<br />

gevoelig mensch ongemeen aangenaam, wanneer hij zq<br />

het register van de goedheden Gods in een enkel Land<br />

kan overzien, en zich met zijné afgelcgenfte broederen<br />

over de onbegrensde liefde, over het fchone werk, over<br />

de rijke Natuur onzes grooten Vaders in den Hemel verheugen<br />

kan ? God legt een verborgen fchat in de aarde ,<br />

één vindt denzelven, en duizend menfchen gefchiedt<br />

daar door goed. Bij het dorp Leadfchilh in Lancastershire<br />

werken vijfhonderd menfchen in loodgroeven. Van<br />

boven is de aarde dor en onvruchtbaar, men kan 'er,<br />

denkelijk wegens de uitwaasfeming van dit metaal, geen<br />

boom planten, en geen weiden aanleggen, maar fints<br />

tweehonderd jaaren zijn deszelfs ingewanden onuitputtelijk.<br />

D.e fpaarzaame Natuur, die altijd door weinig<br />

middelen veel uitvoert, heeft wel daar toe fiechts eene<br />

ruimte tusfchen bergen genomen, de ganfche plaats die<br />

deeze koftbaare Mijn bedekt, bedraagt niet veel boven<br />

.een vierkante mijl, maar ecnige loodaderen gaan 90 vademen<br />

diep. Door elkander gerekend geevcn 112 pond<br />

erts zeventig pond metaal. Het is nog geen hondcr jaaren<br />

geleden, dat Gods ftille maar weldaadige Voorzienigheid<br />

uit Holland eene vrouw met een tvveerumolen<br />

en<br />

den carduus Benediftus, de Peper ra et de Pipera quat, Naflartium,<br />

Ce-pa, Coriandrum, Lavisticum ,de lauwerbladen met<br />

be jeneverbesfen e.z.v. geüjk. Maar de artzen en de Natuuronderzoekers<br />

prediken dat fleeds aan doove ooren, ea<br />

dringen bij de algeineene liefdevoor het vreemde enuuland-<br />

-fche niet door.


iS Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

en andere gereedfchappen naar Schotland voerde, en<br />

met deeze vrouw kwam een nieuwe tak van onderhouding<br />

tot dit volk. Het beginzel was klein , maar<br />

uit den tak wordt een'grooten boom, van wiens vrugten<br />

een ganfche ftreek konde bebouwd worden. Want fints<br />

de aankomft dier kunftenaares is de Manufaftuur van<br />

Naaigaaren aan veele plaatzen in dit rijk uitgebreid, men<br />

heeft de ktinft geleerd, om het vlas meefterlijk te bouwen,<br />

het Collegie van Commercie heeft met deszelfs gewoone<br />

opmerkzaamheid, op aües wat den welftand des<br />

laudmans verhoogen kan, de beste voorfchriftcn daar<br />

toe bekend gemaakt, en nu bedraagt het witte naaigaaren<br />

in Paisky en de nabuurfchap vervaardigd, naar een<br />

algemeene overdag, jaarlijks 40 tot 50,000 ponden Sterlings.<br />

De Voorzienighdld verwekt kunftijver, werk.<br />

zaamheid en bedreveniieid onder een volk, de burgerftand<br />

wordt opgebeurd, de armoede verdient aan nuttigen<br />

arbeid haar brood, en vergeet de ledigheid, die ten<br />

kwaade leidt, en de Staat zelve wordt daar door magtig<br />

en rijk. In een fabriek in Carlsisle werken veele kinderen<br />

aan vischhengelen, en de menigte zweepen die men<br />

gebruikt om te te rijden. De ktmfttafel werkers in Lancaster<br />

zenden hunne fchoone werken naar Londen en<br />

Amerika. Uit de zogenaamde lichtkooien (Canal Cqatj<br />

die in Lankashire in menigte zijn, en dikwijls lagen van<br />

dertien voet dik uitmaaken, welke ligtontfteken en een helder<br />

vuur geeven, maakt men moorenkoppen, rozen, fnuifdoozen<br />

, zuilen, obelisken e. z. v. zij zijn zo zuiver,<br />

dat men in een daar van geboud zomerhuis te Heighall,<br />

geen kleed befmet, en wijl zij bij de menigte van bergólij,<br />

dat ze in zich bevat, zulk een heldere vlam hebben,<br />

dienen zij-behoeftigen lieden des winters- avonds<br />

tot lichten bij hun nuttig fpinrad. — Waarlijk alle toverijen<br />

der Schilders en Dichters geeven ons toch dat edele<br />

, waare blijvende vergenoegen niet, dat de befehouwing<br />

der werken Gods , en de opmerkzaamheid op zijne


Wijze inrichtingen in de Natuur. 29<br />

ne wijze en Vaderlijke Regeering der Menfchenwae.<br />

reld, eiken verftandigen befchouwer verfchaft,<br />

Prachtig is de Natuur in Europa, maar nog fchoonet<br />

en prachtiger is zij in Ooffindiën en Amerika. Carolina<br />

in Noordamerika is door de Natuur even zo ingericht,<br />

als een aangenaame en rijke woonplaats der menfchen<br />

zijn moet. Het Land heeft bergen en velden, vochte,<br />

drooge, zandige en waterige plaatzen, groote rivieren,<br />

een overvloed van dieren, eene verrukkende verfchei*<br />

denhdd van bonte en fchitterende vogelen, en overal<br />

een rijken oogft van gewasfen, welker bloeifem het<br />

fchoonfte gezigt geeven. Het laage Land, dat het naaft<br />

aan den oever der beeken ligt, is altijd vocht, in den<br />

nazomer valt 'er veel regen, het water dat niet afvloeijen<br />

kan , ftaat dikwijls drie voeten hoog, even daar door is<br />

dit deel des Lands tot de rijftbouw door de Natuur ingericht,<br />

het water waft dikwijls zo hoog, dat het de<br />

rijft geheel bedekt, en zij groeit des te weliger, hoe<br />

meer zij in het water kan opfchieten. Een ander deel<br />

van Carolina wordt nooit overftroomd , en is daarom het<br />

fchoonfte Land voor graanen , voor halm- en peulvruchten<br />

, voor tuingewasfen, en zelfs voor het kweeken van<br />

eiken, en andere foorten van hard hout. Een derde<br />

gedeelte van Carolina is zandgrond, maar ook deeze<br />

ftreeken zijn nuttig. Daar waft het hout, dat tot de<br />

fcheepsbouw gebruikt wordt, daar houdt men hooge<br />

dennen en verwerkt ze tot maftboomen, daar verzamelt<br />

men harft, en kookt 'er pik, teer e.z.v. van. Op de<br />

hoogfte bergrotzen wasfen wilde kastanien, en laaten<br />

hunne vrugten over voor de menigte beeren, die daar<br />

toe met veel behendigheid langs de fteile klippen klauteren.<br />

Ook in dit Dennenland komen veele waterrijke<br />

plaatzen voor, de Natuur laat in dezelve veele heerlijke<br />

gewasfen groeijen, eindelijk ontftaat boven de moeras<br />

een digt kreupelgewas, dat de watervogelen in den winter


30 PVijze inrichtingen in de Natuur.<br />

ter ten verblijf moet dienen. Want gelijk de Natuur<br />

haaren hof onophoudelijk beplant, enverfiert, zo legt<br />

zij ook eiken hoek ten nutte aan, en beftemt alle planten<br />

tot voeding en befchutting der dieren, die een trap<br />

hooger (laan op den ladder der wezens. Even dit geldt<br />

ook van de rietbosfehen op de fchoone vlakten van Carolina,<br />

die de Natuur zelve bewaterd. Het gras wordt daar<br />

buitengemeen hoog, hier en daar begroeit het riet een<br />

vak der velden , en woekert, zo dat het een fchaduwrijk<br />

kreupelbosch wordt. Wanneer dan bij machtloos weder<br />

menfchen en dieren naar koelte hijgen, verzamelen<br />

zich daar ganfche heiren van buffels, en genieten de<br />

Vriendelijke befchutting der Natuur regen de teralen der<br />

zonnè. Daar is het Apalatchifche gebergte , dat het geboorteland<br />

der Savannah en andere groote ftroomen is.<br />

Men verfchrikt bijna voor den rotz, van welke de eerde<br />

kleine wateren vallen, en allerlei cascaden vormen. Beneden<br />

verzamelen zij zich, en worden eerft door de vereeniging<br />

van veele kleine beeken groot. De Savannah<br />

is, daar waar hij ontftaat, zo klein, dat men 'er door<br />

gaan kan. Maar vijftig mijlen verder is de rivier reeds<br />

eene mijl breed. Hoe minder de vreeslijke rotzen, uit<br />

welke liet water der rivieren voordbreekt, onmiddelijk<br />

door menfchen kunnen gebruikt worden, des te meer<br />

heeft de Natuur ze den dieren ter wooning overselaaten.<br />

Boven en beneden hangen'er eene menigte waterflckken<br />

aan, en deeze dienenden wilden ganzen, diemcninNoordamerika<br />

zeer menigvuldig fchieten kan, tot voedzel.<br />

De Rivieren in Europa hebben haare watervallen, en<br />

worden door breede Meeren geleid , waar door haar geweld<br />

verminderd wordt, en even zo ftort c!e Natuur in<br />

Carolina de grootfte ftroomen zeer dikwijls op hunnen<br />

weg, eer zij in de Zee zich ontlasten, van de fteilfte<br />

rotzen neder. Dit is zeer noodzaaklijk, de ftroomen<br />

zijn zo vreeslijk, dat zij dikwijls de grootfte boomen<br />

van de bergen neder rukken: maar welk eene prachtige ver-<br />

too-


Wijze inrichtingen in 'de Natuur. 31<br />

tooning moet het niet geeven , daar niet flechts de Jat<br />

in Zwitzerland, of de Rhijn bij Schaf houfen, maar ook<br />

de Savanah en Laurentfiroom van hoogten afftorten, die weiligt<br />

fints de Schepping geen menfchen voet beltegen<br />

heeft, en op welken deeze Itorting als donders bruifchen<br />

en als zeegolven fchuimen.<br />

De wijsheid der Natuur wordt dan het meeste zigt.'<br />

baar, wanneer zij met gif omgaat, en de gevaarlijkfte<br />

lighamen in de hand heeft. Men heeft haar voorheen<br />

befchuldigd, dat zij zelfs in ftroomende wateren Arfenikum<br />

ontbindt, en zo alle dieren die uit deeze bron<br />

drinken, en het oogfchijnlijkfte levensgevaar ftortte.<br />

Doch men heeft nergens zulke giftige bronnen kunnen<br />

aantoonen. Dikwijls is men door den reuk eenes vitrioolachtig<br />

waters bedrogen geworden, en heeft daar bi]<br />

aan de verfchriklijkfte onder alle de Natuurgaven, de Arfenikum<br />

gedagt. 't Is waar de Natuur heeft zulke ge*<br />

wigtige fnelwerkende, en buitengewoone lichaamen,<br />

die, wanneer zij ook in een kleine en geringe maate of<br />

in- of uitwendig in het dierlijk lighaam gebragt worden,<br />

het terftond overweldigen, den grond tot eene plotslijkeen<br />

met de grootfte fnelheid de overhandneemende verwoesting<br />

leggen, het leven in zijne bron opzoeken,<br />

aantasten, en haare vreeslijke krachten aan de edelfte<br />

en voornaamften leden op eene fmertelijke wiize, die<br />

met de vernieling des lighaams eindigt, bewijzen.<br />

In de lucht zijn fomwijle fubtilé dampen, die het hoofd<br />

en de longe aantasten. Zo veroorzaakt de lucht van<br />

ontftoken zwavel, van gloeijende kolen, van fafraan,<br />

van leliën, fioolbloemen e. z. v veelen menfchen ooger^<br />

bliklijk pijnen, wanneer zij zich lange in dezelve ophouden.<br />

Eenige mineraalen, b. v. brood, Arfenikura<br />

e. z. v. hebben eene bijtende fcherpheid, en knaagen alle<br />

dierelijken huiden door. Veelerlei zaaken uit het<br />

plantenrijk, verdikte fappen van flaapbollen, bladen van<br />

ta-


Wijze inrichtingen in de Natuur,<br />

tabak, vherbloemen e.z. v. bedwe'men, verwerren de<br />

iinnen, verwekken flaap, zetten het bloed inde harsfenen<br />

uit, en veroorzaaken ligt flauwten' en doodlijke<br />

blue 'fpuwingen. Eindelijk hebben ook eenige dieren of<br />

iu him fpeegzcl, of in hunne tiitwaashming, of ergens<br />

elders in hunne lichamen zekere uitvloeizeis, die, wanneerzij,<br />

bijzonder door eene verwonding, onmiddelijk in<br />

het bloed komen , en in onze fappen door middel van<br />

eenige verfeneurde vaten vermengd worden, eer zij op<br />

den langen weg der fpijsvertèering, van de teenen tot<br />

de melkvaten t'ducius Pecuuctiamis) met zo veele eigen<br />

fappen des lighaams onder en te famen vloeijen, dat zij<br />

in 't geheel niet meer zijn, wat zij te voren waren , of<br />

eene plotslijke ftremmiog in den loop des bloeds, of een<br />

oogenbliklijk fchiften en fcht-iden, of de hoogfte peftachtige<br />

ontbinding des bloeds kunnen bewerken *j. Ma.r<br />

ter eere des Sc'ieppers bevestigd de naauwfte Natuuroi -<br />

derzoeking de troostende (telling meer en meer: dat nergens<br />

een algemeen gif voerhanden is. Nergens zo affchuwlijk<br />

iets, in dier, kruid of zout is, dat enkel<br />

tot moorden i vernielen en uitroeijen zoude beftemd<br />

zijn, dat voor den mensch en voor elke foort van fchepzelen,<br />

in alle omftandigheden, in alle evenredigheid en<br />

Vermenging, in een klein of grooter gedeelte, in alle tijden<br />

van het jaar, in de heetfte, gematrgdlte en koudfte<br />

Landen, zondern'at daar tegen uit het onmeerlijk rijk<br />

der Natuur een middel of tegengift, dat anders iedere<br />

gif heeft, zoute vinden zijn, zonder dat de Natuur<br />

eenes dierelijken lichaams allengs zich daar aan zoude<br />

kunnen gewennen en den vijand eindelij!; temmen, een<br />

eorzaak des doods ware, en in alle gevallen zoude<br />

moe-<br />

•) Men kan hier mede over nazien het geen ik VAN DE<br />

GOEDHEID EN WIJSHEID GODS IN DE NATUUR, bh<br />

370. en volg. jrezepdheb. vergelijk daar mede GMELIN»<br />

eigent gefch. der Giften Leipz. 1775. Algem. Gefch. des<br />

plantgifs Nurmb. 1777.


Wijze inrichtingen in de Natuur. 33<br />

moeten zijn. Want de giftigfte zwammen , die doorge-<br />

Tneden of gebroken, geheel blauw zijn, en zo door de<br />

ongewone kleur in het p'autrijk argwaan verwekken,<br />

worden door wilde en tamme zwijnen met graagte gegeten.<br />

Zelden heb ik des zomers in het bosch een zwam<br />

geopend , waar geen infekten in zatsn, of reeds te voren<br />

geheele groeven gevreeten hadden. De meesten<br />

derzelven zijn wel den menfchen niet tot voedzel beftemd ,<br />

maar de wowdflakken zetten zich aan de grootften, en<br />

beknagen ze. De witte harftachtige fubftantie van den<br />

kampherboom (Laura Cam/Jwra) die door afkooken der<br />

bladeren, en de gefpleten (lukken des booms , en door<br />

fuoiimeren verkreegen wordt, is voor de meeste infekten<br />

gif, men legt daarom pillen daar van in de Naturalien<br />

verzameling, op dat de kleine vreeters door de fijne<br />

dampen , iu welke eindelijk de ganfche masfa verwafemt<br />

en verteert, verjaagd zouden worden. De reuk daar van<br />

doodt alle kledcrmottcn: legt men een ft tikje kampher<br />

bij een mierenhoop, zo ontftaat daar in , zo lang het'er<br />

nabij ligt, de grootfte wanorde: met een fcrupel, die<br />

men in.een groot vertrek met gefloten venfteren ontfteekt,<br />

kan men in eene nacht veele muggen dooden,<br />

in een flesch met kampher fterven wespen, bijen, fpinnen,<br />

fcorpioenen aan ontfteekingen in de darmen; en<br />

fchaapeh, katten, honden, muizen, hoenderen , kikvorfclien<br />

fterven alle van ingegeeven kampher, of krijgen<br />

van een kleine portie hevige kramptrekkingen. Doch<br />

even deeze doodlijke ten uiterfte vlugtige ftoffe wordt<br />

bij de menfchen in- en uitwendig gebruikt. ALEXAN-<br />

DER, een kundig Geneesheer te Edinburg, nam proeven<br />

met de kampher aan zich zeiven (~Zie PMlof. Tranfaiï.<br />

Vol. LXVII. 1767. N". Hamb. Mag. St. XXXII.) en uit .<br />

Engeland en Zweden heeft men de heuchlijke berichten, dat<br />

men raazenden, dooreen weinig kamplier klein gefchaaft,<br />

en tot herhaalde reizen tot pillen in koude plantfappen<br />

C ge-


§4' Wijze inrichtingen in de Natuur,<br />

gebruikt, weder tot ruft gebragt heeft. (Zie Pliilof. Tratt*<br />

Ju&. N°. 400. p. 347. en Schvved. Abhandl. VI. 1744.)<br />

De (Liapbol (Papaver fomaiferwti) wordt in 't oosten b. v.<br />

in Bengalen gezaaid, en uit de zaadbollen wordt door<br />

infnijding de giftige melk verzamelt, die daar na door 't<br />

kooketi verdikt wordt, en de Opium geeft, die alleen<br />

of vermengd een' doodlijken ffaap verwekt, wanneer ze<br />

in menutte gebruikt wordt. Maar de fap wordt ook uitwendig<br />

gebruikt op gezwollen klieren, de zaadkapzels<br />

zijn voor de Apotheek, (en hebben vim anodynam) de<br />

zaaden werken Hechts, gelijk amandelen, en worden<br />

gegeetcn: ;<br />

n Silelien maakt men 'er koeken van, en<br />

gansch Irtdfë is fints de vrnegfte tijden zo aan bet gebruik<br />

des Opiums gewend, dat alleen van de Ganges jaarlijks<br />

6000 Centenaars Opium wordt uitgevoerd r<br />

z\e Medicdl<br />

Qbfervations and Inquiries Lond. V. 1776. N". 28.) Men<br />

wil dat de klimopbesfen voor veele dieren wezenlijk gif<br />

zoude ziin, doch de kraaijen in Penfilvanïen eeten ze<br />

zo wel als andere vruchten. De tortelduiven in Carolina<br />

geneeren zich van een giftige plante Blitu m virginiamini)<br />

en deze vogels zijn echter goed om te eeten. Eveneens<br />

eet de Landkreeft (Cancer Ruricold^vzn de vruchten<br />

des gifiigen Manchindboomt, des niet te min is en blijft<br />

zij een goede fpiize, en het zelf (e heeft plaats omtrent<br />

de eetbaare haagdisfen. Reeds in de vroeglte tijden wift<br />

jnen te Heraklea in Pontus, dat de bijen firn wijle giftiger!<br />

honig inzamelen, die hun voedt, doch welke ons<br />

flauwten en duizelingen verwekken kan. Want, gelijk<br />

de kleur des honigs van de verfcheidenheid des bloem*<br />

ftofs afhangt, even zo veranderen fmaak, reuk en andere<br />

efgenfehappen des bonigs, wanneer de bijen, welfigt<br />

door flegt weêr, gedwongen zijn, van planten, die<br />

fiaar nïet eigenlijk tot voedzel beilemd zijn , intezamelefl,<br />

of wanneer zelfs de fappen der bijen en planten<br />

«kt genoeg gekookt en gezuiverd zijn , of wanneer de<br />

reed»


Wijze inrichtingen in de Naiuuh<br />

fceeds verzamelde honig in de Cellen door eenige fchade-<br />

iïjke oorzaak verdorven wordt *); D bittere Amande­<br />

len dienen den menfchen tot veelerlei oogmerken, maaf<br />

men heeft 'er flechts weinigen noodig , öm Wolven, Vos-<br />

len en Honden te dooden. Agt peperkorrels kan een<br />

hoen zonder nadeel eeten, maar de zwijnen fterven van<br />

een enkelen;, die onvoorzigtig in hun voeder komt.<br />

Aloë is een heerlijk middel tot afzetting, maar voor Hon­<br />

den , Vosfeti en Katten is het gif. Óp de Rusfifchè ei­<br />

landen vreeten de paarden en het Rundvee alle foorten<br />

Van varenkruid j de fchaapen daar en tegen laaten ze on­<br />

geroerd, (fzid Aigemi Gefch,. der neuesten entdeck iti<br />

'Rusland 1. f. 104.) In Ooftindien beweert men het als<br />

waarheid, dat linker, wanneer zij in de Magazijnen<br />

36 jaaren oüd geworden is, voor menfchen vergiftig is;<br />

(Zie Haufti Mag. IV. J. 1766. f: 79.) De Canarievogel<br />

en Papcgaij eeten jonge en oude fuiker, het paard be­<br />

mint fuiker en honig: maar een duif en Eendvogel fter­<br />

ven binnen weinige üuren van een weinig fuiker. Dei<br />

bladeren der Dolbesfen of dolkersfen , Öok wolfskersferi<br />

{di.ropa BelladonmJ zijn zo fchadelijk, dat, wanneer<br />

men ze iemand voor de oogen houdt, de Iris in. het oog<br />

haare natuurlijke fpanning verheft, lam wordt, en zicti<br />

onnatuurlijk verwijdt (Zie Z I M M E R M A N S erfahrun-<br />

gen in der Arzneiwisfenfchaft, Th. II. Coll. LINN./EI<br />

Jmoen Acad.. III. ~p. 199.) en de besfen verleiden derl<br />

kinderen •, maar de fchaapen eeten het loof deezer plan-<br />

te greetig, en men kan zelfs de jonge fpruiteh daar van<br />

hun tot voeder droogen: ook de Herten rukken de jong?<br />

fte fchcuten en de (Vaderen af, hoewel zij zich zorgvul­<br />

dig van de besfen onthouden (Zie Hannov. Mag. XI. j .<br />

1771<br />

(*) De vlijtige Gleditsch heeft zich bemoeid, om de plar*«<br />

ten te bepaalen, uit welken eene zo 'chadelijke honig kan gtf»<br />

zameld worden. Zie vermischte pkyfikal. botanis eecon. Ab*<br />

fandh Th. IJL Halle 1767. f. 150 - 158<br />

C 2


%6 Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

fff'** f- 37


Wijze inrichtingen in de Natuur. 3?<br />

wekken. Men heeft zelfs uit dit fchoon glinsterend In- •<br />

fekt met Konings water- tinktuur eenig goud getrokken.<br />

(Zie F O R S T E N D. de Cantharidïbus, hifioriam naturalstn<br />

ehemicam, st medieam exhibsns Ar gent. 1776.) Voor Paarden<br />

, Lammeren, en gevogelte is de witte nieswortel (Ve-<br />

ralrum alpifmj'<br />

i n a l l e V 0<br />

t e<br />

S<br />

l a a t z c n a a n d e<br />

P<br />

waft, gif. Zij is het versch en gedroogd, en zelfs de<br />

zaaden zijn vergiftig , fomwijle eeten de paarden het<br />

kruid voor deszelfs bloeijing. Doch de boeren graaven<br />

de wortelen uit, droogenze, maaken 'er poeder van en<br />

beftrooijen daar mede de gezwellen die bij het rundvee<br />

door de bremfen (oejira) ontftaan, zij geeven deezen wortel<br />

met honig vermengd, den menfchen in , tegen de<br />

lind- en fpoelwormen. De Kraaijen haaien ook van veele<br />

planten, die van groote dieren in het geheel niet<br />

gegeeten worden , de zaaden. De Wolfsmelk, (Eu-<br />

.fhorbium heiwfcopiumjhmït, gelijk alle haare gellachtvcrwanten,<br />

een zeerfcherpe giftige melk. Gelijk febeiwater<br />

op ijzer werkt, zo knaagt dit fap aan het lichaam<br />

en verwekt zweeren, waar zij het zelve aanraakt.<br />

De Afrikanen beftreeken voorheen hunne pijlen met<br />

dit fap, om anderen doodlijke wonden toetebrengen.<br />

Beftrijkt men de nagelen der voeten daar mede, zo worden<br />

zij geheel daar door verteerd. Wanneer een weinig<br />

van dit fap aan het fnoeimes des hoveniers blijft en hij<br />

het tusfehen de tanden houdt, kan zijn ganfche gezig t<br />

daar door onftoken worden. Droppelt men de melk in<br />

een' holen tand, zo verteert zij den wortel, en de tand verbreekt.<br />

Men kan ze overal als een blaartrekkend middel<br />

gebruiken, en echter zitten veele Infekten opdephmte,<br />

en de geiten eeten gaarne daarvan. De bladeren van<br />

het vlookruid (Polygpnup Hydropjiper) zijn gif voor haar,<br />

maar deeze anders zo verfchriklijke plant, dient haar<br />

als een afzettend middel. Welk een onbegrijpelijke menig"<br />

1<br />

» kofft wordt, hoe zeer zij ontwijfelbaar.4e zcuu-<br />

C 3 wen


3 8 Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

Wen aantad en verfiapt, thans alle jaaren in Europa<br />

verbruikt,! maar jonge kuikens krijgen door eenige wei,<br />

nfge koffijboonen , rauw en gebrand, eene uitteering ,<br />

gezwellen , en fterven. De Papegaaij derft insgelijks<br />

van koffij, gelijk ook van pcterfelie. Daarentegen eet<br />

de Papegaaij, als ook onze hoenderen, het zaad derwilde<br />

faffraan , (Carthamus tinSoriusJ dat anders alle<br />

Viervoetige dieren doet purgeeren. Naar de waarneming<br />

Vaneen Veldarts, zouden denneloten en bladen voor de<br />

paarden gif zijn , zo dat zij verrekken wanneer men hun<br />

niet wat genever, welke ten minden fommige geholpen<br />

heeft, ingeeft. Maar tot hoe veele andere oogmerken<br />

dient niet deeze boom, die nog boven dien in het dorre;<br />

zand zonder moeite en arbeid opwalt ?<br />

En behalven dat elk vergif in de Natuur in een 1<br />

zeer<br />

engen kring ingefloten is, en op zeer weinige voórweï»<br />

pen werken kan; zomoeten wij ook dit als een wijze<br />

en voortreflijke inrichting der Natuur aanzien, dat giftige<br />

dieren, giftige planten, en mineralen , om het gevaar<br />

dat dezelve verzeil, en het nut dat zij kunnen heb-<br />

'hen, over de ganfche aarde verdeeld zijn. De Natuur<br />

gaf den heetdenLanden degiftigfte dieren, en de fchriklijkftc<br />

planten , wijl zij ook overvloed en eene verfcheidenheid<br />

van welriekende en verderkende gewasfen hebben.<br />

In Europa is inzonderheid de Yiper, Afrika heeft<br />

de Reuzedange of Boa en de Afpis, Aiia de Naja, en<br />

Amerika moet zich voor de Ratelflang wachten ; in<br />

Italien is de Scorpioen, in de poelen is de bloedegel ,<br />

|n de zoete wateren de barbeel met zijne kuit, in de<br />

Zee zijn veele giftige visfehen, nieuw Caledonien heeft<br />

een foort van dekelbuik (TctrodonJ die als een derk<br />

Vergif den inwooneren wel bekend is. Heerlijk is intusfehen<br />

de weldaad der Natuur, dat waar het gevaarnabij<br />

en groot is, aldaar ook liet middel daar tegen<br />

moet zijn. In Zweden h een giftige flange (Ojlubet-


Wijze inrichtingen in de Natuur 39<br />

CMrfia), maar met het fap van Espenloof heekn de boeren<br />

de beet. Het diertje Suure, of de kleine bloedegel<br />

op de Alpen wordt fomwijk met het water ingedronken<br />

, en is voor de menfchen en vee doodlijk- Maar aan<br />

de Leeuwerkboomen, die daar nabij zeer menigvuldig<br />

wasfen , wordt een Zwam (JgaikusJ gevonden die<br />

gedroogd , met peper, dikwijls met melk en olij vermengd,<br />

jno-egecven , voor het beste middel daartegen gehouden<br />

wordt. In Amerika is het gif der geile ziekte, zo<br />

niet een Landziekte, ten minden het derkfle. Maar<br />

even dit waerelddeel heeft ook eene plante, (Lobelia<br />

SiphUiiica) welker wortel met groot nut afgekookt en gedronken<br />

wordt tegen deeze krankheid, en Amerika heeft<br />

ook in zijne bergen ganfche Ccntenaaren kwik. Kervel,<br />

kers, züuring, Munrtiks-rhaharber en Lepelkruid zijn<br />

tegen de Scorbut in het Noorden , waar de mensch een<br />

groot deel des ja ars van vleesch, en gerookte en gezouten<br />

visch leven moet, veel algemeener, dan in Napels en<br />

Sicilien. De Laplander heeft de middelen tegen deeze<br />

krankheid bijzonder noodig, daarom wad ook in zijn Land<br />

een foort van wilde moerbesfen, die flechts zeven duim<br />

hoo* wad en heerlijk van fmaak is, men kan dezelve<br />

versch en ingemaakt eeten, en de Laplanders houden<br />

deeze besfen als het fpoedigde en zekerde middel tegen<br />

de fcheurbuik oifcorbut. De Schepper wid dat ons lichaam<br />

alle de kwade gevolgen ondervinden zoude, die<br />

uit de afwisfelingen var. den dampkring, en de gedeldheid<br />

onzer fpijzen noodwendig ontdaan moeden. Bij een<br />

ander plan der waereld zouden andere onheilen ontdaan<br />

zijn. De mensch moed het ook gevoelen, dat hij onderdaan,<br />

gelukkig bezitter van vreemde goederen, en<br />

geen Heer der Schepping was. Maar de goedheid van<br />

God was zo groot, dat hij elk Land artzcnijplanten gaf,<br />

en te°en elk kwaad eene weldaad over ftelde.<br />

VIER.-


'4ö Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

VIERVOETIGE DIEREN.<br />

Even deeze geeft, even dit beftendig kenmerk der<br />

Godheid komt ons telkens, ook uit het dierenrijk te gemoet.<br />

Men kan aan elk dier zien, hoe voortreflijk de<br />

Natuur voor enkele fchepzelen, en hoe wijs zij immer<br />

voor het geheel zorgt. Wanneer ergens in poelen of meeren<br />

visfehen geftorven zijn, en beginnen te verteeren ,<br />

zo vreeten de wilde Zwijnen zo veelen daar van als zij<br />

maar bekomen kunnen. De vuile ftank fchrikt het Zwijn<br />

niet af. Het ontbreekt der Natuur niet aan bedienden,<br />

dien zij de reiniging van haare fchouwplaats heeft<br />

overgelaaten. Voor elk rottend aas is ergens eene famenftemming<br />

van omftandigheden , waar door het in<br />

korten tijd ophoudt te zijn, wat het was, en weder<br />

nuttig moet worden. Wanneer in den winter het voedzel<br />

voor de Fret allengs fchaarsfer wordt, geneert hij zich<br />

aan de bceken, bronnen en ilootcn van Kikvorfchen en<br />

visfehen. Men verwondert zich met recht, hoe de<br />

wind hem door de koude lucht den zwakken reuk , die<br />

nog door het water moet opfteigen, kan toevoeren.<br />

Maar 'er behoeft flechts de kleinfte opening in het ijs<br />

te zijn, zo kan de Fret de verftijfde visfehen en kleine<br />

viscbjes 'er door uit haaien. Men dwaalt, wanneer men<br />

gelooft, dat de jonge Haazen blind gebooren worden.<br />

Daar het dier zo zwak is, dat het zich met niets anders<br />

dan zijne fnelheid in het loopen kan redden, zo hebben<br />

zij ook terftond na de geboorte, gelijk in den flaap de<br />

oogen open. De vroege en fchieÜjke vruchtbaarheid<br />

der Haazen is een bewijs, dat de Natuur zich ook deeze<br />

foort van dieren niet wil laatcn ontrooven. De Ilaaze<br />

draagt maar vier wecken, zij rammelen dikwijls reeds<br />

in Februarij, dikwijls fterven de eerfte jongen bij eene<br />

ftrenge koude,maar na weinig weeken is dit verlies weder<br />

herfteld. De rug der hoogfte oosterlijke bergen in<br />

Azië is met eeuwige fnceuw bedekt, en op deze Alpen


Wijze inrichtingen in de Natuur. 4-i<br />

pen van den dertigften tot den zestigften graad Noorderderbreedte<br />

wobnt het Muskus dier, (Mofchusmofchiferus)<br />

een dier, dat in lichaamsgedaltc veel gelijkheid met den<br />

Reebok heeft, uitgezonderd, dat hem de hoorens ontbreeken,<br />

en dat het dier in het geheel geen zichtbare<br />

ftaart heeft. Het mannetje alleen fteeken uit de bovenfte<br />

kaak twee hondstanten uit. Deeze' gebruiken zij.<br />

om te kampen in den tijd der hitte, wanneer zij willen<br />

paareu. Maar hoe wonderbaar! het Muskusdier zoekt<br />

geen. bergen door de zon befchecnen, noch open vlakten,<br />

het verkieft noch een warm noch aangenaam Land.<br />

In zomer noch winter verlaat het de befneeuwde ber*.<br />

gen. De onvriendlijke Alpen zijn het een vermaaklijk<br />

verblijf. Men ziet het altijd aan guure rotzen. Het<br />

gaat altijd tegen de guurfte koude onverfchrokken in.<br />

Onze Herten koppelen des winters bij elkander, en verwarmen<br />

zich daar door. Maar het Muskusdier bemint<br />

ook het gezelfchap niet, het gaat meeft tijds alleen. De<br />

koude der Alpen moet des nachts nogaanmerklijker zijn,<br />

dan bij dag en echter loopt het meeft in den nacht, en<br />

valt als dan in de ftrikken die het gelegd zijn. De<br />

Schepper gaf het geen bijzonder goede oogen, maar<br />

een' fcherpen reuk, en het feberpde gehoor zijn'hem op<br />

zulke hoogen bergen gewigtige volkomenheden. Het<br />

loopt en fpringt ook verbaazend fnel, in den winter loopt<br />

het met uitgefpreidc teenen zo ligt over de fneeuw, dat<br />

'er naauwlijks een fpoor agter blijft. Het geringde geruisen<br />

, dat het van verre hoort, een vreemde en vcrdagte<br />

lucht die het in den neus krijgt, jaagt het terdond<br />

in vreeze, en in die angd verlaat het altijd de dikke<br />

wouden en klautert tegen de klippen op. Maar op de<br />

fteilde bergfpitzen houdt het zich met zijn harde en<br />

fcherpen nagelen vad, en wanneer het gejaagd wordt,<br />

fpringt het van dc eene klip op de andere, die veele<br />

roeden van elkander zijn, gelijk de Gemzen op de Alpen<br />

in Europa. Het heeft ook veele bekwaamheid om over<br />

/' * groo-


Jp- Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

groote ftroomende rivieren te zwemmen: en welk k<br />

het voedzel van dit ten uiierfte vlugtig en onophoudelijk<br />

onrustig dier? Steenvlegten, die aan de dennen zitten,,<br />

mos die het met de hoeven moet afkrabben, de bladen<br />

van eenige ftruiken, (~Rhododendron, Arbatus, vitis idea &).<br />

Doch dit voedzel fmaakt hem niet wanneer het hem in<br />

de gevangenis wordt aangeboden. Het Muskusdier<br />

hongert zich dood wanneer het niet langs de bergen kan<br />

rond zwerven; het vreet niet, zelfs wanneer men he:<br />

nog jong vangt en temmen wil. Zelfs tot de voordteeling<br />

heeft de Schepper hem de koudfte wintermaand<br />

voorgefchreven. De bcwooner van Azië eet zijn vleesch,<br />

men gebruikt ook het vel om het hair, en bereid ook<br />

het zelve, bijzonder trcckt men daar de Muskus van , eene<br />

welriekende vogtigheid , die bij dit dier gelijk bij meer<br />

anderen in een bijzondere zak is afgezonden. PAL LAS<br />

zegt: in Thibet geeven 7673 zulke buidels 452 oneen<br />

muskus, 't Is onbekend waartoe dit fap het dier zelve<br />

dient. Welligt, dat zij elkander, wanneer zij paaren<br />

willen , daaraan vinden en erkennen.<br />

Maar hoe onbegrijpelijk voor ons! Zo veele dieren die<br />

in de fchoonfte ftreeken der aarde alle dagen andere<br />

planten, en verfche vruchten kunnen eeten, zonderen<br />

in hun lighaam geene andere, dan onnutte fappen af.<br />

en een dier, dat in de hoogte, waar de koude nimmer<br />

afneemt, van drooge faplooze gewasfen moet leven,<br />

bereid in zijne vaten nog zulk een koftbaare vloeiftof,<br />

dat het in den handel invloed heeft! De Godheid verbindt<br />

altijd het bovende met het onderfte. Algemeene<br />

verbinding van alle dingen in de waereld onder en met<br />

elkander, is de groote geeft der Schepping die overal<br />

waait! Ook het Amenkaanfche Stinkdier (Viverra Putoriaj<br />

dat met recht deezen naam voert, werpt zijn water,<br />

welkers reuk ze verpestend is, zo afgrijslijk ftinkt,<br />

dat men ze uit de vertrekken of klederen waar het in


Wijze inrichtingen in de Natuur. 43<br />

geweeft is, naauwlijks kan uit krijgen, niet uit, dan<br />

wanneer het van honden en andere dieren aangevallen,<br />

wanneer het getreden of befcbaoiigd wordt. Men kan<br />

ze tam maaken, dat zij door de huizen of de Steden<br />

rondloopen, zij vreeten infekten, en hebben delikaat<br />

vleesch, dat gegecten wordt, en wanneer zij zich zelven<br />

over gelaaten zijn, verbergen zij zich altijd in holen<br />

der fteenrotzen, en fpleeten der boomen. Zij gebruiken<br />

hun walgelijk fap alleen dan wanneer zij verdediging<br />

noodig hebben, wijl het hun daartoe door den<br />

Schepper gegeeven is. De naamen, die de menschlijke<br />

vrees of bijgeloof gemeenlijk gevonden heeft, zijn zeer<br />

dikwijls veel verfchriklijkcr, dan de verfcliijiiingcn in<br />

de Naruur zelve. De fchade die de Cahrians, of de<br />

Weftindifche Crocodillen aai,richten, is ook zo groot<br />

niet. Alle, zelfs de fchadelijkfte dieren, worden door<br />

de Natuur in toom gehouden, en kunnen hunne bepaaling<br />

niet overfchrijden. Zij verfchoonen wel noch menfchen<br />

noch dieren , maar het is toch maar een geluk,<br />

eene fchielijke verrasfing, wanneer zij viervoetige dieren<br />

kunnen overvallen. De ruggraad is bij de Caimans<br />

zo ftijf dat zij niet anders dan in een rcgte linie kunnen<br />

zwemmen. Naar de vorm hunner wei-velen kunnen zij<br />

zich zo fnel niet omkeeren, als het wegens hun roof<br />

noodig is. Zij krijgen daar door noch rund noch fchaap,<br />

dan wanneer deeze dieren zo onvoorzigtig zijn dat zij<br />

den naderenden vijand niet merken, en niet op zijde<br />

fpringen. Daarom moet de Caiman meeft altijd visfehen<br />

vreeten uit zoet en zout water. Hij moet dikwijls lang<br />

hongeren, en kan zulks ook , doch als dan vult hij zijn<br />

maag en gedarmte met fteenen, op dat zij niet te famen<br />

groeijen. In den winter flaapt te Carolina de Caiman,<br />

en koft dus de Natuur niets. Men ziet ze in de holen<br />

der klippen aan den oever verftijfd liggen, en men hoort<br />

ze in in het voorjaar met gebrul ontvvaaken. Enkel bepaalingen<br />

die de Natuur heeft goedgevonden, om de<br />

orde


44 Wijzr inriohtingen in Natuur.<br />

prde en evenredigheid iu het plan van haar rijk- te behouden.<br />

Op dat echter de Caiman zich niet beklage over<br />

de banden aan welke de Natuur hem gelegd heeft, zo<br />

verftaat hij de kunft van ongemeen ftil te zijn , en daar<br />

door andere dieren te misleiden, dat zij hem zonder<br />

vrees naderen. Bij deeze lift komt hem zijn bruine<br />

kleur ongemeen wel te pas, hij gelijkt als dan meer een<br />

.oud half verrot ftuk houts, dan de onverzadelijke Krokodil,<br />

en zo bedriegt zij dikwijls gelukkig visfehen,<br />

vogelen, fchildpadden. Men zal in 't gemeen vinden,<br />

dat alle viervoetige dieren, die visfehen vreeten , ongemeen<br />

ftil bij hunne jagt te werk gaan, in hun natuur alle<br />

gefchiktheid daartoe hebben , en zelfs ten hunnen nutten<br />

de ftilte beminnen , wijl de visch de geringfte beweegjng<br />

Hierkende het ontfiipt. Dit heeft de wijsheid des Scheppers<br />

de Krokodil,den Bever,den Rivier-en Vischotteren gedeerd,<br />

en zo gelukt hun elke verovering, die ter hunner<br />

.verzadiging noodig is.<br />

V O G E L E N .<br />

Elk Land heeft zijn zeker getal van roofdieren en roofvogelen,<br />

die hetzelve zeer nuttig zijn, en zich niet,<br />

zonder veel grooter nadeel dan men tracht te voorko-<br />

•men, laaten uitrocijen. De uilen inzonderheid reinigen<br />

het Land van muizen , en zitten daarom veelal in<br />

lang gras op dezelve te loeren. Haare oogen zijn zo<br />

fijn dat het licht van den dag dezelve verblindt. Zij<br />

vliegen daarom alleen 's nagts uit, intusfehen verzuimen<br />

zij ook niet bij dag uit te vliegen, wanneer het<br />

duister en nevelachtig weêr is. Voor de bewooners<br />

der Bahamfche eilanden zijn de duiven aldaar zeer voordeelig,<br />

dezelve veraienivuldigen aldaar ongemeen, en<br />

zijn jong zeer goed om te eeten. Daar de grond dier<br />

eilanden zo weinig draagt, zo zijn de inwooners genoodzaakt,<br />

des te opmerkzaamer op de Trek- en Stiijkvo-


Wijze inrichtingen in de Natuur. 45<br />

vogels en de visfehen, die de Zee van maand tot<br />

maand aanbiedt, en van deeze zijde zijn zij door de<br />

goedheid der Natuur verzorgd. Iu Europa verreizen de<br />

vogelen uit een kouder naar een warmer Land, zij vertrekken<br />

eer de koude begint, en komen niet weder voor<br />

dat zij geen nachtvorft meer te vreezen hebben. Maar<br />

naar Carolina en Firginien komt de Leeuwerk -met groote<br />

zwermen alleen in den winter, en overal wanneer het<br />

zeer koud is. Zij houden zich als dan aan de duinen<br />

der Zee op, en genéren zich van den haver die iu bet<br />

zeezand waft. Zo brengen zij den winter door, en<br />

trekken in 't voorjaar weder terug. Even zo vertoont<br />

zich daar de fneeuwmosch nooit anders dan in den winter,<br />

en verdwijnt in den zomer weder geheel en al. Hij<br />

trekt waarfchijnlijk naar het noorden, om daar zijne<br />

jongen te broeden. Hoe verfchcidenlijk is de Natuur!<br />

Dezelfde verrichting, waartoe andere vogelen warmte<br />

en zonnefchijn nodig hebben , gefchiedt door eenigen<br />

daar, waar een altijdduurende fneeuw alles dekt, en<br />

het gelukt haar zo goed als deColibri, die zijne jongen irt<br />

het fchoonfte gedeelte der aarde kan opvoeden. In een<br />

en het zelfde Land vindt men bij nauwkeurig onderzoek,<br />

dat de groote Natuur den dieren en vogelen hunn' kring<br />

aangewezen heGft, en deeze lijdlijke onderdaanen ftooren<br />

de orde niet die eens wierd ingevoerd. In Carolina<br />

is een foort van fchoone \ inken "(ftfr&i» Tricolor), welke<br />

haar neft aldaar in de oranjeboomen bouwt, maar zij<br />

komt niet verre landwaarts in, de Natuuronderzoeker<br />

CATESBIJ vond vijftig mijlen landwaarts in geen eert<br />

derzelven. Andere vogels daarentegen ontvlugten de<br />

zeelucht. Aldaar is ook een blauwe Vlasvink, fLinaria<br />

caruka) die in 't geheel niet Zeewaarts komt, maar<br />

altijd ten minften 150. mijlen van daar blijft, maar daar<br />

tesren op het gebergte des Lands zijne beftemming , zijn<br />

onderhoud vindt. Het geen van de vogelen gezegd is<br />

geldt ook van de planten en rupzen. Carolina heeft een<br />

foort


+5 Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

foort van Nachtfchaduw , {Solanum), welker kapzei<br />

met ontelbare zaden , fijn als dof, gevuld is, maar<br />

altijd aan de oevers der groote rivieren , die de Natuur<br />

daar door het Land geleid beeft. Een Roodborltjc (Rubeculaj<br />

Ui Amerika, dat nainvlijks dén oncc weegt.,<br />

Vliegt nogthans zo fnel, dat een Valk hem niet kan achterhalen.<br />

De Schepper gaf hem daartoe groote vleugels;<br />

het haalt de infekten, die het wil eeten, ligtiu,<br />

en gelijk deeze vogeltjes bij ons hunne nestt n, in de dik de<br />

bosfchert aanleggen, en ze zeer kundig bedekken, zo<br />

Verfteken deeze ze in de holen der boomen, en leeven<br />

daar zeker tegen de vervolgingen. Amerika is over<br />

geheel een eeuwige reisplaats. Door de lucht trekken<br />

gefladig ganfche. zwermen van dieren, het is eene geduurige<br />

verandering , en nogthans altijd een Land vol<br />

orde. Ecu Kwikftaart met een gcelc borft, fOenan/l/a<br />

americana) die in het vliegen de pooten zo wonderbaar"<br />

uitfteckt, woont in het onbewoonde Land van Carolina<br />

en Virginisn. Haar verblijfplaats is altijd twee of driehonderd<br />

mijlen van de Zee. Zij bemint het geruisch van<br />

groote rivieren. Van dc vreeslijkflé rotzen weergalmt<br />

dikwijls baar doordringend geluid, en dikwijls weet zij<br />

zich weder zo. te verbergen, dat men haar veele uuren<br />

te vergeefsch zoekt. Hoe wijs heeft de Schepper alleen<br />

het gellacht des vliegenvangers (MusdcapaJ verdeeld!<br />

In heete Landen zijn 'er meer dan bij ons, wijl de hitte<br />

der plaats de vermeerdering der infekten zeer bevordert.<br />

In Carolina houden zij zich in den zomer op, daar tcelen<br />

zij jongen, en daar zijn zij ook in de warme maanden<br />

nodig, maar in den winter trekken zij voort naar het<br />

Zuiden, om ook in andere plaatzcn het fchadelijk geweld<br />

der rupzen te beperken. Zijn deeze in den winter<br />

verreisd, zo blijven daar nog Meezcn, en deeze<br />

zoeken, terwijl zij in de bladelooze boomen rond huppelen<br />

, uit alle verdiepingen der Schorsch op dam en<br />

takken de infekten. De Natuur vergeet dus niet dat<br />

haa->


Wijze inrichtingen in ie Natuur. 47*<br />

haare Ideinfte krijgsheiren fcbadelijk konden worden.<br />

Zij bepaalt ze onophoudelijk, laat ze geltadig van anderen<br />

vervolgd worden, en legt daar door midden in den<br />

winter den grond tot de duizendvoudige (choonheid der<br />

lente, die zonder deeze bdtendige opmerkzaamheid in<br />

haare beginzels verdorven worden. In Amerika vindt<br />

men zulke gelukkige oorden, dat daar eene geftadige,<br />

onafgebroken opeenvolging van bloemen is , en naar<br />

deeze trekt de Colibri, (Trochitus) zo dra in Carolina de<br />

winter begint. Ziine tonge dient hein om honig te zuigen,<br />

en zij is zo gefield als de tong der bijen. 3<br />

Met is<br />

een heerlijk gczigt in den zonnefehijn , wanneer dit<br />

prachtige vogeltjen zich door het fnelfte f.aan met de<br />

vleugelen op de groote Amerikaanfche bloemen (b. v-<br />

Zonnebloemen , ïulpcnboomen e. z. v.) zweevemie ophoudt<br />

! In den nazomer begint in Carohna de groote regentijd,<br />

maar als dan zendt ook de Natuur ganfche<br />

zwermen van Rijgers, Amerikaanfche Pelikanen, en<br />

andere watervogels. In alle andere faizoenen ziet men<br />

ze niet. Zij kunnen in Carolina geene eieren leggen de<br />

winter is daar toe te ftreng, maar terwijl zij nu op de<br />

natte velden en alle lage overfïroomde plaatzen, nedervallen<br />

vinden zij aan de Kreeften en andere waterdieren<br />

een' overvloedigen voorraad voor zes weeken, en wanneer<br />

het Land van deeze dieren gereinigd is, verdwijnen<br />

zij weder, om in andere ftreeken denzelfden arbeid op<br />

zich te neemen. De Ganzen die men daar in den zomer<br />

heeft, leggen hunne nesten in de holen der boomen<br />

die zij in het woud vinden. Dikwijls hebben de<br />

Spechten deezen hun daartoe voorbereid, door hun geftadig<br />

uitholen. Maar, opdat hun gebroed aan hun eigenlijk<br />

element, aan het reizen, zwemmen en woelen iu<br />

flijk gewennen moge, neemen zij hunne jongen uit deeze<br />

holen met zich in het water. Zij draagen ze op den<br />

rug waar aan de jongen zich metden fnavel vaft houden,<br />

en zo reizen zij zo lang, tot dat de jonge Gans zonder


48 Wijze inrichtingen in de Natuurt<br />

de oude vliegen?kan. In Virginien waft geen rijft, maar<br />

in plaats van deze plaatfte de Schepper daar de wilde<br />

haver, deeze neemt de moerasfen in, en meft met zijn<br />

zaad de haltenten (Qmrquedula amerkanaj. Maar, wanneer<br />

deeze verteerd is, komt deeze vogel in het midden<br />

van October naar Carolina, waar juift om deezen tijd de<br />

rijft ingezameld wordt. Daar leeven zij dus van de rijft<br />

en worden daar van vet, zo dat men ze alle andere Enten<br />

voortrekt. De Schepper laat geen uitgevallen zaadkorn<br />

zonder beftemming op de aarde liggen, en alle dieren<br />

die hij daar mede voedt, moeten weder anderen, zeer<br />

dikwijls den mensch , nuttig worden.<br />

A M P H I B I E N.<br />

De voorzigtige Natuur gaf den boomvorfchen (Rana<br />

arborea) het inftiukt, van zich altijd onder het loof<br />

te verbergen, op dat zij van de roofvogelen niet zouden<br />

gezien worden. Men zal altijd bevinden dat zij zich<br />

van onder vaft hegten. Alle haare pooten zijn gevormd,<br />

als de beide fpitzen aan het lijf des blocdegels, die zich.,<br />

eveneens, bijzonder met den bek, aan alle dingen kan<br />

vaft zuigen. De ballen onder de voet ftellen den Loofkikvorsch<br />

in ftaat, om zich aan den gladfte fpicgel vaft<br />

te houden, en wanneer de wind fterk waait, met'het<br />

blad zonder te vallen, heen en weèr te llingcren. In<br />

Amerika, zegt C AT K SB IJ ziet men ze zelden bij dag.<br />

Zij fehuwen de hitte der zonne, en verfteken zich Onder<br />

de groote en breede bladen tegen de vogelen die<br />

naar hun vlcesch graag zijn. Maar wanneer de koelte des<br />

nachts begint, huppelen zij op de hoogfte boomen van<br />

den eenen tak op den anderen, en vangen daar de rupzen<br />

weg, die zich ten deele door hunne blinkende hairen<br />

, door den phosphorus , en het glinsteren van hun<br />

lijf in de duisternis zelve ontdekken. Wie ziet hier niet<br />

de allerwijsftc en eenvoudigfte verbindingen in de Natuur


Wijze inrichtingen in de Natuur. 4$<br />

tuur ? Deeze diertjes glinsteren om verfcbeiden redenen<br />

, die wij meer raadeil dan bepaalen kunnen. Maar<br />

even deeze toevallige omftandigheid ontdekt den Kikvorsch<br />

zijne fpijze, en geeft weder gelegenheid dat een<br />

menigte rupzën worden vernield eer zij alles vernielen.<br />

Den nuttigde foorten van Kikvorfchen geeft de Natuur<br />

een groote klomp eieren, daar en tegen de groote Kikvorfchen<br />

(Raüa boans) die aan de oevers van beèken eh<br />

rivieren zitten, en fomwijle een jong hoen, of Eend geheel<br />

kunnen indikken, komen ook in dat gedeelte dér<br />

waereld, waar het water in ontelbare oorden uit de bergen<br />

breekt, niet dikwijls voor. Het geen de Kikvorfchen<br />

doen , doen ook de Haagedisfen , èn Op de Bahamfche<br />

eilanden wordt een foort defzelven zo groot,<br />

en het vleesch zo goed , dat men ze eet, inzout en bewaart.<br />

Men drijft ze met honden die daar óp afgerigt<br />

zijn, uit dé rotzen en höleh der boomen , en verkoopt<br />

ze nog levende te CaroïïAa: De ijsvogels j diè anders<br />

visfehen eeten , vervolgen ook haar. Het is een aangefiaamebe!cb.ouwing<br />

der Natuur, dat zij terwijl zij een'onophoudelijken<br />

ftrijd onder haare fchepzelen verwekt, nogthans<br />

een bëfteridig leven onder dezelven weet te onderhouden.<br />

De kleineren weeren zich zo lang zij kunnenen de<br />

grooteren leerën langs zo meer roovcn en moorden hoe langer<br />

zij zich in haart natuurlijke bezigheid oefenen, De<br />

Natuur hitft ze zelve tegen elkander op, en even daar<br />

door zergt zij voor allen en verfchaft zich altijd levendige<br />

en frisfche fchepzelen, die met ongewoorie wejluft<br />

den zegen aanneemen , die zij zo mild en onpartijdig<br />

laat uitvloeijen.'<br />

V I S S S H Ê M.'<br />

Onwederfpreeklijk fterk en doordringend verkondigt<br />

ook de waterwaereld de wijsheid van God, en Zijne<br />

onbepaalde goedheid. Reeds docr hun fdioone roo-:


go ffiijie inrichtingen in de Natuur.<br />

de kleur veraangenaamen zich veele Zeevisfchen «as<br />

den mensch.- Uc diepten van Firgtnicn hebben veel<br />

baars, die voortrcflijk om te eeten is. Daar, waar de vloeden<br />

of bogten buiten genieën diep zijn, wasfcn deeze<br />

visfehen lang ongcfloord voord, en bereiken dikwijls<br />

eene grootte van drie voet. In de Atalantifche zee is<br />

een kleine baars , (Pcrca feümnxj die zich fomwijle aan<br />

het roer der fchepèn hegt en zich van het flijm geneert<br />

waarmede de kiel cn het roer omgeven is-. Men moet zich<br />

verwonderen hoe dit kleine fchepzel den vaart des fchips<br />

volgen kan. Maar de lafl der Natuur om zich deezen<br />

kleinen voorraad ten nutte te ma-aken , is zo bepaald,<br />

en zijn honger zo fterk, dat hij het fchip m' zijn ih elite<br />

zeilen volgt. In de Amerikaanfche- wateren is een<br />

fchoone blauwe visch, (Turdus Rhomboidalis) die dikwijls<br />

van andere visfehen aangegrepen', in ftukken gefcheurd,<br />

en in weinig beeten opgegeeten wordt.- De'<br />

Natuur gaf hem in dit gevaarlijk verblijf zelfs geen tanden<br />

tot zijne verdediging. Maar aan elke zijde des<br />

ftaerts heeft hij een zeer fterk en fpits beentje, dat hij<br />

tot zijne befcherming kan uitfteeken. Bij een' anderen<br />

visch uit dit zelfde gedacht, die ook een' bek zonder<br />

tanden heeft, denklijk om dat hij ze tot zijn voedzel<br />

niet noodig heeft, deldc de afwisfclende Natuur de dekels<br />

aan de rugvinnen, en bouwde het agterdeel des lichaams<br />

op flerke beenderen , daar het voorde gedeelte<br />

kraakbeenig is en zijn moet wegens zijne fpijze. Hij<br />

kan dus in nood het voorde gedeelte van den kop onder<br />

het beenderig gedeelte terug trekken. Bij de Bahamfche<br />

eilanden is de Zee vol Koraalen en Koraalgewasfen,<br />

maar daar ®ok is de Eenhoornvisch, die, hoewel hij<br />

maar zes tanden heeft, echter door deeze lterke werktuigen<br />

het hardde voedzel in de maag terdond in brei verandert.<br />

In de hole rotzen dier eilanden verbergen zich<br />

dikwijls de fchoone groen en zwart gevlakte Mureenen<br />

jegen de roofvisfehen. Ook verbergen zij zieh onder


PFijzs inrichtingen in de NaUiüt'. $i<br />

der de Koraaltakken. Men wordt fomtijds van dezelve<br />

in de voeten gebeeten, daar, waar men ze niet verwachtte.<br />

Wijl zij dikwijls negen voeten lang worden, rukken<br />

zij, wanneer men ze van de Koraalgewasfen wil los<br />

maaken, ganfebe Hukken met zich uit, en fomtijds fcheurt<br />

de Mureehe zelf; eer zij zich vah de gewasfen wil los<br />

laaten. Gelijk op het vaste land de kleine vogelen ia<br />

de ftrüiken befcherming zoeken tegen de roofvogels, zo<br />

zoeken veele kleine visfehen in de Zee ondef de Koraalen<br />

en andere dergelijke voordbrengzelen der Zee befcherming<br />

tegen de roofvisfehen , en de wijle Natuur<br />

laat daarom deeze met dieren bevolkte gewasfen altijd in:<br />

ftille baaijen groeijen, waar zij, eh de kuit derkleine visfehen<br />

ook tegen de Woede der golven verzekerd zijn.<br />

Hoe weinige van de jonge visfehen zouden kunnen opgroeijen,<br />

zo niet de Natuur zelve hun deeze fchuilplaatzen<br />

had aangeweczen. Want ih de Zee eet ondef anderen<br />

de Katvisch, die in zoet en zoutwater overal in<br />

Amerika voorkomt, visfehen van zijn eigen fobrt, ert<br />

zijn bek kan zo verwijd worden, dat hij een' anderen ,<br />

die even zo groot is als hij zelve, verfijnden kan* (.Zié<br />

CATESBIJ N. II. Tab. ad T. II. p. 23.)<br />

I N S E K T È N ;<br />

Tusfcheri de keerkringen, bijzonder op de Bahamfche<br />

eilanden is de 1 natuurlijke woonplaats des Landkrcefs.<br />

(Camer RuricolaJ wanneer nu deezen uit hunne holen<br />

gaan, om in de Zee hunne eieren afteleggen, zijn dezelven<br />

in zulk een menigte, dat men het gewemel van<br />

zo veele kruipende dieren ligt voor eene aardbeeving<br />

zoude houden. Zij trekken huiinen weg recht uit voord,<br />

men weet, dat zij door openlïaande vengfiers de imvooners<br />

zelfs op hun bed bezogt hebben, zij Ijiden als dari<br />

niet dat men zelfs met eenen (lok onder hen komt, gaat<br />

men tusfehen hunne wooningen wandelen, zonder hen<br />

Da «T


£i fFijze inrichtingen in de Natuur.<br />

te merken, zo waagen zij ;zich tot geheel in de natheid<br />

der menfchen en ftecken gclijklijk hunne fcbecren<br />

op als of tij den ftoorer hunner ruft wilden knijpen, -<br />

wie p af deezen kleine fchepzelen deezen moed ? Wie zegt<br />

den Landkreeft, dat zij een Legioen uitmanken , dse<br />

iets kunnen uitrichten? Wie leert hem met zo veel onveile<br />

hrokkenheid, hunnen weg te vcrwceren , wanneer<br />

zij zich van hunne eieren willen ontlasten? In het water<br />

vreécen de Kreeften vleesch, viseh, allerlei dóofe<br />

en verrotte lichaamen i maar de Landkreeft moet, wijt hij<br />

niet in dé Zee moeft leeven, zich van de gewasfen onderhouden<br />

, welke de aarde in overvloed heeft. De Natuur<br />

beftemdc ze den mensch tot fpijze, daarom rs<br />

hunne vrugtbaarheid zo buitengemeen groot, en zij<br />

kunnen niet vernietigd worden, wijl zij zelve alle jaaren uit<br />

de hoogfte plaatzen naar de Zee trekken , om hun gebroed<br />

aan de^ plaats te brengen, waar zij voord kunnen komen.<br />

Zij zijn inzonderheid den armen Negerflaven in<br />

die Landen een' verkwiklijken trooft. Zij vergeeten, wanneer<br />

zij ook eens, zonder door de wreede vrekheid der<br />

Europeanen daar voor getugtigd te worden, van deeze<br />

Kreeften kunnen eeten, het geftadige Kaslavebrood, en<br />

den laft des arbeids. De Eremit- en Soldatenkreeften<br />

(Bernfiardus Diogenes Gr.) zijn bekend. Hunne fteenharde<br />

fchale bedekt hen maar half, het agterfte gedeelte<br />

des lighaams is maar met een harde huid overtogen.<br />

Daar kon hij dus befehadigd worden. Hij zoekt zich<br />

daarom, zo dra hij uit het ei komt, een (lekke, dikwijls<br />

een Kinkhoorn, (Buccimim), hij kruijpt daar in en<br />

bevestigt zich in deeze windingen. De Natuur wijft hem<br />

deeze ichaale, zo dikwijls hij een nieuwe noodig heeft.<br />

Waaifchijnlijk leggen deeze foort van Kreeften daar in<br />

de Zee hunne kuit, waar dergelijke (lekken in menigte<br />

gevonden worden. Op dat hij niet uit zijn zekere woo.<br />

Hing worde uitgeworpen , gaf de Schepper hem agter<br />

aan den ftaart twee korte nagels, waar door hij zkh<br />

aam


Wijze inrichtingen in de Natuur. 3"$<br />

aan debinnenfte vlakte der fchale kan vaft houden. Dccze<br />

kleine klauwen of groepen zijn zo fterk, dat 'er eer<br />

een Huk van den Kreeft in defchaal blijft zitten , wanneer<br />

men hem met geweld daar uit wil trekken, dan dat hij tegen<br />

zijn' zin zoude los laaten. Naar gelange de Kreeft<br />

grooter wordt, zoekt hij ook al tijd grooter fchaalen. Vervolgt<br />

men hen, zo zoeken zij zich terftond met hunne,<br />

wooning te veriteeken, intusfehen fteeken zij echter ra<br />

het gaan altijd de fcheeren uit, en de grootcn verweeren<br />

zich daarmede, en houden vaft wat hun voorkomt.<br />

Deeze Kreeften eeten ook vruchten uit het plantenrijk ,<br />

hoewel zij de visfehen én andere opwerpzekn der Zee<br />

niet laaten liggen. CATESBI.T zegt: dat hij hen nooit<br />

zelve naar de Zee heeft zien trekken. Zij zijn gaarne aan<br />

den oever, daar, waar boomen en ftruiken hunne zaaden<br />

cri vruchten laaten vallen. Zij kruipen ook verbaazend<br />

fnel langs de fteille zeeklippen, waar zij van het zeewater<br />

befproeid worden. Zo dra zij roofvogels bemerken<br />

, kruipen zij ouder de oppervlakte der Zee en verbergen<br />

zich zo lang onder aan de rotzen, tot dat zij<br />

weder zonder gevaarte voorfcliijn kunneu komen, Dc zo<br />

naamde Zandkrceft verbergt zich terftond in het zand,<br />

zo dra men hem vangen wil. De Kreeften die men in<br />

Noorwegen Am noeme, zwemmen des zomers bij warm,<br />

weder in oneindige menigte op de Zee. Men kan geen<br />

emmer water feheppen .zonder eene menigte van deeze<br />

verbaazende menigte Aat, wijl zij den Zeevisfchen, en<br />

inzonderheid den Haring tot fpijze dienen. De Kreeften<br />

zwemmen altijd landwaards, en de Haring volgt hen<br />

beftendig hoe wind en itroom dezelven ook drijven. Hcefc<br />

men nu geen' naam voor het getal ;der Haringen die alle<br />

jaaren gevangen worden, hoe veel grooter moet dan nog<br />

het getal der kleine Kreeften zijn, wanneer zij op hunnen<br />

logt'daar van moeten keven! En deeze allen kent die<br />

God, die alle zonnen, alle waereld ftelzels, alkComeeten,<br />

Bkneeteii en wachters in orde houdt!<br />

D,3 PLAN-


£4 Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

PLANTEN.<br />

Men kent de {rekels door welke de Natuur fommige<br />

foorten van Palrnboomcn in Indien voor de vernieling,<br />

inzonderheid der zwijnen, behoedt. In Spanje groeit<br />

een kleine foort van palmen, of Palmito, zijn vruchten<br />

zijn kleine roodachtige dadels, rondom den (lam zijn de<br />

takken vol bladeren, en deeze zijn met een dubbeld bekleedzel<br />

van bruine drooge vezels, als kanten, omflingerd.<br />

De vezels gelijken naar fterk gaaren, en kunnen<br />

ook even zo gefponnen en gebruikt worden. Hier aan<br />

de Palmito in het Landfchap Campina is haare beftemming,<br />

om den {tam dcczer kleine Palm droog te houden en<br />

voor vocht te befchermen. Ook aan deeze Europifche<br />

planteis, even als aan de lndiaanfche, alles goed en<br />

bruikbaar. De bladen worden als bezems gebruikt. Elk<br />

derzelve breidt zich als een waaijer in vijftig dunne bladen<br />

uit. De dadels zijn als pluimen, en zijn kostelijk<br />

om te eeten, de ftam is maar agt duimen lang en dik,<br />

en wordt door den gemeenen man greetig gegeeten. Het<br />

binnenfte is week, en zoet, en men verkrijgt twee pond<br />

eetbaare ftof van een Palmito. Uit de Spaanfche ge*<br />

fchicdenis is het bekend, dat in het jaar 14S5. de<br />

armée van Keizer Ferdinand den Hten zich verfcheide<br />

dagen van deeze boomen geneerde, toen wegens tegenwind<br />

de fchepen met levensmiddelen niet aan de kuil<br />

konden komen. In de Natuur liggen nog veele verborgen<br />

zegenbronnen, die in nood het gebrek aan graanen<br />

en andere gewasfen kunnen vervullen. In alle groeven<br />

die in Egijpten den ganfchen zomer door met water<br />

liaan, waft het rondkruid of Lotus, (JSymphaca Lotus)<br />

even als de waterlelie of Meerbloeme (Nymphaea lutea)<br />

die bij ons alle poelen en flooten overdekt. De (teel is altijd<br />

zolang als het water diep is, anders kon de bloem<br />

niet boven de vlakte des waters uitfteken, het geen noodig<br />

is om dezelve te bevrugten. Het gewas Haat zo<br />

lang


Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

lang als het Nijhvater in dezelve is, zo dra dit verdroogd<br />

is , verwelkt ook de plant. Maar na den bloefem<br />

komt een zaadkapzel met veele kleine zaaden, die in<br />

den grond het volgende jaar verwachten. Dit is de gefchiedenis<br />

eener plante die in den zomer door de Egijpteharen<br />

geheel en rauw met fteel en vrucht gegeetcn<br />

wordt. Men vindt de pit, volgends Dapper, zoet, vol<br />

fap, en bijzonder dient dezelve zeer tot verkoeling. *)<br />

In Ooflinclie , iEtbiopien, Arabien en Egijpte waft de<br />

Tamarinde (Tamarindus indicd) die de Natuur den hecten<br />

Landen als een wezenlijke weldaad gegeevcn heeft. De<br />

bladeren dezes booms behooren tot die, aan welke men<br />

het eerft het flapen der planten ontdekt heeft. Zij omvatten<br />

zeer duidelijk bij het ondergaan der zonne den<br />

zaadknop , op weiken alles aankomt, zij bedekken hem<br />

daar door tegen de koude van den nacht, en laaten dezelvenniet<br />

wederlos voor dat de zonne opgaat. Deezen zaadbol<br />

neemt de Arabier en maakt ze in met zuikcr, en<br />

dit aangenaam zuur neemen de reizigers met zich "en lesfchen<br />

daar mede hunnen dorft, wanneer zij in heete Landen<br />

reizen, men weekteen ftuk tamarinde inwater, hier door<br />

wordt het water ongemeen koel en verfrisfehend, de<br />

bladeren, die ook in den winter niet afvallen, zijn een<br />

goed middel tegen de fpoelwormen: kookt men die ingemaakte<br />

vrucht met water op, zo wordt het een' zagten afr<br />

voc-<br />

*) ADANSON meent dat hier toe ook de Egijptifche waterpepcr<br />

(Stratiodes) behoort, van welke men zegt, dat de<br />

plante op den Nijl haar voedzel zoekt even als de dieren,<br />

wijl zij kleine bostenen bladeren voordbrengt, die dikwijls zeer<br />

ver van elkander afftaan en elk hun fteel hebben , die, wanneer<br />

hij een' tijd op het water gezworven heeft, zich met<br />

zijn wortelen, ongemerkt zo vaft in den grond zet, dat het<br />

moeite koft hem daar uit te trekken. Zij waft ook in den<br />

-Niger, en heeft veel overeenkomt* met onze Potamogeton<br />

Nympk. m Nymph.alba et lutea. Zie AKANSQNS Reizs<br />

rmar Sepegal.<br />

C 4


§6 Wijze inrichtingen in de Natuur.'<br />

voerenden drank. In de koortzen, die in Indien menigvuldig<br />

zijn, doet dit kookzel ongemeene dienden. Men<br />

kan de vruchten ook zonder ze in zuiker in te maaken,<br />

op eene drooge plaats meer dan een jaar goed houden.<br />

IJaar de Tamarinde overal zeer fchoon en hoog waft,<br />

zo dient zij den Indianen reeds met haar verkoelende fcha-<br />

Üuw. Echter houdt men het in Siam ongezond, onder<br />

de fchaduw deezer boomen te flaapen. TURPIN<br />

zegt dat 'er geen gras onder kan wasfén. Hoe aangenaam<br />

moet een boom, wiens vruchten verkoelend<br />

en verkwikkend zijn , bijzonder in een Land zijn,<br />

waar goed en fmaaklijk water een groote zeldzaamheid is!<br />

Het geen bij ons de aardappelen zijn , zijn de Bataten<br />

(~Coiivo:vu!:is Batatas) voor de heetere waerelddeelen. Een<br />

enkele wortel onder de aarde maakt echter zulk een aanjmcrklijk<br />

voedzel uit voor Afrika, een gedeelte van Azië<br />

én Amerika! Zij groeijen van Maart tot September, en<br />

vermeerderen ongemeen. Zij hebben ook nog dat voordeel<br />

dat men ze ligt door den winter behouden kan. De<br />

ranken deezer planten loopen over den grond heen, en<br />

wortelen in, zo als zij door de winden geflingerd worden.<br />

Gewoonlijk overtreffen zij de grootte onzer aardappelen,<br />

men heeft Bataten die zeven pond zwaar zijn,<br />

en de fmaak is veel fijner, zo blanken als zwarten eeten<br />

dezelven met graagte. Zij zijn nog des te nuttiger wijl<br />

men alle foorten van vee , zelfs honden en katten daar<br />

mede voederen kan: en zelfs fchaapen , geiten en zwijnen<br />

worden met het loof daar van gevoed. In Weftindiën<br />

zijn deeze wortelen reeds in drie maanden volkomen<br />

rijp, en wanneer men het gewas wil .voordplanten,<br />

behoeft men maar een ftuk van een rank, waar men wil,<br />

aftefnijden en in den grond te leggen, de ganfche wortel<br />

is vol kiemen die maar op ontwikkeling wachten. —<br />

Bij zeer veele Ooft- en Wcftindifche planten merkt men<br />

op haare bladeren zigtbaare verdiepingen, die onze plan-<br />

' « V l<br />

' ten.


Wijze inrichtingen in de Natuur. 5?'.<br />

ten niet hebben. In deeze door de Natuur zelve gemaakte<br />

holen houden zich veele Infekten op, en ontgaan<br />

daar door de vogelen en de onverzadelijkc boom-.<br />

vorfchen die geftadig in de boomen loeren. Uit een<br />

Mistelwortel, die gelijk een uijen aan de boomftammen<br />

en nog meer in de reeten der rotzen op de eilanden van.<br />

'Bahamwaft, komen insgelijks hole bladen, deeze ontvangen<br />

den regen, en leiden dien naar den wortel, welke<br />

zich daar door voedt. Zij wasfen altijd: bij gebcele<br />

bosfehen deezer wortelen, welke dikwijls zo wonder doorde<br />

rotzen geflingerd zijn, dat men moeite heeftyw ze<br />

uit te trekken. En niet eer dan dat de wortel zich op<br />

deeze wijs bevestigd heeft, fchiet de fteel opwaarts, en<br />

ontrok zijnen bloefem. Maar hoe wijs is deiNatuur! Hoe<br />

minder de plante uit de rots, of uit den houtftam, voedzel<br />

aan zich kan trekken, des te meer moet zij het van<br />

de bladen ontvangen. Wijl nu uijcmvortelen beftendig<br />

wat water moeten hebben , vormde de wonderweikzaame<br />

Natuur op de bladen der planten deeze groeven, en<br />

laat allengs uit dezelve eenige druppelen, na dat de behoefte<br />

van het gewas het vereischt, naar den wortel^ afzakken.<br />

De gunstige Natuur vergenoegde zich .niet.,<br />

dat zij in de heetfte luchtftreek de Mahony en andere<br />

prachtige boomen plantte, dikwijls zijn tdeeze met andere<br />

fehuim planten weder zo dik bezet, dat men ze voor<br />

de bladen en bloefem der boomen zelve zoude aanzien.<br />

Zo onaangenaam dit anders in de houttee'.t is, daar debeste<br />

boom eindelijk moet verwelken, wanneer hij te<br />

veel fappen aan andere gewasfen moet afftnan, zo is het<br />

toch hier een bewijs van de overgrootc vruchtbaarheid<br />

der Natuur, die geftadig gave hij gave voegt, en gcfebenken<br />

op gefchenken hoopt. En ook voor deez?<br />

planten? die niet in de aarde, als de, algemecne moeder,<br />

maar op de hooge boomen groeijen, zorgt de wijsheid<br />

des Scheppers. De bladen der wilde Ananas, (zo<br />

noemt men een plant van deeze foort) worden dikwijl?<br />

D 5<br />

t w<br />

? c


jo* Wijze inrichtingen in de Natuur.<br />

twee voeten'groot, zijn hol en fteeken in elkander, eneen<br />

alleen bevat dikwijls twee quart water, dat hij uit<br />

de lucht aan zich getrokken heeft, en dat, hoe wel de<br />

zonne haare ftraalcn loodrecht nederwerpt, toch altijd<br />

frisch en verkoelend blijft. De Mahagonys (Swietenia<br />

Mahagony) die dikwijls drie of vier voet diameter hout<br />

hebben , wasfen onder de vermogende befcherming<br />

jder Natuur op de Bahamfche eilanden, die fchier geheel<br />

•rots zijn , in holen en rceten der rotzen. Waar ergens<br />

wat hout, gras , of loof verrot is, fchieten de wortel vezelen<br />

heen, en verwijderen zelve, na dat zij dikker en<br />

fierker worden, dereeten. Winden regen voeren hun<br />

geftadig voedzel toe, de Natuur kan alles wat ons<br />

fchier onmogelijk toefchijnt verrichten. Zij bouwt de<br />

grootfte werken dikwijls op een' kleinen nauwlijks zigtbaaren<br />

grond. CA T E s B IJ heeft opgemerkt, dat, wanneer de<br />

rptzen voor het indringen der wortelen te hard zijn,<br />

zij zich uitbreiden, en zo lange over de oppervlakte<br />

heen loopen , tot zij ergens een bekwaame rcete vinden.<br />

Maar dikwijls liggen ook van deezen boom buiten den<br />

grond meer wortelen dan de ganfche boom met al zijn<br />

takken uitmaakt. En nogthans moet deeze boom, die<br />

zich eerft zelve zo kommerlijk geneert, naderhand op<br />

zjjiie kroon veele andere gewasfen herbergen. Even zo<br />

loopen in Carolina de wijnftokken langs de bergen heen,<br />

zij hangen van de rotzen over de Savannarivier, een<br />

meenigte druiven valt in het water, maar wat zoude ook<br />

in de huishouding der Natuur verloren gaan? De Natuur,<br />

is de rijkfte Koningin , en nogthans kan geen behoeftige<br />

zijn fober deel zo fpaarzaam befteden, als zij<br />

het kleinfte gedeelte haarer fchatten aanlegt. In Augus*<br />

tus en September, wanneer de rijpe druiven in de.Savannah<br />

vallen, zijn daar veele Barbeelen welke daar op<br />

nazen, en daar van zo groot en vet worden, dat zij aan<br />

den buik dikwijls één vinger dik vet hebben. De inwooners<br />

der eenzaamc Bahamfche eilanden hebben ook een<br />

hees-


Wijze inrichtingen in cle Natuur.. £9<br />

heestergewas, welkers fchors en bladen , wanneer zij in<br />

een groote mortier geftcoten worden, een zeep geeven ,<br />

waarmede men daar het linnen kan bleiken en wit maa,<br />

ken. De meeste inwooners genéren zich daar van de<br />

jagt, en de Natuur laat het hun ook in den winter met<br />

aan dieren en vogelen ontbrceken. Tot voeding van<br />

dit wild dient ook een boom , die groote wilde kerfen<br />

in lange ftruiken draagt, maar die, wijl zij den duiven en<br />

andere wilde dieren beftemd zijn, eerft in December rijp<br />

worden, behaiven dat nog de menfchen zijn duurzaam hout<br />

kunnen gebruiken. Tot dit zelve doeleinde is daar een<br />

Acacia, welke wel zijn zaadkapzel, wanneer het zaad<br />

rijp geworden is, opent, zo dat het zaad 'er uitvalt»<br />

maar echter nog aan het Kapzel door eene flijmerige ftoffe<br />

blijft hangen. Daar nu deeze zaaden zwart en de<br />

llijm in welke zij te vooren lagen, fcharlaken rood is,<br />

worden deeze vruchten door haar fchoone kleur den<br />

wilde duiven zigtbaar, zij eeten deeze zaaden, en worr<br />

den weder door de menfchen gegeeten. Nog aanmerklijker<br />

en aanbiddenswaardiger is de kunft der Natuur iu<br />

den balfemboom, die op alle de eilanden van Amenka<br />

tusfehen de keerkringen walt, op te merken. De<br />

vogelen, de vlijtige dienaaren der Natuur, openende<br />

kunstige kapzels, en verdrooijen de zaaden. Alsdan<br />

gaat het op de takken van andere boomen op, van daar<br />

loopt de wortel, om meer voedzel te zoeken, naar beneden<br />

, tot hij aan de fchors des booms ergens een verrotte<br />

plaats vindt, waar hij zich vestigen kan. Dit deeze<br />

fpleet waft de boom zo lang voord , tot dat ook deeze<br />

grond uitgeput is. Als dan valt de wortel dikwijls<br />

veertig voet diep in een rechte linie naar beneden, tot<br />

hij de aarde bereikt, hier hegt hij weder in, en als dan<br />

ontftaat'er een boom uit nog grooter dan die, uit welkers<br />

fchors hij voordkwam. Men gebruikt cle har ft van deezen<br />

boom als een zeep, en bedient zich van dezelve ook<br />

|rj de paardeartzenijkurift, In Carolina, Penfylvanien en<br />

Vir-


6$ Wijze inrichtingen in de Natuur '.<br />

Virginien is de heerlijke Magnolia, of Beverboom, wijt<br />

zich de bevers, gelijk KAL M zegt, met de fchors des<br />

zclven ligt laaten vangen. Hij waft in laage vogte plaatzen,<br />

de bloembladeren hebben een zeer fappig weefzcl<br />

en zijn zeer zngt wit. Deeze boomen geeven wanueer<br />

zijbloeijen, des morgens en 's avonds een alleraangenaamfte<br />

reuk. De zaadkapzels openen langzaamerhand<br />

haar Geilen, doch de zaaden vallen niet terftond op den<br />

grond, zij hangen ook nog op witte draaden, die omtrent<br />

twee duim lang zijn, tot zij volkomen rijp zijn,<br />

ïntusfehen ondergaan zij verandering van fappen, zo<br />

als blijkt uit de verandering der kleuren: eerft zijn zij<br />

wit, wanneer zij rijp zijn rood , en als zij afvallen,<br />

worden zij groen. De Magnolien zijn klein , maar haaaangenaame<br />

reuk ontdekt men reeds van verre en zo<br />

gaat de Natuur trapwijze tot de voleinding haarer zaad-:<br />

korrels te werk. Zo veel moeite befteed zij aan de on-r<br />

derhouding van alle haare werken.<br />

In Europa hebben wij eveneens uitnecmende planten,<br />

die ons tot fpijzen of fpeccrijen kunnen dienen. Op de.<br />

velden waft Karwi (JOarum carvij die men .geheel en al<br />

niet alle zijne declen gebruiken kan. RE I CHART heeft<br />

de Duitfchers geleerd, de Karwiplante in de tuinen te<br />

kweeken, dat de wortelen eetbaar worden, gelijk zuikerwortelcn.<br />

Op de velden verfchaft hij ook weinig<br />

moeite, hij heeft een menigte zaaden, en drooit ze van<br />

zeiven uit. Het loof daar van is zeer goed voederkruid,<br />

de jonge bladen daarvan worden in Franken en<br />

Thwingen als moes opgedischt. De grond, in welke<br />

men de witte Komijn wil teelen, vereischt niet veel toebereiding,<br />

wanneer zij in den herfft gezaaid wordt bloeit zij<br />

gezet in het volgende jaar. Het zaad is zeer kruidig en<br />

heet. Het verwarmt de maag en breekt de winden.<br />

Men gebruikt het daarom met jrecht, als een Duitfche<br />

fpeccrij iij brood, foupen en kool. Het is het werkzaam-


fpljze inrichtingen in de Natuur; è\<br />

ïflamfle wanneer het van de wilde Komijn gezameld<br />

wordt. In het mark Brandenbnrgfche wordt het insgelijks<br />

Verzameld. Men drijft 'er handel mede, en ftookt 'er<br />

BrandèWijn uit. Onze Voorzaaten onderzogten veel beter<br />

dan wij, de inlandfche fchatten. Onbekommerd om<br />

Kaneel of Cardamon uit Azië, dronken zij hun bier uit<br />

geril, hun-Brandewijn uit rogge, en hun-wijn van den<br />

Rhijn. Ook bij ons is alles goed, wat de Natuur doet.<br />

De fchalen der Walnooten QuglansJ worden in den<br />

.winter in de kaggels en ovens geftookt. Bijzonder kan<br />

de Smid ze in zijn eelt gebruiken. De ondervinding<br />

leert, dat hij ze zo goed als kooien kan gebruiken.<br />

De hulzen der zogenaamde roomfehe boonen, zijn eenzeer<br />

goed voeder voor de fchaapen en haar zeer aangenaam.<br />

Met oogmerk om het veld een groene mesting te geeven,<br />

zaait men akkerboonen, gelijk gewoonlijk en wanneerzij<br />

hunne halve hoogte bekomen hebben, worden<br />

zij onder geploegd. Het veld verkrijgt op deeze wijze<br />

zeer veele goede deelen , die nog korts te vooren planten<br />

geweeft zijn. De Natuur laat veele planten ondergaan<br />

op dat 'er weder nieuwe en betere uit haare fappen<br />

zouden kunnen opwasfen. Dc landbouwer volgt de Natuur<br />

na, de Natuur, in wier werken een altijdduurende<br />

opvolging een beftendignut, een wijze en zorgvuldige<br />

uitdeeiing overal zigtbaar is ; dc Natuur, die gelijk alle<br />

werken van God, tot volkomenheid, tot geluk van anderen<br />

medewerken, en overal goed fticbien wil, de Natuur<br />

die reeds van Millioenen menfchen geprezen en bewonderd<br />

is, en die nog veele duizende menfchen tot<br />

dankbaare aanbidding van haar wijzen en alleen goeden<br />

oorfprong zal opwekken.<br />

II. PROE-


II.<br />

PROEVE EENER NATUURLIJKE<br />

HISTORIE DER ZEE;<br />

De Zee Is ongetwijfeld een der grootfte en merkwaardigde<br />

werkftukken der Natuur. Zij is het element<br />

uitliet welk de ganfche aarde ontdaan is, het vaste Land<br />

fteekt, gelijk een eiland, uit de baaren op, het wateromgeeft,<br />

gelijk een gordel, onze woonplaats, en dreigt<br />

ieder oogenblik dezelve te overflorten , en de fchoonheden<br />

der Schepping te verwoesten. Op het eerde<br />

oogenblik is zij vreeslijk, nogthans gewent dc mensch<br />

zich daar aan, en zij heeft haaf bijzondere ïriaj^dueufe<br />

fchoonheid. In elke waerelddreek is de Zee onderfcheiden,<br />

en nogthans is zij over het geheel een enkel geheel<br />

, dat op zich zeiven verband en famenhang heeft;<br />

De Natuur leidde indeezen vloed een menigte zout,<br />

vuur, pek , en dagelijks hoopen zich aarde en fteenen in<br />

deeze diepte op elkander. De Natuur vereenigt hier de<br />

grootde en kleinde, de zonderlingde, de wreeddc, gulzigde,<br />

vrugtbaarde en nuttigde dieren* De oppervlakte<br />

is bedendig van vogelen en infekten bewoond, en<br />

de diepe afgronden wemelen van visfehen, kreeften en<br />

wormen. De Natuur bekleedde een deel der Zeedieren<br />

met de fchooride woonhuizen, en plantte vreeslijke<br />

rotzen, waaraan zij moeten gehegt zijn. Het fehijnt^<br />

als had zij door den Oceaan menfchen en waerclddeelen<br />

wilde fcheiden, en door deezen onzekeren en gevaarlijken<br />

weg lag zij den grond tot een ligtere en gemaklijker<br />

verbinding. Tot deeze kom leide de Natuur alle beeken<br />

en vloeden en verdeelde Weder alle dampen der Zee<br />

©vei


Fan de Zee. Derzelver diepte. 6%<br />

©ver de ganfche vlakte der aarde. In het binne'nfte der<br />

Zee verwekt zij eene geregelde afwisfclende beweeging,<br />

die geen Stervling vcrklaaren kan , en even daar door<br />

wedervaart millioenen fchepelen goed. Alle jaaren jaagt<br />

de Natuur zelve uit deeze eene ontelbaare menigte fchepzelen<br />

, en haare rijkdommen neemen echter geen einde.<br />

Zij baart haar eene verborgen afvoering door de inge-<br />

.wanden der aarde. Op eenige plaatzen werpt de Zee<br />

groote bergen van zand uit , het is als of zij zich<br />

daar van wilde reinigen, maar terwijl zij zich daar van<br />

bevrijdt, brengt zij weder nieuwen voorraaad te voorfehijn<br />

en bouwt zich zelveu daar door den fterkften<br />

voormuur tegen haar geweldig indringen. De hardde<br />

lichamen hervormt de Zee in flijk en modder, maar uk<br />

deeze diepten rijzen ook weder Kora alrotzen, die in<br />

vastigheid den rotsgebergten nabij komen. Kortom,<br />

wie de Natuur in haare grootheid wil zien, die bezoeke<br />

haar op en in de Zee! In deeze eeuwige werkplaats<br />

vol almagt, werkzaamheid, goedheid eu onafmeetlijkheid!<br />

Het is bekend dat onder het water der Zee veel grooter<br />

llreeken liggen, dan die zijn, op welke wij huizen<br />

en vruchten bouwen. Zo veel men weet neemt de Zee<br />

zes en een halve millioenen vierkante mijlen van de oppervlakte<br />

der aarde in, waartegen het vaste Land nog<br />

geen derdehalf millioen bedraagt. Men rekent, dat alken<br />

de Zuidzee meer dan tienduizend mijlen breed is.<br />

COOK en FORSTER \varen op de hooge zuidelijke<br />

breedte vier maanden en twee dagen rond gevaaren, enjhadden35oo<br />

Zeemijlen op de open Zee doorgebragt, eer zij<br />

Land zagen. Verbeeld u de vlakte der Zee van de Kaap<br />

de Goede Hoop tot Nieuw- Zeeland! Denkt aan de groote<br />

verfcheidene onophoudelijke verrrichtingen der Natuur<br />

in deeze onoverzienbaare velden! Herinnert u, dat de<br />

Zee waarfchijnlijk een der grootfte hulpmiddelen is, door<br />

wek


(54 ?de Zee. Derzelver diepte.<br />

%elke de Natuur de verdorven lucht reinigt en verbétert.<br />

Hoe veele duizende ons onbekende fchepzelen<br />

houden zich welligt in deeze naauwlijks bezogte velden<br />

öp, waar hen niemand ftoort , en de ftille Natuur haar<br />

allen zoogt en drenkt! Wie zou zich niet de hoogfte<br />

•grijsheid wenfehen, om het oneindig bock der Natuur<br />

geheel te kunnen beftudeeren, cn alle haare beminnen*waardigheden<br />

te genieten! Welk eene gedagte! Overal<br />

de levendige Natuur rondom ons, en de alomvattinge<br />

van dien God, van wien ook ik een adem een bezield<br />

ftof ben i<br />

• De Zee is niet op alle plaatzcn even diep. In de<br />

floorfnede rekent men haare diepte van 3<br />

80 totop een halve<br />

Duitfche mij'. De plaatzen , waar de diepte een<br />

ganfche mijl uitmaakt, zijn naar de waarncemmgen tot<br />

hier toe zeldzaam. ANSON fpreekt van een plaats tusfchen<br />

de 60 en 90 mijlen ooftwaarts van de kuft van bra-<br />

- filien, waar hij met een moer van 150 vadem geen grond<br />

konde vinden. Wanneer op groote fchepen het zogenaamde<br />

Noodanker, of het grootfte anker, 18 Lentenaars<br />

weegt, zo is de langtc van het ankertouw of de<br />

kabel gemeenlijk rao vademen. Er zijn zekere plaatzwi<br />

in den Oceaan, waar het water in de daad geen grond<br />

heeft waar de Natuur waarfchijnlijk openingen heeft<br />

gemaakt, die door het binnenfte van den aardbol heen<br />

gaan,' en eene verborgen gemeenfehap met de afgelegen*.<br />

• •fte Zeeën onderhouden. Zo moet men ongetwijfeld<br />

'van de Sylla en Chaiybdis in Italië, van den maal-<br />

•Lom in Noorwegen oordeelen, en van andere draaikolken<br />

in de Zee, waar van men 'er reeds veertig heeft<br />

reeren kennen. Het water fchict op deeze ruisfcheude<br />

en gevaarlijke plaatzen met fchriklijkgeweld in fchroomeliike<br />

kronkelingen van de rotzen af, en rukt op deezen<br />

weg alles met zich voord wat het ontmoet. De verbindtenis<br />

van deeze berugte en fints de vroegfte tijden<br />

doof


Pan de Zee. Derzeber diept: '4$<br />

door de fabelen der Dichters vaak onnatuurlijk vergrootte<br />

, plaatzen in de Zee met andere afgelegene Meiren<br />

wordt ook daar door waarfchijnlijk, dat men dikwijls<br />

boven deeze kolken in het water ebbe en vloed bemerkt,<br />

hoewel de Zee rondom dezelve anders deeze regelmaati-<br />

PQ afvvisfelende beweeging niet heeft. Doch wijl voorheen.de<br />

Zee waarfchijnlijk onze tegenwoordige aarde<br />

bedekte , eneerft langzaamerhandweder verlaatcn heeft,<br />

wijl in het gemeen de beweegingen der Zee tot de vorming<br />

der aarde, tot het daarfcellen van bergen, en het<br />

nithoolen van groote en kleine dalen zeer veel en welligt<br />

het meeste, en in verband met het geen kleine<br />

overftroomingen, en bijzonder vuurbraakende bergen<br />

door de lengte van tijd hebben aangericht, alles heeft<br />

toegebragt, zo konden de Natuuronderzoekers reeds,<br />

eer men daaromtrent waarneemingen deed, met eenige<br />

waarfchïjnlijkheid vooruit zien, dat de diepte der Zee<br />

met de bergen en dalen des vasten Lands in ecu naauvv<br />

verband moet ftaari, en de ondervinding heeft reeds het geen<br />

te vorengisfingen waren, thans als zeeker , bevestigd*).<br />

De Heer CASSINi bevond, toen hij voor de Koninglijke<br />

Franfche Jftronorme de middaglinie trok, dat de Kamgoü,<br />

of de hoogftetop der Pijreneefche bergen, door<br />

welke dè Natuur zelve Spanje en Frankrijk van eikanderen<br />

fcheidt, duizend en vierhonderd roeden boven de vlakte<br />

der Zee verheven is. En de Graaf MARSILLI<br />

vond, dat vierentwintig mijlen van Kanigm af 5 in de<br />

Zee een afgrond is ^ die even zo diep is als die berg boven<br />

de vlakte der aarde en der Zee verheven is. Voegt<br />

men nu daar bij, het geen eene on lochen brare W taih<br />

is, waarvan elk, die maar oogen en handn om te zien<br />

en<br />

•) Men zie Nèu. Hamb. Mag. H. XXV. f. 15; van de Gebergten<br />

, en verfteenineen in de Zee; daar zijn ook veele<br />

berichten van het terugwijken der Zee, van de nieuwling*.<br />

Wit de Zee opgereezen eilanden.<br />

É


£6 Pan de'Zee. Derzelver diepte.<br />

en te tasten heeft, overtuigd kan worden, dat men op<br />

de hooglte bergen verfleeningen van fchulpen en Hekken,<br />

die nergens-anders dan in de Zee voorkomen, in menigte<br />

vindt*) , b. v. dat men op de CordiHeras in Amerika<br />

m eene hoogte van tweeduizend vademen, verfteende<br />

fehaald.'eren gewonden heeft , waar uit men met den<br />

Graaf van BUFFON onbetwiftbaar het betluit moet opmaaken,<br />

dat voorheen de Zee zo hoog moet geftaan,<br />

en deeze fchriklijke keten van bergen overdekt hebben,<br />

zo kan men zich van de diepte der Zee op fommige<br />

plaatzen, en van den onuitputtelijken waterfchat, dien<br />

de Natuur hier opgcfioten heeft, een zwak denkbeeld<br />

maaken. De Heer VAN LUC zegt, dat de bergen tot<br />

eene hoogte van 7, en P.ozo voeten boven de vlakte derZee,<br />

Zeedieren bevatten t). FORST ER insgelijks, zegt[<br />

dat hij en zijn Reisgezelfchap in de hooge zuidlijke<br />

breedte dikwijls eene grondlooze Zee gevonden hebben,<br />

zo dat men met angels en lijnen 'er geen visch konde<br />

vangen $). In'Keurfaxen is de berg, op welke de<br />

vesting Koningftein aangelegd is , een zandklippe,<br />

welke de Zee ook waarfchijnlijk heeft'aangevoerd. Zij<br />

is duizend en vierhonderd voeten hoog boven het wed<br />

der onder voorbijvlóeijen de rivier de Etbs verheven, en<br />

ech-<br />

*) Men vergelijke daar mede GATTERERS Abrifz der<br />

Ceographie. Op bl. 54 en volg. fpreekt die Schrijver van de<br />

Zae, en zegt ook, dat de diepfie Zee nergens veel boven<br />

eene Geographifche raijle diep is, en merkt aan, dat de<br />

hoogte der bergen, waar na MARSILLI de diepte der Zee<br />

bereekert, zelfs nog niet naauwkeurig bepaald is. VOLTAI-<br />

RE, de Schrijver der Singularites de la Nature, fpot op<br />

veele plaatzen met deeze (telling der Natuuronderzoekers,<br />

dan bewijft daar door niets anders dan dat men een groot<br />

JDichter en flggt Natuurkundige kan zijn. '<br />

f) Zie 7tjne brieven over de bergen, aan de Koninginne<br />

Van Engeland.<br />

S) Zie zijne Reize rondom de waereld. I. D.


Wan de Zee. Derzeïver diepte'. 6f<br />

echter men heeft verfteende Kamfchaalen (Pectiniten)<br />

daarin gevonden. Hoe groot moet dan de vloed geweeft<br />

zijn, die tot aan de hoogfte top deezer bergen<br />

reikte! Doch het was echter noodig, zulk eene menigte<br />

waters in de Zee te verzaamelen, wijl wij anders op het<br />

vaste Land niet genoeg wolken, regen, fneeuw en<br />

hagel zouden hebben. Het was noodig het bed der Zee<br />

zo diep uittegraaven, op dat zich de groote dieren,<br />

Walvisfchen, Narrwals, Zeehonden en andere groote<br />

foorten daarin zouden kunnen ophouden en zonder aanftoot<br />

heen en weder zwemmen. De Walvisfchen<br />

ftranden, wanneer zij te na aan den oever komen,<br />

zij fterven den jammerlijkften dood wanneer zij zich<br />

in ondiepten waagen of maar tusfchen de fcheeren geraaken,<br />

die aan de Noorweegfche kuit in menigte zijn.<br />

Het was noodig den waterfchat zo groot en aanzienlijk<br />

te maaken, op dat voor zo veele nuttige visfehen, wormen<br />

en infekten voor hun onderhoud , voor hun voordplanting<br />

en behoudenis gezorgd werde. Wierd de Zee<br />

ondieper, zo kouden wij ook zulke groote reizen met<br />

zulke zwaat belaste fchepen niet op dezelve doen, het<br />

evenwigt des waters tegen het vaste Land wierd daar<br />

door veranderd, het klimaat der Landen die aan de Zee<br />

liggen b. v. Engeland, Zweeden,Deenemarken, zouden<br />

daar door kouder en ftrenger, de roofvisfehen in de Zee<br />

zouden als dan over de kleine foorten meester worden<br />

en alles verflinden, de winden zouden dezelve tot op<br />

den grond opwoeien , en wij zouden ook de menigte van<br />

zout niet daar uit kunnen haaien die wij noodig hebben;<br />

het is eene waare weldaad des Scheppers, dat hij door<br />

zijne wijsheid de eens vaftgeftelde maate van water bij<br />

het onophoudelijke uitwaaszemen, weet te onderhouden.<br />

De opzigt van God is des te noodiger, daar men op<br />

vêele plaatzen duidelijk ziet, hoe de grond der Zee hooeer<br />

wordt, en dus het water derzelve meer en meer rijft.<br />

6<br />

E a WW


5S Van de Zee. Derzeïver kleur.<br />

Van de rivieren die in dezelve (torten, wordt een menigte<br />

zand, aarde, fteenen, hout e. z. v. zonder maate<br />

in dezelve aangevoerd. De Koraalen groeijen dagelijks,<br />

en gelijken ten laatftè gehee'e rotzen en bergen. Van de<br />

menigte Mosfel- en Slekkenfehaalen , Zeekruiden, overblijfzels<br />

van zo veele kleine en groote Zeedieren, die<br />

langzaam rotten, en alles wat zints veele eeuwen in dezelve<br />

geworpen en aangevoerd is, ontltaat noodwendig<br />

eindelijk zulk een' aanmerklijken voorraad, dat de Zee<br />

op veele plaatzen reeds zoude ingebroken zijn en zich<br />

over het Land hebben uitgeftort, zo niet de Natuur<br />

weder andere ons onbekende inrichtingen, — waarfchijm<br />

lijk onderaardfehe kanaalen,- door welke het water naar<br />

het binnenfte der aarde wordt afgevoerd, had daar gefield.<br />

Zij houdt behendig haar werk in orde, zij ziet<br />

op alles, verhoedt alles wat haar fchadelijk konde worden,<br />

en wendt.duizende verwoestingen, wanorden en<br />

gevaaren af, zonder dat wij het merken.<br />

De kléur van het Zeewater is gemeenlijk bleekgroen,<br />

het welk door zijn zagte glans het oog bevalt en voldoet.<br />

Men heeft om die reden fints lange de kleur der<br />

Zee nagemaakt, en ze op veele andere dingen overgedraagen^<br />

In ftorm verft de fcfmim het water omtrent<br />

wit, wanneer onder eene ondiepte,- een zandbank, een<br />

trts is, zo heeft gemeenlijk het water boven een witachtige<br />

, of een andere kleur. De Zeeheden geeven daar<br />

acht op en zien het als eene waarfc&ouwing aan, om<br />

met groote fchepen zulke gevaarlijke plaatzen te vermijden.<br />

Men onderzoekt daarom altijd terftond op de<br />

plaats waar de Zee een andere kleur heeft dan gewoonlijk<br />

, dc diepte derzelve, om te weeten of men daar over<br />

kan of wenden moet. De Atalantifche Zee is op veele<br />

plaatzen met Zeelinzcn (Lemna) die aan de rotzen wasfen,<br />

geheel bedekt. Veertig , vijftig mijlen van den<br />

aevei


Van het zout in de Zee.<br />

oever is dikwijls de Zee ktaarer en helderer dan aan de<br />

kusten, wijl aan het ftrand geftadig veele dieren worden<br />

uitgeworpen, en flijk aanhoopt. Aan de Bahamfche<br />

eilanden is het water zeer helder , in de diepte van<br />

twintig vademen zag C AT E s B IJ den rotzigen grond , en<br />

befchouwde dikwijls met vermaak een fchouwfpel dat<br />

men hem fchier zou benijden. Hij zag namelijk onder<br />

het gebosch van Koraalmos een woud van kleine en<br />

groote zwammen, en een gansch heir van mosfelen,<br />

die daar lagen, hingen, kroopen, zich openden , voedzel<br />

inhaalden, en zich weder in de fchalen floten. Nog<br />

meer, — een menigte van fchoone visfehen van allerlei<br />

zoort fpeelden daar in hun element, en verkondigden<br />

ftom voor het oog des ongelukkigen befchouwers de<br />

uiagt en milde goedheid Ivan God ! Even zulk een<br />

fchoon gezigt levert ook die arm des Oceaans, die wegens<br />

zijn menigte Sterkoraalen, en welligt ook wegens<br />

de kleur der kuste en het zand, den naam van roode<br />

Zee verkreegen heeft. Welk ^een onoverzienbare<br />

menigte Polijpen worden 'er noodwendig vereischt»<br />

esr zo vee le grote harde Steenkoraaien C r<br />

f s<br />

nobïlisj<br />

ontftaan, dat de Zee van deeze klippen gansch rood<br />

fchijnt!<br />

Een ander merkwaardig verfchijnzel bij het Zeewater<br />

is het menigvuldige zout dat daar in ontbonden is. Dit<br />

getuigt de fmaak, het zout zet zich hier en daar aan de<br />

rotzen, en fints de vroegfte tijden heeft men zflUt w<br />

de Zee gewonnen. Men ontdekt het ook, zo dra men<br />

het water der Zee tegen gemeen bron of rivarwiter<br />

weegt. Het eerfte is veel zwaarer, en draagt dra xp<br />

grooter lasten, defchepen gaan op deZec :.iet 20 "iep, als<br />

op andere rivieren. Zout water op hetLand is een zeldzaam<br />

verfchijnzel iul Europa. In Afrika, en ook ineen gedeelte<br />

van Afiö,zijn de meeste wateren m ••tkonkzout en Salpeter<br />

jezwangerd. Iu Uaiiën zijn'creenigen vauuk;. |art,<br />

E 3 eu


7


Van hst zout in tk Zee. "}•>.<br />

gen het gevolg daar van bad moeten zijn ? Zouter is<br />

wel'.igt geen water in de Natuur dan eenige meiren iri<br />

Rusland , die bijlterke hitte geheel uitwaazemen. cn de<br />

grootfte brokken van gekrijftallifeerd zout overiaaten,<br />

van het zout dat het water mede afgefpoeld heelt,<br />

van de bergen die vol zout.zijn, waartoe inzonderheid<br />

het Jeltonifche Meir iri Rusland behoort, en de<br />

zogenaamde doode Zee in Paleftinaj die honderd mijlen<br />

lang en 25 breed is. Men rekent, dat in de middenlandfche<br />

Zee het vijftiende deel des waters zout is,<br />

jloch de doode Zee fchijnt niets te zijn, dan eene zui-<br />

'yere ontbinding van zout, (Sa/fop) het water is hier<br />

zo zeer met zout bezwangerd, als mogelijk is, het heeft<br />

zo veel ontbonden zout in zijne tusfehenruimten hangen<br />

als door het zelve kan gelaaden worden *). Het is<br />

daar door ook zo zwaar, dat het elk die daarin baadt ,<br />

in de hoogte draagt, zonder dat hij in het minfte nodig<br />

heeft, zich door de beweeging der handen en voeten te<br />

helpen. Dit water brandt in den mond als of men vuur<br />

,0p de tong had. De Jordaan ftort zich in deeze Zee en<br />

vloeit midden door dezelve, 'er komt dus altijd iets van<br />

het zoete water in, doch wijl juift daar de hitte des Lands<br />

nabij Jericho het grootfte is ,zo waazemt die .Zee verbaazend<br />

uit, de uitwaazeming beneemt hem echter niets het<br />

minfte van zijn zout, alleen het zoete water vervliegt,<br />

en het moet des 'beftendig de allerfterkfte pekel blijven.<br />

Het kan zelfs zout dat daarin geworpen wordt niet meer<br />

ontbinden. MAUNDREL en POCOCK, twee opmerkzaame<br />

reizigers wilden daar inzwemmen, maar zij waren<br />

met betrekking tot dit zwaarfte onder al de Zeewaters ligter;<br />

het water hief hen in de hoogte. Men vindt'er ook nooi t<br />

vis-<br />

*) De Scheidkundigen rekenen, dat bet water niet veel<br />

meer zout aanneemt, dan het vierde gedeelte van zijne<br />

zwaarte. Zie CASP. NEVMANNI Chemie medies 1'ajf.<br />

I. pag. 347.<br />

E 4


Van het zout in de Zee<br />

visfehen in, het heet met recht de doode Zeè, wijl geen<br />

Jeevend fchepzel zich lange in deeze pekel kan ophouden.<br />

• POCOCK ftak zijn hoofd in het water, en oogenbliklijk<br />

was hij met een fchorsch van zout overtogen.<br />

Zelfs geen planten of ftruiken komen daar in voord,<br />

want het water legt terftond een korft van zout aan de.<br />

openingen der planten, en verftopt daar door de huid.<br />

-Nog minder kunnen de visfehen in dit water voordfehie^<br />

ten of fteigen of vallen. Het water der doode Zee is<br />

vijfmaal zwaarer dan het zoete, en de fpieren en vinnen<br />

der visfehen zijn zo fterk niet dat zij deezen wederftand<br />

zouden kunnen overweldigen. Werpt men 'er visfehen<br />

in zo kunnenze niet op den grond komen, zij zwemmen<br />

boven, werpen zich op de zijde, en werken zich<br />

in korten tijd dood, THEVENOT zegt, dat de<br />

visfehen in de Jordaan wanneer zij met den ftroom tot<br />

•aan de doode Zee gekomen zijn , oogenbliklijk omkéeren<br />

, zo dra zij de Zee naderen, en dat die, welke<br />

door de fnelheid des waters mede gevoerd zijn geworden,<br />

daar terftond fterven. In deeze Zee kunnen ook<br />

de duikers hunne kunft niet beproeven. Twee beroemde<br />

Geleerden in Göttingen, de Heer Hofraad M i c n AC-<br />

Ï.IS en Profesför BUTTNER maakten door dc kunft<br />

deeze Zee in het kleine na. Zij wierpen naamelijk in een<br />

ton vol water zo veel zout, dat het zout het vierde gedeelte<br />

des waters uitmaakte, en na dat het water op<br />

deeze wijze geheel en al van keukenzout gezadigd was,<br />

zetten zij 'er een Karper in, doch de visch kon niet<br />

zwemmen, maar lei zich terftond op zijde en ftierf. Door<br />

deeze proeyen en ontdekkingen wordt de anders duistere<br />

en moeilijke plaats van Ezectöe/Czp. XL VII. vs.9.10. ir.<br />

volkomen opgehelderd. De Heilige Dichter voorzegt<br />

naamelijk eene verandering, die in deeze doode en van<br />

leevende fchepzels ontblootte Zee zalontftaan. Hij zal,<br />

zegt hij, dooreen ftroom van zoet water zo gemengd, en<br />

?ls geheeld en gereinigd worden, dat men verv olgends ook


Van het zout in de Zee. 73<br />

in dit water gelijk in alle andere Zeen zal kunnen visfehen.<br />

* Dit zout nu, waarvan elk deel der Zee zijn<br />

zeeker aandeel ontvangen heeft, maakt niet alleen het<br />

water der Zee zwaarder, dan het anders zijn zoude, en bewerkt<br />

daar door bij de zwaarfte fchepen een veel fterket<br />

wederftand, dan het zoete water geeven kan; het verhindert<br />

ook , terwijl het, gelijk alle zouten uoen, cle<br />

koude verflerkt, dat het Zeewaterzo ligtiuetbevrielt, en<br />

dus in den winter langer dan andere waterfchatten voor<br />

visfehen en menfchen beftendig open blijft; het dient<br />

ook zeer tot reiniging en gezondheid des waters, en<br />

verhindert , dat eene geheele verrotting in de Zee de<br />

overhand neeme. Het zout bewaart, gelijk bekend is , alle<br />

andere lkhaamen voor het bederf, lin men meent oolc<br />

uit ondervinding te weeten, dat het ftaande zoete water<br />

in vaten eer bederft dan Zeewater. Doch de Engcllcne<br />

ArtsPRINGLE vond bij het Zeewater de onverwachte<br />

eigenfehap, dat zij de verrotting bevordert. Een<br />

visch die in water van dien tvap'van zout bewaard werd ,<br />

was veel meer bedorven, dan een andere, die even zo lang<br />

in fchoon gewoon water bewaard was. Mag men uit<br />

deeze enkele waarneeming, waartegen zeker nog verfcheide<br />

bedenkingen te maaken zijn, iets befluiten, zo<br />

fchijnt het als of de wijze en gunffige Natuur bij de menigte<br />

van zout, die in de Zee is, in verband met andere<br />

beftanddeden des Zeewaters, het groote oogmerk gehad<br />

heeft om de ontelbaare doode lichamen, die dagelijks<br />

in de Zeemoeten voorkomen, fchielijk te ontbinden , haare<br />

verrotting te bevorderen, op dat de ftank anderen<br />

dieren niet zoude fchaden, en de ontbonden ftof m korten<br />

tijd weder tot andere nieuwe wezens zoude {trek*<br />

ken. Het is boven alles moeilijk, de waareen laatfte<br />

eindoorzaaken, welke God bij de Schepping bedoelde,<br />

op te fpeuren, en hoe veel moeilijker is het ons,<br />

hier iets te beuaalcn, daar wij over een element moeten beflisfen,<br />

van welke wij nog zo weinig zekerheid wecten,<br />

E 5 "*


\\ Van het zout in de Zee.<br />

en nat wij waarfchijnlijk nooit geheel zullen doorgronden.<br />

Over den oorfprong van dit zout kan men vvelligt<br />

eer met waarfchijnlijkheid iets bepaalen. De rivieren<br />

die van het vaste Land naar de Zee loopen, en zich<br />

eindelijk daar mede vermengen, fchijnen niet veel mede<br />

te brengen. HALLEIJ meende dat zij 'er de oorzaaken<br />

van waren , en vergat dat zelfs de fmaak getuigt, dat<br />

het rivierwater altijd zoet en nooit zout fmaakt. Ook<br />

is de Zee aan den mond der rivieren wegens de menigte<br />

zoet water, minder zout dan op andere plajtzen. Indien<br />

de rivieren in haaren loop het zout uit de onderfcheidenaardlaagen<br />

affpoelde en mede voerde, zomoesten<br />

zij noodwendig allerlei zouten, zuure, loogachtige<br />

en middenzouten medebrengen, doch het Zeewater<br />

heeft overal eenerlei fmaak. Alleen in de doode Zee<br />

heeft men ook iets van aluin waargenomen. En vinden<br />

wij dan op den aardbodem de vreeslijke menigte<br />

van zout, die vereischt wordt, om de groote wijde Zee<br />

beftendig zo gezouten te houden? Men rekent, dat bij<br />

StToomflad het zevende gedeelte van het Noorderzeewater<br />

zout is, en men ziedet het daar met groot nut. De<br />

Zee moet ook noodwendig van den beginne aan zout<br />

geweeft zijn, wijl de Zeevisfchen, die anders in geen<br />

ander water voordkomen, terftond naar de tegenwoordige<br />

inrichting onzer aarde zich daar in opgehouden<br />

hebben, daar verder de Zee ten allen tijden even zout<br />

Was en is, ongeacht de verbaazende uitdamping van<br />

het water, waar door de zoutdeelen nader bij elkander<br />

moeiten gebragt worden, en eene fterker gewaarvvordinge<br />

op de tonge veroorzaaken; ongeacht de zo groo.<br />

te en onbepaalbaare menigte van zout, die alle jaaren<br />

uit de Zee getrokken wordt, waar door noodwendig<br />

de voorraad van zout, die God naar de gedachten<br />

van forrrmigen bij de Schepping onzer Planeet, eens<br />

vooral, daar ingelegd heeft, eindelijk moeit uitgeput<br />

worden; zo is het hoogftwaarfchijnlijk, dat de Zee zich<br />

zei


Fan het zout in de Zee: 75<br />

«elven' beftendig met zont bezwangert, en zich telkens<br />

elk verlies vergoed. De bodem der Zee is de vruchtbaarfte<br />

baarmoeder. Hij beftaat, even als het vaste Land, uit<br />

allerlei laagen van zand, kleien kalk, daar zijn ganfche<br />

bergen van fteenen, anderen van marmer en krijt, 'er<br />

zijn klippen, bergen, dalen, wouden, mineraalen bij afwisfeling<br />

even als op de drooge aarde. Onder deeze onderfcheiden<br />

beftanddeelen des bodems kunnen ook of op<br />

het ganfche bed der Zee, of alleen op fommige plaatzen,<br />

geheele aderen of brokken van vloeibaar of fteenzout<br />

fSal gemmet, Sal nativum, Muria mantana) zijn , gelijk dit<br />

mineraal in Hongarijen, Zevenbergen, Polen ,'Saltsburg,<br />

Berchtoldsgaden , ïyrol in het Wurtembergfche, fchier<br />

in elke gijpsbreeke gevonden wordt. Somwijlen maakt<br />

het ganfche bergen uit, en wordt, gelijk andere fteenen,<br />

met ijzers en hamers los geflagen, in vijzels klein<br />

geftooten, en zo in de keuken gebruikt. Daartegen in<br />

het Land der Kiegifcn en bij Wiélieza in Polen , niet vet<br />

van Krakau, ligt het op de vlakte onder de damaarde,<br />

on o->n rlr> 1->ii-ftp nliotc frhiinr het nnnitnuthanr re ziin.<br />

Men heeft het daar fints de vroegfte tijden reeds gebruikt<br />

, en thans is 'er beneden eene ruimte, in welke<br />

men eene ganfche Stad zoude kunnen ftichten. SCHO-<br />

5ER. zegt,dat voorheen de Republiek Polen, toen deeze<br />

zoutgroeven nog niet aan het huis Oostenrijk behoorden<br />

jaarlijks 600,000 Centenaaren zout daar uitgehouwen<br />

heeft. CONNOR, een Engelfche Arts, die deeze<br />

zoutwerken bezien heeft, befch rijft de plaats als<br />

een onderaardfche Stad, men moet, zegt hij, 'er driehonderd<br />

voet in nederdaalen, alle zoutgroeven kaa<br />

men naauwlijks in een ganfche week door loopen, 'er<br />

zijn geheele wegen, breede ftraaten, gewelfde plaatzen.<br />

Bij Claufenburg in Zevenbergen wordt den arbeiders uit<br />

de Zaltsftok, die 33 Lachter diep is, alleen maar die<br />

ftukken betaald, en naar Hongarijen vervoerd, welke<br />

tachtig pond weegen, alle andere, die beneden dit gswigt


?Ö Van liet zout in de Zee. '<br />

wigt zijn, worden als onnut weg geworpen, en de ecb><br />

te (lukken zijn zo gemeen, dat een man aan elk (tuk<br />

maar een halve grofchen verdient. Men vindt wel niet<br />

overal in de Zee de waare (teengrond, wijl de menigte<br />

van dieren, planten,zandhoopen,'conchylien fchaalen ,<br />

Coraalen e. z. v. dikwijls een korft daar over maaken,<br />

door welke men niet altijd heen komt, doch op fommige<br />

plaatzen was MARSILLI echter zo gelukkig, van de<br />

onderfcheiden laagen der Zee te ontdekken en men ziet<br />

dat zij zich even zo regelmaatig aanzetten, als op het<br />

vaste Land. De Graaf heeft de onderfcheiden laagen<br />

van fteenzoutonder en tusfchen de fteenlaagen afgebeeld.<br />

En van deeze zoutbanken, en groote dobbelftcenen en<br />

brokken van fteenzout, die op den grond liggen, ontbindt<br />

het Zeewater, terwijl het door zijne onophoudelijke<br />

beweeging beftendig aan de zoutaderen wordt aangeflagen,<br />

telkens zo veel als het houden kan, daarom<br />

is ook het Zeewater in de diepte zouter, dan aan de<br />

oppervlakte, en de Schepper heeft door deeze eenvoudige<br />

inrichting voor den beftendigen duur van dit groote<br />

verfchijnzel gezorgd. Volgens een bekende regel der<br />

Natuur ontbindt warm water meer zout in denzelfden<br />

tijd, als koud. Daaruit is het te verklaaren, waarom<br />

de zuidlijke Zeeën zouter zijn dan de noordlijke. Er<br />

gefchied dus in de Zee het zelfde wat in Beieren, waar<br />

men arme Solen (zoute wateren) heeft, die weinig zout<br />

houden, die veel hitte, lang kooken en dikwijls herhaald<br />

graderen vereisfchen , met dit arm water wordt<br />

uit gericht. Men neemt naamelijk uit de nabuurige<br />

Saltzburger zoutwerken groote (lukken fteenzout, legt<br />

ze in de Beijerfche Sole, en laat ze daar door het water<br />

ontbonden worden. Het water lekt onophoudelijk aan<br />

deeze brokken, gelijk het Zeewater aan zijn zoutvoorraad<br />

fchuurt en verrijkt zich daar door. Waar in het<br />

'gemeen de Sole of gezouten water voorkomt, ontllaat<br />

•het of uit nabij of afgelegen bergen, waar hopen, banken<br />

of


Pan het zout in de Zee. ' 77<br />

of aderen fteenzout liggen, die zich door de gips of albafi<br />

ontdekken. En alle zuiver en zoet rivierwater kan brak<br />

gemaakt en in korten tijd gezouten worden, wanneer<br />

men het maar naar plaatzen leidt, waar het langs zoute<br />

oevers kan fchuuren en zich met bet zelve verzadigen.<br />

Zo houdt men bij Halkin in het Zaltzburgfche in een<br />

diepte van agthonderd vademen in den Onderliggen den<br />

zoutfehat, aan de plaatzen waar het zout met eene<br />

blauwachtige aarde vermengd en verontreinigd is, kleine<br />

vierkanten bakken, leidt door een tregtervormige<br />

opening het water uit een rivier, fluit de bak wanneer<br />

hij vol water is, vanvooren met aarde, laat het zo eenige<br />

weeken, ook wel maanden Haan, intusfehen lekt<br />

het water het zout uit de wanden , en het wordt<br />

hoe langer zo zouter, en de onderaardfche bak wordt<br />

natuurlijk, naar maate het water' zijne wanden uitlekt,<br />

grooter en ruimer. Na eenigen tijd opent men de verborgen<br />

kelder, laat het water door buizen naar de pannen<br />

in de Ziederij loopen, en het behoeft maar eenige<br />

reizen gekookt te worden om het overtollige water te<br />

vervvaaszemen, en de deelen vereenigen zich, de krijftallen<br />

fchieten aan en men heeft zuiver zout. . Behaagde<br />

het den Heer der Natuur de hitte der zonne over de Zee te<br />

verfterken, of een aanmerklijk deel Zeewater in deeze onderaardfche<br />

diepten te doen zinken, en de tot de regelmatige<br />

vorming der zouten noodïge ruft, en de na het uitwazemen<br />

des waters noodige koelte in dit element aan te<br />

richten, — inkorten tijd zouden wij de grootfte dob,<br />

belfteenen van kookzout 'in de Zee zien ontftaan. Het<br />

geen de Natuur uit wijze inzigten niet kan laaten gefchieden,<br />

verricht de kunft en de behoefte des menfchen. In<br />

de meeste zuidelijke Landen, in Italië, Spanje, Portugal<br />

, op het eiland Maltha, en aan de Afrikaanfche Kusten<br />

van Barbarijen, waar ook veel fteenzout ligt, bereidt<br />

men alle jaaren veele Centeners zout uit de Midd


y% ' Van liet Xöut in de Ze»:<br />

of baaijen maakt, ook baaizout (Muria Marina) genaamd!<br />

wordt. In de heete maanden graaft men naamelijk aan<br />

den oever, waar vaste klei den grond uitmaakt, veele<br />

vierkante bakken, ftampt ze vaft aan en vult ze met<br />

Zeewater, men laat het daar eenige weeken ftil ftaan,<br />

de ruft, de daarop vallende zonnewarmte en het ftrijken<br />

der winden over de gevulde groeven, bevorderen de<br />

«itwaaszeming, en het zwarte zout blijft beneden in de<br />

groeven liggen. Wijl de aarde in de groeven nu rood<br />

dan groen geverwdis , van ijzer of koper dat in de aarde<br />

zit, &<br />

zo heefc ook dit zout deeze kleuren. Dikwijls ziet<br />

het 'er zo grauw, vettig en morfig uit als drek, door de<br />

vreemde bijgemengde deelen. In Frankrijk brengt men<br />

het zo grauw als het is op de tafel, en een vreemdelingzou<br />

het eer voor peper dan zout houden. Maar in Holland<br />

wordt het gerafineerd of geaffincerd, dat is, men<br />

laat het in groote vaten omroeren en door water ontbinden<br />

, men kookt het als dan in pannen, de flijk zet zich<br />

onder aan , en het gezuiverde zout krijftallifeert boven<br />

aan in de pannen. Aan het groene voorgebergte in het<br />

Land Senegal loogt men zelfs de moerasfige, en op de<br />

Hebridifche eilanden de zandige grond uit, om zout te<br />

winnen, dat de flijk en het zand ingezogen hebben, wanneer<br />

dc golven der Zee daar in geflagen zijn, en naderhand<br />

door de hitte der zonne het water uitgevvaazemt en<br />

een korft van zout van boven gevormd heeft. Op eenige<br />

eilanden in de Indien maakt men enkel daar door<br />

zout, dat men allerlei hout in brand fteekt, en het dikwijls<br />

met Zeewater bluft. Men meent zelfs, dat tot het<br />

inmaaken van vleesch, en alle fpijzen die bij de fcheepvaart<br />

gebruikt worden, het fchoonfte zout, dat uit zoute<br />

bronnen verkregen wordt, niet zo goed is als het Zeezout.<br />

Daarom laat zelfs de Admiraliteit in Rusland,<br />

waar men toch het fchoone zout uit Syberien heeft, alle<br />

jaaren eenige fcheepslaadingen van dit zogenaamde Spaan*<br />

jfche zout (wijl bij Bayomen veel gewonnen en van Se.<br />

Iyes


Vm het zout in de Zee. 7J)<br />

Ives veel uitgevoerd wordt) naar Rusland komen. Ook<br />

wórdt de Haring en veele andere visch in Holland<br />

met het Baaijzout gezouten , na dat het daar door<br />

vuur, dat van turf geftookt wordt, gereinigd is. Uit<br />

de zoute moerasfen van het Eiland Elba worden jaarlijks<br />

, niet ver van Rio voor den Groothertog van<br />

Toskanen 60000 zakken zout, waarvan elk coo Toskaanfche<br />

ponden weegt, bereid. Het fchijnt ook, dat<br />

deeze gemaklijke wijze van zout te winnen, in de oudde<br />

tijden gebruiklijk is geweeft. ZEPHANJA (Kap. II.<br />

9) fpreekt reeds van zoutgroeven aan de Doode Zee,<br />

en bedreigt een gansch Volk, dat zijne heerlijkheid ter<br />

neder geftort en verontreinigd zal worden, gelijk een<br />

zoutgroeve. POCOCK zegt ook, dat de Natuur zelve<br />

in Paleftina de zaak verligt en aangelegd heeft. Wanneer<br />

naamelijk in April en Mai de fneeuw op den Liba.<br />

non fmelt, zwelt dejordaan op, de Doode Zee kan het<br />

water niet vatten, zij loopt over, en flaat over de nagelegen<br />

dalen. Door de vermeerderende zomerhitte neernt<br />

het water weder af, en wanneer het weder binnen zijne<br />

oevers getreden is, blijft in de dalen eene dunne laage<br />

van zout achter, en de inwoners maaken bovendien aan<br />

den oever kuilen en holen , in welke het zout aanfchiet<br />

en het water vervliegt. In veele plaatzen des Bijbels<br />

heet daarom de plaats nabij de Doode Zee, het Zomdal,<br />

en is de onvruchtbaarfte in gansch Paleftina, gelijk<br />

deeze Zee zelve de Zoutzee wordt genoemd, wijl<br />

het ganfche Land zich uit dezelve met zout verzorgt. De<br />

wijsheid des.Scheppers zag dit alles vooruit,maakte alle<br />

deeze inrichtingen zelve , en maakte de fchatten der Zee zo<br />

onuitputlijk rijk, dat ze niet arm wordt, hoewel wij<br />

alle jaaren zout genoeg voor ganfche Koningrijken daar<br />

uit trekken. Alleen in het zoutwerk bij de Stad Hkrcs,<br />

worden alle jaaren 90—IOD^OOO Centeners zout uit het<br />

Zeewater bereid, waarvan voor zeker iooo livres zuiver<br />

gewin over blijven. Welligt is de,ftof uit welke<br />

de


ia<br />

Van de Zee. Bitterheid des waters.<br />

de Natuur geftadig nieuw zout teelt, van zeer geringe<br />

waarde, en altijd in menigte voorhanden. Wij wecten<br />

Hechts niet, hoe de Natuur te werk gaat, wanneer zij haare<br />

grootfte inrichtingen eene beftendigc duuring wil geeven.'<br />

Behalven dat het Zeewater zout is, heeft het ook<br />

eene walglijke Bitterheid, die ongetwijfeld van de menigte<br />

rottende lichamen en van den aardhaift ontftaaty<br />

welke, gelijk het zout, in geheele laagen op den grond<br />

der Zee te vinden is. Wie het maar eens gezien en geproefd<br />

heeft, weet, dat uit water eene menigvuldige,<br />

en ten deele walglijke mengeling-van duizenderlei vreemde<br />

zaaken is, onder welke het vette fmecrigc het alleronaangenaam<br />

fte is. Men kan, wanneer men zich ge-,<br />

weid aandoet, wel een glas vol Zeewater drinken, en<br />

men raadt het gemeenlijk als een middel in Zeeziekten<br />

aan, d< ch de maag kan het zelden verdraageu, bij den<br />

meesten verwekt het een hevig braaken , de Natuur<br />

werpt het weder uit, en het kan als ecu voedmiddel niet<br />

verduwen of verarbeiden , en als een geneesmiddel doen.<br />

het weinig nut. Peter de Groote wilde zijnen kinderen<br />

gewennen, niet anders dan Zeewater te drinken. Maar<br />

zijftorven allen daar van. Wanneer bet in eenig vertrek ><br />

op een fchip vervuilt, is het bijna onmogelijk de ftank<br />

'er weder uit te krijgen. Veele Zeevaarenden worden<br />

als dan alleen van den ftank ziek. Men kan op het<br />

fchip alleen ruwe dingen daar mede reinigen : men baadc<br />

wel in de Zee maar men zou het gezigt.daarrnede niet zeer<br />

zuiveren. De fmeerige fchuim is zo nauw met het water<br />

verbonden, dat wanneer men 'er fchoon linnen in<br />

nat maakt, het bezoedeld daar uit komt. Op de ganfche<br />

oppervlakte drijft de aardharft, of dezelfde ®\\)(PetroleumJ<br />

die in de fteenkoolen zit. Uit 24 oneen Zeewater verkrijgt<br />

men 18 Iteenkoolgeeft, en men kan dit Zeewater<br />

ligt na maaken. Zadigt men een mingelen water met<br />

baaij-of ook maar (met ander .zout, en giet daarbij zeven


Van de Zee. Bitterheid des waters; Si'<br />

vers of agt droppelen fteenolij, zo als op veele wateren<br />

drijft, zo heeft men het Zeewater in 't klein. Of maakt<br />

men uit fteenkoolen een extract, zo kan men het kunitige<br />

Zeewater daar mede dezelfde bitterheid geeven die het<br />

natuurlijke heeft. Aan den oever van Provence zijn oolc<br />

veele Iteenkool-aderen en ik heb reeds hier vooren herinnerd<br />

,dat MARSILLI de onderfcheiden laagen van zout<br />

én aardharft onder de ftcenlaagender Zee heeft afgebeeld.<br />

De vlijtige Graaf kwam op den inval, om met Zeewater<br />

brood te laaten bakken, het verkreeg daar door wel een<br />

goede kleur, de deeg rees ook goed en de gisting gefchiedde<br />

dus behoorlijk, doch het brood had een' zeer zouten<br />

1'maak, en wanneer het Hechts een dag oud was, wierd<br />

het wegens de aanmerklijke bitterheid ondraaglijk in den<br />

mond, en was niet eetbaar. Dat in de doode Zee insgelijks<br />

veel aardharft is, is bekend, en zij heelt daar<br />

Van haaren naam JsphaUïtes. Men laadt daar aagehjks<br />

eenige Kameelen met dezelve; niet alleen eenige zinipeelingert<br />

en fpreekwijzen in den Bijbel, maar de ganlcne<br />

gelchiedenis van de verwoesting der Steden Sodom en<br />

Oomorra moet uit de laagen van aardharft en pek, die<br />

-door den blikzem ontdoken wierden, verklaard worden. • ;<br />

•Men heeft ook reden om te geloovcn, dat nog eene menigte<br />

Naphtha of goede bergolij van der. bei g Caucafus<br />

afvloeit en zich ten minften gedeeltelijk in het water uitftort.<br />

Van daar heeft men ook in Rusland het_ Aftracha.<br />

Mhc Biuerzout. Maar even deeze taaije fmeenge ftoffe<br />

in het Zeewater is oorzaak, dat .men het niet zonder nadeel,<br />

noch ook met verkwikking kan dringen, dat dikwijls<br />

menfchen midden in de Zee, - men verbeelde<br />

zich deeze vreefelijke gefteldheid, - van dorft fterven ,<br />

een onafzienlijke uitgebreidheid van water voor zich<br />

zien, en nog naar waterbakken; dat dikwijls fchepen,<br />

die<br />

w o n d e r<br />

*) Dit kan men eenigzinds toeftaan, »!*-«>«»ƒ< a ^<br />

dige in Gods flrafoefende gerechtigheid hier door xmï n$<br />

poogt te ontzenuwen. Uitgeever.


8ï Van de Zee. Bitterheid des waters.<br />

die door eene onvoorzigtigheid in den brand geraakten<br />

of door den blikzem ontdoken wierden , midden in de<br />

Zee moeten verbranden, dat men zich bij elke Zeereize met<br />

zoet water moeten belasten , en daar door het fchip beladen.<br />

De Spanjaarden neemen dikwijls maar een voorraad<br />

van water voor drie maanden mede, wijl zij zeker<br />

zijn, dat zij tusfchen 33 en 40 graaden noorderbreedte<br />

regen aantreffen. Wanneer het dan regent breiden zij<br />

over het ganfche fchip matten uit, van de matten vloeit<br />

het water in groote gefpleten Indiaanfcbe rieten, en deeze,<br />

vullen hunne vaten. Men heeft nooit gehoord,<br />

dat hun dit middel mislukt ,is. Doch men is in alle<br />

waerelddeelen zo gelukkig niet, daarom dagt men<br />

tot hier toe op andere middelen, hoewel ze nog weinig<br />

geholpen hebben. Alle bemoeijingcn der Natuuronderzoekers<br />

, alle uitgeloofde premien van Akademien en<br />

ganfche Natiën, alle proeven en waarneemingen hebben<br />

ons tot hier toe nog zo ver niet gebragt, dat men over<br />

't geheel en in 't groote , zonder veel moeite en kos_<br />

ten, een middel weet om het Zeewater drinkbaar te<br />

maaken, en daar door de gezondheid en het leven van veele<br />

duizende menfchen te behouden. Het water dat in tonnen<br />

mede gevoerd wordt, bederft fchielijk (*) , 'er ontdaan<br />

wormen in, en hoe langer de reize duurt, hoe<br />

minder ieder man op een fchip dagelijks tot zijn portie<br />

daar van verkrijgt. Toen C o 0 K op zijne reize om de<br />

waereld in de hoóge zuidelijke breedte niet meer wilt,<br />

van waar hij ververfingen zoude krijgen, ftelde hij op<br />

het laattt fchildwachten bij het watervat, en zo dra men<br />

een eiland ontdekte was altijd het eerde zoeken naar<br />

versch water en het vullen der watervaten. ANSON<br />

foemt het water van de Theems, en verhaalt van het water<br />

van het eiland Catharina, dat het:zich, wanneer het<br />

twee<br />

(*) Daar en tegen zenden de Engelfchen hun bier dikwijls<br />

op de fchepen als ballaft mede, en laaten het naar Rusland<br />

gaan en weder terug komen, wijl men meent, dat de fmaak<br />

vaa het zelve door de Zee reize verbeeterc*


Fan de Zee. Bitterheid des waters* £g<br />

twee dagen in de vaten gelegen heeft, van zelve reinigt,<br />

en bij een ondraaglijke ftank een fehnim van zich,<br />

geeft, doch welke raseh te gronde zinkt, en een volkomen<br />

helder en zoet water overlaat. Doch door de langte<br />

van tijd wordt de voorraad uitgeput en de nood fteigt<br />

dikwijls tot den hóogfteri trap. Volgens berichten der<br />

Engelfchen neemt dikwijls het water in de vaten op lange<br />

reizen eene brandbaare eigenfehap aan, zo dat men<br />

het met een licht aan het fpondgat, gelijk Brandewijn<br />

, kan ontfteeken. KALM bevestigt dit getuigenis ,<br />

dat lang beiloteu water in de daad vuur kan vatten.<br />

Men bedenkt als dan allerlei middelen om zich voor een<br />

tijd lang te behelpen. Men vangt het regenwater in vaten<br />

op, en gebruikt het ten minften om te wasfehen. En<br />

in de hitte en drooge ftreeken waar in lange geen regen<br />

valt, behangt men des avonds als de zon de dampen uit<br />

de Zee trekt, het ganfche verdekt en de zeilen met doeken<br />

, vangt daar in de dauw en uitwaaszemingen en laat<br />

deeze des morgens uitwringen. Men wasch zich wel in<br />

het Zeewater om het betere water te fpaaren. De Patagonifche<br />

paerden drinken Zeewater , en men meent<br />

zelfs uit waarneemingen, dat ongeacht de walglijke fmaak<br />

veele voedende ftoffen zelfs voor ons menfchen in de flijni<br />

der Zee zoude vervat zijn. In Engeland wordt het Zeewater<br />

met groot nut aan fcorburieke" en lieden die van<br />

dolle honden gebeeten zijn, om te baaden en drinken<br />

voorgefehreven. In Southampion zijn zulke baden en men<br />

heeft den voorflag gedaan, om ze ook in Duitschland t<br />

op plaatzen waar men Zeewater hebben kan, interichtein<br />

Er zou ook een Hollandsch Zeeman die in Ooftindien<br />

op een eiland verviel, waar hij geen^bron konde vinden ,<br />

daar door binnen weinig dagen van de waterziigt in den<br />

grond geheeld zijn geworden. Toen CHRTSTOFFEL<br />

COLON lange rondzworf, om Land te ontdekken, en<br />

alle levensmiddelen eindelijk verteerd waren, behielden<br />

zich veele Matroozen op zijn fchip daar door lange tegen<br />

den honger, dat zij hunne klederen in Zeewater ftaken,<br />

F a £ii


$4 Van de Zee. Bitterheid, des water.<br />

en ze zo nat als ze waren aantrokken. Wijl de mensch 4<br />

even als de planten, veele goede deelen uit de lucht, ea<br />

nog meer uit een water dat met zo veele onderfcheiden<br />

ontbonden dierelijke deelen vervuld is, door de huid<br />

inzuigt, zogen deeze menfchen door hunne uitwendige<br />

vaten dat geene in, wat de maag niet verdraagen kon.<br />

De engte en kleinheid der vaten verhoedde, dat geen<br />

grove en fchadelijke deelen in het bloed konden komen.<br />

In het jaar 1775. had men in Engeland een dergelijk<br />

Voorbeeld, daar de Matroozen, die bij een ontftaane<br />

hongersnood hunne klederen beftendig in Zeewater gedoopt<br />

hadden , zich zonder andere voedmiddelen acht<br />

dagen langer dan hunne lotgenoten behielden , en eindelijk<br />

daar door redden. Men kan het Zeewater wel door<br />

kunft van het zout berooven, gelijk de Natuur ook door<br />

allerlei middelen het daar van bevrijdt, maar moeilijker<br />

en fchier onmogelijk is het om het Zeewater van het<br />

fmeerig vet te bevrijden. Laat men het zo lange liaan<br />

dat het vuilt, zo vallen eindelijk de zoute en verdikte<br />

deden te gronde, en men verkrijgt als dan, wanneer<br />

men het zijgt een tamelijk zoet water, maar de ligtere<br />

olij drijf nog boven op het zelve. Ook, wanneer het<br />

Zeewater bevrieft blijven de zoutdeelen niet in het ijs, en<br />

bet water wordt iets beter. In de zuidlijke breedte ver*<br />

fchafte zich COOK onder de 61 graden 36 minuuten<br />

door het inzamelen van ijs, in de Zee versch water,<br />

waarmede hij en alle zijne reisgenoten zich ten mhiften<br />

weder voor een maand geholpen hadden. De Matroozen<br />

zwollen in die fchriklijke koude de handen en de<br />

klieren aan den hals, maar het water was echter zoet en<br />

drinkbaar. A D A N S O N nam op zijne terugreize uit<br />

Afrika, tusfchen de 17, 18 graaden breedte 200 mijlen<br />

van de Kuft, een flesch zout water uit de Zee mede ,<br />

driehonderd mijlen van Frankrijk nam bü 'er wederom<br />

een mede, beide bevroren ze, en fpronge/t, maar he t<br />

ijs had geen zoute fmaak. Ook in de Europifche Zeeën<br />

heeft men het water, dat men van geünolten ijsfchollen<br />

be-


Van ie Zee. Bitterheid des watersi 1$<br />

bekomt, zoet en drinkbaar gevonden. De Bierbrouwers<br />

in Arhfterdam gebruiken in den winter, wijl men daar.<br />

weinig goed water heeft, reeds lange het uitgevroren ijs.<br />

tot de Brouwerijen. De Natuur gebruikt ook het zand<br />

daartoe ora het Zeewater van zijne grove onreinighedert<br />

te zuiveren. Zo zijgen de duinen bij Haarlem het Zeewater<br />

door en reinigen het. Het vloeit volkomen helder<br />

en zoet uit deeze zandbergen, en men bedient zich<br />

daar van om het linnen te bleeken, en de Haarlemmer<br />

bleek is, wegens de witheid van het linnen waartoe dil<br />

water veel toebrengt, zeer beroemd. Op dezelfde wij?<br />

ze onthouden de zandige plaatzen overal een fchoon en<br />

aangenaam bronwater, wijl zelfs het regenwater in het<br />

zand gezuiverd wordt. De menschheeft dc Natuur dit<br />

middel afgezien-. Men houdt in Parijs in elk huis een<br />

groot vat vol zand, giet'er boven op het water uit de<br />

Seinc; wijl men om te kooken geen ander heeft, en<br />

tapt het onder, wanneer het door het zand gelopen is,<br />

weder af. Men kan het Zeewater op deeze zelfde wijze<br />

door verfcheide-boven elkander gefielde potten ten minften<br />

ten deele reinigen. MARSELLI merkte ook op ,<br />

dat het Zeewater in het zand, niet verre van het zog,<br />

dikwijls is als ander water. Hij nam daarom proeven<br />

en bevond dat veertien ponden water in het zijgen door<br />

tuinaarde, negen ponden en tien oneen verloren, en<br />

dat van even dit gewigt des waters, wanneer het door<br />

potten met zand gevuld en uit de eene in de andere liep ,<br />

nog meer in het zand bleef. De Engelfche Natie, die<br />

zo als bekend is, tot verbetering van,haar Zeewezen al-,<br />

les aanwendt, gaf zich ;hier in veel moeite, men-vond<br />

allerlei werktuigen uit, men wilde het Zeewater, door<br />

bijmenging van andere zaaken verbeeteren , men beproefde<br />

de diftillatie, de Filtratie,de Prscipitatte,deFranfche<br />

Staatsminister, COLBERT, beloonde mede de bemoeijingen<br />

van deezen aart, ganfche Genootfchappen<br />

hielden zich daar mede bezig, doch in het groote geluk.<br />

E 3<br />

T E<br />

»


86* Van de Zee. Bitterheid des waters.<br />

ten deeze proeven niet. De werktuigen waren of M<br />

korthaar , of te zwaar , en namen te veel ruimte op,<br />

het fchip weg, of ze kosten te veel aan hout: DES-<br />

LAND ES floeg vvaschkogels voor in den vorm van glazen<br />

lampen, PLINIUS fprcckt reeds daar van, gelijk<br />

hij het kunftwcrktuig der Spanjaarden verhaalt, doch<br />

het Zeewater heeft te veel tijd noodig om door te loopen<br />

, het wasch wordt zo fmcerig en vuil daar van , dat<br />

de kogels zelve gereinigd moeten worden, eer men ze<br />

ten twccdenmaale weder kan gebruiken, en alleen het<br />

zout blijft in dc wasch terug maar niet de bitterheid des<br />

waters. In het jaar 1663. vondt POISSOUNIER een.<br />

Iranschman een bruikbaar werktuig om het Zeewater te<br />

diftilleeren, COOK fprcekt van een dergelijk werktuig,<br />

dat IRRWING voorgeflagen heeft, en hij bediende zich<br />

van het zelve in gevallen van nood. Op het fchip van<br />

ESQUIRE WALLIS kreeg men door de brandkolve<br />

uit 56 gallons Zeewater, waar van een omtrent vicrDuitfche<br />

quartcn houdt, na 5 J uur met 9. pond hout en 69<br />

pond kooien, 5I pond frisch, zoet water, dat in 't<br />

geheel geene fehadelijke eigenfehap had, en 13J<br />

gallons bleeven iu de kolf. En veele Zeelieden verzeekeren<br />

mij, dat meeft op alle groote fehepen zo veel water<br />

als'men voor een' dag noodig heeft altijd in een kcetel,<br />

onder welke geftaadig vuur gehouden wordt, gekookt<br />

wordt, en dat men zeker veel water drinkbaar<br />

zoude kunnen maaken, zo men daartoe niet veel hout<br />

en kooien moeft medencemen. Het alleraangenaamlte<br />

•is ongetvvijffeld dit, dat het zoete water dat in dikke<br />

eiken welgefloten vaten wordt mede genomen, wanneer<br />

'er in lange geen lucht bijkomt, Hinkend wordt.<br />

Wanneer men het dus gebruiken wil tapt men het eenige<br />

uuren te vooren af, in groote fteenen kruiken, en<br />

laat deezen een' tijd lang in de lucht rtaan, D.oet men dit<br />

Vliet, zo wordt dit lang befloten water geheel Hinkende<br />

«11 ten vollen onbruikbaar. Wij kunnen daar uit zien,<br />

h


Van het Lichten der Zee.\ 8f<br />

welke groote voortreflijke en onfchntbaare weldaad in<br />

de onophoudelijke beweeging der lucht gelegen is. Hoe<br />

ongelukkig waren wij , wanneer zij maar eens vierentwintig<br />

uuren ftil was! Hoe veel aangenaamheden zouden<br />

wij moeten ontbeercn, wanneer zij niet boven alle<br />

wateren zweefde, elke plante beftreek, en elke bron<br />

bereikte! Zonder deezen nooit rustenden ftroom was het<br />

leven geen oogenblik aangenaam,' en het water,<br />

dat ons en de fmagtende dieren zo onbefchrijflijk kan<br />

verkwikken zoude ons reeds op eenen verren afftand door<br />

zijn' ondraaglijken ftank affehrikken. Op de Zee, af-.<br />

gcfcheiden van alle voordeden en gemakken des levens<br />

midden in den Lufthof der Schepping: leeren wij eerft.<br />

meenige onerkende weldaad der Godheid fchatten, en.<br />

worden dikwijls door de treurige ondervinding overtuigd,<br />

dat ons bekrompen verftand niet in ftaat is, iets.<br />

uittedenken, waar door wij ons voor het gebrek deezer<br />

groote' en wijze inrichtingen der Natuur fchadeloos kunnen<br />

houden.<br />

Bezwaarlijk vindt men in de, Natuur veele of fchooner<br />

tooneelen dan het Lichten der Zee. Alle reizigers<br />

befchrijven het, en alle Memmen ze toe, dat het zich<br />

niet laat befchrijven.. Men ziet met verrukking het ftil-.<br />

Ie vuur over de golven der Zee.. Het fchip doorfnijdt<br />

deezen gloed, die niet brandt, en het fehijnt als of hij<br />

daar door nog heviger en prachtiger wierd. Achter het.<br />

zelve blijft eenen vlammenden weg , mijriadenvan vuunge<br />

glinfterende vonken drijven als dan nog nader, te zaamen,<br />

en verfieren den nacht.. Is. alles rondom duister, en<br />

gaat men op het verdek des fchips, zo ziet [men millioenen<br />

kleinen ftippen , die als. vonkelende fterren fchitteren.<br />

Het is zulk een verrukkend gezicht, dat men zich<br />

wanneeer men het voor, de eerfte maal ziet ,., daar<br />

in niet verzadigen kan.. De Commandeur GÖDE-<br />

JBEU VAN RiviiLE, die den 14 Junij 1754. de Zee<br />

F 4 bij


Fan het Lichten der Zeel<br />

bij de Maldivifcbe eilanden en bij de Malabaarfche kuit<br />

in vuur zag, zegt: de voore die het fchip maakte, en<br />

welke langen tijd duidelijk bleef , was helder en lichtend<br />

wit, met hemelsblaauwc fchitterende flippen bezaaid.<br />

Men moet in X geheel niet kunnen denken, wanneer men<br />

de Godlijke Almagt daar bij niet onder het oog heeft.<br />

Toen COOK op zijne reize om de waereld bij Afrika<br />

aanlandde, was de ganfche oceaan bij het aaubreeken<br />

van den nacht in vuur, en'elk befchouwde met verrukking<br />

dit prachtig tooneel, dat God zelve bereid had. Pater<br />

HELT,, welke zich wegens Allronomifchc waarneemingcn<br />

te Watdehuut ophield, had ook in de lange nachten<br />

\ en bij betrokken lucht dikwijls geleegenheid om het<br />

Zeelicht te bewonderen. Volgens zijn zeggen lichttehet<br />

Zeewater gelijk een phosphorns, of elektriek vuur.<br />

Op de reis was ook zijn fchip tot twcemaalen den ganfchen<br />

nacht daarmede omgeven. In Ooftindien, en inzonderheid<br />

in de roode Zee , ziet men dikwijls in den<br />

nacht eene witheid op het water, die meu meent dat<br />

van een menigte kleine dieren ontftaat die men nog niet<br />

kent. ANSON zag eveneens in de de zuidlifke Zeeé'n ,<br />

dat de Zee veele mijlen om het fchip gloeijend rood was.<br />

Men onderzogt dit verfchijnzel, en fchreef de oorzaak<br />

daarvan toe aan een btritcugewoone menigte vischkuit,<br />

die op de vlakte verfpreki was. NOL LET en LF.<br />

Roi] hebben aan de Italiaanfche en Fïanfche kusten bi}<br />

een ftille wind en Zee bij dag veele kleine (lippen op het<br />

water zien drijven, die in den nacht als lichtende vonken<br />

met een witte levendige helderheid langs de oppervlakteder<br />

Zee heen rolden, en na weinige feconden verdweenen.<br />

Wanneer men ook bij nacht op het Land<br />

versch water uitgiet, merkt men in het vallen van het<br />

water kleine vonken die terftond weder verdwijnen.<br />

Zeilt het fchip in een onftuimige Zee fterk, zo maaken<br />

de meenigte vonken voor het fchip als een klomp vuur'<br />

Uit, Het vrijven of roeren van het water is altijd noedig<br />

als


« Van het Lichten der Zee. $9<br />

als men vonken wil zien, zelfs ook wollen en zijdedoffen,<br />

lichten eveneens, als zij in Zeewater nat gemaakt<br />

zijn, zo dra men ze aan de klippen of aan het fcheepsroer<br />

flaat, als ook wanneer men 'er ftccnen m werpt.<br />

Maar roert men het water lang achter elkander, zo ontdekt<br />

men gcene vonken meer, men moet het altijd weder<br />

eenen tijd lang laaten dildaan. Het verliett ook deeze<br />

eigenfchap van vonken te geeven, wanneer men het op<br />

het vuur warm laat worden, zonder te kooken. In den<br />

zomer en herflt ziet men dit licht der Zee het derkfte,<br />

hoe wel de dampkring en veele omftandigheden in de<br />

Zee zelve hier in veele verandering kunnen te wege brengen.<br />

Giet men in een flesch met Zeewater wat wijn.<br />

geeft, zo ontftaan daardoor meer en langerduurende<br />

vonken, dan men door beweeging of eenige andere veimenging<br />

verkrijgen kan. Is het Zeewater eens door papier<br />

of doek gezijgd, zo geeft het doorgcloopen water<br />

geene vonken meer, maar het vloeipapier daar en tegen<br />

geeft, wanneer het droog geworden is, en gewreeven<br />

wordt, veele vonken van zich, en ook zonder de minfte<br />

beweeging ziet men op' het zelve in den nacht van<br />

tijd tot tijd glinfterende ftippen ontdaan. Dit zijn de<br />

gronden waarop men dit glinderen der Zee ten minftcn<br />

ten deele aan zekere phofphorifche *) en door de beweging<br />

des waters en medewerking des lucht ontftoken<br />

deelen toefehrijft, eene ftoife, die zich waarfchijnlijk in<br />

de Zee beftendig verteert, en weder herdelt. KAN­<br />

TON heeft door verfcheiden waarneemingen waarfchijnlijk<br />

gemaakt, dat het Zeelicht van de verrotting der dierlij-<br />

*) Phesphorui word genoemd dieftoffe,die in een; zekeren<br />

graad van warmte, ook in het water, en in luchtledige ruimse,<br />

liehten en branden kan. HOMBERG heeft phosphoruf<br />

uit aluin en menfehendrek gemaakt f LEMERIJuit aluin en<br />

bloed in gelijke deelen, uitrunder-, fchaapen-en kalfsvleesch;<br />

Vit roozen, fpaanfche vliegen, amandel en boomolie enz. Zie<br />

Memoire de TAcad. de Paris 1714. 4 oa<br />

' M'<br />

F 5


9o Fan het Lichten der Zee.<br />

lijke deelen ontftaat, welke in de Zee beftendig ann^<br />

weezig zijn. Dat 'er veele oliien op de Zee drijven, is<br />

boven reeds aangemerkt. Intusfchen is het even zo zeker<br />

dat men dit glinfteren der Zee ook ten deele aan eene<br />

menigte van visfehen en wormendie dit licht hij zich<br />

voeren moet tpefchrijveri, De zw^ardvisch QXip/ias Gla.<br />

diusj die tot de fnelft zwemmenden behoort, (Cmphana,<br />

Hipperi?) een fpiegelvisch en meer anderen (b. v. Zius Voqicrj<br />

hebben een' zilverglans. Of anderen glinftere::de<br />

fchubben, als of ze van zilver en verguld waren fb. v.<br />

Sparus aurataj en zijn aanverwant f Sparus PhagrusJ glin-.<br />

itert in den nacht als een vuurige kool. Eenigen ontkenen<br />

daarvan hun naam, (Trigla LucernaJ (Sa[mo Eperla.<br />

musj een der gewoonite visfehen, de zogenaamde zee-.,<br />

naalden doen het insgelijks. Opent men de Scomber Thyminus<br />

levende, zo vindt men, dat veele deelen zijns<br />

lichaams een' Herken glans van zich geeven. Zo veel<br />

olijis in dezelveen over 't geheel in alle Wakreen. Men<br />

vindt ook visfehen welkers bek inwendig een brandende<br />

kole gelijkt, zo dat men daar bijzonder aan kan,<br />

zien'te leezen. Beftrijkt men hout daar mede zo licht<br />

het even 'eens. Mogelijk gaf dc Natuur den meeften visfehen<br />

in de Zee deezen fchijn, op dat ecnigen hunnen<br />

roof zouden kunnen bejaagen, en het licht op hunne<br />

jagt altijd bij zich hebben en andere des te hgter ont«.<br />

komen konden. Zij lichten elkander in de diepte dei-<br />

Zee, waar ter middernacht alles in duisternis zoude be-.<br />

graaven zijn. In alle Zeeftedeu kan men., wanneer men<br />

des nachts over de vischmarkt gaat, de afgevallen fchubben<br />

van veele Zeevisfchc'n zien lichten. Er zijn ook<br />

eenige foorten van Zeekatten, eenige Mosfelen, Zeeëikelen<br />

en andere Zeegedierten welke lichten. Zelfs de<br />

polijpen lichten, wanneer men hun de huid ontneemt,<br />

zeer fterk. Op eenige plaatzcn der Zee ontftaat deeze<br />

glans van veele millioenen kleine dieren, die omtrent op<br />

gelijke wijze van ditlicln voorzien zijn, als het glimwormp-,


Van het Lichten der Zee. 9>x<br />

fcCLampyris Na&ilucaJ op het Land. Toen COOK en<br />

FORS TER dit verrukkend gezigt aan de Afrikaanfche<br />

kuft hadden, fchepte men een emmer water op het<br />

fchip en onderzogt het zelve. Er vertoonden zich millioenen<br />

kleine georganiseerde dieren, welkers lichaam<br />

rond was, en deezen maakten door hunne beweeging,<br />

waartoe de bevveeging des waters veel toebragt, deezen<br />

glans. Wie leeft zulks zonder gevoel, zonder bewondering<br />

der Almagt en goedheid van God ? In eenen nacht<br />

Verheugen zich in een' kleinen omtrek duizenden mihoenen<br />

levende wezens, op de oppervlakte der Zee. Zij<br />

zijn zo menigvuldig , dat ze elkander verdringen, dat<br />

jmen ze bij emmers vol kan fcheppen , en er ontftaat<br />

geen gaaping, zij blijven aan elk touw hangen dat in<br />

de Zee gelaten wordt, het zeilende fchip fnijdt door demenigte<br />

heen en vernietigt ze niet, zij wijken met de<br />

golven, en fluiten zich weder aan elkander, elk werpt<br />

zijn fchijn van zich, elk beweegt zijn fijne vinnen —<br />

elk verkondigt en looft zijnen Schepper! Hadt de Natuur<br />

vuur als zaadkorrels op den Oceaan verfpreid.<br />

Uien zou haar moeten bewonderen. Maar moeten wij<br />

haar niet beminnen, moeten wij ons niet over het geluk<br />

des levens, dat met een onbekrompen hand aan tellooze<br />

fchepzelen word uitgedeeld, verheugen? Deeze<br />

vonken zijn dieren! Zij hebben alle leven en gevoel!<br />

FORSTER bragt een van deeze glinfterende vonken<br />

die hem aan den vinger was blijven hangen, onder het<br />

vergrootglas, en vondt dat de kleur bruinachtig was,<br />

hij befpeurde een bek uit welke vier of vijf darm - zakken<br />

hingen, (welligt het gevolg eener kwetzing) het<br />

ganfche diertjen was doorzigtig als gelei, de geringfie<br />

aanraaking was het zeiven gevaarlijk — en nogthans<br />

behoudt God dezelve in de baareu der Zee! — FOR­<br />

STER hield dezelve'voor jongen van een foort van Medufen.<br />

Een Zweedsch Reiziger zag ook in de Chineefche<br />

en andere Zeeën nog veele vreemde lichtende ligha-


p% fan het Lichten der Zee.<br />

men, die men zoude onderzogt hebben , zo niet het bijgeloof<br />

des fchippers ze voor vergiftigd had gehouden..<br />

Men wilde niet toelaaten, dat men ze óp het fchip nam ,<br />

en daar door miste de Natuur een nieuwe ontdekking.*)<br />

Toen HELL de Zee in vuur zag, merkte hij te gelijk,<br />

dat veele millioenen kleine infekten op de oppervlakte<br />

des Zeewaters waren. Onder 't vergrootglas zag hïj<br />

ze duidelijk, daar zij met het bloote oog naauwlijks<br />

de grootte eener middelmaatige vïoo hebben. Hij vond<br />

ook dat deeze diertjes zelve niet glinfterden, maar eene<br />

glinfterende (toffe van zich geeven , dat niet hun lighaam<br />

zelve glinflert, maar een zeker vogt dat zij uit laaten<br />

vloeijen. FAIRICIUS zag het lichten van het Zeewater<br />

op de vaart van Darigen naar Rockfund, en leidt het<br />

af van verfchcidtn infekten. De Franfche Commandeur<br />

van Riville beveftigt het getuigenis van den Heer HELL,<br />

dat de infekten in eenige plaatzen der Zee ten minften,<br />

de oorzaaken van dit vuur zijn. Hij heeft de Eenoogen<br />

of Watervlooijen (MonaculusJ die hij met het lichtend<br />

Zeewater opgehaald heeft, afgebeeld, het lichaam deezer<br />

diertjes is in eene kleine doorzigtige fchaale gefloten,<br />

en heeft eene ruimte, die met een blauw glinfterend<br />

vogt gevuld is, welker fchijn men zelfs bij helderen<br />

dag op twee of drie voeten afltand zien kan. In<br />

meeft alle Zeeën is nog behalven de tot hier gemelde<br />

dieren de Zeevaren (Scolopendra Marino) zo als zij voorheen<br />

genoemd wierd, cn thans (Nereis NocftlucaJ die<br />

eveneens als eene hoofdoorzaak van het lichten der Zee<br />

moet worden aangemerkt. Deeze worm is een uitnee-<br />

mend<br />

*) Men wilde voorheen het vuur in de Zee uit de gisr<br />

ïing, uit verhitting des waters, en zekere winden, anderen;,<br />

gelijk alles in de Natuur, uit de elektriciteit verklaaren —<br />

zelfs verbeeldde men zich", het bekende knappen der elektriefee<br />

vonken in het water gehoord te hebben. Zie Algetn-<br />

Wagazin TkV.


het, Lichten der Zee, 9%<br />

©end klein flijmig aschkleurig dieitjen. Men kan het met<br />

het bloote oog naauwlijks zien , het beftaat uit vierentwintig<br />

platgedrukte afdedingen, de kop heeft twee<br />

zwarte levendige tamelijk groote oogen, naar den ftaart<br />

wordt dit diertjen allengs fmaller, het kan zich, gelijk<br />

alle wormen , zeer te famen ^ trekken en uitrekken.<br />

De allesverzorgende Godlijke Goedheid gaf dit kleine<br />

fchepzel ongetwijfeld, deeze kracht, om zich bij aannaderend<br />

gevaar te kunnen verbergen , en in zich<br />

zclven gekromd , als onzigtbaar te maaken. Aan dit<br />

wormpjen, dat in het Zeegras woont, denkt de Schepper<br />

even zeer, als aan de wachters die de vaste fterren<br />

vergezellen. Het diertjen zwemt door middel van veele<br />

fnoeren of' verlengingen, die aan eiken ring des<br />

lichaams aan beide zijden- uitgaan, en de plaats van<br />

pooten bekleeden. Deeze zijn als zo veele riemen , die<br />

wanneer het lichaam zwemt, in geduurige beweeging<br />

zijn. Worden er zo veele fpieren, peezen, banden,<br />

vezels, aderen, en fappen vereischt om een viervoetig<br />

dier beweeging te geeven — hoe groot is dan God, die<br />

zulk een klein diertjen met alle deeze werktuigen en inwendige<br />

werkzaamheid kan uitrusten! In het Zeewater<br />

ziet men het lieflijke licht van dit diertjen bij de grootfte<br />

hitte, gelijk bij de grootfte koude, hoewel het in den<br />

winter eenigzins zwakker is. Deeze Nereiden leggen<br />

meermalen 'sjaars eieren , men kan zich verbeelden hoe<br />

klein deeze moeten zijn, daar dit diertje zelve een vischkuit<br />

fchijnt te zijn : de Natuur wil dat de biezen deeze eieren<br />

bewaaren; zij leggen dezelve in eene ontelbaare menigte,<br />

want men vindt dit diertjen niet alleen ln alle faizoenen,<br />

maar er zijn ook weinig plaatzen in de Zee<br />

waar men het niet aantreft. Ze zitten zelfs in den zomer<br />

aan de oefterfchalen, en glinfteren daar. GRISE-<br />

LINI, een Natuuronderzoeker te Bolegna, zegt, wanneer<br />

men het Zeewater maar een weinig omroert, dat<br />

eenige daar in gevallen bladen van elkander glijden,<br />

zo


$4 Van de Zee. Golven Storm.<br />

zo fchieten deeze diertjen ilangswijze door elkander erï<br />

geeven het fchoonfte gczigt. Bij Algiers licht een zekor<br />

foort van zee-pen (Pennatula Phorphorea) bij den<br />

nacht zo fterk in de Zee, dat de visfchers enkel bij deezen<br />

glans de visfehen in de onderfcheiden diepten der<br />

Zee, volgens het zeggen van SHAW, kannen onderfcheiden.<br />

Streeft in den nacht een fchip door de Zee,<br />

zo heeft het een vuurbaan agter zich , gelijk een ftroom<br />

van gefmótterr metaal. Wanneer er een visch uit het<br />

water fchiet en daar Weder invalt, zo fchijnt hij in den<br />

vollen gloed te zinken — welk een pracht der Natuur<br />

welk eene Majefteit en onafmeetelijke goedheid van God !<br />

wat al heerlijke verfchijningen in de Zee, in de wolken,<br />

op het Land, en in elk geweft der Natuur!<br />

Doch deeze ftille glinfterende vlakte der Zee wordt<br />

fomwijle onrustig en werpt golven op, die alles met<br />

zich neder rukken en in den afgrond kunnen doen verzinken.<br />

De Zee is eigenlijk nooit volkomen ftil, men<br />

ziet zelfs aan eiken middehnaatigen ftroom hoe de golven<br />

geftadig over elkander glijden, en de een den anderen<br />

voorddrijft, hoe de wind de oppervlakte geftadig<br />

kronkelt en jaagt, hoe het water onophoudelijk tegen<br />

het ftrand aan Haat. Maar de vlakte der Zee is verbaazend<br />

breed, het veld waar op dus de winden fpeelen,<br />

in onmeetbaar, en de fchaaren van levende fchepzelen<br />

, die beftendig daar in jaagen en rooven, beletten<br />

dat het geheel en al ftil zoude zijn. Men merkt in de<br />

Zee eene behendige beweeging van het ooften naar het<br />

weften, alle andere beweegingen, zelfs ebbe en vloed ,<br />

en de Zeeftroomen die van vier oorden der waereld heert<br />

vloeijen , zijn maar bijzondere Toorten der voornaame<br />

algemeene en beftendige beweeging. Want het kunftwerk<br />

der Natuur is bij alle verfcheideaheden toch altijd<br />

eenvoudig! Voorheen dagt men, dat in de zogenaamde<br />

ftille Zee de fcheepvaart altijd veilig was. Zij die in<br />

* onze


Van de Zee. Golven. Sterm* 95<br />

Onze dagen de waereld om zeilden, hebben in-die wateren<br />

ook zo veele gevaaren uitgedaan, dat ze den. naam<br />

van dille Zee niet meer verdient. Men weet tegenwoordig<br />

dat de dille Zee alleen op fornmige tijden , qp eenige<br />

'plaatzen, en in vergelijking met andere oorden der Zee<br />

ftiller is, dan andere. In Holland zegt men vooreen<br />

fpreckwoord; de Zee is zo (hl dat men er met een pen<br />

op fehrijven zou, maar korten tijd daar na ontdaan er<br />

weder bergen van fchuimende baaren en men hoort<br />

's nachts een mijl ver dikwijls het daan der Zee aan den<br />

oever. Reid men langs de Zee, zo zou men zeggen<br />

dat dezelve hooger was dan het vaste Land, doch dit ïs<br />

maar alleen in fchijn; bij hevige winden verheft zich<br />

dezelve maar twee of drie voet boven het hoogde vlakke<br />

Land, en twaalf voet boven de Amderdamfche peil.<br />

Gewoonlijk dringt de wind, fchoon hij ook derk is,<br />

niet diep onder de gewoone horifont der Zee, bij ge-<br />

Woon onweder verheft zich de Zee niet boven de zes of<br />

zeven voet over het waterpas: maar op de open Zee<br />

worden de golven veel vreeslijker, wijlze, daar de wind<br />

nergens tegen duit, zeer fnel op elkander volgen; MAR­<br />

SILLI zag dat dikwijls de eene in de andere vloeide en<br />

dat op deze wijze in het water draaikolken ontdonden.<br />

De roode Zee is wegens de noorde winden agt maanden<br />

in 't jaar onbevaarbaar. Dikwijls gaat de Zee over het<br />

fchip, de dorm huilt door het want, alles kraakt en breekt<br />

door het flingeren, alles wordt zelfs in de Kajuit door<br />

nat en men is buiten daat, door den regen en wind,<br />

om te arbeiden en het fcheepwerk te verrigten, de handen<br />

der Matroozen verdijven door de koude, de fcherpe<br />

winden fnijden als mesfen in het gezicht, en eene ontelbaare<br />

menigte kleine toevallen kan op de Zee reizen<br />

veele honderd menfchen van het leeven berooven. Somwijle<br />

grijpt men in zulk een' toedand, bij het uitdeelen<br />

en kooken der fpijzen, wijl gif en meel dikwijls nabij elkander<br />

daan, uit een verkeerd vat, en het ganfche fchip<br />

wordt


pr5 Fan de Zee. Golven. Sterm 1<br />

wordt vergiftigd. Zo ging het op liet fchip op het<br />

welke DR. THUNBERG zich bevond, aan de Kaap<br />

dl goede Hoop, met loodwit, dat met het meel in panne<br />

koeken gebakken wierd. (Zie Schwed. Abhand. Th.<br />

XXXV. f. 36.) Op de reize van FORS TER met<br />

COOK, floegen de golven eens door een vengfter in de<br />

voorraad kamer, het water fchoot door deeze opening<br />

zo «reweldig en fnel naar binnen, dat zo niet de goede<br />

voorzienigheid nog in tijds een Officier , die daar omtrent<br />

Üicp, had doen ontwaaken, men zich met pompen<br />

niet meer had kunnen redden. De fchepen kunnen<br />

dikwijls door nevel van elkander gefcheiden worden,<br />

dat zeinverfcheidene weeken dikwijls niet meer bij elkander<br />

komen, en de een den ander voor verboren rekent,<br />

f en uitgezette boot kan menigmaal zo dik door den nevel<br />

bedekt worden, dat men het fchip niet weer kan ontdekken.<br />

In deeze akelige gefteldheid, waar honger, koude<br />

en dood aan alle kanten dringen, luidt men met<br />

klokken , men roept, fchiet en fteekt lucht - vuurwerken<br />

af om elkander te feinen. Dikwijls befchimmelen op de<br />

lan«-c reize alle gereedfchappen, de boeken en papieren<br />

Worden aangetaft, en in de vrije lucht wordt het ijzer<br />

aan het fchip door de roeft gevreten — FORSTE R meent<br />

dat dit veroorzaakt wordt door de hitte, door welke het<br />

kookzöut-zimr, dat in het zee-zout is, ontbonden wordt.<br />

Dikwijls werpt de wind het fchip geheel op zijde, het<br />

verdek, de kajuit, alles wordt lek, de zeilen en touwen<br />

verfcheuren, de fterkfte en geoefendfte Zeelieden<br />

worden krank, en kunnen wegens krachteloosheid de<br />

handen niet uitfteeken. In gevaarlijke oorden vol ondiepten<br />

en klippen, laat men dikwijls des nachts wanneer<br />

er noch maan, noch fterren te zien is, een boot met een lantaarn<br />

voor het fchip uit roeijen. Men berookt dikwijls<br />

het fchip tegen de kwaade lucht 911 ontfteekt allerlei<br />

dingen. Men flaatwegens de groote hitte op hetverdek<br />

tenten op, om maar fchaduw te bekomen, doch dik-<br />

wijk


Van de Zee. Golven. StbrmZ 97<br />

Wijls gaat de nood alle menfchclijke middelen te boven.<br />

De ruwde en ongevoeligde mensch leert dikwijls<br />

daar bidden en voor God neder vallen, die alleen het<br />

water gebieden, en op" de aarde fcheppen kan wat hij<br />

wil. Dikwijls waait de wind zo fterk, dat hij alle lucht<br />

voor den mond weg neemt, wanneer de orders op het<br />

fchip door de fpreektrompet moeten gegeeven worden.<br />

Men is veeltijds vlak bij het Land , zonder dat men het<br />

weet. De fterk opdeigende nevelen hinderen het uitzicht,<br />

de wachter in den maft ontdekt geen Land, het<br />

fcheepsvoik verheft het geduld, mort in zijne woeftheiden<br />

vloekt den fehcepsbcvelhebber — niet zelden maaken<br />

zij famenzwecringen, dreigen vuur in de kruidkamer<br />

te werpen, en het fchip met man en muis te doen<br />

fpringen — Hoe gewehscht is dan het eerfte teken van<br />

eenig Land! Hoe welkom het Zeegras of de Zeevogels,<br />

de Duikers, Meuwen, Albatrosfen, Penquins en<br />

anderen die hunne nesten ergens op klippen en vasten<br />

grond moeten hebben! In de negende eeuw, na onze<br />

jaartelling, ftevende FLOCKE , een Zweed, naar Ysland,<br />

wijl hij eenige duiftere fpooren van Land ontdekte.<br />

Hij nam drie Raven aan boord, om, even als Noach,<br />

door hunne vlucht te ontdekken of er eenig Land nabij was ,<br />

of dat hij vergeefs kruide. De eene Raave vloog naar Fa*<br />

roe, van waar hij ze mede genomen had , te rug , de andere<br />

vloog weder naar het fchip, wijl zij nergens Land<br />

zag waar zij kon rusten, de derde zag of rook van verre<br />

vad Land en vloog naar Ysknd, FLOCKE zeilde<br />

haar naar, en kwam na eenige dagen ook aldaar, en<br />

gaf het Land den naam dien het nog heeft. ANSON<br />

verhaalt van een hevige rukwind, die van het Land<br />

kwam, en hem, daar hij voor anker lag, het kleine boegankertouw<br />

in ftükken doeg, dat hij bijna weder in Zee<br />

Was gedreeven. Men heeft op groote fchepen een fmitsoven<br />

bij zich, die men op Land opflaat als het nodig<br />

is. — Men kat van de oude touwen gaaren fpinnen; — en<br />

G ÖV.Ü


9$ Van de Zee. Golven. Storm:<br />

men heeft te meermalen den traan der Zeeleuwen ïri<br />

plaats van olij in de lampen gebruikt, of in plaats van<br />

teer de fchepen daar mede gecalfaterd. —« Wanneer<br />

men maar proviant voor eenige maanden heeft mede genomen<br />

en de (tonnen het fchip langer noodzaaken in<br />

Zee te blijven, zo als dikwijls en inzonderheid omftreeks<br />

de Caap Hoorn gebeurt, zo ontftaat er hongersnood,<br />

en ANSON verhaalt, dat in zulk een geval een<br />

Rotte, wanneer men hem kan vangen, voor eenige daalders<br />

verkogt wordt. In zulk eene omftandigheid in<br />

welke zich ANSON bevond, bleef een bootsman,<br />

wiens medgezel geftorven was, eenige dagen bij den<br />

dooden in de kooij liggen, om daar door deszelfs portie<br />

in eeten en drinken te bekomen. De ftorm is dikwijls<br />

zo hevig, dat hij de groote maft in tweën fph'jt,<br />

dat het gangboord vol water is , en dat de voegen<br />

van het fchip loslaaten en de balken en planken uit elkander<br />

fpringen, wijl alle nagels door het geweldig fchokken<br />

losgeraaken, zo dat het water met geweld in het<br />

fchip ftort en door het geftadig pompen veele menfchen<br />

bezwijken. Dikwijls ligt ook de fneeuw twee fpannen<br />

hoog op het verdek. ANSON verhaalt van eene Reize ,<br />

op welke men het ankertouw zesmaalen om het fchip<br />

moed; winden , om voortekomen , dat het uit elkander<br />

viel. Op dat zich ook bij hevige winden het<br />

fchip niet te zeer wentelen en meer een vasten gang zal<br />

hebben, laat men eenige groote (tukken kanon naar onder<br />

brengen. Men kan ook des te meer zeilen aanzetten,<br />

hoe gelijker het fchip gaat. Oneindig moeilijker<br />

is den arbeid der Zeelieden, wanneer de winden fneeuw<br />

en regen aanvoeren, dat het touwwerk (tram en (tijf<br />

wordt, en de zeilen bevriezen, waar door zij ook zo<br />

bros worden, dat zij op de minfte rekking breeken.<br />

Veeltijds worden de beste Zeelieden, bij het wenden van<br />

liet fchip of het keeren der zeilen, over boord geflagen,<br />

zonder dat men hen kan redden. Dikwijls geeft het<br />

fchip


tan 'de Zee. Aardbeevlngen in dezehe. $$><br />

fchip zelve het teken dat er Land nabij is; hoe aangenaam<br />

dit zij, zo kan het nogthans alle de fchepclingen in<br />

ttn<br />

dat door zulk eene uitbraaking uit den bodem der Zee<br />

Opgeworpen wierd, is bekend, en verfcheide Zeereizigers<br />

ve'rhaalen in hunne journaalen, dat zij menigmaal<br />

blaazen en vuurige flijm uit de Zee hebben zien öpftei»<br />

gen. En echter vaareu er-menfchen op dit óntrustig<br />

element heen en weder, en doorfnijden vaak met onbegrijpelijke<br />

fuelheid de baaren. Men rekent, dat een<br />

fchip, bij gunftigen aanhoudenden wind , in vierentwintig<br />

uuren 60 tot 90 mijlen vorderen kan: en er is tot zulk eene<br />

fnelle reize maar één ftuurroer noödig! Het fchip waar<br />

©pC00K.enF0R.STER waren, lag eens, in het koude<br />

Küma van het züidlijke halfrond, agthalf engelfche Zeemijlen<br />

in een uur af, en echter gingen er Zeeverkens<br />

ten minften nog driemaalen zo fnel, als het fchip zeilde,<br />

hetzelve voor bij. ANSÓN fpreekt van een fchip,<br />

dat in het Zuidooften van Staatcnhind, met een onftuirnige<br />

Zee, in een uur tien engelfche mijlen weg3<br />

Ga


ioo Van ie Zee. SneTlieii der Schepen<br />

aflag , waar bij dikwijls het gangboord onder water<br />

4iep.<br />

Een der onanngcnaamfte verfchijnzelèn op de Zee<br />

eijn de zogenaamde waterwanden , (L*J BarresJ die inzonderheid<br />

op de ganfche kiïft van Senegal heerfchen.<br />

Het zijn niet anders dan veele op elkander gelchovcn<br />

golven, maar die, terwijl zij over eene ondiepte gedreeven<br />

worden, zich fterk uitbreiden, en gelijk een boven<br />

het water verheven wand tien en twaalf voet in de hoogte<br />

zweeven en eindelijk breeken en nederflorten. Men<br />

befpeurt deeze gevaarlijke bergen van water reeds, wanneer<br />

men nog honderd en meer roeden van de larft is.<br />

Men durft het ook niet waagen met groote fchepen de<br />

kuit te naderen. De zwarten aldaar, haaien de fchepelingcn<br />

van boord, en weeten het beft met hunne<br />

kleine ligte vaartuigen over deeze gevaarlijke wegen te<br />

komen. ADANSON zegt, dat op deezen haglijken weg<br />

naar den Nigerftroom, die wel een quartier uurs duurt,<br />

deeze gevaaren afwisfclen en vermeerderen. Dikwijls<br />

heffen de opeengekruide baaren het fchip in de hoogte,<br />

daar op breekt de waterwand en bedekt het fchip; klei»<br />

ïie booten worden ligt daar onder begraaven, en groote<br />

fchepen worden niet zelden van de breekende waterwanden<br />

verpletterd. Iutusfchen is deeze kufl bijna de<br />

eenigfte, waar het zo gevaarlijk is voorbij te komen. Dc<br />

wijsheid van God maakte den mensch over al een baan,<br />

o©k op de onftuimige vloed moeten fterren en maan,<br />

magneet en ijzer, wind en waterden mensch op zijnen<br />

weg leiden en doen vorderen. Reeds in de vroegfle<br />

tijden wilde men de golvende Zee door olij, die men op<br />

de oppervlakte ftorrte, flillen. PLINIUS fpreekt er<br />

reeds van; in laatere tijden nam het bijgeloof gewijden<br />

olij daartoe, en de priefter moeft het uitftorten.<br />

Wijl men in een' vijver in eenen hof proeven nam, en bemerkte<br />

dat dc olij een' tijd lang op de oppervlakte ftond,<br />

zich


Fan de Zee. Waterlanden en Stroomen. tol<br />

zich uitbreidde, en door zijne taaiheid eene kortduurende<br />

vlakte op het, boven die, ftille water veroorzaakte,<br />

zo maakten de Franfehen in onzen tijd weder veel<br />

gefchreeuw van deeze ijdele fpeeling, als of het geheel<br />

nieuw, ongehoord, en iu de daad op de open Zee-zeer Kgt<br />

uittevoeren was. Doch MEISTER, in Gottingen heeft<br />

de zaak grondig beoordeeld. (Zie Zugabe zu den Gott.<br />

Anz. 1777. ft. 12. $. 177- vergl. Gott. Anz. 1778.<br />

ft. 14e.) — Tot de gansch bijzondere beweegingen in<br />

de Zee, beboeren ook de Zeeftroomsn , (CouransJ of<br />

de richtingen, welke een zeker deel des Zeewaters in<br />

de volle Zee voor zich geheel bijzonder neemt, zo dat<br />

men dezelve als een afzonderlijke ftroom befchouwt.<br />

Welligt zijn het fterke bronnen, die op het vaste Land<br />

geen uitgang kunnen vinden, en zich daarom regelrecht in<br />

de Zee^iitftorten. Men heelt reden om te gelooven,<br />

dat iu alle Zeeën zeer veele zulke ftroomen loopem.<br />

Ze richten zich eveneens, gelijk de wijde Zee, naar<br />

den wind. Bij fterke winden vloeijen zij zeer fijeb,<br />

maar ook dikwijls zeer langzaam. MARSILLI zegt,<br />

dat de visfehers fomwijlen door deeze ftroomen hun net<br />

naauwlijks onder water kunnen houden. Er is zelis<br />

boven op- de Zee een andere ftroom dan in de diepte.<br />

Bij eene Koraalvisferij vond deeze geleerde een Zeeftroom,<br />

die zijn' loop op eenen dag driemaal veranderde:<br />

MARSILLI meent dathij zich naar den loop der zonne<br />

richtte. — God leidt toch, door- een meenigte wonderlijk<br />

door elkander loopende draaden, de ganfche Natuur<br />

en leidt haar altijd ten besten! In den arm der Zee,<br />

die in Koppenhagen onder de brug naar Chnstiaanshaven<br />

vloeit, ziet men twee tegen - elkander vloeijende<br />

Zeeftroomen. De eene komt uit de Zond en de Noordzee,<br />

en loopt naar de Ooflzee. De andere komt van<br />

daar, en loopt naar de Zond en de Noordzes,. De fchepen<br />

moeten zich naauw naar den tocht deezer Zeeftroc-r<br />

«en richten en ze zijn daar zo nabij elkander, dat es<br />

G 3 ©aai;


Soa Van do Zee. Ebbe en Vloed.<br />

jnaar eene kleine ruimte der Zee tusfehen dezelyen is.<br />

Men onderfchéid; de ai'fcheiding aan de ftilte , en de Zee-<br />

ftroomen aan de heviger en fbeilcr bewecging des waters.<br />

Reeds in de o.udfte tijden bemerkte men in de Zee een<br />

rcgelmaatig van tijd tot tijd wederkeerend opzwellen en<br />

vallen van het water, en noemde het Ebbe en Vloed.<br />

Het water- der Zee gaat van het Zuiden naar het Noor­<br />

den, het zwelt aan de kusten op., dit tocneemen duurt<br />

5 of 6 uuren, na verloop deezes tijds ftaat het water<br />

omtrent twaalf tot vijftien minuten ftil, en heeft dan<br />

zijn grootfte hoogte, en dit loopen des waters naar de<br />

kusten, heetde Vloed. Zodra deeze korte tijd voorbij is,<br />

begint de Zee weder aftenecmen, het water loopt van<br />

den oever weg, en valt binnen vijf of zes uuren langs<br />

hoe meer, tcnlaatitcn heeft het zijn geringde hoogte, iu<br />

deeze laagte daat de Zee ook eenige minuten ftil, dit<br />

noemt men de Ebbe, en beide gefchiedt ten minden op,<br />

eenige plaatzen der Zee uvecmaalen 's daags , in 24. uuren<br />

tweemaal Vloed en tweemaal Ebbe. Het water rijft en valt<br />

r.llengs S in de eerde uure bedraagt de verandering naauw-<br />

hjks twee duimen, en allengs meerder en meerder. In<br />

den grooten Oceaan is deeze verfehijniug het zigtbaar-<br />

lle. In andere kleinere Zeeën is de Ebbe en Vloed minder<br />

aanmerklijk. Aan, dc kud van Provefi.ce merkt men in<br />

de Middelandfche Zee, gelijk MARSILLI zegt, niet<br />

anders dan onregelmatigheden W de verheffingen dei-<br />

Zee, die wettigt maar van de Zcedroomen afkomilig<br />

zijn. In de Zuiderzee is de Vloed het allerJaagft, .on­<br />

getwijfeld om dat zij geheel tusfehen 't Land ligt. Aan<br />

de Engelfche kud fteigt de Vloed dikwijls tottagtig,<br />

negentig voeten, hoewel het zeker is, dat voorgeberg­<br />

ten , Zeeboezems, winden, ftroomen, de duuring en groo­<br />

te van Ebbe en Vloed kannen veranderen» \n de Ooftzee<br />

p& de Caspifche zee heeft men nooit Ebb? of Vloed ge­<br />

merkt Uit de I^oordzee ftrekt ze zich zelfs uit %oï<br />

de


Van de Zee. Ebbe en Vloed: i©2<br />

de Ebbe die invalt, in Engeland bij Briflol in de rivier<br />

Saveme. Men kan- in Hamburg aan den ftroom<br />

zelve de veranderingen der Zee waarneemen, de fchippers<br />

richten zich daar naar in 't overfteeken. Men,<br />

ftelt, dat bij de Noordpool de Ebbe en Vloed twee-~<br />

maalen 's daags gefchiedt, maarnooit'snachts. Er zijn<br />

ook plaatzen in de Zee, waar het fteigen en vallen in<br />

twee uuren op elkander volgt. Men heeft tot hier toe<br />

zich de moeite gegeeven, om de waare oorzaak deezer ,<br />

groote werking der Natuur te onderzoekn, Doch ak<br />

le de geleerde theorien zijn, naar het getuigenis van groo-<br />

.te kenners onzer aarde, nog : aan zo veele uitzonderingen<br />

onderworpen,. dat men ze niet voor beflisfend kan houden.<br />

Reeds de ouden merkten eerie zekere overeenftemming<br />

tusfehen de afwisfeler.de veranderingen der-<br />

Zee en tusfehen den. ftand der Maan met betrekking tot<br />

onze aarde. Hoe naderde Maan aan de aarde is, des<br />

te hooger fteigt de Zee. Zij zwelt daar en tegen allengs,<br />

minder op, hoe meer zich de Maan van onzen aardbol<br />

verwijdert. Men gelooft daarom, dat de Zee de druk»<br />

king der Maan op onzen aardbol opvolgt, en van dezelve<br />

aangetrokken wordt. IjLLEAzegt, dat op een<br />

plaats van het weftlijk Amerika de kreeften altijd vleezio-er<br />

zijn, wanneer de Maan vol xis, en veel ftegter in<br />

dekwartieren derzelve.. Dat ook de riet en fchiltplantenaltijd<br />

bij volle Maan meer met water zijn gevuld, dan<br />

bij het af- en toeneemen derzelve.. Andere meenen dat<br />

de Vloed en Ebbe enkel een gevolg zij van het beftendig<br />

ronddraaijen onzer aarde zelve., 't Is zeker, dat<br />

wij de- waaré oorzaak, niet. weeten. Ook hier, werkt de<br />

Natuur voor onze oogen, wij twisten daar over, en<br />

ontdekken haaren gang niet, gelijk VOLT AI Ë zegt:<br />

La Nature agit,. O nm difputons.. Ook hier is alles .met heteigen<br />

Karakter der Godlijkheid getekend: De., oorzaa-.<br />

ken liggen voor 'ons in het duiftere , maar de o oordeeien<br />

daar van genieten wij. Door den Vloed worden<br />

C. 4<br />

v s<br />

°*


104 Van de Zcc. Ebbe en Vloed.<br />

veele fchepen van de sveeke zandbanken weder los , en<br />

kannen door den rijzenden Vloed en ftroomen in de Ste-.<br />

den tot aan de pakhuizen des koopmans genaaken. Zij<br />

neemt te gelijk het water uit de rivieren mede, en houdt;<br />

door de onophoudelijke beweeging de monden der ftroo­<br />

men beftendig open. Ook is het thans buiten twijfel,<br />

dat deeze en dergelijke regelmaatige beweegingen der<br />

Zee tot behoud des waters zelve, en tot voordduuring<br />

der planten en dieren in dezelve vol'trekt nodig is. Want<br />

veel van de onreinigheden en de voeders zand die uit de<br />

beeken en rivieren daar in gefton worden, worden d aar door<br />

weder aan den oever geworpen; en gefchiedde dit niet,<br />

zo zoude voorzeker het grootfte deel der Zee in korten<br />

tijd gevuld zijn. Men kent de zandduinen in Holland.<br />

Fforida en Carolina zijn ook aan den Zeekant met zandt<br />

heuvels van 14 en 16 voet hoog hefchut en ingellootcn.<br />

Waar zoude er eindelijk nog plaats over zijn voor de<br />

dieren en planten in de Zee, wanneer zij zich niet geftadig<br />

reinigde? En zoude niet het Zeewater zelve, de dijk, en<br />

zo veele op den grond liggende dingen vervuilen, wan­<br />

neer niet dc Zee door de Ebbe en Vloed beftendig ge­<br />

roerd en in de dieptebawogen wierd ? Daar bij komt dejuis?<br />

te en meer dan eens herhaalde waarneeming, van den<br />

Graaf GINANNI, dat fch'elpdieren, tellinen e. z. v,<br />

doorgaands fterven, wanneer men niet in de vaten<br />

met water, waar in merize bewaart, zo veel moge­<br />

lijk dc beweegftig des waters bij de Ebbe en Vloed,<br />

namaakt. GemeïJde Natuuronderzoeker vulde bij zij­<br />

ne proeven over dc onderhouding der fchaakheren,<br />

een aarden pot met zand van het Zecftrand- en zette<br />

daar Tellinen, Nagelmosiele.i enz. in, en overgoot ze<br />

met Zeewater. Doch dit Was tot behoud van derzeïver<br />

leven nog niet genoeg. De Graaf moeite het water in<br />

den pot een fterke en zo veel mogelijk gelijkvormige be­<br />

weeging en wel verfcheiden maaien in een uur, mededee-<br />

Jeij, Hij moeft zelfs fomtijds' het Vv%tér in een ander<br />

vat


Van de Zee. Derzeïver Uitwaseming. IQ£<br />

vat gieten en de dieren alleen op het natte zand laaten<br />

liggen, op dat zij op deeze wijze de Ebbe en Vloed<br />

der Zee konden gewaar worden. Deeze dieren bevonden<br />

zich het beste, wanneer de Natuuronderzoeker daarbij<br />

den tijd deezer veranderingen, die de Zee zelve houdt,<br />

in acht nam. Deed hij dit, zo kon hijze wel drie maanden<br />

achter elkander in 't leven houden, wanneer hij liet<br />

daar bij maar aan geen voedzel het ontbreeken. Hij<br />

zette andere mosfelen , ook met zand en Zeewater voorzien<br />

, in een andere pot, doch dewijl hij het water<br />

geen bewceging gaf, zo waren zij reeds binnen weinig<br />

dagen dood , en het water zelve (lonk. Men weet ook<br />

hier in Holland en Zeeland dat de oeftcrs vetter worden,<br />

wanneer men dezelve tweemaalen 'sdaags versch watergeeft.<br />

Dit noemt men het meftcn der ocfters. De Natuur<br />

richt dus deeze beweeging in de Zee teu beste van<br />

veele Millioenen dieren, die in de Zeeleeven. — Hoe<br />

groot en goed! — ieder wormpje mag aan de algemeene<br />

onruft des waters deel neemen, en omelkinfekt moet<br />

de Zee zich beweegen en bruifchcn. Alles wat God<br />

fchept, is hem ook waard, zijne wijze goedheid zorgt<br />

voor de onderhouding van alle diereu , die hem hun<br />

aanwezen danken,<br />

Van de vlakte der Zee fteigen beftendig eene_ verbazende<br />

menigte dampen op, en deeze uitwaazeming der<br />

Zee is voor cle ganfche aarde dc grootfte weldaad, zo<br />

als zij te gelijk de oorzaak is, dat de Zee beftendig is<br />

en blijft wat ze was, en niet overloopt. Daar door<br />

hebben alle landen die aan de Zee liggen een zeer warm<br />

en zagt Klima, ook in den winter. Aan dc weftlijke<br />

benedenfte deelen van Italien is de Zeelucht zo bijzonder<br />

warm, dat de oranjeboomen aan den oever zoete<br />

vruchten voordbrengen, die anders in dat Land zuur<br />

blijven, en dat de roozengaarden van PASTUM tweepiaalen<br />

'sjaars blocijen. Engeland ligt meer noordlijk<br />

G$ dm


loö* Van As Z e. Derzeïver UHwazemfag-..<br />

dan Duitschlnnd, en echter is de winter daar niet zee?<br />

ftreng. Men kan daar veele boomen in de open hiclit-<br />

Vöoidteeko, die men in Duitschiand in de trckkasf'ea<br />

moet bergen. Men ziet ook dat dat Eiland beftendig<br />

in wolken van dikke Zeelucht bedekt is. De krijtber-.<br />

gen zijn door de nevelen die geftadig op dezelve liggen *<br />

van boven altijd nat. Het is daar door in eenige win-,<br />

ter maanden zeer donker, nevelig en trieft om daar tewoonen,<br />

van daar dat dc geeft der Natie, meer dan.<br />

die hanrer nabuuren , meer tot fomberheid , dan vrolijkheid<br />

gertem.d is, waar door zij tot veele uitfpoorighe-<br />

'den, zelfmoord e. z. v, vervalt. In Zweeden omvat cle<br />

Zee omtrent twee derden des Land, en maakt zeker<br />

dikwijls de lucht betrokken, doch deeze nabijheid der<br />

Zee, deeze verzameling van dampen overliet Land, is.<br />

ook oorzaak, dat noch warmte IK eh koude tot dien<br />

trap van hevigheid klimmen, als in anuere verder van de<br />

Zee gelegen Landen,. Zo oordeelen hunne Natuuronderzoekers<br />

zelve van het klima hunnes Vaderlands. De<br />

ganfche Weftlijke kuft van Noorwegen heeft midden,<br />

in den winter eene tamelijk gematigde lucht. Zelden<br />

houdt eene ftrenge koude drie weeken aan. In de Stad<br />

Bergen, regent het menigmaal midden in, den winter,<br />

wijl deeze ganfche kuft door de Zee begrensd wordt.<br />

De aan Zee gelegen Landen hebben dus , behalven de<br />

vnordceleii die de Zee der koopmanfehap verfehaft, behalven<br />

de menigte van visch, die zij in alle haare bogten<br />

aanbiedt, nog het groote nut, dat door, deeze nabijheid<br />

desxelfs jClima gematigd, en de koude verminderd<br />

wordt, Aan het ftrand van Florida en Carolina,<br />

zegt Catesbij, werpen de Zeezwijnen haare jongen.. In<br />

Carolina komen aan den oever der Zee de boomen voord,<br />

die andcivs in het Land omkomen, wijl de winter, daar<br />

ftrengeris, dan elders, namelijk vijgen, limoenen en<br />

grauaatboomen, en zo duurenze, wanneer zij maar in<br />

èsa winter in de wolken, die de £ee uitwazenit, kunnen<br />

ftaaiij.


Van de Zee. Derzeïver ffltwazémng. sa?<br />

ftaan , eenig jaaren. De menigte van dampen is van zei-<br />

yen reeds uit de grootte en breedte der Zee, uit de win­<br />

den , die beftendig over dezelve ftrijken, uit de fteeds<br />

duimende onrnft en den aanmerklijken graad van warm­<br />

te die het water heeft, op te maaken. Het weder veran­<br />

dert ook op de Zee zeer dikwijls en fchiclijk. Mui-<br />

Iers edele vlijt wierd fomts daar door verhinderd, ter­<br />

wijl zijne gezondheid daar door leed. In weinige minuu"<br />

ten verandert dikwijls, inzonderheid aan het ftrajid en<br />

de bochten der Noorwecgfche Zee, de beetfte lucht in<br />

koude, het fchoonfte weêr in ftorm; uit eene verdagte<br />

ftiltc op de Zee wordt plotsling een bruifchende Oceaan.<br />

Of het Zeewater boven warmer is of beneden, daar over,<br />

is veelgetwift. G R I S E L I N I , een Italiaan, ftelt, dat<br />

de Zee altijd , zelfs in denkouuflen winter, en bij den on-<br />

ftuimigften wind, onder bij den grond eenigzins warm is,<br />

en dat in de-diepte der Zee zelve beftendige gistingen<br />

en broeijingen plaats hebben. Hij beroept zicli daar<br />

op, dat de vuiligheden, die de visfehers met hunne net­<br />

te ophaalcn, rooken. De 2:eeplanten, die zich daar<br />

aan hechten, zijn fomwijlen zo heet, dat men 'er de<br />

hand niet aan kan houden. Men kan het ook uit het<br />

weeke weefzel der Zeeplanten, uit de fmeerige llijm,<br />

die op denZeegrond ligt, befluitcn, dat'eronderaardsch<br />

vuur omtrent moet zijn , behalven de boven aangehaal­<br />

de verfchijnzelen. Want tot op den bodem der Zee<br />

kunnen de zonneftraalen bezwaarlijk doordringen , hoe­<br />

wel men echter opgemerkt heeft, dat de Zeeplanten,<br />

even als de Landgewasfen, ten minften in het voorjaar<br />

uitfpruiten. M A R S I L L I vond ook met den thermo­<br />

meter den graad der Zeewarmte in de diepte van 10 tot<br />

120 vademen altijd gelijk, naamelijk tien en een halven<br />

graad. H A L E S , een Engelsman, beweerde daarentegen<br />

dat het water des te kouder is, hoe dieper men het op­<br />

haalt» Deeze man vond een kleine ton uit, welkers<br />

valdeuren zich eerft openden wanneer ze op den grond<br />

, . ." • • - - -Aas


log Vm de Zee. Derzeïver uitwaseming.<br />

der Zee gekomen was, en dus geen ander water in liöt<br />

dan het geen zich op den bodem der Zee bevond. Hij<br />

deed een voordel om dit kleine vat te gebruiken, om<br />

zich midden op de Zee in een groote hitte een' frisfohen<br />

dronk te bezorgen, en den drank in het diep geffchepte<br />

water te verkoelen. Kapitein Et LIS bediende zich<br />

ook van deeze tonne in het heete klhna, niet verre van de<br />

linie , hoewel men anders niet hoort dat zij van de Zeevarenden<br />

gebruikt wordt. Maar toen men het Wate*<br />

wit eene diepte van duizend vademen onderzogt, dond<br />

de maat van warmte op 53 graden , en op de oppervlakte<br />

was dezelve 84: onder de diepte van 650. vademen ver»,<br />

anderde de warmte niet meer. Dat 'er veele onderaardfche<br />

vuurige holen in de Zee zijn, bewijzen ook de<br />

plaatzen aan de uïterfte eilanden tegen het noorden,<br />

waar de Zee nooit toe vrieft, en waar op de kud goede<br />

wilgen wasfen , daar anders noch gras, noch boom<br />

'•voordkomt. Deeze warmte nu , waar mede zich de<br />

werkingen der zonne, en der winden vereenigen, bevordert<br />

noodwendig eene derke dagelijkfche en onophoudelijke<br />

uitwaazeming op de Zee, die ongetwijfeld<br />

de bron van alle zoet water, de oorfprong van alle rivieren<br />

en bceken op de ganfche aarde is. Indien de waterfchatten<br />

in de bergen in 't geheel geen toevloed bekwamen,<br />

moeden ze noodwendig .reeds voor lange uitgeput<br />

zijn. En verloor niet de Zee even zo veel, als<br />

zij door de rivieren bekomen had, zo had zij voor zeeker<br />

reeds voor lange buiten haare oevers getreeden, en<br />

alle Landen overdroomd. De wijze Natuur verhoedda<br />

door een enkel rad in haaren loop beide deeze ongemakken.<br />

Zij verandert de uitwazemingen der Zee in dauw,<br />

nevel, regen en fneeuw. De winden die dikwijls dormen<br />

©ver de wijde Zee, moeten even daar door alle dampen<br />

dezelve in de hoogte heffen, die over de ganfche aarde<br />

vcrdeelen , en zo uit elkander blaazen, dat ze tot<br />

e*ue/ckere hoogte kunnen deigeii. Wat; de Zee verloren


Van de Zee. Derzeïver ulvwazemingi io£<br />

heeft, bekomt nu de aarde, de boschrijke bergen trekken<br />

de wolken naar zich ; alle moschplanten op de hoogfte<br />

bergen, alle bladen en fchorfchen aan de boomen,<br />

aile grasfcheuten en planten op den grond, trekken het<br />

water uit de lucht aan zich, en zuigen den regen in,<br />

maar ten laatften verzamelt zich alles in de groeven, die het<br />

binnenftc der bergen uitroaaken, en in dc waterfchatten,<br />

die onder de aarde liggen: en zijn het niet even deezen,<br />

welken wij onze meeren, beeken en ftroomen, elke<br />

drinkbaare en onreine bron te danken hebben ? De cirkel der<br />

Natuur begint bij de Zee, verheft zich tot de hoogte van<br />

den dampkring, begint daar te daaleri, neigt zich naar<br />

dc aarde, breidt zich uit tot alle Rijken der Natuur, fchijnt<br />

zich daar in duizend naauwlijks zichtbaare punten te<br />

verliezen, en wordt toch weder, eer hij weder in de<br />

Zee met zijn begin te zamen loopt, uit ontelbaare kleine<br />

linien een enkel geheel. En zo komt elk glas water<br />

dat wij drinken, uit de Zee. De Zee is geheel verfcheideu<br />

van ons bronwater, het eerfte is zout, het andere<br />

fchier zonder fmaak, het eerfte is bitter, het andere<br />

is zuiver, het eene wringt de ingewanden, en treft de<br />

ganfche Natuur, het andere fterkt door zijne koelte de<br />

maag, baant zich een' weg in de geheimfte en gefloten<br />

vaten , en is het lichaam heilzaamer dan eenige andere<br />

drank, — en echter is de Zee moeder van ons zoet water.<br />

De Natuur leidt de dampen der Zee op zo veele<br />

omwegen, door zo veele fijn gebouwde, door buizen en<br />

kanalen voorziene lichaamen , dat het door zo veele<br />

zeigingen , zuiveringen , vermengingen, afzonderingen<br />

, verwarmingen en beweegingen, ten laatften een<br />

nieuw wezen wordt, aan het welke men zijn voorige<br />

Natuur niet meer erkennen kan. Reekent, wanneer men<br />

zich van de menigte Zeedampen een denkbeeld wil<br />

maaken, dat in de zestien dagen een ganfche cubiek<br />

'duim uïtwazëmt, reekent tien zulke duimen op een fchep,<br />

loo'fcheppen op een aam, en tien aamen op een voeder;


ïio Van de Zee. Derzeïver uitwazeming.<br />

der; vergelijkt daarmede de uitmeetingen enbereekenirigen<br />

van het in elk jaar gevallen regenwater, en bepaalt<br />

eene fomme voor dat geene, wat bij uitreekeningen van<br />

deezen aart in 't geheel niet te bepaalen is, — en men<br />

zal nog genoeg water over houden, wanneer reeds de<br />

ganfche aarde bewaterd is. Men zal, op dat wij niet<br />

van dc menigte des waters, dat de Zeëen toezenden,<br />

weg gefpoeld word, de onderaardfehe ftroomen daar<br />

bij'moeten reekenen. Men zal het als een bijzondere<br />

weldaad van God moeten aanmerken, dat Hij de Zee<br />

met zout voorzien heeft, wijl daar door de zamenhang<br />

verfterkl, en de vluchtigheid der deelen is verminderd.<br />

De Bijbel zelve bevestigt deeze leere. De oude waereld<br />

wift reeds, dat de dampen der Zee tot dc aarde<br />

terug komen. De heilige Dichter rekent deeze groote<br />

cu fchoone inrichting der Natuur tot de werken der<br />

hoogfte Majefteit van God. fJmos V. 8; IX. 6.) Dezelfde<br />

God, zegt hij, die het2.ercngefternte en deaOiieti<br />

gefchapen heeft, die den zwartften nacht in den helderden<br />

morgen verandert, en weder den dag in een' nacht<br />

verkeert, die zelfde groote en Almagtige God roept<br />

Hechts het water der Zee, meer moeite heeft hij niet<br />

nodig, en alle elementen zijn Hem ten diende, Hij<br />

beveelt fleebts en Zijn willen regeert aarde en Zee, liet<br />

geen Hij wil gefchiedt, volgt oogenbliklijk het ganfche<br />

ftelzcl der waereld ; God roept het Zeewater, de dampen<br />

deigen en verheffen zich, zij vloeien in wolken te<br />

zamen, en uit deeze dort God het weder over den<br />

ganfchen aardbodem. De Dichter Van het Boek JOB<br />

fpreekt insgelijks op veele plaatzen van het ontdaan<br />

der wolken, van haaren loop doof den Hemel, vart<br />

hun uitvloeijen, van hunne verdeeling op de ganfche<br />

aarde. In Kap. V. 9 10. befchouwt hij het als een<br />

wonder dat ons verftand niet doorgrondt, hoe de regen<br />

over de aarde, zelfs over de onvruchtbaarfte plaatgen,<br />

wordt gedeeld. De wolken zijn in zijne oogen


Van de Zee. Derzeïver uitwdzeming. lïi<br />

waterfiesfen, die God allengs ontleedigen, of ook plotsling<br />

verbreeken kan. Bij een onweder, zegt bij, is de<br />

wijde Zee met wolken bedekt en God gebruikt deeze<br />

om vruchtbaarheid of verwoesting onder de Volken te<br />

zenden. Toen de Zee uit het binnende der aarde voordbrak,<br />

lagen 'er reeds dampen en nevelen over dezelve,<br />

zij was met onweders, gelijk een zuigeling met windzelen<br />

, omtogen. God noemt zich zeiven een Vader des<br />

regens, en zegt dat de dauwdruppelen van Hem ontdaan<br />

, dat Hij het ijs doet voordkomen, dat hij de oorzaak<br />

van den rijm in de lucht is. SALOMON, de wijste<br />

der menfchen , voert het als een voorbeeld der regelmaatige,<br />

vaste én gedaadig afvvisfclende loop der Natuur<br />

aan, dat al de wateren in de Zee loopen, en dat nogthans<br />

de Zee niet vol wordt, dat zij van de plaats van<br />

waar zij komen wederkeeren. En wanneer nu door de<br />

winden deeze dampen verre van de Zee worden weggevoerd,<br />

wanneer ze in regen weder tot ons gebragt<br />

zijn, heeft de Natuur het ganfche plantenrijk, bijzonder<br />

de wouden op de vaste aarde , daartoe aangelegd, op dat<br />

door deeze de fchatten der wolken geleedigd, en het water<br />

afgeleid zoude worden. Stooren wij zelve deeze<br />

orde in de Natuur en den algemeenen zamenhang, wat<br />

wonder is het dan , dat wij naderhand aan dit alleronontbeerlijkde<br />

element gebrek lijden? Verrukkend zijn de<br />

belchrijvingen van Otahtti. De bergen deezes Lands hebben<br />

bosfehen, deeze zijn bedendig, wegens de nabijheid<br />

der Zee, in wolken bedekt, vandaar druipen ze ook geftadig<br />

, en daar door vloeijen ook ontelbaare beeken in<br />

de diepe dalen neder en drenken de fchoonde dreeken<br />

in welken de Pifang en Broodvrucht wad. Zo waren<br />

voorheen ook de eilanden der Groene Kaap vrugtbaar,<br />

met- goede wateren in menigte voorzien, en even daar<br />

door ook volkrijk, —- thans zijn zij woeste, uitgebrande<br />

eilanden, fchier zonder menfchen en zonder water, wijl<br />

men naamelijk de wouden op de bergen uitroeide. Nu<br />

ver-


ïis Fan de Zee. Derzeïver uitwazeming<br />

verbrandt de zon de eilanden en kaale bergen; voorheen,<br />

toen de bergen nog met bosfchen omgordt waren<br />

, wierden de wolken door dezelve aangetrokken,<br />

maar dat gefchiedt niet meer, met de dood deezer wouden<br />

zijn ook de bronnen die daar ontfprongen , verlopen,<br />

en a'le vruchtbaarheid is verdwecnen. Komt'er<br />

nu nog daarenboven een droog jaar, zo ontftaat 'er een<br />

hongersnood op deeze eilanden, de menfchen fterven<br />

uit gebrek aan levensmiddelen, uit mangel aan water.<br />

Ook op het eiland Barbados verwoeste de vrekheid der<br />

Europeërs het werk der Natuur, maarzij verloren ook<br />

daar door het geluk, van haare duizendvoudige fchoon*<br />

heden te genieten. Toen de Engelfchen dit eiland in<br />

bezit namen, waren 'er op de hoogten bosfchen, de'<br />

vruchtbaarheid was zeer aapmerklijk, en men had overal<br />

water in overvloed. Doch men wilde alles in plantagicn<br />

veranderen, men wilde van het fchoone hout geld<br />

maaken, en roeide dus de bosfchen overal uit, en daar<br />

door is de vruchtbaarheid des eiïands zeer verminderd.<br />

De inwoners worden krank, wijl hun het water ontbreekt.<br />

Behalven het geene zij in den regentijd in<br />

groeven en putten verzamelen, is 'er geen water op<br />

het eiland, zij moeten van de nabijgelegen eilanden<br />

water koopen, eri, wanneer in oorlogs tijden de vijandlijke<br />

rooflbhepen de watervocrers onderfcheppen,<br />

zijn zij in den grootften nood. Rechtvaardige, maar<br />

gevoelige ftraffe voor de mishandeling der groote inrichtingen<br />

in dc Natuur, waar door wolken en Zee,<br />

wolken en woud, woud en water, water, leven en gezondheid<br />

der menfchen tot ecu onaffcheidbaar geheel<br />

verbonden wordt. Waarfchijnlijk wierd men eindelijk<br />

in Amerika door deeze voorbeelden opmerkzaam gemaakt,<br />

en fpaarde dc gefchenken der Natuur beeter. Ten<br />

m'mften hebben de mwooners van het eiland Tabago onder<br />

elkander een verdrag gemaakt, dat, zo men al meer<br />

morgen Lands in plaatagisn wd veranderen, 'er nogt,hanS


Ts in de Zee. 113<br />

thans altijd elfduizend akkers bosch en woudgrond trioeten<br />

blijven. En ongetwijfeld heeft dit eiland het die<br />

Wijze voorzorg te danken', dat het tijk en gezond is.<br />

Wanneer men overtuigd wil zijn welk een menigte waters<br />

de boschrijke bergen uit de lucht aan zich trekken,<br />

zo befchouwe men Hechts den toevloed van water die bij<br />

eene overftrooming van bosch en bergwatereu wordt<br />

aangevoerd. Aan den Hars kan dikwijls een watertj. n,<br />

dat in den zomer naauwlijks een fchrede wijd is, onder<br />

de hoogde bruggen een waterzuile van tien ellen hoog<br />

worden. Men heeft berekend, dat in dit geval, daar<br />

waar de droom het derkde gegaan is , in den tijd van<br />

agt dagen vier Billioenen, zeven honderd en zeven en<br />

zeventig millioenen, en nog daar bij 574400. kubiek<br />

voeten water voorbij gevloeid zijn. En dat alles febep<br />

de groote hand der Natuur uit de Zee, zendt het door<br />

de lucht en druppelt het af in regen en fneeuw , verza<br />

melt het weder in de ingewanden der bergen, en laat<br />

het zomwijlen uitbreeken — dat gantfche Landen omgekeerd<br />

en verwoed worden.<br />

In de Natuurgefchiedenis der Zee zijn ook de gevaarlijke<br />

Banken van i/s, die zomwijle daar in voorkomen<br />

merkwaardig. Drijf-ijs, of losgerukte dukkenvan de ijsvelden<br />

, waar mede de Zee bij de noordpool bedekt en<br />

ingeflooten is, zijn in Groenland iets zeer gewoons.<br />

Even deeze zijn het, door welke het tot hier toe voor<br />

den doutden Zeeman onmogelijk was , tot aan de<br />

noordpool te komen, en daar de waereld ém te zeilen.<br />

Zij zijn het, aan welken dikwijls eenGroenlandsvaarer,<br />

op de Walvischvangfl, gevaar loopt vad te geraaken,<br />

en zo niet een zoele wind het ijs doet fmeltcn, den jammerlijkden<br />

dood te derven. Zij zijn het ongetwijfeld, onder<br />

welke de vruchtbaare Haring haare kuit uitwerpt<br />

en ze zo lange bij zich behouden, tot zij van de Noordkapers<br />

en andere Walvisfchen uitgedreeven worden. En<br />

ii ook


U4<br />

Ts in de Zee.<br />

ook op even deeze ijsvelden is het dat de arme Grocnlan-<br />

der zijn jagt op Zeehonden maakt, en zich vaak vorft<br />

en dood moet iaten welgevallen. Op deeze fhjkken drijf-<br />

ijs komen alle jaaren eene menigte witte beeren van<br />

Groenland naar Ysland', waar zij onder het vee en de<br />

fchaapen eene groote verwoesting aanrichten. Men<br />

doodt ze daarom zo dra zij zich vertoonen, cn de Ys-<br />

landfche Regeering betaalt een zekere fom voor eiken<br />

beer die op deeze wijze gedood wordt. Intusfchen<br />

heeft men nog nergens in de Zee grootere ftukken ijs<br />

getroffen, dan COOK en FORS TER ze in den 49<br />

graad 45 minuten zuidlijkc breedte gezien hebben. Zij<br />

zagen een ftuk ijs drijven dat omtrent tweeduizend voe­<br />

ten lang, vierhonderd breed, en ten miniten tweehon­<br />

derd voeten dik was. Nu weet men uit de ondervin.<br />

ding, dat de masfa van ijs in betrekking tot het Zeewa­<br />

ter ftaat als tien tot negen , dus moet naar dc juiste re­<br />

gels der waterweegkunde de masfa van ijs boven het wa­<br />

ter, tpt die ónder het water zijn als een tot negen, en<br />

dus moet het gezegde ftuk ijs 1S00 voeten diep in het<br />

water gegaan, en dus in het geheel eene hoogte van<br />

tweeduizend voeten gehad hebben. Voor deeze eene<br />

klomp konde men dus duizend en zeshonderd millioenen<br />

kubiekvoeten ijs rekenen. — Ziet daar de grootheid en<br />

pracht der Natuur, zo als ze nergens elders te zien is!<br />

Wie ooren heeft om te hooren, wie werktuigen heeft<br />

om te gevoelen cn juift te fchatten, die verheffe zich in<br />

de verbeelding op deezen berg van water- cn lucht, en<br />

verkondige de grootheid der Natuur! — Deeze ijsvel­<br />

den ftaan als rotzen in de baaren vaft: en in deeze grim­<br />

mige koude keven nog ftormvogels, Albatrosfen en Vet-<br />

Ganzen. Bij helder weer geeft het een fchoone vertoo­<br />

ning , wanneer de golven telkens aan deeze Krijttalber-<br />

gen water fprengen, en de zonueftraalen daar op brec-<br />

kcn. En door even dit onophoudelijke aanflaan der<br />

golven vergrooten deeze ijsbrokken meer en meer, en<br />

ze


Opwerpzeh uit de Zee. 115<br />

gc zullen aangroeijen en in de Zee tot Alpen worden , en<br />

dc wolken bereiken, tot de Natuur aldaar eens gvote<br />

omwentelingen ervaart, eu dc u-erken haarcr pracht<br />

worden vernield, dat aan de-rzelvcr plaats nieuwe ver-<br />

fchijnzeleu geboren worden, die de grootheid van God<br />

verkondigen 1<br />

Is het waar, dat alles in de Natuur den denkenden<br />

mensch kan bezig houden, zo verdient ook het Uitwerpt<br />

zei der Zee, dat wij daar bij een oogenblik ftil liaan.<br />

In de huishouding der Natuur zelve is daar op voorzorg<br />

genomen. Men vindt zelfs in den winter altijd hier en<br />

daar in en aan de Zee, bijzonder op de eilanden, enkele<br />

Poelvogels, die zich daar met de uitwerpzels der Zee geneeren.<br />

Is Ysland blijven na het vallen van den vloed<br />

veele zwarte, korte, dikke wormen^tgter, deeze verzamelt<br />

men, cn gebruikt zc als aas om Schelvisch te vangen.<br />

De Oesierverzamelaar, een vogel die na den vloed<br />

op dc agterblijvende Hakken en moslclen aaft, is bekend.<br />

Met het fchilf.dat de Zee aan den oever fpoelt, melt<br />

men op dc Isles d'Hicirs de velden, cn met bet fijns<br />

gruis van fteenen, dat de golven opwerpen, vult men<br />

daar de mocrasfen , die anders in den zomer zo onaangenaam<br />

uitwazemen. Iu Schotland meft men insgelijks<br />

met het flijm der Zee de velden; nogthans meent men<br />

dat de weit daar van niet zo zwaar wordt, als van de<br />

velden die met dierenmeft gemeft zijn. In Zwecden<br />

verzamelen ze het Wier (Fucus vefadofusj en gebruiken<br />

bet om de daken te dekken. Wanneer dit kruid verrot,<br />

geeft het een ondraaglijke ftank aan de Zee.' Maar het<br />

Zeewater, de zonne en de verrotting trekken 'er een<br />

roode verf uit, die als bloed op dezelve ligt, en mogelijk<br />

goed was om te verven. Men zegt dat de Franfchen<br />

met een ander foort van Wier de roode verw der Pontaux<br />

verhbogen. Wanneer het versch uit de Zee wordt opgeworpen,<br />

wordt het door het vee gegeeten. De dieren woe-<br />

II a len


ïiS Opwerpzeh uit de Zee.<br />

Ien ook in het zelve wanneer het op groote böopen geworpen<br />

wordt, Waarfchijnlijk om het zont daar in te<br />

lekken. De Meeuwen duiken menigmaal in liet fchuim<br />

der Zee, en verzaamelcndnar de kleine mikken vlce.scb',<br />

en wat meer voedemls in de Zee drijft en door den wind<br />

bij een verzameld wordt Zo fpaarzaam is de Natuur,<br />

dat zij alles gebruikt, alles zekeren dieren aangewezen<br />

en m den weg gelegd heelt. Dc Japannezen kooken de<br />

Zeekruiden, en verachten geen onder deeze. Dc vrouwen<br />

der Visfers verdaan de kunft om de Zeekruiden<br />

uit de diepte van twintig tot veertig vademen op te haaien,<br />

ze te wasfehen , te zuiveren, uit te Ieezen naar de<br />

onderfcheiden foorten, en elk bijzonder te bewaaferi. En<br />

waarom zouden wij de planten der Zee niet ever, zo<br />

goed tot onze onderhouding kunnen gebruiken nis de<br />

aardgewaszen daar zij even eens gevoed worden van<br />

de ontbinding der dierlijke en levende deelen welke in<br />

de Zee, gevonden worden, als de planten des vasten<br />

Lands dergelijke deelen uit de lucht aan zich trekken?<br />

De Z^eplaatcn zijn met groote wijsheid tot haarë oog.<br />

merken gebouwd. MARS EL I. I heeft 'er ecu afgebeeld,<br />

die op het eerde gezigt niet anders fchijnt te<br />

hebben dan takken en bladen , in de volkomenfte evenredigheid;<br />

maar beziet men ze met bet vergrootglas,<br />

zo zijn de bladen, takken en dam alle hooi als buizen<br />

en het ganfche gewas is een Zwam , ten einde het van<br />

alle kanten voedzel kan inzuigen. De Mineraalen die de<br />

Zee uitwerpt zijn insgelijks aanmerklijk. Welk een<br />

kodbaar welriekend gefchenk der Oodindifche Zee is<br />


Opmrpzeh uit de Zee. Ï17<br />

kunddukken, die daar uit gedraaid zijn, ziet men in<br />

Berlijn, in alle koninglijke paleizen, in Dresden, Bronswijk,<br />

Kasfel e. z. v. De Rivier Giarctta (Sijgnathus<br />

bij de ouden ) nabij Sijracula, werpt insgelijks fchoone<br />

ftukken Bernffeen uit, van welke men kruizen, roozenkranfen,<br />

beelden van heiligen e. z. v. maakt. Bijzon-,<br />

der fchoon zi;n de mikken die men in Foor-Pameren onder<br />

het poelijzer vindt. De Bernlreen heeft namelijk<br />

daar een robijnroode fchorsch, die fömwijle door het<br />

ganfche ft uk gaat. In de Konrnglijk Pruisfifche Naturalien<br />

verzameling is een visch, geheelin berndeen ingeflotcn.<br />

Met deeze, en andere dingen werpt de Zee.<br />

ook een menigte vuurfteenen uit. Zij liggen in de opwerpzels<br />

der Zee bij duizenden, de rivieren, die ze<br />

van de hoogde gebergten losrukken, brengen ze bij'<br />

geheele lasten in de Zee. In eenige plaatzen in Barbarijen<br />

in Afrika zijn daar en tegen deeze vuurfteenen zozeldzaam,<br />

dat de Engelfcheu ze laaten verzamelen aart<br />

't ftrand, omze als ballaft in de fchepen mede te neemen,<br />

welke ze in J/giers voor zeven fcheliingen de honderd<br />

pond verkoopen. Er gaan ook iu Engeland geftadig<br />

wagens vol van deeze uit Zee verzamelde vuurfteenen<br />

naar Burschlem, waar het fchoone aardewerk gemaakt<br />

wordt. Men laat ze daar dampen, maaien-, eu<br />

mengtze met de witte aarde, om de daar uit gemaakte<br />

vaten vastigheid en duurzaamheid te geeven. Bij Harrich<br />

en nog andere plaatzen werpt de Zee kezels fpyrites)<br />

uit, waarfchijnlijk fpoelt zij zelve te vooren deeze<br />

kezels, verdcend hout, wortelen e. z. v. uit de kleijige<br />

kusten des lands, waar de grond twee tot drie mijlen<br />

ver daar vol van is. Wijl nu veel van dit mineraal<br />

weder uitgeworpen wordt, zo verpngt men het verzamelen<br />

daar van, en men vischt ze ook zelve uit de Zee,<br />

en trekt 'er ijzervitriool uit. • Men behoeft daar de.<br />

erts niet eens te rooden, ze ontlaat, na dat ze door d^<br />

Zee gegaan is, van zelve in eene kleijige grond, en<br />

H 5 daaï


ïi8 öpwerpzets uit de Zee.<br />

daar na kan ze eèhige reizen achter elkander uitgeloogd<br />

worden , tot alle zuuren van het brandbare ontlaten<br />

zijn. Het Zand, dat de Zee uitwerpt, wordt insgelijks<br />

tot veele oogmerken gebruikt. Veele handwerken en kunften<br />

hebben het zelve noodig, men gebruikt het om te<br />

fchuuren en te reinigen, gelijk ook in den landbouw,<br />

waar men een al te taaije kleijige grond heeft, om het<br />

indringen der plantwortelen te verligtcn. Zo laadt men<br />

in Cormvalüs het zuiverde zand dat men aan de Zee vindt,<br />

in zakken, vervoert het op paarden cn muilezels, en<br />

verkoopt het aan de landlieden. De dekken en mosfeL<br />

fchaalen , die in menigte daar in voorkomen, bevorderen<br />

het oogmerk en verbeteren den harden grond, terwijl<br />

ze door de lucht verteeren cn tot een loos pulver van<br />

kalk vervallen. Dus bevestigt ook de Zee met alle<br />

haare onreinigheden en uitwerpzelcn, dat alles in de<br />

Natuur goed, en met verdand gebruikt een middel is",<br />

om groote en heerlijke oogmerken te bereiken. De bergen<br />

heeft de Zee gebouwd. De kezels behooren oorfpronglijk<br />

tot dc bergen. Zeer zelden dort een ganfche<br />

berg in de Zee, maar van tijd tot tijd, door de rivieren<br />

, bij losgerukte (tukken, keeren ook dezelve tot<br />

hunnen oorfprong te rug. In dc baaren der Zee worden<br />

alle fteenen tot zand geflagen, Het zand wordt<br />

door de Zee 'uitgeworpen, en komt weder ten nutte<br />

der aarde. — Alle deeze verbindingen op cle aarde verkondigen<br />

een' God, die even zo wijs, als eeuwig en<br />

onflerfiijk, even zo goed als groot is! Hoe weinig zouden<br />

wij in daat zijn gewced, om de tekening der waereld<br />

te ontwerpen! Hoe klein, hoe eng, hoe ontoereikend<br />

is ons verdund, wanneer wij ons bij het gebouw<br />

der waereld bepaalen, cn dc duizenden hef boomen , rollen<br />

en werktuigen zien, die alle aan elkander hangen,<br />

en nooit ftil zijn ! Valt het ons mocijclijk, wanneer wij<br />

Hechts veele deelen der waereld te famen in hun verband<br />

willen nagaan, hoe zouden wij 'er dan bij dgan, wanneer


Opwerpzels uit de Zee. 119<br />

neer wij het groote werk aart den gang moesten honden<br />

en zijne raderen doen beweegen!<br />

Uit vreeze voor de Zeeziekte blijft menig fchrander<br />

man van de Zeereize te rug; ik moet 'er daarom ook<br />

iets van zeggen. Men verftaat 'er door een fterke vermoeijing,<br />

die met walging en eindelijk met braaking<br />

verbonden is. Eene krankheid, welker ganfche fmerte<br />

daar in bedaar, dat men niets meer »— bij na zich<br />

zeiven niet meer gevoelt, en welke ziekte bij geen twee<br />

menfchen volkomen gelijk is. Het is valsch , het geen<br />

men gemeenlijk zegt, dat elk, die voor de eerfte maal<br />

ter Zee vaart, daar van aangevallen wordt.. Eenigen<br />

blijven hun geheele leven daar van vrij, eenige worden<br />

maar bedwelmingen gewaar, anderen worden maar bij<br />

hevige ftormen krank: maar weer anderen, zo dra ze<br />

op Zee komen. Men weet dat Capitains die met de paket<br />

booten beftendig over Zee heen en weêr gaan, fomwijle<br />

weder aanvallen befgeuren. Veele krijgen ze maar.<br />

wanneer ze op Zee ftil moeten leggen. Zo had AD AN­<br />

SON op zijne terugreizc uit Afrika eenen ftorm van<br />

twee maanden , en moeft eens bij gebrek aan wind in<br />

eene verflikkende hitte veertien dagen lang op de Zee<br />

ftil liggen. Zulk eene ftilte moet ongemeen verveelend<br />

zijn. De ftcrkde lieden worden door de Zeeziekte<br />

aangetaft, zo wel als de zwakften. De krankheid vertoont<br />

zich zo wel op kleine als groote reizen. Veele<br />

lieden in Hamburg worden Zeeziek, wanneer ze Hechts,<br />

op de Elbe de Zee naderen. De kwalijkheden, die<br />

veele menfchen moeten lijden, wanneer ze maar op eene<br />

rivier vaaren, of in een' digt gefloten wagen zitten,,<br />

fchijnt eene overeenkomft daar mede te hebben. Het,<br />

is zonderling dat meer vrouwen dan mans daar van verfchoond<br />

blijven, zo als ten minften Adanfon verze-,<br />

kért. 't Gaat vaft dat veele kinderen ze niet krijgen,,.<br />

Die het ergfte Zeeziek zijn geweeft, worden des te ge-,<br />

H 4. «na*


is© Zeeziekte.<br />

zonder aan land, daar tegen die welke niet aangevallen<br />

zijn geweeft, veeltijds naderhand des te kranker wor-<br />

den. Men weet voorbeelden bjj welke deeze Zeekrank­<br />

heid twee maanden en langer aangehouden heeft, veele<br />

worden 'er geheel niet vrij van, voor zij weder aan het<br />

Vaste land komen. Het gezicht van een reisgenoot wiens<br />

maag bereids ontfteld is , en alles van zich geeft, maakt<br />

op de nog gezonden in 't gemeen een fchadelijke in­<br />

druk. Niet altijd is 'er koorts bij. De zulken welke<br />

niet Zeeziek worden, verliezen toch, wanneer veele ftor-<br />

men op elkander volgen, alle luit tot eeten. De ziekte<br />

breekt gemeenlijk uit wanneer het fchip door den ftorm<br />

geweldig gellingerd wordt.' Bij veele is de gewaarwor­<br />

ding even als of zij oogenbliklijk den geeft zullen gee­<br />

ven. De ftank, die fomwijlen uit de Zee opfieigt,<br />

wanneer de ftorm het water omwoelt, en de vuilighe.<br />

den ontdekt, brengt ook veel hjer aan toe. Met koste-r<br />

fcjke fpljzen of vettigheden kan men zich in dat geval<br />

niet helpen. De Natuur heeft ook zelve een afkeer<br />

daar van, men befpeurt veel meer een groote begeerte<br />

naar zuure fpijzen of dranken. Een glas franfche bran­<br />

dewijn met citroen, champagne en burgonje wijn, in,<br />

grmaaktc agürken , pen hard gekookt ei met zout en<br />

brood — zijn gemeenlijk dc dingen met welke men zich<br />

eenige betering kan verschaffen, Tegen verftoppingen,<br />

die op bet fchip zeer ligt plaats hebben, voorziet men<br />

zich van Rhabarber. Maar zo dra men van het genadig<br />

flingeren van het fchip bevrijd is, en den voet op het<br />

vaste ]<br />

and zet, is men gemeenlijk weder gezond. De<br />

waare reden deezer krankheid weet men tot heden nog<br />

niet met zekerheid op te geeven. Waarfchijnlijk zijn<br />

'er veifcheide omftnndigheden die daar toe bijdraagen.<br />

De ichommelende beweeging van het fchip, het eenvor­<br />

mige der levenswijze, de dampen der zee, de harde<br />

zoute en gerookte fpijzen, de onvermijdelijke onreinig-<br />

heden, 't gebrek aan vrije en ongehinderde bevveegiDg,<br />

de


Zeezicht.<br />

T2I<br />

de menigerlei dampen en reuken op het fchip, het onophoudelijk<br />

zuïzen des winds, en nog veele anderen<br />

mogen welligt aan de kwaal deel hebben. Men meent<br />

zelfs, dat fchepelingen, die alleen aan de MiddelandfcheZee<br />

gewend zijn, eenige ongemakken gewaar worden,<br />

wanneer zij op den Oceaan vaaren, de golven op<br />

de laatfte zouden ook grooter zijn , dan die in de<br />

middenlandfche Zee. Dat eindelijk de lucht op de fchepen<br />

ongezond en ten laatften befmettelijk moet worden,<br />

laat zich ligt begrijpen. Stfioon ook het fchip zo groot<br />

is als een middclmaatige kerk, zo behooren tot her zelve<br />

veele gereedfehappen, eenige honderden menfchen,<br />

kanons, watervaten, wijn, brood, tabak, brandewijn,<br />

werktuigen en zo veel graan, mcclfpijzen, befchuit,<br />

erwten , boonen ,pekelvlcesche. z. v. en dikwijls nog vee,<br />

fchaapen , verkens, hoenders e. z. v. dat alles in een kleine<br />

ruimte gepakt, alle hoeken en winkels vullen, waarbij<br />

men veeltijds nog veele baaien fpecerijen en andere<br />

fterkruikende waaren heeft, niet zelden zijn daar bij<br />

flaaven, lieden uit gevangenhuizen, en anderen welke<br />

krankheden medebrengen, welke allen niet terftond ontdekt<br />

en geholpen kunnen worden. Van daar komt het,<br />

dat reeds fints de oudfte tijden de fchcepvaart zo veele<br />

duizenden menfchen het leven koftte. Door HILL<br />

ventilators, of luchtmaakers kan men de vuile, befloten<br />

en opeengepakte lucht veranderen en uitdrijven, en<br />

het binnenfte des fchips luchtig, koel, droog en gezond<br />

behouden. COOK en FORST ER vonden ook,<br />

dat het fchip des te gezonder was hoe hooger het boven<br />

het water ging, en hoe meer luchtgaten men konde<br />

open houden. Daar bij komt ook nog dikwijls de fcor.<br />

buten dc fcharbok, een fcherpte in het bloed, die na<br />

aan 't bederf grenft, en eindelijk tot dezelve overgaat.<br />

ANSON woonde het bij, dat van 450 man die op één<br />

fchip van Spanje afftaken, maar 58 in leven bleeven, en<br />

dat van een geheel regiment alle op zestig man na ombi<br />

5 g ?<br />

*


122 Zeeziekte.<br />

gekomen waren. Hij moeft eens bevelen dat men, wijl<br />

het fchip zo diep ging dat men de onderfte openingen<br />

niet open konde maaken, boven daar het min gevaarlijkft<br />

was , zes luchtgaten zoude hakken. Op het<br />

eiland Catarina vond hij, dat de menigte dampen, en<br />

de nevels die geftadig die plaats bedekken, veele koortzen<br />

en loop veroorzaakten. COOK bewaarde op zijne<br />

reize om de waereld het fcheepsvolk bijzonder door<br />

zuurkruid en bierwor'tel van deeze krankheid. Het verlangen<br />

naar het vaste land en verfche groenten wordt in<br />

deeze krankheid zo groot, en zo hevig, dat het bloote<br />

gezicht van een eiland met deeze gewasfen en een frisfche<br />

waterval, den zieken eene waare verkwikking is.<br />

ANSON eens in 't geval zijnde dat hij zulk een lang gcwenscht<br />

eiland niet kon naderen, moeft de boot worden<br />

uit gezet, en versch gras op het fchip worden gebragt,<br />

en dit gras aten zijne fcliepelingen oogenbliklijk<br />

met de grootfte graagte als ware het eene lekkernij geweeft.<br />

De zeefcharbok was ook eens op Anfons fchip<br />

zo fterk, dat wanneer hij eenige kranken aan land wilde<br />

laaten brengen en hun daar tenten doen opfiaan, 'er<br />

ten minften nog twaalf ftorven toen ze in de boot in de<br />

frisfche lucht kwamen: en de anderen waren zo zwak,<br />

dat menze in de hangmatten uit het fchip aan land moeft<br />

draagen. Doch in deezen ongelukkigen toeftand vond<br />

hij ook het eiland Juan Fernandes, dat honderd en tien<br />

mijlen van het vaste land van Chili ligt, alle die gewasfen<br />

bij elkander, welke de beste artzenijeri tegen de<br />

fcharbok zijn. Waterkers, wortelkruid, wilde zuuring,<br />

rammenas en wortelen, wiesfen daarin menigte , de kranken<br />

verkwikten door 't genot deezer vruchten binnen<br />

korten tijd, en ook die, die de verborgen beginzels<br />

der fcharbok bij zich hadden, bevrijdden zich daar van,<br />

en wierden weder frisch en gezond. En meer behoef<br />

ik, na deeze deels treurige befchrijvmg der menfchelijke<br />

broosheid en de menigvuldige ellenden die ons op de Zee,<br />

ge-


Zeeziekte. 123<br />

gelijk op de Aarde, overal vervolgt en verzelt, ter rechtvaardiging<br />

van God hier niet bij te voegen, dan de vrolijke<br />

dankbaare herinnering aan de heerlijke krachten in de<br />

Natuur, waar mede wij ook de zwaarfte krankheden<br />

temmen en onze wreedde vijanden verdrijven kunnen.<br />

Gij, die in uwe geruste wooningen de koftbaarheden van<br />

beide de Indien, die wij niet zonder levensgevaar kunnen<br />

bekomen, wellustig verteert, en nimmer de gevaarender<br />

Zee hebt ondervonden, herinnert 11 aan uwe vette<br />

tafelen het harde lot van zo veelen uwer broederen<br />

die geftadig met de baaren kampen cn de Zee moeten<br />

ploegen! Vergeet de dankbaarheid niet welke gij dien<br />

God fchuldig zijt, die ook voor uw leven zórgt, cn<br />

ter weder herftelling uwer gezondheid overal op de<br />

Zee fchildpadden en visfehen geeft, en aan de baaijen<br />

en firanden goede kruiden doet wasfen!<br />

Een die de Natuurgefchiedenis der dieren in de Zee<br />

geheel alleen wilde beftudeeren, zonder naar de bewoo-<br />

neren der aarde omtezien, zoude zijn ganfche leven<br />

lang werk genoeg hebben, en zoude met den ouderdom<br />

der grijsheid naauwlijks een aanvang hebben gemaakt.<br />

De Zee fchijnt niet anders te zijn , dan eene groote ver­<br />

zamelplaats van dieren. Hier is in de daad iedere drup­<br />

pel eene waereld. Elke fteen in de Zee, elk ftuk hout<br />

dat daar in rot, elke rots, elke fchaal van (lekken of<br />

mosfelen is bevolkt. Uit alle klasfen van dieren zijn<br />

eenige gedachten in de Zee, en eenigen zijn de Zee alleen<br />

eigen en komen anders nergens voor. De Schepper<br />

maakte hier bij de grootde fchepzelen den aanvang en<br />

eindigde bij de klemden. Van den walvisch, tot de<br />

lichtende dippen is ccn ,<br />

grooten affland, maar de Na­<br />

tuur vulde die ruimte met alle mogelijke dieren. Het<br />

getal der waardige mannen die de voordeden hunnes<br />

verblijfs aan de Zee en de gelegenheid om ontdekkin­<br />

gen te doen tot nut der wetenfehappen wee ten te fchat-<br />

ten,


i24 Menigte van dieren in de Zee.<br />

ten, is nier zeer groot, en echten'? de kennis der zeedieren<br />

reeds een der moeilijkde deelen m de ganfche Natuurwetehfehap.<br />

Bijzonder heeft de Natuur veele wormen;,<br />

weeke, naakte dieren, flijmdieren, fchaaldieren,<br />

dierplanten e. z. v. in de Zee geplaatft. Wat heeft<br />

MULLER in Koppenhagen niet al ontdekt! In beide de<br />

Indien zijn de Zeé'en, en alle bochten der Zee zo vol van<br />

dieren en planten, dat door de menigte van het zich<br />

aanhechtend zeegras en weeke dieren de fcheepsroeren in<br />

hunne beweeging gedremd worden. Zo fterk zijn zeker<br />

de gewasfen in het noorden niet bevolkt, hoewel wij<br />

nog in de allerminfte plaatzen des Oceaans waarneemingen<br />

hebben gedaan, zo dat 'ernog veele duizend meilen<br />

in de Zee zijn, in welker diepte nooit een werktuig,<br />

waar mede men de Zeefchepzelen ophaalt, is neder<br />

gelaaten. üe Natuur moet aan de Zee zo veele fchepzelen<br />

geeven, wijl ze buiten den mensch nog zo veele<br />

verllindendc dieren van den eerden rang in de Zee zelve<br />

onderhouden moet. Men heeft een Uaaij (SqualusJ gevangen,<br />

die in zijne maag vier jonge fchildpadden, waar<br />

van elk i8 duim diameter hadden, en huid en vederen<br />

van een Pelikaan (Pelicanus G:duJ had, en echter nog<br />

met veel happigheid aan het aas beet. Het getal der<br />

daadlijk onderfcheidene foorten is onuitfpreeklijk, en de<br />

menigte der voorhandene bijzondere is niet maklijk te<br />

bepaalen. Want meed alle bewooners der Zee hebben<br />

eene buitengemecne vruchtbaarheid. In het weeke flijm<br />

van het eene diers (Arddia MerudaJ wikkelen zich weder<br />

anderen met hunne hairachtige banden (b. v. Mjtiks}<br />

en hangen aan de huid vad, terwijl aan de grootere buitenften<br />

zijn eigen jongen zitten. Diertjes, die het bloote<br />

oog in 't geheel niet ziet, hangen te famen en zwemmen<br />

met elkander voord. Aan een' dam van een middenmaatige<br />

lengte zitten meer dan honderd polijpen.<br />

Tusfehen de dekels der zeedgels zitten weder andere dieren,<br />

(Pedicella globifera) en deezen blijven beftendig aan<br />

haai


Menigte van dieren in de Zét.<br />

kaar plaats vaft, zij maaken alleen met het fpitze van<br />

den kop een zekere beweeging, openen en fluiten het,<br />

laaten de deelen van elkander, en liaan ze weder te famen.<br />

MULLER heeft een dier afgebeeld, dat men in<br />

het allerftinkendfte Zeewater vindt, en in het ijs bevroren<br />

leevende blijft. En hoe veele dieren leeven nu<br />

nog in het flijm, die de darmen van grootere dieren overtrekt!<br />

fchier in elke visch is een bijzonder foort van<br />

egelflekken, die zich daar vaft aan zuigt, en het lijf vol<br />

eieren heeft. Dikwijls overwaft nog de blaaspolype<br />

(Sertularia PohjpinaJ de ganfche buitenfte fchaal der<br />

Zeewater vloo. In zes oneen Zeezand van Rimini vond<br />

PLANCUS 6700 Ammonskoomtjes, waar van honderd<br />

en dertig ftuks naauwlijks een grein weegen, en bij alle<br />

kleinheid moet men toch degrootften derzelve voor volkomens<br />

Ammonshoorntjes erkennen! Dit zijn in de daad<br />

wonderen in het ftof. Elk derzelven heeft vijfkringen,<br />

veertig kameren , eenigen zijn wit, anderen hebben een<br />

geele, en anderen een blauwe kleur. Het is een bekende<br />

zaak, dat een fchip, wanneer bet lange in Zee geweeft<br />

is, eindelijk meer en meer in zijne bevveegingen gehinderd<br />

wordt, wijl zich aan de kiel een menigte van Hekken<br />

en mosfelen aanzetten. Daarom had de berugte<br />

Zeeroover ANGRIA bijzondere middelen, die hij niemand<br />

wilde zeggen, door welke hij zijn fchip in ftaat<br />

ftelde, om met zulk eenfnelheid de baaren te doorklieven,<br />

dat hem bezwaarlijk een ander fchip, dat hij wilde<br />

innaaien, ontkwam. Hij hield tot dat einde een fchip<br />

zelden langer dan eene maand in Zee. Daar na liet hij<br />

het onder een dok brengen, het water aftappen,<br />

en den bodem der kiel met kokosnooten die in twee<br />

helften gekloofd waren, glad maaken. Men gebruikte<br />

de kokosnooten zo lang tot ze geheel afgefleten waren,<br />

door de hardheid der noot wierd het fchip gezuiverd,<br />

en door de menigte van olij, die het hout overal doortrok,<br />

wierd het overal glad, en vloog daar door naderhand


ii6 Menigte van dieren in de Zee.<br />

hand ongelooflijk ligt over het water heen. Doch na<br />

vier weeken was dc olij daar weder uitgetrokken en de<br />

{lekken cn mosfelen hadden zich weder aan hetzelve gezet.<br />

*) Men ziet het zelfde aan elk groot ft uk dat uit<br />

de Zee komt. Op de fchaalen der groote Hommers zitten<br />

ontelbaare Zeeeikels, mosfelen en oefters vaft.<br />

Van de fpitzen der fchecrentotaan het einde des lichaams<br />

is alles met andere dieren bezet. Op elke mosfelfchaal<br />

zitten weder wormpijpen, tusfehen deeze fpruit dikwijls<br />

Zeegras uit, duïzende toevallige verbindingen van menigerlei<br />

onderfcheiden dieren verfchijnen in de Zee,<br />

maar alle bewijzen ze de onhoembaare menigte der levende<br />

wezens. Het is daarom iets dat eik, die maar<br />

eeni-<br />

*) Deeze A N G R I A wa? 50 jaaren lang de fchrik van alle Europeèrs<br />

aan de Malabaaifche kuft van Ooft • Indien , verhief hij<br />

zich in een' oorlog, die de Maharatten met den grooten iVIopol<br />

hadden , door zijn'onderneem inden geeft, vereend niet fchranderhaid,<br />

tot een overilen bevelhebber, wierd door zijn gehijt<br />

fioin, bragt een deel der vloot aan zich , ontnam zijn Koning<br />

twee Forten, bouwde zelve een vloot, en wasin weinig jaaren<br />

Heer van de ganfche kuil. In een land van 120 mijlen<br />

wierd hij dagelijks magtiger, zijn eigen volk gaf ten laatften<br />

de kuft van Coromandel gaen pas van hem gekogt hadden,<br />

liet Hij weg kaapen, veele fchepen vielen hem en den zijnen<br />

in handen, wijl de winden aldaar zo regelmastig waaijen ,<br />

dat ze zich menigen dag niet van het iand konden verwijderen.<br />

Alle bogten, monden, havens, inhammen aan de kuft<br />

van zijn klein gebied, had hij met forten gefterkt, op dat zijne<br />

fchepen overal zeker waren, en de Europifche niet ontwijken<br />

konden. Hij hield Galjooten met gefchut, fchepen met<br />

twee masten , die kort maar breed waren , hij taftte alle Oorlogs-<br />

en Koopvaardij fchepen aan, liet terftond den maft doorfëhieten<br />

en met den fabel in de hand het boord beklimmen.<br />

Hij nam menig fchip der Hollanderen en Eagelfchen weg , dikw<br />

;:<br />

!s twee, dtie in één jaar. Engeland moeft eindelijk daar<br />

een tamelijke Zeealge houden, om zijne fchepen te befeherraen.


Menigte van dieren in de Zee. \z?<br />

eenige reisbefchrijvingen geleezen heeft, zal opmerken ,<br />

dat men aan den oever der Zee altijd zeker eenige voedmiddelen<br />

kan vinden. Ook daar waar men niets dan<br />

klippen, fcheeren , rotzen , zand, flijk, woeftheid,<br />

koude ledige en verlaaten plaatzen ziet, is toch de wijde<br />

Zee zelve te alle tijden voor den mensch, die van de<br />

drooge aarde niets bekomen kan, een onuitputtelijke<br />

voorraadkamer. Slckken, oefters, mosfelen, kreeften,<br />

visfehen, vogelen, die op de klippen nestelen, met<br />

hunne eieren, vleesch en vet van viervoetige dieren, en<br />

zelfs het Zeegras, dat de golven opfchuimen •— dat alles<br />

verzekert een' geftranden, van alle geztlfchap veriatenen<br />

voor het gevaar van door honger om te komen.<br />

Wijl de Godlijke Voorzienigheid allen dieren in de Zee<br />

eene'<br />

men. Men meende ten I&atfte dat zijne forten onverwin-<br />

Ujk waren, maar door zijne fnelheid nam hij zo veele<br />

fchepen weg, zijn eigen vloot moeft altijd van eiken hout<br />

zijn. H e middel om met kokosnoten de fchepen glad<br />

te maaken, kwam eindelijk een Enjels Capitein SCHIER-<br />

MAN, die 14 veertien jaaren in Ooft - Indien was geweeft,<br />

en eens doorhem was gevangen genomen, achter, welke het<br />

aan den Zwecdfchen Natuuronderzoeker KALM verhaalde.<br />

Doch toen eindelijk in het jaar 1755. de Engelfche Admiraal<br />

WATSON wegens den handel met de O. I. Comp. met een<br />

esquader derwaarts kwam, maakte hij met de Maharatten<br />

eene gemeene'zaak, nam Landtroupen en Zeemagt te famen,<br />

ontftak in een' namiddag twee forten, het fterkfte, genaamd<br />

Geriah, waar zijne vloot en fchatten lagen, moeft zich overgeeven<br />

— een bomhe ftak de vloot, het Arzenaal en Magazijn<br />

in brand. ANGIU A was gevlugt, zijn broeder, vrouw<br />

.en kinderen gaven zich over. — En zo wierd vloot en Koningrijk<br />

verwoeft, de Engelfchen deelden onder zich den<br />

buit, men vermoedde nogthans dat hij nog elders fchatten<br />

gehad heef. Angria zelve was een fchrander brein, maar<br />

was dikwijls wreed, en liet fomtijds gevangenen enkel uit<br />

vermaak het hoofd afflaan, hij was even dertig jaaren, had<br />

veel vrouwen en veele kinderen, die ten deele zijne rooverijen<br />

voord zetteden. Zie KALMS reizen, als ook IVES<br />

reizen.


128 Menigte van dieren in de Zse>.<br />

eene zeer buitengewoone vruchtbaarheid gegeeven heeft,,<br />

zo is 'er geen baaij, geen plaats in de Zee, die niet met<br />

levende wezens vervuld is. De Natuur is altijd levendig<br />

en maakt nergens eene algemeene ftilftand, ook in<br />

het water is zij altijd de allervruclitbaarfte moeder.<br />

Men heeft ook daadlijk reeds verfcheide voorbeelden die<br />

zich boven den romanesken fmaak van een'RoBiNsoN<br />

CRUSO verheffen en wezenlijke waarheden zijn, dat<br />

menfchen die aan een' onbekenden tutboek aan de Zee<br />

geftrand zijnde, zich op deeze woeftijnen lange, zonder<br />

een mensch te zien, met het vleesch der Zeedieren<br />

en de eieren der Zeevogels behouden hebben, en<br />

visfehen in de lucht hebben gedroogd. Want even die<br />

koude van het weder, die anders een verblijf van deezen<br />

aart dubbeld onaangenaam en fmertelijk maakt,<br />

helpt in dit geval ook tot uitdrooging en langer duur<br />

der visfehen cn andere fpijzen. Zij droogen des te fchie-<br />

Jijker, en worden des te vaster en houtachtiger hoe<br />

brenger' de koude is. Zo behelpen zich Yslanders,<br />

Groenlanders en andere wilde volken. In zulke omftandigheden<br />

ziet men het beft dat het waar is, het<br />

geen de wijsgeer ftelt, dat namelijk de menfchclijké<br />

Natuur weinig noodig heeft, en zich ligt laat bevredigen<br />

, zo lang de verbeelding er zich niet in mengt. Alle<br />

zelfgemaakte en kundige behoeften vervallen ais<br />

dan, de Europeer, die te vooreri alle wellusten des levens<br />

genoot, wordt dan door den nood gedwongen,<br />

zich tebepaalen tot dat .geene wat de Natuur onwederfprecklijk<br />

noodig heeft, wat haare luide ftemme vordert.<br />

PETROS QUIRINUS , een Venetiaans edelman,<br />

wilde van Candia naar de Nederlanden reizen,<br />

zijn fchip zonk, van agt en zegtig perfoonen bleeven<br />

'er met de boot 16 menfchen over, de Zee dreef deeze<br />

ongelukkigen lange her- en derwaarts eer ze land zagen,<br />

eindelijk vonden zij het eiland Roff in Noordfchotland,<br />

onder 67 graaden 30 minuten,. Zij konden door de menig-


Menigte van dieren in de Zee; zig<br />

fiigte klippen en fclieeren niet eens landen, de boot<br />

bleef in het zand zitten. Die nog krachten genoeg had j<br />

om iets te waagen fprong aan land. Anderen waren<br />

zo moede en krachtloos, dat zij in de boot fiorven.<br />

Maar waren die welke het land bereikt hadden veel<br />

gelukkiger? Zij vonden een ledig eiland, vól klippen,<br />

vol fneeuw, de koude was de drengde de fcherpftc die<br />

men zich verbeelden kan, hier cn daar vond men 'er eeu<br />

weinig wortelen onder de fnceiiw, deeze verbrandde<br />

men met groote vreiigde, wijl het gebrek aan hout, of<br />

vuur ftüffen een der onaangenaamfte dingen is. Door<br />

dorlt afgemat dronken eenigen fheeuwwater en ftorven,<br />

ongetwijfeld, wijl de plotslhige verhouding der maag<br />

een algemeene ftremming in de bloedvaten der binnende<br />

weeke huid naar zich fleepte. Tegen den honger verzamelden<br />

zij de dekken en mosfelen die m'eri aan de Zee<br />

konde hebben, en zouden hun noodlot niet zo zeer verwenscht<br />

hebben, wanneer het hun even zo gemaklijk<br />

ware geweed zich tegen de koude des winters te beschutten.<br />

Dan, toen deeze bijna niet meer uittehouden<br />

was, haalden zij met moeite de boot die nog in het zand<br />

was blijven zitten, doegen dezelve in dukken, en maakten<br />

'er een huttevan. Wat leert de mensch niet, wanneer<br />

de nood hem dwingt. Is niet de lichamelijke fmerte<br />

en gebrek de derkde prikkel tot infpanning van alle<br />

krachten? En oefent men in zulk een geval niet dikwijls<br />

bekwaamheden , die men zich zeiven niet zoude<br />

toegekend hebben, voor men gelegenheid had om dezelve<br />

te ontwikkelen? zo waar is het dat de behoefte<br />

de moeder van alle kimden en uitvindingen is! onze<br />

Kluizenaars hadden eens het onvoorziene geluk, om<br />

aan drand een' dooden Dolplnjn te vinden, die misfehien<br />

twee honderd ponden zwaar was. Het dier had zich waarfchijnlijk<br />

te ver in ondiepten gewaagd, en was op drand<br />

gedorven. Welk een vreugde voor deeze uitgehongerde<br />

menfchen die met den dood wo'rdeldcn! Men braadde<br />

J. groo-


i?o Menigte van dieren in de Z:e.<br />

ponten mikken van denzei ven, de begeerte, om zich na<br />

zulk een lang vasten eens weder met fpijze tc verzadigen,<br />

verwekte krakeel onder hen, en zij dagten in hunne<br />

graagte niet, dat ook eindelijk een walvisch kan op<br />

geteerd worden, zij aten vier dagen achter elkander, zonder<br />

op het toekomende te denkeu. — Wat is dc ménfeitelijke<br />

Natuur? Wat zijn wij, wanneer Hechts een<br />

fchijn van geluk fchielijk met een voorig ongeluk afwisfelt?<br />

Wij vergeeten terftond de onzekerheid van alle<br />

aardi'che dingen, dc onbefténdigheïd der waereld, cn<br />

de verwisfehhg van zon en wolken. Wij moeften waarlijk<br />

niet alcijd'gelukkig zijn, wijl wij in 't genot der ruft<br />

en overvloed'ons terftond boven onzen kring verhellen,<br />

en meenen, dat nooit ecu ürivycdèr onze wooning zai<br />

treffen. De fcïiipbrtükehngeh werden eindelijk voorzichtiger<br />

, men begon nu hetvlecsch, dat men niet dagelijks<br />

kohde verwachten, fpaarzaamer te gebruiken , men werd<br />

het eens onder elkander het te verdeden, men ging weder<br />

naar het ftrand , en verfmaadde de mosfelen niet langer,<br />

die men in den beginne met veel vreugde verzameld<br />

had, maar het kon niet anders — zij teerden uit,<br />

en geleeken naar fchimrnen , en gingen elkander fpraakloos<br />

voorbij, gelijk de lichaamlijke wezens der 011de<br />

dichters in de beneden waereld. Intusfchen liep de tijd,<br />

de temmer van alle kommer, voorbij, en de tekens der<br />

lente verfchenen op het eiland Rofs. Men befpeurde nu<br />

oè eenige van fneeuw en ijs ontblootte plaatzen drek<br />

van Bieren, en maakte te recht daar uit op, dat hier<br />

ten minften op zekere tijden in 't jaar menfchen moeften<br />

zijn die hoornvee, koeijen e. z. v. mede bragten. En<br />

de ondervinding bevestigde het geen in 't eer/! dewensch<br />

had ingegeeven. Rofs is een der Noardlandlche eilanden<br />

, die 'zo koud guur en ftreng zijn, dat zelfs de<br />

akkerbouw daar niet kan gedreven worden. Echter<br />

is bet door de oude Noorweegers bewoond. Maar<br />

zo dia de winter komt, trekken deeze van het ftrand<br />

en


Menigte van visfehen in dc Zee. 131<br />

en bewoonen alleen het binnenfte des lands. Met<br />

het begin der drie zomermaanden komen zij met hun<br />

ganfche huisgezin, groot en klein, menfchen en vee<br />

naar het ftrand, vangen visch en droogen ze tot ftok-<br />

Visch, en behouden zo veel daar van voor zich, als zij<br />

bet ganfche jaar noodig hebben, en verzenden een verbaazende<br />

menigte daarvan naarDrontheim, en met deeze<br />

fchepen gingen de fchipbrcukehngen uit Italien of*<br />

Holland weder te rug. Terwijl men uit deeze gefchiedenis<br />

aan de eene zijde de verfcheidene inrichtingen<br />

en verbindingen in de Natuur tot onderhouding der<br />

menfchen leert kennen, zo leeft men aan de andere<br />

zijde met veel genoegen de eerlijkheid, vriendfehap en<br />

herbergzaamheid, en de treilijlce eenvoudigheid der oude<br />

waereld, met welke de Noordlanders deeze vreemdelingen<br />

ontvingen;<br />

Ik zou in 't geheel geen einde vinden, indien ik dé<br />

voorbeelden van \ ruchtbaarheid der visfehen in de Zee<br />

wilde verzamelen, en wij weeten het toch nog maar<br />

van de minfte foorten. Ganfche natiën houden 'er zich<br />

mede op, een groot deel van het.menschdom leeft daar<br />

van, delndiaanen noemen daarom de Zee haare moeder,<br />

haare voedfter. Ook verre van de Zee gelegen iteden<br />

verkrijgen jaarlijks een tellooze menigte visfehen uit de<br />

Zee. In het jaar 1773. wierd, zonder te rekenen wat.<br />

in den omtrek der Refidentie zelve gevangen wierd, in<br />

Berlijn voor 18443 daalers aan visch iugebragt* In het<br />

jaar 1768. hebben dc Franfehen 292528 Centeners Bakkeljauw<br />

(Gadus mmrhuaj thuis gebragt; Het harde<br />

Vleesch, dat eenige Zeevisfchen hebben, wordt door<br />

zuuren uit het plantenrijk geweekt; De gunftige Natuur<br />

heeft zelfs gezorgd, dat onze tongen altijd door afwisfeling<br />

van fpijzen bevredigd worden. In de Zeelieden<br />

komen in elke maand andere visfehen ter markt.<br />

Zij zijn zeer gebruikbaar, wijl ze op allerlei wijzen<br />

ï s, kua-


132 Menigte van visfehen in de Zee.<br />

kunnen toebereid worden. Men kan ze kooken, braa-<br />

den , inzouten , droogen , rooken en lang bewaaren: in<br />

Holland eet men eenige kleine foorten weder tot andere<br />

visfehen, gelijk men kaas bij brood eet. De Noordfche<br />

Zeeën krielen van visch. De Yslandcr, de Kalmuk,<br />

deOstiak, de Kamfchadaal, de Laplander, de Esqui-<br />

aiaüX, dc Zweed , Noorweger en Deen, eeten liet gan­<br />

fche jaar door visch. De ganfche bezigheid der Otahei-<br />

ters cn Nieuwzeelanders is de visch vangft. ISELIN<br />

zegt, dat de yiscllvangft de eerde bezigheid van het<br />

menschdom geweed zij. Volgens de oogmerken der<br />

Natuur moet zeker de Zee de behoefte des lands, wan­<br />

neer het geen kruiden en vruchten genoeg draagt, ver­<br />

vullen. In den vasten tijd des j* ars 1775. kwamen te Pa­<br />

rijs alleen 596 wagens met Zcevisfchen. In Holland ke­<br />

ven van de haringvangd honderd duizend menfchen.<br />

In den Noorweegfchen droom mislukte de visferij twee<br />

jaaren, en dit baarde een jammerlijke ellende. Eene<br />

bijna algemeene hongersnood drukte het land. In de<br />

Stad Bergen alleen worden alk jaaren meer dan 40,003<br />

tonnen Zweeds en Frnnsch zout tot het inzouten der<br />

Kabeljauw gebruikt. Bovendien droogt men daar ook<br />

nog veel kabeljauw tot dokvisch, zo dat uit Bergen<br />

jaarlijks twaalf Millioenen ponden dokvisch verzonden<br />

worden. Zeer veck komen nog verre uit Zee, hoe<br />

wel gansch Ysiand van deeze visfehen krioelt, en de<br />

groote cachelotten 'er een menigte van vreeten, cn men<br />

befpeurt toch op de bank in de Zee bij Terraneuve, een<br />

plaatsin de Zee meer dan honderd mijlen breed, waar<br />

in eene diepte van 1200 vademen geen grond te befpeu-<br />

ren is, geen vermindering. LEEUW E N H 0 E K berekent<br />

de kuit" van een kabeljauw jaarlijks op 9 Millioenen<br />

344000 eieren. Frankrijk zond voorheen 250 fchepen<br />

derwaarts, menig fchip bfagt 50,000 duks mede, en<br />

nogthans waren deeze nog niet genoeg voor Parijs in<br />

eene vasten. Spanje alleen koopt alle jaaren van deezen<br />

visch


Menigte van visfehen in de Zee. 133<br />

visch 4 Millioenen 875000 Centeners, en betaalt daar<br />

voor 2,875,000' piafters. Thans brengen de Engelfchen<br />

alle jaaren tusfehen de drie cn viermaal hondert duizend<br />

centeners van deezen visch mede. Ook vangen 'er de Hollanders<br />

nog veelen, hoe verbaazen d moet zich dan het gellacht<br />

van den kleinen visch, of het infekt, dat deezen visfehen<br />

tot fpijze dient, vermeerderen ! Is het geen fchande<br />

voor den mensch, wanneer hij in de waereld leeft,<br />

zonder te weeten hoe ecu groot deel der waereld gevoed<br />

wordt? Op het Franfchc eiland Belle Uk is de Sardclk,<br />

vangfi de beste handteering, Thans dienen 150 vaartuigen<br />

en zeshonderd menfchen tot dezelve, men rekent,<br />

dat deeze vangft en handel jaarlijks 150, — 160,000 livres<br />

in omloopt brengt. Bretagne zou alle jaaren twee Millioenen<br />

livres daar aan winnen. In eene ton die tusfehen<br />

de 20 en 50 livres koft, zijn tusfehen dc 6 en<br />

10,000 fluks fardelkn. Men vangt ze in Italien, Spanjen,.<br />

Engeland, en bij het Koningrijk Sardinieri. Men<br />

trekt dikwijls in een net meer dan 40 tonnen. De Franfchen<br />

vangen defardellen in beide Zeeën, koopen 12000<br />

tonnen vol aas voor deeze kleine visfehen, waar voor<br />

zij 720,000 livres betaalen, zij houden ook alleen in<br />

den Oceaan 900 chaloupen met deezen vangfi: werkzaam.<br />

Men zout dezelve in, men rookt ze, en men perft daar<br />

ook olij uit dat de leerbereiders gebruiken, en dikwijls<br />

de deugd v.m deezen visch zoude fthaden. In het voorjaar<br />

trekt deeze visch ook naar de rivieren, en fchieten zijne<br />

kuit, die fomwijle 4 ponden weegt. In de wateren van<br />

Baham komt een foort van kleinen haring voor, met zilveren<br />

fchubben, welke met den vloed in verbaazende<br />

menigte naar de kanalen gevoerd worden en zeer goed<br />

te eeten zijn. Bij de ebbe behoeven de inwooners de<br />

kanaalen maar te fluiten, zo zijn,'ze allen gevangen. De<br />

gewoone haring komt daar reeds in Maart uit de Zee in<br />

Rivieren en ftroomen, en vervullen de zoete wateren<br />

zo, at een daar door waadend paard ze kan vertrec-<br />

I 3 den-


134 Menigte van visfehen in de Zee.<br />

den. De kuft is drie mijlen verre daar mede geheel bedekt,<br />

men werpt ze met fchoffelen op het land, de inwooners<br />

van Virginien vervoeren ze met fchuiten zo veel<br />

Zij kunnen, en nog verrotten 'er zo veclen van, dat de<br />

kuft daar van den naam van Madcnbaij bekomen heeft. De<br />

begeerte om hunne kuit aan zekere plaatzen uitte werpen ,<br />

en de vrees voor dc roofvisfehen , die hen vervolgen,<br />

drijft hen uit de Zee. Dit is waarfchijnlijk, maar de<br />

eigenlijke oorzaak, en waare omftandighederi van deezen<br />

jaarlikfchen tocht heeftgeen Natuurkundige nog met<br />

zekerheid bepaald. Wanneer in het noorden het ganfche<br />

heir des harings komt aantrekken, rekent men twee<br />

derde:-; haring tegen een derde water. Het getal der<br />

geenen die jaarlijks gevangen worden, rekent men tegen<br />

het getal van die welke op nieuw komen, als èén<br />

tot een Millioen. En wij weeten echter niet, of zij<br />

de kuit reeds daar in de ijs Zeeën, onder de ijs velden<br />

laaien, dan of van de Millioenen die gevangen worden,<br />

eenige wenige te rug komen cn daar haar kuit uitwerpen.<br />

De Hollanders hebben agt Milfonen onkosten,<br />

maar 17 Millioenen guldens zui vere wind aan dcnzüvcn.<br />

De Schepper maakt bet ons zeer ligt deezen visch te bekomen<br />

: groote Zeedieren moeteuze van de [treek nabij<br />

cn om de Noordpool tot aan de Noordweegfcbe, Deenfche,<br />

Zwcedfche, Duitfche, Schotfchc, Engelfche en<br />

Franfche oevers jaagen, en ware dit niet, wat middel<br />

haddqn wij dan om ze uit hunne koude wooningen en in<br />

zulke onbefchrijfelijke menigte te drijven? Alleen van<br />

Chnstiaanfund bij Drontheim , wierden in het jaar 1753.<br />

zeventig duizend, cn in 't volgend jaar vierenzeventig<br />

duizend tonnen, iedere ton gerekend op 1200 duks,<br />

haring uitgevoerd. Om de ltreek van Nieuwjaar komenze<br />

uit de ood Zee derwaarts. Twee derden daar<br />

van is zuivere wind voor het Land. Ook in de Middenlandfche<br />

Zee, waar men anders geen haring ziet,<br />

worden nogthans bij Groot Cairo in December, Januari}<br />

cn


Menigte van visfehen in de Zee. 135<br />

en Februari] veelen gevangen. Reeds in het jaar 836<br />

kogten de Hollanders ingezouten haring van de Schotten<br />

, en van haar zouden zij ook de kunft omze in te<br />

zouten geleerd hebben. In het het jaar 1603. verkogten<br />

de Hollanders reeds voor 1,759,000 ponden fterlings aan<br />

haring. In 1615. zonden ze acoo haringbuizen uiten<br />

hielden met deeze van git 37000 menfchen bezig. Drie<br />

jaaren laater zonden zij drie duizend buizen met vijftig<br />

duizend matroozen totdeezc van gil uit, behalven die waren<br />

'er nog negen duizend fchepen noodig tot de verzending,<br />

en vonden nog honderd en vijftig duizend menfchen<br />

te water en te land hun beftaan daar bij, want de<br />

fchotten dagten intusfehen maar op dc walvisvanglt,<br />

en op de onderhouding der zalmvangft, tot eindelijk de<br />

Schotfche Koning Jakob de III. ook op de haring visferij<br />

premien ftelde. In dc Zee zijn zo veele van dezelve dat<br />

men de netten in eenen nacht wel tien of tvvaaf maaien kan<br />

opnaaien. Men kookt ook uit de ingewanden een olij, en<br />

verkrijgt van agt duizend visfehen voor tien fchellingcn<br />

aan olij. In Zweden vangt men aan den Bothnifchen Zeeboezem<br />

, een foort van kleinen haring in 't voor- cn najaar,<br />

en altijd in een ontelbaarc menigte. Men noemt zc f.roovi-<br />

Hagen, en weet ze daar zeer goed te bereiden. De Groenlanders<br />

hebben aan haare 4Vgmarfetteendergelijk* kleine<br />

foort van haring, ze verfchijnen in Maarten April, rijden<br />

in Maij en Junij, en als dan fcheppen de inwooners met kerven<br />

in weinig tijds gcheeie booten vol, welke zij in de<br />

lucht op de klippen droogen, en in ledereu zakken bcwaaren<br />

voor den winter, wanneer zij ze als dagelijks brood gebruiken.<br />

Van Groenland zendt de gunftige Beftierder Natuur<br />

ze naar Labrador, waar ze ook gevangen worden. Als<br />

men daar bij rekent, dat dc walvisfchen, de Noordkapers»<br />

dc Cachelotten, de Dolphijnencn Haijen tonnen van haring<br />

verflinden ! Dat ze denhuit der meeuwen er andere watervogels<br />

zijn! De inwooners van het eiland St. Kildajeeven<br />

grootendeels van het vlcesch en dc eieren der wilde watervo-<br />

I 4 gels.


ï$6 Menigte van visfehen in de Zee.<br />

gels. De Scliotfche Gans en cle Lavh een foort van<br />

Eendvogel , bedekken als fneeuw de bergen. Twintig<br />

duizend Schotfche ganzen worden ten minfterï ge­<br />

vangen , zeven maanden in 't jaar zijn deeze vogels op<br />

dit eiland: men kan rekenen, dat'er honderd duizend<br />

ganzen naar Kiida komen — en deeze leeven alle mede<br />

van haring en makreel! Rekent men voor elk deezer<br />

Schotfche ganzen , wijl ze zeer verflindend zijn, dage­<br />

lijks maar vijf visfehen , zo moet de Natuur alleen om<br />

een geflagt van vogels op een klein eiland honderd en<br />

vijf Millioenen haringen fcheppen! En rekent men even<br />

zo veel voor elke andere foort van vogels die op St. Kil.<br />

da gevonden worden, en zij wisfelén elkander af zo<br />

lang de zomer duurt, welk eene verbaazende en on-<br />

rekenbaare fomme van haringen moeten 'er dan jaar­<br />

lijks in de ruime Zee uitgebroed worden ?<br />

Het geen de haring in Holland is, is in Schotland en<br />

Zweden de zalm. (Salma SalarJ In Schotland is deeze<br />

vangfi: zo fterk, dat ze veele jaaren uit Aberdéen 167000<br />

pond ingemaakte zalm naar Londen, en 930 barrhels<br />

fait het land naar Frankrijk, Italien enz. zenden. Bij<br />

de Stad Monrofe begint de zalmvisichcrij den tweeden<br />

Februari]', en houdt met Michaclis op. Er is zulk een<br />

onbefchrijyelijke menigte zalm bij elkander, wanneer ze<br />

uit de Zee naar de rivieren trekken, dat dc wachters<br />

op de torens in de Stad kunnen zien hoe ze op elkander<br />

dringen in het water, wanneer deze daar op gewag<br />

maaken, waar op elk op de vangfi uitgaat. Het enkele<br />

Stadje Perthe brengt de uitvoer der zalm naar Londen<br />

en cle Middenlandfche Zee twaalf tot veertien duizend<br />

ponden fterlings op, de pagt der visfeherijen bedraagt<br />

3000 pond, drie duizend zalmen wierden'er in<br />

eene morgen gevangen, van welke elke in de doorfnede<br />

zestien pond zwaar was, te famen wogen dc drie duizend<br />

zalmen 48000 pond. In Ierland houdt zich de<br />

zalm


Menigte van visfehen in de Zee. 137<br />

zalm in eenige wateren het ganfche jaar door op, maar<br />

in de lentemaanden begint de groote visfeherij, men<br />

damt als dan een ganfche Rivier af, de visfeherij te Ballijshanon<br />

brengt alle jaaren 600 pond ftcrlings op, de<br />

honderd pond koft maar zes fchellingen , zeer veel van<br />

de zalm wordt ingezouten en naar Amerika gezonden ,<br />

bij de watervallen fpringen ze dikwijls over een wijdte<br />

van twintig voeten. Toen men voorheen in Hamburg<br />

nog meer bier brouwde als tegenwoordig, en de hef<br />

daar van in ftads graften wierp, daar men als nu de<br />

verkens daar mede rneft, wierd de zalm daar door in<br />

menigte gelokt. -Met den vloed kwamen ze in de ftad,<br />

en bij de ebbe moeften ze agter blijven. Daar door vond<br />

men altijd zalmen in de gragten zo dikwijls men water<br />

wilde fcheppen. Men achtte ze om die reden in 't geheel<br />

niet, men gaf ze dagelijks in de keukens aan de<br />

dienftboden, /tot het ook eindelijk deezen onaangenaam<br />

wierd altijd eenerlei eeten te hebben , en door de klachten<br />

en voorbedingen eindelijk eene ftads wet wierd veroorzaakt<br />

, dat geene dienftbode verplicht was in de week<br />

meer dan twee maaien zalm te eeten. En het zelfde<br />

beeft in Stade plaats omtrent den fchelvisch. In We ft.<br />

ijsland is de Rivier Grimfaa zo vol zalm, dat twee<br />

visfehers die daar op visfehen 5, of 600 volkomen zalmen<br />

kunnen hebben, In den herfft wanneer deeze visch<br />

weêr naar de Zee terug keert, is 'er met zelden bij dc<br />

algemeene overtocht zulk een menigte zalmen bij elkander,<br />

dat de paerden der reizigers fchier nk. voort kunnen<br />

komen. In een andere ftreek van ijsland drijft men<br />

in den zomer door paerden, die men in het water leidt,<br />

cn door fteenen die men 'er in werpt de zalm naar een*<br />

daar toe ingerichten hoek in het uitgefpannen net. In<br />

Rusland \s de zalm insgelijks in eene verbaazende menigte<br />

voorhanden. De gunftige Schepper fchonk dezelve<br />

ook aan de Kamfchatdalen, in welker land geen brood<br />

waft. In geene der wateren van hun land is ééne visch,<br />

I 5 maar


138 Menigte van visfehen in de Zee.<br />

maar een ontelbare menigte van allerlei foorten van<br />

zalm komt iu het voorjaar uit de Zee in de monden der<br />

rivieren , om hun kuit daar uit te werpen cn vijf of zes<br />

maanden 'daar na te fterven. De inwooners des lands<br />

hebben geen moeite omze in te zamelen, de Rivieren<br />

zwellen van levende golven, zegt een waarneemer,<br />

zij treeden dikwijls wegens de menigte van visfehen uit<br />

haare oevers, ze zijn geheel met zalmen bedekt, men<br />

behoeft ze maar te verzamelen, zo dra men meteen fpies<br />

in 't water (toot, treft men op een visch, men heeft<br />

het net niet in het water te laaten zinken, of men haalt •<br />

het weder vol op. Men moet den voorraad laaten zuur<br />

worden, of inzouten, of in de lucht droogen, men<br />

droogt ook zelfs de kuit. En nogthans keert een me­<br />

nigte jonge visfehen naar dc Zee terug. STELLER<br />

zegt: dat 'er daarom jongere jaarige zalmen uit de Zee<br />

mede komen, om het jonge broed als den terugweg<br />

te wijzen. Deeze in de wateren van Kamfchatka voord-<br />

gekomen jonge visfehen zendt de Natuur cerft na drie<br />

karen weder, als dan zijn ze volwasfen, en fchieten<br />

weder hun kuit, vallen den menfchen in handen en vin­<br />

den in de plaats hunner geboorte ook hun dood. In<br />

Ierland komen ze reeds na 6 of 8 wecken uit de Zee<br />

terug in de Rivier IVeirs, en hebben in dien korten tijd<br />

de helft hunner volkomen grootte in het zoute water<br />

bereikt. Men heeft zalmen gevangen die dertig pond<br />

zwaar waren. PHIL. MULLER (preekt van een<br />

zalm in 't jaar 1775. gevangen , die zeventig pond<br />

woog. In de Zweedfcbe Rivieren komen deeze vis­<br />

fehen in oneindige menigte tagtig en negentig mijlen ver<br />

van de Ooftzee, de Rivieren op, zij laaten zich door<br />

niets tegenhouden, men vangtze in het binnenfte des<br />

rijks, ze zwemmen altijd tegen den ftroom op, de<br />

watervallen, die daar in menigte zijn, houden hen niet<br />

terug, zij buigen zich en (laan den ftaart onder den<br />

buik, en fpringen zo menigmaal over den waterval.<br />

De


Menigte van visfehen in cle Zee. 139<br />

De vangit deezer visch brengt tien Koning van Zweeden<br />

veel voordeel aan. Daarom zorgt men ook, dat<br />

dezelve in zijn tocht niet belemmerd wordt. Men verbiedt<br />

naamelijk , zo dra de zalm uit de Zee komt, bloed<br />

in dc Rivieren te werpen, fchepen aan den oever te<br />

bouwen, fchepen te teeren, aas in het water te fmijten,<br />

e. z. v. wijl men bij ondervinding weet dat alle<br />

fterkluidende en fterk-ruikende dingen den visch verdrijven.<br />

Wat zoude men ook in Zweden eeten, wanneer<br />

men geen ftroomlingen, geen zalm of fnecuvvhoeners<br />

had? Men vangtze met elgers met lichten, des<br />

morgens en 'savonds, bijzonder wanneer ze zich aan<br />

de groote fteenen in de ondiepten der groote Rivieren<br />

fel;uuren. De Zweden weeten den visch ook op meenigerhande<br />

wijzen te bereiden dan anderen. Bij Kola<br />

aan de Witte-Zee valt voor den menfchen fchier niets te<br />

eeten, dan winddrooge zalm. De Polen vangen dezelve<br />

ook in den Weichfel. Behalven in de Elve vangt men<br />

hem in Duitschland ook in de Wezer, Oder en Rhijn-<br />

Voor weinige jaaren heeft men-niet ver van Bafel bij<br />

dé vesting Huningen aan den Duitfchen kant in de netten<br />

in eens 103 zalmen gevangen. De visch gaat zelfs<br />

uit den Rhijn in de kleinfte wateren cn Riviertjes, men<br />

vangt hem in de Saaie, in de Malde, cn uit de IV'iefe en<br />

de Els gaat hij nog in de kleine flooten en groeven die<br />

tot bewatering der velden gegraaven zijn. MOSER<br />

zegt, dat de zalm tot aan Qaakenbrug komt, en in het<br />

jaar 1764. tot aan Qsnabrug gekomen is, 't welk bij<br />

menfchen geheugen niet gefchied is. Hoe groot is toch<br />

de goedheid en hoe onafmeetelijk de wijsheid Gods,<br />

die door de geheele waereld aan zo veele verfpreide<br />

oorden voor het behoud der jonge zalmen zorgt, en<br />

ze uit alle deeze onderfcheiden geboorte plaatzen weder,<br />

zonder dat wij zien of weeten hoe het toegaat,<br />

naar de Zee terug voert, waar zij in een gansch ander<br />

element opgroeijen, vet worden, hunne grootte bereiken<br />

,


140 Menigte van visfehen in de Zee.<br />

ken, en als dan zich over de ganfche aarde verfpreiden<br />

moeten! wie fchaamt zich hier de Majefteit van God<br />

te aanbidden! —• God is groot, en wij begrijpen het<br />

niet, zegt de dichter van het boek Job.<br />

In de Ooft- en Noordzee is de bekende Tobias visch<br />

CAmmoJijtes TobianusJ een visch die alleen in het zuiverfte<br />

Zeewater wil tieren. Men noemt hem ook fandaal,<br />

wijl hij zich gaerne in het zand verbergt, en een<br />

dun rank lichaam, gelijk de aal in zoete wateren, heeft.<br />

Van het midden des zomers tot ia het midden van den<br />

herfft vangt men denzelven , behalven dat hij ook door<br />

de Hollanders, Engelfchen en Zweden gevangen wordt.<br />

Aan de Holfteinfche kuft, anderhalve mijl van Lubck ,<br />

in een ftreek van een mijle wegs, en ook in deezen omtrek,<br />

breidt hij zich niet zeer uit, want bij Tavemonde,<br />

hoewel het maar een halve mijl van daar is, komt hij in<br />

't geheel niet voov. Ontwijfelbaar behoort hij tot de<br />

trekvisfehen, wanneer die tijd komt, fchooit hij derwaarts,<br />

en dc Natuur wil, dat hij zich voor Duitschland<br />

tot die kleine plaats bepaale. Het is geheel onzeker,<br />

waar hij den overigen tijd van het jaar zich ophoudt.<br />

Misfchien aan een andere kuft, en mogelijk in de diepte<br />

, en welligt, wijl hij zich in het zand verbergt,<br />

wordt hij ontzichtbaar. Hij kan met de fnuit zo fterk<br />

in het zand booren, dat hij zich ter diepte van een halven<br />

voet verbergen kan. Hoe, nuttig zijn de inftinkten<br />

der dieren! Wie leidde ze zo zeker en bepaald? De<br />

Tobias visch bemint klaar Zeewater, het zand aan de<br />

kusten dient tot reiniging van het zelve, daarom bemint<br />

hij het ftrand, wanneer andere visfehen niet uit de diepte<br />

komen. Doch wijl hij aan den oever altijd in gevaar<br />

zou zijn om van menfchen vertreden en van roofvogels<br />

vervolgd te worden, zo leert hem de Natuur, om zich<br />

in even dat zand te verbergen dat ook het Zeewater<br />

voor hem doorzijgen moet, dat het eenigzinsjiet bronwa-


Menigte van visfehen in de Zee. 141<br />

water nabij komt. En op dat hij dit destegemaklijker<br />

zou kunnen doen, zo is zijn ganfche lichaam dun en<br />

flap, van de grootte van een fpan en de dikte van een<br />

vinger, men kan zijne fchubben naauwlijks bemerken,<br />

de kop is te famen gedrukt nog fmaller dan het lijf, en<br />

de onderkaak loopt fpits toe, wijl hij daar mede het<br />

gat in het ftrand moet booren terwijl hij zich zijnen<br />

vijanden onttrekt. Zijn tanden zijn zeer fijn en klein,<br />

vermoedelijk om dat hij geen geheele visfehen eeten<br />

moeft. Men heeft in zijn maag nooit iets anders dan<br />

vischkuit gevonden. Wanneer men hem vangen wil,<br />

moet men hem niet anders dan in de morgen en avondfchemering<br />

zoeken, en nochtans gaat hij niet uit zijne<br />

holen, wanneer de lucht niet zeer helder en ftil is.<br />

Zijn vleesch is malsch en vet, men braadt en kookt<br />

het, in Zweden heeft men de zandaalen zo menigvuldig ,<br />

dat men ze als lokaas gebruikt om fchelvisch te vangen,<br />

wanneer ze uit de Ooftzee naar de eilanden Oeland,<br />

Gothland en Bornholm trekken. Den ovcrweegenden<br />

Natuuronderzoeker is de herinnering aan elk fchepzel,<br />

dat onder eenige zandkorrels zijn aanwezen heeft, en<br />

nogthans door God onderhouden en gevoed wordt, altijd<br />

aangenaam. Zijn hart neemt deel aan de gelukzaligheden<br />

van alle lecvende wezens die door de fchepping<br />

verdeeld zijn. En gevoelt mede de vreugde welke zo<br />

veele fchepzelen gevoelen, wanneer Gods water ze draagt<br />

en voedt.<br />

Tot de vrugtbaarfte Zeevisfchen behooren ook de Makreelen<br />

(Scomber ScombrusJ en de Tuinvisfchen (Thijn.<br />

mis). De fchepper heeft deeze visfehen , gelijk alle hunne<br />

geflachtverwanten , den Me Jufen en Zeefterren, alle<br />

flijmige fchepzelen der Zee , welker vruchtbaarheid<br />

daarom buiten gemeen is, tot voedzel beftemd.<br />

Men vindtze in de Athlantfchezee, in de Ooft-en Noordzee<br />

en aan het ftrand der meefte Europifche Landen.<br />

De


142 Menigte van visfehen in de Zee.<br />

De Makreelen kantten wel een alle lang worden, hunne<br />

1'pitze tanden verfcliatTen hun menigen roof, ze zijn ge­<br />

meenlijk rond van vet, PUIL. MULLER, bcfchuldigt<br />

hen, datze ook wel een mensch aanpakken, men kent<br />

ze in den nacht aan de glinftereude huid; in den winter<br />

zijn ze iu Noorwegen, en worden ongetwijfeld in die<br />

koude wateren door het geftadig eeten vet. Zo dra de<br />

lente komt, trekken zij van daar, en komen naar den<br />

oever van Noorwegen en Jutland, zij komen gelijk eene<br />

Armee", die zich in colonnen verdeelt; een telloos heir<br />

valt als dan in de Ooitzee, een andere divifie gaat naar<br />

de Noordzee, en komt naar Holland en Engeland, de<br />

Franfchen en Spanjaarden deelen in die welke door het<br />

kanaal in de Spaanfche en Middenlandfche Zee trekken.<br />

Deeze visfehen konden zich zeker den handen der men­<br />

fchen onttrekken , hun element hangt met alle andere<br />

wateren, die de aarde omgeeven te lamen, zij konden<br />

de aarde omreizen, zonder de bewoonde landen van<br />

Europa zo nabij te komen ; maar de voorzienigheid<br />

jaagt ze zelve uit het Noorden naar het Zuiden, Ooften<br />

en Westen, uit de groote Zee naar de Noordpool in de<br />

enge bogten en ondiepten onzer Zeën, waar ze nood­<br />

wendig gevangen moeten worden. De visch leeft bij<br />

ons zo goed als in de wateren bij Groenland! PHIPPS<br />

vondt dat de fchepper in d: Zee bij fpitsbergen de arme<br />

inwooners aan de Makreelen een der gezondlte enfmaak-<br />

lijkfte visfehen gegceven heeft. Men heeft daar de blau­<br />

we Makreelen {Scomber Glaucus) welkers vinnen als ge-<br />

polijft zilver glinftcren, welkers blauwe, groene en<br />

witte kleuren, zo lang de visch in 't water leeft, zo<br />

rijk zijn, dat men zich nauwlijks in de Natuur iets<br />

fchooner kan verbeelden. Deeze als gezegd voortref-<br />

lijke visch is in Spit, bergen des te gewichtiger, daar de<br />

overige visfehen grootcndeels meer de een den andereu<br />

ten roof dan tot fpijze voor den mensch beftemd zijn.<br />

Doch deeze olijachtige en voor den mensch niet eetbaa­<br />

rs


Menigte van visfehen in de Zee. 143<br />

re visfehen, gebruikt de wijze Natuur om betere visfehen,<br />

aan welke naderhand de ganfche waereld deel<br />

neemt, re mesten. Zo voedt zich de oneindige menigte<br />

Thaunvïsfchen of zogenaamde Spaanfche Makreelen die<br />

dikwijls zeven, tot tien voeten lang worden, en over<br />

de honderd pond weegen. In het voorjaar is de Middenlandfche<br />

Zee geheel daarmede bedekt, honderd duizend<br />

bij elkander zwemmen derwaarts, men ziet ze als<br />

geleder wijs aanrukken, menigmaal formeert de togt de<br />

de gedaante van een rhombus, aan de Spaanfche, Portugeefche<br />

en Italifche oevers komen dikwijls wegens deeze<br />

vangfttien duizend menfchen bij elkander, men bouwt<br />

toorens aan den oever, en de uitgebelde fchildwachten<br />

geeven een teken wanneer de Zee tegen den avond van<br />

deezen visch wemelt, en het tijd is dat zich alles in de<br />

fchuiten begeeft, men heeft vier maanden lang de netten<br />

in de Zee uitgezet, bij Cadix inzonderheid vangt<br />

men ze bij honderd duizenden, in de vasten worden ze<br />

daar dagelijks gegeeten, men hakt ze tot mooten en<br />

geeft ze ingemaakt ook den Galeien mede, ook fnijdt<br />

men ze in 't lange aan riemen, pakt zc in vaten en<br />

zendt ze naar Confhntinopolen. Op het eiland Elba<br />

worden alle jaaren 450,000 pond, en bij Porti ferrajo<br />

vier maal honderd duizend van deezen visch gevangen,<br />

en nog veel meer vangt men 'er in Sardinien en Siciiien<br />

— en men zegt dat 'er aldaar zouden voorkomen,,<br />

die duizend ponden, en nog meer weegen. De Dorfvht<br />

een foort van fchelvisch, ( Gadus CallariasJ is ook een groot<br />

bewijs der Godlijke Voorzienigheid voor de Noordelijke<br />

landen. In de Ooftzee zijn ze ontelbaar, bij Travcmun*<br />

de is een aanmerklijke vangft van deezen visch, en elk<br />

die ze daar versch tut Zee geproefd heeft, weet, dat<br />

het een der aangenaamfte fpijzen is. In den winter<br />

werpt men ze wijl ze in een ontelbaare menigte voorkomen,<br />

maar aan het ftrand, laat het op de groote hoopen<br />

derzelven fueeuwen, en ze zo op elkander gefta-<br />

peld


144 Menigte van visfehen in de Zee.<br />

peld bevriezen, en voert ze vervolgends op fteeden<br />

over al heen. Naar Rusland worden 'er op deeze wijze<br />

veele duizenden vervoerd. De Zeelieden verkwikken<br />

zich dikwijls met deeze kostelijke beeten, en roepen de<br />

visfehers van verre door hun gefchut met hunne vrachten<br />

tot zich. Door de Deenl'che Sund itrijken deeze<br />

visfehen voord tot aan de Noorweegfche kusten. Over<br />

't geheel is door de geheele waereld met het ganfche<br />

gedacht waar onder de Dorfche behoort, een' grooten<br />

handel: de meede foorten zijn eetbaar. Hoe veele duizenden<br />

heerlijke l'chclvisfchen (Gadus AegdejiusJ worden<br />

'er niet jaarlijks in Hamburg gegceten! En in de<br />

Nederlanden ten minden eenige Millioenen 1 op het eiland<br />

Ameland behoeven de visfehers maar geduurende<br />

den nagt hunne fnoeren uit te zetten, en ze haaien<br />

voorzeker aan eiken angel een fchelvisch op: en wat<br />

is gezonder, wat is aangenaamer dan het witte vette<br />

vlcesch van deezen visch! PHIL. M UI.L E u. zegt, dat<br />

menige visfeher op deeze wijze in eene morgen honderd<br />

fchelvisfchen kan opnaaien. Even zo vangt men in Holland<br />

van Mai tot aan den faerfïl de baars met den angel.<br />

Bij de Stad Ballijsbanon in Ierland niet verre van<br />

de Zee zijn de Aaien onder eenen grooten waterval zo<br />

menigvuldig, dat men ze in zekere tijden van het jaar,<br />

wanneer ze niet grooter dan een vinger zijn, in zeeven<br />

kan vangen , men bakt ze als dan onder elkander en eet<br />

ze zo. Reeds in 't begin der lente, wanneer het weder<br />

nog zeer los en onduiming is, zendt de goedheid der<br />

Natuur uit de Zee de fpiering in een verbaazende menigte.<br />

Zii zoeken het zoete water om hun kuit te werpen<br />

en ontdekken zich als dan ook door een bijzondere<br />

ftinkende lucht, doch die tegen den herfd verdwijnt; ze<br />

hebben een zilverglans, die in den nachtzo derk glinftert,<br />

dat men ze bijna voor doorzichtig zou houden.<br />

Zij zijn weinig meer dan een vinger lang maar in eene<br />

ontelbaare menigte voorhanden. De Natuur vond goed<br />

bun


Menigte van visfilien in de Zee. 145<br />

hun (een uitzondering van het. geene men bij andere<br />

visfehen befpeurt) ter bedekking der harsfens maar eene<br />

doorzigtige fchubbe te geeven , die naar dun glas gelijkt,<br />

•en nogthans befchut de Almagt der Natuur dezelve.<br />

Ze komen in zulk eene menigte, dat men in Vrankrijk,<br />

Engeland, Holland en Zweden óp de markten ganïchè<br />

hoopen daar van vindt. Men verkoopt ze met korven<br />

'Vól,' en ze'zijn gekookt en gebakken een zeer goede<br />

Spijze. -LÏNN/EUS zegt, 'er is maar eene foort die den<br />

ftank in-de (traaterrvan Upfal verfpreidt, de andei-e (tinken<br />

niet, en worden zonder nadeel gegeeten. Hoe veele<br />

venvcrringcn zouden 'erin'de waereld ontftaan, wanneer<br />

God van deeze dieren zijne hand aftrok, wanneer<br />

hij eens een enkele reize het. heen én weêr trekken van<br />

een enkel zoort'van visfehén wilde verbieden! En hoe<br />

ligt ware het dienGod, van welke de dichter van Job zingt:<br />

wanneer hij SB zvSllB verbiedt, zo gaal ze niet meer op. Dik-<br />

*vijls~Verzegelt ïïij de fterren, da} men. ha.rrcn glans niet meer ziet.<br />

Ook de grootere visfehen, welke de nauwkeurige<br />

Natuurkunde tot de Amphibien moet rekenen,'wiil ze<br />

longen hebben, hebben eene ons onbegrijpelijke vruchtbaarheid.<br />

In Carolina komen de (leuren f Accipenfer fiurioj<br />

in de maanden Maij, Junij cn Julij uit de Zee in 'de<br />

groote Rivieren des lands. Deeze visfehen worden<br />

dikwijls twintig voeten lang, eenige honderd ponden<br />

zwaar, enjiogthans fpringen zij in Rivieren over bogten<br />

en watervallen heen, dat men het iu een'(tillen nacht<br />

kan hooren. Op deeze reis 'legt men hen dikwijls<br />

fchuïten in den weg, op dat ze 'er in zullen vallen.'' G A-<br />

TE s. BIJ zegt dat' het wijfje grooter is'dan het mannetje en<br />

dikwijls drie en vierdehalf centenaar weegt. Zijn omvang<br />

snoet groot zijn, wijl het een fchepel kuit in zich heeft.<br />

In den Donau, de Elve, Theems en den Rhijn komen<br />

groote en kleine fteuren voor. Jn Rusland zijn ze in<br />

deWolga, die boven dien, volgends' PAL LAS, de visch-<br />

K rijk-


14,6 Menigte van visfehen in de Zee.<br />

rijkfte Rivier van Europa is, zeer menigvuldige en heeten<br />

daar Relugen. Zij komen zo hoog in die Rivier op,<br />

dat men ze nog tien mijlen boven Astrakan kan vangen.<br />

Hun vleesch wordt even als dat der viervoetige dieren<br />

bij het pond verkogt, het is zeer fmaaklijk, en heeft<br />

veel gelijkheid naar het kalfsvleesch, maar is zwaar te<br />

verteeren, en wordt in Amerika ook ingemaakt. De<br />

Natuur voedt ze in de Zee met haring, zalm, Makreelen,<br />

fchelvisch, ook zouden ze, gelijk de zwijnen,<br />

met den fnuit in de ondiepte der Zee wroeten. Wanneer<br />

ze tegen den ftroom opkomen, zwemmen ze recht<br />

achter malkander en maaken een lange rij uit. Men vangt<br />

ze met harpoenen, met fterke vischhaaken, en met fte-<br />

,vige netten, die men dwars over de Rivier fpant. Ze<br />

worden volgends het fchrijven van PH. MULLER, bij<br />

Geertruidenberg in menigte gevangen. Men heeft in verfcheide<br />

jaaren wel negenduizend fleuren gevangen, bij<br />

Bergen is nog tegenwoordig de vangfi'zeer groot, ook<br />

worden aan de Pruisfifche kusten veelen derzelven dooide<br />

landlieden gegeeten. Men kan de vruchtbaarheid der<br />

fleuren en derzeïver gedacht verwanten f Accipenfer Ruthemis<br />

en A. HufoJ opmaaken uit de Caviar, of eierkaas ,<br />

die men uit deszelfs kuit maakt. Naar LEEUWEN­<br />

HOEKS berekening hebben zij 150 Millioenen eieren.<br />

Van een andere foort, die bij de Rusfen Secorjunga (Acapenfer<br />

.ftellatus) heet, en die insgelijks in Maij uit de<br />

Caspifehe zee in ontelbaare fchaaren naar de Rivieren<br />

kómt } zegt Pallas dat de kuit tien pond vyeegt. Deeze<br />

eierklomp nu, neemt men uit de Rusfifche fleur, wascht<br />

ze fohoon, en doet ze in tonnen met water en zout,<br />

en vèrkooptze vervolgends bij het duizend. De eieren,<br />

die gelijk de kleinfte linzen zijn, worden na het inzouten<br />

donkerbruin, en geeven een fchoone koft, die den<br />

eetluft vermeerdert, den wijn.doet fmaaken, en de<br />

maag verderkt. In alle Griekfche en Roomfche landen<br />

eet het grootfte deel des volks geduurende dc vasten<br />

deè-


Menigte van visfehen in de Zee. 147<br />

deeze eierkaas, en vergeet daar bij het genot van vJeesch.<br />

In Petersburg zet men insgelijks op alle tafelen cavjar<br />

op, men eet ze of maar op brood gefineerd, of op<br />

geroofterd daartoe gebakken wittenbrood, met boter<br />

en peper. In Rusland maaken deeze visch eieren een'<br />

aanmerküjken tak van handel uit. Met de eerfte<br />

fneeuw brengt men de Kaviar uit fijberien op fleeden,<br />

ze is bevroren en 'ondooit op de markt weder bij<br />

de lichten , en zoo dra de winterbaan het vervoeren<br />

der waaren verligt, glijdt men dag en nacht met tonnen<br />

vol Kaviar het land rond, en brengt ze naar de fteden.<br />

Ieder koopt daar van een voorraad voor zich, men<br />

zendt ze versch veel naar Polen en Lithauwen, men eet<br />

ze den ganfchen winter door in Rusland, en nogthans<br />

blijft in het voorjaar zo veel over, dat men dit, oni<br />

het des te beter te bewaareu bij een doet, uitperft, in<br />

tonnen te famen dampt, nadat 'er de fap uitgeloo'pen<br />

is. En deeze uitgeperfte Kaviar vervoert men nu in<br />

't voorjaar, wanneer de Rusten ze niet meer eeten<br />

naar ltalicn en andere Rootnfehe landen, die ze voor<br />

de Kloofters op koopen. Uit alle havens wordt uitgeperfte<br />

Kaviar gevoerd, in een middelmaatig jaar worden<br />

alleen uit Petersburg twintig duizend Pud, (het Rusfifehè<br />

pud heeft veertig pond 0 ingefcheept. In het jaar<br />

1779- wierd uit Petersburg naar de Europifche havens<br />

behalven Engeland 5857 pud Kaviar verzonden. Uit<br />

de kuit van den fnoek wordt mede een Kaviar gemaakt<br />

De boeren aan het ftrand van Lijfland en E/lhland droogen<br />

de kuit en eeten ze in pjaats van brood. Om de eieren<br />

van de vaten en vliezen te reinigen, wordt de kuit door<br />

eenige eng gefpannen netten of zeevcn, zagt door gewerkt.<br />

Van een groote Beluge rekent men vijf pud.<br />

Zou men niet zeggen, dat door deeze behandeling het<br />

gnafche gedacht der vislchen reeds lange te onder gebragt<br />

moeft zijn ? Men neemt den visch de kuit uit liet<br />

lijf eer zij ze kunnen uitwerpen. Men eet op een ftuk<br />

K 2<br />

brood


H$ Van de Zeevogels.<br />

brood tot zijn ontbijt vccle honderden jonge (karen,<br />

die in korten tijd groot konden worden. Men doet<br />

de Natuur geweld aan, men wil ze uitputten — maar<br />

ze is onuitputtelijk, onvermoeid, onophoudelijk mild,<br />

het fchijn t dat de wellud der menfchen haar des te<br />

meer aanfpoorde, om zich meer uitteftorten, om meer<br />

en meer haare fchatten te laaten uitvloeijen!<br />

Met dezelfde groote mildaadigheid en goedheid heeft<br />

de Natuur ook een menigte vogels boven dc Zee, fints<br />

de febepping in alle ftormen en onweders onderhouden.<br />

Haare wijsheid heeft ze ook alle voortreflijk gevormd,<br />

dat zij de hevigfte koude kunnen verdraagen. In de<br />

Zuidzee vonden de Engelfche reizigers om de waereld<br />

daar waar zij door de vaft gevroren ijsvelden niet verder<br />

konden komen, en weder Ooftwaarts moeden keeren,<br />

Penquitis die wel twintigmaal met hagel gefchoten<br />

waren, en nog niet dorven , wijl haare vederen zeer<br />

hard, glad, fmal, dik fchubachtig en fijn over elkander<br />

gelegd zijn. De hagel duitte op dit harnas af. Men<br />

moeft ze eindelijk met een kogel door fchietcn, en als<br />

dan had men gelegenheid om dit bewonderens waardige<br />

kundduk.der Natuur, waar door zich deeze vogel iu<br />

de guurde ftreeken voor de koude befchut, te zien.<br />

Mcnvond.ooknogdatze onder de dikke vederen een dikke<br />

huid hadden, die nog boven dien aan de binnenzijde<br />

als met vet o vergooten was. Alle heerlijke middelen<br />

tot liet einde, om de bloedwarmte des vogels te<br />

bewaaren.' 'Het ontbreekt deezen vogelen zeker, niet<br />

aan voedzel, Forders Penquin woog elf en een half<br />

pond, en hoè zouden ze zo vet worden, zo ze geen<br />

visfehen in overvloed te eeten halden! De blauwe ftorm-<br />

VögèYs' fProcc ïirid) waren daar bij honderden op de<br />

'lisbergen.' Zij hadden ook gelijke fchoone, warme,<br />

digi fluitende vederen. 'Uit elke wortel komt een'pluimveder<br />

en een'pen, liggende de eene in de andere, waar<br />

uit


Van de Zeevogels. 149<br />

üi't niet anders dan een zeer dik en warm bedekzel ontftaan<br />

moer.. De Natuur heeft voor dezelve altijd een<br />

voorraad van weeke, füjmige dieren (Mo/iufcaJ in de<br />

Zee, met welke hij zijne gretigheid verzadigt, want<br />

de honger van deezen vogel is zo groot, dat de eene<br />

als opiïokt wat dc andere uitfpuuwt. Men vond deeze<br />

vogel 700 wel gemecten Engelfche Zeemijlen van land ,<br />

deeze uitgeftrekte ruimte leggen zij in korten tijd af y<br />

men kan zich dus een denkbeeld van de grootte hunnervleugelen,<br />

van dc tterkte der beenderen en fpicren deezes<br />

vogels maaken. Maar geb'jk de Natuur in 't gemeen<br />

in elke dierlijke vezel cen.onuitputtelijke fchat van krachten<br />

gelegd heeft, zo heeft ze bijzonder de fpïervezelsder<br />

voge'ls, en onder deeze weder de vezels der roofvogels,<br />

fterker dati anderen gemaakt. De graauwe Meetrwen<br />

(LarusCanus) zijn niet grooter dan een Eend, zijnestelen<br />

menigvuldig aan oevers en zandbanken, leggen<br />

drie eieren, en broeden ze bij verwisfeling tusfehen het<br />

mannetje en wijfje uit; zij zijn in Europa in alle noord-<br />

Iijkè Zeeboezems, zij vallen dikwijls Albatrosfen aan*<br />

en zouden zelfs op de eilanden van Fatie lammeren in<br />

ftukken fcheuren en ze in haare nesten fiecpen. De<br />

Zeezwaluwen, en Zeeganzen jaagen beftendig op kleine<br />

visfehen op de oppervlakte der Zee, werwaarts zij<br />

uit de diepte door de grootcre visfehen gedreeven. worden.<br />

Bij de Bahamfche eilanden is dé Zee geheel wit<br />

van visfehen, en wanneer het de tijd is, zo zijn ook<br />

deeze vogels in zulke zwermen op de Zee, dat men het<br />

gefchreeuw der zeiven eenige mijlen ver hoort. De eieren<br />

leggen ze maar op de naakte rotzen van Baham! daair<br />

befchut ze de Almagt van den Schepper der Natuur , en aldaar<br />

dringt het leven in dezelve. De klippen op de Carabifche<br />

eilanden zijn met Zeezwaluwen bezet, op de Zee leven<br />

ze alle van visfehen, eenigen worden tam, en leeven.<br />

inde huizen van vliegen en kakkerlakken. Op de Bahamfche<br />

eilanden Is ook een foort van Rijger, Arde»<br />

K 3 'M


i£o Van de ZetvogeU.<br />

flellata criiiitaj die hetkreupelbosch dat daar waft, tot zijn<br />

nefl verkiert. Hun voedzel beftaat alleen in kreeften,<br />

cn daar van wordt hun vleesch fmaaklijk. Men neemt<br />

hunne jongen uit het neft, en eet ze, als eene lekkernij,<br />

wijl zij in 't geheel geen afkerige fmaak hebben; en 'er<br />

zijn 'er daar zulk een menigte, dat twee perfonen in<br />

weinig uuren een fchuit vol jonge Rijgers kunnen vinden.<br />

De Schepper heeft ook Rijgers met lange halzen<br />

gefchaapen, welke zich van visfehen, vorfchen en kreeften<br />

moesten geneeren. Zij zitten daarom meeft op boomen,<br />

die over het water hangen, haaien den hals in,<br />

op dat ze zich zelve niet door de fchaduw in 't water<br />

ontdekken; en loeren in deeze houding op die dieren<br />

op welke ze plotsling nederltorten. De Zeeleeuwerken<br />

in Amerika hebben eene bijzondere bekwaamheid , om<br />

de fteenen die aan den oever liggen, met den bovenfnavel<br />

om te kecren, en de wormen en infekten die 'er<br />

onder verborgen zijn voor den dag te haaien. De biezen<br />

op de eilanden moeten eenigen Zeevogelen dienen<br />

tot het bouwen hunner netten. Ook de.kleinfte vischjes<br />

en fchier onzigtbaare infekten, die op de vlakte des<br />

waters zwemmen , worden door de vogelen in hunne<br />

fnelle vlugt weggehaald, waar toe de bovenftc fneb korter<br />

is dan de onderlte, en aan de beiden zijden aan den<br />

rand holen heeft, die in de onderfte fneb met zijn fchcr.<br />

pefnede, als een fcheermes, naauwpaft. Aan den oever<br />

houden dc Meuwen zich beftendig op, en naauwlijks<br />

vertoont zich een visch, of ze fchieten als een pijl op<br />

hem af. In Rusland zijn ze bij duizenden, als ook in<br />

Duitschland ziet men ze aan den uitloop der groote Rivieren<br />

, op de Wefer, aan de Elve, cn ook in Franken<br />

komen ze voor. In den winter gaan de grijze Meeu*<br />

wen alle uitPruisfen weg, verzamelen zich aan de Zond,<br />

en gaan naardc Noordzee, waar ze zich van visch generen.<br />

In Noordland en Finmark vliegen de grootfte zwermen van<br />

deeze vogelen. GUNNEK zegt dat ze maar drie eieren<br />

kg-


Van de Zeevogel?: 151<br />

leggen, hunne nesten zijn in de rotzen aan dc Zee, en<br />

daar haaien de boeren ze met levensgevaar uit, wijl hun<br />

vleeseh en vederen goed zijn. Zij hebben de groote van ecu<br />

wilde Duif, enweêrftaan deftrengfte koude aan de Noordpool.<br />

Hunneverüindendheidisin de hand der Natuur een<br />

middel, om de vruchtbaarheid der visfehen te bepaalen.<br />

Wanneer zij gejaagd worden, werpen zij dikwijls onverteerde<br />

fpijze van zich. Een foort onder dezelve, de zogenaamde<br />

Vraatmeeuw (Larusparaptiauj ontjaagt anderen<br />

vogelen de visfehen, en komt zelfs dikwijls op de fchepen<br />

om visch te deelen. Hij dort woed op alles néder wat hij<br />

van verre ziet, men noemt hem ook de Dicfsjoe, hij dort uit<br />

gulzigheid in een mes. Zijn vederen zijn zeer goed,<br />

en de liefde tot zijne jongen, die des te noodiger is hoe<br />

kouder het land is, is zo groot, dat hij deswegen in<br />

Noorwegen bekend is, en van de gemeene huismoeders<br />

gebruikt wordt om haare kinderen daar mede te<br />

bedreigen. Wanneer men maar voor bij het ned gaat,<br />

vliegt de vogel 'er met een woede onduimigheki uit,<br />

zet zich op het hoofd des voorbijgangers , en befchadigt<br />

menig een aan het hoofd met zijne vleugelen. De<br />

Schepper heeft elke moeder onder de dieren zo veel<br />

moed en rterkte verkend, als tot behoud en verdediging<br />

haarer jongen noodig is; God mint alles wat hij<br />

gefehapen heeft, en laat geen ibort ondergaan in zij.,<br />

uitgebreid Rijk! Deeze vogels komen niet aan land, dan<br />

daar waar visch rijdt; vijf, zes, kleine ftroomlingeu<br />

neemen zij te gelijk op en vliegen terftond weder in Zee,<br />

In den fterkften wind kunnen zij zich neder laaten,<br />

visch vangen, en terftond zich weder in de hoogte<br />

verheffen. In Ysland, Faroe, Groenland en Spitsbergen<br />

zijn nog zeer veele duikers (Cdumbus) die hunne<br />

jonge in de kloovem der rotzen en klippen aan de Zee<br />

opvoeden. Ze kunnen met gaan, en worden deswegen<br />

in Noord wegen de lamme geheetcn, maar op het<br />

water kunnen ze zeer hiel voord, en duiken lang onder,<br />

K. 4 wijl


IJ2 Fan de Zeevogels.<br />

wijl ze- hun voedzel ia de Zee moeten zoeken. Ee*<br />

foort van Duiker (Coaliumbus awitius) maakt een drijvend<br />

neft in het riet; Naar Gunners opgave , leggen ze twee<br />

Zeegroene eieren met verfcheide donker bruine vlakken,<br />

die niet volkomen zo groot- zijn als Ganzen eieren.. , De-<br />

Immer (Columbus ImmerJ een. foprt ..uit.r.dit,, geftaeht,<br />

heeft een fterke fcherpe fneb,. ert,, wanneer hij opgevloogen<br />

is kan hij zich zeer goed in.de 'lucht omdijaaijen.<br />

Dit was voor deezen vogel noodig, wijl hij zich<br />

beftendig op de Yszee ophoudt waar. de wind altijd<br />

ftormt, en waar hij zich met visfehen geueeren moet.<br />

Zijne vederen en dons zijn zo goed, zo digt en zo zagt<br />

dat niet alleen de hagel daar op zijne kracht verheft,<br />

maar.ook kogels verzwakken, wanneer men den vogel<br />

van vooren febiet. En hun, oog is zo fcherp', dat ze<br />

plotfling onderduiken, en in weinig oogenblikkeu eenige<br />

musketfehooten ver van den oever zijn, van waar men<br />

op hen mikte. Men noemt hem ook de Adventvugel t<br />

wijl'men hem in Noorwegen nooit op het land ziet,<br />

dan in de vierde Advent week, weinige dagen voor<br />

kersmis. Voor hem is dus de Zee, met, ijs en fneeuw<br />

bedekt, het aangenaamfte verblijf, en de God der Natuur<br />

is daadlyk met zijne liefde en voorzorge tegenwoordig.<br />

Zij hebben zulk dik bont, dat de Yslanders zich daar<br />

uit kleeden voor de borft, en mntzen -voor het hoofd<br />

maaken. Tot twee maaien is een vogel uit dit geflacht<br />

naar Pruisfchen, gevlogen. Gelyk deeze vogel voor de<br />

koude oorden beftemd is, zo zijn 'er daar tegen weer<br />

andere Zeevogels, die nooit buiren heete landen komen,<br />

en zich altijd tusfehen de keerkringen ophouden. Aan<br />

de Phaetons (Phaeion Aeihercus) die zich altijd bij de<br />

fchepen ophouden , en zeer hoog vliegen, als of ze zich<br />

wilden verheffen tot daar, waar de dichters der oude<br />

waereld Phaeton met zijn' wagen deeden rijden, weeten<br />

de Zeevaarende dat zij Indië genaderd zijn. In alle<br />

waerelddeelen heeft de Natuur; het geüacht der vogels-


Van de Zeevogels. 153<br />

gels op de Zee, waar van ook eenige foorten op de Europifche<br />

Rivieren voorkomen, namelijk de Pelikaanen»<br />

Hunne pooten liaan niet zo ver agter het zwaartepunt<br />

als bij de vorige en andere watervogels, zij zijn in het<br />

evenwigt geplaatft, wijl deeze vogel fomwijle de Zee eu<br />

meeren verlaaten en zijn neft op het land bouwen moeft.<br />

De Kropgans . (Pekcanus OnocrotalusJ is bekend. Een<br />

vogel, die de grootte eener Gans, dikwijls ook die<br />

van een Zwaan, een traage vlucht, een kleine maag,<br />

maar zeer lange darmen heeft, en welke dagelijks vier<br />

pond eet, weinig drinkt, maar ook twee dagen vasten<br />

kan,, en op groote visfehen loert. De latijnfche naam,<br />

heeft dit dier, wijl zijn doordringende toon met het gefchreeuw<br />

des Ezels eenige overeenkom!! heeft. De<br />

Natuur hing hem om te visfehen een' grooten vederloozen<br />

zak aan de onderfnavel, die uit twee kraakbeene lijden<br />

bedaat met welke hij klapperen kan. Tusfehen deeze<br />

lijden legt zich de huid van deezen zak, wanneer de.<br />

vogel in rud zit, en vormt zich in plooijen. Zij laat<br />

zieh volgens alle berichten ver uit zetten, en te famen<br />

trekken.. Anders is de ganfche fneb lang en recht. Aan<br />

't bovengedeelte is nog een' krommen, fterke en fcherpen<br />

haak, waar mede hij de visfehen uit het water haalt<br />

wanneer het noodig is. Wanneer hij visfehen wil zoeken<br />

, gaat hij in het water, fteekt de fneb 'er onderdrijft<br />

de visfehen die hij met zijn fcherpe oogen onder<br />

het water kan zien, in een baaij in de ruigte in<br />

een engte te famen, zet dan zijn groote krobuit, fchept<br />

daar mede watervisfehen en infekten en draagt alles<br />

zo als het is, naar zijn neft tot zijne jongen. Wanneer<br />

de krop op deeze wijze gevuld en uitgezet is ,<br />

maakt deeze vogel een groote opgezwollen figuur.<br />

LINNJEUS zegt, hij brengt zo veel water mede, dat veeltijds<br />

nog andere vogels en andere dieren, die daar om<br />

ftreeks hunne woning houden, hun dorft kunnen lesfehen-<br />

Men maakt uit deezen krop geldzakken , of tabaks bui-<br />

K 5. dels,,


1^4 Van ie Zeevogels-.<br />

dels, waar in men wel een pond tabak kan bergen.<br />

'De vogel maakt bijzonder jagt op een foort van kleine<br />

hem welfmaakende visfehen, die men piket noemt. Op<br />

de Zee komen volgends Adanfon veele van deeze vogels<br />

bij elkander, en zijn daar een teken , dat men het<br />

land nadert. Zij fluiten een'kring, komen al enger en<br />

nader, bevveegen geftadig depooten, drijven te famen<br />

de visfehen tot elkander, vallen 'er dan op in en vangenze.<br />

De visfehers leeren derhalven deeze vogels,<br />

datze hen de visfehen in de boezems en engten der Zee<br />

te famen jaagen. De Natuur heeft hen ook geleerd,<br />

het water weder uit den krop te laaten loopen. Zij<br />

openen den fnavel een weinig, en buigen zich naar<br />

die zijde; om alles te laaten uitloopen moeten ze dikwijls<br />

de punt van de fneb op de borft zetten: van daar<br />

zijn de bekende fabelen van deezen vogel ontftaan. De<br />

zogenaamde Basfaner Pelikaan (Pekcanus BasfanasJ<br />

heeft van de Natuur het Schotfche eiland Bas bij Edin"<br />

burg ter woonplaats bekomen. In bloeimaand, wanneer<br />

de haring op het komen is, vliegen zij in zulk<br />

een oneindige menigte derwaarts, dat men door deeze<br />

wolken den hemel niet kan zien. Er is dan een gefchreeuw<br />

op het eiland, dat men elkander niet verftaan<br />

kan. Zij leggen maar een ei, maar LINN/EUS zegt,<br />

dat het eiland als dan zo vol is van deeze eieren, dat<br />

men fchier geen voet kan verzetten, zonder een ei tc<br />

vertrecden. Men kan de jongen met veel fmaak eeten;<br />

zij eeten niets dan visch, bijzonder het aas des harings.<br />

Anders woonen ze altijd op de N>ordzee, en komen op<br />

geen twee mijlen na aan den oever. De Penquins,<br />

(Diomcdca) welkers warme bedekking ik boven verhaald<br />

heb, komen ook aan de Patagonifche kusten<br />

voor. Ook daar zijn de vleugelpennen van buiten<br />

weêr met vederen bedekt, welkers fchagten zo breed<br />

cn zo vlak zijn, dat men ze naauwlijks van ichubben<br />

onderfcheiden kan. De vleugels hangen nederwaarts,<br />

zien


Van de Zeevogels. 155<br />

zien 'er over 't geheel als vinnen uit, ze zijn zeer kort<br />

en moeten als pooten dienen. Doch de ftaart is zeer<br />

fterk, en beftaat uit dertig bruine vederen, die naar gefpleten<br />

vischbeen gelijken, van boven breed en onder<br />

hol. Terwijl naamelijk de vogel opgericht wil zyn,<br />

moet de fterke ftaart, wijl de klauwen bovendien ook<br />

zeer kort zijn, tot dutten dienen. Hier doet de ftaart<br />

wat bij de boomipecht in het klauteren de kromme<br />

fnavel doet. Deeze vogels komen ook alleen wanneer<br />

ze willen broeden aan land. Anders woonen ze in onderaardfche<br />

holen, van waar ook de eilanden, waar ze<br />

zich ophouden, geheel ondermijnd zijn: in Afrika heet<br />

een eiland waar ze zich ophouden naar hen het Penquins<br />

eiland. Zo langzaam zy op het vaste land zijn,<br />

zo fnel zijn ze op het water. Hunne vleugels helpen<br />

hen als vinnen om te zwemmen, zij eeten grootendeels<br />

visfehen, maar ook gras, gelijk de gemeene Ganzen.<br />

Een foort van Penquins (Diomedea ExulansJ maakt op<br />

de Zee jagt op de vliegende visfehen, wanneer zij van<br />

anderen gejaagd boven de Zee uitfehicten. In het laatft<br />

van Junij ziet men in de Zee bij Kamfchatka en op de<br />

Kurillifche eilanden ganfche zwermen van Penquins.<br />

Bij duizenden komen zij cn verkondigen den aanvang<br />

der visfeherij. Zij komen gansch mager van het ooften,<br />

en gaan voor het midden van Auguftus weder weg.<br />

Zij nestelen nooit aldaar, maar ze reizen waarfchijnlijk<br />

weder naar het andere zuidelijke halfrond, en vinden<br />

op de wijde Zee over al haar voedzel. Aan de<br />

monden der Rivieren verzamelen zij zich, en eeten ganfche<br />

zalmen, zo veelze maar flikken kunnen. Zij moeten<br />

dikwijls het gevretene weder uitfpuwen om zich ligter<br />

te maaken, en te kunnen wegvliegen. Onder de<br />

ftormvogels is een foort, (Pelecanus PufpnesJ die zicli<br />

in de Noordzee ophoudt, welke den ganfchen dag vischt,<br />

terwijl hij over de oppervlakte heen ftrijkt, en omtrent<br />

elke minuut een' kleinen viseh betrapt, en deeze legt<br />

haar


•i£É> Van de Zeevogels.<br />

haar neft in een konijhol aan den oever. Deeze-vogel'<br />

heeft maar een ei, het welk hij den ganfchen dag aan<br />

het zand overlaat, en eerft des avonds tot zijn neft te­<br />

rug keert. Hij legt ook wanneer hij fiapen wil, zich<br />

op den rug, om zo uitterusten. Het ganfche geflagt der<br />

Papegaijduikers fAlcaJ komt anders nergens dan op de<br />

Zee voor. Haar breede tandelooze gevreesde knobbe­<br />

lige fnavel , haar korte vleugels die meer naar lappen ge­<br />

lijken , en 't gebrek van een ftaart — geeven een bijzon­<br />

der foort van fchepzel te kennen. Deeze vogels, kun­<br />

nen niet gaan noch vliegen. Zij wandelen niet op het<br />

vaste land, wijl haar pooten verre agter het zwaarte<br />

punt ftaan, eii de drie teën met eene zwemhuid ver­<br />

bonden zijn. Zij vliegen niet, wijl hunne vleugels<br />

naar mate des lighaams zeer klein zijn: een foort onder<br />

haar, f Alca impemiisj heeft in t geheel geen pennen<br />

of vederen in de vleugels, ze gelijken bijna Hukken leder.<br />

Men ziet deeze dieren nergens anders dan op de Yszee bij<br />

de noordpool ,waar zeden walvischvangeren bejegenen.<br />

Zij hebben allen eene domme vrijmoedigheid, en fchuu-<br />

wen zelfs de menfchen niet.. Ook deeze onbefchroomd-<br />

heid was haar in het ftrenge klima, waar zij het voed­<br />

zel dikwijls met moeite moeten zoeken, noodig. Met<br />

hun zonderling gevormde fneb maaken zij zich dikwijls<br />

zelve fchuilholen, waar zij zich in den nacht verber­<br />

gen, of zij zoeken daar toe dc fpleeten en holen die iu<br />

de rotzen zijn. In evenredigheid tot de moeder is het<br />

ei zeergroot, maar zij leggen 'cr ook elk maar een , en<br />

broedenzc, volgends LINNTEUS, gcmcenfchaplijk uit,<br />

en ondertusfehen moet een van haar op fchildwacht ftaan.<br />

Wanneer zij den haring vervolgen, komt fomwijle de<br />

een of andere van dezelve naar de kusten van Europa ,<br />

ik heb zelf een Papcgaijduiker (Alca Pica) in 't mid­<br />

den van den winter van den Rhijn bekomen. Wijl al­<br />

le deeze vogels voortreflijk kunnen duiken, cn dik­<br />

wijls lange onder het water blijven, zo gaf hen de Na.tÜUï


Fan de Zeevogels. 157<br />

ttrar groote neusgaten, waar door zij de longe met lucht<br />

kunnen vullen. De oogen liaan niet ver voor uit en<br />

zijn zeer wel bewaard, op dat ze zonder fchade fomtijds<br />

tusfehen de tandige ftukken ijs kunnen duiken. De ondë'rfte<br />

deelen des vogels, de bord, de buik, depooten,<br />

zijn met grijze, zagte wolie pluimen verwarmd. De<br />

fchinkelszelfzijn geheel met het dikde dons bedekt,wijl<br />

ze meed onder het water zijn, en meed maar den kop<br />

'er uitdeéken. De huid aan de fcheenbeenen vormt een<br />

dubbelde rij fcherpe fugwaartsdaande tanden, die weiligt<br />

dienen tot infnijden..en vadhouden aan het ijs, of<br />

tot verdediging. Daar de Papagaijduikers geen ftaart<br />

hebben, zo fteeken zij in het zwemmen altijd de pooten<br />

vooruit. P X L L A S zegt dat ze, inzonderheid cle Jka<br />

arrha'ta, ganfche dagen op .de open Zee rond zwemmen,<br />

zeer fnel zich op het vlak des waters beweegen ,<br />

maar nooit verre van de klippen en eilanden zich bégecven:<br />

eenige keven van visfehen, andere van kreeften,<br />

fquillen, en allerlei fchaaldicren. Zij kunnen met<br />

haar fneb de fdir.kn openen cn fplijten. ..Zij holen haar<br />

neft veeltijds ter diepte vaneen el uit, hetmannctje houdt<br />

zich alleen hij zijn wijfje, ze blijven in den nacht bij<br />

elkander, ze legeen het ei op dons. en zagt Zeemosch,<br />

uedoijer is orangegceh^enjhet^ganfche ej ;kan met fmaak<br />

gegeten worden. Wil men hen uit. hunne fchuilhoekciz,<br />

uitbaalen, zo gebruiken, zij bun fterke fneb, en houwen<br />

daar méde geweldig op de ftoute hand die hen<br />

durft aanranden.' S.TJ L.LER. vond, dat een foort van<br />

deeze vogelen iu de Zee bij Kamfchatka op dejjapanfche<br />

eilanden cn qp dc eilanden die naar Noord-Amerika liggen,<br />

hun ei zonder het geringde neft, of Hechts een,<br />

zag 1<br />

.leger te maaken, op de bloot.e rots, of het oeverzand<br />

vertrouwt. Maar wie daar uit tot de domheid<br />

des vogels wilde bef luiten, moeft des te meer de inrichtingen<br />

dor voprzigtigc Natuur bewonderen, die liet<br />

fchijnba'iu' verwaarloosde ei 'nochthans weet uit te broeden


158 Fan de Zeevogels.<br />

den en het foort te onderhouden. Zij kunnen zich niet<br />

recht op Hellen, zonder aan de rots te leunen, maar zij<br />

zwemmen met groote fnelheid, en ftorten zich in het,<br />

water. Haare huid is, gelijk hun vleesch , droog,<br />

hard; cn een foort derzelven ('Alca terraadaj heeft zo<br />

veel vederen en dons en dit bedekzel zit zo vaft zo eng<br />

en digt in de huid, dat men met alle moeite alle de vederen<br />

'er niet uitplukken kan. De goedheid des Scheppers<br />

dagt ongetwijfeld daar bij aan het ten uiterfte<br />

koude land en de Zee, die deeze vogels bewoonen moeten.<br />

Zij zijn op de kuit van Spitsbergen menigvuldig,<br />

hun eiei klomp is klein , wijl zij niet veel eieren leggen ,<br />

hup maag is ook maar van de grootte van een hazelnoot,<br />

maar zeer fterk, en verteert dikwijls houtfpaanen.<br />

De Natuur kon den vogelen geen fterker fmaak<br />

geeven, wijl veele volgens hunne levenswijze gedwongen<br />

zijn voor lief te neemen alles wat zij vinden.<br />

Ér is nog een ander uitgebreid geflacht van watervogels,<br />

van welke de meefte in Zee zijn. Deeze zijn de Duikers<br />

oïZaagduikers (MergusJ zo als PALLAS ze noemt, wijl<br />

hun fneb haakvormig en met fpitze tanden voorzien is,<br />

gelijk ze hem tot de vischvangft noodig hebben. Zij<br />

zijn meeft trekvogels , en de foort die het vroegftc komt,<br />

(Mergus MerganferJ is in Rusland en Sybenen in alle<br />

groote en kleine Land-Zeën algemeen, men vind 'er<br />

bok enkele in zuidlijker ftreeken den ganfchen zomer<br />

door. Men ziet hem ook daar waar het ijs open plaatzen<br />

laat, of waar kleine draaikolken, of fterke bronnen<br />

hét water in beweeging houden, dat hij daar zijn<br />

Visch kan vinden. Bij ftrenge koude vindt men in December<br />

fomwijle deezen vogel in den Rhijn, werwaarts<br />

hij ongetwijfeld uit de Noordzee komt, en in Nederfaxen.<br />

Daar deeze vogels dus veeltijds groote reizen<br />

doen, dikwijls lange den kop onder het water verbergen<br />

, zo heeft daarom hun luchtpijp, bijzonder bij het<br />

mannetje, verfcheiden verwijdingen en vernauwingen,<br />

en


Van de Zeevogels•* jr£<br />

en In de borft zelve nog een groote lucht bewaarer die uit<br />

vezelige en beenderige deeleit te iamengefteld is. Gelijk<br />

deeze vogel fomwijle de koude fchijnt te ontwijken<br />

en warmer ftreeken opzoekt, zo trekken daar en tegen<br />

andere allengs meer Noordwaarts. De Dutkergansi die<br />

de langfte fneb heeft, houdt zich jn Europa meeft aan<br />

den oever der Zee, altijd in noordlijke ftreeken op.<br />

PALLAS zegt, dat deeze vogel zelfs in het midden<br />

van Rusland zeer zelden is, Op de Caspifche Zee vertoont<br />

hij zich,alleen in *t voorjaar, maar altijd zoekt<br />

hij de grootfte rivieren cn ftroomen, altijd trekt hij naaide<br />

kotidftc oorden. Op dc rivier Obi is hij in zijn element,<br />

daar vindt hij visch in overvloed. De groote Land-<br />

Zeën die daar ontelbaar zijn, bewoont hij. Inzonderheid<br />

is hij op het Meit Baikal zeer gemeen, daar vindt<br />

men ze met geheele zwermen de visfehen te famen drijven.<br />

Wanneer deeze vogels uit de Zee komen, vliegen<br />

zij meeft in een rechte linie. De oudfte en fterkfte<br />

vliegt voor aan, zij laaten zich plotsling op een groote<br />

ftroom, of in een Meir nedervallen, beginnen ondef té<br />

duiken, flaan met de pooten het water, beweegen dus.<br />

het water en drijven daar door de visfehen naar engten<br />

en bogten te famem De menfchen hebben zich menig*<br />

maal, fints men dit bemerkt heeft, van deeze bekwaam?<br />

gelegenheid bediend, en deeze vogelen hun roof ontjaagd»<br />

Is het niet opmerklijk hoe de goedertierene Schepper der<br />

Natuur Voor de onderhouding der geflachten en foofteil<br />

zorgt? Wij hebben veele moeiten, om de foorten aftezoil*<br />

deren en uit den hoop vogels de paaren tot een te brengen,<br />

en In de Natuur ontftaat daar over nooit verwerring<br />

offtrijd. Demannetjenszoeken de wijf jens op, en dringen<br />

zich niet te onrechte bij anderen in. Iedere fooft<br />

heeft zijnen bijzondereu weg, zijn 1<br />

onderfcheiden wind ,<br />

zijn eigen water, tijd, toon, en wijze van vliegen. —<br />

De menigvuldige verfeheidenhcid der Natuur ftoort nogthans<br />

haare orde niet, de Zee zendt haaren bewoönefg<br />

M füfll-*


öö Van de Zeevogels.<br />

fomwijle uit, wanneer zè haar tot laft worden, en ontvangt<br />

ze weder, wanneer ze aan veele plaatzen denovervloed<br />

van visfehen, Amphibien en Infekten opgeteerd<br />

hebben.' Nog eene fterke bevolking bekomt de<br />

Zee van bet Ganfen- en Ee::dcn gedacht. De Brandgans<br />

f Aiias TcJorna) heeft zijn naam van zijn verblijfplaats.<br />

Daar waar de golven der Zee hevig daan , en hoog op<br />

elkander ftuuwen en eindelijk breeken en brandingen' maaken,<br />

legt' deeze gans m holen ondc'r de aarde, in<br />

klooven der rotzen, met een' dubbelen ingang zijn ned •<br />

aan. Hij volgt hierin devosfenen konijnen, die -insgelijks<br />

hun wöoning'onder den grond aanleggen, en waarom<br />

hij ook cle vosgans wordt genoemd. Geheel het tegen-<br />

Tcdelde van alle overige vogelen, die doorgaans alleen<br />

de hoogte verkiezen. Aan de oodzijde van Engeland<br />

vindt men deezen vogel in den grond, waarom men hem<br />

ook den naam van aardgans gegeeven heeft. Ongetwijfeld<br />

mint dit dier de dille, geruste, eenzaame plaatzen,<br />

en moet wegens zijne zekerheid daar op denken om zijn<br />

wooning daar te zoeken, waar hij niet iri bedendig gevaar<br />

is: welligt geldt ook hier het geen P A L L A S bij<br />

dergelijk gebrek aan zekere vogelen bij ons zegt: in het<br />

fterk bewoond Duitschland hebben dc vlijtige menfchen<br />

de Natuur verdrongen! Mógelijk doen het deeze vogels<br />

ook om de warmte, ze hebben ten minfte zagte vederen<br />

, bijna zo fijn als de dons der Eidervogels.<br />

Op de Europifche Zee, b. v. in Pruisfcn, komt de<br />

wilde donkerbruine Eend (Anas fuscaj voor, welke<br />

roode pooten heeft, eieren legt iets kleiner en bleeker<br />

dan die der wilde Eend. Van een andere foort zwarte<br />

of'Mooreenden $j'üu nigraj is het Mannetje geheel zwart,<br />

en het wijfje bruin. L I N N ^ U S zag ze in Lapland<br />

als ook in Geland en Gotland , in Engeland zijn ze insgelijks,<br />

en aan de Pruififche kuft der Ooftzee ziet men<br />

ze ook in den. winter. Onze tamme Ganzen zelve drammen<br />

van de wilde Gans (Anas Anjer ferusj af, welke<br />

zich


Van de Zeevogels. 161<br />

zich in de noordelijke deelen van Europa en Amerika<br />

op de rivieren en Meeren ophouden, en, gelijk men<br />

overal zien kan , tot de trekvogels behooren. , Deeze<br />

wilde Ganzen komen dikwijls iri groote zwermen aangevlogen<br />

, haten zich op onze rivieren neder , de tamme<br />

ganzen worden onder hen geduld, en dikwijls<br />

vliegen ze, wanneer ze op de JKezer lange onder hen geweeft<br />

zijn , ook met haar weg. In Pruisfen ziet men<br />

duidelijk hoe de ganzen in het voorjaar van het ooften<br />

naar het westen vliegen, in den berfft daar en tegen<br />

neemen zij hunne vlugt van her westen naar het ooften.<br />

Zij laaten zich veeltijds zelve onder de tamme neder,<br />

en verdwijnen weder, zonder clat men weet waar zij<br />

gebleeven zijn. Van de Ringelgans{Anas BernieluJ weeten<br />

wij nog niet meer, dan dat ze in Groenland nestelt,<br />

door Zweeden reift, over Pruisen wegtrekt, en<br />

aan de Hollandfche ftranden overwintert. Moet men<br />

niet wanneer men de verre togten die deeze nuttige dieren<br />

doen, de onverbeterlijke Ilegeering van God in zijne-<br />

fchoone waereld bewonderen ! En zouden wij, die<br />

geftadig denken hoe wij het beste en koftbaarfte in de<br />

Natuur tor ons genoegen zullen aanwenden, ons fchamen<br />

God ook voor de Schepping der Eidergans {Anas<br />

mollisfma) te danken? Aan de noordlijke grenzen van<br />

Duitschland , waar het riviertje Eider heen ftroomt,<br />

dat reeds ten tijde van Karei den Grooten de fcheiding<br />

tusfehen Denemarken en Duitschland zijn moeft, fpijft<br />

de Natuur met het geene de Zee ontbeeren kan, een<br />

foort van gans, die de allerzagtfte, ligtfte, warmfte,<br />

witfte fijnfte elastiekfte veeren heeft, die men Eiderdons<br />

heet. Deeze vederen zijn zo fijn, dat men drie pond<br />

daar van in een' klomp, die niet grooter is dan een vuift,<br />

te famen kneden kan. PENNANT vond ze ook in<br />

Schotland, hun neft is daar aan het ftrand, tusfehen kezels,<br />

onder zeegewasfen, en van binnen met dons


j6a Fan de Zeevogels,<br />

en fijn, dat ze door de overtrekzels der bedden die<br />

daar van gemaakt zijn, heen ftuiven wanneer het bed<br />

gelchud wordt, waarom men het teek met wasch moet<br />

beftrijken zo men niet wil dat in korten tijd al? de veeren<br />

vervlogen zijn. Het is een voorrecht van deeze<br />

vederen , dat hunne elasticiteit door de warmte van hef<br />

liggen in dezelve nog vermeerderd wordt. Gcmeene<br />

ganzeveeren worden, bijzonder wanneer ze oud zijn',<br />

na eenige uuren terftond hard en rollen kort en digt tot<br />

elkander, de Eiderdons daar en tegen zet zich meer<br />

en meer uit, en draagt het lichaam als zwevende,<br />

zonder nogthans den iïaaper te verhitten, of te verontrusten<br />

door een onaangenaame reuk. Opent men een bal<br />

van deeze vederen en verwarmt dezelve maar een wei-:<br />

in een ketel, zo blaazcu ze zo op, dat men vier of<br />

. vijf vierkante voeten ruimte m een bed daar mede kan<br />

vullen. Men heeft daarom met recht in de Noordfche<br />

taal deeze foort de Gans (Edder, Eyder) genaamd, en<br />

de Duitfchers hebben hem naar zijn aart Eidergans ger<br />

hecten, eigenlijk was Eider genoeg, om hem bij uititek<br />

te betekenen. Men vindt deeze vogel die een mid T<br />

dengroote tusfehen de Gans en Eend heeft, op alle<br />

rotzige eilanden, aan de kuft van Noorwegen , op het<br />

eiland Oefel, op de Stokholmfche fchecren, aan d§<br />

Zwcedfcbe kusten , op alle eilanden die in de Ooftzee<br />

liggen, bij ijsland, en zelfs in de Zee bij Groenland,<br />

Op de eilanden Yarro op de kuft van Northumberland<br />

komt ook dc Eider voor. Hij is ontwijfelbaar een Zee T<br />

vogel, want hij verfchijnt nooit op Landmeeren , maar<br />

kruift altijd de Zee rond, waar hij zich het beft met<br />

visch geneeren kan. In Groenland blijft de vogel beftendig<br />

op die plaatzen, waar het water door de geftadige<br />

onruft niet kan toevriezen. Zij zoeken altijd zulke<br />

plaatzen, waar veele eilanden zijn om hunne nesten<br />

te bouwen. Op de zandbanken bij Bornholm is fchier.<br />

neft op neft, Irj 't begin der lente verzamelen zich<br />

deer


Fan de Zeevogels. 163<br />

deeze vogels aan de genoemde kusten , en maaken<br />

yoorbereidzelen tot hunne voortplanting. Het wijfjen<br />

is in het eerfte en het maunetjen eerft in het derde jaar<br />

bekwaam tot de paaring. Men hoort ze als dan overluid<br />

fchreeuvvcn: wanneer 'er meer mannetjens zijn dan<br />

wijfjcns , of een wijfjen aan verfcheideïi behaagt,<br />

ontftaat 'er een hevig gckamp en gebijt onder deeze,<br />

dat zo lange duurt, tot alle paaren in ruft vereenigd<br />

zijn, en de overwonnen mannetjens zonder gade moeten<br />

vertrekken. Na de genoten genoegens der paaring<br />

zoekt het wijfjen onbebouwde woefte fpitzcn des<br />

.lands, of kleine eilanden met Zeegras, of klippen met<br />

wat mos, of holen onder vooroverhangende . klippen,<br />

in Noorwegen en Zweeden zoeken zij wacholder-bosfchen<br />

op, en gaan wegens de Roofvogels dikwijls ecu<br />

halve mijle ver landwaarts in, zij kiezen ook zulke<br />

plaatzen, waar ze tegen de ftormwinden zekerheid hebben,<br />

dikwijls leggen ze op de fteilfte rotzen het neft,<br />

waar men niet dan met levensgevaar bij hun kan komen.<br />

Zo dra de plaats gekozen is, plukt zich het<br />

wijfje zelve de vederen uit de borft, en het mannetje<br />

helpt ze met Zeegras, of hetgeen ze anders bij een kunnen<br />

fleepen, tot een neft verbinden. Zij leggen vijf of<br />

agt eieren , broeden agtentwintig of tweeëndertig<br />

dagen, terwijl het wijfjen zit, en de eieren verwarmt,<br />

plukt het nog meer van de fchoonfte vederen<br />

uit, en bouwt daar uit een' hogen rand om het ganfche<br />

neft, zo dat zij eindelijk daar in bijna geheel bedektligt.<br />

Hier door zijn de eieren voor de koude bewaard,<br />

en wanneer het wijfjen ze verlaat, en in de Zee voedzel<br />

moet zoeken, zijn ze daar door ook voor de roofvogels<br />

bedekt. De Natuur laat intusfehen het mannetjen- niet<br />

geheel vrij. Terwijl het wijfjen het neft bedekt en de<br />

eieren verwarmt, houdt het mannetjen daarbuiten de<br />

wacht, en laat zijn waarfchouwende ftemme hporen,<br />

zo dra 'er een mensch of roofdier nadert. Men weet<br />

L 3 dat


10*4 Van de Zeevogels.<br />

dat het wijf jen in gevaaren (Tont op de eieren blijft zitten<br />

, den kop in het dons verbergt, en zich zo in elkander<br />

trekt, dat men haar vederen niet van het bruine<br />

Zeegras onderfcheiden kan. Zo dra de jongen uitgekomen<br />

zijn, en zo het grootfte gevaar doorgedaanis,<br />

trekken de mannetjens weg en komen niet weder<br />

voor de lente. Ze zijn trekvogels gelijk de meefte watervogels.<br />

Doch de wijfjens komen bij hoopen naar de<br />

Zee met hunne jongen, keren dezelve zwemmen, vreeten,<br />

zich uit gevaaren redden, en draagen ze ook, zo<br />

als wij weeten dat veele vogels doen, wanneer het neft.<br />

verre van de Zee is, of wanneer ze moede worden en'<br />

niet meer kunnen zwemmen, op baaren rug in zekerheid.<br />

— Wie moet d;t alles niet met dankbaarheid<br />

bewonderen en den grooten Maaktr cn Heer van alles<br />

daar voor de eere geeven ? Is 'er iets fchooner in de<br />

Natuur, als een vogelwijf jen, dat in het koudfte land<br />

zich zeiven de bbrft ontbloot, cn voor jongen die nog<br />

onzigtbaar zijn een vederbed bouwt? — Is 'er iets<br />

ciangenaamcr aan een groep van deeze aartige dieren,<br />

waar de moeder alk haare kragten jnfpant, om haare<br />

geliefde kinderen het geweld des vlocds der Zee te<br />

ontrukken, en van de zwaare vragt zo gedrukt wordt,<br />

dat men van haar niets dan den hals ziet, en de jongen<br />

die zij op den rug draagt maar even boven het<br />

water uitfleeken? kan men het ongevoelig aanfehouwen,<br />

hoe alle moeders onder zich de zorge als fchijnen<br />

tedeekn, cn alk de jongen bij de eerfte vrttvliigt maar<br />

een hoopuitmaakc n; hoe de moeder, zo lange ze nog niet<br />

onder duiken , of niet lange onder het water kunnen blijven,<br />

zich zorgvuldig met hun aan het ftrand ophoudt,<br />

en voor hun infekten en andere kleine dieren opzoekt,<br />

óm den jongen tot fpijze te dienen. De Natuur fpijft<br />

deeze nuttige vogels met visfehen , Hekken, mosfekn,<br />

kreeften, waterwormen en andere kleine Zeedieren.<br />

Zij kunnen daarom tien of twaalf vademen diep onder-<br />

diu-


Van de Zeevogels. 165<br />

duiken; zi} eeten dode en leevende visfehen, zij behooren<br />

te gelijk tot de gewigtigc fchepzelen, die de Zee<br />

van onreinigheden zuiveren, want zij haaien alle ingewanden<br />

van visfehen of andere Zeedieren, die in de<br />

Zee worden geworpen, van den grond op. Om de<br />

kleine dieren valt te houden, is de rand der tonge aan<br />

iedere zijde met veertien tanden voorzien en boven cn<br />

onder voor deeze tanden liggen langs den rand der tonge<br />

franje's die uit ontelbaare hairen beftaan, met de<br />

tanden omtrent van eene langte. Marr de gulzige<br />

Zjemeuwen jaagen hen dikwijls, zo dra ze weder boven<br />

water komen, den buit af. Wanneer de Eider een<br />

neft en jongen heeft, ontneemt men hem dikwijls maar<br />

de eieren, dikwijls ook het neft om de dons met de<br />

eieren. De Groenlanders eeten de eieren met groote<br />

graagte. In Noordwegen en Zweeden gebruikt men ze<br />

in de huishouding en verkoopt ze. Veele eieren worden<br />

ook door de raaven en kraaijen in ftukken gepikt,<br />

de Adelaars, Vosfen en Zeehonden dorpen 'er ook menigen<br />

uit. Het vleescb des Eiders zelve, wordt wegens<br />

zijn traanige fmaak eerit na het weeken in azijn<br />

eetbaar. In de plaats der ontnomen eieren legt deeze<br />

gans wel weder andere , gelijk meer vogels doen, maar<br />

in plaats van vijf legt zij 'er maar drie, en in plaats<br />

van deeze eindelijk maar een. Ontneemt men haar ook<br />

het derde, zo verlaat zij deeze onzekere plaats geheel.<br />

Wanneer men, gelijk in Ysland gemeenlijk gebeurt, het<br />

ganfche ned tot tweemaalen toe weg neemt, plukt het<br />

wijfjen zich ook ten derde maale de vederen uit, en<br />

wordt eindelijk fchier geheel naakt, en in dit moeilijk geval<br />

moet ook het mannetjen zijn nog fchooncre witte<br />

dons van de bord misfen. De Yslanders willen door<br />

dit eenigzins hard en wreed middel des te meer dons<br />

bekomen, en den vogel dwingen zich dezelve alle uit?<br />

teplukken, zo veel hij ontbceren kan. Zij verplanten<br />

ook dikwijls deezen vogel op een klein eiland, laaten<br />

L 4 ije


i6"ö Van de Zeevogels.<br />

ze daar zo fterk nesten aanbouwen als zij willen, en<br />

verzenden om die reden alle honden en andere dieren<br />

van dat eiland, en verzamelen op deeze wijze een aanmerklijken<br />

voorraad van dons die alle naar Koppenhagen<br />

wordt gebragt. Want gemeenlijk komen het volgend<br />

jaar de jongen weder naar de plaats waar ze uit<br />

gebroed zijn. Op eenige plaatzen verzamelt men de<br />

dons eerft in den herfft, fomtijds is het een voorrecht<br />

voor den Bevelhebber des eilands, en dikwijls behooren<br />

ze den eigenaar der plaats waar het neft is, men laatze<br />

verzamelen door daar toe gefielde lieden, die dikwijls<br />

met levens gevaar op de fteile klippen klauteren,<br />

en waar door reeds veelen ongelukkig geworden zijn*<br />

Deeze plundering der nesten is in de daad een deel van<br />

den oogft des lands. Men kieft tot het verzamelen der<br />

nesten droog weör, en reinigt daar na de geroofde dons<br />

en de zonne, in dorovens, en door zagt kloppen en<br />

wringen. Men verkrijgt op deeze wijze enkel zulke<br />

dons, die een geheel jaar oud is, en haar volle grootte<br />

cu rijpheid bekomen heeft. Uit Ysland heeft men<br />

reeds meermaalen in een jaar alleen naar Denemarken<br />

S of 300 pond zuivere, en 1500 of 2000 pond onreine<br />

Eiderdons gevoerd. De Yslandfche Compagnie verkogt<br />

in 't jaar 1750. behalven het geen naar Glukftad<br />

ging , voor 3747 rijksdalers aan Eiderdons. De Koningen<br />

van Denemarken hebben daarom op 't verlies<br />

der vrijheid verboden, een kider uitteroeijen. Wanneer<br />

in den herfft de jongen groot genoeg geworden<br />

zijn, om te reizen, en zich zeiven te verzorgen, zo<br />

gaat de moeder met hen voord. Van de kusten des<br />

lands gaanze, wijl ze trekvogels zijn, naar de wijde<br />

Zee, men ziet ze in de Noordzee in den zomer en in<br />

den winter, dikwijls is de Zee met Eiderganzen als<br />

bedekt. De Natuur leert hen het ftrand te verhaten,<br />

wijl deeze in den winter met ys bedekt wordt en als<br />

dan ook de visfehen en andere Zeedieren meer naar de<br />

diep-


Van de Zeevogels, 167<br />

diepte kruipen, en zij dus thans meer op de vrije Zee<br />

jagt moeten maaken. Zij konden uit Groenland haar<br />

Amerika trekken, en mogelijk doen zij het ook, maar<br />

eenigen heeft men midden in den winter aan de landzij»<br />

de gezien, waar het water niet geheel toevrieft, waar<br />

zich ook de kleine dieren voor hun ophouden, die anders<br />

de walvisch eet, en waar zij des avonds naar de<br />

bogten des lands te rug keeren, en de (tonnende winden<br />

der Zee kunnen ontgaan. LINN/EUS vond deeze<br />

nesten op zijne reize door Zweeden, bijzonder op<br />

het eiland Furil, en voegt 'er bij, dat de dons niet<br />

bedorven wordt, maar zeer zuiver blijft, al is het<br />

dat de jongen in het neft uitgebroed worden. Zo veel<br />

goeds en voortreflijks heeft God in deezen vogel te<br />

famen gevoegd. Hij rukt zich zeiven zijn bedekzel<br />

uit het lijf, verwarmt zijne jongen daar mede, voedtze<br />

onder duizenderlei gevaaren op, op dat de foort<br />

niet vernietigd worde, en laat eindelijk het kottbaare<br />

bedekzel aan ons over voor den winter, en ftreeft te<br />

vreden met een half kleed, vergenoegd met de eerft weder<br />

aanwasfende vederen naar de koude ftormende Zee,<br />

tot hij weder komt om ons van nieuw nuttig te zijn.<br />

In de Moerasfen die de Zee bij Europa en Amerika<br />

maakt, vindt men ook de Lepel-end (Anas clijpeataj<br />

welkers fneb breder dan die van andere eenden, en aan<br />

het einde gelijk een rond fchild, of lepel gevormd is.<br />

In Pruisfen fchijnt ze maar een trekvogel te zijn, men<br />

^iet den vogel fomwijle, maar men vindt zijne eieren<br />

niet. Lhmanis vond ze ook in Gothland van de kleuï<br />

der fnippen, de tanden in den fnavel (tonden perpendiculair,<br />

en geleeken kleine fchubben. De Kwaakeend<br />

(Anas clangulaj komt ook menigmaal op de Zee voor,<br />

' Wijl zij (lakken en mosfelen diep uit het water moet<br />

ophaalen, zo heeft haare luchtpijp niet Hechts in het<br />

piidden een fterke verwijding, welkers ringen zich verheffen,<br />

ep een kleine ton kunnen vormen, maar zij heeft<br />

ook


l68 Fan de Zeevogels.<br />

ook nog binnen de borft een beenige luchtbewaarer<br />

in de gedaante van een' tregter, in welke drie trommelvliezen<br />

aan boogen gefpannen zijn. In Pruisfen is het<br />

een zeldzaame vogel, zij nestelt in hole boomen en<br />

heeft opeen' purperen groene, kop een witte vlek en helder<br />

glinfterende oogen. Linnaeus vondze in Zweeden;<br />

daar heet ze ook de ijseend, en het mannetjen zou bijna<br />

geheel wit zijn. En even deeze groote Natuurvorfcher<br />

noemt nog meer foorten van Eenden, die de Zee<br />

bezoeken, en zich van derzeïver ontelbaare kleine bewooneren<br />

geneeren. Aan de Hudfoissbaij, Noorwegen,<br />

Ysland en Groenland komt nog de zogenaamde Angeltasch<br />

(Anus hijcmalis) voor, die een gedeelte des jaars<br />

in Zweden doorbrengt, haare jongen aan den oever der<br />

Meeren op bergen uitbroedt, en dan weder verder<br />

naar het Noorden trekt. Pallas vond in fijberien aan<br />

de Zeekuft bij het uitvloeijen der obftroom een Gans<br />

meteen' rooden hals (Anfer ruficollisj in menigte, en<br />

anders vindt men ze nergens. Het vkesch deezer<br />

Ganzen is zeer fmaaklijk, en heeft in 't geheel niets<br />

vischachtigs in den fmaak. De waarneemer meent, dat<br />

ze met andere Ganzen in den winter aan de Yszee, iu<br />

Groenland, cn Iludfonsbaij en aan de poelen van Canada<br />

leeft. Aan het ganfche lijf heeft ze zeer lange<br />

zagte en aschgranwe vederen. Ook in haar maag en<br />

darmen vindt men altijd de kleine zandfteenen, die<br />

alle deeze vogels van tijd tot tijd inflikken om de fpijsverteering<br />

te bevorderen. Op hoe veele kleine omftandigheden<br />

geeft toch de Natuur beftendig acht, en hoe<br />

onvermoeid denkt zij aan alk behoeften haarer fchepzelen!<br />

De vogelen zouden grootendeels niet kunnen<br />

keven zo niet overal zand en kkiue fteenen waren uitgeftrooid,<br />

die zij opflikken. Met het begin des voorjaars<br />

komt in Rusland tusfehen de Jena en Lenaftroom<br />

een foort van wilde Gans (Anfer hijperboreus) aan, die<br />

fiechts in de noordelijke deelen van 't ooftlijk fibericn<br />

haa-


Van de Zeevogels. i


170 Van de Zeevogels.<br />

De Schotfche Ganzen vervullen en bezetten daar iri<br />

den zomer alle de bergen, en raapen de bouwftoffen<br />

tot hun nèft op het Land en op de Zee bij elkander.<br />

Onder de menigte af en aantrekkende vreemden is<br />

daar een foort van Endvogel, Lavie die in 't geheel<br />

geen neft bouwt, en nogthans in een groote menigte<br />

voorhanden is. Het wijfjen legt het ei maar op een<br />

brok van een rots, maar zij legt het zo kunftig en voorzigtig<br />

in evenwigt, dat geen mensch in ftaat is om het<br />

op dezelve fmalle gladde plaats weêr zo te leggen als<br />

het gelegen heeft, wanneer het om geftooten is. En<br />

van alle deeze watervogelen en eieren konden nog twee<br />

duizend inwooneren meer leeven, dan 'er daadlijk van<br />

leeven. Zo lang de zomer duurt wisfclen deeze vogelen<br />

elkander af. In het najaar zout men ze in voor<br />

den winter, en eetze nevens het fchapen vleesch en de<br />

Zeevisfchen die boven dien niet ontbreeken.<br />

Maar ik zoude niet kunnen ophouden, wanneer ik<br />

de menigte der dieren in de Zee wilde befchrijven. Laat<br />

ons ftil ftaan, en Hechts de fomme der genoemde fchepzelen<br />

met gevoel der Goddelijke goedheid overdenken.<br />

Laat ons daar langs opklimmen tot het grootmoedigfte<br />

aller wezens. Laat ons daar uit leeren, dat de waare<br />

grootheid van God in zijne onophoudelijke uitdeeling<br />

aan zo veele millioenen gefchapcnen beftaat. Laat<br />

ons voor hem nederbukken, en ons verheugen met da<br />

zalige gedagte, dat ook wij in dit groot en onverbeterlijk<br />

Rijk als burgers zijn in gefchreven! Laat ons den<br />

opperregeerder, dien Aarde en Zee moeten gehoorzaamen,<br />

hulde doen, en onze geloovige nederige offers<br />

aan den voetbank zijnes troons, die in Chistus voor om<br />

toegankelijk is * neder leggen. Laat ons des te vuu-<br />

• Dit in 't Curfijf is 'er bijgevoegd. Nooit toch kan men<br />

«U Priefter de ftomme der Reeden en leevenlooze Schepzelen<br />

tot<br />

ri-


Van de Zeevogels. 171<br />

riger, des te hartelijker Hem danken, hoe meer wij<br />

zelve boven andere fchepzelen, van zijne weldaaden genieten.<br />

Laat ons bij het bruifchen der Zee zijne verhevenheid,<br />

aan den oever der rotzen zijne wijsheid,<br />

en op het warme dons der Eijdergans zijne vriendlijkheid<br />

en liefderijke goedheid zien en prijzen. Hij heeft<br />

der Zee een perk geiteld, en reeds toen Hij den grond<br />

der aarde lag, den wateren bevolen, datze de paaien<br />

niet zouden overfchrijden. Zijne is de Zee, hij<br />

heeftze gemaakt, wanneer hij ze roept droogt ze uit,<br />

de Rivieren verheffen zich, haare golven bruisfchen,<br />

maar onze God is nog grooter! De Zee bruisfche<br />

met het gene zich in dezelve bevindt, de Aarde en die<br />

daar op woonen ? Dat Hemel, Aarde en Zee en al wat<br />

daar in en op is — dat al wat adem heeft den Heere<br />

loove!<br />

tot God brengen, ten zij de groote Schepper onze God ea<br />

genaderijke verzoende Vader in Christm de Goddelijke Ver»<br />

losfer zij.<br />

M


I N H O U D .<br />

/. Over veele wijze inrichtingen in de<br />

Natuur.<br />

A.) In geheele Landen. bl. 2.<br />

Van een Natuuralmanach. 3.<br />

V9n de hoogfte bergen. 7,<br />

Bieren op dezelven, Mormeldier of Bergrot. Ganzen. 9.<br />

Adelaar, - 10.<br />

Wijn aan den Moezel. Ooftplanzoenen bij Trarbach. 11.<br />

Wijn aan de No. Schaapefokkerij aldaar. Bronnen in<br />

Birkenfeld. 12.<br />

't Koningrijk Thibet. 13.<br />

Koophandel met Koeftaarten. Rotzen van Gibraltar. 14.<br />

Dieren aldaar. Ojevaars trekken daar weg, 15.<br />

Siërra dc Ronde in Spanje. Groote boomen aldaar. 16.<br />

Bijen. Bosfchen. 17.<br />

Bergen aan de Zeekusten van Granade en Murcia. 18.<br />

Hoe de Malagawijn waft. 19.<br />

Tafelberg in Afrika. Veele heete bronnen in warme Landen.<br />

Van de Bodenzee. co.<br />

Van Noorwegen. az.<br />

Het verkrijgt veel van de Zee. Van deszelfs Bergbouw. 11.<br />

Moerasfen in Engeland, waar Ganzen gehouden worden. 23.<br />

Kruiden op den Hars. Van Schotland. Q.^.<br />

Zalmvangftbij Scarborough. Gebruik der eieren van watervogels.<br />

- 2


I N H O U D .<br />

Noch eok de Kampher. Noch Opium. M. 34.<br />

Van Klimbesfen. Van het voedzel der Landkreeft. Van<br />

de giftige Honig. Amandelen. Peper. Aloe. Alfem.<br />

Oude Suiker. Dollebesfen. ?,$><br />

Watervogel. Beukenboom. Spaanfche vliegen. Witte Nieswortel.<br />

3*5'<br />

Duivemelk of wildcporcelein. Koffijboonen. j 371.<br />

Safraanzaad. bennenjpr'uïten. De giftige dieren zijn op<br />

den gantfchen aardbodem verdeeld. En insgelijks de tegenmiddelen.<br />

3&"<br />

Tegen de Scorbut. C.) Wijze inrichtingen in het Dierenrijk.<br />

39*<br />

I. VIERVOETIGE DIEREN. Wilde zwijnen. Fret. Haazen.<br />

Sh'et op de Aliaeifche Alpen. 40.<br />

Van het Stinkdier. 4 1<br />

-<br />

'Bepaalingen des Caimafts. 4 A<br />

'<br />

II. VOGELEN. , 43-<br />

Duiven op de eilanden van Baham. Lceuwerk in Carolina. 44.<br />

Pinken. Vlasvink. Roodborstje aldaar. 45.<br />

Kmkflaart verre van de Zee. Van dc vliegcnhapper. Meezen.<br />

Coiobri. 4-6'<br />

Reiger en Pelikaan. Ganzen en Eenden. 47.<br />

IlL AMPHIBIEN. Boomvorsch. Haagedisfenwordengegec.<br />

ten 4 8<br />

'<br />

IV. VisSCHEN. Zeebaarsch. 49-<br />

Blauwe visch met wapens. Eenhoornvisch. Murenen ver-<br />

Jleeken zich in de pruiken. 5°><br />

V. INSEKTEN. Van de Landkreeft. Herenmijlen en<br />

Soldaaten Kreeft. 5 1,<br />

landkreeft. Aat in Noorwegen. 52-<br />

D.) in het PLANTENRIJK. 53-<br />

Palmito in Spanje. Ronakrurd of Lot/ias in hel Nijlwatcr.<br />

Tamarinde in Jfie en Aj'rika, 54-<br />

Bataten in de Indien. 55»<br />

Verdiepingen op de bladen van veelt Indiaanfche planten. 56.<br />

Aan de bladeren eener Mistel. Schuim of Slorp plant en op<br />

Mahonijboomcn die dikwijls zelve op rotzen paan. Wijnfokken,<br />

welkers druiven in de Savannah rallen. 57.<br />

Zeepjlruik op de Bahamfche eilanden. Wilde kerfeboomen<br />

aldaar. .<br />

Een Acacia. Balfemboomen op de Amerikaanfche eilanden<br />

Van de Magnolia. Van Komijn op de weiden. Oeconomisch<br />

gebruik der Walnootfchaaien. 59'<br />

Der groots boonen. Groene mesting met akkerboonen. oc>.


I N H O U D .<br />

II. Piceve eener Natuurgefchiedenis van<br />

de Zee.<br />

Inleiding.<br />

b L 6<br />

/-<br />

I. GROOTTE DKR ZEE.<br />

0 2<br />

-<br />

II. derzeïver DIEPTE. Hoogte des bergs Kamgou en dtepte<br />

der Zee aldaar. °5-<br />

Verfteeningen van VOLTAIRES Snigulantes de la Nature.<br />

JET<br />

Noodwendigheid deezer dtepte. °7-<br />

III. KLEUR JW» A«/ Zeewater. 68.<br />

IV. ZOUT in de Zee. Het zet aan andere lichamen weinig<br />

fchors aan. '°'<br />

Zoute Meeren in Rusland. 7}'<br />

De doode Zee. 13".<br />

Hoe men het namaakt. Over Ezeck. XLVII. 9. 10.11. Nut<br />

van het zout in de Zee. 73-<br />

Oorfprnng van het zout. 74-<br />

Van het Steenzout op het vaste Land. 77-<br />

Bij Wieliezka. Van het zout in Zevenbergen. Het Zeewater<br />

ontbindt zijn zout zelve, gelijk de Beierfche Sode<br />

het Zaltburgerzout. • 7°-<br />

Wijze van zout bereiding in Hallein. 77'<br />

Men trekt het Baaizout uit de Zee. 7°'<br />

Hoe men het maakt aan de Groene Kaap. Waarom 'er<br />

ook Baaijzout naar Rusland gaat. Menigte van Zeezout<br />

van het eiland Elba. Zeph. II. Q.fpreekt daar reeds<br />

van Van het Zoutdal in den Bijbel. Memgte van<br />

Zout bij de StadHieres. V. BITTER-HEID der Zee. 80.<br />

Kan met Steenkoololij nagemaakt worden. Daarom deugt<br />

het water niet om brood te bakken. «I.<br />

Ontftaat van aardharlt. Daarom kan men het Zeewater<br />

niet drinken. Middel der Spanjaarden. 82.<br />

Medegenomen water bederft, .en pinkt. Zeewater dient<br />

fcorbuliken ten bad. j>3-<br />

En den Matroozen dikwijls tot onderhouding. 84.<br />

Het reinigt zich door vervuiling. En door het bevriezen tot ^<br />

Het zuivert ook door zand. Ver geef fche moeite om het Zeewater<br />

drinkbaar te maaken. °°*<br />

ZEELICHTEN. - ' £


I N H O U D .<br />

Getuigenisfen daarvan, van de Maldivifcheeilanden, b!. 88.<br />

FanAjiika Van Wardehuus. Fan de Roode Zee: Anzon<br />

van de Zuidzee. Fan de Italifche cn Frahfche kusten.<br />

Verfcheidene omftandigheden en verfchtjnzelen daar<br />

, 89.<br />

Ontftaat ten deele van Phosphorus. Ten deele glinsteren<br />

1 eele vis fehen. . Q Q><br />

Vm millioenen kleine dieren.. Ook vaneen foort van water-<br />

viooijen. p 2><br />

Verder van de Zeeasfel of Nereiden. Bij Algiers van een<br />

Zeepen. ^<br />

VII. Golven en STORM der Zee-. Befiendige bewecgingder<br />

Zee. Van de ftille Zee. Golven op de volle Zee. 95.<br />

Hevigheid des ftorms. qg.<br />

Aardbeving op de volle Zee.<br />

li» echter is de f nelheid der fchepen dikwijls ongemeen groot.<br />

U ater-vanden. I 0 O m<br />

Of men door olij de Zee kan ftillen? Van de ZEESTROOr/'-<br />

lor.<br />

I> en a e ftroomen onder de brug te Koppenhagen. Van de<br />

EBBE en VLOED. I 0 2.<br />

Verfcheidenheid. Men zoekt de oorzaak in de drukking<br />

van de Maan, - . i o ^<br />

Hel heift veel nut voor ons. \_c\..<br />

Is -bijzonder voor der behoudenis der Stekken cn Mosfebn in<br />

r de Zee noodzaaklijk. 1 Q^ #<br />

VIU. UITWASEMING der Zee. Van daar da zagte luchtsgefteldheid<br />

in eenige noordelijke La::den. 106.<br />

Veranderlijk weder op de Zee. Of het Zeewater boven of onder<br />

wanner vs ? \f>7*<br />

I->e uitwaasfeming der Zee is de bron van alle zoet wa-<br />

109.<br />

Vat zegt reeds enB jbcl Amos V. 8. 11 Q<br />

\. nd<br />

- l 7- ui.<br />

Met Plantenrijk trekt de dampen aan zich. Op de eilanden<br />

. der Groene Kaap heeft men onvoorzichtig de bosfchen<br />

uilgerii-id. Maar niet op het eiland Tabago. 112.<br />

Menigte van water bij overftroomingen. n 3.<br />

IX. Ijs.7/ de Zee. Verfchijnzelen op dc fchollen en banken<br />

^ van drijjijs. Groote tjsbrokkenin de zuidlijke breedte. 114.<br />

X. UITWERKSELEN der 7*ce. 115.<br />

Rt i % wier. 'Pang geejt een roode verf. Zeekruiden. 116.<br />

A a s . Kopal, Bern/leen. 117.<br />

Vuurjtecncn. Zwavelkezel. Zanden Mosfelfchelpen. n8.<br />

XI.


I N H O U D .<br />

XI. ZEEZIEKTE. bl. 119.<br />

Scorbut effScharbok. Kruiden daar teugen. i"<br />

Sc huif zand van Rimini. 1 2^<br />

ANGRIA maakte daarom zijns fchepen glad. 126.<br />

Men vindt daarom aan den oever der Zee altijd eenig<br />

voedzel. 2 2 7 ><br />

Gefchiedenis van eenige verfagenen op het eiland Rosf. 128!<br />

A . VlSSCHEN. JJJ *<br />

Hoe veel 'er in een jaar naar Berlijn gebragt worden.<br />

Volken, die van visch leeven.<br />

Zcevisch in de vasten naar Parijs. Menigte van Ka-<br />

jg2 beljaauw. x<br />

SARDELLENVANGST opBelJeisle in Bretagne. HARING<br />

in Amerika. I ^<br />

In Europa. Stroomelingen. 2<br />

Angmarfets in Groenland. Veele Zeedieren en Schotfche<br />

Ganzen leeven van Haring. ZALMVANGST. 136.<br />

In Schotland. Bij Hamburg. X%7.<br />

In Westijsland. In Rusland. In Zweeden. f\§.<br />

In Duitschland. ff '<br />

TOBIASVISCH. fzf<br />

Makreelen. fj '<br />

Blauwe Makreelen.<br />

Thaunvisfchen. Schelvisch.<br />

ff'<br />

Baars. Aal. Spiering. fff<br />

B. AMPHIBIEN. Steuren. fff<br />

Caviar of haar eierkaas. l.f<br />

C. VOGELEN. j^g*<br />

Penquins in de Zuidzee kunnen de hevig/Ie koude uit/laan.<br />

Ook blauwe Stormvogels. Graauwe Meeuwen.<br />

Zeezwaluwen. Rijger op de eilanden van Baham. Zee­<br />

140.<br />

leeuwerken. j -<br />

Andere Meeuwen. fif<br />

Duikers. Immer, of Adventsvogelen. \cc'<br />

Phaëlons. Pelikaan of Kropgans. jff<br />

Basjaner Pelikaanen. fff<br />

Penquins aan de Patagonifche kusten. Een ander foort<br />

van Stormvogels. j-_<br />

Papegaijduiker. fff<br />

Zaagduikers, x „g *<br />

Duiker gans. 1 '<br />

Brandgans. . f 5<br />

^<br />

Moor-


I N H O U D .<br />

Mooreenden. Wilde Ganzen. Ringelgans. 161<br />

Eijtdergans. Lepel-eend- 167<br />

Kwaker-eend. Angeltasch. 168<br />

Gans met een' rooden hals. Wilde foort van Gans in de<br />

Jena en Lenaflroom. 169<br />

Vogelen en dieren op het eiland St. Kilda. 170


VAN HET<br />

GROOTE EN SCHOONE<br />

INDE<br />

NATUUR,<br />

DOOR<br />

H E N D E R I K S A N D E R ,<br />

Profesfor aan de Illustre Schoole te Karelsruhe, cn<br />

Honorair Lid van het Genoolfchap van Natuuronderzoeker<br />

en te C E R L IJ N.<br />

TWEEDE STUK.<br />

Vit het Hoogduitsch vertaald<br />

DOOR J. V. M., AZ.<br />

Te UTRECHT,<br />

By G. T. VAN PADDENBURG, EN ZOON,<br />

I787-


OVER V E E L E<br />

WJJZE I N R I C H T I N G E N<br />

DES.<br />

N A T U U R .<br />

Vervolg van het Iftt Stuk.<br />

H T tooneel deezer waereld biedt den mensch twee<br />

voorwerpen ter befchouwinge aan, die op zich zeiven<br />

zeer onderfcheiden zijn. Wij kunnen de werken van<br />

God , of het doen en laaten der menfchen overweegen.<br />

Onze uiterlijke zinnen worden door de vrolijke befchouwing<br />

van de fchoonheden der Natuur getroffen,<br />

maar onze uiterlijke wensch , den wensch der ziele, om<br />

geftadig met volkomenheden omringd te zijn, wordt<br />

zeer dikwijls door de waarneeming der heerfchende zeden<br />

en gewoonten gekrenkt. Alles, wat Gods werk en<br />

inrichting in de waereld is, is wijs, nuttig en werkt<br />

tot geluk en genoegen, en leidt tot volkomenheid, het<br />

hangt te famen met honderd andere wezens van zijnen<br />

en anderen aart, en laat niet los; maar het meefte van het<br />

geene de menfchen doen , geeft de enge paaien des verftands<br />

en de geheime plooijen des harten, in welke de<br />

onreine zaaden verborgen liggen, te kennen. Hoe weinig<br />

wezenlijk volkomens, en voor anderen mede fehep-<br />

N ze*


174 Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

zelen zonder fchade werkend goeds kunnen wij uitrichten<br />

? Hoe veel is 'er niet door menfchen uitgevoerd en<br />

daar gefield, dat geen andere bedoeling fchijnt te hebben<br />

, dan onze trotfche eer en dwaazeroem te verkondigen<br />

! Hoe veel dingen onderneemen wij, die geen waar<br />

nut aanbrengen ? Hoe befchaamend is het voor ons,<br />

dat wij dikwijls bij openlijken en verborgen toeleg meer<br />

bedoelen andere menfchen ongelukkig te maaken, hunne<br />

wenfehen te verijdelen, hunne ontwerpen voor te<br />

komen, en hunne hoope tegen te werken!.Hoe vernederend<br />

voor ons, dat de wijze befchouwer ör> aarde zo<br />

veele inrichtingen ziet, die meer tot verftooring, dan<br />

tot verheffing onzer menfchelijke waarde dient, dat ons<br />

weder van den weg verwijderd, op welken wij begonnen<br />

naar volkomenheid te fireeven! En wat bewijzen<br />

de omelbaare twisten en verdeeldheden in de menfchelijke<br />

Maatfchappij anders, dan dat de moeilijkheden,<br />

welke men zelfs bij een deugdzaam leven niet ontgaan<br />

kan, groot en menigvuldig zijn? De wsrken van Ooi<br />

helpen, draigen, onderdennen elkander, en vormen<br />

tótijd -een geheel. Maar het gedacht der menfchen<br />

fcheidt zich gedadig in ontelbaare hoopen cn vermocidt<br />

zich met ftrijekn. Iu de vreedzaamc Natuur is de werkeaame<br />

Engel der liefde overal tegenwoordig, maar over<br />

de menfchelijke Maatfchappij zweeft de furie van eigenbaat,<br />

en de geeft van nijd en boosheid breidt zijn Rijk<br />

overal uit. Wat wonder, dat de vriend der Natuur bij<br />

deeze 'bcfcfiouwing niet langer vertoeven Kan ? Wie kan<br />

het "kaken, dat hij dit wonderlijk en tegen zich zelve<br />

ftrijdend gedacht ontrént, en Gods werken, die altijd<br />

liefde en weldaadigheid ademen, weder opzoekt? Volgends<br />

'het eenftemmig getuigenis van betere menfchen<br />

ten allen tijden, is dit in de daad het zekerde middel<br />

bm ons vaak tot treurigheid genegen ban weder te vervrolijken.<br />

Men vergeet de dwaasheden , de kinderlijk»<br />

bezigheden, en de ligtvei welkende eerekraufen, om<br />

wel-


Wijze inrichtingen der Natuur. 175<br />

welke veele dikwijls zich ademloos loopen , wanner men<br />

van de wonderen der Natuur omgeeven is. Men verheft<br />

zich gelijk de zonnearend met vuur en kracht, en laat alle<br />

kruipende infekten, voor welke het graaven en wroeten<br />

in de aarde wellud is, in een' onmeetlijken afdand benaden<br />

zich. Men drinkt aan den troon van God uit de<br />

eeuwig onverzijgende ftroomen der reinde vreugde,<br />

wanneer de tweedragt der menfchen fchier alle beeken,<br />

die het leven verfrisfchen kunnen, getroebeld, of in<br />

onreine poelen veranderd heeft. Men wordt door het<br />

genot van het duizendvoudige goede , dat in het Godlijke<br />

rijk is, dat nooit en nergens geheel kan te ondergaan<br />

, fchadeloos gehouden voor de drukkende gewaarwording<br />

der menigte gebreken en onvolkomenheden in<br />

alles, wat wij tot dagelijks gebruik, "of tot verligting<br />

des levens verkiezen. Men verfterkt, door de zoete<br />

bezigheid met de Natuur, dagelijks in zich zei ven de<br />

vrolijke en noodige overtuiging van Gods goedheid,<br />

welkers uitgietingen in den ruimden omvang geen einde<br />

neemen. Hoe meer wij onderzoeken, hoe helderer het<br />

licht wordt, terwijl wij de hoogde mildadigheid vaa<br />

God moeten bewonderen. In het zuidlijk deel des Hemels<br />

is haaft geen groote (Ier, die niet één of meer kleinere<br />

waerelden tot haare geleidder heeft. MAIJ ER heeft<br />

weder bij eenige honderd vaste darren trauwanten ontdekt<br />

! Waerelden volgen op waerelden, zij rollen en<br />

wentelen onder elkander in tellooze menigte voord, de<br />

zwarte (luier des nachts, is overal met vuurvonken<br />

bezaaid, het gewelf des Hemels opent zich aan het einde<br />

des dags met onbefchrijflijke verfcheidenheid en dille<br />

majedeit, het oog vermoeid, en wenscht nog telkens<br />

langer te zien, het fchrander brein vindr daar dof voor<br />

de eeuwigheid, en het daamrend kind gevoelt het groote<br />

fchoone van dit tooneel en deekt de handjens naar de<br />

drijvende maan; en alle deeze waerelden, deeze zonnen,<br />

planeeten, vaste fterren, wachters, maanen, rin*<br />

N 2 gen ,


iy6 Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

geri, met alle haare dampkringen, den Hemel, de Aarde,<br />

dc Zee, en alles wat daar in is, heeft God in 't<br />

leven geroepen. Zijn vrije wil gaf hun het aanwezen,<br />

vorm, beweeging, glans en fchoonheid! En mef dezelfde<br />

vaderlijke liefde, met de vreugde eens/£cheppers<br />

ziet hij nog heden van den eerften Engel tot op den<br />

zandkorrel, van dc verfte fterre, welkers eerfte lichtftraal<br />

naauwlijks tot ons gekomen is, tot op het waterwormtjen<br />

, dat tegen den vloed kampt, neder — Zijne<br />

ganfche Monarchie kent, doorziet, regeert hij zelve.'<br />

Hij alleen, en zo, dat alles gelukkig moet zijn. Geprezen<br />

zijt gij, edele weetenfchapdie mij derwaarts voert!<br />

.Zijt gedankt, gij allen die mij deeze goedheid en grootheid<br />

van God het eerft hebt leeren kennen. Wie ziet<br />

nog naar het gewoel der Menfchen , naar den voorhof<br />

om, wanneer hij ten tempel Gods ingewijd is ? juicht<br />

den Heere alle gij waereloen! Dat de waterftroomen<br />

en bergen vrolijk zijn en hem looven!<br />

Laat ons dan ook thans weder over de bloeijende<br />

toneelen der fcheppinge heen wandelen, en de bloemen<br />

plukken die ons ontmoeten. De wijsheid van<br />

. God, zal den geeft met alle bejegeningen der menfchen<br />

waereld verzoenen, en zijne goedheid, die zich overal<br />

openbaart, zal het vaak gekwelde hartheclenen verkwikken.<br />

Wij mogen onze oogen wenden waar wij willen,<br />

wij vinden overal heerlijke, rechtpasfende onverbeterlijke<br />

inrichtingen. Niet alle de deelen van de Zwitzerfche<br />

Alpen ftorten groot nut neder. Maar in het Kanton<br />

Bern vindt men op de vruchtbaare alpen eenige ftreeken,<br />

.die niet bijzonder groot zijn, en nogthans in eene week<br />

bijna duizend daalders opbrengen. Men weet hoe klein<br />

•het aandeel is dat het Kanton Glarisam de Alpen heeft,<br />

en dit onaanmerküjk aandeel onderhoudt toch, zonder<br />

het kleinere vee te rekenen, jaarlijks vijftien duizend<br />

ftuks hoornvee. In GrinSe^alisdal .'iijn veele ijsbergen ,<br />

waar


Wijze inrichtingen der Natuur. 177<br />

waar niets waft, waar bet vee in fneeuw en ijs zoude<br />

verzinken, waar Menfchen cn dieren wegens de koude<br />

het niet lange kunnen uithouden. Want op eenige<br />

glatfchers 'waaijen dikwijls zulke fcherpe winden, dat<br />

ze* den ifeigets dc huid van 't gezigt doorfnijden.<br />

Doch ongeacht deeze ijsbergen ook in Grindrwalddal:<br />

gevonden worden , zo worden echter daar twee duizend<br />

ftukken groot, cn meer dan derdehalf duizend lluks<br />

klein vee geweid, en de gantfche waereld weet, dat<br />

men bijna 't grootfte en fchoonfte vee tot de teelt, de<br />

landbouw en tot huislijk gebruik in Zwitzerland vinden<br />

kan. Het Glarncr land heeft maar elf uuren in de<br />

lengte, en negen in de breedte. Twee enge daien er<br />

afgerekend, beftaat het fchier geheel uit enkel ijsbergen,<br />

en echter voedt de voet deezer bergen 15000<br />

lluks groot vee. Door de menigte van bergen heeft de<br />

Schepper het land eene onfenatbare' weldaad beweezen.<br />

Zij vermeerderen niet alleen de oppervlakte zeer aanmerklijk,<br />

maar zij draagen ook een ontelbare menigte<br />

van onderfcheiden fmaaklijke, fpecerijaclitige kruiden.<br />

Want in even dit door zijne veefokkerij zo gezegend<br />

Glarnerland wordt de Zwitzerfche thee verzameld, die met<br />

recht in zo veele andere landen, waar de planten de kracht<br />

der Zwitzerfche planten niet kunnen hebben, gedronken<br />

wordt. Alle Hebridfcbe bergen zijn guur, maar<br />

Jura is de arm ft e en onaangenaamfte van allen. Doch hij<br />

"is niet geheel van de zorge der Natuur uitgefloten. De<br />

zee geeft den inwooneren visfehen en fchaaldieren. In<br />

het eiland houdt zich veel wild pluimvee op, de nuttige<br />

geiten teelen daar, de grond draagt nog gerit, haver<br />

en aardappelen, de bewooners doen handel in hoornvee<br />

en Paarden, en winnen alleen aan de asfche van<br />

varen kruid, dat bij bun in overvloed waft, jaarlijks<br />

honderd ponden fterling§. Wederom een nieuw voorbeeld<br />

tot de juifte waarneeming, dat dikwijls een enkel<br />

gewas voor een geheel volk weldaadig kauworden en den '<br />

N 3 «'


1^8 Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

zegen van God in de armfte hutten brengen! De<br />

meefte hebridfche eilanden moeten graanen koopen.<br />

De beste foorten van broodvruchten teelen daar niet<br />

nuer, en de mindere foorten teelen niet in die maate,<br />

als noodig is om de bewooneren te voeden. Maar gelijk<br />

hunne naburen hun graanen moeten leveren , zo<br />

moeten ze daar en tegen bij hun goede osfen en koeijen<br />

zoeken. De Natuur legt dit in de eene, en dat in<br />

de andere weegfchaal. Het Geld moet niet maar alleen<br />

iu een land verzameld worden, en de Natuurfchatten<br />

niet maar tot deeze of die ftreek bepaald zijn. Met<br />

het zelfde geld dat de bewooners deezer eilanden van<br />

hun hoornvee maaken, koopen zij hunne graanen , die<br />

hun ontbreeken. Dat is de gaftadige verwisfeling, de<br />

onophoudelijke omloop in de voordbrengzelen der Natuur,<br />

die de Schepper zelve befteld heeft. Zo zijn<br />

ook de ijsbergen in Tijrol een waterfchat voor de aangrenzende<br />

landen. Iu den winter ontftaat op dezelve<br />

een verbaazende hoogte van fneeuw en ijs. In het voorjaar<br />

begint de Natuur dat allengs te Ihielten en naar de<br />

dalen te doen afftroomen. De nagclegcn oorden genieten<br />

ook daar door nog het voordeel, dat door de winden<br />

die van de fneeuw en ijsbergen komen , de al te fterke<br />

hitte , die tusfehen de hooge bergen anders geheel<br />

onverdraaglijk zoude zijn, verminderd en verkoeld wordt.<br />

Wanneer men ook fomtijds niet recht gezond is en<br />

dit koude ijs water drinkt, ontftaat daar door eene voordeeüge<br />

verandering in het lichaam. Er ftorten ook veele<br />

fchoone watervallen van de Tijrolfche ijsbergen af.<br />

Boven op dezelve waft dikwijls lang gras, dat de diepfte<br />

kloven bedekt. Wanneer na den ondergang der<br />

zonne de dalen reeds duider zijn, zo ziet men veeltijds<br />

aan den top eens hoogen bergs in eene nog veiv<br />

lichtte fheeuwwolke alle mogelijke vuurkleuren. Het<br />

ziet er zo fchoon uit, alsof men tegen over een vuurbraakenden<br />

berg ftond. Het eiland Cijpren heeft omtrent


Wijze inrichtingen der Natuur. 179<br />

crent 160 mijlen ia den omtrek. Het is vruchtbaar, ea<br />

heeft echter geen Rivieren. Ten bewijze, dat de Natuur<br />

in middelen onuitputtelijk rijk is. Dat zij aan geen<br />

orde gebonden is die zij zich zelveu voorfchrijft. Dat<br />

het plan van God oneindig verfclieiden aangelegd is,,<br />

Dat wij den Schepper nogthans ons vertrouwen niet<br />

moeten onttrekken, al li het dat wij geen middelen met<br />

onze oogen ontdekken kunnen. Dat God zich voorbehouden<br />

heeft, zijne waereld,'gelijk eiken mensebi,,<br />

met bijzondere wijsheid , maar ook met onbegrensde<br />

vrijheid te regeeren. Hij gaf den eilande Cijpreu in,<br />

plaats der ftnomen en rivieren, veele bronnen, een aantal<br />

kleine beeken, en vergoed het geene nog ontbreekt<br />

door den winterregen die daar in menigte valt.. In Veltelin<br />

wordt bijzonder de Turkfche weit, (7.ea) nog eens,<br />

zo groot als elders. De inwooners bakken er brood<br />

van of kookenzc tot- fpijze. Aan veele aireu zitten<br />

zeshonderd korrels , die bijna zo groot zijn als een hazelnoot.<br />

En boven deeze vrucht plantte de Natuur daar<br />

ook nog den wijnftok, zo dat de bevvooneren des dals<br />

gelukkig konden zijn, wanneer zij niet door Menfchen<br />

uitgezoogen en gekweld wierden. Het dal voert jaarlijks<br />

voor 20000 daalers wijn uit. De bouten hoepels of banden<br />

, die men om de vaten legt, fchijncneen kleinigheid<br />

te zijn , maar ze onderhouden veele menfchen, In Alblasferweerd,<br />

in Holland, vinden veelcn daar uit hun beftaan.<br />

In het Noorden zijn veele kaale rotzen, waar<br />

men niets dan de bioote rots vindt, in welkers reeten<br />

geen kruid, noch mos, dat anders alie plaatfen overdekt,<br />

kan wasfen. Maar het lepelkruid (CocMcaria oftinalisj<br />

waft overal op deeze fteenen , wijl het het beste<br />

middel tegen de fcorbut is, die een Noordfche kwaal<br />

is. Van Noorwegen gaan ganfche fchepen met délen<br />

geladen naar Ieiiatid.. Oie^e feaéen ia Wnssrtijirt da&r<br />

voor hooi van Ierland, en brengen het- naar Noorwegen.<br />

2o bieden in de huishouding der Naram twee te-<br />

N 4 ge«


18o Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

gen over elkander gelegen Landen elkaêr de hand en ruilen<br />

hunne fchatten. Het fchotfche ftceuje Pertbelteft fchier<br />

geheel van den vlasbouw. Glasgou en Edinburg koopen<br />

van het zelve het Lijwaat, en bovendien zenden<br />

de inwooners nog voor 75000 ponden fterlings aan linnen<br />

naar Londen. Zeven watermolens zijn onophoudelijk<br />

aan den gang tot hetperfen van Iijnolij; deeze liaan<br />

door elkander gerekend, altijd zeven honderd tonnen<br />

olij, waar van hetmeefte weder naar de refidentie wordt<br />

gezonden , die dezelve met 8 a 900 ponden fterlings betaald.<br />

Waar van nog boven dien de menigte lijnkoeken<br />

overblijft, welke met nut tot mesting van het hoornvee<br />

worden gebruikt. Het geen op de eene plaats eene<br />

plante geeft, verfchaft een onderaardfche fteenkoolgroeve<br />

aan een andere plaats. Want de Natuur is rijk en<br />

fchoon op en onder de aarde. Bij het dorp Lewin zijn<br />

de koollagen gedeeltelijk ten minften negen ijards dik.<br />

Eenige van deeze fteenkoolbedden zijn ontftoken en<br />

branden reeds fints twee eeuwen (*). In het zelfde Koningrijk<br />

beeft men voor de arbeiders, die zich met<br />

kalkbranden geneeren , een bijzonder vlek aangelegd.<br />

De Graaf van IJLGIN heeft bij Dunjht hire de grootfte<br />

kalkovens die misfchien bekend zijn. Een ganfche<br />

rij van ovens ziet men daar. De Natuur lei daar een<br />

onuitputtelijk? voorraad van kalk aan, en op dat het<br />

ons aan niets zoude ontbreeken, voegde zij daar rondom<br />

een onuitputlijken fchat van fteenkolen, met welke<br />

de lasten van kalk konden gebrand worden. Honderd en<br />

twintig arbeiders zijn beftendig daar met het graaven,<br />

branden en vervoeren der kalk bezig. Is het mogelijk ,<br />

dat ook een mensch die met alle reden en gevoel verloren<br />

heeft<br />

(*) Te Durweiler, in *t vorflendom Nasfau Saarburg<br />

is ook fints 120 jaaren een fteenkool vloed aan 't branden<br />

geraakt, Zie fcbriften der Berl. Gezelfch. B. I; S. 78,<br />

e, v.


PVijZe inrichtingen der Natuur. 181<br />

heeft, in deeze fchoone waereld zonder Godvereering<br />

kan leeven ? Zo veel bekend is geneert zich de ftad.<br />

Erfurt meeft van den bouw van tuinvruchten. Gansch<br />

Thuringen wordt door deeze ftad daar van voorzien.<br />

Tegenwoordig leven daar agthonderd menfchen alleen<br />

van het kweeken en verzenden van bron-kers, i&fym.<br />

brïam Nafturiium). Men rekent dat van de Rammenas 5<br />

die daar dikwijls 40 pond zwaar worden. alle jaaren tien<br />

en twaalf centi.naars naar Hamburg worden gezonden.<br />

Het veld, dat het naaft aan Frankfort ligt, wordt nis<br />

tuinland gebouwd, en het morgen daar van geldt dikwijls<br />

J500 Guldens. Doch men kan het ook driemaal<br />

'sjaars gebruiken. Men teelt er erwten, falade, kool<br />

enz. in. Maar weinige dekken worden tot werteigewasfen<br />

gebruikt. Men behoeft daar maar weinige<br />

morgens te bezitten, om een huishouding te geneeren.<br />

Want de nabijgelegen volkrijke ftad geeft, gelijk elke<br />

andere Koopftad, gelegenheid, om alles fpoedig tcvertieren<br />

en tot zilver te maaken. Het veld verbetert<br />

ook meer en meer door het bewerken , boe meer het<br />

omgefpit wordt. Zo beloont de Natuur de vlijt zelve<br />

der geenen die haar als opberen en verbeteren, en toont,<br />

welke rijke fchatten noginhaarbinnenfteopgeiloten zijn.<br />

Hoe veel goeds gefchied dikwijls in de waereld een<br />

Land door een enkele Rivier? Uit Franken komt<br />

de Main naar den Rhijnfchen oord; en zou b v. Offerboek<br />

geworden zijn het geen het thans is, zoniet haare fabrieken<br />

en koophandel door de gelukkige ligging aan deeze<br />

rivier zo zeer onderfteund wierden? In Franken zijn<br />

veele bosfchen, de Kooplieden hebben veel hout noodig,<br />

haar geld moet weder naar de armer plaatzen gebragt<br />

worden, en ergens door geleid worden, om niet<br />

eindelijk een ftremming in den omloop der waereld te<br />

doen ontdaan. Tot deeze wisfelende overbrenging behoort<br />

ook gefchiktheid en gemaklijkheid. Deeze oog-<br />

N 5 mer-


i8i Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

merken bereikt de Natuur allen door een rivier. Uit de<br />

ruwe oorden in Franken, waar het hout in overvloed<br />

is", gaat geftadig een ïaft van brandhout en duigen op<br />

den Main naar Frankfort. Hier bij zijn veele menfchen<br />

werkzaam, het geld der Kooplieden vloeit naar een afgelegen<br />

deel van Dttttschfand, de Frank vervult daar<br />

door het gemis van andere behoeften,en de Rhijnfche<br />

boer ban zijne bergen met wijnftokken beplanten, welker<br />

waarde grooter is, dan wanneer hij bosfchen moeft<br />

aanleggen. De Zwabifche Alpen zijn hoog genoeg om<br />

met een menigte fneeuw overdekt te worden. Wanneer<br />

deeze in den zomer fmelt, treedt ook de Douau jaarlijks<br />

buiten zijne oevers, en maakt van het wijde dal, door<br />

het welke hij vloeit, een onoverzienbaare zee. Maaide<br />

vette flijk, die zijn water als dan van de bergen afvoert,<br />

meft ook bet land. Vandaar is het ongetwijfeld, dat<br />

die plaats zo vruchtbaar is, en het nut der overftroommg<br />

ftrekt zich nog verder uit. Veeltijds volgt op deeze<br />

overftroomingeen brandende hitte, het land is meeft kezelgrond,<br />

men zou verwachten dat deeze grond uitdroogde<br />

en tot ftof wierd. Doch dit gefchiedt niet,<br />

wijl de overgeftroomde Donau veel nat agter gelaaten<br />

heeft. Dit en duizend andere voorbeelden bevestigen<br />

meer en meer de ftelling, dat de Natuur met de eene<br />

hand weder geeft, wat ze met de andere ichijn.t te neemen.<br />

Haar toom is Hechts gelijk eene vaderlijke tuchtiging,<br />

gelijk eene bijtende artzenij die geneeft. Zo<br />

ftrekken ook de jaatlijkfche overvlocijingen der Eibe voorde<br />

ftad Wittenberg, om de velden te mesten en vruclitbaar<br />

te maaken.. Dc ftroom treedt daar meeft uit zijne oevers<br />

wanner het ijs los gaat. Midden in den zomer zijn de<br />

overftroomingen zeldzamer, en er blijven nimmer fchadelijke<br />

deelen over, die eene ongezonde uitwaasfemiug<br />

na zich zoude kunnen fleepen. Men heeft de ftad zonder<br />

grond den naam gegeeven dat ze ongezond is. Zo werpen<br />

dikwijls hevige ftormwinden veele duizenden rupzen van<br />

de


Wijze inrichtingen der Natuur. 183<br />

de boomen. In St. Jurgenland in 't Hertogdom Bremen,<br />

zijn zeer veele moerasfen. In deeze onthouden<br />

zich veele water - en poelvogels, welke door de inwooners<br />

deels gegeeten, deels verkogt worden. Zij brengen<br />

het vleesch en de eieren derzelve naar de Stad. Iade<br />

digte bosfchen van Florida en Carolina zijn insgelijks<br />

veele meeren en diepe wateren. Maar in deeze wateren<br />

ftaat een fchoone watcrheefter, die reeds in Februarij<br />

bloeit, en in Maart en April kleine rijpe zaaden in<br />

een groot kapzel draagt. Uit dit kapzel verftrooit ze de<br />

wind, zij vallen weder in de moeras, en wasfen in korten<br />

tijd weder op. Men kan aan de Lavinen in Zwitzerland<br />

zien welk eene kracht het water heeft, wanneer<br />

de Schepper het laat woeden. Het zijn opgehoopte masfen<br />

van fneeuw op de Zwitzerfche gebergten , die veeltijds<br />

in de lente naar beneden ftorten. Zij verliezen<br />

fomtijds haare vastigheid, door het geftadig en ftaag vermeerderend<br />

fmelten. Soms rolt ook de fchilferige<br />

grond der rotze mede naar beneden: en niet zelden is<br />

de nieuw bijkomende fneeuw de oorzaak der nederftorting.<br />

Ook rukt zich de Lavine los, wijl de ftrengere<br />

koude de fneeuw te famen pakt, en de gelijke drukking<br />

en vastigheid daar door verminderd wordt. Is nu<br />

eens door eenige oorzaak alles tot het ftorten eener Lavine<br />

voorbereid, zo kan het geringfte gedruis, *t ge.<br />

luid der klokken die de muilezels draagen, het voorbijvliegen<br />

van een vogel, den daadlijken 1<br />

val veroorzaaken.<br />

Men ontneemt daarom aan de gevaarlijkfte plaatzen in<br />

het voorjaar den Muilezelen de klokken, en op alle<br />

plaatzen, waar men jaarlijks Lavinen zien kan, fchiet<br />

men met voordagt, wanneer ze in lange niet verfchijnen,<br />

op dat ze door de fterke dreun losgerukt zouden<br />

worden. Doch wijlze menigmaal van een hoogte van<br />

drieduizend voeten nedervallen, zo maaken ze in het<br />

nederftorten wegens haare grootte, breedte en zwaarte!<br />

zulk eeu hevige drukking in de lucht, dat daar uit een<br />

orkaan


18+ .Wijze inrichtingen der Natuur r<br />

orkaan ontftaat. Men weet, dat op deeze wijze een<br />

bosch van dennen en beuken geheel verwoed is. De<br />

Lavine en winddorm maakten zich een weg door dit<br />

woud , en er bleef geen enkele boom in deezen weg<br />

ftaan. Verder wierd daar door de Git/re , die in het dal<br />

vloeid, geftremd, en aan gene zijde derzelve wierd nog<br />

een groote menigte vaste jonge boomen, en veele fclumr-en<br />

neder gerukt. Doch dergelijke fchnklijke tooneelen<br />

ontdaan maar zelden , en niet overal, en ook deeze zelve<br />

loopen veeltijds uit in go'ede eindens. CATESBIJ<br />

verhaalt, dat in 't jaar 1772 in 't gebergte van Carolina.<br />

een fterke regen gevallen is in een' tijd, dat men op het<br />

vaste land niets daar van befpeurde. De Savannah zwol<br />

daar van zo zeer, dat het water bij het fort Moor, binnen.vierentwintig<br />

uuren 29 voeten hoog gereezen was.<br />

Het fort ligt omtrent in het midden des wegs van het gebergte<br />

naar de zee. Toen de rivier zo hoog gereezen<br />

was, trad ze plotsling met zulk een woede uit, dat alle<br />

graanen weggerukt, en het vee uit de.vesting mede gevoerd<br />

wierd. Er ontdonden daar door nieuwe eilanden,<br />

ganfche (lukken wierden van 't land gelpoeld, en drceven<br />

in 't water. Oude eilanden hielden op bet te zijn^<br />

en vereenigden zich weder met het vaste land. Aan<br />

eenige oorden veranderde de Savannah haaren loop, ea<br />

fchuurdc zich rasch , daar zij thans zo, (lerk was, een<br />

ander bed. De fchoonde velden werden met zand bedekt.<br />

Drie voeten hoog lag bet zand op veele velden,<br />

en de verbaazende menigte van zand had de woedende<br />

ftroom van de deile oevers zijnes beds afgefpoeld! Doch<br />

in deezen vreeslijken waterplas verdronken een menigte<br />

Panthers, wilde Beeren en ander verfcheurend wild t<br />

Men vond naderhand de rompen hangende aan de takken<br />

der boomen. Ook wierden veele kleinere dieren uit<br />

haare holen voordgedreeven, en dorven in den vloed —<<br />

een wezenlijk voordeel voor de menfchen. — Wie onzer<br />

is zo ftout, den Schepper aan te klaagen, wanneer<br />

hij


JVijzt inrichtingen der Natuur. 185<br />

hii goedvindt fomwijle eene verwoefting onder zijne fchepzelen<br />

te maaken? alle dieren zijn de zijne^ zij leeven zo<br />

lange Hij wil, wanneer hij hen een perk zet, zo moet op<br />

de hooge bergen een wolkbreuk ontftaan, de rivieren verheffen<br />

zich, bruilchen over klippen en velden heen, en<br />

•verrigten het bevel haares grooten oorfprongs. Veeltijds<br />

worden óok door zulke overftroomingen de verborgen<br />

rijkdommen der Natuur den menfchen in handen geleverd.<br />

Wanneer in Amerika de rivier Plata van gefmolten<br />

fneeuw zwelt, rukt zij geheele ftukken van rotzen,<br />

in welke menigmaal goud gevonden wordt, los. Men<br />

vindt deeze wanneer'de rivier tot zijne oevers teiug<br />

keert. In het jaar 1730 vondt een Indiaan bij hetbaaden<br />

in deeze rivier zulk een groote klomp goud, datdefpaanfcheMarquis<br />

12000 ftukken van agten daarvoor gaf, en<br />

het aan den Koning zond. (Zie Sc HLÖZERS N. Erdbefchreib.<br />

v. Amerika II. p. 895.)<br />

De fchepzelen vinden hun dood in overftroomingen.<br />

Maar God kan ook, wanneer hij wil, het water doen<br />

afneemen en verzijgen , en hij bereikt daar door dezelfde<br />

oogmerken. Welke Natuuronderzoeker is in<br />

Haat, öm de verborgen krachten te noemen, door welke<br />

het wasfen en vallen des waters in de rivieren bewerktwordt?<br />

In hetjaar 1762 viel in den nacht van den<br />

28 op den 29 December het water in de rivier Eden in<br />

het Hertogdom Cumberland bij een flot plotsling, en de<br />

rivier was rasch twee voet laager. Het daalen van het<br />

water was zo onverwacht, dat veel Aal en Lamprïj zich<br />

niet koude redden. Men vondze den volgenden morgen<br />

op den droogen grond dood wegens de koude en gebrek<br />

van haar element. In een ruimte van veertig roeden<br />

vond men over de vijf'ien Forellen, en meer dan<br />

twee honderd Lamprijen, die alle omgekomen waren.<br />

Om middernacht had de molenaar op het flot Armathwaite<br />

opgehouden met maaien, en aa:i de watermolen<br />

nog geen vallen van het water' bemeikr. Doch des<br />

mor-


i86 Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

morgens om zes uuren was er geen water meer om het<br />

rad te drijven. In den droogden zomer was het water<br />

altijd nog een voet hooger dan het toen Hond. Tegen<br />

den middag begon de rivier weder te wasfen, fchoon er<br />

noch regen, noch fneeuw viel. Om één uure was de rivier<br />

weder één voet gewasfen, en de ilroom ging ook<br />

recht tegen den wind in. Dus werkt de Natuur tegen alle<br />

menfchelijke verwachtingen wat zij wil, zij verbergt<br />

zich vaak in donkere wolken, en overtuigt ons, dat<br />

zij duizend middelen heeft om ons, terwijl wij flanpen<br />

*n geen ongeluk vreezen, haaren zegen te ontneemen.<br />

Van waar dan die ongevoeligheid , dat men God niet<br />

voor alles dankbaar is, en zo veele goede blijvende inrichtingen<br />

in de Natuur welligt zelfs als eene verplichting<br />

van den Heer der waereld met eene ongehoorde onverfchilligheid<br />

aanziet?<br />

Hoe ligt ware het de Natuur, de onverfchillige menfchen<br />

te tuchtigen, wanneer zij haare onderaardfche<br />

ftroomen liet voordbreeken! De onteibaare ledige gangen,<br />

die in de aarde door de verbrandde en voordloopende<br />

lagen van brandbaare ftofTen ontdaan , worden ongetwijfeld<br />

, zo als POPOWITSCH te recht vermoedt, door water<br />

gevuld. Want de werkzaam e Natuur duldt in haar<br />

rijk nergens een ijdele nuttelooze ruimte. Waarfchijnlijk<br />

dringt ook het water in de vuurbraakende bergen,<br />

en vervult weder de onmeetbaare ruimten, uit welke<br />

zo veel puimfteen, zand, Hakken, lava, zwavel, arfenikum<br />

enz. uitgeworpen wierden. Men heeft in Ita-<br />

Hen, en op de kuft van Provence zeer duidelijke fpooren<br />

van onderaardfche rivieren. Ontzachlijke waterbakken<br />

liggen veeltijds in de onderfte diepten der bergen, en<br />

de effen vlakten der aarde. Graaft men een bron tot<br />

een zekere diepte uit, zo behoeft men dikwijls maar<br />

de aardlage, op welke het water is blijven ftaan, met<br />

een boor te doorfteeken, zo fpringt er nog een dieper<br />

lig-


Wijze inrichtingen der Natuur, 187<br />

liggende bron uit. Men kent de koftbaare en moeilijke<br />

toedel die men dikwijls ira de bergwerken moet maaken,<br />

om het kwélwater weg re krijgen , veeltijds zijn de wellen<br />

zo fterk, dat men ze niet leeg kan pompen. Men<br />

heeft menigmaalen fteenkoolgroeven, en andere nog<br />

koftbaarer bergwerken om die reden moeten laaten leggen<br />

, wijl bet van onder aandringende water geen einde<br />

nam. Wordt er in lange niet gearbeidt in ertsgroeven,<br />

20 worden de fchagten allernet onderaards water gevuld.<br />

Zo zijn de zilver en loodgroeven in Zulzburg in het opper<br />

Markgraafichap Baden, zo als de bergwerker fpreekt,<br />

in 't water verzoopen. Bij Valenciennes gaan nevens<br />

de fteenkoolgroeven de zogenaamde vuurmachines<br />

beftendig voord en pompen het water uit een diepte<br />

van honderd en tien toifes. De goede voorzienigheid<br />

leidt dus onder onze voeten het water geftadig door<br />

veele kanalen , gangen en buizen overal heen. Wijl het<br />

een volftrekt noodig clement is, zo heeft elke plaats op<br />

aarde zijne aderen. Hoe dieper men graaft hoe meer<br />

water men vindt. In eenige laag liggende fteden kan<br />

men fchier geen Kelder graaven , wijl van de nagelegen<br />

bergen in de diepte, voor ons oog onzigtbaar, zo veel<br />

water vloeit, dat de kelders oogcnbliklijk vol water worden.<br />

Het zand, en gruis van fteenen , de afwisfelende<br />

meer of minder vaste laagen van aarde , bevorderen deezen<br />

loop van 't water. In heete of koude landen beeft<br />

men nooit volkoomen gebrek aan water. Egter zijn<br />

er oorden op de aarde, waar men niet dan met veel moeite<br />

rijke bronnen kan ontdekken, waar men fchier meer<br />

wijn dan water heeft. Coulange, een Stadjcn bij Auxerre<br />

heeft een zeer aanmeiklijken wijnbouw, maar het<br />

water is er zeer fchaars. Intusfchen bewijft nogthans<br />

de gelukkige groei der gewasfen, dat ook deeze plaats<br />

niet geheel waterloos is. Wclligt kunnen in de inrichting<br />

der aardlagen, die de Schepper daar geliefde te leggen,<br />

omftandigheden plaats hebben, waar doorhet water


188 Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

ter meer verborgen en te rug gehouden werd. In 't<br />

jaar 1705 ontdekte een ervaren water zoeker, Couplet<br />

genaamd, verfcheide en fterke wellen. Bij eene aanhoudende<br />

droogte hadden de inwooners de Stad reeds<br />

verlaaten, en wanneer er brand ontftond was men altijd<br />

ia groote nood. In dertig jaaren was er driemaal vuur<br />

uitg broken, en eens moeften de inwooners in de daad<br />

de vlammen met wijn Musfèfl. Het is daarom in de<br />

landbouwkunde geen overtollige zaak, de kentekens<br />

op te (peuren , aan welke men de diepliggende bronnen<br />

ontdekken kan. En de regelmaatige Natuur geeft zelve<br />

daar toe menigen wenk , dien men flechts behoeft na te<br />

gaan. Zekere planten (Tus-filago farfora, Stachijs ftjlvatka,<br />

Jctaea, Polijgonum Perficar. &c.J wasfen niet ligt op drooge<br />

plaatzen. Waarmen biezen, (fcirpusjwilgen,paddegras<br />

CJuncus conglomeratusj Gent, (Potentilla anfcrina) en<br />

andere in menigte vind, kan men altijd rijke aderen veronderftellen.<br />

LINN^US roemt in 't bijzonder het watermos,<br />

fMuii/m Tontanum.) Men kan op alle plaatzen<br />

graaven waar men, daar anders alles uitgebrand en droog<br />

is, nog eenige vogtigheid bemerkt, en het gras nog<br />

groen is. Men merkt de plaatzen waar men in de lente<br />

en den herfft fterke nevels ziet oprijzen. Waar bergen<br />

in een dal nederzinken, of heuvels uit een diepte fteil opreizen<br />

, daar kan men aan derzeïver voet altijd bronnen<br />

verwachten. Een zeer bekwaam leger tot het doorftrijken<br />

van het water is van boven zand , en oneer klei<br />

of leem. De bovenfte laag maakt dat het water kan doorzijgen<br />

, cn op deezen weg zijne onreinheid agter laaten<br />

kan. De onderfte verhoedt," dat het te diep indringt en<br />

zo weder verzijgt. Dit Natuurlijke bed des waters is<br />

des te bekwaam er, hoe grover het zand is. Daar laat<br />

het veele en groote tusfchenruimten, en deeze bevorderen<br />

de fchielijke en volkomen doorloop van het water,<br />

waar van anders altijd een gedeelte verwafemt, wanneer<br />

het moeite heeft en tiid noodig om door het fijne digt-<br />

ge-


Wijze inrichtingen der Natuur. 189<br />

geflooten zand heen te komen. Ook zijn daar in de dieren<br />

onze zekerfte wegwijzers. Hunne fcherpe zintuigen<br />

ontdekken hun veel, dat wij niet zien of hooren. Waar<br />

niet "alleen vorfchen en padden, maar regenwormen,<br />

roode vvoudflakken (Limax rufusj waterkevers Dijtifcus<br />

waterwanzen (NotonctaJ oeveraas (Ephemera) waterfcorpioenen<br />

(AV/«jPhrijganeën {Phrijganed) waterlepturen<br />

(Leptura aquaiicaj e. z. v. zich ophouden, moet ook<br />

water nabij zijn. Want detze dieren hebben het water<br />

ter jagt of tot voedzel, of tot voordplanting of zelfverdediging<br />

noodig. En waar ook ergens maar een onzeker<br />

en onbeftendig water te famen loopt, verzamelen<br />

zich terftond ook eenige fchepzelen die van deeze druppelen<br />

leeven, en daar opgroeijen. De Natuur heeft<br />

eene bijzondere watervlieg (Musea aguaiilisj die haare<br />

eieren aan het water maet overlaaten. Waar deeze geftadig<br />

uitvliegt, of nedervalt, is voorzeker in de diepte<br />

water voorhanden •). Dus hangt de oppervlakte der aarde<br />

, en het ganfche rijk der dieren te famen met dat wat<br />

in de duiftere werkplaats der Natuur omgaat.<br />

Het Klima van Rusland is van bet onze zeer verfcheiden.<br />

In Petersburg is de koude in December, Januarij<br />

en Februarij tusfehen de veertig en tweeënvijftig graaden<br />

onder het vriespunt naar Fahrenheits Thermometer. De<br />

oogen loopen den menfchen daar over door de koude ,<br />

bevroren water hangt als kleine ijsdroppen aan de oogleden.<br />

Veelen bevriezen alle de deelen in 't gezigt die<br />

niet bedekt zijn. De Musfchen kunnen dikwijls niet<br />

meer vliegen. In gewarmde vertrekken hegt zich het<br />

ijs nogthans dikwijls aan het flot der deur als het koud-<br />

•) Op zulke plaatzen maaken de brongravêrs een diepe<br />

kuil en leggen er wol, katoen of zwammig hout ir» f en<br />

dekken het met aarde, en zien erna eenige dagen naar» of<br />

liet zeer of maar weinig natis.<br />

O<br />

fte


190 Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

fte gedeelte. De huisbedienden, welke dikwijls over de<br />

ftraat moeten, befmeeren het gezigt en de handen met ongel<br />

of vet, op dat de koude lucht de huid niet onmiddelijk<br />

treffe. De voerlieden bevriezen veeltijds op de rijdtuigen.<br />

Vult men een bombe met water, zo fpringt dezelve<br />

veeltijds in ftukken. Zelfs het heete Engelfche bier<br />

of Ael bevrieft daar. Giet men een ganfche emmer met<br />

water op een bepaalde plaats, zo merkt men, dat dezelve<br />

in vijfvierde uurs tot een vaste ijsklomp gevroren<br />

is. StaatdeThermometerop25graadenonderó, zo valt<br />

het water, dat men kookend in een fpuit gedaan en terftond<br />

uit gefpooten heeft, in hard ijs uit de lucht weder<br />

neer. In de gewoone koude kunnen zelfs de mandelen<br />

aan den hals gevaarloopen. Daarom draagen de boeren daar<br />

haare baarden nog, en wanneer deeze bevriezen, zo<br />

weeten zij uit de ondervinding, dat deeze klomp van ijs<br />

hen den hals befchermt. Daarom moeten de foldaaten,<br />

welke geen baarden mogen draagen, in plaats van dit<br />

natuurlijk bewaarmiddel een neusdoek om den hals draagen.<br />

Met dezelfde voorzichtigheid moet men ook in<br />

Petersburg inzonderheid de voeten bedekken. Wie eens<br />

zonder fchoenen of laerzen met bont over ftraat rijdt of<br />

gaat, kan daar door doodlijk verkouden. Maar de Natuur<br />

heeft er ook zelve voor gezorgd , dat de menfchen<br />

zich tegen de koude kunnen befchutten. Het Land<br />

heeft hout in overvloed. Hoe verder men naar het<br />

Noorden komt, des te dikker worden de bosfchen. In<br />

dit hout leeven zo veele dieren, die de fchoonfte, dikfte<br />

en warmfte bont hebben, om ze den menfchen over<br />

te laaten. Zelfs de fneeuw die daar menigvuldig valt,<br />

dient den Rusfifchen boeren tot een legerfteê. Wanneer<br />

een voerman met zijn wagen ftilftaat, werpt hij zich<br />

voor zijne paarden in de fneeuw neder, en ilaapt daar<br />

in tot men hem weder wekt. In deeze hooge breedte is ook<br />

de elafticiteit der lucht zo groot, datze niet ligt geftremd<br />

kan worden. Daar door zijn de koude landen van<br />

veele


Wijze inrichtingen der Natuur. IQI<br />

teele krankheden vrij. Petersburg is een der gezondfte<br />

fteden in Europa, de Menfchen hebben er alle een fterke<br />

graage maag, zelfs de maag der vrouwen verdraagt<br />

ponsch, bier, brandewijn, wijn, vleefchfpijzen en alle<br />

heete dranken. Men gebruikt daar voor den eeten altijd<br />

een glas franfche brandewijn, en veele duitfchers, die<br />

lange in Rusland zijn geweeft, kunnen zich dit daar na in<br />

lange niet afwennen. De Natuur heeft den koophandel van<br />

gansch Rusland door de Wolga zeer bevordert. De Natuurproducten<br />

des Rijks gaan op deeze fchoone Rivier van<br />

het eene eind des rijks tot het andere. Er liggen veele fteden<br />

aan dezelve, niet ver van haare bron is ze reeds bevaarbaar<br />

en voert eene ontelbaare menigte vaartuigen van 5 •<br />

6 , a 700 ton, welke met roeiriemen voordgedreeven worden.<br />

In den winter bouwen de inwooners de fchepen en<br />

laadenze. Onbefchrijflijk veel graan ,hennip , vet, leder<br />

Brandewijn, linnen e. z. v. wordt uit het binnenftedes<br />

rijks naar de Keizerftad gezonden. Zo dra de aangenaame<br />

jaartijd begint, komen uit alle Provintien ganfche Esquaders<br />

van zulke vaartuigen bij een. De vaartuigen zijn<br />

gemaklijk en ruim, de oudfte bootsman geleidt den tocht,<br />

men leeft op de reis zeer goed, en vaart van Meer tot<br />

Meer, tot men eindelijk van Ladoga op het beroemde<br />

en prachtige kanaal van Petersburg zelve komt, waar<br />

vaartuig en laading verkogt worden. Zo nuttig, gemaklijk<br />

, recht gefchikt, rijk en gezegend, goed en heerlijk<br />

is alles in de Natuur! Dat men toch zijnen kinderen<br />

zulks in fcherpe, en ze vroeg met de Natuur bekend<br />

maake, op dat zij aan de wijsheid des Scheppers hun<br />

verftand oefenen, en aan zijne grootmoedige weldaadigheid,<br />

die zonnen, aarde, feraphims en wormen heeft<br />

voordgebragt, de gezindheid leeren die zij aan anderen<br />

moeten bewijzen , op dat wij overal gelukkige, te vredene<br />

menfchen mogen zien. Dat daar toe, Bron van alle<br />

goed! ook deeze' onze arbeid moge gezegend zijn,<br />

m wij het geluk hebben daar aan iets toe te brengen;<br />

O « dat


192 Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

dat overal uwe groote volmaaktheden erkend, en de<br />

edelfle en fchoonfte gevoelens der Menfchheid in veeier<br />

borft getroffen en opgewekt worden! Ja, zo lang ik<br />

leeve zal ik in den hoogen lofzang der ruime fchepping<br />

inftemmen en nooit de weetenfchap verhaten, die ik<br />

mij tot eene genoeglijke bezigheid verkozen heb !<br />

In het Isnd der Kamfchatdalen heeft de Natuur insgegelijks<br />

op de krandheden voorzieningen genomen, welke<br />

daar veele menfchen zoude kunnen weg rukken.<br />

Wijl den armen bewooneren baast niets dan bedorven<br />

voedzel overig blijft, zo ontfhmn daar doorligt kwaadaartige<br />

zweeren. Deeze heelen zij met de huid van een<br />

foort van zeetang (Fucus veficuhftuü die daar, gelijk alle<br />

zeegras, zeer menigvuldig is. Aan deeze foort zitten<br />

altijd twee blaasjens daar waar (leelen of zijdtakken aan<br />

de hoofdfteng ftaan. Eenige van deeze blaazen hebben<br />

op de oppervlakte wratten , en zijn, zo alsLinnsus aan<br />

de zweedfche bevond, van binnen vol van een weeke<br />

ftof. Door dit gebruik vervult de plant weder de kwaade<br />

reuk die zij, wanneer ze door de zee uitgeworpen<br />

wordt, in de aanzeegebouwde fteden b. v. ookiu Ca/mar<br />

op de ftraaten verfpreidt. Er is ook nog een ander inheemfch<br />

gewas (Gala Tourm/J welk tegen deeze gezwellen<br />

dienftig is. Wanneer de fcorbut den ingezetenen<br />

kwelt, bedienen zij zich van de PittusCembram de knoppen<br />

der fteenvaaren , en een foort van Gentiaanen die<br />

aan de zee waft. Zo zeker is het, dat de fchepper algemeene<br />

vreugde in zijn' ftaat wilde verbreiden! Alle<br />

fchepzelen wachten op den Godlijken zegen, en op alles<br />

vloeit hij, alles bekomt zijne zekere maate van geluk<br />

en genoegen. Een oneindige menigte van vogelen vindt<br />

men inSijberien. Ganzen en Eenden ziet men van den<br />

mond der Lena tot aan Kamfchatka. Duikers en zwaanen<br />

komen bij ganfche fchaaren naar Sijberien. Waarfchijnlijk<br />

zijnze anders allen in Amerika, maar wijl zij in<br />

dat


Wijze inrichtingen der Natuur. I9J<br />

dat ongebouwde woefte land oHgeftoord!eieren kunnen leggen<br />

en'uitbroeden , zo verzuimen zij niet derwaarts te trekken.<br />

Wanneer deeze natuurlijke bezigheden verricht zijn ,<br />

zo trekken ze alle weder naar de nieuwe waereld. In<br />

den winter blijven maar eenige weinige Zwaanen , Duikers<br />

en Eenden aan de warme bronnen van Kamfchatka.<br />

Maar in den zomer nestelen ze allen aan de rivieren en<br />

meeren van dit land en in Sijberien. Van de graauwe<br />

ganzen verzamelt men dikwijls iu een huis eenige duizend<br />

eieren. In Walvischvet bewaaren zij ze den ganfchen<br />

winter door, en hebben daar aaneen heerlijk voedzel<br />

, wanneer de koude alle planten doodt. Bij de vlucht<br />

dezer voaels, inzonderheid der grauwe ganzen, zijn<br />

zeer veele merkwaardige omftandigheden. Want onder<br />

haar moeten altijd, daar waar zij zich ncderlaaten, voor<br />

en agter den troep de oudfte de wacht houden, en bij<br />

elke fchijn van gevaar terftond alarm maaken. Tustchen<br />

den vijfrigften en zestigften graad zijn veele ganzen, en<br />

dit zijn de vogels die onder alle de trekvogels de noordlijke<br />

gewesten het mcefte beminnen. Ongetwijfeld gaan<br />

zij gaarne derwaards , wijl haar de hitte, gehjk men ook<br />

aan rammen ziet, nadeelig is. Verder hebbeuze, hoe<br />

verder ze naar het noorden komen, des te mmder van<br />

de roofvogels te vreezen. En de Natuur zendtze waarfchijnlijk<br />

meer eri meer naar het Noorden , wijl die ftreeken<br />

waterrijker zijn dan de zuidlijke, en dus deezen<br />

vogelen meer voedzel aanbieden. Zij kunnen daar met<br />

in gevaat komen dat dc meeren verwaaszemen, dat de wateren<br />

uitdroogen en haar voedzel ontbreeken zal. Men<br />

merkt ook, wanneer zij in Sijberien zijn, dat zij hun<br />

koft met veel onderfcheiding weeten te zoeken, en zich<br />

op eenen dag naar verfcheidene oorden begeeven. Des<br />

morgens eeten ze meeft het mos, dat het Meer opgeworpen<br />

heeft. Ze vallen op de velden en eelende daar<br />

wasfende kornellen (CurnusJ en de Ruifchbesfen (Empetrum<br />

nigrumj des middags zoeken zij verkoeling in de ri.<br />

O 3 vie


192 Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

Vieren en wroeten in het flijk. Wanneer het avond<br />

wordt, verzamelen ze allen aan de ftaande meeren, rukken<br />

daar de planten uit, die daar wasfen, en eeten derzeïver<br />

wortelen, waarfchijnlijk ook de dieren, waterwormen<br />

, flakken e. z. v. die zich gemeenlijk aan deeze<br />

wateren ophouden. Daarom laat de Natuur zo veel<br />

Paardeftaart fEqmfiiumJ, zwemkruid (PotamogemO water<br />

- eppe , (Sium aquatkumj weegbree Qtantago_) in de poelen<br />

opgaan. Beneden voeden dieren hunne jongen in de<br />

fchaduw deezer gewasfen op, en boven dienen ze weder<br />

met hun fteel, loof en zaaden, den vogelen ten verblijf<br />

en voedzel. Ook de zwaanen houden zich altijd<br />

bij hoopen te famen, en onder deeze fchoone menigte<br />

voegt zich elk bij zijn gade, zo als ze eens gepaard.zijn.<br />

Men zegt ook, dat, wanneer een ongeluk die tedere<br />

band verbreekt, de overblijvende niet weder wil paaren.<br />

De zwaanen in Sijberien zijn daarin van de ganzen en eenden<br />

onderfcheiden , dat ze daar den ganfchen winter door<br />

blijven en niet naar Amerika trekken. Want daar zij<br />

hun voedzel uit het plantenrijk, zo als men van den<br />

wilden en tammen zwaan zeker weet, meer beminnen<br />

dan uit het dierenrijk, zo vervalt voor hun de noodzaaklijkheid,<br />

om met het begin des winters weg te trekken.<br />

De wortelen der Paardeftaart, zwemkruid, fmaltblotme<br />

(Caltkapalustrisj en anderen zijn daarin grooten<br />

overvloed. Zelfs in Kamfchatka hebben zij in den<br />

flrengften winter dit voedzel in zulk een overvloed,<br />

dat hun vleefch, dat anders hard en mager is, vet en<br />

fmaaklijk wordt. Men heeft anders in Sijberien een afkeer<br />

van het zwaanenvleesch. Men mag het iu 't geheel<br />

niet opdisfchen. Doch in Maart is een zwaan dikwijls<br />

dertig ponden zwaar en zeer welfmaakend. Men<br />

eet als dan bijzonder de jongen derzelven, en merktze<br />

aan als een lekkernij. Ze zijn veeltijds zo gemeft, dat<br />

de ingewanden door het vet bedekt zijn. Zo legt de Natuur<br />

•enige gewasfen die in het flijk groeijen , en die bij het<br />

eer-


Wijze inrichtingen der Natuur. 19S<br />

eerde voorkomen geheel onbeduidend fchijnen, ten nutte<br />

aan' Zo verbetert zij in het guurde Land en ra het<br />

enaangenaamfte faizoen het vleesch van eenige vogelen<br />

om een anders behoeftig Volk wel te doen! Dc Zwaan<br />

zelve wordt uitneemend gevoed, en wanneer zijne jongen<br />

uitgebroeid zijn, neemt hij,ze ook, gelijk meer vogels<br />

doen, op den rug, en draagt ze zelve naar zee.<br />

Is niet alles in de waereld ten voordeele van den mensch,<br />

enten welzijn der fchepzelen ingericht? Hoe arm zouden<br />

de eilanden in de Oodzee zijn, zo God de Eidergans<br />

daar niet geplaatd had ? Maar ook dit flegtfte gedeelte<br />

der aarde verkondigt zijne onbegrensde wijsheid en zijne<br />

onophoudelijke goedheid!<br />

Gaan wij van deeze koude oorden naar een heet Land,<br />

en zien ook daar het allervolkomende plan der Natuur.<br />

De ouden geloofden dat onder de heetfte luchtdreek<br />

noch mensch noch dier konde leeven. Men meende dat<br />

de hitte daar alles, wat leeven en groeijen moed, zo<br />

dra het uit de aarde fproot, moed verzengen. Maar<br />

in Minorka hebben de inwooners zo veel olijvenolij,<br />

dat zij ze niet alleen over de falade, maar zelfs om te<br />

kooken en tot het vet maaken hunner vfsch, bij hunne<br />

groenten en peulvrugtcn gebruiken. Men heeft daar<br />

een rijken wijnoogd, oranjeappelen, amandelen en<br />

andere heerlijke vruchten zijn 'er in overvloed. De<br />

uiterde punt van Afrika, de Kaap de goede Hoop, ligt<br />

nabij de keerkring van den deenbok, en dus nabij de<br />

heete evennachtsltrcek, en nogthans is bet Land^ bewoond<br />

en vruchtbaar. Aan eenige oorden is de Kaap<br />

dor en woed. De zonnedraalen vallen recht neder, en<br />

wijl daar ganfche ftreeken des Lands enkel zand zijn,<br />

zo wordt de hitte daar door natuurlijk verfterkt. De<br />

draaien worden terug gekaatft en verdubbeld. Inïusfchen<br />

wordt nogthans deeze bóvéiimaatige hitte die aan<br />

eenige plaatzen gevaarlijk is, door de hoogte der omhg-<br />

O 4 ë*«-


J$6 IFijzc inrichtingen der Natuur.<br />

gende bergen, door den regen die van deeze bergen<br />

ontftaat, door de geftadige winden die van drie zijden<br />

over^ groote ftreeken der Zee komen, en afwisfelend<br />

waaijen, en eindelijk door de verkoelende nevelen en<br />

dampen, die veeltijds aan de bergen hangen, wederom<br />

zeer gematigd. DELA CAILLE bevond bij zijne waar-.<br />

neemingen geduurende een jaar, dat aan de Kaap de<br />

Zuidooft en Noordwcstewind beftendig heerfchen. Er<br />

waaijen daar in den zomer winden, die des morgens aanvangen<br />

en tot den middag duuren. Wanneer 'er weder<br />

andere blaazen, zo zijn 'er altijd nevelen en wolken<br />

bij, door welke de dampkring wordt verkoeld. Men<br />

weet van eenige winden zeker dat ze regen aanbrengen,<br />

In de vier eerde en vier laatfte maanden des jaars<br />

kan men met zekerheid de zuidooften wind verwachten.<br />

Eenige winden waaijen beftendig voor- en andere iia<br />

middernacht. Somwijlen worden dezelve zo fterk, dat<br />

?e wolken van ftof en zand met zich voeren. De Zee<br />

van dampen kan dus aan de de Kaap niet geheel (til<br />

zijn. Wanneer eenige fchepen bij hunne aankomft wegens<br />

den wind niet terftond de Rhede kunnen naderen,<br />

zo weet men dat met het aanbreeken van den dag eene<br />

koelte waait, waar mede de fchepen ksnnen opkomen<br />

lot de plaats waar ze moeten aanleggen. Het binnenfte<br />

der Kaap zelve is met bergen bezet. Tusfehen deeze<br />

liggen dus ook veele dalen, en deeze worden door<br />

veele kleine beeken en rivieren, die van de bergen<br />

afftroomen, doorfueden. Een der aangenaame<br />

oorden, welkers gezicht den inwooneren een genoegen<br />

verfchaft. Daar bij komt nog de nuttige fchaduw, die<br />

de menigte van bergen over het Land fpreiden;" de nevelen,<br />

die aan de bergen hangen, en dc hitte matigen;<br />

en de vruchtbaarheid die de daar van afvloeijendc beer<br />

ken In den anders droogen grond verbreiden. Omltrceks<br />

den Tafelberg verdroogen in den zomer de meefte wateren,<br />

M^ar de zogenaamde zoutriyier, die veele wate-


Wijze inrichtingen der Natuur, 197<br />

ren vormt, die aan de zuidooftzijde des bergs afvloeijen,<br />

en zich aan zijnen voet vcreeuigen, heeft het ganfche<br />

jaar door water. Zij loopt naar de zee, wordt op<br />

deezen weg nog door andere beeken verfterkt, en ftort<br />

zich eindelijk in de tafelbaai. Wijl de vloed der Zee in<br />

deeze rivier ftroomt, zo wordt door deeze vermenging<br />

met het zeewater haar water tot een zekere ftreek zelve<br />

gezouten, van daar heeft zij haaren naam: maar even<br />

deeze verbinding met de Zee hebben de bewooners dei-<br />

Kaap het te danken, dat deeze rivier niet geheel verzijgt.<br />

En wijl ook de tafelberg, welke haar voornaamfte<br />

geboorteplaats is, zo hoog is, dat de lucht op dezelve<br />

kouder is , en dus alle dampen daar terftond verdikken<br />

en te famen moeten vlocijen, zo moet de zoutvloed<br />

geftadig ftroomen. De Natuur maakt dus op de<br />

hoogfte bergen de eerfte aanlegtot een rivier, diebencden<br />

in het dal altijd visfehen moet hebben en verfcheidene<br />

landen en tuinen bevogten. Andere rivieren, die daar<br />

haar water maar van laager bergen bekomen, verdroogen<br />

geheel, zo dra de regentijd voorbij is. Waar ergens<br />

maar een klein water vloeit, daar wasfen terftond<br />

eenige bosfchen, welkers fchadtuv reeds een voordeel<br />

voor het Land is. Want op het open vrije veld verdroogen<br />

in het heete. Klima in den zomer alle gewasfen.<br />

Een boom wordt daar niet boven de zes of zeven voeten<br />

hoog, daarom gelijken de bosfchen Hechts kleine laage<br />

ftruiken. Maar de Hottentotten geneeren zich toch van<br />

hunne wilde vruchten en wortelen. In November en<br />

Decemberverzamelen ze daar eenen wortel van dien aart,<br />

fchellen hem in het water, laaten hem daar na droogen évjj<br />

vermengen hem dan met honig. Hier uit verkrijgen zij<br />

een' drank, waarmede zij hun koei cn fchapenmelk vervangen.<br />

Eenige bergen in het Land heetendehonigbergen,<br />

wijl zich in de reeten der rotzen een menigte bijen<br />

ophouden, die daar haar honig verzamelen. De Natuurüjke<br />

bewooners des Lands klauteren op deeze bergen en<br />

O 5 ver-


198 Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

verzamelen den honig. Men vindt zo veel van dcnzelveu<br />

dat zij ze niet alle kunnen gebruiken. Zij brengen<br />

ze naar de Kaap, en ruilen daar tegen allerlei kleinigheden<br />

in. *). Op een andere berg walt voor de Hottentotten een<br />

ftruik, die zij Kapock noemen, en die hun daarom gewigtig<br />

is, wijl de bloemen deezer heefter een foort<br />

van watten draagen , die men in de Indien in plaats<br />

van vederen in de bedden gebruikt. Hoe veele dingen<br />

zijn 'er niet in Gods Heerlijke Natuur, die, wanneer<br />

men ze naauwkeurig leert keunen, tot veele goede<br />

oogmerken kunnen dienen! wij hebben naauwlijks<br />

aangevangen de Natuur te onderzoeken , alles wat<br />

daar in is, is goed en nuttig — mogten wij Hechts alles<br />

met dankzegging genieten. Een onlochenbaar bewijs<br />

der vruchtbaarheid van den grond is de uitvoer,<br />

die van de Kaap naar Europa gefchiedt. Ganfche<br />

fcheepsladingen met koorn en wijn gaan naar Holland<br />

en andere Landen. De Kaapfche wijn wordt ook naar<br />

Ooft en Weft verzonden. De beste waft op den berg<br />

Conftantia, die echter in de gewoone jaaren naauw-;<br />

lijks 120 leggers in alles leveren kan. (Een' legger,<br />

houdt omtrent 600 pinten Parijfche maat.) Men<br />

heeft<br />

*) Wijl dus deeze honig, die door de wilde bijen verzameld<br />

wordt, in heete Landen een gewoon verfchijnzel<br />

is, zo is het onnodig, de plaats Matth. III. 4. van<br />

een boomfap, of een foorc van Manna te verklaaren.<br />

Johannes at den honig, dien ook de herders in dat Land<br />

zogten, en dien elk eet die hem vindt. Gelijk in onze<br />

bosfchen wilde appelen, kaftanien , aardbesfen, boschbesfen,<br />

braamen e.z.v. wasfen, zo vindt men daar honig in<br />

de fpleeten der boomen, en in de klooven der fteenrotzen.<br />

Men weet dat Afien als een bloemhof is. In Perfien<br />

beftrooit men den grond der tenten met de fchoonfte<br />

bloemen en flaapt in een roozen bed. Het gemeene<br />

gras is in Afien fmaaklijker en fappiger dan in Europa.<br />

De Reizigers zagen ook, dat in de woeftijne van Johannes,<br />

en tusfehen de bergen van Palefttna thans nog veele<br />

bosch


Wijze inrichtingen der Natuur. 199<br />

heeft roode en witte Conftantia wijn, maar de meefte<br />

die in Europa deezen naam heeft, is vervalscht. De<br />

grond is een fteenachtig zand, BOUGAINVILLE zegt,<br />

dat het hechts planten van Spaanfche Muskaatwijnftokken<br />

zijn , die men hier gebragt heeft. En zo de inwooners<br />

hunne berisplijke traagheid wilden afleggen en het<br />

veld behoorlijk bebouwen, zouden zij nog veel meer<br />

ftreeken in de njkfte hoven kunnen veranderen. In<br />

hunne gemaatigde luchtftreek hebben zij van alle fchadelijke<br />

luchtverlchijnzelen , van vorft en hagel niets<br />

te vreezen. Dergelijke verftoorende werkingen der<br />

elementen vertoonen zich bij hun maar op dc hoogfte<br />

bergen. Daar men ook zonder groote moeite een menigte<br />

fchaapen kan houden, zo heeft men ook de rr.eft<br />

tot verbetering van den grond in overvloed. Het Land<br />

is op zich zeiven zo vruchtbaar, dat de ftekken van<br />

wijnftokken, die men uit Spanje, van de Kanarifche<br />

eilanden en uit de Levant hier brengt, reeds in het derde<br />

jaar zo veele druiven draagen, als in Europa in<br />

het vijfde jaar. Aan de Kaap begint de lente in Augustus,<br />

dan fnoeit men de wijnftokken, in September<br />

komen de bladeren, en in het laatft van Januarij begint<br />

de wijnlezing, welke tot het einde van Maart<br />

duurt.<br />

boschbijen zich ophouden, die in hole boomen en fteenklooven<br />

woonen. VIRGILIUS befchrijft het ook 'denc?d.<br />

L. XII. v. 586. e. v. En even dit bewijft datEremos geen<br />

akel'.ge woeftijne , geen dorre wildernis geween is, maar<br />

Land iu tegenftelling van Stad moet overgezet worden.<br />

Hij leefde op het Land, waar veele planten en herdersdreeven<br />

waren, op bloemrijke velden en fchoone Landsdouwen.<br />

Men vergelijke daar mede 1 Sam. XIV. 25—27.<br />

Pf. LXXXI. 17. waarhet eveneens als een koltbaar voorbrengzel<br />

der Natuur van Paleftina den Volke beloofd wordt.<br />

Jefaias ontleent beelden van de zwermen deezer bijen<br />

Kap. VII. 18. 19. In het aas eenes dooden Leeuws verzamelden<br />

bijen Richt. XIV. 8. verfcheiden dergelijke plaatzen<br />

vindt mes verzameld in SCHMIDTI bijbelfche Phificus.


ftOO Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

duurt. Onder de menigte andere wortelen en vruchten<br />

, die hier wasten, zijn zeker ook veele fchadelijke,<br />

giftige en bedwelmende. Maar de inboorlingen<br />

volgen in 't verkiezen der fpijzen dat wat zij in de<br />

flekelzwijnen en pavianen zien. Het geen deeze dieren<br />

niet neemen, dat eeten zij ook niet. Andere vruchten<br />

, b. v. de Afrikaanfche Amandelen verliezen door<br />

herhaald kooken en droogen de bitterheid, die men<br />

anders in verfcheidene dagen niet uit den mond kan krijgen.<br />

Bij gelegenheid dat eens een gansch gezelfchap<br />

door het binnenfte van Afrika reisde, om onderzoekingen<br />

te doen, vond men wel aan de Elefants-rivier<br />

een Land, welker onvruchtbaare vertooning op den<br />

25 Oei. alle verbeelding te boven ging. Doch in deeze<br />

oorden hebben de boeren alle hunne Plantagien rondom<br />

den voet der bergen aangelegd, die een menigte<br />

kleine rivieren hebbend Daar door leeven ze aldaar<br />

echter in overvloed. En wanneer de reizigers in het<br />

voorjaar aan andere oorden kwamen, zo vonden zu<br />

het Land, dat anders, wanneer het door de hitte der<br />

zon uitgebrand is, tlechts naakte heuvelen vertoont,<br />

met de fchoonfte bloemen gefierd. De kruidkenners<br />

konden dikwijls geen flap doen, zonder nieuwe in<br />

Europa onbekende planten te ontdekken. Eenige bergen<br />

zijn zeker niet hoog, maar van boven hebben zij<br />

echter groote vlakten, die met het fchoonfte groen<br />

bekleed zijn. Daarom zendt men de osfen, waar van<br />

men in Afrika zeer groote kudden heeft, boven op<br />

dezelve. Maar ook in de heetlte en droogfte tijd van<br />

het jaar ziet men op de zelfde velden die, wanneer<br />

wij winter hebben, met de fchoonfte kleuren bemaald<br />

zijn, aan den Elefantsberg hier en daar nog geurige<br />

•planten, en op de heuvels waren alle gewasfen, die<br />

de Natuurvorfchers vonden, van dien aart, dat zij in<br />

eens veel water aan zich konden trekken. De fchaapen,<br />

die men daar in menigte-houdt, vreeten ook nooit het<br />

dor-


Wijze inrichtingen der Natuur. 20I<br />

dorre gras, maar altijd de voclite bladeren deezer planten.<br />

Op deeze wijze kunnen planten en dieren den<br />

regen op zekere tijden in 't jaar onrbeeren. Waar men<br />

ook wegens gebrek aan water, en wegens de'brandende<br />

hitte niet altijd met de kudden keven kan, daar<br />

komen toch de Hottentotten in den regentijd , eu<br />

door het voedzel van de als dan met zout en water<br />

1'chielijk gevulde {truiken wordt het vee in korten tijd<br />

vet. Als dan ontftaat hier eene menigte van planten,<br />

die men na den regentijd in 't geheel niet meer vindt.<br />

Wie ze wilde keren kennen, zou ze op de plaats zelve<br />

moeten aftekenen en befchrijven. De Hottentotfche<br />

fchaapen eeten ook alle foorten van ftruiken, en<br />

veele onder, deeze zijn zeer kruidig, en geeven het<br />

vlcesch een' aangenaamen fmaak. Het Land fchijst<br />

voor deeze dieren recht gefchikt te zijn. Want het<br />

zout, dat de fchaapen zo gaarne lekken, is hier in<br />

overvloed. Alk bergen fchijnen daar mede gevuld te<br />

zijn, de regen fpoelt het uit, en ontbindt het, na de<br />

regentijd verwaasfemt het water, en op den grond<br />

blijft het zout, als een vrij goed voor elk die het verzamelen<br />

wil. De wateren welke aan den voet des bergs,<br />

van welke zij haaren oorfprong hebben, door zandige<br />

of fteenige plaatzen loopen, reinigen zich daar van,<br />

en voeren helder klaar water. In dit heete Land ontbreekt<br />

het ook niet aan warme minerale baden, die de<br />

landziekten kunnen geneezen. In het binnenfte van<br />

Afrika vonden de reizigers, dat de Hottentotten, even<br />

als de Indianen, Hangen , haagdisfen, fcorpioenen, en<br />

alle mogelijk kruipende dieren eeten. Zij haaien de<br />

eieren van een groot foort van mieren in menigte<br />

uit de aarde, wasfehen en kooken ze. De Ekfantsrivier<br />

heeft aan zijne boorden ondoordringlijke bosfchen<br />

van een foort van Mimofe (Mimofa niloticaJ op dit<br />

loof zit gemeenlijk een mottenrups, die veeltijds zo<br />

fterk vermenigvuldigt, dat alle de boomen van hunne<br />

bla-


ios Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

bladeren beroofd worden. En ook uit deeze rups maakt<br />

de Hottentot zich een lekkernij. In het gebergte des<br />

Lands, die veel zand hebben, waft ook de wascbboom,<br />

die men reeds uit Carolina, Virginien , Penfijlvanien<br />

e. z. v. kent. In hetdrooge zand waar anders niets wasfen<br />

wil, groeit een heester welkers besfen, wanneer<br />

men ze in Ocbober en November verzamelt, en in water<br />

legt, fchoone witte wasch leveren, dat tot alle de<br />

einden waar toé men anders bijenwasch gebruikt, kan<br />

dienen. Men heeft in Amerika fints langen tijd kaarfen<br />

van dit wasch, hetzelve wordt ook in ronde koeken<br />

naar elders verzonden. Het vierde deel van een<br />

Hollandfche laft van deeze besfen geeft vijftien tot<br />

vijfentwintig ponden wasch. Het boomtjen wordt maar<br />

vijf of zes voeten hoog, en nogthans hebben eenige<br />

Hollanders, toen men voor weinige jaaren daar eerft zijn<br />

aandacht op veftte, buiten de Stad eenige honderd ponden<br />

van deeze besfen verzameld. Wanneer men de<br />

besfen tegen den tijd der grootfte warmte niet afplukt,<br />

zo fmelt het wasch door de zonne, en de fperwers eeten<br />

het ook. Hoe onbegrijplijk voor ons, dat de Natuur<br />

op den fchraalften grond de vetfte planten kweekt l<br />

welk een heilzaame Zee van fappen, harften, olijen,<br />

zouten en metaalen moet 'er in de aarde verborgen<br />

zijn! En met welke allesoverziende en voor alles zorgende<br />

wijsheid deelt de gunftige Natuur alles onder<br />

haare kinderen in alle Landen uit! In Amerika heeft<br />

men in 't Brafilie-en Campechehout fchoone roode verf<br />

gevonden. In Afrika heeft men ook van den 28 tot 29<br />

graad overal veel rood hout ontdekt. Dat waerelddeel<br />

is vol mineraalen, en ook in de gebergten der<br />

Hottentotten komt kopererts voor, dat zij weeten te fmelten<br />

en in ftaaven te gieten. Om naar eene proeve te oordeelen,<br />

zo fchijnt het, dat in de ftukken meer dan een<br />

derde zuiver koper vervat is. In de harde rotslteen,<br />

die gelijk groen en wit marmer is, loopen aderen, als<br />

of


Wijze inrichtingen der Natuur. 303<br />

of het zuiver gereinigd koper was. Dit is de nuttige<br />

pracht, dit is de waare en weldaadige rijkdom der<br />

Natuur, dit is het edelfchoone in haare werken!<br />

De Schepper heeft voorbedagt de meelte rivieren door<br />

Meeren geleid , en ze daar door getemd. De Sprce in<br />

het Mark-Brandenburg moet haaren loop door veele<br />

groote meeren neemen. Op deezen weg bevrijd ze<br />

zich van het ligte zand, dat zij met zich voert, en dat<br />

metdeu tijd de oevers zoude verzanden, het Kanaal verftoppen,<br />

en zo voor de fcheepvaart onbruikbaar maaken, indien<br />

ze niet hier of daar die laadingen zand konde afzetten.<br />

Dikwijls neemt ook het water in de rivieren<br />

zo af dat ze niet meer bevaarbaar zijn. Maar in alle rivieren,<br />

die door groote en verfcheide Landmeeren<br />

vloeijen, wordt het vaarbaar water langer onderhouden ,<br />

wijl de meeren niet zo fchielijk afvloeijen. Voor de<br />

Molenwerken is dit insgelijks een groot voordesl. Men<br />

kan veeltijds op groote rivieren niet meer vaaren, maar<br />

evenwel op de kleine fpree, wijl ze door het MuggeLen<br />

andere groote meeren vloeit. De Natuur heeft over<br />

't geheel het bed deezer rivier zeer wijslijk ingericht.<br />

SILBERSCHLAG verzekert dat men de nauwkeurigfte<br />

werktuigen noodig heeft, wanneer men den zagten<br />

bijna onmerkbaaren afgang van het vaste Land naar den<br />

Oceaan wil vinden. Zo deeze afloop fteiler was, zou<br />

natuurlijk ook den loop der rivier daar door bevorderd<br />

worden, haar vloeikracht zoude verfterkt, haar waterpeil<br />

verlaagd, en de fcheepvaart geftremd worden. De<br />

aarde zoude altijd onder de daar over heen (tonende<br />

wateren verliezen, en zoude reeds bijna losgefpoeld en<br />

weggedreeven zijn. Zij ware reeds lange tot de Zee<br />

weder gekeerd, van waar zij gekomen is. En hoe weinig<br />

nut had de menfchelijke maatfchappij als dan van<br />

deezer verwoefters? In het Muggelmeer komen ook<br />

zeerveeleEenden, Vischreigers,Roerdompen, Duikers<br />

voor„


S04 Wijze inrichtingen der Natuur.<br />

voor. Alle visfehen die anders in de Landmeeren gevangen<br />

worden, zijn ook in hetzelve. En wijl het aan<br />

de eene zijde door de Spree doorftroomd wordt, en aan<br />

de andere riet en andere waterkruiden heeft, zo vangt<br />

men 'er ook veel riviervisch in. De visch die zand en<br />

kezelgrond bemint, is aan die zijde waar de Spree<br />

vloeit. Anderen die den modder verkiezen en zich gaarne<br />

onder wortelen verfteeken, gaan naar den tegenoverftaanden<br />

oever. De fchippers fpreeken gemeenlijk van<br />

verfcheide grondlooze plaatzen in dit meer. Doch<br />

het is dikwijls nauwlijk een diepte van twintig tot<br />

vijf en twintig voeten. En ook deeze plaatzen zijn<br />

voordcelig. De groote visfehen konden anders in deeze<br />

meeren niet leeven. De Berlijnfche Natuuronderzoekers<br />

vonden in het Muggelmeer het zoogenaamde<br />

Welshol, waar men dikwijls ongemeen groote Weizen<br />

fSilurus Glani.0 vangt. Dit meer geneert door de visferij<br />

die daar gedreeven wordt, veele menfchen in de<br />

Dorpen boven en beneden de Spree. Eenige visfehen<br />

gaan tegen den rijdtijd uit de rivier naar het meer, anderen,<br />

wanneer zij in het meer verontruft worden, gaan<br />

naar de rivier en beide worden zij in het trekken in de netten<br />

gevangen, 't Geneefiche meer is vischrijk, maar de<br />

visch is daar in verdeeld. De Voren houdt zich alleen<br />

in den ftroom der Rhone op. Karpers vangt men maar<br />

bij Beuvaij. De Snoek en Baars hebben ook hun afzonderlijk<br />

verblijf in het meer. — Laat ons dan bij<br />

alles wat wij in de prachtige Natuur vinden, aan de<br />

Goedheid Gods en zijne Menfchenliefde denken! laat<br />

ons in den fpiegel des waters zijne Grootheid, in het<br />

zonnefchijnzel zijne liefde bewonderen.<br />

VIERVOETIGE DIEREN.<br />

Ook de dieren drukken allen met een zichtbare vreugde<br />

den Moederlijken boezem der Natuur, die hen onder-


tinder de Viervoetige Dieren. zof<br />

derhoudr. Wij meenen dikwijls dat de een of anderé<br />

foort overtollig is. 's Menfchen hoogmoed meent dat<br />

de waereld zou kunnen beftaan, 't zij alles wat op of<br />

onder de aarde leeft, voor handen ware of niet. Maat<br />

men roeije Hechts uit wat men kan 5 men zenge, bran»<br />

de, hou we neder en vermoorde in de fchoone fchepping<br />

— wie zal het eerfte daar bij lijden? Wij zelve,<br />

die den famenhang der dingen nooit geheel overzien,<br />

Cn eerft aan de (tooringen der Natuur haare heerlijke<br />

famenftemming leeren kennen-. Op een fchoon Landgoed<br />

bij Arnhem doodde men alle Mollen , en wildezemet<br />

geweld verdrijven, wijlze denalleën en tuinen fchadelijk<br />

waren* Maar nauwlijks had men hier het natuurlijk<br />

evenwigt onder de dieren veranderd -, of'er ontftoni<br />

een nieuw en erger kwaad, dan het gene men verhoeden<br />

wilde. Een foort van wormen, die waarfchijnlijk<br />

te vooren door de Mollen gegeeten wierden, vermeerderde<br />

nu, daar ze geen vijand meer hadden, zo bovenmaatig,<br />

dat alle middelen tegen (dezelve te vergeefs<br />

Werden aangewend. Niet alleen de wortelen der planten<br />

, maar ook de fterke wortelen der boomen leeden<br />

door deeze wormen. Nu zou men gaarne de molshoopen<br />

hebben willen dulden, deeze konde men toch weer<br />

gelijk maaken. Maar welke menfchelijke hand was in<br />

ftaat om alle de duizenden kleine wormen uit de aard»<br />

te haaien, en te vernietigen? De fchade ftrafte nu de<br />

dwaasheid der menfchen, die de Natuur dikwijls wiU<br />

len verbeteren. Men herriep de ftrehge bevelen tegert<br />

de Mollen, en noodigde de bannelingen weder in hun<br />

Vaderland te rug. Men liet hier ert daar Ieevende Mollen<br />

vangen en zogtze weder in dat Land in te lijven.<br />

Hoe Majeftueus wordt God ons nu, die dertig duizend<br />

foorten van dieren op den aardbodem weet te onderhouden<br />

en te verdeelen ! Is het niet waar het geen de Bijbel<br />

zegt: alles wat God maakt is goed? Leeren wij.<br />

hier uit niesde enge paaien onzes verftauds? Onze wijs-<br />

P hefS


aoS Wijze inrichtingen der Natuur<br />

beid gelijkt den vlinder, die HOgm de pop betlotert 5«,<br />

en zijne vleugels nog niet kan ontvouwen. Wij maaken<br />

zeer weinig, eu echter veel onnuts. Wij berispen<br />

God en zien zijne voetftappen niet. Wij willen Hem<br />

keren en weeten het zelve niet. Wij tasten in het duifter,<br />

en willen in het zuiverfte vlekken vinden. Onze<br />

kennis is een druppel, en wij gevoelen ons daar bij zo<br />

eroot, als of wij uit den Oceaan van Gods Alweetenheid<br />

ons verzadigd hadden-. Wij zijn Van gisteren , en<br />

wij verheffen ons als of de eeuwigheid onze maate, en<br />

de oneindigheid onze werkkring was. Onze oogen worden<br />

terftond blind en wij maaken een vertooning, als<br />

Of wij niet ons gezigt door het onafmeethjk ruim<br />

alles hadden overzien. Wijl bouwen kaartenhuisjes,<br />

eu willen het plan, waarnaar dewerkmeefter eener ganfche<br />

waereld handelt, naar onze invallen veranderen.<br />

Wij zelve zijn zijn' adem, en willen ftaag neven Hein<br />

op den gouden troon der Natuur fteigen. Heere! Gij<br />

die alleen groot en heerlijk zijt, befchaam onze kinderlijke<br />

ftoutheid, eu ftiet ons, dat wij alleen daat<br />

Jn onze eerc zoeken, om u alle roemen dank te offeren!<br />

In den nacht ruft het woudgedierte nooit. Reift men<br />

tegen den avond door de bosfchen, zo ziet men hoe<br />

Herten en Rheën over het veld gaan, en in 't bijzonder<br />

de akkers, op welke de klaver en het graan nog jong<br />

en teder is, bezoeken. De Natuur zegt hun dat zij<br />

zich voor menfchen moeten hoeden, en voor hun leven<br />

zorgen. Komt er ook in den nacht een mensch, zo<br />

fcbreemven alle dieren te gelijk. Zij roepen elkander<br />

het gevaar toe, en naauwlijks is het teken gegeeven, of<br />

zij maaken zich allen weg. En fchoon zij ook in den<br />

nacht niet treftoord worden, zo drijft toch het eerfte<br />

«nbreeken van den dag hen weder naar de bosfchen<br />

terug. Wanneer de witte Damhertkoeijeu draagen en<br />

haalt


ünder de Viervoetige Dieren. m$<br />

fcaaft werpen moeten, houden zij zich het liefïle op in<br />

jonge ligte fcheuten. Ongetwijfeld zijn haar deezeplaatzen<br />

des wouds als dan het aangenaamite, wijl haare<br />

jongen daar, in het verfche kleine gras, zo lang fchoon<br />

voedzel vinden, tot dat ze zelve verre kunnen loopen.<br />

Hebben zij eens zulk een plaats gekoozen, zo fchijnen<br />

ze dezelve als hun eigene te verdedigen. Zij<br />

waagen alles voor hun dierbaar krooft. Een mensch<br />

kan hen ais dan zeer nabij komen, eer zij vluchten, en<br />

moeten ze eindelijk vlieden, zo keeren ze na weinig<br />

fchreeden weêr te rug, en zoeken de voorige plaats.<br />

Zij tooflen, gelijk alle andere dieren in dat geval, eene<br />

behoorlijke vreesachtigheid, en arfgftige tederheid, die<br />

met een edele ftoutheid vereenigd is. Bij de Kirgifen<br />

vinden de fchaapen in hunne fteppen alle voordeden.<br />

Zij krijgen daar een ongewoone grootte. Somwijle<br />

vindt men fchaapen van de hoogte eenes fteenezels,<br />

fchaapen, welkers vetftaart (Qvis laticamta) 40 Rusfifche<br />

ponden weegt. Behalven de gewoone witte en zwarte<br />

heerscht daar ook de blauwachtig grauwe en vosroode<br />

kleur der paarden onder de Kirgifche fchaapen. Alle<br />

deeze fchaapen nu hebben veel zoeter vleesch dan ons<br />

Lamsvleesch. Want een- menigte welriekende foorten<br />

van kruiden is haare dagelijkfche fpijze. Zij worden<br />

daar door zo goed , dat er jaarlijks veele duizend lluks<br />

van Oren burg naar Petersburg voor de hofkeuken geleverd<br />

worden. Men heeft ze daar in zulk een overvloed ,<br />

dat men de oude dragende fchapen openfnijdt, alleen<br />

om het ongeboren lammerenvel te bekomen. Het krullen<br />

hebben deeze vellen van de Natuur j doch de glans<br />

verkrijgen zij daar door, dat men de vogtigheid in<br />

welke ze in den moeder liggen fLiquor ammij daar over<br />

fprengt, en wanneer honderden van deeze kleine vellen<br />

op deeze wijze bereid zijn , vervaardigt men van dezelve<br />

de fchoonfte pellen. — In het jaar 1779, voerde men<br />

Pa al-


zio Wijze inrichtingen der Natuur<br />

alleen uit Archangel 49785- pud ongel naar Amfterdam.<br />

De Vos heeft aan zijn' ftaart een donkere v'ak die<br />

altijd vocht is, en nog, wanneer hij afgetrokken is,<br />

een fterke nagelretik van zieh geeft. Men zegt dat de<br />

Vos aan deeze vlak riekt zo dra hij zich niet wel bevindt,<br />

en hij daar door beter wordti Van deeze vosfevellen<br />

verkoopt Sardinien alleen jaarlijks behalven die<br />

der Marders tienduizend ftuks. Naar Rusland zijn zelfs<br />

14476. ftuks Osfentongen, gezouten en gerookt vervoerd.<br />

Uit Moldau gaan jaarlijks 40000 vette osfen<br />

naar Silefien, Zevenbergen en andere nabuurige Landen.<br />

Uit een ftreek tien of twaalf vierkante mijien in<br />

den omtrek van Oeriïigen, gaan de eene week door de<br />

andere gerekend, ten minften 150 groote osfen naar<br />

Straatsburg , en worden van daar naar Parijs en andere<br />

Franfche Steden verkogt. De Frankifche kreits is anders<br />

een der armfte, maar van deeze veehandel komen<br />

alleen onder de boeren, die in deeze ftreek zo veele<br />

osfen mesten, alle jaaren ten minften 300000 Rhijnfche<br />

Daalers. Door het Badenfche vlek Wösfingen (in Stei-<br />

tot 0 f l :<br />

nemers JmO zijn alleen van den 23 Oei. 1779- -<br />

1780. meeft uit de Hohenlofche en Wurtembergfche<br />

Landen 7953 osfen gedreeven. In het jaar 1779. kwamen<br />

alleen uit Archangel naar Amfterdam 10146. pud<br />

juchten, 1480. ftuks haazenvellen, 79740. ftuks grauwwerk<br />

of eekhoornvellen, en 2972. pud verkens borftels.<br />

Naar Hamburg gingen in het zelfde jaar uit even deeze<br />

Zeehaven 12254.5 ftuks grauwwerk, 2769 vosfen, 3400<br />

haazen en 6660 kattenvellen. Van de laatfte gingen ten<br />

zeiven tijd, en van dezelfde plaats 6910 ftuks naar Rotterdam,<br />

en 9090 hazenvellen, 266185 ftuks grauwwerk.<br />

Dit zijn eenige proeven van het onoverzienbare<br />

heir van dieren welke God voedt, voor alle welke Hij<br />

met bijzondere wijsheid zorgt. — Het Afrikaanfche<br />

awijn is van romp het Europifche gelijk. Maar de kop<br />

heeft


onder de viervoetige Dieren. air<br />

beeft een zeer buitengemcene grootte en fterkte, en<br />

vier fchriklijke flagttanden komen uit beide de kaaken,<br />

en hebben hunne richting opwaarts. Deeze magtigc wapenen,<br />

waar van die in de onderfte kaak over de zes<br />

duimen lang zijn, heeft het zwijn in Afrika tot zijne<br />

zekerheid noodig. Het befchut zich daar mede tegen<br />

zijne booze en woedende nabuuren. Parders, Tijgers,<br />

Leeuwen, Luipaarden, Unzen e. z. v. bewoonen met<br />

hem zelfde 'tLand. Zou niet dat dier bereids verflonden<br />

zijn, wanneer het geen fterker[wapenen had dan het<br />

zwijn in de Ëuropifche bosfchen? Doch de fnuit deezes<br />

diers is van vooren zeer breed en plat: ze heeft in<br />

de midden bijna de breedte van den kop, en komt in<br />

hardheid omtrend den osfenboornen gelijk. Men heeft<br />

van de Kaap de goede Hoop gedroogde koppen van zulke<br />

zwijnen naar Europa gebragt, die van verre met den<br />

kop eenes ftiers veel overeenkomft hadden , welker baktanden<br />

uit een ftuk beftonden, en wiens flagttanden in<br />

den omtrek vijf en een halve duim dik waren, ir»<br />

een rechte linie gemeeten bijna negen duimen, en in de<br />

buiging gemeeten bij de 19 duimen lang waren.. Wijt<br />

ook de hals zeer kort is, en dus de rugriigt aan den kop<br />

zit, zo heeft het dier zijne grootfte kracht en fterkte in<br />

den hals. Wie zijn floot ondervindt, kan gevaarlijk ge- 1<br />

wond worden. Daarom gaat het, wanneer menfchen<br />

of dieren naderen, altijd agter uit, en biedt den vijand<br />

zijn'grooten harden kop, fpringt toe cn werpt den kop<br />

voor en zijdwaarts. Het gevoelt op den.kop de ftokflagen<br />

zo fterk niet, als de flagen van ligte roeden op><br />

het lijf. Met een ^Ethiopisch wild zwijn wilde men in<br />

de diergaarde in den Haag een- proef neemenof men<br />

het niet met de Ooftindifche, of Europifche tamme<br />

huiszwijnen koude paaren: maar zo dra- het Afrikaanfche<br />

zwijn het zelve ontdekte, dreef hij het in de engte,<br />

en doorftiethstmet een ftoot zijner tanden derwijze,,,,da


ais><br />

fPijze inrichtingen der Natuur<br />

het de Ingewanden uit het lijf kwamen. *) OntwrffeS*<br />

baar zijn dus deeze fchriklijke tanden ter kamp en verdediging<br />

beftemd. Het zwijn leeft tweehonderd uuren<br />

ver aan de Kaap in het Land der Kafferen cn Namaken.<br />

Het heeft noch hoorens noch klauwen. Zijn bloot lichaam<br />

zou gedraag aan de aanvallen van verfcheurende<br />

dieren bloot gedeld zijn. Daarom gaf de wijze Natuur<br />

hem deeze verfc'iriklijke wapenen , deezen plompen kop*<br />

deezen harden hals , en die bekwaamheid en fnelheid in<br />

alle zijne beweegingen. Wanneer het dooten of wroeten<br />

wil, trekt het zo mogelijk, het lijf te C-imen, daat<br />

met het agterdeel tegen den dam van een* boom, en<br />

wendt in deezen dand alle mogelijke kracht aan. Onder<br />

de oogen hebben anders de andere zwijnen een met<br />

bordels bezette wrat. Maar bij het wilde Afrikaanfche<br />

zwijn daan de kleine oogen geheel boven in den kop ;<br />

Doch op dar ze niet door de recht daar in vallende zonnedraalen<br />

getroffen zouden worden, zijn ze van boven<br />

jnet een dikke maane van hairen als befchaduwd, en in<br />

plaats der wratten heeft het groote lappen onder de<br />

oogen , die. weder tot befchutting dienen. Oogblikken<br />

heeft het zwijn in Afrika alleen aan het hovende ooglid,<br />

en daar zijn ze zeer dtgt, maar voorwaarts ontbreeken<br />

ze. Het kan dus zeer goed voor zieh uk zien ,<br />

daarom daan ook de oogen veel nader bij elkander dan.<br />

bij onze zwijnen. Doch wijl ook deeze oogen zeer dtgt<br />

bij de ooren daan , zo verhinderen deeze , dat het Afrikaanfche<br />

zwijn, niet boven en agtcr zich zien kan %<br />

gelijk ook de lappen onder de oogen verhinderen dat<br />

het<br />

• -*) Ik zou anders uit eigen ondervinding kunnen bevestigen<br />

, dat dit zwijn niet zo boos is, als men vermoeden;<br />

sou., als men het niet tergt. Ik heb er een i-n 't jaar v/'/y..<br />

in den Hage, dikwijls op den kop gekrabfj de oppasfer<br />

waarfchouwde mij wel, doch ik dorfthet bij dit, gelijk<br />

Tbij'veele andere dieren wssgen. Het deed hem veel eet<br />

«oed»


'wder cle Viervoetige Dieren. zi$<br />

liet onder zich ziet. Ter vergoeding deezer bepaaling van<br />

'tgezigt, heeft de gunfiige Schepper der Natuur het zwijn<br />

in Afrika de overige zinnen verfterkt. Zijn reuk is zeer fijn.<br />

De neusgaten zijn zeer groot, en ftaan ook verder van<br />

elkander dan bij onze zwijnen. Het zoekt en vindt door<br />

hun behulp de wortelen cn wormen onder de aarde.<br />

De ooren zijn insgelijks groot, doch het kan ze toeknijpen<br />

, en op dat ze tegen de infekten, die in heete Landen<br />

telloos zijn, befehut zouden worden, zo maakte<br />

de Natuur ze van binnen geheel ruig. Haar ganfche<br />

binnenfte oppervlakte is met veele hairen bezet.<br />

Zodanig is de oplettendheid der groote Natuur op alles,<br />

wat tot welftand haarer fchepzelen behoort! Aan het lijf<br />

kan dit zwijn, wijl het in Afrika leeft, veele hairen ontbceren.<br />

Maar waar ze hem noodig zijn daar gaf ze hem<br />

de Natuur. Aan den kop heeft het Afrikaanfche zwijn<br />

zijne wapenen en voornaamfte leden bij elkander. Hij<br />

ziet er uit als een gedrogt, maar hij is, nauwkeurig<br />

onderzogt, een werk der wijsheid Gods, en een bewijs<br />

ïijuer Vaderlijke liefde!<br />

Ontelbaare reizen is het Rendier in Lapland befchreven.<br />

Maar wie kan de werken Gods uit ftudeeren? Elk<br />

fchepzel is een afgrond, elk kruid is een waereld vol<br />

merkwaardigheden. Aan een Rendier, dat uit het Rusfisch<br />

Lapland naar Stcttin gebragtis, heeft men gelegenheid<br />

gehad, om nog veel tot de Natuurlijke Hiftorie<br />

van dit ten uiterften merkwaardig en nuttig dier te voegen.<br />

Zo is b. v. de neushuid, die anders bij alle dieren<br />

glad en vocht is, bij dit dier met zeer kort, wit en<br />

grijs hair door de Natuur digt overtrokken, ongetwijfeld<br />

met oogmerk, om dit teder en ligt kwetsbaar deel<br />

des liehaams tegen de hevige vorft, en koude te bewaaren.<br />

't Is bekend dat het Renhert zijn voedzel des win-'<br />

ters onder de fneeuw zoekt. Op dat het derhalven de<br />

Sieusfpieren daar door niet kwetzen of afflijten zou, gaf<br />

P 4 de


ft 14 Wijze inrichtingen der Natuur 1<br />

de Heer der Natuur hem dit ligte warme overtrekzeï vans<br />

hairen. Gelijk een zorgvuldige moeder haar kind in,<br />

klederen windt, wanneer het in den winterbuiten komt*<br />

zo kleedt ook de Natuur haare fchepzelen in het Noorden,<br />

en denkt met onuitfpreeklijke goedheid aan alle<br />

mogelijk gevaar. — Indien het een of anderen van mijne<br />

Natuurgenooten belachlijk mogt voorkomen , daar over<br />

te peinzen, of een Dier hair aan de neus heeft of niet, —•<br />

zo fchrijf ik niet voor de zulke, zo zijn dat de menfchen<br />

niet, die voor de werken van God aandoening<br />

hebben, deeze moogen dan naar grovere yermaaken<br />

omzien. Wij, vrienden en beminnaars der Natuur,<br />

misgunnen ze hun niet, maar zij -zullen ook onze flichteüjke<br />

bezigheden niet ftoorcn. Het is verder niet zonder<br />

reden, dat de voorpooten van het Renhert fmaller<br />

dan bij 't gewoone roode hert, en de agterpooten of<br />

fchaalen zo groot en breed zijn als bij een' os. Op het<br />

eerfte gezigt fteekt deeze ongelijkheid wonderlijk bij elkander<br />

af. Maar waar de Natuur haare regels verlaat,<br />

heeft zij altijd eene gewigtige reden.. De fmalle vooN.<br />

pooten bevorderen ongemeen de fnelheid van het Renhert,<br />

en de breede agterpooten verhoeden het diepe inzinken<br />

in de fneeuw. Wijl het dier zo- gevormd is, zo,<br />

loopt het over de bevrooren fneeuw als over een vlak<br />

weiland heen. Galoppeeren kan bet Renhert niet, en<br />

dit zou bet ook niet lange uithouden; maar met een onfeefchrpjke<br />

ligtheid loopt het zo fncl en gelijkvormig<br />

voord," dat het dertig en meer mijlen in een' dag aflegt,.<br />

en alle ander wild inhaalt, of doet vermoeijen. In<br />

Europa is hem de zomer de onaangenaamfte tijd. Hij,<br />

verheft de eetluft en zoekt de fchaduw; wil men hem<br />

figter in hêt leven behouden, zo moet men hem meeft<br />

ju een' koele ftal houden, hem tegen de vliegen bcfchermen,<br />

en dikwijls als hij heet is met koud water<br />

over het gantfche lighaam begieten. Wonderlijk • ver-,<br />

fcheidene Natuur ! het geen andere dieren doodenzoude »<br />

it


mier de Viervoetige Dieren. ai£<br />

Js het middel geweeft, om het Rendier bereids ver,<br />

fcheidene zomers in 't leven en bij de gezondheid te bewaarefi!<br />

Het geen andere dieren zijns geflachts niet lijden<br />

willen, laat zich de vlugfte onder alle de Herten<br />

welgevallen. Men kan de Rood- en Damherten, noch<br />

zelfs eenRheebok, wanneer ze zelfs tam opgevoed zijn,<br />

niet bij 't gewei leiden. Maar het Renhert laat zich ,<br />

als een huisdier, overal en ook bij de hoorns aanvatten.<br />

Zo tam zo lenig en geduldig moet het dier zijn<br />

waar van de Laplander leeven moet. Wanneer het lange<br />

klaver, pruimen, appelen, brood e, z. v. gegeeten<br />

heeft, en het den geenen die zijn' ftal voorbijgaan,,<br />

uit de hand genomen heeft, zo laat hij alles liggen zo<br />

dra men hem wat van zijn vaderlands mos, dat daar op<br />

de heiden waft, toewerpt. De Jagers verzekeren , dat<br />

het Damhert in zijn koft niet keurig is, maar het veracht<br />

doch het Rendiermos. Doch voor het Renhert<br />

is dit drooge gewas een lekkernij, hij eet het met een<br />

zichtbaar genoegen,<br />

In Amerika en Afrika heeft de Schepper het gedacht<br />

der halfkonijn (Cavia) geplnatft, die den rotten, en aan<br />

bek en tanden den Stekelzwijnen gelijken. Het Zeezwijntje,<br />

dat thans geheel tam in Europa is, is het bekendfte<br />

foort uit dit genacht, en ftamt oorfpronglijk uit<br />

Braiilien. Hun voedfel is alle wortelen en planten,<br />

ook kaauwen zij aan brood en droog ftroo. Hunne tanden<br />

zijn tot het kaauwen deezer dingen nog gefchikter<br />

dan de tanden der Haazen en Muizen. Opdenrugen den<br />

hals hebben zij borftels of dikke haairen, met andere<br />

haairen vermengd , doch welke borftels niet zo hard en<br />

dik zijn als de ftekels der Stekelzwijnen. Zij moeten<br />

niet fpringen of zich oprichten gelijk de Haazen , daarom<br />

zijn de pooten alle zeer kort. Maar daarom kunnen<br />

zij daar mede zeer goed in de aarde graaven, en<br />

zij woonen ook gaarne in holen onder de aarde. De<br />

P j borft.


zi


mier ie Viervoetige Dieren. iV?<br />

draagt ook bij alle zijne beweegingen deeze teeën beften,<br />

dig opgericht, de anderen twee daar en tegen leggen<br />

altijd op de aarde. De derde ftaat binnenwaarts, van<br />

de andere afgezonderd, is veel korter, en heeft een<br />

zonderlinge groote nagel, die een foort van fchorsch<br />

uitmaakt. De randen zijn zeer dun, in 't begin loopen<br />

ze tot elkander, vervolgens zijn ze verwijderd cn benedenwaarts<br />

geboogen, en vormen eindelijk door haare<br />

vereeniging een kleine haakvormige fpits, welke weder<br />

tot op de helft der fchors neêrdaalt. Doktor KLOK-<br />

KER te Amfterdam merkte op, dat het halfkonijn deezen<br />

zo kunftig en gansch ongewoon gevormden nagel<br />

gebruikte om de onreinigheden en infekten aftekrabben.<br />

Ronde en vlakke nagels zouden daartoe geheel ongefchikt<br />

zijn. Daar de halfkonijnen in heete Landen, en boven<br />

dien nog onder de aarde woonen, zo kunnen zij niet<br />

geheel van infekten vrij zijn. PALLAS heeft ook zeer<br />

kleine luizen afgebeeld , die zich bijzonder aan de jonge<br />

dieren, tusfehen de hairen aan den kop en hals bevinden.<br />

Op dat dus het halfkonijn zich van deeze<br />

moeilijke gasten zou kunnen ontdoen, gaf de Natuur<br />

hem dit merkwaardig lid. Het dier leeft dus ook in<br />

zijne holen gelukkig en wordt ook van de menfchen gegeeten.<br />

Bijna nog merkwaardiger is de Natuurgefchiedenis<br />

der Rattels of Honigzoekers aan de Kaap (Fiverra melüvora.)<br />

Dit dier heeft de Natuur beftemt om de bijen ,<br />

die haare nesten in de aarde aanleggen , optezoeken en<br />

te beperken. Op dat het dus bekwaam zou kunnen<br />

graaven, zoheeft het korte pootenmet vijf teeën : aan deeze<br />

zijn lange uitfteekende klauwen, welker voorfte helft<br />

uitgchoold is. Even gelijk de Miereneeter in Amerika<br />

fcherpe klauwen heeft, omdefchalen der Mierennesten<br />

op te fcharren. Op dat het Bijenfretjen echter ook<br />

tegen de fteek der bijen zoude gewapend zijn, fchonk<br />

de


fii8 Wijze inrichtingen der Nutuur<br />

de Natuur het een losfe huid, die gelijk een zak om het<br />

lichaam hangt, cn zo dik en taai is, dat het dicr,fchier<br />

van geene beet eenes honds gekwetfi kan worden. Zo gekleed<br />

en uitgeruft leeft dit dier alleen van den honig,<br />

die de ontellijke wilde bijenzwermen in het heete Afrika<br />

van oneindig veel bloemen verzamelen. De vlijt deezer<br />

infekten gebruikt de Natuur om een viervoetig dier te fpijzen.<br />

Het heeft daar toe eene bijzondere bekwaamheid<br />

om de plaatzen te ontdekken, aan welke de bijen haaren<br />

hönig nederleggen. Het houdt namelijk des middags<br />

, wanneer de bijen terug keeren, den eenen poot voor<br />

de oogen, gelijk wij een zonnefcherm gebruiken, en<br />

zo befchouwt hij de vlucht der bijen en den weg dien<br />

zij met haaren zoeten buit neemen. Zelfs valt hij de<br />

onderaardfchebijenn'eftenaan, en ledigtdezelven. Doch<br />

wijl veele bijen op de boomen bouwen , welke hij niet<br />

beklimmen kan, zo bijt hij ten minften in deeze boomen<br />

, en ontdekt ze daar door den menfchen. Dit is<br />

Voor de Hottentotten altijd een zeker kenteken, dat ze<br />

op zulke boomen honig zullen vinden. Wat moet men<br />

meer in de Natuur bewonderen ? De verfcheidene<br />

famenhang van alle dingen onder elkander , of die duizendvoudige<br />

goedheid en weldaadigheid des Scheppers.<br />

V 0 G E C E N.<br />

Dit leidt mij zeer natuurlijk tot de gefehiedenïs van<br />

een in laater' tijd eerft bekend geworden vogel uit het<br />

genacht der Koekoek, die een zelfde vaderland, eenerlei<br />

fpijzen , en het zelfde nut als het gemelde Fretjen heeft.<br />

SPARMAN reisde door het binnenfte van Afrika, en<br />

vond in een aanmerklijke afgelegenheid van de Kaap de<br />

zogenaamde Honigwijzer (Cuculus indicator) en befchreef<br />

hem in een Brief aan FORSTER, die in deLondenfehe<br />

Akademie der Wetenfchappen voorgeleezes<br />

wierd,,


öndir de Fcgeleni *rji<br />

Wierd. Zijn kleur en tekening heeft niets merkwaardigs.<br />

Hij is ook veel kleiner dan de Koekoek in Europa,<br />

maar zijn voedzel zoekt hij op eene in de daad bewonderenswaardige'wijze.<br />

Ook zijn geliefde koft is de<br />

honig in de nesten der wilde bijen. Men hoort hem<br />

des morgens en 'savonds inzonderheid fterk roepen,<br />

tn dah is het, wanneer hij op zijn fpijze uitgaat.<br />

Wanneer de Hottentot, de Hollander, of eenig ander<br />

Reiziger zich van deezen vogel wil bedienen, zo moet<br />

men zijn eenigzins eenvormige toon (cherr, cherrJ met<br />

zagt fluiten beantwoorden. Als dan fchreeuwt de Honigwijzer<br />

langs hoe fterker, en huppelt allengs nader<br />

tot de plaats waar het bijenneft is. Kan men hem, wegens<br />

rivieren of bosfchen e. z. v. niet zo fchielijk volgen,<br />

zo komt hij terug, roept al langer hoe fterker,<br />

en eindelijk ziet men den vogel eenige minuten lang<br />

boven een zekere plaats zweeven, en dan verbergt hij zich<br />

in een bosch en ruft uit. Op de plaats die deeze vogel<br />

aangeweezen heeft, kan' men verzekerd zijn, dat men<br />

een bijenneft vinden zal. De gevvoone plaats is de aarde<br />

zelve, dikwijls echter hebben zij het op eene rot»<br />

aangelegd. Somtijds worden zelfs de, boven befchrever»<br />

Fretjes op deeze wijze tor de bijennesten gelokt. Men<br />

kan onder de aanvoering deezer vogels nauwlijks misfen.<br />

Want hij wordt geftadig heviger, hoe nader hij<br />

aan het neft komt, en wanneer men hem maar een<br />

klein gedeelte van den buit laat, zo wordt daar door<br />

zijne begeerte flechts opgewekt; hij vliegt terftond weêr<br />

van daar voor uit, en wordt op nieuw den ontdekker.<br />

Men geeft hem daarom nooit zo veel als hij noodig*<br />

heeft om zijn begeerte geheel te vervullen. SPARMAN<br />

was zelve dikwijls getuige, hoe door deezen Ontdekker<br />

menige bijen republiek geftoord werd. De Hottentotten<br />

fchatten ook den vogel hoog, en waren zeer geftoord<br />

toen de Natuuronderzoeker eenige reizen tot zijne nafpeuringen<br />

'er een van fchoot. Door een bloot toeval<br />

kan


Wijze inrichtingen der Natuur<br />

kan het gebeuren, dat een mensch die het gefchreeuw<br />

deezes vogels nagaat, fomwijle aau plaatzen komt,<br />

waar roofdieren en Hangen zich ophouden. Doch dit<br />

is het doel des vogels niet. Hij gaat zijne fpijze naar<br />

en de Schepper heeft hem onge twijfeld daarom in deezen<br />

oord geplaatft, wijl hier de bijen telloos zijn, en<br />

wijl men veeltijds op lange ftreeken en wegen geen water<br />

vindt, en zo de in de aarde of hole boomen verborgen<br />

honig als een waare verkwikking in de brandende<br />

hitte moet aanmerken. In de binnenfte deelen van Afrika<br />

kree- de Natuuronderzoeker ook eens een neft dee-<br />

Zes vogels te zien. Het had de gedaante van een<br />

flesch , maar den hals en opening gingen naar beneden.<br />

Het was te famen geweeven van dunne draaden van<br />

boomfchorsch. Dwers voor de opening was aan beide<br />

zijden een ftrik in de gedaante van een' boog vaft gemaakt,<br />

ongetwijfeld op dat de vogel daarop zou kunnen<br />

rusten. De Honigwijzer heeft korte fchenkels,<br />

zwarte pooten om te klimmen, en dunne nagels, groote<br />

neusgaten in den fneb, waar door hij ongetwijfeld<br />

de bijen ruikt. Misfchien hoort hij ook hun brommen,<br />

en des avonds en 's morgens ziet hij mogelijk uit naar<br />

de plaatzen , waar bijen uit en invliegen. De Schepperonderworp<br />

ook eens de nuttigde fchepzelen in de waereld<br />

aan den honger der menfchen, der viervoetige diexen,<br />

der vogelen, der magt van de elementen, en der<br />

verwoestingen van andere infekten, op dat alles wat leeft<br />

de wetten van orde zoude vereeren. Doch hij nam<br />

ook daar bij in aanmerking de behoefte van andere dieren ,<br />

en zijne onuitputtelijke wijsheid ontdekte rasch eenen ligten<br />

gemaklijken weg, een middel om verfcheiden oogmerken<br />

met elkander te verbinden.<br />

De Honigwijzer mag den besten honig eeten. In<br />

andere Landen heeft de Natuur betere en gewoner<br />

fpijzen insgelijks onder de vogelen uitgedeeld. De<br />

Rij*


ender de Vogelen. aai<br />

Rijgers eeten visfehen en vorfchen op bet vaste Land: en<br />

nog meer aan de zee, rivieren, meeren, beekenen poelen.<br />

De kraaijen zitten aan de weit, de vinken en<br />

fijfen plunderen de hirs (Miliumji de kernbijters deeleu<br />

't ooft met ons; de Patrijzen en Wijndrosfels ontfteelen<br />

ons de rijpe druiven. Men kent de werkzaamheid<br />

der kleinfte vogels in den tijd der liefde. De<br />

Nachtegalen beginnen veeltijds, zelfs wanneer zij in<br />

een kamer gehouden worden, in het midden van den<br />

nacht zo fterk te liaan, dat men nauwlijks llaapen kan.<br />

Wanneer de hennen der zilverfaifanten jongen hebben ,<br />

of broeden, worden zij en de haanen als raazend.<br />

Men kan, wanneer men hen voeder brengt, zonder een' ftok<br />

bij zich te hebben, ze niet genaaken.. Zij bijten zelfs<br />

door laarzen heen. Zij vliegen den oppasfer dikwijls<br />

op het hoofd. Men weet voorbeelden, dat zij dezelve<br />

een gat in het hoofd hebben gebeeten, waar door<br />

een fterke bloeding ontftaan is. De Bruinellen, een<br />

foort van bruine kwikftaart (Motacilla Modularisj legt<br />

in de Maijmaand haar neft nergens anders dan in laage<br />

ftruiken, en deeze zoekt zij in het jonge hout; vooral<br />

zoekt zij daar toe bosfchen van berken en beuken»<br />

In deezen vindt zij in het voorjaar de wormen en vliegen<br />

, van welke zij als dan leeft. De grond en de wanden<br />

van het neft worden van veele foorten van mos<br />

zodanig in elkander verwerd, dat het als een pels op<br />

het gevoel is; hier en daar zijn 'er ook zeer dunna<br />

dennerijzen en grashalmen ingeweeven. Het biunenfte<br />

van het neft wordt met hooij en vervolgens met distelhair<br />

en wol, door middel der pooten, zo glad ala<br />

mogelijk is gevoederd. Het vogelken verzamelt met<br />

moeite aan alle bosfchen waar kudden geweid worden»<br />

dat alles te famen. Sluit men het wijf ken in een vertrek<br />

op, zo neemt het in den broedtijd alle hair, vlas,<br />

werk, en wat het grijpen kan weg en maakt zich daar<br />

van een neft. en gaat daarop zitten, al is het dat het<br />

gee»


%i% Wijze inrichtingen der Natuur<br />

geen Manneken bij zich heeft. Zo fterk, zo hevig*<br />

zo onwederftaaiilijk is de drift der Natuur. Het wil<br />

ioneen teelen, wanneer de tijd daar is, hoe onaangenaam<br />

ookzÜne omftandigbeid is. In Carolina maakt<br />

een zwaluw haar neft aan de fchoorfteenen uit kleine<br />

in elkander geflingerde ftaafjes, die zij door een<br />

lijm of foort van gom te famen kleeft. Om zich nu<br />

bii dit werk regt of zweevend te houden, zijn de uiterfte<br />

einden haarer ftaartvederen ftijf, fpits en hebben<br />

de eewoone pluim niet. De Natuur lag 'er meer kracht<br />

-M OP dat de ftaartvederen den moeijelijk werkenden<br />

vogel zouden kunnen draagen en onderfteunen. De<br />

kronen hebben aan den fnavel, die anders b.j alle vogelen<br />

geheel hoornachtig is, vezelige voelfpitzen , om<br />

daar mede op den grond der moerasfen, waar zij met<br />

Jen kunnen" het voedzel des te beter te kunnen zoeken.<br />

Men ziet dikwijls zestig kraanvogels bij elkandTr<br />

en intusfehen dat eenige derzelve eeten, ftaan<br />

Sère op fchildwacht, en geeven de ganiche menigte<br />

een teken, wanneer 'er een vijand nabij is. Mert<br />

weet, dat zij zelfs kleine infekten uit de modder ophaalen.<br />

REDI vond flakken, haagdisfen, en ook zeevisfehen<br />

in hunne maag. Zij zijn dus voorzeker het<br />

land nuttig, hoe meer men echter moerasfen en poelen<br />

in alle landen uitdroogt, hoe meer zij zich genoodzaakt<br />

vinden om op koornvelden in te vallen, die z.j<br />

fomtijds in eene nacht fchriklijk kunnen verwoesten.<br />

In den hetfft trekken zij naar Europa, en de Natuut<br />

heeft ze zo gevormd, dat zij zeer hoog kunnen vliegen<br />

wijl zij ook op hooge boomen moeften nestelen.<br />

Even zo heeft de vïfchadelaar veele vederen digt aan<br />

de pooten, op dat hij des te beter in het water zou<br />

kimnen gaan. De Gieren leeven van dood aas, Hangen »<br />

padden e. z. v. zijn hun gewoon voedzel, alleen wanneer<br />

ze niets van deeze foorten vinden, haaien de grootfte<br />

van hun de lammeren weg, waar van men ook in


Wijze inrichtingen onder de Vogelen. aag<br />

Amerika voorbeelden heeft. De fperwers zoeken insgelijks<br />

haagdisfen en Hangen. Zij haaien ook Hekken,<br />

kevers en muggen van de boomen en reinigen zo het<br />

loof. De Geitenmelkers eeten de infekten die in den<br />

voornacht vliegen, in 't bijzonder ook de fchadelijke<br />

werren. In Ocrobe* heeft men, zo als CA TE S BIJ<br />

verzekert, in Carolina een verbaazende menigte Appel-<br />

en Cipresfen - pitten ; maar dan komen ook daar<br />

de Papegaijen en eeten dat alles op, en gaan als dan<br />

weder weg. De darmen deezer Papegaaijen zijn voor<br />

de katten een fchriklijk vergif, • maar het reizen deezer<br />

vogels is niets minder dan onbedemd en toevallig.<br />

Zij hebben, gelijk alle verhuizende dieren, haare<br />

leidingen der Natuur, en moeten, terwijl zij heen<br />

en wéér trekken, de oogmerken des Scheppers uitvoeren.<br />

Ook de wijfjes der Ortolanen komen in September<br />

bij zwermen in Karolina aan, en mesten zich daar<br />

met de rijd, wijl zij juift om deezen tijd in de melk<br />

is, zo als men het noemt. Daar van worden zij zo<br />

vet dat zij haad berden. Maar zo dra de rijd weder<br />

hard geworden is, trekken alle Ortolanen weder weg,<br />

als dan is deeze fpijze niet meer voor hun, nu verwacht<br />

zij reeds weder een ander fchepzel der Natuur.<br />

Terzelver tijd komt in Noordamerika tegen het zuiden,<br />

de Trekduive (Cokmba Migratoria) wijl zij in de Noordlijke<br />

dreeken wegens de fneeuw en het eeuwige ijs<br />

niets vinden kan. Maar in de zuidelijke wouden zijn<br />

eikels, nooten en veele andere vruchten in onbelchrijflijke<br />

menigte voor handen. Laat ons Hechts jn de Natuur<br />

niets als toevallig aanmerken : alles ligt in het<br />

plant der Natuur door d' wijzen formeerder opgeiloten.<br />

Alles behoort tot haar oogmerk. Zonder de krachten<br />

der Natuur gefchied niets, zonder haare wetten wordt<br />

niets, alles wat is en voorvalt op het groote fchouwtponeel,<br />

hebt Gij, Groote Schepper en onderhouder<br />

der Natuur! wijs en onverbeterlijk ingericht.<br />

. Q Ait-


324 PVijze inrichtingen der Natuur<br />

A M P H i B i E N;<br />

Men leert de krachten der Natuur het beste kennen<br />

jn de Amphibien. Daar in heeft God dieren gerangfchikt,<br />

die in hunne vorming, in hunne levenswijze en<br />

zeden van anderen afwijken, dien de fchijnbaare dood,<br />

fchoon hij ook nog zo lange aanhoudt, echter niet<br />

doodt; die het vreeslijklre gif hebben, en toch. weder<br />

tot veele goede oogmerken moeten dienen, die van het<br />

kleinfte ei tot een vreeslijke grootte kunnen opwasfen;<br />

die de allerbijzonderfte en onverklaarbaarfte eigenfehappen<br />

in zieh hebben. Dc bruine flangen in Karolina en<br />

Virginien kruipen, ook wanneer men ze vervolgt, zeer<br />

langzaam. Met haar giftige beet trotfen zij fchier den<br />

mensch, als wilden zij zich tegen den Stedehouder<br />

Gods in de waereld der dieren verzetten. De gefteldheid<br />

haares lichaams verhindert haar niet om fnel te<br />

ontfnappen, gelijk men in andere gevallen ziet. Maar<br />

het dier heeft de vreesachtigheid niet die andere minder<br />

vreeslijke fchepzelen hebben. De (lange kent haar<br />

wapen, zij loert, terwijl zij vlugt, offchoon zij niet<br />

fchielijk kan omkeeren en bijten. Intusfchen werkt de<br />

Natuur door haar ook goed. Zij eeten Eekhoorns,<br />

Haagdisfen, Visfehen, en van alle deeze dieren heeft<br />

Amerika een overvloed. Zij lluipen ook in de vogelnesten<br />

, zuigen de eieren uit en vreeten de jongen. Op<br />

dat zij niet al te zeer zouden vermenigvuldigen eeten zij<br />

zelfs elkander op. Tusfehen de takken der boomen<br />

kronkelen zich daar de blauwgroene flangen, en leeven<br />

Van Infekten. In Carolina komen zelfs de Ratelflangen<br />

(Crotalus honidus) in de huizen, en winden zich in het<br />

bed tusfehen de lakens. Men hoort noch ziet ze veeltijds<br />

in fiuipen. Maar nauwlijks is de fchriklijke moorder<br />

in huis , of terftond maaken alle huisdieren , honden<br />

, katten, zwijnen, gevleugelte gewag, het welk<br />

den menschtotwaarfchouwing dient. Zij ruikende flangen


Wijze inrichtingen onder de Amphibien. 225<br />

gen ongetwijfeld aan hunne fchadelijke uitwaasfeming<br />

Haar Natuurdrift waarfchouwtze, zij zettenj hairen<br />

cn vederen op, een algemeene fchrik en onruft overvalt<br />

hen, zij ftaan rondom de flang, en janken alle te gelijk<br />

tegen haar. Gelijk deeze fchriklijke flange zich door<br />

haar ratel zelve ontdekt, zo heeft een andere, die in<br />

Gujana aan de rivier Berbice in Zuidamerika leeft, en<br />

een blauwachtige huid met zwarte vlekken heeft, omtrent<br />

vier voeten lang en drie vingeren dik, agter aan<br />

den ftaart een kleine blaas, in welke twee plat ronde<br />

beentjes liggen, met welke zij insgelijks eer zij-bijten<br />

geluid maaken Zij kan zeer groote fprongen doen,<br />

doch eer Z l j fpringt en bijt waarfchuwt zij altijd den<br />

mensch Dit kunftftuk der Natuur heeft de mensch<br />

"«gemaakt. In Cypren zijn veele Slangen, Otters<br />

Tarantulas, Scorpioenen e. z. v. Wanneeer men<br />

daarom te voet op dit eiland reift, draagt men aan de<br />

Hevels kleine fchellen, om dergelijke fchadelijke dieren<br />

te verjaagen. Volgends ae berichten van C A T E S B ir<br />

is de zwarte flange de talrijkfte in Amerika. Maar even<br />

deeze is ook niet vergiftig. De inwooners fchatten en<br />

behouden ze zelve, wijl zij de rotten met groote fnelheid,<br />

drift en ftoutheid vervolgt. En gelijk zij dit<br />

Land van deeze lastige dieren zuivert, zo reinigt ziï<br />

ook de huizen daar van, en wordt daarom zorgvuldig<br />

in de wooningen verfchoond. Een andere groene<br />

boomflang, die zieh, gelijk alle de in 't loof verfcholen<br />

flangen, van muggen en infekten geneert, kan men zo<br />

tam maaken, dat men ze zonder letzel in den boezem<br />

kan draagen. Het ganfche nadeel waar over men haar<br />

zoude kunnen aanklaagen is, dat zij wel in het hoenderhok<br />

fluipen, en de eieren uitflorpen. Alle flangen hebbeneen<br />

taai leeven, maar hun lichaam is ligt te verfchueren.<br />

De zogenaamde grasflangen, welker buik aan de»<br />

zijde glinstert, kan men met een'ftok door midden liaan.<br />

Ook onze blindfluipers fpringen door d


ziO Wijze inrichtingen onder de Vigelerl.<br />

tak in Hukken. In Amerika heeft men ook de zogenaamde<br />

Batatenflang: zo heet de foort, die bij alle<br />

haare fchoonheid zelden boven de aarde is. Men trekt<br />

Ze fomwijle met de wortelen der Bataten en andere planten<br />

uit den grond. Hoe ligt ware het dit dier den menfchen<br />

hand of voet te wonden , daar ze meeft altijd in<br />

den-rond verborgeni« Maar zij is in liet minfte met<br />

gevaarlbk. Het fchiirït dat zij van gewasfen of wormen<br />

leeft, die aan de wortelen der tuinvruchten voorkomen<br />

De Schepper heeft den mensch geen verborgen<br />

vallen in den Weg gelegd. De meefte dieren kennen c»n-<br />

„ opberheerfehappij, wij moeten Hechts de kinderlijke<br />

afkeer en aangeërfde vooroordeelen afleggen, zo kunnen<br />

wij ook met Slangen omgaan, en Otters m de hand<br />

neemen. Men ziet overal wijze en goedertierene oogmerken<br />

van den Heer der Natuur. In de kleinfte dingen<br />

is orde en famenhang. Zijn in Kafoïma en Virgi-<br />

„ien veele infekten van alle foorten en grootte, zo zijn<br />

ook daar roofvogels die degrootere, Haagdisfen die de<br />

in de zonne en op den middag vliegende en veeleLoofvorfchc-n<br />

gefteld, die nog in den nacht glmfterende rupzen<br />

wegvangen. De glans der Phosphorus » daar den<br />

mfekten meer of minder eigen. Een aangenaame vertooning<br />

in duistere nachten. Op hef zwarte tapijt dei<br />

Natuur zijn hier en daar fchemerendc lichtjes verlpreid.<br />

Maar te gelijk een glinsterende lantaarn voor de roovende<br />

dieren, zij volgen den fchijn, en vinden de fpijzc<br />

die hun beftemd is.<br />

Aan den Lomp (CydöplirtU Lumpus) een korte dikke<br />

tfsch die in de Ooft- en Noordzee gevangen wordt,<br />

Set men insgelijks de voorzorge der Natuur *) Behalven<br />

.) LINNAEUS heeft hem tot de ^erm^^AmpWf>!en<br />

gerekend. De HeerD. BLOCH zegt d t h-jb.het<br />

b l<br />

fi«wwlteutl«ft onderzoek geen l ^""j^"


. PVijzs inrichtingen onder de Vogelen, 227<br />

veele kraakbeenige hoogten heeft de visch een fchild<br />

onder de borft, die gelijk een fchulp gevormd is. Aan<br />

een' Lomp, die negen duim hoog, een voet en negen<br />

duim lang, aan den buik drie duim breed was, was dit<br />

fchild drie duim lang en twee breed. Hij eindigt in<br />

zes punten , en hij drukt zich zo vaft aan de rotzen,<br />

aan fteenen, hout, aan den grond en andere lichamen<br />

in de Zee, dat flechtseen groote kracht hem daarvan afrukken<br />

kan. Veele kleine wormen in de Zee hebben eenige<br />

overeenkomft met zijn onderlijf. Zij houden zich<br />

door allerlei vezels, haairen, vellen enz. tegen 't geweld<br />

der golven aan de klippen in de Zee vaft. Maar<br />

het fchijnt, dat het fchild bij den Lomp nog een ander<br />

doeleinde heeft. Deeze visch leeft,gelijk de mcefte visr<br />

fchen, van roof, en echter heeft hij een' te dikken romp<br />

om zo behendig te zwemmen als andere visfehen. Hij<br />

kan dus niet altijd zijnen buit innaaien. Zodra hij ruft<br />

noodig heeft, bedient hij zich ongetwijfeld van dit<br />

fchild, liegt zich daar door aan de rotzen, en verwacht<br />

in deezen toeftand geruft den buit die hem de $olven<br />

toevoeren. KLEIN vergelijkt dit fchild met het borftbcen<br />

, en heeft nog eeii foort bekend gemaakt, die allerlei<br />

verhoogingen op het lijf heeft, welke veel in de<br />

Zee bij Dantzig voorkomt, en goed fmaakt. Wegens<br />

deeze ronde fchotel aan het lijf heeft men hem ook<br />

Kleefpo.ft genoemd. Het is alsof hij een, in een'kring te<br />

faam getrokken vleugel aan den buik had.. LINN/EUS<br />

zegt, dat hij aan het Zweedfche zeeftraud zelden voorkomt,<br />

en alleen bij onweder wordt gevangen. Profr.<br />

LF.SKE noemt hem den Buikzuiger en vergelijkt deeze<br />

zuigfehijf wegens haar vorm cn nut bij den voet eener<br />

flek. De buikvinnen zouden , gelijk ook de Heer PAL-<br />

LAS<br />

heeft kunnen vinden. (Zie fchriften der Berl. CefeftseL.<br />

U St. 349.


228 Wijze inrichtingen onder de Amphïbhit.<br />

LAS ter verdediging der Artedi zeer bepaald zegt, iit<br />

een' kring gewasfen zijn. Daar tusfehen is eene opening<br />

, die met vleefchige zagte deelen omgeeven is, en<br />

door welke deeze visfehen zich aan de fteenen vaft zuigen.<br />

De ftompe kop heeft een vierkante fchedel met<br />

fchubben, die dik, entegen het licht gehouden doorzigtig<br />

als ijs zijn. Het lichaam op zich zeiven is naakt,<br />

maar heeft een kantige hoekige gedaante. In plaats der<br />

gewoone vischfehubben heeft hij zeven rijgen fcherpe<br />

beenige fchubben, die bij hem, gelijk bij den Steur, zo<br />

regelmaatig gefchikt zijn, als wij jonge boomen in rijen<br />

planten. Deeze fterke verhevenheden vergoeden den<br />

visch het gemis der fchubben, en befchutten hem tegen<br />

kwetzingen. Volgends eenige getuigenisfen zouden<br />

de Zeehonden (PfiocxJ hem vervolgen. Tegen deeze<br />

was het derhalven noodig, den visch, inzonderheid<br />

wanneer hij ergens in de Zee ftil ligt te befchermen.<br />

Wijl ook zijne vinnen zagt zijn, en dus ligt kunnen 1<br />

fchadigd worden, zo zijn ook deeze met wrattige fchubben<br />

bedekt, volgens het getuigenis van LINN^EUS.<br />

In een kort maar zeer wijd buikhol liggen twee eierftokken<br />

, die wel een derde van het gewigt van het ganfche<br />

dier uitmaaken. De ganfche kuit beilaat 207700<br />

eieren iets grooter dan 't papaverzaad. De menigte en<br />

magtige vijanden, voor welken de visch wegens de ongefchikte<br />

vorm zijns lichaams blootgefteld is, cn welke<br />

hij, wegens zijne niet merklijk groote vinnen , niet ontgaan<br />

kan, vorderen zulk eene talrijke nakomelingfchap.<br />

Tegeo de natuur der waare visfehen is het darmkanaal<br />

des° Lomps zes of zevenmaalen langer dan het ganfche<br />

lichaam. Weder een bewijs van de algemeene goedheid<br />

en voorzorg omtrent alle fchepzelen. De visch is een<br />

•flegte en langzaame zwemmer. Hij zou dus veeltijds<br />

verhongeren, wanneer zijn voedzel zofchielijk verteerde<br />

a's die van andere visfehen. Maar op deezen langen<br />

weg blijft de fpijze laug in zijn.lijf, en al het S° EDE<br />

J|


Wijze inrichtingen onder de Amphibien. 229<br />

«uttige wordt 'er uitgetrokken en komt hem te ftade.<br />

Daarom beeft hij ook geen galblaas, die anders ook de<br />

fchielijke fpijsverteering bevordert. Wanneer hij aan<br />

de rots hangt, kan ook de vischotter hem bereiken.<br />

De groote Heilbotten (PkurcmeSes HippoglosfusJ vervolgen<br />

hem insgelijks. De Noorwegers eeten hem , zij<br />

gebruiken hem als aas om andere visfehen te vangen..<br />

Wijl het ganfche lichaam niet met fchubben bedekt is,<br />

zo kunnen ze hem veeltijd wanneer hij op het water<br />

zwemt, met een flag der riemen doen bezwijmen.<br />

Doch alle deeze gevaaren roeijen hem toch niet uit. Een<br />

genacht verwant van hem, c\z(Cyciopterus vemricpusjlttït<br />

in de Zee tusfehen Amerika en Kamfchatka, maar wiji<br />

hij gansch week is, en ook weeke vinnen heeft, waarom<br />

hij ook gegeeten kan worden, zo is hij altijd in de<br />

diepte, ttrijkt niet ver, hangt altijd aan dc rotzen e.n<br />

wordt daarom nooit in een net gevangen. Men vindt<br />

hem alleen onder de uitwerpzels der Zee na een hevigen<br />

ftorm. Doch wijl hij geen luchtblaas heeft, zo<br />

gaf de Natuur hem op elke zijde des buiks een zonder<br />

voorbeeld groote urinblaas, waar door het lichaam in<br />

het hangen en zwemmen in evenwigt word gehouden..<br />

De Schepper waakt over het leven zijner dieren, de<br />

waereld moeft een groot fchouwtooneel zijner magt<br />

en goedheid zijn, alles wat adem heeft, is in Gods<br />

oogen waard geichat. Van den purperrooden zoom deiwolken<br />

ziet hij neder tot in de verborgen afgronden dei-<br />

Zee, en roept walvisfchen, infekten, wormen en 01;»<br />

zigtbaare diertjens dien de mensch niet doorgronden kan,<br />

tot geluk en leven.<br />

V I S S C H E N.<br />

De meelte visfehen zijn door hun menigte fcherpe en<br />

fpitze tanden aan andere visfehen weêr gevaarlijk. Noghans<br />

behaagde het de Natuur, ook ganfche geflachten<br />

Q 4 te


è'30 Wijze inrichtingen der Natuur<br />

te vormen, in welkers bek geen eene tand is. Zij verhongeren<br />

daarom niet, en zijn ook niet het algemcene<br />

voorwerp der vervolging. De Karpers hebben geen<br />

tanden, maar zij leeven van flijk en verbergen zich in<br />

modder. Wanneer zij kuit weipen, gaan zij aan plaatzen<br />

waar in 't geheel geen roofvisfchen komen. Een<br />

visch in Nieuw Engeland heeft in 't geheel geen tanden,<br />

maar hij is aan den kop op den rug geheel met beenderen<br />

bedekt. Zij leggen op zijn lichaam in veri'cheidene rijen<br />

regelmatig nevens elkander, en zijn vijf- en gedeeltelijk<br />

agthoekig. Er is eene bijzondere wijsheid is, dat bij<br />

veele visfehen de buikvinnen altijd recht onder de rugvin<br />

zit. Daar heeft cle visch het volkomcnfte evenwicht,<br />

wanneer hij rusten of zwemmen wil. De Zalm is niét<br />

op te houden wanneer hij zijne kuit in zoet water wil<br />

uitwerpen. Hij breekt op»deezen weg dikwijls door drie<br />

dubbeld gaaren heen, en maakt zich vrij van de boeijen<br />

die men hem in den ftroom legt. Daar en tegen blijven<br />

de jonge visfehen, welke weder naar de Zee terug keeren,<br />

altijd onder, en ftrijken in de diepte over dc kezelen<br />

weder naar de Zee. Aan de noordlijke fpitze van"<br />

Ierland is op het eiland Inch, wegens den aanmerklijken<br />

haringvangft aldaar, een afzonderlijk gebouw ingericht tot<br />

het in zouten des harings. Van het midden van Octobér<br />

tot Kersmis duurt daar deeze visferij. Vijfhonderd booten<br />

gaan gewoonelijk uit, en in gewoone jaaren vangt iedere<br />

boot in eenen nacht, zesmaal in dc week, 6000 haringen.<br />

In dc vischzouterij worden jaarlijks voorzeekcr<br />

100,000 ftuks haringen verwerkt. Tienduizend fluks<br />

worden met eene ton zout ingezouten. ARTHUR<br />

YOUNGH, die op zijne reis in Ierland aan dit eiland<br />

kwam, heeft het getal opgegceven der menfchen die bij<br />

deeze zaak van 't begin tot het einde bezig zijn, en<br />

daar door hun onderhoud vinden. Veertig jongens<br />

en vrouwen zijn noodig tot het uithaalen der ingewanden.<br />

Anderen zijn bezig met het heen en weêr brengen<br />

s,


onder de Visfehen. 23*<br />

«ren, andere met inzouten, weer andere met pakken ,<br />

het fchikken der vaten, of het laaden derzelven in de<br />

booten, üit Philadelphia komen de duigen tot de vaten<br />

herwaarts , en de kuipers krijgen hier door werk.<br />

Hoe lange zuilen wij nog moeten ftudecren, eer wij<br />

van alle hoeken der aarde de middelen van onderhoud<br />

hebben leeren kennen? Maar hoe zullen wij dan, wanneer<br />

wij van elk land dc fchoonfte bewijzen der huishoudinge<br />

Gods booren, onzen plicht betrachten, en<br />

ïn naam van alle Schepzelen, God op den altijdrookeriden<br />

Altaar der Natuur wijrook ontfteeken ? Er is geen<br />

jaar waar in niet zegen en overvloed voor de gantcbe<br />

waereld uit zijne handen ftroomde ? Geeiv'fchepzel dat<br />

niet zijne befchetming genoot, op dat daar door voor<br />

het algemeen veel goeds gefticht wierde! Overal zijn<br />

levendige fpooren van een doorgaands goeden en wijzen<br />

God. De Abt JE RU S A L E M zegt te recht: „De eenheid<br />

van God wordt door de gelijkvormigheid en harmonie<br />

der ganfche Natuur bevestigd. " Er waait geen<br />

•wind, die niet een tak van voedzel konde wegneemen ,<br />

indien er geen Voorzienigheid was. Wanneer de visfehen<br />

in den rijdtijd van een koude ftormwind getroffen<br />

worden, zo zijnze genoodzaakt, naar den grond<br />

des waters te gaan, en worden verhinderd hun kuit af<br />

te zetten. Als dan worden zij ziek, hun romp Wfïjfjt<br />

rondom dé kuit ontdoken en rood, de visch zwelt<br />

op, en wanneer dc koude wind niet fchielijk ophoudt,<br />

fterven zij. Dc visfehen hebben de drift, om de eieren<br />

niet onmiddelijk uit het warme lichaam in het<br />

koude water te laaten vallen. Zij zoeken ze daarom<br />

bij zich te houden zo lang de fcherpe winden waaijen,<br />

en de zonneftraalen niet in het water kunnen werken.<br />

Maar intusfehen zwellen de eieren in het lichaam meer<br />

en meer, zetten de huid geweldig uit, en veroqrzaaken<br />

door haar fpanning den visch i'mertcn. Is het nu niet<br />

een-werk der goede Voorzienigheid, dat deeze onaan-<br />

Q 5 ge-


S32 Wijze- inrichtingen der Natuur<br />

genaame omftandigheid niet altijd, of bij alle foortejti<br />

van visch voorkomt? Hoe ligt draait de wind? Hoe<br />

,weinig verandering in den dampkring is er noodig, om<br />

het ganfche jonge gebroed des harings, zalm, fchelvisch,<br />

kabeljauw, eer ze uitgeworpen is, voor de waereld<br />

verloren te doen zijn? Hoe rasch ware het met<br />

het onderhoud van een groot deel van het menfchelijk<br />

.genacht gedaan! Maar God is Heer ook van de winden.<br />

Hij laat deezen uit en houdt geenen in. Hij beveelt,<br />

en de ftormwind zwijgt, en legt zich neder aan<br />

zijne voeten. Hij ziet in elk oogenblik de behoeften<br />

van alle zijne fchepzelen, en maakt inrichtingen om<br />

dezelve te vervullen. Den visch wijft hij de bekwaamfte<br />

plaats om zijn kuit uit te werpen , hij zendt<br />

zonnefchijn in het water, en uit verborgen zaaden<br />

fchieten de planten op ,die de'vischeieren draagen moeten..<br />

Loof den Heere, mijne ziele, en vermeld zijne Grootheid<br />

?<br />

I N S E K T E N .<br />

Wanneer men iets fchoons wil zien, zo befchouwe<br />

men het fijne net der oogen van een waterjuffer (Lï<br />

bellulaj. Haare vleugels fchijnen onder het vergrootglas<br />

het ligft uiterft fijne weefzel als fpinrag te zijn. Daar<br />

tusfehen loopen vaatjes die door elkander gevlogten<br />

zijn, ongetwijfeld om de vleugels vastigheid en ipanning<br />

te geeven, dat ze het langgerekte diertje draagen<br />

kunnen. De rompen der Phrijganeën , d. i. de infekten<br />

, die in onvolkomen toeftand in kleine huisjesleeven,<br />

houden zich altijd in meeren, poelen en rivieren<br />

op, en bouwen zich zeiven, wijl zij zoo teêr en<br />

week zijn, dat de lucht en het water hen konde verteeren,<br />

kleine kokers, aan welke dikwijls een afgebeten<br />

ftroohalm het fuudament uitmaakt. Alle reisjes,<br />

zandfteentjes 7 verrot hout, die in het water drijven,<br />

ge*


' ónder de Infekten. 233<br />

gebruikt dit kundig fchepzel tot bevestiging zijner<br />

wooning. Aan dc uitcrfte zijde zitten dikwijls kleine<br />

Tellerdakken. Behalven zes pooten heeft de rups nog<br />

twee' vleezige tappen , waar mede zij zich in haar huisje<br />

vaft houdt, wanneer zij om voordttekruipcn of te<br />

eeten den kop en den voorfte leden daar buiten moethouden.<br />

De agterfte opening blijft ook altijd open, om<br />

haar vuiligheid te kunnen kwijt raaken. Na elke verwisfeling<br />

van huid waft het diertjen en zet zich uit.<br />

Het heeft dus ook een nieuw en grooter huis noodig.<br />

Zijn werkzaamheid is zo groot, dat het zich altijd<br />

een betere wooning bouwt, cn wanneer het zich eindelijk<br />

zal infpinnen , en door den ftand van werkeloosheid<br />

tot zijn grootfte volkomenheid zal overgaan,<br />

zo is zijn natuurdrift zo wijs, en bepaald, dat hij,<br />

om in deeze hulplooze gefteldheid des te zekerer te<br />

zijn, het huisje aan beide de zijden fluit. Daar toe<br />

dient hem als dan in 't bijzonder de Gom in zijn lichaam.<br />

Deeze kleverige fap geeft het ganfche gebouw<br />

vastigheid en duurzaamheid. Stil en geruft, bewaakt<br />

door het fcherpe oog der groote Natuur, (luimert als<br />

dan het popje zijnen fchijnbaaren doodflaap. Dezelfde<br />

moeder die hem den zoeten flaacdronk reikte , wekt<br />

hem weder op, wanneer zijn oogenblik gekomen is.<br />

Zij ontvvaaken, en hun gebit is als dan . reeds fterk genoeg<br />

om een riet of grashalm door te bijten. Zij ontwaaken,<br />

om nieuwe even zo bekwaame en vlijtige nakomelingen<br />

agter te laaten. Het wijfje kleeft de eieren<br />

aan de een of andere grasfteng die boven het water uitfteekt.<br />

En zijn er geen ftaande voorhanden, zo legt<br />

zij ze op de oppervlakte, en geeft ze den golven over<br />

tot zij ergens aanhegten »— welk eene wijsheid in een<br />

enkel infekt! — Maar kan onze God den rupzen leeren,<br />

zich eene wooning te bouwen, denkt hij met zo<br />

veel goedheid aan eiken rupzenpop, wekt hij alle verborgen<br />

zaaden in hun hulzel eens op, zo kunnen en<br />

moet


234 ïFljze inrichtingen der Natuur<br />

moeten wij het onbepaaldde vertrouwen in Hein dellen.*<br />

Zo zal Hij ook eens onzer niet vergeeten, wanneer<br />

wij tot (lof gekeerd, het overblijzel onzer leden, als<br />

ware het Gods zaad niet, door den wind verduid!<br />

De meefte Infekten verdwijnen wanneer de winter<br />

aankomt. Meeft allen zijn ze dan of m dc eieren of<br />

in de poppen. Eenige weinige foorten, die als rupzcn<br />

meer dan eene zomer leeven, kruipen in den winter<br />

diep in de aarde, en brengen die yoor hun zo duuren<br />

broodloozen tijd in de verftijving door. Dit is het lot<br />

der Maijkeverrupzen ; maar ook bet kleine rupsjen<br />

der ooftmotte (Phal. quercifoliaj komt nog voor den ;<br />

winter uit zijn ei, doch walt flechts tot het vierde<br />

deel zijner grootte, en kruipt niet in de aarde, maar<br />

gelijk het altijd aan dc zomerzijde der boomen zat,<br />

zo blijft het ook iri den winter, ongeacht de ftrengfte<br />

koude, en hoewel het als dan geen voedzel vindt, daar<br />

zitten, verheft hechts beweeging en gevoel, maar niet<br />

het leven. De geringde verandering in den dampkring,<br />

waar door de koude verminderd wordt, wordt hij gewaar.<br />

Men heeft ze in den winter van het mos zien<br />

vreeten dat aan de boomen hegt. In de eerde warme<br />

lentedagen, fchenkt de Natuur haar weder het vollp<br />

genot des levens. Zij beweegen zich, loopen weder<br />

op de boomen rond en eeten. Welk een heerlijk verfchijnzel!<br />

Midden in den winter, onder de befchutting<br />

van eenig klein mos, een teêr, week, werkloos rupsjen,<br />

zonder dat het derft, maar veel meer intusfehen<br />

tot een volkomen dier opgroeit! Wij zien in den. zomer<br />

zo veels veldwanzen, en meeneii veeltijds dat zij<br />

onnoodig waren. Maar zij dooden veele rupzen en<br />

kévers, die anders ons en den wasdom der boomen<br />

fchadelijk zouden zijn. De doornrupzen hebben aan<br />

hunne h;.lrcn , wanneer menze door een vergrootglas<br />

ziet, nog kleine boute neventakken, of jonge hairen.<br />

De


onder de ïnfehen. 835?<br />

jÖe kleinfte maden hebben fterke frrijtangen, waar door<br />

zij de gedroogde infekten en kruiden tot het fijnfte pul-<br />

Ver kunnen wrijven. Aan de vederen der Oerhaanen,<br />

der Oijevaars e. z. v. zitten luizen, welke het vet uit<br />

de huid des vogels zuigen. De Groote, Almagtige<br />

Schepper voedt overal dieren. Maar ook de kleinfte hebben<br />

weder hunne vijanden. Aan eene op zich zeiven kleine<br />

made, vondGoTZE nog een oneindig kleiner diertje<br />

met agt pooten, van een geheel andere gedaante, zittende<br />

met den kop in de holte waar de linker poot ingezet<br />

was. Onder de fterkfte vergrooting was liet<br />

niet boven anderhalve linie lang. Echter zat het<br />

met den kop in het lichaam der made, trok fappen aan<br />

zich, en keerde het groenachtige achterlijfin de hoogte.<br />

Zijn rug is daarenboven gewelfd, gelijk van een<br />

Schildkever, de pooten zirn hairig, en de oogen robijnrood.<br />

De groote made moet hun tot voedze! gegediend<br />

hebben, want zo dra de made dood was, liep<br />

ook dit infekt, gelijk ze alle doen, van het dood lichaam<br />

weg: doch het kwam weder en zoog zich op gelijke<br />

wijze aan een andere, zo dat het in deezen toeftand<br />

van den eenen vriend der Natuur tot een' anderen<br />

kan gezonden worden. Hoe groot is de Schepping!<br />

Wanneer maden aan maden zitten, en elk ftip met levende<br />

wezens vervuld is!<br />

De Procesfierupzen (Phalatta procasfonaea) vreeten de<br />

eikenboomen af, zij blijven altijd zorgvuldig bij elkander,<br />

en trekken- veeltijds met honderd te gelijk van den<br />

eenen boom naat den anderen. Deeze fchepzels fchijnen<br />

niet anders dan in de vrije lucht te kunnen leeven.<br />

Wanneer men ze in een vertrek brengt en het behoorlijke<br />

voedzel geeft, zo fterven ze toch op den eerften<br />

dag. Wanneer ze eindelijk tot de verandering zullen<br />

overgaan, gaan ze in de fchoonfte order, gelederwijs<br />

van den boom, op welke ze groot geworden zijn, en<br />

be-


256" Wijze inrichtingen der Natuur<br />

begraaven zich gemeenfchapbjk aan den wortel dei<br />

eike. De Puppenzak heeft twee van elkander ftaande<br />

ftaartpunteh, en aan deeze fpinnen zij zich onder elkander<br />

te famen, zo dat men een ganfche klomp van dezelve<br />

bij elkander vinden kan. Maar nog veel kundiger<br />

en bewonderenswaardiger is de regelmatigheid , met<br />

welke de in Augustus uitgebroken en bevrugtte wijfjes<br />

haare eieren aan een loodrechte vlakte hegten. Eerft<br />

wordt de ganfche vlakte meteen uit het agterde vloeijend<br />

lijm overtoogen. Als dan ftrooit het werkzaame wijfje<br />

de helft van haare dikke vederbos op deeze taaije<br />

ftoffe. Deeze vedertjes kleeven zonder orde in het lijm<br />

en maaken een volkomen bed voor de eiertjes uit. Waarlijk<br />

men zegt eene waarheid, wanneer men ftelt, dat<br />

de ecrlle menfchen alle haare kund en bekwaamheden<br />

van de dieren geleerd hebben. Op deeze zagte onderlaag<br />

worden als dan 150 eieren in de fchoonfte evenredige<br />

orde gelegd. Doch op dat ze ook van de boveufte<br />

zijde tegen den invloed der lucht en andere befchadigingen<br />

zouden befchutzijn, worden ook de donkere veeren<br />

van het achterlijf van het wijfje uitgerukt, en elk<br />

veertje met zijn punt in het ei vaft gedrukt, echter zo,<br />

datze alle, gelijk de pannen op het dak, naar eene richting<br />

liggen. Zij, die ooggetuigen hier van zijn geweed,<br />

zijn over de bekwaamheid van het wijfjen verbaasd.<br />

Door deeze bedekking ontdaat een overtrekzel,<br />

die naar een dobbeldeene kleed gelijkt. Wil men de<br />

eieren ontblooten , zo heeft men een mes noodig, om<br />

de vad aan zittende vederen er af te fchraapen. Ziet<br />

daar menfchen , kinderen, jongelingen ! en in 't bijzonder<br />

, gij harde gevoellooze gemoederen 1 Ziet<br />

daar hoe God voor Rupzen zorgt, welke gij voor drek<br />

en ongedierte in de fchoone Schepping, met verachting<br />

aanziet!<br />

Do


ender de Infekten^ 337<br />

Be Infektenkenners hebben voor lange opgemerkt,<br />

dat onder het hair der kleinfte vlinders naar evenredigheid<br />

veel meer fchoonheden voorkomen, dan onder de<br />

groote. De kleine geftaartte Blauwfchiller (Papilio quer<br />

atsj heeft zulk een fchoone donkerblauwe verfcheidenheid,<br />

het coloriet verwisfeit naar elke veranderde richting<br />

zo-zeer, de vleugels hebben zulk een' fchoonen<br />

Atlasglans, dat de menfchelijke trots daar door vernederd<br />

wordt, en het bekwaamde penceel zich moet<br />

fchaamen, wanneer het de Natuur wil afmaaien. . De<br />

vlinder vertoont, wanneer zijne vleugels uitgefpreid<br />

liggen, en den kop tegen het licht gehouden wordt,<br />

het fchoonde blauw. Maar draait men den kop maar<br />

een weinig, zo ziet men in die plaats een onaanzienlijker<br />

zwart roet, En houdt men het diertjen zijdwaarts,<br />

zo wisfelt het blaauw en zwart naar de onderfcheiden<br />

richtingen op de linker en rechter vleugel af. Wij weeten<br />

, dat deeze tekeningen en kleuren door veele kleine<br />

vederen ontdaan, die op de bovende en onderde bladen<br />

der vleugels in de fchoonde order ingezet, aan<br />

haare punten met elkander verbonden zijn. Welk menfchelijk<br />

verdand echter kan alles wat er toe behoort,<br />

om deeze kleuren zo fchoon, zo fnel te doen afwisfelen,<br />

vergaan en wederkomen, overzien, zich voordellen<br />

en verklaaren? Welke taal kan het befchrijven,<br />

welke wijsheid kan hetnamaaken? Aan de Poppe der<br />

Rups der blauwe ordensband (PhaUna FraximJ verandert<br />

na agt dagen het helder geel der poppe in het<br />

fchoonde fiolet, en door de vleugelfcheeden fchitteren<br />

eenige lichtgeele , en twee roode vlekken. Men zegge<br />

liever dat in de waereld niets fchoon en groot zij, dan<br />

dat men deeze onbegrijplijke magt der Natuur niet aanbidde.<br />

De Scheikundigen maaken ook ras uit een geele<br />

koleur eene blauwe, maar zij mengen iets anders buiten<br />

aankomend daar bij. Hier fchept de Natuur in het<br />

duidere, uit zich zeiven, wit de reeds voorhanden zijnde.


*3& Wijze inrichtingen der Natuur<br />

de fappen; te]wijl zij uit de rups een volkomen dief<br />

vormt, ontdaan deeze fchielijke kleurveranderingen.<br />

Laat ons toeftaan, dat wij niets verdaan van de werken<br />

Gods! Dikwijls wordt de Maan bij een verduistering<br />

rood, als een gloeijend ijzer, en deeze fehijf maakt als<br />

dan onder de blinkende Sterren een heerlijke vertooning,<br />

wanneer dc lucht helder is. Zo dra dc verlichting weder<br />

begint, verdwijnt de roodheid, en de fchaduw<br />

wordt weder bruin. Kunnen wij dit ook namaaken ?<br />

Laat ons vol eerbied en ootmoed nedcrvallen en den<br />

Mcefter deezer kunft aanbidden!<br />

Elk menfeh kent ongetwijfeld de vlijtige Bijen, en het<br />

waar fchande voor het menfchen verihmd, zo wij oud<br />

wierden, zonder eens de bedekte wonderen iu deeze<br />

fchoone huishouding naauwkeurig na te gaan. In den<br />

zomer verzamelen de Bijen den ganfchen dag, en veele<br />

van hun loopen nog den ganfchen nacht in de korven<br />

rond, om de vijandlijke bijenmottcn buiten te houden,<br />

die insgelijks hunne eieren in den korf trachten te leggen.<br />

In elke celle leggen de oude bijen zo veel bloemsnftof<br />

als noodig is, om de rups tot op haare ontwikkeling<br />

te voeden. In het Graatlchap Eberftein<br />

merkte men, dat een Muurbije drie cellen in den kop<br />

van een tabakspijp bouwde. Onder, waar ze eng is,<br />

la°- zij er een aan , boven deeze bouwde zéjnog twee andere<br />

cellen, en alle deeze nette cellen waren van binnen<br />

met bloemftof opgcfierd. Onder het vergrootglas erkende<br />

men het poeder voor het bloemftof van het gemeene<br />

heikruid (Erich lulgarisj. Het geen men voor<br />

het uitwerpzel derjbije hield, waren de uitgevreten balletjes<br />

der zaadftof bolletjes van dat gewas. Dus gaat niet<br />

het geringfte in de Natuur verloren. Deeze vlijtigeinfekten<br />

xoovenoveral, dochhaarroofbevordert het leven,en onderhoudt<br />

het jonge gebroed, dattori groote oogmerken uit<br />

het ei te voorichijn komt. lnWeftindicn maaken de bijen<br />

eerft


ondtr de ïnfektett. 239<br />

eerft hole blaazen van wasch, die de groote en gedaante<br />

Van een' olijf hebben. Een menigte van deeze waschblaazen,<br />

zetten zij als druiftrosfen aan elkander. Zo<br />

dra de kleine huisjes gereed zijn, draagen zij honig in<br />

deeze blaazen , en wanneer zij allen gevuld zijn, fluiten<br />

zij ze en werken aan nieuwe blaazen. Zij fpaaren deeze<br />

honig ontwijfelbaar voor den regentijd, wanneer ze<br />

niet kunnen uitvliegen. Zij leggen deezen honig altijd in<br />

een' holen boom, of in de holen der rotzen, en altijd<br />

aan de Zeezijde, op dat de dieren die graag naar denzclven<br />

zijn, 'er niet bij zouden kunnen komen. Dehonig<br />

in deeze blaazen is klaar en welfmaakend. Dezelfde<br />

voorzichtigheid moeten inzonderheid de bijen in<br />

Caijenne aanwenden, wijl zij, naar het getuigenis der<br />

inwooners, gecnen angel hebben. Misfen zij in de daad<br />

dit werktuig ter verdediging, wie moet dan niet de wijsheid<br />

des Scheppers bewonderen, die op deeze wijze nog gezorgd<br />

heeft, dat ze niet om niet arbeiden! In Europa<br />

fchrikt de angel der bijen den roover af, — in Amerika<br />

woonen zij boven de Zee zeker. Bij ons bouwen zij kleine<br />

cellen, en zetten uit veele zeshoekige holen hunne raaten<br />

te famen. Daar maaken ze langronde blaazen en<br />

vullen geheele koekeu met den besten honig. (*)<br />

WoR-<br />

(*) Hier komt weder te pan een plaats uit SHAKESPE".<br />

die niemand kan verbeteren: De bijen zijn fchep-<br />

„ zelen, die een bevolkt Koningrijk naar het voorfchrife<br />

,1 der Natuur, in de kuntl der orde, onderwijs geeven.<br />

„ Zij hebben een'Koning, en bedienden van onderfcheiden<br />

aart, van welke eenige, als Staatsdienaars t'huis<br />

goede tucht houden; andere als Soldaaten, met hunne<br />

„ angels gewapend, op de bloemen des zomers buitmaa-<br />

„ ken, welke zij in vrede naar huis in de Koninglijfce<br />

„ tent des Veldheers brengen , welke met de R egeerings<br />

zorgen bezig is, en het opzicht over de vlijtige<br />

arbeiders heeft, welke gulden daken bouwen;<br />

terwijl inwoonende Burgers hunnen honig kneeden,<br />

R „ de


340 Wijze inrichtingen der Natuur<br />

W O R M E N .<br />

Er is bezwaarlijk een rivier in de waereld, die niet<br />

eenige fchaaldieren uit deeze klasfe met zich voert. De<br />

Schepper heeft ook de kleinfte wateren bevolkt. Menfchen<br />

en dieren naderen dezelve en zoeken daar hun<br />

onderhoud. Het rivierbed, de kruiden die daar wasfen,<br />

het ftille of langzame vloeijen des waters - zijn<br />

eenige der omftandigheden, van welke de dieren van<br />

deezen aart afhangen. Eenigen beminnen het fijn zand,<br />

anderen de grove kezels. Voor eenigen is het flijk, anderen<br />

verkiezen de fchaduuwrijke ftruiken. De Schepper<br />

heeft alle foorten verzorgd, ook onder de geringde<br />

dieren is eenen altijdduurenden ftiïjd, maar even daar door<br />

wordt de orde onderhouden. De Rivierconchijlien hebben<br />

zeer veele vijanden. Veele fpechtachtige vogelen ,<br />

en veele watervogels, haalenze uit hunne fchaalen. De<br />

bloedegels in het water zuigen ze uit, en veele visfehen<br />

eten ze. Daarom gaf de Schepper hun een dekzel tot<br />

fluiting van haar huis, en deeze zit door dén of meer<br />

haaken aan hen valt. Wanneer hun gevaar nadert, fluiten<br />

zij haar huis, enbefchutten zich daar door. Wijl zij<br />

veeltijds in de kleinfte wateren leven moeten, zo kan<br />

het niet misfen of het water verdroogt fomwijl geheel,<br />

de dekken en mosfclen liggen bijna op het drooge land.<br />

Mie fchaaldieren der Zee zouden in dit geval plotshug<br />

derven; maar de Hekken en mosfelen in zoet water,<br />

hebben een taai leven. Men heeft er gezien die vier<br />

da-<br />

de arbeiders en draagers hunne lasten aan denengen iff-<br />

" gang ophoopen, en de ernftige richter met zijn mor-<br />

rend gefuis de werklooze. overlastigen, den bleeken<br />

dienaaren overlevert." Zie zijn Kmvg Henirtk den<br />

hen Een bewijs, dat deeze Dichter de Natuur, van<br />

welke de Dichters fpreeken, niet maar b.j naam gekend<br />

heeft.


onder de Wormen. 24.x.<br />

dagen op een drooge plaats zonder water in 't leven<br />

bleeven, en zich weer openden als men ze in het water<br />

deed. Door dit eenvoudig middel heeft de Schepper<br />

voortreflijk voor hun gezorgd. Zij lijden niet door die<br />

verandering des waters , zij leeven gelukkig wanneer de<br />

ftroom fterk is, en fterven niet terftond , wanneer haare<br />

bron in den zomer verdroogt. De flekken behooren<br />

tot de vruchtbaarftedieren, wijl zij nevens veele andere<br />

vervolgers, bijzonder ook den jongen visfehen tot<br />

voedzel dienen. Gelijk de kuit der kikvorfchen, die met<br />

een bruine taaije ftofFe omgeeven is,- heeft ook de kuit<br />

der flekken een flijm die de eieren te zamen houdt, en dient<br />

om ze ergens aan te hechten, en welke te gelijk het eerfte<br />

voedzel is en voornaamelijk den jongen flekken de eerfte<br />

grondftof tot hunne fchaalhuizen levert. Wij hebben<br />

reeds dikwerf opgemerkt, dat de Schepper veele goede<br />

oogmerken met elkander verbindt, en alle dezelve zon.<br />

der grooten omflag bereikt. De waterllekken kunnen<br />

ook den kop geheel in het vleeschje rug haaien, op<br />

dat hij niet gekwetft worde. Veelè hebben in plaats<br />

van een' mond, alleen een tong, die, gelijk een fterke<br />

zuiger, tot het inzuigen en aantrekken van grove<br />

deelen in het water dient. Veele kleine waterwormen<br />

fteeken altijd met den kop in het flijk, gelijk een wortel<br />

midden in zijn voedzel ingeplant is , met het overiggedeelte<br />

des liehaams zijn ze geftadig in beweeging;<br />

hierdoor ontdekken ze zich, maar zij befpeuren ook<br />

de geringde beweeging, zonder aanraaking. En nauwlijks<br />

hebben zij de geringfie gewaarwording van eenig dreigend<br />

gevaar , of zij trekken zich in en verbergen zich m<br />

de weeke diepte. Het kleinfte onaanzienlijkfte fchepzel<br />

verdient opmerkzaamheid, wanneer men zijne leefwijze,<br />

gedrag, onderfcheiden omftandigheden , kunften en<br />

bekwaamheden beftudeerd. Voor hunne betrekkiiag<br />

hebben zij altijd de beste leden, de nuttigfte werktuigen,<br />

de zekerfte driften.<br />

K. at FB..A.ISJ.


S42 Wijze inrichtingen der Natuur<br />

P L A N T E N - .<br />

In het ganfche Plantenrijk is de vermeenigvuldiging<br />

ongemeen fterk , maar bijna ongelooflijk is de vermeerdering<br />

der.grasfoorten , welke wij tot ons brood bouwen.<br />

Uit een enkele gerstenkorn, heeft men eens opgemerkt,<br />

dat twaalf, groote en zeven kleine afren vol<br />

hoorn opgefproten -zijn. Tweehonderd airen heeft m eh<br />

uit een grein voord zien fpruiten. In zeker klooster bewaart<br />

men een' gerstenftruik met 249 halmen, waar aan<br />

men over de achttienduizend korrels geteld heeft. Dubbelde<br />

korenairen zal men in alle zomers, waarin het<br />

weêr niet al te ongunffig is, op de meefte velden vinden.<br />

Ik bezit er een uit mijn Vaderland, die neflens<br />

de hoofdfteii nog acht kleine zijairen gefchoten heeft.<br />

Waarfchijnlijk kan, wanneer de grond gunftig en er<br />

overvloed van voedzel is, elk korntje in de zaadlap<br />

(Cotyledones) een bijzondere plant worden. In den kruidtuin<br />

der Univerfiteit te Oxfort lei men in bet jaar 17 68.<br />

een enkele roggekorn in de aarde, de welke in het volgend<br />

jaar 21109. airen droeg, en in dezelve waren<br />

576840 korrels, welke te famen 47 ponden en 14 lood<br />

wogen. Hoe veele tonnen rog worden niet alle jaajenin<br />

Zweden gebruikt, om daar uit Genever te ftooken!<br />

Op het eiland Amack dat anders wegens haare<br />

vruchtbaarheid niet zeer geroemd is, vond men in 't<br />

jaar 1780. in de weitoogft een halm op welke 43 airen<br />

ftonden, elk had 50 of 60 korrels, zo dat de vrucht<br />

over de tweeduizendvoudig was. Ziet men hier niet<br />

klaar, dat de Schepper voor het leven en de onderhouding<br />

der menfchen Vaderlijk gezorgd heeft ?<br />

Men field het zeker als eene door de Natuur zelve<br />

gemaakte inrichting , dat onder honderd Mistelplanten<br />

op de boomen 99 door de Droefel (Turdus visoivorusj<br />

voordgeplant worden. Uit de besfen deezer ftrnik<br />

kookt


onder de Planten. 243;<br />

kookt men lijm , om de roeden te beftrijken waar<br />

mede men deeze vogels vangt. Maar dezelfde vogel<br />

voedt zich in den winter van de besfen deezer ftruijj,<br />

en terwijl hij deeze op de takken der boomen eet, verftrooit<br />

hij de zaaden , en fteekt ze dikwijls met zijn fneb<br />

in de fchorsch der takken.. De lijm, in welke de<br />

zaadkorrels liggen, dient tot bevestiging van het zaad,<br />

de plant verkrijgt regen en zonnefchijn , en zo-overwaft<br />

ze eindelijk de kroon des booms. De Schepper heeft<br />

voor alle gewasfen, die haare wortels niet onmiddelijk<br />

in de aarde fchieten, maar uit andere planten voedzel<br />

haaien , op eene bijzondere wijze gezorgd, en hoe zouden<br />

zich deeze planten anders onderhouden kunnen?<br />

De Vanille (Epidcndron Vaniüa) behoort tot deeze zicli<br />

aauhegtende gewasfen. Daarom' heeft ze zulke fijne<br />

zaaden, die overal heen vliegen, overal plaats vinden<br />

en overal inwortelen kunnen. Nietveele planten kunnea<br />

op natte of aan vogte plaatzen voordkomen. Ook daar ,<br />

waar meer fchaduw dan zonnefchijn is, kwijnen de<br />

meeste gewasfen. Zij vorderen frisfche lucht, en<br />

kunnen, wanneer zefchoon worden en een aangenaame<br />

groene kleur zullen verkrijgen , nog minder als de meefte<br />

dieren, lange opgefloten blijven. Maar op alle zulke<br />

plaatfcn, waar het woud het digtfte bevvasfen is,<br />

zelfs aan kranke gefchonden boomen y welkers fap gemeenlijk<br />

fcherp en vuil is, wasfen Zwammen. Voor<br />

ons fchijnen deeze niets te zijn. De meefte bezitten<br />

niets dan een ruwe wrange aardfap,die in haar losweefzel<br />

nog niet genoeg gelouterd is. GLEDITSCH zegt,<br />

dat ze den keveren, flekken, vliegen en rupzen. tot<br />

voedzel dienen; en deeze wederom zijn het gepluimde en<br />

ander wild tot fpijze beftemd. In den zomer en winter<br />

wasfen overal in de bosfchen de Steenvlegtcn c~Lkhc-><br />

nes) gelijk ze in de Zee aan, koraalen en fchaalen wasfen.<br />

Waar ergens oud hout ligt., op een hoop vaste aarde<br />

over. een vilt van mos flrekken zij zich uit. Tamme en»<br />

k 3<br />

w i i<br />

'


'544 Wijze inrichtingen der Natuur<br />

wilde dieren zoeken ze op, bijzonder in den nawinter<br />

wanneer ze ftreng is en 'er lang diepe fneeuw ligt.<br />

Eenige foorten fLichen cervinusj dienen het Roodhert, andere<br />

("Luiten rangiferj het Renhert tot voedzel. De zogenaamde<br />

Orfeille (Lichen RoccelleJ wordt in de ververij<br />

gebruikt. Er houden zich ook veele infekten in<br />

op. Eenige zijn ligt grauw, en vol van een natuurlijke<br />

lijm. Mogelijk kon men er papier van maaken wanneer<br />

men ze in menigte verzamelde. GLEDITSCH<br />

#egt dat de hommels en wespen de licht grauwe foort verzamelen<br />

, en ze in plaats van verrot bout gebruiken<br />

om haar neft daar van te bouwen. Onder de varen<br />

komen er veelen b. v. het Maankruid (Osmunda LutiariaJ<br />

en de Addertonge fOpkioglosfumJ in het veld tusfehen de<br />

willigen en hagen voor, en dienen den Rheën en fchaapen<br />

tot aas, waaraan zij zich veeltijds vergasten. Wanneer<br />

in Februarij fterke fneeuw ligt, zoekt het Rhee<br />

greetig de jonge fpruiten van deeze foorten. De groote<br />

voorraad die in de bosfchen voorkomt, en in eikden,<br />

beuken en hazelnooten beftaat, dient het zwarte cn roode<br />

wild ter mesting. Ook is het wild ooft, dc menigte<br />

van afvallende nooten en kaflanien voor dezelve beftemd.<br />

Van zo veele besfen aan ftruiken en de vruchten<br />

van andere boomen geneeren zich de kleinere dieren<br />

en het pluimwild. Wat eindelijk de voorraad onder de<br />

aarde en de zwammen, die het naaft aan de oppervlakte<br />

zitten, betreft, deeze heeft de Natuur den keveren en<br />

anderen infekten overgelaaten. In het Land Crain is de<br />

Tijloos (Colchicum autumnale) ongemeen menigvuldig. In<br />

den zomer fpeelen de kinderen met deszelfs vruchten en<br />

zaaden; niemand eet ze echter, wegens den fcherpen<br />

wrangen fmaak. De Schepper waarfchuwt daar door de<br />

menfchen, om zich daar mede niet te vergiftigen. In het<br />

voorjaar is ze ook zelfs den osfen doodlijk. In den<br />

herfft is het gif zo gevaarlijk niet, en gedroogd fchijnt<br />

het geheel en al onfchadelijk te zijn. Dus hebben ook<br />

die


onder de Planten. 245<br />

die dingen, die in bet eérft flechts werktuigen des doods<br />

fchijnen, even als alles in de Natuur haare nuttigheid.<br />

Het Peereboomehout is ongemeen gefchikt tot het maaken<br />

van lijften en alle glad houtwerk, om het zwart<br />

te maaken heeft men een menigte middelen. Daar bij<br />

heeft de Natuur voor ons genoegen gezorgd. Hoe veele<br />

fchoonheden in het Plantenrijk die het oog verrukken<br />

! Hoe verrukkend zijn veele onaangeziene bloempjes<br />

onder het vergrootglas! Doch de Schepper laat er<br />

duizenden in de wouden verbloeijen , waar ze alleen van<br />

infekten , niet van menfchen gerooken, en door de zagte<br />

windjes gekuft worden. In Wenen gebruikt men in<br />

de lederbereidingen in plaats van de Galappel de kelk<br />

van een foort van eikel (Qucreus JEgilops) die in Smijrna<br />

waft. En men kan daar alle jaaren 50000 Centeners<br />

van deeze kelken hebben. De opperde huid der populierbladen<br />

heeft een dikte, die niet het tweeduizend<br />

fte deel van een duim bedraagt, en in de groote van een<br />

fpeldeknop zijn ontelbaare dooreen gevlogten vaatjes<br />

en pijpjes, die onder zich een geheel uitmaaken, en een<br />

Mijnrupsjen befchuttcn moeten. Het geringde dukje<br />

daar van vertoont onder de faamgedelde vergrootglazen<br />

onuitfpreeklijke fchoonheden. Maar waar dc Natuur<br />

vaten vormt, daar fchept ze ook vruchten. Daarom<br />

zendt men b. v. uit Pruisfisch Pommeren zo veel graanen<br />

, en nog meer ooft; verfche appelen inzonderheid<br />

gaan uit de havens des Lands naar Petersburg en Riga<br />

in een oneindige menigte. Indien het een vruchtbaar<br />

jaar is, gaan alleen uit de haven van Steiïm jaarlijks twee<br />

of drie duizend tonnen, elk op twee en een halven Berlijnfchen<br />

fchepel gerekend. In het jaar 1779. gingen er<br />

acht fchepen door de Zond met verfche en drooge vruchten<br />

gelaaden uit Spanje, Vrankrijk, Italien en Portugal<br />

naar de Noordlijke Rijken. In den omtrek van Darmdad,<br />

Manheim, Worms en Spier zijn eenige oorden<br />

die jaarlijks twee of drieduizend Guldens aan kersien<br />

R 4 op-


24-6* Wijze inrichtingen der Natuur<br />

opbrengen. Waar bij ons in de bosfchen eenige plaatzen<br />

van hout ontbloot zijn geworden, daar worden ze<br />

door de priemen, die in Maij en Junij bloeijen gansch<br />

geel. In zandige plaatzen bloeit dit gewas tweemaal,<br />

in het voorjaar en den herfft. Daar door is het in de<br />

bijenteelteen koftbare plant, en wanneer in den winter<br />

al het andere gras met fneeuw bedekt is , zoekt nog het<br />

roode wild daar aan zijn voedzel. De Schepper vergeet<br />

geen eenige zijner fchepzelen. De aarde heeft zo<br />

veele kiemen, dat alles wat ter onderhouding der dieren<br />

noodig is, beftendig moet opgaan en bloeijen. In<br />

de oorden van Duitschland, waar de winter laat, en<br />

de lente vroeg aanvangt, kan het den bijen nooit aan<br />

bloemen ontbreeken. De witte klaver, die zo voortreflijk<br />

voor hun is, waft fchier overal. De Kornelboom<br />

bloeit reeds in Februarij, daar op volgt de Amandelboom,<br />

en voords is de reeks van bloeijende ooftboomen<br />

onafgebroken. De Dennen hebben een ongelooflijken<br />

voorraad van ftof tot wasch voor de bijen ,<br />

en des te meer daar ze zelve tot de harftdraagende boomen<br />

behooren. Onder de heefters zijn zelfs de zwartdoorn,<br />

de braambesfen, en de wilde roozen tot het inzamelen<br />

van den honig en het wasch zeer dienftig. Onder<br />

de loof boomen is behalven de eike, de vuilboom<br />

en de Ahorn , bijzonder ook de linde en weide voor de<br />

bijen. Veele duizenden bloeifems zijn aan een' enkelen<br />

boom, elk derzelven waaszemt den zoetften reuk, en<br />

zweet honig. Allervoortreflijkft is het voedzel der<br />

bijen daar, waar ganfche velden met wortelen, maan<br />

en boekweit bezaaid worden. Zinds men ook begonnen<br />

heeft op de zogenaamde kunftige weiden voeder kruiden,<br />

inzonderheid Esparcette en Lucerne te bouwen,<br />

zo is daar door voor Millioenen bijen gezorgd. Iu de<br />

Palts en Baden wordt zeer veel Hennip gebouwd. De<br />

kummel heeft zo veel zaadftof, dat er een menigte,<br />

wasch uit bereid kan worden. De bloeizem der aardap-<br />

pe*


onder de Planten. H7<br />

pelen, waar mede men thans ganfche akkers bebouwd ,<br />

is een zeer nuttig middel voor de bijenteelt. Zij bezoeken<br />

verder de bloeizem van Kool, Ramcnas, Wortelen en<br />

Knollen, zwart- en haaver- wortelen in de hoven. Deeze<br />

laatfte bloeijen iets laater in 't jaar, daar door zijnze<br />

den bijen des te aangenaamer. Men ziet dat zij op<br />

de bloemen der uijen en knobloog met ongemeene<br />

graagte vallen. Zij verfmaaden ook de boonen en erwten<br />

niet. De bloeizem der komkommeren geeft veel<br />

honig: bij deeze en dergelijke bloeizem is de verrichting<br />

der Infekten des te nodiger, daarom lokt de Natuur<br />

ze ook door een grooter menigte van zoete fap meer<br />

tot deze bloemen , dan ergens elders heen. Op de drooge<br />

zandvelden waft de heide , maar even deeze is het<br />

die in Nederfaxen de bijenteelt ongemeen gewigtige<br />

voordeden verfchaft. Heide en Vlas walt overal als onkruid,<br />

maar voor de bijen zijnze als alle olijplanten,<br />

de gewenschfte gewasfen. Dit zijn eenige van de voortreflijkc<br />

inrichtingen die de Natuur zelve tot voeding<br />

der bijen in Duischland en nog meer in alle zuidelijke<br />

landen gemaakt heeft. Voegt men daar bij, dat in<br />

veele Landen bergen en dalen overal afwisfelen; dat,<br />

gelijk b. v. in het Graaffchap Eber/lein de velden altijd<br />

door ontelbaare bronnen bewaterd worden, en dusfmaakljjk<br />

gras , witte klaver , en veele Millioenen bloemen<br />

kunnen teelen, dat op de hoogten der bergen Alpengewasfen<br />

, en de fpecerijige wilde Tijm overal groeit;<br />

dat 'er eene afwisfeling is van ganfche bosfchen van<br />

Dennen , Populier en Kastanieboomen , uit welkers<br />

fchoone bloemtrosfen in Maij de fchoonfte reuk zich<br />

door de vruchtbaarfte dalen verfpreidt ; dat willigen,<br />

ooftboomen en tuinvruchten daar in overvloed voorhanden<br />

zijn; dat men alles, wat 'er nog ontbreekt, aanbouwen<br />

kan, en zou men dan niet de voorheen veel<br />

fterker gedreeven bijenteelt weder aanvangen, en kunnen<br />

heritellen? Uit Amerika hebben wij de zonnebloe-<br />

R 5 roe'a


148 Wijze inrigtingen der Natuur<br />

men in Duitschland gekregen. Een zeer dienftig voeder<br />

voor de bijen, bijzonder iu den Herfft. Men weet<br />

hoe zij op deeze bloemen vergaderen; uit elke bloemkelk<br />

komt een bijê wanneer men 'er ilegts tegen ftoot.<br />

De Citroen-Milisfe waft als een onkruid , maar ze<br />

is als alle Europifchc kruiden, uituecmend in de bijenteelt<br />

en kan aan de middclmaatig.de plaatzen geplant<br />

worden. Veelmaals is een land, dat met deeze gaaven<br />

der Natuur allerzijds gezegend is , iets kouder<br />

dan anderen, wijl het met hooge boscbrijke bergen<br />

omgeeven is. Maar even deeze bergen bedekken, gelijk<br />

men ook in het Graaffchap Eberjtem ziet, de<br />

dalen die tusfehen dezelve liggen, tegen alle guure<br />

winden. Op deeze bergen heeft men ook daar den overvloed<br />

van hout; den Murgfiroom , die bijzonder 111<br />

Gerfpach den handel verlevendigt en verligt, en zo veele<br />

andere zeer nuttige kleine beeken te danken. Wat<br />

waren zonder deeze de weiden ? En hoe veele voortreflijke<br />

grasfoorten zouden wij moeten ontbeeren ,<br />

wanneer zij niet in de fappen der dalen konden gedijen.<br />

De weidenhaver (Avew elacior) laat zich driemaal maai-,<br />

jen ze wordt ettelijke voeten hoog, en is op de beste<br />

weiden in Zwitzerland en Holland het voornaamfte<br />

voeder ; het kan overal gebouwd worden , en duurt<br />

wel tien jaaren. De weiderfvosftaart (Alopccurus pratenfisj<br />

blijft in drooge plaatzen klein, maar wordt in<br />

vochte en natte oorden groot. Doch de Schepper heeft<br />

nog meer voordeden in dit gras vereemgd. Het behoort<br />

tot dat, 't welk men in het voorjaar het eerft<br />

afmaaijen kan. Het is het eenigfte gras dat met door<br />

de rupzen aangetaft wordt. Daarom bevelen de landbouwkundigen<br />

het te zaaijen daar waar men anders<br />

de fchadelijke Grasrupzen niet verdrijven kan. Het<br />

waft wild, en zijn zaad wordt rijp eer de tijd komt<br />

in welke men het hooij kan afmaaijen. Dat is de rei>n<br />

waarom het hoogft zeldzaam uitfterft op de weiden


mder de Planten. 249<br />

den. Het blijft nog overig wanneer alle andere foorten<br />

fterven. Het geele ruikgras f Anthoxanthum odoratumj<br />

blijft wel altijd klein, maar het is een waare lekkernij<br />

voor het vee. De Muskusreuk , die het hooi<br />

en dikwijls zelfs de weiden van zich geeven, ontftaat<br />

alleen van deeze plant. Want men vindt geheele en<br />

aanmerklijk groote ftreeken , waar het hooi deezen<br />

reuk niet heeft, wijl daar dit foort ontbreekt. Het<br />

waft niet alleen aan het water , het tiert ook wel<br />

aan bergen en op drooge vlakten. Maar ook zelfs voor<br />

de moerasfen heeft de wijze Natuur eene grasfoort gefchikt.<br />

Deeze is het weidenlischgras , (Phleum pratenfcj<br />

dat ook bij ons wild en groot waft, maar in het nat zeker<br />

niet voor alle diereu is. De fchaapen ectcu het<br />

niet gaarne, maar de paerden zoeken het greetig op.<br />

Daar en tegen hebben de fchaapen aan het fchaapsgras<br />

(Fejiuca ovinaj het beste voeder. LINN^EUS heeft<br />

de landbouwers daar op het eerfte hun aandacht doen<br />

vestigen. Aan drooge zandige heuvelen, en dus daar<br />

waar zich de fchaapen het lieffte ophouden, waft het<br />

zelve. Menigmaal fpruit het tusfehen de hei uit. Men<br />

heeft het in Zweden gezaaid, het ging niet op, doch<br />

bleef tien en meer jaaren in wezen. Voor alle dieren is<br />

het Rosgras (Hokus) bijzonder het wollige ("Htkus lanatus)<br />

dat zelfs op vlugzand voordkomt, en ter bevestiging<br />

daar van dienen moet. Het gaat althans niet<br />

ligt onder daar waar het eens wortel gefchoten heeft,<br />

en wanneer men het op de hoogfte plaatzen zaait, zo<br />

kan men toch daar door den fchapen een zeer vroegtijdig<br />

groen voeder verfchaflén.<br />

Hoe meer men met de Natuur bekend wordt, hoe<br />

meer men ziet, dat men flechtshet Alphabeth der Natuur<br />

geleerd heeft, en haare wijsheid nooit zal doorgronden.<br />

Met de grootfte en eerwaardigfte eenvormigheid<br />

verbindtze altijd eene ©nbegrijplijke verfcheidenheid.<br />

Het


25° Wijze inricht'tnge der Natnur<br />

Het heestergewas waar van wij de Arabifche gom bekomen<br />

(Mimofa Sewga/J en dat dikwijls een kleine boem.<br />

wordt, dat ook den naam des Aegiptilehen fcheutdoorns<br />

verkregen heeft, waft in Arabicn, op een'onvruchtbaren<br />

grond , bijzonder aan den berg Sinai, en maakt<br />

daar ganfche bosfchen uit. Men brengt ook groote<br />

ftukken van het land van Senegal naar de weftlijke kuft<br />

van Afrika. Het moet toch even dezelfde boom zijn.<br />

Wijl hij van boven tot onder vol ftekels is, zo klaagen<br />

alhier alle reizigers over hem. Het is moeijelijk<br />

door deeze ftreeken te wandelen, wijl men overal aan<br />

de ftekels blijft hangen en de kleêren fcheurt. Doch<br />

het fchijnt, als of dc Natuur in deeze arme en woeste<br />

oorden, waar zij haar ganfche voorraad niet konde<br />

uitdeelen, de weinige gewasfen die daar groetjen,<br />

tegen de aanvallen van hongerige dieren meer dan<br />

elders in befcherming wilde neemen ; en bewaardeze<br />

daarom met ftekels. (De ouden noemden den boom<br />

Acacia, en fpreeken daarom van Spitiac Acaeiae, Gummi<br />

Acaciae fpinofae &c.) uit deze zo zeer gewapende<br />

boomfchors mi, druipt de gom , gelijk onze kerfeaboomen<br />

ook een weinig leveren. De Arabieren verzamelen<br />

alle deeze hardgeworden droppelen , vullen<br />

daar mede groote en kleine zakken van ruige vellen,<br />

die zij voords toenaaijen, en in het najaar in Cain aai<br />

de Kristen- en Turkfche kooplieden verkoopen. De<br />

fchoonfte Arabifche gom is roodachtig, bijna doorzichtig<br />

, en kan tot edeler oogmcrKen gebruikt worden.<br />

De bruine gom is fiegtcr , wordt tot vernis en inkt<br />

gebruikt. Behalven 't gebruik welke dc Arts daar<br />

van maakt, gebruikt men gom tot alle vloeibaarheid<br />

die men een glans wil geeven. Men gebruikt het<br />

gomwater bij de ftoflènmanufakturen en zijden linten.<br />

Behalven dit produkt, dat de fchors des booms<br />

geeft, perft de Arabier de knoppen uit, eer de vruchten<br />

rijp. worden , verdikt de lap, maakt 'er kleine<br />

ftufci


'ender de Plant e'fi. 251<br />

ftukken van , en flaatze in blaazen die tot •bewaaring<br />

derzelve dienen. Deeze zwartachtige fap heeft men<br />

m den Apotheek, hoewel men tegenwoordig met de<br />

verdikte fap van andere Inlandfcbe gewasfen b. v. van<br />

eenige wilde prnimebonmen (PrumtsJ het zelfde bewerken<br />

kan. In 't begin froaaktze zoetachtig, maar vervolgens<br />

trekt zij de tong fterk te zamen. Gansch anders<br />

heeft de Natuur de wortelen gevormd. Deeze<br />

(tinken, de bloemen daar en tegen ruiken als violen,<br />

en het hout des booms zelve heeft noch reuk noch<br />

fmaak. Wie kan nu verkiaaren, van waar alle deeze<br />

vetfehcidenheid van fappen in een' boom komen? Wie<br />

heeft zo diep in de werkplaats der Natuur gezien, dat<br />

bij het onderfcheid in de vaten der wortel, des houts,<br />

der fchors, der bloemen en der knoppen bemerkte?<br />

Wie weet waarom de Natuur in deeze Welriekendheid ,<br />

in gene dank lag? Wie meldt ons de dieren die deezen<br />

gom draagenden boom mogten naderen, en die<br />

daar van afgehouden moeften worden ?<br />

Ik heb boven van den waschboom in Amerika gefproken.<br />

Ook in Amerika en Afia heeft de Natuur door<br />

een plante bereikt, wat bij ons het werk der vlijt der Infekten<br />

is.*; Laat ons dan deeze voortreflijkc inrichting der<br />

Natuur ook daar leeren kennen, en meer en meer als een<br />

waar Christus iu het zalige vertrouwen op de allervolkomenftè<br />

Wijsheid van God geflerkt, en tot navolging zijner<br />

wnare en eeuwige goedheid, van welke dus een voorwerp<br />

ben , opgewekt worden ! Langs de kusten van<br />

Acadien , bijzonder in Carolina en Louifana wasfen<br />

twee<br />

*) In veele berigtén Raat: De Amerikaanfche waschboom<br />

is een Mijrthenboom, doch dit is valsch, hij heeft<br />

'er alleen de gedaante van. Andere rekenen hem even<br />

10 verkeerd tot de tamarisken. Doch het is een Diöcifi<br />

naar het Sijfthema der Botanisten. Tamarisken behoorett<br />

tot de vijfde klasfe, en Tamarindtn tot de derde.


*5* Wijze inrichtingen der Natuur<br />

twee foorten van den waschboom CMijrica CeriferaJ of<br />

van de zogenaainde Lichtmijrthe. Het zijn waterheesters,<br />

die ongeveer zo hoog worden als onze kleine<br />

kerfenboomen, ze groeijen ook op het drooge land.<br />

De bladeren die bij de eene foort grooter dan de andere<br />

zijn , hebben de aangenaame reuk der Mijrthe.<br />

De ftam buigt zich , en fchiet onregelmatig nederhangende<br />

takken. In Maij hebben de jonge takken ganfche<br />

bosfen van kleinen roodenbloeifem , uit welke blauwe<br />

besfen ontftaan. die eenige Reisbefchrijvers, waarfchijnlijk<br />

om de kleur, met de vlierbesfen, andere met<br />

opzigt tot_ de grootte met de kleine hazelnooten vergelijken.<br />

De besfen , op welke bij den waschboom<br />

alles aankomt, zijn grooter dan korianderzaaden, aschgraauw<br />

van kleur, en bevatten een' fteen, of zaadkern<br />

, die in een harde langachtige fchaal gefloten is.<br />

Deeze pitten zijn in plaats van het vleesch of fappig<br />

wezen, dat anders bij besfen voorkomt, met een vette,<br />

meelige, waschachtige ftof overtogen, welke bij<br />

het vuur fmelt, en wanneer zij weder verdikt wordt,<br />

tot waschkaerfen kan gebruikt worden. Eerft in November<br />

en December verzamelt men de besfen, kookt<br />

ze in water, en fchept het bovendrijvende vet, olij,<br />

harft, wasch (zo als men 't noemen wil) 'eraf, laat<br />

het verkoelen, en men heeft terftond een dunne groene<br />

wasch, waar van men zo kaerfen kan gieten. Door<br />

menigvuldig kooken wordt de groene wasch allengs<br />

geeler, door herhaalde proeven kan men het ook tamelijk<br />

wit maaken. In tien en twaalf dagen , kunnen<br />

de dunne plaatjes daar van in de zon gelegd, zeer<br />

goed bleeken, wanneer menze maar alle morgen omkeert.<br />

Doch wijl deeze wasch zeer bros is, doet men<br />

'er een vierde gedeelte vet bij, wanneer men 'er kaerfen<br />

van maakt, welke kaerfen zeer fchoon zijn, helder<br />

branden en een' aangenaamen reuk geeven. Doch men<br />

maakt ook kaerfen uit enkele kaersmijrtenwasch, welke


onder de Planten. 353<br />

ke zuiverer en zagter branden dan de gernengden. Blaart<br />

men de kaers uit zo (tinkt ze niet, gelijk die van vet,<br />

maar ze laaten veeleer nog een mirtenreuk na. Valt<br />

'er ook een droppel van de brandende kaers op de klederen,<br />

zo befmet zij dezelve niet. Zo dra de wasch<br />

gedold is, fpringt de drooge wasch 'er af, gelijk drooge<br />

kalk afvalt. De besfen zijn zo vol van deeze<br />

waschachtige dof, dat zelfs het water waar in men ze<br />

gefmolten en gekookt heeft , kleverig wordt. Men<br />

zegt dat het vet dat naderhand in dit water gefmolten<br />

wordt, daar door even zo veel vastigheid verkrijgt als<br />

de wasch zelve. Zuivere, goede, en wit gebleekte<br />

bijenwasch was zeker het fchoonde bijmengzel tot<br />

deeze kaerfen. Intusfchen hebben de inwooneren dezes<br />

lands deeze besfen in overvloed. Het boompjen<br />

plant zich het bed door afleggers voord, het draagt<br />

eerd na het vijfde jaar, maar dan draagt het ook alle<br />

ja R : in Carolina brandt men fchier geen andere waschkaerfen,<br />

dan die uit deeze wasch gemaakt zijn. Ten<br />

tijde nes oogd aan deezen boom kan een mensch bekwaam<br />

in één dag 15 pond besfen zamelen. Volgends<br />

fommige berichten geeft een pond besfen twee oneen<br />

wasch , andere rekenen 7 of 8 pond besfen omtrent<br />

op een pond wasch. Men konde wel 25 of 30 pond<br />

besfen van een boompjen verzamelen, maar de muurzwaluwen<br />

verteeren het meede daar van, zo dat men<br />

dikwijls aan een zwaar met vruchten belaaden boom<br />

met zes pond besfen, en in een pond vruchten met<br />

vier oneen wasch te vreden moet zijn. In de zuidelijke<br />

Provintien van Frankrijk heeft men den waschboom<br />

willen aankweeken. Du Hamel gaf zich daar<br />

toe veel moeite , en wanneer men de jonge planten<br />

iu de Orangerien bewaarde, tot de jonge fcheuten derk<br />

geworden waren, donden zij vervolgends het Klimaat<br />

door. In Trramm bloeiden 'er eenigen, en zettede<br />

vruchten. De Hertog van Argijle in Engeland had<br />

ook


25*4 Wijze inrichtingen der Natuur<br />

ook eenige heesters in zijn' tuin , die niet alleen zeef<br />

goed voord kwamen, maar ookwerklijk wasch gaven,<br />

dat men er kaarfen van konde maaken. Gewis is het<br />

oogmerk der Natuur, den mensch op eene onkoftbaarè<br />

wijze een der gewigtigfte en onontbeerlijkftc vruchten,<br />

zonder dat ze hem de geringde moeite kosten, in de<br />

handen te leveren. Zo waar is het, dat van het zonneftof<br />

tot de zonne alles met groote wijsheid en goedheid<br />

gekozen is.<br />

M l N E R A A L E N .<br />

De zelfde God , dien wij ons niet zonder de hoogfte<br />

goedheid kunnen verbeelden, heeft ook in de diepten<br />

der aarde onmeetlijke fchatten gelegd. Van Wallachijen<br />

loopt een doorgaande groote zoutader door Moldau,<br />

Zevenbergen, Hungarijen, Polen, tot aan Wieliczka<br />

en Pochijnia in Polen. Deeze ader loopt op beide<br />

zijden langs de Karpatifche gebergten, en loopt beftendig<br />

paralel met dezelve. Als een onderaards gebergte<br />

ftrekt zich deeze verbazende zoutvoorraad 129<br />

mijlen uit. Het ploegmes bereikt op veele plaatzen deezen<br />

zoutvnorraad. Aan andere oorden is hij, als in<br />

een kelder, in fteenzout gefloten, zo dat men op den<br />

grond des kelders in zout ftaat. Met een laag van vette,<br />

zeer zwarte aarde, waar in zeer veel bergolij fteekt,<br />

zo als de reuk aanduidt, is de zoutader onmiddelijk gedekt,<br />

Doch zijne onderlage is nog geheel onbekend.<br />

Men heeft reeds groeven gehad die 97 vademen diep waren,<br />

en egtcr was de zoutader nog niet geheel doorgellagen.<br />

Men verlaat de groeven wanneer ze deeze diepte<br />

bereikt hebben, om dat het te koftbaar is het zout<br />

zo hoog op te haaien. De Heer VAN FIc HTEt<br />

heeft dit weldaadig wonder der Natuur befchreeven,<br />

men heeft het in plaat gebragt, en een afgezette kaart daar<br />

van ftelt de ftille onderaardfche raagt der Natuur voor.<br />

Het


onder de Mineraalen. *5S<br />

Het is vreeslijk zich in deeze diepten neder te laaten.<br />

De Natuuronderzoeker verzekert, dat Zevenbergen nog<br />

geen gebrek zou befpeuren , wanneet' het gansch Europa<br />

veel duizend jaaren lang alleen met zout wilde verzorgen.<br />

De oudfte oirkonde van het zoutregaal aldaar<br />

is van 1405. In dat Land zelve gebruikt men tweehonderd<br />

en dertig duizend Centenaars , zesmaal honderd<br />

duizend centenaars gaan jaarlijks naar Hungarijen. Naar<br />

het Bannaatvan Tcmiswar gaan ten minften honderd en<br />

twintig duizend centenaars. De ganfche jaarlijkfche<br />

inkomft bedraagt dus wel een Millioen Centenaars, en<br />

zeer dikwijls worden nog 200,000 Centenaars meer uit<br />

den zoutvoorraad gewonnen. Hier bij is nog het zogenaamde<br />

Minutieu zout niet gerekend. De kleine ftukkan<br />

worden in 't geheel niet geteld. Gelijk de dorre<br />

ertslooze fteencn bij andere bergwerken bij groote hoopen<br />

op elkander wordt weggeworpen ; zo ftort men ook<br />

in Zevenbergen jaarlijks tusfehen de vier en vijfmaal<br />

honderd duizend Centenaars Minutien zout, als onbruikbaare<br />

waar op een hoop. De mensch heeft meer<br />

dan hij noodig heeft. Wij beeven terftond voor een<br />

hongersnood, wanneer flechts een dorpjen niet oogften<br />

kan. Maar in de grootfte fchuuren der Natuur is voorraad<br />

voor duizenden van jaaren, en Millioenen menfchen:<br />

zij is den bronnen gelijk , die nooit verzijgen<br />

maar geftadig fterker ftroom worden. Uit Braïilien<br />

brengt men jaarlijks voor twee Millioen ponden Sterlingslaan<br />

goud naar Europa. En hoe rasch zouden<br />

Diamanten geen zeldzaamheid meer zijn, als men zo<br />

veele van deeze fchoone 'ftcenen naar Europa wilde<br />

zenden als men daar vindt! Vijf cn negentig duizend<br />

ftuks vuurfteenen wierden in het jaar 1773. uit vreemde<br />

Landen naar de Stad Stokholm gevoerd. Op de<br />

Vorftlijke Nasfaudillenburgfche koperhutte kreeg men<br />

in 't jaar 1766 tot 1779. aan erts 17885 f Centenaars<br />

Gaarkoper. Ganfche vaten vol kwik fleepen de Span-<br />

S jaar-


i$6 Wijze inrichtingen der Natuur ent.<br />

jaarden alle jaaren uit Amerika naar Eufopa. Men rekent<br />

dat mcerdan honderd duizend Centenaars alle jaaren derwaards<br />

tot ons gebragt worden. In het jaar 1772. zou<br />

de inkomft der Rusfifehe bergwerken aan fijn goud 59<br />

pud, (tot 39 Hamburger ponden gerekend) en aan fijn zilver<br />

1S88 pud geweell zijn. In het ganfche Rusfifehe<br />

Rijk zouden jaarlijks tien Millioenen pud zout verbruikt<br />

worden. —> Dit zijn maar weinige bewijzen van de geheime<br />

fchatten der Natuur. Zij is op zich zeiven 011nitputlijk<br />

en ondoorgrondelijk. Van Peru tot aan<br />

Groenland, van de uiterfte fpiize der bekende tot de onbekende<br />

grenzen des onbekenden Lands, is zij met de<br />

edelfte gaaven vervuld. Elk klein diftrict heeft zijn eigene<br />

rijkdommen. De nakomeling zal nog ontdekkingen<br />

doen , die wij thans nauwlijks voor mogelijk houden.<br />

De fchoone fteenen waren lang verachte rotzen<br />

in Labrador, eer de Europeer ze fpleet en in ringen vat*<br />

te. De Zee worp zijne kezels finds de fchepping uit*<br />

Maar het duurde lang, eer men in Burschlem porcelein<br />

maakte. De Saxifche porcelcinaardc wachtte lang op<br />

Böttchers geboorte, en fcheen niets te zijn. Men zal<br />

de bekende gaaven der Natuur vermenigvuldigen, en<br />

geftaag beter bewerken. Men zal daar, waar thans<br />

heiden en woeflijnen zijn , Bloemhoven aanleggen. Mert<br />

zal de kruiden aanbouwen, die wij thans als een fchadelijke<br />

overtolligheid in de waereld befchouwen. Men<br />

zal infekten waardeeren, die men thans het meefte<br />

verwenscht. Men zal immer dieper in dc ingewanden<br />

der aarde dringen, en de Natuur dwingen, om ons de<br />

fchoonheden te toonen, die zij thans nog met wijze<br />

fpaarzaamheid voor de komende mcnfchengeflachter*<br />

in haar geheimfien fchoot verbergt.- Men zal de Al=<br />

magt, de wijsheid , de Goedheid van God meer en<br />

meer duidelijk erkennen, en zal dien God immer vuuriger<br />

aanbidden, die van den Engel tot de flek grooten<br />

goed is!<br />

Ih


li.<br />

D R O E V E E E N E R N A T U U R G E ­<br />

S C H I E D E N I S V A N D E Z E E .<br />

Vervolg van het eerfle Stuk.<br />

. In de gefchiedenis der dieren die den Oceaen bevolken,<br />

zijn nog de allerbijzonderfte, de kleinfte en de<br />

grootfte dieren over. Wij kunnen bij de fchildpadden<br />

beginnen, langs den ladder der wezens nederklimmen<br />

tot den worm en 't infekt, en weder té rug gaan ,<br />

en ons met de walvisfchen , zeebeeren, en zeekoeijen<br />

bekend maaken. En wie is het , dien den zilvertoon<br />

der Natuur niet aangenaam klinkt ? Is niet<br />

de kennis deezer groote werken het edelfte en<br />

waardigfte genoegen, dat den geeft verzadigt en uitbreidt<br />

? Is dit niet de verbeven bezigheid, die ons tegelijk<br />

geftadig in het gevoel onzer voortreflijkè waardigheid<br />

onderhoudt? Wanneer onder het gouden fchild<br />

der Natuur zo veele duizend Millioenen fchepzelen leeven<br />

en gelukkig zijn, zo kan ook ik — dit denk ik zd<br />

menigmaal ik mij op de vleugelen der verbeelding boven<br />

waereld eiï zee laat voeren ! — van hunnen en mijnen<br />

Schepper zeer zeker verwachten, dat ik ergens anders,<br />

wanneer dit eerfte punt mijner beftaanlijkheid voorbij<br />

zal zijn, in andere hooger kringen volkomen het geluk<br />

genieten zal, dat mijne ziel onophoudelijk met een zekere<br />

onverzadelijkheid ,lwaartoezij door haar aanlegen natuurlijke<br />

gronddrift fchijnt gerechtigd te zijn, vordert. (*)<br />

Heeft de mosfel en de zeeégel aan zijn rots alles wat hij •<br />

noodig heeft om met wellurt te leeven , en zou ik in 't<br />

. S' e<br />

"<br />

(*) Een Christen in de daad kan, ja moet zulk» op<br />

duchtige gronden, in eene Goddelijke Openbaaring opengelegd,<br />

verwachten.<br />

Si ......


25»<br />

Van de Zee.<br />

geheim geftadig door ledige hoop, die nooit vervuld<br />

zal worden, verteerd worden? Alles, wat ik bekruip,<br />

grijp en verover, ftoot mij te rug, of verlaat mij, of<br />

bevredigt mij maar half — hechts voor weinige oogenblikken,<br />

— en zou dit onvolkomen behoeftige leven<br />

z o tot 'den dood voordgaan en agter het duistere pad<br />

des vervolgers, die mij,ook het laatfte goed ontneemt,<br />

geen fchemerende dageraad, geen lichter oörd , geen<br />

helderer waereld komen , - zo is God onrechtvaardig<br />

en eenzijdig, zo is hij niet de volkomen wijze het<br />

beste lkfderijkfte wezen. De zeefterren verkondigen<br />

ziine grootheid, maar het zijn ftomme getuigen, hunne<br />

welfpreekendheidisMechanismus, en geen gevoel. Ik<br />

heb nevens het werktuiglijke dat hij ook mij gaf, het<br />

vermaak hem te kennen, ik kan hem beminnen aanbidden<br />

prijzen, navolgen, en hem mijn dankoffer<br />

hreneen Waartoe deeze kracht, waar toe deeze hooeere<br />

bekwaamheid, wanneer ik noch hier, noch daar<br />

Lne ziele overvloed en ruste belooven mag. Doch de<br />

kennis der natuur wederfpreekt deeze twijfelingen.<br />

Laat ons in de baaren derzee nederzien, en op deeze in<br />

den eerflen opïlag ongeregeldfte fchouwplaats de wijsfte<br />

orde erkennen.<br />

Behalven de Land- en Rivierfchildpadden behaagde<br />

het den Heer der Natuur, ook groote Zeefehildpadden<br />

te fcheppen en bijzonder de Amerikaanfche zee<br />

en eenige ftreeken in Ooftindien daar mede te bezetten.<br />

Het is iets zeldzaams, wanneer men een van de groote<br />

«efchilpadden in de ooftzee, in de middenlandfche<br />

2ee of in het kanaal tusfehen Frankrijk en Enge and<br />

vind't D'AUBENTON bewaart in het Koninghjke<br />

Kabinet te Parijs eene in het kanaal gevangen zwarte<br />

zeefchildpad, die omtrent de groote eens jongen kalfs<br />

had en waarfchijnlijk door een toeval, door ftorm,<br />

do»r een bijzondere vloed «Jerwaards gevoerd is. Mo-


Over de Schildpadden. 2.59<br />

gelijk vinden zij daar hun gewoon voedzel, het klirna,<br />

den graad van warmte niet, die bijzonder ter nitbroeijing<br />

van haare eieren noodig is. Voor de grootften onder<br />

dezelve zal mogelijk de Zee in Europa niet op alle<br />

plaatzen diep genoeg zijn. Zij blijven daarom meeft in<br />

P.rafilien, op de Antillifche eilanden, en op het Afcenfions<br />

Eiland. Haare geflachtverwanten op het . land<br />

bereiken geen bijzondere grootte , doch de zecfchildpadden<br />

worden zeer aanmerklijk. Een fchildpa.i,<br />

wiens fchaal recht goed zal zijn, moet ten minden anderhalf<br />

Centenaar weegen, doch het is niet buitengewoon,<br />

wanneer men fchildpadden van vier, vijfenacht<br />

honderd pond vangt. Dc Reuzenfchildpad (Teftado Mydasj<br />

weegt dikwijls over de 900 pond. GMELIN<br />

fpreekt van een in Europa voorheen onbekenden fchildpad<br />

aan de Kaspifche zee (Ttftudo CaspkaJ niet ver van Baku,<br />

waar hij ook in de meefte zoete wateren voorkomt,<br />

die veeltijds zo groot wordt, dat eenige menfchen op zijn<br />

bovenfte fchaal kunnen ftaan, en van dit dier zich<br />

kunnen laaten voordileepen. Eenige Reisbefchrijvers<br />

fpreeken van fchildpadden in Ooftindien, op welkers<br />

fchaalen 40 menfchen plaats hebben, die genoegzaam zoude<br />

zijn om een geheel vertrek daar mede te bedekken.<br />

Eenige fchaalen worden om haare groote tot visfehersfchuitjes<br />

gebruikt. Van de allergrootfte Meerfchildpadden,<br />

C T<br />

eftado Mydas) gebruiken de Negers de fchaalen<br />

tot deuren aan hunne hutten, tot booten, daken en<br />

tenten, doch geen derzelven moet boven de negen voeten<br />

lang zijn. Menige levert alleen joo ponden vet,<br />

dat men fmelten laat, en als boter kan gebruiken.<br />

FER MIN zegt, dat ze in Surïnaamen dikwijls 400 pond<br />

zwaar en 3 voet breed zijn. Op de Carabifche eilaulanden<br />

vult men de acht voet lange fchilden der groene<br />

fchildpadden met aarde en kweekt 'er allerlei planten in.<br />

De lever alleen is fomwijlen zo groot, dat 100 menfchen<br />

ev van kunnen eeten. Men heeft 'er een gevan-.<br />

S 3 gen,


26"o Van de Zee.<br />

gen , wiens' kop 29 en elke zwemvoet 52 pond zwaai<br />

W^s. De Schepper bouwde deeze dieren naar den<br />

grooten maatftaf, op dat zij het geweld c'.er golven des<br />

te beter zouden weaerftaan, en den mensch des te nuttiger<br />

zijn. De dikte der* romp ontftaat bijzonder van<br />

de menigte eieren die men op ze::ere tijden bij hun<br />

vindt. Bij het kooken zwelt bijzonder het vlecsch der<br />

Ascenfionsfchildpad fterk op. Van een Miidas'childpad<br />

kan men 200 pond vleesch inzouten. In de zee is<br />

yoedzel in overvloed voorhanden. Volgens hun levenswijze<br />

kunnen zij zeer oud worden. Op den bodem<br />

der zee zijn, bijzonder op eenige Amerikaanfche<br />

eilanden, groene weiden van zeegras, dit is hun geliefdfte<br />

fpijze. Men heeft plaatzen in de zee, waar<br />

men den groenen bodem zien kan , en te gelijk de fchildpadden<br />

befchouwen die op deeze aangenaame weide<br />

onder het water rond gaan. Wel ligt geldt ook van hun<br />

•wat men van andere fchildpadden op het Land en in de<br />

Rivieren weet. dat ze naamlijk ook visfehen eeten.<br />

Men ziet fomwijle zwemblaazen boven op het water<br />

drijven. Meeft altijd een zeker teken, dat zich benedenfchilpadden<br />

ophouden. Zij bijten den visch verfcheiden<br />

reizen tot ze dood zijn, en knaagen ze af tot aan<br />

de becnige deelen. In dit geval rijft de blaas naar omhoog<br />

door haare ïigtheid en drijft op de vlakte. Ten<br />

minften kruipen de fchildpadden in de zee, wanneer<br />

zij zich zad gegeeten hebben, uit het meer, naar de<br />

monden der Rivieren, en neemen ook zoet water. CA-<br />

T E s B IJ zegt, dat de kinbakken der grootfte zeefchildpadden<br />

zo fterk en hard zijn, datze ook de dikfte conchijlien<br />

aan ftukken kunnen bijten. Hun leven is voor het overige'<br />

zeer eenvoudig Zij vreeten h of leggen met den"<br />

kop boven het water uit, zo lang zij geen gevaar te vree-<br />

2ei)' hebben!' Hij is het dierniet, bij hetwelk men veel naturel,<br />

veel bekwaamheid, veele foorten van werkzaamheid','yeele<br />

blijken van kunftdrift, veel verfcheiden-<br />

ÜV. M, *»*«- - . • - • heid


Over de Schildpadden. 261<br />

ïieid in zeden en manieren moet verwachten. Men<br />

kan eenigen van hun zonder voedzel 6 weeken<br />

ih het leven houden, wanneer men ze maar, van tijd<br />

tot tijd op den rug of den buik met zeewater begiet.<br />

De kleinfte vloo is een vlijtige arbeider bij de grootfte<br />

fchildpad. Een groot deel van hun tijd brengen zij<br />

door met op de zee te leggen flaapen. Hun pooten gelijken<br />

als dan de vinnen der visfehen, (trekken ten minften<br />

in plaats van dezelve, dewijl ze hen dienen om te<br />

zwemmen. De huid ik ook aan de teè'n met fchubben<br />

bedekt gelijk de fchubben der visfehen. De traagheid<br />

des diers ontwaakt zelfs niet wanneer men hem vangen<br />

wil. Zij vcrweeren zich niet fterk, als of zij wisten,<br />

dat de zwaarheid van hun lichaam , hun tocli altijd een<br />

fteeds blijvende hindernis moet zijn. Men ziet ze bijna<br />

nooit hunne krachten aanwenden, dan wanneer men ze<br />

met geweld op den rug geworpen heeft. Doch in den<br />

tijd der voordteeling fchijnt de fchildpad op eenmaal een<br />

levendig en driftig dier geworden te zijn. CA T ES BIJ<br />

, zegt dat het fchildpadden mannetje op den mg van het<br />

wijfje zit, en wijl alles bij hun lange duurt, moed de-<br />

Natuur zorgen , dat de beide gedachten niet weder van<br />

elkander komen voor de bevruchting gefchied is. Daartoe<br />

gaf zij het mannetje aan de voorpooten twee hoornach,<br />

tige nagels of klauwen, waar mede hij het wijfje voor aan<br />

het vleezige deel van den hals grijpt en vaft houdt. Op deeze<br />

wijze hangenze ten minften veertien dagen, dikwijls<br />

wel een ganfche maand. In deeze gedeldheid gefchiedt<br />

de bezwangering, en beide gedachten vergeeten bij deezs<br />

gewaarwording eeten en drinken , maar hun taai leeven<br />

duurt echter voord. Zij vergeeten zich zeiven,<br />

terwijl zij voor hun nakomelingfchap zorgen. Doch<br />

jn even deezen tijd, wanneer in Maart de vereeniging<br />

gefchiedt en beide de gedachten zo lang als aan elkander<br />

gebonden zijn, kunnen zij ligt verrad en met een<br />

fchiclijk om. haar geworpen drik gevangen worden.<br />

5 4. MM


5 6l Van de Zee.<br />

Men ziet iet? dergelijks in onze gemeene kikvorsen,<br />

en moet men niet den Schepper aanbidden, die ook op<br />

het zinnelijk vergenoegen zijner geringde fchepzelen<br />

zijn aandacht vestigde, en elke onontbeerlijke levensverrichting<br />

aan een lichamelijke welluft verbond, die ons<br />

zelfs in gelukkige oogenblikken voor alle voorige moeiten<br />

fchadeloos fielt, en flerker trekt en drijft., dan de<br />

geoefendfle' rede? De fchildpadden in de zee zwemmen<br />

in de naauwfte vereeniging met elkander voord , en zien<br />

of hooren fchier niets van het geen buiten hen omgaat.<br />

Alle andere zinnen zwijgen, dc Natuur verzadigt<br />

het gevoel, dat anders doorliet ganfche, jaar ftomp<br />

was gebleeveu. Bij eenige mannetjes onder deeze dieren<br />

zijn cie teeldeeien gedeeld , wijl een menigte eieren<br />

moeften bevrucht worden. Eenige ftellen dat de groote<br />

zeefchildpadden ontelbaar veele eieren , ren minften duizend<br />

, in een jaar kunnen leggen. Van de Reuzenfchildpad<br />

, zegt de Heer LESKE, dat ze duizend tot<br />

twaalfhonderd eieren jaarlijks legt. Op het eiland Surka-fos<br />

zijn de groene fchildpadden zo groot cn dik, dat<br />

ze anderhalffchcpel eieren in hebben. COOCK vondt,<br />

op izijn laatfte Reis, toen hij van de Sociteits eilanden<br />

noordwaards (revende, een tamelijk groot eiland, waar<br />

het van fchildpadden krielde. De manfehap der beide<br />

fchepen leefde eenige weeken daar van in overvloed'<br />

FERM IN, een zekere ooggetuigen uit Amerika, zegt,<br />

dat een der grooten van de zelve ten minften driehonderd<br />

eieren legt, en met even dien ijver met welke het<br />

mannetje het zijne toebrengt tot behoud van 't gedacht,<br />

met dezelfde of nog grooter drift, ontledigt zich het<br />

wijfje van de jongen. Zij kan dez.el.ve der onzekere ftormende<br />

zee, die van verflinders krioelt, niet aan vertrouwen.<br />

Daarom heeft dit dier, dat anders nooit aan<br />

land komt, de merkwaardige drift, om in April uit de<br />

zee te gaan en een zekere, drooge en bekwaame plaats<br />

op te z,oekeni Men vindt daar na haare fpooren in 't<br />

zand


Over de Schildpadden. 263<br />

zand, en wanneer men ze vervolgt, werpen zij met<br />

haare breede pooten den vijanden zand in de oogen.<br />

Met de ebbe komen ze , maar, even of ze wisten dat<br />

de regelmatige beweeging van ebbe en vloed niet op­<br />

houdt, zij gaan zo ver landwaards in, dat de vloed<br />

haar eieren niet meer bereiken kan. Stoort men haar<br />

aan deeze plaats, zo verlaaten zij, volgends de verze-<br />

ring van KATESBIJ, dezelve terftond, en zoeken een<br />

bekwaamer plaats. En beginnen zij eens te leggen, zo<br />

houden zij ook niet eer op, en achten alles btiiten dien<br />

niets, voor zij haar Moederplicht vervuld hebben. Zij<br />

verkiezen daar toe bijzonder den ftillen nacht, — op<br />

dat haare vijanden niet terftond de wieg haarer jongen<br />

zoude ontdekken. De Natuur zegt haar, dat de warm-,<br />

te tot het uitbroeden der eieren volftrekt noodzaakiijk<br />

is. Haar koud bloed is daar toe geheel ongefchikt.<br />

Haar element kan daar even min aan toebrengen. Dus<br />

moet het zand, dat de zee opwerpt, en de aangenaame<br />

zonneftraalen, dit gebrek der moederlijke warmte ver­<br />

vullen. Het dier maakt met zijn pooten zo goed het<br />

kan, een groeve in 't zand, meer dan twee voeten diep,<br />

legt daar in zijne eieren, vult de groeve met zand, op<br />

dat ook van boven warmte en bedekking zoude zijn ,<br />

en gaat als dan, in de verzekering dat de Natuur het<br />

overige zal verrichten, naar de zee te rug. Welk een<br />

merkwaardige famenhang van zo veele onderfcheide din-<br />

gen! Men is in de daad geen mensch meer, wanneer<br />

men niet het vrolijke, het leven, de kleuren, die over<br />

alle de werketr der Natuur verbreid zijn bewondert?<br />

De eieren der fchildpadden hebben de harde fchaal niet,<br />

die om de vogeleieren zijn, wijl ze niet tegen de druk­<br />

king der moeder behoefden befchut te [worden. De Na­<br />

tuur bedekte ze Hechts met een nat vlies als perkament,<br />

op dat 'er de warmte des zands des te beter zoude kun­<br />

nen indringen. Intusfchen is het groote dier in de<br />

kleine ruimte eenes middelmatigen bals befloten. Da<br />

S 5 eieren


s6"4 Van de Zee.<br />

pieten zijn rond, hebben wit cn doijer, en wordeft<br />

door dc Iftdiaanen en de zeevaarenden gegeeten. Zelfs<br />

de onvolkomen eieren worden in foupen gedaan en als<br />

een lekkernij genoten. De fmaaklijkfte eieren vindt men<br />

aan de Amazonenrivier, waar de [inwooners er van leeven.<br />

In Siam is het verboden fchildpadden te dooden,<br />

Wijl de Koning van de zandbanken der rivier, op welke<br />

ze leggen, groot voordeel trekt. In Suriname wordt<br />

dikwijls de moederbij deeze verrichting de buit der menfchen.<br />

Men loert op haar tot ze uitde Zee komen, als dan<br />

werpt men ze met een ftuk hout dat men ze onder den<br />

buik floot, op fden rug, en overweldigt ze in deeze<br />

. voor hun majtelooze gedeldheid. Er is een tijd ge*<br />

wecil in welke men de geftalte der fchildpadden vooraffchuwlijk<br />

en onnatuurlijk hield, en ze meer als een<br />

misgeboorte des Satans , dan een fchoon en regelmatig<br />

fchepzcl van God befchouwde. Men weet, dat een<br />

Patriarch te Kondantinopel zijn geestelijken onderdaanen<br />

het genot van dit vleesch verboden heeft, wijl het<br />

niet anders mogelijk was, dan dat zich een b»ze vijandige<br />

gecir in zulk een misvormd en plomp dier verdoken<br />

had. Volgens fommige berichten zouden de Grieken<br />

zich nog van dit vleesch onthouden. Men weet,<br />

dat ruwe en anders doute menfchen op het eerde gezicht<br />

van zulk ecu groote fchildpad verfchrikten, als of zij<br />

de verfchrikkiogen der helle zagen. Zelfs eenige onder<br />

de Franfche Natuuronderzoekers zijn onredelijk tegen<br />

den oorfprong der Natuur, terwijl zijde lelijkheid en<br />

fchijnbare onregelmatigheid inden vorm der fchildpadden<br />

befchrijven. Doch aan andere plaatzen heeft de<br />

vrekheid en gewinzucht alle dwaalingen en vooroordeekn<br />

overwonnen. Men handelt met de fchaalen en het<br />

vleesch deezer dieren. Op de zogenaamde fchildpaddeaeilandén.<br />

niet ver van Kochincbina worden 'er veele<br />

ingezouten. Op de Amerikaanfche Kolonie eet men<br />

ingezouten fchildpadden gelijk men dokvisch eet in<br />

En-


Over cle ScliilldpacUenl &$S<br />

Europa.' Het fcheepsvolk van COOK dronk op een<br />

eiland, waar zij de fchriklijkfte dorft leeden, het<br />

bloed der fchildpadden, zonder er eenig letzel van te<br />

hebben.<br />

Doch, hoe groot het getal der eieren, en hoe era*<br />

ftig de bemoeijingen der moeder zijn, om ze aan de beste<br />

plaats te leggen, zo zijn er toch altijd maar zeer.<br />

weinig fchildpadden in de waereld. Naauwlijks zijn<br />

de jongen uit de eieren gekropen, of men ziet wel in<br />

dezelve het hoogft bewonderenswaardig inftinkt ora,<br />

zich terftond naar de zee te begeeven, waar haare ,<br />

fchoon onbekende, ouders leeven; maar op deeze eerfte<br />

reize in hun leven, die hen eerft brengen moeft in het<br />

element, voor het welke zij beftemd zijn , overvalt hen<br />

reeds de dood. Men befchuldigt deels de wezels, deels<br />

de Hangen, dat zij de jonge fchildpadden in menigte<br />

eeten, zo lang hunne fchilden nog meer lederachtig,<br />

dan verhard hoorn zijn. Deeze dieren zijn in heete<br />

Landen niet zelden , en het fchijnt, als of de Natuur ze<br />

gefchikt had, om de groote vermenigvuldiging der<br />

fchildpadden paaien te ftellen, en de algemeene orde<br />

benevens de wet van evenwigt onder de dieren te behouden.<br />

In Bengalen behooren daar toe ook dc Jackhallen<br />

, welke de eieren eeten. De weinigen die nog op<br />

den korten weg van de geboorteplaats tot aan de zee ,<br />

door bijzondere fnelheid en bekwaamheid, den dood<br />

ontgaan, zijn ook nog in de zee niet zeker. In 't bebegin<br />

zwemmen ze meeft altijd boven op het vlak der<br />

zee, en kunnen niet in de grond komen. Daar door<br />

worden zij den grooten zeevogelen, den beenbrekeren<br />

Cl'alco ojjifragusj zichtbaar, deeze vallen met groote fnelheid<br />

neder, grijpen de jonge fchildpadden , fteigen da.tr.<br />

mede in de hoogte, laat ze op dc rotzen aan de zee<br />

nedervallen, de jonge nog weeke fchaal berft, de valk<br />

ftort neder, en haalt met zijn fneb het vleesch uit de.<br />

fchaal.


*66 Van dc Zee.<br />

fchaal. Men weet dat de Rraaijen aan de kusten vanftretagne<br />

zo te werk gaan met de Hekken en mosfelen. Is<br />

het nu bij zo veele gevaaren bijna geen wonder, dat<br />

van het ganfche gebroed nog vijf of zes jongen overblijven<br />

? Zou men niet verwachten, dat zo veele hongerige<br />

vijanden reeds lange het ganfche gedacht der zeefchildpadden<br />

zoude omgebragt hebben? Zij hebben dus eenerlei<br />

lot met de krokodillen , en even deeze vraatige Caimans<br />

verteeren zelve ook de zeefchidpadden, en verteeren<br />

ze in en met de harde fchaal. De volle en zegenrijke<br />

Natuur laat zich van alle deeze berooven , niet<br />

als of zij haare voordbrengzels niet waard fchatte,<br />

maar wijl deeze eeuwige en onophoudelijke drijd het groote<br />

behoudmiddel der algemeene orde en fchoonheid in de<br />

natuur der lichaamen is. De Oceaan is om de aarde<br />

daar. De vruchtbaarheid der zee heeft geen grenzen. Wat<br />

is billijker, dan dat de overvloed onder haare fchepzelen<br />

anderen dieren ter onderhouding diene, die<br />

wederom de aarde en de zee groote dienden bewijzen?<br />

Inde inwendige famendelling der zeefchildpadden,<br />

zijn eenige heerlijke en onwederfpreeklijke bewijzen der<br />

goedheid en wijsheid van God, die ik den vrienden der<br />

Natuur, die anders geen gelegenheid hebben, om een<br />

aanfehouwer bij den ontleeder te zijn, of hunne fubtielde<br />

ontdekkingen te leezen, wil mededeelen, *) Dee.<br />

ze dieren zijn langzaam en zwaarmoedig. Wanneer<br />

zij haar voedzel gevonden hebben, kod het hun veel<br />

moci-<br />

*) Vin den uitwendigen bouw der fchaalen zelve , zal<br />

ik op een andere plaats bij de land- en zoet watetfchildpadden<br />

, fpreeke». De beste Anatomie hebben onbetwiflbaar<br />

Perrault, Charras en Donart gegeeven in de Hifl.<br />

anat. & r.aturelle des Animaux, jeconde Partie 1773.<br />

n. XIV.


Over de Schildpadden. z6j<br />

moeite, eer zij weder tot een andere weideplaats<br />

voordgezwommen zijn. De Schepper zag dit voor uit,<br />

en vormde daarom in het eerfte ftuk hunner dermen<br />

f Duodenum) veele netvormige plooijen, op dat daar in<br />

het fchildpadden g< as, en alle ander voedzel des te langer<br />

zou kunnen verteeren, op dat dus door middel der<br />

geheime werktuigen, die bij de fpijsverteering dienen,<br />

elke goede druppel fap, daar uit getrokken en in het<br />

bloed zou kunnen gevoerd worden. Men kan deeze<br />

darm als een tweede maag aanmerken. Wijl ook de<br />

warmte der eigenlijke maag niet zeer groot is, zo ver<br />

eischte ook deeze omftandigheid nog een bijzondere<br />

inrichting , zo anders de fpijsverteering volkomen<br />

zoude geichieden. En de wijsheid van God vondt daar<br />

toe ligt een middel, zijne goedheid verzuimde het<br />

niet. — Een andere merkwaardige bijzonderheid is in<br />

de pisblaas der fchildpadden. Ze is bij alle dezelve,<br />

zeer groot. PERRAULT vond inde blaas eenes grooten<br />

fchüdpads uit Indie twaalf pond klaar en helder water.<br />

Ze heeft de gedaante der huid, die bij levendbaarende<br />

dieren in den moeder de urine opneemt,<br />

CMembrana allantotdea) haare groote bedroeg in de ontleedde<br />

fchildpad twee voeten, haar hals was in het<br />

midden en niet gelijk anders, aan het einde, 't Is klaar<br />

dat deeze groote overeenkomftig het doel is. Want<br />

wijl het den Heer der Natuur behaagde, de fchildpadden<br />

in een harde fchaal te fluiten, op dat ze tegen veele<br />

befchadigingen zeker zouden zijn, zo verviel daar<br />

door de uitwaaszeming, die anders bij alle dieren door<br />

de Natuur zelve is ingericht, en tot het leven en de<br />

welvaart onontbeerlijk is, van zelve. Het is onmogelijk<br />

dat de fchildpadden door de huid uitwaasfemen,<br />

wijl het dikke fchild alle zweetgaten verdopt. Haare<br />

huid zelve is tot een harde fchaal geworden. Daarom<br />

verzamelt de wijze Natuur in het lichaam der fchildpadden<br />

alle Vogten, die anders door de fijne openingen


%6% Van de Zeel<br />

des lichaams onmerkbaar vervvaasfemen, in dit ruime<br />

vat. Zij leidt de overtollige onreinigheden alle naar de<br />

nieren, en verandert zweet en uitwaaszeming, die bij<br />

deeze dieren zo lang het zijn moet wat het is, zich<br />

niet kan vertoonen, in pis. Volgens de ganfche aanleg<br />

der Natuur moeft in alle vormen verfchei.ienheid heerfchen,<br />

en daar van is de groote pisblaas der fchildpadden<br />

een klaar voorbeeld. Scheuren kan zij niet, hoewel<br />

ze zwaar en groot is. Want even deeze dikke en<br />

harde fchaal , die de noodwendige grond van haar<br />

daar zijn en gewoone groote is, bewaart haar, fluitze<br />

in eit bewaar ze op haar plaats, en belet de al te fterke<br />

uitzetting en verwijdering. Intusfchen vervalt ook de<br />

gewoone wijze van ontlediging. Bij alle dieren, die<br />

een weeke huid, buikfpieren en vliezen hebben, werken<br />

alle deeze deelen tot wegruiming van het onrein<br />

water in de blaas. De fpieren en vliezen van het onderlijf,-<br />

zijn geftadig in beweeging, en door deeze vereemgde<br />

krachten wordt eindelijk den wederftand, der<br />

fpier die de opening der blaas naar den pisleider fluit;<br />

overwonnen, en de blaas bevrijdt zich van het water<br />

dat zich in haar verzamelt. De fchildpad moeft wegens<br />

haare harde fchaal deeze hulpe des lichaams bij het waterloozen<br />

ontbeeren. Maar de wijsheid van God wift<br />

ook daar een middel voor. De binnenfte huid der pisblaas<br />

van de fchildpad heeft een oneindige menigte<br />

vleeschvezels, die elkander wonderbaar doorkruisfen,<br />

en door een flingeren; Deeze in haare loop onbefchrijtlijk<br />

door een geflingerde vezels dienen zichtbaar om de<br />

blaas te famen te drukken, zo dikwijls ze gevuld is, en het<br />

water door een fchuine opening, agt duim van het agterfle,<br />

waar de pisblaas in den Maftdarm invat, aftedrijven.<br />

Gelijk de even zo prachtig en onmerkbaar<br />

verwarde vezels in het binnenfte van eens menfchen<br />

hart de gewigtige beflemming hebben, om de beide holten<br />

bij vervvisfeling uit te zetten en toetetrekken, op<br />

dat


Over de Schildpad den. 2f5f)<br />

dat het bloed in de long, of in de hoofdflachader geperft<br />

vverde, of weder in de karriereh van het hart te<br />

mg kan vallen, zo werkt ook deeze vleeschhuid hier<br />

inwendig in de pisblaas der fchildpad; Wijl het overige<br />

lichaam haar daar niet in kan bijltaan , zo heeft de<br />

waterblaas haar tigCn krachten, eigen .f pieren en zenuwen.<br />

In haar zelve leggen de werktuigen, die tot<br />

Voordgang der urin nodig en genoegzaam zijn. De<br />

hoornachtige bedekking is haar toch gewigtig, wijl ze<br />

het ganfche lichaam bewaart, fchoon ze niet tot alle<br />

andere inzigten enlichameiijke verrichtingen kan toebrengent<br />

De blaas is des te grooter, hoe minder een druppel<br />

vocht door de ganfche vlakte des lichaams kan afgaan.<br />

Ze is des te vleefchiger, hoe harder de fchaale<br />

is. Men maakt het dier ongelukkig, wanneer men het<br />

geringde in zijn werktuiglijke verandert. Men gecve<br />

even deeze inrichting den Aap, den Beer, den Olijfant,<br />

den Mensch, — wat nuttigheid zal ze hem zijn? Hij<br />

behoeft ze niet, ze zal wanftaltigheid in zijn lichaam j<br />

en een overtollige onnutte lad voor hem worden. Alle<br />

werken des Heeren zijn goed, elk derzelve is op zijn<br />

tijd en aan zijne plaats nuttig. Men moet niet zeggen:<br />

het is niet alles goed. Elk ding is te zijner tijd eu aan<br />

zijne plaats kostelijk. Laat ons dan in den lof van God<br />

niet moede worden! Met hart en mond moeten wij<br />

Hem danken, en Zijne grootheid aanbidden;<br />

De onderfte ingewanden des fchildpads zijn wijs<br />

gevormd, en prijzen hun Schepper. De edeler werktuigen<br />

des levens, die in de borft liggen, zijn niet<br />

minder kundig en overeenkomllig de bedemming. Hét<br />

hart der fchildpadden zit hoog boven in de bord, en<br />

is met een derke [hartbuidel (PcncardiumJ befchut.<br />

Dit was des te noodzaaklijker, daar de fublhuitie<br />

van het zelve niet vaft en hard is, gelijk het hart van 1<br />

an-


270 Fan de Zee.<br />

andere dieren *) maar flechts zwamnrig, uit vezelen<br />

en zuilen van vleesch te famen gefield, die elkander<br />

flechte aanraaken en hier en daar door elkander geflingerd<br />

zijn, maar toch overal hier en daar kleine openingen<br />

tusfehen dc vleescheuilen laaten. De luchtpijp der<br />

fchildpadden, op welke bij deeze dieren zeer veel aankomt,<br />

gelijkt de luchtpijp der vogelen. Ze is \ot aan<br />

haar ingang in de long geheel uit kraakbenige ringen te<br />

famengefteld. Zij kan dus nooit te famen vallen, en<br />

den piotslijken dood des diers veroorzaaken. Bij<br />

fchepzelen die fomwijle onder het water moeten zijn,<br />

is dit noodvvendiger dan bij andere. Daarom is ook<br />

haar bovenfte opening (Glottis) door welke de lucht<br />

naar de longe gaat, ongemeen eng en als gefloten, waarfchijnlijk<br />

met het weldaadig oogmerk, om de eens in<br />

de longe ontvangen lucht zeer lang daar in te behouden.<br />

Ze heeft moeite om onder het water door deeze<br />

fijne opening geheel te ontglippen. Dit dier kan dus<br />

fom-<br />

Onder de Franfche, Zweedfche en Engelfche ont-'<br />

leedkundigen is over het getal der hartkameren der<br />

fchildpadden een twili ontdaan. PERRAULT en zijne<br />

helpers telden die holten Qvetttriculus) bijzonder, en vonden<br />

er voor eenen achter twee. LINN^US fpreekt maar<br />

van eene hartskaraer, en houdt die holten als kleine onderdeelingen<br />

van eene hartskamer, en beroept zich met<br />

reeht daarop, dat alle deeze holten communicatie onder<br />

elkander hebben. De Engelfche Akademie weèrfpreekt insgelijks<br />

dien Parijfchen geleerden. Aan den Krokodil,<br />

die ook tot de klasfe der Amphibien gerekend wordt,<br />

vonden de Franfche geleerden naderhand ook drie venticulos,<br />

doch zij zagen ze zelve flechts voor drie kleine<br />

holten in êéne hartskamer aan , en wel om dezelfde reden<br />

die de groote Zweed voor zich aanvoerde, bij de<br />

bepaaling van het 'nart der fchildpadden, wijl namelijk<br />

die drie holten in het Krodillenhart in elkander uitliepen,<br />

en wijl de fcheidtngen tusfehen beiden niet zo vaft<br />

co lievig waren als ds middenwanden tusfehen de harts-<br />

ka-


Over de Schildpadden. 271<br />

fomwijle lang onder water zijn, zonder te fterven.<br />

Zo veel lucht als hem nodig is, om een deel zijnes<br />

bloeds, dat in de longe komt, te verfrisfchen , blijft<br />

altijd nog in de longepijp en de long. Gelijk de Natuur<br />

de watervogelen door de aanhangzels hunner longen<br />

het leven doet behouden, wanneer ze, gelijk b. v. de<br />

Zwaan, ombuitelen in het water en met den kop in de<br />

modder woelen, zo zorgt ze hier voor de fchildpadden<br />

in het water, en verengde de lucht den weg, wanneer ze<br />

de long weder vcrlaaten wil.. Daar uit laat zich onge­<br />

twijfeld het fterk fnorken verklaaren, dat men van de<br />

op het water flaapende fchildpadden hoort. Ook be-<br />

fpeurtmen ditfnorken bij de Zeekoeijen. Deeze hebben<br />

ook een' engen ingang aan de keel. Het andere nut,<br />

dat deeze enge opening in den hals en aan de keel be-<br />

wijft, is onbetwiftbaar dit, ze hindert dat, wanneer<br />

de fchildpadden onder water zijn, het water zelve in<br />

de longpijp dringt. Daarom hebben ook alle fchildpad­<br />

den,<br />

kameren van andere dieren. Want ook bij de Krokodil,<br />

gaat niet altijd de ganfche masfa van bloed door de longe<br />

, naauwlijks een derde gedeelte wordt derwaards geit<br />

uurd. Zijn long rijft en daalt daarom zeer onregelmaatig,<br />

zonder geregelde afwisfeling tusfehen het in en uitademen.<br />

De wijsheid van God richtte hart en long bij<br />

deeze dieren zo in, dat ze en in't water, en in de lucht<br />

leven konden. Ook dit is een merkwaardige verfcheidenheid<br />

aan het hart der fchildpadden, dat her haare<br />

grootfte lengte niet van de fpitze naar de grondvlakte<br />

heeft, gelijk het hart van meeft alle andere dieren. Want<br />

zo gemeeten is het maar anderhalf duim lang. Haare<br />

grootfte meeting is vaij, de eene zijde naar de andere,<br />

en deeze bedraagt drie duimen. Ik denk dat dit alles<br />

zo is, om dat de borft klein moeft zijn, zode groote<br />

pisblaas en de menigte eieren in het onderlijf plaats zouden<br />

hebben. Duverneij fpreekt alleen van waaijers in<br />

de voor en hartkamer der fchildpadden. Zie Oeuvrea<br />

Qnatomiq. T. II, p. 450.<br />

T


p T<br />


Over de Schildpadden. 2<br />

73<br />

minfte niet helpt. Wij vinden in de borft der fchildpadden<br />

veele wijde ongelijke kanaalen, groote cellen ,<br />

uit een dik, fterk, doorfchijnend vlies gevormd, en<br />

door even zulke vliezige banden zo met elkander verbonden<br />

, dat zich altijd de eene buis in de andere opent.<br />

Langs deeze banden loopen de flag- en bloedaderen,<br />

welke gewoonlijk iedere long heeft, ze volgen de buizen<br />

der longe in haare verdeelingen en geleiden ze op<br />

haaren weg. Echter is er maar zeer weinig bloed in<br />

deeze longe, die zich reeds door haar maakzel zo zeer<br />

van 'de long der voervoetige dieren en vogelen onderfcheidt,<br />

verfpreid. Wel ligt loopt er niet meer door,<br />

dan nooclig is, om dit lid zelve te voeden. Want men<br />

merkt ook bij de fchildpadden, zo weinig als aan andere<br />

Amphibien, een beftendige, regelmaatig van tijd tot tijd<br />

afwisfelende beweeging. De longe is onbeweeglijk,<br />

maar fomwijle komt er een koude wind uit de twee kleine<br />

neusgaten, die voor aan de fpits der fuuit zitten,<br />

en een ronde gedaante hebben. Ook hebben de kundige<br />

en ten deele wreede proeven , die de Natuuronderzoekers<br />

met dit dier in 't werk gefteld hebben, geleerd<br />

, dat van de longe deezes diers voor den omloop<br />

zijnes bloeds geen nut te verwachten is. Men opende<br />

bet dier levend, en omwond de ilagader der long zo,<br />

dat er geen bloed meer naar de long konde gaan , doch de<br />

beweeging van het hart bleef daar door onveranderd.<br />

Men doorfneed en korf de long op verfcheide plaatzen,<br />

maar de fchildpad leefde toch nog veertien dagen. Dat<br />

toch zelfs bij den harden dwang, dien men der Natuur<br />

aan deed, de werking van het hart, in zijn'wisfelenden<br />

gang in 'tgeheel niet geftoord wierd,d. i. dat het bloed,<br />

hoe wel cle longe geheel niet meer kon ontvangen ,<br />

doch geftadig het hart uit en inliep, kon men aan de<br />

fchildpad zeer fchoon zien, wijl zijn hart witachtig is ,<br />

cn de wanden der holten voor dunner dan bij andere<br />

dieren zijn. Wanneer het breedcr deel des harten en<br />

T & zijn


1^4 V an<br />

de Zee.<br />

zijn fpitfer einden elkander naderen, het hart famengeperft<br />

wordt, en zo het bloed daar uit moet fpuiten, (Syftott)<br />

zo wordt het geheel doorzigtig. Voords verwijdt<br />

zich het hart weder , ( Diafiole) de holten vullen weder<br />

aan met bloed, cn zo moet het noodwendig ondoorfchijnend<br />

en donker worden. De Schepper die<br />

deeze onophoudelijk werkzaame fpier zo veelen dieren<br />

gei"chonken heeft, is hier, daar ook de fchildpad<br />

een hart heeft, des dc grooter, wijl zijn borft ter<br />

fpeeling van dit werktuig in lange zo behulpzaam niet<br />

is als de vrijere borft van andere dieren. Het onbeweeglijk<br />

fchild dat op de borft (Thoraxj ligt, drukt beftendig.<br />

Er is in 't geheel geen fpanvlies, dat uitrekken<br />

cn het ruim der borft vergrooten kan. Het borftbeen<br />

(Sternum) en de ribben, die bij ons cn andere dieren<br />

altijd van de long verwijderd zijn, en door bijzondere<br />

fpieren, zo dra de lucht wil indringen, in de<br />

hoogte geheven worden, zijn hier onbeweeglijk, aan<br />

de fchildpad maakt dat alles een geheel uit, het is een<br />

beenen fchaal of kraakbeen, die wij voor hebben, er<br />

leggen geen borftipicren tusfehen, de binnenfte holte<br />

blijft dus altijd gelijk zij is, en echter fpeelt het hart<br />

vrij er ongehinderd. Zijne flagen volgen elkander zo<br />

geruft, als" een menfchen hart kloppen kan. Hoe groot<br />

is God, die ook in de engfte, van alle zijden met beenen<br />

inaeflooten en onbeweeglijke, ruimte, een ding kan Scheppen,<br />

dat nooit ruft, en beftendig werkt, als of zijn<br />

plaats het geheelal ware! Doch wij kennen het oogmerk<br />

der long nog niet bij de fchildpadden. Helpt zij<br />

niet bij den omloop des bloeds, dient ze ook niet om<br />

klanken voord te brengen, wijl zij gantsch ftomis, zo<br />

kunnen wij niet anders vermoeden, dan dat ze den<br />

fchildpadden even die dienft bewijft, dien de visch van<br />

zijn zwemblaas heeft, en zijn wij hier in de fchool der<br />

Natuur niet weder bij het fchoonfte gezigt haarer verfcheidenheid<br />

? Zij zwemmen daarom, wijl zij altijd<br />

wat


Over de Schildpadden. ns<br />

wat lucht moeten hebben, dikwijls zo, dat kop en<br />

rug uit het water fteeken. Wanneer men ze vervolgt<br />

duiken ze onder, maar zij komen dra weder, én rekken<br />

,om lucht te fcheppen , de neus uit het water. De<br />

fchildpad heeft een aanmerklijke zwaarte, en nogthans<br />

behoudt zij zich dikwijls zwevende op de blauwe vlakte<br />

der zee. Zij fteigt om hoog en gaat te grond, naar het<br />

haar behaagt. Dit kan zij, wijl zij onder hetondoordringlijk<br />

fchild over de fpieren aan de borft gebieden<br />

kan. Daar door vergroot en verkleint zij haar lighaam,<br />

gelijk de visch met zijn borftfpieren. Zij behoeft de<br />

borftfpieren Hechts te famen te drukken, zo wordt de<br />

lucht ten deele in de long geperft, het lichaam wordt<br />

daar door kleiner en zwaarer; en zinkt te gronde. Zij<br />

behoeft flechts de onderfte fpieren te fpanhen of te ontfpannen,zozetzich<br />

de lucht door zijn natuurlijke veêrkracht<br />

weer uit, vultenblaaft de long op, waar door het<br />

lichaam grooteren ligter wordt en zij weder in de hoogte<br />

kan neigen, en zolang in eenen lijnrechten ftaud op het water<br />

zwemt, als zij den bekdigt fluit, om de lucht bij zich<br />

te houden. Om zich op het waterin evenwigtte houden,<br />

behoeft zij met de pooten flechts kleine beweeging te maken<br />

, en zij kan flaapeu op het water. - Doch geeft aan de<br />

fchildpad in deezen toeftand een ander gewigt, vermindert<br />

de voorraad van lucht dien zij in de long heeft, vermeerdert<br />

haare ligtheid, zo is zij niet meer in ftaat om elk<br />

oogenblik onder te duiken. Ook dit natuurlijk gevolg<br />

wordt door de ondervinding onderfteund. Wanneer de<br />

fchildpadden lang op de zee liggen, en zich den zorgloozen<br />

flaap overlaaten, zo droogt haar fchaal dikwijls in<br />

de zonne warmte uit. Daar door wordt zij ligter,<br />

en in dezen toeftand valt zij veel tijds den visfehers in<br />

de handen. Neemt men nu dat alles te famen, moet<br />

men dan niet overal de magtige invloed der Goddelijke<br />

alomtegenwoordigheid , die de harmonie der gan­<br />

fche Natuur onderhoudt, vereeren, en den wijzen en<br />

'<br />

o e<br />

- T 3 S


£76* Van de Zee.<br />

goeden Vader van alle fchepzelen gewillig de nederigfte<br />

offers brengen!<br />

Onder de zwemmende Amphibien heeft de Natuur<br />

insgelijks zonderlinge eu merkwaardige fchepzelen >geplaatft.<br />

Hoe zeldzaam is de geftalte der Rog (Rajaf)<br />

En welke geheel onverklaarbaars wapenen heeft zij?<br />

welk een zonderlinge wijs om zich van zijn' roof<br />

tneefter te maaken! Men verbeelde zich een platte<br />

visch, die van boven meeft geheel doornig is , of een<br />

huid heeft met ftekels bezet, welke onderaan den hals<br />

vijf luchtgaten heeft om adem te haaien, of de lucht<br />

uit te laaten, wiens bek ook onder zit, waar in verfcheide<br />

rijen ftompe tanden zitten , die meeft een vliezigen<br />

rand hebben, wiens vinnen de gewoone der visfehen<br />

gelijkt, welkers ftaart, die uit het midden des<br />

platgedruktcn lichaams loopt, nog meer dan het lijf<br />

met ftekels bezet is, en ten deele aan den ftaart eenige<br />

aanhangzels hebben. In de middenlandfchê zee,<br />

in Oollindien, in den Oceaan, in de; Zuidzee , bij dc<br />

Kaap de Goede Hoop , en andere plaatzen vindt men<br />

dezelve. JNict allen gaf de Natuur de fteekelen op dc<br />

opperhuid, maar die, welken zij ze onthouden heeft,<br />

hebben daar voor andere wapens, andere middelen ter<br />

verdediging, van den Schepper verkregen. Want waarfchijnlijk<br />

dienen de fijne doornen,die overal op en in de<br />

huid der meeste roggen zitten , tot afweering van andere<br />

toofvisfehen. Men kan ook nog lang na den dood<br />

de gedroogde huid van een jonge Rog niet met de vinger<br />

aanraaken, zonder zich aan de fchier onmerkbaare<br />

punten te fteeken en te kwetzen. Bij eenige (foorten<br />

is bijzonder het midden des rugs met fcherpe fpitze<br />

hoogten gewapend. De buitenffe rand van den visch,<br />

of de vinachtige wieken dienen hem tot beweeging, en<br />

zijn bij den zogenaamden Mantelvisch,'VR de Adriatifche<br />

zee, zo groot en breed ,dat zich een mensch daar wel in<br />

zou


Over de Roggen. *77<br />

zou kunnen winden. In Siam, waar veele Roggen<br />

gegeeten worden, die met den angel worden gevangen<br />

en waar men bijzonder het ingewand zeer'goed vindt,<br />

is haar gewoone groote vier voet. De derde in dit geflacht,<br />

(Raja öxyrïrichus) heeft buiten de ileckels op<br />

den mg nog bijzonder voor elk oog een groote ftekel,<br />

die dit teder lid bcfchutten moet Deeze zelfde foort,<br />

welkers gewigt dikwijls tien pond kan zijn, heeft niet<br />

alleen op den rug bonte vlekken, maar ook het onderlijf<br />

is op een'witten grond met veele zwarte glinsterende<br />

flippen bezaaid, uit welke een fmeerig vogt dringt, die<br />

den visch zeer glad, en lang maakt, en welke tot ziin<br />

ontfnappen veel toebrengt, maar hem ook ongetwijfeld<br />

in ftaat ftelt, om des te fneller te zwemmen. Bij eenige<br />

Roggen is het gebit ongemeen fterk, en fchoon gewerkt.<br />

Andere Roggen hebben in plaats van de tanden,<br />

Hechts fcherpe lippen, ruw als een veil. Daar het<br />

vleesch der meefte Roggen gegeeten wordt, en inzonderheid<br />

van die, wier kop, meer dan bij anderen foorten,<br />

in een fpitze bek eindigt, na dat het in de zon gedroogd<br />

is, zeer fmaaklijk en ook niet zwaar te verteeren<br />

is, zo vondt men bij het-doorfnijden deezer dieren<br />

de zogenaamde Roggeknokken in hun lijf. Ze zijn in<br />

het Kabinet der Natuuronderzoekers geen zeldzaamheid<br />

meer. Men kan ze in Londen op de Markt, waar ze<br />

den Roggen van onderfcheiden foort uitgeiheden worden<br />

, in overvloed krijgen. Het zijn op het eerfte gezigt<br />

onkenbaare lichamen. halfkogels, welkers beftaanlijkheid<br />

beenderig is, en die omtrent een hal ven duim<br />

in de doorfnede hebben. Op de eene zijde zijn ze verheven,<br />

en deeze geele vlakte heeft eenige onregelmatige<br />

infnijdingen. De ftof der beenderen is, gelijk alle<br />

knokken , dierlijke kalk. Daar tegen is de onderfte<br />

vlakte plat, heeft eenige uitfteekende hoornachtige<br />

kringen, in het midden eene verdieping, en uit deeze<br />

komt gemeenlijk een kleine ftekel, een vaste en harde<br />

T 4 priem


178 Van ie Zes.<br />

priem, die omtrent zo dik is, als de ftekel van een'egcf.<br />

Zodanig is dc gedaante van een lichaam dat in de Rog,<br />

zonder dat iemand de eigenlijke zitplaats, of het oogmerk<br />

der beftemming als nog bcpaalen kan , gevonden wordt.<br />

Haare beftemming fchijnt een vaft punt in de weeke vinnen<br />

van den visch te zijn, om de fpieren die den visch<br />

tot het zwemmen dienen, te onderfteunen, en de visch<br />

bij alle zijne beweegingen meer kracht en fterkte te<br />

geeven. Zonder deeze zijn de breede aanhangzels aan<br />

zijn lichaam hem van weinig nut. De Natuur zoude<br />

beter gedaan hebben, zo zij hem de flappe huid die altijd<br />

rimpelen kan, en nooit uitgefpanneu kan wezen,<br />

niet gegeeven had, zo zij hem ook niet te gelijk een<br />

middel had gefchonken om deeze weeke huid uit te<br />

fpannen en te gebruiken. Maar door deeze Hekels en<br />

deeze knok, is de visch tegen veele gevaaren zeker.<br />

Veele andere visfehen onthouden zich van de gewoone<br />

foorten van Rog aan te vallen, wijl ze weeten, dat ze<br />

met den bek in enkel doornen en ftekels vallen en zich<br />

zeiven wonden zouden. Intusfchen hebben de Roggen<br />

doch, bahalven den mensch, die hen om haarvlessch,<br />

doch flechts zo lang ze jong zijn , en wegens de huid,<br />

vervolgt, ook andere vijanden. De Bloedegels (Hhudo<br />

pisctunï) die in het water kunnen leeven en daar bijzonder<br />

groot, lang en fterk worden, hegten zich vooral<br />

gaarne aan de Roggen, en zuigen zich zo vaft onder<br />

aan hun buik, dat ze met groote moeite daar van afgerukt<br />

kunnen worden. Elk dier weet de zwakfte zijde<br />

van het andere, dat hij naar de orde des Scheppers<br />

moeft vervolgen. De bloedegel zal zich nooit aan den<br />

rug of de ftaart der Rog hegten. Hij weet, dat hij<br />

zijne lippen fchriklijk zou befchadigen, en zoekt de<br />

weeke deelen van het onderlijf tebereiken. De Roggen<br />

zijn door de ftekelige huid van boven gedekt, de Oogroggen<br />

(Raja Miraletus) hebben nog benedenwaard nabij<br />

den bek eenige ftekels, die door haare richting<br />

an-


Over de Roggen. 279<br />

andere visfehen afweeren; doch haare vijanden zijn<br />

onder hen — dit is de fchoone verdeeling, orde<br />

en algemeene gelijkftelling van alle dieren in het<br />

rijk van God. Van den pligt, om weder anderen<br />

nuttig te zijn ,,is niets in de Schepping uitgezonderd.<br />

Ook bij dit gedacht heeft de goedheid en wijsheid<br />

van God, voor de voordplanting zeer fchoone inrichtingen<br />

gemaakt. De Rog baart levende jongen, de Man»<br />

nekens hebben dubbelde teelleden, en veele beenderen<br />

daar in. Men kan ook zeggen, dat ze ketenvormig<br />

aan elkander hangende eieren leggen. De ouden meenden<br />

dat de eierftok bij alle de negen foorten gelijk was.<br />

Doch hij is zeer onderfcheiden. Bij de foorten die<br />

levende baaren, gelijk men van de Sidderroch of Krampvisch<br />

weet, ligt het jong nog maar in een vlies gewonden,<br />

't welk plat van boven is famen gedrukt, en veeltijds<br />

aan een of aan beide zijden open is. Zo dra deeze<br />

bekleedzels door de moeder uitgeworpen zijn, kruipt<br />

de jonge Rog 'er terdond uit in de zee. Doch in andere<br />

zulke Rogeieren vindt men, wanneer men ze<br />

terdond opent, eiwit en dooijer. Het buitende van dit<br />

lichaam is een lederen harde fchaal. Er behoort veel<br />

kracht toe om ze te openen. De twee helften duiten<br />

zeker daarom zo vad , op dat er geen zeewater zoude<br />

indringen , of 'roofdieren het ei zouden uitzuigen.<br />

Heeft men eindelijk met een mes de fchaal gefpleten,<br />

zo ziet men dat ook de inwendige gevlakte helft<br />

zeer zwart, en zeer glinsterend is. Het fchijnt, wan.<br />

neer men naar de kleur wil oordeelen, dat 'er deelen<br />

van zwavel 'en aardhard in vervat zijn. Dit bevvijd<br />

ook het idoode overfchot fcaput moriuumj dat na het<br />

verbranden deezer fchaal overblijft. — Hoe verzamelen<br />

zich deeze deelen in het lichaam des Roggenwijfken ?<br />

Neemen mogelijk deeze dieren veel van de aardhard die<br />

T 5 de


a8o<br />

Van cle Zee.<br />

de zee onthoudt, na zich? Hoe wijs is de Natuur, dat<br />

ze het wijf ken op deeze wijze van overtollig vet bevrijdt!<br />

Zijn die deelen ook bij het manneken, en hoe ontdoet<br />

het zich van dezelve, of behouduhet die altijd zonder<br />

nadeel? — Alle vraagen, die een nauwkeuriger onderzoek<br />

in 't vervolg nog moetbeandwoorden. Intusfchen<br />

is dit niet de eenige bijzonderheid van de Roggeneieren,<br />

dat de Natuur hier aardharft in plaats van kalk<br />

verkozen heeft, waar uit anders gewoonelijk de buiten<br />

fchaal der eieren is. Wijl ze bij lieden die aan de zee<br />

woonen niet vreemd zijn, wijl ze dikwijls door de<br />

golven worden uitgeworpen, en men geduurig gelegenheid<br />

heeft om deeze zwarte parkernenten te zien drijven, zo<br />

als ze nog met haare vliezige banden boven en onderaan elkander<br />

hangen, zo heeft men verfcheide zaakeri daar in<br />

opgemerkt. Men kan den dooijer uit het Roggenei drie<br />

jaaren lang bcwaaren en het wordt niet vuil. Bij de<br />

vogeleieren heeft men veel voorzigtigheid noodig om ze<br />

frisch te bewaren. In de Noordlijke Landen eet men<br />

de eieren der Rog, en maakt er met melk en meel pannekoeken<br />

van , welke men zegt dat toch eenigzins zuur<br />

fmaaken. RKEDHAM merkte op, dat deeze dooijer<br />

niet, gelijk in andere eieren, aan de bekende helft<br />

(Chalazzéc) opgehangen is. De Natuur liet dit koord<br />

van faamgedraaide vaten weg, wijl hier geen broeding<br />

plaats heeft, cn het dus, ook bij deeze platte gedaante<br />

der eieren, niet zo gewigtig is, op welke zijde de doijer<br />

ligt. Onder het dubbelde vergroot glas ziet men reeds<br />

op de nerf (Punaum SaliensJ ftraalen, en met recht<br />

maakt men daar uit op, dat de eieren reeds bevrucht<br />

worden, eer zij uit de moeder komen. De Natuur is<br />

het beeld der voorzorge en beminnenswaardige goedheid,<br />

geleid door eene wijsheid, die alles over ziet,<br />

niet overtolligs doet , niets van zijn plaats rukt, en toch<br />

alles genoegzaam bezorgt.<br />

On-


Over de Roggen. 281<br />

Ongemeen merkwaardig in dit gedacht is de vcrfchijning<br />

des Kramp- of Siddervischs (Raja Torpedo) Zijn<br />

gewoon verblijf is de Perfifche zeeboezem, in deMiddenlandfche<br />

Zee. Sinds men hem kent, heeft COLBJI<br />

hem ook aan de Kaap de Goede Hoop, KAMPEER<br />

in Oofiindie , ANSON in de zui.lzec, andere in de Adriatifche<br />

zee bij Venetien, in de Oodzee, en de Engelfchen<br />

hem aan hunne oevers gevonden. De Arabiers<br />

noemen hem Rhadfrh. FORS Ka HL vond hem in een<br />

vlek aan den Nijl, en zijn lengte bedroeg een fpanne.<br />

Van boven heeft het lichaam eenige kringvormige vlekken.<br />

De huid is met bruine en witte dippen bedrooid.<br />

De Kop deekt in den fchier kringvormigen omtrek<br />

des lichaams. De ftaart gelijkt aan beide zijden eenen<br />

fcherpen ponjaard. De grootlte Krampvisfchen zijn niet<br />

volkomen twee voeten lang. Twintig pond is zijn<br />

hoogde gewigt, eenige weegen maar weinige oneen,<br />

twee fpannen is zijn grootde breedte. De bek is klein,<br />

doch laat zich zeer uitzetten. De Natuur bedemdehem<br />

om van andere visfehen té leeven, en gaf hem toch zeer<br />

veele, maar zeer kleine tanden, door dewelke hij zich<br />

niets bejaagen, of zich gevreesd kan maaken. De Natuur<br />

liet hem van boven geheel glad, ze gaf hem de<br />

dekels niets, die zijn gefiachtverwanten hebben. Dus<br />

zou hij weerloos in de zee liggen , zonder zich te kun.<br />

neil onderhouden of verdedigen, indien de Godlijke<br />

wijsheid hem geen bijzonder middel ter zijner verdediging<br />

en onderhouding gegeven had. Alle levende wezens<br />

namelijk, die hem aanraaken of nabij komen, krijgen<br />

een' hevigen fchok, door het ganfche lichaam, zij<br />

befpeuren eene aandoening gelijk aan die eener eleclrike<br />

fchok. Daar van heet de visch de doof visch. Nadert<br />

men hem met de hand, met den vinger, of ook<br />

met een' langen dok, of raakt men maar het net of vat<br />

aan, waar in hij is, zo gevoelt men een fmertclijke<br />

verdijviug, even als wanneer men den elboog ergens<br />

he-


28a<br />

Van de Zee.<br />

hevig tegen aanftoot, welke wel niet lange duurt, maar<br />

in den beginne haaft onlijdelijk is, en fnel tot aan den<br />

fchouder voordloopt, en toch altijd, fchoon ze ook<br />

rasch geheel verdwijnt, zo fterk is, dat de fterkfte<br />

mensch te rug fpringt, en geen luft heeft om hem ten<br />

tweedemaale aan te raakén. Men mag hem daarom<br />

te Venetien niet leevend op de markt brengen. De<br />

Regeering heeft de moedwilligheid om hem met andere<br />

visch in een vat te doen ,om de koopers daar toe te betrekken,<br />

verbooden. Het vleesch van den krampvisch wordt<br />

met fmaak en zonder nadeel gegeeten. Hij heeft geen<br />

gif, ook de Franfchen eeten hem. Zo dra de visch<br />

dood is, houdt zijn fchokkende en verdoovende kracht<br />

op. Zij neemt reeds af, zo dra hij begint te fterven.<br />

De Engelfche Ontlcders vonden, dat de fpieren in<br />

welke deeze kracht ligt, fchier de helft des onderlijfs<br />

uitmaaken , en meeft een onfmaaklijk flijm zijn.<br />

En nogthans werkt de Natuur zo krachtig, zo onbegrijplijk<br />

fnel door dit fchijnbaar verachtlijk deel. Heeft<br />

men harts genoeg, om den krampvisch aan den ftaart,<br />

dien hij, wanneer hij ftooten wil, altijd te gelijk beweegt,<br />

aan te grijpen, zo zou men hem als dan kunnen<br />

aanraaken, zonder dat hij andere menfchen of dieren<br />

konbedooven. Wie den adem inhoudt als hij hem aanraakt<br />

befpeurt ook niets van zijn fchok. Dit hebben de<br />

Europeeers toevallig van de wilden geleerd. Men verzekert<br />

echter, dat, wanneer men zich met het ganfche<br />

lichaam op den visch wilde leggen, de dag altijd nog<br />

fterk genoeg zou zijn om ons van denzelven aftedrijven.<br />

Dit nu is het middel, dat hij, wijl hij zich, gelijk<br />

alle platte visfehen, altijd in het zand moet ophouden,<br />

gebruikt, om zich fpijze te verfchalfen. Hij raakt<br />

flechts de visfehen, die hij eeten wil, aan , zij worden<br />

ftijf, ftomp, krachteloos, en blijven voor den mond<br />

des overwinnaars liggen. Zo dra zij de kramp in hunne<br />

vinnen en fpieren krijgen, kunnen zij niet meer<br />

zwem-


Over de Roggen. 28$<br />

zwemmen, en de krampvisch bereikt zijn oogmerk,<br />

zonder van zijn plaats te gaan. Wanneer hem ook een<br />

vijand, dien hij niet eeten wil, te na komt, verdedigt<br />

hij zich door een flag. Daarom behoort hij ook tot de<br />

visfehen , die zich in de zee aan rotzen zuigen of drukken,<br />

en geruit afwachten, dat hun hun voedzel te<br />

gemoete komt. Tusfehen de twee vinnen die de visch<br />

onder de twee zogenaamde vischooren heeft, gaf de<br />

Natuur hem een ronde vliezige plaats, omtrent zo groot<br />

als de palm van een hand, mét kleine zwammige verhevenheden<br />

en aan den omtrek met een iets dunner<br />

vlies bezet, welkers vezelen of linien den halven doormeter<br />

gelijken, die men in eenen cirkel kan trekken. Dit<br />

vlies dient den visch om zich door middel van de drukking<br />

der lucht, wijl deeze huid altijd vocht is, aan de<br />

rotzen te hegten, op gelijke wijjs als men met een<br />

zuigleer gladde keien kan opligten. De zwammige<br />

verhevenheden verhinderen het onaangenaame der<br />

fchuuring, gelijk de zagte deelen aan de pooten der<br />

honden en katten, insgelijks de peezen befchermt,<br />

wanneer deeze dieren over harde plaatzen gaan. Dit<br />

is een zwak fchilderij van de Godlijke voorzorg voor<br />

één dier in de zee, waar ze bij millioenen leeven en<br />

jongen teelen. Maar zijner goedheid is het geringde<br />

niette klein. Hij acht op alles, en befchut het dier,<br />

dat in de diepte der zee niet fnel zwemmen kan, en<br />

zijn weerloos lichaam aan zo veele onverzadelijke roovers<br />

zou hebben moeten overlaaten. Het is als of hij<br />

zijn vermogen, om den donder in de Natuur te verwekken<br />

, met deezen visch deelde. Het fchepzel laat een<br />

foort van blikzem van zich uitgaan, dat anders het teken<br />

van God is, en alleen door zijne hand kan geflingerd<br />

worden *)<br />

Doch<br />

*) Van een bijzondere foort van Vuurrog, in het Koningrijk<br />

Stam , verhaalen de Reisbefchrijvers, dat ze wel<br />

klein


284 V an<br />

d e<br />

Zee,<br />

Doch de Natuur heeft in haar grooten voorraad nog<br />

veele andere middelen, om haare fchepzelen te voeden<br />

en te befchcrmcn. Een geflachtverwant van den krampvisch<br />

is de Pijlrog (Ra;a Pasti/iacaJ of de zogenaamde<br />

Pijl/taart. *) Hij heeft even als dc voorige een glad lichaam,<br />

en dit is de reden waarom hij weder bijzondere<br />

wapenen moet hebben. Hem ontbreekt ook de rugvin,<br />

die anders tot de fnelbeid in het zwemmen dient. Zijne<br />

tanden zijn ftomp, en echter leeft hij in de Middenlandfchc<br />

Zee, waar vervolgers genoeg om hem zijn.<br />

Zijn lichaam is in bet midden dik, en weegt omtrent<br />

tien pond. Op dat hij nu niet de beftendige buit van<br />

andere visfehen zoude zijn, en ook den mensch (want<br />

zijn vlccchis eetbaar en fmaaklijk") dienen zou, gaf<br />

de Natuur hem, in plaats van kleine tanden op de opperhuid,<br />

op den ftaart één enkelen, maar langen fterker<br />

fpitzen, en nog aan beide zijden met veele rugwaarts<br />

fhtande tanden voorzienen fteker, die onder een' fpitzen<br />

hoek, als een priem of fcherpe fpeer uit het vleesch<br />

des ftaarts uitftcekt, waar mede hij andere visfehen , die<br />

klein zijn, maar aan het deel des lichaams, dat ze aanraakt,<br />

builen kan maaken, die zo piinlijk zi :<br />

n als of ze<br />

gebrand waren. (Zie TÜRPIN en Neue Munnichfaltichkeiten<br />

III. f. 325) Eene afbeelding van den krampvisch<br />

vindt men in LESKES A„fangsgriinde der Natur Gefchichte<br />

I. Taf. VII, fig. 9. KAEMPFER Amoei,. Exot.<br />

p. 5°9—5*5- heeft hem het beste befchreven , en veele<br />

proeven met denzelven genomen. Verder vergelijke<br />

men LINNEI Amoen. Academ. I. n. 2. GR o w 0 v 11 Zoophylac.<br />

Fascic. I. T. Fig'. 3- FORSIUHL defcript. Animal,<br />

Avium , amphibinrum &c. Obfervatione intorno del-<br />

Ie Torpedini, fatte de STEPIIANO LORENTIKI 1678.<br />

*) Ik behoef het naauwlijks te herinneren dat men dus<br />

deezen naam gebruikende noch a«i de foort van vlinders,<br />

die men Pijlftaerten (fphitiges adfcitaej noemt, noch aan het<br />

gewas wilde Pastinak ^Pasiinaca Sylvestris~) moet denken.<br />

hij


Over de Roggen. 2$$<br />

"hij eeten wil, dooden en zijne vijanden afweeren kan.<br />

De maar des ftekels en het getal der daar aan zijnde<br />

tanden wordt onderfcheiden op gegeeven. Ikzelf bezit<br />

in mijne verzameling een deezer ftaarten van anderhalve<br />

fpan lang en fpits toelopende, en aan deeze zit een witachtige<br />

pen, van meer dan vijf duimen, met zo veele<br />

takken aan beide zijden, dat men ze niet met zekerheid<br />

tellen kan. Er zitten mogelijk meer dan tagtig<br />

takken aan heide zijden. Onder het vergrootglas verfchijnen<br />

zij allen als fcherpe wapens, hoewel eenigen door<br />

't gebruik afgelleetcn en ftomp zijn. Aan den levenden<br />

ruft deeze (taart nooit geheel, hij beweegt hem<br />

geftadig naar alle zijden , en (toot met den priem alle<br />

visfehen, die hij bereiken kan, dosd. Want de fpits<br />

des ftekels is de fijn (te priem. Reeds in de oude waereld<br />

gebruikte men deeze fpits ter wapening der pijlen,<br />

en nog heden meent men dat de Amerikanen ze daar<br />

toe gebruiken. Hij doodt vooral andere Roggen daar<br />

mede. Dikwijls hebben zij den visfehers daar mede<br />

door de laarzen en drie paar Yslandfche koufen geftooken,<br />

waarop gemeenlijk een ontfteeking volgt. In<br />

Siam komt de Stekelrog ook voor. De ftekel is zo<br />

wit als ivoor, en wanneer men den visch in het vaartuig<br />

wil leggen, (laat hij zo geweldig met den ftaart<br />

heen en weder, dat hij dikwijls in de wonden die hij<br />

flaat, met de weerhaaken des priems blijft zitten. *) Gefchiedt<br />

dit ook niet altijd, zo is het toch onvermijdelijk,<br />

dat niet door het lange gebruik de zes tanden afgebroken<br />

en ftomp worden. Daarom houdt bij deezen<br />

visch, zo lang hij leeft, de Schepping eigenlijk nooit<br />

op.<br />

*) Men moet deeze Amphibie uit het Roggengeflachc<br />

ook niet verwisfelen met den- Snuif of Pijlvisch (Efox<br />

Belone). Deeze is een wezenlijke visch, en draagt deezen<br />

naam, wijl hij een verlangde en fcherp getandea<br />

fnuit heeft. Zie Berl. Samml. VIII. S. 234. ft. III.


336 Van de Zee.<br />

op. Hij heeft daar in overeenkomft met het hart, dat,<br />

alle jaar van hoornen venvisfelt. In zijn lichaam is een<br />

vernieuwingskragt. Hij verwisfeit den ouden fteekel<br />

van tijd tot tijd met een volkomen werktuig. BAS-<br />

TER beeft het buiten twijfel gefield, dat'er veeltijds<br />

een' jongen ftekel na groeit. Men vangt fomtijds<br />

zulke Pijlroggen, die den ouden en nieuwen ftekel<br />

te gelijk hebben. *) Want de gunfiige Natuur zorgt,<br />

dat dit dier nooit zonder water, of zonder noodige levensmiddelen<br />

is. Daarom watt de nieuwe ftekel reeds<br />

na-<br />

*) Men meende daarom voorheen dat de Pijlrog<br />

met twee ftekels een bijzonder foort was, doch het is<br />

dezelfde. En wanneer men twee priemen vindt, is<br />

de oude altijd zo broos, en zit niet meer vaft, dat men<br />

hem met weinig moeite kan breeken. De kennis der<br />

Natuur is hier even zo verzekerd geworden als bij het<br />

Neushoorndier. Daarom nam zelfs LINNEUS, in de<br />

12de uitgave zijns Nat. Sijft. te rug, het gene hij in de<br />

10de gezegd had. Voorheen meende men ook, dat de<br />

ftekel van den Pijlrog vergiftig was, maar ook dit is<br />

valsch. BA STER heeft alle de plaaazen van oude en<br />

latere fchrijvers verzameld. Maar wat bewijzen zij alle<br />

tegen de ondervinding? Lag 'er een gifblaas agter den<br />

ftekel in de ftaart, zo moeft de priem noodwendig hol<br />

2ijn, en de fpits des ftekels zou een opening moeten<br />

hebben, wijl anders het gif uit de blaas, doch niet in de<br />

geftoken wond kon vloeijen: maar men vindt ,geen<br />

van beiden, fchoon men ook den priem naar alle richtingen<br />

verfnijdt. De wonden die hij daar door fcheurt,<br />

heelen zeker langzaam, maar dat kan niet anders zijn,<br />

wijl hij aan den priem zeer veele weêrhaaken heeft.<br />

Zonder een groote fcheuring der vaten kan hij hem<br />

niet weder uitrukken. Maar hij fchaadt toch flechts<br />

werktuiglijk, in de wond vloeit niets, wijl er ook<br />

niets is. Men fnijdt den ftekel af, kookt het vlees en<br />

eet het zonder nadeel. De visch verdient derhalven<br />

den naam van gifrog niet, die veele hem geeven.<br />

De olij uit zijne lever is ook, in en uitwendig gebruikt,<br />

een goed middel»


Over de Haaijtn. - 377<br />

na, wanneer de oude begint af te flijten, en echter<br />

mag de eerfte niet eer afvallen voor de nieuwe fterk genoeg<br />

geworden is, om andere visfehen te dooden en<br />

hem zelve voedzel te verfchaffen. Wie gevoelt hier bij<br />

niet de goedheid Gods? JERUSALEM zegt te recht;<br />

„ In het Rijk Gods is geen zwakheid, die geen be-<br />

„ fcherming heeft!"<br />

Wij kunnen van deeze zagte trek der gunftige Natuur<br />

in de zee, rasch overgaan tot een gedacht van<br />

dieren, dat tot het grootfte, verflindendfte en onverzadelijkfte<br />

gerekend moet worden. De Haijen (Squalus)<br />

leeven van den roof in de zee, hebben altijd een fmeerige<br />

huid, en twisten, ten minften fommige derzelve,<br />

met den Walvisch om de grootte: vier paarden<br />

kunnen een der grootften niet voordfleepen. Zij wor^<br />

den 5, 10—12 vademen lang, en aan den buik a of 3<br />

dik, en verflinden alles wat hen voorkomt, ook dingen<br />

die voor hen weinig voedzelfap onthouden. Hun<br />

langrond lichaam heeft bijna de gedaante van esn' visch.<br />

Bij eenigen is de rug ftekelig, eenigen hebben een achter»<br />

vin, de kop is of rond,of geheel ftomp, of heeft een<br />

geheel ongewoone gedaante. De ftaart is bij meeft alle<br />

zeer lang. Neven de vijf luchtgaten aan den hals, hebben<br />

zij nog achter de oogen op elke zijde een gat, dat<br />

zich inden bek opent, en welligt in plaats van de luchtpijpen<br />

dient. Bij veele Haijen zijn deeze gaten agter de<br />

oogen zo groot, dat men het dikfte van een fchrijfpen<br />

daar door tot in den bek kan fteeken. Eenigen meenden<br />

dat het de ooren der Haijen waren. De Natuur vormde<br />

den bek met bijzondere voorzorg, wijl zij tot geftadig<br />

vreeten beftemd zijn. Hij is bij de meefte<br />

foorten als een groote dwars jnfnede, die wel aan 't<br />

voorftc gedeelte van den kop, maar toch niet regt aan<br />

het einde der fnuit,maaromtrent een voet verder achterwaarts<br />

flaat. In deezen bek hebben dc Haijen in beide<br />

V kaa«


2^5 fan dc Zee.<br />

kaaken vcrfcheidene rijen randen, die achter en boven<br />

eikander (laan, waar van eenige beweeglijk zijn, en in<br />

de kinnebakken binnenwaarts getrokken worden. Ver­<br />

der zijn eenigen boven anderen onderwaards gefpitst. De<br />

meeftc zijn driehoekig, loopen boven fpits toe, en ge­<br />

lijken naftr een pijramide, of een driekantige degen­<br />

kling} en meeft alle zijn ze nog boven dien, als kleine<br />

znagèn , dat is, zij hebben aan de zijden nog kleine<br />

tanden zitten, waar door het gebit nog vreeslijkef<br />

wordt. G O L D S C H M I T H rekende alle deeze tanden te<br />

famen en vond de fomme van 144. — Met zo veele<br />

fcherpe, veelhoekige en ipitze mesfen, fnijdt dus deeze<br />

vreeslijke muil te gelijk. Zij werken alle te gelijk,dee­<br />

ze vermaalende en verfcheurende werktuigen, waar<br />

tand aan tand zit, zo dra de Haaij de kaaken te famen<br />

drukt. G U N N K R heeft een verfchriklijke afbeelding<br />

van deeze tanden gegeven, Onmogelijk kan 'er iets<br />

anders dan fchriklijk doorfneden en vermorfeld, door­<br />

komen. Hier is de dood gewis: wat een Haaij eens ge-<br />

gegreepen heeft, laat hij niet meer ontglippen t, voor<br />

hem is een mensch, een dood paerd, alle rottend aas,<br />

maar een kleinigheid, die hij zonder moeite verfllndt.<br />

Dan, de verflindendheid der Haijen. blijkt uit hunnen<br />

vreeslijken muil. En gelijk hun honger is, zo is ook hun<br />

lever. G u N ü i R 6 s wift zelve, dat men uit een foort<br />

van Hondshaaij, die hij Brugden noemt, vijftien tonnen<br />

lever gewonnen had (een ton gerekend op vier ankers.<br />

Men kan uit de groote daar aanhangende galblaas het<br />

bclluit opmaake'n. Men fpreekt zelfs van 6, 7 tot 15<br />

tonnen lever). Zij vreeten altijd, ert wijl zij daar bij<br />

beftendig hun drek weder Van zich laaten, worden zij<br />

eigenlijk nooit zad. Niet te vreeden met het geen ze<br />

in Ré zee vinden, vervolgen zij geftadig de fchepen,<br />

zwemmen ze na cn rooven de ruigte die zich onder aan<br />

dezelve hegt; ze aazen op dc vuiligheid die men daar<br />

Dit werpt en verzeilen ze veeltijds eenige honderd<br />

mij-


Over de lïaaïjen. 279<br />

mijlen, vcrflinden der matroozen matzen, hoeden<br />

klederen enz., al wat maar den ledigen maag kan vul­<br />

len is hun aangenaam. Bij het. eiland Malafeuro ver-<br />

Hokte een derzelve, na bij het fchip van Kapitein CAR-<br />

Ï M U T , het dieploot, maar hij liet het weder vaa-<br />

ren. Men weet van hun, dat zij de maag dikwijls uk<br />

den buik in. den bek neemen, en hem in de zee<br />

uitwasfchen. Zo dra hij weder zuiver is, vreet deeze<br />

vraat, als 't ware, zijn eigen maag weder op, en zoekt<br />

nieuwe roof, om hem weder te vullen. Toen COOCK<br />

van Rio Javeirj naar den ingang der ftraat le Maire<br />

Voer, beet een llaijwijfje aan een' angel haak, en wierd<br />

op deeze wijze gevangen. Terwijl men het onder het<br />

venller der Kajuit heen en weêr trok , wierp het iets,<br />

dat zijn maag geleek, verfcheiden maaien uit, en trok<br />

het weder in. *) Andere dieren worden krank, wan­<br />

neer Hechts het geringde onverteerde in de. maag blijft<br />

liggen. Wat lijden veele , wanneer de maag Hechts<br />

verkoud is? Bij veelen is zij zo zwak, zo gevoelig,<br />

dat zij alles, wat zeer vet, zout, of kruidig is, over­<br />

geeft. Voor onze maag kan een al te groote hitte, een<br />

al te hevige koude doodlijk zijn. Welke vreeslijke<br />

fmerten worden wij gewaar, wanneer de maag van bui­<br />

ten geweld lijdt, befchadigd, geflagen of getreeden<br />

wferdt?<br />

* x<br />

Men zegt het zelfde van de Kabeljauw .(Oadut<br />

morrhua^. De Priapus marinus zuigen ook mosfelen<br />

( Mytilosj uit, en fpuwen de fchalenweg. Wijl nu deei«<br />

zeer groot ziin, zo zet het dier zijn maag wijd uit, ea<br />

keert haar dikwijls geheel om, op dat zij wijder worde,<br />

gelijk men een kous omkeert. — Een Moskovifche<br />

Monnik te Berlijn , (loeg daarom eenborftel van paardehair<br />

voor, als een werktuig om de maag fchoon te maaken,<br />

geliik men ze heeft om bouteilles te rein'gen. Hij ftak<br />

ze aan een deel van een en een halven voet, die van ijzer meï<br />

zijde omwonden was, in de maag, en reinigde di* da»t<br />

mede,<br />

V a


23o<br />

Van de Zee.<br />

wordt? Nu is het de huid, dan de fappen, dan de zenuwen<br />

, dan de bloedvaten der maag, die ons op het<br />

krankbed nedervverpen. Zij is een der allergevoeligfte<br />

en tcêrfte ingewanden in het onderlijf. En hier hebben<br />

wij een dier dat met zijn maag naar believen kan<br />

omgaan. De Haaijen ifpuwen haar uit, en zij legt zich<br />

weder aan haar voorige plaats. Wanneer zij meer na<br />

zich genomen hebben dan zij verteeren kunnen, maaken<br />

zij zich weder door het middel, waar door andere<br />

dieren ellendig zouden worden, gezond. De zoute,<br />

bittere, vette zeefiijm, is voor hun een goede afdrijving,<br />

zij laaten der Natuur geen tijd om den voorraad te ontbinden<br />

, en te bewerken , zij doen haar lie\ T<br />

er geweld<br />

aan zonder dat zij 'er iets bij lijden. De wil des<br />

Scheppers behoudt alle dieren , en zeer veelen behoudt<br />

hij door de zonderlingfte middelen, op eene bijna ongelooflijke<br />

wijze. — De Haijen vinden bun voedzel ongetwijfeld<br />

door middel van 't gezigt en den reuk. De<br />

neusgaten ftaan tusfehen den bek en de fnuit. Op dat<br />

zij ook in den nacht zouden kunnen jaagen en rooven ,<br />

moet hun huid, die bij geen der foorten fchubben heeft,<br />

«dinflcren. Waarfchijnlijkfchuilt dit vuur bij den Haaij<br />

in de kleine digt op een zittende ftekels, waar mede<br />

de huid bezet is, die met den wortel of met een'<br />

fteel in de huid ingeplant zijn, en onder het vergrootglas<br />

een zeer bijzondere gedaante hebben. De eerfte<br />

foort heet deswegen Doorn haaij (Squalüs acathiasj<br />

wiji bijzonder de twee eerfte ftraalen der beide rugvinnen<br />

fcherpe doornen zijn. De Hollanders trekken<br />

dcczen dieren de Mini! af. Van Edinburg, waar de<br />

I laijen in menigte zijn, komen reële daar van in den handel<br />

cn "worden, even gelijk de huid der Roggen, ondei'<br />

d >n naam van vischhuid de ganfche waereld door vervoerd<br />

, en gebruikt om hout, ijvoor e. z. v. daar mede<br />

g'ad te maaken , of tc overtrekken. Deeze fijne ftekels<br />

zijn te gelijk een natuurlijke befchutting voor de Ilaijer».-<br />

Op


Over de Haaijen. 281<br />

Op dat ze niet alles wat om en nabij hen is, zouden<br />

verflinden en de zee ontvolken (want fommige richten<br />

zich op in de zee,*en zijn zo gevaarlijk en bijtend,<br />

dat de visfers voor hun op hun hoede moeten zijn) zo<br />

heeft de Natuur hen ook weder toom en gebit aangelegd.<br />

PLINIUS heeft reeds opgemerkt, dat even die<br />

vreeslijke kop vol tanden, die fchier alles dreigt op te<br />

vreeten, zelve een bepaaling «n natuurlijke hindernis<br />

voor hem is. Want wijl de opperkaak omtrent een<br />

voet langer is dan de onderfte , en fpits over de onderzhr<br />

tende bek fostion protraSum, fed retraSum) heen fteekt,<br />

zo kan de Haaij gelijk hij zwemt geen beet. recht toe<br />

doen, maar hij moet zich altijd eerft omkeeren en op<br />

zijde werpen, en in deeze richting van onderen op<br />

toevaaren en zijn buit verllinden. Dit is zo zeker, dat<br />

de Negers hem dikwijls in deeze richting onder 't water<br />

een dolk in het lijf ftooten. Het is dus voorzeker een<br />

tijdverlies voor hem. Eer dc Haaij zich op deezer wijze<br />

gewend, en tot verflinden toegeruft heeft, ontflipt<br />

hem menige buit. De Natuur veroorlooft den verflinder<br />

in haar vruchtbaarfte element zijn honger te verzadigen,<br />

doch hij moeft geen gedacht uitroeijen, en<br />

geen foort al te zeer verminderen. Hij heeft meer tanden<br />

dan eenig ander dier, maar hij richt daar door «iet<br />

meer uit dan andere fchepzelen. De wijsheid des grooten<br />

Scheppers der Natuur verheft, terwijl zij vooreen enkel<br />

fchepzel zorgt, het geheel der waereld niet uit het oog.<br />

Naar de inrigtingen der Natuur planten zich de<br />

Haijen door levende jongen voord. f~Bij eenige foorten<br />

ontwikkelt zich het ei reeds in den baarmoeder, en<br />

hun eierftok heeft veel merkwaardigs. Men zou ze<br />

bijna eieren met fchaafen reeds in den baarmoeder kunnen<br />

noemen. KLEIN heeft het wijfjen boven en onder<br />

ook afgebeeld, hij bekent egter zelve, dat niet<br />

alle Haijen, zich op eenerhande wijze voordplanten.<br />

V 3 J£aa_-


18* Van ie Zcz.<br />

Van den Haai], die wegens zijn kop de PaddenhaaiJ<br />

(Squalus Jquatina) genoemd wordt ,_weet men , dat hij<br />

„dertien en meer jongen werpt. / Deeze hebben groote<br />

uitlteekende en vooraan gedeelde teelleden, en paaren<br />

met elkander even als de viervoetige dieren. De wijf-<br />

jens zijn alle grooter dan de mannetjens wegens dc<br />

menigte van jongen die ze draagen moeten. De eierftok<br />

gaat 'ook naar beide zijden en heeft de lengte van vier<br />

duim. Andere b^jvjde Hondshaaij (Squalus Canicula)<br />

leggen eieren, die naar blaazen gelijken, en door de<br />

visiers in Napels zeebuidels (burfa del mare) geheetcn<br />

worden, en dus niet met het dier, dat anders deezen<br />

naam draagt, (Jiuioihuria) en tot de wormen behoort,<br />

moet verward worden. De natuurlijke kleur deezer<br />

Zeehondeneieren i& bleekgeel, alleen door toeval krij­<br />

gen zeibmwijlen andere kleuren. Met zekere fnaaren,'<br />

die de wijsheid der Natuur bijzonder daar aan gevoegd<br />

heeft, hangen ze aan andere lichamen, op dat ze niet<br />

door de golven verflagen worden. Deeze eieren zijn<br />

niet zeer groot , en de jonge Haaij legt 'er toch reeds<br />

zeer kennelijk in. Want men kan door de bekleed-<br />

zeis heen zien, en KLEIN heeft opgemerkt, dat de<br />

jonge Haaij zich daar ih reeds beweegt. Hij heeft voor-<br />

treflijke tekeningen van den toeftand deezer eieren in<br />

onderfcheiden tijden gegeeven, (in de Hifi. natur. Pif-<br />

(tum Misf. III. f. VII. F. i. 2. 3. 4. 5. p. 42.) Wan­<br />

neer de jonge Haaij geheelenal ontwikkeld is, ver-<br />

fqheurt hij het bedekzel, en laat de ledige blaas ande­<br />

ren zeedieren over, die dikwijls daar in nestelen, en<br />

komt op een zonderlinge wijze te voorfchijn. Hij is<br />

naamelijk wel var zijne banden , waar in hij lag als era.<br />

brijo, bevrijd, maar de Majeftueuze Natuur verandert<br />

het ovcrblijfzel van het vlies in een blaas, en giet ook<br />

alles wat van het geele vogt nog over is, dat voor­<br />

heen het ei vervulde, 111 deeze blaas. Zo komt de Haaij<br />

uit zijn ei, zwemt, en draagt de blaas een tijd lang<br />

met


Over de Haai jen. 283<br />

met zich. Hij hangt hem daar aan het lijf waar ande­<br />

ren dieren de navel zit. De blaas is veelmaalen zwaar­<br />

der, dan de ganfche jonge Haaij en de Natuuronder­<br />

zoekers WILLOUGBIJ en BELLONIUS, die dit het<br />

eerlt zagen, wisten dit verfchijnzel in het geheel niet<br />

te verklaaren. De opmerkzaame KLEIN kende dc<br />

blaas reeds beter. Wij moeten namelijk ook deeze<br />

blaas en haare vloeibaaren inhoud als een heerlijk bewijs<br />

van de zorg der Natuur voor alle fchepzelen, bijzon­<br />

der voor de jongen aanmerken. De verflmdende Haaij,<br />

wiens groote lever altijd veel gal bereidt, moeit in de<br />

eertte uuren zijnes levens, eer zijne tanden fterk en<br />

vaft genoeg geworden zijn om zijne roverijen te , be­<br />

ginnen , terftond weder van honger fterven, zo hem.<br />

niet de blaas en de daar in voorhanden zijndeftofie nog<br />

een tijd lang onderhield. Men ziet duidelijk hoe de blaas<br />

van tijd tot tijd kleiner en minder wordt. Het vogt trekt<br />

allengs in het lichaam des jongen diers, op gelijke wij­<br />

ze , als bij de uitbroeding der vogelen alles wat nog<br />

van den dooijer en het eiwit over is, 111 het lichaam<br />

des jongen vogels gefloten wordt, en zijn honger tul­<br />

len moet, tot hij zelve iets met den iiuvel.kan aan­<br />

vatten. Wanneet eindelijk de jonge Haaij volkomen<br />

is , zo als hij wezen moet, valt deeze blaas van zei­<br />

ven af. Ieder dier heeft des te meer zijn zeker toe­<br />

reikend voedzel noodig, hoe jonger het is. De groote<br />

en goede Schepper vergeet dus ook deeze groote vreeters<br />

in de zee niet. Zij draagen hun eerfte voedzel bij<br />

zich. De droppelen in het ei zijn alle geteld cn ge­<br />

wogen. Bij het vormen van elk ei rekent de Natuur 'er<br />

reeds op, dat bij 't einde der ontwikkeling nog even<br />

zo veel moet over zijn, als noodig is, om den jon­<br />

gen Haaij, tot hij zich zelf geneeren kan, tc voeden. —<br />

Waar mede zou ik dan, algoede God! het ziel-<br />

inneemende genoegen ruilen, dat mij de befchouwing<br />

uwer heerlijke werken verfchaft! In den oceaan drijft<br />

V 4 geen


ag ^ Fan 'de Zee.<br />

'geen ledige verwelkte huid, die uw oog niet aart-<br />

'fchouwde, als ze een wordend fchepzcl omflingeren<br />

Snoeft, en in de ledige blaas was geen druppel, die<br />

zijn plaats niet in uw boek had. Alomtegenwoordige<br />

in Alwaetende! wanneer ik alles overzie, ben ik een<br />

ecuwig niets voor LJ, en vertrouw weder op U met<br />

hieuwen moed, en verbeeld mij in mijne behoeftigheid<br />

groot, wijl gij gewislijk ook aan mij denkt!<br />

Onder de verfcheiden foorten der Haijen zijn 'er<br />

eenige, wier gewigt meer dan honderd pond bedraagt,<br />

wat wonder, dat dikwijls de haring, wanneer ze door<br />

deeze vreeslijke vijand gejaagd wordt, voor hem tot<br />

aan de kusten vliedt, waar ze den buit des menfchen<br />

wordt? De bewooners der noordlijke landen, eeten<br />

hun zwaar, wreed vleesch, doch inzonderheid gebruiken<br />

zij de lever, die altijd zeer groot cn vol traan<br />

is. De zwarte Haijen (Squalus SpinaxJ beweegen zich<br />

nog wanneer 'cr lever en ingewanden uitgenomen<br />

zijn. Een foort van de zeeluizen légt ook haare eieren<br />

in de huid deezer Haijen en wel op een zekere plaats<br />

op den rug, digt aan de fcherpe knok van de bovenfte<br />

'rugvin, waar ze niet afgevreven kunnen worden. De<br />

nllerzonderlingfre gedaantcheeft dejokvisch, ofHamervisch<br />

(Squalus ZygaaaJ die in Europa, Afrika en Amerika<br />

verens zijne grootte en verflindendheid de fchrik<br />

der visfers is. Volgends F,ORSKSHL is hij aan den<br />

/uabiichen zeeoever zelden, wijl hij eenen modderigen<br />

grond zonder koralen bemint. Zijn platte kop is een<br />

volftrekt dwars ftlik aan zijn lichaam, hij breidt zich<br />

naar beide zijden lijnrecht uit, en heeft de volkomen<br />

gedaante eenes hamers. Men heeft eenige hamervisfehen<br />

gevangen die drie tot vijfhonderd Centenaaren<br />

zwaar waren. Men zou ze dikwijls voor kleine<br />

walvisfchen houden. Somtijds zijn ze dik en zwaar,<br />

dat ze zich nauwlijks kunnen beweegen cn worden<br />

eg-


Over de Haaijen. 285<br />

ter door de Negers overweldigd. Hij heeft drie of<br />

vier rijen van de fterkfte, fpitze, zaagvormige tanden.<br />

Met zijn groote ronde roodvonkelende oogen<br />

aan beide einden des kops, verfchrxkt hij elk die hem<br />

aanziet. De lange fnuit hindert hem zo niet als ze<br />

zijne getlachtverwanten beperkt, waar door hij met een<br />

onbefchrijflijke drift op zijn roof, bijzonder op menfchen,<br />

losfchiet. Hij ftoot met zijn jukvormige kop op menfchen<br />

, dieren , fchepen en alles wat hem tegen zwemt.<br />

F 0R.SK.aHL zegt, dat de menfchen hem veel meer<br />

moeten vreezen, dan den eigenlijken Menfcheneeter, hij<br />

verflindt ook Roggen: het wijfje draagt 10 of iajongen. Zc<br />

groot en gevaarlijk deeze zijn, zo fchoon gefprengd<br />

van rug en fchoon getekend aan den kop en fmaaklijk<br />

is het zogenaamde Zeehondjen (Squalus CatulusJ dien<br />

de Engelfche en Franfchen in menigte eeten. Maar<br />

des te grooter, en in de daad zo groot als een walvisch,<br />

is de grootfte onder alle de Haijen, de Paerdhaaij<br />

(Squalus maximusj die ook in de Yszee nevens de walvisfchen<br />

woont , hoewel hij altijd de ganfche Noordzee<br />

rond zwemt, en aan de Hebridfche eilanden, aan de<br />

Ierlandfche kuft, en in Schotland, zelfs in de Fierth<br />

voorkomt. Hij is tien vademen lang en zijn ftaart twee<br />

vademen breed. Op het Schotfche eiland Arran zag<br />

PENNANT er een, die 27 voet en vier duim lang<br />

was. Men heeft er egter ook gevangen die 36 tot 40<br />

voeten lang waren. Doch hij is volkomen onfchadelijk<br />

en leeft van zeegras. Wanneer hij zijn kracht<br />

aanwendt, kan hij wel fchepen van 70 ton tegen een*<br />

redelijk ftcrken wind optrekken. Volgends GU.N-<br />

NER is de flaartvin de zetel zijner fterkte, van eene<br />

harde beenige ftof, bevordert hij daar mede her<br />

zwemmen, en kan 'er gelijk de wal visch, fchriklijke<br />

(lagen mede doen. Men maakt ook met harpoenen ,<br />

gelijk op de walvisfchen, jagt op hem, doch dikwijls<br />

weert hij, fchoon gewond, zich nog twee dagen. De<br />

V 5 1c-


a86 Van de Zee.<br />

lever vaneen grooten Paardshaaijgeeftagtbharrels traan.<br />

In Noorwegen is deeze kverolij der 11 aijcn het bekend-<br />

fte huismiddel voor alle wonden van menfchen cn, die­<br />

ren. Een andere foort (--oualus GafcusJ zegt MUL­<br />

LER, dat zich nog beweegt, wanneer hij in Hukken<br />

gekapt is. De Natuur gaf hem een tweevinger dikke<br />

huid, die men in Noorwegen tot paardentuigen, tot<br />

fchoenzoolen e. z. v. gebruiken kan. In dit fchier<br />

on.ioordringlijk harnas zitten fterke, beenige. tal,<br />

ken met hoopen bij elkander, en deeze zijn zo hard,<br />

dat men 'er houten vaten en /andere gereedfchappcn<br />

mede fchuuren, reinigen en glad maaken kan.<br />

Uit vraatigbeid volgt ook deeze altijd dc fchepen nn.<br />

KALM zegt, dat de Matroozen hem aanmerkten als.<br />

een ongeluks propheet, en een teken van een opko­<br />

menden ftorm, doch hij zwemt alleen om zijn honger<br />

te ftillen in het zog des fchips. Want alles wat van<br />

het fchip in de zee valt, verflindt hij Men vond bij<br />

het, dooden van een derzelve de rooden muts die<br />

een der Matroozen van het hoofd gevallen was, nog<br />

onbefchadigd en bruikbaar in de maag. Mij wordt<br />

ook door de menfchen gegeeten, eu de menigvuldige<br />

traan die men uit zijn lever kan kookeïi, wordt gebruikt<br />

in de lampen in de lange winternachten. Doch de<br />

wijze Natuur dwingt hem ook, even als den walvisch ,<br />

om flechts van Medufen en andere kleine zeefchepze-<br />

len te leeven, welke in de zee altijd in overvloed<br />

voorhanden zijn. Zij gceftden grootfteii dieren de klein-<br />

ften ten buit, maar cle kleinfte zijn de vruchtbaarlle en<br />

daar door behoudt de Natuur beftendig haare heerlij­<br />

ke regelmaatighcid. Welligt is daarom de eigenlijke<br />

Hondshaaij of Menfchenvreetcr (Sqa'us Can-hariasJ nog<br />

rreeslijker. Hij is nog klein wanneer hij 25 voeten<br />

groot is. Hij gelijkt menigmaal een os, heeft een<br />

vlakken rug en weegt ligt duizend pond. LESKE<br />

geeft hem een lengte vaa 20 voeten en een gewigt<br />

van


Over de Haijen. 287<br />

van 4000 ponden. Menfchenvleesch eeten zij het<br />

lieffte. Daar door komen aan de Afrikaanfche kusten<br />

alle jaaren veele Negers door hem om. Zelfs<br />

de jonge walvisfchen vlugven naar den oever,<br />

wanneer hij zich in zee vertoont. Menigmaal heeft hn<br />

baadende en zwemmende menfchen de beenen afgebeeten.<br />

Men hakte eens een Hondshaaij op, en men vond<br />

een anderen Haaij een menigte visfehen en een Rendier,<br />

doch zonder hoornen, dat ligt toevallig in de zee gekomen<br />

was, in zijn buik. In de maag van een der<br />

kleinften, van maar twee en een halve el lang, was<br />

toch meer dan voor een emmer water ruimte. Deeze<br />

zouden zich veeltijds niet kunnen beweegen, wanneer<br />

ze zo zwaar waren als ze groot zijn. Maar<br />

ik heb ook aan de ruggraadswervelen der Haijen iu<br />

het koninglijk kabinet te Parijs opgemerkt, dat zij,<br />

even als de ribben van den walvisch, fpongieus cn los<br />

zijn. Bij Drontheim gebeurde het dat een de ganfche<br />

romp van een paard, 't welk een boer aan ftrand<br />

gebragt had , inüokte. Men noemt ze ook de witte<br />

Haijen, doch onder het water gelijken ze meeft geel.<br />

De vinnen op den rug zijn wel ongewapend, doch<br />

daar voor heeft hij zes rijen zaagvormige tanden , die<br />

nog boven dien vlak en breed zijn , eu hij heeft het<br />

vermogen, om zo veele rijen daar van in dc hoogte te<br />

richten, als hij wil. De bek is ook onder de inuit,<br />

zo dat hij bijna den buik in de hoogte moet richten,<br />

wanneer hij in het water iets wil vangen, waarom de<br />

Negers in Amerika in.het water fpringen , onderduiken,<br />

en hem, volgens LAB AT , met een mes van onder den<br />

buik openfnijden. De huid is zo hard, dat men ze<br />

als een vijl gebruiken kan. Daarom wordt ook het<br />

gewoone chagrijn uit deeze huid bereid. Dcleverdeezer<br />

dieren vult alleen twee tonnen , (een ton van vierankers<br />

gerekend) en de Hondshaaij verzorgt de Nooren met<br />

traan. Men fchiet dikwijls van dc diepen met bet<br />

ka-


»Sf} Fan de zee.<br />

kanon op de Haijen, wijl volgends de verzekering van<br />

FORSKÜHL, zijn vleesch vrij fmaaklijk is. M U L ­<br />

L E R verhaak van een die in Europa omgevoerd wierd,<br />

welke gedroogd nog 3224 pond zwaar was. Hij had<br />

in den bek vijfhonderd tanden, welke driekant, zaag-<br />

vormig en in zes rijen verdeeld waren. *) Zijn ge-<br />

flacht<br />

*) Waarfchijnlijk is het ook van deeze foort te verftaan,<br />

het geen MANDEL s L O zegt: dat eenige zijnerjongen<br />

bij ftil wéér, in, omen uit zijn bek zwemmen ,<br />

en fpeelen. (Zie Morgenland. Reifebefchnib. I. 105.<br />

vergelijkt hier mede het geen C. BRVIJN zegt IxiKleinii<br />

Hifi. Nat. Pisc. Misf. III. p. 7.) Men kan het zeker<br />

alleen van zulk haijen verftaan, welke geen ftekels hebben.<br />

Op het fchip Kent, waar EDW. IVES, als Scheepschirurgijn,<br />

met een klein esquader mede naar Indien<br />

ging, wierd aan de Kaap de goede hoop een haaij gevangen,<br />

die 72 jongen in het lijf had. Een andere wierd<br />

gevangen, en had de hoorens, de huid en veele beenderen<br />

van een Rund in zijn lijf. Toen zij den haaij<br />

gedood en gedroogd hadden, kon een zeer dik mensch<br />

tusfehen zijne kaaken doorgaan. De bisfehop GUNNE-<br />

RUS kreeg in het voorjaar van 1762. op eenen dag sa<br />

zwarte Haaijen uit de Zee. Het is bekend, zegt hij,<br />

dat men uit het wijfje der Hondshaaijen ganfche emmers<br />

vol, ten deele groote eieren fchept. In Holland<br />

heet deeze Hondshaaij doorgaans Jonas Haaij, wijl men<br />

meent dat dit het dier is, dat den Propheet Jonas, inflokte.<br />

Dit gefchiedde , bij Japho , eene grensftad van de ftainme<br />

Dan, aan de Middenlandfche Zee; en men meende<br />

voorheen dat men hier aan geen Walvisch kon denken, wijl<br />

In de Middenlandfche Zee geen' Walvisfchen voor handen<br />

zijn ; doch , hoe zeer deeze gedagte ook in<br />

SCHMIDTS Bijbelfche Pkijficus herhaald wordt, zo heeft<br />

toch de arbeidzaame POPOWITSCH beweezen, dat,<br />

20 al niet de Groenlandfche Walvisch, nogthans de<br />

Vinvisch (Balana Phijfalus) door de Zeeengte bij Giferalter<br />

in de Middenlandfche , en van daar zelfs in de<br />

Adriatifche Zee kan konden, en werklijk gekomen is.<br />

"(Zie zijne onderzoekingen van de Zee III. Deel). Men<br />

ver-


Over de Haaijefi. ü89<br />

flachtverwant, de blauwe Hondsvisch (Squalus Glauciis)<br />

Woont ook inden Europifchen oceaan Hij komt ook<br />

iomwijle nabij den oever, en verflindt insgelijks geheele<br />

menfchen, wanneer hij ze bereiken kan. Voor weinige<br />

jaaren wierd 'er een bij Travemunde in een haringnet<br />

gevangen, en daar na te Lubek vertoond en befchreven.<br />

Zijn zwartblauwe fcherpe huid, heeft hem<br />

den naam gegegeven. Elf voeten was hij lang en had<br />

de dikte van een voet. Op dat hij fterk zou kunnen<br />

zwemmen, en den roof, die hij gegreepen heeft, zeker<br />

houden, gaf ^de Natuur hem agt vleezige vinnen<br />

Voor aan de borft, welke anderhalf voet lang, en<br />

in<br />

Vergelijke daar inede, het geen ik over het verblijf van<br />

den Walvisch in het Beek Job ten algemeenen gebruike,<br />

gezegd heb.) De verklaring is ook juift die Popowitsch<br />

geeft, dat Jonas zich welligt tusfehen de baarden<br />

van den Vinvisch opgehouden heeft. Ten minften heeft de<br />

Philologie 'er niets tegen in te brengen, wanneer men<br />

'er een foort van Walvisch door verftaan wil. B. v. dat<br />

„ de keel van den Walvisch zo eng is, dat een man naauw-<br />

„ lijks zijn arm daar in zou kunnen fteeken." Mijns<br />

bedunkens is dit geen gewigtige tegenwerping, want<br />

zonder een groot wonderwerk te veronderftellen, zal<br />

men de gefchiedenis van Jonas nooit kunnen verklaaren.<br />

HOSAEUS meende dat men door den visch de Delphinus<br />

Orea moeft verftaan, welke Walvisch Zulke groote<br />

en wijde kaaken heeft dat een ruiter en paerd daar<br />

in plaats zouden hebben. Dan hier van weet de Natuurgefchiedenis<br />

niets, en dus wordt de zwaarigheid daar<br />

door niet opgeheven. Hierom heeft men, óm de wonderwerken<br />

niet buiten nood te vermenigvuldigen, aangenomen<br />

, dat de Hondshaaij ([Squalus Carcharias) den<br />

Propheet had op geflokt, en de Voorzienigheid gezorgd,<br />

dan de menfehenvreeter den gezant niet gebeeten of<br />

gevreeten had. — Het is uitgemaakt, dat deeae dieren<br />

ganfche menfchen kunnen opflokken. Men zie wat<br />

GUNNERUS vnn den kleinften zegt in Drontheim<br />

fchrift. D. Th. II. f. 301. MULLER verhaalt van zulk<br />

een' Haaij, dié een Matroos, die overboord viel, opflok.


20° Van de Haaijen.<br />

in het midden negen duimen breed waren. Men vond<br />

bij de oogen de blaasopening, welke LINNAEUS<br />

meende dat hij niet bad. In plaats van de tanden had<br />

deeze maar kleine, korte fpitzen., die in ongeregelde<br />

rijen op den rand der boven en onaerkaak ftaan. Met<br />

even zulke kleine zwarte fpitzen is de huid overal bezet,<br />

die zo fcherp zijn' als een vijl, bijzonder op den'kop,<br />

welke boven andere deelen een fcherpe huid heeft.<br />

De Natuur vergoedt 'ongetwijfeld hier door aan den<br />

kop, het geen hem, door 't gemis van fcherpe tanden,<br />

ontbreekt.' De flokdarm gaat waarfchijnlijk daarom bij<br />

den blauwen [londsvisch van den rugraad achter het<br />

boiftvel tot in de holte des buiks, en is met de zelfde<br />

wit-<br />

(lokte , maar hem nog levende weder uitfpoog, en welke<br />

vervolgends door deezen Matroos door Europa rond<br />

gevoerd wierd. Zo deeze zaak waarheid is, verfpreidt<br />

ze alleszins een licht over de heilige gefchiedenis. Lei-<br />

KE haalt daarom ook deze plaats uit Muller aan. Bo-<br />

ROWSKJJ voegt bij den Vinvisch nog deeze gedagte,<br />

dat men denzelven mogelijk voor heen tot de haaijengerekend<br />

heeft. De visch welke in de Gefchiedenis van<br />

TOBIAS bedoeld word t,kanwel de Squalus GlaucusgeweeA<br />

zijn, en welligt ook een waare visch, de (Silurus Gla.ms.)<br />

Want aan den visch, die thans Tobiasvisch heet,<br />

is onmogelijk te denken. De Haaij, die GUNNER in<br />

de fchn'ften van het Drontheimer Gezelfchap onder den<br />

Noordweegfchen naam Brugden befch'rijft, heeft wel<br />

een' grooten bek, maar kleine tanden; dit is dus een<br />

bijzondere foort, die LINNAEUS niet kende; hij leeft<br />

dus alleen van infekten en wonnen, zo als «nen in zijn<br />

maag zag. En in plaats van tanden, gaf de Natuur hem<br />

dikke kraakbeenen aan den hals, meer en fterker vinnen<br />

, en een vastere huid, dan andere Haaijen hebben.<br />

In de Indifche Zeeën heeft men ook nog een fchoone<br />

foort, de bonte Haaij (Squalus Partus") gevonden, welke<br />

Pennant afgebeeld heeft in zijn Indian Zoologij T.<br />

XIII. T. 2. Zie de befchrijving en afbeelding daar van<br />

in de Nzüeften Mannichfalt. Th. I. f. 620.


Over de Zaagvisch. 391<br />

Witte fcherpe huid, als den bek, bekleed, op dat de<br />

fpijzen , op den langen weg naar de maag, intusfchen<br />

nog meer ter verduwing • voorbereid zouden worden.<br />

De ontledcr vond bij denzelven ook twee maagen en<br />

twee moedcrfcheden. De lever was vijf voeten lang,<br />

en leverde traan. De Yslanders eeten ze, maar, om<br />

krank'eden voor tc komen, moeft men hem eerft een<br />

einsch jaar ophangen, en het vet laaten al'druiven.<br />

Hier uit kan men befluiteu , hoe veel visfehen en<br />

andere dieren de rijke Natuur eenen enkelen<br />

Haaij geeft, dat 'er zo veel vet in zijn lichaam verzameld<br />

wordt.<br />

De Krampvisfchen weeren en voeden zich door<br />

hulpe van de electriciteit. De Lompvisfchen zuigen<br />

zich vaft, door middel van hun fchild. De Roggen<br />

hebben ftekels op de huid, en zijn daar door zeker.<br />

De Pijlroggen draagen de middelen van hun onderhoud<br />

nevens hunne wapenen aan den ftaart. Het gebit,<br />

dat zijns gelijken in de zee niet beeft, ftelt de Haaijen<br />

in aanzien. Doch de Natuur weet altijd nog nieuwe<br />

middelen. Bjj den Zaagvisch (Squalus PristisJ die<br />

voor 't overige ook een Haaij is, verlangt zich de<br />

fnuit, of het bovenfte deel der kaak in een lang<br />

zwaardvormig, hoorn- en fchier beenachtig lichaam,<br />

dat van boven glad en van vooren ftomp is, en met<br />

recht bij een zaag vergeleken wordt, wijl hij aan beide<br />

zijden tanden heeft. De lengte van den visch, de<br />

lengte der zaag, en het getal der tanden is bepaald.<br />

Dikwijls heeft de zaag de halve lengte van den visch.<br />

M AR CORAAF fpreekt vaneen' Zaagvisch, die maar<br />

19 duimen lang was, en egter een zaag van 9 dui­<br />

men had. Eenige worden vijftien voeten en<br />

hebben een zaag van drie voeten lang. Maar in<br />

alle gevallen zijn de tanden fpits en fcherp. Men<br />

heeft ook opgemerkt, dat des te meer tanden aan


292 Van de Zee.<br />

de zaag zitten , hoe kleiner ze is. De visch leeft hl<br />

de Europifche zee, hij komt bij Ysland, Spitsbergen,<br />

en Groenland voor, ook is hij gewoonlijk in<br />

het Koningrijk Siatn, en daar ziet men hem veeltijds<br />

tusfehen de eilanden. Vau den Zaagvisch in Spbsbergen<br />

zegt PHIPPS, dat zijn zaag twee tot vier voeten<br />

fpits uitloopt, en een breedvlak been is. *) De fterke<br />

bijtelvormige tanden ftaan een vinger breed van elkander.<br />

Bij het baaren wordt de moeder echter niet gekwetft<br />

of befchadigt. De beenige takken der zaag zijn<br />

in de moeder in een vlies gewonden , gelijk de tanden<br />

der viervoetige dieren in het kaakenvleesch liggen;<br />

en op dat de geboorte van den Zaagvisch nog minder<br />

zwarigheden zoude hebben , zo is de zaag als dan<br />

nog buigzaam en week. KLEIN heeft dit fchoone<br />

getuigenis voor de goedheid en wijsheid Gods, aan<br />

een jongen Zaagvisch, afgebeeld, iri (de Hift. Natur<br />

Piscium III.) De Natuur gaf hem geen achter- of ftaartvin,<br />

maar een dubbelde rij fterker vinnen. Men ziet<br />

ook dat hij in het water een ongemeene kracht heeft.<br />

Men heeft Zaagvisfchen van tien, en ook van twintig<br />

voeten gezien. Op de Rede van St. Croix ftrandde<br />

eens een gefchoten Zaagvisch, uit welken men veel<br />

traan kookte. De kop was verbaazend groot, men<br />

mat de onderfte kaak, en bevond ze veertien voeten<br />

lang. Een ruggraads wervel was dertien duimen<br />

lang, en zeven hoog. Met deeze zaag nu is de Zaagvisch<br />

verzorgd en befchermd. Want zo dra hij honger<br />

heeft, rukt hij met de zaag zeeplanten af en eetze:<br />

— de zaagvormige fpitzen vervullen het gebrek<br />

aan tanden, andere dieren vermaalen, maar hij ver-<br />

fcheurt<br />

*) Men moet echter den Zaagvisch niet verwisfelen<br />

met den Zwaerdvisch QXiphias Gtadius), zo ais dikwijli<br />

plaats heeft. De Zwaerdvisch is een waare visch en<br />

geen Haaij, hij heeft een zvvaerd en geen zaag.


Over den Zaagvisch. 393<br />

fcheurt zijn voedzel, en wie hem aangrijpen wil, gaat<br />

hij met zijn fcherpe zaag te keer. Ja, hij fchijnt zelve<br />

in de Yszee bij Spitsbergen tot den krijg geboren te zijn.<br />

PHIPPS zegt van hem, dat de krijg zijn eenigfle bezigheid<br />

is. De Zaagvisfchen kampen zelve geftadig<br />

onder elkander. Dan verwekt de fpijs in de zee,<br />

dan de weg en dan het wijfjen den twift onder dezelven.<br />

Doch zij tasten ook zelfs Zeehonden en Walvisfchen<br />

aan, en als dan ontftaat 'er een' vreeslijken<br />

kamp. De Zaagvisch zwemt woedend deeze eieren<br />

na en floot hem zijn zaag met alle mogelijke kracht<br />

in den buik. Zij kennen hunnen vijand, en zoeken hem<br />

te ontwijken. Wanneer de Zaagvisch eu een Dolfijn<br />

aan elkander geraaken, Haat gemeenlijk de laatfte met<br />

den ftaart zo verfchriklijk in de zee, dat men het van<br />

verre kan zien fpatten. PHIPPS geeft daar tegen<br />

den Zaagvisch de fchuld, dat hij van zijne vijanden,<br />

en ook van den Walvisch , niet eerder aflaat, voor<br />

hij overwonnen , of zijn zaag gebroken is. Dit gebeurt<br />

hun ook, wanneer zij een boot voor een' Walvisch<br />

aanzien, of uit enkel woede de zaag in het hout ftooten,<br />

dat ze moet breeken. Het is billijk , dat de dier<br />

ren, die tot de voornaamfte en grootfte in de<br />

Schepping behooren, ook door moed en dapperheid<br />

, door fterkte cn wrede trots bij de zwakkere uitmunten.<br />

Hoe veel maaien is de Walvisch langer dan<br />

de grootfte Zaagvisch! Doch deeze lange fnuit moet<br />

hij toch vreezen. De tanden rijten hun den buik op ,<br />

en wonden hem doodelijk.<br />

In de Atlantifche en Amerikaanfche zee heeft de<br />

Natuur twee dieren geplaatft, welkers zonderlinge geftalte<br />

nauwlijks te befchrijven is. Men heeft ze Zeedraaken,<br />

(cfiimceraj genaamd, wijl men toch gewend<br />

is, door Draaken, een wonder te famen gefield dier te<br />

verftaan. Maar hoe meer de Schepper naar onze ver-<br />

X beel-


^ an<br />

dt Zee 4<br />

bedding van den gewoonen weg afgeweken is, dés<br />

te meer moeten wij Hem op den voet volgen, en<br />

zijne verfcheidene wijsheid leeren kennen. Men<br />

meent dat de Zeedraaken Amphibien zijn, en luchtgaten<br />

hebben. De Haaijen hebben er vier, deezen<br />

gaf de hand dèr Natuur er maar een, doch welke inwendig<br />

vier afdeelingen heeft. Gene hebben hunne<br />

luchtwerktuigen aan de zijde van den hals, deezen<br />

plaatfte de Natuur ze onder den hals. Gene een' veriiitfteekenden<br />

fnuit, de Zeedraaken een vijfmaal gedeelde<br />

bovenlip. Meeft alle de Haaijen hebben een vreesfelijk<br />

gebit. De Zeedraaken hebben maar twee fnijtanden<br />

boven en onder. De eerfte foort heeft boven<br />

dien onder aan den fnuit nog eenige doorlugtige plooijen,<br />

daar integendeel de andere een' gladden omgebogen fnuit<br />

heeft. Op de gladde huid brengt de visch, wanneer<br />

hij uit de zee komt, een pragtige zilverglans, met donker<br />

bruine vlekken mede, door welken de glans nog<br />

meer verhoogd wordt. Dooi' het droogen verdwijnt<br />

deeze glans, en de kleur van den buik wordt flauw<br />

geel. In de Noordlijke landen heet hij de Zeekat, en<br />

onder deezen naam befchrijft hem ook GUNNERUS,<br />

wijl zijn oogen, die groen, glinsterend en zo<br />

groot als kalfs oogen zijn, in het duister 4 gelijk<br />

de kattenoogen, een' lichtenden fchijn van zich<br />

geeven. Digt aan de kaaken heeft de visch twee groote<br />

neusgaten, die aan de zijde van den bek een dubbelde<br />

doch beweeglijkebedekking hebben. Ook in de binnenfte<br />

holte van den neus heeft deNatuurzeer veel kunft<br />

en fchoonheid daar gefteld , die zich beter laat zien dan<br />

befchrijven. Denkelijk voegde zij den ronden vlakken<br />

beenigen ring, met zijn hoekige ftraalen daar, om<br />

alle vreemde en fchadelijke lichamen den ingang van de<br />

neus te fluiten. Het geen ik boven den fnuit van den<br />

visch genoemd heb , fchijnt niet anders te zijn dan een<br />

verlangde neus. Want de Natuur wilde deezen visch<br />

een


P'an dé Zeedraaken. io£<br />

een' bijzonder fterken reuk geeven. Zij is bijna doorfcbijnend,<br />

wijl er zeer veele in fierlijke rijen gefchikte<br />

gaten in zijn, die in verband met elkander ftaan, en<br />

door fijne ftreepen , die naar vooren, of vouwen, gelijken<br />

, te famenhangen. Daardoor kan de visch, wanneer<br />

hij in een gat lucht of water blaart. uit alle da<br />

rijen en openingen te gelijk, lucht of water blaazen.<br />

Dit doet hij dikwijls cn fpeelt als 't ware ter verfrisfching<br />

met het water. Dan wijl ook van alle deeze openingen<br />

zenuwen naar de harsfens gaan , zo moeten ook deeze<br />

gaten dienen om den reuk te verfterken. En, wijl de<br />

neus inwendig bij geen een dier geheel droog is, zo<br />

heeft ook de Zeedraak in de groote en kleine galen een<br />

witachtig taaij (lijm, die in menigte daar uit vloeit,<br />

en deeze groote en wijde neus geftadig moet bevogiïgen.<br />

't ls waar, de visch heeft maar twee fnijtanden,<br />

doch zij zijn zo breed, dat in elke als vier vooren getrokken<br />

zijn, en elke kaak heeft op iedere zijde een<br />

driemaal zo breeden baktand, die in het tandvleesch<br />

verborgen ligt. De Schepper heeft ze dus genoegzaam<br />

in Haat gefield, urn de hardde mosfelfchaalen<br />

en beenderen door te bijten. Men weet ook, dat de<br />

Zeedraaken in de Atlantifehe Zee, Chonchylien in de<br />

diepte opzoeken en doorbijten. Daar toe dient hun<br />

ongetwijfeld de kleine fcherpe van vooren ronde tong,<br />

die tusfehen de twee baktanden ingelloten is. Met<br />

de rondachtige fpitze tong kunnen zij des te beter in<br />

de flekken en mosfelfchaalen in grijpen, ert het merg<br />

der beenderen uit zuigen. De ganfche voorkop van<br />

den visch, die ook zeer veel bijzonders heeft, is daar<br />

toe ingericht; Zijne vischooren en kiemen fSrancAidsJ<br />

hangen nederwaard, zijn aan de zijden vrij, doch elk<br />

van deeze drie gewigtige leden is boven door een'<br />

kraakbeenigen band valt gemaakt. De borftvinnen<br />

zijn ongetwijffeld daarom bij de Zeedraaken bijnk als<br />

groote vleugels, op dat hij, wanneer hij lange in de<br />

X 2 iüf*


%C)6 Van de Zee.<br />

diepte geroofd heeft, zich weder boven kan roeijert Tot<br />

verdedigingtegendeHaaijen en andere roofvisfchen gaf de<br />

wijsheid des Scheppers de eerfte foort, die daarom de Pijl-<br />

^ r~,xi\i fCAinitera marifirofaj heet, en geen fchubben heeft,<br />

voor aan de eerfte rugvin eenen zes duim langen Hekel, of<br />

een fterke fcherpe knok, die van boven tot in het midden<br />

aan beide zijden fijne zaagvormige tanden heeft,<br />

aan welke men zich gevaarlijk kan wonden. Men<br />

befpeurt ze terftond wanneer men met den vinger opwaard<br />

tegen de fpits van den ftekel ftrijkt. De boeren<br />

gebruiken volgends Go INNER, dezen fireker , als ook<br />

de uiterfte fmalle vin aan het einde van den visch , wanneer<br />

zij gedroogd zijn, om hunne tabakspijpen uit te<br />

haaien. Wijl echter de visfehers zich dikwijl aan takken<br />

van deeze ftekels gevaarlijk wonden, zo heeft de<br />

Natuur ook daarvoor gezorgd,.dat het heelmiddel nabij<br />

is. Men behoeft flechts bij de Zeedraaken, en zo ,<br />

ook bij andere ruwe en ftekelige visfehen, de oogen<br />

van den visch te openen, eu het vogt dat daar uit<br />

vloeit op de wond te fcrijken, zo geneed dezelve daar<br />

door. Daar dit door de ondervinding bevestigd" is, zo<br />

moeten wij het niet gevoelloos voorbij gaan. De<br />

Schepper zag de menigvuldige moeiten en gevaaren<br />

des menfchelijken levens voor uit, eu Zijne goedheid<br />

verbatte in 't bijzonder den benedenden rang der menfchen<br />

in veele opzichten, dat zij den voornaamen en<br />

trotfehen hunner broederen niet behoefden te klaagen.<br />

De visch kan eenige ellen lang worden. Zijn lichaam<br />

loopt iu 't einde geheel fmal toe , en de daart wordt bij<br />

de Pijlrog eindelijk zo teer en dun als een rotteftaart,<br />

waarom de visch ook Zeerot of Zeemuis wordt genaamd.<br />

Zijn voedzel vereischt veel gal. Daarom gaf<br />

de Natuur hem een lever, die bijna een pond weegt,<br />

en het grootde gedeelte van den buik bedaat. Zij is<br />

zo vol van olij, dat ze op een warme plaats zelve<br />

in klaare olij wegvloeit. Men behoeft ze maar in linnen


Van de Zeedraaken. 497<br />

nen op te hangen, en de olij druipt er van zelve uit.<br />

En ook deeze olij gebruiken de Noorwegers nis wond-.<br />

balfem tegen zwakke oogen en andere toevallen. De<br />

ganfche eierftok van het Zeedraaken wijfjen ligt in een<br />

vlies gefloten. 'Aan elk der eierftokken hangen de<br />

eieren weder door een' brceden vliezigen band te famen.<br />

En echter heeft nog elk ei zijn eigen vlies. Hoe nader<br />

de lente en rijdtijd bijkomt, hoe ligter men daar in<br />

eiwit en dooijer kan gewaar worden. Daar de groot-<br />

Hen derzelve een klein hoendereie evenaaren, zo<br />

eeten de boeren in Noordland ze met melk en meel,<br />

en bakken 'er koeken uit. Beide de gedachten<br />

hebben dubbelde teelleden. — De Natuur wil ook de<br />

zonderlinge fchepzelen behouden en vermenigvuldigen.<br />

Men kent het mannetjen der Zeedraaken aan een<br />

kraakbeenigen' voorwaard gevormden fteel op den kop,<br />

voor aan zit een ronden kogel rondom met takken bezet<br />

, zo dat het geheel naar een kroon of een bosch gelijkt.<br />

Op dat het dier door dit deel niet in het zwemmen<br />

zoude gehinderd worden, lei de gunftige hand der<br />

Natuur een kleine holte daar neven, in welke dit lid,<br />

wanneer de visch het niet gebruiken wil, ten minften.<br />

gedeeltelijk verborgen kan worden. Hij gebruikt' naamelijk<br />

deeze kroon, om welke de boeren hem vischkoning<br />

noemen, en richt ze op, om zich daar mede te<br />

verdedigen, en andeve visfehen aan te "vallen. En<br />

tot dit zelfde doeleinde heeft hij ook zo het fchijnt,<br />

van agteren op elke zijde een ronde fpoor met<br />

takken, die hij insgelijks intrekken en nitfehieten kan.<br />

In het laatfte geval richten zich de takken in de hoogte,<br />

en de visch is gewapend. Voegt men nu daar bij,<br />

dat deeze Zeedraak een nachtvisch is , die weinig<br />

bij dag, maar des temeer bij den nacht op zijn' roof<br />

los gaat, zo weet men ook waarom de Schepper hem<br />

glinsterend fchijnende oogen gegeeven heeft. Zijn eigen<br />

licht, dat hij altijd bij zich heeft, wij ft hem den weg;<br />

X 3 dieu


Van de Zee.<br />

dien hij in de diepte der zee neemen moet. Alhoewel<br />

het bij 't eerfte aanzien fchijnt, als of de hand der Natuur,<br />

bij het vormen van dit fchepzel, haar fchets had vergeeten<br />

, de orde ter zijde gefield , paster en maatltok<br />

daar gelaaten, en hem als een midden fchepzel, een<br />

mengzel van verfcheide dieren willen vormen, zo moeten<br />

wij echter bij nauwkeuriger onderzoek erkennen,<br />

dat ook de Zeedraak overeenkomftig zijne beftemming<br />

gebouwd, en alles aan hem wijs en goed is, wijl hij<br />

een werk is van Gods hand,<br />

Nog al zo zeldzaam, vreeslijk en affchuwlijk is het<br />

geflacht der Visfcheryorsch (Lophkts). Drie foorten<br />

van zeevisfehen, welkers lichaam door een zonderlinge<br />

gedaante alles vereenigt, wat zich het bijgeloof<br />

van het beeld des duivels voorgefteld heeft. Daarom<br />

hebben zij ook bij veele Natuuronderzoekers den naam,<br />

van Zeeduivel verworven. Hun van vooren dik,<br />

plomp, lichaam heeft gelegenheid gegeeven, om hen<br />

met de vorfchen en padden te vergelijken, hoewel zij<br />

een ftaart hebben en fchier niets dan kop en ftaart<br />

fchijnen te zijn. KLEIN heeft er twee foorten van afgebeeld.<br />

CHARLETON vergelijkt ze met de jonge onvolkomen<br />

vorfchen CLarv* ranarumj. Wat deeze in<br />

't kleine zijn, dat zijn de Zeeduivels dikwijls in de<br />

lengte van vier voet, en, waar zij 'tbreedfte zijn, een<br />

voet dik. Intusfchen, hoe veel vreemds de gedaante<br />

van dit dier ook hebben moge, zo is men toch tot heden<br />

wegens zijne bijzondere bekwaamheid in het vangen<br />

van visfehen oplettend op hem geyveeft, de Engelfchen<br />

hebben hem daarom The Angler en de Italianen<br />

Marino piscatore genoemd. Achter elke buikvin gaf de<br />

Natuur hem een luchtgat. De kop, die bijna het aanmerklijkfte<br />

deel van de eerfte foort, de eigenlijke Vis-;<br />

fchervosch , fLophiuspiscatoriusj uhunnkt, is , volgends<br />

Li.NN-fKus, grooter dan het lijf, plat en rond, en<br />

beeft


Van de Zeeduivel. Visfchervorsch. 2Q9<br />

heeft veele. kleine fpitze knobbels. Tusfehen deeze<br />

leggen de oogen, die zwart zijn, en dan grooter,<br />

dan kleiner kunnen worden. Het buitengewoonfte<br />

bij deezen visch is, dat dc bek altijd wijd open ftaat<br />

eu nooit gefloten kan worden. Er is een zigtbaare<br />

ongelijkheid tusfehen de kinbakken. De onderfte ftaat<br />

altijd ver voor de bovenfte. Daarbij komen de menigte<br />

kleine fpitze tanden , die in een oneindig aantal in verfcheidene<br />

rijen de ganfche ruimte der beide kaaken beflaan<br />

Men ziet in den open bek des Zeeduivels vier<br />

eivormige verhevenheden, waar van er twee op haar<br />

gantfche vlakte fterk gewapend zijn, en twee rondom<br />

met dubbelde rijen tanden zijn voorzien. Behalven<br />

deeze kleine tanden, die alle naar de binnenzijde van<br />

den bek gebogen ftaan, is hij nog voorzien van twee<br />

gebogen flagtanden, gelijk de wilde Zwijnen. En op<br />

dat hij zijn roof des te beter vafthouden en verduiden<br />

kan, zo is ook zijn brcede fchier kraakbeenige tong<br />

met vier rijen fterke tanden bezet. Verbeelde men<br />

zien daar bij, dat over de oogen, of over den fnuit twee<br />

fcherpe fpitze hoornen zijn , die groote borftels gelijken<br />

omtrent negen duim lang, beweeglijk en als ramshoornen<br />

naar den rug overgebogen zijn. Wanneer men den<br />

Zeeduivel het ingewand uithaalten hem laat droogen,<br />

en daar na van binnen met waschkaerfen verlicht,<br />

is 'er niets in de Natuur dat zich zo affchuwlijk vertoont.<br />

Zonder den ftaart heeft de Visfchervorsch vijf<br />

vinnen, welke alle een aanmerklijke fterkte en breedte<br />

hebben, de graten zijn hard, en aan den buitendien rand<br />

hangen kleine vezels. Zonder dit zouden zij den<br />

zwaaren kop niet kunnen draagen en in de geftadige<br />

beweeging des waters onderfteunen, zo deeze niet<br />

fterker waren dan bij andere visfehen. De Schepper<br />

vormde daarom de borftvinnen even als handen of voeten<br />

,. en overtrok ze met een ruwe, harde huid. Over<br />

$ geheel is het overtrekzel des lichaams, wijl hij geen<br />

X 4 fchub-


Van de Zee.<br />

fchubben heeft, dik en kleverig. De kleur van den<br />

rug is bruin en gevlekt, en de buik wit. Op dat als 't<br />

ware de gedaante van den ganfchen visch zonderling<br />

eu affchuwlijk zoude zijn, zo heeft niet alleen de<br />

enderfte kaak van den visch enkel fnazels maar<br />

ook het overig gedeelte van het lichaam is daar<br />

mede bezet. In het midden der hovende kaak deeken<br />

aan beide zijden nog twee derke haaken uit. Zelfs de<br />

graaien die in den bek onder de huid liggen, eindigen<br />

alle , boven en benedenwaard, in korte kromme haaken.<br />

De Zeeduivel is dus genoeg gewapend tot het<br />

vermaalen van andere visfehen, maar nu had hij ook<br />

nog lid en kund noodig, om zijn roof te grijpen, en<br />

ook deeze leerde hem de Natuur. De buigzaame hoornen/de<br />

twee lange dappe vezels over den ueus, dienen<br />

hem als angels , daar hij mede vischt. Hij verbergt<br />

zich in het zand, in troebel water, of tusfehen<br />

groote deenen in de zee, fpert den vreeslijken bek op ,<br />

doch zo, dat de visfehen hem niet bemerken, of tusfehen<br />

de holen en deenen erkennen kunnen; hij breidt<br />

de lange vezels in het water uit, en bedriegt daar door<br />

de kleine visfehen, die bij fcholen daar na zwemmen,<br />

wijl ze de uitgeworpen hoornen voor fpijze aanzien.<br />

Dan zo dra hij de geringde aanraaking merkt, trekt<br />

hij oogenbliklijk den angel terug en werpt een menigte<br />

kleine visfehen in den altijd opgefpërden bek. Zijne<br />

groote oogen zijn hem daar bij van veel diend. Terwijl<br />

de visfehen aan zijne bevvecgende hoornen willen<br />

bijten, hapt hij naar hen. Veeltijds loopen zij hein<br />

van zei ven in den bek. Aan een die men te Berlijn bezit,<br />

ziet men nog aan de onderkaak een' derken zak hangen,<br />

in welke de Visfchervorsch ongetwijfeld den overvloed<br />

van zijn gevangen buit zo lang bewaart, tot hij<br />

ze op zijn gemak eeten kan. De Natuur was jegen hem zo<br />

mild als aan de Aapen en andere dieren, welke zij baktasfehen<br />

inden btk gegeeven heeft. De menigte vezels eu<br />

franjes


De gehoornde Zeeduivel. jol<br />

franjes aan de omtrek van zijn lichaam , zullen misfchien<br />

door haar fijn en veelvuldig gevoel het gebrek van den reuk<br />

(want neusgaten kan men aan het dier niet beipeuren)<br />

vervullen, en hem waarfchuwing doen van eiken kleinen<br />

visch, die hem voorbij zwemt. Hij breidt daar<br />

door toch zijne weikzaamheid in den wijden kring<br />

der zee uit, al is het dat hij bij zijn rooven meeft op<br />

eene plaats, moet blijven liggen. Voor ons is het<br />

vleesch des Zeeduivels gif, en kan flauwten en braakingen<br />

verwekken, die, zo 'er geen tegenmiddelen gebruikt<br />

worden, een oogenbliklijke dood veroorzaaken.<br />

Maar in de huishouding der Natuur is hij een van de<br />

gewigtigfte verftoorende krachten, welke zij gebruikt,<br />

om den overvloed haarer fchepzelen te beperken-<br />

Hij behoort tot de fterk gewapende Zeerovers, die<br />

lalt hebben om in de zee te dooden en omtebren-<br />


302 Van de Zee.<br />

groote van agteren , met de ac'uerpooten der dieren<br />

overeenkomft hebben. Men rekent ze tot de bandvisfchen,<br />

en de gantfche visch fchijnt in de daad als met<br />

breede banden gebonden te zijn. Een brecde zwarte<br />

band loopt bij de oogen rond den kop. Een andere<br />

zwart en wit gemengde loopt fchuin achter den kop<br />

neer, en een dergelijke begint bij de lange rugvinnen,<br />

en loopt recht tot aan het einde van den ftaart. Het<br />

fchubbenlooze lichaam heeft overal zwarte (tippen,<br />

omtrent zo groot als een linzen korn. De huid is overal<br />

ruw, als chagrijn, en met zeer groote fpitze knobbels<br />

bezet, zo dat zij omtrent geheel beenig is. De Natuur<br />

gaf hem nog boven dien aan den kop een fpits hoorn<br />

ter verdediging, zo dat zijn fnuit de kop des Eenhoorns<br />

gelijkt, zo als men hem verdicht en afbeeldt.<br />

Hij heet daarom bij veele fchrijvers de Eenhoornduivel.<br />

De platte gedaante, en de banden aan het lijf, hebben<br />

dit dier ongetwijfeld den naam van Zeevledermuis gegeevcn.<br />

Doch alle vergelijking der zeedieren met die<br />

van het land, zijn zeer verfchillend en ontoepaslijk.<br />

De Schepper beltemde de gettalte voor elk dier, en gaf<br />

hem zijn bijzonder wezen. In de Amerikaanfche Zee<br />

is het tooneel van deezen roofvisch. Menigmaal is<br />

hij van de Karabifche eilanden gedroogd naar Engeland<br />

gezonden. *) Daar is hij zeer gemeen , volgt de bevelen<br />

der Natuur en zuivert de zee van overlalt. En<br />

op dat hij fchier voor alle laagen en vervolgingen van<br />

andere verflinders zeker zoude zijn, mengde de Natuur<br />

— (ziet daar weder een nieuw middel van verdediging!)<br />

— zijne fappen zo, dat zijn huid en haare<br />

itee-<br />

*) Hier uit is het begrijpelijk, waarom de tekeningen<br />

en befchrijvingen , zo lang zij flechts naar doode rompen<br />

genomen worden, nooit overeenftemmend kunnen<br />

zijn. EDVARD rekent deezen visch wegens zijne knobbels<br />

en ruwe huid tot de Roggen..


De Zeeduivel. Zeevledermuis. goj<br />

fteekels bij de aanraaking een brandend gevoel en ontfteeking<br />

veroorzaak en. Dit is te gelijk een waarfchouwing<br />

voor ons, dat wij niet graag zouden zijn naar het<br />

vleesch eenes diers, dat de wijze Schepper der Natuur alleen<br />

daar toe fchijnt voordgebragt te hebben , op dat in<br />

de diepte van den Amerikaanfchen oceaan leven en<br />

lterven, fcheppen en verwoesten nooit ophouden,<br />

en het allervolkomenfte plan der Schepnng beftendig<br />

voordgaan zoude.<br />

In het drijvend zeegras leeft een dergelijk dier,<br />

dat twee hoornen aan den kop heeft. Zij zijn beide<br />

getakt als die der Herten, en elk beftaat uit een<br />

been, dat drie fcherpe hoeken heeft; zij ftaan boven<br />

elkander, het bovenlte is het dikfte en breedlte,<br />

en heeft ook met de rugvin gelijke hoogte. De<br />

oncierfte kaak heeft een bosch van teere vezels, en is<br />

van binnen, gelijk de bovenfte, met twee rijen kleine<br />

fpitze tanden bezet. Door drie kromme ronde beenderen<br />

befchutte de Natuur dc kiemen van deezen visch.<br />

Neven deeze heeft hij nog onder elke borftvin een rond<br />

luchtgat. De neus ontbreekt deezen gehoornden Zeeduivel<br />

(Lophius HiJlrioJ ook niet, en zijne zeer kleine<br />

oogen hebben een vuurgeele regenbogen huid, met een<br />

zwarte fter in het midden. Zo fchoon zijn weinig<br />

oogen der viervoetige dieren of der vogelen! Iu deborftvinnen<br />

loopentien ftraalen (Radii) en elk van deeze heeft aan<br />

het einde een kleine fcherpe klauw. Even zulke fcherpe<br />

ftevige klauwen zitten aan de vijf weeke graten der<br />

buikvinnen. De rugvin is fchoon gevlamd, lang en<br />

hoog, en ook deeze heeft agttien fcherpe ftraalen. Tot<br />

he f<br />

rijzen en daalen heeft de visch een groote en kleine<br />

lucht blaas. Aan het einde van 't gedarmte is een menigte<br />

hom in een taaije huid ingefloten. Met zo veele<br />

tanden, hoornen, ftekels, klauwen en vinnen voorzien<br />

, is het bijna onmogelijk, dat hij de buit van ande-


304. Van de Zee.<br />

dere dieren zou kunnen worden. Eenige hebben hem<br />

om zijne doodlijke wapenen den doodlijken visch, andere<br />

om zijne zekerheid den ftekelzwijnvisch genaamd.<br />

Nogthans heeft LINNAEUS opgemerkt, dat de<br />

Schepper hem toch zo wel als andere dieren, zijne<br />

plaagen gegeeven heeft. Aan een gehoornden Zeeduivel,<br />

die men leevende in het Sargazo, een foort van<br />

zeegras, (Fuais natansj vond, zag men verfcheide<br />

kleine wormen fLaernxJ die als ongedierte aan deezen<br />

visch hingen, even gelijk meeft alle andere visfehen<br />

zich den laft der wormen moeten laaten welgevallen.<br />

Deeze wormen bijten zich door de huid heen, en liggen<br />

in den omtrek van het oog als horologieveêren in'een<br />

gerold. Somtijds is een worm van deeze foort zo lang<br />

als de geheele visch. Op dat zich deeze levende draaden<br />

des te vaster aan andere dieren zouden kunnen hegten,<br />

hebben zij aan de voorfte opening een bosch, die uit<br />

teere ontclbaare draaden beftaat. Somtijds fchijnt het<br />

als of er worm in worm ftak, en de jongen uit de<br />

ouden voordkropen. Gelijk de Draadwormen fGordiiJ<br />

den fpringhaanen en andere infecien uit het lijf hangen,<br />

zo ziet men ook dat de Zeeduivel draadvormige<br />

wormen aan den ftaart medevoert. Met hunne ftekels<br />

en fpitzen kunnen zij veele andere roofvisfehen<br />

afweeren, maar zij kunnen niet verhinderen, dat een<br />

fluipende worm zich in hun ligchaam nestelt. De<br />

wijsheid van den Heer der Natuur febikte het vel<br />

al zo, dat het grootfte dier voor het kleinfte moeft<br />

vreezen. Hoe veelen vijanden is de mensch blootgefteld<br />

! Hoe veele infecien en wormen teeren van<br />

zijne fappen! Hoe veele fchadelijke dieren moeten wij<br />

iu de wouden vreezen! Hoe veelen in het water! Wat<br />

zijn wij , wanneer wij den rede ter zijde ftellen , en<br />

ons enkel met de dierlijke fchepping vergelijken? Wij<br />

worden hulploos geboren, als een worm , en geen<br />

dier wordt in den ouderdom weder zo kiudsch, zo<br />

zwak


Over dt Hoornvisfchen. 305<br />

zwak van zinnen, zo krank en bouwvallig, als de<br />

trotfche mensch, de Koning op aarde en Stedehouder<br />

Gods onder de zigtbaare fchepzelen. Laat ons daar<br />

in het oppergebied van God vereeren, en in den kring<br />

tot welken hij ons geroepen heeft, onzen oorfprong<br />

verheerlijken!<br />

Er is geen plaats in de Zee, die niet haar bijzondere<br />

foort van visfehen heeft. In de diepte van den<br />

Oceaan bij de Bahamfche eilanden , waar niets dan<br />

fteen- en ftcrkoralen fchijnt te wasfen , houden zich<br />

de Hoornvisfchen fBalistesJ op, en doorbijten deeze<br />

met hun fcherpe tanden. In elke kaak hebben zij agt<br />

tanden , en de twee voorfte zijn bijzonder lang. Voorts<br />

dient het ongetwijfeld tot fterkte van het gebit, dat de<br />

drie, die verder naar agter, of meer inwendig ftaan,<br />

naauw aan de drie buitenfte op elke zijde gedrukt<br />

zijn. Op dat zij des te beter tusfehen de rotzen ,<br />

met welke de Zee daar bezet is, konden door komen,<br />

is de kop, als ook het ganfche lijf te famen gedrukt.<br />

En op dat zij zich aan de harde fpitze Koraalbanken<br />

niet zouden befchadigen, is het ganfche ligchaam<br />

beenhard. Harde beenachtige fchubben zijn<br />

digt aan de huid gewasfen. Het onderlijf is in de<br />

lengte kegelvormig cn geeft den visch een vreemde<br />

gedaante. De opening der kiemen is enkel een reet,<br />

die ongedekt over de bdrftvinnen ligt. Tot dit geflacht<br />

nu, dat weder van alle andere geheel onderfcheiden<br />

is, behoort de Bahamfche Eerihoornviscb] C Ba<br />

-<br />

listes MonocerosJ van welke ik reeds op andere plaatzen<br />

gefprpkeh heb. C AT ES BIJ vergelijkt hem bij<br />

een walkerhout, wijl hij in het midden het dikfte en<br />

aan kop en (taart allengs dunner wordt. Ook deeze<br />

visch heeft groote oogen , en een helderen ring met<br />

een' blauwen kring. De Schepper voorzag deze visfehen<br />

met een fche'rp gezigt, wijl de lichtltraalen in<br />

hun


§oó Van de Zie.<br />

hun dikker elemeat geheel anders gebroken Worden $<br />

dan in de dunnere lucht, en wijl zij veel in de diepte<br />

ter middennacht, tusfehen klippen en ftruiken, hun roof<br />

moeten zoeken. Alle vinnen, die dit dier heeft, zijn<br />

ftijf; op dat ze niet zouden befchadigd worden. Hij<br />

verwisfeit niet dikwijls van ftandplaats. Hij is altijd<br />

in de diepte, en heeft dus de vinnen tot geen fterke<br />

beweging noodig; De ftaartvin is inzonderheid zeer<br />

lang, ftijf en heenerig. Haare graaten hebben een*<br />

fcherpen rand, daar door is hij, wanneer hij uitgebreid<br />

is, niet alleen zeer groot, maar ook aan het einde getakt.<br />

Het bijzondere van deezen visch is een lange'<br />

beenachtige graat aster den kop. In den nek j niet<br />

Ver van de oogen, fteekt een kegelvormig fpits been uit,<br />

dat, hoe zeer het zeer week en broos is, niet anders<br />

gelijkt dan of het volgens het oogmerk der Natuur<br />

een tegen ftekel of verweermiddel moeft zijn. Daar het<br />

aan bat begin van den rug ftaat, zo reikt het beenachtige<br />

hoorn, wanneer hij het agrerwaafts flaat, tor aart<br />

de vin. Omgekeerd kan hij het weder voorwaard<br />

richten, en naar deeze inrichting'moet'het zeker in de<br />

leefwiize van den visch eenig nut hebben, hoewel wij<br />

't in den bedekten afgrond der zee niet kunnen gewaarworden.<br />

Men beweert ten minften , dat de fteek van<br />

deezen visch giftig en ook zijn vleesch fchadelijk is.<br />

Men ziet hem echter gaarne om zijne fehoonheid. In<br />

plaats der gewoone fchubben , heeft hij op het lijf blauwe<br />

geflingerdeftreepen, die als wormen van onderfcheiden<br />

grootte gelijken, en een bruinachtige olijvenkleür,<br />

die den ganfchen visch overtogen is, verhoogt de menigte<br />

ronde zwarte vlekken die tusfehen deeze flreepen<br />

liggen. CATESBIJ heeft in zijn maag en datmen<br />

niet anders dan vermaalde fchulpen, en ftukken<br />

van klein gebeten koralen gevonden, en dit verklaart<br />

ons, waarom de Schepper den Eenhoornvisch zulke<br />

fterke tanden, welke elk uit twee vaste witte beenen<br />

be*


Over de Hoornvisfchen. 307<br />

beftanh, gegeeven heeft. De Natuur verbindt met de<br />

grootfte onpartijdigheid ftrenge gerechtigheid en groote<br />

goedheid. De Karper behoeft geen tanden, wijl hij<br />

van flijm en verrotte plantdeelen leeft.. De Snoek en<br />

andere roofvisfehen hebben flechts zulke tanden noodig,<br />

die fterk genoeg zijn om hun buit vaft te houden.<br />

De visfehen in de zee moesten vaste kaaken en harde<br />

tanden hebben, op dat ze ook de fteengebouwen,<br />

dc kalkige wooningen der flekken , mosfelen en wormen<br />

zouden kunnen vernielen en zich daar mede voeden.<br />

Andere gelijken een ruwe borftel (Balistes hispidus)<br />

en hebben een lichaam, dat naar den ftaart met ftijve<br />

borftels bezet is. Tusfehen de oogen hangt een foort<br />

van vin. De fnuit is een priem gelijk, ongetwijfeld<br />

op dat zij in de enge openingen der koraalgewasfen<br />

zouden kunnen komen. Een zaagvormige fpitze doorn<br />

bekleedt de plaats der buikvinnen. Het geen de Eenhoornvisch<br />

op den rug draagt, heeft deeze foort van<br />

Hoornvisch onder. Maar nog zonderlinger is het, dat<br />

het den Schepper behaagde, alle vinnen van deezen<br />

visch aan den wortel tusfehen de ftraalen (Radii) te<br />

doorbooren. Zou men niet vermoeden, dat door dit<br />

gat de werktuigen der beweeging hun kracht verliezen,<br />

en onbruikbaar tot bet uitfpannen zouden worden.<br />

Zouden niet de meeste visfehen fterven, wanneer men<br />

hun de vinnen doorboorde. Des niet te min leeft ook<br />

deeze visch gelukkig en gezond met deeze vinnen, wijl<br />

de Heer der Natuur ongebonden is, en van zijn eigen<br />

wetten kan afgaan, wanneer en zo dikwijls hij wil.<br />

Daarom heeft de derde foort van Hoornvisfchen (Balistes<br />

tomentofus) op den rug twee fteekels, en aan de zijden<br />

des lichaams naar den ftaart toe is hij ruig, wollig,<br />

met een weefzel als men menigmaal bij planten vindt,<br />

overtogen. Hij is daar door zo goedbefchut, als zijn<br />

geflachtverwatit, de wrattige Hoornvisch (Balistespapillofus)<br />

die over 't geheele lijf wratten heeft. Andere<br />

heb-


308 Van de Zee,<br />

hebben op den ftaart eene drie en viervoudige rei van dergelijke<br />

verhevenheden. De verfcheidenheid der Natuur<br />

put menigmaal den ganfchen voorraad onzer taal uit.<br />

Wij kunnen nauwlijks naamen genoeg uitdenken, om<br />

haare verfcheidenheid uit te drukken. Deeze Hoornvisfchen<br />

hebben ook in plaats der buikvin, een grooten,<br />

dikken met wratten bezetten ftekel. Omtrent vijf<br />

en twintig kleine rugwaard gebogen ftekels zitten bij<br />

den ftekeligen Hoorvisch (Balistes acullattis) op bei.le<br />

zijden aan het agterlijf fchoon in rijen verdeeld. Hier<br />

vergoed de Natuur door de menigte, het geen bij andere<br />

fchepzelen de uitneemende fterkte en grootheid van<br />

het zelfde lid doet. De voorige Hoornvisch heeft ronde<br />

ruige' wrattten, deeze heeft rechte lang uitftaande<br />

fpitze doornen of ftekels. Bij de Asfenfions-eilanden,<br />

en ook in de zee bij Carolina, vond men een Hoornvisch<br />

met een bijzonder merkwaardigen langen buikvin, (Balistes<br />

vetulaj die den visch een kegelvormig aanzien geeft.<br />

Deeze visch is op de Karaibifche eilanden dikwijls<br />

langer dan anderhalf voet, en eetbaar. Deeze<br />

foort heeft ook, gelijk de agtfte en laagtfte bekende<br />

foort ([Balistes riagettsj een gavelvormige ftaart, welligt<br />

om zich fomwijle daar mede aan de rotzen onder het<br />

water te hegten; en in de rugvinnen wel drie ftraalen,<br />

doch ze zijn (lomp, en hebben in 't geheel geen tanden.<br />

Intusfchen hebben ook dee2e nog de beenen<br />

fchubben, dien het ganfche gedacht eigen zijn. Herinnert<br />

men zich nu, dat alle Koralen van Polijpen gebouwd<br />

worden, van zulk een teer wormptjen, dat een<br />

ganfche groote en talrijke familie bij elkander moet<br />

woonen, eer'erdechts een dun dammetjen, een fpruitjen<br />

als een vinger lang ontdaan kan. Welk een verbaazende<br />

menigte van Polijpen moeten 'er dan in elk jaar<br />

voordgebragt en door de Godlijke almagt onderhouden<br />

worden, eer dechts alle Hoornvisfchen verzadigd zijn!<br />

Hoe veele nog kleiner infekten behooren tot de fpijze<br />

vaq


Van de Beenvisfchen. 309<br />

van deeze Polijpen! Hoe veel kalk en flijm hebben<br />

zij noodig om hunne wooningen te bouwen! Hoé<br />

groot moet de wijsheid zijn, die alle deeze vreetendë<br />

visfehen zo nauw in toom houdt, dat het Polijpertgeflacht<br />

door hen niet verdelgd wordt in den Oceaan!<br />

Zij volgen haar geftadig, zij woonen onder haar, met<br />

eene. beet Vernielt een enkele van hun, de moeilijke<br />

Vlijt van veele honderd Polijpen, en echter wasfen 'er<br />

nog ganfche rotzen van koraal Uit de diepte, bereiken<br />

de vlakte, en kunnen zelfs groote fchepen, wanneer<br />

ze door den ruk der golven tegen deeze klippen ge^<br />

gedreeven worden, in gevaar ftorten*<br />

Van de Hoornvisfchen leidt ons de Natuur van zeiven<br />

tot de Beenvisfchen (OfiracionJ welkers huid geheel<br />

uit verharde fchilden beftaat. Negen foorten van<br />

dit gedacht van visfehen houden zich in de Zee bij<br />

Indie en Afrika op. Ook bij hen is het luchtgat maar<br />

een fmalle lijnvormige onbedekte opening. Tien ronde<br />

, eenigzins dompe maar toch derke en vooruitdeëkende<br />

tanden hebben ze alle in elke kinlade. Dë<br />

bek daat een weinig vooruit, is rond, en boven dezelve<br />

ziet men de opening der neus, en twee gtootë<br />

oogen. De form van het lijf is bij de meeste hoefeigi<br />

Zij hebben fcherpe kanten aan den rug en den buik, zij<br />

rusten denklijk onder op den fmalle nrand desonderlijfs j<br />

daarom hebben zij geen buikvinnen, en vermisfen ze<br />

ook niet, wijl ze hen aan dit lichaam onnut en hinderlijk<br />

zouden zijn. Men verdeelt de Beenvisfchen in drie'<br />

en vierhoekige, hoewel aan eenige foorten de hoakeri<br />

zeer onmerkbaar zijn, zo dat men ze eer voor Kogelvisfehen<br />

zoude houden, Het lijf zelve heeft een harde,<br />

gladde, beenachtigen huid. Een beenen harnas<br />

bedekt den ganfchen 'visöh, een harnas, dat uit enkel<br />

zes hoekige fchilden of velden fchijnt te famen gefield<br />

te zijn. Aan het einde van dit harde bekleedzel is<br />

Y een


Van de Zee.<br />

een ronde opening, uit welke de weeke vleefchige<br />

ftaart, die de Beenvisfchen hebben , uitfteekt. Aan<br />

een' zeer fchoonen en welonderhouden Beenvisch van<br />

de eerfte foort (Oftracion triqucturj' in mijne verzameling,<br />

ziet 'er deeze ftaart niet anders uit, dan of het<br />

een vreemd aanaétzel van een' gansch anderen aart ware.<br />

Gemeenlijk is hej beenharde pantfier uit zeshoekige<br />

fchilden faamgefteld. Dc Beenvisfchen zijn onder<br />

de Amphibien en Visfehen wat de Schildpad<br />

onder de kruipende dieren is. Ter onderfcheiding der<br />

foorten zijn de bijzondere velden op onderfcheiden<br />

wijzen getekend. Eenigen zijn met kleine puisten bezet,<br />

anderen hebben allerlei kleine ftippen, bij nog andere<br />

zijn de hoeken met fpitze, korte ftreepen doorfneden,<br />

ook zijn er, welker fchilden fterfiguren draagen , die<br />

door verheven ftreepen gevormd worden. Men kan<br />

over 't geheel reeds voor af verwagren, dat dc Natuur<br />

overal, waar zij een breede vlakte heeft, en deeze<br />

in oncjerfcheidan kleine plaatzen verdeeld, alle deeze<br />

nette ruimten met bonte tekeningen opgefierd heeft*<br />

Het is onnoodig te herinneren, dat de visfehen onder<br />

dit bedekzel zeer voortrefiijk bewaard zijn. Alleen de<br />

allerfterkfte onder de andere visfehen durven het waagen,<br />

hen aan te grijpen. De driekante Beenvisch<br />

(Oftracion triqueiurj die, wijl hij aan den buik geheel<br />

plat is, naar een fnijders parsijzer gelijkt, zwemt en<br />

leeft in de Zee tusfehen Afrika en Amerika; hij kan<br />

anderhalf voet lang worden, zijne fcherpe tanden<br />

fchijnen ons aan te duiden, dat hij van flekken, mosfelen,<br />

of zelfs van koralen leeft, nogthans heeft hem de<br />

Natuur zonder eenige verdere bewapening in de Zee<br />

geworpen. Zijn beenig fchild moet hem befchutten.<br />

De andere foort Oftracion trigonus en bicaudalis heeft aan<br />

het onderlijf, nabij den ftaart twee doornfpitzen, en<br />

andere, Oftracion tricornis wapende de Natuur aan den<br />

kop, niet ver van de oogen mei twee, en op den rug<br />

met


Van de Beenvisfchen. 3if<br />

met éen ftekel, die recht in de hoogte ftaat. In Indië<br />

en Guinea komt een Beenvisch (Ostraciori quadricornisj<br />

voor, die volkomen driekant is, maar op den kop<br />

en onder aan den ftaart twee ftekels heeft. Alle deeze<br />

foorten zijn op de Karaibifche eilanden, omtrent eert<br />

voet groot, en behooren tot de eetbaare Amphibien.<br />

Van deeze is weder de gehoornde Beenvisch, Oftracion<br />

cormttus, dieneenigen het Zeekatje noemen, in Indie,<br />

daar door onderfcheiden, dat hij aan zijn vierkantig lijf<br />

aan den kop en voor den ftaart twee korte ftekels en<br />

nog boven deeze op den rug één ftekel, draagt. Droogt<br />

men de harde huid van deezen Beenvisch, zo gelijkt<br />

hij niet anders dan een reiskoffer: daarom hebben de<br />

Franfchen hem ook Les Coffres genaamd. Zo Veele<br />

verfcheidenheden ontftaan onder de Beenvisfchen alleen<br />

door het getal en de plaatzing der fteekels. Andere<br />

foorten weder zijn ftomp en ongewapend. De wrattige<br />

Beenvisch (Oftracion tuberculatus) heeft geen hoornen,<br />

of fpitzen, maar in plaats van deeze draagt hij<br />

op den rug vier bijzondere groote ronde verhoogzelen.<br />

In de Zee bij Afrika vangt men fomwijle Been-*<br />

visfehen (Oftracion gibbofus) die ook noch ftekels noch<br />

wratten, maar groote uitfteekende bulten op den rug<br />

hebben, daar weder andere (Oftracion cubicusj aan hürt<br />

vierkant ongewapend lichaam zeer platte famen gedrukte<br />

zijden hebben. — Doch wie van ons is in ftaat,<br />

van dieren , die altijd in de diepfte Zee leeven, alle foorten<br />

en verfcheidenheden te kennen , en juift van elkan*<br />

der te onderfcheiden? Van buiten aan het lichaam kan<br />

men geen het minfte onderfcheid van gedachten waarneemen.<br />

Zij leggen waarfchijnlijk eieren,maar wat zouden<br />

wij leeren, wanneer de Natuur zich voor onze oogen wilde<br />

ontkleeden, en in haare zuivere fchoonheid daar dellen?<br />

De lederachtige huid der Visfehen is bij de Beenvisfchen<br />

hard en beenachtig, maar flechts weinige<br />

Y a foor*


3 1 2 Van de Zte.<br />

foorten hebben hier en daar eenige doornfpitzen. Bij<br />

de Stekelbuiken (Tetrodon) is de huid insgelijks ondoor.<br />

tfringhjk, en het ganfche lichaam is onder met ftekels bezet.<br />

Gelijk fpitze dolken, ftaan deeze alle onder het<br />

lijf uit, en houden den ftouten vijand te rug. De Egel<br />

en Stekelzwijn hebben van boven ftekels, en de buik<br />

is flechts met hair bedekt. In de Zee had de Schepper<br />

een gansch ander plan. Bij deeze visfehen is de<br />

rug glad, veeltijds zeer fchoon getekend, maar het<br />

onderlijf is gewapend. En zij' kunnen daar bij de<br />

buikvinnen even zo goed als andere ontbeeren. Dc<br />

meeste Stekelbuiken hebben maar vier tanden, doch<br />

de vooruitftaande en aan de fpitze gedeelde kaaken zijn<br />

zelve van been gevormd. Ook deeze hebben tot het<br />

ontvangen der lucht niet meer dan een eenvoudige<br />

enge reet, en echter leeven de meeste in de Indifche<br />

en Amerikaanfche Zeeën. Zij moeten waarfchijnlijk<br />

veele vijanden hebben, hier om zijn ze door de Natuur<br />

met alle de wapenen vóórzien, die noodig zijn, om<br />

de vervolgers af te weeren. De eerfte foort (Tetredoa<br />

teftudineusj heeft op den rug een tekening, gelijk aan<br />

•die der fchildpadfchalen, doch de buik is glad, en heeft<br />

zeer fijne gaten, in welke de ftekels verborgen liggen.<br />

Bij den Blaazcr (Tetrodon LagocephahuJ was de Natuur<br />

niet te vrceden, dat zij de buik met fteekels<br />

bezette, zij maakte de huid te gelijk als een blaas, zo<br />

dat ze door de lucht uitgezet koude worden. Zij<br />

zit flechts aan de einden des lichaams vaft, en is anders<br />

overal vrij en los, en wordt als een bol, wanneer<br />

zij met lucht gevuld is. Dit nu doet hij z)o dra hij<br />

aangeraakt wordt, of hem gevaar nadert. Wordt hij<br />

in deezen toeftand hard tegen den grond geworpen ,<br />

zo ftuit hij, gelijk een bal weder in de hoogte.<br />

Met veel bekwaamheid weet hij zich van de ingezogen<br />

lucht van tijd tot tijd weder te ontledigen. Dit gaat<br />

gepaard mee eenig fnorken. De huid, die deeze menig-


Van de Stekelbuiken. VS<br />

nigte van lucht inneemt, kan men ook nog bij een'<br />

gedroogdcn Blaazer weder op blaazen wanneer men ze<br />

een weinig weekt. In den Egyptifchen Nijl houdt<br />

zich de geftreepte Stekelbuik (Tetmdon lineatus) op,<br />

welke van boven in de lengte bruin en witachtige ftreepen<br />

heeft. De ftekels aan den buik fteeken niet alleen,<br />

maar ze verwekken op de huid ook eene branding,<br />

even als de toppen van Netelen , en worden in E typten<br />

voor giftig gehouden. Ook in het vijfde waerelddeel<br />

hebben de nieuwe waereldomreizers een giftig foort<br />

van Stekelbuiken gevonden. Het fchijnt, als of de<br />

gunstige Natuur den menfchen zelfs door het afkeerig<br />

en gevaarlijke aanzien des lichaams, van het fchadelijk<br />

genot deezer visfehen heeft willen afhouden. In het<br />

zoete water van Afie en Egyptcn teelt de Natuur den<br />

gevlckten Stekclbuik, (Jfcrodon ccetlaturj die zo heet,<br />

wijl hij over de borftvinnen een band draagt, die met<br />

roode vlekken, als waren 't oogen, bezet is. Ook<br />

deeze visch heeft behalven zijn fijne fteekels in het onderlijf<br />

nog een doodend gif bij zich: doch zouden wij<br />

daar voor verfchrikken, wanneer wij de gewigtige oogmerken<br />

kenden, tot welke de Natuur hem ongetwijfeld<br />

in de afgronden der Zee gebruikt? Wanneer wij gewaar<br />

konden worden, hoe veel overlaft, flijk en> ongedierte<br />

door alle deeze vlijtige arbeiders wordt-weggeruimd?<br />

Hoe veel zij geftadig tot zuivering en gezondheid<br />

der Zee moeten toebrengen? De Scheppende<br />

Natuur bereikt haar oogmerk, zonder dat het noodig<br />

is, het ganfche onderlijf deeze visfehen met doornfpitzen<br />

te bezetten. GARDEN vond in Carolina<br />

een Stekelbuik (Tctrodon latvigatus) die zeer groot is,<br />

ecu' blauwen rug en een' witten buik heeft ,doch die alleen<br />

aan het voorfle gedeelte fteekels heeft. Slechts<br />

van den'bek tot aan het einde der borftvinnen zitten<br />

aan hein deeze fpitze wapenen. Daar tegen is weder<br />

hl de Indifche Zee de zogenaamde Zeeflesch (Tctrodm<br />

Y 3


§14 Van de Zee.<br />

hispidus) een Stekelbuik die lang uitgerekt en geheel met<br />

borftelagtige puisteu bezet is. Zijne fteekels zijn zeer<br />

klein , maar het geheele lijf is er van voorzien. De<br />

goedheid van den Schepper gaf elk dier een bijzondere<br />

vorm, en genoegzaame wapenen ter zijner verdediging.<br />

De Natuuronderzoekers en Zeebouwers weeten<br />

nauwlijks de zonderlinge geftalten, die de waterwaereld<br />

oplevert, met juiste naamen uitteduiden. Van<br />

daar komt het, dat een en dezelfde visch menigmaal<br />

verfcheiden naamenheeft. L i N N AIÏ U S rekent de Molen,<br />

fteenvisch (Tctrodon Mola) nog tot de Stekelbuiken. Andere<br />

vergelijken hem met dc Zonne, andere bij een<br />

Trom, nog anderen noemen hem de Maan- of de Spiegelfiieh,<br />

en waarfchijnlijk maakt dit wonderbaar gevormde<br />

dier, een bijzonder gcflacht uit. Men verbeelde<br />

zich* een bijoa rond en echter plat fchijfvormig lichaam,<br />

met een' ftompen ftaart. En het geen hier ftaart<br />

heet, is te gelijk de rug en agtcr vin. Beide zijn met<br />

de achtervin aan een verbonden. Vier luchtgaten<br />

boorde de Natuur hem in den kop. De huid is wel<br />

ongewapend , maar echter ruig als chagrijn, en even<br />

zo 'zijn zijne lijnrechte vinnen. De bek is wel klein, maar<br />

in elke kaak heeft deeze visch, die alleen een afgehouwen<br />

kop van een anderen grooten visch gelijkt, iri<br />

plaats van enkele tanden, één krom, fnijdend, beenig<br />

{tuk. Aan den ingang der keel itaan eenige lange,<br />

kromme, fcherpe fteekels. Inwendig gaan twee beenen<br />

ribben, van den bek tot achteren. (Zie de ontleeding<br />

daar van in de verhandelingen van de Maatfchappij<br />

der wetenfehappen te Haarlem XII. D.) zo zonderling<br />

er dit dier ook uitziet, zo heeft het toch de groote<br />

oogen, die meeft alle visfehen hebben. Zulk een<br />

dier zwemt in de Middenlandfche en in de Noordzee,<br />

en bij de Kaap in Afrika, dat op het eerfte gezicht<br />

011-


Fan de Zonnevisfchen. 315<br />

ongevormd en onvolkomen gelijkt, als of de oorfprong<br />

der Natuur Hechts een proef had willen neemen,-—<br />

als of het maar een ftuk leevend vleesch moeft zijn, niets<br />

dan kop en ftaart, en echter een volkomen dier, in<br />

zijn kring zo volmaakt, als dG grootfte walvisch, of<br />

de hoogfte Ceder op Libanon. Wie bij het befchouwen<br />

der waereld liever aan een blind onregelmatig famenvloeijen<br />

van duizend millioenen werktuiglijke en onwerktuiglijke<br />

deelen denkt, dan aan een wijzen goeden<br />

God die verklaare met rede het ontftaan deezer dieren zo<br />

dat zij daar in kan berusten. PLANCUS fpreekt vaneen<br />

Zonnenvisch, die vierhonderd ponden zwaar was,<br />

en wiens lever tien ponden gewigts bedroeg. Men<br />

heeft er een ontleed, die 200 pond zwaar was, en<br />

fchier geheel kraakbeenig. Hoe weinig ontbreekt er<br />

nog tot een misgeboorte! En nogthans is de Zonncvisch<br />

er geene! Men ziet veeleer , wel alles anders gevormd<br />

, alles hier en daar overeenkemftig zijne beftemming,<br />

voorzigtig en anders ingericht, op dat de<br />

visch de gedaante van een molenfteen zoude hebben,<br />

maar echter alles in zijn foort fchoon en goed. MUL­<br />

LER zegt dat er in het Londens kabinet een is van<br />

twee voeten lang, en REDI had er een die 100 pond<br />

woog. En zij beweegen zich nogthans, cn ftorten niet<br />

gelijk een molenfteen tusfehen de rotzen. Bij de hoogfte<br />

verfcheidenheid van vormen in de waereld, vergat<br />

de Schepper nooit de volkomenheid van het geheel,<br />

noch de juistheid der bijzondere deelen. De ftrijd der<br />

Atomen zou niets dan enkel misvormen hebben voordgebragt.<br />

Maar in de'Natuur is niets wanftaltigs, alles<br />

wat is , is van zijn' eigen bijzonderen aart, en het eenvormig<br />

plan van het geheel wordt daar door niet verbroken.<br />

Zeven bonte lichtftraalen vereenigen zich, en<br />

zijn een geheel, en alle millioenen van onderfcheiden<br />

dieren verdraagen zich vreedzaam onder eikander, en<br />

,Y 4 maa-


|i


Van de Zonnevisfchen. 3*7<br />

bijten. Echter haaien de Negers hen de huid af, en<br />

laaten zich het vleesch welgevallen. Naar een geheel<br />

andere fchets is de Stekelvisch (Diodon Hy/frixJ gevormd.<br />

De voorige heeft een kogelvormig, deeze<br />

meer een langachtig lichaam, als of hij in de keten<br />

der Natuur het Stekelzwijn met de klasfe der visfehen<br />

verbinden moeft. Gene heeft driekante, deeze ronde ,<br />

vaak twee voeten lange, ftekels. Het ganfche lijf is<br />

met zulke gedraaid fpitfen uitgeruft. Aan de Kaap de<br />

goede Hoop heeft men Stekelvisfchen gevangen , die bijzonder<br />

aan den hals en de zijden zeer lange wapens<br />

hebben. Gelijk" zich de huid bij de Beenvisfchen in<br />

breede harde fchilden uitbreid, zo fpruiten hier uit de<br />

huid veel fpitze langachtig ronde uitfteekzels die naar<br />

vederfchagten gelijken. Beide deeze Egelvisfchen geneeren<br />

zich, zo veel men weet, van fchaaldieren in de<br />

Indifche Zeeën, Zij moeten dus veeltijds tusfehen<br />

jotzen en klippen hun buit zoeken. Nu moeten ze<br />

eens in de diepfte zee, dan weder aan de rotzen,<br />

welke nauwlijks door de golven bedekt worden, zich<br />

voeden; en op dat zij dus noch in de diepte door de<br />

roofvisfehen; noch in de hoogte door de vogelen<br />

zouden aangevallen worden, befchermde de wijze Natuur<br />

hun lichaam door deeze gevreesde ftekels. En<br />

wanneer het zeker is, dat de Egelvisfchen hunne ftekels<br />

, even als de viervoetige dieren , oprichten en nederleggen<br />

kunnen , hoe bekwaam zijn ze dan niet ingericht<br />

om te zwemmen, vreeten, jaagen en te kampen<br />

! Hoe veele fpieren moeten er dan in het weeke<br />

lichaam gevonden worden! Doe regelmatig moeten alle<br />

deeze onder elkander werken , dat veel hoornachtige<br />

deelen den wil van den visch volgen, elkander<br />

niet afflijten, breeken, noch verhinderen of verwarren.<br />

Y 5<br />

Gee-


3i8 Van de Zee.<br />

Geene deezer visfehen heeft buikvinnen, en het onderlijf<br />

is bij allen breed ten einde er fpitzen, benenfchilden<br />

enz. konden geplaatst worden. De Natuur<br />

vormde ook een geflacht van visfehen, die een fchagtvormige<br />

buik hebben fCentriscusJ. Bij deeze loopt<br />

ook de kop wel lang, maar in een zeer fpitze bek uit.<br />

Eenige hoornvisfchen hebben den lteekel in den nek,<br />

bij de Mesvisfchen ftaat hij verder op den rug. De<br />

luchtopening is bij deeze visfehen veel wijder dan bij<br />

de andere. Daar het onderlijf niets is dan een fmalle<br />

vlakte, zo zijn de beide buikvinnen te famen gegroeid,<br />

en zitten aan elkander. Men ziet ligt, dat het aan<br />

een lichaam van dien aart, dat zo weinig ruftpunt heeft,<br />

uiterft moeilijk was het evenwigt te behouden. Doch<br />

de Natuur wift echter de vinnen van den .visch zo<br />

wijs en goed te verdeden, dat hij fneller dan de breedite<br />

het water dooifnijden kan. i ot bedekking gaf zij<br />

de eerfte foort C Ce<br />

»triscus ScutatusJ een hard" fchild,<br />

een langvormige beenige fchaal, daarom noemt men<br />

hem Schildvisch. Mesvisch fLes Becasfes) heet hij,<br />

deels wegens de mesvormige gedaante van zijn buik,<br />

en deels om dat zijn bek er eenigermate zo uit ziet.<br />

Gelijk de kop fpits toeloopt, zo' eindigt ook het beenig<br />

fchild van den rug in een' ftekel. Onder deezen ftekel<br />

ligt de ftaart. De rugvin is tusfehen den ftekel aan het<br />

einde, en tusfehen den ftaart in het midden. De<br />

visch is klein, leeft in de Ooftindifche Zee, en is door<br />

deeze dubbelde wapening tegen de roofvisfehen zeker-<br />

Volgens de enge opening van den bek fchijnt het, als<br />

of de visch zijn voedzel niet anders bekwam dan door<br />

zuigen uit andere lichamen. Mogelijk zijn het bijzondere<br />

fooiten van flekken en mosfelen, die, wijl ze te<br />

onbeduidend zijn om de groote dieren in de Zee te verzadigen<br />

, deezen kleine visfehen overgelaaten zijn.<br />

Met den engen bek, welkers kaaken nauvvlijks van<br />

elkander kunnen gaan, grijpt de Mesvisch toch in de<br />

klein-


Van de Naaldvisfchen. 319<br />

kleinfte opening der Zeeflakken, en zuigt er de weeke<br />

visch uit. In plaats van het harnas dat de eerfte<br />

Schildvisch heeft, gaf de Schepper den anderen (Centriscus<br />

Scolopax) fchubben, waar van het ganfche lijf<br />

ruwis, en een' rechten uitfteekenden ftaart. De visch<br />

kan den fnuit verlangen, het bovendeel is egter altijd<br />

langer dan het onderfte. Op Antigo worden deeze Zeefneppen<br />

veeltijds vier voeten lang en achter het dik aan<br />

den kop twaalf duimen. Deeze kop gelijkt naar die<br />

van een zwijn, met groote vuurige oogen. Eenige ontkennen<br />

de fchubben van den Zeefneb, en geeven<br />

hem een harde en zwarte ruggenhuid. Men ziet aan<br />

hem ook geen tanden, en echter leeft hij in de Middenlandfche<br />

Zee. PALLAS heeft nog een nieuwe foort<br />

van Mesvisfchen (Centriscus velitarisj bekend gemaakt,<br />

welke noch fchild, noch fchubben heeft, maar enkel<br />

met een huid voorzien is. Maar eensdeels is deeze<br />

visch gansch ruw van kleine rugwaarts liggende borftels,<br />

en voorts heeft hij midden op den rug een beweeglijke<br />

priemvormige, zeer fpitze ftekel met zaagvormige<br />

takken, gelijk hij er ook een van agterën<br />

.heeft. De Natuur bedekt ook dit fchepzel, dat in<br />

fchijn weerloos is. Zij geeft hem of lift en gezwindheid<br />

, of ze verbergt hem in wolken, dat hij denvervolger<br />

onzigtbaar is en ontkomt.<br />

Metde Mesvisfchen zijn de Naaldvisfchen (Syngnathus)<br />

ten minften met opzigt tot den bek, nauw verwant.<br />

De beide kaaken liggen zo vaft op elkander, als of ze<br />

te famen gewasfen waren. Zij vormen, terwijl zij<br />

lang uitloopen, een bijna Cylhu'eivormige bek, die<br />

aan het einde een kleine haak heeft, welke door een<br />

dckzel, dat aan de onderfte kaak vaft is, gefloten<br />

wordt. ' In den nek is de opening tot het inademen<br />

der lucht, maar ook deeze is door de voorzorg der<br />

Na-


J*o Van de Zee.<br />

Natuur door het kiemen dekzel gefloten Het ganfche<br />

lichaam is lang en dun, en wijl hij er zo uit ziet, en<br />

een uitgerekte fpitze Jtop heeft, zo noemde men hem<br />

Naaldvisch- LESSSER rekende voorheen een foort<br />

van dit geflacht tot de Infekten, maar LYONNE heeft<br />

deeze fout verbeterd. Verder is het lichaam deezer<br />

visfehen wel met een harnas voorzien, doch om de<br />

beweegmg te bevorderen, is deeze harde huid in leden<br />

gedeeld. De buikvinnen ontbreeken den Naaldvisch.<br />

In de Balthifche Zee is een foort welkers ftaart naar<br />

wolvlokkken gelijkt. De gunftige Natuur heeft zeer<br />

voor hunne voordplanting gezorgd. Alle zeven foorten<br />

baaren jongen, en het fchijnt als of onder dezelve in 't<br />

geheel geen mannetjens voorhanden zijn. Men kan in de<br />

Ooftzee en overal in de Europifche Zeeën honderd<br />

Naaldvisfchen openen, en men vindt in geene derzelve<br />

zaadmelk, of mannnelijke 1<br />

geboorte leden. Alle, die<br />

den Natuuronderzoekeren in de handen gekomen 'zijn,<br />

waren wijfjes, die met een groote menigte eieren<br />

zwanger waren. PALLAS vond, dat deeze eieren<br />

bij rijen in het lijf der moeder liggen, en daar in zo<br />

lang blijven vaft zitten, tot ze uitgebroeid zijn. Wat<br />

zullen wij nu van dit zonderling verfchijnzel, dat alle<br />

tot hier toe waargenomen Natuurwetten der teeling<br />

fchijnt om te ftooten, zeggen ? Is het in de daad algemeen<br />

waar, dat alle Naaldvisfchen vruchtbaare moeders<br />

zijn, en van zeiven, zonder door mannetjes bevrugt<br />

te worden, jongen kunnen, teelen? Heeft de Natuur<br />

bij de Schepping reeds zo veele zaaden in deeze lichamen<br />

gelegd, dat ze tot hunne ontwikkeling niets meer<br />

behoeven, dan een zekere tijd aftcwagten. en toevloed<br />

van fappan te ontfangen? Of vormen zich misfehien<br />

van tijd tot tijd door een geheime cn gansch buitengewoon<br />

magtig werkende levenskracht in het lichaam van<br />

den Naaldvisch nieuwe zaaden, die de plaats der voo-,<br />

ri-


Van de Naaldvisfchen. j»x<br />

rige vervangen, en dit genacht, dat half volkomen<br />

fchijnt te zijn, behouden moet? Of heeft welligt de<br />

voordbrenging en vermeerdering der Naaldvisfchen met<br />

de gefchiedenis der bladluizen overeenkomft? Mogelijk<br />

is ook het getal der mannetjens maar klein, in<br />

vergelijking van dat der wijfjes. Of ligt verfchijne n<br />

deeze ook ook maar eens in het jaar, welke tijd wij<br />

nog niet weeten om ze in de Zee te zoeken. Het<br />

duurde ook zeer lang eer BONNET en andere waarneemers<br />

der Infekten het' mannetjen der bladluizen<br />

gevonden hadden. Mogelijk is bij de Naaldvisfchen ook<br />

een enkele bevrugting van het mannelijke zaad toereikend<br />

, om het wijfje voor veele generatien te bezwangeren<br />

, en levenskracht in de kleinfte vruchtzaaden , die<br />

nog in fijne huizeis agter andere liggen, die reeds nader aan<br />

haare ontwikkefingzijn, te brengen. Of moeten wij gelooven,<br />

dat de Schepper hier naar zijne onbepaalde<br />

vrijheid den gewoonen weg, om door twee onderfcheiden<br />

genachten (JSexus) jongen voord te brengen,<br />

verhaten, en een eenvoudiger weg verkoozen heeft?<br />

Ziet daar weder de duistere wolken, die voor ons<br />

verftand de teeling van dit fchepzel welligt voor altijd<br />

zal bedekken. — Wij verftaan ook niet, hoe de Naaldvisfchen<br />

nog leeven kunnen , wanneer hun jout ter tijd<br />

als zij de jongen van zich laaten, het lijf open fpringt!<br />

En echter gefchiedt het. Welligt wil de Natuur, dat<br />

het leven der kinderen altijd den dood der moeder zij<br />

Mogelijk is deeze wijze van baaren een natuurlijk middel^<br />

om de al te groote vermeerdering deezer dieren weder te<br />

bepaalen. De eerfte foort van Naaldvisfchen de zogenaamde<br />

Blindvisch ,(SijngnatAufTijpAIeJ heeft een zeshoekig<br />

lichaam. Zo ziet hij'er van bovenuit, en hij heeft<br />

deeze gedaante door de menigte vlakten of bladen, die<br />

doornaaden famenhangen. Van onderenis hij maar viert<br />

hoekig en de ftaart is rond. LINN*US zegt, de romp des<br />

_ lichaams heeft agtien harde bladen , en de ftaart zes en<br />

der-


322 Van de Zee.<br />

dertig. Zo kunftig is de bedekking van een vischje,<br />

dat gemeenlijk maar de dikte van een' vinger heeft, en<br />

meeft niet boven een voet lang wordt. In de Ooften<br />

Noordzee is deze visch zeer gewoon. Zijne vinnen<br />

zijn klein, en ze onderlteunen toch het geharnaste<br />

lichaam. Veel langer is de gemeene Zeenaald CSijngnathus<br />

Acusj) in de Middelandfche- en de Noordzee.<br />

Haar lijf is zevenhoekig, 43 leden zitten 'er alleen aan<br />

den ftaart. In nat en los zand aan het ftrand vindt<br />

men deeze menigvuldig. De visfehers gebruiken ze<br />

veel tot lokfpijze. Men zout ze in , en eet ze als een<br />

lekkernij. Men vindt ze ook in het Koningrijk Siam,<br />

maar daar zou haar fmaak minder aangenaam zijn.<br />

Men noemt ze ook de Zaknaald, of de Zaknaaldvisch,<br />

wijl ze aan het onderlijf een zak of blaas hebben, die<br />

met kuit en veele eieren , klein als raapzaad gevuld<br />

is, en eindelijk berft. Op het drijvend Zeegras ffucus<br />

natansj en ook in Carolina leeft nog een andere<br />

Zeenaald (Sijngnathus pe/agicusj die een zevenhoekig<br />

lijf, doch een vierkante ftaart heeft. Er komen ook<br />

eenige met zeskantige lichamen voor, als de Sijngna.<br />

tus barbarus die geen borft- noch ftaart- vinnen hebben.<br />

Men heeft een foort van Naaldvisch, met een kleine<br />

Hang fSijngnatbus Ophidion) vergeleken , wijl ze geen<br />

bladen gelijk de andere, maar ringen , en behalven<br />

de rugvin ook geen andere vinnen heeft. Men<br />

zou ze bijna voor een regenworm houden , zij kan<br />

zich ook even zo in elkander flingeren. SLABBER<br />

heeft bij dc bekende foorten nog eene foort gevoegd,<br />

de Sijngnatbus injlator. De alle'rzonderlingfte en die<br />

men in meeft alle verzamelingen aantreft, is de zogenaamde<br />

Zeerups, of beter het Zeepaerdjc (Sijngnathus<br />

Hippocampus) die in Europa cn Amerika, in de Noordzee<br />

, bij Napels, enz. gevangen en aan fommige oorden<br />

gegeeten wordt. Zo lang ze zwemmen draagen<br />

zij den kop recht uit. Als ze dood zijn is de nek<br />

krom


Van de Naaldvisfchen. 323<br />

krom getrokken, de ftaart gerold , en de kop in de<br />

hoogte gerigt. Door het droogen verkrijgt deeze visch<br />

die gedaante, wijl daar bij meeft altijd veel van de<br />

Natuurlijke geftalte verboren gaat, en zo verkrijgt de<br />

kop eene gelijkheid met een' paarden kop, en van daar<br />

den naam, die anders vrij ongepaft is. Aan twee derzelve<br />

die ik uit Frankrijk mede gebragt heb , ziet men<br />

zeer duidelijk de groote oogholen , en boven deeze<br />

ftaan twee punten in de hoogte, die naar ooren gelijken<br />

, en de verbeelding van een paardekop nog duidelijker<br />

maaken. Aan beiden is de ftaart in zich zeiven<br />

te famen gewonden, de kleine Cijlihder, die hier<br />

als een fnuit er uit ziet, is nog duidelijk door het dekzel<br />

geflooten, het lichaam zelve ftaat in de hoogte,<br />

heeft de breedte van een halve duim, zijn wezen<br />

fchijnt pergamentachtig; in elke vierkante tegen over<br />

' elkander ftaaude zijden , die den anderen gelijk zijn,<br />

(Reclangula) is hij afgedeeld, en deeze te famen genomen<br />

geeven het lichaam een zeven hoekige gedaante.<br />

Het einde van elk blad ftaat naamelijk door een kleine<br />

fpits wat vooruit, en deeze rijen der fpitzen vormen<br />

de hoeken. De rugraad inzonderheid verheft zich<br />

merklijk. Nevens deeze loopt, weinig linien benedenwaards<br />

, weder een rij van fpitzen aan beide zijden j<br />

wat meer na onderen ziet men het zelfde, en eindelijk<br />

heeft de buik onder aan twee fcherpe kanten, op<br />

welke het Zeepaardjen een tijd lang kan blijven ftaan.<br />

Waarfchijnlijk rusten zij ook hier op in hun leven.<br />

De ftaart daar en tegen heeft maar vier hoeken, maar<br />

ook daar fteekt van elk lid een fcherpe punt uit, waar<br />

van men ook nog fpooren aan de kleinfte en teêrfte<br />

leden zien kan. Is het niet aangenaam, de Magt,<br />

Wijsheid en Goedheid Gods fn den bouw van elk dier<br />

op te zoeken en te bewonderen ? Met het vergrootglas<br />

ziet men nog op de buiten zijden van elk blad of lid<br />

ruitenvorminge figuren. Zo kunftig heeft de fchepper'<br />

voor.


32+ Van de Zee.<br />

voor een veracht fchepzel gezorgd! Ook ontdekt men<br />

achter de oogen een groote breede met draalen getekende<br />

vlakte, als of daar een groote fchubbe zat. Met<br />

behoeft geen wederlegging, dat men voorheen dit dier<br />

als een middel tegen de beet van een dolle hond, als<br />

een krachtige artzenij om de melk in de borft te vermeerderen<br />

, als een middel om tot wellud aan te prik.<br />

kelen, befchouwd heeft. Voorheen nam men alles wat<br />

zonderling was, in de doozen des Apotheka'rs. MUL­<br />

LER zegt, dat de blauwe kleur van het leevende dier,<br />

bij zijn dood verandert in een zwartbruine, doch mijne<br />

beide Zeepaardjes hebben geen zwarte vlek, zo<br />

min als ik de geringde fpoor van hairen aan het lichaam<br />

ontdekken kan. De ftekels waar van LIN­<br />

NAEUS fpreekt, zijn of niet algemeen, of zij vallen<br />

na den dood af. Het zou ook moeilijk zijn, aan dit<br />

zonderlinge fchepzel de vinnen op te geeven, of haare<br />

verfcheidenheden, te bepaalen. De kunfttaal onzer<br />

verdeelingen vindt bij de meeste Produkten plaats,<br />

maar toch niet bij allen. De Schepper overtuigt ons<br />

alle dagen door de verfcheidenheid der Natuur, dat wij<br />

het niet durven waagen de ganfche pracht en bonte<br />

fchoonheid der Natuur in weinig woorden te omvatten.<br />

Wij hebben moeite om anderen duidelijk te zeggen<br />

wat wij zien, en hoe meer wij het oog fcherpen,<br />

des te minder kunnen wij begrijpen, des te onvolkomener<br />

worden onze befchrijvingen, en des te onzekerer<br />

onze veelmaals te voorbarig aangeroerde lecrdelzels.<br />

Op dat men bij de nog gebruiklijke naamen uit de<br />

Mythology, iets wezenlijks zich zou kunnen voordellen<br />

, bepaalden de Natuuronderzoekers veele derzelve ,<br />

ter benoeming van zekere gedachten van dieren in de<br />

Zee, voor welke men anders in de levende taaien geen<br />

uitdrukking had, en zo befluit zich de klasfe van Ampbi-


Van de Naaldvisfchen. $2£<br />

phibien met dat wat thans bij ons Zeepaerd ("PegafusJ<br />

genaamd wordt. Ook het lijf van deezen visch is<br />

geharnaft, maar te famen gedrukt en echter hoekig.<br />

De ftotfe der influiting is beenachtig, doch men vindt<br />

'er infnijdingen en leden in, gelijk men bij infektent<br />

de afzonderlijke deelen en ringen onderfcheiden kan.<br />

Hoe waar is het met, dat in de waereld alle mogelijke<br />

verfcheidenheden in de vormen en omtrekken<br />

van planten cn dieren aan te treffen zijn. Dat in het<br />

Archif der Natuurgefchiedenis, die telkens rijker<br />

wordt, de bewijzen voor de Plhlofophie van Wolf en<br />

Leibnits en de wezenlijke waarde der waereld liggen!*.)<br />

dat men in de Schole der Natuuronderzoeking het<br />

eigenlijke gezigtspunt leeren moet, uit welke men dei<br />

meeste, gcvvigtigfle en duisterfie verfchijnzels in dei<br />

huishouding van God moet beoordeelen! dat God tot<br />

alle mogelijke einden een ondénkbaare reeks vart middelen<br />

heeft, dat alle wegen, die het verftand vari<br />

den grootften Mensch en des opperften Engels niet<br />

uit konden denken , altijd voor hem open liggen, eri<br />

dat hij aan een vischjen, dat flegts een vinger groot<br />

is, naar de allerjuistfte evenredigheid dezelfde fcheppende<br />

goedheid befteedde, die den Olijfant de beenderen<br />

flelde, en zijn fnuit uit peezen èn fpieren te famen<br />

vlogt! De bek van het Zeepaerdjen is een fnuit, die<br />

eveneens als de fnuit des grootften diers, ingetrokken<br />

kan worden. Met dit fijne en naar de omftandigheidi<br />

veranderbaar en beweeglijk werktuig, grijpt het Zeepaerd<br />

zijn voedzel, Dan op dat hij hét des te beter zou<br />

kunnen vafthouden en kauwen, is de bovenkaak met<br />

kleine tanden bezet. De onderfte is fmal, gelijk eeri<br />

fmalle kling, en vat nauw in de bovenfle. De borftvinnen<br />

van den visch zijn zeer groot en lang, ze zijn<br />

meest<br />

*) De fchrijver bedoelt 't gevoelen dier \^ljsgeereEÏ<br />

VAN DE BISTE WAERELD. Daar echter veelsa mts<br />

tede van kern in zullen verfchillen.


2^5 V an<br />


Fan de Steenzutgtren.<br />

•ogmerken der Natuur zijn echter zeer verfcheiden,<br />

het gebruik deezer deelen aan den Prik, is van de<br />

beftemming van dezelfde leden aan gemelde dieren zeer<br />

onderfcheiden. Op het eerfte gezigt van een' Prik,<br />

denken wij onvermijdelijk aan een' Slang. Daarom<br />

heeft ook de Ridder LINNAEUS dit geflacht onmiddelijk<br />

op de Natuurlijke rang der Slangen in de lijft<br />

der dieren laaten volgen. Het lichaam is gelijk een<br />

rol, overal even rond en dik, men bemerkt het nauwlijks<br />

dat zij van de zijden een weinig te famen gedrukt<br />

zijn. De Prikken hebben ook alle die fchubben of<br />

ftekels niet, waar mede de Roggen, Haaijen , Beenvisfchen,<br />

Hoornvisfchen, Stekelbuiken enz., meer of<br />

minder voorzien zijn. hlun kop is fchier van ge*<br />

lijke dikte, als het lijf, aan het onderlijf zitten ook<br />

geen buikvinnen, gelijk de Aal ook deeze vinnen niet<br />

heeft. Hunne aalvormige geftalte maakt, dat zij ze<br />

ligt ontbeeren kunnen. ^Wanneer andere-visfehen zich<br />

op deeze vinnen fteunen, en willen rusten, zo rusten<br />

de Prikken, Lampreien en Aaien op hurt ganfche lichaam.<br />

Daar zij geen kiemen hebben, zo. hebben<br />

ze ook geen borftvinnen, die onmiddelijk agter<br />

de kiemendekzels zitten. In het binnenfte van den<br />

bek ziet men een ontelbare menigte kleine tanden,<br />

doch wijl deeze ter verdediging niet genoegzaam,<br />

waren, zo leerde de Natuur haar een andere kunft,<br />

namelijk, om zich aan de fteenen zo vaft te zuigen,<br />

dat geen menfchelijke kracht gemeenlijk in ftaat is,<br />

om ze los te rukken , zo zij zelve niet los laaten.<br />

Men noemde ze daarom reeds in de vroegfte .tijden<br />

in verfcheide taaien Suenzutger of Stunkkker. 't ls<br />

iliet anders dan of de visch met de hevigfte begeerte<br />

alle krachten wilde aanwenden, om zich uit de fteenen<br />

te voeden, en fappen uit de rotzen te haaien. De<br />

gunftige Natuur gaf hem daar toe de noodige werktuigen.<br />

Hun bek is kokervormig, de lippen zijn cirkei<br />

rond, dik, en dienen als klappen om zich daar<br />

Z a > me-


jzS Van de Zee.<br />

mede aah de klippen en fteenen, en ook aan anderö<br />

visfehen in de Zee cn Rivieren te hegten. Misfchien<br />

willen zij daar door de flijm, die aan de fteenen<br />

hangt, wegzuigen. Voornaamb'jk doet dit de Lampreij<br />

(Patromyzon marimuj welkers bek nog daar en boven<br />

inwendig bijzondere wratten daar toe heeft. Men<br />

erkent ze daar aan, eu ook door hunne rugvinnen,<br />

die van de ftaartvinnen afgezonderd is, is zij van de<br />

andere Prikken onderfcheiden. Men ziet fomwijle<br />

Lamprcijcn, die maar één duim dik zijn, en andere in<br />

Kooiwegen die een ai'm dikte hebben. LINN^IUS<br />

zelve heeft een Lamprij gezien van een arm dik. Even<br />

zo is er in de grootte veel onderfcheid. Menigmaal hebben<br />

ze in plaats van eenige duimen de lengte van een el,<br />

en worden veele ponden zwaar. Doch het fchijnt,<br />

als of het voedzel niet lang in het lichaam ftand hield.<br />

Want van den bek tot agtcren is een enkele darm,<br />

die enkel in het midden wat Jjreeder is, dan aan het<br />

einde. Op de zwartachtige opperhuid ziet men maar<br />

eenige flauwe hoekige vlekken. ARTEDI noemde<br />

ze daarom de gevlekte Prik, en vond omtrent twintij<br />

reijen tanden in den bek. Zij geneeren zich dus<br />

ongetwijfeld van andere visfehen, en houden ze vaft;<br />

door dit gebit. In de Europifche Zee is haar verblijf,—<br />

in Zweden is ze zelden volgens LINNAEUS,—<br />

maar ook zij heeft de heerlijke drift, om zo dra ze rijdt<br />

uit de onrustige en onzekere Zee zich te begeevcn,<br />

en haare eieren aan ftiller oorden uit te werpen.<br />

Zij komen daarom met den aanvang der lente<br />

in de rivieren, *) gaan allengs hooger op, fchieten<br />

hun kuit, en gaan waarfchijnlijk met de jongen, wanneer<br />

*) De Heer LESKE haalt de Eht aan, in welke ze ook<br />

gevangen worden, maar men vindt ze ook in veeï<br />

kleiner rivieren b. v. voor eenige jaaren wierd een<br />

groote Lamprij in de Els in het Markgraaffchap Hachberg<br />

bij Kundringen gevangen. Zij zoog lich terflond


Van de Steenzuiger en. 309<br />

neer ze een genoegzaame grootte verkregen hebben,<br />

naar de Zee te rug, op gelijke wijs als de Zalm.<br />

Op deezen weg vallen ze naar de oogmerken der Natuur<br />

ook den menfchen in handen, worden op allerlei<br />

wijzen toebereid, en wanneer ze gedroogd zijn,<br />

in kleine tonnen verre verzonden. Egter vereiféhen<br />

de menigte kraakbeenen die deeze visch heeft, een<br />

goede maag om ze te verteeren. CONDAMINE<br />

zegt, dat de Lamprei in de Amazonenvloed, iets<br />

heeft van den krampvisch, zo hij misfchien geen<br />

Aaien voor Lamprei heeft aangezien, Wijl, wanneer<br />

de Lampreij aan de fteenen hangt de bek nauw gefloten<br />

is, zo heeft de Natuur hen boven op den kop<br />

een enkele opening gegeeven , waar door zij in deezen<br />

toeftand water innaaien, dat ze door de luchtgaten<br />

weder uit laaten. Wat kleiner dan de Lamprei,<br />

die'eigenlijk tot de Zee visfehen en dus tot de Natuurlijke<br />

Hiftorie van de Zee behoort, is de Rivierprikke,<br />

of de kleine Lamprei *) (Petromyzon FluviatilisJ<br />

die zelden grooter wordt dan een voet en gemeenlijk<br />

zwartachtige ftreepen' op den rug heeft. Men onderfcheidt<br />

ze aan de hoekige gedaante die haar agterfte<br />

rugvin heeft. In haar bek liggen groote en kleme tanden,<br />

ook in. verfcheide rijen. Men kan egter aan<br />

deezen bek de eigenlijke kaaken niet onderfcheideu.<br />

Het<br />

aan de fteenen bronfchaalenzeer vaft. Veele kenden den<br />

vreemden visch in 't geheel niet, hij wierd nogthans met<br />

Imaak gegeeten. Het riviertjen Eh valt, met de Treyfam<br />

vereenigd, in den Rhijn.<br />

*) Men noemt ze gemeenlijk Negenoog, wijl men és<br />

zeven luchtgaten op elke zijde voor oogen aangezien<br />

heeft.. Daar ze zulks echter in 't minfte niet zijn, en<br />

maar ten getale van 7 en niet 9, zo is deeze naain<br />

alleszins ongepaft, en moet verworpen worden, te meer<br />

om dat wij voor dezelve twee andere naaraen die van<br />

Prikit en Steenzuiger hebben,<br />

Z 3


ggo Van de Zee.<br />

Het is meer een weeke krans, een' ronden rand, met<br />

welken zij zich vaft zuigen. Zij neemen ook niet veel<br />

voedzel 1<br />

, eenigen wentelen zich altijd in het flijk, en<br />

worden daar door geheel zwartachtig. Men verkiert<br />

deeze om ze als falade toe te maaken. De zilverach-<br />

tigen zouden de besten zijn. In Lijfland, Pommeren,<br />

Bremen, het Lunenburgfche en Meklenburgfche,<br />

worden veele derzelve gevangen. Men houdt door­<br />

gaands de Lunenburgfche en Bremeniche voor de beste<br />

van fmaak. In Zweden komt ze in de Norlandfche<br />

wateren voor, bijzonder in Oost en Weftbothnien.<br />

Nog dunner, en altijd maar een fpan lang is de kie-<br />

menprik (Pairomyzon branchialis) die in de zoete wate-,<br />

ren van Europa voorkomt. Men noemt ze veeltijds<br />

ook de waterworm, wijl ze werkhjk niet dikker is<br />

dan een regenworm. Ze is door de zeer fmalle ach-<br />

terlle rugvin kenlijk, de bek is onder aan 'den kop,<br />

en ftaat" altijd open. Ze heeft noch tanden, noch<br />

tong, maar achter aan de lippen zijn" op beide zij­<br />

den klei-ie lappen, of uitfteckzels, die van de Baard-<br />

vezels (Cirri) die andere visfehen hebben, gelijk LIN.<br />

N A E U S bepaald zegt, duidelijk onderfcheiden zijn.<br />

Een menigte kleine aanhangzels aan de lippen hel­<br />

pen den visch nog daar en boven , om zich des tc vas­<br />

ter te zuigen aan alles wat hem voorkomt, en bij­<br />

zonder ook aan de kiemen of bloedvaten , en lucht-<br />

werktuigen van andere visfehen. Daar toe verkiert<br />

zij bijzonder dc visfehen uit het Dorschgeflacht (Ga.<br />

dus) eu de Natuur g-bruikt ze alzo, om ook op dee­<br />

zen weg de uitneemen'de vruchtbaarheid der visfehen<br />

paaien te zetten. Ze is even daarom in de Noordlij-<br />

ke wateren, waar deeze visfehen menigvuldiger zijn<br />

dan in de zuidlijke, zeer gemeen , en hier toe plaat-^<br />

zen zij zich zeer gefchikt altijd aan den uitloop in zee,<br />

waai deeze visfehen in den rijdtijd komen. Zij ver­<br />

bergt zich ook gaarne in alles wat in 't water gelegd<br />

wordt


Van de Zeeaalen. 33*<br />

wordt, b. V. in vlasbundels welke men in het water<br />

te weeken lest, vindt men ze zeer dikwijls. Daarom<br />

heeten de Zweeden ze lijnaal; in Dalekarlien \S<br />

ze zeer gemeen, 't Is waar dat WILLOUGBJJ en<br />

RAY, zeggen, dat deeze Prik blind is, en zo<br />

fchijnt het als of de Natuur dit dier het gebrek van<br />

dit zintuig door de lappen aan de lippen heeft willen<br />

vergoeden. Het gevoel is des te fterker en uitgebreider,<br />

Wijl zij niet zien, gelijk altijd het gemis van<br />

het gezigt door het verfijnen van dit zintuig bij menfchen<br />

en dieren vergoed wordt.<br />

. Een der fchoonfte visfehen in de Zee is de Mimcne<br />

(Muraena Hel/na J Zij ftaat daarom ook aan het<br />

hoofd der klasfe van eigenlijke visfehen, en draagt<br />

den naam dier vrouwe der oude waereld, welke wegens<br />

haare uitfteekende fchoonheid geroofd wierd,<br />

en daar door oorzaak was eenes langduurenden<br />

krijgs. Zij behoort tot de Slangvormige visfehen,<br />

welkers lichaam lang, vet en. teer is. Wijl ze geen<br />

buikvinnen hebben, gelijken ze den Slangen des te<br />

meer. Doch de Muraene heeft ook geen borftvinnen,<br />

die anders weinig visfehen o^lbreeken. De huid is<br />

over het ganfche lichaam glad en flibb-rig, dekop is insgelijks<br />

glad, men kent de pijpvormige neusgaten nauw<br />

lijks aan een'kleinenrand, onmiddelijk achter den kop ligt<br />

de opening der kiemen, en de rug- en ftaartvinnen zijn<br />

in elkander gewasfen. Door de buitengemeene , fchoonej,<br />

bruine, witte en zwarte tekeningen, onderfcheidt zich<br />

de Mursene van onze gewoone Aal, en haar gewoon<br />

verblijf is de wijde Zee. Zij wordt menigvuldig<br />

in de Middelandfche Zee, als mede in de Afiati-<br />

..Xche en Amerikaanfche Zee gevangen, en wierd reeds<br />

te Rome, toen de weihut Land en Zee Plunderde, en op<br />

verfijning der weelde, wijl de gewoone gaven der Natuur<br />

bijna uitgeput waaren, moeft denken, als een<br />

Z 4<br />

lek<br />

*


3S 2<br />

' Van de Zee.<br />

lekkernij gegeeten. Uit de Zee bij Livorno kwam zo<br />

jn de yischvijvers der rijke Romeinen, en wierd bij<br />

de heerlijkfte gaftmaalen opgedischt, aan welke men<br />

eerft de oogen verzadigde eer men den fmaak daar mede<br />

kittelde. Men ging dikwijls aan den vijver wandelen<br />

en bewonderde de aangenaame vlekken en kleuren,<br />

die hetpenfeel der Natuur op deeze glibberige huid<br />

gelegd had. Men zegt dat de Redenaar HORTEN-<br />

SIUS over den dood eener Muraene zou geweend hebben.*)<br />

De Gemalin van Drufus liet om den halsband eener<br />

Muraene gouden ringen leggen. Voor het trïümfmaal<br />

yan CES AR wierden er'veele duizenden gekogt. En<br />

wijl ze ook onder alle visfehen het fijnfte en fmaaklijkfte<br />

vleesch hebben, en zich zonder moeite uit de Zee<br />

in het zoete water laten overbrengen, meste men ze<br />

voorheen, en ze worden ligt zeer vet, ze krijgen ten<br />

laatfte de dikte van een kinderarm, en de lengte van<br />

twee tot drie voeten. Doch de Natuur leerde het<br />

haar dat ze van de menfchen vervolgd worden. Daarom<br />

verbergen ze zich altijd tusfehen de klippen, en<br />

woonen gaarne in de reeten en gaten. _ Wil men ze<br />

vangen, zo zendt men Kreeften op haar af, die ze bijten.<br />

De andere Aaien zwemmen anders gaarne boven<br />

'in't water, maar de Muraene fleigt nimmer om hoog,<br />

voor ze getergd wordt. En tergt men haar, zo bijt<br />

ze haar vervolger, en deeze beet is fchadelijk en veroorzaakt<br />

een fterke ontfteeking, Zij hebben ook, gelijk<br />

onze Aaien, in den ftaart een aanmerklijke tterkte , eu<br />

liaan gaarne om zich, wijl haar leven zwak en teder is.—<br />

Hoe goed is dan de Schepper der Natuur die haar leerde,<br />

zich in de klippen te verbergen, waar zij haar jongen<br />

leevende b?aren, om zo haar genacht te behouden,<br />

^at het niet geheel door de greetige heeren der Natuur<br />

*) 't Zelfde verhaald JE LI ANUS L.CRASSUS. Zie J.<br />

O. RICHTER Godkcvtr.de Vischkundt bl. 333.<br />

ver-


Van de Zeeaakn. 335<br />

verteerd worden. Een andere foort van Muraenen<br />

(Muraena OphisJ die insgelijks in de Europifche Zee<br />

voorkomt, heeft die fchoone kleur niet, maar ze heeft,<br />

des te meer wijl ze zeer dun en lang rond is, aan<br />

den ftaart in plaats der vin een ftekel, waar mede<br />

zij zeer gevaarlijk wonden kan. Daar de Aai cn Muraene<br />

als vreemde fchepzelen zijn onder de fyisfcheri,<br />

en voor menigen roofvisch een gefchikte beet, zo<br />

moeft de Schepper zorgen , dat ze zich des te beter<br />

konden verdedigen, en zijne wijsheid vond daar toe<br />

middelen in overvloed. De derde foort (Muraena<br />

SerpensJ gelijkt volmaakt een Slang, ze is volkomen<br />

rond, en de ftaart heeft geeu vin, maar is fpits.<br />

Men noemt ze daarom ook de Zeeflang. In Weftindien<br />

hebben ze veeltijds geele vlekken, de roodachtige<br />

worden meermalen eenige fpannen dik, zij ftellen<br />

zich te weer en bijten de visfehers; op St, Croix was<br />

er een van drie voet lang; ook deeze houden zich<br />

meeft tusfehen de klippen op, haar vleesch is vet en<br />

goed. Aan de Middenlandfche Aal (Muraena MyrusJ<br />

loopt de kop fpits toe, de fnuit is bont met witte ftreepen<br />

, van de bovenlippen hangen twee korte baardvezels,<br />

de vin die den visch van boven omringt<br />

is wit, cn heeft een zwarte zoom. Daar bij komt<br />

nog de Conger Aal, (Murana CongerJ van welken er<br />

in Engeland in het najaar zeer veele, en in Noorwegen<br />

zeer groote gevangen worden. Aan den Orefundfchen<br />

oever heeft MULLER, hem ook, doch zeer zelden<br />

, gevonden. Men rekent 'daar toe nog den blinden<br />

Aal, (Muraena coecaj uit dc Middenlandfche Zee, aan<br />

welken men in 't geheel geen vinnen, noch oogen,<br />

maar zeer veel (tippen op den kop, en nog veele<br />

bijzonderheden wil opgemerkt hebben. Er is gewis in<br />

de Natuur daadlijk veel voorhanden, dat wij ons niet<br />

als mogelijk voordellen. Wij gelooven, dat de oogèn<br />

den visch tot het zwemmen, jaagen cn rooven onortt-<br />

Z 5 beer-


334<br />

Van dc Zet.<br />

beerlijk zijn, doch wij befluiten meeft al Van de kleine<br />

fom onzer moeilijk gezamelde denkbeelden, tot de<br />

groote en uitgebreide huishouding der Natuur. Laat<br />

Ons befcheiden zijn, en onze kortzigtigheid bij het<br />

befchouwen van de menigvuldige wijsheid Gods erkennen.<br />

De menigte van dieren, die alleen in de<br />

Zee woonen, is onbefchrijflijk en hunne verfcheidenheid<br />

te regeeren en in orde te houden, — is alleen de<br />

zaak van het Godlijk verftand en des alzienden oogs i<br />

Naaft aan deeze grenzen de Vinaalen (Gijmwtus),<br />

Welke zo heeten, om dat de meeften uit dit geflacht<br />

geen rugvinnen hebben, maar een lange agtervin, die<br />

digt bij den kop aanvangt, en het ganfche fv!es- en<br />

Kielvormig onderlijf, dat van beide zijden te famen<br />

gedrukt is, omringt. De agteropening en de opening<br />

voor het zaad of de kuit, zit bij hun digt onder de<br />

kop, de kiemen dekzels leggen aan de zijden, en de<br />

ganfche visch fchijnt fchier niets dan een lange ftaert<br />

te zijn. Men kan flechts de kop en het agtcrdeel,<br />

maar niet het middendeel des lijfs onderfcheiden. In<br />

dit diergeflacht behoort de Surinaamfche Vinaal (Gijmmtus<br />

Carpo) welkers Rug gansch kaal , zonder fpoor<br />

van eene vin is. In Amerika vangt men deeze zeven<br />

duim lange visfehen in de poelen en meeren die door<br />

de Zee ontdaan, en zeldzamer in de rivieren, en men<br />

discht ze als een goede kolf op. Hun ftaert loopt in<br />

een kaale dunne priemvormige fpitze uit. Wij vinden<br />

deeze fijne uitgang des lichaams aan meer visfehen,<br />

en het is te bewonderen , dat deeze niet menigmaal<br />

door de Roofvisfchen afgebeten wordt. Zou misfehien<br />

het oogmerk der Natuur zijn , dat het mannetjen het<br />

wijfjen en omgekeerd het wijfjen den man in den rijdtijd,<br />

wanneer ze elkander nazwemmen, hier aan vaft<br />

houden? In de bonte, bruine en zwartblauwe kleur<br />

deezer visfehen is veel onderfchcid, SEBA heeft<br />

'er


Van de Vin-aaien. 33$<br />

'er eenigen afgebeeld, die 'er als bont marmer uitzien.<br />

Op de oppervlakte van het lijf zijn de fchubben der<br />

Vinaal zo fijn , dat flechts een fcherp oog ze zien<br />

kan.*) LINN/EUS noemfook een Vin-aal uit Suriname<br />

(Gijmnotus albifronsj welkers Mesvormig lichaam<br />

van den neus tot op het midden van den rug fneeuwwit<br />

is , en welkers ftaert niet fpits , maar rond uit<br />

loopt. Daar is 'er ook een, (Gijmnotus roftratus) die<br />

aan den kop van zijn fchoon lijf een drie duim lange<br />

fpitze fnuit heeft. Zo moeilijk is het de oneindig afvvisfelende<br />

werken van. God voor onze zwakke oogen<br />

in orde te brengen! Maar hoe prachtig, hoe onvergelijkelijk<br />

moeft het tafereel zijn, op welk alle fchepzelen<br />

der Natuur , naar hunne verfcheidenheden afgebeeld,<br />

en naar hunne verwantfchapping in alle verre<br />

en nadere betrekkingen neven elkander gefield waren!<br />

wanneer zal de vlijt der"Natuuronderzoekers den tijd<br />

daar (tellen, waar in wij het zonder vermetelheid durven<br />

waagen, om de groote kaart van de werken Gods<br />

te ontwerpen en de ganfche fchepping in afbeeldingen<br />

voor te (lellen?<br />

Van de eigenlijke Aaien , en van de Vin- of Surinaamfche<br />

Aal , is nog de Chineefche Aal (Trichiurus<br />

Lepturus) zeer onderfcheiden. Het lijf is lang en fmal,<br />

als een aal, maar het is toch van de zijden te famen<br />

gedrukt, en gelijkt een zwaard. Men noemt hem de<br />

Dwiftjart, wijl de ftaert geen vin heeft , en als een<br />

fpitze priem uitloopt. De beide kaaken van den fpitzen<br />

kop, zijn met puntige fchier pijlachtige tanden<br />

fterk gewapend. Bijzonder zijn de voortanden zeer groot ,<br />

en kondigen op het eerfte gezigt een vermogenden<br />

ver-<br />

*) Ik zeg hier niets vai de tweede foort van Sidderaal,<br />

wijl hij geen Zeevisch is, maar in de Rivieren voorkomt.<br />

Zie hier over R I C H T E R in 't even aangehaalde<br />

werk. bl. 217.


33(5 Van &z Ze*-<br />

verflinder in de Zee aan. In de bovenkaak telt SEBA<br />

zeventien, en in de onderfte tien fterke tanden. In<br />

de Zee bij de Deenfche en Caraïbifche eilanden komt<br />

hij ook voor. Men noemt hem daar den Zilveren Zwaard-<br />

1<br />

visch, wijl zijne tanden eenige gelijkheid met een zwaard<br />

hebben. De rugvin ts met fcherpe ftekelige graten<br />

voorzien, en ftrekt tot aan den ftaert. Van de agterlte<br />

openingen tot aan het einde des lichaams, loopen<br />

kleine knobbeltjes als tanden, die men wel niet ziet,<br />

maar voelt. De Natuur bewaarde daar door de fijne<br />

punt van den ftaert , dat zij niet zo ligt befchadigd<br />

kan worden. Met deeze vinnen uitgeruft, fpringt de<br />

visch dikwijls zo hoog boven de vlakte des waters<br />

uit, dat hij meermalen in de visfehers boot valt. Eigenlijke<br />

fchubben heeft hij niet. Maar de ftekels i«<br />

dc rugvin zijn zijne bedekking. De huid is overal ia<br />

kleine rimpels geplooid en vormt kleine ruitvormige<br />

vlakten, die als fchubben voorkomen. Egter fchitteit<br />

het gftnfchc lijf, oogen en vinnen uitgezonderd, met<br />

zulk een glans, als of hij van zilver was. De reden<br />

hier van ligt, zo 't fchijnt, in een dun oppervliesjen<br />

dat onder dc huid overal voordfehittert. Zo prachtig<br />

kleedt de vermogende Natuur visfehen, die in China<br />

cn Amerika zeer menigvuldig zijn. Bij dag fpiegeft<br />

zich de zon op hen en in den nacht vermeerdert de<br />

Dunftaert het zagte en aangenaame glanzen der Zee,<br />

dat de hoogfte fchoonhcid der Natuur vertoont. Het<br />

js niet anders, dan of de Schepper , door het bonte<br />

en rijke kleed zijner fchepzelen ons tot de befchottwing<br />

zijner werken wilde aanfpooren. Hij vergenoegde<br />

zich niet daar mede, van overal voor het nut en<br />

gemak zijner fchepzelen gezorgd te hebben, hij verfierde<br />

ze ook, eenige met geheime, andere met openlijke<br />

voorrechtenen befchaamde daar door de hoogvliegende<br />

trots des menfchen, die altijd alleen fchitte*<br />

ren wil. /<br />

Veel


Van den Zeewolf. 33?<br />

Veel vreeslijke* is de Zeewolf, of de Wolfvisch<br />

tAnarrhias LvpusJ. Zijn lijf, dat voor het overige<br />

ongevlekt is, heeft wel nog iets van de ronde gedaante<br />

van den aal, maar kop en bek toonen duidelijk,<br />

dat de Natuur hem beftemd heeft om in de Zee te<br />

zijn, het geen de Wolf te lande is. De kop is groot<br />

en ftomp, op dat hij met onweerftaanbaar geweld zijn<br />

roof aanvallen en na zich rukken kon. Hij fpert de<br />

kaaken vervaarlijk op , en verfchrikt door het vreeslijk<br />

gezigt zijner kegelvormige fnijdtanden, die hij boven<br />

en onder heeft, en welkers fpitzen zich van elkander<br />

verwijderen, op dat ze elk op zich zeiven des<br />

te beter zouden kunnen werken* In de onderfte kaak<br />

heeft bij afgerondde baktanden, en zelfs het binnenfte<br />

van den bek is daar mede gewapend. KLEIN, die<br />

hem onder den naam van Latargus befchrijft, zegt, dat<br />

hij fomtijds zo fterk in de ankers bijt, dat 'er fpooren<br />

van over blijven, dat men de tanden 'er op kan hooren<br />

knarfen, dat op den rand der onderfte kaak dubbelde<br />

rijen tanden, en op elke zijde twaalf baktanden<br />

in twee rijen ftaan, en de bovenkaak maar aan de<br />

fnuit met twaalf ronde en fpitze tanden voorzien is. *)<br />

Dikwijls is hij twee ellen lang, en bij Hitland zou een<br />

Zeewolf gevangen zijn , die zeven voeten groot was.<br />

De visch is menigvuldig in de Ooft- cn Noordzee.<br />

Ook kent men hem aan de Engelfche oevers. Hij is<br />

ook bij de Yslandcrcn bekend , en daar vervolgt hij<br />

on-<br />

*) De'kenners der verfteeningen zijn het meeft allen<br />

daar in eens, dat de zogenaamde Bufoniten, die men<br />

van allerlei kleuren, — om maar eén plaats te noemen,—<br />

onder anderen in't Hertogdom Wurtemberg bij het<br />

Klooster Bebenhaufen, vindt, en elkander onder den naam<br />

van Persen of PadJenfteenen toezendt, niet anders zijn<br />

dan deezen Zeewolfs baktanden. — Zou de visch nu dit<br />

gebit hebben en zich echter maar van fchaalen , infekten<br />

en wormen generen, zo als de Heer LESKE meent?


j38 Van de Zee.<br />

onophoudelijk de kleine Stok visfehen. Naar MUL*<br />

LERS getuigenis vreet hij ook Zeeëgels, -Hekken,<br />

(TurbinesJ en kleine Zeefterren. Overeenkomftig zijne<br />

beftemming blijft hij beftendig in de diepte der Zee.<br />

Men kan hem daarom niet anders vangen , dan wanneer<br />

hij zich uit de Zee naar de monden van groote<br />

Rivieren b. v. deElve, begeeft. De Natuur gebruikt<br />

hem in de Zee , om den overvloed van eenige foorten<br />

van visch te verteeren, en het juifte evenwigt onder<br />

zo veele zo verfcheiden fchepfelen te behouden.<br />

Hij is een van de gewigtigfte krachten in de Natuur,<br />

^die in de daad opbouwen , terwijlze fchijnen te vernietigen,<br />

die wezenlijk goed aanrichten, fchoon alles<br />

wat neven hem leeft, voor hem vreeft. Doch hij moet<br />

ook zelve wéér gevoelen, dat hij van den wil des wijzen<br />

Formeerders der Natuur afhangt. Niet altijd vindt hij zo<br />

veel,'als hij noodig heeft, om zijn honger te ftillen. Als<br />

dan moet hij zich laaten welgevallen , de groote maag<br />

met kleine fteenen en kezels te vullen, op dat hij niet door<br />

het fcherpe fap gekweld en onophoudelijk geknaaagd<br />

Worde. Dit ondervinden dc Yslanders menigmaal ,<br />

daarom heet hij ook bij hun de fteenvreeter. En<br />

wanneer hij eindelijk gelijk de Snoek in zoet water,<br />

veele andere visfehen gevreeten, zich met vreemd<br />

bloed gemeft heeft, wordt hij menigmaal gegeeten.<br />

Ingezouten wordt hij, als een heerlijk eeten gefchat,<br />

wijd verzonden. De Schepper nam bij alle inrichtingen<br />

der waereld acht, op het geluk, de vreugden en<br />

gemakken des menfchelijken levens. Wanneer duizend<br />

dieren in de Zee duizend anderen verflinden,<br />

zo lijdt daar door de orde,fchoonheid en juiftheid van het<br />

geheel in 't minfte niet. Wij mogen ook de zwakkere<br />

fchepzels niet beklaagen,' wanneer zij ten prooi des<br />

jOofdiers moeten worden. God gebiedt te leeven en<br />

te fterven wat hij wil, ten bewijze dat Hij Heer Zijner<br />

waereld is. Dan, wijl wij van alle deeze inrichtingen


Van de Slangenvisfchtn. 33£<br />

gen, van de gevaarlijke kampen en den eeuwigen<br />

krijg, altijd het groottte voordeel trekken, zo laat ons<br />

flechts aanbidden"] dankbaar zijn en voor Hem zwijgen<br />

!<br />

Er zijn nog eenige vischfoorten over, die in den<br />

vorm van hun ganfche lichaam aan de Slangen grenzen,<br />

van waar zij den naam van Slangevisfchen<br />

(Ophidium) bekomen hebben. Zij hebben een degenvormig,<br />

of tweefnijdeud lichaam, een bek die in beide de<br />

kaaken, op de tong en het verhemelte met tanden<br />

bezet is. De baartige Slangenvisch (Ophidium barbatumj<br />

heeft daar bij aan de onderkaak vier baardvezels ,<br />

die hem ongetwijfeld tot het grijpen en vreeten van<br />

den roof dienen. Zo ook niet alle visfehen met deeze<br />

lappen uitrichten het geen de Visfchervorsch daarmede<br />

verrigt, zo moeten ze toch bij allen het gevoel verfterken,<br />

en hem de tegenwoordigheid van elk klein<br />

infekt aankondigen. Inzonderheid zijn aan deeze Slangenvisfehen<br />

de veifpreide flippen op den zilvergrauwen<br />

grond. Ook fiert hen de zwarte rand aan de<br />

faamgewasfen rug- en ftaart-vin. Zijn verblijf is in het<br />

zuidelijk Europa, en zijne grootte is niet zeer aanmerklijk.<br />

MULLER verhaalt, dat zijn luchtblaas de<br />

gedaante van een flesch heeft. Aan een hole, eironde<br />

, dikke, harde buik, zit een lange en weeke hals,<br />

waar door de lucht ingaat. Bekender is zijn gedachtverwant,<br />

de ongebaardde Slangenvisch (Ophidium imber*<br />

bej die aan den bek geen baardvezels heeft, en die een<br />

ftompe rtaart en voor 't overige nog een Slangen gedaante<br />

heeft. Hij leeft in de Ood-, Noord-, en Middenlandfche<br />

Zse, en behoort tot de vijanden der oesters.<br />

Zeer dikwijls vindt men deeze kaalbaartige Slangenvisfchen,<br />

zolang ze nog jong zijn, in de oesterfchulpen.<br />

In Engeland is 'er daarom een wet, waar bij den visfehers<br />

geboden wordt, wanneer een van deeze visfehen<br />

in ihun net of handen komt, dezelve niet weder in<br />

Zes


$4 fan At Zee.<br />

Zee te werpen rnanr terftond te vertreden. Men weet<br />

uit de ondervinding, dat ze op de oesterbanken groote<br />

fchaden kunnen aanrichten. Zij dringen, wanneer<br />

de oesters zich openen, in de fchulpen, de oester'<br />

fluit in die angft dc i'chulp, en begraaft haaren vijand<br />

met zich, die haar dan op haar gemak opteert. Bij 1<br />

de ongelooflijke vermeerdering der oesters was het<br />

noodig, hen ook Weder het voorwerp der vervolging<br />

Van Vogelen, Visfehen , Kreeften te ftellen. Ook iri<br />

Zweden klaagt men over dezelve, overal vindt meri<br />

deeze kleine roovers in de oesterfchulpen. LIN­<br />

NAEUS vergelijkt hen met de Muracneh, en zeker, dei<br />

Natuur had hem geen gefchikter vorm kunnen geeven<br />

om in dé oesterfchaien te kruipen en de mosfeldicren<br />

uit te zuigen. De gerïngfte opening is reeds<br />

voor hem écu vlakke weg, en zijn menigte tanden doo«<br />

den terftond het dier, dat onverhoeds in de fchale'<br />

overvallen wordt. De Schepper vordert van elk dier<br />

dat gene, waar toe het beltemd is, en ze vinden alle<br />

in hun lichaam en de ganfche reeks hunner natuurlijke'<br />

driften de middelen tot de oogmerken waartoe zij<br />

gefchapen zijn. De Visfchervorsch kan niet in dé huizen<br />

der flekken en wormen komen. Maar zijn fterkte<br />

vermaalt zonder moeite alle fchalen van middelmaatige<br />

Oesters. De Slangenvisch kon dit gebit onmogelijk<br />

hebben. Daar voor heeft hij de lange fluike gedaante,<br />

en door zijne wendingen bereikt hij toch zijn oogmerk.<br />

De groote Natuur heeft ook visfehen gevormd, dié<br />

eïjvormig en daar bij flibberig zijn. Men noemt ze<br />

Drekvisichen {Stroaattus.) of beter eiervisfenen. De kop<br />

is klein , maar met fpitze tanden van binnen wel voorzien.<br />

De ftaart is gedeeld en dit is bijna alles wat<br />

wij van hem weeten. LINNAEUS oordeelt naar de<br />

tekeningen der reisbefclirijvers, dat bijzonder de ge*<br />

ftreep»-


Van de Ei/eryisvisfcken. 344<br />

ftreepte of gebandeerde Eiervisch (Stromateus Fiatole<br />

SubfafciatusJ die in de Middenlandfche en Roode<br />

Zee woont, 'zeer fchoon moet zijn. Een tweede<br />

CS/romaieas Pary'us unicolor) de eenkleurige Eiervisch<br />

woont bij Amerika, is klein, wit, heet op de Caraibifche<br />

eilanden Pampu, en wordt daar gevangen. Wij<br />

weeten nog niets meer van de gefchiedenis deezer<br />

visfehen, dan dat ze ook nevens outelbaare anderen,<br />

in de Zee voorhanden zijn, en ongetwijfeld rooven en<br />

vreeten. Hoe zeer egter onze nieuwsgierigheid niet<br />

altijd door de Natuur bevredigd wordt, zo zullen<br />

wij doch , hoe verder wij in de Natuurgefchiedenis<br />

der Zee vorderen, de gedagte des te minder kunnen<br />

onderdrukken, dat die God, die zo veele foorten van<br />

wezens het leven gaf, en za toch alle zijner wetten<br />

wilt te onderwerpen, en aan Zijnen wil te verbinden<br />

, dat deze God van ons allen de eerbiedigde<br />

vereering, en de ootmoedigfle onderwerping verdient.<br />

Wat is Zijne goedheid, wanneer deze alle leeven en<br />

leeven moeften ? Wat is Zijne Voorzienigheid, wanneer<br />

'er onder alle deze nooit eene heerfchende wanorde<br />

, nimmer ftooring en verandering van evenwigt<br />

ontftaan kan ? Eene onafzienbaare diepte, in welke het<br />

oog niet durft wagen neder te zien.<br />

Een waar meefterftuk des Scheppers in de Zee, is<br />

de Zwaerdvisch (Xïpluas GladiusJ. Het lange en ronde<br />

lijf is voor en agter fpits, hij heeft de grootfte<br />

fpits aan den kop, loopt ook aan den ftaert fpits<br />

toe, en beeft geen fchubben. De huid is van boven<br />

zwartachtig blauw, aan den buik is hij wit en glinftert<br />

in den nacht, hij is op het gevoel ruw en voor 't<br />

overige als een dun perkament. 'Dc bek van den Zwaerdvisch<br />

heeft veel merkwaardigheden. Boven iu denzelven,<br />

nabij denfchedel, zitten twee groote ronde oogen,<br />

die de Natuur voorzigtig met een Ringvormig faam-<br />

Aa ge-


34* Fan de Zee.<br />

gedraaijde huid, als met een krul omgeeven heeft, op<br />

dntze in de Zee niet zo ligt befchadigd zouden worden.<br />

Digt bij de oogen zijn op beide zijden dubbelde<br />

neusgaten, het voorde is rond en het binnenfte ovaal.<br />

Was misfehien het oogmerk der Natuur, dat de Zwaerdvisch<br />

een bijzonder fijne reuk zoude hebben, of zou<br />

hij misfehien door deeze dubbelde opening het overtollige<br />

water weder uit fpuiten? In den bek zelve ligt een<br />

korte, harde, knobbelachtige ruwe tong, welke vaftaangewasfen<br />

en voor aan de kaak in een fehede verborgen<br />

ligt. De ongelijkheid der kaaken is zeer zigt-,<br />

baar. De onderfte is veel korter dan de bovenfte,<br />

en heeft voor een fcherpe fpitze. De bovenkaak is<br />

iu een' plat bijna recht hoorn verlangt, 't welk de vorm,<br />

van een breede degenkling heeft, van boven meeft vlak<br />

maar eenigzins bol, en naar de punt allengs dunner<br />

en in een ftompe punt uitloopende. Aaneen' Zwaerdvisch<br />

die bij Lubek ftrandue, en volgens de maat aldaar<br />

tien voeten lang was, bedroeg het hoorn aan den kop<br />

bijna het derde deel zijner lengte. Het was drie voet<br />

min een halven duim lang , aan den kop was het drie<br />

cn een halve duim breed, en J duim dik. Men heeft<br />

Zwaerdvisfcben gevangen, die tien ellen groot waren»<br />

cn een drie ellen lang zwaerd hadden. KÖLPIN heeft<br />

de Zweedfche Akademie de ontleeding van een Zwaerdvisch<br />

gezonden, die van de punt des ftaerts, tot aan<br />

het einde van het zwaerd Q§ voet lang was. En het<br />

zwaerd van deezen visch was van het uiterfte tot het<br />

begin der onderkaak gemeeten 2| voet groot. Het gewigt<br />

des diers bedraagt ten minften een centenaar. De<br />

Lubekfche woog 167 pond. Midden aan den buik was<br />

hij één voeten tien duim breed, en iets meer dan tien<br />

duim dik De ontleedde Zwaerdvisch van KÖLPIN<br />

was in zijn grootfte omvang 3§ voet, en zijn gewigt<br />

bedroeg t68 Mark. Wijl het egter der Natuur behaag,<br />

de, noch in dc bovenfte, noeh in de onderfte kaak tanden


Van den Eiervisch, 3^<br />

den te zetten, zo heeft de ganfche bek van den Zwaerdvisch<br />

de gedaante van een roofter, die uit veele fpijlen<br />

beftaat. Er liggen agter in den bek twaalf ruwe<br />

dikke knobbels, waar van de twee agterfte en grootfte<br />

aan het begin der keel als trappen recht uitfteeken , en<br />

recht daar tegen over liggen onder nog twee lange ,<br />

fmalle, insgelijks ruige heuvels, die het dier 't gebrek<br />

aan tanden Voortreflijk vergoedt, en die zijn voedzel<br />

vermaalen, eer het in de maag komt. Dergelijke bijzondere<br />

lichamen heeft men ook in de ingewanden<br />

waargenoomen , in de maag van eenige Zwaerdvisfchen<br />

vond men twee harde zwarte lichamen, die<br />

waarfchijnlijk dezelfde bedoeling hebben. Men houdt<br />

den Zwaerdvisch gemeenlijk voor een' grooten roofvisch<br />

, hoewel andere meenen , dat hij, even als de<br />

Zaagvisch, zijn zwaerd maar gebruikt, om Zeeplanten<br />

af te fnijden en te eeten. Groote visfehen<br />

kan hij, wegens zijn' langen hoorn bezwaarlijk grijpen,<br />

al hoewel hijze daar mede doodt. WALL BAUM vond<br />

in zijn maag eenige ruggraten van kleine visfehen ,<br />

lintwormen en eenige bladen van Zeegras, 't Is zeker,<br />

dat hij fomvvijle den Walvisch zelve aanvalt, die<br />

zich daarom onder de ijsvelden verbergt. Het fchijnt,<br />

als of de Zwaerdvisch moeds genoeg had , om de<br />

grootfte dieren in de fcheppiug de heerfchappij in de<br />

Zee te betwisten, i Zijne veel grootere fnelheid, verligt<br />

hem elke bevveeging, en zijn zwaerd vaart fnel<br />

den Walvisch in het onderlijf. WALBAUM meent<br />

wel, dat hij daar niet meö zou kunnen fteeken, wijl<br />

de punt teer, dun en ftomp is. Hij heeft het daarom<br />

ook van de Natuur ontvangen, op dat hij bij zijn ongefchubde<br />

huid, niet den buit van alle andere verflinders<br />

zoude worden. Zij vreezen hem alle, wijl zijn wapen<br />

voor hem uit gaat, en elk den dood kon dreigen , die<br />

hem te na komt. Men zégt ook datze fterven, wanneer<br />

men hen fterk op het zwaerd ftaat. Wil hij zich ver<br />

Aa a . ie.


J4+ Van de Zet.<br />

fledigen, zo (laat hij met zijn'hoorn naar beidé zijden,<br />

gelijk men dit uit de kleine afgebroken plaatzen aan<br />

den fcherpen rand , en uit de afgebroken punt met<br />

recht opmaaken kan. De Middenlandfche zee is zijn<br />

eigenlijk verblijf. In de Noordzee heeft men hem ook<br />

gevonden, maar zeldzamer in de Ooftzee. In de Riyjaren<br />

yerfchijnt hij nooit , uitgezonderd- wanneer hij<br />

mogelijk een roof najaagt; en ais dan gaat hij maar<br />

ZO wijd in den mond der Rivier, als het zoete water<br />

ïnet het Zeewater vermengd is. Zo verwarde yoor<br />

eenige jaaren aan de uitvloeijing der Trave een Zwaerdvisch<br />

in de visfehers netten, welke naar Lubek werd<br />

gebragt, De Zwaerdvisch die K L E I N befchrijft, werd<br />

niet ver van den mond der Weichfel in de Zee gevangen,<br />

Dat hij echter met zijn zwaerd fchuiten zou kunnen<br />

doorbooren , is waarfchijnlijk een fabel. In het<br />

moederlijf zou ook het kleinfte beginzel van een zwaerd<br />

den baarmoeder doorbooren , en de moeder fmerten<br />

aandoen. Daarom gaf de Schepper haar ook geen' baarmoeder,<br />

Barttiolin vond bij de ontleeding twee ongeboren<br />

Zwaerdvisfchen in een darm. Doch over het<br />

Wijze zijner voordplanting moeten nog meer waarneemingen<br />

in 't werk gefield worden, Men vangt deezen<br />

(j/igch met harpoenen, even als de Walvisfchen. Het<br />

witte vleesch fchijnt enkel fpek te zijn, doch men<br />

&»n er door het braaden geen traan uit krijgen. En<br />

pok deeze omftandigheid bevestigt het vermoeden, dat<br />

'flij meer van Zeegras en kleine dieren leeft, dan van<br />

gtoote visfehen. Gekookt fmaakt het vleesch als het<br />

Vjeeseh der Makreelen, of der Zalm. In ltaljen wierd<br />

het reeds door de Romeinen gegeeten, en nog worden<br />

jn Sieilien yeele Zwaerdvisfchen van Maij tot Augustus<br />

jaarlijks gevangen, en bij het pond gekogt. HeJ<br />

Hoornachtige zwaerd bewaart de Natuuronderzoeker<br />

|« zijne yerzarneling, jen vertoont het der jeugd , als<br />

pnwed'erfpreekhjk getuigenis va?) de goede voor.


Spitivisfchen. Zeelief. 345<br />

zorg van God voor elk dier in de Zee en op de ganfchs<br />

aarde.<br />

Wij gaan van de visfehen zonder buikvinnen (Apedzs)<br />

over tot die , welke ze hebben , en wel zo , datze<br />

hen aan de keel, voor de borftvinnen (Jugukres) zitten.<br />

Ook dit groot en talrijk gedacht heeft de fchep-<br />

,per , maar twee foorten uitgezonderd , voor de Zee<br />

gefchapen, en onder hen is bijzonder het genacht der<br />

Weekvisfchen (Gadus) voor den Mensch, wegens zijne<br />

nuttigheid, gewigtig. De eerfte deezer klasfe zijn<br />

de Spinvisfchen (CaUiomjmusJ onder welke eenige zeer<br />

fchoone fchepzelen voorkomen. De oogen liggen bij<br />

hem digt aan elkander, en de zonderlinge bovenlip<br />

is dubbeld. De kiemendekkers , die anders bij alle<br />

visfehen open zijn , en zich geftadig verheffen en daalen,<br />

zijn hier gefloten. Zou men niet denken dat daaï<br />

door het leven van den visch onmogelijk wierd? bij.<br />

elk andergeflacht zondaar op een' wisfen dood volgen,<br />

maar de menigvuldige wijsheid des Scheppers gaf hem<br />

daar voor in den nek eenige openingen, waar door hij<br />

lucht inademen, en ze met het bloed in de kiemen vermengen<br />

kunnen. Andere visfehen hebben vezels aan<br />

den baard, of aan de lippen. De Zeelier heeft een korte<br />

draad van agteren. Wie onzer weet van wat nut hij<br />

daar zal zijn ? Het lijf is bijna bijtelvormig , en heeft<br />

geen fchubben , maar in plaats van deeze bedekking<br />

heeft de eerfte foort der Spinvisfchen , de zogenaamde<br />

Zeelier (Ca(lionijrr.us Lijra) die in de Atlantifche<br />

Zee, en ook aan het ftrand van Italien voorkomt, ia<br />

de eerfte rugvin graten, die zo lang zijn, als het lichaam.<br />

Ook heeft de kop agtcr aan de zijden ; vijf<br />

fteekels, welke andere visfehen te rug kunnen houden ,<br />

hoe wel men er in de fchoone tekening , die MVL-<br />

LER geleverd heeft, maar drie getekend vindt, MUL-<br />

IER fpreekt er ook van geen meer. LINN /BUS noemt<br />

Aa % maar


34Ö<br />

Fan de Zee.<br />

ftmr ièn bijzonder lange fteekel in de eerfte rugvin,<br />

iriaar de lchoone afbeelding toont, en MULLER zegt<br />

bepaalt, dat de twee eerfte graten gelijk zijn en in de<br />

daad kunnen fteeken. In de agterfte rugvin zijn de<br />

eerfte agt graten veel korter dan de voonge, maar de<br />

negende en tiende zijn weder langer en fteken insgelijks.<br />

Ook de laatfte ftekels der agtervinnen loopen<br />

ïpus uit. Men heeft deeze lange vinnen zeer onvoegüjk<br />

met een lier vergeleeken, en daar van den naam gegeeven.<br />

Het lijf heeft van boven een ligt bruine kleur,<br />

en fchoone hemelsblauwe vlekken, hier en daar doorloopende<br />

blauwe ftreepen loopen over het lijf en de<br />

vinnen heen. Zelfs aan de uiterfte fpitzen der vinnen<br />

«iet men nog deeze kleur en fchoone fchildering der<br />

Natuur. Wil men de fijnheid zien, met welke de fchepper<br />

de leden zijner fchepzelen heeft te famen gefield,<br />

'zo bezie men de uiterft kunftige en onbefchrijflijke bouorde<br />

der buikvinnen aan deezen visch , in MULLERS<br />

ïekening. Welk een werk ! Welke teere verdeelingen!<br />

En egter alles weder te famen gevoegd en met elkander<br />

"in eene huid verbonden ! Evenzo fijn en nauvvlijks zigttaar<br />

zijn de zwarte vlekken aan het onderlijf. Zij geïjjken<br />

de zonneftofjen, en fchijnen flechts daar heen<br />

.geftrooid re zijn. In de kabinetten zijn deeze visfehen<br />

'ten uiterften zeldzaam. Ik ben zo gelukkig geweeft<br />

er een uit Hamburg te bekomen ; doch de blauwe kleur<br />

Verdwijnt met het leven, Men ziet er op den ganfchen<br />

Visch geen fpoor meer van. Zo verganklijk zijn ook<br />

de eerfte fchoonheden der Natuur! Zo zeker is het dat<br />

•tot de ftudie der Natuur de voorwerpen , maar ook<br />

)niflc tekeningen van leevende dieren en planten volftrekt<br />

noodig zijn! MULLER vond deezen visch ook<br />

Jo 'den Dröbachfchen Zeeboezem, en in zijn ingewanden<br />

trof hij fpooren van Zeéegels, die aan de rotzen<br />

VirfeO , gemeene Zcefterren en van de kleinfte Zeekrecftój<br />

jjaf.' peezen eet'de Zeeher, en wij zien toch in<br />

m


Spinvis/eken. Zeelier. 347<br />

de rekening geen tanden in den bek- Misfehien zuigt<br />

hij ze maar uit, of mogelijk heeft hij daar toe de gansch<br />

bijzondere onderlip , om ze te vatten en van hunne<br />

(landpunten'los te rukken? De andere foort van fpiu-<br />

visfehen noemden RONDELET en WORM reeds in<br />

hunne befchrijvingen den kleinen draak (Callionymi<br />

DracuricufosJ. Doch wijl PALLAS in laater tijd aan<br />

een' Amboinifchen visch, van welken ik ftraks zal fpreeken,<br />

eene merkwaardige verfcheidenheid in de grootte<br />

der rugvin, tusfehen de beide gedachten fSexusJ gevonden<br />

heeft, en LINNAEUS zelve tusfehen zijn eerfte<br />

"en tweede foort geen ander onderfcheid opgeeft, dan<br />

dat de tweede veel korter graaten in de voorde rugvin<br />

hebben als de Zeelier, of de eerfte foort van graten<br />

, die op verre na de lengte des lichaams niet bereiken<br />

, zoo meent PALLAS, dat ook deeze beide<br />

visfehen' (Cat/ion • Lijra en Callion- DracuneulusJ tot een<br />

behooreneri de laatfte het mannetjen van de eerfte i?. *)<br />

Pe boven lip is ook hier dubbeid , cn daar door is<br />

' de<br />

*) De Heer LESKE is in zijne atifangtgrunden der<br />

Nat. Hifi. met PALLAS van een gevoelen, en in Mui-<br />

LERS befchrijving des Call. Dracunculus is ten mrnlten<br />

niets dat in den weg ftaat om deeze beide visfehen voor<br />

mannetjen en wijfjen te houden. Uiterlijke geboorteleden<br />

'hebbenze geen van beiden, de ontleedkunde moet hiér<br />

beflisfen. — Nog moet ik hier bij voegen, dat ik aan<br />

mijn exemplaar van den Callionijmus in de onderfte kaak<br />

zeer duidelijk tanden gezien heb. Ze zijn borftelach»<br />

tig, zeer fijn, wit en ftaan digt aan elkander; op dett<br />

buitenften rand der kaak fchijnenze ook nog, zo veel<br />

ik aan den maar half geopenden bek van den visch zien<br />

kan, zich in het binnenfte van den bek uit te breiden,<br />

doch boven in kan ik daar van geen fpoor ontdekken.<br />

De Heer MULLER, zal ze zeker ook gezien hebben-,<br />

maar zijn tekenaar heeftze vergeten, en bij den gefloten<br />

bek kan menze ook niet zien.<br />

Aa 4


348<br />

Van de Zee.<br />

de bovenkaak langer dan de onderfte. Ook dee2e<br />

visch heeft aan de kiemen dekker een drievoudige ftekel<br />

, en voor de agteropening een' zeer korten draad.<br />

Ook heeft hij twee paar luchtgaten, de voorfte op de kiemdekzels,<br />

en de agterfte bij 't begin der voorfte rugvin<br />

en uit alle deeze openingen fpuithijin regelmaatigen tus»<br />

fchentijd, en te gelijk met hulpe der kiemen, water, 't<br />

welk zich vereenigt op den rug. Ook bij deezen visch<br />

geeft de buikvin een fchoone vertooning. Het oog<br />

fchijnt plat gedrukt te zijn, en heeft een zilver witten<br />

rand. De fchakeering der kleuren op dezen Zeelier zelve,<br />

laat zich niet befchrijven. Het is een mengeling<br />

van grauwe en bruine ftreepen, en roode en zwarte<br />

banden en vlekken. Naar het onderlijf glinftert hij t<br />

als of hij met het fijnfte zilver overtogen was. Andere<br />

fchrijvers hebben hem in de Zee bij Genua, Lisfabon<br />

enRome gevonden, maar volgends het getuigenis<br />

van MULLER is hij ook in Noordwegen zeer<br />

menigvuldig, in den zelfden Zeeboezem, waarde hiet<br />

voor befchreeven Zeelier zich ophoudt. LiNNiEus<br />

kreeg uit Indien een Zeelier (Caltionijmus IndicusJ die<br />

zijn kiemdekzel ten minften aan de zijde kan openmaaken.<br />

De Natuur fchijnt deezen visch aan de midden»<br />

fte grenze tusfehen eenige van de volgende) gedachten<br />

gefteld te hebben. Aan dit dekzel zitten van vooren<br />

twee fteekels en een agter. Maar ook de eerfte graat<br />

in de voorfte rugvin is zeer kort, en komt veel overeen<br />

met de vinnen van den Zeelier. Zonderling, maar<br />

toch fchoon is de gedaante van den bonten fpinvisch,<br />

dien PALLAS befchreven heeft. Hij is nauwlijks zo<br />

groot als een kleine vinger, en nogthans is zijn lijf<br />

dikker en vetter dan de bekende foorten. Zijn neus»<br />

gaten zfjn fijne openingen, tot het ademhalen heeft hij<br />

twee dergelijke ftippen in den nek , de kiemdekzels<br />

zijn op zich zei ven fpits, en hebben maaréene ftekel,<br />

fcet lijf fchijnt grauw en zwart gemamefd te zijn, en<br />

heeft


Spinvisfehen Zeelier. 349<br />

keeft witte flippen. Het geen men nog aan gesn* visch<br />

waargenomen heeft, zag men het eerft bij deezen, dien<br />

PALLAS uit Amboina bekomen had. Aan het wijf*<br />

jen naamelijk is de voorfte rugvin groot en breed, en<br />

het vlies dat tusfehen de vier vinnen of graaten gefpan»<br />

nen is, is van onderen befchilderd , en heeft op het<br />

agterfte veld allerlei bruine, witte en zwarte ftreepen,<br />

tusfehen de drie voorfte graten zitten vier groote bruine<br />

oogen met een' zwarte fter, een' witten ring en een<br />

zwarten rand. Aan het mannetjen daar en tegen is<br />

deeze vin geheel zwart, zonder oogen en tekeningen,<br />

en nauwlijks twee liuien breed en hoog. Even zo is bfj<br />

de vrouwlijke bonte fpinvisch de agter rugvin wel veel<br />

lager dan de eerfte , maar ze heeft weder haare fchoon*<br />

heid door witte paralellijnen, welkers richting eenigrins<br />

fchuin is, en welkers tusfehenruimten bruin zijn,<br />

daar integendeel die der mannelijke nauwlijks bruine<br />

vlekken heeft. Wanneer het ganfche wijfjen twee duim<br />

en tien linien lang is, zo is het mannetjen nauwlijks<br />

twee duimen en twee linien groot. Van dit eiland<br />

Amboina worden meermaalen Pijlfpinvisfchen (Caliionïj.<br />

mus Sagttta) naar Europa gezonden , die een Zeer platte,<br />

breede driekanten kop, ruwe kaaken, een korte<br />

tong, en aan het kiemdekzel een lange priemvormige<br />

van binnen met tanden, bezetten ftekel, en ook een<br />

zaagvormige- agtervin hebben, en voor 't overige zeef<br />

klein zijn. Schoon ook anders bij de meefte visfehen<br />

de buikvinnen na aan elkander ftaan, en zich daar door<br />

van de borft- en andere vinnen onderfcheiden, zo is<br />

ook dit niet zo volftrekt noodig, dat de Schepper het<br />

niet naar believen zou kunnert veranderen. Zij ftaan<br />

bij deezen Afiatifchen fpinvisch zo ver van elkander,<br />

dat PALLAS maar de kleinfte verwijdering liet aftekenen.<br />

Anders is ook meeft bij alle dieren het mannefr*<br />

jen fchooner getekend dan het wijfjen. De Haan, de<br />

©oudfaifant, de Paauw, de Papegaij y de Hengft , de<br />

Aa 4 Stier


350 Van de Zee.<br />

Stier, het Hert, de Reebok , de Walvisch , pronkeu<br />

niet kleuren, met gezang, met zwaarte, met de duidelijkfte<br />

"kentekens van fterkte en overtreflijkheid boven<br />

het wijfjen. Maar hier behaagde het den Schepper,<br />

het wijf jen fchoone, breede en hoogevinnente geeven,<br />

en het mannetjen daar en tegen zeer eenvoudig tekleeden.<br />

Zo is het Rijk van God J Verfcheidenheid zonder<br />

fchade aan de eenvoudigheid! Enkel wanorde in de<br />

bijzonderheden, en overeenflemming in het algemeene!<br />

Tegenftrijdigheid in het kleine, en harmonie in het<br />

groote! Alles onvolkomen, wankel en verganklijk, en<br />

alles goed en wijs van het eene einde der Aarde tot het<br />

andere, van de uiterile vaste Ster, tot de diepfte baare<br />

der Zee , tot het laagfte Wormtjen dat de Zon<br />

niet aanfchouwt en nimmer tot de oppervlakte kan Hijgen}<br />

Doch het blauwe rijk des waters is onuitputtelijk er»<br />

vermoeit den befchouwer. Wie kan alles noemen, wat<br />

nog in de fchatten der Zee, in den fchat der Godlijke<br />

goedheid en barmhartigheid verborgen is? Wij moeten<br />

uitrusten , en ons der zagtfte gewaarwordingen, die<br />

de befchouwing der pragtige Natuur inboezemt, overlaaten.<br />

De Oceaan welt geftadig op , en treedt nogthans<br />

nooit uit zijne oevers. Het vuur gloeit beftendig,<br />

en nogthans rusten de baaren niet. De vraatige<br />

begeerten worden nooit verzadigd , en nogthans is de<br />

Natuur altijd rijk en onuitputtelijk. De kamp van zo<br />

veele gewapende dieren houdt nooit op, ert nogthans<br />

blijven ze alle, en pianten zich regelmaatig voprd.<br />

Elke foort is zigtbaar van de andere onderfcheiden, en<br />

nogthans vereenigen zij zich alle om de waereld tot het<br />

voortreflijkfte tooneel der Godlijke groothéid te maaken.<br />

De duizenvoudige kunsten en onnafpeurlijke kragten<br />

der Natuur werken onafgebroken, en egter is nergens<br />

een' onnutten overvloed , of een fchadelijke zwarm van<br />

fchep-


Spinvisfchen. Zee lier. 35-<br />

fchepzelen. Millioenen wolken fteigen aanhoudend<br />

van de Zee op t en nogthans blijftzewijd en diep genoeg,<br />

om alle visfehen, wormen, viervoetige dieren,<br />

vogelen en infekten te herbergen. De verhevenheid<br />

der Natuur openbaart zich fteeds meer, hoe meer wij<br />

dit weldaadige licht nagaan. Haare Godlijke fchoonheid<br />

verwelkt niet. De hand des tijds roeit niets uit,<br />

alles fchijnt in elk oogenblik een eeuwig niets te worden,<br />

en alles komt telkens weder en ftraalt in nieuwe<br />

jeugdige fchoouheid. Wij kennen bereids veel meer<br />

fchepzelen, dan ons bekrompen verftand vatten kan en<br />

nogthans moeten wij toeftemmen , dat wij onze oogen<br />

eerit geopend, eerft aangevangen hebben, Gods werken<br />

te beftuderen. Zo vertegenwoordigen aan de groote<br />

oorfprong der Natuur beftendig in onzen geeft! Zijne<br />

Wijsheid,zijne Magt, zijne Goedheid, zijne allesleïdende<br />

Voorzienigheid (*, zij onzegeliefdfte gedagte, onze aangenaamfte<br />

bezigheid, de fterkfte trek tót liefde tot ti&a ,<br />

de bron van onze ruft, en de onwankelbaare grond<br />

van vertrouwen op Hem!<br />

(*) Voor den Christen eene verzoende Voorzienigheid'<br />

Daar God de zijnen in eeuwige liefde eekend. zijnen<br />

eigen'Zoon, in de volheid des tijes voor hun gegeven<br />

heeft, en de verworvene Geest hen tot blijde bezitters<br />

van een beftendig geluk maakt. Ja een Christen verlustigt<br />


I N H O U D<br />

VAN HET<br />

T W E E D E D E E L .<br />

/. Over veele wijze inrichtingen in de<br />

Natuur.<br />

Inleiding. bJ. 173.<br />

A.) In geheele tanden. Zwitzerfche Alpen. 176.<br />

Grindenwalddal. Glarnerland. ( Hebridifche eilanden. 177.<br />

Ysbergen in Tyfol. 178.<br />

Eiland Cypren. Feltelin. Alblasferwaard. Rotzen in Noor*<br />

vegen. *79*<br />

Vlasbouw in Schotland. 180.<br />

Stccnkoolen en Kalk in Schotland. Tuinland bij Erfort.<br />

Frankfort. Maijnftroom. 181»<br />

Donauw met haare overflroomingen. 18 3.<br />

Stortingen der Elbe. 182.<br />

Moerasfen bij Bremen. Moerasfen en waterftruiken in Florida<br />

en Carolina. Lavinen in Zwitzerland. 183.<br />

Savannah ftroom. 184.<br />

Goud in de Rivier Plata. 185.<br />

Rivier Eden in Cumberland. l85<<br />

Onderaardfche ftroomen. 186.<br />

Kentekens van verborgen wateren. 187.<br />

Dieren in waterrijke plaatzen. 188.<br />

Climaat van Rusland, en in 't bijzonder St. Petersburg. 189.<br />

Wolga in Rusland. I9i«<br />

Van het Land der Kamfchadalen. 192.<br />

Van


I N H O U D .<br />

Van de water- en trekvogels altaar. Bijzonder van de<br />

Gemzen. En Zwaanen. 193-<br />

Warme landtn. : Minorka. Afrika, bijzonder dt Kaap de<br />

goede hoop. 195.<br />

Tafelberg en loutrivier. 196.<br />

Honigbergen en wilde bijen. 197*<br />

Aanmerk, van den honig in den bijbel. Plante Kapok.<br />

Kaapfche wijn, en Con/antia wijn. 198,<br />

Land aan de Olijfanten rivier. 200.<br />

Planten voor de fchaapen. Zout voor de fchaapen. Warme<br />

baden. De Hottentotten eeten Micreneieren en Mottenrupzen.<br />

2 0<br />

A<br />

Waschboom. Houtfoorten. Kopererts. aoa.<br />

Rivieren loopen door meeren.<br />

ao<br />

3»<br />

De Spree door het Muggel meer. 203.<br />

Dieren in het Muggel meer. 204.<br />

Verdeeling der Visfehen in 't Geneeffche meer. 204.<br />

B. ) Viervoetige dieren. Wigtigheid der mallen. 207.<br />

Wild in de bosfchen. 208.<br />

Witte Damherten. Schaopen der Kirgifen. 209-<br />

Vosfen. Sabel, Menigte van Osfen. In Meldau. Uit<br />

Oehringen. Menigte van haazen , eekhoorntjes en kat.<br />

ten. aio.<br />

fVtld Afrikaanfch zwijn. ftl I.<br />

Renhert in Lapland. 213.<br />

Half Konijntjen. 215-<br />

Het Vetdier. 2l6'<br />

De Honigzoeker aan de Kaap, 217.<br />

C. ) VOGELS. 218.<br />

De Honigwijzer.<br />

41<br />

9»<br />

Rijgers, Kraayen, Vtjiken, Faifanten. Bruinellen. 221.<br />

Zwaluwen in Kardina. Kraanvogels in Europa. Vischade*<br />

laar. Gier. 222.<br />

Sperwer. Geitenmelker. Papegaaijen in Karoiina. Ortolaptn<br />

aldaar, Trekduiven. 225.<br />

PO


I. N. H O U D .<br />

D.) AMPHIBIEN. Bruine Slangen. Blauwgroene flan-<br />

. gen. Rateljlangen. 224.<br />

Zwarte (landen Buomjlangen. Glas ftangen. Blindfuiper. 225-,<br />

Bataten flangen. Vrvolgers der loqfvorfchen. 226.<br />

Fan de Visch Lomp. 227,<br />

. E.) VlSSCHEN. . . . 229.<br />

Tanden der visfehen. Zalm. Haring op het eiland Juch. 230,<br />

Driften en gevaar der visfehen bij het rijden. 231.<br />

F. ) INSEKTEN. Water juffer. Phrygane poppen. 232.<br />

Oojimottert rupzen, Veldwanzen. Doornrupzen. 234,<br />

Mijten en andere dieren. Procesfierupzen. 235.<br />

Kleine blauwfchiller. Schakeering der kleuren aan de pof der<br />

. blauwe ordensband. 237.<br />

Bijen. Muurbijen. 238.<br />

Bijen in We/tindie.<br />

A<br />

39-<br />

G. ) W O R M E N Rivier conchilien, 240.<br />

Kuit der /lakken.. Water (lakken. Waterwormen. 241,<br />

N.) PLANTEN. Vruglbaarheiddergerfi. Der rogge.<br />

. Der weit. Mistelplant. 242.<br />

Vanille. Zwam en fieenvlegt. 243,<br />

JVut van het varen Kruid. Van het wilde Ooft. Tijlozen<br />

in Crain. 244.<br />

Peereboomen. Schoonheid der kleinfte bloemen. Galneoten<br />

• uitSmyrna. Populier bladen. 245.<br />

Ooft in Pruisfi.-ch Pommeren. Karfcn aan den Rhijn. 246.<br />

Bijen planten in het graaffchap Ebcrftein. !>47'<br />

Weidchaver. Vosfenftaar gras. 248.<br />

Geel reukgras. Liesgras. Schaapsgras. Paardegras. 249.<br />

Arabifche gom.<br />

2<br />

5°-<br />

Waschboom of lichtmirthe in Amerika. 252.<br />

• I.) M I N E R A L E N , Zoutjlok in Zevenbergen. 2 54.<br />

Goud uit Braplien. Vuurfteenen. Koper in Nas fan Dillen-<br />

. burg. Kwik.<br />

2<br />

55-<br />

Rusfifehe bergwerken- *5 6<br />

.


I N H O U D.<br />

II. Vervolg der Proeve eener Natuurgefchif<br />

denis van de Zee.<br />

Inleiding.<br />

é<br />

5f.<br />

I") ZEKSCHILPADDIN. Verblijf. Gtoorte en zwaar.<br />

& '58.<br />

Spijze.<br />

a6<br />

Voordplanting.<br />

Éierlegging.<br />

°-<br />

Doch blijven f echts weinig over. 265.<br />

Darmen der Schildpadden. Urinblaas'. 267.<br />

Hart.<br />

i6<br />

9'<br />

Luchtpijpen.<br />

2<br />

7°'<br />

Longen.<br />

fl<br />

74-<br />

II. ROGGEN. Gedaante en grootte 276".<br />

Beenderen.<br />

Worden van de Bloedegels uitgezogen. ±7%><br />

Voortplanten. Roggen. $-79'<br />

III. KRAMPVISCH. 28 r.<br />

Hij kan zich ook aandrukken in de Zee. 283.<br />

IV- Pijlftaart. 284.<br />

Aanm. over den Pijlrog met tv/et ftekels. De ftekel is niet<br />

vergiftig. 286.<br />

V. HAAIJEN hunne gedaante en grootté 277.<br />

"Hunne tanden. Verfindendheid. 27S.<br />

Zij werpen de maag uit. 279'<br />

Huid der Doornhaaijen. 38o.<br />

Hoe zij vreeten. Voordplanting* 281.<br />

Van de levendbaarende Haaijen. Van de Eieren Blaas<br />

der jonge Haaijen, 28 2 J<br />

Zwarte Haaijen, Inkt- of Hamervisch, 28^.<br />

Het Zeehondjen. De Paerdshaaij. 285.<br />

Squalus Galeus. Menfchemreeter 286.<br />

Aanm. van het dief dat Jonas in fokte, 288.<br />

Blauwe Hondshaaij. 289.<br />

Zaagvisch. 291.<br />

IV»


I N H O U D .<br />

VI. ZEEDRAAKEN, Deszelfs eierflok. 292,,<br />

VisscHïRvoRSCH. a$j8»<br />

Hot hij zijn rotfjaagh- 299.<br />

Zeevledermuis. 3° l<br />

'<br />

De gehoornde Zeeduivel. 303.<br />

Bahamfche Eenhoornvisch. 305.<br />

De Ruwe Hoornvisch. 306.<br />

Derde foort. , 307.<br />

De wrattige Hoornvisch. De flekcHgc Hoornvisch. Hoorn<br />

visch op de Asfenfions eilanden. 308.<br />

XI. BEENVISSCHEN J99-<br />

De driekantige. Meerder foorten. De gehoornde. 310.<br />

De wrattige. Andere foorten, 311,<br />

X. Stekelbuiken. De Blazer. ^li-<br />

De geftreepte Stekelbuik. 313.<br />

De gevlerkte. Dergelijke in Karolina. De Zeevies. 314.<br />

XI. ZONNEVISSCHEN. 315.<br />

XII. EGELVISSCHEN. Kogelvisch. 316.<br />

Stekelvisch. 317.<br />

XII. M«SVISSCHEN. Schildpadvisch. De Zeefnip. 318.<br />

De gekleedde Mesvisch. XIV, NAALDVISSCHBN, 319.<br />

Haare voordplanting, 3 2<br />

°'<br />

BJindvisch. 321,<br />

Gemeene Zeenaald. Andcte fiarten. 't Meerpaerdjen. 322,<br />

XV. ZEEPAARD. 323.<br />

Het diaken, en vliegende Zeepaard. 325. XVI. PRIKKEN of<br />

Stcenzuigeren. 327. Lamprei. 3-8. Kleine Lamprei. 329.<br />

Kiemenpriiken. 331. XVII. MURENEN. 332. Ander*<br />

foorten. Middellandfche Aal. Congeraal. Blinde aai 334.<br />

XVIII, VINAAL. 334. Surinaamfche rtnaal. Andere<br />

foorten. XIX. Dunfiaart. 335. XX- Zeewolf 337. XXI.<br />

SLANGENVISCH. Twee foorten 339. XXII. EIERVIS-<br />

SCHEN. 341. XXIII. ZWAARDVISSCHEN. 345. XXIV.<br />

SPINVISSCHEN. Zeelier. 345. Kleine Draak, Indiaanfche.<br />

De bonte Pijlfpinvisch. 350, Befluit, 351.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!