Utrechtse jaren - OngekendTalent
Utrechtse jaren - OngekendTalent
Utrechtse jaren - OngekendTalent
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Pagina 1
FREDRIK HAMER<br />
UTRECHTSE JAREN<br />
Eerste editie<br />
© 2013 Fredrik Hamer, The Netherlands<br />
Pagina 2
Inleiding<br />
In de periode 2007 – 2010 hield ik op internet een blog bij over mijn uitstapjes<br />
vermengd met jeugdherinneringen. Deze blogs werden in 2011 verzameld in een<br />
ebook met als titel “Het Stendhall syndroom". Achteraf gezien blijken de<br />
herinneringen aan mijn jeugd<strong>jaren</strong> in het oude centrum van Utrecht literair<br />
gezien het meest waardevol, ook al zijn de vertellingen slechts fragmenten van<br />
een veel te korte jeugd. In dit ebook bundel ik groepsgewijs mijn favoriete<br />
verhalen. De groepen zijn: Fredrik en Familie. Samen geven de fragmenten een<br />
realistisch beeld van het leven van een <strong>Utrechtse</strong> volksjongen uit de <strong>jaren</strong> zestig<br />
en zeventig van de twintigste eeuw en dus van de geschiedenis van het oude<br />
Utrecht. Ik wens u veel leesplezier toe.<br />
Fredrik Hamer.<br />
Pagina 3
FREDRIK<br />
Pagina 4
1.<br />
Ik ben een echte Utrechter. Dat zal ik niet ontkennen. Mijn kribbe stond in een<br />
van de armste wijken van Nederland. Nu is arm zijn geen schande; het is<br />
hoogstens niet praktisch. Je hebt arm en armer; wij waren de armsten. Als ik met<br />
mijn familie door de straat liep, dan zag ik de buren denken: “Wat een<br />
armoedzaaiers.” Zo arm waren wij dus. En dat is arm. Honger heb ik overigens<br />
niet geleden. Mijn ouders vonden elke dag eten op tafel hebben belangrijker dan<br />
de huur of het licht betalen. Geef ze eens ongelijk. Mijn geboortehuis was veel<br />
te klein voor een groot gezin en het huis werd letterlijk onbewoonbaar verklaard<br />
toen mijn moeder haar zoveelste kind baarde in de huiskamer. Wij sliepen met<br />
zijn allen op de zolder. De kinderen lagen in de ene hoek en mijn ouders lagen<br />
in de andere hoek, druk bezig met het verder uitbreiden van het gezin. Ik riep<br />
wel eens: “Pa, bewaar wat voor later.” Mijn vader was echter een tuinman in<br />
hart en nieren. Zaaien was zijn lust en leven. En zo groeide ons gezin elk jaar tot<br />
mijn moeder in het ziekenhuis onvruchtbaar werd gemaakt. Mijn vader mocht<br />
vanaf dat moment alleen nog water geven.<br />
Pagina 5
2.<br />
In mijn kinder<strong>jaren</strong> speelde ik vaak met mijn vriendjes op een brug aan de Oude<br />
Gracht in Utrecht. De Dom was mijn grote broer. Ik was dol op klimmen en ik<br />
deed dingen die mijn moeder mij had verboden en die mijn vader stiekem leuk<br />
vond. Op een dag wilde ik mijn vriendjes bewijzen hoe dapper ik was als<br />
zesjarige en ik klom over de leuning van de brug om aan de verkeerde zijde naar<br />
de overkant te wandelen. Mijn vriendjes plaagden mij en deden alsof zij mij van<br />
de brug wilden duwen. Ik liet stoer de leuning los en juist op dat moment gaf<br />
een jongetje mij een onvergetelijk zetje. Met veel gevoel voor drama stortte ik<br />
naar beneden. Ik lag bewusteloos aan de rand van de kade met mijn hoofd<br />
zwevend boven het vieze water. De huisarts stelde als diagnose een zware<br />
hersenschudding en hij raadde mijn ouders aan om mij minstens twee weken<br />
plat liggend in bed te houden. Ik huppelde echter al de volgende dag vrolijk rond<br />
door het huis en vanaf dat moment was ik het geflipte schaap van de familie.<br />
De invloed van de vrije val op mijn gedrag zal nooit duidelijk worden. Feit is dat<br />
ik door de klap bijna al mijn herinneringen kwijt was. Dat merkte ik meteen de<br />
volgende ochtend. Mijn ouders hadden mijn bed in de huiskamer gezet en ik<br />
werd wakker gehuild door een baby. Ik kon mij niet herinneren dat er<br />
gezinsuitbreiding was geweest en nieuwsgierig leunde ik op de kinderwagen om<br />
te zien wie de jankerd was. De baby werd echter door mijn gewicht gelanceerd<br />
en voor het eerst in mijn leven zag ik een mens door de ruimte zweven. Mijn<br />
moeder kwam geschrokken de huiskamer binnen rennen en riep: “Mijn arme<br />
kind.” Ik sloot mijn ogen en ik stak vertederd mijn armen uit voor een warme<br />
knuffel. Mijn moeder liep mij echter voorbij en ontfermde zich over het meisje<br />
dat mijn zusje bleek te zijn. Teleurgesteld kroop ik terug in bed.<br />
Binnen twee dagen stond mijn bed weer in de slaapkamer en vanaf dat moment<br />
was iedereen het er wel over eens dat ik anders was. Niemand kon mij vertellen<br />
wat er nu precies anders was aan mij, maar ik was anders. Prettig vond ik het<br />
niet. Het gerucht ging dat mijn opa aan vaderskant in het gesticht was overleden<br />
en ik vreesde opgezadeld te worden met een ongewenste erfenis. Misschien dat<br />
ik daarom zoveel interesse toonde voor de bewoners van het gekkenhuis bij ons<br />
om de hoek. Tegenover de ingang van het Centraal museum was een hal van de<br />
gesloten inrichting, waar geesteszieke mannen overdag heen en weer liepen. Ik<br />
stond regelmatig voor de ramen te kijken en ik vroeg mij af wat er in die zieke<br />
Pagina 6
geesten om ging. Soms zwaaide iemand naar me, een ander trok alleen een gek<br />
gezicht. Mijn moeder vertelde me dat de gekken op het binnenterrein water<br />
mochten pompen en dat de emmers geen bodem hadden. Ik vond dat bizar en ik<br />
riep dat je echt knetter moet zijn als je zoiets niet in de gaten hebt.<br />
Tegenwoordig controleer ik mijn glas als mijn moeder water voor me in<br />
schenkt. Mij krijgt ze niet gek.<br />
Veertig jaar na de opstanding loop ik nog steeds vrij rond en ik kom niet meer<br />
met het excuus dat ik van een brug ben gevallen als iemand zegt dat ik anders<br />
ben. De mensen moeten mij maar nemen zoals ik ben. Het gekkenhuis is<br />
tegenwoordig deels een museum over Nijntje. Ik stond pasgeleden minutenlang<br />
voor de ingang van het historische gebouw en ik twijfelde of ik naar binnen<br />
moest gaan. Ik ben uiteindelijk buiten gebleven en ik ben voor de ramen van de<br />
hal gaan staan waar ik als kind zo vaak heb rondgehangen. De nieuwsgierigheid<br />
is er nog steeds, maar de angst voor de erfenis van mijn opa is verdwenen.<br />
Mocht ik ooit worden gek verklaard, dan wil ik de rest van mijn leven in de hal<br />
doorbrengen waar de geesten van de zieke mannen ronddolen. Dan kan ik ze<br />
eindelijk vertellen dat ik ook anders ben.<br />
Pagina 7
3.<br />
Elk voorjaar maakte ik met mijn moeder een vreselijk uitstapje. Ik zat achterop<br />
de fiets in het kinderzitje, mokkend, zoals lieve kleuters dat doen als ze hun zin<br />
niet krijgen, en ik zag hoe de huizen groter werden en het verkeer drukker.<br />
Ergens in een buitenwijk stopte mijn moeder bij een winkel, liep met mij aan de<br />
hand naar binnen en wachtte beleefd tot zij werd aangesproken, terwijl zij mij<br />
continue smeekte om mij netjes te gedragen. Een lange man in een saai zwart<br />
kostuum begroette mijn moeder alsof hij haar al <strong>jaren</strong> kende, wat ook zo bleek te<br />
zijn, en toen hij mij herkende mompelde hij bijna verveeld:<br />
“Hetzelfde setje als vorig jaar dan maar weer?”<br />
Ik werd meegenomen naar een hoek achter in de winkel, het meetlint werd<br />
tussen mijn balletjes gestopt en er werd een broek, een overhemd, een stropdas,<br />
wat sokken en onderbroeken en een paar schoenen voor mij uitgezocht. De<br />
verkoper schreef een bon uit en beloofde mijn moeder met een uitgestreken<br />
gezicht dat zij zich geen zorgen hoefde te maken over de rekening. Ik besefte<br />
plots dat wij arm waren en dat wij de kleding op de pof moesten kopen en ik<br />
schaamde mij. Thuis mocht ik de nieuwe kleren een uurtje dragen en het oude<br />
zondagspak was voortaan voor doordeweeks. Het was een spel dat gespeeld<br />
werd tot de recessie minder werd en de winkel failliet ging. Sindsdien droeg ik<br />
de afdankertjes van de buren. Het kan altijd erger.<br />
Pagina 8
4.<br />
Er was geen revolutie nodig om mijn geboortegrond te verliezen. Tijd en<br />
armoede waren voldoende. Samen met mijn beste vriend, een olijk kereltje van<br />
een jaar of zeven met sproeten zo groot als een cent, was ik naar de plek terug<br />
gegaan waar mijn ouders mij ooit het leven in hadden gewipt. Wij waren pas een<br />
maand geleden verhuisd en nu al stonden er hekken om het huis dat half<br />
ingestort op het einde wachtte. De voorgevel was grotendeels weggeslagen en<br />
het plafond in de huiskamer rustte schuin op de grond. De twee openingen<br />
boven staarden als blauw geslagen ogen naar me en heel even leek het alsof het<br />
huis huilde, maar het was slechts het regenwater dat een weg naar beneden<br />
zocht. Mijn vriendje had mij meegelokt naar een verleden dat ik al bijna had<br />
verdrongen en hij wees mij enthousiast op een gat in het hek waar ooit de<br />
voordeur de gastheer was geweest. Mijn moeder had verteld dat zij een grote<br />
beer had achtergelaten op zolder en mijn vriendje wilde niet dat het dier in alle<br />
eenzaamheid stierf. Ik begreep niets van die sentimentele gevoelens en ik was<br />
niet van plan mijn leven in de weegschaal te stellen voor een stuk speelgoed. De<br />
inbreker was echter al binnen en ik kon niets anders doen dan in zijn misdadige<br />
voetsporen treden. Voorzichtig kropen wij door het stof dat bij elke stap opstoof.<br />
Tot onze verbazing en vreugde bleek de trap naar boven intact te zijn en met<br />
ingehouden adem veroverde wij het hout dat krakend verzet pleegde. De beer,<br />
lichtbruin van kleur en zo groot als wij zelf waren, bleek een arm en een oog<br />
kwijt te zijn, maar mijn vriendje knuffelde het beest alsof het zijn moeder was<br />
en heel even hoopte ik met een jaloers gevoel dat iemand mij zou komen redden<br />
als ik ooit verwond en vereenzaamd op mijn einde wachtte. Je hebt maar een<br />
hand nodig voor een vriendschap.<br />
Het was de laatste keer dat ik mijn geboortehuis in de Vrouwjuttenstraat zag en<br />
ondanks mijn zeer jonge leeftijd besefte ik dat er een nieuwe fase in mijn leven<br />
was begonnen. Echt diepe herinneringen aan mijn eerste levens<strong>jaren</strong> heb ik niet.<br />
De omgeving zit echter als een foto op mijn netvlies gebrand en ik dwaal ’s<br />
nachts graag door de straten waar ik mijn onschuld verloor. Utrecht was<br />
verdeeld in een aantal wijken, maar wij waren centrumbewoners in een<br />
niemandsland waar je alleen bij hoorde als je er geboren en getogen was. Het<br />
saamhorigheidsgevoel bleef beperkt tot de directe buren die net als wij een deel<br />
van het lot in handen hadden waarop nooit een prijs viel. Naast ons woonde een<br />
gezin en door de dunne muren hoorde ik de vader vaak zingen. Volgens mijn<br />
Pagina 9
moeder zong hij de vreselijkste liedjes, operette ofzo, maar ik vond het op de<br />
een of andere manier mooi en ik leunde met mijn oor tegen de muur om van de<br />
zang te genieten. De buurvrouw had altijd medelijden met ons en zij begreep<br />
niet hoe mijn ouders een groot gezin konden onderhouden met het lage salaris<br />
van een beroepsmilitair. De moeder die zelf met weinig geld voor een stel<br />
kinderen moest zorgen had een gouden hart en elke ochtend stal ze een fles melk<br />
die ze netjes bij ons bij de voordeur neerzette. De zonen, groot van stuk en niet<br />
al te snugger, waren dol op mijn moeder en zij deden allerlei klusjes voor het<br />
kleine buurvrouwtje, terwijl ze van de ene ramp in de andere vielen. Er werd<br />
met de politie geknokt, eentje verdronk onder mysterieuze omstandigheden en<br />
een ander sneed regelmatig zijn polsen door. Nu, bijna vijftig jaar later, vertelt<br />
mijn moeder nog steeds graag hoe aardig de buren waren, hoe de melkboer bijna<br />
failliet ging aan het statiegeld en hoe lief de jongens voor haar zorgden. Wij<br />
zaten samen in een lekgeslagen bootje en wij konden alleen het hoofd boven het<br />
water houden door samen te werken en te leven en dat schiep een band tussen<br />
ons die door buitenstaanders niet te begrijpen was en dat maakte ons<br />
centrumbewoners bijzonder.<br />
Pagina 10
5.<br />
Ik ben de Jean-Paul Grenouille van de <strong>Utrechtse</strong> wallen. Mijn hele leven ben ik<br />
al gevoelig voor geuren. De hygiëne was in mijn jeugd ver te zoeken en<br />
niemand in mijn omgeving die ooit aanstalten maakte op reis te gaan. Een keer<br />
in de week in bad gaan was een luxe bij ons thuis en dan moest het water in de<br />
zinken waskuip ook nog gedeeld worden met de vele broers en zussen. Het<br />
oudste kind mocht als eerste een duik nemen en het jongste kind als laatste. Het<br />
gevolg was dat mijn oudste broer als enige schoon door het leven ging en dat<br />
mijn jongste zusje een weerstand opbouwde waar de gemiddelde rioolrat jaloers<br />
op zou zijn. Geld voor een badkamer was er niet en in het plaatselijke badhuis<br />
waren alleen de Turkse buurtbewoners graag geziene en fris gewassen gasten.<br />
Misschien dat ik door het leven in de achterbuurt een afkeer heb gekregen van<br />
stank en naar zweet ruikende mensen; feit is dat ik tegenwoordig slecht tegen<br />
nare geurtjes kan.<br />
Geuren spelen gelukkig ook een positieve rol in mijn leven. Een deel van mijn<br />
herinneringen is verbonden met een geur en het verliezen van mijn<br />
reukvermogen zou voor mij een vorm van dementie zijn. De vroegste<br />
herinnering aan een geur is opmerkelijk genoeg niet aan die van mijn moeder,<br />
maar aan die van een schip in de kelder van het Centraal museum. Voor mijn<br />
tiende levensjaar kwam ik regelmatig in het voormalige Agnietenklooster en het<br />
eerste wat ik bij binnenkomst deed was het trapje in de hoge hal naar de kelder<br />
af rennen. Bij het halfvergane schip zat ik in mijn eentje minutenlang de geur<br />
van het geconverseerde hout in me op te nemen. Ik voelde soms stiekem aan de<br />
planken, maar diep in mijn hart vond ik dat bijna profaan. Ooit overwoog ik in<br />
een zeldzaam moment van krankzinnigheid een stukje van het schip af te<br />
breken. Ik wilde de geur die zoveel indruk op me maakte niet kwijtraken en mijn<br />
kinderhersenen konden niets beters verzinnen dan om een deel van het schip<br />
voor altijd bij me te dragen. Ik was Patrick Süskind bijna voor geweest.<br />
Tegenwoordig kun je de kelder van twee kanten naar binnen gaan en het intieme<br />
uit de <strong>jaren</strong> zestig is voorgoed verdwenen. Ik realiseer mij somber dat er nooit<br />
meer een jongetje zal zijn dat eenzaam in de kelder de geur van het hout<br />
inhaleert. De geur van het verleden zit alleen nog in mij en ik kan deze<br />
herinnering met niemand delen.<br />
Pagina 11
6.<br />
Een van de verstandigste dingen die een opgroeiende jongeman kan doen is het<br />
openbreken van het bureau van een oudere broer op zoek naar chantabele zaken.<br />
De rangorde is een dominante factor binnen het gezin en de leeftijd bepaalt wie<br />
welke bloedverwant mag onderdrukken. Ik voelde er niet veel voor om het<br />
slaafje te zijn van mijn oudste broer en ik besloot op een ochtend mijn ziel te<br />
ontsmetten voor mijn onafhankelijkheid en trots. Er was niemand thuis en ik<br />
sloop gespannen naar de slaapkamer van mijn broer. Hij had als oudste kind als<br />
enige een eigen kamer en het was mij ten strengste verboden ook maar een voet<br />
in de ruimte te zetten. Op de deur hing een briefje dat je eerst moest kloppen als<br />
je de kamer binnen wilde. Ik vond dat maar niets. Uit verzet hing ik een briefje<br />
op mijn deur met de melding dat kloppen vanwege geluidsoverlast verboden<br />
was, maar mijn broer kon de grap niet waarderen. Hij vond het zelfs<br />
verschrikkelijk kinderachtig en dwong mij via onze moeder het verbod te<br />
verwijderen. Ik opende de deur, haalde diep adem en stapte naar binnen. De<br />
kamer was netjes, alsof er niet geleefd werd. Er stonden boeken in de kast, bijna<br />
een grap binnen ons gezin, het bureau zag er opgeruimd uit met<br />
kantoorspulletjes die je alleen bij een boekhouder zou verwachten en in een<br />
hoek stond een keyboard die mijn broer gelukkig nooit leerde bespelen. De lade<br />
van het bureau zat op slot, zoals ik al verwachtte, en ik haalde mijn<br />
schroevendraaier tevoorschijn. Als een ervaren inbreker ging ik op zoek naar het<br />
klepje dat ervoor zorgde dat het goedkope slot open sprong. Binnen tien<br />
seconden was de klus geklaard en met bonkend hart doorzocht ik de lade. Echt<br />
veel bijzonders vond ik niet. Er lagen lesboeken latijn en Grieks in, een briefje<br />
waarin mijn broer klaagde dat zijn handen te klein waren voor het grijpen van<br />
akkoorden op de gitaar en veel schoolpapier. Ik wilde de lade teleurgesteld<br />
sluiten tot mijn oog viel op een dikke enveloppe die half open lag. Ik zag iets<br />
glinsteren en opgewonden bekeek ik de inhoud. Tot mijn verrassing zaten er<br />
allemaal medailles in. Bronzen, zilveren en gouden. Ik begreep het niet. Was<br />
onze studiebol de reïncarnatie van Milo van Croton? Dat verklaarde in elk geval<br />
de studieboeken, maar gezien zijn postuur had een cursus bodybuilding meer<br />
voor de hand gelegen. Ik borg de medailles weer op, sloot de lade vakkundig af<br />
en draaide op mijn kamer Sympathy for the devil van de Rolling Stones, terwijl<br />
ik peinsde over de vraag hoe ik mijn moeder het slechte nieuws moest vertellen<br />
dat haar lievelingszoon een dubbel leven leidde.<br />
Pagina 12
Mijn moeder straalde toen ik voorzichtig over de medailles begon. Zij vertelde<br />
vol trots dat mijn broer tijdens de zomerkampen van het Leger des Heils<br />
verschillende sportwedstrijden had gewonnen. Mijn broer bleek vooral goed te<br />
zijn in zwemmen en hardlopen. Ik was verbaasd. Ik ging zelf ook elk jaar een<br />
week op kamp naar Heino, maar ik was nog geen tien jaar oud en ik moest nog<br />
met de jongste kinderen mee. Sportwedstrijden hielden wij niet en ik heb mijn<br />
ouders ook nooit horen praten over de heldendaden van hun oudste zoon. Ik kon<br />
mij nauwelijks voorstellen dat mijn broer zo sportief was. Hij voetbalde nooit. Ik<br />
zag hem nooit bezig met andere sporten en hij leek altijd te studeren. De vier<br />
jaar tussen ons bleken kilometers te zijn.<br />
Ik was eerlijk gezegd teleurgesteld toen ik ontdekte dat mijn oudste broer zo<br />
goed in sport was. Hij blonk al uit in het leren en ik verbeeldde mij graag dat ik<br />
de sportman in het gezin was. Niet dat ik zo sportief oogde met mijn kleine en<br />
smalle lichaam. Ik heb vele pluspunten, maar als je mij uitkleedt, dan vind je ze<br />
niet. Mijn sportiviteit zat vooral in mijn karakter, in het nooit opgeven en het<br />
altijd willen winnen, zonder geïnteresseerd te zijn in een fysieke beloning, zoals<br />
een medaille. Op een dag gaf ik daar een perfecte demonstratie van. Het<br />
gebeurde zelden dat mijn oudste broer en ik samen buiten waren. Toch mocht ik<br />
een keertje met hem en een neef mee naar het park. Het was intrigerend om mijn<br />
twee begeleiders bezig te zien. Ze waren even oud en gedroegen zich als kleine<br />
kinderen, terwijl ik beschaamd achter ze aan slofte. Als een onbekend meisje<br />
langs liep met haar moeder, dan deden ze net alsof ze het meisje kenden en<br />
riepen dat ze haar binnenkort weer hoopten te zien en dat het de vorige keer zo<br />
fijn was. Het was puberaal gedrag dat ik pas <strong>jaren</strong> later ging vertonen en dat<br />
gelukkig maar kort duurde. Ik wilde graag voetballen in het park, maar mijn<br />
broer en mijn neef wilden op een bankje zitten en zij daagden mij uit om tien<br />
rondjes om het park te lopen als ik zo graag in beweging wilde zijn. Ik kon aan<br />
de gezichten zien dat ze me in de maling namen, maar ik dacht aan de medailles<br />
in de lade en ik liet het hele toneelspel aan me voorbij gaan. Ik begon te rennen,<br />
eerst zachtjes, daarna sneller en sneller en terwijl mijn broer en mijn neef<br />
grinnikend toekeken voelde ik mij steeds sterker worden. Na een paar rondjes<br />
was mijn broer het zat en hij zei ongeduldig dat ik mijn gelijk wel had bewezen,<br />
maar ik bleef doorrennen tot ik de tien had vol gemaakt. Mijn broer mocht mij<br />
niet alleen laten in het park en ik dwong hem toeschouwer te zijn van mijn<br />
meest glorieuze overwinning op sportief gebied: het verslaan van mijn oudste<br />
broer op eigen terrein.<br />
Pagina 13
Na mijn tiende verjaardag mocht ik eindelijk met de oudere jeugd mee op kamp.<br />
Mijn broer was ook aanwezig en ik zag hem tijdens de sportwedstrijden<br />
regelmatig in de prijzen vallen. Ik won niets. Ik zwom te langzaam, ik sprong<br />
niet ver genoeg, de speer leek een stamboom in mijn handen en de lat lag te<br />
hoog. De week eindigde traditiegetrouw met de marathon, een<br />
hardloopwedstrijd over te veel kilometers en ik verlangde naar de kampen van<br />
vroeger toen ik alleen met vrienden hoefde te spelen. De route liep dwars door<br />
het bos en na de start spurtten de fanaten van me weg. Ik liep in een drafje achter<br />
de gedoodverfde winnaars aan. Ik was door al het voetballen super fit, maar ik<br />
kon mijzelf er niet toe zetten om doelloos zonder bal aan mijn voeten hard te<br />
rennen. Halverwege de wedstrijd liep ik al ver achteraan en ik bedacht hoe ik via<br />
een alternatieve route eerder in het kamp terug kon zijn tot ik een mannetje op<br />
een stoel zag zitten. Hij draaide met een hand een sjekkie, terwijl zijn andere<br />
hand nauwelijks zichtbaar naar een zijweg wees. Ik zag in de verte de andere<br />
renners lopen en ik bleef weifelachtig bij de man staan. Slome achtervolgers<br />
liepen mij voorbij en weer zag ik de hand zachtjes bewegen. Ik vroeg de man<br />
waarom hij naar de zijweg wees.<br />
“Je moet die kant op.”, zei de man grinnikend. “De anderen lopen allemaal<br />
verkeerd. Als je snel bent kun je de wedstrijd winnen.”<br />
Mijn hart begon als een gek te kloppen. Mijn broer was net als alle anderen<br />
verkeerd gelopen en als ik de zijweg nam liep ik plots vooraan. Ik kon mijn<br />
eerste medaille winnen!<br />
De keuze was niet moeilijk. Ik rende met de snelheid van een linksbuiten die de<br />
bal diep aangespeeld kreeg op het doel af en ik zag mijzelf al op het podium<br />
staan. Het lopen ging steeds beter en ik voelde hoe de andere renners achter me<br />
aan zaten. Ik kon deze wedstrijd met gemak winnen, want ik was fit en ik was<br />
gemotiveerd, maar bij het naderen van de finish begon ik te twijfelen. De<br />
wedstrijd verliep niet eerlijk, ik wilde niet gekust worden door tante Jopie bij het<br />
uitreiken van de medaille en ik wilde niet in de belangstelling staan. Tactisch<br />
eindigde ik uiteindelijk als vierde en ik was zeer trots op mijzelf. Mijn broer<br />
kwam met een chagrijnig gezicht binnen. Hij maakte ruzie met de leiding,<br />
schold op zichzelf en kon niet geloven dat ik als vierde was geëindigd. Zelf<br />
begreep ik alle ophef niet en ik besloot nooit meer energie te verspillen aan een<br />
medaille. Ik presteer graag in stilte.<br />
Pagina 14
7.<br />
Op de kleuterschool kwam ik voor het eerst in aanraking met het zelf maken van<br />
muziek. Ik viel al snel uit de toon. Mijn brave luiergenootjes zongen enthousiast<br />
de flauwe kinderliedjes mee die de juffrouw ons leerde, maar ik bewoog alleen<br />
mijn lippen even als het oude vrouwtje met het vogelnestje op haar hoofd mij<br />
streng en verwijtend aan keek. Ik hield niet van gedwongen groepsvermaak en<br />
ik staarde het liefs uit het raam naar buiten waar voor mij de vrijheid lag. Op de<br />
lagere school werden de muzieklessen interessanter. Op een dag stonden er<br />
allemaal muziekinstrumenten bij ons in de klas en wij mochten allemaal een<br />
instrument uitkiezen om te leren bespelen en om mee naar huis te nemen. Ik<br />
vond dat geweldig. Ik wilde altijd al de muziek in, zoals dat zo mooi heette, en<br />
ik liep alle instrumenten langs om te zien waarmee ik de meeste indruk kon<br />
maken op de meisjes. Een blaasinstrument zag ik niet zitten; ik wilde lucht over<br />
houden voor de liefde. Een trommel zou mijn schatje hoofdpijn bezorgen en mij<br />
dus een blauwtje en met een tamboerijn zou ik alleen iemand van de verkeerde<br />
kant aan trekken. Ik liep zo te treuzelen bij het maken van een keuze dat er<br />
alleen nog een koffer met een xylofoon over bleef. Ik pakte de stok die erbij<br />
hoorde, sloeg wat op de staafjes en wist meteen dat ik had gevonden wat ik<br />
zocht. De wereld was een muzikale genie rijker.<br />
Toch was de xylofoon niet het eerste instrument dat ik bespeelde. Na mijn zesde<br />
verjaardag verhuisde mijn familie naar Oudwijk, een volkswijk in het centrum<br />
van Utrecht. De armoede was minder dan in de buurt waar mijn wieg stond,<br />
maar ook hier moest elk cent twee keer worden uitgegeven wilde een moeder<br />
haar gezin elke dag warm eten kunnen voorzetten. Het arm zijn werkte<br />
stimulerend bij het zoeken van creatieve oplossingen en dat gold ook voor onze<br />
vrijetijdsbesteding. Geld voor speelgoed was er nauwelijks en dus speelden wij<br />
met alles wat wij op straat vonden. Op een zaterdag ergens in de <strong>jaren</strong> zestig zag<br />
ik daar een mooi staaltje van. Ik hing wat in het huis rond toen ik plots trommels<br />
hoorde. Ik rende naar buiten en ik vroeg mij af waar het geluid vandaan kwam.<br />
Drumbands waren een zeldzaam verschijnsel bij ons in de buurt en mijn hart<br />
begon als een gek te tikken. Het geluid kwam steeds dichterbij. De buren gingen<br />
voor de deur staan of hingen uit het raam en ik hoorde mijn moeder zeggen dat<br />
de kinderen eraan kwamen. Ik snapte er niets van. En toen gebeurde het! Ik zag<br />
het meest ongeregelde zooitje armoedzaaiers als drumband onze straat in lopen.<br />
Pagina 15
Het waren jongens bij mij uit de buurt die van oude jerrycans trommels hadden<br />
gemaakt. Ze speelden een eentonige ritme dat ik nog steeds zonder problemen<br />
na kan spelen en op de een of andere manier betoverde het mij helemaal. Toen<br />
de drumband ons huis voorbij liep gaf mijn moeder mij plots een duw en zij<br />
schreeuwde dat mijn oudste broer in het midden liep. Ik was zo trots als een<br />
pauw en ik besloot ter plekke mijn broer voortaan te vergezellen op zijn<br />
muzikale tocht door de wereld. Het kostte mij wat uurtjes zeuren, maar<br />
uiteindelijk zwichtte mijn broer. Hij maakte een trommel voor me van een oude<br />
jerrycan, leerde me de kneepjes van het vak en meldde me aan voor de band. Bij<br />
het volgende optreden, het eerste en het laatste voor mij, liep ik als blikvanger<br />
helemaal vooraan door de buurt. Mijn moeder stond weer bij de deur, gezellig<br />
kletsend met de buren, en toen ik voorbij liep keek ze alleen even op om<br />
glimlachend te zwaaien. Ik was en bleef de tweede zoon.<br />
Mijn moeder schrok toen ze mij met de xylofoon thuis zag komen. Het huis was<br />
voor haar een grote echoput waarbij elk geluid haar zenuwen tergde en het<br />
laatste waar zij behoefte aan had was een zoon die zo nodig extra kabaal moest<br />
maken met een slaginstrument. Ik mocht af en toe oefenen in de slaapkamer,<br />
maar al na de eerste tonen schreeuwde mijn moeder beneden dat de baby sliep<br />
en dat ik zachtjes moest doen. Ik sloot de koffer dan maar weer om buiten te<br />
gaan spelen. Op school werden mijn klasgenootjes steeds beter in het bespelen<br />
van hun instrument en ik staarde maar wat door het raam naar buiten waar de<br />
vrijheid lokte en als de lerares mij streng en verwijtend aan keek, dan haalde ik<br />
mijn schouders op als teken dat het mij allemaal niet interesseerde. Op de gang<br />
was het in mijn eentje ook gezellig.<br />
Pagina 16
8.<br />
Als iemand mij zou vragen hoe de Hemel eruit ziet, dan hoef ik niet lang na te<br />
denken; ik droom er elke nacht over. Mijn hartstocht ligt diep verborgen in de<br />
bossen van de Rocky Moutains, aan de rand van een groot meer, waar het<br />
zomerzonnetje het water spiegelt in mijn ziel. Ik ben al van jongs af gek van de<br />
natuur en ik weet niet waar dat gevoel vandaan komt. In mijn jeugd was alles<br />
grijs. De vervallen huizen bij de domtoren, de geuren van de tuin, de door ratten<br />
gedomineerde grachtwerven, de buurtgenoten die zo arm waren dat ze alleen op<br />
de pof konden sterven en de zon. Slechts in mijn verbeelding vond ik de kleuren<br />
waar ik zo van hield. De lantaarnpalen werden bomen en de broodmagere<br />
honden en katten veranderden in het wildleven dat ik alleen van een paar foto’s<br />
kende. Op TV zag ik hoe Robin Hood in de bossen leefde en de rijken beroofde.<br />
Dat wilde ik ook, maar ik kon door de lantaarnpalen het bos niet zien en het<br />
sjieke Wilhelminapark was een stap te ver. Mijn jeugd leek zich dus volledig<br />
tussen het beton af te spelen als niet een paar studenten met een hart van goud<br />
zich mijn noodwendig lot had aangetrokken. Heilige boontjes ontluiken<br />
blijkbaar ook in het asfalt.<br />
Op een warme zomerochtend stond mijn moeder plots met een volle koffer in<br />
mijn slaapkamer. Ze kamde mijn haren, gaf me twee zoenen en zei dat ik mij<br />
netjes moest gedragen. Ik was nog geen tien jaar oud, maar ik besefte dat mijn<br />
ouders moeite hadden om alle monden te voeden en ik onderging het afscheid<br />
zonder tranen. We wandelden zwijgzaam naar een plein waar een bus ons<br />
opwachtte. Ik zag veel kinderen die door hun ouders werden getroost en<br />
geknuffeld. Een meisje huilde zo hard dat weer mee mocht naar huis, maar ik<br />
wist dat ik geen kans maakte. Mijn moeder had al gedag gezegd. Ik ging in het<br />
midden van de bus zitten en staarde naar buiten. De omgeving veranderde<br />
tijdens de lange reis langzaam van kleur. De eerste bomen verschenen, de zon<br />
warmde mijn bleke gezicht door het glas en een meisje naast me vleide zich<br />
tegen me aan. Ik werd verliefd.<br />
De bus stopte bij een grote boerderij midden op het platteland. De koffers<br />
werden uitgeladen en gespannen volgde ik samen met de andere jongens een<br />
grote man met een vriendelijk gezicht die ons een slaapplaats op een hooizolder<br />
toewees. Er hing een vreemde geur in het houten gebouw die ik niet eerder had<br />
geroken en ik vond het heerlijk. Ik ging aan de zijkant in het hooi liggen en ik<br />
Pagina 17
luisterde gebiologeerd naar de man die ons vertelde dat hij een student was die<br />
samen met studiegenoten een gratis vakantie had georganiseerd voor arme<br />
kinderen. Ik keek eens om me heen en nam de armoedzaaiers een voor een op.<br />
Ik zag geen bekende gezichten en dat verbaasde mij een beetje. Ik wist toch<br />
zeker dat mijn buurtgenootjes ook nooit op vakantie gingen. Ik was blijkbaar<br />
een uitverkorene en dat vond ik eigenlijk wel prettig. Had ik eindelijk eens iets<br />
te vertellen op de eerste schooldag van het nieuwe schooljaar.<br />
De vakantie was geweldig. Ik dronk de hele dag verse melk, die smaakte als de<br />
koffiemelk van mijn moeder, de studenten organiseerden spelletjes en feestjes,<br />
studeerden een toneelstuk met ons in en vertelden spannende verhalen bij het<br />
kampvuur. Het hoogtepunt was een speurtocht door het bos waar we jacht<br />
maakten op twee criminelen die de boeren hadden beroofd. Er werd zelfs<br />
geschoten en dat was voor mij het sein om mijn stiekem terug te trekken in het<br />
hooi. De dagen erna vlogen veel te snel voorbij en toen ik eenmaal weer thuis<br />
was voelde ik een heimwee die ik tijdens de vakantie nooit had gevoeld. Utrecht<br />
was me voorgoed kwijt.<br />
Pagina 18
9.<br />
Ik had als kind bloed aan mijn handen. De smakeloze geschiedenis die nog niet<br />
eerder is verteld en die ook beter niet gelezen kan worden begon in De Hommel,<br />
een waterpark in Utrecht, waar ik vele zomeruurtjes met vriendjes in het water<br />
en op het grasveld doorbracht. De Hommel bestond in die <strong>jaren</strong> nog uit vier<br />
buitenbaden en een kleine binnenbad. Voor de zusjes onder ons was er een<br />
kinderbad met grappige fonteintjes uit grote ronde stenen waar je met je blote<br />
kont op kon gaan zitten als je een warme darmspoeling wilde. Verder was er een<br />
speelbad dat voornamelijk werd gebruikt als ontmoetingsplaats voor kinderen<br />
die nog niet goed konden zwemmen. Mijn moeder wilde graag dat ik mijn tijd<br />
doorbracht in het recreatie bad, aangezien ik nog geen zwemdiploma had, maar<br />
als jongen met een mannenhart had ik grotere of in dit geval hogere ambities.<br />
Naast het Olympische bad bij de ingang lag namelijk een vierkant bad met een<br />
zwemtoren tot tien meter hoog. Ik werd gekweld door een lichte<br />
hoogtevreesgevoel en alleen daarom moest ik van het hoogste punt af springen.<br />
Dat ik niet kon zwemmen was in mijn kinderlijke ogen geen probleem. Ik<br />
sprong gewoon naast de rand van het bad. De klim naar boven vergeet ik nooit<br />
meer. Er leek geen einde aan te komen. Boven in de toren waaide het hard en de<br />
wandeling van drie meter naar de rand was de zwaarste uit mijn leven. Elk<br />
onderdeeltje in mijn lichaam smeekte mijn hersenen om niet te springen, maar<br />
het besluit was al genomen. Toen ik naar beneden keek besefte ik plots dat het<br />
gekkenwerk was. De rand van het bad lag precies tussen de zijkant van de vijf-<br />
en de zeven-en-een-halve meter plank en een misrekening of een windvlaag<br />
betekende mijn dood. Ik ging op het uiterste puntje rechts staan, haalde diep<br />
adem, sloot mijn ogen en sprong. Door de harde wind kon ik mijn armen niet stil<br />
langs mijn lichaam houden en als een gewond vogeltje fladderde ik naar<br />
beneden. Met een harde klap belandde ik in het water en ik zakte veel te diep<br />
naar de blauwe bodem. Paniekerig remde ik af met mijn armen en benen, vocht<br />
mijzelf naar de oppervlakte, greep de rand en begon astmatisch te hijgen. Ik had<br />
het spannendste en gevaarlijkste avontuur uit mijn leven zonder kleurscheuren<br />
overleeft en daarmee had ik de herinneringen aan De Hommel met een goed<br />
gevoel kunnen afsluiten als ik niet op een dag een ring van mijn moeder had<br />
gekregen. Bloeden zou ik uiteindelijk toch.<br />
Tot mijn tiende verjaardag droeg ik nooit sieraden en dat was wellicht zo<br />
gebleven als mijn moeder het niet nodig had gevonden om mij te verblijden met<br />
Pagina 19
een ring. Ik had geen idee om welke vinger het sieraad moest en uiteindelijk zat<br />
de ring alleen lekker strak om de linker middelvinger. Het stond eigenlijk wel<br />
stoer en ik droeg de ring dag en nacht. Alleen tijdens het zwemmen deed ik de<br />
ring af, want ik wist niet zeker of het chloor goed was voor het metaal en verder<br />
wilde ik de ring niet verliezen. Tijdens het spelen en het zonnen op het gras deed<br />
ik de ring weer om en dat bleek later een bijna dodelijke beslissing. Op een dag<br />
zag ik dat er nieuw speeltoestel was geplaatst. Het was een grote houten<br />
hobbelpaard en mijn vriendjes en ik reden het arme dier met veel plezier in.<br />
Tijdens het afstappen bleef ik echter met mijn ring aan het paard hangen, terwijl<br />
het hobbelen doorging en voordat ik het zelf in de gaten had hing mijn<br />
middelvinger als een slap worstje aan mijn linkerhand. Iedereen raakte in<br />
paniek. Meisjes die altijd week in de benen werden als ze diep in mijn ogen<br />
staarden vielen nu echt om, mijn vriendjes bleken nichtjes te zijn en de<br />
ijsverkoopster die al <strong>jaren</strong> vol bewondering naar de EHBO diploma’s van de<br />
badmeesters had gekeken zag in twee minuten al haar dromen uitkomen toen ze<br />
via mond-op-mondbeademing weer tot leven werd gewekt. Ik keek zelf vrij<br />
laconiek naar het bloed en ik wandelde op mijn gemak naar de eerste hulp. Er<br />
werd voortvarend gehandeld door de aanwezige badmeester, die zelf ook in het<br />
centrum van Utrecht was opgegroeid en dus wist wat een middelvinger voor een<br />
arme jongen betekende. Een meisje dat met haar achterwerk in de prikkels van<br />
de bosjes was gevallen werd ruw van de tafel gesleept en met haar blote kont op<br />
een stoel gezet. Ik ging languit op de tafel liggen en mijn vinger werd vakkundig<br />
weer recht gezet. Sinds die onfortuinlijke dag draag ik geen sieraden meer.<br />
Tijdens familiebijeenkomsten wil ik nog wel eens mijn middelvinger opsteken<br />
en als mijn neefjes en nichtjes vol bewondering en met een angstige blik in de<br />
ogen om me heen kruipen om het grote litteken te zien, dan vertel ik ze graag<br />
stoer en met de nodige humor hoe ik op zomaar een zomerdag in mijn jeugd<br />
bijna ontmand werd door de eerste en laatste ring die ik in mijn leven droeg.<br />
Tragische verhalen kunnen het beste verteld worden door een optimist.<br />
Pagina 20
10.<br />
Het was op een vrijdag dat mijn familie verdacht gedrag ging vertonen. De<br />
gordijnen gingen te vroeg dicht, het licht bleef uit en het touwtje door de<br />
brievenbus dat al <strong>jaren</strong> als een stropdas uitnodigend op onze voordeur hing werd<br />
geruisloos naar binnen getrokken. In de huiskamer waren alle directe<br />
familieleden aanwezig, van groot tot klein. Mijn moeder, die de organisator was<br />
van de bijeenkomst, schonk zwijgend de koffie en limonade in, terwijl mijn<br />
vader met een schrikbarend gebrek aan technisch inzicht aan de oude zwart-wit<br />
TV knoeide. Ik zat met de andere kinderen op de grond, zoals altijd, want de<br />
huiskamer was te klein voor een arbeidersgezin, dat qua omvang eerder in de<br />
bekrompen <strong>jaren</strong> vijftig thuishoorde dan in het begin van de <strong>jaren</strong> zeventig, toen<br />
de voorbehoedsmiddelen als feestartikelen bij de drogist te koop waren. Precies<br />
om half negen sloeg mijn hart dertien. De TV ging aan, de kopjes en glazen<br />
werden zachtjes op de salontafel gezet en mijn pesterige broertjes en zusjes<br />
vielen stil. Ademloos hoorden en zagen wij hoe een beeldschone omroepster het<br />
programma aankondigde dat wekenlang het gesprek binnen de familie was<br />
geweest en dat van het drukste jongetje binnen het gezin binnenkort een ster zou<br />
maken: een zoen van de juffrouw.<br />
De laatste twee <strong>jaren</strong> van mijn lagere schoolperiode bracht ik door op de Juliana<br />
van Stolberg school in Utrecht. Creativiteit en zelfontplooiing stonden hoog in<br />
het vaandel geschreven van het Dalton onderwijs en dus zaten wij elke<br />
maandagochtend in de gymnastiekzaal voor het actief en passief ondervinden<br />
van de kunstzinnige genoegden die ik op latere leeftijd zo ben gaan waarderen.<br />
Ik schreef zelf ook toneelstukken, samen met een klasgenoot, die verder nooit<br />
een speelkameraadje voor me was, en juist op het moment dat wij als regisseur<br />
en schrijver de kleuters uit de eerste klas als kabouters over het podium lieten<br />
rennen kwam een TV ploeg van de VARA langs voor een rapportage over het<br />
Dalton onderwijs. Ik was plots het aantrekkelijke middelpunt van een<br />
documentaire en mijn portret had bijna boven het bed van menig seks<br />
hormoontje gehangen als niet een zesjarig monstertje, dat een onbeduidend<br />
rolletje in het toneelstuk had, heel egoïstisch alle aandacht naar zich toe trok<br />
door tijdens de uitzending op TV heel kinderachtig poesje miauw te zingen:<br />
mijn zusje.<br />
Pagina 21
De dagen na de uitzending werd er alleen nog gesproken over het optreden van<br />
de kleuter binnen het gezin en ik voelde mij buitengesloten. Ik was zelf<br />
minutenlang in beeld geweest, druk aanwijzingen gevend aan de eersteklassers,<br />
die hun tekst niet konden onthouden, en niemand die achteraf aandacht<br />
besteedde aan mijn literaire debuut. Mijn hoop was gevestigd op het respect van<br />
de kijkers in het land en ik zat elke dag op mijn knieën bij de brievenbus, in de<br />
hoop dat er fanmail voor mij zou zijn. De postbode schudde spottend zijn hoofd<br />
als hij mij zag zitten en hij zong zachtjes dat Fredrik nooit post kreeg, zonder de<br />
waarde van deze zin binnen de klassieke literatuur van de late twintigste eeuw<br />
te beseffen; postbodes lezen ten slotte alleen andermans brieven.<br />
Pagina 22
11.<br />
Voor twee jaar was ik het jongste kind van het gezin. Veel indruk maakte mijn<br />
positie niet op mijn broer en zus, die uit ervaring wisten hoe betrekkelijk alles<br />
was in het leven. Ik verkeerde echter in een extase en ik genoot met volle teugen<br />
van de verwennerijen die mij ten deel vielen. Mijn luiers werden gewassen, mijn<br />
eten werd voorgekauwd en ik mocht net zoveel slapen als ik wilde. Ik leefde in<br />
een luilekkerland en niets wees erop dat het geluk in mij slechts tijdelijk was.<br />
Mijn broer was intussen op de kleuterschool geïnterneerd en mijn moeder<br />
verspreidde met veel trots het gerucht dat de arme stakker te intelligent was voor<br />
zijn speelkameraadjes. Terwijl zijn klasgenootjes verstoppertje speelden bouwde<br />
mijn broer luchtkastelen. Mijn ouders waren eenvoudige mensen en zij konden<br />
het mentaal niet aan om nog meer unieke kinderen op te voeden en zij baden<br />
elke avond tot God in de hoop dat de overige nakomelingen normaal zouden<br />
zijn. Hun wens leek na acht bevallingen te zijn vervuld, tot dat kleine jongetje,<br />
dat twee jaar lang het jongste kind van het gezin was geweest en dat zo graag<br />
door de tantes werd geknuffeld en dat zo lief dromerig voor zich uit kon staren,<br />
van een brug viel en bevangen werd door een verbeelding die niet eerder binnen<br />
de familie was gesignaleerd. Het moederskindje was plot bijzonder.<br />
Op school viel ik nooit op door mijn studieprestaties. Mijn interesse in leren was<br />
beperkt, mijn concentratie was slecht en ik was te impulsief. Slechte cijfers<br />
haalde ik niet, behalve als er puur uit het hoofd moest worden geleerd. Begrijpen<br />
deed ik alles, maar mijn verbale vermogens waren zodanig onderontwikkeld, dat<br />
ik nooit in de klas werd gehoord. Schrijven vond ik wel leuk en rond mijn<br />
twaalfde schreef ik verschillende toneelstukken. Indruk met schrijven maakte ik<br />
niet op de meester. Aan het einde van het schooljaar besloot deze wijze man mij<br />
naar een technische school te sturen om een echt vak te leren en ik heb sindsdien<br />
het vreemde gevoel dat mijn ouders niet tot God hebben gebeden in de hoop<br />
normale kinderen te krijgen, maar tot de man die in mij een timmerman zag.<br />
Buiten schooltijd bleef ik schrijven en ik kreeg al snel last van het Kafka<br />
Syndroom. Op school werden mijn werkstukken en opstellen voorgedragen alsof<br />
het kunstwerken waren en dat vreemde gevoel van in de belangstelling staan<br />
beangstigde mij. Ik wilde in de anonimiteit leven, zoals Kafka dat ook zo graag<br />
wilde, en mocht iemand na mijn dood mijn schrijfwerk publiceren, dan zou ik<br />
daar persoonlijk niet onder lijden. In alle eenzaamheid schreef ik op een<br />
Pagina 23
zolderkamer het beste werk dat uit mijn verbeelding was voortgekomen en toen<br />
ik dat eenmaal inzag verscheurde ik de hoofdstukken. De woorden bestaan nog<br />
steeds in mijn hoofd, maar ik kan ze niet meer opschrijven zonder terug te gaan<br />
naar de zolder en dat wil ik niet.<br />
Nu, na al die <strong>jaren</strong> zonder openbare creativiteit, kruip ik voorzichtig uit mijn<br />
schulp en de verbeelding die in mij kwam na de val uit ik niet langer alleen in<br />
woorden, maar ook in tekeningen en schilderijen. De angst om in het centrum<br />
van de belangstelling te staan is minder geworden, maar de drang naar roem en<br />
erkenning is te zwak om mijzelf te motiveren om fanatiek op zoek te gaan. Ik<br />
wacht op dat ene moment waarop ik besef dat ik iets uitzonderlijks heb<br />
gecreëerd en zodra mij dit overkomt, zal ik het kunstwerk niet verscheuren of<br />
vernietigen, zoals ik dat in een ver verleden deed, maar dan zal ik het werk<br />
koesteren als een kind dat uniek is, niet door zijn intelligentie, maar door zijn<br />
verbeelding.<br />
Pagina 24
12.<br />
Ieder mens maakt ooit in zijn leven een uitstapje dat als een foto in het geheugen<br />
blijft hangen. Het is een bijzonder moment, soms gelukkig, soms verdrietig, en<br />
je wilt de ervaring graag delen met familie en vrienden, met buren, kennissen en<br />
vreemden, en toch, als je erover wilt praten, dan val je stil, bijna beschaamd en<br />
verward, omdat je niet weet hoe je het verhaal moet vertellen en dus zwijg je<br />
maar en herbeleef je het uitstapje keer op keer tot het vervaagd in de mist van de<br />
tijd en het nog slechts een herinnering is waarover niets meer te zeggen valt.<br />
Mijn foto maakte ik ooit in het ziekenhuis.<br />
In mijn jeugd was mijn moeder voor mijn gevoel vaak afwezig. Het grote gezin<br />
en de zorgen die daarbij hoorden, financieel en emotioneel, rustten zwaar op de<br />
schouders van de kleine en iele vrouw, die het liefst in rust haar dagen sleet, ver<br />
weg uit de realiteit van alledag en zonder de zorgen die het moederschap met<br />
zich mee bracht. Het gebeurde regelmatig dat ik na mijn schooltijd te horen<br />
kreeg dat mijn moeder naar het ziekenhuis was gebracht. Een buurvrouw of een<br />
tante nam het huishouden over, samen met de zusjes die oud genoeg waren om<br />
het leed te lijden, en mijn vader kookte het avondeten, iets vroeger dan normaal,<br />
zodat hij voldoende tijd had om voor het slapen gaan zijn vrouw te bezoeken. Ik<br />
mocht soms mee met mijn vader, achterop de fiets, want een auto kon ons gezin<br />
zich niet veroorloven, en het tafereel aan het bed van mijn moeder was elke keer<br />
weer hetzelfde. Mijn ouders spraken over het weer, over de buren en over de<br />
patiënten die de afgelopen nacht naar de kelder waren afgevoerd en ik staarde<br />
stilletjes voor me uit, bijna angstig, ietwat verlegen, half verdoofd door de nare<br />
geur die in de zalen van het ziekenhuis hing. Het kastje naast het bed van mijn<br />
moeder stond altijd half vol met fruit en in de lade lag zakken vol met<br />
zoetigheid. Om de vijf minuten vroeg mijn moeder mij of ik iets lekkers wilde.<br />
Een snoepje, een banaan, een stukje kip misschien dat ze had overgehouden van<br />
het middageten? Ik schudde altijd met de ogen neergeslagen nee en mijn moeder<br />
mopperde dan dat ze nooit wat aan mij kwijt kon, behalve zakgeld. Ik haatte het<br />
ziekenhuis en ik kon daar geen hap door de keel krijgen zonder spontaan te<br />
stikken. De kelder is veel te koud voor een kind.<br />
Ruim twintig jaar later werd ik getroffen door een ernstige ziekte en ik bracht<br />
een kostbaar deel van mijn leven door met onderzoeken en controles. Het was<br />
een moeilijke en eenzame tijd, mede door het ontbreken van een partner, en de<br />
Pagina 25
strijd die ik streed en overwon heeft mij gesterkt en optimistischer gemaakt. Ik<br />
leef letterlijk bij de dag en ik schud meewarig mijn hoofd als ik familie en<br />
bekenden over de toekomst hoor praten, als ik zie hoe ze hun geld opzij zetten<br />
voor later en hoe ze zich zorgen maken over een pensioen, dat ze misschien<br />
nooit halen. Mijn leven is veel simpeler. Ik spaar niet, ik tob nooit over mijn<br />
oude dag en ik wil honderd worden. Ik houd van het leven, zoals ik dat eigenlijk<br />
ook al deed op het moment dat ik alleen in de wachtkamer van het ziekenhuis<br />
zat om op de uitslag te wachten van een allesbepalend onderzoek en een gevoel<br />
ervoer dat ik nooit echt onder woorden heb kunnen brengen, en ik wil het leven<br />
leiden alsof ik aan mijn laatste dag bezig ben, wat misschien ook zo is, en als ik<br />
weer naar het ziekenhuis moet voor een vervelend onderzoek, zoals nu, dan stap<br />
ik met opgeheven hoofd het huis van mijn moeder binnen, zonder angst voor de<br />
kelder en met de zekerheid dat ik net als mijn moeder weer veilig thuis kom.<br />
“Ma, mag ik een snoepje?”<br />
Pagina 26
13.<br />
Mijn ouders bedreven alleen op oudejaarsavond politiek. Het was tijdens de TV<br />
conferences van Wim Kan, de cabaretier die in de <strong>jaren</strong> zeventig geschiedenis<br />
schreef met zijn grappen over de politieke leiders in die periode. Ik was intussen<br />
op een leeftijd waarop de krant lezen en het journaal kijken alledaagse<br />
bezigheden waren en de meeste grappen kon ik dan ook wel plaatsen.<br />
Interessanter nog dan het optreden van de oude man met zijn spiekbriefjes op de<br />
grond vond ik de reacties van mijn familieleden die in mijn ogen volledig<br />
apolitiek door het leven gingen. Mijn ouders gingen plat bij de imitaties van<br />
Joop den Uil en Dries van Agt, mijn oudste broer gniffelde geil als rechts door<br />
het slijk werd gehaald en ik knorde tevreden als Wim met een goede<br />
woordspeling of een oneliner op de proppen kwam. Stemmen was een verplicht<br />
rondje binnen de familie. Mijn ouders kozen traditiegetrouw voor een<br />
Christelijke partij zonder ooit een naam te noemen, want dat was niet zoals het<br />
hoorde, en verder ging de band niet. De enige politicus die ongewild een rol bij<br />
ons thuis speelde was de werkgever van een zus van mijn moeder. Mijn tante<br />
klikte graag over de loszittende handjes van de fractievoorzitter en nadat de<br />
kranten hadden gesuggereerd dat de politicus fout was geweest in de tweede<br />
wereldoorlog werden de verhalen alleen nog smeuïger. Ik luisterde geamuseerd<br />
naar alle roddels, verweet mijn tante stil een gebrek aan loyaliteit en werd<br />
onbewust gesterkt in het idee dat politici niet deugden. Dat laatste veranderde<br />
toen ik op een dag een Tweede kamerlid vrolijk in het plantsoen zag huppelen<br />
met zijn kinderen. Ik zag plots een vader die ik graag zelf wilde zijn.<br />
Op mijn school zaten alleen domme kinderen en ik was de domste. Wij kwamen<br />
uit arme gezinnen, woonden in oude huizen en groeiden traag op de melk die<br />
gratis in de pauze werd uitgedeeld. Ons volwassen leven zou bestaan uit het<br />
opvoeden van kinderen, het werken in fabrieken of kosthuizen en de droom van<br />
een rijk en gezond leven leek ver weg. Het kwam dan ook als een schok om te<br />
ontdekken dat een klasgenootje van mij, een meisje met blonde krullen en een<br />
bollig Duits gezichtje, bijzonder bleek te zijn. Het kind was mij eerlijk gezegd<br />
nooit opgevallen. Ik speelde voornamelijk met de jongens uit de klas en mijn<br />
verliefdheden bewaarde ik voor dat ene meisje uit een lagere groep met wie ik<br />
vaak films naspeelde. Op een dag onderbrak de directeur de les en hij vertelde<br />
dat de vader van mijn klasgenootje de nieuwe bibliotheek van de school zou<br />
openen. Ik keek naar het meisje, dat trots glimmend naar de Hemel staarde en ik<br />
Pagina 27
vroeg mij af waarom nu juist haar vader het leeslintje mocht doorknippen. De<br />
directeur leek mijn gedachten te raden en hij verklaarde dat de vader een<br />
bekende politicus en schrijver van kinderboeken was en dat de school zeer<br />
vereerd was met zijn komst. Ik was vanaf dat moment mijzelf niet meer.<br />
De blonde godin bleek de beste leerlinge van de klas te zijn. Ze kreeg alle<br />
aandacht van de meester, kon het goed vinden met de klasgenotes, werd niet<br />
gepest door de jongens en glimlachte zelfs vriendelijk als ik haar als een zombie<br />
aanstaarde. In de middagpauze zag ik haar nooit op het schoolplein. Van een<br />
vriendje hoorde ik dat het meisje aan de andere kant van het Tolsteegplantsoen<br />
woonde en dat zij en haar zusje regelmatig door een van de ouders naar school<br />
werd gebracht en van school werd gehaald. Dat vond ik een buitengewoon<br />
interessant nieuwtje en aangezien mijn ouders wel iets anders te doen hadden<br />
dan hun kroost naar en van school begeleiden had ik alle tijd om het meisje na<br />
de lessen te volgen en te bespioneren. Voor ik het zelf besefte zat ik bij haar<br />
thuis.<br />
De dochter van de bekende Nederlander bleek onaangenaam aardig te zijn. Ik<br />
wilde haar haten, puur alleen omdat ze bijzonder was, maar mijn karakter zat<br />
mij in de weg en als zij geen meisje was geweest, dan waren wij zeker vrienden<br />
geworden. Wij spraken af en toe met elkaar, speelden tikkertje of liepen samen<br />
richting huis. Het meisje woonde in een groot huis dat statig over het plantsoen<br />
uit keek, met hoge treden naar de voordeur, wat ik bizar vond, en ramen zo hoog<br />
als de muren bij ons thuis. In de huiskamer lag een gelakte houten vloer en de<br />
meubelen oogden zo modern als het spul dat ik alleen kende uit de<br />
reclamefolders. Haar vader was nooit thuis en om hem was het mij allemaal te<br />
doen. Ik wilde weten hoe hij eruit zag, hoe hij praatte en hoe hij rook, maar ik<br />
moest geduld hebben tot hij de bibliotheek kwam openen en toen dit moment<br />
eenmaal was gekomen kreeg ik meer te zien dan waar ik op gehoopt had. In de<br />
bibliotheek zag ik een man met een vriendelijk gezicht de slijmerige woorden<br />
van de directeur aan horen. Ik luisterde half naar de toespraak van de schrijver<br />
die een hypnotiserende werking op mijn schoolgenoten leek te hebben en ik<br />
voelde mij ongelukkig omdat ik nog nooit een boek gelezen had. Na de opening<br />
sloop ik stiekem achter de gast met zijn dochters aan, zag hoe ze het<br />
Tolsteegplantsoen in renden en hand in hand huppelend richting het paleis<br />
gingen. Ik zag geen bekende schrijver of politicus meer, maar een vader met<br />
twee lieve dochters die als kleine kinderen door het leven zweefden. Ik besefte<br />
Pagina 28
plots dat je op verschillende manieren rijk kunt zijn en ik was op verschillende<br />
manieren arm.<br />
Pagina 29
14.<br />
Het enige groen dat ik in mijn jeugd zag lag tijdens het avondmaal op mijn bord<br />
weg te rotten. Een tuin hadden wij niet. Mijn geboortehuis herinner ik mij nog<br />
goed. Wij hadden een kleine binnenplaats met houten toilet aan de overzijde van<br />
de keuken. Ik haatte het om in de avond en de nacht door de kou en de regen<br />
naar de WC te moeten gaan. Zindelijk worden was misschien wel het domste<br />
wat ik als kleuter heb gedaan en zelfs nu nog, na al die verloren <strong>jaren</strong> en met al<br />
die luxe in huis, heb ik de lichte neiging om met een luier aan het bed in te<br />
duiken. Mijn moeder was wel blij met de afgesloten binnenplaats. Zij kon daar<br />
de was doen en de matten kloppen zonder vieze voeten in huis te krijgen. Mijn<br />
vader vond het allemaal maar niets. Hij hield van tuinieren en hij wilde niets<br />
liever dan de grond omspitten en groenten verbouwen. Mijn moeder was echter<br />
onverbiddelijk en als een soort verzet tegen het vrouwelijke gezag dat menig<br />
huwelijk teisterde in die dagen haalde mijn vader twee tegels naast de voordeur<br />
weg en plantte daar zijn eerste rozen.<br />
Mijn vader droeg altijd een zwarte baret om zijn kale hoofd tegen de kou te<br />
beschermen, een overblijfsel uit zijn leven als militair, en met de handen in de<br />
zak en met een sjekkie in de linkerhoek van zijn mond hield hij menig avondje<br />
wacht bij de rozen die maar niet tot bloei wilden komen tussen het beton. Mijn<br />
moeder kreeg in de loop van de tijd toch wat medelijden met de hardwerkende<br />
kostverdiener en zij beloofde mijn vader een volkstuintje als het financieel<br />
allemaal wat beter zou gaan met het gezin. Het duurde nog <strong>jaren</strong> voordat de<br />
droom van mijn vader uit kwam, maar toen het woeste land eindelijk aan zijn<br />
voeten lag was hij nog maar zelden thuis op de doordeweekse avonden en op de<br />
zaterdagmiddag. Ik gaf niets om tuinen, want ik wist niet wat ik miste, en ik gaf<br />
niets om groenten, want ik moest het eten, en toen mijn vader mij uitnodigde om<br />
een middagje mee te gaan was ik te verbouwereerd om nee te zeggen. De<br />
tuintjes lagen netjes in vierkanten bij elkaar. Ik zag overal grote houten huizen<br />
staan, de een nog mooier dan de ander, maar bij mijn vader stond alleen een oud<br />
vervallen hokje voor het opslaan van zijn gereedschap. Mijn vader vertelde mij<br />
dat de buren al <strong>jaren</strong> op het land woonden en dat hij ooit een huisje voor mijn<br />
moeder wilde bouwen, zodat zij hem in het weekend gezelschap kon houden. Ik<br />
geloofde het allemaal wel en ik wilde naar huis. Mijn vader was er echter trots<br />
op dat een van zijn zonen met hem was meegegaan en geduldig legde hij uit<br />
welke groenten hij aan het verbouwen was, hoe je de grond schoon moest<br />
Pagina 30
houden van onkruid en ongedierte en hoe je het gereedschap scherp hield. Ik<br />
was amper tien jaar oud, helaas te jong om te begrijpen wat de tuin en wat het<br />
samenzijn met een zoon voor hem betekenden, en ik kreeg op die middag<br />
spontaan een hekel aan tuinieren.<br />
Mijn eigen tuin ligt er redelijk verzorgd bij met het korte gras en de kortgeknipte<br />
haag. In de tuin werken zal nooit een hobby van me worden door een gebrek aan<br />
privacy, maar mocht ik ooit die ene speciale in mijn armen mogen nemen, dan<br />
beloof ik haar een rozentuin. Het enige wat ik hoef te doen is twee tegels<br />
weghalen bij de voordeur. Heb ik toch nog iets geleerd van mijn vader.<br />
Pagina 31
15.<br />
Een jeugdvriend vergeleek mij ooit met Napoleon. Ik vond dat aardig van hem,<br />
bedankte hem vriendelijk en negeerde zijn uitleg dat ik mijn geringe lengte<br />
compenseerde met dictatoriaal gedrag. Pas op volwassen leeftijd begon ik na te<br />
denken over mijn doen en laten in mijn jeugd en over hoe ik met mijn vrienden<br />
op straat om ging. Achteraf gezien besef ik dat ik bij spelletjes altijd de leider<br />
wilde zijn, dat ik bij het voetballen de aanvoerder was en dat ik bij het<br />
rondhangen op straat altijd wilde bepalen wat wij gingen uitvreten. Veel<br />
klachten heb ik niet gehad van mijn vrienden, en dat was ze geraden ook, maar<br />
ik moet eerlijk bekennen dat ik nu situaties uit mijn jeugd kan oproepen die de<br />
vergelijking van mijn vriend in een wat helder daglicht zet. Kort na mijn lagere<br />
school <strong>jaren</strong> bijvoorbeeld voetbalde ik altijd met een jongen uit de buurt. Hij<br />
heette Willem, was een jaar jonger en woonde met zijn ouders en oudere zus op<br />
de Croeselaan. Boezemvrienden waren wij niet, maar ik kwam wel eens bij hem<br />
thuis en zo leerde ik zijn familie kennen. Zijn vader was een klein oud mannetje<br />
dat kleding naaide met een ouderwetse trapnaaimachine en dat vond ik als kind<br />
maar verdacht. Zijn moeder was zelden thuis en zus lief, een mollig monstertje<br />
met lang haar dat als een rode kap over haar hoofd hing, kroop spontaan<br />
halfnaakt in bed als zij mij aan zag komen. Ik vond dat laatste maar niets en het<br />
enige wat ik kon doen was bij haar in bed kruipen en in haar oor fluisteren dat<br />
dit soort gedrag toch heel onfatsoenlijk was voor een jongedame van haar<br />
leeftijd. In de zomer gingen Willem en ik met tienertoer en wij reisden met de<br />
trein het hele land door. Wij bezochten steden, stranden en pretparken en wij<br />
gingen op jacht naar leuke meisjes die met ons wilden zoenen. Het was dus een<br />
zorgzame en fijne tijd en ik had er waarschijnlijk nooit over geschreven als<br />
Willem op een dag niet plots een waas voor zijn ogen had gekregen en mij te lijf<br />
was gegaan. Onze vriendschap was in een paar klappen voorbij.<br />
Echt slaan deed Willem mij niet. Het was meer aaien, zoals mannen die de hele<br />
dag achter een trapnaaimachine zitten dat doen als ze boos zijn en uit een soort<br />
beleefdheid gaf ik hem een paar klappen terug. Huilerig vertelde Willem mij dat<br />
hij er niet meer tegen kon, dat ik altijd maar alles voor hem besliste en dat ik<br />
nooit naar hem luisterde. Ik haalde mijn schouders op, zei dat ik hem de<br />
volgende ochtend zou ophalen voor de laatste dag van de tienertoer en ging alsof<br />
er niets was gebeurd naar huis. De volgende dag belde ik bij Willem aan en zijn<br />
moeder vertelde mij heel vriendelijk en ietwat bedroeft dat haar zoon niet meer<br />
Pagina 32
met mij wilde omgaan. Ik heb maar niet gevraagd naar zus lief; het arme mens<br />
had het al zo moeilijk.<br />
Het was niet de laatste keer dat ik mot had met wat je vrienden noemt en ik ben<br />
sportief genoeg om toe te geven dat ik soms wat last heb van mijn hormonen als<br />
ik in gezelschap ben van mannen, dat de jager en leider in mij soms verblindend<br />
werkt. Maar gelukkig heeft het leven mij intussen milder en rustiger gemaakt en<br />
ik zoek nu alleen nog uitdagingen in mijn werk en in mijn hobby’s, alleen of met<br />
iemand om wie ik geef, en de drang om in de groep te heersen heb ik<br />
grotendeels onderdrukt. Morgen maar eens aanbellen bij Willem.<br />
Pagina 33
16.<br />
Een paar minuten voordat de <strong>Utrechtse</strong> politieagent kranenburg wordt<br />
doodgeschoten fiets ik onbezorgd langs het garagebedrijf aan de Croeselaan dat<br />
later deze dag voor een kwartiertje wereldnieuws zal zijn. Het is donderdag en<br />
zoals altijd ga ik naar de platenzaak om de nieuwste hitlijst op te halen. Op een<br />
dak ligt verdekt een wout die verveeld zijn karabijn op mijn hoofd richt en<br />
punten scoort door mij van mijn fiets te blazen. Intussen draait een auto de<br />
garage binnen en is een gezin voor altijd in de rouw. De RAF terroristen Knut<br />
Folkerts en Brigitte Mohnhaupt ruiken meteen onraad als twee rechercheurs<br />
plots tevoorschijn komen en naïef op de vuurgevaarlijke Duitsers af lopen. De<br />
politieagenten hebben geen schijn van kans. Kranenburg kruipt zwaargewond<br />
naar een kroeg om de hoek en sterft in het bijzijn van de verbijsterde bezoekers,<br />
terwijl op het Veemarktplein een wilde achtervolging plaats vindt. Als ik naar<br />
huis fiets is het stil in Utrecht. Doodstil.<br />
Wij maken het allemaal een keertje mee in het leven. Je loopt op een haar na een<br />
stukje geschiedenis mis en je vindt het jammer dat je er niet bij bent geweest,<br />
zonder goed na te denken over de emotionele consequenties die de gebeurtenis<br />
heeft op de direct betrokkenen. Het overkwam mij in 1977. Stoer verhaalde ik<br />
op school over de avonturen die zich een paar honderd meter van mijn huis had<br />
afgespeeld. Hoe mijn ongebruikelijke beslissing om op de fiets naar het centrum<br />
te gaan voorkwam dat ik midden in een schietpartij terecht kwam en van mij het<br />
tweede dodelijke slachtoffer van de RAF in Nederland maakte. Ik vertelde over<br />
de arrestatie van een emotionele Knut die bruut tegen een hek werd gedrukt, ik<br />
beschreef een jonge vrouw die ik rennend richting het Centraal Station had<br />
gezien, misschien Brigitte die haar trein wilde halen, en ik sprak mijn verbazing<br />
uit over de rust die bij het café heerste, waar een paar minuten eerder een<br />
politieagent was gestorven. Mijn schoolkameraden luisteren afwezig, bijna<br />
gapend en gingen vervolgens verder met de waan van alledag, zoals dat ook<br />
gebeurde op de Croeselaan kort na de fatale schietpartij. Nederland was nog niet<br />
klaar voor politieke terreur.<br />
Pagina 34
17.<br />
Ik houd van straattheater. De opzet is vaak simpel. De artiest mengt zich onder<br />
het publiek en de interactiviteit doet de rest. Het is een uitvergroting van het<br />
dagelijkse leven waarin wij allemaal wel eens geconfronteerd worden met<br />
iemand die wij liever niet tegenkomen. Of juist wel. In mijn jeugd heb ik<br />
tientallen bijzondere ontmoetingen gehad en juist deze personen herinner ik mij<br />
het best. Iemand die ik niet snel zal vergeten is Arie, een jongen die bij mij op<br />
de Bloemstraat school in Utrecht zat. Hij was een tenger mannetje uit een<br />
problematisch gezin dat iedereen kende maar niemand had. Arie was altijd<br />
vriendelijk, beschouwde mij als een vriend en noemde mij altijd bij de verkeerde<br />
voornaam. Op school was Arie redelijk berucht. Het gebeurde regelmatig dat de<br />
politie langs kwam en de jongen mee nam. Het gerucht ging dat Arie gebouwen<br />
in de fik stak. Mijn moeder verbood mij om Arie mee naar huis te nemen en<br />
hoewel ik eigenwijs ben gaf ik mijn moeder gelijk; mijn speelgoed kon slecht<br />
tegen de hitte. Rond mijn tiende verjaardag verhuisde ik naar de Rivierenbuurt<br />
en het contact met Arie verwaterde. Tot ik op een dag allemaal sirenes hoorde.<br />
Ik rende samen met mijn vriendjes naar de straat waar een grote woning in lichte<br />
laaie stond en opgewonden keek ik naar de bluswerkzaamheden. Plots voelde ik<br />
een hand op mijn schouder en toen ik geschrokken omkeek zag ik Arie, die met<br />
een sigaret in de mondhoek grijnzend naar de vlammen keek.<br />
“Mooi, eh, Willem.”, was het enige wat hij zei en weg was Arie.<br />
Ik staarde hem als verlamd na. De stad stond in brand en de pyromaan wandelde<br />
op zijn gemak weg. Ik wist zeker dat Arie achter de brand zat en hij wist dat ik<br />
het wist, maar ik kon het niet over mijn hart krijgen de politie te informeren; hij<br />
was toch een broer. De laatste keer dat ik Arie zag was toen ik <strong>jaren</strong> later<br />
voorgoed de trein naar Friesland nam. Hij zwierf rond in Hoog Catharijne en<br />
hielp oude vrouwtjes die hem onvrijwillig een gulden per tas gaven voor het<br />
sjouwen. Arie begroette mij enthousiast toen hij mij herkende, bood mij een<br />
partnerschap aan voor een kwartje per klusje en liet mij meteen in de steek toen<br />
hij een nieuw slachtoffer zag lopen. Pas later in de trein realiseerde ik me dat<br />
Arie mij met de juiste voornaam had aangesproken. Het was blijkbaar zijn<br />
manier om mij te bedanken voor het feit dat ik hem er niet bij had gelapt toen ik<br />
de kans kreeg. Zelfs Arie heeft familie nodig.<br />
Pagina 35
18.<br />
En op dag elf schiep God de bal.<br />
Een deel van mijn jeugd<strong>jaren</strong> bracht ik door in het <strong>Utrechtse</strong> Oudwijk. Mijn<br />
familie woonde in de Hofstraat, in een huisje dat veel te klein was voor de<br />
baringsdrift van mijn moeder en een inwonende tante en het ruimtegebrek<br />
overdag werd eenvoudig opgelost door de tweede zoon van het gezin, die door<br />
zijn speelsheid te veel vierkante meter vroeg, zoveel mogelijk buiten te laten<br />
spelen. Ik vond het niet erg om op straat rond te hangen met mijn vriendjes. Er<br />
was toen een mild klimaat voor het trappen van rotzooi. Wij deden tikkertje,<br />
trokken aan bellen en haren en speelden Monopoly bij Arie thuis. De meeste tijd<br />
besteedden wij echter aan wat toch de grootste verslaving van<br />
achterstandsjongeren was in de <strong>jaren</strong> zestig: voetballen.<br />
De bal is een dom ding, zo blond als zusjes, en toch, als de bal aan mijn<br />
linkervoet lag, dan gebeurde er iets magisch. Ik was echt een straatvoetballertje,<br />
alles op techniek en gevoel, en geen vrouwenhart dat ooit zal ervaren wat het is<br />
om een bal te strelen. Voetballen deed ik in de Renstraat, tegen het blinde<br />
muurtje aan waar Willem van Hanegem ooit de basis legde voor zijn briljante<br />
carrière. Ik was door mijn lengte en snelheid duidelijk een van de sterren op de<br />
kleine ruimte, maar mijn afkeer voor clubjes en het gebrek aan geld voor de<br />
contributie hielden mij het Nederlands elftal dat in 1974 en 1978 zo glorieus de<br />
WK finale verloor. Ik had als linksbuiten niet tegen de paal geschoten in de<br />
laatste minuut.<br />
Bij het ouder worden gingen mijn vriendjes en ik naar de thuis- en<br />
uitwedstrijden van de plaatselijke FC. Het waren de roemruchte <strong>jaren</strong> waarbij<br />
wij als supporters regelmatig de wereldpers haalden met zingen, zuipen en<br />
vechten en het enige wat ons achteraf te verwijten viel over deze blijkbaar<br />
zwarte periode was dat wij onze dagelijkse bezigheden niet binnen de familie<br />
hebben gehouden.<br />
Tegenwoordig vraag ik mij af wat ik met mijn voetbaltalent had kunnen<br />
bereiken als ik in het heden was opgegroeid en niet in de blanke en arme<br />
maatschappij van de <strong>jaren</strong> zestig. Eerlijk gezegd vind ik het antwoord niet zo<br />
interessant. Ik had die mooie voetbalmomenten op straat voor geen goud willen<br />
Pagina 36
missen en laten we eerlijk zijn: het voetbaltalent van nu is het allochtone<br />
spiegelbeeld van de achterstandsjongeren uit de <strong>jaren</strong> zestig die aan de basis<br />
stonden van de grote successen van het Nederlands voetbal in de <strong>jaren</strong> zeventig.<br />
Alleen arme jongens kunnen goed voetballen. Gelukkig besefte God dat op dag<br />
elf.<br />
Pagina 37
19.<br />
Als muren kunnen praten dan slaap ik vannacht in het park op een bankje. Mijn<br />
leven zit vol geheimen, groot en klein, en ik voel zelden het verlangen anderen<br />
toegang te verlenen tot de bijna ondoordringbare wereld van mijn geweten. Ik<br />
verwerk de werkelijkheid van alledag het liefst in alle stilte, niet uit schaamde of<br />
valse trots, maar als een reflectie op mijn verlangen om mijzelf en anderen niet<br />
te beschadigen. Mijn grootste geheim stamt uit mijn vroegste jeugd. Mijn<br />
hersenen waren zich volop aan het ontwikkelen en ik leerde langzaam het<br />
verschil tussen wat goed en slecht en mooi en lelijk was. Het waren mijn tantes<br />
die mij bewust maakten van het feit dat ik op de een of andere manier anders<br />
was, bijzonder, zoals je wilt, en ik wist niet goed wat ik aan moest met de kleine<br />
aanwijzingen, de onschuldige opmerkingen of de ietwat plagende lachstootjes.<br />
Ongerust ging ik op zoek naar een voorbeeld, een steun binnen de familie,<br />
waaraan ik mijzelf kon spiegelen met het idee dat alles uiteindelijk wel goed zou<br />
komen. Ik hoefde niet lang te zoeken. Een oom, wiens naam ik niet zal noemen<br />
om een liquidatie van mijn vruchtbaarheid te ontlopen, droeg dezelfde erfenis in<br />
zijn genen met zich mee. Hij hield zijn geschenk niet geheim en leek er zelfs<br />
uitermate van te genieten. Ik vond dat bijzonder. Ik moest er niet aan denken om<br />
constant aan de verwachtingen te moeten voldoen, om altijd maar weer de<br />
lachsalvo’s te moeten ontwijken, om altijd maar weer het centrum te moeten<br />
zijn. Ik wilde als toeschouwer leven, buiten de kring van alle aandacht, als een<br />
baby in de buik van een moeder, die altijd voor me zorgde. Bij het ouder worden<br />
wist ik het geheim binnen de familie te houden en als je mijn vrienden uit mijn<br />
jeugd vraagt mij te beschrijven, dan zal je vele verhalen horen, van herkenbaar<br />
tot onzinnig, en niet een zal dat ene bijzondere noemen, dat ene dat ik zo goed<br />
verstopte door mijn verlegenheid, door mijn onzekerheid en door mijn verlangen<br />
mij onzichtbaar te maken op de achtergrond. Maar nu, bij het naderen van mijn<br />
tweede jeugd, verlies ik langzaam maar zeker de geremdheid die mij buitensloot<br />
en ik voel het onbedwingbare verlangen mijn geheim openbaar te maken, met de<br />
stellige zekerheid dat ik vanaf heden niet meer bij mijn moeder op visite kan<br />
gaan zonder haar de slappe lach te zien krijgen in de deuropening, maar ik<br />
verklap het toch: ik ben grappig!<br />
Pagina 38
FAMILIE<br />
Pagina 39
1.<br />
In mijn jeugd<strong>jaren</strong> waren alle volwassenen die het genoegen hadden over de<br />
lage drempel van ons huis te mogen struikelen mijn oom of tante. Nu heb ik<br />
persoonlijk niets tegen familie. Integendeel. Ik keek rond mijn verjaardag altijd<br />
uit naar het bezoekje van een bloedverwant en dat doe ik ruim dertig jaar later<br />
nog steeds, tevergeefs. Een gast die ik gedwongen tante noemde was een kleine<br />
vrouw met een bochel op haar rug. De tante die dus geen tante was, ik noem het<br />
zomaar even, had twee fascinaties in haar leven: de dood en kleine Fredrik. De<br />
arme vrouw leed ontzettend onder haar afwijking en volgens mijn moeder, die<br />
graag grapte dat tante last had van een verhoging, bracht haar vriendin elke dag<br />
uren op het kerkhof door in de hoop in een graf te worden gesleept om zo uit<br />
haar lijden te worden verlost. Ik was verbijsterd. Niet door de doodswens, want<br />
ik begreep als kind maar al te goed dat een mens ongelukkig kon worden van<br />
een afwijking die bij de gemiddelde mens tot spot en hoon leidde. Wat ik niet<br />
begreep was dat deze vereenzaamde vrouw ondanks al het tegenslag in haar<br />
leven nog de hoop had op een vroege dood. Ze moest toch begrijpen dat een<br />
dergelijk mazzeltje er ook niet in zat.<br />
Tante kwam regelmatig bij mijn moeder op bezoek en mijn vriendjes en ik<br />
reageerden altijd opgewonden als wij dat kleine vrouwtje aan zagen komen. Ze<br />
reed namelijk op een grote zwarte fiets met een zadel die in onze ogen tot de<br />
hemel reikte. Wij klommen brutaal op de fiets en deden of wij door de straat<br />
raceten. Bij de pedalen konden wij niet en vol bewondering keken wij toe hoe<br />
mijn tante, die niet mijn echte tante was, zo verzekerde ik mijn vriendjes met<br />
overdreven rechte rug, op de hoge fiets klom en moeiteloos weg reed. Voor ons<br />
was dit vrouwtje een reus en mijn vriendjes vertelden later ongetwijfeld aan hun<br />
kinderen over de gebochelde met de hoge zadel.<br />
Ik vond mijn tante aardig en dat gevoel bleek wederzijds. Al snel kreeg ik bij elk<br />
bezoekje een gulden, terwijl mijn broers en zussen jaloers toekeken. Het duurde<br />
niet lang en ik mocht een dagje bij haar thuis langskomen. Mijn tante woonde in<br />
een flat en ze had zowaar een badkamer met een douche. Een luxe voor een<br />
jochie uit de achterbuurt en ik mocht van mijn tante in bad. Onbewust draaide ik<br />
deur van de badkamer op slot voordat ik naakt onder de douche stapte en dat<br />
redde mijn maagdelijkheid. In elk geval voor even.<br />
Pagina 40
Ik stond neuriënd onder het stromende water tot ik plots de hendel van de<br />
badkamerdeur naar beneden zag zakken. Als versteend keek ik naar het tafereel.<br />
Iemand probeerde binnen te komen! Eerst zachtjes en voorzichtig, daarna met<br />
veel kabaal en ongenoegen. Het was mijn tante. Ik stond als tienjarige adonis<br />
naakt onder de douche bij een vereenzaamd vrouwtje dat nooit van de liefde had<br />
mogen proeven en hoe verlokkelijk rollebollen met een vrouw met een bochel<br />
voor een jongen met uitgehongerde hormonen ook kon zijn, ik voelde er niets<br />
voor om mijn tante te voeren. Ik rende snel naar de deur en hield de hendel<br />
stevig vast, terwijl mijn tante opdringerig vroeg of zij mij mocht helpen bij het<br />
afdrogen. Een kwartiertje later stond ik droog achter de oren op straat en tijdens<br />
het fietsen naar huis begreep ik voorgoed wat eenzaamheid was. Ik heb daarna<br />
nooit meer een gulden gekregen van mijn tante en ik moest dit tekort aanvullen<br />
met het verkopen van oud ijzer aan ongure opkopers. Door een kromme rug<br />
raakte ik van het rechte pad.<br />
Nu, vele <strong>jaren</strong> later, moet ik aan het kleine vrouwtje denken, dat uiteindelijk de<br />
rust vond die ze zo lang had gezocht. Ik wandel in mijn eentje door de bossen bij<br />
Appelscha en ik voel mij heerlijk vrij. Voor een paar uurtjes ben ik alleen op de<br />
wereld en geen enkel gevoel van eenzaamheid overvalt mij. Dit soort uitstapjes<br />
maak ik vaker, zeker in het voorjaar en in het najaar en ik schrijf er nooit over.<br />
Het is een ervaring die ik eigenlijk met niemand wil delen, ook niet in woorden,<br />
maar voor deze ene keer maak ik een uitzondering als herinnering aan een tante<br />
die geen tante was en toch wel weer. Op mijn tiende ging mijn fantasie met mij<br />
op de loop en ik heb er een hoge prijs voor betaald. Mijn tante zocht de<br />
eenzaamheid op het kerkhof in de hoop dat een engel haar naar de liefde zou<br />
leiden die ze zelf nooit had kunnen vinden en toen ze een jongen leerde kennen<br />
die ze aardig vond werd het moedergevoel in haar aangewakkerd. Ik was te jong<br />
om dat te begrijpen en ik voel mij na al die <strong>jaren</strong> een beetje schuldig over het<br />
feit dat ik het vereenzaamde vrouwtje van verkeerde dingen verdacht. Achteraf<br />
gezien was de man in mij aan het ontwaken en de verlangens die ik zag in mijn<br />
tante zaten in mijzelf en ik was nog niet klaar voor zulke gevoelens. Is mijn<br />
arme tante toch nog iets bespaard gebleven.<br />
Pagina 41
2.<br />
Op een dag werd er op het dak geklopt. Het was een ritmisch getrommel alsof<br />
God op visite wilde komen. Mijn moeder, die languit liggend op de bank werd<br />
genomen door een knappe held uit de bouquetreeks, trachtte het getik te<br />
negeren, zoals ze al het kabaal van het gezinsleven zoveel mogelijk langs zich<br />
heen probeerde te laten gaan, maar toen de lamp boven de salontafel een eigen<br />
leven ging leiden werd het haar toch teveel. Vloekend smeet ze haar minnaar op<br />
de grond, stapte in haar sloffen en stoof met een ongekende vaart de trap op. Ik<br />
hing verveeld voor de tv rond en was toe aan een beetje afleiding. Nieuwsgierig<br />
rende ik mijn moeder achterna in de hoop een vreselijke scene mee te maken.<br />
Op de bovenverdieping wilde mijn moeder de kamer van mijn oudste broer<br />
binnenstormen, maar ze hervond zich, ordende het haar en klopte op de deur. Ik<br />
was twaalf, ongeduldig en onbeleefd en ik smeet zonder op toestemming te<br />
wachten de deur open. Ik keek de kamer in en wat ik zag tartte mijn fantasie.<br />
Mijn broer stond als een balletdanser aan de grond genageld. Hij droeg een net<br />
pak met stropdas en aan zijn voeten kleefden lakschoenen die als zwart goud in<br />
het tapijt blonken. Ik staarde verbijsterd naar het tafereel en zelfs mijn moeder,<br />
die met zeven schapen toch wel wat gewend was, viel even stil. Mijn broer<br />
bevroor voor enkele seconden toen hij ons zag staan, nam daarna snel de<br />
normale houding aan en vroeg met ingehouden woede wat wij kwamen doen.<br />
Mijn moeder klaagde over het kabaal en mijn broer verklaarde dat hij die avond<br />
moest afdansen en dat hij de bewegingen moest oefenen. Ik begreep er niets van<br />
en toen mijn moeder na het nodige gekibbel als verliezer afdroop vroeg ik aan<br />
mijn broer wat afdansen was. Mijn broer staarde mij kort geïrriteerd aan, kreeg<br />
toen blijkbaar een goed idee en vroeg of ik vanavond iets te doen had.<br />
“Ik moet afdansen met een vriendin en het zou leuk zijn als wij daar wat foto’s<br />
van hebben. Kijk, brons en zilver heb ik al.”<br />
Ik bekeek de twee sterren en de certificaten die erbij hoorden en ik realiseerde<br />
mij plots dat mijn broer heel goed in dansen moest zijn. Ik was altijd in voor een<br />
uitstapje en na het warme eten stond ik met jas en fototoestel klaar voor wat op<br />
latere leeftijd een hobby werd: het schieten van vreemde mensen.<br />
Plots mocht ik niet meer mee van mijn broer.<br />
“Heb je geen nette kleding?”, wilde onze dandy weten. “En dan die schoenen.<br />
Ze zijn helemaal versleten.”<br />
Pagina 42
Ik keek naar beneden en ik zag de bruine helden die aan de punten bijna blank<br />
waren. Het was het enige paar schoenen dat ik had en ik wilde er geen afscheid<br />
van nemen. Ik kon toch moeilijk met lakschoenen het voetbalveld op stappen.<br />
Na elk gescoord doelpunt zou ik alert moeten zijn op ongewenste intimiteiten.<br />
Mijn broer liep onrustig heen en weer, keek op zijn horloge en mompelde dat<br />
het te laat was om nieuwe kleding en schoenen te kopen. Ik deed mijn jas weer<br />
uit, gaf het fototoestel terug en zei tegen mijn moeder dat het toch wel jammer<br />
was dat wij straks geen foto’s hadden van het moment dat haar oudste zoon<br />
goud haalde. Een uurtje later stapte ik mijn met broer de dansschool binnen.<br />
Het dansinstituut bleek in een kelder aan de Oude Gracht te zijn. Er hingen<br />
allemaal vreemde mensen rond met een nummer op de rug en ik voelde mij als<br />
een goudvis in een haaienkooi. Meteen na binnenkomst werd ik lastig gevallen<br />
door een jongedame die wilde weten met wie ik was gekomen. Ze bleek mijn<br />
broer te kennen, noemde hem een lieve en intelligente jongen en toen ze mijn<br />
schoenen zag giechelde ze spottend. Geïrriteerd verstopte ik mij in de massa.<br />
Mijn broer had nauwelijks aandacht voor me, vergat mij iets te drinken aan te<br />
bieden en deed vervelend toen hij besefte dat ik geen foto’s maakte. Het dansen<br />
was nog niet begonnen, maar mijn broer wilde graag sfeerfoto’s, zoals hij het<br />
noemde, en ik begaf mij onder het danspubliek voor het vastleggen van een<br />
stukje geschiedenis. De danspartner van mijn broer bleek een kop groter te zijn<br />
dan haar maatje en ik grinnikte gemeen. Tijdens het afdansen keek ik verbaasd<br />
naar de bewegingen die werden gemaakt. Alles bleek ingestudeerd en<br />
gearrangeerd te zijn. Spontaniteit leverde strafpunten op. Mijn broer kon veel<br />
beter dansen dan zijn partner en telkens als hij door zijn knieën zakte bleef zij<br />
als een paal rechtop staan, zodat mijn broer nog kleiner leek dan hij al was en<br />
juist op dat moment klikte ik vrolijk op het knopje van het fototoestel. Na het<br />
afdansen was de spanning te snijden en toen mijn broer eindelijk het gedroomde<br />
goud in handen had ging ik met een ontevreden gevoel naar huis. Het was de<br />
eerste en de laatste keer dat ik in een dansschool was. Dansen moet je niet leren,<br />
dansen doe je gewoon. En de foto’s? Die hebben wij nooit te zien gekregen.<br />
Pagina 43
3.<br />
De hormonen van de man en de tijdsgeest bepalen het lot van de vrouw. Voor<br />
mijn moeder was het niet anders. Zij groeide op in een nest van elf personen, de<br />
jong overleden kinderen niet meegeteld, en het was voor mijn moeder niet meer<br />
dan normaal om zelf ook een groot gezin te stichten. Zij was negentien toen ze<br />
trouwde met een zes jaar oudere beroepsmilitair en tot haar vierendertigste lag<br />
ze barend in bed, terwijl ze dromerig door het raam naar buiten keek, zoals een<br />
van haar zonen later ook altijd deed als hij gevangen zat in een klaslokaal. Mijn<br />
moeder kon niet goed overweg met de verplichtingen die bij het ouderschap<br />
hoorden en bij het vorderen van de leeftijd vluchtte ze graag weg in haar eigen<br />
werkelijkheid, ver van de zorgen die het leven nu eenmaal met zich meebracht.<br />
Als kind vond ik het logisch dat mijn moeder altijd thuis was. Zij waste mijn<br />
luiers, kookte mijn eten, maakte mijn wieg op en gaf mij met de mattenklopper<br />
als ik dingen deed die jongens van mijn leeftijd leuk vonden om te doen. Ik was<br />
dan ook verrast en wellicht geschokt toen ik ontdekte dat mijn moeder elke<br />
week een uitstapje had. Mijn vader zei er niet veel over.<br />
“Het is iets van de vrouwen.”, sprak hij met een zorgelijke blik in zijn ogen als<br />
ik er naar vroeg en als man in wording voelde ik de spanning die in deze<br />
woorden lag. Het was iets van de vrouwen en dat zou nu nog zo zijn geweest als<br />
ik niet op een avond iets had gedaan wat bij elke fatsoenlijke zoon die van zijn<br />
moeder hield tot een levenslang schaamtegevoel zou leiden: ik bespioneerde<br />
mijn moeder.<br />
Op zomaar en lenteavond mocht ik buiten voor de deur spelen. Mijn moeder<br />
pakte haar fiets, gaf me een zoen en zei dat ik voor het donker binnen moest<br />
zijn. Ik knikte braaf en staarde nieuwsgierig het vrouwtje na dat blijkbaar een<br />
geheim had dat ze niet met mij wilde delen. Mijn vader lette nooit op mij en ik<br />
besloot mijn moeder stiekem achterna te rennen. Echt ver lopen was het niet. Ik<br />
kende de weg in de wijk en ik wist al snel waar mijn moeder naartoe ging. Het<br />
clubgebouw van het Leger des Heils aan de Lange Nieuwstraat. Ik zag alleen<br />
vrouwen bij de ingang staan en ik kende alle gezichten en namen. Het was tante<br />
Jopie die mij kookles gaf op de maandagavond, het was tante Dickie die altijd<br />
een plekje op de eerste rij voor mij vrij hield als er een film werd gedraaid en het<br />
was tante Ans die mij elke zondagochtend een enkeltje Hel beloofde als ik niet<br />
braaf voor haar ziel bad.<br />
Pagina 44
Toen de vriendinnen van mijn moeder eindelijk binnen waren sloop ik als een<br />
panter het gebouw in. Ik kwam in een lange gang met meteen links een lokaal<br />
waar elke week naai- en borduurlessen werden gegeven aan de kinderen uit de<br />
buurt. Deze ruimte was nu echter leeg en ik opende zachtjes de deur rechts naar<br />
de grote zaal waar in het weekend de bijeenkomsten van het Leger des Heils<br />
werden gehouden en waar ik ooit per ongeluk en achteraf met veel plezier de<br />
kapitein een blauw oog had geslagen tijdens een judo les. Ik hoorde echter niet<br />
het gerammel van tamboerijnen en het smekende gezang van de officieren. Ook<br />
hier was mijn moeder dus niet. Boven mijn hoofd klonk echter het gekraak van<br />
vloerplanken en ik liep met hart in de keel de smalle trap op, biddend dat mijn<br />
moeder haar mattenklopper thuis had gelaten.<br />
Boven aan de trap zag ik in een lokaal een bijna surrealistische scene. Mijn<br />
moeder zat breiend aan een tafel met een kop koffie en een bijbel voor zich.<br />
Haar vriendinnen zaten als zusjes om haar heen en ik zag hoe mijn moeder het<br />
middelpunt was, hoe ze hard en vrolijk lachte om de grove grappen, hoe ze de<br />
mannen in het algemeen bespotte en hoe ze gelukkig als een klein meisje haar<br />
geheimen en zorgen deelde. Ik zag een vrouw die ik niet kende, een vrouw<br />
zonder spanningen en tranen op haar gezicht, een vrouw die van het leven hield,<br />
en deze onbekende vrouw was mijn moeder. Het was misschien het<br />
schokkendste beeld dat ik in mijn eerste levens<strong>jaren</strong> zag en zelfs nu nog, bijna<br />
veertig jaar later, kan ik de beelden van toen nog nauwelijks plaatsen als ik bij<br />
mijn moeder op visite ben. Het lot camoufleert de ziel wel heel tergend bij<br />
sommige mensen.<br />
Pagina 45
4.<br />
Bij ons thuis was het altijd oorlog. Mijn vader was in de <strong>jaren</strong> veertig de<br />
opwinding van de slachtvelden net misgelopen en hij verwerkte dit verdriet<br />
simpel door meteen na het tekenen van de wereldvrede dienst te nemen bij de<br />
landmacht, in de veronderstelling dat de slechte verliezers zo verstandig zouden<br />
zijn om ons land op een voor hem wat geschiktere moment opnieuw binnen te<br />
vallen. De gedroomde aanval kwam echter niet en mijn vader verschoot<br />
teleurgesteld zijn kruit in de warme schoot van mijn moeder die al snel drie<br />
pseudo-Canadezen had rondlopen.<br />
Mijn vader was trots op zijn uniform en op de wetenschap dat hij zijn vaderland<br />
mocht verdedigen tegen niemand in het bijzonder en hij deed zijn uiterste best<br />
om in conditie te blijven. Hij hield regelmatig in vol ornaat exercities in de<br />
slaapkamer, compleet met een speelgoedgeweer op de schouder, met mijn<br />
hoogzwangere moeder als strenge sergeant, die al snel het bange vermoeden<br />
uitte dat haar man al tijdens de eerste de beste legeroefening de tragische<br />
verschijnselen van Shellshock had opgelopen. Voor het slapen gaan vertelde<br />
mijn vader ons graag spannende verhalen over zijn avonturen in de tweede<br />
wereldoorlog. Hoe hij als veertienjarige in de winter met de soldaten richting de<br />
Russische grens trok en in ruil voor een stuk brood als uitkijk op een Jeep stond,<br />
wachtend op de Duitse bommenwerpers die dood en verderf brachten. Mijn<br />
vader vertelde de verhalen met een glimlach, alsof hij intens genoot van zijn<br />
herinneringen aan deze vreselijke tijd, maar wellicht genoot hij slechts van de<br />
dromen die hij altijd met zich mee droeg en wilde hij deze beelden graag met<br />
ons delen. Het feit dat ik zijn zoon ben geeft al een beetje aan waar de waarheid<br />
gezocht moet worden.<br />
Mijn vader was meestal alleen in het weekend thuis en mijn moeder vond dat<br />
maar niets. Zij sliep niet graag eenzaam in, bang dat ze was voor alles wat<br />
vreemd en onbekend klonk in de nacht en het gebeurde dan ook regelmatig dat<br />
zij de kinderen wakker maakte om samen op een stoel in de keuken te luisteren<br />
naar het gedonder in het zwart. Het duurde dan ook niet lang en mijn ouders<br />
hadden constant ruzie om het feit dat mijn vader zo vaak afwezig was. De brave<br />
soldaat nam toen een besluit dat alleen met het hart kon worden genomen. Hij<br />
ruilde zijn uniform in voor een witte schort van de warme bakker en hij sprak<br />
Pagina 46
met geen woord meer over wat achteraf misschien de mooiste <strong>jaren</strong> van zijn<br />
leven waren geweest: de diensttijd.<br />
Ik heb zelf nooit een uniform gedragen. Tot mijn dertiende verjaardag ging ik<br />
buiten het zomerseizoen elke woensdagmiddag met een vriendje naar het<br />
clubhuis van het Leger des Heils aan de Lange Nieuwstraat om voor een gulden<br />
een film te kijken. Na afloop speelden wij de film na die onze fantasie zo had<br />
geprikkeld voor anderhalf uur en ik kan mij niet herinneren dat wij ooit soldaatje<br />
speelden. Ik was Tarzan, Winnetoe of een andere held van het witte doek, maar<br />
de fascinatie van de oorlog heeft mij nooit te pakken gekregen. Ik wilde<br />
blijkbaar een echte held zijn en niet iemand die per ongeluk overleefde. Toen<br />
bekend werd dat mijn lichting was vrijgesteld van militaire dienst was ik<br />
opgelucht; nu hoefde ik mijn vader niet teleur te stellen.<br />
Bij het ouder worden vind ik het steeds moeilijker om te begrijpen waarom<br />
jonge mensen vrijwillig een uniform aantrekken en de oorlog in gaan en toch<br />
besef ik dat het soms niet anders kan. Ik woon in een van de laatste vrije landen<br />
in de wereld en daarom vind ik het belangrijk dat wij elk jaar de slachtoffers van<br />
de tweede wereldoorlog herdenken en de bevrijding op 5 mei vieren. Mijn vader<br />
heeft als jongen de oorlog meegemaakt en ik zal nooit weten welke avonturen<br />
hij tijdens die vijf zwarte <strong>jaren</strong> binnen en buiten zijn hoofd heeft beleefd en<br />
ondanks mijn afkeer van oorlog zou ik graag mijn vader nog eens in zijn<br />
uniform willen zien, niet als soldaat, maar gewoon als een vader die trots was op<br />
wat hij deed en waar hij voor stond. In de Hemel dient hij vast de vrede.<br />
Pagina 47
5.<br />
Bij mijn opa kwam de kogel van rechts. Het was in de winter van 1944. De<br />
Nederlandse regering in ballingschap riep op tot een staking bij de spoorwegen<br />
en de Duitsers reageerden hun frustraties af door willekeurig op werkweigeraars<br />
te schieten. Mijn opa, die als notoire dronkenlap iets te vaak te diep in het<br />
glaasje keek, overleefde de aanslag van de moffen ternauwernood, maar de<br />
verrassingsaanval van zijn grote liefde, mijn oma, was hem teveel en mijn opa<br />
verdween krankzinnig verklaard met lood in de schoenen en in de kop naar het<br />
gekkenhuis, waar hij dag en nacht huilde om het verlies van zijn gezin en zijn<br />
vrijheid. Mijn opa overleed ergens in de <strong>jaren</strong> vijftig. Ik heb hem nooit ontmoet<br />
en ik heb ook nooit een foto van hem gezien. Mijn oma heeft letterlijk alle<br />
sporen uitgewist. Het enige wat ik over mijn opa weet is dat hij op jonge leeftijd<br />
uit het oosten van het land vertrok om als semiambtenaar te gaan werken bij de<br />
spoorwegen in Utrecht. Mijn vader sprak nooit over de wraak van zijn moeder<br />
en ik vermoed dat hij als zoon liever in het verhaal van de kogel dan in het<br />
verhaal van de kegel geloofde. Ik begrijp het wel; ik ben ook een zoon.<br />
Pagina 48
6.<br />
Twee weken geleden overleed een jongere zus van mijn moeder. Zij is de eerste<br />
hemelreiziger van de ooms en tantes aan moederskant die persoonlijk heb<br />
gekend en ik realiseer mij plots dat ik nu in een fase van afscheid nemen zit.<br />
Mijn tante was een echte <strong>Utrechtse</strong> in woord en gebaar, klein en mollig, met een<br />
groot verlangen haar leven zoveel mogelijk liggend op de bank door te brengen<br />
en dat deed ze dan ook. Soms kwam ze bij mijn moeder op visite en mijn<br />
moeder zorgde ervoor dat haar favoriete lekkernij klaar stond. Het gele zaakje<br />
zat in een klein glaasje en het werd met de lepel gegeten. Mijn tante maakte mij<br />
graag wijs dat het vla was, maar ik kende het flauwe gevoel voor humor van<br />
mijn familieleden maar al te goed en haar aanbod om een hapje te nemen wees<br />
ik dan ook resoluut af. Mijn tante kreeg de fles altijd leeg en na elke glas werd<br />
ze vrolijker. Op een dag kon ik de verleiding niet weerstaan en na een eerste hap<br />
leek het of mijn keel in brand stond. In het glas zat geen vla, maar advocaat, een<br />
likeur die wordt bereid met eieren en alcohol, en sinds ik dat weet ben ik mijn<br />
tante op een heel andere manier gaan zien.<br />
Mijn tante was als enige van de zussen van mijn moeder nog ongetrouwd en dat<br />
feit leidde tot onrust binnen de familie. Een vrouw moest een man hebben en het<br />
leek erop dat mijn tante de rest van haar leven als oude vrijster liggend op de<br />
bank zou doorbrengen. Het bericht dat ze ging trouwen kwam dan ook als een<br />
schok. Er werd wekenlang geroddeld over haar minnaar, een oudere man die ze<br />
in het Leger des Heils had ontmoet. Het gerucht ging dat de man een toupetje<br />
droeg en dat leidde tot de vreselijkste grappen onder de andere zussen. Ik leerde<br />
mijn nieuwe oom pas kennen lang na het huwelijk. Mijn tante was intussen<br />
verhuisd naar haar nieuwe woning en mijn oom was toen ik voor het eerst op<br />
bezoek kwam in geen velden en wegen te bekennen. Mijn moeder vertelde mij<br />
dat mijn oom altijd in de schuur zat en dat hij alleen tevoorschijn kwam als mijn<br />
tante op een belletje drukte in de keuken. Hij wist dan dat de koffie klaar stond<br />
of dat het etenstijd was. Ik was nog een kind en dus redelijk onnozel en ik<br />
begreep er dus helemaal niets van dat mijn oom de hele dag in de schuur zat en<br />
ik wilde toch dolgraag zijn toupetje zien en ik deed toen het enige verstandige<br />
wat ik op dat moment als kind had kunnen doen: ik ging belletje trekken.<br />
Als een miniatuuruitgave van Mussolini stond ik met de handen in de zij op de<br />
komst van mijn nieuwe oom te wachten en toen de deur van de schuur eindelijk<br />
Pagina 49
open ging versmalde mijn ogen zich omdat mijn hersenen de beelden niet<br />
konden plaatsen. Ik zag een oud mannetje met een vriendelijke glimlach en<br />
belachelijk grote sloffen aan zijn voeten. Mijn oom aaide over mijn bol bij het<br />
langslopen, groette mijn moeder en ging op de bank zitten. Mijn tante staarde<br />
haar verovering met lichte verbijstering aan en vroeg wat hij kwam doen. Ik had<br />
zelf alleen maar oog voor het haar van mijn oom dat plat op zijn voorhoofd leek<br />
te zijn gelijmd. Mijn oom kreeg zijn koffie toch en de rest van middag mocht ik<br />
samen met hem in de schuur doorbrengen. Ik zag allerlei gereedschap staan.<br />
Mijn oom bleek in zijn vrije tijd schoenen te repareren en ik moet eerlijk<br />
bekennen dat ik totaal ongeïnteresseerd luisterde naar zijn uitleg hoe je nieuwe<br />
zolen aanbracht onder schoenen. Boeiender vond ik zijn tweede hobby:<br />
postzegels verzamelen. Ik had zelf totaal geen hobby’s, Mijn vrije tijd ging<br />
weliswaar volledig op aan het rennen achter een bal aan, maar dat zag ik meer<br />
als een noodzakelijke bezigheid voor een jongen, zoals eten, drinken en slapen<br />
dat ook waren. Mijn oom opende allerlei boeken en liet mij de prachtigste<br />
postzegels zien. Enthousiast pakte ik een postzegel uit een boek en bekeek het<br />
plaatje van dichtbij. Mijn oom liep prompt rood aan en zijn toupetje begon te<br />
zweven. Ik mocht de postzegels alleen met een pincet uit het boek halen en<br />
bekijken met een vergrootglas. Een uurtje later ging ik met mijn eerste<br />
postzegelverzameling naar huis en mijn nieuwe oom en ik waren vanaf dat<br />
moment de beste vrienden.<br />
Mijn oom en ik sloten ons uren op in de schuur, bekeken de nieuwe aanwinsten<br />
en droomden hardop over postzegels die wij nooit zouden kunnen kopen. Als<br />
het belletje ging dronken wij zwijgend een kopje thee of aten een broodje,<br />
terwijl mijn tante liggend op de bank van haar vlaatje genoot. Als ik naar huis<br />
ging kreeg ik altijd een postzegel mee voor mijn verzameling, tot ergernis van<br />
mijn tante die het maar geldverspilling vond, en in de loop van maanden had ik<br />
zoveel zegels gekregen dat mijn boek helemaal vol zat. Trots liet ik mijn<br />
verzameling aan mijn moeder zien en het enige wat zij zei was dat ik straks ook<br />
een toupetje nodig had als ik nog meer tijd in die koude schuur zou<br />
doorbrengen. Ik trok mij niets aan van deze spot en ik zou vandaag de dag nog<br />
steeds samen met mijn intussen zwaar bejaarde oom in het schuurtje zitten als<br />
een schoolarts mijn verzameling niet in het zoutzuur had gegooid.<br />
Op de lagere school werd ik elk jaar door de schoolarts gekeurd. De oren en<br />
ogen werden nagekeken, de balletjes werden geteld en het hart werd beluisterd.<br />
Pagina 50
Zo kwam ik erachter dat ik twee kleuren niet kon zien, een nuance van groen en<br />
een nuance van blauw. Niet echt schokkend vond ik zelf, want ik kon het<br />
verschil tussen blauw en groen echt wel zien, maar de schoolarts had blijkbaar<br />
nooit een cursus communiceren gevolgd en zei volledig verkeerde dingen tegen<br />
een kind. Hij bromde braaf op wat ik allemaal niet kon worden in mijn leven,<br />
zoals politieagent of piloot, en toen ik vertelde dat ik postzegels verzamelde<br />
begon hij satanisch te lachen.<br />
“Hoe kun je nu postzegels verzamelen als je kleurenblind bent?”, wilde de witte<br />
jurk weten. “Je kunt toch nooit zien of een postzegel geld waard is.”<br />
Ik verdedigde mijzelf met de opmerking dat ik alleen postzegels verzamelde die<br />
ik mooi vond en dat de waarde mij niets zei. De pestkop bleef echter jennen en<br />
na de keuring werd ik lichamelijk gezond verklaard en was ik rijp voor de<br />
psychiater. Thuis bekeek ik nog eenmaal mijn verzameling, borg het boek op in<br />
de kast en gaf de postzegels later weg aan een jonger broertje dat dacht dat het<br />
plakkertjes waren. Bij mijn oom ging ik niet meer op bezoek. Sindsdien<br />
verzamel ik niets meer en ik denk tegenwoordig alleen nog in het rood en het<br />
geel, want de kleuren van mijn jeugd kan ik gelukkig wel zien. Dat was de<br />
schoolarts ontgaan.<br />
Tante Truus werd 67 jaar.<br />
Pagina 51
7.<br />
Ik zag ooit mijn oudste broer bij de bushalte staan. Hij zat netjes in het pak en<br />
zijn haar stond stijf van het lak. Ik was zelf op oorlogspad om de eer van de<br />
plaatselijke FC te verdedigen, een vlag zat als Schotse rok om mijn middel en<br />
mijn lange haren werden bijeengehouden door een sjaal die strak om mijn hoofd<br />
was gebonden. Ik ging aan de andere kant van het bushokje staan, mijn broer<br />
knikte kort als begroeting en staarde zwijgend voor zich uit. Hiermee is onze<br />
relatie helemaal verteld. In de bus ontmoette ik mijn vrienden, er werd<br />
gezongen, er werd gelachen, er werd geschreeuwd en tussen al het plezier door<br />
staarde ik af en toe mistroostig naar mijn broer die stilletjes voor in de bus zat.<br />
Ik had op dat moment graag willen weten wat er in zijn hoofd om ging, hoe hij<br />
over mij dacht en of hij zich voor mij schaamde, maar ik besefte plots dat onze<br />
karakters teveel verschilden, dat hij somber en hoogbegaafd was en ik<br />
onbezorgd en laagbeschaafd en dat wij beiden het slachtoffer waren van de<br />
oneerlijke vooroordelen en verwachtingen van anderen. Op een dag kreeg ik<br />
daar een mooi voorbeeld van.<br />
Ik speelde na mijn schooluren buiten, maar ik moest mij altijd eerst thuis melden<br />
en dat deed ik dan ook braaf die middag. Ik rende het huis in, riep dat ik met<br />
etenstijd thuis zou zijn en wilde weer naar buiten stappen tot ik plots mijn<br />
moeder in shock in de gang zag staan. De slaapkamer van mijn oudste broer<br />
stond wijd open en ik zag een enorme zwarte brandvlek op het behang zitten.<br />
Mijn moeder was helemaal van slag en ze mompelde iets over de oorlogs<strong>jaren</strong><br />
en hoe bang ze was geweest voor de bommen. Ik verzekerde haar dat de vrede al<br />
tijden was getekend, maar ik drong niet echt tot haar door. Langzaam kreeg ik te<br />
horen wat er was gebeurd. Mijn moeder zat koffie te drinken toen ze een zeer<br />
harde klap hoorde. Ze vluchtte in paniek naar de gang en ze zag rook uit de<br />
kamer van mijn oudste broer komen. Mijn broer had een experimenteerdoos<br />
gekocht en zijn eerste experiment was meteen de laatste geweest. Mijn moeder<br />
was door de schok uit haar slof geschoten en dat was haar eersteling duidelijk<br />
niet gewend en gefrustreerd was hij voor de uitzondering weer eens van huis<br />
weggelopen.<br />
“Je had moeten zien hoe hij naar mij keek.”, jammerde mijn moeder overdreven.<br />
“Het leek wel of hij mij iets wilde aan doen. Ik ben als de dood dat hij straks<br />
weer thuis komt.”<br />
Pagina 52
Ik wierp tegen dat wij in een van de armste wijken van het land woonden en dat<br />
je hier alleen veilig over straat kon als je keek alsof je elk moment je moeder<br />
kon vermoorden, maar het arme mens was niet in de stemming voor een grapje<br />
en ze leek maar niet te begrijpen dat juist haar oudste zoon nu voor zoveel<br />
ellende zorgde.<br />
“Dat ik jouw zus uit de stront moet halen of dat jij van school wordt getrapt,<br />
daar kan ik mee leven. Maar je broer was altijd zo braaf, zo netjes en zo<br />
zorgzaam.”<br />
“Hij probeerde je wel op te blazen.”, merkte ik fijntjes op, maar mijn moeder<br />
zag en hoorde mij al niet meer.<br />
In de slaapkamer zag ik de restanten van de experimenteerdoos op de grond<br />
liggen, speelgoed dat ik mijzelf nooit cadeau zou geven om niet aan bepaalde<br />
verwachtingen te moeten voldoen, en, hoe gemeen ook, ik lachte stiekem om het<br />
hele gebeuren dat ik graag op de eerste rij had willen meebeleven. Het leven is<br />
een grote klucht en het wordt allemaal nog grappiger als de held de rol van het<br />
slachtoffer speelt die je zelf altijd gedwongen moet spelen. Voor even was mijn<br />
oudste broer voor mijn gevoel echt mijn broer. Iemand met wie ik mij kon<br />
identificeren, iemand met wie ik lekker rotzooi kon trappen en ik vond het<br />
jammer dat wij niet samen dit avontuur hadden beleefd. Had hij dat maar voor<br />
vijf minuten ingezien.<br />
Pagina 53
8.<br />
Het zijn altijd de aardige mensen die ontsporen. Je kijkt verrast op als de<br />
sympathieke buurman zijn gezin uitmoordt, je fronst je wenkbrauwen als de<br />
vegetariër van kantoor zijn vriendin opeet en je hangt maar wat voor de TV als<br />
je partner met je beste vriend in bed ligt. Je kunt dus bijna niemand vertrouwen<br />
en ik verstop dan ook alle messen voor het slapen gaan. Ik ben namelijk de<br />
leukste thuis.<br />
Er zijn ook mensen die je nooit teleurstellen. Mijn oom, ik neem hem maar even<br />
Gijs, was zo’n man. Hij was een oudere broer van mijn vader, hoofd van een<br />
groot gezin en zwaar verslaafd aan de drank. Echt goed kende ik mijn oom niet.<br />
Mijn moeder wilde niet dat haar zwager langs kwam en als hij toch aanbelde dan<br />
liet zij hem koud voor de deur staan. Oom Gijs was getrouwd met een echte<br />
<strong>Utrechtse</strong>. Zij was een kop groter dan mijn oom, onaantrekkelijk in mijn<br />
kinderlijke ogen en gezegend met een rauwe stem die perfect paste bij de<br />
grachten van de <strong>jaren</strong> zestig. Mijn tante kon het goed vinden met mijn moeder.<br />
Ze dronken samen koffie, gingen samen naar de vrouwenbond en treurden<br />
samen over het feit dat het leven niet had gebracht waar ze als jonge meisjes op<br />
gehoopt hadden. Soms ging ik met mijn moeder mee op visite bij mijn tante en<br />
ik voelde altijd een spanning als ik het huis van mijn familie binnenstapte. Ik<br />
kende de verhalen over de drankzucht van mijn oom en neven, over de<br />
vechtpartijen onderling en over de angst van de buurtgenoten voor het gezin dat<br />
regelmatig de lokale kranten haalde maar al te goed en ik vreesde al meteen bij<br />
binnenkomst te worden gemolesteerd. Gelukkig was mijn tante een vrouw.<br />
Mijn oom was nooit thuis als wij langskwamen. Het was een stille afspraak<br />
tussen mijn moeder en mijn tante en ik vond dat wel plezierig. Ik speelde<br />
voornamelijk met het oudste nichtje, dat ik zo goed kende van mijn bezoekjes<br />
aan mijn favoriete oma, liet de plagerijen van de grote neven dapper over me<br />
heen gaan en bedankte verschrikt als ik werd uitgenodigd om een nachtje te<br />
blijven slapen. Na elk bezoekje verliet ik opgelucht het huis en tegelijkertijd<br />
verbaasde ik mij erover hoe gezellig het eigenlijk bij mijn tante was. Het was<br />
voor mij dan ook lastig om een eerlijk beeld te vormen over mijn oom en de<br />
invloed van zijn gedrag en alcoholverslaving op het gezin. Er moest uiteindelijk<br />
iets vreselijks gebeuren om de ware aard van mijn oom te kunnen herkennen en<br />
Pagina 54
sinds die dag luister ik met een heel ander gevoel naar de negatieve verhalen van<br />
mijn moeder; ik had mijn oom kunnen zijn.<br />
Op een oudejaarsavond bood mijn moeder mij een glas wijn aan. Ik was dertien<br />
jaar en ik had nog nooit een druppel alcohol gedronken. Stoer dronk ik twee<br />
glazen leeg en voordat ik het wist lag ik hard giechelend languit in de badkamer,<br />
terwijl mijn oudste broer bezorgd op de afgesloten deur bonkte. Ik was voor het<br />
eerst in mijn leven aangeschoten en ik bleek een vrolijk karakter te hebben dat ik<br />
door de drank niet langer kon verbergen. Ik was zo geschokt over de<br />
verandering in mijn persoonlijkheid en de hulpeloosheid die ik voelde toen ik<br />
niet langer kon stoppen met lachen dat ik spontaan besloot nooit alcohol te gaan<br />
drinken, een afspraak met mezelf die ik tot heden ben nagekomen. Het pijnlijke<br />
voorval was binnen een dag bekend bij de hele familie en ik kreeg van iedereen<br />
een drankje aangeboden. Mijn moeder vertelde mij dat ze er geen bezwaar tegen<br />
had als ik in het weekend een pilsje pakte, mijn vader noemde mij trots zijn<br />
favoriete zoon en de jongere broertjes en zusjes wilden nieuwsgierig weten hoe<br />
het was om dronken te zijn. Ik negeerde mij voor de situatie en ik vroeg mij af<br />
hoe de omgeving op mij had gereageerd als ik hetzelfde verborgen karakter van<br />
mijn oom had gehad. Ik zou vermoedelijk worden veroordeeld en gemeden en ik<br />
realiseerde mij dat mijn oom een ander leven had geleid als hij een vrolijke<br />
drinker was geweest en na een paar borrels giechelend op de grond had gelegen.<br />
Uiteindelijk was het niet de alcoholverslaving die mijn oom de das om deed,<br />
maar zijn ware aard, het boosaardige dat diep in hem zat en pas naar buiten<br />
kwam toen hij op een dag een drankje aangeboden kreeg. Mijn moeder speelde<br />
wel heel erg met vuur op oudejaarsavond.<br />
Pagina 55
9.<br />
De Oude Gracht in Utrecht stroomt als een fotocollage van mijn jonge <strong>jaren</strong><br />
door mijn hoofd. Ik kende goede en slechte tijden in het centrum van de wereld<br />
en alle beelden, positief en negatief, zijn mij even dierbaar, als een<br />
onaantastbaar bewijs dat de mensen die ooit iets betekenden in mijn leven geen<br />
fantomen zijn in mijn fantasie. Ik ben ontroostbaar bij de gedachte dat sommige<br />
gebeurtenissen zo vervagen door de tijd dat ze nog nauwelijks op te roepen zijn<br />
en dat van belangrijke contacten uit het verleden slechts een naam of een foto<br />
overblijft. Dit overkwam mij bij mijn oma aan vaderskans, die ik liefkozend<br />
opoe noemde, en bij een bijna even oud nichtje. We maakten samen een<br />
boottocht door de <strong>Utrechtse</strong> grachten toen ik een jaar of vijf, zes was en het<br />
enige wat ik mij daarvan nog herinner zijn de verhalen van mijn moeder. Kort<br />
na het uitstapje overleden mijn oma en mijn nichtje. Sindsdien worden de<br />
toeristen in Utrecht vergezeld van twee engelen tijdens hun rondvaart door de<br />
grachten en ik bleef alleen achter, zonder beelden.<br />
Ik heb twee foto’s van opoe in mijn bezit en ik koester ze als momenten uit een<br />
ver verleden. Mijn opoe was een kleine mollige vrouw met lang grijs haar in een<br />
knotje en met een bril met ronde glazen strak op het gezicht gedrukt. In mijn<br />
herinnering droeg opoe altijd lange zwarte rokken, die ze van winter tot zomer<br />
over elkaar heen droeg, als ringen in een stamboom, een voor elk jaar, en ik<br />
vond het als kleuter heerlijk om in haar rokken te kruipen en me te verstoppen in<br />
de schaduw van een grootmoeder die eindelijk de rust en de tijd had gevonden<br />
om een kind liefde en aandacht te kunnen geven. Opoe woonde in een hofje in<br />
het centrum van de stad. Ze had een zwaar leven achter de rug als hoofd van een<br />
problematisch gezin, dat in de oorlogs<strong>jaren</strong> ernstig bloedde onder het juk van de<br />
Duitse bezetter en dat bijna ten onder ging in de winter van 1944. Mijn opoe<br />
paste vaak op mijn nichtje en mij en ik maakte met veel plezier misbruik van<br />
haar verlangen om een goede oma te zijn voor haar kleinkinderen. Ik klom op<br />
tafels en kasten, ik sloot opoe op in het toilet, dat van buiten met een haakje op<br />
slot kon, ik smeet mijn eten door de woonkamer en ik sloeg met een hamer de<br />
houten schuur aan stukken. Ik vermaakte mij dus prima en als mijn moeder<br />
geschokt en beschaamd de schade opnam, dan mompelde opoe dat het haar<br />
schuld was. Ze was gewoon niet streng genoeg. Ik rende dan naar haar toe en<br />
klemde mij vast aan haar rokken, als teken dat ik van haar hield. En dat deed ik<br />
dan ook met heel mijn hart.<br />
Pagina 56
Van mijn overleden nichtje heb ik geen foto. Haar gezichtje bleef <strong>jaren</strong>lang in<br />
mijn hoofd hangen, omdat haar jongere zusje als twee druppels water op haar<br />
leek. Ik speelde echter nooit met dat meisje; engelen zijn nu eenmaal niet te<br />
vervangen. De afgelopen <strong>jaren</strong> stond ik regelmatig op de Oude Gracht bij de<br />
kiosk waar de rondvaartboten vertrekken, maar ik kocht nooit een kaartje. In de<br />
lente wil ik voor het eerst sinds mijn jeugd weer op de boot stappen. Als het niet<br />
te druk is natuurlijk, want ik wil graag tussen opoe en mijn nichtje zitten. Heb ik<br />
eindelijk de beelden die ik zo graag wil hebben.<br />
Pagina 57
10.<br />
Boven de schoorsteen in de huiskamer hangt een bijzondere foto uit 1965. Ik<br />
herinner me nog goed het moment dat de foto werd genomen. De herfst was<br />
bijna zonder kleur en de nachten duurden langer dan ik dromen kon. Ik mocht<br />
die middag niet buiten spelen van mijn moeder en juist op het moment dat ik een<br />
woedeaanval wilde simuleren werd er hard op het raam geklopt. Mijn ouders en<br />
een tante, die blijkbaar niet toevallig met een fototoestel op visite was, begonnen<br />
spontaan Sinterklaasliedjes te zingen en toen ik twee zwarte mannen met een<br />
lichte drankgeur de woonkamer binnen zag stormen wist ik meteen hoe laat het<br />
was. Ik werd verbannen naar Spanje. Niet veel mensen weten dat mijn<br />
geboorteplaats de eerste stad in Nederland was die de verjaardag van de<br />
goedheilige vierde. Mijn moeder was diepgelovig, maar de Kerstman kwam er<br />
bij ons niet in. Vijf december was de dag van de cadeautjes, hoe arm wij ook<br />
waren, en als mijn ouders geen geld hadden om Sinterklaas te financieren, dan<br />
sprong het Leger des Heils bij door wat Bijbels in te ruilen voor speelgoed.<br />
Lezen deden wij thuis toch niet.<br />
Ik vond die Sint met zijn knechtjes maar niets. Ik was als kind een slechte eter<br />
en overactief. Mijn moeder dreigde altijd met de zak van zwarte piet als ik mijn<br />
bord niet leeg at en elk jaar in december vreesde ik afscheid te moeten nemen<br />
van mijn geliefden en bekenden. Ik schrok dus van het ongewenste bezoek en ik<br />
verstopte mij snel achter een stoel. Mijn moeder en mijn tante lachten hard en<br />
riepen plagend dat zwarte Piet mij wel zou krijgen. Het knechtje speelde het spel<br />
maar kort mee, hij had blijkbaar niet veel zin in het ontvoeren van kleine<br />
onschuldige jongetjes, en toen ik eenmaal beloofd had om voortaan als een<br />
monnik door het leven te gaan gooide hij grijnzend een handvol pepernoten door<br />
de huiskamer. Ik rende hard achter het lekkers aan, terwijl mijn broertjes en<br />
zusjes braaf poseerden voor de foto met Sint en Piet. Mijn moeder kreeg mij met<br />
moeite voor de camera en juist op het moment dat mijn tante de foto nam stopte<br />
ik een handvol pepernoten in mijn mond. Het was de laatste foto van alle<br />
kinderen samen en ook al kwamen er later nog twee zusjes bij, vanaf die dag<br />
begonnen de eerste scheurtjes in ons gezinnetje te verschijnen en het was mijn<br />
oudste broer die als eerste van de kinderen de wijde wereld in trok en sindsdien<br />
onzichtbaar was op de foto’s die later zijn genomen. Hij was toen pas twaalf<br />
jaar.<br />
Pagina 58
11.<br />
Ik herkende haar meteen, ook zonder uniform. Het haar zat nog steeds in een<br />
knotje, maar was helemaal grijs verdord door het wegvallen van de <strong>jaren</strong> en de<br />
ogen die zo vaak op mij hadden neergekeken als ik op de knieën werd<br />
gedwongen om vergiffenis te vragen voor mijn zonden stonden nog eenzamer in<br />
het bollige gezicht dan dat ik mij herinneren kon. Zij bracht ooit angst in mijn<br />
hart en nu voelde ze zelf een onmiskenbare dreiging, terwijl ze half verstopt<br />
achter het gordijn van haar huiskamer de TV camera in staarde. En ik voelde<br />
medelijden met haar. Tante Ans was een van de vele vriendinnen van mijn<br />
moeder en een van die vrouwen die hun leven in dienst stelden van het Leger<br />
des Heils. Vanaf mijn derde levensjaar werd ik elke zondagochtend bij de<br />
zondagsschool afgezet als voorbereiding op een leven als heilssoldaat. Tante<br />
Ans was kinderloos en ongetrouwd en dus de ideale persoon om als een pseudomoeder<br />
de kleuters en peuters op te vangen en ik moet bekennen, dat deed zij<br />
met veel plezier en met veel zingen en knuffelen. Ik ging dan ook graag naar de<br />
bijeenkomsten. Meteen bij binnenkomst rende ik naar de zandbak en ik speelde<br />
braaf Adam en Eva na met de poppen die in het zand stonden. Zodra alle ouders<br />
en de oudere kinderen naar de grote zaal beneden waren gegaan om te<br />
onderhandelen over hun ziel moesten wij op een stoeltje gaan zitten. De poppen<br />
werden in de zandbak op een rijtje gezet en tante Ans, het lieve vrome vrouwtje<br />
dat zo graag onze mama wilde zijn, pakte de Bijbel en veranderde bij het lezen<br />
langzaam in een groen monster.<br />
De vertellingen uit de Bijbel werden gebracht als gruwelijke en bloedige<br />
toekomstbeelden en tante Ans versterkte de verhalen door de gebeurtenissen na<br />
te spelen met de poppen in het zand. Eva werd onthoofd, Kain werd ontmand en<br />
Judas werd levend begraven. Wij kinderen van de zondagschool zaten als<br />
versteend te kijken naar de bizarre en agressieve voorstelling en als tante Ans<br />
ons een zandheuvel beloofde als wij niet voldoende baden, dan vielen wij<br />
huilend op onze knieën om de Lieve Heer te vragen ons leven te sparen en om<br />
tante Ans versneld een plekje in de Hemel te geven. Al meteen na de eerste<br />
bijeenkomst begon ik stiekem met het bidden voor het slapen gaan en bij het<br />
opstaan. Ik bad voor de gezondheid van mijn ouders, voor mijn broers en<br />
zussen, voor alle overige mensen die ik persoonlijk kende en als ik nog een<br />
Pagina 59
eetje tijd over had ook voor mijn favoriete voetbalclub. Ik ging er vanuit dat<br />
God wel wist waar de prioriteiten lag.<br />
Tot mijn zevende verjaardag was ik het meest gelovige jongetje van de stad. Ik<br />
citeerde uit de Bijbel, collecteerde voor arm Afrika en maakte mijn eigen<br />
strijdkreet die ik voor een dubbeltje verkocht aan de dronkenlappen uit de buurt.<br />
Tante Ans was trots op me en als beloning voor mijn voorbeeldige gedrag mocht<br />
ik altijd de poppen in de zandbak klaar zetten voor de volgende executie. Ik<br />
begon meer en meer te beseffen dat mijn leven in dienst van de Heer moest<br />
staan en ik zou nu ongetwijfeld als een discipel het woord verkondigen als mijn<br />
moeder mij niet zonder enig mededogen had verteld dat ik niet meer naar de<br />
bijeenkomsten van tante Ans mocht omdat ik plots te oud was. Ik was geschokt.<br />
Huilend greep ik het been van mijn heldin vast, de engel, die zo lekker spannend<br />
de pis mijn onderbroek in kon praten en ik schreeuwde dat ik niet naar beneden<br />
wilde. Mijn moeder was echter onverbiddelijk, tante Ans keerde mij de rug toe<br />
en God deed of zijn neus bloedde. Twee uur lang zat ik verdrietig achter in de<br />
zaal, tussen een broertje en een zusje met uniform aan, terwijl er gepreekt en<br />
gezongen werd zonder dat het eng werd. Ik was verbitterd, stopte met bidden en<br />
weigerde nog langer naar de zondagschool te gaan. Ik was de eerste afvallige<br />
binnen de familie en ik merk na mijn overlijden wel of onze Lieve Heer mijn<br />
verzet sportief heeft opgevat. Mijn grafsteen heb ik in elk geval al klaar liggen:<br />
“Stop maar met bidden; ik ben er geweest.”<br />
Tante Ans zou begrijpen wat ik bedoel.<br />
Pagina 60
12.<br />
Mijn opa was fout na de oorlog. De vader van mijn moeder was een stevig<br />
gebouwde man, niet groot en zeker ook niet te klein van stuk, met het charmante<br />
uiterlijk van Kojak en met het karakter van de gehaaide Bruce uit Finding<br />
Nemo. Mijn opa was gewend de lakens uit te delen en de gehoorzaamheid die<br />
hij bij zijn kinderen had afgedwongen verwachtte hij ook van zijn kleinkinderen.<br />
De <strong>jaren</strong> vijftig en zestig brachten echter grote maatschappelijke veranderingen<br />
met zich mee, met wat ongewenste bijeffecten voor mijn opa. De politiek werd<br />
publiek bezit, de hippies deelden drugs en liefde uit en ik werd geboren.<br />
Mijn opa had in naam Duits bloed en dat was in zijn sympathie voor de<br />
Oosterburen duidelijk te merken. Al kort na de tweede wereldoorlog ging hij in<br />
Duitsland op vakantie, de voetbaluitzendingen bij de ARD werden nooit<br />
overgeslagen en in de kast lag een stapel lp’s met schlagermuziek. Mijn moeder<br />
was nooit zo spraakzaam over de vijf zwarte <strong>jaren</strong> die twee van de elf kinderen<br />
het leven kostten. Zij vertelde mij ooit dat haar vader een soort burgerwacht was<br />
tijdens de bezetting en dat hij zo deportatie naar Duitsland wist te voorkomen. Ik<br />
vond het maar een vreemd verhaal, maar ik heb nooit nostalgische foto’s gezien<br />
van familieleden die na de bevrijding kaalgeschoren door de straten van Utrecht<br />
werden gesleept en ik ga er dus maar vanuit dat er geen schaamte kleeft aan<br />
onze familiegeschiedenis.<br />
Erg aardig vond ik mijn opa niet. Hij was ruw in de omgang, was dominant en<br />
vond het heerlijk om anderen te pesten. Mijn moeder ging elke zaterdag bij haar<br />
ouders langs. Ik mocht meestal met haar mee en voordat ik in het kinderzitje<br />
werd gezet kreeg ik het voor mij intussen bekende verhaal te horen. Rustig op de<br />
bank zitten, niet de hond aanhalen, beleefd zijn tegen opa en vooral oma met<br />
rust laten, want zij is ziekelijk en zij kan niet goed tegen drukte. Ik voelde mij<br />
dan ook nooit thuis in het koude huis en toen mijn opa mij op een dag plots een<br />
vraag stelde verstarde ik helemaal. Hij zag dat ik naar het orgel zat te staren en<br />
hij vroeg mij of ik van muziek hield. Ik knikte en mijn opa beweerde dat hij elk<br />
liedje kon spelen dat ik kon noemen. Hij zag aan mijn gezichtsuitdrukking dat ik<br />
hem niet geloofde, ging achter het orgel zitten en daagde mij uit om een nummer<br />
te noemen. Ik was nog veel te jong voor een muziekbibliotheek in mijn hoofd en<br />
ik kon zo snel niet een titel noemen. Mijn opa ergerde zich hardop, wilde mij<br />
dwingen een liedje te noemen en juist op het moment dat ik in huilen wilde<br />
Pagina 61
uitbarsten zag ik een Duits souvenir aan de muur hangen. Ik wist niet veel van<br />
de oorlog en de betekenis van vaderlandsliefde was mij nog vreemd, maar ik<br />
herinnerde mij wel dat wij op school het eerste couplet van het Wilhelmus<br />
hadden geleerd en toen ik dat liedje noemde ontplofte mijn opa bijna.<br />
“Dat is toch geen lied.”, schreeuwde hij en hij gooide de klep van het orgel<br />
dicht. “Dat ga ik echt niet spelen.”<br />
Mijn oma, die altijd wat afwezig op de bank zat en nooit veel tegen me zei,<br />
mompelde iets over beloofd is beloofd en met de pest in zijn lijf speelde mijn<br />
opa de eerste twee regels van het Wilhelmus. Zijn gezag was aan het<br />
afbrokkelen.<br />
Ik weet nu nog steeds niet waarom mijn opa het Wilhelmus niet wilde spelen.<br />
Was het de teleurstelling over het persoonlijke leed in de oorlogs<strong>jaren</strong>, was het<br />
de afkeer van het nationalistische denken dat zoveel slachtoffers had gemaakt in<br />
de twintigste eeuw of betekende het volkslied zoveel voor hem dat hij<br />
Wilhelmus niet zomaar wilde spelen als een of ander lied? Zelf denk ik niet<br />
graag in nationaliteiten of grenzen en de afkeer voor de Duitsers heb ik nooit<br />
gedeeld. Schuld is altijd individueel, en ik kan alleen maar hopen dat mijn opa<br />
dat gevoel met mij deelt als hij ergens in de geestenwereld om me heen dwaalt.<br />
Hebben wij samen toch iets gemeen.<br />
Pagina 62
13.<br />
Soms praat ik met Janneke. Niet hardop, want Janneke is dood. Op zomaar een<br />
avond werd mijn nichtje ernstig ziek. Ze kreeg hoge koorts en de huisarts vond<br />
het niet nodig om langs te komen. Haar vader tuurde de volgende ochtend bij<br />
ons door het raam en mijn moeder vroeg zich hardop af wat die zuiplap kwam<br />
doen. Eenmaal binnen vertelde mijn oom hard huilend dat zijn dochter die nacht<br />
was overleden. Janneke werd zeven jaar.<br />
Ik heb sinds die zwarte periode geen contact meer met de nabestaanden van het<br />
kleine meisje dat regelmatig mijn speelkameraadje was bij onze opoe thuis. Een<br />
paar jaar na haar overlijden heb ik samen met mijn moeder de laatste rustplaats<br />
van Janneke bezocht en ik was echt geschokt toen ik zag hoe verwaarloosd het<br />
graf erbij lag. Ik besloot ter plekke alles en iedereen te overleven; dan kon<br />
niemand mij vergeten.<br />
Broers en zussen en neven en nichten nemen op een bepaald moment afscheid<br />
van elkaar en vormen vol optimisme een eigen gezin, dat gedoemd is uiteen te<br />
vallen. Met Janneke zou ik nu ook geen contact meer hebben gehad, vermoed ik,<br />
maar haar vroege heengaan heeft haar een speciaal plekje in mijn hart bezorgd.<br />
Het zinloze lijden van mijn nichtje is een schrikbeeld dat ik steeds weer zie als<br />
ik naar een kind kijk dat mij dierbaar is. Naar de huisarts toe voel ik nog steeds<br />
woede en het onrecht dat deze man nooit verantwoordelijk is gesteld voor zijn<br />
falen heb ik nooit kunnen verwerken. Schuld en boete blijven onlosmakelijk<br />
met elkaar verbonden, maar alleen God spreekt recht.<br />
Pagina 63
14.<br />
Ergens in de <strong>jaren</strong> zestig vierden mijn ouders hun koperen bruiloft. Het was een<br />
onvervalst Utrechts volksfeestje. Er werd flinke gedronken en luidruchtig<br />
gesproken, de polonaise liep letterlijk door de straat en alle toen bekende<br />
smartlappen werden met dubbele tong de buurt in geslingerd. Ik was een jaar of<br />
zeven en ik volgde de spannende gebeurtenissen voornamelijk zittend op de trap<br />
in de gang nadat ik veel te vroeg naar bed was gestuurd door mijn moeder. De<br />
kleine woonkamer in de Hofstraat liep langzaam vol met familie en bekenden.<br />
Mijn tantes, die mij vertederd Pikkie noemden, wilden mij om de beurt zoenen,<br />
mijn opa schuurde gemeen grijnzend met zijn matig geschoren kin over mijn<br />
wang en mijn ooms smeten mij plagend tegen het plafond. Ik vond het allemaal<br />
amusant en ik vermaakte mij uitstekend. Samen met mijn oudste zusje<br />
verzamelde ik de confetti die over de hele benedenverdieping op de grond lag, ik<br />
lachte hard om mijn opa die met zijn sigaar een ballon liet knallen en niet wist<br />
dat er gas in zat en ik beledigde een tante door haar te vragen of ze alweer een<br />
ander had toen ik haar vriendje niet herkende. Het was dus een prachtige avond<br />
en als ik vol weemoed de vergeelde foto bekijk die ik van het feest in mijn bezit<br />
heb, dan proef ik de gezelligheid van die goede oude tijd die nooit meer terug<br />
komt en dan zie ik weer de schimmen van de familieleden die ik nauwelijks heb<br />
gekend. Het verleden lijkt soms alleen uit gemiste kansen te bestaan.<br />
Een familielid dat nauwelijks herinneringen bij mij oproept en dat prominent op<br />
de vergeelde foto staat is oom Frits, de oudste broer van mijn moeder. Hij was<br />
gelukkig getrouwd, vader van een zoon en een dochter en warme bakker van<br />
beroep. Mijn moeder ging af en toe op bezoek bij haar schoonzus en ik herinner<br />
mij nog goed dat wij door de winkel moesten voordat wij de woonkamer in<br />
konden. Ik mocht altijd iets lekkers kiezen als ik binnen kwam rennen en mijn<br />
moeder kreeg gebak mee als wij weer naar huis gingen. Met mijn neefje en<br />
nichtje speelde ik nooit. Zij waren een paar jaar ouder en als kinderen van goed<br />
boerende zelfstandigen redelijk verwend en dat kon mijn maag niet verdragen.<br />
Mijn oom zag ik nooit. In de middag en de avond sliep mijn oom altijd en de<br />
rest van de dag bracht hij werkend door. Het leek mij een vreselijk leven en zelfs<br />
nu nog, als ik ’s morgens brood ga halen, kijk ik vol medelijden naar de mannen<br />
in hun witte pakken die achter in de winkel aan het werk zijn.<br />
Pagina 64
In je jeugd bepalen je ouders welke familieleden je wel leert kennen en welke<br />
niet en als je zelf volwassen bent maak je de keuzes voor je kinderen. Wij<br />
hebben allemaal onze voorkeuren en de bewering van ouders dat alle kinderen<br />
gelijk zijn is in de praktijk nauwelijks waar te maken, hoe graag ze dat ook<br />
willen. De een ligt je meer dan de ander en een bloedband is niet voldoende om<br />
de rest van je leven samen door te brengen. Daarom vallen zoveel families<br />
uiteen. Bij ons thuis was het niet anders. Oom Frits blijft een schim op de<br />
vergeelde foto uit de <strong>jaren</strong> zestig, terwijl hij druk converserend met zijn vader<br />
een borrel drinkt. Achteraf gezien voel ik spijt dat ik die avond op de trap in de<br />
gang zat en dat ik niet bij mijn oom ben gaan zitten. Het was waarschijnlijk de<br />
enige keer in mijn leven dat ik hem in de avond wakker zag en een tweede kans<br />
krijg ik niet meer. Oom Frits overleed begin mei aan een ernstige ziekte. Hij<br />
werd 78 jaar.<br />
Pagina 65
15.<br />
Alle ooms en tantes zijn gelijk, maar sommige ooms en tantes zijn meer gelijk<br />
dan andere, en dat geldt ook voor neefjes en nichtjes. Ik kom uit een groot gezin,<br />
met ouders die niet beter wisten dan dat je moest bidden en vrijen voor een<br />
gezegende oude dag. Het leidde niet tot het gewenste resultaat. Mijn vader stierf<br />
veel te jong door uitputting en mijn arme moeder, die tot haar vijftigste last had<br />
van mee-eters, geeft tegenwoordig een deel van het geld uit aan cadeautjes voor<br />
de kleinkinderen, die om niet-religieuze redenen op de wereld zijn gezet. Zelf<br />
heb ik mijn ouders niet kunnen verrassen met een nakomeling en mijn moeder<br />
bedankt mij hiervoor elk jaar in juli als ik pijnlijk aan mijn geboortedag word<br />
herinnerd. Ik verwerk het gemis, dat mijn leven toch een beetje tekent, door elk<br />
neefje en nichtje als potentiele zoon of dochter te zien. Tijdens een verjaardag<br />
speel ik graag voor suikeroompje en ik verras de kinderen af en toe met een<br />
uitstapje naar een pretpark of naar het theater, als mama en papa niet dwars<br />
liggen, in de hoop een mooie herinnering bij hun te verwekken en om mijzelf<br />
het gevoel te geven dat er toch een beetje een vader in mij woont. En anders een<br />
goede oom.<br />
Zelf had ik als kind veel contact met een tante, die moederlijke gevoelens voor<br />
mij had. Ik bezocht haar trouw elke zondagochtend. Haar man, een grote en niet<br />
al te slimme boerenzoon, sliep altijd uit en mijn tante en ik genoten van de korte<br />
rust met een kopje koffie en de zaterdagkrant. Mijn tante had het nooit prettig<br />
gevonden om met elf familieleden een te kleine woning te moeten delen en ze<br />
droomde al sinds haar jeugd ervan om in een groot huis te wonen. Ik hield ook<br />
van fantaseren en ik droomde graag met haar mee als wij samen de advertenties<br />
doornamen van huizen die wij toch nooit konden kopen. Mijn tante was<br />
ambitieus en ze was verstandig getrouwd. Haar schoonouders waren oud en<br />
hadden een grote boerderij met veel grond. Mijn tante gaf elke zondagochtend<br />
de erfenis uit, terwijl een Duitse zender op de achtergrond een kinderprogramma<br />
over een muis uitzond en mijn oom elk moment in zijn slaap kon worden<br />
gesmoord.<br />
Mijn oom was veel losser dan mijn tante, die een zeer strenge en harde vader<br />
had, dit in tegenstelling tot mijn oom, die lieve en gemakkelijke ouders had, en<br />
ik had dan ook veel plezier met hem. Mijn oom werkte een tijdje als<br />
vrachtwagenchauffeur en tijdens mijn vakantie mocht ik met hem mee rijden.<br />
Pagina 66
Het was een groots avontuur. Mijn oom nam mij mee uit eten, leerde mij<br />
ongegeneerd hoe je goedkoop kon winkelen en hoe je gratis aan limonade kon<br />
komen door wat kratten uit de vrachtwagen te laten vallen. Bedrijven tellen niet<br />
de scherven, zo beweerde mijn oom en ik geloofde hem op zijn woord. Mijn<br />
tante schaamde zich dood voor haar man en ze hadden dan ook regelmatig ruzie.<br />
Ik was op visite en ik werd gegrepen door de onbezorgdheid van mijn oom en ik<br />
voelde dan ook nooit de spanning die ik thuis wel voelde als mijn ouders ruzie<br />
hadden.<br />
Hoogtepunten waren de dagjes uit samen met mijn oom en tante. Ik weet niet<br />
precies meer waar we allemaal naartoe zijn geweest en of we echt vaak weg zijn<br />
geweest, maar sommige beelden van vroeger zijn op mijn netvlies gebrand. Ik<br />
herinner mij duidelijk hoe mijn oom zijn vrouw irriteerde door ons nat te gooien<br />
tijdens een boottocht, ik zie nog steeds de beelden voor me van de giraffe die<br />
zijn kop in de auto stak om mijn lijkbleke tante een tongzoen te geven en ik zie<br />
mijzelf poseren bij voor mij onbekende gebouwen in Madurodam. Het zijn<br />
herinneringen die mijn ouders mij niet konden geven en het zijn herinneringen<br />
die ik graag mijn neefjes en nichtjes heb willen geven de afgelopen <strong>jaren</strong>.<br />
Rond mijn twaalfde verjaardag verwaterde het contact met mijn oom en tante.<br />
Er waren spanningen binnen de familie aan moederskant en mijn tante had<br />
intussen twee zonen gebaard die ze kon bemoederen. Het is nu dertig jaar<br />
geleden dat ik mijn oom en tante voor het laatst heb gezien en ik weet niet<br />
precies hoe hun leven verder is verlopen. Mijn tante schijnt haar droomhuis te<br />
hebben gevonden, ergens op het platteland, mijn oom is nog steeds op vrije<br />
voeten en ik heb mijn herinneringen, kostbaarder dan welke erfenis dan ook, en<br />
nu ik zelf oom ben hoop ik stiekem dat een neefje of nichtje ooit aan de<br />
uitstapjes zal terug denken die ze met mij hebben gemaakt, met hetzelfde plezier<br />
als ik dat doe als ik terug denk aan mijn oom en tante en wie weet, ik blijf een<br />
dromer, is er toch een neefje of nichtje dat geen afscheid wil nemen na achttien<br />
jaar. Alle ooms en tantes zijn gelijk, maar sommige ooms en tantes zijn meer<br />
gelijk dan andere, en dat geldt ook voor neefjes en nichtjes.<br />
Pagina 67
16.<br />
Binnen de familie zwierf een foto uit de <strong>jaren</strong> vijftig rond. Het was een<br />
groepsportret van een stel fabrieksarbeidsters dat in de armoedige naoorlogse<br />
<strong>jaren</strong> noodgedwongen de emancipatie nieuw leven in blies. Op de eerste rij zat<br />
een jong meisje gehurkt in een strakke overall, vrolijk lachend om de grollen<br />
van een nichtje en onwetend over het moeilijke leven dat als een monster in haar<br />
baarmoeder op de kweek stond. Het meisje maakte lange dagen, moest uren<br />
lopen om op het werk en thuis te komen en was gedwongen het zuur verdiende<br />
geld bij haar ouders in te leveren. Toch klaagde zij niet. Individualisme was een<br />
vreemd begrip in haar belevingswereld, over verlangens mocht niet worden<br />
gesproken en vaders wil was wet. Het jonge meisje trouwde met haar<br />
verwekker, bracht haar broertjes en zusjes ter wereld en zag steeds sterker de<br />
schimmen van haar moeder in de spiegel verschijnen als ze niet meer goed wist<br />
wie ze zelf was. Pas toen durfde zij haar tweede zoon te bekennen dat zij altijd<br />
gedroomd had van een stil leven op een boerderij met varkens en kippen en<br />
zonder kinderen. Ik was geschokt.<br />
Tijdens het opgroeien zat ik net als mijn moeder vol dromen en verlangens. Ik<br />
wilde graag vrij zijn, reizen en mijn gedachten vastleggen in poëtische zinnen,<br />
maar de realiteit dwong mij een opleiding te volgen en de overall aan te trekken<br />
die mijn moeder voor mij had bewaard. Ik twijfelde teveel aan mezelf om buiten<br />
de geijkte paden te treden en als ik zag dat anderen wel hun eigen weg durfden<br />
te gaan, dan verstopte ik mij verdrietig onder de dekens op mijn bed die al een<br />
leven lang als een beschermend laagje om me heen rustten. Een man die ik<br />
bewonderde om zijn talenten en zijn keuzes in zijn leven was oom Chris, een<br />
jongere broer van mijn moeder. Hij kon prachtig tekenen en schilderen en<br />
bespeelde virtuoos verschillende muziekinstrumenten. Geboeid keek ik naar de<br />
vervalsingen die hij maakte van fameuze werken van artiesten als Rembrandt en<br />
Rubens en ik lachte vrolijk als mijn oom beweerde dat zijn schilderijen van<br />
betere kwaliteit waren dan het origineel. Meer nog begeesterd was ik om zijn<br />
beheersing van het klavier dat met de zwarte en witte toetsen een hypnotiserende<br />
werking op mij had. Ik volgde nieuwsgierig de vingers die moeiteloos elke<br />
melodie konden vinden en als mijn oom mij de eerste beginselen van het spelen<br />
uitlegde, dan lette ik beter op dan ik ooit op school had gedaan. Peinzend vroeg<br />
ik mijn oom waarom hij niet beroepsmatig musiceerde of tekende. Oom Chris<br />
haalde laconiek zijn schouders op en mompelde dat een metselaar alleen zijn<br />
Pagina 68
droomhuis kan metselen in zijn vrije tijd en ik begreep meteen wat hij hiermee<br />
bedoelde. Sindsdien voel ik een afkeer om in opdracht creatief te zijn.<br />
Plots mocht ik mijn oom Chris niet meer zien. Mijn moeder vertelde tijdens het<br />
eten proestend dat haar broer Jehovagetuige was geworden en dat wij pas weer<br />
welkom waren als wij ons hadden bekeerd tot het geloof dat in ons huis altijd<br />
voor veel spot had gezorgd. Ik was teleurgesteld en toen mijn moeder mij<br />
verklapte dat haar broer ook niet meer schilderde of musiceerde was ik helemaal<br />
van de kaart. Ik begreep niet hoe iemand zijn talent zo kon verspillen en hoe een<br />
God kon verbieden kunst te maken en te beleven. Pas <strong>jaren</strong> later dacht ik aan de<br />
opmerking over de metselaar en toen begreep ik ineens dat mijn oom opnieuw<br />
een keuze had gemaakt waarin hij geloofde en daaraan vasthield en de<br />
consequenties die de keuze met zich meebrachten voor lief nam. Mijn oom<br />
Chris was iemand die zijn eigen pad durfde te kiezen, iets wat ik bij mijzelf<br />
altijd heb gemist, en daarom bewonder ik hem in stilte nog steeds, ook al treur ik<br />
om het verlies van zijn creatieve talenten. Gelukkig heb ik nu mijn eigen<br />
toetsenbord.<br />
Pagina 69
17.<br />
Mijn vader werd op handen gedragen. Hij was een kleine kale man met<br />
elastieken benen en brede bovenarmen, die een zwaar arbeidsleven verrieden. Ik<br />
luisterde graag naar zijn verhalen over zijn voor mij onzichtbare broers, die door<br />
het lot hun eigen slachtveld creëerden in of kort na de tweede wereldoorlog en ik<br />
zocht nieuwsgierig naar de herkenningspunten die voor een zoon zo belangrijk<br />
zijn. Veel overeenkomsten tussen mijn vader en mij vond ik niet of het moest<br />
het verlangen naar avonturen in onze dromen zijn. Ieder mens zoekt iets in het<br />
leven wat hem bijzonder maakt en mijn vader was niet anders. Hij pochte graag<br />
over zijn spierkracht en hoe hij als kind zijn oudere broers tegelijk op zijn armen<br />
droeg. Het leek een stoer verhaal van een fantast, maar een oude zwart-wit<br />
fotootje bevestigde het hele verhaal. Gebiologeerd keek ik naar de jongens die<br />
mijn ooms waren en nooit mijn ooms zijn geweest. Op familiebijeenkomsten<br />
duelleerde mijn vader graag met zijn schoonvader om te zien wie de sterkte<br />
binnen het gezin was. Als kleine kinderen rolden ze over de grond, enthousiast<br />
opgejut door de aanwezigen, en als mijn vader voor de zoveelste maal het<br />
onderspit delfde tegen de man die meer vlees dan spierkracht had, dan trok hij<br />
zich mokkend terug om na te denken hoe hij wraak kon nemen en zijn<br />
zelfrespect kon terugwinnen. Gelukkig voor mijn vader kon hij iets wat niemand<br />
anders kon binnen de familie en na een paar pilsjes kon je er zeker van zijn dat<br />
hij ons het trucje liet zien. Mijn vader kon namelijk zonder enige moeite zijn<br />
beide benen tegelijk in zijn nek leggen en op zijn handen lopen. We gingen<br />
onder aan de trap staan, terwijl mijn vader boven zijn benen vouwden. Op zijn<br />
handen klom mijn vader de trap af, onder groot gejuich van oom, tantes,<br />
schoonouders en andere aanwezigen, die het kunstje waarschijnlijk al tientallen<br />
malen hadden gezien. Tot op hoge leeftijd kon mijn vader zijn benen in zijn nek<br />
leggen. Het grote publiek was allang vertrokken, maar zijn trots was er niet<br />
minder om. Ik heb mijn vader maar niet gevraagd in welk standje ik ben<br />
verwekt.<br />
Pagina 70
Pagina 71