22.11.2013 Views

Memorie van toelichting

Memorie van toelichting

Memorie van toelichting

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Zitting 1968-1969 - 9853<br />

Voorstel <strong>van</strong> wet <strong>van</strong> de heer Dijkstra<br />

en mejuffrouw Goudsmit tot wijziging <strong>van</strong> de<br />

Wegen verkeerswet<br />

y<br />

(Nadere regelen omtrent het rijden onder toezicht)<br />

MEMORIE VAN TOELICHTING<br />

Nr. 3<br />

I. Algemeen<br />

Er is al lang gesproken over de vraag of een nadere regeling<br />

<strong>van</strong> het rijden onder toezicht gewenst en mogelijk is. Velen<br />

vinden inderdaad nadere bepalingen gewenst. Bekend is dat<br />

met name talrijke organisaties die zich met het verkeer bezig<br />

houden - waaronder die <strong>van</strong> rijinstrukteurs en rijschoolhouders<br />

niet ontbreken - al vaak aandrang in deze richting hebben uitgeoefend.<br />

Bij de behandeling <strong>van</strong> de Nota Verkeersveiligheid<br />

in de Tweede Kamer op 18 en 19 september 1968 hebben vele<br />

leden <strong>van</strong> die Kamer duidelijk laten merken dat ook zij op<br />

korte termijn nadere regels voor de rijinstruktie nodig vinden.<br />

De verkeersveiligheid hangt in twee opzichten samen met<br />

de rijopleiding. In de eerste plaats mogen we aannemen dat<br />

een goede opleiding een gunstig effekt zal hebben op de rijtechnische<br />

en mentale vorming <strong>van</strong> de toekomstige verkeersdeelnemers.<br />

In de tweede plaats is de veiligheid ook <strong>van</strong> belang<br />

tijdens de opleidingsperiode zelf. De bekwaamheid <strong>van</strong> de<br />

instrukteur en de manier waarop hij tijdens het rijden kan ingrijpen<br />

zullen aan hogere eisen moeten voldoen naarmate het<br />

verkeer drukker en onoverzichtelijker wordt.<br />

De bestaande bepalingen schieten tekort. Ze bieden geen<br />

enkele garantie dat de rijopleiding <strong>van</strong> een goede kwaliteit is<br />

en veilig verloopt. Ook het rijexamen geeft niet de zekerheid<br />

dat tot het verkeer slechts goede deelnemers worden toegelaten.<br />

Verbetering <strong>van</strong> de kwaliteit <strong>van</strong> de rijopleiding is dan ook<br />

gewenst. Daarvoor zijn nadere maatregelen nodig.<br />

Het staat nu evenmin vast dat de instrukteur tijdens het lesrijden<br />

het voertuig voldoende kan beheersen als er ingegrepen<br />

moet worden omdat de leerling niet goed reageert. De aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> een voor de instrukteur bereikbare handrem is<br />

onvoldoende. Toch is dit de enige voorziening die op dit<br />

moment vereist is. Misschien kan een ervaren instrukteur hiermee<br />

nog iets uitrichten maar dat is zeker niet het geval bij<br />

iemand die <strong>van</strong> het lesgeven niet een dagelijkse bezigheid<br />

maakt. De verkeersveiligheid is er dan ook mee gediend als<br />

er voor gezorgd wordt dat tijdens het lesrijden op de weg het<br />

voertuig een maximum aan voorzieningen heeft die de toezichthouder<br />

in staat stellen in te grijpen.<br />

De kwaliteit <strong>van</strong> de rijopleiding in het algemeen zou verbeterd<br />

worden als zoveel mogelijk leerlingen les zouden nemen<br />

bij bekwame, gediplomeerde instrukteurs, die <strong>van</strong> het lesgeven<br />

hun beroep maken. Overigens is een voldoende toevloed <strong>van</strong><br />

leerlingen naar beroepsinstrukteurs ook nodig om te zorgen<br />

dat een toereikend aantal <strong>van</strong> deze vakmensen brood ziet in dit<br />

werk.<br />

Er is daarom aanleiding om te zoeken naar regelingen die<br />

het lesnemen bij een erkende instrukteur aantrekkelijk maken.<br />

Zo aantrekkelijk dat het voor de leerling een duidelijk waarneembaar<br />

voordeel oplevert naar een erkende instrukteur te<br />

gaan. Dit voordeel zal gezocht moeten worden in maatregelen<br />

die verband houden met de bekwaamheid <strong>van</strong> de instrukteur.<br />

Wij vinden de nu gevolgde werkwijze, dat instrukteurs met een<br />

V.A.M.O.R.-diploma tijdens het rijexamen mee mogen rijden<br />

dan ook onjuist. De omstandigheden tijdens het examen behoren<br />

voor iedereen zoveel mogelijk gelijk te zijn, hoe men ook<br />

is opgeleid. De toe te kennen voordelen zullen naar onze<br />

mening moeten liggen in de periode <strong>van</strong> de opleiding. Op die<br />

manier kan de erkende instrukteur een verantwoordelijkheid<br />

worden gegeven die berust op zijn vakkennis.<br />

Dat een betere regeling <strong>van</strong> de rijinstruktie gewenst is staat<br />

wel vast. Maar is dit ook mogelijk? Om dat te onderzoeken is<br />

er al geruime tijd overleg gaande. Zo bestaat er sinds 1956 een<br />

regelmatig kontakt tussen het Departement <strong>van</strong> Verkeer en<br />

Waterstaat en de Commissie <strong>van</strong> Overleg Autorijscholen<br />

(C.O.A.), waarbij vooral de regeling <strong>van</strong> de rijopleiding aan<br />

de orde komt. Verder worden er al <strong>van</strong>af 1958 interdepartementale<br />

besprekingen gevoerd met het Departement <strong>van</strong> Justitie<br />

over de juridische aspekten <strong>van</strong> een regeling. Tot dusverre<br />

hebben al deze gesprekken nog geen tastbare resultaten<br />

opgeleverd.<br />

Los <strong>van</strong> al dit overleg zijn er pogingen gedaan om tot een<br />

oplossing te komen. De verkeersbonden zijn er toe overgegaan<br />

aan autorijscholen een erkenning te geven als ze voldoen aan<br />

door de bonden opgestelde maatstaven. Het effekt <strong>van</strong> deze<br />

erkenningen is in de praktijk bedroevend klein. Het gemeentebestuur<br />

<strong>van</strong> Gouda probeerde het door te bepalen dat in die<br />

gemeente alleen met een vergunning <strong>van</strong> B. en W. een autorijschool<br />

mocht worden gedreven. De Hoge Raad oordeelde dit<br />

echter in strijd met de grondwettelijke vrijheid <strong>van</strong> onderwijs<br />

(arrest <strong>van</strong> 10 december 1967, N.J. 1958, 176). De instelling<br />

<strong>van</strong> het V.A.M.O.R.-diploma in 1960 is een derde voorbeeld<br />

<strong>van</strong> het zoeken naar een oplossing. Men hoopte dat hierdoor<br />

een zekere sanering <strong>van</strong> de rijinstruktie zou ontstaan. Overigens<br />

heeft dit diploma geen verplichtend karakter.<br />

Maar ook het V.A.M.O.R.-diploma heeft weinig verandering<br />

gebracht. Het publiek weet niet welke waarde het moet hechten<br />

aan dit diploma in vergelijking met de talloze andere (desgewenst<br />

eigenhandig toegekende) „erkenningen". En verder<br />

zullen de meeste mensen niet weten dat het lesnemen bij een<br />

V.A.M.O.R.-rijschool voordelen oplevert bij het rijexamen. Er<br />

is overigens geen enkele garantie dat een rijschoolhouder die<br />

een V.A.M.O.R.-bordje op zijn leswagens mag voeren ook<br />

inderdaad alleen maar instrukteurs in dienst heeft die zelf een<br />

V.A.M.O.R.-diploma hebben.<br />

Terloops willen we nog opmerken dat de opleiding voor dit<br />

diploma onvoldoende is gericht op de didaktick <strong>van</strong> de rijopleiding.<br />

Wel is het sinds 1967 mogelijk een aanvullend diploma<br />

„methodische instruktie" te halen, maar dat doet niets af<br />

aan het gebrek <strong>van</strong> het V.A.M.O.R.-examen zelf.<br />

Verondersteld moet worden dat regelingen op basis <strong>van</strong><br />

alleen vrijwilligheid weinig of geen resultaten zullen hebben<br />

bij pogingen om meer mensen rijks te laten nemen bij gediplomeerde<br />

instrukteurs. Evenmin is te verwachten dat zo is te<br />

bereiken dat alle leswagens worden voorzien <strong>van</strong> een dubbele<br />

bediening. Een wettelijke regeling is dan ook noodzakelijk.<br />

Begrijpelijkerwijs werd hierop de aandacht gericht bij de<br />

beraadslagingen over de Nota Verkeersveiligheid in de Tweede<br />

Kamer op 18 en 19 september 1968. De motie <strong>van</strong> de heer<br />

Cornelissen e.a. - naderhand weer ingetrokken - beklemtoonde<br />

dit. In deze motie werd de Regering gevraagd aandacht te<br />

schenken aan drie punten:<br />

a. maatregelen ter verbetering <strong>van</strong> de rijopleiding;


8<br />

b. bevordering <strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong> gekwalificeerde rijinstrukteurs<br />

door het publiek;<br />

c. nadere regelen te stellen op het rijden onder toezicht.<br />

{Handelingen II, 1968-1969, blz. 15)<br />

De Minister <strong>van</strong> Verkeer en Waterstaat antwoordde uitvoerig<br />

op de vragen die hem over dit onderwerp waren gesteld.<br />

{Handelingen II, 1968-1969, blz. 66). Het antwoord was voor<br />

ons echter teleurstellend. Wel bleek de Minister <strong>van</strong> plan te<br />

zijn de zaak met kracht aan te vatten - en wij hebben geen<br />

reden daaraan te twijfelen - maar juist ten aanzien <strong>van</strong> het<br />

regelen <strong>van</strong> het rijden onder toezicht merkte de Minister op<br />

dat hij daar nog niet helemaal uitgekomen is. Daarbij liet hij<br />

wel merken het belangrijk te vinden dat een leerling in aanvulling<br />

op de lessen <strong>van</strong> een rijschool ook in staat moet zijn<br />

„rustig te oefenen onder toezicht <strong>van</strong> een oudere broer of <strong>van</strong><br />

de vader op een rustige weg". En dat zal niet meer gedaan<br />

worden, zei de Minister, als daarvoor een dubbele bediening in<br />

de wagen of een oef en vergunning vereist zou zijn.<br />

Hij dacht dan ook eerder aan het verplicht stellen <strong>van</strong> een<br />

leerlingenbordje op de auto en aan de mogelijkheid om de eis<br />

dat de toezichthouder tenminste drie jaar een rijbewijs moet<br />

hebben nog zwaarder te maken. Wij zijn <strong>van</strong> mening, dat dit<br />

soort maatregelen nauwelijks betekenis hebben als men de<br />

rijopleiding wil verbeteren.<br />

De Minister heeft nog meer maatregelen in het vooruitzicht<br />

gesteld. Hij denkt aan het uitgeven <strong>van</strong> een door de Staat<br />

erkend diploma aan vakbekwame instnikteurs. Ook rijscholen<br />

zouden een erkenning kunnen krijgen. En ten slotte overweegt<br />

hij de voordelen voor de leerlingen <strong>van</strong> gediplomeerde instrukteurs<br />

tijdens het rijexamen nog uit te breiden. Wij hebben al<br />

gezegd, dat wij de bevoordeling op het examen geen fraaie<br />

oplossing vinden.<br />

Is te verwachten dat het doorborduren op het stramien <strong>van</strong><br />

erkenningen en examenvoordelen, dat tot dusverre geen resultaten<br />

heeft opgeleverd, door deze extra maatregelen effekt zal<br />

gaan opleveren? Wij verwachten dat ze geen wezenlijke verandering<br />

zullen brengen, als ze niet in samenhang met andere<br />

bepalingen, met name die op het rijden onder toezicht, worden<br />

genomen.<br />

Ten slotte noemde de Minister het noemen <strong>van</strong> een termijn<br />

waarop hij zijn voorstellen bij de Tweede Kamer zou kunnen<br />

indienen „levensgevaarlijk". Hij wilde onder het uiterste voorbehoud<br />

alleen toezeggen te zullen proberen of het nog in dit<br />

parlementaire jaar zou kunnen gebeuren.<br />

Na het antwoord <strong>van</strong> de Minister kwamen wij tot de slotsom<br />

dat èn de door hem overwogen maatregelen ontoereikend<br />

zullen zijn èn de termijn waarop de voorstellen in behandeling<br />

kunnen komen uitermate onzeker is.<br />

De vraag rees toen bij ons, of in deze omstandigheden de<br />

indiening <strong>van</strong> een initiatiefwet niet geboden zou zijn. Een<br />

voorontwerp <strong>van</strong> wet was al geruime tijd geleden in openbare<br />

discussie gebracht en vrijwel klaar om te kunnen indienen.<br />

Dit voorontwerp bestreek bovendien de hele materie <strong>van</strong> het<br />

rijden onder toezicht, met of zonder diploma. Het resultaat is.<br />

dat we besloten hebben inderdaad een initiatiefwet in te dienen.<br />

Dit besluit is aangekondigd in de vergadering <strong>van</strong> de Tweede<br />

Kamer op 19 september 1968.<br />

Het uitgangspunt <strong>van</strong> het wetsontwerp is. dat iedereen die<br />

bevoegd is in een voertuig <strong>van</strong> een bepaalde klasse te rijden<br />

(dus het daarvoor geldende rijbewijs heeft) iemand anders, die<br />

zo'n rijbewijs nog niet heeft, onder zijn toezicht op de weg<br />

mag laten rijden. De nu bestaande eis, dat de toezichthouder<br />

al drie jaar dat rijbewijs moet hebben, vervalt dus. Deze eis<br />

garandeert alleen, dat een zekere rijvaardigheid niet is uitgesloten.<br />

Bovendien ontneemt men zeer vakbekwame mensen,<br />

die nog geen drie jaar in het bezit <strong>van</strong> een rijbewijs zijn, de<br />

mogelijkheid rijles te geven. Wij vragen ons af of dit voorschrift,<br />

dat extra verplichtingen legt op mensen die rijles willen<br />

geven, niet op gespannen voet staat met de grondwettelijke<br />

vrijheid <strong>van</strong> onderwijs.<br />

Deze vrijheid sluit naar onze mening het opleggen <strong>van</strong> extra<br />

verplichtingen aan de instrukteur uit. Maar wel is het mogelijk<br />

- en ook noodzakelijk - er voor te zorgen, dat aan de leerling<br />

en de leswagen eisen worden gesteld in het belang <strong>van</strong> de<br />

verkeersveiligheid. Het wetsontwerp voorziet er in, dat op drie<br />

belangrijke punten voorwaarden gesteld worden aan de leerling<br />

en de leswagen:<br />

a. de leerling moet voldoende kennis hebben <strong>van</strong> de verkeersregels;<br />

b. de leerling moet lichamelijk en geestelijk geschikt worden<br />

geacht;<br />

c. de leswagen moet een dubbele bediening hebben voor de<br />

remmen, de koppeling en de gasregeling.<br />

Om een redelijke zekerheid te krijgen dat het onder a genoemde<br />

wordt bereikt, moet de leerling in principe geslaagd<br />

zijn voor het theoretisch gedeelte <strong>van</strong> het rijexamen voordat hij<br />

op de openbare weg gaat lesrijden. Tot nu toe hoeft de leerling<br />

pas te bewijzen dat hij iets <strong>van</strong> de theorie afweet, als hij al<br />

lang en breed op de weg heeft gereden. Dat is een vreemde en<br />

onlogische volgorde. In het ontwerp wordt voorgesteld dat een<br />

leerling op het gemeentehuis een oefenvergunning kan halen<br />

als hij kan aantonen voldoende <strong>van</strong> de theorie te weten. Hij<br />

zal dan echter ook moeten voldoen aan wat onder b is gesteld.<br />

Deze voorwaarde houdt in dat, als iemand wil gaan rijden,<br />

hij vooraf moet kunnen verklaren daartoe lichamelijk en geestelijk<br />

in staat te zijn. Dit kan gebeuren op dezelfde manier als<br />

dat nu is geregeld, dus door het inzenden <strong>van</strong> een „eigen verklaring",<br />

waarna een reaktie <strong>van</strong> de C.B.R.-arts volgt. Ook in<br />

dit geval lijkt het ons voor de hand te liggen deze verklaring<br />

te vragen vóórdat de leerling gaat rijden en niet pas als hij.<br />

na kortere of langere tijd rondgereden te hebben, een examenaanvraag<br />

gaat indienen.<br />

De voorwaarden die onder c zijn genoemd, spreken eigenlijk<br />

voor zich zelf. De instrukteur kan pas werkelijk goed<br />

ingrijpen als er een dubbele bediening is. Wij hebben ook<br />

de gasregeling hieronder begrepen. De instrukteur moet niet<br />

alleen vertragend, maar ook versnellend kunnen optreden,<br />

om in alle situaties op de beste manier te kunnen reageren.<br />

Het is nodig nog even verder te spreken over de oefenvergunning.<br />

Voorkomen moet worden, dat deze vergunning<br />

zal worden gebruikt als een soort gemakkelijk te verkrijgen<br />

rijbewijs. Met als enig verschil, dat bij de oefenvergunning<br />

iemand met een „echt" rijbewijs mee moet rijden.<br />

Vandaar dat de oefenvergunning in principe maar beperkte<br />

mogelijkheden geeft: beperkt namelijk zowel naar de geldigheidsduur<br />

als naar het territoir en de toezichthouder, die met<br />

name genoemd op de vergunning moet staan.<br />

Daarmee zijn dan de algemene regelen voor het rijden<br />

onder toezicht aangegeven. Nu rijst dan de vraag of deze<br />

in ongewijzigde vorm gehandhaafd moeten worden als een<br />

leerling les gaat nemen bij een instrukteur die een door de<br />

Staat erkend diploma heeft. Het wetsontwerp voorziet in<br />

het instellen <strong>van</strong> dit diploma.<br />

Wij nemen aan dat geen nadere <strong>toelichting</strong> nodig is als we<br />

stellen, dat de eisen <strong>van</strong> medische en geestelijke geschiktheid<br />

<strong>van</strong> de leerling gehandhaafd moeten blijven. Datzelfde geldt<br />

voor de eisen die gesteld worden aan de leswagen.<br />

Maar wel is het mogelijk de regels voor de afgifte <strong>van</strong><br />

oefenvergunningen aan te passen. In de eerste plaats kan<br />

de beperking naar geldigheidsduur, territoir en toezichthouder<br />

vervallen. Als iemand les gaat nemen bij een erkend instrukteur.<br />

die beroepshalve les geeft, dan is het zeker dat<br />

hij uitsluitend op de weg verschijnt om rijles te krijgen. Omdat<br />

die garantie aanwezig is kunnen de beperkingen worden<br />

opgeheven; al moet dan als voorwaarde gesteld worden dat<br />

de vergunning alléén geldig is als de toezichthouder gediplomcerd<br />

is.<br />

Maar er is meer mogelijk. Men kan de bekwaamheid en het<br />

inzicht <strong>van</strong> de gediplomeerde instrukteur erkennen door hem<br />

de verantwoordelijkheid te geven dat de leerling voldoende<br />

theoretische kennis opsteekt vóórdat hij gaat rijden. De beoordeling<br />

of de leerling daarmee voldoende is gevorderd,<br />

kan ook aan deze instrukteur worden overgelaten. De algemene<br />

regel, dat iemand eerst het theoretische deel <strong>van</strong> het


9<br />

rijexamen moet hebben gehaald, kan dan ook vervallen. Het<br />

is voldoende dat de instrukteur verklaart, dat zijn leerling<br />

genoeg <strong>van</strong> de theorie weet.<br />

Als sluitstuk <strong>van</strong> deze bijzondere regelingen kan dan verder<br />

gedacht worden aan de mogelijkheid dat de gediplomeerde<br />

instrukteur zelf een oefenvergunning afgeeft in plaats <strong>van</strong><br />

de overheid. Daarin is in het ontwerp voorzien. Op die oefenvergunning<br />

zou de instrukteur dan kunnen verklaren, dat de<br />

leerling een medische verklaring <strong>van</strong> het C.B.R. heeft getoond<br />

en dat hij voldoende theoretisch inzicht heeft.<br />

De vraag is nu of de voorgestelde regelingen in deze ontwerpwet<br />

in overeenstemming zijn met artikel 208 <strong>van</strong> de<br />

Grondwet. Deze vraag is <strong>van</strong> belang omdat dit artikel een<br />

grote rol heeft gespeeld bij de diskussies over de regeling<br />

<strong>van</strong> de rij-instruktie. Hoewel een aantal mensen dit artikel<br />

graag anders zouden willen formuleren moet ons uitgangspunt<br />

op dit moment toch zijn dat de strekking <strong>van</strong> het bestaande<br />

artikel geen geweld wordt aangedaan.<br />

Wij hebben daarom ook al eerder in deze <strong>toelichting</strong> gezegd,<br />

dat de vrijheid <strong>van</strong> onderwijs ook in dit wetsontwerp<br />

het uitgangspunt is. In het belang <strong>van</strong> de verkeersveiligheid<br />

worden echter aan de leerling en de leswagen minimumeisen<br />

gesteld. Principieel wijkt het voorstel dan ook niet af <strong>van</strong> de<br />

gangbare praktijk. Het bewijst zelfs meer eer aan de onderwijsvrijheid<br />

dan de bestaande regeling omdat <strong>van</strong> de instrukteur<br />

niet meer wordt geëist ten minste drie jaar een rijbewijs<br />

te hebben.<br />

De volgende vraag is dan of de grondwettelijke bepaling<br />

toestaat, dat aan mensen met een bewezen bekwaamheid een<br />

aantal voordelen worden gegeven. Hier wordt het arrest <strong>van</strong><br />

belang, dat de Hoge Raad heeft gewezen op 8 december<br />

1961 (N.J. 1962, 56). Daarin wordt de strekking <strong>van</strong> artikel<br />

208 <strong>van</strong> de Grondwet zo omschreven, dat de daarin verzekerde<br />

vrijheid <strong>van</strong> onderwijs geen waarborg bedoelt te zijn<br />

voor het bestaan <strong>van</strong> gelijke kansen voor allen die onderwijs<br />

willen geven, ongeacht hun bekwaamheid daartoe.<br />

Volgens de Hoge Raad is het niet onverenigbaar met de<br />

Grondwet als maatregelen worden getroffen die - zonder<br />

iemand de mogelijkheid tot het geven <strong>van</strong> onderwijs te ontnemen<br />

— bijzondere mogelijkheden scheppen voor hen die<br />

bijzondere bekwaamheden hebben getoond te bezitten. Dit<br />

wordt niet anders, is daarbij opgemerkt, als door het verschil<br />

in geboden kansen de niet bevoorrechten daar<strong>van</strong> nadeel zouden<br />

gaan ondervinden. Vermeldenswaard is ook zeker dat<br />

de Hoge Raad nog een stap verder ging in het arrest en oordeelde<br />

dat zelfs een maatregel, die er op gericht is door het<br />

aanbrengen <strong>van</strong> verschil in mogelijkheden een tak <strong>van</strong> onderwijs<br />

te saneren, niet strijdig met de Grondwet is, mits niemand<br />

de mogelijkheid wordt onthouden om onderwijs te geven.<br />

Het genoemde arrest <strong>van</strong> de Hoge Raad toont aan, dat<br />

grondwettelijk geen bezwaren bestaan tegen de regeling die<br />

wij in dit ontwerp voorstellen.<br />

Mocht dit ontwerp <strong>van</strong> wet het Staatsblad bereiken, dan<br />

zou een jarenlange impasse doorbroken zijn. We hebben de<br />

overtuiging dat deze doorbreking zo snel mogelijk moet plaats<br />

vinden. De zaak waar het om gaat is te belangrijk om bcslissingen<br />

uit te stellen. Nu zich de mogelijkheid voordeed<br />

om de discussie en de besluitvorming met betrekking tot de<br />

rijopleiding in een stroomversnelling te brengen hebben wij<br />

niet willen nalaten de beschreven voorstellen aan de vo!ksvertegenwoordiging<br />

voor te leggen.<br />

II. De voorgeschiedenis <strong>van</strong> het ontwerp <strong>van</strong> wet<br />

Uiteraard zal ieder kamerlid hulp geboden moeten worden<br />

als hij een zo veelomvattend wetsontwerp als dit wil<br />

opstellen en indienen. Het lijkt ons goed, bekend te maken<br />

op welke wijze dit ontwerp tot stand is gekomen.<br />

In de eerste plaats moeten dan de mensen genoemd worden<br />

die de moeizame en tijdrovende voorbereiding op zich<br />

hebben genomen. Het zijn de heren M. W. <strong>van</strong> Gelder te<br />

Arkel (Z.-H.), mr. A. N. A. Josephus Jitta te Purmcrend en<br />

A. J. Ykema te Duivendrecht. Zij hebben de verschillende<br />

artikelen geconcipieerd en de <strong>toelichting</strong> daarop verzorgd.<br />

Bovendien hebben zij aan de hand <strong>van</strong> gerechtvaardigde k.'itiek,<br />

voortgekomen uit de openbare discussie, vele formuleringen<br />

en artikelen herzien.<br />

Wij willen nog iets meer zeggen over de openbare discussie<br />

die is gevoerd. Wij geloven dat het goed is als wetsontwerpen,<br />

ook als ze <strong>van</strong> de Regering komen, in het voorbcreidende<br />

stadium al in openbare discussie komen. Dit kan<br />

een bijzonder vruchtbare bijdrage geven aan de gcdachtenvorming,<br />

die de kwaliteit <strong>van</strong> het definitieve ontwerp alleen<br />

maar kan verhogen. Wij hebben in dit geval dan ook gekozen<br />

voor een voorafgaande openbare discussie. En met een<br />

gelukkig resultaat! Van vele kanten zijn reakties op onze<br />

voorstellen binnengekomen, die verscheidene verbeteringen<br />

in het oorspronkelijke ontwerp hebben opgeleverd. Het ligt<br />

in onze bedoeling een lijst <strong>van</strong> degenen, die gereageerd hebben.<br />

aan de Kamer over te leggen als blijkt dat de betrokkenen<br />

daartegen geen bezwaar hebben. Hierover moeten we<br />

nog overleg plegen.<br />

UI. Terminologie<br />

De splitsing <strong>van</strong> het begrip ..motorrijtuigen" in ..motorvoertuigen"<br />

(d.w.z. alle motorrijtuigen behalve bromfietsen)<br />

en „bromfietsen", die in het Reglement verkeersregels en verkcerstekens<br />

en sinds de invoering daar<strong>van</strong> ook in het Wegenverkeersreglement<br />

is aangebracht, biedt voordelen. Toch<br />

spreekt het ontwerp uitsluitend over ..motorrijtuigen", omdat<br />

de Wegenverkeerswet die splitsing nu eenmaal (nog) niet<br />

kent, en het naar onze mening niet op onze weg ligt de terminologie<br />

<strong>van</strong> die wet op dit punt te wijzigen.<br />

Wij vinden het uit terminologisch oogpunt niet juist om<br />

wat een leerling, die ..onder toezicht" rijdt. doet. ..besturen"<br />

te noemen, omdat zo iemand in juridische zin geen ..bestuurder"<br />

is. Daarom wordt in het ontwerp het werkwoord ,,besturen"<br />

gereserveerd voor „bestuurder" en de uitdrukking<br />

..besturingshandelingen verrichten" of ..onder toezicht rijden"<br />

voor degene, die feitelijk de besturingshandelingen verricht,<br />

maar niet de volledige aansprakelijkheid <strong>van</strong> een bestuurder<br />

draagt.<br />

In het ontwerp is in navolging <strong>van</strong> het Reglement verkeersregels<br />

en verkeerstekens zo eenvoudig mogelijke taal gebruikt.<br />

Zo is bij voorbeeld de in het Wegenverkeersreglement<br />

voorkomende term ..onderzoek naar de rijvaardigheid"<br />

in het ontwerp ver<strong>van</strong>gen door het meer gebruikelijke ..rijexamen".<br />

Artikelsgewijze <strong>toelichting</strong><br />

Artikel 1. In artikel 1 wordt een nieuwe definitie voorgesteld<br />

<strong>van</strong> het zogenaamde „juridisch" bestuurderschap. Met<br />

opzet is in die omschrijving niet opgenomen, dat de vereiste<br />

voorzieningen aan het motorrijtuig aan de daaromtrent gestelde<br />

of nog te stellen maatstaven moeten voldoen. Dat zij<br />

daaraan dienen te voldoen zou beter zo geformuleerd kunnen<br />

worden, dat bij blijk <strong>van</strong> het tegendeel de verantwoordelijke<br />

persoon of personen kan of kunnen worden gestraft.<br />

Het lijkt ons ongewenst dat de bijzondere strafrechtelijke positie<br />

<strong>van</strong> de leerling-bestuurder (die immers omdat hij niet<br />

als „bestuurder" wordt beschouwd, niet aansprakelijk is voor<br />

eventuele overtredingen <strong>van</strong> de verkeerswetgeving) afhankclijk<br />

wordt gesteld <strong>van</strong> het naar behoren funktioneren <strong>van</strong> een<br />

of meer mechanismen of systemen <strong>van</strong> het lesvoertuig.<br />

Als tweede argument voor de gekozen konstruktie geldt,<br />

dat deze een eenvoudig criterium biedt bij de beantwoording<br />

<strong>van</strong> de vraag wie „bestuurder" is <strong>van</strong> het lesvoertuig, met<br />

andere woorden <strong>van</strong> de vraag of al dan niet <strong>van</strong> „rijden onder<br />

toezicht" sprake is. De aanwezigheid immers <strong>van</strong> een<br />

dubbele bediening voor de bedrijfsrem, de gasregelaar en<br />

eventueel voor de koppeling en <strong>van</strong> afzonderlijke spiegels voor


10<br />

leerling en instrukteur is ook voor een leek met één oogopslag<br />

te zien; of bijvoorbeeld die rem deugdelijk funktioneert<br />

kan slechts door middel <strong>van</strong> een nauwgezet technisch onderzoek<br />

en <strong>van</strong> speciale apparatuur (zoals een remvertragingsmeter)<br />

worden vastgesteld. Een dergelijk onderzoek telkens<br />

voordat onder toezicht zal worden gereden moet voor de<br />

praktijk te bezwaarlijk worden geacht.<br />

Met de in de rijschoolwereld gangbare uitdrukking „dubbele<br />

bediening" wordt bedoeld een installatie, waarmee het<br />

mechanisme in kwestie overeenkomstig haar bestemming zowel<br />

<strong>van</strong>af de zitplaats <strong>van</strong> degeen, die onder toezicht rijdt als<br />

<strong>van</strong>af de zitplaats <strong>van</strong> de toezichthoudende bestuurder kan<br />

worden bediend. De dubbele bestemming <strong>van</strong> de koppeling<br />

is inderdaad alleen <strong>van</strong> belang voorzover het voertuig niet<br />

<strong>van</strong> een automatisch werkende koppeling is voorzien. Vandaar<br />

dat wordt vastgesteld een dubbele bediening <strong>van</strong> de<br />

koppeling slechts verplicht te stellen voorzover het voertuig met<br />

een bedieningsorgaan voor de koppeling is uitgerust. Onder<br />

„koppeling" wordt in dit verband de installatie verstaan, waarmee<br />

de krachtsoverdraging tussen motor en wielen kan worden<br />

onderbroken.<br />

Al eerder is opgemerkt dat de norm, dat de ingevolge artikel<br />

1 vereiste voorzieningen aan het lesvoertuig aan de daaromtrent<br />

gestelde of te stellen maatstaven behoren te voldoen,<br />

zo dient te worden geformuleerd dat bij blijk <strong>van</strong> het tegendeel<br />

de verantwoordelijke persoon kan worden gestraft. Voor<br />

wat betreft de bedrijfsrem kent het Wegenverkeersreglement<br />

reeds lang de voorschriften <strong>van</strong> de artikelen 66, onder b, juncto<br />

73, voor de spiegels die <strong>van</strong> artikel 66, onder g. Wij hebben<br />

behoefte daarin verandering te brengen. Bij invoering <strong>van</strong> artikel<br />

1 lijkt wijziging <strong>van</strong> laatstgenoemde bepaling aangewezen,<br />

omdat zij betrokken is op de bestuurder en niet op degene<br />

die onder toezicht rijdt. Aangaande de koppeling en de<br />

gasregelaar bevat de verkeerswetgeving voor zover ons bekend<br />

nog geen voorschriften, uitgezonderd die <strong>van</strong> het alleen<br />

voor bromfietsen geldende artikel 80a, lid 2, onder a en onder<br />

b W.V.R. Wij zijn <strong>van</strong> mening, dat voor de koppeling <strong>van</strong><br />

motorvoertuigen vooreerst geen nadere eisen nodig zijn.<br />

Sinds het arrest <strong>van</strong> de Hoge Raad <strong>van</strong> 27 oktober 1953,<br />

NJ 1954, 38 eist de rechtspraak dat omtrent het uit te oefenen<br />

toezicht tevoren een afspraak is gemaakt tussen de leerling<br />

en de toezichthouder. Uit vrees voor bewijstechnische moeilijkheden<br />

achten wij het niet gewenst dit vereiste in de wet<br />

op te nemen. Het komt ons voor, dat de voorgestelde omschrijving<br />

<strong>van</strong> het rijden onder toezicht deze afspraak stilzwijgend<br />

vooronderstelt.<br />

Door de fiktie dat de toezichthouder in juridische zin de bestuurder<br />

is <strong>van</strong> het voertuig word bereikt, dat de leerling-bestuurder<br />

aan het verkeer kan deelnemen zonder vrees voor<br />

straf wegens overtreding <strong>van</strong> de voorschriften der wegenverkeerswetgeving,<br />

die hij nog in het verkeer moet leren toepassen<br />

en waarmee hij door zijn nog geringe macht over het<br />

voertuig misschien spoedig in konflikt zou komen. Tijdens het<br />

rij-examen echter behoort hij die voorschriften te kennen en<br />

te kunnen toepassen en zijn voertuig te beheersen. Naar onze<br />

mening valt dan ook niet in te zien waarom de kandidaat het<br />

rijexamen niet op eigen verantwoordelijkheid kan afleggen.<br />

Bovendien is het in de praktijk soms niet bevredigend de<br />

examinator, die uit hoofde <strong>van</strong> zijn funktie rijdt met mensen,<br />

wier rijvaardigheid hij niet kent, maar juist moet onderzoeken,<br />

in plaats <strong>van</strong> de kandidaat met strafrechtelijke aansprakelijkheid<br />

te belasten. (Zie ook het artikel <strong>van</strong> mr. E. N.<br />

Schneyder in „Verkeersrecht" <strong>van</strong> juli 1967, blz. 201 e.v.)<br />

Artikel II<br />

Deze bepaling beoogt de basis te leggen voor het staatsdiploma<br />

rij-instrukteur, een dokument, waaraan algemeen<br />

behoefte wordt gevoeld. Zij maakt het mogelijk normen <strong>van</strong><br />

medische en geestelijke geschiktheid en <strong>van</strong> vakbekwaamheid<br />

te stellen, waaraan rij-instrukteurs behoren te voldoen om dit<br />

staatsdiploma te verwerven. Bewust wordt in dit artikel gesproken<br />

<strong>van</strong> nadere door de Minister te stellen regelen. Het<br />

bij de voorbereidingen overwogen woord „eisen" in plaats <strong>van</strong><br />

„regelen" is niet gekozen omdat het een dwingend karakter<br />

suggereert, dat deze normen niet bezitten. De grondwettelijke<br />

vrijheid <strong>van</strong> onderwijs maakt het namelijk onmogelijk mensen,<br />

die niet aan die maatstaven voldoen, het geven <strong>van</strong> rijlessen<br />

te verbieden. Het stellen <strong>van</strong> dergelijke normen is<br />

evenwel op zichzelf niet met die vrijheid in strijd. Artikel II<br />

heeft mede ten doel — zoals uit de samenhang met artikel<br />

III nader blijkt - een keurings- en examenregeling mogelijk<br />

te maken.<br />

Het lijkt niet wenselijk een gediplomeerd rij-instrukteur in<br />

het bezit <strong>van</strong> zijn bewijs <strong>van</strong> bevoegdheid te laten, wanneer<br />

zijn rijbewijs ingevolge artikel 27 W.V.W. wordt ingehouden<br />

of wanneer hem zijn rijbevoegdheid is ontzegd. Daarom dient<br />

voor dergelijke gevallen de mogelijkheid te worden geschapen<br />

het bewijs <strong>van</strong> bevoegdheid te schorsen. Na afloop<br />

<strong>van</strong> de termijn <strong>van</strong> schorsing krijgt de betrokkene zijn bewijs<br />

<strong>van</strong> bevoegdheid zonder meer terug.<br />

Verder kan men denken aan intrekking <strong>van</strong> genoemd bewijs,<br />

wanneer de houder er<strong>van</strong> gedurende lange tijd — bij<br />

voorbeeld een jaar of meer - of bij herhaling - bijvoorbeeld<br />

drie maal binnen vijf jaren - de rijbevoegdheid wordt<br />

ontzegd. Ook lijkt het intrekken aangewezen indien bijvoorbeeld<br />

blijkt, dat de houder bij de keuring of bij het examen<br />

of bij de aanvraag <strong>van</strong> een vrijstelling of ontheffing als bedoeld<br />

in artikel IV een verklaring in strijd met de waarheid<br />

heeft afgelegd of onjuiste gegevens heeft verstrekt. Een dergelijke<br />

administratieve maatregel komt ons in het laatstgenoemde<br />

geval verkieslijker voor dan wijziging of aanvulling<br />

<strong>van</strong> artikel 10 W.V.W. Intrekking heeft tot gevolg dat de betrokkene<br />

eerst dan weer in het bezit <strong>van</strong> een bewijs <strong>van</strong> bevoegdheid<br />

wordt gesteld, wanneer hij met goed gevolg is geexamineerd<br />

en gekeurd.<br />

Artikel III<br />

Voor rij-instrukteurs lijkt ons een periodieke medische keuring<br />

noodzakelijk, omdat zij vrijwel hun gehele werktijd aan het<br />

gemotoriseerd wegverkeer deelnemen en daarin verantwoordelijkheid<br />

dragen voor de veiligheid <strong>van</strong> de aan hun zorgen toevertrouwde<br />

leerling-bestuurders. Dit is ook de opvatting <strong>van</strong> een<br />

commissie uit de Gezondheidsraad onder voorzitterschap <strong>van</strong><br />

dr. J. Wester, die de Minister omtrent dit onderwerp heeft geadviseerd<br />

(„Rapport inzake medische geschiktheid tot het<br />

besturen <strong>van</strong> motorrijtuigen" dd. 22 juli 1966, blz. 10).<br />

Het bepalen <strong>van</strong> de normen <strong>van</strong> medische en geestelijke geschiktheid<br />

waaraan rij-instrukteurs behoren te voldoen dient<br />

aan deskundigen te worden overgelaten. Wellicht kunnen ten<br />

aanzien <strong>van</strong> deze verkeersdeelnemers dezelfde keuringsmaatstaven<br />

worden aangelegd als die, welke thans gelden voor taxien<br />

buschauffeurs. In elk geval menen wij, dat niet kan worden<br />

volstaan met de gewone geschiktheidscriteria voor bestuurders<br />

<strong>van</strong> motorrijtuigen noch met de wijze waarop deze geschiktheid<br />

in het algemeen wordt beoordeeld (m.a.w. met het systeem <strong>van</strong><br />

de „eigen verklaring").<br />

Onder „vakbekwaamheid" wordt in het ontwerp niet alleen<br />

verstaan kennis op het gebied <strong>van</strong> het verkeer en <strong>van</strong> de verkeerswetgeving<br />

en inzicht in de werking <strong>van</strong> de voornaamste<br />

onderdelen <strong>van</strong> het motorrijtuig, maar tevens het vermogen om<br />

het voertuig ook in bijzondere situaties (bij voorbeeld slippen)<br />

te beheersen en het vermogen om eigen kennis en kunde op<br />

anderen over te dragen. Met het woord „vakbekwaamheid"<br />

wordt dus een begrip bedoeld, dat meer inhoudt dan de in<br />

artikel 18 <strong>van</strong> de wet genoemde „bekwaamheid" in het besturen<br />

<strong>van</strong> motorrijtuigen. Het woord „geschikt" in het ontwerp is<br />

gebruikt in dezelfde betekenis, die daaraan toekomst in artikel<br />

18 <strong>van</strong> de Wegenverkeerswet. Ook de vraag welke eisen <strong>van</strong><br />

vakbekwaamheid aan rij-instrukteurs behoren te worden gesteld<br />

willen wij graag aan deskundigen overlaten. Wel willen wij opmerken,<br />

dat het ons nuttig en gewenst lijkt, dat het gevolgd<br />

hebben <strong>van</strong> een anti-slip cursus daarbij voorgeschreven wordt.<br />

Artikel IV<br />

Dit artikel bevat o.m. een overgangsregeling ten gunste <strong>van</strong><br />

die rij-instrukteurs die op het tijdstip, dat dit ontwerp wordt


11<br />

ingediend bij de Kamer reeds als zodanig werkzaam zijn. Wij<br />

menen, dat het niet billijk is <strong>van</strong> hen te verlangen zich alsnog<br />

aan een examen te onderwerpen ten einde een bewijs <strong>van</strong> bevoegdheid<br />

te verkrijgen. Het zou o.i. echter eveneens niet juist<br />

zijn voor wie de rij-instruktie geen hoofdberoep is - het is algemeen<br />

bekend, dat velen in hun vrije tijd rijles geven als bijverdienste<br />

- zonder meer zo'n papier ter hand te stellen. Het belang,<br />

dat een snelle verbetering <strong>van</strong> de rijopleiding heeft voor de<br />

verkeersveiligheid vraagt hier om een beperking. Wij menen,<br />

dat de wijze waarop dit belang in artikel IV <strong>van</strong> het ontwerp<br />

is afgewogen tegen dat <strong>van</strong> de betrokken rij-instrukteurs de toets<br />

<strong>van</strong> de redelijkheid kan doorstaan.<br />

Hierbij moet het woord „aantonen" in het eerste lid met enige<br />

soepelheid worden geïnterpreteerd. Zo zouden zij, die als rijinstrukteur<br />

in dienstbetrekking zijn <strong>van</strong> bus- of transportondernemingen<br />

of <strong>van</strong> overheidsdiensten als de strijdkrachten of de<br />

politie, geacht kunnen worden het vereiste minimumpercentage<br />

<strong>van</strong> hun inkomen uit het geven <strong>van</strong> rijlessen te hebben verkregen,<br />

wanneer zij aannemelijk maken - bij voorbeeld door<br />

middel <strong>van</strong> een verklaring <strong>van</strong> hun werkgever of diensthoofd -<br />

dat ten minste dat deel <strong>van</strong> hun werkzaamheden uit het geven<br />

<strong>van</strong> rijlessen heeft bestaan.<br />

In de praktijk komt het nogal eens voor, dat garagehouders<br />

ook rijlessen geven of naast hun garagebedrijf een rijschool exploiteren,<br />

bij voorbeeld met gebruik <strong>van</strong> auto's <strong>van</strong> een door hen<br />

vertegenwoordigd merk. In zulke gevallen zal voor een vrijstelling<br />

of ontheffing zoals in artikel IV bedoeld ruimte zijn, als<br />

deze nevenaktiviteiten voor de betrokkene <strong>van</strong> voldoende economisch<br />

belang zijn. Als ondergrens <strong>van</strong> dit belang wordt voorgesteld<br />

een jaaromzet <strong>van</strong> die rijschool <strong>van</strong> f 15 000. Dit bedrag<br />

berust op het volgende uitgangspunt: 3/4 x (het aantal<br />

werkweken per jaar) x (het aantal lesuren per week) x (de lesprijs<br />

per uur) op basis <strong>van</strong> 50 werkweken per jaar en 40 uren<br />

rijles per week a f 10 per uur.<br />

Er behoeft geen vrees te bestaan dat het „aantonen" als bedoeld<br />

in artikel IV werk zou creëren voor vele nieuwe ambtenaren,<br />

noch dat het verkrijgen <strong>van</strong> de nodige cijfers de betrokkenen<br />

voor grote moeiten of kosten zou plaatsen. Het tijdstip<br />

waarop artikel IV in werking zou kunnen treden als dit<br />

ontwerp kracht <strong>van</strong> wet zou krijgen, zal zeer waarschijnlijk niet<br />

liggen vóór het voorjaar <strong>van</strong> 1970, maar veeleer in de loop <strong>van</strong><br />

1970 of zelfs in 1971.<br />

Het valt aan te nemen, dat de resultatenrekeningen over 1968<br />

dan reeds lang opgemaakt zijn, zodat de belanghebbenden voor<br />

het „aantonen" als regel zullen kunnen volstaan met het overleggen<br />

<strong>van</strong> bij voorbeeld een fotokopie <strong>van</strong> hun jaarrekening<br />

1968 of <strong>van</strong> hun belastingaangifte over dat jaar.<br />

In het derde lid <strong>van</strong> het voorgestelde artikel 2c is een<br />

termijn gesteld, binnen welke een vrijstelling of ontheffing<br />

door de belanghebbenden dient te worden aangevraagd om te<br />

voorkomen, dat de uitvoering <strong>van</strong> deze overgangsmaatregel te<br />

lange tijd zou vergen. Het tijdstip <strong>van</strong> verzending <strong>van</strong> de aanvrage<br />

is daarbij als uitgangspunt genomen, omdat dit moment<br />

zo nodig door de betrokkene op eenvoudige wijze (b.v. door<br />

middel <strong>van</strong> een bewijs <strong>van</strong> terpostbezorging <strong>van</strong> een aangetekende<br />

brief) kan worden aangetoond.<br />

Artikel V<br />

Hoewel de maatstaven voor het verlenen <strong>van</strong> een vrijstelling<br />

of ontheffing op voet <strong>van</strong> het voorgestelde artikel 2b ogenschijnlijk<br />

weinig ruimte laten voor verschillende interpretaties,<br />

achten wij het <strong>van</strong> belang voor de rechtsbescherming <strong>van</strong> de<br />

betrokkenen tegenover de overheid, dat zij <strong>van</strong> weigeringen<br />

in beroep kunnen gaan. Het gaat hier immers om beslissingen,<br />

die voor hen <strong>van</strong> grote betekenis kunnen zijn. Een daartoe<br />

strekkende voorziening bevat het ontwerp in artikel V, waardoor<br />

het mogelijk zal worden op de gronden vermeld in<br />

artikel 5 <strong>van</strong> de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie,<br />

bij het College <strong>van</strong> Beroep voor het bedrijfsleven<br />

beroep in te stellen tegen zo'n weigering. Het verlenen <strong>van</strong><br />

een vrijstelling of ontheffing zoals bedoeld in artikel IV <strong>van</strong><br />

het ontwerp ligt, nu de belanghebbenden afkomstig zijn uit de<br />

kring <strong>van</strong> hen, die <strong>van</strong> de rij-instructie een beroep of bedrijf<br />

maken, nagenoeg in dezelfcTe sfeer als het afgeven <strong>van</strong> een<br />

vergunning ingevolge de Vestigingswet Bedrijven 1954. Daarom<br />

is in het ontwerp dezelfde rechtsgang aangewezen als die<br />

<strong>van</strong> genoemde wet. Dit beroep op een administratieve<br />

rechter komt in de Wegenverkeerswet nog niet voor. Voor<br />

artikel V heeft het in 1963 ingevoerde artikel 20a <strong>van</strong> de<br />

Vestigingswet Bedrijven 1954 model gestaan.<br />

Artikel VI<br />

In de artikelen VIII en IX wordt voorgesteld enige uitzonderingen<br />

op het beginsel, dat voor het besturen <strong>van</strong> een<br />

motorrijtuig op een weg een rijbewijs vereist is, in de wet op te<br />

nemen. Tot dusverre waren dergelijke uitzonderingen uitsluitend<br />

opgenomen in artikel 101 W.V.R. In verband met<br />

deze wijziging dient de aanhef <strong>van</strong> artikel 9 eerste lid onder 3e<br />

opnieuw te worden geformuleerd. Daartoe dient artikel VI<br />

<strong>van</strong> het ontwerp, met de „krachtens deze wet vast te stellen<br />

uitzonderingen" wordt bedoeld een verwijzing naar de in<br />

artikel 2 vervatte delegatie, met name naar hetgeen thans is<br />

bepaald in artikel 101 eerste lid onder a tot en met c W.V.R.<br />

Artikel VII<br />

De eigenaar of houder <strong>van</strong> een motorrijtuig is volgens het<br />

bestaande artikel 9 tweede lid, strafbaar, wanneer hij een ander<br />

in zijn voertuig doet of laat rijden zonder dat daarop een<br />

kenteken wordt gevoerd of zonder dat het kentekenbewijs<br />

op zijn naam is gesteld, maar niet wanneer hij iemand laat<br />

rijden, die niet in het bezit is <strong>van</strong> het vereiste rijbewijs. Thans<br />

is degeen die een ander zonder het vereiste rijbewijs een motorrijtuig<br />

op een weg laat besturen alleen dan strafbaar, indien<br />

hij dit rijden zonder rijbewijs opzettelijk heeft uitgelokt, m.a.w.<br />

wanneer het initiatief tot dit rijden <strong>van</strong> hem is uitgegaan. Dit<br />

is in de praktijk vaak moeilijk te bewijzen. Wanneer het toevalligerwijze<br />

zo gaat dat degeen, die geen rijbewijs heeft aan<br />

de ander vraagt of hij eens mag rijden en deze staat dat toe,<br />

daarbij het motorrijtuig ter beschikking stellende, dan is laatstgenoemde<br />

zelfs helemaal niet strafbaar.<br />

Het lijkt ons wenselijk dat het rijden zonder rijbewijs<br />

krachtiger kan worden bestreden dan onder de huidige wetgeving<br />

mogelijk is, al was het maar om te voorkomen, dat het<br />

in verband met de mogelijke sancties „aantrekkelijker" zou<br />

worden te worden vervolgd wegens rijden zonder rijbewijs<br />

dan wegens overtreding <strong>van</strong> de in dit ontwerp voorgestelde<br />

nieuwe bepalingen. Daarom wordt naast de bij de artikelen<br />

XVIII en IXX te bespreken maatregelen, hier voorgesteld de<br />

strafrechtelijke aansprakelijkheid <strong>van</strong> de eigenaar of houder<br />

<strong>van</strong> een motorrijtuig uit te breiden, opdat hij een belang krijgt<br />

er mee op toe te zien, dat zijn voertuig slechts wordt bestuurd<br />

door houders <strong>van</strong> het vereiste rijbewijs.<br />

Artikel VIII<br />

Wanneer de kandidaat tijdens het rijexamen ingevolge artikel<br />

1 <strong>van</strong> dit ontwerp zelf „bestuurder" wordt, is het nodig<br />

de werking <strong>van</strong> het verbod te rijden zonder rijbewijs tijdelijk<br />

buiten werking te stellen. Dit is geregeld in artikel VIII.<br />

Daarbij is onderscheid gemaakt al naar gelang de kategorie<br />

<strong>van</strong> het rijbewijs, dat overigens voor het besturen <strong>van</strong> het<br />

gebruikte motorrijtuig vereist zou zijn. In de praktijk komt<br />

het nogal eens voor, dat een leeiiing-motorrijder of een leerling-scooterrijder<br />

zichzelf in het rijden bekwaamt met gebruik<br />

<strong>van</strong> een z.g. oefenvergunning (zie artikel 101 W.V.R.).<br />

Het is hem dan eveneens toegestaan op eigen gelegenheid<br />

naar de plaats <strong>van</strong> het rijexamen te rijden en weer terug, ja,<br />

zelfs mag hij de gehele dag <strong>van</strong> het rijexamen zijn scooter<br />

of motor vrijelijk besturen (zie de konklusie <strong>van</strong> de procurcur-generaal<br />

bij het arrest <strong>van</strong> de Hoge Raad <strong>van</strong> 20 januari<br />

1959, Verkeersrecht 1959 nr. 18). In het ontwerp wordt, nu<br />

het bestaande systeem <strong>van</strong> oefenvergunningen daarin is overgenomen<br />

en zelfs uitgebreid, voorgesteld deze regeling te<br />

kontinuuren. Wanneer tijdens het rijexamen gebruik gemaakt<br />

wordt <strong>van</strong> een auto komt opheffing <strong>van</strong> de werking<br />

<strong>van</strong> artikel 9 eerste lid aanhef en onder 3« <strong>van</strong> de Wegen-


12<br />

verkeerswet voor de duur <strong>van</strong> het rijexamen ons voldoende<br />

voor, omdat „onder toezicht" kan worden gereden naar en<br />

<strong>van</strong> de plaats <strong>van</strong> het examen.<br />

Het feit, dat de kandidaat het rijexamen op eigen verantwoordclijkheid<br />

aflegt, betekent natuurlijk niet, dat de<br />

examinator gehouden is het examen af te nemen in een voertuig,<br />

waarin hij rij fouten <strong>van</strong> de kandidaat niet zou kunnen<br />

korrigeren. In dit verband wordt verwezen naar artikel 105<br />

W.V.R.. waarin hem de bevoegdheid wordt gegeven te beooidelen<br />

of het motorrijtuig zich leent voor het afleggen <strong>van</strong><br />

een proefrit en, als hij meent dat dit niet het geval is, te weigeren<br />

het praktisch gedeelte <strong>van</strong> het rijexamen af te nemen.<br />

Artikel IX<br />

Ingevolge artikel 101 W.V.R. kan aan een leerling-motorrijder<br />

of een leerling-scooterrijder een ocfenvergunning worden<br />

verleend, die hem het recht geeft zich zelf in het besturen<br />

<strong>van</strong> zo'n voertuig te bekwamen. Wij vinden dat deze mogelijkhcid<br />

moet blijven bestaan, zij het met enige verfijningen,<br />

waarvoor kan worden verwezen naar de artikelen X,<br />

XI en XII <strong>van</strong> dit ontwerp. De hiervoor vereiste oefenvergunning<br />

wordt aangeduid met de letters AA ter onderscheiding<br />

<strong>van</strong> de oefenvergunning A, voorzien in artikel XII, die<br />

is bestemd voor het rijden onder toezicht.<br />

Het instituut <strong>van</strong> de ocfenvergunning voor Ieerling-motorcn<br />

scooterrijders is naar de wet overgebracht om te voorkomen,<br />

dat ten aanzien <strong>van</strong> deze kategorie motorrijtuigen de<br />

oefenvergunning zou zijn geregeld in het W.V.R., terwijl<br />

voor auto's de wet zelf de regeling zou inhouden. Dat zou<br />

uit een oogpunt <strong>van</strong> overzichtelijkheid en systematiek niet<br />

gewenst zijn.<br />

Bij invoering <strong>van</strong> de artikelen VIII, XII en XIII zal het<br />

bepaalde in het huidige artikel 101 eerste lid onder d, tweede<br />

lid tweede zin na „hebben bereikt" en derde lid <strong>van</strong> het W.V.R.<br />

kunnen vervallen.<br />

Artikel X<br />

In deze bepaling wordt voorgesteld het rijden onder toezicht<br />

te verbieden tenzij de leeriing-bestuurder in het bezit<br />

is <strong>van</strong> een oefenvergunning en tenzij de aan die vergunning<br />

verbonden beperkingen in acht worden genomen. Bij overtreding<br />

<strong>van</strong> dit verbod zijn alle bij de rij-instruktie betrokken<br />

personen strafbaar.<br />

Wij menen, dat de verkeersveiligheid er mee gediend is, wanneer<br />

leerling-bestuurders pas aan het verkeer deelnemen als<br />

zij over de benodigde kennis <strong>van</strong> de verkeersregels en -tekens<br />

beschikken en als is vastgesteld dat zij voldoen aan de eisen<br />

<strong>van</strong> medische en geestelijke geschiktheid tot het besturen<br />

<strong>van</strong> motorrijtuigen. Het huidige recht kent op dit gebied<br />

geen voorzieningen. Het komt dan ook veelvuldig voor, dat<br />

een leeriing-bestuurder pas met „de theorie" of met de eisen<br />

<strong>van</strong> lichamelijke en geestelijke geschiktheid wordt gekonfronteerd<br />

als zijn praktische rijopleiding vrijwel voltooid is.<br />

In de verkcerswetgeving komen weliswaar enige normen<br />

voor, waaraan leerling-bestuurders moeten voldoen (zoals de<br />

minimumleeftijd <strong>van</strong> 18 jaar, genoemd in artikel 9 eerste lid<br />

onder 4e <strong>van</strong> de Wegenverkeerswet en de voorschriften <strong>van</strong><br />

artikel 5 lid 2 onder b en c <strong>van</strong> he Reglement verkecrsregels<br />

en verkeerstekens), maar deze lijken ons onvoldoende.<br />

Door het invoeren <strong>van</strong> een stelsel <strong>van</strong> oefenvergunningen -<br />

nader uitgewerkt in artikel XII - kan deze leemte worden<br />

opgevuld.<br />

Bij de opzet <strong>van</strong> het voorgestelde artikel 9a is zo veel mogelijk<br />

aansluiting gezocht bij die <strong>van</strong> het reeds bestaande artikel<br />

9. Het derde lid <strong>van</strong> dat artikel 9a dient om de naar<br />

plaats, tijd en persoon <strong>van</strong> de toezichthoudende bestuurder<br />

beperkte werking <strong>van</strong> de ocfenvergunning (zie artikel XII<br />

<strong>van</strong> het ontwerp) op te heffen, teneinde de leerling het gaan<br />

naar en het terugkeren <strong>van</strong> de plaats <strong>van</strong> het rijexamen<br />

niet zonder noodzaak te belemmeren. Vergelijk ook artikel<br />

VIII betreffende het rijden op motoren en scooters e.d. op<br />

de dag <strong>van</strong> het rijexamen <strong>van</strong> de bestuurder.<br />

Het vierde lid <strong>van</strong> het voorgestelde artikel 9a is ontleend aan<br />

artikel 5 tweede lid onder b <strong>van</strong> het reglement verkeersregels<br />

en verkeerstekens. Laatstgenoemde bepaling zal dus<br />

bij invoering <strong>van</strong> dit vierde lid kunnen vervallen.<br />

Artikel XI<br />

In dit artikel zijn de aan het lesvoertuig te stellen eisen<br />

- voor zover niet reeds in de definitie <strong>van</strong> rijden onder toezicht<br />

opgenomen - geformuleerd. Als eerste inrichtingseis<br />

voor lesvoertuigen wordt voorgesteld een dubbele klaxon.<br />

Daarmee kan de instrukteur zo nodig andere weggebruikers<br />

attenderen op gevaren, die voor hen ontstaan door de nadering<br />

<strong>van</strong> het lesvoertuig. Gevaren die de leeriing-bestuurder<br />

met zijn onvermijdelijke gebrek aan verkeerservaring zelf<br />

misschien nog niet onderkend heeft. Het gebruik <strong>van</strong> dit eenvoudige<br />

en goedkope hulpmiddel kan dus voorkomen, dat<br />

de instrukteur zich genoodzaakt ziet plotselinge veranderingen<br />

in koers of snelheid <strong>van</strong> het lesvoertuig aan te brengen.<br />

Deze manoeuvres kunnen voor het overige verkeer gevaar<br />

opleveren en dienen daarom zoveel mogelijk te worden vermeden.<br />

Het voorgestelde herkenningsteken is niet alleen bedoeld als<br />

waarschuwing aan de overige weggebruikers, dat zij met<br />

een leeriing-bestuurder te doen hebben, maar ook als middel<br />

om kontrole op de juiste naleving <strong>van</strong> de in dit ontwerp<br />

voorgestelde wijzigingen en aanvullingen <strong>van</strong> artikel 9<br />

en <strong>van</strong> de nieuw ontworpen artikelen 9a en 9b mogelijk te<br />

maken. Het lijkt ons wenselijk dat verschillende herkenningstekens<br />

zodanig worden vastgesteld al naargelang de toezichthoudende<br />

bestuurder als zodanig bevoegd of onbevoegd is.<br />

Artikel XII<br />

In deel I <strong>van</strong> deze <strong>toelichting</strong> is uiteengezet, dat het wenselijk<br />

is om zoveel mogelijk toekomstige verkeersdeelnemers<br />

rij-instruktie te laten geven door gediplomeerde instrukteurs.<br />

Dit kan bevorderd worden door aan het rijden onder toezicht<br />

<strong>van</strong> zulke instrukteurs voordelen te verbinden die de<br />

leerling aanspreken.<br />

Het eerste lid <strong>van</strong> het nieuw ontworpen artikel 9c maakt<br />

dit mogelijk: bevoegde rij-instrukteurs mogen zelf oefenvergunningen<br />

verlenen, onbevoegden zullen hun leerlingen voor<br />

het verkrijgen <strong>van</strong> de vereiste vergunning naar de overheid<br />

moeten verwijzen.<br />

Bovendien is in het achtste lid <strong>van</strong> artikel 9c geregeld dat<br />

bevoegde instrukteurs de verantwoordelijkheid wordt gegeven<br />

zelf te beoordelen of hun leerlingen voldoende theoretische<br />

kennis bezitten om onder toezicht op openbare wegen<br />

te rijden.<br />

Onbevoegden zullen op dit punt hun leerlingen moeten laten<br />

beoordelen door een officiële examinator.<br />

Ten slotte is bepaald in het zesde lid <strong>van</strong> artikel 9c, dat<br />

een oefenvergunning die is afgegeven door een bevoegd instrukteur<br />

onbeperkt geldig is, mits het wordt gebruikt voor<br />

het rijden onder het toezicht <strong>van</strong> een bevoegde instrukteur.<br />

In dat geval zijn immers voldoende waarborgen aanwezig dat<br />

de oefenvergunning alleen wordt gebruikt waarvoor zij bedoeld<br />

is; namelijk het nemen <strong>van</strong> rijles. Beperkingen naar<br />

geldigheidsduur, territoir en een met name genoemde toezichthouder<br />

zijn dan ook niet nodig.<br />

Wij menen, dat dit samenstel <strong>van</strong> voordelen veel meer effekt<br />

zal hebben bij het bevorderen <strong>van</strong> het rijles nemen bij<br />

bevoegde instrukteurs, dan de tot op heden nagestreefde<br />

voordelen, die vooral gezocht worden in het geven <strong>van</strong> erkenningen<br />

en <strong>van</strong> faciliteiten tijdens het rijexamen.<br />

Wij menen, dat een geldigheidsduur <strong>van</strong> maximaal 30 dagen,<br />

zoals is voorgesteld voor de oefenvergunning AA, voor<br />

de overige oefenvergunningen te kort moet worden geacht.<br />

Bij de oefenvergunning AA rijdt de leerling „solo", dus is<br />

het aan hem zelf om <strong>van</strong> de hem geboden oefengelegenheid<br />

zo veel mogelijk gebruik te maken. Bij de oef en vergunningen<br />

A, B-E, C-E en D-E is hij voor het opdoen <strong>van</strong> rijervaring<br />

mede afhankelijk <strong>van</strong> een toezichthoudende bestuurder.


13<br />

Daarom zal een langere ocfentijd nodig zijn om hem een<br />

serieuze kans te geven de eerste beginselen <strong>van</strong> het rijden<br />

onder de knie te krijgen.<br />

Volgens artikel 101 W.V.R. geldt de bestaande oefenvergunning<br />

slechts op de weg of wegen binnen de gemeente,<br />

waarop de houder blijkens de vergunning mag rijden. Het<br />

overnemen <strong>van</strong> deze beperking is niet aantrekkelijk, omdat<br />

betwijfeld moet worden of men op één weg of in één (rustige)<br />

wijk een voldoend aantal verschillende verkeerssituaties<br />

kan aantreffen om het vereiste minimum aan verkeerservaring<br />

op te doen. Een oefenvergunning, die overal geldig<br />

is, komt ons echter ook niet gewenst voor, daar deze te<br />

weinig zou verschillen <strong>van</strong> een rijbewijs.<br />

Het lijkt dus aangewezen enerzijds vast te houden aan een<br />

territoriaal beperkte geldigheidssfeer <strong>van</strong> de oefenvergunning,<br />

anderzijds deze beperking ruimer te stellen dan in het<br />

bestaande systeem. In het ontwerp is een regeling gekozen,<br />

waarbij elke leerling-bestuurder voldoende verkeerservaring<br />

kan opdoen voor het rijexamen.<br />

Om te voorkomen, dat de naleving <strong>van</strong> de nieuwe bepalingen<br />

omtrent de oefenvergunning even moeilijk te kontroleren<br />

zou zijn als die <strong>van</strong> de huidige, is het voeren <strong>van</strong> een<br />

herkenningsteken op of aan het voertuig voorgeschreven<br />

(zie artikel XI). Tegenover de grotere bewegingsvrijheid <strong>van</strong><br />

de houder <strong>van</strong> een oefenvergunning-nieuwe-stijl staan tevens<br />

de waarborgen neergelegd in het zevende lid <strong>van</strong> het voorgestelde<br />

artikel 9c.<br />

De voorschriften <strong>van</strong> het zevende lid onder a en c <strong>van</strong><br />

het negende lid zijn ontleend aan het bestaande recht, zij<br />

het dat zij daarin een strafrechtelijk karakter hebben en in<br />

het ontwerp <strong>van</strong> administratief-rechtelijke aard zijn. Bij de<br />

invoering <strong>van</strong> die bepalingen kunnen de artikelen 9, eerste<br />

lid onder 4e W.V.W. en 5 tweede lid onder c R.V.V. vervallen.<br />

De eis, dat de toezichthouder minstens drie jaar in het<br />

bezit <strong>van</strong> een rijbewijs moet zijn (zie artikel 5 tweede lid<br />

onder a R.V.V.) is in dit ontwerp niet overgenomen, omdat<br />

zo'n eis ons strijdig voorkomt met de grondwettelijke vrijheid<br />

<strong>van</strong> onderwijs. Ook dient te worden opgemerkt dat het driejarig<br />

bezit <strong>van</strong> een rijbewijs op zich zelf geen rijervaring garandeert,<br />

zodat het nut <strong>van</strong> bedoeld voorschrift twijfelachtig<br />

is.<br />

De in het zevende lid bedoelde verklaring <strong>van</strong> lichamelijke<br />

en geestelijke geschiktheid is niets nieuws (zie model 151<br />

<strong>van</strong> de bijlage <strong>van</strong> het Wegenverkeersreglement); zij moet<br />

ingevolge artikel 102 onder b W.V.R. echter pas worden<br />

overgelegd bij de aanvraag <strong>van</strong> het rijbewijs. Met de nadere<br />

regelen voor de afgifte <strong>van</strong> dergelijke verklaringen wordt<br />

in lid 10 dan ook een verwijzing naar de hiervoor al bestaande<br />

bepalingen <strong>van</strong> het Wegenverkeersreglement (artikel 103 e.v.)<br />

bedoeld.<br />

Ingevolge artikel 107 W.V.R. geldt een verklaring dat de<br />

aanvrager <strong>van</strong> een rijbewijs voor het theoretisch gedeelte<br />

<strong>van</strong> het rijexamen is geslaagd, slechts twee maanden. Bij invoering<br />

<strong>van</strong> artikel 9c, lid 7 onder c lijkt het wenselijk<br />

deze geldigheidsduur te verlengen. Tevens zal de organisatie<br />

<strong>van</strong> de rijexamens zodanig aan die bepaling moeten worden<br />

aangepast, dat het mogelijk zal zijn de beide gedeelten<br />

<strong>van</strong> het rijexamen los <strong>van</strong> elkaar af te leggen. Deze detailleringen<br />

kunnen aan de Kroon worden overgelaten.<br />

Bij „nadere regelen omtrent oefenvergunningen en de afgifte<br />

daar<strong>van</strong>" (lid 10) denken wij niet alleen aan het vaststellen<br />

<strong>van</strong> de modellen <strong>van</strong> die oefenvergunningen, maar ook<br />

bij voorbeeld aan een regeling, die strafrechtelijke of administratief-rechtelijke<br />

sankties mogelijk maakt wanneer de houder<br />

<strong>van</strong> een bewijs <strong>van</strong> bevoegdheid als toezichthoudende bestuurder<br />

in strijd met het bepaalde in artikel 9c oefenvergunningen<br />

verleent. In dat geval zou schorsing of intrekking<br />

<strong>van</strong> zo'n bewijs als sanktie kunnen worden opgelegd.<br />

Artikel XIII<br />

Dit artikel is bedoeld om de werking <strong>van</strong> het bestaande<br />

artikel 20 W.V.W. uit te breiden tot de in dit ontwerp geintroduceerde<br />

bewijzen <strong>van</strong> bevoegdheid als toezichthoudende<br />

bestuurder en de ocfenvergunningen-nieuwe-stijl. Tevens<br />

is geprobeerd artikel 20 W.V.W. eenvoudiger te formuleren.<br />

Ten behoeve <strong>van</strong> eventuele kontrole door de politie lijkt<br />

het ons voldoende wanneer in een register <strong>van</strong> afgegeven<br />

oefenvergunningen summier aantekening wordt gehouden<br />

<strong>van</strong> bij voorbeeld de naam <strong>van</strong> de houder, de kategorie en<br />

de datum <strong>van</strong> afgifte <strong>van</strong> de oefenvergunning.<br />

Artikel XIV<br />

In dit artikel wordt voorgesteld dat ook voor versleten,<br />

verlorengegane of onbruikbaar geworden bewijzen <strong>van</strong> bevoegdheid<br />

als toezichthoudende bestuurder duplikaten kunnen<br />

worden afgegeven. Van de gelegenheid wordt gebruik<br />

gemaakt om de redaktie <strong>van</strong> het bestaande artikel 21 W.V.W.<br />

te stroomlijnen.<br />

Artikel XV<br />

Aangezien het bestaande artikel 26 tweede lid een verwijzing<br />

inhoudt naar het in dit ontwerp opnieuw geregelde<br />

rijden onder toezicht, was het noodzakelijk de terminologic<br />

<strong>van</strong> genoemde bepaling te wijzigen. De strekking <strong>van</strong><br />

deze norm is echter niet veranderd.<br />

Artikel XVI<br />

In deze bepaling wordt voorgesteld de toonplicht <strong>van</strong> de bij<br />

of krachtens de Wegenverkeerswet voorgeschreven papieren<br />

zoveel mogelijk in één artikel te regelen. Tot dusverre was de<br />

toonplicht <strong>van</strong> de oefenvergunning afzonderlijk geformuleerd<br />

en wel in artikel 101, derde lid, W.V.R., dat derhalve bij de<br />

invoering <strong>van</strong> dit ontwerp kan vervallen.<br />

Artikel XVII<br />

In aansluiting op het voorafgaande vindt men hier de toonplicht<br />

voor de in het ontwerp nieuwvoorgestclde bewijzen <strong>van</strong><br />

bevoegdheid als toezichthoudende bestuurder en oefenvergunningen<br />

A, B-E, C-E en D-E.<br />

Deze toonplicht is niet in het vorige artikel opgenomen,<br />

omdat de hier voorgestelde regeling niet in werking kan treden<br />

voordat de krachtens artikel II <strong>van</strong> dit ontwerp te stellen<br />

regelen zullen zijn geformuleerd en ingevoerd.<br />

Artikel XVIII<br />

Zoals in de <strong>toelichting</strong> op artikel VII reeds is opgemerkt,<br />

zijn wij <strong>van</strong> mening, dat het rijden zonder rijbewijs krachtig<br />

moet worden bestreden. Waar dit feit, in tegenstelling tot de<br />

meeste verkeersovertredingen, opzettelijk (in de zin <strong>van</strong>: nietkulpoos)<br />

worden gepleegd, achten wij deze overtreding niet<br />

<strong>van</strong> geringer gewicht dan die <strong>van</strong> artikel 19 <strong>van</strong> de Wegenverkeerswet,<br />

het opzettelijk niet-inleveren <strong>van</strong> het rijbewijs.<br />

Bovendien komt ons het rijden zonder rijbewijs niet of nauwelijks<br />

minder gevaarzettend voor dan overtreding <strong>van</strong> artikel 25,<br />

het in gevaar brengen <strong>van</strong> de veiligheid op de weg. Daarom<br />

wordt voorgesteld de normen <strong>van</strong> artikel 9, eerste lid, onder 3e,<br />

en artikel 9, derde lid, dezelfde strafsanctie te geven als die<br />

<strong>van</strong> genoemde artikelen 19 en 25 .<br />

Ingevolge artikel XVI, onder b, zou handelen in strijd met<br />

het voorgestelde artikel 9a, vierde lid, strafbaar worden gesteld<br />

als overtreding. Strafbaarstelling als misdrijf (vergelijk<br />

artikel 32) lijkt ons vooreerst niet nodig.<br />

Artikel XIX<br />

In aansluiting op hetgeen hierboven werd opgemerkt menen<br />

wij, dat er in het algemeen voldoende grond is om iemand,<br />

die rijdt zonder rijbewijs en daarmee blijk geeft zijn verantwoordelijkhcid<br />

als bestuurder <strong>van</strong> een motorrijtuig niet voldoende<br />

te beseffen, de rijbevoegdheid te ontzeggen, hetgeen<br />

inhoudt, dat hij dan geen enkel motorrijtuig meer mag besturen.<br />

Een ontzegging <strong>van</strong> de bevoegdheid motorrijtuigen te<br />

besturen is onder het bestaande recht als bijkomende straf op<br />

overtreding <strong>van</strong> het verbod te rijden zonder rijbewijs niet mogelijk.<br />

Daarom wordt voorgesteld deze sanktie alsnog op te<br />

nemen.


14<br />

In het ontwerp is de redaktie <strong>van</strong> artikel 39, tweede lid,<br />

tevens zodanig verruimd, dat een ontzegging <strong>van</strong> de rijbevoegdheid<br />

ook zal kunnen worden opgelegd aan personen, die<br />

de daarin bedoelde voorschriften overtreden in een andere<br />

hoedanigheid dan die <strong>van</strong> bestuurder <strong>van</strong> een motorrijtuig.<br />

Met name is hierbij gedacht aan de eigenaar of houder <strong>van</strong><br />

een motorrijtuig, die dat voertuig in strijd met die voorschriften<br />

doet of laat rijden.<br />

Artikel XX<br />

Onverwijlde invoering <strong>van</strong> het gehele tot wet geworden ontwerp<br />

- aangenomen dat het kracht <strong>van</strong> wet zal verkrijgen -<br />

zal niet mogelijk zijn. Immers, de eisen <strong>van</strong> geschiktheid en<br />

vakbekwaamheid zijn nog niet geformuleerd, de examens <strong>van</strong><br />

vakbekwaamheid en de keuringen op de lichamelijke en geestelijke<br />

geschiktheid moeten nog worden georganiseerd enz.<br />

Daarom wordt voorgesteld de op deze punten betrekking hebbende<br />

artikelen of gedeelten <strong>van</strong> artikelen op één of meer door<br />

de Kroon te bepalen tijdstippen in werking te doen treden.<br />

Artikel XXI<br />

Voor het overige komt ons een invoeringstijdstip, dat gelegen<br />

is twee maanden na de dag <strong>van</strong> publikatie <strong>van</strong> het tot wet geworden<br />

ontwerp, onwenselijk voor. De tijd, gelegen tussen de<br />

parlementaire behandeling en genoemd tijdstip moet voldoende<br />

worden geacht om allen, die bij de juiste naleving <strong>van</strong> de in dit<br />

ontwerp voorgestelde regelingen zijn betrokken, in staat te<br />

stellen, de nodige voorbereidingen en maatregelen te treffen.<br />

M. DIJKSTRA<br />

A. M. GOUDSMIT.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!