08.02.2014 Views

VAN DIVAN NAAR SCHOOL OVER HET EINDE VAN EEN ANALYSE

VAN DIVAN NAAR SCHOOL OVER HET EINDE VAN EEN ANALYSE

VAN DIVAN NAAR SCHOOL OVER HET EINDE VAN EEN ANALYSE

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

<strong>VAN</strong> DI<strong>VAN</strong> <strong>NAAR</strong> <strong>SCHOOL</strong><br />

<strong>OVER</strong> <strong>HET</strong> <strong>EINDE</strong> <strong>VAN</strong> <strong>EEN</strong> <strong>ANALYSE</strong> 1<br />

Patrick Monribot 2<br />

Ik zal een geval van einde van een analyse onderzoeken. Maar laat ik eerst de<br />

moeilijkheid introduceren waar rond deze interventie draait, zijnde de paradox van de band<br />

met een psychoanalytische school waar geen enkele psychoanalyticus onderuit kan. Enerzijds<br />

vereist de analytische act de eenzaamheid: hij grijpt plaats 'zonder Ander', in ieders eigen stijl.<br />

Die eenzaamheid is dus noodzakelijk. Anderzijds vereist het bestaan van deze<br />

psychoanalytische praktijk een bovengeordende politieke band tussen psychoanalytici, onder<br />

de minimale vorm van een werkgemeenschap. Dit is onontbeerlijk voor het voortbestaan van<br />

de analytische discipline in deze wereld. Daarzonder zou de psychoanalyse haar uitvinder niet<br />

overleefd hebben; heeft Freud dit niet tijdens zijn leven al voorvoeld, toen hij de International<br />

Psychoanalytic Association oprichtte? We staan dus verdeeld tussen de noodzaken van<br />

eenzaamheid en gemeenschap. Tegenover het 'zonder Ander' van de act, eigen aan de<br />

psychoanalyse in intensie 3 , staat het 'met enkele anderen', vereist door de psychoanalyse in<br />

extensie 4 . Anders gesteld: tegenover de klinische voorwaarde van de analytische act, de<br />

eenzaamheid, staat de politieke voorwaarde voor zijn uitvoering, het collectief. Deze paradox<br />

vormt een echte moeilijkheid.<br />

Hoe deze schijnbare tegenstelling tussen eenzaamheid en collectief overstijgen? Dat<br />

kan enkel één per één. Elke psychoanalyticus moet een oplossing voor eigen gebruik<br />

uitvinden, moet het punt van passe vinden dat hem en hem alleen toelaat om die moeilijkheid<br />

op te lossen zonder ze te annuleren. Hierbij moeten telkens twee valkuilen vermeden worden.<br />

De eerste valkuil is de psychoanalyticus alleen in zijn hoekje. Vandaag moet de transmissie en<br />

de vorming immers meer dan ooit op institutionele wijze gevalideerd en georganiseerd<br />

worden. Een tweede valkuil is de onvoorwaardelijke aansluiting bij een groep. Men kan zich<br />

aansluiten bij een sportclub zonder enige kennis van de subjectieve coördinaten, bij een<br />

School van psychoanalytici is dat echter ondenkbaar. Het reële, dat de analytische kuur met<br />

zoveel moeite heeft blootgelegd, zou immers weer toegedekt worden door het effect van<br />

samenklitten. In beide aangehaalde gevallen weigert men de spanning tussen het singuliere en<br />

het universele, tussen de Een en het meervoudige, het hoofd te bieden, in beide gevallen<br />

loochent men iets …<br />

Hoe valt deze vergelijking, met de twee onbekenden van het singuliere en het<br />

universele, nu op te lossen? Daarvoor bestaan er geen algemeen geldige oplossingen. Ik kan<br />

enkel de particuliere oplossing uit de doeken doen die de kuur, de passe en vervolgens het<br />

werk van 'Psychoanalyticus van de School' 5 mij toegelaten hebben te fabriceren. Ik zal hier<br />

dus iets vertellen over mijn eigen geval – in een analyse die gaat van de neurotische<br />

1 Deze tekst is de neerslag van een interventie in het werkseminarie "Lacans School en de Passe", op 3 december<br />

2004. Deze vertaling is van de hand van Geert Hoornaert, Anne Lysy en Katrien Mortier; ze werd nagezien door<br />

Lieven Jonckheere.<br />

2 Analyste Praticien, lid Ecole de la Cause freudienne, New Lacanian School en World Association for<br />

Psychoanalysis, Psychiatre, A1Hpsy, Ancien Attaché au CHU de Bordeaux, monribot.patrick@wanadoo.fr.<br />

Patrick Monribot was Analyste de de l'Ecole in de Ecole de la Cause freudienne, van 1999 tot 2002. Andere<br />

teksten van Patrick Monribot over de passe zijn Monribot 2000a, 2000b, 2000c, 2000d, 2000e, 2000f, 2002a,<br />

2002b, 2002c.<br />

3 intension<br />

4 extension<br />

5 Analyste de l'Ecole of AE<br />

1


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

loochening naar het slotsymptoom 6 dat een afloop aan de kuur toeliet.<br />

1. Installatie van de loochening<br />

De term loochening 7 verwijst naar de perversie. De neuroticus is weliswaar geen<br />

pervert, maar zijn fantasma is dat wel in de mate dat dit het onaanvaardbare loochent. Het<br />

neurotisch subject, waarover ik het thans zal hebben, loochende systematisch al wat onder het<br />

structurele 'er is geen' 8 valt. Drie wijzen of niveaus van loochening organiseerden zijn<br />

neurose. De passe heeft ze in een reeks geplaatst, hier volgen ze.<br />

eerste niveau: loochening van de moederlijke castratie<br />

Zeer vroeg observeert het kind zijn moeder die gehurkt plast. Zij is gekleed. Als<br />

antwoord op zijn nieuwsgierigheid verklaart zij te plassen 'door een gat'. Daarop begint het<br />

kind 's nachts in bed te plassen, gedurende vele jaren. Op de onaanvaardbare moederlijke<br />

castratie antwoordt hij met een symptoom. Zo antwoordt de neurose altijd op het gat in de<br />

Ander. Bedplassen poogt dit gat te loochenen: wanneer hij plast, is dat in elk geval niet door<br />

een gat. Hij verifieert dus zijn eigen penis.<br />

Maar die castratie slaat niet alleen op het beeld van het lichaam van de moeder.<br />

Voorbij het imaginaire staat ook het lichaam van het Symbolische op het spel. Zijn moeder<br />

ondervindt inderdaad een specifieke moeilijkheid om haar geslacht te benoemen: ze heeft het<br />

over een 'gat', waarbij ze inderdaad meteen ook duidt op een gat in de taal, op een<br />

armetierigheid van de betekenaar om het vrouwelijke geslacht te zeggen. Over dat gat in de<br />

taal zegt Lacan dat "het lichamelijk geslacht van de vrouw de man niets zegt daar het wars<br />

van taal is" (1975 [1972-1973], 69). Het enuresis-symptoom vormt dus een dubbele<br />

loochening van de castratie: op het imaginair niveau van het lichaam van de moeder, waar het<br />

erop aankomt om het gat in haar lichaam te loochenen, én op symbolische niveau, waar het<br />

erop aankomt om het gat in de taal te loochenen.<br />

Tegenover deze talige onmogelijkheid besluit ons subject dan maar te zien wat niet<br />

gezegd kan worden. Op de 'onmogelijkheid om te zeggen' antwoordt hij met een<br />

'mogelijkheid om te zien', die van voyeuristische aard is.<br />

tweede niveau: loochening van het verloren object<br />

Het kind wil inderdaad de visu het ongelofelijke gat verifiëren. Alhoewel, in<br />

werkelijkheid wil hij eerder de afwezigheid van het gat verifiëren, het loochenen dus. Hij<br />

waagt zich dus onder moeders rokken, in dat duister valt helaas niets te zien. Hij houdt er<br />

daarentegen wel een oorvijg aan over. Het trauma van deze oorvijg tekent het subject op<br />

primordiale wijze, maar het dekt meteen ook het trauma van de moederlijke castratie af. De<br />

oorvijg is een ontmoeting met het Boven-ik, dat "Neen!" zegt, dat een streep haalt door een<br />

primair genot van het kijken. Kijken – "waaraan ik op een oorspronkelijke wijze onderworpen<br />

ben" (Lacan 1973 [1964]), 69) – is inderdaad een primair genot. Op het moment van de<br />

oorvijg wordt het infantiele seksuele verlangen geïnstalleerd als verdrongen.<br />

We kunnen ons overigens ook de topologische vraag stellen of men een gat überhaupt<br />

kan zien? Het kind heeft niets gezien onder de rokken, of eerder, het zag slechts de duisternis<br />

onder zijn moeders rokken, als een zwarte vlek die hem aankijkt zoals de vlek van een<br />

6 symptôme conclusif<br />

7 démenti, als vertaling van Freuds Verleugnung<br />

8 Il n'y a pas<br />

2


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

schilderij ons aankijkt. Vanaf dat moment zou hij heel zijn kindertijd schrik hebben voor<br />

donker en duisternis. Kortom, deze ervaring stelt de blik 9 in als oorzakelijk object, als objectoorzaak<br />

van zijn verlangen. Vanaf dat moment werd de blik een onder de stolp van de<br />

moederlijke rokken verborgen gehouden 'overgenieten' 10 , dat totaal verschillend is van het<br />

zien 11 , van wat te zien valt. De blik functioneert als verloren object in de mate dat hij zich<br />

voor het subject tot 'een punctiforme leegte' herleidt (Lacan 1973 [1964], 73). Het subject<br />

blijft in staat om te zien, maar dan wel georganiseerd door een blik die hem ontsnapt, die bij<br />

de Ander wordt gelegd. De blik is mij ontnomen; het is de Ander die hem bezit onder de vorm<br />

van een schaduwvlek die mij aankijkt. Het subject kan kijken, met meer of minder succes,<br />

maar het wordt toch vooral bekeken. Ons subject wou dus het moederlijke gat ongedaan<br />

maken, maar uiteindelijk stoot het op een ander soort gat, dat van de schize, de kloof, de<br />

radicale scheiding tussen zien en blik.<br />

Het is nu inderdaad ook dit gat dat door de voyeuristische trek moet geloochend<br />

worden, want ook deze leegte is "constitutief voor de castratieangst" (Lacan 1973 [1964], 70).<br />

Het kind zou trouwens later ook een symptoom ontwikkelen dat het zicht en de blik<br />

als inzet heeft, onder de vorm van een oogtic.<br />

derde niveau: loochening van het niet bestaan 12 van De Vrouw<br />

Het volwassen liefdesleven van ons subject wordt gekenmerkt door enerzijds een<br />

neiging tot het verzamelen van fallus girls en anderzijds door een onvermogen om tot te<br />

komen tot een duurzame band met een vrouw. Wanneer deze band wel tot stand dreigt te<br />

komen ontaardt hij altijd in een ravage. In het verzamelen van amoureuze overwinningen –<br />

een reeks van fetisjen – gaat het er ditmaal om het niet bestaan van De Vrouw loochenen. Ik<br />

herinner eraan dat, volgens Lacan, er geen betekenaar is die de vrouwen kan collectiviseren,<br />

verzamelen: "De Vrouw bestaat niet". Ontmoeten kan men slechts één vrouw, en daarna nog<br />

één, en nog één, enzovoorts. Ook daar gaat het dus om een onmogelijkheid, om een gat in de<br />

symbolische orde.<br />

Het verzamelen van meisjes door ons subject tracht deze lacune nu op perverse wijze<br />

te loochenen – "De man bereikt slechts De Vrouw door zich vast te rijden in het veld van de<br />

perversie" (Lacan 2001 [1973], 537), of nog: "Zich de vraag stellen van het vrouwelijk genot<br />

[…] leidt tot allerlei perverte acten" (Lacan onuitgegeven [1966-1967], 7/06/1967). De<br />

kinderlijke vraag "mamma, hoe plas jij?" was overigens al een dergelijke, tot perversie<br />

leidende vraag naar het genot van een vrouw – "hoe geniet jij?". Het enuresis-symptoom<br />

getuigt van de genotswaarde die de urinaire activiteit voor hem heeft. Hij formuleert in<br />

werkelijkheid een vraag naar het genot van een vrouw. Tijdens de analyse zal hij ook dromen<br />

dat hij een naakte vrouw doet genieten zonder haar aan te raken, met een afstandsbediening<br />

van de televisie. De vrouw die niet bestaat is gereduceerd tot een gefetisjiseerd lichaam dat<br />

men kan doen genieten als een automaat. Het gaat hierbij welteverstaan om een volledig<br />

fallisch genot, van seksuele aard. Het subject zelf geniet scopisch: het gaat op in het<br />

spektakel.<br />

Deze loochening met betrekking tot De Vrouw roept meteen ook een andere<br />

loochening op: niets willen weten van de non-verhouding tussen de seksen. De seksuele<br />

relaties hebben hem inderdaad de illusie van de seksuele verhouding voorgespiegeld, en dit op<br />

een volledig mannelijke wijze.<br />

9 regard<br />

10 plus-de-jouir als vertaling van Freuds Mehrlust<br />

11 vision<br />

12 inexistence<br />

3


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

We zitten dus met drie versies van het te loochenen gat: de moederlijke castratie, het<br />

niet bestaan van De vrouw (en dus ook van de verhouding tussen de seksen) en ten slotte de<br />

leegte van het object blik.<br />

2. opheffing van de loochening<br />

Vraag is nu hoe de kuur erin slaagt om bij dit subject deze veralgemeende infantiele<br />

loochening op te heffen – en ook hoe dit kan leiden tot een slotsymptoom.<br />

Aanvaarding van de moederlijke castratie veronderstelt dat men de drie fases van het<br />

oedipuscomplex terug doorloopt, in de beproeving van de overdracht.<br />

Het eerste punt is alleszins dat, klinisch gezien, de instemming met de moederlijke<br />

castratie dit subject heeft toegelaten om vader te worden, om van een vrouw de moeder van<br />

zijn kind te maken. Daarvoor moest hij dan wel, om dit te bereiken, de moederlijke Ander<br />

onvolledig maken, haar de fallus ontfutselen, hem zich toe-eigenen, om deze op een dag aan<br />

een vrouw te kunnen geven onder de vorm van een kind –kind waarvan Freud een fallisch<br />

equivalent maakt in de orde van de symbolische permutaties.<br />

Hier wil ik echter de nadruk leggen op twee andere vormen van loochening, die<br />

voorbij het Oedipuscomplex en de fallus voeren.<br />

Eerst het niet bestaan van De vrouw. Kort voor het einde van zijn analyse onthult een<br />

droom de band van dit subject met zijn partners. Hij probeert tevergeefs de liefde te bedrijven<br />

met een vrouw. Plots bemerkt hij tot zijn grote ontzetting dat deze vrouw een assemblage is<br />

van lichaamsbrokken die toebehoren aan alle partners die hij heeft gekend: de ogen van de<br />

ene, de borsten van een andere, enzovoort. Zij is samengesteld als een lego-constructie. Deze<br />

droom maakt hem niet alleen 's nachts wakker, maar ook in zijn leven. Hij vormt een moment<br />

van demontage van het vrouwelijke lichaam, dat daarbij eindelijk zijn ware structuur voor<br />

hem toont als een assemblage van gefragmenteerde delen. De fetisj breekt, valt in stukken en<br />

zijn glans, zijn agalma, zijn schittering, vervliegen.<br />

Deze openbaring is een moment van 'defetisjisering' van het vrouwelijke lichaam. Het<br />

subject ziet de illusie van wat hij voor De Vrouw hield. Het ziet de onmogelijkheid om haar<br />

voor te stellen, zelfs in de droom, en dit reële wekt hem. Altijd al trachtte hij een seksuele<br />

verhouding te schrijven door seksuele relaties te vermenigvuldigen, en nu toont de droom<br />

daarvan de onmogelijkheid: er is geen verhouding tussen de seksen. De fragmentatie van het<br />

lichaam van de vrouw doet de fetisj verbrokkelen tot stukken lichaam; van zijn partners resten<br />

slechts stukken. Dat lijkt mij inderdaad de 'defetisjisering' van het object: het splijten in<br />

duizend stukken, die dan allemaal in een reeks geplaatst worden, die allemaal voer zijn voor<br />

de metonymie.<br />

De fetisj is niet langer de enige wijze van genot. De metonymie vormt inderdaad een<br />

nieuw onderkomen voor het aldus vrijgekomen genot: "De metonymie […] hevelt het genot<br />

naar het onbewuste over, en dus naar de boekhouding […] wat een geweldige verplaatsing is"<br />

(Lacan 2001 [1970]), 420). De verschuiving van het genot van de fetisj naar dat van de<br />

metonymie van de lichaamsbrokken zal het subject verplichten om een nieuwe band met een<br />

partner uit te vinden, die alleszins iets minder gefetisjiseerd zal zijn.<br />

De derde loochening betreft de leegte van het object blik. Twee momenten in de kuur<br />

van dit subject zijn daarbij van belang.<br />

Het eerste, in het begin, droeg bij tot de installatie van de overdracht. Op een bepaald<br />

moment kruist hij zijn psychoanalyticus op een publieke plaats; deze bekijkt hem zonder hem<br />

4


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

te zien – een blik zonder zicht. Deze act van de analyticus ensceneert de schize, de breuk,<br />

tussen zien en blik. De analysant voelt zich gekwetst; tijdens de sessie zegt hij dan ook dat hij<br />

het vreemde gevoel had een doorzichtig venster te zijn. De psychoanalyticus gaat verder met<br />

'denarcisserende' akten, om zo de kwestie van het object, in dit geval dus de blik, aan de orde<br />

te stellen. Het subject voelt zich 'achtervolgd', door een spiegel in de wachtkamer; het denkt<br />

dat de psychoanalyticus daarachter patiënten staat te bespioneren. Dit leidt uiteindelijk tot een<br />

acting out: hij haalt de veronderstelde doorkijkspiegel even van de muur, en vindt natuurlijk<br />

slechts een gewone muur achter een gewone spiegel. Bron van opluchting én teleurstelling.<br />

Wat leert deze acting out? Hij toont het scopische object van genot van het subject, langs de<br />

kant van de psychoanalyticus. De spiegel heeft het samenvallen van zien en blik bij de Ander<br />

voorgespiegeld, de illusie van opheffing van de schize tussen beiden. In de publieke scène<br />

belichaamde zijn psychoanalyticus een lege blik, hij deed alsof hij niet zag. In de spiegelscène<br />

verbergt zich integendeel een blik, maar dan verdubbeld met een voyeuristisch kijken. Hoe<br />

dan ook, de blik die sedert altijd onder de rokken van de moeder huisde, passeert nu achter de<br />

spiegel van de psychoanalyticus. Het 'overgenieten' als object-oorzaak 13 wordt nog altijd bij<br />

de Ander ondergebracht, maar dit keer binnen de overdracht. Deze episode toont dat de<br />

overdrachtsliefde niet alleen van de orde is van het 'als weten verondersteld subject' 14 , maar<br />

dat ze tevens afhangt van het driftobject, hier het scopische.<br />

Het tweede moment van de kuur dat op die blik slaat, leidde, aan het andere uiteinde,<br />

tot het besluiten van die kuur. Vraag daarbij is of het object geëxtraheerd werd uit het veld<br />

van de Ander. Ons subject, dat zijn kuur afgesloten heeft, doet de passe en heeft net getuigd<br />

tegenover de zogenaamde passeurs. En dan droomt hij dat hij weer in analyse is. In een stille<br />

en vreemde sessie ligt hij op de sofa. Hij draait zich om en stelt vast dat de zetel van de<br />

psychoanalyticus leeg is: niemand bekijkt hem nog. En hij vertrekt. Het moment van<br />

zekerheid dat hem, kort daarvoor, al had doen beslissen om te stoppen, komt blijkbaar voort<br />

uit het niet meer ingebed zijn van de blik in het veld van de Ander. Telkens hij sprak over het<br />

onderbreken van zijn analyse, antwoordde zijn psychoanalyticus onvermoeibaar: "Je houdt<br />

het voor bekeken!" 15 . In deze droom bekijkt hem niets meer. In plaats daarvan is er slechts<br />

leegte.<br />

Het volstaat dus niet om de 'misvatting van het aan het weten verondersteld subject' 16<br />

op te heffen om een analyse besluiten. Het object moet ook nog eens uit de Ander<br />

geëxtraheerd worden, waarbij dit eindelijk vrijgemaakte 'overgenieten' kan gaan dienen als<br />

hengsel, als scharnier voor de overgang van analysant naar psychoanalyticus (2001 [1967],<br />

254). Dit is een voorwaarde voor het beëindigen van de kuur. Alleen de extractie van het<br />

object maakt de Ander van het genot onvolledig en brengt zijn niet bestaan aan het licht. Dit<br />

noemt Lacan S(). Deze extractie vereist dat men de ronde doet van de keten van<br />

betekenaars, tot op het punt waarop de daardoor ingesloten leegte strak aangehaald wordt. De<br />

droom ensceneert deze onvolledigheid door de absolute stilte en de lege divan. En het is dan<br />

aan de analysant om, eenmaal geanalyseerd, op deze plaats te gaan staan – als hij dat verlangt.<br />

De oorzaak van dit nieuwe verlangen, het verlangen van de psychoanalyticus, is niet meer a in<br />

de Ander, maar de leegte die daar vrijkomt als S (). Anders gezegd, a op de plaats van de<br />

oorzaak is van statuut veranderd: van een 'overgenieten' dat de breukstreep 17 op de Ander<br />

vervolledigt, wordt het een 'zuivere logische consistentie' die de breukstreep op de Ander<br />

blootlegt. En dat is wat nu oorzaak wordt.<br />

Tot daar de bakens van de opheffing van de loochening. Rest ons de klinische<br />

13 objet-cause<br />

14 sujet supposé savoir<br />

15 Ça vous regarde! Betekent terzelfder tijd "dit belangt jou aan!" en "dat bekijkt je!".<br />

16 méprise du sujet supposé savoir<br />

17 barre<br />

5


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

consequentie daarvan te onderzoeken, namelijk het worden 18 van een symptoom dat de kuur<br />

afsluit. Waaruit bestaat dat slotsymptoom? Het gaat om een 'partner-symptoom', naar de<br />

fameuze uitdrukking van Miller (1997-1998) – wat meteen ook de vraag stelt van het 'weten<br />

om te gaan' 19 met die partner.<br />

3. Een nieuwe liefde<br />

Het subject was een analyse begonnen vanwege een catastrofale band met een eerste<br />

vrouw. Het meer complexe slotsymptoom situeert zich op het niveau van de partner – een<br />

partner die hier twee gedaantes aanneemt. Na een nieuw leven begonnen te zijn, gaat hij een<br />

nieuwe band met een vrouw aan. Dat is de kwestie van de 'nieuwe liefde' van Lacan, die<br />

daarvoor verwijst naar Rimbaud (2001 [1973], 530). Maar nu stelt zich daarbovenop nog eens<br />

het probleem van het partnerschap met de School, waarvoor hij als psychoanalyticus gekozen<br />

had, maar waarvan de noodzaak hem, na de passe, in een nieuw licht verschijnt. Het<br />

overdragen van de eigen kliniek veronderstelt immers een dispositief met verschillende<br />

adressen, een plaats die als vormingseffect functioneert doordat van daaruit de praktijk telkens<br />

opnieuw wordt ondervraagd. Deze noodzaak geldt voor iedereen. De manier waarop elkeen<br />

zich in relatie treedt met dat collectief, laat zich echter niet veralgemenen. Voor het specifieke<br />

subject dat ons hier aanbelangt laat de vergelijking van de passe zich als volgt samenvatten:<br />

'weten om te gaan met' de beide partners, met vrouw én School, die niet zonder verband met<br />

elkaar zijn – wat een soort driehoeksverhouding oplevert …<br />

Van een vrouw een symptoom maken op het einde van de analyse, veronderstelt een<br />

nieuw vermogen tot binding. Het gaat daarbij niet meer over het liefhebben van 'de vrouwen'<br />

in het algemeen, dat slechts getuigt van een serieel fetisjisme. Het gaat wel om het vermogen<br />

om een vrouw te beminnen, een specifieke vrouw die men in een uitzonderingspositie kan<br />

plaatsen. Mijn idee is daarbij is dat de liefde voor 'de vrouwen' de liefde voor 'een vrouw' in<br />

de weg staat. Meer zelfs: houden van 'de vrouwen' maskeert de onbewuste vrouwenhaat van<br />

de neuroticus. Deze haat moet geanalyseerd zijn, wil men over liefde voor een vrouw kunnen<br />

spreken. Ik probeer dat even te verduidelijken. De structurele vrouwenhaat vormt de basis van<br />

alle vormen van apartheid die onze cultuur zo onbehaaglijk maken. En dat slaat evengoed op<br />

de geschillen tussen psychoanalytici, met Lacans 'excommunicatie' door de Internationale<br />

Psychoanalytische Vereniging als schoolvoorbeeld.<br />

Er is op zijn minst een dubbele reden voor de neurotische vrouwenhaat. Als 'wars van<br />

taal' 20 blijft het lichamelijke geslacht van de vrouw gespaard van het castrerend effect van de<br />

taal; zo vormt het een plaats van onbeperkt genot. Onbeperkt in de zin dat de betekenaar er<br />

niet leidt tot een negativerend effect van oblivium, of uitwissing van het genot (Lacan 1973<br />

[1964], 28). Anders gezegd, dit deel van het vrouwelijk lichaam is niet onderhevig aan de<br />

corpsificatie door het symbolische – met Lacans Anglo-literaire term, ontleend aan Alphonse<br />

Allais, als aanduiding van een soort 'kadaverisatie' (2001 [1970], 409). Daarin is het<br />

vrouwelijke geslacht een reële, zoals al wat niet gesymboliseerd is. Daardoor ontsnapt het<br />

grotendeels aan de fallische betekenis 21 , die de aanwezigheid van de betekenaar vereist. Door<br />

het ontbreken van een betekenaar om het te benoemen, is 'niet-al' 22 van het vrouwelijke<br />

geslacht fallisch. Daarom is het vrouwelijke de plaats van een ander genot dan het fallische,<br />

een radicaal Ander genot, zonder betekenis, vreemd, verontrustend en van die aard dat het<br />

18 avènement, als vertaling van Freuds Werden<br />

19 savoir-y-faire<br />

20 hors langage<br />

21 signification<br />

22 pas-tout<br />

6


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

wantrouwen en vijandigheid, zelfs haat, oproept. "De haat tegenover het genot van de Ander"<br />

is uiteindelijk Lacans definitie van het racisme: "Een subject kan de Ander benijden, tot<br />

hatens toe, gaande tot de behoefte om te vernielen wat het op geen enkele wijze in staat is om<br />

te bevatten" (1986 [1959-1960], 278). Het vrouwelijke geslacht is daar hét voorbeeld. Het<br />

statuut van het vrouwelijke, als wars van taal, opent dus op het 'niet-al'. En er bestaat een haat<br />

tegenover dat 'niet-al' zowel bij de mannelijke als de vrouwelijke neuroticus, in de mate dat<br />

dit 'niet-al' een niet te begrenzen bres blijkt te zijn waarlangs het reële binnenstroomt. De<br />

afkeer van het reële verklaart de haat voor het vrouwelijke genot.<br />

Klinisch leidt dit tot een band met vrouwen die door de ravage is getekend. De ravage<br />

is de haat voor het 'niet-al', voorzover dat niet afgebakend is, voor zover S() niet door het<br />

einde van een analyse werd in het nauw gedreven.<br />

Wat kan dan een beschaafd antwoord zijn? Een vrouw kan voor de hysterie kiezen; ze<br />

'speelt' dan de man en denkt zo te ontsnappen aan het 'niet-al' van de vrouwelijkheid. De man<br />

kiest eerder, zoals we zagen, voor de vernedering 23 van een vrouw: hij reduceert haar tot een<br />

fetisjistisch object, tot een overgenieten; dat is de door Freud beschreven 'vernedering van het<br />

liefdesleven'. Het fetisjistisch object vult de gaping die verbonden is aan het vrouwelijke, alle<br />

genot wordt fallisch. We zouden kunnen denken dat de neuroticus, dankzij deze oplossing,<br />

ontsnapt aan de haat tegenover het Ander genot. Helaas is niets minder waar, de fetisjisering<br />

leidt slechts tot een andere, sinistere vorm van haat, verbonden aan dit specifieke<br />

overgenieten. "Voor het ontstaan van een racisme […] is geen enkele ideologie nodig (…),<br />

een overgenieten volstaat" (Lacan onuitgegeven [1971], 19/01/1971). Kortom: fetisjiseren van<br />

het lichaam van een vrouw voedt het racisme tegen die vrouw.<br />

Uiteindelijk is de neuroticus altijd verdeeld tussen twee vormen van haat: enerzijds de<br />

horreur voor het vrouwelijke genot, met de haat tegenover het genot van de Ander, anderzijds<br />

het racistische effect van het 'overgenieten' door de mannelijke fetisjisering van het lichaam<br />

van de Ander. Op klinisch vlak is het ofwel ravage ofwel perversie.<br />

Analyse van de onbewuste vrouwenhaat kan heel wat veranderen. Op seksueel niveau<br />

vooreerst. Een vrouw niet meer fetisjiseren laat bijvoorbeeld toe om "de liefde te bedrijven<br />

zonder aan iets te denken", met de woorden van ons subject, in zijn passe. Dit is eerder een<br />

vrouwelijke modaliteit van de seksuele daad, die niet makkelijk te bereiken is voor een<br />

obsessionele man, tenzij misschien op het einde van een psychoanalyse. Maar ook op het vlak<br />

van de liefde is er kans op 'iets nieuws', in de mate dat ze niet meer de luchtspiegeling van de<br />

seksuele verhouding is. Deze nieuwe liefde zit topologisch anders in mekaar. Daarin gaat het<br />

er niet meer om dat het gat van de non-verhouding of het reële wordt opgevuld, maar het moet<br />

afgeboord worden. Een liefde die daarin slaagt, heeft de waarde van een slotsymptoom. Eén<br />

der functies van dat slotsymptoom is inderdaad de afboording van het gat van het reële: "om<br />

te zien waar het gat zich bevindt, moet men de boord van het reële in het oog houden" (Lacan<br />

onuitgegeven [1973-1974], les van 19 februari 1974). Deze boord kan geconstrueerd worden<br />

in een psychoanalyse.<br />

Als De vrouw, als niet bestaand, gat vormt, dan moet elk subject dat in zijn<br />

psychoanalyse de loochening van dat gat ophief, construeren wat voor hem een vrouw is.<br />

Maar wat betekent dit, 'een vrouw construeren'? Voor Lacan gaat het er simpelweg om dat het<br />

subject een savoirfaire met het gat produceert. Dit komt neer op het uitvinden van een weten<br />

rond dit niet-fallisch genot – dat echter niet gericht kan zijn op het verlenen van een nieuwe<br />

betekenis aan het onmogelijk begrijpbare. Het vrouwelijke genot valt niet te verhelderen met<br />

een universitair of doctrinair weten; men kan daarmee enkel zijn plan trekken middels een<br />

weten om te gaan met. Weten om te gaan met het reële van het vrouwelijk genot is een<br />

symptomatische creatie die deze gaping kan afboorden. Daarom ook is de liefdesband met de<br />

23 ravalement, als vertaling van Freuds Erniedrigung<br />

7


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

partner een arrangement van het type 'partner-symptoom', met Millers term. Een<br />

symptomatische band komt in de plaats van de ravage of de fetisjisering.<br />

Ik wil hier verwijzen naar Barthes' 'liefdesarbeid' 24 . Deze liefdesarbeid is van een<br />

andere orde dan Freuds 'droomarbeid' 25 . Waar de droomarbeid fungeert als de hoeder van de<br />

slaap, lijkt die liefdesarbeid, die het midden houdt tussen gewroet en vondst 26 , eerder langs de<br />

kant te liggen van het ontwaken, zoals dat in de passe mogelijk is. Die liefdesarbeid houdt in<br />

elk geval rekening met wat Freud, vanaf 1895, 'het gat in het seksuele' noemde.<br />

4. School en vrouwelijkheid<br />

Dit klinisch voorbeeld heeft slechts belang, in de mate dat het politieke implicaties<br />

heeft voor de band met een School van psychoanalytici. Maar hoe belangt deze problematiek<br />

van de vrouwelijke uitzondering deze institutie aan?<br />

Het reële dat op het spel staat in de psychoanalyse maakt van de gemeenschap van<br />

psychoanalytici een verzameling die verschilt van andere. De eis van transmissie laat niet toe<br />

om een groep te vormen op grond van de evacuatie van het reële, of het nu gaat over het reële<br />

in het hart van het subject of om dat van het onbehagen in de cultuur, het gaat uiteindelijk<br />

over eenzelfde reële. Dat is nu precies de moeilijkheid. Lacan stelt klaar en duidelijk dat elke<br />

menselijk vormsel, waaronder dus ook de groep, erop gericht is om het reële af te dekken, het<br />

te loochenen. Het is dus allesbehalve vanzelfsprekend om een School te maken die het reële<br />

open en bloot houdt. Daartoe moet men het 'niet-al' in het centrum van deze School<br />

handhaven, hetgeen een eminente functie van de Psychoanalyticus van de School (AE) is. Dat<br />

is het grote verschil met een club of een wetenschappelijk genootschap.<br />

Om deze reden verkiest Lacan dan ook eerder een School die geconcipieerd is als een<br />

subject dan een die geschoeid is op de leest van groep: "Het collectieve is niets anders dan het<br />

subject van het individuele (Lacan 1966 [1945], 213). In dezelfde lijn heeft Miller het over de<br />

School als 'denksubject' 27 (2001 [2000], 69).<br />

Negatief geformuleerd betekent zulks dat we moeten vermijden dat een<br />

psychoanalytische School een groep wordt die samenklontert rond een leider, zoals door<br />

Freud beschreven in zijn massapsychologie (1921). Dit soort groep is gebaseerd op een<br />

verenigend ideaal dat een zeker aantal identificaties federeert, tegen de achtergrond van de<br />

dode Vader. Daarbij dicht het ideaal het reële af.<br />

Een psychoanalytische School daarentegen moet rond het reële gebouwd zijn, zoals<br />

elk subject worstelt ze met het genot. In dat verband is het betekenisvol dat Lacan suggereert<br />

dat "het avontuur van onze collectieve geschiedenis van psychoanalytici" niet zonder<br />

gelijkenissen zou zijn met wat Freud "het individueel libidineus avontuur" noemt (1986<br />

[1959-1960], 106). Dat is ongetwijfeld waarop Miller alludeert wanneer hij het over de<br />

School heeft als over een libidineuze realiteit (2000, p 10).<br />

De School is dus een denksubject én een libidineus avontuur. Dat impliceert dat ze<br />

zich leent tot een niet sociologische analyse, dat ze interpreteerbaar is (Miller 2001 [2000],<br />

59). Dit is een van de functies van de Psychoanalyticus van de School. Interpretatie van de<br />

School door haar Psychoanalyticus zorgt ervoor dat het ideaal, I (A), het reële van het object,<br />

a, niet langer afdekt. Immer het ideaal en het reële scheiden …<br />

In Buenos-Aires (2000) heb ik dan ook volgende stelling verdedigd: als de School een<br />

subject is mét libidineuze ervaring, dan kan het slechts gaan om een vrouwelijk subject. De<br />

24 travail amoureux<br />

25 Traumarbeit<br />

26 trouvaille<br />

27 sujet de pensée<br />

8


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

School kan immers niet worden georganiseerd uitgaande van een 'fallisch al', zoals een<br />

mannetjesclub. School en vrouwelijke subject zijn isomorf, omdat beide gecentreerd zijn door<br />

het reële, het 'niet-al', S(). In beide gevallen opent dit tot iets grenzeloos. Het risico is dan<br />

ook groot dat psychoanalytici zich tot hun School gaan verhouden zoals een neuroticus zich<br />

verhoudt tot een vrouw, door haar ofwel te beschouwen als een fetisj ofwel als een ware<br />

ravage. Het komt er dus op aan de band met School te defetisjiseren' en te 'deravageren' – wat<br />

veronderstelt dat psychoanalytici in hun eigen kuur, in verhouding tot een vrouw, in het reine<br />

gekomen zijn met hun neiging tot fetisjisering en dat aangetrokken worden door die ravage.<br />

Mijn stelling is inderdaad dat men zijn verhouding met een vrouw geregeld moet hebben om<br />

zijn verhouding tot een School te kunnen regelen – of men nu man of vrouw is. Men<br />

construeert een School zoals men een vrouw construeert: men maakt er een partner-symptoom<br />

van.<br />

5. Alleen met de anderen<br />

Hoe treden we nu in relatie met dergelijk collectief?<br />

Men kan er zich in elk geval niet bij aansluiten zoals bij een vakgenootschap of een<br />

vereniging waar het bindmiddel van het type van de onderlinge bijstand is. Onderlinge<br />

bijstand kan slechts een krachtig hechtingsmiddel zijn in de mate dat het daardoor gedragen<br />

discours het reële, S(), maskeert.<br />

Toegelaten worden tot een School is niet hetzelfde als zich daarbij aansluiten. Dat is<br />

het tegenovergestelde van een samenklonterende identificatie rond een ideaal. En dat<br />

veronderstelt een weinig voorkomende voorwaarde: iedereen treedt toe en neemt deel vanuit<br />

zijn eigen eenzaamheid, als een passeur van niet-al, met Millers uitdrukking. Lacans School<br />

is een optelling van eenzaamheden, van uitzonderingen. Lacan zelf geeft het voorbeeld, in de<br />

"Stichtingsact" van de Ecole freudienne de Paris: "Even eenzaam als ik altijd ben geweest in<br />

mijn verhouding tot de psychoanalytische oor/zaak 28 , sticht ik …" (2001 [1964], 229). Lacan<br />

zelf doet dus al zijn eenzaamheid gelden om een collectief te stichten (Miller 2001 [2000],<br />

62). Teneinde zich met anderen te verenigen neemt hij afstand van hen.<br />

De reeks van uitzonderingen werpt een dam op tegen "het hypnotiserende effect van<br />

het samenzijn" (Laurent).<br />

Maar opgepast, zoals Miller heeft aangetoond, betekent zulks niet dat de functie van<br />

het ideaal wordt afgeschaft. Totale desidealisering zou op zich weer een ideaal zijn. Er is nu<br />

eenmaal geen collectief zonder ideaal. Vraag is enkel welk gebruik daar van dat ideaal te<br />

maken. Zoals bij het einde van een psychoanalyse moet er vermeden worden dat het ideaal,<br />

I(A), het reële van het object, a, volledig gaat afdekken. Ook psychoanalytici verzamelen zich<br />

rond een gemeenschappelijke oor/zaak die de waarde van een ideaal heeft, zijnde de<br />

freudiaanse Oor/zaak. Maar in plaats van zich daarbij aan te sluiten via identificatie, volgens<br />

een logica van 'allen gelijk', treedt iedereen op eenzame wijze in verhouding tot dat ideaal,<br />

wat de universaliserende groepseffecten kan temperen. De invalshoek waarmee iemand in de<br />

School binnentreedt wordt met niemand gedeeld, het gaat immers om een symptomatisch<br />

genot dat iemand eigen is. Dit genot maakt dat iedereen een soort 'autistische' verhouding met<br />

de psychoanalytische oor/zaak aangaat. De oor/zaak is dus wel gemeenschappelijk, maar niet<br />

de band tot die oor/zaak.<br />

De passe is nu een waardevol instrument om te komen tot explicitering van deze<br />

singuliere band die slechts in de 'één per één' te vatten valt. Om deze reden treedt men<br />

bijvoorbeeld ook niet toe tot de New Lacanian School omdat men reeds deel uitmaakt van een<br />

28 cause<br />

9


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

geaffilieerde groep. Er is geen collectieve toetreding ex officio, maar enkel geval per geval.<br />

Deze politiek van de 'één per één' heeft ten minste één voordeel: het subject wordt niet<br />

verdronken in de anonimiteit van een menigte, het hoeft bijgevolg zijn eigenheid ook niet te<br />

beschermen met het 'narcisme van de kleine verschillen', dat elk groepsleven vergiftigt.<br />

Wat zijn daarvan nu de gevolgen? De reeks der eenzame eenheden maakt van de<br />

School een verzameling met een gat, die nooit getotaliseerd geraakt, daar de effectieve<br />

eenzaamheid van iedereen haar telkens onvolledig maakt. Dat geeft een andere manier van<br />

samenwerken met verscheidenen. De eenzame eenheden kunnen wel opgeteld worden, maar<br />

vormen geen som in algebraïsche zin. Ze vormen een reeks waarvan elke term het geheel<br />

onvolledig maakt en de identificatie verhindert. Zodoende blijft het 'niet-al' werkzaam. Dit<br />

maakt de originaliteit en de kracht, maar ook de broosheid van de constructie van een School<br />

uit.<br />

We beginnen nu te begrijpen waarom het in een School zoals de NLS niet<br />

noodzakelijk is om van dezelfde plaats te zijn en om dezelfde taal te spreken. Die<br />

versnippering zet juist de trek van de eenzaamheid, van de 'één per één', van de solitaire band<br />

van het werken met verscheidenen in de verf. Met verscheidenen werken is inderdaad niet<br />

helemaal hetzelfde als samenwerken. Kortom, de NLS is een school die geen zwaartepunt<br />

heeft, die zich zelf onvolledig maakt in haar eigen inconsistentie. De NLS is vatbaar voor het<br />

subject-effect, voor het niet loochenen van het 'niet-al' dat eigen is aan het vrouwelijke.<br />

6. Merktekens van genot<br />

Keren we thans terug naar ons klinisch geval. Wat betekent voor dit particulier subject<br />

de onderdompeling in de School, geheel alleen met zijn vorm van 'autistisch' genot? Wat zijn<br />

de merktekens van genot?<br />

Van een partner een symptoom maken, betekent dat het subject daarvan een plaats<br />

maakt waar het zijn merktekens van ongeneeslijk genot inschrijft. Dat is dus een schriftuur.<br />

Van het slotsymptoom maakt Lacan inderdaad een 'genotsletter' 29 , die geen waarde meer heeft<br />

als betekenende metafoor. Het is niet langer een boodschap die moet ontcijferd worden, maar<br />

een genotsrest.<br />

Hoe zit dat in dit particulier geval? Even voor het einde van zijn analyse neemt hij deel<br />

aan publieke meeting met de algemene afgevaardigde van het Association Mondiale de<br />

Psychanalyse – die niet zijn psychoanalyticus is. Het instituut bevindt zich op dat moment in<br />

crisis, het staat op de rand van een splitsing. Hij interpelleert de afgevaardigde: "Ik ben<br />

ongerust want de AMP heeft koorts, dat geeft mij koude rillingen, ik ben bang dat ze gaat<br />

sterven". Waarop die afgevaardigde hem publiek, maar toch ook op bijzonder private manier,<br />

antwoordt: "Rillingen, zegt U? … U zou eens de etymologie van dat woord moeten opzoeken,<br />

dat moet naar een genot verwijzen …" Hij wordt dus verwezen naar de etymologie, naar de<br />

letter die een publiek benoemd en geïnterpreteerd genot in zich sluit. De rilling is een S 1<br />

waaruit een genotsmerkteken blijkt.<br />

Deze dag bracht een onverwachte ontmoeting met een naam van het genot. En hij was<br />

stomverbaasd: hoe kon deze psychoanalyticus, die niet de zijne was, weten dat de rilling voor<br />

hem zo een levensbelangrijke rol had gespeeld? Toen hij drie jaar was, had het maar weinig<br />

gescheeld of hij was gestorven aan een ernstige besmettelijke ziekte. Maandenlang zweefde<br />

hij tussen leven en dood. Naaste familieleden waren al bezweken. Van de dokters moest hij<br />

zijn koortsrillingen bijhouden. Daar hij nog te klein was om te tellen, moest hij in een schrift<br />

een streep trekken voor elk koortsgevoel – een quasi-lacaniaans scenario, daar Lacan de enige<br />

29 lettre de jouissance<br />

10


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

trek 30 voorgesteld ziet door de inkeping die de jager maakt voor elke trofee … Deze<br />

boekhouding had een betekenis gekregen voor zijn omgeving, die reeds ondergedompeld was<br />

in een geanticipeerde rouw: vraag was enkel nog wanneer hij juist zou sterven …<br />

Het lichaamsevenement 31 van de koortsrilling is de voorbode van het ergst denkbare,<br />

hij is al opgegeven door de geneeskunde; maar paradoxaal genoeg voelt hij zich, juist dankzij<br />

dit merkteken van de koortsrilling, ook levend. Wie rilt, is nog niet dood. En leven betekent<br />

dat er genot is: "het kenmerk van het levend lichaam is dat het zich geniet" (Lacan 1975<br />

[1972-1973], 26). Heel zijn leven hebben ongerustheid en rilling gefunctioneerd als<br />

gedenkteken van dat lichamelijk genot, van een lichaam dat zich geniet. Genieten doet het<br />

lichaam zich echter alleen maar vanuit de betekenaar.<br />

Dat kenmerk van het levende wordt in de neurose maar al te graag miskend, of<br />

gemaskeerd, door het fantasma en allerlei imaginaire identificaties. Als goede obsessioneel<br />

had ons subject zich bijvoorbeeld geïdentificeerd met een dode. Makkelijk als je zo een<br />

ziektegeschiedenis hebt. In de analyse droomt hij dan ook dat hij het verrotte lijk van een<br />

onbegraven kind ontdekt; tot zijn ontzetting stelt hij vast dat hij zelf dat kind is! En dus moet<br />

hij wel tegen zijn psychoanalyticus zeggen: "Ik was dood maar wist het niet …". Op het<br />

moment dat hij dit merkt, houdt hij op met de dode te spelen in zijn leven. Deze droom leidt<br />

tot een desidentificatie met het lijk dat hij onbewust geworden was.<br />

Dat is meteen ook een moment van passe, dat hem een aanduiding oplevert als<br />

passeur in de Ecole de la Cause freudienne (als eerste institutionele band met die School).<br />

Als hij, zoals hij daar merkt, niet dood is, dan leeft hij. Als er leven is, dan wordt er<br />

ergens genoten op het niveau van het levende lichaam. Als er genoten wordt, is dat dankzij de<br />

betekenaar. Maar dankzij welke betekenaar, welke S 1 ? Er zouden nog een aantal bijkomende<br />

jaren psychoanalyse nodig zijn om die S 1 te isoleren, die rilling, die op het niveau van het<br />

lichaam de boekhouding van het genot van te leven bijhield.<br />

We zagen dat deze alleenstaande betekenaar 32 buiten de kuur heropdook, geadresseerd<br />

aan een psychoanalytische instituut – een instituut dat 'ziek is', dat 'koorts heeft', dat 'gaat<br />

sterven', dat hem 'rillingen geeft'. Kortom, het levenslot van de School komt zich verknopen<br />

met de betekenaar die indertijd zijn kinderlijk lot, tussen leven en dood, had bepaald.<br />

Een maand later besluit hij de analyse, en vraagt hij de passe aan. Maar wat bewijst, in<br />

de ogen van een kartel van de passe, dat de betekenaar rilling wel degelijk een<br />

genotsmerkteken op de rand van het reële is? Het volstaat uiteraard niet dit te beweren … Het<br />

vervolg vormde echter een bevestiging. Enkele maanden later wordt het subject, tijdens een<br />

gesprek met een passeur, geveld door een hevige koortsaanval. Even plots als onverklaarbaar<br />

verplicht deze koorts hem het gesprek af te breken. Hij rilt van de koorts en zijn passeur moet<br />

hem verzorgen. Hier verschijnt de rilling dus onder reële vorm.<br />

Op enkele maanden tijd is de rilling op twee verschillende manieren terugkomen.<br />

Tijdens de publieke episode verschijnt ze vooreerst binnen het woord, op symbolische wijze,<br />

"Ik krijg daar koude rillingen van" – wat aanleiding geeft tot een duiding, nog altijd met<br />

woorden. De tweede keer, bij de koortsaanval, verschijnt de rilling in het reële, als<br />

lichaamsevenement. De S 1 heeft dus een symbolische en een reële kant. Maar ook het<br />

imaginaire blijft niet achterwege, deze betekenaar impliceert immers telkens het lichaam als<br />

oppervlak van inschrijving. Als we er vanuit gaan dat, in Lacans borromeïsche knoop, het<br />

lichaam het imaginaire is, dan mogen we dus stellen dat, in deze passe, de rilling een<br />

verknoping van de drie registers RSI tot stand brengt.<br />

De passe verwezenlijkte dus nog een bijkomende toer, voorbij de ontmoetingen met<br />

zijn psychoanalyticus. In een eerste tijd legde zijn psychoanalyse S 1 bloot, als betekenaarsrest<br />

30 trait unaire als vertaling van Freuds einziger Zug<br />

31 événement de corps<br />

32 signifiant tout seul<br />

11


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

van een infantiele fictie. Dat leidde tot het punt waarop deze betekenaar publiek werd<br />

uitgesproken, tijdens een meeting, en gearticuleerd werd met de actualiteit van de<br />

psychoanalytische School. Maar daar voorbij is er een andere rest, een onuitspreekbare kant<br />

van de S 1 die in het reële verankerd is, en die zich in de passe toont in een koortsaanval. S 1 is<br />

waarlijk het meest symbolisch reële. Kortom, er gebeurt iets in de passe.<br />

7. Onderdompeling<br />

We hebben nu de ingrediënten van het genot van dit subject: de blik als object a,<br />

geëxtraheerd uit het veld van de Ander, en de betekenaar 'rilling' als een S 1 . a (blik) is een<br />

schijn 33 van het driftmatig reële, en S 1 (rilling) een betekenaar van het genot van het levende.<br />

Welnu, het gaat er voor hem om zich vanuit dit heel singuliere binarisme in een collectief<br />

onder te dompelen, zonder er zijn ziel bij te verliezen en zonder te verzaken aan de<br />

eenzaamheid van zijn act. De metafoor van onderdompeling komt van Miller. Het moet<br />

illustreren hoe een School een kwestie is van het serialiseren van modaliteiten van genieten,<br />

die niet gedeeld kunnen worden, rond een oor/zaak die wél gedeeld kan worden.<br />

Welnu, de partner van het subject, of eigenlijk van het 'spreekwezen' 34 , mag een<br />

symptoom genoemd worden wanneer het 'spreekwezen' daar een genotsletter kan inschrijven,<br />

gevormd door het binarisme van S 1 en a. Dit binarisme deelt in de complexe alchemie van de<br />

letter van het genot, die het symptoom vormt. Dat heeft een voordeel: waar het subject<br />

geconfronteerd was met een voortdurend zijnstekort 35 , wordt nu als spreekwezen een<br />

zijnswinst 36 mogelijk. Waar geen enkele betekenaar het zijn kan identificeren, komt de letter<br />

het benoemen. Dit is het driftmatige deel van het zijn. De letter maakt het zijn. Lacan noemt<br />

dit "identificatie met het symptoom". Deze speciale identificatie vat Miller samen als "Ik ben<br />

zoals ik geniet". Het gaat inderdaad om een zijnswinst, want het symptomatische genot leidt<br />

tot een "ik ben". Dit genot raakt aan het zijn, en maakt dan ook deel uit van de stijl, als het<br />

meest singuliere dat een subject heeft. En wat is nu belangrijker dan zich in een School te<br />

begeven met zijn stijl als merker van het zijn?<br />

En dat is geen kwestie van esthetiek, maar van ethiek. Deze singulariteit is een<br />

remedie tegen het universele van het 'allen gelijk'. Ze zorgt voor een nieuw metabolisme van<br />

het genot. De School gaat voortaan het subject aan, hij houdt haar niet voor een bekeken zaak<br />

– ça le regarde. De School wordt een zaak van het subject, al was het maar door het<br />

onuitgegevene dat hij tot haar bijdraagt. Wat de met ongerustheid gekleurde rilling van ons<br />

subject betreft, dat is nu eenmaal zo: hij is veroordeeld om met dat soort vibratie te leven. Het<br />

is een wijze van leven die in serie staat met andere, het is zijn wijze van serieus zijn zonder<br />

dramatisch te worden. Het is dus een middel om de singulariteit te bewaren, waar de regels<br />

van het collectief het universele opleggen …<br />

Besluit<br />

Ik hoop de scharnier tussen divan en School getoond te hebben: de passe in haar breedste<br />

betekenis. De passe als procedure, zeker, maar ook de momenten van passe die elkeen<br />

doorloopt in zijn psychoanalyse, vanaf het begin. De passe wil de weg tot het reële bereiden.<br />

Dit is onontbeerlijk om van een School een transmissiemiddel van de psychoanalyse te<br />

33 semblant<br />

34 parlêtre<br />

35 manque-à-être<br />

36 gain d'être<br />

12


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

maken, voorbij de al even onontbeerlijke individuele kuur. Voorwaarde is niet alleen dat men<br />

van de 'partner School' een symptoom maakt, maar ook en vooral dat men daar binnenkomt<br />

met zijn eigen symptoom, met zijn genot, en dus met zijn eigen stijl. Deze politiek van het<br />

symptoom moet toelaten dat het discours van de psychoanalyticus niet opgezogen, uitgewist<br />

wordt door de vloedgolf van het universitaire discours waarop men heden ten dage beroep<br />

doet om de plaats van de moderne meester in te nemen. Dat is dus een kwestie van<br />

levensbehoud voor de psychoanalyse.<br />

BIBLIOGRAFIE<br />

Lacan, J. (1966 [1945]). Le temps logique et l’assertion de certitude anticipée. In :Ecrits,<br />

Paris: Seuil, 197-213<br />

Lacan, J. (1986 [1959-1960]). Le Séminaire Livre VII (texte établi par J.-A. Miller):<br />

L’Ethique de la Psychanalyse, Paris: Seuil<br />

Lacan, J. (1973 [1964]). Le Séminaire Livre XI (texte établi par J.-A. Miller): Les Quatre<br />

Concepts Fondamentaux de la psychanalyse. Paris: Seuil<br />

Lacan, J. (1975 [1972-1973]). Le Séminaire Livre XX (texte établi par J.-A. Miller): Encore.<br />

Paris: Seuil<br />

Lacan, J. (2001 [1967]). Proposition du 9 octobre sur le psychanalyste de l’Ecole. In: Autres<br />

Ecrits, Paris: Seuil, pp.243-259<br />

Lacan, J. (2001 [1970]). Radiophonie. In: Autres Ecrits, Paris: Seuil, 403-446<br />

Lacan, J. (2001 [1973]). Télévision. In: Autres Ecrits, Paris: Seuil, 509-545<br />

Lacan, J. (onuitgegeven [1966-1967]). Le Séminaire Livre XIV: La Logique du fantasme<br />

Lacan, J. (onuitgegeven [1971]). Le Séminaire Livre XVIII: D’un discours qui ne serait pas<br />

du semblant<br />

Lacan, J. (onuitgegeven [1973-1974]). Le Séminaire Livre XXI: Les non-dupes errent<br />

Miller, J.-A. (onuitgegeven [1997-1998]). Le Partenaire-Symptôme<br />

Miller, J.-A. (2000). La Déclaration de l’Ecole Une, Document de l’ECF, 25 janvier 2000, 3-<br />

19<br />

Miller, J.-A. (2001 [2000]). Théorie de Turin sur le sujet de l’Ecole. In: Aperçus du Congrès<br />

de l’AMP à Buenos Aires, Paris: Collection rue Huysmans, 57-76<br />

Monribot, P. (2000a). La Balistique du symptôme, in: La Passe: effets et résultats', Paris:<br />

Collection rue Huysmans: 115-123<br />

13


Inwit nr. 2/3, 2007, pp. 283-306<br />

Monribot, P. (2000b). Et passe le regard", in: Quand les Semblants vacillent. Incidences du<br />

réel dans la clinique psychanalytique (Textes Préparatoires au Conversations, 21-22 octobre<br />

2000 pendant les Journées d'Etudes ECF-ACF), Paris: Collection Rue Huysmans, 90-95<br />

Monribot, P. (2000c). Les maux de passe, La Lettre Mensuelle, 187: 14-17<br />

Monribot, P. (2000d). Leçons de passe: faut-il croire à ses rêves? Quarto, 70: 78-81<br />

Monribot, P. (2000e). C'était la dernière séance, in: La Séance Analytique, Paris: Seuil, 201-<br />

206<br />

Monribot, P. (2000f). La Séance Impossible, La Cause Freudienne, 46: 47-50<br />

Monribot, P. (2002a). Les frissons d'une cure, in: Qui sont vos psychanalystes? Jacques-Alain<br />

Miller et quatre-vingt-quatre amis, Paris: Seuil, 34-40<br />

Monribot, P. (2002b). Une érotique de l'Ecole, Ornicar, 50: 20-25<br />

Monribot, P. (2002c). Le Travail du symptôme, La Cause Freudienne, 50: 56-62<br />

14

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!