fiscaal tijdschrift Vermogen - Sdu
fiscaal tijdschrift Vermogen - Sdu
fiscaal tijdschrift Vermogen - Sdu
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
ftV<br />
28<br />
Betreft het een legaat onder opschortende voorwaarde,<br />
dan zal dit vermogen tot het in vervulling gaan van de<br />
voorwaarde in de regel bij de erfgenamen in de box-3<br />
heffing worden betrokken.<br />
2.2 Schenkingen onder voorwaarde<br />
De fiscale gevolgen van schenkingen onder voorwaarden<br />
zijn in beginsel gelijk aan die van de erfrechtelijke<br />
verkrijgingen onder voorwaarden. Wel dient bij de<br />
fiscale kwalificatie van schenkingen onder voorwaarde<br />
aandacht te worden besteed aan het civielrechtelijke<br />
feit dat de erfrechtelijke voorwaardelijke<br />
verkrijging uit een eenzijdige rechtshandeling voortvloeit<br />
en dat een overeenkomst – een meerzijdige<br />
rechtshandeling – ten grondslag ligt aan hetgeen via<br />
een schenking voorwaardelijk wordt verkregen.<br />
Met name in internationale situaties is de vraag op<br />
welk moment een schenking onder voorwaarde tot<br />
stand komt van groot belang. Dit moment vormt<br />
namelijk het aanknopingspunt voor de heffing van<br />
schenkingsrecht. Woont de schenker (langer dan tien<br />
jaar) in het buitenland op het moment van schenking,<br />
dan zal, ervan uitgaande dat geen situsgoederen 23<br />
worden geschonken, het geschonkene niet met<br />
Nederlands schenkingsrecht zijn belast. Is echter<br />
sprake van een schenking onder voorwaarde en<br />
woont de schenker op het moment dat deze voorwaarde<br />
in vervulling gaat weer in Nederland, dan doet<br />
zich de vraag voor welk moment het aanknopingspunt<br />
voor heffing dient te zijn. Deze kwestie deed zich<br />
voor in een op 30 maart 2007 verschenen arrest. 24 Hof<br />
Amsterdam 25 oordeelde dat ook voor de toepassing<br />
van de SW 1956 de schenking geacht moet worden te<br />
hebben plaatsgevonden op het moment dat de overeenkomst<br />
is gesloten en niet pas op het moment van<br />
in vervulling treden van de opschortende voorwaarde.<br />
A-G Niessen 26 is het in zijn conclusie eens met dit<br />
oordeel van Hof Amsterdam. Met Sonneveldt en<br />
Vegter 27 ben ik van mening dat het civiele recht op dit<br />
punt duidelijk is. Art. 46, lid 2 SW 1956 leidt niet tot<br />
een andere conclusie. Dit artikel ziet alleen op de<br />
termijn voor het doen van aangifte schenkingsrecht<br />
en niet op het aanknopingspunt voor heffing als<br />
zodanig. Dit volgt mede uit de woorden “voor de<br />
toepassing van dit artikel”. De Hoge Raad bevestigt<br />
het oordeel van Hof Amsterdam.<br />
Ook in nationale situaties kan geprobeerd worden<br />
door middel van het doen van voorwaardelijke<br />
schenkingen successierecht te besparen. Hierbij dient<br />
echter bedacht te worden dat dan de successierechtelijke<br />
ficties vrij snel aan de orde zullen zijn. Bij een<br />
schuldigerkenning of kwijtschelding onder voorwaarde<br />
van overleving, zal art. 9 SW 1956 van toepassing<br />
zijn. Indien kan worden gesteld dat de<br />
schenker zich tot aan zijn overlijden het genot over<br />
het geschonkene heeft voorbehouden, is toepassing<br />
van art. 10 SW 1956 aan de orde.<br />
Met betrekking tot de inkomstenbelastingheffing zijn<br />
de gevolgen voor schenkingsrechtelijke verkrijgingen<br />
onder voorwaarde gelijk aan die van de erfrechtelijke<br />
verkrijgingen onder voorwaarde. Het moment van<br />
daadwerkelijke verkrijging casu quo gerechtigdheid is<br />
bepalend.<br />
3 Makingen en schenkingen over de hand<br />
Zoals ook aangegeven in de bijdrage van F. Stollenwerck,<br />
is de onder het vóór 2003 geldende erf- en<br />
schenkingsrecht als ’fideï-commis’ bekende rechtsfiguur,<br />
onder het huidige recht bekend als een<br />
bijzondere vorm van een voorwaardelijke making of<br />
schenking. Thans wordt vaak de terminologie ‘tweetrapsmaking’<br />
of ‘tweetrapsschenking’ gebruikt. Deze<br />
rechtsfiguur kan worden omschreven als een making<br />
onder een ontbindende voorwaarde en een daarbij<br />
aansluitende making onder opschortende voorwaarde<br />
volgens welke het vermaakte of het onverteerde deel<br />
daarvan op het tijdstip van het overlijden van de<br />
bezwaarde of op een eerder tijdstip ten deel zal vallen<br />
aan de verwachter, mits laatstgenoemde het aangewezen<br />
tijdstip overleeft. 28 Zowel de SW 1956 als de<br />
Wet IB 2001 bevatten bepalingen die toegespitst zijn<br />
op deze specifieke wijze van voorwaardelijke<br />
verkrijgingen.<br />
Voor het successierecht geldt dat de ontbindende<br />
voorwaarde voor de bezwaarde geen waardedrukkende<br />
factor vormt. 29 Bij de verwachter wordt het<br />
verkregene voor de heffing van schenkings- en<br />
successierecht in aanmerking genomen naar de aard<br />
en de waarde op het moment dat de opschortende<br />
voorwaarde in vervulling gaat, zijnde het verkrijgingsmoment<br />
van de verwachter. 30 Ook bij de tweetrapsschenking<br />
– met name in internationale situaties – kan<br />
23 Die zijn vermeld in art. 5, lid 3 SW 1956<br />
en dientengevolge onderworpen zijn aan<br />
het recht van overgang.<br />
24 HR 30 maart 2007, NTFR 2007/578, V-N<br />
2007/19.24.<br />
25 Hof Amsterdam 2 april 2004, NTFR<br />
2004/624, V-N 2004/32.1.6.<br />
26 Conclusie A-G Niessen, 22 december<br />
2005, NTFR 2006/151, V-N 2006/11.29.<br />
27 F. Sonneveldt en J.B. Vegter, ‘De gift over<br />
de hand, civielrechtelijk en in het licht<br />
van de Successiewet 1956 bezien (II,<br />
slot)’, WPNR 2006/6680 (deel I in WPNR<br />
2006/6679).<br />
28 Art. 4:141 BW voor de tweetrapsmaking.<br />
Met betrekking tot de tweetrapsschenking<br />
wordt in art. art. 7:180 BW verwezen naar<br />
art. 4:141 BW.<br />
29 Art. 21, lid 2 SW 1956.<br />
30 Art. 21, lid 7 SW 1956.<br />
<strong>Sdu</strong> Uitgevers Juni – 2007 37