Wettelijke brandveiligheidseisen aan staalconstructies 1 ... - Infosteel
Wettelijke brandveiligheidseisen aan staalconstructies 1 ... - Infosteel
Wettelijke brandveiligheidseisen aan staalconstructies 1 ... - Infosteel
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur : Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
Staalinfocentrum<br />
1 Achtergrond<br />
Staalconstructies zijn in België nog niet zo populair als in enkele van de ons omringende landen, zoals Engeland, Nederland<br />
en Luxemburg. Dat is jammer want staal biedt de perfecte vormvrijheid <strong>aan</strong> de architect om flexibel en kosteneffectief te<br />
bouwen en transparante en esthetische gebouwen te ontwerpen.<br />
Een van de belangrijkste obstakels in het toepassen van staal is de onoverzichtelijkheid van de wetgeving op het gebied van<br />
brandveiligheid en de onzekerheid over de kosten van maatregelen om tot een brandveilige staalconstructie te komen. Sinds<br />
de grote brand in de Innovation, zie Figuur 1, is er in België sterke <strong>aan</strong>dacht voor de brandveiligheid van gebouwen. Deze<br />
ramp kostte het leven <strong>aan</strong> meer dan 300 mensen en is daarmee de meest dramatische warenhuisbrand van Europa.<br />
Sindsdien is de wet- en regelgeving in België op het gebied van de brandveiligheid sterk <strong>aan</strong>gescherpt. De eisen <strong>aan</strong> de<br />
brandveiligheid van gebouwen zijn wettelijk vastgelegd. Dit in tegenstelling tot andere belastinggevallen zoals sneeuw en<br />
storm, waarvoor de ontwerper de vrijheid heeft zijn of haar eigen inzicht te gebruiken om tot een veilig gebouw te komen.<br />
Dit betekent niet dat een ontwerper een ondeugdelijk gebouw mag maken, maar de kwaliteit van het ontwerp moet na een<br />
eventueel falen via het privaatrecht worden beoordeeld.<br />
Figuur 1: Foto van de brand in het INNO complex in Brussel op 22 mei 1967.<br />
In dit artikel wordt ingeg<strong>aan</strong> op de wet- en regelgeving in België op het gebied van de brandveiligheid in het algemeen en die<br />
van <strong>staalconstructies</strong> in het bijzonder. Brandveiligheid is in België gereguleerd op meerdere bestuurlijke niveaus. Deze zullen<br />
een voor een worden behandeld en de overeenkomsten en verschillen zullen worden <strong>aan</strong>gegeven voor zover het relevant is<br />
voor de brandweerstand van <strong>staalconstructies</strong>.<br />
2 Wetgevend kader<br />
In België is de regelgeving ten <strong>aan</strong>zien van brandveiligheid verdeeld over meerdere bestuurslagen te weten:<br />
• de Europese Unie<br />
• de federale overheid;<br />
• de gewestelijke overheden en de gemeenschappen;<br />
• de gemeenten.<br />
De provincies zijn op het gebied van de brandveiligheid van minder belang en worden verder niet behandeld. Ter illustratie is<br />
de globale verdeling van de bevoegdheden in Figuur 2 weergegeven.<br />
September 2007 Pagina 1/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
Figuur 2: Beknopt overzicht 1 van de bevoegdheden voor brandveiligheid in België.<br />
2.1 Europese regelgeving<br />
De regelgeving moet <strong>aan</strong>sluiten op de Europese bouwproductenrichtlijn van 1988, ook wel de CPD of Constructions Product<br />
Directive 2 genoemd. Deze richtlijn heeft tot doel de wet- en regelgeving van de lidstaten te harmoniseren voor<br />
bouwproducten. De richtlijn staat daarmee in dienst van doel van het verdrag van Rome om vrij verkeer van diensten en<br />
producten te realiseren tussen de lidstaten van de Europese Unie.<br />
De invoering van de CPD in België is op federaal niveau vastgelegd in een Koninklijk Besluit 3 (KB) van 1998 dat is opgesteld<br />
door het Ministerie van Economische Zaken op basis van de wet 4 van 1996 tot uitvoering van de CPD.<br />
In de CPD zijn zes fundamentele voorschriften geformuleerd waar<strong>aan</strong> bouwproducten moeten voldoen, afhankelijk van hun<br />
toepassing. Deze zijn:<br />
• mechanische sterkte en stabiliteit<br />
• brandveiligheid<br />
• hygiëne, gezondheid en milieu<br />
• gebruiksveiligheid<br />
• geluidshinder<br />
• energiebesparing en warmtebehoud<br />
Deze fundamentele voorschriften zijn de basis om bouwproducten te klasseren. Lidstaten van de EU mogen enkel deze<br />
klassen gebruiken om de prestaties van bouwproducten te beoordelen zodat nieuwkomers op de markt niet op oneigenlijke<br />
wijze kunnen worden geweerd. Een lidstaat mag dus geen prestatie eisen, die niet met een geharmoniseerde Europese<br />
bepalingmethode kan worden <strong>aan</strong>getoond. Ook kunnen geharmoniseerde Europese beproevings- en bepalingsmethoden<br />
zoals de Eurocodes, worden erkend voor de toetsing <strong>aan</strong> de voorschriften. Aan de lidstaten blijft wel het recht voorbehouden<br />
om het gewenste veiligheidsniveau zelf te bepalen. Dit betekent dat lidstaten zelf mogen bepalen welke fundamentele<br />
voorschriften relevant zijn voor bepaalde toepassingen. Ook mogen de fundamentele voorschriften per land worden<br />
gepreciseerd. De eisen <strong>aan</strong> bijvoorbeeld de brandweerstand van de structurele elementen mogen dus op nationaal niveau<br />
worden bepaald mits deze eisen zijn geformuleerd in termen die passen binnen het geharmoniseerde kader van de Europese<br />
beproevingsnormen en bepalingsmethoden.<br />
Het fundamentele voorschrift “brandveiligheid” is uitgewerkt tot een vijftal nadere eisen:<br />
• dat het draagvermogen van het bouwwerk gedurende een bepaalde tijd behouden blijft;<br />
• dat het ontst<strong>aan</strong> en de ontwikkeling van vuur en rook binnen het bouwwerk zelf beperkt blijft;<br />
• dat de uitbreiding van de brand naar belendende bouwwerken beperkt blijft;<br />
September 2007 Pagina 2/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
• dat de bewoners het bouwwerk kunnen verlaten of anderszins in veiligheid kunnen worden gebracht;<br />
• dat de veiligheid van de hulpploegen in acht wordt genomen.<br />
Het behoud van het draagvermogen is voor <strong>staalconstructies</strong> de meest relevante eis. In het interpretatiedocument 5 bij het<br />
fundamentele voorschrift brandveiligheid is verder uitgelegd waarom er eisen <strong>aan</strong> het draagvermogen worden gesteld: De<br />
stabiliteit van de structurele elementen van een constructie is nodig:<br />
• om de veiligheid <strong>aan</strong> de gebruikers te bieden gedurende de tijd dat zij verondersteld worden nog in het gebouw<br />
<strong>aan</strong>wezig te zijn;<br />
• om de veiligheid van de hulpverleners en brandweer te verhogen;<br />
• om ongevallen te voorkomen ten gevolge van bezwijken van het gebouw;<br />
• om te zorgen dat de bouwproducten die een rol spelen in de brandveiligheid (zoals sprinklers) gedurende de<br />
benodigde tijd hun functie kunnen vervullen.<br />
De gevraagde periode van brandweerstand hangt dus af van het doel van de wetgever. Het interpretatie document noemt<br />
een <strong>aan</strong>tal voorbeelden:<br />
• geen eis <strong>aan</strong> de brandweerstand waar de vuurbelasting is laag of waar de consequenties van bezwijken<br />
<strong>aan</strong>vaardbaar zijn;<br />
• een brandweerstand gelijk <strong>aan</strong> een beperkte tijdsduur, welke overeenkomt met een veilige evacuatie van de<br />
gebruikers en de interventie van de brandweer;<br />
• een brandweerstand gelijk <strong>aan</strong> de duur van de brand uitg<strong>aan</strong>de dat alle brandbare materialen verbranden in het<br />
compartiment zonder te rekenen op een verkorting van de brandduur door ingrijpen van de brandweer.<br />
Welke tijd het draagvermogen behouden moet blijven is dus niet gedefinieerd in de CPD. Dit wordt per lidstaat verder<br />
uitgewerkt.<br />
Een uitzondering hierop vormen de hotels. Hiervoor heeft de Raad in 1986 een <strong>aan</strong>beveling 6 uitgebracht <strong>aan</strong> alle lidstaten<br />
van de EU om eisen te stellen <strong>aan</strong> de brandveiligheid van hotels met specifieke eisen <strong>aan</strong> de brandweerstand van de<br />
constructie.<br />
2.2 Federale regelgeving<br />
Op het niveau van de federale overheid is de Federale Overheid Dienst (FOD) Binnenlandse Zaken bevoegd om wetgeving te<br />
maken <strong>aan</strong>g<strong>aan</strong>de de veiligheid van algemene bouwconstructies, ongeacht de bestemming van het gebouw. De basis wordt<br />
gevormd door de wet 7 op de preventie van brand en ontploffing uit 1979, licht gewijzigd in 1990 8 . In deze brandpreventiewet<br />
is het doel van de brandpreventie in artikel 1 vastgelegd:<br />
De brandpreventie omvat al de veiligheidsmaatregelen die tot doel hebben:<br />
• het ontst<strong>aan</strong> van een brand te voorkomen,<br />
• elk begin van brand op te sporen<br />
• de uitbreiding ervan te verhinderen,<br />
• de hulpdiensten te alarmeren<br />
• de redding van de personen te vergemakkelijken<br />
• de bescherming van de goederen in geval van brand te vergemakkelijken.<br />
Tevens is in deze wet vastgelegd dat er een Hoge Raad (HR) voor beveiliging tegen brand en ontploffing moet komen welke<br />
bij KB in 1981 is ingesteld. De werkwijze en samenstelling van de HR is sindsdien regelmatig <strong>aan</strong>gepast 9 . De HR moet alle<br />
nieuwe brandpreventie maatregelen voorstellen en de minister advies geven over ieder ontwerpbesluit.<br />
Om dit doel te bereiken zijn eisen gesteld <strong>aan</strong> de gebouwen in het KB 10 van 1994. Dit KB is ook van toepassing op nieuwe<br />
uitbreidingen van best<strong>aan</strong>de gebouwen. Industriegebouwen en eengezinswoningen zijn expliciet uitgesloten van dit Koninklijk<br />
Besluit sinds de wijziging van het KB 11 in 1996. Het KB kent 5 bijlagen 12 welke ook wel de basisnormen worden genoemd.<br />
Anders dan het woord norm doet vermoeden bevatten de basisnormen wettelijk gestelde eisen. De bijlagen zijn in 1997<br />
vervangen en in 2003 13 zijn de bijlagen van 1997 beperkt <strong>aan</strong>gepast. De 5 bijlagen zijn:<br />
• Bijlage 1: Terminologie. Definities worden gegeven welke voor alle bijlagen geldig zijn<br />
• Bijlage 2: Lage gebouwen. Dit zijn gebouwen lager dan 10 m hoog<br />
• Bijlage 3: Middelhoge gebouwen. Dit zijn gebouwen van 10-25 m hoog<br />
• Bijlage 4: Hoge gebouwen. Dit zijn gebouwen hoger dan 25 m.<br />
• Bijlage 5: Reactie van materialen bij brand<br />
September 2007 Pagina 3/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
De hoogte van het gebouw bepaalt dus welke bijlage van toepassing is. De hoogte wordt in bijlage 1 gedefinieerd als de<br />
verticale afstand tussen de hoogste bouwlaag en het laagste peil van de door de brandweerwagens bruikbare wegen omheen<br />
het gebouw, zie figuur 3.<br />
In juni 2007 is de definitie van de brandweerstand 14 <strong>aan</strong>gepast <strong>aan</strong> de beschikkingen van de EU ter uitvoering van de CPD.<br />
Met deze wijziging is de term brandweerstand vervangen door de term brandwerendheid. Dit is het gevolg van de<br />
overeenkomst met Nederland om in beide landen uniforme woorden te gebruiken voor dezelfde begrippen. In het vervolg<br />
van dit artikel wordt daarom de term brandwerendheid gebruikt indien het betrekking heeft op de basisnormen. In de andere<br />
gevallen is de term brandweerstand nog gebruikt.<br />
Daarnaast heeft de HR in januari 2007 een nieuwe ontwerptekst voor bijlage 6 15 goedgekeurd die uitstuitend betrekking<br />
heeft op industriegebouwen. In deze nieuwe bijlage worden in actieve maatregelen beter gevaloriseerd dan in de oude<br />
concepttekst van 1997 die nooit is omgewerkt tot een KB. In de nieuwe bijlage 6 ligt de nadruk meer op het voorkomen van<br />
het ontst<strong>aan</strong> van brand en het vroegtijdig ingrijpen. Hoewel de nieuwe basisnorm nog in afwachting is van de administratieve<br />
procedure om definitief te worden bekrachtigd bij KB, wordt deze nieuwe bijlage 6 al veelvuldig toegepast in de praktijk. Er is<br />
dan ook hard <strong>aan</strong> de tekst gewerkt door de experts van de brandweer, de overheid en de industrie om op basis van een<br />
wetenschappelijke benadering gezamenlijk een optimum te vinden van zowel veiligheid en economie.<br />
A<br />
1<br />
E s<br />
2<br />
3<br />
h<br />
E i<br />
Figuur 3: Aanduiding van de hoogte van het gebouw h, het laagste voor<br />
brandweerauto’s toegankelijke evacuatieniveau E i en het hoogste<br />
evacuatieniveau E s . Indien de ruimte A uitsluitend bedoeld is als een technisch<br />
lokaal of een niet ingerichte zolder is hoeft deze bouwlaag niet meegerekend te<br />
worden in de bepaling van de gebouwhoogte h. De eisen <strong>aan</strong> brandwerendheid<br />
zijn verschillend voor de structurele elementen van het dak (1), van de<br />
bouwlagen boven E i (2) en van de bouwlagen onder E i (3).<br />
Naast de basisnormen heeft de FOD Binnenlandse Zaken ook <strong>brandveiligheidseisen</strong> gesteld <strong>aan</strong> voetbalstadions 16 . Bovendien<br />
is recent een besluit 17 uitgebracht over de brandveiligheid van gesloten parkeergarages. Hierin is een nieuwe definitie<br />
opgenomen van het begrip “open parkeergarage”, welke op termijn de best<strong>aan</strong>de definitie in de basisnormen zal vervangen.<br />
Ook de FOD Tewerkstelling en Arbeid heeft wetgeving gemaakt <strong>aan</strong>g<strong>aan</strong>de de brandveiligheid van gebouwen. In 1996 is de<br />
wet 18 op het welzijn op het werk <strong>aan</strong>genomen.<br />
Vooralsnog wijst deze wet het Algemeen Reglement voor Arbeidsbescherming 19 [ARAB] <strong>aan</strong> om de veiligheid van de<br />
werknemers te waarborgen. Dit reglement stamt nog uit 1946 maar is sindsdien regelmatig <strong>aan</strong>gepast. In artikel 52 van het<br />
ARAB worden eisen gesteld <strong>aan</strong> de werkgever om de brandveiligheid van de gebouwen waar werknemers te werk worden<br />
gesteld te garanderen. Kort na de brand in de INNO werd op 10 mei 1968 dit artikel 52 20 gewijzigd. De doelstellingen van de<br />
maatregelen in het ARAB zijn - in iets andere bewoordingen - dezelfde als de die van de wet uit 1979 (zie hierboven) behalve<br />
dat de bescherming van goederen geen expliciet doel is. Opgemerkt wordt dat ook in de uitwerking van het fundamentele<br />
voorschrift in het interpretatiedocument bij de Europese CPD geen sprake is van een doelstelling om goederen te<br />
beschermen.<br />
Voor <strong>staalconstructies</strong> is het ARAB 52 van belang omdat sinds deze wijziging eisen worden gesteld <strong>aan</strong> de brandweerstand<br />
van de bouwelementen. Lokalen worden in 3 klassen ingedeeld, afhankelijk van het brandgevaar:<br />
• Lokalen van de eerste groep, met het hoogste brandrisico:<br />
o Lokalen waarin een zekere hoeveelheid licht ontvlambare stoffen worden opgeslagen. De minimale<br />
hoeveelheid hangt af van de ontvlambaarheid.<br />
o Winkels met een oppervlak groter dan 2000 m 2 , inclusief hun opslagruimte 21 .<br />
• Lokalen van de tweede groep, met een minder hoog brandrisico:<br />
o Lokalen waarin ook ontvlambare stoffen worden opgeslagen of <strong>aan</strong>gewend maar in kleinere hoeveelheden<br />
dan voor de eerste groep of de materialen zijn in mindere mate ontvlambaar.<br />
• Lokalen van de derde groep, met het laagste brandrisico, zijn de overige lokalen.<br />
September 2007 Pagina 4/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
Daarnaast wijst de wet op het welzijn op het werk uit 1996 een serie <strong>aan</strong> KB’s <strong>aan</strong> die de Codex over het welzijn op het werk<br />
worden genoemd. Voor de eisen <strong>aan</strong> de brandweerstand van de constructie wordt in de Codex voornamelijk verwezen naar<br />
het ARAB. Het is de bedoeling dat het ARAB op termijn door een KB in de Codex wordt vervangen.<br />
De FOD Volksgezondheid heeft in 1963 specifieke wetgeving op het gebied van ziekenhuizen uitgevaardigd, die daarna<br />
regelmatig is <strong>aan</strong>gepast. In 1987 is deze wet gecoördineerd tot een nieuwe tekst 22 die alle wijzigingen bevat. In 1979 is op<br />
basis van deze wet een KB 23 uitgevaardigd met regels voor de beveiliging tegen brand en paniek in ziekenhuizen. Ook deze<br />
voorschriften bevatten beknopte eisen <strong>aan</strong> de brandweerstand van structurele elementen, die specifiek gelden voor<br />
ziekenhuizen.<br />
Tot slot brengt het NBN normen uit met brandveiligheidsvoorschriften voor specifieke gebouwen, die dateren van voor de<br />
basisnormen:<br />
• NBN S21-201: 1980 Brandbeveiliging in de gebouwen – Terminologie<br />
• NBN S21-202: 1980 Brandbeveiliging in de gebouwen –<br />
Hoge en middelhoge gebouwen – Algemene eisen (met erratum: 1984)<br />
• NBN S21-203: 1980 Brandbeveiliging in de gebouwen –<br />
Reactie bij brand van de materialen – Hoge en middelhoge gebouwen<br />
• NBN S21-204: 1982 Brandbeveiliging van de gebouwen –<br />
Schoolgebouwen – Algemene eisen en reactie bij brand<br />
• NBN S21-205: 1992 Brandbeveiliging van de gebouwen –<br />
Hotels en gelijkaardige inrichtingen - Algemene eisen<br />
Op zich is het naleven van een norm niet verplicht. Een NBN norm geeft slechts de regels van goed vakmanschap weer Een<br />
norm wordt wel verplicht indien dit door afdwingbare regelgeving zo wordt voorgeschreven. Bovenst<strong>aan</strong>de normen uit de S21<br />
serie zijn niet <strong>aan</strong>gewezen door een bindende regelgeving en bovendien grotendeels vervangen door de basisnormen. Maar<br />
het deel voor scholen en voor hotels worden soms als door ontwerpers of de brandweer als <strong>aan</strong>vulling op de basisnormen<br />
gebruikt.<br />
2.3 Regelgeving van de gewesten en gemeenschappen<br />
Het Vlaams, Waals en Brussels hoofdstedelijk gewest zijn in hoofdzaak bevoegd voor territoriale <strong>aan</strong>gelegenheden zoals<br />
ruimtelijke ordening en milieu. Zo geldt in Vl<strong>aan</strong>deren het Vlarem, waarin voor enkele bijzondere inrichtingen <strong>aan</strong>vullende<br />
brandeisen <strong>aan</strong> de constructie worden gesteld. In Wallonië zijn vergelijkbare decreten uitgevaardigd voor bijvoorbeeld de<br />
opslagplaatsen van LPG.<br />
De Vlaamse, Franse en Duitstalige gemeenschappen zijn volgens de grondwet bevoegd regelgeving uit te vaardigen voor<br />
persoonsgebonden <strong>aan</strong>gelegenheden, dus bijvoorbeeld over de veiligheid van personen in gebouwen met een specifieke<br />
bestemming. In Brussel mogen de inwoners niet verplicht worden een keuze te maken tussen één van beide<br />
gemeenschappen om in <strong>aan</strong>merking te komen voor de diensten van deze gemeenschap. Daarom houden de decreten van de<br />
Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap in Brussel geen verband met personen, maar alleen met de instellingen<br />
die, gezien de werkzaamheden of inrichting, kunnen worden beschouwd als uitsluitend behorend tot één van beide<br />
gemeenschappen. Dit zijn zowel privaatrechtelijke instellingen (VZW's e.d.) als overheidsdiensten die zich bezighouden met<br />
gemeenschaps<strong>aan</strong>gelegenheden. Deze gemeenschappelijke zaken worden in Brussel behartigd door de Franse (COCOF),<br />
Vlaamse (VGC) en gemeenschappelijke gemeenschapscommissie (GGC). De GGC is niet alleen bevoegd regelgeving in het<br />
Brussels hoofdstedelijk gewest op te stellen voor gemeenschaps<strong>aan</strong>gelegenheden in verband met instellingen maar ook in<br />
verband met personen.<br />
De Vlaamse regering vertegenwoordigt zowel het Vlaams gewest als de Vlaamse gemeenschap. Het Waals gewest en de<br />
COCOF hebben op een <strong>aan</strong>tal terreinen dezelfde wetgevende bevoegdheden gekregen als de Franse gemeenschap.<br />
Voor woningen is er geen <strong>aan</strong>vullende regelgeving voor de structurele elementen. In alle gewesten is wel regelgeving voor<br />
rookmelders in woningen gemaakt. In Vl<strong>aan</strong>deren worden rookmelders gesubsidieerd, in Wallonië zijn ze verplicht en in<br />
Brussel zijn ze alleen verplicht in verhuurde woningen.<br />
Voor rusthuizen voor bejaarden is er in alle regio’s <strong>aan</strong>vullende regelgeving opgenomen. De Vlaamse 24 en Franse 25<br />
gemeenschap en verwijzen direct naar de veiligheidsnormen bij het KB 26 over rusthuizen van 1974. Dit KB is hiermee van<br />
September 2007 Pagina 5/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
toepassing in Vl<strong>aan</strong>deren en Brussel. Het Waalse gewest 27 heeft gebruik makend van de bevoegdheid van de Franse<br />
Gemeenschap om over deze persoonsgebonden <strong>aan</strong>gelegenheid te beslissen, dit besluit opgeheven en in plaats daarvan een<br />
bijlage opgenomen bij een besluit rond de veiligheidnormen voor rustoorden. Voor de brandweerstand zijn er geen<br />
veranderingen t.o.v. het KB van 1974. Ook Duitstalige gemeenschap 28 heeft haar regelgeving op dit oude KB gebaseerd. De<br />
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie heeft een besluit genomen rond de veiligheid van rustoorden zonder<br />
<strong>aan</strong>vullende brandeisen te stellen.<br />
Voor logiesverstrekkende gebouwen hebben de Vlaamse regering 29 , en de Franse 30 en Duitstalige gemeenschap 31 min of<br />
meer identieke <strong>aan</strong>vullende eisen gesteld ten opzichte van de basisnormen <strong>aan</strong> de compartimentsgrootte en de<br />
brandweerstand van de structurele elementen. Net als voor rusthuizen heeft het Waalse gewest 32 de voorschriften voor<br />
logiesgebouwen voor Wallonië opgeheven. Ze verwijst slechts nog naar de basisnormen. Het besluit van de Franse<br />
gemeenschap is dus alleen nog geldig in Brussel.<br />
De Vlaamse regering heeft verder nog <strong>aan</strong>vullende regelgeving voor minicrèches 33 , kinderdagverblijven 34 en buitenschoolse<br />
opvang 35 .<br />
2.4 Gemeentelijke eisen<br />
De gemeenteraad mag <strong>aan</strong>vullende verordeningen uitvaardigen voor brandpreventie. Het voert te ver om hier de<br />
gemeentelijke voorschriften verder te behandelen omdat elke gemeente haar eigen verordeningen kan stellen.<br />
3 Eisen <strong>aan</strong> de constructie<br />
3.1 Doelstelling<br />
De eisen <strong>aan</strong> de brandwerendheid van de constructie volgen uit de doelstellingen voor brandpreventie. Om branduitbreiding<br />
te voorkomen en de afmeting van de brand te beperken zodat het redden van personen en beschermen van goederen wordt<br />
vergemakkelijkt, worden gebouwen ingedeeld in brandcompartimenten met een beperkte maximale afmeting. De omhullende<br />
wanden en vloeren van de compartimenten moeten in een zekere mate in staat zijn de brand tegen te houden zodat de<br />
brand beperkt blijft tot 1 compartiment. Bouwconstructies kunnen in geval van brand een dragende functie en/of scheidende<br />
functie hebben. Niet-dragende wanden die onderdeel uitmaken van de compartimentscheiding dragen alleen zichzelf en<br />
hebben alleen een scheidende functie. Wanden en vloeren die onderdeel van de compartimentscheiding uitmaken en niet<br />
alleen zichzelf maar ook andere constructieonderdelen dragen of bijdragen <strong>aan</strong> de stabiliteit van het gebouw, hebben zowel<br />
een dragende als een scheidende functie. Kolommen en balken hebben alleen een dragende functie. Niet-dragende wanden<br />
of vloeren, welke bovendien niet fungeren als grens van een brandcompartiment, hebben geen enkele functie in het geval<br />
van brand.<br />
3.2 Definitie brandwerendheid<br />
Zoals eerder vermeld is de term brandwerendheid in de basisnormen recent vervangen door de term brandwerendheid.<br />
Bovendien is de definitie in 2007 14 lichtjes <strong>aan</strong>gepast om <strong>aan</strong> te sluiten bij de CPD. De brandwerendheid is in de basisnormen<br />
gedefinieerd als het vermogen van een bouwelement om gedurende een bepaalde tijdsduur te voldoen <strong>aan</strong> de voor de<br />
standaardproef voor de brandwerendheid gespecificeerde criteria ten <strong>aan</strong>zien van de dragende functie, de vlamdichtheid<br />
en/of thermische isolatie. De brandwerendheid wordt uitgedrukt volgens het klasseringsysteem van de Europese beschikking<br />
2000/367/EG 36 met een symbool gevolgd door de tijd in minuten (15, 20, 30, 45, 60, 90, 120, 180, 240 of 360 minuten) voor<br />
elk toetsingscriterium in de beproevingsnorm. In België worden alleen eisen van 30,60 of 120 minuten gesteld.<br />
Voor de dragende functie wordt alleen gekeken naar het eventueel bezwijken van de constructie, <strong>aan</strong>geduid met het symbool<br />
R, bijvoorbeeld R60. De scheidende functie wordt bepaald door de criteria van thermische isolatie, <strong>aan</strong>geduid met het<br />
symbool I, en integriteit, <strong>aan</strong>geduid met E. Het criterium voor thermische isolatie is een beperkte temperatuurstijging <strong>aan</strong> de<br />
niet <strong>aan</strong> brand blootgestelde zijde van het brandscheidende element van 140 °C gemiddeld en 180 °C maximaal. Voor<br />
integriteit wordt gekeken naar het doorsl<strong>aan</strong> van vlammen of ontbrandbare gassen. Dit is voornamelijk voor deuren een<br />
relevant criterium. Een product dat zowel een dragende als scheidende functie bezit wordt op alle drie deze criteria<br />
beoordeeld en behaalt bijvoorbeeld een REI60. Maar het kan voor elk van de criteria een verschillende brandwerendheid<br />
bezitten, bijvoorbeeld R60 en EI30.<br />
September 2007 Pagina 6/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
In het ARAB, de KB’s voor ziekenhuizen en rustoorden en de NBN S21-204 voor scholen wordt nog met de oude definitie van<br />
de brandweerstand volgens de NBN 713.020 37 gewerkt, uitgedrukt met het symbool Rf en de tijd in uren. Het begrip Rf kan<br />
men vergelijken met het Europese begrip REI voor constructies met een dragende en scheidende functie, met R voor<br />
constructies met alleen een dragende functie, en met EI of E voor constructies met alleen een scheidende functie. Het is<br />
echter wel zo dat er kleine verschillen zitten tussen de Europese beproevingsnormen en de NBN 713.020. In specifieke<br />
gevallen kunnen deze kleine verschillen leiden tot een <strong>aan</strong>zienlijk verschil in de brandwerendheid. Voor de dragende functie<br />
van <strong>staalconstructies</strong> zijn de verschillen in de brandwerendheid tussen de Europese en Belgische <strong>aan</strong>pak echter minimaal.<br />
3.3 Definitie structurele elementen<br />
Het toepassingsgebied van de eisen <strong>aan</strong> de brandwerendheid zoals deze worden gesteld door de basisnormen en het ARAB<br />
lopen min of meer synchroon. Het ARAB stelt eisen <strong>aan</strong> de brandweerstand van bouwelementen en maakt een opsomming<br />
van bouwelementen: kolommen, en balken van het geraamte, muren, wanden, vloeren, zolderingen, valse zolderingen,<br />
trappen en deuren. De basisnormen spreken van eisen <strong>aan</strong> de structurele elementen. Dit zijn de bouwelementen die de<br />
stabiliteit van het geheel of van een gedeelte van het gebouw verzekeren (zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken,<br />
afgewerkte vloeren en andere essentiële delen die het geraamte of skelet van het gebouw vormen) en die bij bezwijken<br />
<strong>aan</strong>leiding geven tot voortschrijdende instorting. Voortschrijdende instorting treedt op indien het bezwijken van de<br />
constructie onderdeel <strong>aan</strong>leiding geeft tot bezwijken van onderdelen van het gebouw die zich niet bevinden in de<br />
onmiddellijke omgeving van het beschouwde onderdeel en indien de draagkracht van het overblijvende bouwwerk<br />
onvoldoende is om de optredende belasting te dragen. Daarnaast stellen de basisnormen specifieke eisen <strong>aan</strong> plafonds, valse<br />
plafonds, trappen en deuren.<br />
De definitie van de structurele elementen laat ruimte voor interpretatie. Wanneer praat men over voortschrijdende instorting,<br />
dus wat is de niet onmiddellijke omgeving van een constructieonderdeel. Een vloer die bij bezwijken geen andere<br />
bouwconstructies doet bezwijken, is duidelijk geen structureel element. Maar is een ligger die alleen die vloer draagt en die<br />
bij bezwijken ook geen andere bouwconstructies doet bezwijken dat dan ook niet? In andere landen komt men de term<br />
voortschrijdende instorting of progressive collapse ook tegen. Zo is in Nederland vastgelegd in de regelgeving dat de<br />
structurele elementen díe elementen zijn die bij bezwijken leiden tot bezwijken van een bouwconstructie in een ander<br />
brandcompartiment. Immers, andere brandcompartimenten dan het compartiment waarin de brand woedt, mogen niet<br />
beschadigd raken omdat hier mogelijk nog overlevenden <strong>aan</strong>wezig zijn en de brandweer van hieruit haar bluswerkzaamheden<br />
moet kunnen uitvoeren. In het compartiment van de brand zelf, is de noodzaak om bezwijken te voorkomen niet erg groot.<br />
Immers, de brandcondities zijn volstrekt onleefbaar voor zowel brandweer als gebruikers van het gebouw op het moment dat<br />
de constructie gaat bezwijken. Belangrijk is wel dat het compartiment waarin de brand woedt niet mag bezwijken door een<br />
lokale brand nog voordat vlamoverslag heeft plaatsgevonden, omdat dan de brandweer in het compartiment <strong>aan</strong>wezig kan<br />
zijn juist om de lokale brand te bestrijden.<br />
In de huidige ontwerptekst voor de nieuwe bijlage 6 voor industriegebouwen wordt deze filosofie tot op zekere hoogte<br />
gehanteerd. De dragende structuren worden in bijlage 6 als volgt onderverdeeld:<br />
• Structurele elementen van type I: De elementen die bij bezwijken <strong>aan</strong>leiding geven tot een voortschrijdende<br />
instorting die zich kan uitstrekken over de compartimentsgrenzen heen of die <strong>aan</strong>leiding geeft tot de beschadiging<br />
van de compartimentswanden. In Bijlage 6 gelden hiervoor de zwaarste eisen.<br />
• Structurele elementen van type II: De elementen die bij bezwijken weliswaar <strong>aan</strong>leiding geven tot een<br />
voortschrijdende instorting, maar niet over de compartimentsgrenzen heen. In Bijlage 6 gelden hiervoor lichtere<br />
eisen.<br />
• Niet-structurele dragende elementen: Dragende bouwelementen die geen structurele elementen zijn omdat ze<br />
geen <strong>aan</strong>leiding geven tot een voortschrijdende instorting bvb. gevelelementen of dragende elementen van de<br />
dakstructuur die bij bezwijken geen <strong>aan</strong>leiding geven tot bezwijken van de rest van de dakconstructie. Hiervoor<br />
gelden geen eisen.<br />
Deze definitie van structurele elementen zal worden opgenomen in Bijlage 1: Terminologie. Voor de lage, middelhoge en<br />
hoge gebouwen (bijlage 2, 3 en 4) worden de eisen <strong>aan</strong> de structurele elementen nog niet onderverdeeld in type I en II. De<br />
eisen in deze bijlagen gelden nog voor beide typen. Op termijn is het de bedoeling de eisen in deze bijlagen ook te<br />
differentiëren naar het type.<br />
September 2007 Pagina 7/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
Het onderscheid tussen structurele elementen van type I en II is helder maar hangt in de praktijk af van het constructieve<br />
systeem. Dit is inzichtelijk te maken <strong>aan</strong> de hand van een vergelijking tussen twee industriële hallen, beiden best<strong>aan</strong>de uit<br />
twee brandcompartimenten gescheiden door een brandmuur:<br />
• Een gebouw met maar één windverband: Een brand in het compartiment met het windverband kan het windverband<br />
doen bezwijken. Hierdoor verliest het andere compartiment de horizontale stabiliteit bezwijkt dit compartiment ook.<br />
Bezwijken van het windverband leidt dus tot voortschrijdende instorting over de compartimentsgrens heen. Het<br />
windverband valt in type I.<br />
• Hetzelfde gebouw maar met twee windverbanden, één in elk van de compartimenten: Een brand in een van de<br />
compartimenten kan maar één windverband doen bezwijken. Het andere compartiment behoudt zijn horizontale<br />
stabiliteit dankzij het andere windverband. Bezwijken van een windverband leidt dus niet tot voortschrijdende<br />
instorting over de compartimentsgrens heen. Beide windverbanden zijn dus structurele elementen van type II of<br />
niet-structurele dragende elementen.<br />
Om de horizontale krachten van de wind naar het windverband te brengen zijn de gordingen en de portalen nodig. In het<br />
geval er maar één windverband is, zijn de portalen en gordingen die de horizontale krachten overbrengen dus ook van type I.<br />
In het geval de brand in het andere compartiment heerst, leidt bezwijken van de portalen niet tot bezwijken van het<br />
compartiment met het windverband. Deze portalen en gordingen zijn dus allemaal structurele elementen van type II of niet<br />
structurele dragende elementen.<br />
brandmuur<br />
Type I<br />
Type II – niet-structureel<br />
Figuur 4: Voorbeeld van een hal waarbij het constructieve systeem bepaalt tot welke type de verschillende<br />
constructieonderdelen behoren.<br />
Het onderscheid tussen de structurele elementen van type II en de niet-structurele dragende elementen is niet eenvoudig te<br />
maken. Het begrip voortschrijdende instorting zou hiervoor toch nader moeten worden gedefinieerd in de regelgeving. In de<br />
praktijk kan men de keuze per element maken op basis van de inschatting dat bezwijken van een element door een lokale<br />
brand leidt tot bezwijken van een ander deel binnen het compartiment op een zodanige afstand van de lokale brand dat daar<br />
mogelijk op het moment van bezwijken een brandweerploeg bezig is met haar bluswerkzaamheden. Om dit scenario te<br />
voorkomen, moeten deze elementen worden beschouwd als een type II element, bijvoorbeeld de portalen. Als het bezwijken<br />
van bijvoorbeeld gordingen of dakplaten boven een lokale brand geen gevaar voor de brandweer oplevert, kunnen zij<br />
beschouwd worden als een niet structureel dragend element.<br />
3.4 Eisen <strong>aan</strong> de brandwerendheid<br />
3.4.1 Algemeen<br />
De eisen <strong>aan</strong> de structurele elementen en de compartimentgrootte zijn samengevat in tabel 1 en in tabel 2 voor de<br />
industriegebouwen. De Hoge Raad heeft een voorstel gereed om de Rf waarden in de basisnormen te vervangen in REI<br />
waarden. Voor de structurele elementen betekent dit dat de Rf waarde wordt omgezet tot de R waarde. De eisen uit de<br />
andere regelgeving zijn alleen genoemd voor zover dit verzwaringen geeft op het KB.<br />
September 2007 Pagina 8/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
Naast eisen <strong>aan</strong> de structurele elementen worden eisen gesteld <strong>aan</strong> de brandwerendheid van wanden en vloeren tussen<br />
allerlei verschillende typen lokalen zoals technische lokalen, schachten en trappen. Het voert te ver deze hier uitputtend te<br />
behandelen. In de regel zijn de eisen gelijk <strong>aan</strong> of lichter dan de eisen <strong>aan</strong> de structurele elementen.<br />
Tabel 1: Beknopt overzicht van eisen <strong>aan</strong> de brandwerendheid van structurele elementen. Voor de<br />
basisnormen zijn alle waarden gegeven. Voor de andere besluiten, decreten en normen zijn alleen de<br />
verzwaringen ten opzichte van de basisnormen gegeven.<br />
Gebruik van het Nadere <strong>aan</strong>duiding<br />
Compartiment Rf eis structurele elementen (Europese R-waarde)<br />
gebouw<br />
grootte [m 2 ] dak bovengronds ondergronds<br />
Aantal bovengrondse bouwlagen 1) 1 2 3 > 3 1 2 3 > 3<br />
Algemeen:<br />
h < 10 m, open parkings 2) - - - - - - - - - -<br />
Basisnormen<br />
h < 10 m 2500 3) Rf ½ Rf ½ Rf 1 Rf 1 Rf 1 Rf 1 Rf 1 Rf 1 Rf 1<br />
10 m ≤ h ≤ 25 m 2500 Rf 1 Rf 1 Rf 1 Rf 1 Rf 1 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2<br />
h > 25 m 2500 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2<br />
Arbeidsplaatsen ARAB 52: 1 e / 2 e groep - Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2<br />
Ziekenhuizen 4) KB 06-11-1974 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2<br />
Rustoorden Alle gewesten / gemeenschappen 1250 5) Rf 1 Rf 1 Rf 2 Rf 2 Rf 2 Rf 2<br />
Scholen NBN S21-204<br />
Logiesgebouwen Vlaamse gemeenschap + Brussel 1250<br />
Kinderdagverblijven Vlaamse gemeenschap 750 Rf 1<br />
Buitenschoolse opvang Vlaamse gemeenschap Rf 1 Rf 1<br />
Minicrèches<br />
Vlaamse gemeenschap<br />
1)<br />
Bouwlaag conform definitie 1.11 uit bijlage 1 van de basisnormen: Bedoeld wordt de ruimte tussen een vloer en het daarboven liggend<br />
plafond. De bouwlagen gelegen onder het niveau E i zijn kelderverdiepingen en komen niet in <strong>aan</strong>merking voor het bepalen van het<br />
<strong>aan</strong>tal bouwlagen van een gebouw.<br />
2)<br />
Afgewerkte vloeren Rf 1 uur (REI60).<br />
3)<br />
Voor gebouwen met 1 bouwlaag mag de compartimentgrootte 3500 m 2 bereiken en met RWA en sprinkler nog meer.<br />
4)<br />
Afgewerkte vloeren Rf 1 uur voor gebouwen die voldoen <strong>aan</strong> h < 25 m.<br />
5)<br />
In het Franstalig Brussel moet bovendien per 50 bedden worden gecompartimenteerd. In Wallonië en de Duitstalige gemeenschap moet<br />
subcompartimenten (met lagere Rf eisen) worden gemaakt per 20 bedden.<br />
Om branduitbreiding via de buitenlucht te voorkomen worden eisen <strong>aan</strong> de gevels gesteld in functie van de afstand van de<br />
gevel tot de gevel van het naastgelegen gebouw. Voor gevels geldt een Rf 1 uur voor die delen die binnen 8 m tegenover<br />
een andere gevel st<strong>aan</strong> of waarvoor de kortste afstand naar een andere gevel haaks erop minder dan 1 m is. In hoge en<br />
middelhoge gebouwen worden minimale eisen <strong>aan</strong> de afmetingen van de borstwering gesteld om uitbreiding naar een hogere<br />
verdieping te voorkomen.<br />
Tot slot wordt opgemerkt dat in de basisnormen voor plafonds onderscheid gemaakt tussen plafonds die alleen een stabiliteit<br />
moeten bezitten en plafonds die een volledige brandweerstand Rf moeten bezitten. Van valse plafonds wordt een stabiliteit<br />
geëist van ½ uur. Voor plafonds met een Rf eis geldt dat het plafond bijdraagt <strong>aan</strong> de brandweerstand van de vloer of het<br />
dak erboven. In Europees verband wordt een plafond juist op deze bijdrage <strong>aan</strong> de brandwerendheid beoordeeld. In de<br />
Europese proef wordt een plafond dan ook altijd in combinatie met de vloer beproefd, en uiteindelijk slechts beoordeeld of de<br />
vloer bezwijkt.<br />
3.4.2 Industriegebouwen<br />
Industriegebouwen kennen een zeer grote diversiteit in aard van industriële activiteiten. Ze worden in bijlage 1 gedefinieerd<br />
als gebouwen bestemd voor:<br />
• de bewerking en verwerking van grondstoffen en (half)afgewerkte producten;<br />
• de opslag, overslag en distributie van grondstoffen en (half)afgewerkte producten;<br />
• het kweken en opsl<strong>aan</strong> van gewassen;<br />
• het kweken en houden van dieren.<br />
In bijlage 6 worden zwaardere eisen gesteld <strong>aan</strong> productieruimte dan <strong>aan</strong> een opslagplaats. Een opslagplaats is gedefinieerd<br />
als een overdekt geheel, dat hoofdzakelijk gebruikt wordt voor de opslag, overslag en/of distributie van goederen zowel voor<br />
September 2007 Pagina 9/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
korte als lange tijd, best<strong>aan</strong>de uit één of meerdere gebouwen met de eventueel daar<strong>aan</strong> verbonden luifels en / of bijhorende<br />
constructies. Het onderscheid tussen opslagplaatsen en productiehallen wordt gemaakt om rekening te houden met het<br />
beperkte <strong>aan</strong>tal ontstekingsbronnen in opslagplaatsen.<br />
De structurele elementen van type II mogen niet bezwijken binnen een tijd bepaald met de methode van de equivalente<br />
tijdsduur t e,d volgens de Eurocode EN 1991-1-2:2002 38 . In deze methode wordt de brand in het brandcompartiment vertaald<br />
naar een standaard brandproef met een tijdsduur die leidt tot een vergelijkbaar thermische belasting op de constructie. De<br />
brandbelasting, zijnde de hoeveelheid brandbaar materiaal in het brandcompartiment uitgedrukt in kg’s vurenhout per m 2 of<br />
in MJ/m 2 speelt in deze methode een belangrijke rol. De karakteristieke waarde van de brandbelasting is afhankelijk van het<br />
gebruik van het gebouw. In een opslagplaats voor stalen balken zal er veel minder brandbaar materiaal zijn dan in een<br />
houtopslag. Binnen de HR zijn tabellen in omloop met richtwaarden voor de karakteristieke waarden in functie van het<br />
gebruik.<br />
Tabel 2: De eisen <strong>aan</strong> de brandwerendheid en de toelaatbare grootte van compartimenten in<br />
industriegebouwen van één bouwlaag.<br />
Type Klasse Rekenwaarde van Bereikbaarheid<br />
Structuur<br />
Type I<br />
Structuur type II<br />
Geen sprinklers Sprinklers<br />
gebouw<br />
de brandbelasting voor brandweer<br />
Geen R R30 Geen R R30<br />
[MJ/m 2 ]<br />
bepaald<br />
bepaald<br />
A q fi,d ≤ 350 R60 25000 150000<br />
Normaal 5000<br />
B 350 < q fi,d ≤ 900<br />
R120<br />
Productie<br />
Verbeterd<br />
8000<br />
10000 40000 60000<br />
C q fi,d > 900<br />
Normaal 2000 7000<br />
R120<br />
5000<br />
Verbeterd<br />
3200<br />
11200<br />
30000<br />
Opslag C q fi,d > 900<br />
Normaal 5000 12500<br />
R120<br />
Verbeterd<br />
8000 20000<br />
30000<br />
De rekenwaarde van de brandbelasting is gelijk <strong>aan</strong> de karakteristieke brandbelasting, <strong>aan</strong>gepast <strong>aan</strong> de kans op brand,<br />
zoals dat wordt beïnvloed door bijvoorbeeld sprinklers en de grootte van het compartiment, en de toelaatbare kans op<br />
bezwijken van de constructie. Omdat de structurele elementen van type II een geringere rol spelen op de veiligheid dan de<br />
structurele elementen van type I, wordt voor de structurele elementen van type II een grotere faalkans geaccepteerd dan<br />
voor de elementen van type I, 10 -3 per jaar in plaats van 1,3·10 -6 per jaar. In tabel 2 is de toelaatbare grootte van<br />
brandcompartimenten gegeven voor industriegebouwen in functie van de <strong>aan</strong>wezigheid van sprinklers en de<br />
brandwerendheid van de structurele elementen.<br />
De toelaatbare compartimentsgrootte mag met 60 % worden vergroot indien het compartiment een verbeterde<br />
bereikbaarheid heeft voor de brandweer. Een verbeterde bereikbaarheid betekent dat het terrein bereikbaar is langs twee<br />
onafhankelijke toegangswegen welke onderling met een brandweerweg zijn verbonden en dat de helft van de wanden van<br />
het compartiment buitenwanden zijn die voor de brandweer bereikbaar zijn. Deze vergroting is in tabel 2 reeds opgenomen.<br />
In Bijlage 6 is verder een eis gesteld <strong>aan</strong> tussenvloeren van R30. Ook zijn er eisen gesteld <strong>aan</strong> de gevel van EI60 of <strong>aan</strong> de<br />
minimale afstand tussen industriegebouwen in functie van de openingen in de gevel zonder brandwerendheid. Voor een<br />
gevel zonder EI60 is een afstand vereist van 16 m tot het naastgelegen gebouw. Maar wanneer deze gebouwen op<br />
verschillende percelen liggen behorende bij verschillende gebruikers, dan is enkel de afstand tot de perceelgrens van belang.<br />
Deze afstand bedraagt de helft van de tussenafstand tussen het industriegebouw en een denkbeeldig identiek<br />
industriegebouw dat om de perceelsgrens gespiegeld is. Als het gebouw is gesprinklerd mogen de afstanden worden<br />
gehalveerd.<br />
Daarnaast moet het risico worden beperkt dat de gevel naar buiten toe bezwijkt om de veiligheid van de brandweer te<br />
vergroten. Staalconstructies kunnen uitstekend <strong>aan</strong> deze eis voldoen.<br />
September 2007 Pagina 10/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
4 Bepalingsmethoden<br />
4.1 Overzicht<br />
Nadat de eisen zijn vastgesteld voor de constructie moet de brandwerendheid van de constructie worden bepaald. Volgens<br />
de basisnormen moet de brandwerendheid op een van de volgende manieren worden <strong>aan</strong>getoond:<br />
• door de CE markering;<br />
• door een classificatierapport voor de desbetreffende toepassing opgemaakt door een labo of certificatieorganisme<br />
dat <strong>aan</strong> bepaalde welomschreven voorwaarden voldoet; Dit rapport is gebaseerd op<br />
o ofwel een of meerdere proeven volgens de relevante Europese norm;<br />
o ofwel een of meerdere proeven volgens de NBN 713.020;<br />
o ofwel een of meerdere proeven volgens een buitenlandse norm die een gelijkwaardige graad van<br />
bescherming garandeert;<br />
o ofwel een analyse van beproevingsresultaten.<br />
• door de informatie bij een BENOR- en/of ATG-goedkeuring, of door een gelijkwaardige beoordeling <strong>aan</strong>vaard in een<br />
andere lidstaat van de Europese Unie of in een ander land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte.<br />
• door een berekeningsnota uitgewerkt volgens een methode goedgekeurd door de Minister van Binnenlandse Zaken,<br />
volgens de procedure en de voorwaarden die hij vastlegt;<br />
4.2 Brandproeven<br />
Een brandproef bestaat uit het plaatsen van een proefstuk op ware grootte voor een oven in een laboratorium. In België zijn<br />
twee erkende laboratoria beschikbaar, bij de universiteit van Gent en bij de universiteit van Luik. Het lab van Gent is recent<br />
verzelfstandigd en is nu onderdeel van het internationale brandonderzoekcentrum WarringtonFireGent. In een brandproef<br />
wordt de brand die in een gebouw is te verwachten geschematiseerd tot de standaardbrand.<br />
Het spreekt vanzelf dat het onmogelijk is voor elke constructie een proef uit te voeren. Enerzijds zou dit veel te kostbaar zijn,<br />
anderzijds is het technisch onuitvoerbaar omdat de ovens waarin de brandwerendheid wordt bepaald eenvoudigweg beperkte<br />
afmetingen heeft. Wanden hoger dan 3 meter en breder dan 3-4 meter kunnen niet worden beproefd. Vloeren met<br />
overspanningen groter dan 4-6 m kunnen ook niet worden beproefd en voor kolommen langer dan 4.5 m zijn ook geen<br />
proefresultaten voorhanden. Dit betekent dat in de praktijk elk gebouw meerdere constructies bevat waarvan de<br />
brandwerendheid op basis van berekeningen is <strong>aan</strong>getoond.<br />
4.3 Berekeningen<br />
4.3.1 Overzicht<br />
Het is niet altijd evident dat een geschikte berekeningsmethode van de brandwerendheid bestaat. Het hangt af van het<br />
beschouwde criterium, te weten stabiliteit, thermische isolatie of vlamdichtheid en het type constructie.<br />
Het criterium van thermische isolatie is over het algemeen goed te berekenen, mits de constructie niet op onvoorspelbare<br />
wijze kan desintegreren. Voor staalplaatbetonvloeren en gewone betonvloeren en wanden is het goed mogelijk de thermische<br />
isolatie te berekenen. Ook kan de thermische isolatie van sandwichpanelen met brandwerende gipsplaten of<br />
calciumsilicaatplaten eenvoudig worden berekend.<br />
Maar het criterium van vlamdichtheid is veel minder voorspelbaar. Voor sommige constructies worden berekeningen gemaakt<br />
om een proefresultaat te extrapoleren. Te denken valt bijvoorbeeld <strong>aan</strong> sandwichpanelen. De mate waarin extrapolatie<br />
mogelijk is in Europese normen vastgelegd per type bouwelement. Vaak vereist een extrapolatie <strong>aan</strong>vullende metingen in de<br />
proef van de vervormingen. Gelukkig is voor staalplaatbetonvloeren de vlamdichtheid dankzij de staalplaat gegarandeerd.<br />
De mogelijkheden om een berekening te maken voor het criterium stabiliteit hangt sterk af van de manier waarop de<br />
constructie bezwijkt. Zo zijn materialen met geringe vervormingscapaciteit en brosse bezwijkvormen zeer moeilijk te<br />
voorspellen omdat de variaties in de thermische uitzetting en de oplegcondities van het element meestal niet nauwkeurig<br />
bekend zijn, maar wel een zeer grote rol kunnen spelen in het bezwijkgedrag.<br />
September 2007 Pagina 11/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
Voor <strong>staalconstructies</strong> is het gelukkig wel heel goed mogelijk de stabiliteit te berekenen omdat staal een zeer ductiel en<br />
voorspelbaar materiaal is en de materiaaleigenschappen en bezwijkvormen goed bekend zijn. Staalconstructies kunnen grote<br />
thermische vervormingen onderg<strong>aan</strong> zonder te bezwijken dankzij de mogelijkheid tot grote plastische vervormingen. Omdat<br />
<strong>staalconstructies</strong> vroeger een matig imago hadden ten <strong>aan</strong>zien van de brandwerendheid is decennia lang uitgebreid<br />
onderzoek ged<strong>aan</strong> naar het gedrag van <strong>staalconstructies</strong> bij brand. Dit heeft geleid tot een complete set van betrouwbare en<br />
nauwkeurige methoden om de stabiliteit van <strong>staalconstructies</strong> uit te rekenen. Deze rekenmethoden zijn opgenomen in de<br />
Europese rekennormen, de zogenaamde Eurocodes. Beproevingen vinden nauwelijks nog plaats, tenzij in het kader van een<br />
wetenschappelijke studie om voor nieuwe constructietypes rekenmethodes op te stellen.<br />
4.3.2 Eurocodes<br />
Met het gereed komen van de Eurocodes is een groot <strong>aan</strong>tal gestandaardiseerde Europese normen beschikbaar gekomen<br />
met rekenmethoden per type constructiemateriaal. Een berekening van de brandwerendheid bestaat uit drie stappen:<br />
• Modellering van de brand<br />
• Modellering van de thermische respons<br />
• Modellering van de mechanische respons<br />
De Eurocode bieden verschillende mogelijkheden om een brand te modelleren, elk met hun eigen toepassingsgebied. Een<br />
overzicht van de brandmodellen in Eurocode 1 38 is gegeven in tabel 3.<br />
De standaardbrand is de bekendste conventionele brandcurve om de brandwerendheid mee te bepalen. Deze nominale curve<br />
hangt niet af van parameters die de werkelijke brand in het brandcompartiment beïnvloeden zoals de brandbelasting, de<br />
ventilatiecondities en de actieve brandpreventieve maatregelen als sprinklerinstallaties. De standaardbrandkromme is met<br />
andere nominale brandkrommen in figuur 5. Ter vergelijking is er ook een arbitrair voorbeeld van een natuurlijke<br />
brandkromme gegeven. Een natuurlijke brandkromme is een curve die is berekend op basis van de belangrijkste parameters<br />
die het brandverloop in het compartiment bepalen. Een natuurlijke brandcurve wordt gekenmerkt door de groeifase, de<br />
brandfase en de dooffase. In de groeifase is de brand nog lokaal. Er best<strong>aan</strong> dan grote temperatuursverschillen in het<br />
compartiment. In de overgang van de groeifase naar de brandfase breidt de brand zich snel uit naar het gehele<br />
compartiment. Dit wordt flash-over of vlamoverslag genoemd. In de brandfase kan worden <strong>aan</strong>genomen dat de temperatuur<br />
in het compartiment uniform is verdeeld. Als de brandbelasting grotendeels is verbrand dooft het vuur. Dit is de dooffase<br />
welke kenmerkend is voor de natuurlijke brand. Een berekening van de natuurlijke brand is bewerkelijker dan de<br />
standaardbrand.<br />
Een natuurlijke brand leidt echter niet tot een lager veiligheidsniveau dan de standaardbrand. In tegendeel, een natuurlijke<br />
brand kan zowel een lichtere als een zwaardere belasting zijn voor een constructie dan de standaardbrand. Enerzijds kan de<br />
natuurlijke brand lichter zijn omdat het vuur op een gegeven moment dooft, waardoor de duur van de brand beperkt is.<br />
Anderzijds kan de bereikte temperatuur zelfs in die kortere duur beduidend hoger zijn dan in de standaardbrand. Bovendien<br />
is vaak de snelheid waarmee de temperatuur toeneemt in de natuurlijke brand beduidend hoger dan in de standaardbrand.<br />
Dit laatste veroorzaakt grotere thermische spanningen in de constructie die juist tot een vervroegd bezwijken kunnen leiden.<br />
In een analyse op basis van een standaardbrand hoeft dit niet naar voren te komen. Gelukkig hebben <strong>staalconstructies</strong><br />
weinig last van deze thermische spanningen omdat staal een goed geleidend en vervormbaar materiaal is. Maar voor andere<br />
bouwmaterialen kan een snelle temperatuurstijging van een natuurlijke brand wel leiden tot een <strong>aan</strong>zienlijk lagere<br />
brandwerendheid dan volgens de standaardbrand.<br />
Belangrijk is dat de natuurlijke brand de werkelijkheid beter benaderd dan de standaardbrand. Doordat de brandparameters<br />
van het compartiment niet worden verrekend in de standaardbrand, is het voor elk ontwerp onzeker of de standaardbrand<br />
een veilige of onveilige benadering is. De natuurlijke brand heeft deze onzekerheid niet, omdat de brandcurve kenmerkend is<br />
voor het beschouwde compartiment.<br />
Per brandmodel, natuurlijk of conventioneel, geeft de Eurocode <strong>aan</strong> hoe men komt tot een ontwerpscenario en worden<br />
richtwaarden gegeven voor de benodigde invoer parameters. Voor de thermische en mechanische respons geven de<br />
Eurocodes rekenmodellen en de materiaaleigenschappen van het staal en de andere bouwmaterialen. Van elk model is het<br />
toepassingsgebied duidelijk omschreven. Voor de mechanische modellen geven de Eurocodes bovendien de belastingen die in<br />
rekening moeten worden gebracht op een constructie (wind, sneeuw, et cetera) en de bezwijkcriteria. Hiermee geven de<br />
Eurocodes een complete set van gegevens om een eenduidige berekening te kunnen maken.<br />
September 2007 Pagina 12/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
De Eurocodes bieden de mogelijkheid de constructie op het niveau van een enkel element te beoordelen of op het niveau van<br />
een deel van de constructies of op het niveau van de gehele constructie.<br />
Bovendien maken de Eurocodes onderscheid tussen tabellen, eenvoudige rekenmethoden en geavanceerde rekenmethoden<br />
om het gedrag van de constructie te bepalen (zowel thermische respons als mechanische respons). Tabellen geven<br />
ontwerpinformatie die hoort bij een beoordeling van een enkel element op basis van de standaardbrand. De simpele<br />
rekenmethodes kunnen gebruikt worden voor de standaardbrand en de andere eenvoudige brandmodellen in combinatie met<br />
een analyse van de constructie op element niveau. De geavanceerde rekenmethodes zijn geschikt voor alle modelleringen<br />
van de constructie in combinatie met alle modellen, maar logischerwijs worden deze modellen, die tijdrovend zijn, niet<br />
gebruikt voor de beoordeling van een enkel element maar alleen gebruikt om het gedrag van een deel van de constructie te<br />
beoordelen of de gehele constructie.<br />
Temperature[°C]<br />
1200<br />
1100<br />
1000<br />
900<br />
800<br />
700<br />
600<br />
500<br />
400<br />
300<br />
200<br />
koolwaterstofbrand<br />
standaardbrand<br />
voorbeeld natuurlijke brand<br />
externe brand<br />
groeifase brandfase dooffase<br />
flash-over<br />
100<br />
0<br />
0 15 30 45 60 75 90 105 120<br />
Tijd [min]<br />
Figuur 5: Het verloop van de temperatuur in de tijd van de standaardbrandkromme, de externe brandkromme,<br />
de koolwaterstofbrandkromme en een typisch verloop van een natuurlijke brandkromme.<br />
September 2007 Pagina 13/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
Tabel 3 Overzicht van de brandmodellen in Eurocode 1 en hun kenmerken.<br />
Brandmodel<br />
Compartimentsbrandmodellen Vlammodellen Zone modellen Veldmodellen<br />
Nominale<br />
branden<br />
Equivalente<br />
tijd<br />
Parametrisch<br />
Lokale<br />
brand<br />
Buiten de<br />
gevel<br />
een zone Twee zones CFD<br />
Complexiteit eenvoudig gemiddeld geavanceerd<br />
Brand<br />
situatie<br />
Temperatuur<br />
verdeling<br />
Input<br />
parameters<br />
Ontwerp<br />
middelen<br />
Volledig ontwikkelde brand<br />
Uniform in het gehele het<br />
compartiment<br />
Type:<br />
Standaardbrand<br />
Extern<br />
HC<br />
smeulbrand<br />
Spreadsheet<br />
Simpele<br />
formule<br />
Vuurbelasting<br />
Ventilatie condities<br />
Geometrie<br />
wandeigenschappen<br />
risico’s actieve<br />
middelen<br />
Beginnende<br />
brand<br />
Volledig<br />
ontwikkelde<br />
brand<br />
Stationair<br />
Niet uniform over de<br />
vlamlengte<br />
Vuurbelasting<br />
Afmeting van vuurhaard<br />
Hoogte van het plafond<br />
Spreadsheet<br />
Vergelijkingen in gesloten vorm<br />
Geometrie<br />
raamopening<br />
balkon, wind<br />
Volledig<br />
ontwikkelde<br />
brand<br />
Uniform<br />
Beginnende brand +<br />
volledig ontwikkelde brand<br />
(berekening van<br />
vlamoverslag)<br />
Uniform in<br />
elke zone<br />
apart<br />
Vuurbelasting<br />
Ventilatie condities<br />
Geometrie<br />
wandeigenschappen<br />
risico’s actieve<br />
middelen<br />
Gedetailleerde oplossing<br />
stroming warmte en<br />
massa<br />
OZONE<br />
COMPF2 /<br />
SFIRE-4<br />
OZONE<br />
CFAST<br />
CCFM<br />
Temperatuur<br />
in functie van<br />
ruimte en tijd<br />
Gedetailleerde<br />
oplossing van<br />
fundamentele<br />
stroming van<br />
warmte en<br />
gassen<br />
FDS<br />
VESTA<br />
FLUENT<br />
EN 1991-1-2 Art. 3.2.1 Annex F Annex A Annex C Annex B Annex D Annex D Art. 3.3.2<br />
In principe moeten tabellen conservatievere antwoorden opleveren dan de simpele rekenregels om net zo veilige oplossingen<br />
te geven ondanks de vereenvoudigingen. Op hun beurt moeten de eenvoudige rekelregels conservatiever zijn dan de<br />
geavanceerde modellen om dezelfde reden. Het betekent dus dat niet elke berekening tot hetzelfde ontwerp leidt.<br />
Omgekeerd geldt dat verschillende oplossingen echter wel hetzelfde veiligheidsniveau kunnen bieden.<br />
5 Naleving van de technische voorschriften<br />
5.1 Algemeen<br />
De burgemeester is bevoegd om op verslag van de brandweer toe te zien op de naleving van de technische voorschriften in<br />
de basisnormen, het KB voor ziekenhuizen en het ARAB artikel 52.<br />
5.2 Afwijkingen<br />
Indien de bouwheer of zijn afgevaardigde niet kan voldoen <strong>aan</strong> de voorschriften, kan deze een <strong>aan</strong>vraag tot afwijking<br />
indienen. Afwijkingen zijn toegest<strong>aan</strong> indien ten minste een gelijk veiligheidsniveau wordt geboden als vereist in de<br />
voorschriften.<br />
Om de afwijkingen op de basisnormen te beoordelen heeft de FOD Binnenlandse Zaken een commissie voor afwijking<br />
opgericht. Hierin zitten onder andere ingenieurs van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid van deze FOD. Eventueel<br />
kunnen externe experts worden geraadpleegd. Als er in het gebouw mensen tewerk worden gesteld, moet de commissie het<br />
advies inwinnen bij de Minister van Tewerkstelling en Arbeid. Voor ziekenhuizen kan de Minister die verantwoordelijk is voor<br />
Volksgezondheid, afwijkingen toest<strong>aan</strong> op de voorschriften op het KB voor ziekenhuizen. Hij wint vooraf het advies van de<br />
Minister van Binnenlandse Zaken in.<br />
De Hoge Raad is actief om de werkwijze van de commissie te vereenvoudigen en daarmee de doorstroming van<br />
afwijkingsdossiers te versnellen. De <strong>aan</strong>vraag bevat dan ten minste:<br />
September 2007 Pagina 14/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
• een beschrijving van het gebouw en van het veiligheidsconcept vergezeld van de bijhorende plannen;<br />
• het bewijs dat een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt geboden als bedoeld in de basisnormen;<br />
• het brandpreventieverslag van de brandweer<br />
Binnen 2 weken krijgt de <strong>aan</strong>vrager bericht dat de <strong>aan</strong>vraag ontvankelijk is of dat er stukken ontbreken. Binnen 5 tot<br />
maximaal 7 m<strong>aan</strong>den ontvangt de <strong>aan</strong>vrager van de minister de uitspraak over de afwijking.<br />
5.3 Procedure en voorwaarden voor berekeningsmethoden<br />
Hoewel het sinds 1994 de brandwerendheid mag worden berekend op basis van een methode goedgekeurd door de Minister<br />
van Binnenlandse Zaken volgens de procedure en de voorwaarden die hij vastlegt, zijn deze procedure en voorwaarden ten<br />
tijde van het verschijnen van de voorliggende publicatie nog altijd niet vastgelegd.<br />
In de praktijk wordt de brandwerendheid meestal niet bepaald met een proef (dit kan niet eens, gezien de beperkte<br />
afmetingen van beproevingsovens), maar berekend met de Eurocodes of andere rekennormen. De regelgeving loopt hiermee<br />
achter op de praktijk. De burgemeester die bevoegd is voor het toezicht, accepteert normaalgesproken de berekeningen op<br />
advies van de brandweer. Indien de brandweer zichzelf niet in staat acht om te beoordelen of de berekening is gebaseerd op<br />
juiste uitgangspunten en correct is uitgevoerd, kan een beroep worden ged<strong>aan</strong> op de commissie van afwijking.<br />
In de HR wordt gewerkt <strong>aan</strong> een besluit dat de Eurocodes <strong>aan</strong>wijst als door de Minister erkende rekenmethodes. De persoon<br />
die de berekening uitvoert zal hiervoor dan bevoegd moet zijn op basis van <strong>aan</strong>toonbare kwalificaties. Wellicht zal voor<br />
complexe berekeningen in eerste instantie een goedkeuring van de Minister van Binnenlandse Zaken nodig zijn. De<br />
commissie voor afwijking zal in deze gevallen ingezet worden om de berekeningen te beoordelen.<br />
6 Referenties<br />
1<br />
Maekelberg, S.: 2006, Opleiding Brandveilig bouwen met staal - Presentatie Dag 1, Staalinfocentrum<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
7<br />
8<br />
9<br />
10<br />
11<br />
12<br />
13<br />
14<br />
15<br />
16<br />
17<br />
Europese Commissie: 1988, Bouwproductenrichtlijn, 89/106/EEG<br />
Koninklijk besluit van 19 augustus 1998 betreffende de voor de bouw bestemde producten<br />
Wet van 25 maart 1996 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988<br />
betreffende de onderlinge <strong>aan</strong>passing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake voor de bouw<br />
bestemde produkten<br />
Interpretative document No. 2 to the CPD, Safety in case of fire, Europese Commissie<br />
Aanbeveling van de Europese Raad van 22 december 1986, Brandbeveiliging in best<strong>aan</strong>de hotels, 86/666/EEG<br />
Wet van 30 april 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de<br />
burgerrechtelijke <strong>aan</strong>sprakelijkheid in dergelijke gevallen<br />
Wet van 22 mei 1990 tot wijziging van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende<br />
verplichte verzekering van de burgerrechtelijke <strong>aan</strong>sprakelijkheid in dergelijke gevallen<br />
Koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de samenstelling en de werkwijze van de Hoge Raad voor beveiliging tegen<br />
brand en ontploffing<br />
Koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waar<strong>aan</strong> nieuwe<br />
gebouwen moeten voldoen.<br />
Koninklijk besluit van 18 december 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor<br />
de preventie van brand en ontploffing waar<strong>aan</strong> de nieuwe gebouwen moeten voldoen<br />
Bijlagen tot het koninklijk besluit van 19 december 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de<br />
basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waar<strong>aan</strong> de nieuwe gebouwen moeten voldoen<br />
Koninklijk besluit van 4 april 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de<br />
preventie van brand en ontploffing waar<strong>aan</strong> de nieuwe gebouwen moeten voldoen<br />
Koninklijk besluit van 13 juni 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de<br />
preventie van brand en ontploffing waar<strong>aan</strong> de nieuwe gebouwen moeten voldoen<br />
Bijlage 6 tot het koninklijk besluit van XXXX tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen<br />
voor de preventie van brand en ontploffing waar<strong>aan</strong> de nieuwe gebouwen moeten voldoen<br />
Koninklijk besluit van 2 juni 1999 houdende de in voetbalstadions na te leven veiligheidsnormen<br />
Koninklijk besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van de maatregelen voor de preventie van brand en ontploffing waar<strong>aan</strong> de gesloten<br />
parkeergebouwen moeten voldoen om LPG-voertuigen te parkeren<br />
September 2007 Pagina 15/ 16
<strong>Wettelijke</strong> <strong>brandveiligheidseisen</strong> <strong>aan</strong> <strong>staalconstructies</strong><br />
Auteur: Dr. ir. Joris H. H. Fellinger<br />
18<br />
19<br />
20<br />
21<br />
22<br />
23<br />
24<br />
25<br />
26<br />
27<br />
28<br />
29<br />
30<br />
31<br />
32<br />
33<br />
34<br />
35<br />
Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk<br />
Algemeen reglement van 11 februari 1946 voor de bescherming van de arbeid, titel II, artikel 52<br />
Koninklijk besluit van 10 mei 1968 tot wijziging van artikel 52 van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming<br />
Koninklijk besluit van 10 juli 1992 tot wijziging, wat brandpreventie betreft, van artikel 52 van het algemeen reglement voor de<br />
arbeidsbescherming<br />
Wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987<br />
Koninklijk besluit van 6 november 1979 tot vaststelling van de normen inzake beveiliging tegen brand en paniek waar<strong>aan</strong> ziekenhuizen<br />
moeten voldoen<br />
Besluit van 15 maart 1989 van de Vlaamse Executieve houdende de specifieke veiligheidsaspecten waar<strong>aan</strong> servicegebouwen, de<br />
woningcomplexen met dienstverlening en de rusthuizen moeten voldoen om te worden erkend<br />
Besluit 24 april 1989 van de Franse Executieve tot vaststelling van de veiligheidsnormen waar<strong>aan</strong> de rusthuizen voor bejaarden moeten<br />
voldoen<br />
Koninklijk besluit van 12 maart 1974 tot vaststelling van de veiligheidsnormen waar<strong>aan</strong> de rustoorden voor bejaarden moeten voldoen<br />
Besluit van 3 december 1998 van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 5 juni 1997 betreffende de rustoorden, de<br />
serviceflats en de dagcentra voor bejaarden en houdende oprichting van de « Conseil wallon du troisième âge » (Waalse Raad voor de<br />
Derde Leeftijd)<br />
Besluit van 3 december 1997 van de Duitstalige regering tot vaststelling van de specifieke veiligheidsnormen voor opvangvoorzieningen<br />
voor bejaarden<br />
Besluit van 27 januari 1988 van de Vlaamse Executieve tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waar<strong>aan</strong> de<br />
logiesverstrekkende bedrijven moeten voldoen – gewijzigd op 15-07-2002 en 18-07-2003<br />
Besluit van 24 december 1990 van de Franse Executieve houdende vaststelling van de modaliteiten en van de procedure voor het<br />
bekomen van het veiligheidsattest voor de logiesverstrekkende inrichtingen die op 1 januari 1991 best<strong>aan</strong> en houdende vaststelling<br />
van de veiligheidsnormen inzake brandbeveiliging, die specifiek zijn voor deze logiesverstrekkende inrichtingen<br />
Besluit 13 april 2000 van de Duitstalige Regering betreffende de hotelvergunning en de classificatie van de hotelinrichtingen<br />
Decreet van 18 december 2003 van het Waalse Gewest betreffende de toeristische logiesverstrekkende inrichtingen<br />
Besluit van 1 oktober 2004 van de Vlaamse Regering houdende de normen voor de preventie van brand in de minicrèches<br />
Besluit van 5 oktober 2001 van de Vlaamse regering houdende de normen voor de preventie van brand en ontploffing, waar<strong>aan</strong> de<br />
erkende kinderdagverblijven moeten voldoen<br />
Besluit van 24 oktober 2003 van de Vlaamse regering houdende de normen voor de preventie van brand in de erkende initiatieven<br />
voor buitenschoolse opvang<br />
36 Beschikking van de Europese Commissie van 3 mei 2000 ter uitvoering van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake de indeling van<br />
voor de bouw bestemde producten, bouwwerken en delen daarvan in klassen van materiaalgedrag bij brand<br />
37 NBN 713.020: 1968, Beveiliging tegen brand - Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouwelementen - Weerstand tegen brand van<br />
bouwelementen, NBN, Brussel – inclusief wijzigingsblad A1: 1982, A2: 1985 en A3: 1994<br />
38 EN 1991-1-2: 2002, Eurocode 1: Actions on structures - Part 1-2: General actions - Actions on structures exposed to fire, CEN, Brussel<br />
September 2007 Pagina 16/ 16