29.11.2014 Views

Operationeel programma 2007 - Agentschap Ondernemen

Operationeel programma 2007 - Agentschap Ondernemen

Operationeel programma 2007 - Agentschap Ondernemen

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

EUROPEES FONDS<br />

VOOR<br />

REGIONALE ONTWIKKELING<br />

------------------------------------------------------------<br />

OPERATIONEEL PROGRAMMA<br />

DOELSTELLING<br />

“REGIONAAL CONCURRENTIEVERMOGEN EN<br />

WERKGELEGENHEID”<br />

V L A A N D E R E N<br />

2 0 0 7 – 2 0 1 3<br />

CCI <strong>2007</strong>BE162PO0002


INHOUD<br />

0) Structuur……………………………………………………… ………. ……………… .4<br />

1) SWOT-analyse<br />

1.1) Macro-economische structuur……………………………………………………….. 5<br />

1.2) Kenniseconomie en innovatie…………………………………….…… ……… 19<br />

1.3) Ondernemerschap………………………………………………………………… 28<br />

1.4) Ruimtelijke economische omgevingsfactoren…………………………………….…32<br />

1.5) Stedelijke ontwikkeling………………………………………………… ………….37<br />

1.6) Economie en milieu………………………………………………… … … …..44<br />

1.7) Economie en energie………………………………………………… ………… 46<br />

1.8) Samenvattend……..………………………………………………………… … .. 47<br />

Besluit – Strategische uitdagingen voor Vlaanderen……………………….………… …50<br />

2) Strategie<br />

2.1) Strategische hoofddoelstelling………………………………….………………..… 52<br />

2.2) Strategische invalshoeken……………………………………………….……….… 52<br />

2.2.1) Coherentie met de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen ……….…. 52<br />

2.2.2) Thematische concentratie………………………………………… …………64<br />

2.2.3) Additionaliteit met Vlaamse beleidsinitatieven …………………… ………. 65<br />

2.2.4) Integratie van horizontale/transversale thema’s…………………… ……….66<br />

3) Thematische prioriteiten<br />

3.1) Prioriteit Kenniseconomie en innovatie…………………………… …………… 69<br />

3.1.1) Strategie……………………………………………………………………… 69<br />

3.1.2) Operationele doelstellingen……………………………………………………72<br />

- Sensibilisering…………………………………………………………….72<br />

- Begeleiding…………………………………………………… ………. 73<br />

- Samenwerking………………………………………………… …………76<br />

- Internationalisering…………………………………………… …………78<br />

- Vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie……………… … … 80<br />

- Innovatie van de plattelandseconomie………………………………… 83<br />

3.2) Prioriteit Ondernemerschap…………………………………………………….… 85<br />

3.2.1) Strategie…………………………………………………………… …………85<br />

3.2.2) Operationele doelstellingen<br />

- Stimuleren van ondernemerszin en<br />

ondernemersvaardigheden…………...........................................................88<br />

- Creëren van een faciliterend start-, groei- en overnamekader…………….92<br />

- Stimuleren van internationaal ondernemen…………………… ………..96<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 1


3.3) Prioriteit Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />

3.3.1) Strategie………………………………………………………………… 100<br />

3.3.2) Operationele doelstellingen<br />

- Duurzame versterking van de economische poorten, economische<br />

netwerken en de internationale multimodale bereikbaarheid ………… ..105<br />

- Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden…………………………………………………………<br />

108<br />

- Realiseren van Vlaamse en subregionale hefboomprojecten……………111<br />

- Benutten van verduurzamingspotenties van economische<br />

concentraties ……………………………………………………………112<br />

3.4) Prioriteit Stedelijke Ontwikkeling<br />

3.4.1) Strategie…………………………………………………………........… …114<br />

3.4.2) Operationele doelstellingen<br />

- Ondersteunen van geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten,<br />

die een positieve bijdrage leveren tot het economische succes van<br />

een stad en zijn regio………………………………………………. 115<br />

- Verhogen van de stedelijke vitaliteit in de grootsteden Antwerpen<br />

en Gent, met bijzondere aandacht voor achtergestelde buurten,<br />

door het ondersteunen van kleinschalige stedelijke projecten op<br />

buurt – en wijkniveau ………………………………...…………….. 121<br />

3.5) Prioriteit Technische Bijstand…………………………………….…………… 121<br />

3.6) Coherentie sociaal-economische analyse en strategische prioriteiten ……………..122<br />

3.7) Indicatieve verdeling van de beschikbare EFRO-middelen……… ……… ………126<br />

3.8) Bijdrage tot de “earmarking”………………………………………………… ……133<br />

4) Uitvoeringsstructuren<br />

4.1) Beheersautoriteit……………………………………….……….…………… … 138<br />

4.2) Certificeringautoriteit ………………………………………………………… 140<br />

4.3) Auditautoriteit ………………………………………………………….……… 140<br />

4.4) Toezichtscomité ………………………………………………………………… 141<br />

4.5) Technische werkgroep …………………………………………………………. …142<br />

4.6) Programmasecretariaat …………………………………………………………….142<br />

4.7) Monitoring en evaluatie………………………………………………… ………. 146<br />

4.8) Elektronische uitwisseling van gegevens……………………………………… .…151<br />

4.9) Financiële stromen………………………………………………………. ……… ..152<br />

4.10) Promotie en communicatie………………………………………………………. 155<br />

4.11) Partnerschap……………………………………………………………………. 159<br />

4.12) Coördinatie met andere Fondsen/<strong>programma</strong>’s en instrumenten ………………. 160<br />

4.13) Verenigbaarheid met de Europese mededingingsregels…………………………..163<br />

5) Financiering………………………………………………………...………………. …164<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 2


6) Ex ante – evaluatie<br />

6.1) Situering………………………………………………….………………………. 166<br />

6.2) Methodologisch kader…………………………………………………………… 166<br />

6.3) Synthese van de resultaten……………………………………………………… 168<br />

6.4) Aanbevelingen………………………………………………………………….… 171<br />

6.5) Strategische milieubeoordeling………………………………………… ………… 175<br />

Lijst met afkortingen………………………………………………………...…… ………. 181<br />

BIJLAGEN: - Indicatorenkader<br />

- “Aanbevelingen Milieueffectbeoordeling “integratiespoor”<br />

Vlaamse Overheid – Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid,<br />

Dienst Mer ( 4 augustus 2006 )<br />

- “Milieubeoordeling “integratiespoor” - Eindbeoordeling<br />

Vlaamse Overheid – Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid,<br />

Dienst Mer ( 2 april <strong>2007</strong> )<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 3


STRUCTUUR<br />

Een SWOT-analyse op <strong>programma</strong>niveau vormt de basis voor de strategie van het<br />

<strong>programma</strong>. De strategische hoofddoelstelling voor de periode <strong>2007</strong>-2013 vloeit voort uit de<br />

vastgestelde sterkten en zwakten. Een aantal strategische invalshoeken worden voor de<br />

strategie geformuleerd. Vervolgens worden de inhoudelijke prioriteiten geformuleerd die<br />

zullen bijdragen tot de realisatie van de hoofddoelstelling. Elke prioriteit heeft op zijn beurt<br />

een eigen strategische doelstelling, alsook eigen strategische invalshoeken. Per prioriteit<br />

wordt vervolgens een beperkt aantal operationele doelstellingen opgesteld waarbinnen de<br />

concrete acties dienen te kaderen. Dit kan schematisch voorgesteld worden als volgt:<br />

SWOT-ANALYSE<br />

VLAANDEREN<br />

OPERATIONEEL PROGRAMMA<br />

STRATEGISCHE HOOFDDOELSTELLING<br />

STRATEGISCHE INVALSHOEKEN<br />

PRIORITEIT 1<br />

Strategische doelstelling<br />

Strategische invalshoeken<br />

PRIORITEIT 2<br />

Strategische doelstelling<br />

Strategische invalshoeken<br />

PRIORITEIT 3<br />

Strategische doelstelling<br />

Strategische invalshoeken<br />

Operationele<br />

doelstelling<br />

Operationele<br />

doelstelling<br />

Operationele<br />

doelstelling<br />

Operationele<br />

doelstelling<br />

Operationele<br />

doelstelling<br />

Operationele<br />

doelstelling<br />

Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie<br />

Actie<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 4


1) SWOT-ANALYSE<br />

1.1) Macro-economische structuur<br />

1.1.1) Economische groei<br />

Sinds 2001 bevindt de Vlaamse economie zich in een periode van lage economischegroei, net<br />

zoals de rest van Europa. Dit contrasteert sterk met de tweede helft van de jaren ‘ 90 die<br />

gekenmerkt werden door een zeer sterke economische dynamiek. De economische groei in de<br />

periode 2001-2003 in Vlaanderen situeerde zich beneden de 1% terwijl in de periode 1995-<br />

2001 de Vlaamse economie jaarlijks gemiddeld groeide met 2.5 %. Vlaanderen doet daarmee,<br />

net zoals België trouwens, slechter dan het Europees gemiddelde. Vooral de kleinere EUlidstaten<br />

zoals Ierland, Finland, Luxemburg en Zweden doen het beter 1<br />

Zoals blijkt uit onderstaande tabel, verliest Vlaanderen economisch terrein: het BBP per<br />

capita groeide in Vlaanderen in de periode 1995 – 2003 minder snel dan in andere landen en<br />

regio’s binnen Europa.<br />

Tabel 3: BBP per capita, 1995 en 2003, EU-15 = 100<br />

Luxemburg<br />

Denemarken<br />

België<br />

VLAANDEREN<br />

Oostenrijk<br />

Duitsland<br />

Nederland<br />

Zweden<br />

Italië<br />

Frankrijk<br />

EU-15<br />

Finland<br />

Verenigd Koninkrijk<br />

Ierland<br />

Spanje<br />

Portugal<br />

Griekenland<br />

1995 2003<br />

172 Luxemburg<br />

194<br />

118 Ierland<br />

121<br />

113 Denemarken<br />

113<br />

111 Oostenrijk<br />

111<br />

110 Nederland<br />

110<br />

110 Verenigd Koninkrijk 109<br />

109 België<br />

106<br />

106 VLAANDEREN<br />

106<br />

103 Zweden<br />

105<br />

102 Frankrijk<br />

104<br />

100 Finland<br />

100<br />

97 EU-15<br />

100<br />

96 Duitsland<br />

99<br />

93 Italië<br />

98<br />

78 Spanje<br />

87<br />

70 Griekenland<br />

73<br />

65 Portugal<br />

68<br />

Bron: Tweede Barometer-Rapport over het Concurrentievermogen van de Vlaamse economie,<br />

Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie<br />

1 “Tweede rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse Economie”, Prof. Dr. Koen De Backer, Prof.<br />

Dr. Leo Sleuwaegen, Steunpunt ondernemerschap, ondernemingen en innovatie<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 5


1.1.2.) Internationale vergelijking van de levensstandaard en zijn structurele<br />

determinanten<br />

Wanneer de welvaart van Vlaanderen geanalyseerd wordt aan de hand van het BBP uitgedrukt<br />

in koopkrachtpariteiten (KKP) 2 , dan kan met de positie van Vlaanderen in Europese context<br />

globaal als gunstig typeren. . Met een KKP van 26.909,8 euro per inwoner was het Vlaams<br />

Gewest in 2003 één van de meest welvarende regio’s van Europa. 3 Zowel het EU-15 als het<br />

nieuwe EU-25 gemiddelde ligt lager, respectievelijk op 23.300 en 21.200 euro. Van de<br />

buurregio’s doet enkel West-Nederland het beter.<br />

BBP per capita in KKP (2003)<br />

Baden-Württemberg 26.419,0<br />

Nordrhein-Westfalen 23.093,9<br />

Rheinland-Pfalz 20.357,6<br />

Catalonië 24.452,2<br />

Vlaams Gewest 26.909,8<br />

Lombardije 29.660,1<br />

Nord-Pas-De-Calais 19.399,8<br />

Rhône-Alpes 24.470,7<br />

West-Nederland 28.430,1<br />

Zuid-Nederland 24.382,8<br />

EU 15 23.300,0<br />

EU 25 21.200,0<br />

Vlaanderen heeft deze goede positie reeds verscheidene jaren en versterkt deze zelfs nog. Zo<br />

scoorden in 2000 de vier groeiregio’s, Baden-Württemberg, Rhône-Alpes, Lombardije en<br />

Catalonië nog beter dan Vlaanderen, terwijl in 2003 enkel nog Lombardije een grotere<br />

welvaart produceerde.<br />

Dit geeft evenwel geen volledig beeld van de Vlaamse economische situatie. De score van het<br />

BBP hangt af van de volgende deeldeterminanten: het bevolkingsprofiel, de<br />

werkzaamheidsgraad en de arbeidsproductiviteit. De werkzaamheidsgraad en de<br />

arbeidsproductiviteit kunnen nog verder opgesplitst worden. De werkzaamheidsgraad is de<br />

resultante van enerzijds de participatiegraad (hoeveel % van bevolking op arbeidsleeftijd dat<br />

wil werken) en anderzijds de effectieve inschakeling van arbeidskrachten (% van de<br />

werkwillenden die effectief een job vinden). De arbeidsproductiviteit wordt bepaald door de<br />

economische structuur (belang van hoog/laag productieve sectoren) en de gemiddelde<br />

productiviteit binnen de individuele sectoren 4 .<br />

2 BBP uitgedrukt in koopkrachtpariteiten waardoor rekening wordt gehouden met verschillen in prijsniveau<br />

tussen landen en regio’s.<br />

3 Dit zijn de cijfers na correctie voor pendelbewegingen van en naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.<br />

4 “Tweede rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse Economie’, Prof. Dr. Koen De Backer, Prof.<br />

Dr. Leo Sleuwaegen, Steunpunt ondernemerschap, ondernemingen en innovatie”.<br />

<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 6


Wanneer we deze elk afzonderlijk bekijken, krijgen we een ander beeld.<br />

Hoewel de vergrijzing van de bevolking een trend is in geheel Europa, is het<br />

bevolkingsprofiel van Vlaanderen in vergelijking met de rest van Europa niet zo gunstig.<br />

Slechts 65,8% van de Vlaamse bevolking is op arbeidsleeftijd (15-64jaar) terwijl het EU-25<br />

gemiddelde op 66,7% ligt (EU-15: 66,4%).<br />

Arbeidsproductiviteit<br />

per werknemer<br />

(in KKP) (2003)<br />

Werkzaamheidsgraad<br />

(in %) (2003)<br />

Bevolking tussen 15<br />

en 64 jaar<br />

(in %) (2003)<br />

Baden-Württemberg 57.548,3 69,8 65,7<br />

Nordrhein-Westfalen 56.429,7 62,5 65,5<br />

Rheinland-Pfalz 46.711,7 66,8 65,2<br />

Catalonië 54.572,7 66,6 67,3<br />

Vlaams Gewest 64.962,9 62,9 65,8<br />

Lombardije 67.402,9 63,9 68,9<br />

Nord-Pas-De-Calais 51.522,2 56,6 66,7<br />

Rhône-Alpes 62.889,4 64,5 60,3<br />

West-Nederland 56.886,4 73,7 67,8<br />

Zuid-Nederland 49.396,4 73,1 67,5<br />

EU 15 54.606,4 64,3 66,4<br />

EU 25 50.550,5 62,9 66,7<br />

Ook op het tweede element van het BBP, de werkzaamheidsgraad, scoort Vlaanderen eerder<br />

zwak. Enkel het Brussels en Waals Gewest en Nord-Pas-de-Calais gaan nog onder de score<br />

van 62,9%. Deze lage Vlaamse cijfers zijn te wijten aan arbeidsbesparende investeringen en<br />

een lage arbeidsparticipatie. Vlaanderen blijkt er echter wel in te slagen om de personen die<br />

willen werken effectief in te schakelen in het arbeidsproces, resulterend in een lagere<br />

werkloosheid. Toch weegt dit niet op tegen de lage participatiegraad<br />

Wat de arbeidsproductiviteit betreft is Vlaanderen met 65.000 euro per werknemer ten<br />

opzichte van een EU-25 gemiddelde van 50.550,5 euro, na het Brussels Gewest en<br />

Lombardije, de absolute koploper. In 2000 stonden de vier groeiregio’s nog voor Vlaanderen<br />

maar de laatste jaren heeft Vlaanderen zijn vroegere koppositie weer verworven Het<br />

productiviteitsvoordeel compenseert volledig de negatieve effecten van een ongunstig<br />

bevolkingsprofiel en een lage werkzaamheid 5 . De arbeidsproductiviteit vormt bijgevolg de<br />

belangrijkste factor van onze welvaart en van de goede globale ranking binnen Europa.<br />

5 “Tweede rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse Economie”, Prof. Dr. Koen De Backer, Prof.<br />

Dr. Leo Sleuwaegen, Steunpunt ondernemerschap, ondernemingen en innovatie.<br />

<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 7


1.1.3.) Regionale spreiding van de welvaart<br />

De welvaart kan op twee wijzen in kaart gebracht worden 6 : naast het BBP per hoofd<br />

(geproduceerde welvaart per gebied) kan het beschikbaar inkomen per hoofd (inkomen dat de<br />

inwoners in een gebied daadwerkelijk in handen hebben) als maatstaf gebruikt worden.<br />

Het gemiddelde BBP per inwoner bedroeg 26.161 euro in het Vlaamse Gewest anno 2003.<br />

De verschillen tussen de Vlaamse arrondissementen kunnen echter groot zijn: Antwerpen<br />

scoort 25,3% hoger dan dit Vlaamse gemiddelde; het BBP per capita situeert zich in Tongeren<br />

40,5% lager. Veel heeft te maken met de aanwezigheid van nijverheidstakken in het gebied in<br />

kwestie. Sedert 1995 is de spreiding van het BBP per hoofd over de Vlaamse<br />

arrondissementen afgenomen. Dat wil zeggen dat de verschillen in welvaartsproductie kleiner<br />

worden. Dit is op zich een goed punt voor een beleid dat zich richt op het afvlakken van de<br />

welvaartsverschillen binnen Vlaanderen.<br />

Ook zijn er tussen de Vlaamse provincies enkele andere economische verschillen.<br />

West-Vlaanderen scoort op een aantal economische welvaartsindicatoren minder hoog dan het<br />

Vlaams Gewest. West-Vlaanderen draagt voor 17,6% bij voor het BBP van Vlaanderen. Dit is<br />

iets minder dan haar aandeel in de Vlaamse bevolking (18,9%). In 2003 was dit zo voor:<br />

- het BBP per inwoner (23.900 euro t.o.v. 25.700 euro in 2003)<br />

- het beschikbaar inkomen per inwoner (14.950 euro t.o.v. 15.800 euro in 2002)<br />

- de gemiddelde arbeidsproductiviteit per werknemer (64.800 euro t.o.v. 70.400 euro in<br />

2003)<br />

- de groei in bruto toegevoegde waarde over de periode 1995-2002 (reëel met 1,9%<br />

t.o.v. 2,2%)<br />

Daar moeten evenwel een aantal – vanuit economisch oogpunt gezien – positieve<br />

vaststellingen tegenover geplaatst worden. In West-Vlaanderen is de arbeidseenheidskost per<br />

werknemer in die mate lager (35.000 euro t.o.v. 39.300 euro, in 2002), dat ook de loonkost<br />

per eenheid product (0,55 euro t.o.v. 0,58 euro) er lager is en zo een concurrentieel voordeel<br />

biedt. Bovendien is het geloof in de eigen ontwikkeling er sterk aanwezig. De<br />

investeringsratio (24,6%) is hoger dan elders.<br />

Tussen 1995-2002 stegen de investeringen er gemiddeld met 4,1%, wat meer is dan het<br />

Vlaamse gemiddelde.<br />

Oost-Vlaanderen scoort op het BBP per inwoner (22.890 euro t.o.v. 25.722 euro) en op de<br />

gemiddelde arbeidsproductiviteit per werknemer (68.235 euro t.o.v. 70.365 euro) minder<br />

hoog dan het Vlaamse Gewest. e groei in bruto toegevoegde waarde over de periode 1995-<br />

2002 (reëel met 2,4% t.o.v. 2,2%) is iets beter dan het Vlaams gemiddelde. Het beschikbaar<br />

inkomen per inwoner is vrijwel gelijk aan dat van Vlaanderen (15.792 euro t.o.v. 15.784 euro<br />

in 2002). Dit wijst erop dat de welvaart uit andere productievere regio’s wordt “ingevoerd”,<br />

voornamelijk door pendel naar Brussel. Ook op andere vlakken kunnen de zwakkere<br />

prestaties gecompenseerd worden. Tegenover de matige arbeidsproductiviteit staan<br />

arbeidseenheidskosten die onder het Vlaamse gemiddelde liggen (37.788 euro t.o.v. 39.270<br />

euro in 2002). Helaas leidt dit niet tot een concurrentieel voordeel: de loonkosten per eenheid<br />

6 De bron van alle gebruikte gegevens is het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR), desgevallend<br />

bewerkt door de Studiedienst van de Vlaamse Regering.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 8


product zijn vrijwel gelijk aan de Vlaamse waarde (0,57 euro t.o.v. 0,58 euro). De<br />

investeringsratio (23,1%) wordt door de Vlaamse provincies alleen overtroffen door West-<br />

Vlaanderen. Tussen 1995-2002 stegen de investeringen er met 4,2%, wat meer is dan het<br />

Vlaams gemiddelde.<br />

Vlaams-Brabant doet het op een aantal economische welvaartindicatoren beter dan het<br />

Vlaams Gewest. De provincie Vlaams-Brabant draagt voor 17,7% bij tot het BBP van<br />

Vlaanderen. Dit is wat hoger dan haar aandeel in de Vlaamse bevolking (17,2%). In 2003 was<br />

dat zo voor:<br />

- het BBP per inwoner (26.572 euro t.o.v. 25.722 euro in 2003), op Antwerpen na de<br />

beste score van de Vlaamse provincies.<br />

- het beschikbaar inkomen per inwoner (18.147 euro t.o.v. 15.784 euro in 2002). Dit<br />

is het beste resultaat van alle provincies.<br />

- de gemiddelde arbeidsproductiviteit (75.191 euro t.o.v. 70.365 euro in 2003), op<br />

Antwerpen na de beste score van de Vlaamse provincies.<br />

- de reële groei in bruto toegevoegde waarde over de periode 1995-2002 (3,3% t.o.v.<br />

2,2%). Dit is de sterkste groei van alle provincies.<br />

De loonkosten per werknemer (arbeidseenheidskosten) liggen met 43.674 euro dan weer het<br />

hoogst van alle Vlaamse provincies. Hierdoor wordt het voordeel van de hoge<br />

arbeidsproductiviteit teniet gedaan. De investeringsratio ligt met 19,3% bovendien lager dan<br />

in de andere provincies (Vlaams gemiddelde: 21,7%). Wel dient hier vermeld te worden dat<br />

de investeringsratio gewoonlijk lager ligt in regio’s zoals Vlaams-Brabant waar de<br />

dienstensectoren domineren. De groei van de investeringen in de periode 1995-2002 is wel op<br />

Limburg na het hoogst van de Vlaamse provincies.<br />

Antwerpen scoort op een aantal economische welvaartsindicatoren beter dan het Vlaamse<br />

Gewest. De provincie Antwerpen draagt voor 33,1% bij tot het BBP van Vlaanderen. Dit is<br />

ruim meer dan haar aandeel in de Vlaamse bevolking (27,7%). In 2003 was dit zo voor:<br />

- het BBP per inwoner (30.710 euro t.o.v. 25.722 euro in 2003). Dit is veruit de<br />

beste score van de Vlaamse provincies.<br />

- de gemiddelde arbeidsproductiviteit (76.078 euro t.o.v. 70.365 euro in 2003). Dit<br />

is opnieuw de beste score in Vlaanderen.<br />

Het beschikbaar inkomen per inwoner ligt iets lager dan in de rest van Vlaanderen (15.647<br />

euro t.o.v. 15.784 euro in 2002). Bedenkelijker is dat de reële groei in bruto toegevoegde<br />

waarde over de periode 1995-2002 zwakker is dan het Vlaams gemiddelde (1,6% t.o.v. 2,2%).<br />

De loonkosten per werknemer liggen met 42.106 euro dan weer hoger dan het Vlaamse<br />

gemiddelde van 39.270 euro. Hierdoor wordt het voordeel van de hoge arbeidsproductiviteit<br />

teniet gedaan: de loonkosten per eenheid product liggen op hetzelfde niveau als in<br />

Vlaanderen. De investeringsratio ligt met 20,2% bovendien vrij laag. Onder de Vlaamse<br />

provincies doet alleen Vlaams-Brabant het minder goed. Er is evenmin sprake van een<br />

inhaalbeweging. De groei van de investeringen 1995-2002 is zelfs de laagste van alle<br />

provincies.<br />

Ondanks de economische initiatieven van de voorbije decennia, is de Limburgse welvaartsgap<br />

met de andere regio’s van Vlaanderen nog niet gedicht. De grote(re) aanwezigheid van<br />

potentiële actieven in hun bevolking (62,4% t.o.v. 60,2%) kan niet verhinderen dat het BBP<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 9


per inwoner nog steeds lager blijft. Dit is het gevolg van een lagere arbeidsproductiviteit<br />

(59.900 euro in 2002) en een lagere werkzaamheidsgraad (62,3 t.o.v. 66,6). Enkele<br />

economische welvaartsindicatoren van Limburg zijn:<br />

- De reële economische groei bedroeg gemiddeld 2,5% over de jaren 1995-2002.<br />

Dat is beter dan gemiddeld in het Vlaams Gewest (2,2%) en beter dan in alle<br />

provincies, met uitzondering van Vlaams-Brabant (3,3%).<br />

- De investeringsquote bedroeg anno 2001 27,3% en is daarmee het hoogst van alle<br />

Vlaamse provincies.<br />

- Over de periode 1995-2001 groeiden de private investeringen met gemiddeld 6,1%<br />

per jaar. Dit is beter dan in heel het Vlaamse Gewest.<br />

- De toename van de nominale bruto toegevoegde waarde blijft echter achter op het<br />

Vlaams gemiddelde. De groei van het BBP per inwoner alsook het BBP lopen over<br />

de periode 1995-2002 achter op andere provincies. Het BBP per inwoner (21.200<br />

euro in 2002) is het laagst van alle Vlaamse provincies.<br />

- De groei van het gemiddeld inkomen lag over de periode 1995-2002 iets onder het<br />

Vlaamse gemiddelde zodat het gemiddeld inkomen per inwoner (13.900 euro) het<br />

laagste blijft.<br />

- De arbeidseenheidskost is relatief laag (34.700 euro in 2001) en groeide relatief<br />

zwak (2,3% over 1995-2001). Dat wil zeggen dat de arbeid in Limburg gemiddeld<br />

relatief goedkoop blijft.<br />

- De loonkost per eenheid product ligt in Limburg (0,59 euro in 2001) iets boven het<br />

gemiddelde niveau van Vlaanderen. Dit komt doordat niet alleen de<br />

arbeidseenheidskost maar ook de arbeidsproductiviteit eerder laag zijn.<br />

De spreiding van het beschikbaar inkomen is dan weer iets toegenomen sedert 1995. De<br />

verschillen in rijkdom tussen de arrondissementen neemt toe. Het beschikbaar inkomen beliep<br />

in 2003 gemiddeld 15.972 euro per inwoner in het Vlaamse Gewest. De spreiding over de<br />

arrondissementen is veel minder uitgesproken, te wijten aan het herverdelend effect van onze<br />

sociale zekerheid: het niveau is in Halle-Vilvoorde 16,3% boven dit van het Vlaamse Gewest;<br />

in Maaseik situeert het zich 14,4% lager.<br />

Figuur 3 toont dat er verschillen kunnen bestaan tussen geproduceerde en verdiende welvaart:<br />

in een aantal arrondissementen is het gemiddeld inkomen erg hoog. Dat heeft te maken met de<br />

nabijheid van het Brusselse Gewest: heel wat inwoners gaan werken in Brussel (waar de<br />

lonen vrij hoog zijn, als gevolg van de aanwezigheid van beslissingscentra van bedrijven en<br />

instellingen), maar nemen hun inkomen mee naar huis waar zij wonen. Dat betekent niet<br />

noodzakelijk dat de eigen welvaartsproductie in de regio’s ook heel groot is. Grootstedelijke<br />

arrondissementen scoren daarentegen dan weer eerder goed inzake BBP. Dat verwondert niet<br />

gezien de aanwezigheid van belangrijke secundaire en tertiaire nijverheidstakken. Doch deze<br />

gebieden kampen ook met typische stedelijke problemen wat zich reflecteert in gemiddeld<br />

matige inkomensniveaus. In regio’s zonder grote stad ligt het BBP eerder laag. In sommige<br />

arrondissementen kan dat opgevangen worden door de pendel naar naburige<br />

tewerkstellingspolen. In andere regio’s, die verder van een grote tewerkstellingspool<br />

verwijderd zijn, ligt dat moeilijker. Dat weerspiegelt zich dan in het gemiddelde<br />

inkomensniveau.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 10


Beschikbaaer inkomen per hoofd (euro)<br />

Figuur 3: BBP PER HOOFD EN BESCHIKBAAR INKOMEN<br />

PER HOOFD IN DE VLAAMSE ARR. IN 2003<br />

Indices (Vlaamse Gewest = 100 )<br />

Halle-Vilvoorde<br />

Leuven<br />

110<br />

Mechelen<br />

Dendermonde<br />

Brugge<br />

Gent<br />

Turnhout<br />

100<br />

Aalst<br />

50 60 70 80 90 100 110 120 130<br />

Eeklo<br />

Antwerpen<br />

Oudenaarde<br />

Veurne Kortrijk<br />

Oostende<br />

Roeselare Hasselt<br />

Sint-Niklaas<br />

Tielt<br />

90<br />

Tongeren Diksmuide<br />

120<br />

Maaseik<br />

Ieper<br />

BBP / hoofd (euro)<br />

80<br />

Concluderend kan men stellen dat de gemiddelde Vlaamse welvaart belangrijke intra-<br />

Vlaamse verschillen verhult.<br />

1.1.4.) Economische sectoren<br />

De tertiarisering van de economie is een algemene trend in Europa. De gemiddelde<br />

tertiariseringsgraad van de EU-15 op basis van de werkgelegenheid bedraagt 71%.<br />

Figuur: economische structuur volgens de tewerkstelling in % (2004)<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 11


Ook in Vlaanderen is de tertiaire sector, in termen van werkgelegenheid en toegevoegde<br />

waarde, duidelijk de belangrijkste sector. Qua tewerkstelling vertegenwoordigt hij een<br />

aandeel van ongeveer 75 % van de beroepsbevolking, tegenover 22 % in de secundaire en<br />

2,2 % in de primaire sector.<br />

Tabel: aantal jobs in loondienst, naar sector (WAV indeling)<br />

2000 2001 2002<br />

Land- en tuinbouw 25.470 24.885 24.754<br />

Visserij 456 732 562<br />

Totaal primaire sector 25.926 25.617 25.316<br />

Winning van delfstoffen 620 611 591<br />

Vervaardiging van dranken, voeding en tabak 64.016 64.227 64.728<br />

Textielindustrie 34.920 34.449 32.743<br />

Vervaardiging van kleding en schoeisel, leer- en 10.262 9.227 8.437<br />

bontnijverheid<br />

Vervaardiging van meubels 16.555 16.880 16.255<br />

Houtindustrie 8.538 8.731 8.636<br />

Grafische nijverheid 30.945 31.139 29.913<br />

Chemische industrie 51.841 52.298 51.139<br />

Rubber- en kunststofnijverheid 21.837 21.011 19.646<br />

Vervaardiging van glas, bakstenen, cement en 18.028 17.682 17.348<br />

andere bouwmaterialen<br />

Metallurgie 22.535 22.509 21.873<br />

Vervaardiging van metaalproducten 40.105 42.000 40.523<br />

Vervaardiging van machines, apparaten en 25.803 26.742 26.280<br />

werktuigen<br />

Vervaardiging van elektrische machines en 16.568 17.497 16.385<br />

apparaten<br />

Vervaardiging van kantoormachines, computers, 16.419 16.611 14.560<br />

audio-, video- en telecommunicatieapparatuur<br />

Vervaardiging van medische apparatuur 4.158 4.892 4.877<br />

Vervaardiging van transportmiddelen 54.289 55.352 52.948<br />

Overige industrie 6.966 6.625 6.210<br />

Elektriciteit, gas, stoom en water 12.547 12.053 11.746<br />

Bouw 118.196 118.767 118.116<br />

Totaal secundaire sector 575.148 579.303 562.954<br />

Garagewezen 32.450 33.672 34.415<br />

Groothandel en handelsbemiddeling 111.631 115.078 115.017<br />

Kleinhandel 111.402 114.966 117.576<br />

Verhuurdiensten 11.833 12.095 12.446<br />

Horeca 63.996 69.807 71.341<br />

Vervoer 73.885 75.470 71.942<br />

Vervoersondersteunende activiteiten 34.439 37.433 36.674<br />

Post en telecommunicatie 34.308 34.941 34.356<br />

Financiële diensten 48.545 49.458 45.879<br />

Informatica 23.925 27.209 26.162<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 12


Advies en bijstand aan ondernemingen en 68.130 71.356 73.531<br />

personen<br />

Selectie en terbeschikkingstelling van personeel 76.362 75.267 78.968<br />

Industriële reiniging 22.351 22.874 23.980<br />

Overige diensten aan personen 16.580 16.973 17.241<br />

Totaal tertiaire sector 729.837 756.599 759.528<br />

Openbaar bestuur 98.605 95.787 97.704<br />

Justitie, defensie en openbare veiligheid 49.081 50.065 48.945<br />

Verplichte sociale verzekering 10.755 10.762 10.830<br />

Onderwijs 185.114 189.900 194.992<br />

Ziekenhuizen en overige gezondheidszorg 99.467 101.928 104.183<br />

Maatschappelijke dienstverlening 112.762 122.646 126.931<br />

Recreatie, cultuur en sport 24.920 27.224 27.634<br />

Speur- en ontwikkelingswerk 5.704 5.553 5.511<br />

Afvalwater- en afvalverzameling; straatreiniging 8.549 8.229 8.425<br />

Belangenvertegenwoordiging 13.675 13.734 13.943<br />

Totaal quartaire sector 608.632 625.828 639.098<br />

Slecht gedefinieerde activiteiten 2.038 1.776 1.205<br />

Totaal 1.941.581 1.989.123 1.988.101<br />

In de periode 2000-2002 nam het aantal betrekkingen in loondienst in de primaire en<br />

secundaire sectoren af. Factoren als desindustrialisering, uitbesteding, delokalisatie en<br />

mondialisering spelen hier een rol. Het aantal banen in loondienst in de tertiaire sector<br />

expandeerde met 29.691. Groot- en kleinhandel zijn de diensten met het grootste aantal<br />

arbeidsplaatsen. Tussen 2000 en 2002 was de quartaire sector goed voor 30.766 bijkomende<br />

arbeidsplaatsen. De sectoren met de grootste tewerkstelling zijn onderwijs, maatschappelijke<br />

dienstverlening en ziekenhuizen en overige gezondheidszorg.<br />

Wat betreft de secundaire sector scoort Vlaanderen op het vlak van de werkgelegenheid<br />

goed in de medium- ( vervaardiging van chemische producten, (elektrische) apparaten en<br />

machines, wagens en rollend materieel ) en hoogtechnologische sectoren (vervaardiging van<br />

farmaceutische producten, audio-, video- en telecommunicatieapparatuur en kantoormachines<br />

en computers ) met een aandeel van 8,13% van de totale tewerkstelling. Hiermee wordt<br />

Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en zelfs Zweden voorafgegaan, enkel<br />

Duitsland deed het in 2002 beter met 9,13%.<br />

Wat betreft de milieu-industrie in Vlaanderen, is uit analyses van de SERV gebleken dat<br />

2,6 % van het totaal aantal bedrijven actief waren op milieugebied. Qua tewerkstelling stelt de<br />

sector slechts 1.4 % van de het totaal aantal werknemers tewerk. Ruim 90 % van de bedrijven<br />

zijn kleine en middelgrote bedrijven, de overige 10 % zijn grote bedrijven. De grote bedrijven<br />

maken wel 46 % uit van de omzet in de milieusector. Naar activiteit zijn 73 % actief op één<br />

bepaald milieucompartiment of –aspect actief, ongeveer 17 % op twee milieuaspecten en<br />

slechts 10 % op meer dan twee milieuaspecten. Uit de studie volgt dat de afval- en<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 13


ecyclagesector de grootste activiteit, omzet en tewerkstelling vertonen, gevolgd door de<br />

watersector (zowel watervoorziening als afvalwaterbehandeling). De activiteiten op het<br />

gebied van bodem, lucht, geluid en consulting zijn eerder van beperkte omvang 7 .<br />

Qua toegevoegde waarde bekleedt Vlaanderen een sterke positie in de tertiaire sectoren van<br />

de handel en de gezondheidszorg & maatschappelijke dienstverlening. De transit– en<br />

havenactiviteiten en de uitbouw van onze sociale welvaartstaat zijn daar niet vreemd aan. Het<br />

onderwijs komt eveneens goed aan bod in onze regio, maar volgt dezelfde groei als elders in<br />

de EU25. De sector zakelijke diensten & onroerend goed is in omvang heel belangrijk. In<br />

verhouding tot de Europese Unie is deze sector hier iets beter vertegenwoordigd. De<br />

financiële instellingen en de overheidssector staan zwak.<br />

RELATIEVE AANWEZIGHEID EN GROEI VAN DE TERTIAIRE BEDRIJFSTAKKEN IN HET VLAAMSE<br />

GEWEST T.O.V. DE EU-25 (index=100) op basis van de bruto toegevoegde waarde, toestand 2003<br />

VERBETEREND<br />

120<br />

Relatieve groei 1998 - 2003<br />

STERK<br />

cultuur & gemeenschapsvoorzieningen<br />

110<br />

gezondheidszorg &<br />

maatschappelijke dienstverlening<br />

100<br />

40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140<br />

onderwijs<br />

horeca<br />

particuliere huishoudens<br />

overheid<br />

90<br />

zakelijke diensten<br />

en onroerend goed<br />

handel<br />

Relatieve<br />

aanwezigheid<br />

2003<br />

ZWAK<br />

financiële<br />

instellingen<br />

vervoer &<br />

communicati<br />

e<br />

80<br />

ACHTERBLIJVEND<br />

De grootte van de bel geeft de omvang van de toegevoegde waarde weer. Er zijn vier kwadranten:<br />

- sterk: sterk aanwezig en sterk gegroeid<br />

- achterblijvend: sterk aanwezig, maar zwak gegroeid<br />

- verbeterend: zwak aanwezig, maar sterk gegroeid<br />

- zwak: zwak aanwezig en zwak gegroeid<br />

In de secundaire sector zijn de sectoren van de chemie & kunststof, de metaalproducten en de<br />

overige industrie (waaronder de meubelnijverheid) sterk aanwezig en sterk gegroeid.<br />

Vlaanderen is ook gespecialiseerd in de voedingsnijverheid en de petrochemie, maar deze<br />

sectoren groeiden ongeveer aan hetzelfde tempo als in de EU25. De textiel & confectie, de<br />

nutsectoren en de bedrijven die transportmiddelen vervaardigen, komen naar verhouding ook<br />

goed aan bod, maar verliezen terrein in vergelijking met hun Europese sectorgenoten. De<br />

7 Sociaal-economische analyse van de Vlaamse milieu-industrie (1999). Aanvullende regionale analyse (2000),<br />

SERV<br />

<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 14


elangrijke bouwsector is iets minder sterk aanwezig en groeide ook wat zwakker dan in de<br />

hele Europese Unie. De verschillen zijn echter niet zo groot.<br />

Zwak aanwezig en zwak gegroeid zijn dan weer de machines & apparaten, de vervaardiging<br />

van elektrische en optische instrumenten, de uitgeverijen & drukkerijen en de sector van de<br />

bouwmaterialen. Deze sectoren kregen meer kansen in Europa als geheel.<br />

RELATIEVE AANWEZIGHEID EN GROEI VAN DE SECUNDAIRE BEDRIJFSTAKKEN IN HET<br />

VLAAMSE GEWEST T.O.V. DE EU-25 (index=100) op basis van de bruto toegevoegde waarde,<br />

toestand 2003<br />

VERBETEREND<br />

120<br />

Relatieve groei 1998 - 2003<br />

STERK<br />

overige<br />

chemie en kunststof<br />

industrie metaalproducten<br />

keramische, hout<br />

glas<br />

Relatieve<br />

aanwezigheid 2003<br />

bouw<br />

voeding<br />

100<br />

0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 220<br />

machines & apparaten<br />

petrochemie<br />

elektrische &<br />

optische apparaten<br />

80<br />

drukkerijen<br />

transportmiddelen<br />

textiel & confectie<br />

nutssectoren<br />

delfstoffen<br />

ZWAK<br />

60<br />

ACHTERBLIJVEND<br />

De grootte van de bel geeft de omvang van de toegevoegde waarde weer. Er zijn vier kwadranten:<br />

- sterk: sterk aanwezig en sterk gegroeid<br />

- achterblijvend: sterk aanwezig, maar zwak gegroeid<br />

- verbeterend: zwak aanwezig, maar sterk gegroeid<br />

- zwak: zwak aanwezig en zwak gegroeid<br />

De primaire sector vertegenwoordigt nog slechts 2.2 % van de totale beroepsbevolking.<br />

Binnen deze sector neemt de glastuinbouw, als belangrijke basis in de plattelandseconomie<br />

(toelevering, veilingen, afzet), een bijzondere plaats in. De moderne glastuinbouwbedrijven<br />

(meerdere ha) kunnen thans beschouwd worden als KMO’s op niveau van investeringen,<br />

innovatie, technologie en arbeid. Gezien de evolutie op het vlak van het ruimtelijk beleid en<br />

het duurzaam gebruik van productiefactoren (energie, water, …) bestaat er in Vlaanderen<br />

een concrete behoefte aan nieuwe duurzame ontwikkelingskansen voor deze sector. Er dient<br />

daarom ook optimaal ingespeeld te worden op innovatieve technologieën en het creëren van<br />

schaaleffecten op ruimtelijk vlak, voornamelijk naar energie- en watergebruik toe.<br />

Naast de tertiarisering van de economie, dient tevens gewezen op het belang van de KMO -<br />

sector. Vlaanderen is reeds lang gekend als dé KMO-regio. Veel van deze KMO’s zijn echter<br />

familiale ondernemingen met erg weinig personeelsleden. Zo heeft meer dan de helft van de<br />

ondernemers (59%) in Vlaanderen geen enkel personeelslid in dienstverband. Daarnaast zijn<br />

er ook nog heel wat ondernemingen met een klein aantal personeelsleden (tot 50 werknemers)<br />

en een aantal middelgrote ondernemingen (tot 200 werknemers). Op het vlak van de<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 15


tewerkstelling is bijgevolg het belang van de grote ondernemingen in Vlaanderen niet te<br />

onderschatten.<br />

Tabel: Dimensie van de inrichtingen volgens het totaal aantal tewerkgestelde werknemers.<br />

Inrichtingen Vlaams Inrichtingen België Totaal werknemers België<br />

Gewest<br />

Aantal % Aantal % Aantal %<br />

< 5 wn. 97.515 64,64 166.402 65,29 291.236 8,27<br />

Van 5 tot 9 wn. 23.391 15,51 38.893 15,26 245.615 6,97<br />

Van 10 tot 19 wn. 13.503 8,95 22.333 8,76 288.627 8,19<br />

Van 20 tot 49 wn. 9.917 6,57 16.281 6,39 473.908 13,45<br />

Van 50 tot 99 wn. 3.343 2,22 5.453 2,14 364.191 10,34<br />

Van 100 tot 199 wn. 1.665 1,10 2.788 1,09 369.916 10,50<br />

Van 200 tot 499 wn. 1.034 0,69 1.788 0,70 500.763 14,22<br />

Van 500 tot 999 wn. 306 0,20 532 0,21 314.408 8,93<br />

1000 wn. en meer 184 0,12 382 0,15 673.611 19,12<br />

Totaal 150.858 100 254.852 100 3.522.275 100<br />

1.1.5. ) Internationale oriëntatie<br />

Door de kleinschaligheid van de binnenlandse markt heeft Vlaanderen een erg open economie<br />

die in sterke mate afhankelijk is van de internationale omgeving. In 2003 bedroeg de Vlaamse<br />

uitvoer 91% van het BBP, dat is 145,5 miljard euro. In 2004 voerde Vlaanderen voor 158.3<br />

miljard euro uit. Dit zorgde voor een hoge uitvoerratio van 97.5% van het BBP. Voor 2005<br />

verwacht de Nationale Bank van België (NBB) dat de stijgende trend voor Vlaanderen<br />

behouden blijft. Men schat dat de uitvoer voor 2005 171.6 miljard euro zal bedragen.<br />

Duitsland, Frankrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Italië vertegenwoordigen de<br />

belangrijkste afzetmarkten met een gezamenlijk aandeel van ongeveer 60% in de totale<br />

uitvoer. Drie kwart van de uitvoer is bestemd voor andere EU-lidstaten.<br />

Tabel: Uitvoer van het Vlaamse Gewest naar partnerland (miljoenen euro)<br />

2003 2004 2005 (raming)<br />

Totaal 145.580,8 158.266,4 171.607,5<br />

Europese Unie 110.029,9 119.448,1 127.590,9<br />

Frankrijk 21.311,5 22.764,0 24.094,7<br />

Nederland 20.011,2 21.971,9 22.992,1<br />

Duitsland 25.394,6 28.038,1 30.241,9<br />

Italië 7.745,5 8.209,8 9.358,0<br />

Verenigd Koninkrijk 13.759,7 14.559,8 14.486,9<br />

Aangezien meer dan driekwart van de Vlaamse export de Europese Unie als bestemming<br />

heeft, kan men stellen dat niet de Vlaamse, maar de Europese markt relevant is voor Vlaamse<br />

ondernemingen. Dit is vooral het geval in de secundaire en de tertiaire sector waar in 2003<br />

meer dan de helft van de omzet bestemd was voor de export. De primaire sector volgt deze<br />

trend veel minder met een exportcijfer van slechts 12% van de omzet. De voornaamste<br />

exportproducten zijn machines en vervoersmaterieel (28.3%), chemische producten (26.4%)<br />

en edelstenen. Dit zijn echter ook de belangrijkste productcategorieën aan de importzijde.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 16


De Vlaamse uitvoer verschilt op een aantal punten van deze van andere Europese landen.<br />

Vlaanderen blijkt gespecialiseerd in chemische producten, petroleum en petroleumproducten.<br />

Ook Vlaamse voedingswaren en vee blijken in het buitenland gegeerd. Verder kan<br />

Vlaanderen behoorlijke troeven voorleggen op het vlak van halffabrikaten. Diverse<br />

consumptiegoederen en investeringsgoederen komen relatief minder aan bod in het Vlaamse<br />

uitvoerpakket dan in andere Europese landen. Tot slot zal het geen verbazing wekken dat<br />

grondstoffen geen Vlaamse exportspecialiteit vormen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 17


Doordat België zijn grondstoffen massaal moet invoeren, is de inflatie in België vanaf 2003<br />

voortdurend gestegen door prijsstijgingen van olieproducten en andere grondstoffen. In 2005<br />

is het algemeen prijspeil in België (2,5) zelfs hoger is dan de EU-inflatie (2,2).<br />

HICP België<br />

HICP EU<br />

2003 1,5 2,1<br />

2004 1,9 2,1<br />

2005 2,5 2,2<br />

De economische openheid uit zich anderzijds in de grote invoerstromen. Ook hier gaat het<br />

voornamelijk over import uit de andere lidstaten van de EU (73,5% in 2003 en 71,6% in<br />

2004). Het economische belang van import en export kan slechts geconsolideerd blijven<br />

zolang de bereikbaarheid voldoende gegarandeerd is. Het is noodzakelijk dat ingezet wordt op<br />

het uitwerken van multimodaal goederenvervoer. Een maximaal positief effect wordt<br />

verkregen wanneer ook een goed uitgewerkt ruimtelijk locatiebeleid operationeel is.<br />

Bovendien is Vlaanderen samen met Zuid-Nederland de logistieke draaischijf van Europa.<br />

Daarbij vormen de Antwerpse zeehaven (naast de havens van Gent, Zeebrugge en Oostende)<br />

en de luchthaven van Zaventem de belangrijkste “economische poorten” van Vlaanderen op<br />

de wereld. In 2003 was Antwerpen de vierde belangrijkste haven van de wereld voor<br />

goederentrafiek, na Rotterdam, Singapore en Hong Kong. Ook de luchthaven van Zaventem<br />

behoort tot de top vijf van Europese luchthavens inzake het vrachtvervoer.<br />

Een derde aspect van de openheid van de Vlaamse economie is het grote aantal buitenlandse<br />

investeringen die Vlaanderen aantrekt. Bijna de helft van de industriële werkgelegenheid en<br />

meer dan 60% van de toegevoegde waarde van industriële ondernemingen kwam in 2002 van<br />

de buitenlandse ondernemingen. In de dienstensector gaat het om respectievelijk 29% en<br />

34%. Nergens in de EU haalt men dergelijke hoge percentages met uitzondering van de<br />

industrie in Ierland. De centrale ligging van Vlaanderen in Europa en het uitgebreide<br />

infrastructuurnetwerk hebben in het aantrekken van vestigingen van grote multinationals<br />

steeds een belangrijke rol gespeeld sinds de jaren ‘60. Toch wordt vastgesteld dat<br />

buitenlandse ondernemingen hun initiatieven in Vlaanderen terugschroeven of ze zelfs<br />

volledig stopzetten zonder dat hier voldoende nieuwe buitenlandse investeringen tegenover<br />

staan. Dit houdt in dat ook specifieke, hoogwaardige ruimte nodig is om buitenlandse<br />

investeringen een geschikte plaats te bezorgen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 18


1.2) Kenniseconomie en innovatie<br />

Tengevolge van de globalisering zal Vlaanderen steeds meer een beroep moeten doen op zijn<br />

kennis om overeind te blijven in de internationale concurrentie. Kostencompetitiviteit wordt<br />

voor Vlaanderen immers steeds moeilijker vermits nieuwe economische spelers over<br />

belangrijke kostenvoordelen beschikken. Vlaanderen wenst verdere stappen te zetten in de<br />

kenniseconomie, waar kennis de basis voor competitiviteit vormt. Innovatie vormt een<br />

belangrijke determinant van het concurrentievermogen in de kenniseconomie.<br />

Voor het luik kenniseconomie steunt deze analyse in belangrijke mate op de nota van<br />

Flanders District of Creativity (Flanders DC) “Strategische omgevingsanalyse: Uitdagingen<br />

voor de toekomst. Nood aan een creatief groeimodel” (september 2005), waarin de omgeving,<br />

uitdagingen en problemen van de Vlaamse economie voor het<br />

volgende decennium worden geschetst. Het luik innovatie is gebaseerd op de internationale<br />

kwantitatieve benchmarking van het Vlaams innovatiesysteem van de Vlaamse Raad voor<br />

Wetenschapsbeleid (VRWB) “Aanbeveling 24. Opvolging Vlaams Innovatiepact. Eerste<br />

invulling van de kernindicatoren” (maart 2005), waarin de belangrijkste basiskenmerken van<br />

het Vlaams innovatiesysteem worden beschreven. Ten slotte steunt deze analyse ook op de<br />

Vlaamse regionale indicatoren ( VRIND 2006 en <strong>2007</strong>).<br />

Kenniseconomie<br />

1. Positie van Vlaanderen in groeiende kennisintensieve sectoren<br />

De toekomstige economische groei zit vooral in de kennisintensieve sectoren. Indien<br />

Vlaanderen zijn internationale aanwezigheid in deze sectoren niet verder uitbouwt, dreigt de<br />

economische groei van Vlaanderen af te nemen. Vlaanderen heeft momenteel vooral een<br />

belangrijke aanwezigheid in de sectoren chemie, farmacie en automobiel. Deze sectoren<br />

kenmerken zich door een bovengemiddelde groei van de Europese export. Andere sectoren<br />

waarin Vlaanderen een groot marktaandeel heeft, groeien op Europees vlak significant minder<br />

snel. Om in deze sectoren verder te groeien is nog sterker en competitiever worden een<br />

noodzaak, wat gegeven de sterk toegenomen concurrentie op basis van kosten en prijzen in<br />

deze sectoren niet voor de hand ligt. In de meer kennisintensieve sectoren heeft Vlaanderen<br />

een eerder zwakke positie. Verschillende van deze kennisintensieve sectoren kennen echter op<br />

Europees niveau een relatief grote groei. De kennisintensieve sectoren bieden dus heel wat<br />

meer groeimogelijkheden: het is nu eenmaal gemakkelijker om te concurreren in groeiende<br />

sectoren dan in stagnerende/krimpende sectoren. (Flanders DC)<br />

De meer kennisintensieve sectoren staan in Vlaanderen slechts voor een beperkt gedeelte van<br />

de werkgelegenheid in. De tewerkstellingsgraad in medium hightech en hightech industrie<br />

(uitgedrukt als % van de totale beroepsbevolking) bedraagt in 2000 8,32% en in 2002 7,86%.<br />

Voor hightech diensten bedraagt de tewerkstellingsgraad in 2000 3,79% en in 2002 3,64%.<br />

Het aandeel van de medium hightech en high tech sectoren in de werkgelegenheid gaat dus<br />

achteruit tussen 2000 en 2002: voor de medium hightech en hightech industrie volgt dit een<br />

EU-trend (uitzonderingen zijn Finland en Duitsland), voor hightech diensten is Vlaanderen<br />

één van de enige gebieden die achteruit gaat wat betreft aandeel in de werkgelegenheid. Het<br />

aandeel van de werkgelegenheid in technologiegedreven sectoren in Vlaanderen ligt nog maar<br />

nauwelijks boven het EU-15 gemiddelde. (VRWB)<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 19


De tewerkstelling in ( medium )hoogtechnologische industrie en in kennisintensieve diensten<br />

bedroeg in 2005 11,9 % van de totale tewerkstelling in het Vlaamse Gewest<br />

( Lissabonstrategie: Vlaamse Hervormings<strong>programma</strong> 2005-2008, voortgangs- rapportering<br />

maart <strong>2007</strong> ).<br />

De VRWB onderstreept dat het Vlaams technologisch-economisch weefsel ruimer is dan wat<br />

nu onder de hightech en medium hightech sectoren wordt gerekend. Bedrijven in de biotech<br />

of voedingssector die wel aan innovatie doen worden omwille van hun classificatie niet<br />

meegerekend. De classificatie volgt met andere woorden niet voldoende de veranderingen<br />

naar de kenniseconomie. In alle sectoren zijn er voortrekkers van de kenniseconomie en<br />

bovendien vormt technologiecreatie niet de enige determinant van kennisintensivering.<br />

(VRWB)<br />

2. Structurele kenmerken van Vlaamse ondernemingen in kennisintensieve sectoren<br />

Buitenlandse ondernemingen nemen een belangrijke plaats in de kennisintensieve sectoren in<br />

Vlaanderen in. Hun belang is nog meer uitgesproken dan in andere sectoren: buitenlandse<br />

dochterondernemingen nemen het grootste deel van de jobs (bijna 70%) en de gecreëerde<br />

toegevoegde waarde (meer dan 80%) voor hun rekening. In vergelijking met deze<br />

buitenlandse dochterondernemingen worden Vlaamse ondernemingen in kennisintensieve<br />

industrie- dienstensectoren gekenmerkt door een lagere productiviteit en een kleinere schaal,<br />

zijn ze minder internationaal actief en voeren ze minder industriële diensten uit. Deze<br />

kenmerken verklaren het kleinere belang van de Vlaamse ondernemingen in de<br />

kennisintensieve sectoren. De kleinere schaal, de kleinere technologische basis staan immers<br />

in schril contrast met de trend naar grotere schaal en meer technologie-inhoud in deze<br />

sectoren. Het endogeen ondernemerschap in de kennissectoren kampt dus met een aantal<br />

structurele handicaps die het concurrentievermogen van Vlaanderen bemoeilijken. Voldoende<br />

uitwisseling van kennis tussen de verschillende actoren is noodzakelijk om het<br />

absorptievermogen van de Vlaamse ondernemingen te verhogen en hun positie in de<br />

kennissectoren te versterken. (FDC)<br />

3. Aanbod en inschakeling van menselijk kapitaal<br />

De uitbouw van de kenniseconomie vereist een voldoende aanbod en een optimale<br />

inschakeling van menselijk kapitaal. In Vlaanderen blijkt er een voldoende aanbod aan<br />

menselijk kapitaal (Tweede Barometer- Rapport op het Concurrentievermogen van de<br />

Vlaamse economie) maar resulteert dit (nog) niet in een sterke positie van Vlaanderen in de<br />

kenniseconomie. Het menselijk kapitaal wordt in Vlaanderen sterk ingeschakeld in<br />

overheidsdiensten en onderwijs. Hoger opgeleiden zijn in het algemeen actief in de<br />

dienstensectoren. Opvallend is de relatief lage inschakeling van hoger opgeleiden in de<br />

technologische dienstensectoren.<br />

Deze niet-optimale inschakeling van menselijk kapitaal wordt nog versterkt door de brain<br />

drain van hoger opgeleiden. Globale cijfers geven aan dat België niet significant meer<br />

getroffen wordt dan andere Europese landen. België bevindt zich zelfs op een iets lager<br />

gemiddeld niveau dan de rest van Europa indien naar de grote groep (hoger onderwijs en<br />

universiteit) gekeken wordt. Cijfers over immigratie en opleiding in de Verenigde staten<br />

geven éénzelfde beeld. Voor de groep universitairen die in het bezit zijn van een doctoraat<br />

zijn, zijn deze cijfers echter opvallend hoger voor België. Dit suggereert dat België relatief<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 20


sterker getroffen wordt door een brain drain van de hoogst opgeleiden naar de VS dan andere<br />

landen. (FDC)<br />

4. ICT<br />

ICT vormt de ruggengraat van de kenniseconomie. De Vlaamse Regering wenst Vlaanderen<br />

verder uit te bouwen als vooruitstrevende informatiemaatschappij.<br />

Burgers<br />

Het aandeel van de Vlamingen dat internet gebruikt, evolueerde van 2001 tot 2005 van 34%<br />

naar 61%. Toch blijft er nog heel wat werk aan de winkel om bij de Europese top te behoren.<br />

In 2005 had 56% van de Vlaamse huishoudens een internetaansluiting en 55% van de<br />

Vlamingen gebruikte het internet minstens één keer per week. Bij de Europese koplopers<br />

liggen deze percentages tussen de 73% en 78 %. Wat de penetratiegraad van breedband<br />

betreft, hoort Vlaanderen wel tot de Europese<br />

top. Het Vlaams gewest doet het beduidend slechter dan de Europese top wat het gebruik van<br />

internettoepassingen betreft. Voor E-government wordt bijvoorbeeld door 18% van de<br />

Vlamingen en door 52% van de Zweden gebruikt. Wat e-commerce betreft zoekt 46% van de<br />

Vlamingen tegen 70% van de Zweden op het internet informatie over goederen en diensten.<br />

(VRIND 2006)<br />

Bedrijven<br />

Tabel: ICT-infrastructuur - bedrijven<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 21


Bijna alle bedrijven met minstens tien werknemers en met hun zetel in het Vlaams Gewest<br />

gebruiken internet, maar slechts driekwart heeft een breedbandverbinding. Met deze cijfers<br />

sluit Vlaanderen aan bij de Europese top. De bedrijven met vijf tot negen werknemers doen<br />

het slechter: slechts 88% heeft een internetverbinding en 66% heeft een breedbandverbinding.<br />

Vlaamse bedrijven behoren bij de Europese top wat de penetratie van intranet en extranet<br />

betreft. Voor bedrijfswebsites is er een extra inspanning nodig om bij de Europese top te<br />

behoren. Een website is een machtig wapen om nieuwe klanten aan te trekken aangezien bijna<br />

de helft van de Vlamingen op het internet op zoek gaat naar informatie over goederen en<br />

producten. (VRIND 2006)<br />

Tabel: ICT-toepassingen - bedrijven<br />

Bron: VRIND 2006<br />

Vlaamse bedrijven met tien werknemers doen het even goed of zelfs beter dan het Europese<br />

gemiddelde wat betreft e-government, e-commerce, e-learning en telewerken. Er is echter een<br />

duidelijke inspanning nodig wil men tot het niveau van de koplopers komen. (VRIND 2006)<br />

Innovatie<br />

1. Investeringen in O&O<br />

De O&O- intensiteit in Vlaanderen (totale uitgaven voor O&O op gewestniveau uitgedrukt als<br />

% van het BBRP (GERD)) bedraagt voor 2001 2,43%, voor 2002 2,24% en voor 2003 2,14%.<br />

Hiermee zit Vlaanderen boven het EU–15 gemiddelde. Vlaanderen scoort niet slecht<br />

vergeleken met de belangrijkste handelspartners. Absolute koplopers zijn Zweden, Finland en<br />

Japan die de 3% reeds overschreden hebben (gegevens 2001).<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 22


Grafiek: Internationale vergelijking van de O&O- intensiteit (% BBP) (2001)<br />

Bron: VRWB, aanbeveling 24, 24 maart 2005<br />

Voor 2005 bedraagt de O&O- intensiteit 2,09%. Dit blijft ruim onder het Europese streefdoel<br />

van 3% maar boven het EU 25 – gemiddelde. Het zijn de bedrijven die het leeuwendeel van<br />

deze O&O- uitgaven voor zich nemen (71%) (VRIND <strong>2007</strong>)<br />

Vlaanderen zit boven het EU-15 gemiddelde vooral door de O&O bestedingen van bedrijven.<br />

Met 1,87% (bedrijfsuitgaven O&O als % van het BBP (BERD)) in 2001 scoort Vlaanderen<br />

redelijk goed voor de uitgaven O&O van de private sector. Vlaanderen bevindt zich boven het<br />

EU-gemiddelde. Voor 2002 (1,66%) en 2003 (1,56%) liggen de cijfers iets lager. Deze daling<br />

van de bedrijfs-O&O is de oorzaak van de daling van de totale O&O- intensiteit in 2002 en<br />

2003. De technologiecrisis in het begin van de eeuw heeft ook in Vlaanderen zijn sporen<br />

nagelaten. In het bijzonder de ICT-sector kende een inzinking (VRWB). In 2004 bedraagt de<br />

BERD 1,42% en 2005 1,46% (Speurgids EWI, <strong>2007</strong>)<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 23


Grafiek: Internationale vergelijking BERD (% BBP) (2001)<br />

Bron: VRWB, aanbeveling 24, 24 maart 2005<br />

In de meeste landen met een hoge O&O-intensiteit is de bedrijfs-O&O vooral geconcentreerd<br />

in grote bedrijven. Ook in Vlaanderen is het aandeel van de grote bedrijven (250


echter de daling van de bedrijfs-O&O in de totale O&O-intensiteit in 2002 en 2003 niet<br />

compenseren. (VRWB, maart 2005)<br />

Grafiek: Internationale vergelijking GERD-BERD (% BBP) (2001*)<br />

Bron: VRWB, aanbeveling 24, 24 maart 2005<br />

2. Overdracht en toepassing van kennis<br />

Volgens de resultaten van de CIS 3- enquête bedraagt het aandeel innovatieve bedrijven in de<br />

industrie en dienstensector in Vlaanderen 58,2% (2000). Hiermee is Vlaanderen koploper in<br />

Europa en laat het alleen Duitsland voorgaan. Grote bedrijven (83,2%) zijn innovatiever dan<br />

KMO’s (57,5%). De cijfers voor industrie en diensten bedragen respectievelijk 68,5% en<br />

48,6%. In de hightech bedraagt het aandeel innovatieve bedrijven 71,1%, in de low tech<br />

54,9%.<br />

De VRWB benadrukt dat deze enquête een momentopname is en wellicht geen volledig<br />

betrouwbare indicator in de absolute zin. Het is wel een interessante indicator voor de<br />

‘innovatiekoorts’ die brede segmenten van de economie heeft aangegrepen. Veel bedrijven<br />

voelden zich aangesproken om te melden dat ze met O&O bezig zijn wat kan wijzen op<br />

bewustwording. (VRWB)<br />

3. Innovatie output<br />

De vrij goede score op de O&O- intensiteit blijkt zich niet te reflecteren in het aantal<br />

octrooien. Vlaanderen situeert zich met 156,2 aanvragen voor EPO-octrooien per miljoen<br />

inwoners (2001) net onder het EU-15 gemiddelde (161,1 aanvragen per miljoen inwoners).<br />

Finland, Zweden en Duitsland zijn koploper met respectievelijk 367, 338 en 310. Daar waar<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 25


Vlaanderen dus nog vrij goed scoort aan de inputzijde blijkt dat het veel minder goed gaat aan<br />

de outputzijde.<br />

Kennistransfer en valorisatie van onderzoek is echter ruimer dan het nemen van octrooien:<br />

spin-offs, incubatiecentra, interfacediensten van de universiteiten spelen eveneens een grote<br />

rol. Een goede samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven is onontbeerlijk.<br />

In Vlaanderen bestaat ook niet echt een cultuur om octrooien te nemen. Enkel grote bedrijven<br />

kunnen het zich permitteren. Het nemen van een octrooi is immers zeer duur onder meer door<br />

vertaalkosten en de inschakeling van octrooispecialisten. Voor kleine bedrijven bestaat<br />

trouwens eerder de omgekeerde tendens namelijk de bescherming van kennis door<br />

geheimhouding. Bovendien is het nemen van octrooien sectorgebonden.<br />

De outputzijde van innovatie kan ook gemeten worden in termen van het deel van de omzet<br />

van een onderneming dat toe te schrijven is aan de verkoop van nieuwe producten. Voor de<br />

Vlaamse (innovatieve) bedrijven is volgens de CIS 3- enquête (cijfers 2000) gemiddeld<br />

20,2% van de omzet afkomstig van de verkoop van producten die nieuw zijn voor het bedrijf<br />

en de markt. Voor KMO’s bedraagt dit 20,23%, voor grote ondernemingen 18,6%.<br />

Vlaanderen scoort internationaal zeer goed voor zowel diensten als industrie. Voor industrie<br />

staat Vlaanderen (19,2%) op de twee plaats na Finland (27,2%). Het EU 15-gemiddelde<br />

bedraagt 10,5%. Voor diensten is Vlaanderen koploper met 21,5%. Het EU 15- gemiddelde<br />

bedraagt hier 7,4%. Vlaanderen heeft echter de doelstelling van het Pact van Vilvoorde van<br />

25% in 2010 nog niet bereikt (VRWB)<br />

4. Systeeminnovatie<br />

Het belang van systeeminnovatie wordt zowel door de SERV als door de MiNa-Raad (o.a. in<br />

hun adviezen in het kader van het openbaar onderzoek van het milieubeleidsplan 2003-<strong>2007</strong><br />

en het voortgangsrapport klimaatbeleidsplan 2005) benadrukt. Zo stelt de MiNa-Raad dat<br />

voor het oplossen van grote of hardnekkige milieuproblemen er meer fundamentele<br />

vernieuwingen nodig zijn. De Raad vraagt dan ook om te bekijken in welke mate het<br />

milieubeleid op vernieuwing gerichte beleidstrajecten - zoals transitiemanagement - op gang<br />

kon trekken. Ook de SERV is van mening dat er radicale innovaties in de huidige productieen<br />

consumptiepatronen moeten worden gerealiseerd. ‘Daarvoor moet voldoende aandacht<br />

gaan naar technologische innovatie op korte termijn, maar ook naar systeeminnovatie op<br />

langere termijn. Deze systeeminnovatie neemt in veel gevallen de vorm aan van een<br />

langlopend maatschappelijk transformatieproces met technologische, economische en<br />

institutionele veranderingen. De periode waarin zo’n transformatie tot stand komt, wordt dan<br />

een transitie genoemd.’<br />

5. Milieu- en energie-innovatie<br />

Een studie van de SERV, ‘Naar een industrieel beleid voor het milieu, technologie en<br />

innovatie als sleutel voor een duurzame welvaart’, stelt dat het stimuleren van technologische<br />

innovaties één van de speerpunten van het milieubeleid moet zijn. Enkel door een<br />

verregaande technologische –en daaraan gekoppeld een maatschappelijke- transformatie is de<br />

vereiste fundamentele vermindering van de milieudruk samen met de realisatie van<br />

ambitieuze sociaal-economische doelstellingen, haalbaar. Wat we nodig hebben, is niet alleen<br />

een milieubeleid voor de “industrie” naar ook en vooral een “industrieel beleid” voor het<br />

milieu.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 26


De geringe aandacht die tot nu toe uitging naar milieu en energie-innovatie in Vlaanderen<br />

vormt een knelpunt. Sinds 1996 wordt door Vlaanderen jaarlijks op systematische wijze het<br />

Horizontaal Begrotings<strong>programma</strong> Wetenschapsbeleid (HBPWB) opgemaakt. Het HBPWB<br />

geeft een globaal budgettair overzicht van alle kredieten die in de verschillende<br />

departementen en Vlaamse openbare instellingen bestemd zijn voor activiteiten omtrent<br />

wetenschap, technologie en innovatie.<br />

De procentuele verdeling van de O&O overheidskredieten over de NABS-codes geeft een<br />

zicht op wat er gespendeerd wordt aan de verschillende categorieën: de categorie<br />

‘milieubescherming en milieuzorg’ neemt ongeveer 3,9% in van de totale O&O kredieten van<br />

de overheid in beslag, ‘productie, distributie en rationeel gebruik van energie’ slechts 0,13 %.<br />

Het grootste gedeelte van de kredieten gaat naar niet-toepassingsgericht onderzoek en<br />

algemene universiteitenfondsen (48%) gevolgd door ‘Industriële productie en technologie’<br />

(39 %) . Hieruit blijkt duidelijk dat milieu- en energiegerichte innovaties minder aandacht<br />

krijgen, ook al zijn ze fundamentele hefbomen voor economische ontwikkelingen.<br />

Wanneer we de verschillende fasen van het innovatieproces nader bekijken, zijnde de<br />

ontwikkelings-/onderzoeksfase (invention), de demonstratie-/adaptatiefase, en de diffusie-<br />

/verspreidingsfase, zien we dat op dit moment de demonstratie-/adaptatiefase onvoldoende<br />

ondersteund wordt en met andere woorden de missing link vormt. Ondermeer<br />

demonstratieprojecten met betrekking tot milieu- en energieaspecten krijgen tot op heden te<br />

weinig aandacht.<br />

6. Innovatie van de plattelandseconomie<br />

De plattelandseconomie heeft een duidelijk groeipotentieel dat tot nu nog onvoldoende wordt<br />

benut. Daarbij is nood aan een innovatieve benadering van de economische activiteiten,<br />

rekening houdend met de specifieke kansen en beperkingen op het platteland.<br />

Innovatie dient hierbij ruimer geïnterpreteerd te worden dan technologische innovatie.<br />

Andere, niet-technologische kennisontwikkeling is een noodzaak voor de duurzame<br />

economische heropleving van plattelandsgebieden. De innovatie is gericht op het ontwikkelen<br />

van nieuwe activiteiten en ontwikkelingsstrategieën voor plattelandsgebieden die de typische<br />

plattelandskwaliteiten vrijwaren en versterken. Daarnaast dient ook de innovatie van de<br />

typische sectoren van de plattelandseconomie bevorderd te worden: toerisme,<br />

belevingseconomie, regional branding, …<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 27


1.3) Ondernemerschap<br />

1.3.1). Algemeen<br />

Een belangrijke zwakte van de Vlaamse economie is het te geringe ondernemerschap. De<br />

situatie op dit vlak kan o.m. worden beoordeeld aan de hand van de ondernemersgraad, de<br />

ondernemersquote en de geboorte- en sterfteratio’s van ondernemingen.<br />

Ondernemersgraad<br />

In 2006 werd voor de zevende keer het “Global Entrepreneurship Monitor”(GEM)-onderzoek<br />

uitgevoerd. GEM is een wereldwijd onderzoek dat in eerste instantie naar de<br />

ondernemersgraad peilt. Hiervoor werd de Total Entrepreneurial Activity (TEA)-index<br />

ontwikkeld. TEA onderzoekt welk percentage van de beroepsbevolking actief betrokken is bij<br />

het opzetten van een onderneming of recentelijk een eigen onderneming heeft opgericht. De<br />

TEA-index voor Vlaanderen kende in 2005 een sterke stijging van 2,7 naar 3,71 %, maar<br />

daalde in 2006 relatief sterk van 3,71 % naar 3,05 %. Voor Vlaanderen betekent dit concreet<br />

dat gemiddeld 3,05 mensen in 2006 aangaf bezig te zijn met de oprichting van een bedrijf of<br />

er recent ook effectief één opgericht had.<br />

GEM analyseert enerzijds de ondernemersgraad per regio, en positioneert anderzijds ook de<br />

regio’s ten opzichte van elkaar. Hierbij merken we dat de ondernemersgraad in België en<br />

Vlaanderen sterk onder het gemiddelde van de Europese Unie (5.01 %) blijft. Na 2 jaar op rij<br />

de voorlaatste plaats, behaalt België nu de laatste plaats in het peloton van de 16 Europese<br />

landen die deelnamen aan GEM, en zelfs wereldwijd de laatste plaats onder de 40<br />

deelnemende landen. De Europese landen blijven evenwel allemaal sterk onder het<br />

gemiddelde van 9,29 % dat wereldwijd opgetekend werd.<br />

Ondernemersquote<br />

Naast de opstartactiviteiten van ondernemers analyseerde GEM 2005 ook de gevestigde<br />

ondernemersactiviteit in iedere regio. Ondernemers die eigenaar en manager zijn van een<br />

bedrijf dat gedurende meer dan 42 maand salarissen uitgekeerd heeft worden tot deze laatste<br />

categorie gerekend. Op het vlak van gevestigde ondernemingsactiviteit scoort Vlaanderen<br />

een stuk beter dan het Europese en wereldwijde gemiddelde: 7,22 % van de Vlamingen geven<br />

aan eigenaar en manager te zijn van een gevestigde onderneming, ten opzichte van 5,63 %<br />

van de Belgen.<br />

Ondernemerszin manifesteert zich eveneens binnen bestaande ondernemingen, het<br />

zogenaamde “intrapreneurship”. Uit onderzoek van de Flanders Business School blijkt dat<br />

Vlaanderen op dit vlak beter presteert dan Nederland en Wallonië. De Entrepreneurial<br />

Intensity bedraagt 4,07 terwijl Wallonië 3,89 scoort en Nederland 3,93.<br />

Geboorte- en sterfteratio’s<br />

Het Flanders DC onderzoeksrapport ‘Ondernemingscreativiteit als motor van groei in de<br />

Vlaamse steden en Brussel’ (november 2005) stelt dat na de piek van 1998 steeds minder<br />

ondernemingen opgericht werden in Vlaanderen. In 1998 telde Vlaanderen nog bijna 35.000<br />

starters (8,4 % van het totale aantal actieve ondernemingen), in 2003 daalde dit aantal tot iets<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 28


meer dan 28.000 (6,8 %). De laatste cijfergegevens tonen echter aan dat in 2004 de kaap van<br />

30.000 nieuwe oprichtingen opnieuw overschreden werd en dat deze trend zich ook in 2005<br />

heeft verder gezet.<br />

Het Flanders DC onderzoeksrapport stelt dat in diezelfde periode 1998-2003 het aantal<br />

stopgezette ondernemingen daalde van 30.586 naar 26.551. Dit resulteert in een daling van de<br />

uittredingsquote van 7,4 % naar 6,4 %. Deze trend zette zich ook in 2004 verder (12,5 %<br />

minder stopzettingen in 2004 dan in 2003). Binnen de groep van stopgezette ondernemingen<br />

vormen de ondernemingen die door faillissement worden stopgezet een speciale subgroep<br />

Volgens de meest recente cijfers van de Vlaamse administratie Planning & Statistiek waren er<br />

in 2005 in het Vlaamse Gewest 4.060 faillissementen. Dit waren er 4,4 % minder dan in 2004.<br />

Het was van 2000 geleden dat er nog een daling van het aantal faillissementen geregistreerd<br />

werd.<br />

Bovenvermelde evoluties in de periode 1998-2003 inzake oprichtingen en stopzettingen<br />

resulteren in Vlaanderen in een grotere toetredingsquote dan uittredingsquote dus in een<br />

beperkte netto-toename van het aantal actieve ondernemingen. Ook na 2003 wordt deze trend<br />

verder gezet.<br />

Actieve bedrijven Opgerichte bedrijven Stopgezette bedrijven<br />

Aantal Aantal % Aantal %<br />

1998 415.676 34.955 8,4 30.586 7,4<br />

2003 417.145 28.153 6,8 26.551 6,4<br />

Niettegenstaande deze positieve evolutie bevindt Vlaanderen zich aan de onderkant van de<br />

Europese rangschikking.<br />

1.3.2) Aard van ondernemerschap<br />

De cijfergegevens inzake aard van het ondernemerschap zijn gebaseerd op een beperkt aantal<br />

observaties, zodat de interpretatie enige voorzichtigheid vereist.<br />

GEM bevraagt niet alleen de graad van ondernemerschap, maar gaat ook de aard van het<br />

ondernemerschap na. Concreet wordt nagegaan hoe innovatief de nieuwe ondernemingen zijn,<br />

of ze een sterke groei in het werknemersaantal verwachten en of ze verwachten internationale<br />

verkopen te realiseren. 50 % van de Belgische ondernemers geeft aan een bedrijf op te richten<br />

dat gebaseerd is op een innovatie, ten opzichte van 25 % in 2005. De Belgische innovatieindex<br />

blijft hiermee absoluut gezien onder het Europese gemiddelde, en we halen hier een<br />

14de plaats op 16 deelnemende Europese landen.<br />

Meer in het oog springend is de proportie van startende ondernemers die een sterke groei van<br />

het werknemersaantal vooropstelt. 11 % van alle mensen die aangaven betrokken te zijn in<br />

een nieuwe opstart, plant om 20 of meer jobs te creëren binnen de komende 5 jaar. Op<br />

Europees niveau denkt gemiddeld 13 % van alle ondernemers deze werknemersaangroei te<br />

kunnen bereiken. België haalt op vlak van ondernemerschap gericht op jobcreatie een laatste<br />

plaats binnen Europa.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 29


GEM meet ook de internationalisatiegraad van de Belgische starters. De resultaten voor 2005<br />

gaven aan dat 0,53 % van de ondernemers die de voorbije 3,5 jaar een onderneming opstartten<br />

meer dan 10 % buitenlandse klanten “hebben”. De resultaten voor 2006 stellen dat 38 % meer<br />

dan 25 % buitenlandse klanten “verwachten”. Alhoewel België hier beter scoort dan het<br />

gemiddelde van de EU dient voor een land zoals België, met een beperkte thuismarkt, deze<br />

evolutie nauwlettend in het oog gehouden te worden.<br />

Tenslotte blijken mannen nog steeds meer betrokken bij ondernemerschap dan vrouwen.<br />

Grote verschillen zijn ook merkbaar op het vlak van leeftijd. De meerderheid van de<br />

Belgische en Vlaamse ondernemer bevindt zich in de leeftijdscategorie 25-55 jaar en is hoger<br />

geschoold.<br />

1.3.3) Beïnvloedende factoren ondernemerschap<br />

Het GEM-onderzoek peilde naar de omgevingsfactoren voor ondernemerschap in België, en<br />

de perceptie van de gemiddelde Belg en Vlaming over deze factoren. Er werd nagegaan of<br />

Belgen de indruk hebben dat er een opportuniteit bestaat om een nieuwe onderneming op te<br />

richten, en of ze het gevoel hebben over de kennis en vaardigheden beschikken om een goede<br />

ondernemer te zijn. 13 % van de Vlamingen geeft aan een opportuniteit te zien om een nieuwe<br />

onderneming op te starten, wat een stuk onder het Europese gemiddelde van 33 % ligt. Dit is<br />

een zeer sterke daling ten opzichte van 2005 waar nog 40 % van de Vlamingen<br />

opportuniteiten zagen en waardoor het Europese gemiddelde toen flink werd overschreden.<br />

Ook met betrekking tot onze eigen kennis en vaardigheden wordt de stijgende trend van de<br />

voorbije jaren onderbroken: slechts 34 % van de Vlamingen heeft vertrouwen in de eigen<br />

ondernemingsvaardigheden, ten opzichte van 41 % op Europees vlak (in 2005 was dit nog<br />

47% ten opzichte van een Europees gemiddelde van 40%). .<br />

GEM ging tevens na in hoeverre angst tot falen een belemmerende factor is voor het starten<br />

van een onderneming. Het Europese gemiddelde situeert zich rond de 38 % wat aanzienlijk<br />

hoger is dan de 19 % die GEM in de VS liet optekenen. De stigmatisatie van falend<br />

ondernemerschap vormt dus nog steeds een belemmerende factor voor ondernemerschap in<br />

Europa, waar reglementeringen met betrekking tot faillissementen en<br />

terugbetalingsverplichtingen zwaarder wegen dan in de VS. De Vlaming daarentegen heeft<br />

duidelijk minder angst tot falen dan de gemiddelde Europeaan, namelijk 24 %.<br />

Een moeilijke toegang tot financieringsmiddelen is een vaak aangehaalde belemmerende<br />

factor voor Belgische ondernemers. Volgens GEM 2005 blijkt klassiek formeel risicokapitaal<br />

(venture capital) in België niet zo eenvoudig te verwerven. Venture capital voor startende en<br />

jonge ondernemingen bedroeg in 2003 maar 0,04 % van het Belgische BBP, terwijl het EUgemiddelde<br />

op 0,064% van het BBP ligt. De Belgische formele risicokapitaalmarkt is te<br />

weinig ontwikkeld in vergelijking met de andere landen in de EU. Zowel het totale aanbod als<br />

het geïnvesteerde bedrag per onderneming is laag. Volgens GEM 2006 laten experten zich<br />

meer en meer positief uit over beschikbaarheid van financiering voor startende en groeiende<br />

ondernemingen. Vooral beschikbaarheid van schuldfinanciering, subsidies, venture capital en<br />

het belang van de beurs als financieringsbron worden vermeld. Informele financiering is voor<br />

Vlaamse startende ondernemingen essentieel. In België is dit zeker het geval aangezien het<br />

formele kapitaal vrij moeilijk beschikbaar is. Het GEM-onderzoek 2006 toont aan dat 2,52 %<br />

van de Belgen en 2,73 % van de Vlamingen de voorbije drie jaar een investering gedaan heeft<br />

in de opstart van derden. Hiermee eindigt België in het midden van het Europese peloton.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 30


1.3.4) Bedrijfsovernames<br />

Bedrijfsoverdrachten staan momenteel hoger op de beleidsagenda wegens het grote en<br />

stijgende aantal overdrachten in de komende tien jaar. Exacte cijfers met betrekking tot het<br />

aantal te verwachten bedrijfsovernames kunnen niet gegeven worden. De deskundigen die<br />

meewerkten aan het BEST-project inzake de overdracht van KMO’s schatten dat binnen<br />

Europa tijdens de komende 10 jaar ongeveer een derde van alle KMO’s in andere handen zal<br />

overgaan (variërend van 25% tot 40% afhankelijk van de lidstaat). Vertaald naar aantallen<br />

bedrijven betekent dit een jaarlijkse overdracht van 610.000 KMO’s, waarvan ongeveer de<br />

helft eenmanszaken. Hierbij zijn ongeveer 2,4 miljoen banen betrokken.<br />

De statistische gegevens over België en Vlaanderen op dit gebied zijn onvolledig, omdat er<br />

nog bijna geen studies terzake zijn uitgevoerd. De meeste onderzoeken naar de gevolgen van<br />

de demografische veroudering focusten vooral op de voorspelbare gevolgen voor de<br />

financiering van de sociale zekerheid en van de overheidsbegroting, en op de eventuele<br />

gevolgen voor het economisch weefsel. In Vlaanderen veranderen naar schatting jaarlijks<br />

minstens 13.500 bedrijven van eigenaar. Na de overname is bij 40 % van deze bedrijven het<br />

aantal werknemers toegenomen. Het belang van succesvolle bedrijfsoverdrachten is dus groot<br />

voor een regio zoals Vlaanderen, die een gunstig ondernemingsklimaat wil creëren. Deze<br />

overdrachten voegen heel wat toe aan de economie, naar schatting ongeveer 3.500<br />

arbeidsplaatsen per jaar.<br />

Niet alle bedrijfsoverdrachten zijn succesvol. De deskundigen van het BEST-project stellen<br />

dat ruim 10 % van de faillissementen te wijten is aan een gebrekkige voorbereiding van de<br />

opvolging.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 31


1.4) Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />

In de Noordwest-Europese context is Vlaanderen, samen met het Brussels Hoofdstedelijk<br />

gewest en Wallonië, het ruimtelijke kruispunt van het Europees verstedelijkt kerngebied. In<br />

de zogenaamde Pentagon tussen Londen, Parijs, Hamburg, München en Milaan concentreert<br />

zich op 14% van het Europees oppervlak 32% van het Europees inwonertal en 46% van het<br />

Europees BNP.<br />

Vlaanderen wordt bijgevolg gekenmerkt door een enorme densiteit aan infrastructuren (spoor,<br />

water, weg, ict, etc.), bedrijvigheid, politieke beslissingscentra en een rijk aanbod aan<br />

gediversifieerde woon- en werkmilieus met een ruime beschikbaarheid en verweving van<br />

voorzieningen. Deze centrale positionering en hoge bevolkings- en gebruiksdensiteit zijn<br />

factoren die voor Vlaanderen van groot belang zijn, zowel als potenties en als<br />

randvoorwaarden binnen het streven naar meer economische groei, werkgelegenheid en<br />

cohesie.<br />

Vlaanderen voert een ruimtelijk beleid dat gericht is op het versterken van haar<br />

(maatschappelijk-economische) potenties door het formuleren van ruimtelijke<br />

randvoorwaarden in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Vanuit de basisdoelstelling om<br />

in Vlaanderen de resterende open ruimte maximaal te beschermen en de steden, en hun<br />

onderlinge samenhang, te versterken én te herwaarderen zodat zij aangename plekken worden<br />

om (in) te leven, worden economische activiteiten o.m. geconcentreerd in plaatsen die deel<br />

uitmaken van de bestaande ruimtelijk-economische structuur van Vlaanderen en krijgen zij op<br />

een structurele én meer creatieve wijze een plaats in de ruimte.<br />

Kwetsbare bronnen van welvaart<br />

In Vlaanderen is de voorbije decennia relatief veel geïnvesteerd in ‘harde’ infrastructuren. Uit<br />

rapporten over de industriële-economische structuur en de competitiviteit van de Vlaamse<br />

economie 8 blijkt dat zich daar een aanzienlijk deel van de industriële activiteiten op geënt<br />

heeft, zoals de grootschalige kapitaalintensieve industrieën als de chemiecluster in de haven<br />

van Antwerpen, de auto-assemblage enz. Het gegeven dat dit soort economische activiteiten<br />

vooral mikt op kostencompetitie maakt deze lange-termijnperspectieven van dergelijke<br />

activiteiten kwetsbaar in Vlaanderen. Innovatie, verankering met kennisinstellingen,<br />

logistieke performantie 9 behoren tot dé mogelijkheden om een belangrijk deel van de<br />

bestaande economische activiteiten in Vlaanderen te behouden.<br />

Uit rapporten van de Nationale Bank e.a. blijkt telkenmale opnieuw het grote economisch<br />

belang van de havens en de luchthaven(s) in Vlaanderen. Verschillende rapporten over het<br />

belang van EDC’s en internationale benchmarks wijzen ook op de koppositie van Vlaanderen<br />

voor logistieke activiteiten. Gezien het hier zeer mobiele investeringen betreft en gelet op de<br />

toenemende congestieverschijnselen en stijgende vastgoedprijzen in bepaalde delen van<br />

Vlaanderen, is waakzaamheid geboden om deze koppositie niet te verspelen.<br />

Uit het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie is gebleken dat naast de ophefmakende<br />

delokalisaties zich nog veel meer herlokalisaties voordoen die zich voor het leeuwendeel op<br />

8 Onderzoeksgroep o.l.v. Prof. L. Sleuwaegen en Prof. K. De Backer<br />

9 Zoals blijkt uit de titel van het 26ste wetenschappelijk economisch congres “Logistiek, laatste front in de<br />

concurrentieslag” waarbij logistiek nog te weinig wordt gezien als een bron van competitieve voordelen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 32


max. 20 km van de vorige locatie situeren en dat ondernemingen gedurende hun levenscyclus<br />

meermaals verhuizen. Deze ruimtelijk-economische dynamiek heeft ten dele te maken met<br />

een vitaal bedrijfsweefsel, maar dit vergt wel dat dergelijke dynamieken worden erkend en<br />

gefaciliteerd. Bovendien mag het beleid inzake vestigingslocaties eigenlijk niet beperkt zijn<br />

tot bedrijventerreinen en economische locaties: het bedrijfsleven zelf zit voor 80% (aantal<br />

bedrijven) in woongebied. Deze bestemming hoeft niet per se een probleem te zijn, maar<br />

bedrijven zelf geven de voorkeur aan een ‘professionele locatie’ (IBM-onderzoek naar<br />

ruimtebehoefteraming) in tegenstelling tot een ‘verweven locatie’. Mits de nodige<br />

inspanningen om rechtszekerheid te creëren en een goede vertaling van de locatie-eisen van<br />

ondernemingen kunnen evenwel heel wat bedrijfshuisvestingsmogelijkheden ook buiten<br />

bedrijventerreinen worden gecreëerd.<br />

Inhalen van de gemiste trein<br />

Zoals overal in Noord-West-Europa hebben zich de voorbije decennia enorme economische<br />

transformaties voorgedaan. Dit heeft geleid tot het ontstaan van verouderde bedrijventerreinen<br />

en brownfields en verloederde stedelijke buurten. Zo leert het Strategisch Plan Ruimtelijke<br />

Economie dat alleen al vanuit het perspectief van bedrijven (gebaseerd op een uitgebreide<br />

enquêtering) voor heel Vlaanderen 22,5% van de locaties/terreinen als verouderd worden<br />

beschouwd, maar nog wel voldoen aan de verwachtingen van bedrijfsleiders, maar dat 4,4%<br />

van de terreinen omwille van de veroudering niet meer voldoet als ‘professionele locatie’. In<br />

de veronderstelling dat de verdeling van de antwoorden evenredig is met de ruimte-inname,<br />

dan is 1750 ha bedrijventerrein aan herinrichting of opwaardering toe (voldoet niet meer<br />

waardoor bedrijven dreigen te verhuizen) en meer dan 10.000 ha is verouderd, maar nog niet<br />

noodzakelijk als problematisch ervaren.<br />

Uit de Steunpunt-rapporten over het concurrentievermogen van de Vlaamse economie en de<br />

buitenlandse aanwezigheid in Vlaanderen blijkt dat Vlaanderen gedeeltelijk de innovatie-trein<br />

gemist heeft. Er is bijgevolg nood aan innovatie en aan de noodzakelijke ondersteunende<br />

projecten die de investeringsaantrekkelijkheid van Vlaanderen verbeteren. Dit vergt<br />

inspanningen voor vele aspecten, zoals onder meer de aanwezigheid van relevante<br />

kennisclusters en de beschikbaarheid van geschikte en goed bereikbare<br />

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden. Tot dusver is slechts beperkt aandacht besteed aan<br />

systematisch onderzoek naar nieuwe locatiefactoren.<br />

Vlaanderen heeft investeringen gemist omwille van tekorten aan bedrijventerreinen. Rekening<br />

houdend met een duurzaam ruimtegebruik en tegen de achtergrond van een relatief sterke<br />

spreiding en verweving van economische activiteiten moet het ruimtelijk-economisch beleid<br />

er voor zorgen dat er continu een voldoende (en gespreid) aanbod is aan kwaliteitsvolle<br />

professionele locaties (goede en bereikbare locatie, goed ingericht en verweven…). Dit om te<br />

voorkomen dat buitenlandse investeerders afhaken, of dat bedrijven verder functioneren op<br />

minder geschikte locaties.<br />

Het voorkomen van verdere tekorten aan bedrijventerreinen vormt dan ook één van de<br />

voornaamste prioriteiten via onder meer het operationaliseren van het principe van de<br />

“ijzeren” of strategische voorraad, met als doel het bevorderen van de snelle en<br />

kwaliteitsvolle ontwikkeling van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen op strategische<br />

locaties alsook het opwaarderen van verouderde bedrijventerreinen en brownfields. Een<br />

inhaalbeweging is nodig en kan onder meer ook starten bij het oplossen van tal van<br />

knelpunten waardoor terreinen (soms al bestemd) niet (snel) ontwikkeld geraken.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 33


Een analyse van de gehele voorraad bedrijventerreinen in de GOM-GIS-inventaris dd.<br />

31.12.2005 en de bestemmingsplannen heeft ruimtelijk relevante categorieën blootgelegd zoals<br />

de terreinen in gebruik door bedrijven en infrastructuur en de beschikbare terreinen (19%).<br />

Over geheel Vlaanderen blijkt meer dan 70% van de bedrijventerreinen gebruikt voor<br />

economische doeleinden uit een gehele voorraad van bijna 47.000 ha. De overige percelen op<br />

bedrijventerreinen (21%) zijn niet of slechts gedeeltelijk in gebruik voor economische<br />

activiteiten. De onderstaande tabel geeft de indeling in ruimtelijke categorieën van de gehele<br />

voorraad op 31.12.2005.<br />

Provincie<br />

Beschikbaar<br />

ruimtelijk<br />

aanbod<br />

Terreinen in<br />

gebruik incl.<br />

infrastructuur<br />

Niet bruikbaar of<br />

slechts gedeeltelijk in<br />

gebruik<br />

Totale voorraad<br />

terreinen<br />

Antwerpen 2538 7918 1214 11670<br />

Vlaams<br />

Brabant 819 3720 797 5336<br />

West-<br />

Vlaanderen 1302 7230 979 9511<br />

Oost-<br />

Vlaanderen 1480 6016 1041 8537<br />

Limburg 2670 8540 389 11599<br />

Totaal 8809 33424 4420 46653<br />

In de tabel bestaat het beschikbaar ruimtelijk aanbod uit de terreinen die onmiddellijk kunnen<br />

worden bebouwd of in gebruik genomen, de terreinen die nog moeten worden uitgerust, en de<br />

percelen die momenteel nog voor een niet-economische activiteit worden gebruikt. Niet alle<br />

percelen kunnen beschikbaar gemaakt worden in de periode <strong>2007</strong>-2012. Vooral de terreinen<br />

waar momenteel nog een andere activiteit wordt uitgeoefend komen zonder bijkomende<br />

inspanningen zeer traag vrij.<br />

Na rekenwerk kan het beschikbaar ruimtelijk aanbod afgeleid worden voor de periode <strong>2007</strong>-<br />

2012:<br />

- Er wordt vanuit gegaan dat de categorieën aanbod (uitgeefbare percelen) en bruto-aanbod<br />

(uit te rusten percelen) beschikbaar zijn in de periode <strong>2007</strong>-2012.<br />

- Er wordt aanvaard dat slechts 10% van de tijdelijk niet realiseerbare bestemde<br />

bedrijfsgronden en 10% van percelen die gedeeltelijk in gebruik zijn, zullen ontwikkeld<br />

worden in de periode <strong>2007</strong>-2012.<br />

- Percelen die volledig in gebruik zijn of ingenomen door infrastructuur, dan wel een<br />

zonevreemd gebruik kennen of fysisch onbruikbaar zijn, worden niet in beschouwing<br />

genomen bij de berekening van het beschikbaar ruimtelijk aanbod.<br />

Bij benadering geeft dit een beschikbaar ruimtelijk aanbod van 4683 ha in de periode <strong>2007</strong>-<br />

2012. Dit beschikbaar ruimtelijk aanbod kent echter een onevenwichtige subregionale<br />

verdeling, waardoor een eenvoudige vraag/aanbod confrontatie op Vlaams niveau niet<br />

aangewezen is. Een confrontatie op subregionaal niveau geeft een adequater beeld.<br />

Wanneer van dit beschikbaar ruimtelijk aanbod de actueel (d.d. 31 december 2005) bouwrijpe<br />

percelen worden afgetrokken, krijgt men een beeld van de beleidsopgave voor de komende<br />

periode wat betreft het uitrusten van terrein en het vermarkten van onbenutte percelen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 34


Concreet, 4.683 ha minus het bouwrijp aanbod van 1.008 ha in heel Vlaanderen, geeft een<br />

beleidsopgave van 3.675 ha voor de komende planningsperiode <strong>2007</strong>-2012.<br />

Om te weten of dit volstaat om ervoor te zorgen dat er in elke subregio een afdoende aanbod<br />

is aan bouwrijpe percelen is dus een confrontatie met de verwachte vraag naar<br />

bedrijventerreinen per subregio noodzakelijk. Momenteel beschikt de Vlaamse overheid enkel<br />

over beleidsmatig aanvaarde vraagramingen op provinciaal niveau op basis van een studie<br />

uitgevoerd door IBM (2004) en niet op een relevanter subregionaal niveau. Op basis van deze<br />

IBM-studie wordt de ruimtebehoefte voor heel Vlaanderen voor de periode 2002-2017<br />

geraamd op 8.109 10 ha, dus pro rata voor de periode 2002-2012, 5.406 ha. Dit cijfer geeft de<br />

globale vraag weer uitgedrukt in netto hectaren (netto uitgeefbare percelen), terwijl ervan<br />

moet uitgegaan worden dat de nieuw bestemde terreinen slechts voor 70% uitgeefbaar zijn<br />

(omwille van infrastructuur en buffers).<br />

Bij wijze van conclusie kan worden gesteld dat deze beleidsopgave van 3.675 ha als een<br />

absoluut minimum moet worden beschouwd omdat de verwachte ruimtebehoefte (5.406 ha)<br />

hoger is dan het beoogd beschikbaar aanbod (4.683 ha) en dat er dus bovenop de<br />

inspanningen voor uitrusting en vermarkting van onbenutte percelen, inspanningen zullen<br />

nodig zijn in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen of remediëren van de<br />

verouderde bedrijventerreinen.<br />

Wat verouderde bedrijventerreinen / brownfields betreft, kunnen volgende gegevens vermeld:<br />

- raming verouderde bedrijventerreinen door <strong>Agentschap</strong> Economie op basis van enquêtes bij<br />

het bedrijfsleven over de toestand van het bedrijventerrein:<br />

Ruimtelijk-economisch onderzoek in Vlaanderen (in het kader van het SPRE) op basis van<br />

een uitgebreide enquêtering bij bedrijven, leert dat voor heel Vlaanderen 22,5% van de<br />

locaties/terreinen als verouderd worden beschouwd, maar nog wel voldoen aan de<br />

verwachtingen van bedrijfsleiders, maar dat 4,4% van de terreinen omwille van de<br />

veroudering niet meer voldoet als ‘professionele locatie’; in de veronderstelling dat de<br />

verdeling van de antwoorden evenredig is met de ruimte-inname, dan is 1750 ha<br />

bedrijventerrein aan herinrichting of opwaardering toe (voldoet niet meer waardoor<br />

bedrijven dreigen te verhuizen) en meer dan 10.000 ha verouderd is, maar nog niet<br />

noodzakelijk als problematisch wordt ervaren.<br />

- raming brownfields door OVAM in 1994: 1500 sites waarvan vele kleine;<br />

- raming van aantal potentiële brownfieldprojectgebieden:<br />

ambtshalve saneringen en herontwikkelingen (OVAM): enkele tientallen in<br />

onderzoeksfase en/of saneringsfase;<br />

overheid als cofinancier van herontwikkeling (PMV): 6 (2006);<br />

inschatting door externe consultant (PWC 2001): 61 brownfieldprojecten met<br />

herontwikkelingspotentieel (totaal > 926 ha) voor provincies Oost-Vlaanderen,<br />

10 Dit cijfer houdt er rekening mee dat de negatieve tewerkstellingsevolutie in bepaalde sectoren (industrie)<br />

mogelijkheden geeft om verouderde terreinen opnieuw op de markt te brengen. Deze negatieve ruimtebehoefte<br />

wordt voor 25% meegeteld in de globale ruimtebehoefteraming, wat als een ambitieus cijfer kan worden<br />

beschouwd.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 35


Vlaams-Brabant en deel van Limburg; minstens 4 (totaal 107 ha) zijn reeds<br />

herontwikkeld; verscheidene projecten lopen momenteel ;<br />

inschatting te verwachten dossiers (aantal dossiers en aantal ha terreinen;<br />

aantal kazernes) voor subsidiëring bij Economie (brownfields en/of verouderde<br />

bedrijventerreinen): het betreft een schatting op basis van voortgang<br />

voorbereidingstrajecten bij al gekende dossiers<br />

<strong>2007</strong> 4 34 ha + Sofinal-site 1<br />

2008 6 > 478 ha 1<br />

2009 1 75<br />

2010 9 > 194 ha<br />

2011<br />

Bron: <strong>Agentschap</strong> Economie<br />

Naast bedrijventerreinen dient eveneens aandacht uit te gaan naar specifieke<br />

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden. Op dit vlak kunnen de volgende gegevens per provincie<br />

worden vermeld:<br />

Aantal en bezettingsgraad bedrijvencentra, multifunctionele gebouwen en innovatie-en<br />

incubatiecentra per provincie:<br />

Provincie Aantal Bezettingsgraagraagraad<br />

Aantal MF Bezettings-<br />

Aantal IIC Bezettings-<br />

BC<br />

West-<br />

7 79% 5 ? 2 90%<br />

Vlaanderen<br />

Oost-<br />

5 70-80% 1 100% 1 68%<br />

Vlaanderen<br />

Antwerpen 7 87% 8 90% 1 95%<br />

Limburg 0 0 1 91% 1 80%<br />

Vlaams- 6 81% 6 87% 3 87%<br />

Brabant<br />

Bron : <strong>Agentschap</strong> Economie<br />

Deze cijfers hebben betrekking op de gesubsidieerde bedrijfsverzamelgebouwen. Gezien er<br />

ook een ruim aanbod aan bedrijfsverzamelgebouwen in privé-handen is, betreft een verdere<br />

subsidiëring vooral modernisering en het specifieke diensten-aanbod, niet zozeer een<br />

bijkomend aantal gebouwen.<br />

Naast het prioritair belang van bedrijfshuisvestingsmogelijkhedenDe voorbije decennia is het<br />

maatschappelijk draagvlak voor een aantal grootschalige economische ontwikkelingen hier en<br />

daar afgebrokkeld. Onder meer door het uitwerken van een gebiedsgericht en geïntegreerd<br />

beleid voor de economische poorten werden de eerste stappen gezet om de grootschalige<br />

economische activiteiten te verzoenen met de woon-en leefomgeving. Verscheidene acties en<br />

maatregelen wachten op verdere realisatie.<br />

Uit bevragingen van bedrijven is ook gebleken dat de ondernemingsvriendelijkheid van<br />

(lokale) overheden op veel punten verbeterd kan worden. Thema’s als lokaal economisch<br />

beleid, het ‘investeren’ om op lange termijn een ondernemingsvriendelijk klimaat te<br />

scheppen, raken stilaan op de beleidsagenda, maar moeten verder ondersteund kunnen<br />

worden.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 36


1.5.) Stedelijke ontwikkeling<br />

Met 3 grote steden (Brussel, Antwerpen, Gent), 11 regionaalstedelijke gebieden (Aalst,<br />

Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en<br />

Turnhout) en 41 kleinstedelijke gebieden vormt Vlaanderen een complex geheel waarbij de<br />

stedelijke centra sterk uitwaaieren in suburbane zones.<br />

Bijna één vierde van de Vlamingen woont in één van de 14 grote of regionale steden. Bijna<br />

30% (exclusief Brussel) van de ondernemingen zijn er gevestigd. Geschat wordt dat 50% van<br />

de Vlaamse bevolking in de invloedssfeer van deze 14 steden leeft.<br />

Ruimtelijk<br />

Door de suburbanisatie zijn de steden in Vlaanderen uitgezaaid. De grenzen tussen stad en<br />

platteland zijn vervaagd. Functies op vlak van cultuur, economie, wonen… zijn verschoven<br />

van oude naar nieuwe verstedelijkte en niet-verstedelijkte gebieden.<br />

Tussen de stedelijke gebieden bestaan onderlinge morfologische en functionele relaties. Door<br />

deze relaties functioneren de stedelijke gebieden niet op zich, maar staan ze in relatie tot<br />

andere gebieden en ontstaan er stedelijke netwerken. De toenemende functionele specialisatie<br />

van steden leidt bovendien tot een versterking van deze netwerken.<br />

Om een proactief stedelijk beleid te kunnen voeren, is een genuanceerder beeld dan dat van de<br />

compacte stad wenselijk, is het wenselijk de realiteit van de uitgezaaide stad en de open<br />

netwerken als uitgangspunt te nemen. We hanteren hierbij het begrip ‘rasterstad’. Het beeld<br />

‘rasterstad’ wil de rastervormige samenhang vatten tussen compacte en minder compacte,<br />

centrale en perifere, bebouwde en open, fysieke, sociale en economische stadsfragmenten en<br />

dit op meerdere schaalniveaus: binnen de stadskernen, tussen delen van de stad en rand,<br />

binnen een ruimer stadsgewestelijk bereik en voor een gebied waarin meerdere steden<br />

optreden.<br />

De stedelijke netwerken hebben belangrijke consequenties voor de inrichting van de<br />

infrastructuur. De toenemende internationalisering en de steeds groter wordende Oost-<br />

Europese markt in het bijzonder speelt een steeds grotere rol in het mobiliteits- en<br />

infrastructuurvraagstuk.<br />

De Vlaamse stedelijke gebieden hebben potenties om hun welvarende positie in Europese<br />

context te behouden en verder uit te bouwen. De centrale ligging midden in het Europese<br />

kerngebied, naast een goed uitgebouwde infrastructuur, maar ook een open economie,<br />

menselijk kapitaal, unieke historische steden en de hoge levensstandaard bieden<br />

perspectieven.<br />

Steden kampen echter ook met een aantal problemen op vlak van economie, mobiliteit en<br />

woon- en leefomgeving die economische groei in de weg staan.<br />

Economie<br />

Door suburbanisatie vestigden de economische activiteiten zich in de banlieu van de<br />

stadsgewesten of op goed bereikbare niet-stedelijke plaatsen (kruispunten, op- en<br />

afrittencomplexen,..). De stadsbinding van bedrijven, of althans met de meest centrale delen<br />

van de stad, is voor vele bedrijvigheden verzwakt. Al is er een uitwaaiering van activiteiten,<br />

toch blijven de agglomeraties van de centrale steden de belangrijkste economische polen en<br />

werkgelegenheidscentra.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 37


Het aspect ruimtegebrek in de stad heeft verschillende dimensies. Bedrijven zitten vast tussen<br />

andere gebouwen en kunnen niet ter plaatse groeien. Er is ook het langdurige beleid op vlak<br />

van ruimtelijke ordening (lage grondprijzen buiten de stad) en de toenemende spreiding die<br />

daarmee gepaard ging. Door de verstrengde milieuwetgeving kunnen heel wat types van<br />

bedrijven onmogelijk nog een binnenstedelijke locatie aanhouden. Op die manier kwam er<br />

een verschraling in het KMO-weefsel in de stad. Daarenboven liggen in de steden ook vrij<br />

omvangrijke terreinen ongebruikt omwille van de bodemvervuiling.<br />

Naast het gebrek aan grote bedrijfruimtes is er in sommige steden ook een grote leegstand van<br />

bedrijven. Bedrijven staan leeg omdat ze niet meer beantwoorden aan hedendaagse eisen,<br />

maar ook het prijzen- en kostenniveau is van belang. Nieuwbouw is vaak goedkoper dan<br />

renovatie. Wanneer toenemende delen van het stedelijk-economisch weefsel verkankeren,<br />

heeft dit uiteraard ook nadelige gevolgen voor de omliggende buurten. Door het wegtrekken<br />

van de koopkracht en de schaalvergroting van de dagdagelijkse actieruimte van vele mensen<br />

verdwijnen bepaalde functies, zoals het wijk- en buurtgericht winkelapparaat.<br />

De verschuiving van economische activiteiten naar de rand heeft ook repercussies voor de<br />

werkgelegenheid. Al is de stad nog het belangrijkste werkgelegenheidscentrum, toch worden<br />

vele arbeidsplaatsen ingenomen door pendelaars, veelal uit de suburbane gordel rond de stad,<br />

terwijl een deel van de eigen, vooral laaggeschoolde inwoners, vanaf de zijlijn moet toekijken<br />

(arbeidsmarktparadox).<br />

De werkloosheidsgraad (aandeel werklozen in de beroepsbevolking) ligt in de centrumsteden<br />

overwegend hoger dan het Vlaamse gemiddelde (8,3 %).Enkel Roeselare (6,9 %) en Brugge<br />

(7.1 %) hebben een werkloosheidsgraad beneden het Vlaams gemiddelde. Genk scoort het<br />

hoogste (16,8 %) gevolgd door Antwerpen (16,0 %) en Gent (13,9 %). Mechelen, Turnhout<br />

en Oostende hebben een werkloosheidsgraad rond 11%. De overige 5 steden Aalst, Hasselt,<br />

Kortrijk, Leuven, Sint-Niklaas hebben een werkloosheidsgraad rond 8% à 10%. (cijfers 2005)<br />

Tabel: Werkloosheidsgraad<br />

2001 2002 2003 2004 2005<br />

Aalst 7,3 8,0 8,9 9,3 9,2<br />

Antwerpen 12,7 13,9 14,8 15,7 16,0<br />

Brugge 6,2 6,5 6,8 7,1 7,1<br />

Genk 11,9 13,9 16,0 17,7 16,8<br />

Gent 11,9 12,6 13,3 13,7 13,9<br />

Hasselt 7,4 8,4 8,9 9,9 10,2<br />

Kortrijk 6,4 7,3 8,2 8,5 8,8<br />

Leuven 6,8 7,7 8,5 8,8 8,8<br />

Mechelen 8,6 9,7 10,6 11,3 11,5<br />

Oostende 10,7 11,1 11,4 11,7 12,2<br />

Roeselare 5,1 5,7 6,1 6,7 6,9<br />

Sint-Niklaas 7,0 7,3 8,4 8,5 8,7<br />

Turnhout 9,1 10,0 10,8 11,3 11,85<br />

Vlaams Gewest 6,3 6,9 7,5 8,0 8,3<br />

Bron: Lokale Statistieken<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 38


Ook het mediaaninkomen (het inkomen van de middelste waarneming na rangschikking<br />

volgens toenemend bedrag) ligt in de meeste centrumsteden (9) in 2003 lager dan het<br />

Vlaams gemiddelde (19.384). Oostende (15.869) en Genk (16.851) hebben het laagste<br />

mediaaninkomen (16.672), gevolgd door Antwerpen en Gent (+ 17.000), Hasselt, Kortrijk,<br />

Mechelen, Roeselare, Turnhout en vervolgens Brugge en Sint-Niklaas. Aalst (21.068) en<br />

vooral Leuven (21.062) scoren boven het Vlaams gemiddelde (cijfers 2003)<br />

Tabel: Mediaaninkomen<br />

2000 2001 2002 2003<br />

Aalst 19.877 20.334 20.732 21.068<br />

Antwerpen 16.777 17.226 17.359 17.504<br />

Brugge 18.655 19.255 19.207 19.419<br />

Genk 16.037 16.603 16.672 16.851<br />

Gent 17.669 18.142 17.472 17.442<br />

Hasselt 19.023 19.053 18.783 18.949<br />

Kortrijk 18.743 19.079 19.175 18.585<br />

Leuven 20.839 21.510 21.789 21.062<br />

Mechelen 17.603 18.165 18.469 18.286<br />

Oostende 17.578 18.092 18.408 15.869<br />

Roeselare 19.312 19.785 19.366 18.372<br />

Sint-Niklaas 18.486 18.763 19.763 19.435<br />

Turnhout 18.424 18.940 19.211 18.071<br />

Vlaams Gewest 19.132 19.667 19.764 19.384<br />

Bron : Lokale statistieken<br />

In de hiernavolgende tabel wordt per stad het aandeel van alleenstaanden voorgesteld met een<br />

fiscaal inkomen beneden de kritische inkomensgrens. Die kritische grans is 60 % van het<br />

mediaaninkomen. De indicator ‘aandeel inkomens van alleenstaanden onder de 60 % van het<br />

mediaan inkomen’ concentreert zich op alleenstaanden omdat dit de potentieel meest<br />

kwetsbare groep is.<br />

In het aanslagjaar 2004 ligt – in de Vlaamse centrumsteden – het aandeel aangiftes beneden<br />

de 60 % inkomensgrens tussen minimum 18 % (Aalst, Oostende) en maximaal 23 à 24 %<br />

(Hasselt, Leuven). In de andere steden schommelt dit rond de 20 % en 21%.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 39


Tabel: Aandeel (%) aangiften van fiscaal alleenstaanden met een inkomen onder de 60<br />

% van het mediaan inkomen van alleenstaanden, t.o.v. alle aangiftes van<br />

alleenstaanden<br />

<br />

Bron: Stadsmonitor<br />

Voor de steden zijn er momenteel nog geen betrouwbare gegevens voorhanden wat betreft de<br />

scholingsgraad. Kijken we naar het aandeel laaggeschoolden onder de niet - werkende<br />

werkzoekenden, dan ligt het aandeel het hoogst in Aalst (59,1 %) en Genk (59,7 %). In de<br />

universiteitsstad Leuven ligt het aandeel (35,2 %) ver beneden de cijfers van de andere steden<br />

(cijfers 2005).<br />

De indicator ‘aandeel laaggeschoolde werkzoekenden’ zegt iets over gelijke kansen op de<br />

arbeidsmarkt. De algemene trend is in quasi iedere stad gelijk: het aandeel laaggeschoolde<br />

werkzoekenden daalt. Dit betekent tegelijk dat het aandeel hoger geschoolde werkzoekenden<br />

toeneemt.<br />

Sinds 2001 stijgt de werkloosheid in absolute aantallen, zowel de algemene werkloosheid als<br />

de werkloosheid van laaggeschoolden. De procentuele stijging van het aantal laaggeschoolde<br />

werkzoekenden is lager dan de procentuele toename van het totaal aantal werkzoekenden.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 40


Tabel: Aandeel (%) laaggeschoolden onder de niet-werkende werkzoekenden<br />

<br />

Bron: Stadsmonitor<br />

Tegenover de hoge werkloosheidsgraad staat dat de werkgelegenheidsgraad in de steden<br />

echter merkelijk hoger ligt dan in Vlaanderen, wat de belangrijke rol aangeeft die steden als<br />

bron voor arbeidsplaatsen spelen. In weerwil van verhuisbewegingen en van de inplanting van<br />

grote bedrijfsvolumes in de rand van de stad, blijven de steden dus de grootste aanbieders van<br />

arbeidsplaatsen. De arbeidsmarktparadox geeft echter aan dat dit gepaard gaat met een hoge<br />

werkloosheid, die in sommige steden bijzonder geconcentreerd is. De arbeidsplaatsen worden<br />

dus ingevuld door mensen die niet in de stad wonen. De ruimtelijke spreiding van bedrijven<br />

verzwakt nog meer de al zwakke positie van werklozen in de steden. Binnen de groep<br />

werklozen valt zeker ook de hoge concentratie van allochtone werknemers op. Dat wijst op<br />

een duidelijke uitsluiting op de arbeidsmarkt, waarvan de gevolgen in steden zichtbaar zijn.<br />

Vanuit sociaal-economisch perspectief kan gesteld worden dat verdere spreiding van<br />

bedrijven naar de rand ongewenst is. Om spreiding tegen te gaan zijn er nog andere<br />

argumenten: de bescherming van de open ruimte, van de natuur, van de agrarische<br />

activiteiten. De spreiding heeft bovendien ook een enorme economische kost (aanleg van<br />

wegen en nutsvoorzieningen). Overigens leidt verdere spreiding tot een onmogelijke situatie<br />

voor openbaar vervoer: de zo gewenste overstap van auto naar openbaar vervoer wordt dan<br />

onmogelijk.<br />

Wat de oprichting van nieuwe bedrijven betreft volgen de steden dezelfde evolutie als het<br />

Vlaamse Gewest. Hoewel er in het Vlaamse Gewest jaar na jaar minder ondernemingen<br />

worden opgericht, liet Vlaanderen over de periode 1998 – 2003, omwille van een sterke<br />

daling in stopzettingen, toch een toename van het aantal actieve ondernemingen optekenen.<br />

Ruimtegebrek en hoge vastgoedprijzen leidden er toe dat de stad zich meer gaat richten op het<br />

aantrekken van kenniseconomie. De aanwezigheid van universiteiten of kennisinstellingen in<br />

de nabijheid van de stad is daarbij belangrijk . Zij vormen een magneet voor ondernemingen<br />

op zoek naar talent. Academisch onderzoek draagt bij tot kenniscreatie, en via het<br />

oversijpelen van deze kennis naar de industrie tot de groei van de regio<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 41


De nieuwe vormen van economische groei (die tot uiting komen in flexibiliteit en<br />

mondialisering) hebben stedelijke gebieden opgenomen in een complex geheel van relaties<br />

tussen steden, Europa en de wereld en tussen de steden onderling. De Vlaamse steden en<br />

regio’s treden in een wereldwijde competitie. Het zorgt voor een differentiatie tussen de<br />

steden, om economisch sterk te staan moeten steden passen in het groter geheel en hun eigen<br />

identiteit versterken.<br />

Naast geografische schaalvergroting is er, tenminste op productieniveau, tegelijkertijd<br />

schaalverkleining waarbij de stad opnieuw een centrale rol speelt. Als kleinere bedrijven<br />

willen participeren in een netwerkeconomie zullen zij zich concentreren op een bepaalde<br />

markt of marktsegment. Dit betekent dat zij moeten samenwerken en zich in elkaars nabijheid<br />

moeten vestigen. De stedelijke ruimte vormt hiertoe een geschikt forum.<br />

Mobiliteit<br />

Vlaanderen beschikt over een uitgebreid en goed uitgebouwd infrastructuurnetwerk (wegen,<br />

spoorwegen, waterwegen, vliegvelden…)<br />

Gezien de sterke ontwikkelingen die zich in de periferie hebben voorgedaan, waren onze<br />

steden tot voor kort iets “om naartoe te gaan”, minder om er te zijn, laat staan te verblijven.<br />

Het wonen suburbaniseert, de distributie – onderhevig aan schaalvergroting en zwerend bij<br />

auto-bereikbaarheid - zoekt dan weer net zichtlocaties op langs invalswegen, kantoren trekken<br />

naar de rand, overheids-instellingen zoals ziekenhuizen en scholen blijven niet achter.<br />

Deze ruimtelijke ontwikkelingen maken de verplaatsingen in en naar de stad niet<br />

eenvoudiger. Integendeel, er ontstaan diverse vervoersstromen die zich uiten in bijvoorbeeld<br />

spits-problemen voor pendelaars maar ook in evenementen-files op andere ogenblikken, in<br />

een diffuus patroon van winkel- en andere verplaatsingen in de “dal-uren”, enz.<br />

Maar de bereikbaarheidsproblemen zijn niet het enige probleem waarmee steden te kampen<br />

hebben. Ook de kwaliteit van de openbare ruimte is in de voorbije decennia gebanaliseerd.<br />

Straten, lanen, pleinen en plekken zijn verworden tot parkeerzones, verkeersaders met zeer<br />

weinig ruimte en kwaliteit voor de bewoner en verblijver. De inhaaloperaties in doortochtprojecten<br />

en de centrumrenovatie van markten en winkelstraten is een tegen-beweging die<br />

echter te beperkt en te traag verloopt.<br />

Emissies van verkeer en vervoer zijn schadelijk voor de gezondheid. In de toekomst zal de<br />

impact van deze vervuiling niet meer onder de mat geveegd kunnen worden. Ook heeft<br />

luchtvervuiling en geluidshinder door het verkeer een impact op de waarde van het onroerend<br />

goed.<br />

Leefkwaliteit<br />

De leefkwaliteit in steden wordt ondermijnd door stedelijke wildgroei, door de ongeordende<br />

uitbreiding van de steden naar het omringende gebied en de suburbanisatie, door<br />

mobiliteitsproblemen, luchtvervuiling, broeikasemissies en slordig gebruik van energie, water<br />

en afval. Door herhaaldelijke inspanningen worden de steden echter terug leefbare plekken.<br />

Een voortdurende zorg voor de leefbaarheid in de steden is noodzakelijk.<br />

Stedelijke en verstedelijkte gebieden hebben een aantal specifieke milieukenmerken. Een van<br />

de meest karakteristieke eigenschappen is de sterk gewijzigde bodem. De bodem is verzegeld<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 42


of vergraven of aangevuld met streekvreemde materialen. De waterhuishouding is ontregeld,<br />

wat gecompenseerd wordt door omvangrijke, kunstmatige in- en uitvoerstromen van water.<br />

De verstening van de steden en de menselijke activiteiten hebben verregaande gevolgen voor<br />

nog andere milieufactoren: drogere bodem en lucht, warmer klimaat…meer neerslag.<br />

Luchtvervuiling en andere vormen van verontreiniging (bodem en watervervuiling, maar ook<br />

geluids- en lichtoverlast) hinderen de leefkwaliteit in de stad .<br />

Binnen de steden is er nood aan goedingerichte publieke ruimte. Het is de ruimte die het de<br />

bewoners en bezoekers van de steden mogelijk maakt zich te verplaatsen, zich te verpozen, te<br />

communiceren, zich cultureel te manifesteren, handel te drijven enz. In de steden is er ook een<br />

gebrek aan groene ruimte. Stedelingen hebben nood aan groen in de woon- en werkomgeving<br />

en aan grotere groenpartijen (parken, stadsbossen, natuurgebieden) op wandelafstand of<br />

fietsafstand<br />

De verschillende groenelementen die in de stad voorkomen zijn vaak geïsoleerde eilandjes.<br />

De ecologische waarde van deze gebieden is laag als ze geïsoleerd zijn, er is nood aan groene<br />

netwerken. Naast de aandacht voor groen, moet er ook aandacht komen voor water. Het<br />

blauwe netwerk kan worden aangelegd door zoveel mogelijk oppervlaktewateren met elkaar<br />

te verbinden.<br />

Sociaal –cultureel<br />

Cultuur in al zijn geledingen is een belangrijk gegeven voor de economische en sociale<br />

ontwikkeling van de steden. Cultuur maakt de stad aantrekkelijk voor werknemers van buiten<br />

de stad, maar versterkt ook de lokale trots en identiteit. Culturele evenementen<br />

(ontmoetingsmogelijkheden) slaan een brug tussen bevolkingsgroepen. Steden zijn per<br />

definitie pluriculturele plekken. Steden hebben een ruim aanbod aan culturele, recreatieve,<br />

toeristische voorzieningen en moeten deze troeven optimaliseren.<br />

Steden hebben veel meer culturele infrastructuur dan de rest van Vlaanderen, al zijn er tussen<br />

steden ook grote verschillen. In veel steden is de afgelopen jaren sterk geïnvesteerd in de<br />

uitbouw van culturele infrastructuur en in de professionalisering van het aanbod.<br />

Het cultureel erfgoed en in het bijzonder het bouwkundig erfgoed is een aantrekker voor<br />

cultuurtoeristen maar ook voor andere recreanten en toeristen. Ook animatie en creativiteit en<br />

informatie hebben een duidelijk stedelijke inkleuring. De broedplaatsfunctie van de stad voor<br />

nieuwe creatieve bedrijfjes is een duidelijke opportuniteit.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 43


1.6.) Economie en milieu<br />

Het is een vaststaand feit dat het totale gebruik van primaire grondstoffen in Vlaanderen<br />

stijgt: tussen 1991 en 2004 kenden het BBP en de Directe Materialen Input (maat voor<br />

gebruik van primaire grondstoffen: import en eigen ontginningen) nagenoeg hetzelfde<br />

stijgende verloop. De DMI per inwoner van het Vlaams Gewest steeg met 15% over de<br />

periode 1995-2003, gaande van 36 naar 42 ton per inwoner. Binnen de EU-15 heeft<br />

België/Luxemburg de hoogste DMI/capita na Finland. Daartegenover staat dat de totale<br />

hoeveelheid afval en emissies die ontstaat bij productie en consumptie in Vlaanderen<br />

losgekoppeld is van de economische groei. De voornaamste redenen voor deze ontkoppeling<br />

zijn de daling van de CO2-uitstoot per eenheid gecreëerde economische welvaart, en de<br />

daling van de productie van dierlijke mest sinds 1998. Het gaat weliswaar om een relatieve<br />

ontkoppeling: de totale hoeveelheid afval en emissies daalt nog steeds niet.<br />

Broeikasgassen zijn verantwoordelijk voor de globale klimaatverandering. In 2004 lag in<br />

Vlaanderen de uitstoot van broeikasgassen nog 3,6% boven het niveau van het referentiejaar<br />

1990, maar wel 0,6 % lager dan in 2003. Voor de Kyoto-doelstelling, die Vlaanderen oplegt<br />

om tegen 2008-2012 de broeikasgasemissies te reduceren met 5,2% t.o.v. 1990, is de<br />

doelafstand nog groot: 9 %.<br />

Minder dan andere economische topregio’s slaagt Vlaanderen er in om ruimte voor natuur te<br />

vrijwaren. Er valt nog vooruitgang te boeken wat het combineren betreft van natuurbehoud<br />

met typische sociale, economische of culturele activiteiten die plaatsgrijpen in verband met de<br />

natuur.<br />

De hoge concentratie aan verontreinigende activiteiten door bevolking, industrie, verkeer en<br />

intensieve landbouw evenals de centrale ligging tussen andere sterk geïndustrialiseerde<br />

regio’s zorgen voor een minder goede luchtkwaliteit in Vlaanderen en voor een belangrijke<br />

bijdrage vanuit Vlaanderen in de omringende regio’s. Het verkeer is daarbij een belangrijke<br />

bron van een groot aantal luchtverontreinigende stoffen. De ruimtelijke verwevenheid van<br />

verkeersinfrastructuren met de leefomgeving en het sterk toegenomen verkeersvolume leiden<br />

ertoe dat de blootstelling van de bevolking aan verkeersgerelateerde vervuiling aanzienlijk is.<br />

Zwevend stof (bv. PM2,5, PM10), stikstofdioxideconcentratie en ozon zijn<br />

verkeersgerelateerde polluenten waarmee ernstige gezondheidseffecten, vooral aandoeningen<br />

van de luchtwegen, geassocieerd worden.<br />

Water is onmisbaar als hulpbron voor de industrie, de landbouw en de drinkwaterproductie –<br />

opmerkelijk hierbij is dat de industrie een aandeel van 48% heeft in het totale waterverbruik<br />

in Vlaanderen (excl. koelwater). Daarnaast heeft water een belangrijke transportfunctie: 14%<br />

van het goederenvervoer in Vlaanderen verloopt via het water en in de komende decennia zal<br />

dit aandeel nog stijgen. Verder levert ook de recreatieve en cultureel-historische waarde van<br />

water economische voordelen op. Tot slot zijn waterrijke natuurgebieden essentieel voor de<br />

biodiversiteit. In Vlaanderen staan de watersystemen al decennialang onder druk door<br />

vervuiling, door overmatig gebruik, door de aantasting van hun natuurlijke eigenschappen<br />

etc., waardoor ook de waarde ervan als economische hulpbron bedreigd wordt. De economie<br />

kan daarnaast ook schade oplopen door een teveel (overstromingen) dan wel een tekort<br />

(verdroging) aan water. Het is dan ook van belang het watersysteem, o.a. in zijn rol als drager<br />

van economische activiteiten, afdoende te beschermen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 44


Wat de verwerking van het afvalwater in overeenkomst met de omvang van de agglomeraties<br />

betreft, is de aansluitingsverplichting, volgend uit de Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater,<br />

voor de agglomeraties groter dan 10.000 IE op datum van 31 december 2005 voor 89%<br />

gerealiseerd. Eind 2005 waren 107 van de 113 te bouwen installaties in gebruik genomen. De<br />

werken aan de overige 6 installaties werden reeds aangevat of worden nog uiterlijk eind 2006<br />

gegund. Op basis van de jaarconcentraties 2005 voldeden alle bestaande installaties aan de<br />

verplichte nutriëntenverwijdering (stikstof en fosfor) met uitzondering van 2 installaties, die<br />

nog niet voldeden aan de stikstofeffluentnorm. De aanpassingswerken aan deze installaties<br />

werden intussen afgerond, zodat beide worden verondersteld vanaf 2006 eveneens te zullen<br />

voldoen aan de stikstofeffluentnorm.<br />

Voor de agglomeraties van 2.000-10.000 IE is de rapportering over de stand van zaken op 31<br />

december.2005 nog in voorbereiding. De meest recente rapportering omvat de stand van<br />

zaken op eind 2003. Toen was de aansluitingsverplichting voor 75% gerealiseerd en waren 59<br />

van de 82 te bouwen installaties in gebruik genomen.<br />

In 2005 is van 17.707 gronden geweten dat ze verontreinigd zijn (er werden reeds 23.449<br />

gronden onderzocht). De doelstellingen uit het MINA-plan 3 (2003-<strong>2007</strong>) dat 30% van de<br />

gronden met potentieel bodembedreigende inrichtingen of activiteiten onderzocht zijn en dat<br />

de sanering van 23% van de gronden met historische bodemverontreiniging minstens is<br />

opgestart, lijken te worden gehaald.<br />

De ondersteuning van eco-technologieën kreeg tot nog toe minder aandacht zoals blijkt uit de<br />

volgende procentuele verdeling van de O&O overheidskredieten over de verschillende<br />

categorieën. Voor 2006 neemt de categorie ‘Milieubescherming en milieuzorg’ ongeveer<br />

1,93 % in van de totale O&O kredieten van de overheid, ‘Productie, distributie en rationeel<br />

gebruik van energie’ slechts 2,07%. Het grootste gedeelte van de kredieten gaat naar niettoepassingsgericht<br />

onderzoek samen met de algemene universiteitenfondsen (46%) gevolgd<br />

door ‘Industriële productie en technologie’ (45%) . Hieronder wordt een overzicht gegeven<br />

van de bestedingen voor de jaren 2003 – 2004 – 2005 – 2006.<br />

Tabel : Procentuele verdeling O&O overheidskredieten over de NABS- codes<br />

Categorie 2003 2004 2005 2006<br />

Milieubescherming en milieuzorg 3,9% 2,08% 1,79% 1,93%<br />

Productie, distributie en rationeel gebruik van energie 0,13% 0,04% 0,03% 2,07%<br />

Niet-toepassingsgericht onderzoek en algemene 48% 46% 46% 46%<br />

universiteitenfondsen<br />

Industriële productie en technologie 39% 45% 46% 45%<br />

Bron : De Speurgids Wetenschap, Technologie en Innovatie van 2003, 2004, 2005 en 2006<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 45


1.7.) Economie en energie<br />

De energie-intensiteit geeft een goed beeld van de energie-afhankelijkheid van de economie.<br />

Deze indicator zet het energieverbruik af tegen het BBP (tegen constante prijzen van 1995).<br />

De energie-intensiteit van de Vlaamse economie lag in 2004 bijna gelijk met het niveau van<br />

1990: +0,1 %. België (223,9) bevindt zich bijna 20% boven het gemiddelde van de eurozone<br />

(188).<br />

In Vlaanderen is de productie van groene stroom in 2004 vertienvoudigd ten opzichte van<br />

1994. Die stijging is vooral te danken aan de stijgende groenestroomproductie door middel<br />

van biomassa, biogas en windturbines. De totale groenestroomproductie in Vlaanderen<br />

bedroeg 627 GWh in 2004, goed voor 1,3 % van de totale netto-elektriciteitsproductie in<br />

Vlaanderen. De komende jaren wordt een verdere stijging verwacht door de ingebruikname<br />

van grote biomassaprojecten en windparken: sinds eind 2004 is de<br />

groenestroomproductiecapaciteit nog verdubbeld en het geïnstalleerd vermogen al gestegen<br />

van 200 MWe naar 446 MWe.<br />

Het aandeel hernieuwbare energie voor België bedroeg in 2003 1,8%. Volgens de Europese<br />

Richtlijn ter bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen moet<br />

België tegen 2010 een aandeel van 6% hernieuwbare energie t.o.v. de totale<br />

elektriciteitsconsumptie halen. Ook voor Vlaanderen geldt deze doelstelling. Een andere vorm<br />

van hernieuwbare energie, biobrandstoffen, werd einde 2005 nog onvoldoende aangesproken<br />

in Vlaanderen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 46


1.8) Samenvattend<br />

Sterkten/opportuniteiten<br />

Economische structuur<br />

welvarende regio<br />

hoge arbeidsproductiviteit<br />

tertialiseringsproces<br />

Internationale oriëntatie<br />

Exportgerichtheid<br />

logistieke draaischijf/kansen tot verdere<br />

ontwikkeling “logistieke dienstverlening”<br />

buitenlandse investeringen<br />

Kenniseconomie/Innovatie<br />

O&O-uitgaven als % van BBRP<br />

O&O uitgaven bedrijven<br />

stijging overheidskredieten O&O<br />

nieuwe gediplomeerden in wiskunde,<br />

wetenschappen en technologie<br />

ICT infrastructuur bedrijven (intranet en<br />

extranet) vergelijkbaar met Europese<br />

koplopers<br />

Zwakten/bedreigingen<br />

ongunstig bevolkingsprofiel<br />

lage werkzaamheidsgraad<br />

belangrijke intra-Vlaamse welvaartsverschillen<br />

lage specialisatie in ‘high en medium<br />

tech’ sectoren<br />

onvoldoende nieuwe buitenlandse<br />

ondernemingen<br />

publieke uitgaven O&O<br />

aantrekkingskracht opleidingen wiskunde,<br />

wetenschappen en technologie<br />

commercialisering O&O inspanningen<br />

evolutie octrooi-activiteit<br />

valorisatie onderzoeksresultaten en<br />

beschikbare kennis<br />

kennistransfer kan nog versterkt worden<br />

o.m. door spin-offs en samenwerkingsverbanden<br />

ICT- infrastructuur bedrijven<br />

(internetgebruik, breedband en websites)<br />

boven EU-gemiddelde maar onder<br />

Prioritair* te ondernemen acties<br />

verhogen werkzaamheidsgraad<br />

verhogen attractiviteit voor buitenlandse<br />

ondernemingen ( o.m. versterking van<br />

logistiek systeem )<br />

bevorderen innovatie en kennistransfer<br />

stimuleren kennsivalorisatie<br />

bevorderen samenwerking kennisinstellingen<br />

en bedrijfsleven<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 50


Ondernemerschap<br />

Europese koplopers<br />

ICT toepassingen door bedrijven boven<br />

EU-gemiddelde maar onder Europese<br />

koplopers<br />

hoog aandeel ondernemers in<br />

beroepsbevolking<br />

veel familiale ondernemingen<br />

intrapreneurship<br />

Ruimte/steden/platteland<br />

goede bereikbaarheid via weg, spoor en<br />

water<br />

gestegen economische oppervlakte<br />

mogelijkheden voor multimodaliteit en<br />

locatiebeleid<br />

grote dichtheid van hoogwaardige<br />

stedelijke omgevingen<br />

verweving en nabijheid van activiteiten<br />

kwalitatieve woonmilieus<br />

gunstige omgevingsfactoren op het<br />

platteland (reservoirfunctie en<br />

lokalisatiefactoren)<br />

sterke interactie steden en platteland<br />

toeristisch/recreatieve mogelijkheden<br />

van steden en regio’s<br />

weinig startende ondernemers<br />

lage oprichtingsquote<br />

lage Total Entrepreneurial Activity-index<br />

relatief laag aandeel jongeren, 45-plussers<br />

en vrouwen die onderneming opstarten<br />

mentaliteit en attitude t.o.v. ondernemerschap<br />

weinig gazellen<br />

onvoldoende kennis van aanbod formeel<br />

risicokapitaal<br />

gebrek aan bedrijventerreinen<br />

veel brownfields en verouderde en<br />

onderbenutte bedrijventerreinen<br />

onvoldoende traditie in bedrijventerreinbeheer<br />

gerichtheid op wegverkeer<br />

tendens tot spreiding van functies, zodat<br />

het draagvlak voor innovatief klimaat<br />

krimpt<br />

stedelijke problematiek:<br />

gebrek aan expansiemogelijkheden,<br />

leegstaande bedrijfsruimten, vervuilde<br />

terreinen<br />

stimuleren starten van onderneming met<br />

aandacht voor specifieke doelgroepen<br />

stimuleren ondernemerszin<br />

begeleiding groeiende ondernemingen<br />

verbeteren kennis van aanbod kapitaal<br />

verhogen kwalitatief aanbod van<br />

bedrijventerreinen/bedrijfshuisvesting<br />

revitalisatie van verouderde bedrijventerreinen<br />

en brownfields<br />

stimuleren bedrijventerreinenbeheer<br />

versterking multimodaliteit<br />

bevorderen economische attractiviteit,<br />

mobiliteit en leefbaarheid in steden<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 48


Economie en milieu<br />

Totale hoeveelheid afval en emissies<br />

losgekoppeld van economische groei<br />

Potentieel voor alternatief transport (spoor,<br />

weg, lucht- en binnenvaart) en de integrale<br />

koppeling met ruimtelijke<br />

ontwikkelingsmogelijkheden<br />

Economie en energie<br />

Aandeel groenestroomproductie<br />

vertienvoudigd tov ‘94<br />

verkeerscongestie<br />

slechte lucht- en milieukwaliteit<br />

gebrek/ slechte kwaliteit openbare ruimtes<br />

suburbanisatiedruk op plattelandsgebieden<br />

bedreigt reservoirfunctie<br />

Totale gebruik primaire grondstoffen stijgt<br />

Doelafstand reductie broeikasgasemissies<br />

veraf<br />

Hoge druk op ruimte voor natuur<br />

Minder goede luchtkwaliteit ten gevolge<br />

van een concentratie aan verontreinigende<br />

activiteiten<br />

Watersystemen onder grote druk<br />

hoog aantal verontreinigde gronden<br />

beperkte stimulering eco-technologieën<br />

Hoge energie-intensiteit van de economie<br />

Klein aandeel milieuvriendelijke<br />

energieproductie<br />

innovatieve ontwikkelingsstrategie welke<br />

plattelandskwaliteiten vrijwaart en<br />

versterkt<br />

verhoging milieu-efficiëntie<br />

versterking aandacht voor ecotechnologieën<br />

stimuleren rationeel energiegebruik en<br />

hernieuwbare energie<br />

* De verschillende prioriteiten worden gelijkwaardig geacht, hetgeen wordt weerspiegeld in de verdeling van de beschikbare financiële middelen<br />

( zie verder );<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 49


BESLUIT - STRATEGISCHE UITDAGINGEN VOOR VLAANDEREN<br />

Uit deze SWOT-analyse blijkt dat Vlaanderen zich in een steeds meer geglobaliseerde<br />

internationale economische context, geplaatst ziet voor een aantal belangrijke problemen en<br />

strategische uitdagingen.<br />

Het concurrentievermogen van de Vlaamse economie neemt af. Het economisch succes<br />

steunde tot dusver in belangrijke mate op de sterke efficiëntie- en productiviteitsgroei. Deze<br />

hoge productiviteit wordt voornamelijk gerealiseerd binnen grote industriële ondernemingen,<br />

die vanuit Vlaanderen de Europese en wereldmarkt bedienen. Daarnaast boden de talrijke<br />

buitenlandse vestigingen Vlaanderen een goede toegang tot de buitenlandse kennis, die<br />

afhankelijk van het absorptievermogen van de (Vlaamse en buitenlandse) ondernemingen<br />

toegepast werd in Vlaanderen 11 .<br />

De mogelijkheden van deze groeistrategie lijken echter stilaan uitgeput. De Vlaamse<br />

economie heeft een relatief smalle basis bestaande uit een beperkte groep van zeer<br />

productieve ondernemingen en hoogopgeleide hardwerkende werknemers. Buitenlandse<br />

ondernemingen vinden Vlaanderen steeds minder aantrekkelijk, juist omwille van het<br />

beperkte potentieel aan productiviteitsgroei in de toekomst (Ernst & Young (2004)). Het<br />

resultaat is dat een aantal buitenlandse ondernemingen hun activiteiten stopzetten in<br />

Vlaanderen, maar ook en belangrijker, dat er slechts weinig buitenlandse ondernemingen<br />

nieuwe activiteiten opzetten in Vlaanderen.<br />

Dit houdt in dat Vlaanderen blijkbaar nog niet ( volledig) de stap heeft gezet van een<br />

efficiëntie-gedreven economie naar een innovatie-gedreven economie, gebaseerd op<br />

creativiteit, ondernemerschap en innovatie. Vlaanderen scoort slecht op ondernemerschap (<br />

creatie van nieuwe ondernemingen, startersquote…) en is minder aanwezig in de<br />

hoogtechnologische, kennisintensieve sectoren welke op wereldvlak precies de sterkste groei<br />

kennen 12 . Tevens kan een verbetering van de ruimtelijk - economische omgevingsfactoren en<br />

het productiemilieu de investeringsaantrekkelijkheid van Vlaanderen verhogen.<br />

Concreet bestaat in Vlaanderen dan ook een belangrijke behoefte aan:<br />

het versterken en verbreden van de innovatiegerichtheid van de Vlaamse economie,<br />

gegeven het toenemend belang ervan als hefboom voor competitiviteit in een globale<br />

economie, o.m. onder de vorm van:<br />

- het meer vertalen van O&O-resultaten in concrete markttoepassingen;<br />

- het betrekken van meer ondernemingen bij de innovatiedynamiek;<br />

het vernieuwen van het Vlaams economisch weefsel en het verhogen van de<br />

ondernemingsdynamiek, op basis van:<br />

- de opstart en doorgroei van ondernemingen;<br />

- het blijven aantrekken van buitenlandse investeringen;<br />

11 “Strategische omgevingsanalyse: uitdagingen voor de toekomst; nood aan een creatief groeimiddel”, FDC<br />

kenniscentrum Nota – september 2005 p 20 - 22<br />

12 idem<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 50


het op punt stellen van het fysisch ondernemingsklimaat met het oog op de blijvende<br />

valorisatie van de centrale ligging van Vlaanderen in de EU-afzetmarkt, gesteund op:<br />

- de beschikbaarheid van ruimte om te ondernemen en de bereikbaarheid<br />

van de economische poorten;<br />

- het blijven ontwikkelen van het netwerk van stedelijke concentraties, in synergie<br />

met de economische ontwikkeling van het platteland;<br />

- het verduurzamen van het productiemilieu en -proces, gezien ook de hoge industriële<br />

activiteit binnen de Vlaamse economie, met o.a. efficiënt ruimtegebruik en het<br />

verhogen van milieu- en energie-efficiëntie;<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 51


2) STRATEGIE<br />

2.1) Strategische hoofddoelstelling<br />

Rekening houdend met de economische en demografische ontwikkelingen (vergrijzing), dient<br />

in Vlaanderen voldoende economische groei te worden verwezenlijkt met het oog op het<br />

behoud en de verhoging van het welvaarts- en welzijnsniveau. Hoofddoelstelling van het<br />

Vlaamse doelstelling 2-<strong>programma</strong> <strong>2007</strong>-2013 is het bevorderen van de verdere<br />

ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio’s, resulterend in<br />

een duurzame economische groei, de creatie van meer en betere tewerkstelling en de<br />

bescherming en verbetering van het leefmilieu.<br />

Deze doelstelling heeft betrekking op heel Vlaanderen. Zodoende zal het cohesiebeleid<br />

bijdragen tot de economische structuurversterking en het verstevigen van de<br />

concurrentiekracht van Vlaanderen. Deze aanpak bevordert tevens de synergie met het<br />

gevoerde Vlaams beleid op de diverse terreinen.<br />

Bij de invulling van de gekozen prioriteiten en de selectie van mogelijke acties, zal wel<br />

rekening worden gehouden met de regiospecifieke kenmerken, meer bepaald bestaande<br />

concrete behoeften en mogelijkheden, waardoor tevens zal worden bijgedragen tot het<br />

verminderen of wegwerken van de interregionale verschillen.<br />

2.2) Strategische invalshoeken<br />

Volgende strategische invalshoeken worden vooropgesteld:<br />

- Coherentie met de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen<br />

- Thematische concentratie<br />

- Additionaliteit met Vlaamse beleidsinitatieven<br />

- Integratie van horizontale/transversale thema’s<br />

2.2.1) Coherentie met de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen<br />

Het Vlaamse doelstelling 2-<strong>programma</strong> <strong>2007</strong>-2013 dient in overeenstemming te zijn met de<br />

beleidsdoelstellingen van de EU. Deze beleidsdoelstellingen werden op Vlaams niveau<br />

doorvertaald. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de samenhang tussen de meest<br />

relevante beleidsdocumenten en het Vlaamse doelstelling 2-<strong>programma</strong>.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 52


LISSABONSTRATEGIE<br />

VLAAMS BELEID<br />

Pact van Vilvoorde 2001<br />

Vlaams Regeerakkoord 2004-2009<br />

Beleidsnota Economie,… 2004-2009<br />

Vlaams Hervormings<strong>programma</strong><br />

Lissabon 2005 -2008<br />

Sociaal-economisch actieplan voor de<br />

toekomst “ Vlaanderen in actie. Een<br />

sociaal-economische impuls voor<br />

Vlaanderen” 2006<br />

Vlaamse Strategie voor Duurzame<br />

ontwikkeling 2006<br />

EUROPEES BELEID<br />

Communautaire Richtsnoeren <strong>2007</strong>-2013<br />

Groenboek voor Ondernemerschap<br />

Actieplan voor Ondernemerschap<br />

Mededeling van de Commissie van 11<br />

maart 2003, "Innovatiebeleid:<br />

actualisering van de aanpak van de<br />

Europese Unie in de context van de<br />

strategie van Lissabon",…<br />

Verordeningen inzake de Europese<br />

Structuurfondsen<strong>2007</strong> – 2013<br />

DOELSTELLING 2-PROGRAMMA VLAANDEREN<br />

<strong>2007</strong>-2013<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 53


Europees beleid<br />

In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010<br />

van Europa de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken die<br />

in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale<br />

samenhang. In juni 2001 werd de economische en sociale pijler van de Lissabonstrategie<br />

aangevuld met een ecologische pijler via een strategie voor duurzame ontwikkeling.<br />

De besluitvorming binnen de Lissabonstrategie wordt omschreven als 'de open<br />

coördinatiemethode'. Lidstaten streven ofwel autonoom, ofwel via de Europese instellingen<br />

gezamenlijk doelstellingen na.<br />

In 2005 werd fors aan de Lissabonstrategie gesleuteld in het kader van de tussentijdse<br />

evaluatie (Mid Term Review). Inhoudelijk wordt de aandacht binnen de Lissabonstrategie<br />

prioritair toegespitst op initiatieven die groei en werkgelegenheid bevorderen, zonder afbreuk<br />

te doen aan het evenwicht tussen de drie pijlers binnen de strategie. Op het gebied van de<br />

uitvoering en de opvolging moeten de lidstaten voortaan een hervormings<strong>programma</strong><br />

opstellen voor een duur van 3 jaar.<br />

Om de Lissabondoelstellingen te realiseren dienen alle passende nationale en communautaire<br />

middelen, inclusief het cohesiebeleid, ingezet te worden. De Communautaire Strategische<br />

Richtsnoeren voor het toekomstig cohesiebeleid in de periode <strong>2007</strong>-2013 stellen dan ook<br />

volgende Lissabon-gerelateerde prioriteiten voorop:<br />

1. uitbouw van Europa en de regio’s tot een meer attractieve plaats om te investeren en te<br />

werken<br />

2. bevorderen van kennis en innovatie als hefboom voor economische groei<br />

3. meer en betere tewerkstelling<br />

Naast bovenstaande prioriteiten wordt het belang onderstreept van het bevorderen van de<br />

territoriale cohesie (stedelijke ontwikkeling en economische diversificatie in rurale gebieden)<br />

en grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking.<br />

De prioritaire beleidsopties om de ambitieuze Lissabondoelstelling te realiseren werden door<br />

de Europese Commissie ook nog verder uitwerkt in onder andere het ‘Groenboek voor<br />

Ondernemerschap in Europa’, het ‘Actieplan voor Ondernemerschap’, Mededeling van de<br />

Commissie van 11 maart 2003, "Innovatiebeleid: actualisering van de aanpak van de<br />

Europese Unie in de context van de strategie van Lissabon",…<br />

<br />

Veel van de bevoegdheidsdomeinen waarover in het kader van de Lissabonstrategie<br />

doelstellingen werden geformuleerd, behoren aan de deelstaten toe. Ook Vlaanderen heeft dus<br />

een opdracht in het licht van de Lissabonstrategie. In april 2000 onderschreef de Vlaamse<br />

Regering de conclusies van de Raad van Lissabon.<br />

Een meer concreet engagement werd in november 2001 verankerd in het Pact van Vilvoorde.<br />

Met dat Pact schreven de Vlaamse Regering en de sociale partners zich expliciet in in de<br />

doelstelling van de Lissabonstrategie om van Europa tegen 2010 de meest competitieve en<br />

dynamische kenniseconomie van de wereld te maken. Het Pact bevat '21 doelstellingen voor<br />

de 21e eeuw'. Net zoals de Lissabonstrategie, heeft het Pact aandacht voor de economische,<br />

sociale en ecologische dimensie van onze samenleving. Bovendien heeft het Pact eveneens<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 54


2010 als streefdatum om de geformuleerde doelstellingen te bereiken. Door de vele parallellen<br />

tussen de doelstellingen van het Pact en de doelstellingen die geformuleerd werden op<br />

Europees niveau in het kader van de Lissabonstrategie, kan het Pact beschouwd worden als<br />

een soort van 'Lissabonstrategie op Vlaamse schaal'. Maatregelen ter aanmoediging van het<br />

ondernemerschap, een betere begeleiding van werkzoekenden, het stimuleren van de creatieve<br />

economie, het bevorderen van groene stroom, permanente vorming of 'levenslang leren',… het<br />

zijn slechts enkele van de talloze initiatieven die de Vlaamse Regering heeft opgestart en die<br />

vanuit Europees perspectief onder de wijde noemer van de Lissabonstrategie vallen.<br />

Aansluitend bij het Pact van Vilvoorde stelde de Vlaamse Regering in haar regeerakkoord<br />

2004-2009 ondermeer het bevorderen van ondernemen en werkgelegenheid als<br />

beleidsprioriteiten voorop. Innovatie schuift de Vlaamse regering naar voor als transversaal<br />

thema, dat alle Vlaamse beleidsdomeinen horizontaal doorsnijdt.<br />

Volgende doelstelling werd geformuleerd:<br />

Vlaanderen moet verder evolueren naar een ondernemende, innoverende, lerende en creatieve<br />

samenleving. De dalende trend van startende en snelgroeiende middelgrote ondernemingen<br />

wordt omgebogen. Inzake de netto-aangroei van het aantal ondernemingen moet Vlaanderen<br />

bij de vijf beste Europese regio’s behoren. Vlaanderen moet één van de aantrekkelijkste<br />

regio’s zijn voor de vestiging en de ontwikkeling van ondernemingsactiviteiten.<br />

In haar beleidsverklaring van september 2005 heeft de Vlaamse Regering bovenstaande<br />

doelstelling verder ingevuld met het oog op de versterking van de economische slagkracht<br />

van Vlaanderen. Ze wenst dit te doen aan de hand van prioriteiten op volgende domeinen:<br />

het ondernemerschap en de bedrijfsinvesteringen bevorderen;<br />

onze economie sneller en diepgaander vernieuwen;<br />

de logistieke troeven die samengaan met onze geografische ligging beter uitbuiten;<br />

meer en betere kansen geven aan alle talenten;<br />

de werkzaamheid verhogen door een betere werking van de arbeidsmarkt.<br />

Elk van deze prioriteiten wordt vervolgens verder geconcretiseerd, zoals aangegeven in<br />

onderstaande tabel:<br />

Prioriteit<br />

1. Ondernemerschap en<br />

bedrijfsinvesteringen<br />

bevorderen<br />

2. Economie sneller en<br />

diepgaander vernieuwen<br />

Maatregel<br />

vereenvoudiging van lasten voor ondernemen en uniek aanspreekpunt voor<br />

bedrijven (Vlaams <strong>Agentschap</strong> <strong>Ondernemen</strong>)<br />

toegang tot financiering voor startende en groeiende ondernemingen<br />

vergemakkelijken<br />

professionalisering bedrijfsvoering KMO’s (ondernemerschapsportefeuille)<br />

eigentijds flankerend beleid voor de versterking van de industriële basis<br />

ontwikkelen van toeristische sector als factor van werk en welvaart<br />

ondersteuning van internationaal ondernemen via FIT<br />

globaal fiscaal pact met gemeenten met oog op bedrijfsvriendelijke<br />

fiscaliteit<br />

verhogen van de overheidsinvesteringen in O&O<br />

behoud en aantrekken van erkende toponderzoekers naar Vlaanderen<br />

(Odysseus en Methusalem-<strong>programma</strong>)<br />

begeleiden van niet-technologische aspecten van innovatie (vb. Flanders<br />

Future)<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 55


3. Logistieke troeven<br />

uitbuiten<br />

4. Meer en betere kansen<br />

geven aan alle talenten<br />

5. De werkzaamheid<br />

verhogen door een betere<br />

werking van de<br />

arbeidsmarkt<br />

investeringen in infrastructuur in havens en in multimodale<br />

hinterlandverbindingen<br />

duurzame ontwikkeling van de internationale luchthaven van Zaventem<br />

(START-<strong>programma</strong>) en de luchthavenregio<br />

investeren in kwaliteit van onderwijs<br />

levenslang leren<br />

uitspelen van talenkennis als economische troef<br />

sluitende aanpak van werklozenbegeleiding<br />

verhogen van werkzaamheid van ouderen<br />

investeren in sociale economie<br />

toegang tot arbeidsmarkt voor jongeren, allochtonen en personen met een<br />

handicap vergemakkelijken<br />

De beleidsnota 2004-2009 van Vlaams Minister voor Economie, <strong>Ondernemen</strong>, Wetenschap,<br />

Innovatie en Buitenlandse Handel gaat uit van 5 krachtlijnen:<br />

1. Vlaanderen kenniseconomie, of Vlaanderen ontwikkelen als een economie gebaseerd op<br />

kennisintensieve activiteiten;<br />

2. Vlaanderen investeringsregio, of Vlaanderen profileren als een competitieve<br />

investeringsregio zowel voor binnenlandse als buitenlandse investeerders<br />

3. Wetenschappen en innovatie, of het Vlaamse kennispotentieel verder uitbouwen en<br />

maximaal aanwenden om de innovatiekracht te versterken<br />

4. <strong>Ondernemen</strong>d Vlaanderen, of het verder ontwikkelen van het ondernemend, innoverend,<br />

lerend en creatief potentieel in Vlaanderen<br />

5. Internationaal ondernemen, of Vlaamse ondernemingen sensibiliseren en ondersteunen<br />

om te internationaliseren.<br />

Gezien haar bevoegdheid voor veel materies die onder de Lissabonstrategie worden geplaatst,<br />

besloot de Vlaamse Regering om een eigen regionaal hervormings<strong>programma</strong> op te stellen dat<br />

als basis diende voor de insteek in het nationaal hervormings<strong>programma</strong>. In dit Vlaams<br />

hervormings<strong>programma</strong> 2005 werden de volgende beleidsprioriteiten vooropgesteld:<br />

- het inzetten op innovatie: het innoveren van de bedrijfsactiviteiten blijft een<br />

hoofdbekommernis om de economie concurrentieel te houden. Vlaanderen streeft daarom<br />

naar een beleid dat O&O en innovatie naar internationale standaarden brengt en blijft<br />

zwaar inzetten op innovatie, ICT, nieuwe technieken, producten en processen. De<br />

Vlaamse regering engageert zich om een groeipad uit te tekenen, zodat de 3%-norm voor<br />

O&O bereikt wordt. Met de implementatie van een nieuw beleidskader voor strategische<br />

onderzoekscentra en competentiepolen moeten de inspanningen van universiteiten en<br />

onderzoeksinstellingen beter aansluiten bij de innovatie-behoeften van het economisch<br />

weefsel. Diverse financieringsinstrumenten moeten de loopbaan van de onderzoeker<br />

versterken en de brain drain tegengaan. Tevens wil de Vlaamse regering met het digitaal<br />

Actieplan Vlaanderen blijvend aansluiting vinden bij de Europese koplopers inzake<br />

informatiemaatschappij.<br />

- het stimuleren van bedrijvigheid met betere regelgeving: de Vlaamse overheid wil<br />

Vlaanderen tot een ondernemende regio laten uitgroeien en hiervoor is de ontwikkeling<br />

van een betere regelgeving voor ondernemingen een noodzakelijke stap. Het<br />

ondernemersklimaat moet meer dienstverlenend en stimulerend worden. De<br />

bedrijfsvriendelijke dienstverlening van de overheid – met een één-loketsysteem en een<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 56


accountmanager voor complexe ondernemingsdossiers – is de kernopdracht van het<br />

Vlaams <strong>Agentschap</strong> <strong>Ondernemen</strong> (VLAO). Bovendien worden administratieve lasten en<br />

kosten verlaagd door reguleringsmanagement (compensatiemaatregelen en<br />

reguleringsimpactanalyse) en het fiscaal pact met de gemeenten.<br />

- het bevorderen van het ondernemerschap: hiervoor wordt gewerkt aan een goede<br />

omkadering voor startende bedrijven en voorwaarden die hen toelaten om te groeien. De<br />

verbeterde toegang tot (risico)kapitaal is een belangrijke opstap (Arkimedes, Vlaams<br />

Innovatiefonds, Winwinlening, waarborgregeling).<br />

- de creatie van een geïntegreerd industriebeleid: men wil dit bereiken door het bijdragen<br />

tot aantrekkelijke randvoorwaarden (ruimte om te ondernemen, bereikbaarheid<br />

garanderen) en door financiële stimuli gericht en efficiënt in te zetten (groeipremie,<br />

ecologiepremie, strategische investeringssteun, ondernemerschapportefeuille).<br />

- het beter rentabiliseren van het open karakter van de Vlaamse economie, door een<br />

economisch beleid dat meer richt op globalisering en mededinging. De opdracht van<br />

Flanders Invest and Trade (FIT), de troeven als investeringsregio te versterken en uit te<br />

spelen, sluit hierbij aan.<br />

- het bevorderen van duurzaamheid: economische groei kan niet duurzaam zijn als ze<br />

niet gepaard gaat met investeringen in een gezond leefmilieu. Het Pact van Vilvoorde<br />

bevestigend, wil de Vlaamse Regering tegen 2010 een verregaande ontkoppeling<br />

realiseren tussen economische groei enerzijds en milieu-impact, materiaal- en<br />

energiegebruik anderzijds. Vlaanderen ontloopt zijn verantwoordelijkheid niet inzake de<br />

reductie van broeikasgasemissies en richt zijn klimaat- en energiebeleid eerst en vooral op<br />

rationaal energieverbruik. Daarnaast streeft de Vlaamse Regering naar een duurzaam<br />

productie -en consumptiebeleid met onder meer een focus op het uitbouwen van een<br />

duurzaam energie- en materialenbeleid, afvalreductie en milieugerichte technologische<br />

innovaties, alsook naar een stopzetting van het verlies aan biodiversiteit én een duurzame<br />

ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen.<br />

Aansluitend bij deze geïntegreerde aanpak, keurde de Vlaamse Regering in juli 2006<br />

eveneens het sociaal-economisch actieplan voor de toekomst “ Vlaanderen in actie. Een<br />

sociaal-economische impuls voor Vlaanderen” goed.<br />

Dit sociaal-economisch actieplan formuleert 6 uitdagingen voor de toekomst ( horizon ligt op<br />

2015 – 2020 ) waarrond projecten en acties worden opgezet ( de vijfde en zesde uitdagingen<br />

zitten verspreid over de andere):<br />

Uitdaging I: Voluit voor elk talent<br />

Dit houdt een maximale inzet in op de kracht van mensen en talenten, zowel in het onderwijs<br />

als op de arbeidsmarkt ( o.m. bevorderen van het levenslang- en levensbreed leren,<br />

brugverbinding tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ontwikkeling van technische en<br />

technologische competenties,…) Dit vormt een belangrijke economische troef en draagt bij<br />

tot een sterkere sociale samenhang.<br />

Uitdaging II:<br />

Onder invloed van de toenemende globalisering moet Vlaanderen meer en meer de overstap<br />

maken naar een innovatiegedreven economie. Daartoe wordt een cultuur van permanente<br />

economische vernieuwing bevorderd, waarbij creatief ondernemerschap en innovatie in alle<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 57


sectoren wordt aangemoedigd ( stimuleren van starters, internationaal ondernemen,<br />

Maatschappelijk verantwoord ondernemen,…).<br />

Uitdaging III:<br />

Dit heeft betrekking op de verdere uitbouw van Vlaanderen als efficiënte logistieke<br />

draaischijf en internationale doorgangspoort, waarbij de kwaliteit van de fysieke omgeving<br />

wordt bewaakt door duurzame infrastructuurinvesteringen, gebaseerd op het duurzaam beheer<br />

van natuurlijke hulpbronnen ( bevorderen van duurzame intermodaliteit, problematiek woonwerkverkeer,<br />

duurzaam energieneleid,….).<br />

Uitdaging IV:<br />

De kwaliteit van de overheid vormt een belangrijke, bepalende factor in de internationale<br />

economische positionering en het concurrentievermogen van een regio. Daarom zal worden<br />

verder gewerkt aan overheidsdiensten die klantvriendelijk en efficiënt zijn en ondernemingen<br />

en organisaties daadwerkelijk ondersteunt.<br />

- Uitdaging V: Méér internationalisering;<br />

- Uitdaging VI: Duurzaamheid benutten als opportuniteit.<br />

Ten slotte werd in juni 2006 de “Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling” (fase 1)<br />

goedgekeurd. De Vlaamse Regering schuift in dit algemeen beleidskader een aantal thema’s<br />

naar voor die prioritair zijn om tot een duurzame ontwikkeling te komen:<br />

1. Armoede en sociale uitsluiting<br />

2. Vergrijzing<br />

3. Klimaatverandering en schone energie<br />

4. Mobiliteit<br />

5. Ruimtelijke ordening<br />

6. Beheer van natuurlijke rijkdommen<br />

7. Volksgezondheid<br />

Horizontale thema’s als gelijke kansen, innovatie en educatie komen binnen (elk van) de<br />

zeven grote thema’s aan bod. Met deze themazetting haakt de Vlaamse overheid ook in op de<br />

thema’s uit de Europese Strategie Duurzame Ontwikkeling.<br />

Deze Vlaamse strategie Duurzame Ontwikkeling vertrekt van een langetermijnvisie, een<br />

langetermijnplanning en langetermijndoelstellingen voor elk van de zeven thema’s. Voor de<br />

doelstellingen gaat de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling uit van bestaande Vlaamse<br />

en internationale engagementen, onder andere het Pact van Vilvoorde, het regeerakkoord,<br />

goedgekeurde plannen en maatregelen zoals het Milieubeleidsplan, het Ruimtelijk<br />

Structuurplan, het Mobiliteitsplan, het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, de VN<br />

Wereldtoppen, enzovoort.<br />

De strategie wil echter meer zijn dan een samenvoeging van bestaande beleidsdocumenten.<br />

De Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling wil enerzijds de brug maken tussen de<br />

doelstellingen van verschillende termijn, en wil anderzijds de doelstellingen van verschillende<br />

beleidsdomeinen beter op elkaar afstemmen. Concrete strategische korte termijn-doelstellingen<br />

vormen een aanzet om de lange termijndoelstellingen te realiseren.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 58


Het Vlaamse doelstelling 2-<strong>programma</strong>, gericht op het bevorderen van de verdere<br />

ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio’s, resulterend in een<br />

duurzame economische groei, de creatie van meer en betere tewerkstelling en de bescherming<br />

en verbetering van het leefmilieu, ligt in zeer belangrijke mate in lijn met het Vlaamse<br />

interne cohesie ) en Europese ( externe cohesie ) beleid.<br />

Dit is ook in overeenstemming met de Commuanutaire Strategische Richtsnoeren van de<br />

Commissie waarin gesteld wordt dat de nationale beleidslijnen systematisch dezelfde<br />

strategische doelstellingen dienen te omvatten zodat zoveel mogelijk middelen worden<br />

aangewend en de concrete maatregelen niet met elkaar in strijd zijn.<br />

Onderstaande tabel geeft het resultaat weer van een coherentie-check van het doelstelling 2 -<br />

<strong>programma</strong> met de belangrijkste Vlaamse beleidskaders:<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 59


Bevorderen kenniseconomie en innovatie<br />

Stimuleren van ondernemerschap<br />

Regeerakkoord Vlaamse regering 2004-2009<br />

Economie sneller en diepgaander vernieuwen:<br />

- verhogen van de overheidsinvesteringen in O&O<br />

- behoud en aantrekken van erkende toponderzoekers<br />

naar Vlaanderen (Odysseus en Methusalem<strong>programma</strong>)<br />

- begeleiden van niet-technologische aspecten van<br />

innovatie<br />

Bevorderen van ondernemerschap en van bedrijfsinvesteringen:<br />

- vereenvoudiging van lasten voor ondernemen en<br />

uniek aanspreekpunt voor bedrijven (Vlaams<br />

<strong>Agentschap</strong> <strong>Ondernemen</strong>)<br />

- toegang tot financiering voor startende en<br />

groeiende ondernemingen vergemakkelijken<br />

- professionalisering van bedrijfsvoering van KMO’s<br />

(ondernemerschapsportefeuille)<br />

- eigentijds flankerend beleid voor de versterking<br />

van de industriële basis<br />

- ontwikkelen van toeristische sector als factor van<br />

werk en welvaart<br />

- ondersteuning van internationaal ondernemen via<br />

FIT<br />

- globaal fiscaal pact met gemeenten met oog op<br />

‘Vlaanderen in actie’. Een sociaal-economische impuls<br />

voor Vlaanderen<br />

Uitdaging 2: Creativiteit, innovatie als cultuur,<br />

ondernemerschap<br />

- Project II.7 Brainport Vlaanderen<br />

- Project II.8 KMO-innovatie-actieplan<br />

- Project II.9 Een intelligent instrumentarium voor<br />

innovatie<br />

- Project II.10 Vlaanderen i-2010: ICT als hefboom<br />

voor innovatie<br />

- Project II.12 Innovatief in welzijn en gezondheid<br />

Uitdaging 2: Creativiteit, innovatie als cultuur,<br />

ondernemerschap<br />

- Project II.1: Meer starters<br />

- Project II.2: Creatieve netwerken:<br />

competentiepolen, strategische onderzoekscentra,<br />

universiteiten<br />

- Project II.3: Internationaal ondernemen<br />

- Project II.4: Toerisme: een sterke economie in<br />

eigen streek<br />

- Project II.5: Maatschappelijk verantwoord<br />

ondernemen<br />

- Project II.6: Sociale vernieuwingsprocessen<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 60


edrijfsvriendelijke fiscaliteit<br />

Verbeteren ruimtelijk-economische omgevingsfactoren Logistieke troeven uitspelen :<br />

- investeringen in infrastructuur in havens en in<br />

multimodale hinterlandverbindingen<br />

- duurzame ontwikkeling van de internationale<br />

luchthaven van Zaventem (START-<strong>programma</strong>) en<br />

de luchthavenregio<br />

Uitdaging 3: Vlaanderen als duurzame poort op Europa<br />

- Project III.1: Logistiek Vlaanderen<br />

- Project III. 2: Havens en maritieme snelwegen<br />

- Project III.3: Strategische uitbouw van onze<br />

luchthavens<br />

- Project III. 4: van woning naar werk naar woning<br />

- Project III.5: De Vlaamse magneet of het<br />

aantrekken van buitenlandse investeerders<br />

- Project III.6: Brussel als poort op Vlaanderen<br />

- Project III.7: Ruimte om te ondernemen en te<br />

werken<br />

- Project III.8: Duurzaam met milieu en natuur,<br />

zuinig met grondstoffen<br />

- Project III. 9: Uitmuntend duurzaam energiebeleid<br />

Bevorderen stedelijke ontwikkeling Uitdaging 2: Creativiteit, innovatie als cultuur,<br />

ondernemerschap<br />

- Project II. 11: Steden en subregio’s als<br />

brandpunten van innovatie<br />

Uitdaging 4: De overheid in actie<br />

- project IV.2: strategische contracten met de 13<br />

centrumsteden<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 61


Wat de externe coherentie betreft, geeft onderstaande tabel aan dat de thematische prioriteiten van het Vlaamse D2-<strong>programma</strong> in lijn liggen met<br />

de Lissabondoelstellingen en de verdere uitwerking ervan, alsook met de krachtlijnen van het Vlaamse hervormings<strong>programma</strong><br />

2005-2008 dat in het kader van de Lissabon mid term review is opgemaakt<br />

Bevorderen kenniseconomie en innovatie<br />

Stimuleren van ondernemerschap<br />

Lissabon-doelstellingen en EU-strategische richtsnoeren<br />

Bevorderen van kennis en innovatie als hefboom voor<br />

economische groei (inclusief ondernemerschap)<br />

- Investeringen in O&O<br />

- ondernemerschap<br />

- Informatiemaatschappij<br />

- Toegang tot kapitaal<br />

Bevorderen van kennis en innovatie als hefboom voor<br />

economische groei (inclusief ondernemerschap)<br />

- Investeringen in O&O<br />

- ondernemerschap<br />

- Informatiemaatschappij<br />

- Toegang tot kapitaal<br />

Vlaams hervormings<strong>programma</strong> 2005-2008 ikv<br />

Lissabon mid term review<br />

Het innoveren van de bedrijfsactiviteiten blijft een<br />

hoofdbekommernis om de economie concurrentieel te<br />

houden.<br />

Vlaanderen streeft daarom naar een beleid dat O&O en<br />

innovatie naar internationale standaarden brengt en<br />

blijft zwaar inzetten op innovatie, ICT, nieuwe<br />

technieken, producten en processen. De Vlaamse<br />

regering engageert zich om een groeipad uit te tekenen,<br />

zodat de 3%-norm voor O&O bereikt wordt.<br />

Tevens wil de Vlaamse regering met het Digitaal<br />

Actieplan Vlaanderen blijvend aansluiting vinden bij de<br />

Europese koplopers inzake informatiemaatschappij.<br />

Het bevorderen van het ondernemerschap: hiervoor<br />

wordt gewerkt aan een goede omkadering voor<br />

startende bedrijven en voorwaarden die hen toelaten om<br />

te groeien.<br />

Het stimuleren van bedrijvigheid met betere<br />

regelgeving: de Vlaamse overheid wil Vlaanderen tot<br />

ene ondernemende regio laten uitgroeien en hiervoor is<br />

de ontwikkeling van een betere regelgeving voor<br />

ondernemingen een noodzakelijke stap. Het<br />

ondernemersklimaat moet meer dienstverlenend en<br />

stimulerend worden.<br />

Het beter rentabiliseren van het open karakter van de<br />

Vlaamse economie, door een economisch beleid dat<br />

zich meer richt op globalisering en mededinging. Het<br />

versterken van de troeven van Vlaanderen als<br />

investeringsregio sluit hierbij aan.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 62


Verbeteren ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />

Uitbouw van Europa en zijn regio’s tot een meer<br />

attractieve plaats om te investeren en te werken<br />

- Transportinfrastructuur als omgevingsfactor<br />

- Synergie tussen milieubescherming en<br />

economische groei<br />

- Energievoorziening en -efficiëntie<br />

De creatie van een geïntegreerd industriebeleid: men<br />

wil dit bereiken door (onder meer) het bijdragen tot<br />

aantrekkelijke randvoorwaarden (ruimte om te<br />

ondernemen, bereikbaarheid garanderen)<br />

Het bevorderen van duurzaamheid: economische groei<br />

kan niet duurzaam zijn als ze niet gepaard gaat met<br />

investeringen in een gezond leefmilieu.<br />

Bevorderen stedelijke ontwikkeling<br />

Uitbouw van Europa en zijn regio’s tot een meer<br />

attractieve plaats om te investeren en te werken<br />

- Transportinfrastructuur als omgevingsfactor<br />

- Synergie tussen milieubescherming en<br />

economische groei<br />

- Energievoorziening en -efficiëntie<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 63


2.2.2) Thematische concentratie<br />

Om een maximaal effect te bereiken zal het cohesiebeleid zich – aansluitend bij de hiervoor<br />

vermelde strategische beleidsvisies - concentreren op een beperkt aantal prioriteiten die de<br />

competitiviteit en attractiviteit van de Vlaamse economie versterken, Vlaanderen uitbouwen<br />

als kennis- en ondernemingsregio, en aandacht hebben voor een evenwichtige en duurzame<br />

ontwikkeling van steden en platteland:<br />

het bevorderen van kenniseconomie en innovatie<br />

het stimuleren van ondernemerschap<br />

het verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />

het bevorderen van de stedelijke ontwikkeling<br />

De keuze van deze prioriteiten is conform het centrale beginsel dat de Commissie vooropstelt,<br />

met name dat concentratie moet worden gewaarborgd door enkel die elementen op te nemen<br />

in het <strong>programma</strong> die kunnen bijdragen aan de agenda voor Europese groei en<br />

werkgelegenheid. Daarbij moet elke regio die combinatie van prioriteiten kiezen die het<br />

grootste comparatief voordeel kan opleveren voor de regio en voor Europa.<br />

Uit de omgevingsanalyse blijkt dat Vlaanderen nog veel groeipotentieel heeft op gebied van<br />

ondernemerschap. De twee fundamentele Europese vraagstukken ‘Hoe het aantal<br />

ondernemers verhogen’ en ‘Hoe meer ondernemingen doen groeien’ zijn in Vlaanderen zeker<br />

van toepassing. Wat betreft innovatie moeten we bewust zijn van de Europese<br />

innovatieparadox. Een vergelijkbaar niveau aan publieke onderzoeksfinanciering leidt in<br />

Europa tot minder valorisatieresultaten en in het verlengde daarvan een kleinere bijdrage aan<br />

de economische groei dan in de Verenigde Staten. De prioriteit innovatie draagt bij tot het<br />

oplossen van deze paradox in Vlaanderen. Een concentratie van cohesiemiddelen op deze<br />

momenteel belangrijke zwakten in de Vlaamse economie is aldus verantwoord. De<br />

succesvolle implementatie van beide voorgaande prioriteiten hangt ook samen met de<br />

kwaliteit van de fysieke omgeving in het Vlaams economisch landschap. De prioriteit inzake<br />

verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren speelt hier op in. Deze prioriteit<br />

is tevens gericht op het valoriseren van de Vlaamse ruimtelijke troeven in Europese context.<br />

De sterke opdeling in operationele doelstellingen en acties binnen deze prioriteit ruimtelijkeconomische<br />

omgevingsfactoren weerspiegelt tegelijk het belang en de verscheidenheid aan<br />

ruimtelijk-economische troeven maar ook de agenda voor een duurzame economische<br />

structuurversterking. Ter verbetering van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />

zullen daarbij zowel infrastructuurwerken als werkingsprojecten geselecteerd kunnen worden.<br />

Om te vermijden dat de sterke opdeling in operationele doelstellingen en acties vooral wat<br />

betreft infrastructuurwerken aanleiding geeft tot een thematische versnippering zal vooraf een<br />

prioriteitenstelling dienen te gebeuren op basis van de bijdrage van elk concreet project aan<br />

een duurzame economische structuurversterking, op basis van een risico-analyse en op basis<br />

van criteria zoals additionaliteit en territoriale cohesie. Deze oefening dient niet alleen te<br />

gebeuren aan de hand van vooraf opgestelde criteria maar ook op basis van de input en het<br />

overleg met de verschillende stakeholders van dit <strong>programma</strong> zoals voorzien bij de<br />

totstandkoming ervan.<br />

Gelet op het feit dat steden groei, innovatie en tewerkstelling creëren in de steden zelf alsook<br />

in de naburige gebieden, kunnen zij beschouwd worden als belangrijke spelers in de regionale<br />

ontwikkeling. De vierde prioriteit dient de reeds aanwezige stedelijke potenties verder te<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 64


helpen uitbouwen en draagt aldus bij tot de hoofddoelstelling van het <strong>programma</strong> én tot het<br />

bevorderen van de territoriale cohesie.<br />

Samenvattend kan gesteld worden dat de voorgestelde prioriteiten rechtstreeks invulling<br />

geven aan de <strong>programma</strong>hoofddoelstelling wat betreft het verhogen van de economische groei<br />

en de tewerkstelling. Binnen deze prioriteiten zullen tevens acties voorzien worden die<br />

invulling geven aan de hoofddoelstelling wat betreft het verbeteren van het milieu.<br />

2.2.3) Additionaliteit met Vlaamse beleidsinitiatieven<br />

Zoals gezegd onder de eerste strategische invalshoek is het Vlaamse doelstelling 2-<br />

<strong>programma</strong> coherent met de Europese en Vlaamse beleidsvisies. Met het oog op de realisatie<br />

van de Lissabondoelstellingen hebben Europa en Vlaanderen een aantal gemeenschappelijke<br />

prioritaire doelstellingen waartoe het Vlaamse <strong>programma</strong> op zijn beurt dient bij te dragen.<br />

Hierbij dient er echter over gewaakt te worden dat de acties gefinancierd via doelstelling 2<br />

complementair en/of additioneel zijn aan de reeds bestaande Vlaamse instrumenten en acties.<br />

Beleidsvisie en beleidsdoelstellingen lopen aldus gelijk, terwijl beleidsinstrumenten en acties<br />

verschillen.<br />

Voor infrastructuurwerken binnen de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren is het<br />

criterium van de additionaliteit sterk bepalend voor de selectie van de projecten. Het criterium<br />

additionaliteit zal daarbij worden toegepast op individuele infrastructuurprojecten (een<br />

welbepaalde ontsluitingsinfrastructuur) en niet op types of categorieën van<br />

infrastructuurwerken (ofwel enkel waterwegen, ofwel enkel spoorwegen, ofwel enkel<br />

overslagmogelijkheden…). De mogelijkheden van infrastructuurwerken binnen de<br />

verschillende operationele doelstellingen acties zijn bijgevolg ook vrij ruim bepaald. Deze<br />

strategie kiest er echter voor om het criterium van additionaliteit te linken aan het oplossen<br />

van knelpunten. Het oplossen van knelpunten is geen absoluut gegeven, maar verwijst naar<br />

het versnellen van de realisatie van projecten door het vergroten van de beschikbare kredieten<br />

(via EFRO-subsidiëring) en/of naar het uit het slop halen of bevorderen van het<br />

besluitvormingsproces indien een doorbraak in een besluitvormingsproces afhankelijk is van<br />

financiële verdeelsleutels tussen actoren en/of verschillende uitvoeringsmogelijkheden met<br />

een verschillende financiële impact.<br />

Onderstaande (niet-exhaustieve) voorbeelden geven aan hoe het criterium additionaliteit kan<br />

toegepast worden op diverse types van projecten:<br />

- nieuwe projecten die kunnen bogen op een gunstige maatschappelijke kosten-batenanalyse<br />

maar waarbij de projectuitvoerder(s) aarzelt/aarzelen omwille van de<br />

onzekerheid over of ontbreken van eigen financiële baten;<br />

- projecten waarvoor meerdere uitvoeringsalternatieven worden aangereikt omwille van<br />

strategisch-economische redenen, de milieueffectbeoordeling, de mobiliteitseffectbeoordeling…<br />

- projecten waarvoor geen of slechts een beperkte reguliere subsidiëring bestaat en<br />

waarbij de projectuitvoerders moeten gaan shoppen bij de verschillende relevante<br />

belanghebbenden; het kan hierbij ook gaan om projecten die buiten het<br />

toepassingsgebied van een reguliere subsidiëring of bevoegde overheidsinstantie<br />

vallen.<br />

De complexe en subregionaal verschillende institutionele context maakt dat de rolverdeling<br />

en financiële slagkracht van de relevante actoren in Vlaanderen verschillen. Ook met dit<br />

aspect zal bij de beoordeling van de additionaliteit dienen rekening gehouden te worden.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 65


Tijdens de <strong>programma</strong>periode <strong>2007</strong>-2013 kunnen via het EFRO succesvolle beëindigde<br />

Vlaamse initiatieven gecontinueerd worden of nieuwe complementaire acties of subacties<br />

gefinancierd worden.<br />

2.2.4) Integratie van transversale thema’s<br />

Naast de thematische concentratie op vier prioriteiten, worden eveneens volgende transversale<br />

thema’s in het <strong>programma</strong> geïntegreerd:<br />

ruimtelijke dimensie<br />

duurzame ontwikkeling en milieu<br />

interregionale samenwerking<br />

gelijke kansen<br />

Binnen de prioriteiten innovatie, ondernemerschap en omgevingsfactoren zal daarenboven<br />

eveneens specifieke aandacht worden geschonken aan de duurzame economische<br />

ontwikkeling van het platteland.<br />

Ruimtelijke dimensie<br />

Als sterk verstedelijkte omgeving is het aangewezen om in Vlaanderen bij de<br />

tenuitvoerlegging van de verschillende prioriteiten bijzondere aandacht te besteden aan de<br />

ruimtelijke of territoriale dimensie van het regionale ontwikkelingsbeleid. Om de<br />

aantrekkelijkheid van Vlaanderen voor investeringen, groei en innovatie, wonen, werken,<br />

toerisme, enz… te bewaren en te versterken is het van belang ruimte voor bedrijvigheid te<br />

ontwikkelen op basis van de ruimtelijke structuur en principes zoals weergegeven in het<br />

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de ruimtelijke troeven van Vlaanderen te valoriseren.<br />

Het hanteren van ruimtelijke kwaliteit en draagkracht van de ruimte vereist hierbij een<br />

gebiedsgerichte aanpak.<br />

Gelet op de steeds toenemende druk op de ruimte in een dichtbevolkte regio als Vlaanderen,<br />

is het essentieel dat men bij de tenuitvoerlegging van het <strong>programma</strong> focust op kwalitatieve<br />

vormen van hergebruik van ruimte, op multifunctioneel en meervoudig ruimtegebruik en op<br />

verweving van activiteiten. Hierbinnen gaat speciale aandacht uit naar thema’s die een<br />

kwalitatief ennduurzaam ruimtelijk beleid schragen zoals inzetten op vernieuwingsprojecten<br />

en valorisatie van leegstaande/verwaarloosde bedrijfsruimte, het streven naar<br />

o.m.herontwikkeling van brownfields, het streven naar een gericht locatiebeleid, het<br />

versterken van bestaande multifunctionele plekken ( bijv. flexibele woon- en werklocaties ) en<br />

het erkennen van verweving van landbouw, natuur en ruimte voor water op het platteland en<br />

het integreren van mobiliteitsvisies met potentiële ruimtelijke ontwikkelingsgebieden.<br />

Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen maximaal geënt te worden op de structurerende<br />

elementen in de ruimte (conform de ambities en principes van het Ruimtelijk Structuurplan<br />

Vlaanderen). Op die manier wordt een duurzame ruimtelijke ontwikkeling nagestreefd en<br />

wordt een concrete invulling gegeven aan ruimtelijke kwaliteit en draagkracht. Hiermee<br />

sluiten we aan bij het concept ‘territoriale cohesie’ dat expliciet aan bod komt in de<br />

Communautaire Strategische Richtsnoeren en het begrip economische en sociale cohesie<br />

overstijgt.<br />

Gelet op de het vigerende ruimtelijke kader (RSV) en de diversiteit aan ruimtelijkeconomische<br />

troeven, is het aannemelijk dat bij het afwegen van het belang van<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 66


infrastructuurwerken rekening gehouden wordt met deze subregionale economische context.<br />

Concreet betekent dit dat niet enkel projecten ter versterking van de economische poorten –<br />

met een belang dat de subregio ver overstijgt – in aanmerking komen, maar ook<br />

infrastructuuringrepen met een minder grote impact maar waarbij die infrastructuren geënt<br />

zijn op de versterking van de specifieke ruimtelijk-economische omgeving in een<br />

welbepaalde subregio en zodoende ook aantoonbaar kunnen bijdragen aan de versterking van<br />

de attractiviteit van heel Vlaanderen. Zo is het van belang om in elke regio in Vlaanderen over<br />

een ijzeren voorraad aan bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te kunnen beschikken voor<br />

diverse types van economische activiteiten om de weglek van investeringen naar het<br />

buitenland te vermijden.<br />

Duurzame ontwikkeling en milieu<br />

Menselijke activiteiten beïnvloeden ons milieu in negatieve zin. Vervoer, industrie en de<br />

exponentieel toegenomen consumptie zijn allemaal bronnen van vervuiling. Daarom is het<br />

essentieel om milieuoverwegingen in het beleid te integreren. Het Verdrag van Amsterdam<br />

voorziet in de integratie van het milieubeginsel in de verschillende beleidstakken van de<br />

Europese Unie. Het uiteindelijke doel is een duurzame ontwikkeling tot stand te brengen, dat<br />

wil zeggen er voor zorgen dat de huidige groei de groeimogelijkheden voor toekomstige<br />

generaties niet in het gedrang brengt.<br />

De Europese Raad van Göteborg heeft een strategie voor duurzame ontwikkeling van de<br />

Europese Unie aangenomen en een milieupijler toegevoegd aan de strategie van Lissabon (die<br />

tot dan slechts betrekking had op de sociale en economische dimensie).<br />

Ook het Vlaamse doelstelling 2-<strong>programma</strong> streeft een duurzame ontwikkeling na, met<br />

aandacht voor de drie verschillende pijlers. Daartoe werd de pijler milieu opgenomen in de<br />

strategische hoofddoelstelling van het <strong>programma</strong>. Concreet zal milieu geen afzonderlijke<br />

prioriteit binnen het <strong>programma</strong> zijn, maar zullen de acties binnen de andere prioriteiten<br />

maximaal dienen bij te dragen aan de milieupijler.<br />

Binnen de prioriteit Innovatie zal bijvoorbeeld eco-innovatie gestimuleerd worden bij de<br />

verschillende doelgroepen. Binnen de prioriteit Ondernemerschap is het concept van<br />

Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong>, zijnde het vrijwillig opnemen van economische,<br />

milieu- en sociale overwegingen in de bedrijfsvoering, een specifieke horizontale invalshoek.<br />

Binnen de prioriteit Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren dragen verschillende<br />

elementen bij tot een duurzame ontwikkeling. Aandacht gaat onder meer uit naar de<br />

herontwikkeling van brownfields, de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen,<br />

verweving van functies, etc., binnen het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen als algemeen<br />

kader voor het ruimtelijk-economisch beleid. Binnen de prioriteit Stedelijke Ontwikkeling is<br />

het verhogen van de leefkwaliteit van de steden als één van de vier actieterreinen opgenomen.<br />

Tevens zal het kader voor de projectselectie ervoor instaan dat eventuele negatieve milieueffecten<br />

vermeden, of indien er geen andere mogelijkheid bestaat, beperkt en gecompenseerd<br />

worden. In het bijzonder de luchtkwaliteit, water, natuur en biodiversiteit mogen geen<br />

teruggang ondervinden van de uitvoering van het OP; CO2 neutraliteit is een uitgangspunt<br />

voor de beoordeling van de projecten. Behoudens het selectiekader zal het monitoring- en<br />

evaluatiemechanisme (zie paragraaf 4.7) de uitwerking op het milieu in kaart brengen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 67


Interregionale samenwerking<br />

Met het oog op het versterken van de doeltreffendheid van het gevoerde regionaal beleid,<br />

kunnen in het kader van dit <strong>programma</strong>, op basis van art. 37.6b van Verordening 1083/2006,<br />

tevens acties voor interregionale samenwerking worden ondernomen, complementair aan<br />

mogelijke initiatieven op dit vlak in het kader van doelstelling 3. Hiertoe wordt binnen elke<br />

prioriteit een ( beperkt )specifiek budget voorzien.<br />

De beoogde acties zullen worden ondernomen met ten minste één regio van een andere<br />

lidstaat en zullen gericht zijn op het uitwisselen van informatie en ervaringen en de overdracht<br />

van best practises, direct verbonden met de geselecteerde prioriteiten binnen het operationeel<br />

<strong>programma</strong>: stimuleren van kenniseconomie en innovatie, bevorderen van het<br />

ondernemerschap, verbeteren van de ruimtelijk-economische factoren en het bevorderen van<br />

de stedelijke ontwikkeling.<br />

Promotoren kunnen zelf aangeven internationale samenwerkingsacties, gelinkt aan hun<br />

project, te willen ondernemen. Daarnaast kunnen ook door het <strong>programma</strong>secretariaat<br />

opportuniteiten worden benut door afstemming met gelijkaardige projecten in andere EUregio’s,<br />

bijvoorbeeld door ervaringsuitwisseling tussen deelnemers aan innovatie-acties.<br />

De acties kunnen op verschillende manieren worden uitgevoerd. Naargelang actoren<br />

betrokken zijn bij een specifiek thema of een bepaald type project, kunnen ze deel uitmaken<br />

van 'thematische'of 'projectgebonden'interregionale samenwerkingsnetwerken. Hierbij kan<br />

o.m. worden voortgebouwd op een aantal initiatieven uit de lopende <strong>programma</strong>periode<br />

2000 - 2006 in het kader van INTERACT/INTERREG III C en URBACT / URBAN II.<br />

Thematische netwerken zijn eerder grootschalig en verschaffen een gemeenschappelijk<br />

platform voor informatie - uitwisseling met het oog op verspreiding en integreren van kennis<br />

met betrekking tot de 4 thematische prioriteiten. In een thematisch netwerk kan ook<br />

structureel worden samengewerkt met een aantal uitvoerende instanties op gebied van één of<br />

meer thema's die van gemeenschappelijk belang zijn. Kleinschaliger projectnetwerken kunnen<br />

projectuitvoerders in Vlaanderen met promotoren uit andere regio's binnen de Europese Unie<br />

in contact brengen en fungeren eerder als een doorgeefluik van goede praktijkvoorbeelden om<br />

projectresultaten op ruimere schaal te verspreiden.<br />

Voor deze acties zullen binnen het OP geen middelen uit doelstelling 3 “Europese Territoriale<br />

Samenwerking” worden ingezet. Er zal gepaste monitoring worden voorzien om dubbelfinanciering<br />

uit te sluiten.<br />

Gelijke kansen<br />

Het thema ‘gelijke kansen’ is sinds het Verdrag van Amsterdam één van de<br />

beleidsdoelstellingen van de Europese Unie. Met gelijke kansen wordt een algemeen beginsel<br />

bedoeld, waarvan het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en de gelijkheid van<br />

mannen en vrouwen de twee belangrijkste onderdelen vormen.<br />

Om het nastreven van “gelijke kansen” in het Vlaamse EFRO-<strong>programma</strong> maximaal te<br />

garanderen, zal dit uitgangspunt worden opgenomen in de criteria die zullen gehanteerd<br />

worden voor de beoordeling van de concrete acties binnen de verschillende prioriteiten.<br />

Daartoe zullen alle projectindieners worden verzocht de eventuele impact van hun project op<br />

het vlak van “gelijke kansen” te verduidelijk<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 68


3) THEMATISCHE PRIORITEITEN<br />

3.1) Prioriteit Kenniseconomie en Innovatie<br />

3.1.1) Strategie<br />

Investeren in kennis en innovatie in de meest brede zin, technologische en niettechnologische,<br />

is noodzakelijk om de Vlaamse kenniseconomie verder uit te bouwen en<br />

aldus duurzame groei en werkgelegenheidscreatie te verzekeren. Dit Vlaams <strong>programma</strong><br />

vormt een hefboom om de kenniseconomie en de innovatiesprong over de verschillende<br />

beleidsdomeinen heen te realiseren.<br />

De transfer van kennis en haar valorisatie vormen moeilijke en te optimaliseren schakels in de<br />

ontwikkeling van de kenniseconomie in Vlaanderen. Er is hoogwaardige kennis aanwezig bij<br />

verschillende actoren in Vlaanderen. Overdracht naar en afstemming tussen actoren in de<br />

Vlaamse kenniseconomie is noodzakelijk. De aanwezige kennis dient gevaloriseerd te worden<br />

in economische activiteiten en maatschappelijke toepassingen.<br />

De strategische doelstelling van de prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ van het Vlaams<br />

<strong>programma</strong> <strong>2007</strong>-2013 kan als volgt geformuleerd worden :<br />

“Stimuleren van de kennistransfer en de valorisatie van kennis in economische activiteiten en<br />

maatschappelijke toepassingen”<br />

Deze strategische doelstelling wordt vertaald in zes operationele doelstellingen:<br />

Operationele doelstelling 1: Sensibilisering<br />

Operationele doelstelling 2: Begeleiding<br />

Operationele doelstelling 3: Samenwerking<br />

Operationele doelstelling 4: Internationalisering<br />

Operationele doelstelling 5: Vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie<br />

Operationele doelstelling 6: Innovatie van de plattelandseconomie<br />

De gecombineerde resultaten van de operationele doelstellingen dragen bij tot de strategische<br />

doelstelling ‘optimalisering van de kennistransfer en verhoging van de economische en<br />

maatschappelijke valorisatie van het Vlaams kennispotentieel.’ Via een mix van initiatieven<br />

beoogt het Vlaams <strong>programma</strong> een toename van het kennisbewustzijn en -potentieel van<br />

ondernemingen, non-profitactoren en overheden. Dit dient te resulteren in meer nieuwe en<br />

vernieuwende producten, processen en diensten, in een grotere economische en<br />

maatschappelijke toegevoegde waarde en in een belangrijkere internationale valorisatie van<br />

de Vlaamse kennis.<br />

Deze vijf operationele doelstellingen sluiten aan bij de Europese en Vlaamse<br />

beleidsdoelstellingen inzake kenniseconomie en innovatie en spelen specifiek in op een aantal<br />

uitdagingen vervat in de analyse.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 69


Voor de invulling van de operationele doelstellingen worden vier strategische invalshoeken<br />

gedefinieerd:<br />

Creativiteit als motor<br />

Een horizontale geïntegreerde aanpak<br />

Betrekken van profit en non-profit<br />

Werken aan systeeminnovatie<br />

Creativiteit als motor<br />

Creativiteit stelt Vlaanderen in staat te blijven concurreren met landen en regio’s die in de<br />

mondiale economie een voordeel hebben in termen van lagere kosten. Niet in alle sectoren in<br />

Vlaanderen is creativiteit van even groot belang. Creativiteit zal echter in alle sectoren relatief<br />

meer belangrijk worden wanneer Vlaanderen verdere stappen zet in de ontwikkeling van een<br />

kenniseconomie.<br />

Creativiteit dient ruimer opgevat te worden dan ideeën gerelateerd aan technologische en<br />

O&O-investeringen. Creativiteit benadrukt het belang van zowel technologische als niettechnologische<br />

ideeën.<br />

Innovatie en ook ondernemerschap kunnen pas ten volle tot uiting komen, indien zij<br />

gebaseerd zijn op voldoende creativiteit die voorziet in een constante stroom van goede<br />

ideeën. Maar ook omgekeerd, creativiteit zonder innovatie en ondernemerschap die onder<br />

andere zorgen voor afstemming met de (markt)realiteit, mondt niet noodzakelijkerwijze uit in<br />

economische groei. Niet alle ideeën en kennis kunnen immers in economische en<br />

maatschappelijke waarde vertaald worden.<br />

Doorheen de prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ vormt creativiteit een horizontaal<br />

aandachtspunt.<br />

Een horizontale geïntegreerde aanpak<br />

Innovatie vormt een determinant voor het concurrentievermogen in de kenniseconomie. De<br />

Vlaamse innovatiekansen worden niet enkel bepaald door initiatieven in het beleidsdomein<br />

Economie, Wetenschap en Innovatie. De innovatie-omgeving wordt immers niet enkel<br />

beïnvloed door het economische beleid of het beleid inzake innovatie, maar ook onder meer<br />

door de domeinen onderwijs, werk, ruimtelijke ordening en milieu. Net omdat innovatie zo<br />

belangrijk en alomtegenwoordig is in de kenniseconomie dient er gestreefd te worden naar het<br />

meer centraal stellen van innovatie in andere beleidsdomeinen, naar de integratie van het<br />

innovatieconcept in andere beleidsdomeinen. Door het plaatsen van innovatie op de agenda<br />

van andere beleidsdomeinen krijgt innovatie trouwens meer dan een economische finaliteit.<br />

Innovatiebeleid kan op deze manier een bijdrage leveren aan behoeften in de samenleving<br />

zoals onderwijs, mobiliteit, zorg, welzijn en duurzame ontwikkeling. In een horizontale<br />

geïntegreerde aanpak wordt innovatie dus niet enkel bekeken als een economisch proces maar<br />

integendeel als een proces dat de hele maatschappij doordringt, wat een noodzakelijke<br />

voorwaarde is om economisch succesvol te zijn.<br />

Deze horizontale geïntegreerde aanpak beoogt samenwerking en synergie tussen verschillende<br />

beleidsdomeinen en vergt interdisciplinair werken, coördinatie, visie en het identificeren en<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 70


etrekken van de relevante stakeholders. De ontwikkeling van vraaggerichte instrumenten,<br />

zoals innovatief uitbesteden van overheidsinstellingen, neemt een centrale plaats in.<br />

De prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ sluit met deze horizontale geïntegreerde aanpak<br />

aan bij de Lissabonstrategie. Ook de Europese Unie werkt met innovatie als belangrijke<br />

hefboom over structuren, beleidsdomeinen en -niveaus heen om van Europa de meest<br />

competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken.<br />

Betrekken van profit en non-profit<br />

Innovatie is primair een zaak van ondernemingen. De groei en het concurrentievermogen van<br />

de Vlaamse ondernemingen in de industrie en diensten hangen af van het vermogen zich snel<br />

aan te passen aan veranderingen en hun kennis- en innovatiepotentieel te exploiteren. Dit<br />

geldt voor alle ondernemingen maar in het bijzonder voor de KMO’s. De Vlaamse<br />

ondernemingen kunnen door het valoriseren van kennis een aanzienlijke toegevoegde waarde<br />

creëren en daarmee de innovatiekracht van Vlaanderen versterken. Het vernieuwen van het<br />

economisch weefsel, in het bijzonder de KMO’s is bijgevolg noodzakelijk om de Vlaamse<br />

economie concurrentieel te houden.<br />

Niet enkel voor de bedrijfswereld maar ook voor organisaties en instellingen in de nonprofitsector<br />

vormt investeren in kennis en innovatie een noodzaak. De non-profit wordt<br />

immers geconfronteerd met steeds complexere eisen en behoeften in de samenleving. Zo<br />

vormt de oprukkende vergrijzing die samenvalt met de versnelling van het economisch leven<br />

(de zgn. sandwichgeneratie) een belangrijke uitdaging. Er ontstaat immers een enorme druk<br />

op de collectieve voorzieningen (welzijn, zorg en cultuur). Van deze collectieve<br />

voorzieningen wordt meer en meer flexibiliteit geëist. Innovatie kan hierop een antwoord<br />

bieden.<br />

Het innoveren van de non-profitsector vormt een noodzakelijke voorwaarde om de<br />

competitiviteit en concurrentiekracht van Vlaanderen te verzekeren en te versterken. Hoe<br />

efficiënter en economisch gezonder de non-profitsector, hoe beter het kader waarbinnen de<br />

Vlaamse (kennis)economie zich verder kan ontwikkelen. De non-profitsector vormt tot nu toe<br />

een quasi onontgonnen innovatieterrein. Dit geldt voor alle deelsectoren zoals cultuur, zorg,<br />

welzijn en sociale economie. Een cultuur van innovatie en creativiteit dient dus zowel in het<br />

bedrijfsleven als bij non-profit instellingen verder gestimuleerd te worden.<br />

De prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ richt zich op actoren uit de profit en de nonprofit<br />

sector. De verhoging van het kennisbewustzijn en de optimalisering van de<br />

kennistransfer is noodzakelijk om de in Vlaanderen aanwezige kennis om te zetten in<br />

toegevoegde waarde voor economie en samenleving. De interactie tussen profit en non-profit<br />

vormt een specifiek aandachtspunt.<br />

Werken aan systeeminnovatie<br />

In het licht van de strategische hoofddoelstelling van dit Operationele Programma, namelijk<br />

‘het bevorderen van de verdere ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest<br />

competitieve regio’s, resulterend in een duurzame economische groei, de creatie van meer én<br />

betere tewerkstelling en de bescherming en verbetering van het leefmilieu’, zal een duurzame<br />

ontwikkeling ook binnen deze prioriteit het uitgangspunt zijn.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 71


Om duurzame ontwikkeling te stimuleren en daarin vooruitgang te boeken, is er niet alleen<br />

nood aan technologische innovaties op korte termijn, maar tevens aan systeeminnovatie op<br />

lange termijn. Er zijn heel wat factoren die de ontwikkeling en de invoering van radicale<br />

innovaties belemmeren en ervoor zorgen dat de technologische ontwikkeling vaak binnen het<br />

bestaande technologische regime blijft. Voor het oplossen van o.m. grote of hardnekkige<br />

milieuproblemen zijn echter fundamentelere vernieuwingen nodig.<br />

Systeeminnovatie neemt in vele gevallen de vorm aan van een langlopend maatschappelijk<br />

transformatieproces met technologische, economische en institutionele veranderingen. De<br />

periode waarin een dergelijke transformatie tot stand komt, wordt een transitie genoemd. Een<br />

transitie is met andere woorden een maatschappelijk structurele verandering richting<br />

duurzaamheid. Deze behelst zowel ‘harde’ vernieuwingen zoals technologische vernieuwing<br />

of vernieuwing van productieprocessen, als ‘zachte’ verniewingen zoals institutionele en<br />

politiek-bestuurlijke vernieuwingen. Een transitie vraagt met andere woorden om vernieuwing<br />

op verschillende niveaus. Vermits bestaande grenzen, verhoudingen en instellingen<br />

doorbroken moeten worden, zijn transities een kader waarin en waarnaar gewerkt moet<br />

worden vanuit een langetermijnperspectief.<br />

3.1.2) Operationele doelstellingen<br />

OPERATIONELE DOELSTELLING 1: SENSIBILISERING<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

In de kenniseconomie vormt kennis de basis voor competitiviteit. Via sensibiliseringsacties<br />

naar het belang van de factor “kennis” wordt een toename van het kennisbewustzijn bij profit<br />

en non-profit beoogd.<br />

Kennisbewustzijn is inherent verbonden met het groeiende belang van ‘open innoveren’ in de<br />

kenniseconomie. Open innovatie veronderstelt de combinatie van interne en externe bronnen<br />

van kennis bij de ontwikkeling van nieuwe of vernieuwende producten, processen en<br />

diensten én de integratie van deze aanpak in het businessmodel van het bedrijf of organisatie.<br />

Deze verschuiving betekent in de eerste plaats een stuk bewustwording voor “kennis”. Niet<br />

alle kennis of goede ideeën komen vanuit het bedrijf of organisatie zelf, en niet alle goede<br />

ideeën moeten noodzakelijk binnen het eigen bedrijf of organisatie verder gezet worden. Het<br />

betrekken van andere actoren bij de ontwikkeling van nieuwe producten, diensten,… kan<br />

immers een belangrijke toegevoegde waarde vormen. Hierbij valt te denken aan<br />

samenwerking met andere bedrijven of organisaties in de sector, toeleveranciers, onderzoeks–<br />

en kennisinstellingen, de eindgebruiker,… Het belang van de samenwerking met andere<br />

kennisactoren (andere bedrijven, onderzoekscentra en kennisinstellingen uit binnen- en<br />

buitenland,…) vormt dan ook een aandachtspunt in de sensibilisering.<br />

Mogelijke acties<br />

Algemene promotie en bewustmaking voor het belang van de factor “kennis” binnen de<br />

Vlaamse economie<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 72


Doelgroepgerichte bewustmaking rond het belang van volgende kennisdomeinen:<br />

• samenwerking (bedrijven onderling, bedrijven met kenniscentra, publiek-private<br />

partnerships, internationale netwerken met specifieke component van taal- en<br />

cultuurverschillen,…)<br />

• visie- en strategievorming<br />

• omgaan met Intellectueel Kapitaal en Rechten<br />

• ICT als enabler<br />

• absorptie en exploitatie van onderzoeksresultaten.<br />

Mogelijke doelgroepen vormen:<br />

Beoogde begunstigden<br />

Bedrijven<br />

Non-profitorganisaties<br />

Overheden<br />

- deelsectoren binnen non-profit / profit<br />

- kennisintensieve / niet kennisintensieve ondernemingen<br />

- KMO’s/ grote ondernemingen<br />

- bedrijven in dienstensector/industriesector<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

Vlaams Gewest<br />

VLAO<br />

Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen<br />

Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s<br />

Provinciale overheden - POM’s<br />

Lokale besturen<br />

Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />

Sectororganisaties<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

OPERATIONELE DOELSTELLING 2 : BEGELEIDING<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Naast het kennisbewustzijn dient ook het kennispotentieel van profit en non- profit verhoogd<br />

te worden. Om de stap naar een kenniseconomie te zetten, volstaat immers niet enkel het<br />

besef dat kennis belangrijk is. De aanwezigheid van technologische en niet-technologische<br />

kennis in een bedrijf of organisatie is eveneens noodzakelijk.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 73


De doelstelling van de begeleidingsinitiatieven is afhankelijk van het type onderneming of<br />

organisatie. Er bestaat immers een grote diversiteit in de wijze waarop bedrijven of<br />

organisaties kunnen vernieuwen en daarmee ook in de behoeften en knelpunten wat betreft<br />

kennisbenutting en -valorisatie. Als voorbeeld nemen we het Vlaams KMO-weefsel. De<br />

kennisbehoeften van onderzoeksintensieve KMO’s, bedrijven met eigen R&D medewerkers<br />

die zelf nieuwe kennis ontwikkelen en omzetten in een vernieuwend product, proces of dienst,<br />

zijn verschillend van deze van een grote groep KMO’s die kunnen vernieuwen door<br />

(innovatieve) benutting en toepassing van bestaande kennis. Deze laatste kunnen innovaties<br />

integreren en toepassen in hun product, productieproces of dienst. Begeleidingsacties dienen<br />

dus rekening te houden met de specifieke behoeften en eigenschappen van de verschillende<br />

actoren. Dit geldt zowel in profit als non-profit.<br />

Knowledge brokers kunnen hier een centrale rol spelen door het werken op maat van het<br />

bedrijf of organisatie. De verschuiving naar een meer open manier van innoveren, het<br />

combineren van interne en externe bronnen van kennis noodzaakt deze begeleiding op maat.<br />

Deze begeleiding kan georganiseerd worden via individuele coaching (Mentoring (bijv.<br />

KMO‘s - grote ondernemingen), Coach the coaches,…) of collectieve coaching (netwerken<br />

voor informatie en ervaringsuitwisseling, kenniscentra, peer reviews,<br />

peterschapsprojecten,…).<br />

De begeleidingsinitiatieven geven bijzondere aandacht aan een te optimaliseren schakel in de<br />

Vlaamse kenniseconomie, met name de uiteindelijke positionering van het nieuwe of<br />

vernieuwende product, dienst of proces op de markt. Businessmodelling vormt hier de<br />

uitdaging.<br />

Verder zijn ook specifieke acties noodzakelijk die de toegang tot kennis, in het bijzonder tot<br />

vaktechnische kennis, voor bedrijven en organisaties vergemakkelijken.<br />

Niet enkel kennisinstellingen en onderzoekscentra maar ook grote ondernemingen, andere<br />

innoverende KMO’s of non-profitorganisaties, overheidsinstellingen,… vormen belangrijke<br />

bronnen van kennis en kunnen begeleidingsacties op zich nemen.<br />

Mogelijke acties<br />

Stimulering van de kennistransfer in prioritaire kennisdomeinen in de kenniseconomie<br />

Individuele en collectieve begeleidingsacties richten zich op volgende kennisdomeinen:<br />

• kennis tot samenwerking (bedrijven onderling, bedrijven met kenniscentra,<br />

internationale netwerken met specifieke component van taal- en<br />

cultuurverschillen,…)<br />

• kennis tot visie- en strategievorming<br />

• kennis rond omgaan met Intellectueel Kapitaal en Rechten<br />

• kennis omtrent ICT als enabler<br />

• kennis omtrent absorptie en exploitatie van onderzoeksresultaten<br />

• kennis omtrent businessmodeling<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 74


Vergemakkelijken van de toegang tot vaktechnische kennis<br />

• toegang tot vaktijdschriften<br />

• ondersteunen van vaktechnische laagdrempelige workshops, ingericht via een<br />

samenwerking “onderwijs-onderzoek-bedrijfsleven”;<br />

• maatregelen om stages van onderwijspersoneel in onderzoekscentra te bevorderen;<br />

• …<br />

Professionalisering van het innovatieproces bij onderzoeksintensieve KMO’s<br />

Door de optimalisering van het innovatieproces bij onderzoeksintensieve KMO’s wordt de<br />

omzetting van innovatieve concepten in businessopportuniteiten vergemakkelijkt en versneld.<br />

Onderzoeksintensieve KMO’s kunnen zich op deze manier nog beter concentreren op hun<br />

kerntaak van ontwikkeling.<br />

Individuele of collectieve coaching richt zich op (deelaspecten) van het complex<br />

innovatieproces met name de conceptontwikkeling, de marktverkenning, de octrooiaanvragen<br />

en de financiering. Specifieke aandacht gaat uit naar de versterking van het<br />

internationaliseringsaspect van de marktstrategie, de bevordering van de bescherming van de<br />

ontwikkelde innovatieve kennis en de positionering op de markt.<br />

Stimuleren van vernieuwingen in bedrijven en organisaties<br />

Individuele of collectieve begeleidingsacties door kennisactoren op maat van het bedrijf of<br />

organisatie met het oog op nieuwe of vernieuwende producten, processen en diensten.<br />

Beoogde begunstigden<br />

Bedrijven<br />

Non-profitorganisaties<br />

Overheden<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

Vlaams Gewest<br />

IWT<br />

VLAO<br />

Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen<br />

Onderzoekscentra<br />

Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s<br />

Provinciale overheden - POM’s<br />

Lokale besturen<br />

Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />

Sectororganisaties<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 75


OPERATIONELE DOELSTELLING 3: SAMENWERKING<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Binnen de kenniseconomie vormt innovatie een belangrijke determinant voor groei. Het<br />

innovatieproces is interactief en niet-lineair waarbij het accent niet enkel ligt op<br />

kennisontwikkeling, maar ook op transfer en verspreiding. Het proces wordt gekenmerkt door<br />

talrijke terugkoppelingen en spill-overeffecten. Het belang van netwerking, interacties en<br />

samenwerking tussen de verschillende schakels en actoren in de ontwikkeling van nieuwe of<br />

vernieuwde producten, processen en diensten kan moeilijk overschat worden.<br />

De samenwerking tussen diverse actoren (ondernemingen, kennisinstellingen,<br />

onderzoeksgroepen, overheden, maatschappelijke organisaties, profit en non-profitorganisaties,<br />

interfacediensten,…) is cruciaal voor het innovatiesucces en de groei van de<br />

kenniseconomie in Vlaanderen. Het kennis- en innovatiepotentieel wordt immers in<br />

belangrijke mate bepaald door deze actoren die via informatie-uitwisseling en samenwerking<br />

tot vernieuwing komen.<br />

Deze informatie- uitwisseling en samenwerking tussen ondernemingen / non profitinstellingen<br />

en kennisactoren neemt een centrale plaats in binnen een horizontaal<br />

innovatieplatform. Horizontale innovatieplatformen brengen Vlaamse actoren (overheid,<br />

kennis- en onderzoeksinstellingen, bedrijven, non-profitorganisaties, NGO’s,…) actief in een<br />

bepaald innovatiegebied samen, ten einde door het stimuleren van netwerking tussen deze<br />

actoren, de creatie, transfer en verspreiding van kennis, en de ontwikkeling en economische<br />

en maatschappelijke valorisatie van het aanwezige kennispotentieel te vergroten. Horizontale<br />

innovatieplatformen bevorderen de afstemming van onderzoek en ontwikkeling in Vlaamse<br />

kenniscentra op innovatie in Vlaamse bedrijven en non-profitorganisaties. Door uitdagingen<br />

en behoeften te verbinden met het potentieel van kennis, technologie en ondernemerschap<br />

kunnen horizontale innovatieplatformen kennis verankeren in Vlaanderen of voorkomen dat<br />

kennis wordt gekopieerd. Horizontale innovatieplatformen kunnen de innovatieabsorptiecapaciteit<br />

van de ondernemingen en non-profitorganisaties vergroten en bijgevolg<br />

het aantal gerealiseerde vernieuwingen verhogen in de samenleving. Voorbeeld van een<br />

innovatieplatform is het milieu-innovatie platform, dat actoren uit de domeinen innovatie,<br />

leefmilieu en energie samenbrengt om innovaties inzake milieu- en energietechnologie te<br />

stimuleren. Een ander voorbeeld zijn de sectoren van de belevingseconomie ( toerisme,<br />

recreatie en cultuur ) die via innovatieplatformen hun economische slagkracht kunnen<br />

vergroten.<br />

Samenwerking tussen actoren kan ook gestimuleerd worden door het opzetten van<br />

bedrijvennetwerken en clusters. Deze netwerken brengen ondernemingen uit een bepaalde<br />

sector samen. Echter ook samenwerking en synergie tussen bedrijven uit verschillende<br />

sectoren in de industrie en diensten dient aangemoedigd te worden en dit met het oog op een<br />

maximale kennistransfer en kennisvalorisatie. Ook transsectorale innovaties kunnen op deze<br />

manier tot stand komen. Transsectorale innovaties zijn innovaties die worden ontwikkeld door<br />

een combinatie van partijen uit verschillende sectoren. Het zijn innovaties die hun inspiratie<br />

vaak vinden in het toepassen van technologieën/ oplossingen uit andere sectoren. De<br />

samenwerking tussen non-profit en profit verdient in dit opzicht specifieke aandacht.<br />

Informele maar doelgerichte netwerken van ondernemers vormen tevens een belangrijk<br />

instrument om samenwerking te stimuleren en het kennispotentieel te verhogen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 76


Mogelijke acties<br />

Bottom-up creatie van horizontale innovatieplatformen met economische en<br />

maatschappelijke finaliteit<br />

• onderzoek naar de randvoorwaarden voor de uitbouw van een horizontaal<br />

innovatieplatform in een bepaald domein: organisatorisch, juridisch, technisch en<br />

financieel<br />

• opzetten, beheer en werking van een horizontaal innovatieplatform in een bepaald<br />

domein: realisatie van organisatie/beheerstructuur, uitwerking van actieplan,<br />

ontwikkeling van vraaggerichte innovatieinstrumenten, uitbouw competentiepool,<br />

internationalisering<br />

• monitoring en evaluatie van de horizontale innovatieplatformen<br />

• …<br />

Stimuleren van samenwerkingsinitiatieven tussen ondernemingen en met non-profitorganisaties<br />

• opzetten van bedrijvennetwerken of clusters binnen en tussen sectoren<br />

• …<br />

Stimuleren van samenwerking tussen bedrijfsleven en academische wereld<br />

• Opzetten en verder valoriseren van verschillende samenwerkingsintiatieven zoals<br />

netwerking, clusters,…<br />

• uitwerken en ondersteunen van mobiliteitsregelingen<br />

• ondersteunen van workshops ingericht via samenwerking onderwijs-onderzoekbedrijfsleven”<br />

• intensifiëren van samenwerking tussen hogescholen en onderzoekscentra;<br />

• …<br />

Stimuleren van samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen voor het<br />

realiseren van innovaties en economische groei ( concept “triple helix”)<br />

Beoogde begunstigden<br />

Bedrijven<br />

Bedrijvennetwerken<br />

Onderzoekscentra<br />

Competentiepolen<br />

Universiteiten en hogescholen<br />

Non-profitorganisaties<br />

Overheden<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

Vlaams Gewest<br />

VLAO<br />

IWT<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 77


Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen<br />

Onderzoekscentra<br />

Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s<br />

Provinciale overheden - POM’s<br />

Lokale besturen<br />

Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />

Sectororganisaties<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

OPERATIONELE DOELSTELLING 4: INTERNATIONALISERING<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Om de positie van Vlaanderen als internationaal attractieve kennisregio te versterken en te<br />

promoten is een verhoging en versterking van de internationale aanwezigheid van Vlaamse<br />

bedrijven en instellingen noodzakelijk.<br />

Voor veel bedrijven is het samenwerken met derde partijen een hele opgave, zeker in het<br />

kader van kennis- en innovatie gerelateerde topics. Dit wordt nog moeilijker wanneer dit<br />

grensoverschrijdend dient te gebeuren. Verschillende obstakels treden dan op, onder meer<br />

omgaan met cultuurverschillen, het vinden van de juiste partners en informatiegebrek omtrent<br />

andere beleidsopties, regelgeving. Vanuit de overheid bestaan er verschillende mogelijkheden<br />

om internationale innovatieprojecten ook financieel te ondersteunen, onder meer het<br />

Kader<strong>programma</strong> O&O, het <strong>programma</strong> voor Competitiviteit en Ondernemerschap, Europese<br />

Territoriale Samenwerking. Het deelnemen aan dergelijke internationale innovatieprojecten<br />

creëert een belangrijke meerwaarde voor het bedrijfsleven. Deze meerwaarde situeert zich<br />

onder meer in bredere en rijkere netwerken, bredere toegang tot internationale markten en de<br />

benutting van internationale kennis. Het is bijgevolg belangrijk om de nodige ondersteunende<br />

maatregelen te voorzien om de deelname aan internationale <strong>programma</strong>’s te bevorderen.<br />

In Vlaanderen zijn ook verschillende goed functionerende clusters en netwerken actief.<br />

Zonder exhaustief te zijn vermelden we Flanders Drive in voertuigindustrie en het Vlaams<br />

Instituut voor de Logistiek in de Logistiek. In het buitenland treft men gelijkaardige clusters<br />

en netwerken aan. Tot op heden is de internationale samenwerking tussen deze netwerken<br />

relatief gering. Nochtans is er vanuit verschillende oogpunten een grote maatschappelijke baat<br />

te verwachten indien deze netwerken meer zouden samenwerken, onder meer een betere<br />

benutting van de middelen, de mogelijkheid tot leer- en schaaleffecten bij de eigen netwerken<br />

en specialisatievorming en afstemming op de eigen noden van het betreffende netwerk. Deze<br />

voordelen voor de netwerken zelf, zijn natuurlijk ook van belang voor de leden van het<br />

netwerk. De uitwisseling van best practices van Vlaanderen naar het buitenland en omgekeerd<br />

kan plaatsvinden rond inhoudelijke thema’s gerelateerd aan het netwerk. Specifieke aandacht<br />

kan ook uitgaan naar meer generieke thema’s zoals intellectuele eigendom, vraaggericht<br />

onderzoek en de ontwikkeling van strategische intelligentie (via onder meer innovation and<br />

technology watch).<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 78


In het kader van de internationalisering vormt de optimalisering van de<br />

commercialiseringstrajecten ook een belangrijke focus. In het traject van prototype tot een<br />

bloeiende commerciële business zijn er heel wat drempels te overwinnen. Door de geringe<br />

geografische grootte van Vlaanderen is het bijna onvermijdelijk dat deze<br />

commercialiseringstrajecten ook snel internationaal dienen te gebeuren. Dit is vooral het<br />

geval voor high-tech producten en diensten, die ook meestal nichemarkten bestrijken.<br />

Maatregelen die de optimalisering van deze commercialiseringstrajecten beogen zijn<br />

noodzakelijk.<br />

De non-profitsector vormt ook een duidelijk doelsector bij internationalisering. Zo heeft<br />

bijvoorbeeld de globalisering ook gevolgen voor ondernemingen in de sociale economie. De<br />

delokalisering van bepaalde economische activiteiten voor laaggeschoolden treft immers<br />

bedrijven die in belangrijke mate beroep doen op laaggeschoolde arbeid zoals beschutte<br />

werkplaatsen en sociale werkplaatsen die sociale tewerkstelling en rendabiliteit trachten te<br />

combineren. Internationalisering biedt voor non-profitorganisaties of clusters in deze sector<br />

een belangrijke meerwaarde onder meer door toegang tot internationale kennis en netwerken<br />

en de hieraan verbonden leer- en schaaleffecten. Internationale netwerkactiviteiten kunnen<br />

helpen om de sector een identiteit te geven en zich beter uit te rusten om de huidige<br />

maatschappelijke uitdagingen aan te gaan.<br />

Mogelijke acties<br />

Ondersteuning van ondernemingen bij deelname aan internationale innovatieprojecten<br />

• opzetten van sensibiliseringscampagne naar ondernemingen<br />

• opzetten gespecialiseerde helpdesk met specifieke competentie in het<br />

internationale innovatiegebeuren<br />

• ondersteunen van brokeractiviteiten die de deelname van Vlaamse bedrijven aan<br />

internationale innovatieprojecten willen promoten,<br />

• geven van financiële incentives bij die ondernemingen die deelnemen aan<br />

internationale innovatie<strong>programma</strong>’s<br />

• …<br />

Ondersteuning van internationalisering van Vlaamse netwerken<br />

• opzetten van sensibiliseringscampagne naar de clusters en netwerken<br />

• opzetten gespecialiseerde helpdesk met specifieke competentie in het<br />

internationale innovatie- en clustergebeuren<br />

• geven van financiële incentives bij die netwerken die deelnemen aan internationale<br />

innovatie<strong>programma</strong>’s<br />

• …<br />

Ondersteuning van het internationaal ondernemen<br />

• ondersteuning bij het zoeken van businesspartners door de effectieve<br />

samenwerking van de netwerken die IWT en FIT reeds hebben<br />

• ondersteuning van de bedrijven en kennisactoren bij hun deelname aan<br />

internationale beurzen en events<br />

• ontwikkeling van technology scouts die op intelligente wijze buitenlandse<br />

technologische ontwikkeling vertalen naar Vlaamse business-opportuniteiten<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 79


• uitwerking en ondersteuning van mobiliteitsregelingen voor stages in buitenlandse<br />

bedrijven of instellingen<br />

• ondersteuning van bedrijven voor het bewerken van de doelmarkten<br />

• …<br />

Beoogde begunstigden<br />

Bedrijven<br />

Onderzoekscentra<br />

Universiteiten en hogescholen<br />

Kennisclusters<br />

Non-profitorganisaties<br />

Overheden<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

Vlaams Gewest<br />

IWT<br />

FIT<br />

VLAO<br />

Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen<br />

Onderzoekscentra<br />

Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s<br />

Provinciale overheden - POM’s<br />

Lokale besturen<br />

Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />

Sectororganisaties<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

OPERATIONELE DOELSTELLING 5: VERNIEUWENDE VOORBEELDEN VAN KENNIS-<br />

VALORISATIE<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Om haar positie als dynamische kennisregio te versterken, dient Vlaanderen de valorisatie van<br />

technologische en niet-technologische kennis voortdurend te optimaliseren. Het stimuleren en<br />

ondersteunen van vernieuwende projecten van kennisvalorisatie vormt hiervoor een<br />

belangrijk instrument. De voorbeeldfunctie en de overdraagbaarheid van deze projecten naar<br />

andere bedrijven en organisaties in Vlaanderen dient centraal te staan.<br />

Bedrijven moeten gestimuleerd worden om te investeren in nieuwe of vernieuwende<br />

producten, processen en diensten die hun concurrentiekracht versterken en hun<br />

toekomst/overlevingskansen verzekeren. Een voorbeeld van dergelijke innovaties zijn ecoinnovaties.<br />

Een eco-innovatie is elke vorm van innovatie die tot een aanzienlijke en<br />

aantoonbare progressie naar de doelstelling van duurzame ontwikkeling leidt, door<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 80


vermindering van de milieueffecten of door efficiënter en meer verantwoordelijke gebruik van<br />

hulpbronnen, inclusief energie. Doel is bedrijven te stimuleren om meer te investeren in ecoefficiëntie<br />

om de kosten van het bedrijf te doen afnemen en zo de toekomstkansen van het<br />

product of het productieproces te verhogen. Niet enkel voor bedrijven maar ook voor actoren<br />

in de non-profit vormt de integratie van eco-design en eco-efficiëntie in hun organisatie en<br />

hun producten/diensten een must.<br />

Ook het gebruik van oplossingen op basis van innovatieve ICT dient gestimuleerd te worden.<br />

ICT vormt immers de ruggengraat van de kenniseconomie. De verbreiding van ICT vormt een<br />

belangrijk element voor de verbetering van de prestaties van ondernemingen en organisaties<br />

in Vlaanderen.<br />

Innovatie is ruimer dan technologische innovatie. Niet-technologische toepassingen van<br />

kennis dienen ook gestimuleerd te worden en dit vanuit een vraaggestuurde benadering.<br />

Marketing, design, kwaliteitszorg,… zijn voor ondernemingen / non-profitorganisaties<br />

belangrijk vermits ze de economische / sociale return van investeringen verhogen. Ook voor<br />

de steden biedt creatieve economie, gelet op het rechtstreeks verband tussen innovatie en<br />

economische groei, belangrijke ontwikkelingsmogelijkheden.<br />

Specifieke aandacht dient ook uit te gaan naar de ontwikkeling van vraaggerichte<br />

instrumenten vermits deze een belangrijke rol kunnen vervullen in het valorisatietraject.<br />

Mogelijke acties<br />

Eco-innovaties<br />

• de overbrugging van de kloof tussen de succesvolle demonstratie van innovatieve<br />

technologieën en de introductie ervan op de markt en het wegnemen van<br />

belemmeringen voor marktpenetratie<br />

• bevordering van eco-innovatienetwerken en clusters, publiek-private<br />

samenwerking op eco-innovatiegebied, ontwikkeling van innovatieve zakelijke<br />

diensten waaronder financiële diensten die eco-innovatie vergemakkelijken of<br />

bevorderen<br />

• bevordering van nieuwe en geïntegreerde benaderingen van eco-innovatie op<br />

gebieden als milieubeheer en het milieuvriendelijk ontwerp van producten,<br />

processen en diensten<br />

• ontwikkeling van het concept “energievriendelijke serre” in de glastuinbouw (<br />

demonstratieproject )<br />

• onderzoek naar het potentieel, de hinderpalen en de triggers inzake de<br />

omschakeling van de Vlaamse economie, waarbij gefocust wordt op een<br />

beperking van de materiaalintensiteit en een versterking van de concurrentiekracht<br />

• het stimuleren van milieuvriendelijke innovaties op het vlak van industriële<br />

biotechnologie in het algemeen en inzake de ontwikkeling van bioplastics<br />

specifiek<br />

• ondersteuning van de uitbouw van een Vlaamse ‘extended input output analysis’<br />

(e-IOA)<br />

• het stimuleren van transitiemanagementprocessen, meer bepaald onderzoek naar de<br />

toepasbaarheid ervan in Vlaanderen, ondersteuning en begeleiding van nieuwe<br />

transitiearena’s en het ondersteunen van experimenten inzake<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 81


transitiemanagement (o.a. rond de transitiethema's duurzaam wonen en bouwen en<br />

duurzaam materialenbeleid)<br />

• de realisatie en het stimuleren van demonstratieprojecten inzake milieu- en<br />

energie-innovaties<br />

• de ontwikkeling en de implementatie van innoverende technologieën die tot doel<br />

hebben de reductie-inspanningen (cf. Europese strategie ter verbetering van de<br />

luchtkwaliteit) inzake luchtverontreiniging te ondersteunen.<br />

• oprichten van regionale kantoren voor de begeleiding van boeren bij de teelt en de<br />

verwerking van energiegewassen (als stimulans voor de productie en de<br />

verwerking van energiegewassen voor biobrandstoffen en groene energie)<br />

• Stimuleren van onderzoek naar het gebruik van waterstof als energiedrager<br />

• …..<br />

Innovatie in ICT-gebruik<br />

• bevordering van innovatie in procédés, diensten en producten die op ICT berusten;<br />

• stimulering van publiek-private interactie en samenwerking om de innovatie en de<br />

investeringen in ICT in een stroomversnelling te brengen;<br />

• de promotie en bewustmaking van de kansen en voordelen van nieuwe ICTtoepassingen<br />

;<br />

• de realisatie van demonstratieprojecten ;<br />

• proeftuinen (laboratoria in de echte wereld);<br />

• e-government;<br />

• …<br />

Niet-technologische innovaties<br />

• Design<br />

• Marketing<br />

• Interactie met gebruikersgroepen - gebruikersaspecten<br />

• Kwaliteitszorg<br />

• Creatieve economie in de stad (ondersteuning van vernieuwende en ontwerpende<br />

ideeën,…)<br />

• …<br />

Ontwikkeling en toepassing van vraaggerichte innovatie- instrumenten<br />

• de mogelijkheden van innovatief aanbesteden van overheidsopdrachten,<br />

• het wegwerken van bepalingen in de overheidsreguleringen die innovatieve<br />

oplossingen (onnodig) verhinderen<br />

• het ontwikkelen van marktbevorderende en innoverende financieringsformules<br />

• …<br />

Onderzoek naar effecten van innovatiebeleid<br />

• ontwikkeling van indicatoren om de doelmatigheid van het innovatiebeleid in zijn<br />

geheel of van bepaalde onderdelen ervan na te gaan.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 82


Beoogde begunstigden<br />

Ondernemingen<br />

Landbouwbedrijven<br />

Onderzoekscentra / Competentiepolen<br />

Universiteiten en hogescholen<br />

Non-profitorganisaties<br />

Overheden<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

Vlaams Gewest<br />

IWT<br />

VLAO<br />

OVAM/LNE/VMM<br />

VEA/ MIP<br />

Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen<br />

Onderzoekscentra<br />

Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s<br />

Provinciale overheden - POM’s<br />

Lokale besturen<br />

Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />

Sectororganisaties<br />

NGO’s/VZW’s<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

OPERATIONELE DOELSTELLING 6: INNOVATIE VAN DE PLATTELANDSECONOMIE<br />

Beoogde doelstelling en algemene beschrijving<br />

De streekidentiteit en de landschappelijke kwaliteiten van specifieke, geschikte<br />

plattelandsregio’s worden benut door er een label of merknaam van te maken, waarrond<br />

promotie kan gevoerd worden. Onder dit label kunnen tal van economische activiteiten<br />

ontwikkelen. Onderscheiden economische initiatieven krijgen een hogere marktwaarde door<br />

het inschakelen in een totaalconcept. De klant krijgt een pakket of keuzemenu aangeboden.<br />

De onderdelen van het pakket beslaan diverse aspecten van de merknaam: toeristischrecreatieve<br />

infrastructuur, streekproducten, erfgoed, educatie, ontspanning, … De<br />

economische ontwikkeling via regional branding impliceert automatisch de investering in<br />

gebiedskwaliteit en het versterken van de identiteit.<br />

Een tweede innovatieve benadering van de plattelandseconomie is het herstructureren van<br />

plattelandsgebieden in functie van een nieuwe bedrijfsvoering of economische activiteit, met<br />

bepaalde ruimtelijke vereisten, zoals bijvoorbeeld Natura 2000. De nodige<br />

vastgoedtransacties worden uitgevoerd, uitruiling van gronden, groeperen van eigendommen,<br />

aanleg van infrastructuur, … Tegelijk wordt de omgevingskwaliteit opgewaardeerd door een<br />

betere inrichting, door de ontwikkeling van natuur en door landschapsbouw en het herstel en<br />

de ontsluiting van erfgoed. Dit is essentieel voor het imago van de betrokken bedrijven.<br />

Dikwijls ligt een PPS-verband aan de basis van de realisatie van het project, waarbij de privé-<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 83


investeerder ondersteund wordt door de overheid inzake de inrichtingsaspecten en de<br />

juridische (vergunningen) context. Het resultaat is een duurzaam economisch bedrijf dat<br />

tegelijk een milieuwaarde vertegenwoordigt ofwel het omliggende platteland opwaardeert.<br />

Mogelijke Acties<br />

De geïntegreerde gebiedsgerichte ontwikkeling van de plattelandseconomie via<br />

“Regional Branding”.<br />

• De opmaak van gebiedsgerichte strategisch plannen voor de regional branding van een<br />

plattelandsgebied met identiteit.<br />

• Management van het plattelandsproces<br />

• Ondersteuning van specifieke innovatieve projecten binnen het regionaal concept<br />

• Gerichte investeringen in de inrichting van het gebied.<br />

• Imago opbouw van “Economic regional branding” waarbij specifieke economische<br />

domeinen worden gekoppeld aan een streek ( vb: duurzame energie of milieu aan de<br />

Kempen)<br />

• …<br />

Innovatieve inrichtingsprojecten op het platteland, met economische weerslag<br />

• Begeleiding en organisatie van vastgoedtransacties en hergroeperen van gronden zodat<br />

een aangepaste structuur van eigendom en gebruik van gronden ontstaat<br />

• De aanleg van infrastructuur en het herstel of de ontwikkeling van de landschaps- en<br />

natuurelementen of erfgoedelementen, de advisering van de privé-investeerder op<br />

technisch en ruimtelijk gebied.<br />

• Ondersteuning van de privé-investeerders inzake de juridische context en het<br />

vergunningenstelsel.<br />

• De oprichting van multifunctionele centra in rurale kernen<br />

• Innovatieve projecten waarbij serrebedrijven gebruik maken van restwarmte en<br />

overtollig CO2 van energiebedrijven<br />

• Ondersteuning van innovatieve economische projecten op toeristisch-recreatief vlak,<br />

welke niet vallen binnen het PDPO<br />

• …….<br />

Beoogde begunstigden<br />

Samenwerkingsverbanden van plattelandsactoren<br />

Ondernemers in de betreffende plattelandsregio’s<br />

Privé-investeerders op het platteland<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

Administratie van het Vlaams Gewest<br />

Vlaamse Landmaatschappij<br />

Lokale besturen en intercommunales/samenwerkingsverbanden van gemeenten<br />

Publiek Private Samenwerkingsverbanden<br />

Lokale plattelandsactoren<br />

Toerisme Vlaanderen<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 84


3.2) Prioriteit Ondernemerschap<br />

3.2.1) Strategie<br />

Vlaanderen heeft geen echte traditie op gebied van ondernemerschap, wat onder andere<br />

verklaard kan worden door de afkeer van de gemiddelde Vlaming om risico te nemen.<br />

Momenteel zijn nog heel wat buitenlandse ondernemingen actief in Vlaanderen. Deze<br />

ondernemingen vormen vooralsnog een volwaardig alternatief voor het ondernemerschap in<br />

Vlaanderen. De toenemende globalisering maakt het echter steeds moeilijker buitenlandse<br />

investeerders aan te trekken. Op langere termijn dient er bijgevolg onvermijdelijk verder<br />

gewerkt te worden aan het stimuleren van het eigen Vlaamse ondernemerschap om het verlies<br />

aan buitenlands ondernemerschap op te vangen.<br />

De strategische doelstelling van de prioriteit Ondernemerschap binnen het Vlaamse<br />

<strong>programma</strong> <strong>2007</strong>-2013 kan geformuleerd worden als volgt:<br />

“Bevordering van het Vlaamse ondernemerschap in de meest brede zin met het oog op<br />

een maximale creatie van werkgelegenheid en economische groei.”<br />

Om een maximale creatie van werkgelegenheid en economische groei te bereiken dient<br />

ingespeeld te worden op die gebieden waar hieromtrent de meeste toegevoegde waarde kan<br />

gehaald worden:<br />

- meer startende ondernemingen => meer werkgelegenheid & groei<br />

- meer groeiende ondernemingen => meer werkgelegenheid & groei<br />

- meer internationaal actieve ondernemingen => meer werkgelegenheid & groei<br />

Tegelijkertijd mag het behoud van bestaande werkgelegenheid niet uit het oog verloren<br />

worden, zodat creatie van werkgelegenheid en groei niet wordt teniet gedaan door nutteloos<br />

verlies van jobs en kapitaal:<br />

- meer geslaagde bedrijfsoverdrachten => behoud werkgelegenheid / meer werkgelegenheid<br />

- minder gedwongen stopzettingen en faillissementen => behoud werkgelegenheid<br />

Voor het realiseren van deze strategische doelstelling worden drie operationele doelstellingen<br />

geformuleerd:<br />

Operationele doelstelling 1: Stimuleren van ondernemerszin<br />

Beoogd resultaat => meer en betere starters<br />

Operationele doelstelling 2: Creëren van een faciliterend start-, groei- en overnamekader<br />

Beoogd resultaat => meer starters, meer groeiers, meer overnames<br />

Operationele doelstelling 3: Stimuleren van internationaal ondernemen<br />

Beoogd resultaat => meer internationaal actieve ondernemingen<br />

De gecombineerde resultaten van de operationele doelstellingen zorgen voor de realisatie van<br />

de strategische doelstelling ‘meer werkgelegenheid en meer economische groei’.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 85


De operationele doelstellingen sluiten aan bij de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen<br />

inzake ondernemerschap en spelen specifiek in op de zwakten zoals geformuleerd in de<br />

SWOT-analyse.<br />

Volgende strategische invalshoeken binnen de strategie worden vooropgesteld:<br />

Volgens de levenscyclus van een onderneming<br />

Aandacht voor Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong><br />

Levenscyclus<br />

Uit de sterkte-zwakte analyse blijkt dat zich zwakten voordoen tijdens de verschillende<br />

levensfases van een onderneming, met name de startfase, de groeifase en de maturiteitsfase.<br />

Het versterken van het ondernemerschap in de meest brede zin impliceert dan ook acties<br />

gericht op elke levensfase. Sommige acties zullen zich specifiek richten op één bepaalde<br />

levensfase, terwijl andere acties op verschillende fases tegelijk van toepassing kunnen zijn.<br />

Deze benadering is in overeenstemming de visie van de huidige Vlaamse legislatuurregering<br />

die zich richt op drie grote pijlers, met name ‘durven starten, ‘durven groeien’ en ‘durven<br />

overlaten’.<br />

Het bevorderen van ondernemerschap in de meest brede zin dient logischerwijs te starten bij<br />

het begin van de levenscyclus van een onderneming, de startfase. Om meer mensen tot het<br />

starten van een onderneming aan te zetten dient in Vlaanderen een breed gedragen<br />

ondernemerscultuur ontwikkeld te worden. Om dit te bereiken dient de ondernemerszin<br />

gestimuleerd te worden en de maatschappelijke attitude tegenover ondernemerschap<br />

gewijzigd te worden. Eenmaal een onderneming in de startfase zit, zal de aandacht vooral<br />

geconcentreerd zijn op markt- en productontwikkeling. De organisatie is op dat moment heel<br />

flexibel en weinig gestructureerd. Begeleiding inzake kennisverwerving (marktkennis,<br />

organisatorische kennis, …) alsook het aanleren van de juiste attitudes en vaardigheden is op<br />

dit moment belangrijk om de slaagkansen van een startende onderneming te vergroten.<br />

Een volgende levensfase is de groeifase. Groei vergroot de bestaanszekerheid van een<br />

onderneming en is een voorwaarde voor continuïteit. Groei is daarom een logische stap in de<br />

levenscyclus van een onderneming. Groei is geen eenduidig begrip. Een onderneming kan<br />

groeien in omzet, personeel, marktaandeel, rendement of het aantal vestigingen. Een<br />

onderneming kan groeien op eigen kracht, door samenwerking met andere ondernemingen of<br />

door overnames. Het is duidelijk dat groei vraagt om een goed opgezette strategie. Er dient<br />

een faciliterend ondernemerschapkader aanwezig te zijn teneinde het aantal doorgroeiers en<br />

gazellen te verhogen. Dit faciliterend kader dient ruimer beschouwd te worden aangezien het<br />

uiteraard ook inspeelt op behoeften van ondernemingen in de start- en maturiteitsfase.<br />

Tenslotte komt een onderneming terecht in de maturiteitsfase. Deze fase resulteert uiteindelijk<br />

in de stopzetting van de activiteiten, het faillissement of de overname door een nieuwe<br />

eigenaar. De aandacht dient hier specifiek uit te gaan naar levensvatbare ondernemingen in de<br />

overdrachtfase. De overnameproblematiek is vrij complex en heterogeen van aard. Zo spelen<br />

onder andere organisatorische, juridische, financiële, fiscale en emotionele aspecten een<br />

belangrijke rol. Om vraag en aanbod beter op mekaar af te kunnen stemmen, dient de markt<br />

voor bedrijfsovernames transparanter gemaakt te worden. Zowel voor de vraagzijde als voor<br />

de aanbodzijde zijn aangepaste acties aan te bevelen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 86


De samenhang tussen de operationele doelstellingen binnen de prioriteit ondernemerschap en<br />

de levensfases van een onderneming kan schematisch worden voorgesteld als volgt:<br />

Operationele doelstelling 1:<br />

ONDERNEMERSZIN &<br />

ONDERNEMERSVAARDIGHEDEN<br />

STARTFASE<br />

Operationele doelstelling 2:<br />

FACILITEREND START-, GROEI- &<br />

OVERNAMEKADER<br />

GROEIFASE<br />

Operationele doelstelling 3:<br />

INTERNATIONAAL ONDERNEMEN<br />

MATURITEITS-<br />

FASE<br />

Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong><br />

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is een continu verbeteringsproces waarbij<br />

ondernemingen vrijwillig op systematische wijze economische, milieu- en sociale<br />

overwegingen op een geïntegreerde manier in de bedrijfsvoering opnemen. Overleg met de<br />

stakeholders of belanghebbenden van de onderneming maakt deel uit van dit proces. De<br />

positieve bijdrage van het bedrijf aan de samenleving wordt verhoogd en de negatieve<br />

gevolgen voor mens en milieu worden tot een minimum beperkt.<br />

MVO omvat initiatieven en acties van ondernemingen die de wet overstijgen, die verder gaan<br />

dan de geldende wetgeving. MVO heeft dan ook een vrijwillig karakter en gaat uit van de<br />

onderneming zelf. De economische, sociale en milieuoverwegingen worden zoveel mogelijk<br />

op geïntegreerde wijze bekeken en een evenwicht vinden tussen deze drie dimensies is één<br />

van de grootste uitdagingen voor maatschappelijk verantwoorde ondernemingen. De<br />

strategische doelstelling van Lissabon is eveneens gebaseerd op deze drie pijlers van<br />

duurzame ontwikkeling. Dit verklaart het belang dat de Europese Unie hecht aan het<br />

bevorderen van MVO.<br />

De Europese Commissie geeft in haar brochure met goede werkwijzen voor Verantwoordelijk<br />

Ondernemerschap bij wijze van voorbeeld een aantal punten waarvoor verantwoordelijke<br />

ondernemers zich zouden kunnen inzetten:<br />

klanten, zakenpartners en concurrenten redelijk en eerlijk behandelen;<br />

geven om gezondheid, veiligheid en algemeen welzijn van werknemers en consumenten;<br />

hun personeel motiveren door scholing en ontwikkelingsmogelijkheden aan te bieden;<br />

handelen als „goede burgers” in de plaatselijke gemeenschap;<br />

respect hebben voor natuurlijke hulpbronnen en het milieu.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 87


De Commissie stelt tevens dat verantwoordelijk ondernemerschap ook kan bijdragen tot de<br />

verbetering van het imago van ondernemers in de samenleving en meer jonge mensen kan<br />

stimuleren een loopbaan als zelfstandige te kiezen. Het draagt dan ook bij tot de doelstelling<br />

van de EU om de ondernemingszin in Europa aan te moedigen.<br />

Uit het bovenstaande blijkt dat MVO een zeer breed domein behelst. Bedrijven kunnen dan<br />

ook op heel wat verschillende manieren invulling geven aan MVO, bijvoorbeeld via<br />

samenwerking met NGO's en andere non-profitorganisaties, via het behalen van labels en<br />

keurmerken (bijvoorbeeld Max Havelaar), via social accounting, via aandacht voor<br />

competentieontwikkeling, diversiteit, duurzaam aankoopbeleid, duurzame klantenrelaties,<br />

duurzaam investeren, employee involvement (werknemers zetten zich in voor goede doelen),<br />

corporate governance of goed bestuur, werknemersbetrokkenheid, bescherming van het<br />

milieu, een veilige en gezonde werkomgeving,…<br />

Ook in de internationale context wint het verantwoord ondernemen aan belang en<br />

ondervinden bedrijven steeds meer maatschappelijke druk de principes van MVO toe te<br />

passen. Het volgen van de internationale spelregels is vaak veel complexer, bijvoorbeeld als<br />

gevolg van regels en normen opgelegd door de OESO, de WHO, de Internationale<br />

Arbeidsorganisatie,… Vlaamse ondernemingen kunnen in bepaalde landen ook<br />

geconfronteerd worden met hen onbekende toestanden zoals bijvoorbeeld kinderarbeid,<br />

sociale uitbuiting, onveilige werkomstandigheden,…<br />

In de Beleidsnota 2004-2009 en de Beleidsbrief 2006 Internationaal <strong>Ondernemen</strong> van Vlaams<br />

Minister voor Economie, Innovatie, Wetenschap en Buitenlandse handel Fientje Moerman<br />

wordt MVO als generiek aandachtspunt naar voor geschoven. MVO staat ook centraal in de<br />

beleidsbrief 2006-<strong>2007</strong> Sociale Economie van Vlaams Minister voor Mobiliteit, Sociale<br />

Economie en Gelijke Kansen Kathleen Van Brempt en het mainstreamen ervan is een<br />

horizontale prioriteit in de beleidsnota 2004-2009 Sociale Economie. Sinds mei 2004<br />

stimuleert en informeert het Vlaams Digitaal Kenniscentrum MVO, kmo’s, grote bedrijven en<br />

organisaties uit de social- en non-profit over de toepassing van maatschappelijk verantwoord<br />

ondernemen in de praktijk.<br />

Ook binnen de prioriteit Ondernemerschap van het Vlaamse <strong>programma</strong> dient het<br />

Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong> een continu horizontaal aandachtspunt te zijn,<br />

evenwel ook steeds op vrijwillige basis.<br />

3.2.2) Operationele doelstellingen<br />

Operationele doelstelling 1: Stimuleren ondernemerszin en ondernemersvaardigheden<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Deze doelstelling beoogt het verkrijgen van meer en betere starters.en het versterken van het<br />

imago van ondernemerschap.<br />

Er bestaat tegenwoordig consensus rond het belang van ondernemerschap voor jobcreatie en<br />

economische welvaart. Vlaanderen kent echter nog steeds geen echte ondernemerscultuur en<br />

Vlamingen zijn in het algemeen risico-avers. Ondernemerschap wordt bekeken als een<br />

onveilige en sociaal onzekere keuze. Bovendien is het imago van ondernemerschap niet<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 88


altijd even positief doordat het falen wordt gestigmatiseerd. De reglementering met<br />

betrekking tot faillissementen en de terugbetalingsverplichtingen verhinderen vaak een<br />

nieuwe start voor ondernemers. Waar in de Verenigde Staten een faillissement op een<br />

positieve manier kan bijdragen tot een nieuwe start, wordt dit bij ons als een sterk<br />

belemmerende factor ervaren. Een positieve beeldvorming bij het brede publiek inzake<br />

ondernemerschap is een belangrijke voorwaarde voor het aanzwengelen van de bereidheid tot<br />

ondernemen. Aandacht voor specifieke doelgroepen met onontgonnen<br />

ondernemerspotentieel kan tevens een significante bijdrage leveren tot een hogere bereidheid<br />

tot starten.<br />

Mannen blijken meer betrokken bij ondernemerschap dan vrouwen. De gemiddelde Belgische<br />

ondernemer is mannelijk en tussen 25 en 44 jaar oud. Vrouwelijke ondernemers ondervinden<br />

geen echte specifieke knelpunten bij het oprichten van een onderneming op zich. Zo is<br />

bijvoorbeeld de toegang tot geschikte financiering een even grote drempel voor vrouwen als<br />

voor mannen. Er zijn echter wel een aantal randaspecten van vrouwelijk ondernemerschap,<br />

zoals de combinatie werk en gezin, die de nodige aandacht verdienen. Uit onderzoek blijkt<br />

verder dat de karakteristieken van het vrouwelijk ondernemerschap enigszins verschillen van<br />

die van het mannelijke ondernemerschap. Zo blijkt dat vrouwelijke ondernemers slechts in<br />

uitzonderlijke gevallen innovatieve bedrijven oprichten met sterke jobcreatie en internationale<br />

activiteiten.<br />

In Vlaanderen blijft het aantal jonge ondernemers nog steeds beperkt. De brug tussen<br />

onderwijs en ondernemerschap is duidelijk nog niet gelegd. Nochtans bestaat er een duidelijk<br />

verband tussen succesvol ondernemerschap en vorming, onderwijs en opleiding. Studenten<br />

dienen de nodige inhoudelijke vakkennis te verwerven aangevuld met de juiste<br />

gedragscompetenties, en dienen deze beide aspecten vervolgens met succes in praktijk te<br />

kunnen brengen. Belangrijk knelpunt die een brede introductie van ondernemerschap bij<br />

onderwijsinstellingen belemmert, is het gebrek aan ondernemerscultuur zowel in de<br />

instellingen als bij de docenten. Het is noodzakelijk de ondernemerscompetenties aan te<br />

scherpen binnen alle onderwijsniveaus en bij alle betrokkenen.<br />

Ondernemerschap door allochtonen betekent een verrijking voor de samenleving. Allochtone<br />

ondernemers zijn vaak de dragers van nieuwe ideeën, nieuwe producten en nieuwe diensten<br />

en dragen aldus bij tot de diversiteit van het aanbod van ondernemingen. Allochtoon<br />

ondernemerschap kan ook bijdragen aan emancipatie en integratie van allochtonen en aan het<br />

verbeteren van de leefbaarheid in bepaalde wijken van grote steden.<br />

Door de vergrijzing van de maatschappij dient er steeds langer gewerkt te worden.<br />

Ondernemerschap is een mogelijke manier voor 45-plussers om actief te blijven op de<br />

arbeidsmarkt. Door de toenemende vergrijzing zal deze groep nog aan belang winnen. Deze<br />

groep beschikt bovendien over een jarenlange expertise opgebouwd binnen bestaande<br />

ondernemingen, hetgeen bij de opstart van nieuwe ondernemingen een groot voordeel kan<br />

opleveren. Oudere ondernemers ondervinden vaak een aantal specifieke problemen<br />

bijvoorbeeld op gebied van beeldvorming, financiering en pensioen, zodat bijzondere<br />

aandacht hier aangewezen is.<br />

In de bovenvermelde specifieke doelgroepen is duidelijk nog veel onontgonnen<br />

ondernemerspotentieel aanwezig. Het continue stimuleren van de ondernemerszin zowel bij<br />

het brede publiek als bij specifieke doelgroepen is dan ook noodzakelijk om méér starters te<br />

krijgen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 89


Studies tonen aan dat de slaagkansen van een startende onderneming meer afhankelijk zijn<br />

van het bezitten van bepaalde competenties en persoonlijke vaardigheden dan van het<br />

behalen van een bepaald diploma. Het is daarom van belang niet enkel de ondernemerszin<br />

maar ook de noodzakelijke ondernemersvaardigheden te stimuleren om zo tot “meer” én<br />

“betere” starters te komen. De kwantiteit en kwaliteit van de starters dienen gelijktijdig te<br />

verhogen.<br />

Ondernemerschap is in Vlaanderen nog steeds geen structureel gegeven. Verschillende<br />

initiatieven rond ondernemerschap werden reeds in het leven geroepen maar zijn versnipperd<br />

en niet op elkaar afgestemd. Een aantal initiatieven kunnen genomen worden om een betere<br />

opvolging en afstemming te bereiken en een monitoring van het geheel mogelijk te maken.<br />

Mogelijke acties binnen deze operationele doelstelling spelen in op volgende strategische<br />

beleidsgebieden zoals opgenomen in het Actieplan voor Ondernemerschap van de Europese<br />

Commissie:<br />

een ondernemersgerichte mentaliteit stimuleren<br />

meer mensen aanmoedigen om ondernemer te worden<br />

Mogelijke acties<br />

Algemene sensibilisatie van het brede publiek<br />

o algemene informatie en sensibiliseringsacties voor het stimuleren van<br />

ondernemerszin en het verbeteren van het imago van ondernemerschap<br />

o nieuwe oproep ‘ondernemerschap’ teneinde goede ideeën rond<br />

ondernemerschap te verzamelen<br />

o …<br />

Doelgroepgericht stimuleren van ondernemerszin : sensibiliseren van kansengroepen op vlak<br />

van ondernemen, kennis- en informatieverschaffing en extra begeleiding in de verschillende<br />

fasen van ondernemerschap<br />

- bij vrouwen:<br />

o stimuleren van internationaal ondernemen via handelsmissies voor vrouwelijke<br />

ondernemers<br />

o …<br />

- bij jongeren:<br />

o acties die een brug maken tussen het onderwijs en ondernemen, bijvoorbeeld<br />

organiseren van een ondernemersspel, themaweek rond ondernemerschap in<br />

scholen, aanmaken van educatief materiaal rond ondernemerschap,<br />

praktijkstages, oprichten mini-ondernemingen, ondernemingsplanwedstrijden,<br />

…<br />

o …<br />

- bij allochtonen:<br />

o succesvolle allochtone ondernemers inzetten als rolmodellen<br />

o …<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 90


- bij 45-plussers:<br />

o stimuleren van netwerkvorming en kennisoverdracht<br />

o …<br />

- bij arbeidsgehandicapten: stimuleren van ondernemerschap door het aanpakken van<br />

specifieke barrières waarmee deze doelgroep geconfronteerd wordt<br />

- bij landgoedeigenaars:<br />

o stimuleren van een bedrijfsmatige ( bijv. toeristisch-recreatieve ) exploitatie<br />

van het landgoed en bijhorend grondgebied (bijvoorbeeld via consulenten die<br />

private eigenaars begeleiden en ondersteunen bij het omgaan met juridische en<br />

ruimtelijke voorwaarden)<br />

o opzetten van proefprojecten voor een geïntegreerde economische en<br />

natuurgerichte exploitatie onder meer in Natura 2000-gebieden (bijvoorbeeld<br />

via een geïntegreerd beheersplan, publiek-private samenwerkingsverbanden<br />

enz.)”<br />

Monitoring van ondernemerschap in Vlaanderen<br />

o ontwikkelen van een concept van een “centrale” monitor voor<br />

ondernemerschap. Deze monitor moet lancunes in kaart kunnen brengen en<br />

opvolging en benchmarking mogelijk maken<br />

o …<br />

Beoogde begunstigden<br />

Het brede publiek alsook de specifieke doelgroepen vrouwen, jongeren, 45-plussers,<br />

allochtonen en landgoedeigenaars.<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

Vlaams Gewest<br />

VLAO<br />

POM’s<br />

Provincie- en gemeentebesturen/samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />

VDAB<br />

UNIZO<br />

Activiteitencoöperatieven en startcentra<br />

ANB, Regionale Landschappen, Centra voor toerisme en recreatie, NGO’s, samenwerkingsverbanden<br />

tussen de eigenaars en de gebruikers<br />

Gespecialiseerde publieke instellingen/vzw’s<br />

Gespecialiseerde organisaties op het vlak van natuurbeheer<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 91


Operationele doelstelling 2: Creëren van een faciliterend start-, groei- en<br />

overnamekader<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Doelstelling is de realisatie van meer starters, meer groeiers en meer overnames.<br />

Het aanscherpen van de ondernemerszin en ondernemersvaardigheden is slechts het<br />

beginpunt. Er dienen acties uitgevoerd te worden om het percentage succesvolle starters te<br />

verhogen. In Vlaanderen zijn er tevens te weinig bedrijven die doorgroeien en<br />

internationaliseren. Dit impliceert dat ook jobcreatie achterwege blijft. Buiten de high techbedrijven<br />

ziet men zelden andere sectoren internationaliseren. Bedrijven groeien té traag en<br />

gazellen, sterkgroeiende ondernemingen die de grootste bijdrage leveren tot economische<br />

groei en werkgelegenheid, zijn eerder uitzondering dan regel. Het is daarom noodzakelijk het<br />

“slapend potentieel” van een gerichte selectie ondernemingen in kaart te brengen en<br />

vervolgens te zorgen voor een begeleidingstraject op maat bij het groeiproces. Er dient van bij<br />

het begin specifieke aandacht te gaan naar starters met groeipotentieel, aangezien deze<br />

ondernemingen de gazellen van de toekomst zijn.<br />

Samenvattend kan gesteld worden dat zowel voor starters als groeiers remmende factoren<br />

dienen weggewerkt te worden en dat aangepaste begeleiding en coaching noodzakelijk is.<br />

De veelheid en onduidelijkheid van administratieve en wettelijke regels wordt door vele<br />

ondernemers ervaren als een grote belemmering. Starters moeten een waaier aan formaliteiten<br />

vervullen bij verschillende overheidsdiensten. Dit kost veel tijd en geld. Onderzoek leert dat<br />

administratieve lastenverlagingen aanzienlijke kostenbesparingen en andere voordelen kunnen<br />

opleveren. Ook groeiers die bijvoorbeeld een vestiging in het buitenland wensen op te richten<br />

ondervinden hierbij heel wat administratieve rompslomp.<br />

De oprichting van het Vlaams <strong>Agentschap</strong> <strong>Ondernemen</strong> (VLAO) wil bijdragen tot een<br />

aanzienlijke administratieve lastenverlaging en betere contacten tussen overheid en<br />

bedrijfsleven. Ondernemers kunnen binnenkort voor hun administratieve formaliteiten terecht<br />

bij een uniek aanspreekpunt. Een aantal andere structurele initiatieven worden momenteel<br />

reeds uitgevoerd zoals de compensatieregel (een verhoging van administratieve lasten als<br />

gevolg van een regeringsbeslissing moet gepaard gaan met een evenwaardige daling van<br />

andere administratieve lasten). Er bestaat binnen de Vlaamse kenniscel Wetsmatiging ook<br />

reeds een tijdelijk meldpunt voor administratieve lasten dat als basis kan gebruikt worden<br />

voor nieuwe structurele en ad hoc verbeteracties.<br />

Naast een vermindering van de administratieve lasten blijkt het evenzeer noodzakelijk ook de<br />

kwaliteit van de regelgeving te verbeteren. Door het ordenen van de regelgeving, het<br />

schrappen van dubbele of verouderde regels en het herformuleren van inconsistente regels<br />

wordt de regelgeving in zijn geheel transparanter en eenvormiger. De<br />

Reguleringsimpactanalyse speelt hier op in via een onderzoek naar de effecten van nieuwe<br />

regelgeving op de samenleving. Gelet op het feit dat regelgeving voor een klein bedrijf soms<br />

een onevenredig zware belasting betekent, dient bij de ontwikkeling van nieuwe regelgeving<br />

specifiek rekening gehouden te worden met de effecten ervan op kmo’s.<br />

Zowel voor startende als groeiende ondernemingen is het vinden van financiering cruciaal.<br />

Startende ondernemingen hebben geld nodig om hun ondernemingsplannen te kunnen<br />

verwezenlijken, terwijl andere ondernemingen geld nodig hebben om verder te kunnen<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 92


groeien of om te investeren in nieuwe projecten. Indien daarenboven geld nodig is voor eerder<br />

innovatieve investeringen dan wordt deze zoektocht nog moeilijker door de onvermijdelijke<br />

toename van het financieringsrisico voor de kredietverstrekker. Onvoldoende toegang tot<br />

geschikte financiering is een belangrijke belemmerende factor.<br />

Er bestaat reeds een ruime waaier aan financieringsmogelijkheden:<br />

- klassieke bankfinanciering (eventueel in combinatie met de Tweede<br />

Waarborgregeling)<br />

- formeel risicokapitaal: klassieke kapitaalverstrekkers, Vlaams Innovatiefonds,<br />

ARKimedes-fonds, …<br />

- informeel risicokapitaal: Win-win lening, Business Angels Netwerk Vlaanderen, …<br />

- achtergestelde leningen en microkredieten<br />

- subsidies<br />

Ondernemers zijn vaak niet op de hoogte van alle mogelijk beschikbare financieringsvormen.<br />

Bovendien zijn aard en omvang van de financieringsvraag afhankelijk van de levensfase<br />

waarin een onderneming zich bevindt. De ondernemer kan bijgevolg niet altijd juist<br />

inschatten welk de meest aangewezen financieringsvorm is. Acties omtrent het financieel<br />

kader dienen zich niet te richten op de creatie van nieuwe instrumenten, maar op het beter<br />

bekend maken van het reeds beschikbare aanbod.<br />

Coaching kan een belangrijke rol spelen in de professionalisering van bedrijven. Coaching<br />

kan op twee manieren georganiseerd worden, met name individuele coaching (bijvoorbeeld<br />

mentoring, coach the coaches, …) en collectieve coaching (bijvoorbeeld via netwerkvorming,<br />

kenniscentra, zelfhulpgroepen, peterschapsprojecten, …). De meest aangewezen vorm van<br />

coaching zal afhankelijk zijn van de beoogde doelstelling en de levensfase van de<br />

onderneming.<br />

Voor prestarters en starters kunnen aangepaste vormen van coaching voorzien worden. Zoals<br />

reeds aangehaald bestaat bij heel wat ondernemingen nog onbenut groeipotentieel dat middels<br />

individuele coaching in kaart en tot ontwikkeling gebracht kan worden. Via netwerking en<br />

clustering, zijnde vormen van collectieve coaching, kan zowel voor starters als voor groeiers<br />

een significante toegevoegde waarde gecreëerd worden.<br />

De huidige vergrijzing van de bevolking impliceert eveneens de vergrijzing van de<br />

ondernemerspopulatie. Momenteel zijn in Vlaanderen jaarlijks zo een 13.500 ondernemingen<br />

over te nemen. Dit aantal zal in de komende jaren enkel maar stijgen waardoor de markt voor<br />

overname van ondernemingen nog in belang zal toenemen. Naast de pensionering kunnen<br />

er ook andere redenen tot overdracht van een onderneming bestaan, zoals een carrièrewending<br />

(starten van een nieuwe onderneming, kiezen van een ander beroep, …) of persoonlijke<br />

gebeurtenissen (ziekte, scheiding, vervroegde pensionering,…).<br />

Volgens een Oostenrijkse studie blijken overnemers van bestaande bedrijven succesvoller dan<br />

starters van nieuwe bedrijven: na 5 jaar bestaat nog 96 % van de overgenomen<br />

ondernemingen terwijl dat bij starters slechts 50 % is. Bij 40 % van de overgenomen<br />

bedrijven blijkt de tewerkstelling te stijgen. Overnames resulteren ook vaak in innovaties en<br />

veranderingen. Het nieuwe management zal meestal trachten de marges te verbeteren, nieuwe<br />

markten aan te boren en de interne processen te optimaliseren. Niet alle overnames zijn echter<br />

succesvol. In Europa leidt minstens 10 % van de overnames tot het onnodig beëindigen van<br />

eens levensvatbare onderneming. Dit brengt een groot en onnodig verlies aan tewerkstelling<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 93


en kapitaal met zich mee. Ook gaan levensvatbare ondernemingen verloren doordat ze<br />

simpelweg geen geschikte overnemer vinden. Deze vaststellingen maken dat bijkomende<br />

inspanningen gericht op het stimuleren van overnames verantwoord zijn.<br />

In Vlaanderen kunnen vraag en aanbod op de markt voor bedrijfsovernames nog beter op<br />

mekaar ingesteld worden. De invoering van het overnameplatform www.overnamemarkt.be,<br />

een initiatief van UNIZO, Bobex nv en de Vlaamse overheid, speelt hier reeds op in.<br />

Aan aanbodzijde kan vastgesteld worden dat de overlaters vaak onvoldoende bekend zijn met<br />

de mogelijkheden en bijgevolg ook onvoldoende voorbereid zijn op hun overname. Een<br />

bedrijfsovername is een complex proces en vergt een vrij lange voorbereidingsperiode.<br />

Financiële, juridische, fiscale en emotionele aspecten spelen een rol. Een grondige en tijdige<br />

bewustmaking is het uitgangspunt voor een geslaagde overdracht. De complexiteit van het<br />

hele proces maakt dat ondernemers best beroep doen op gespecialiseerd advies van<br />

bijvoorbeeld belastingspecialisten, consultants en juristen. Dit gespecialiseerd advies zit<br />

dikwijls nogal verspreid (verschillende doelgroepen, verschillende specialisaties,…) waardoor<br />

de ondernemer soms moeilijk de juiste adviseur vindt. Betere coördinatie is noodzakelijk.<br />

Familiale kmo’s zijn een specifieke groep van overlaters met een heel eigen problematiek.<br />

Deze kmo’s worden gekenmerkt door een grote emotionele betrokkenheid, vooral bij<br />

ingrijpende veranderingen in de eigendom- en zeggenschapstructuur van de onderneming.<br />

Meer en meer bedrijven echter worden overgedragen aan derden via een management buy-out<br />

(overdracht van eigendom en zeggenschap aan leden van het huidig management of aan<br />

huidige werknemers) of een management buy-in (overdracht aan een externe partij).<br />

Afhankelijk van het soort overdacht zal het overdrachtsproces andere kenmerken bezitten en<br />

is aangepaste begeleiding aangewezen.<br />

Aan de vraagzijde wordt bij kandidaat-ondernemers het overnemen van een bestaande<br />

onderneming nog te weinig als een reële mogelijkheid gezien. Nochtans is het van groot<br />

belang het voortbestaan en de groei van levensvatbare ondernemingen te verzekeren. Andere<br />

vaststelling is dat de kosten voor een overname gemiddeld hoger liggen dan de kosten voor<br />

het opstarten van een volledig nieuwe onderneming aangezien een over te nemen bedrijf<br />

veelal groter is dan een nieuw bedrijf. Daarenboven is de correcte waardering van een<br />

onderneming geen makkelijke opdracht. De mogelijkheden tot en de voordelen van<br />

bedrijfsovernames dienen meer gepromoot te worden.<br />

Stimuleren van overnames kan enerzijds gebeuren via aanpassingen aan het wettelijk kader<br />

(vennootschapsrecht, belastingstelsel, administratieve formaliteiten,…). Dit valt echter buiten<br />

de scope van het Vlaamse <strong>programma</strong>. Anderzijds zijn ondersteunende maatregelen nodig die<br />

inspelen op de complexiteit van het overnameproces en de emotionele aspecten van een<br />

overname. Uit onderzoek blijkt dat vooral op gebied van sensibilisatie, financiering en<br />

mentorschap nog ruimte is voor bijkomende ondersteunende acties om de markt voor<br />

bedrijfsovernames te verbeteren. Deze acties dienen uiteindelijk te leiden tot meer starters via<br />

overname, meer groeiers via overname, behoud van economisch potentieel van bestaande<br />

bedrijven en minder gedwongen stopzettingen en faillissementen.<br />

Mogelijke acties binnen de operationele doelstelling ‘creëren van een faciliterend start-, groeien<br />

overnamekader'spelen in op verschillende strategische beleidsgebieden zoals opgenomen<br />

in het Actieplan voor Ondernemerschap van de Europese Commissie, zijnde:<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 94


- ondernemers toerusten voor groei en concurrentiekracht<br />

- verbetering van de financiering<br />

- creatie van een kmo-vriendelijker regelgevings- en administratief kader<br />

Voor de Europese Commissie zijn overnames sinds de jaren negentig een prioriteit binnen het<br />

ondernemerschap en verschillende aanbevelingen en publicaties werden sindsdien gelanceerd<br />

met het oog op de bewustwording hieromtrent binnen de lidstaten.<br />

Mogelijke acties<br />

Wegwerken van drempels voor starters en groeiers<br />

- vermindering van administratieve lasten<br />

o ontwikkelen van nieuwe ICT-instrumenten die een koppeling van<br />

verschillende overheidsgegevensbanken mogelijk maken<br />

o creatie van een permanent platform waar de bedrijfswereld input kan geven<br />

o …<br />

- verbeteren van de regelgeving<br />

o creatie van een permanent platform waar de bedrijfswereld input kan geven<br />

o haalbaarheidsstudie naar regelvrije zones<br />

o …<br />

- bekendmaking van financieringsmogelijkheden<br />

o sensibilisering van adviseurs in eerste lijn (boekhouders, accountants, …)<br />

inzake subsidie-, stimulerings- en financieringsmechanismen<br />

o optimalisering pilootproject geïntegreerde financiering (begeleiding van<br />

ondernemers tot optimale financieringsmix door panel van financiële experts)<br />

o …<br />

Begeleiding op maat voor starters en groeiers<br />

- venture coaching van starters en pre-starters<br />

- traject op maat in functie van profiel van een onderneming.<br />

o ontwikkelen van een eenvoudig (self assessment) instrument voor het in kaart<br />

brengen van het talent, de ambitie en de middelen van een (groei)onderneming<br />

o …<br />

- creatie van een netwerk van ‘Ondernemerspreventiecellen’: adviesverstrekking door<br />

multidisciplinaire teams van deskundigen<br />

- opmaak van een checklist van kenmerken van groeibedrijven<br />

- ontwikkeling van een ‘early warning system’ voor starters met groeipotentieel<br />

- ontwikkeling van een virtueel startercentrum: boekhoudkundige diensten,<br />

videoconferenties, marketingadvies, … via ICT<br />

- vrijwaren en begeleiden van bedrijven in moeilijkheden;<br />

- …<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 95


Stimuleren van de markt voor bedrijfsovernames<br />

- sensibilisatie aanbodzijde: bijvoorbeeld specifieke doelgroep ondernemers ouder dan<br />

55 jaar persoonlijk aanschrijven<br />

- sensibilisatie vraagzijde: bijvoorbeeld specifieke doelgroep potentiële jonge<br />

ondernemers over de mogelijkheid een bestaand bedrijf verder te zetten<br />

- begeleiding van de overlater en de overnemer gedurende het overnameproces<br />

- begeleiding van familiebedrijven bij de overdracht van het bedrijf van de ene<br />

generatie naar de volgende<br />

- pro-actief screenen van de in de toekomst over te laten ondernemingen op hun waarde<br />

en mogelijkheden<br />

- ontwikkeling van een zelfevaluatiepakket voor (familiale) kmo’s met betrekking tot<br />

sterke en zwakke punten van een bedrijfsoverdracht (financiële, fiscale, juridische,<br />

organisatorische, verzekeringstechnische, psychologische en leidinggevende factoren)<br />

- lokale netwerken en databanken van vraag en aanbod van particuliere adviesverleners<br />

(banken, consultants,…) groeperen tot één centraal netwerk<br />

- …<br />

Beoogde begunstigden<br />

Ondernemingen in alle levensfases.<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

Vlaams Gewest<br />

VLAO<br />

POM’s<br />

Provincie- en gemeentebesturen/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />

Activiteitencoöperatieven en startcentra<br />

Gespecialiseerde publieke instellingen/vzw’s<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

Operationele doelstelling 3: Stimuleren van internationaal ondernemen<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Doelstelling is meer internationaal actieve ondernemingen in Vlaanderen.<br />

De beperkte binnenlandse markt maakt dat Vlaanderen typisch een open economie heeft waar<br />

internationaal ondernemen een grote rol speelt. Uit de studie ‘Nieuwe<br />

internationalisatiestrategieën van Vlaamse ondernemingen’ (Sleuwaegen, et al., 2004) blijkt<br />

dat Vlaamse exportgeoriënteerde ondernemingen gemiddeld genomen groter en productiever<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 96


zijn dan Vlaamse ondernemingen zonder exportactiviteiten. Exportactiviteiten zijn duidelijk<br />

een stimulans voor sterkere groei van ondernemingen.<br />

De studie toont aan dat de lichte groei van werkgelegenheid in de industrie tijdens de periode<br />

1996-2002 vooral werd gestuwd door Vlaamse exportgeoriënteerde ondernemingen en<br />

Vlaamse ondernemingen met een multinationaal netwerk. De sterkste procentuele daling van<br />

de industriële werkgelegenheid (-10 %) werd waargenomen in de groep Vlaamse<br />

ondernemingen zonder exportactiviteiten wat wijst op een zwakke concurrentiepositie van<br />

deze groep ondernemingen. In de dienstensector daarentegen werd de sterkste groei van<br />

werkgelegenheid gecreëerd door de ondernemingen zonder exportactiviteiten. Deze sterke<br />

groei kan verklaard worden door de hoge toetreding van nieuwe dienstenondernemingen en<br />

de erg sterke groei van bestaande ondernemingen. Doordat in Europa de<br />

dienstverleningsmarkt vaak nog niet volledig is vrijgemaakt en er bijgevolg weinig sterke<br />

concurrentie is, resulteert het ontbreken van exportactiviteiten niet in een competitief nadeel.<br />

In de nabije toekomst zal de verdere liberalisering van de dienstenmarkt een internationaal<br />

netwerk echter noodzakelijk maken. Niet enkel in de industrie maar ook in de diensten moet<br />

bijgevolg aandacht besteed worden aan maatregelen om ondernemingen te helpen actief te<br />

worden op de internationale markten.<br />

Concluderend stelt de studie dat er een rangorde bestaat tussen ondernemingen inzake<br />

productiviteit en efficiëntie. Buitenlandse dochterondernemingen hebben de hoogste<br />

productiviteit en efficiëntie gevolgd door de Vlaamse multinationals, de Vlaamse<br />

exporterende ondernemingen en dan de niet exporterende ondernemingen. Enkel de beste<br />

ondernemingen slagen erin internationaal te concurreren en juist door de sterkere concurrentie<br />

zijn het die ondernemingen die genieten van spillovers (technologisch, internationaal,<br />

marktkennis, …) die hen in staat stellen productiever en efficiënter te zijn. Maatregelen die er<br />

op gericht zijn ondernemingen te helpen actief te worden op internationale markten geven<br />

aldus aanleiding tot belangrijke productiviteitseffecten.<br />

GEM 2005 toont aan dat België inzake internationalisatiegraad beter scoort dan het Europese<br />

gemiddelde, maar dat deze internationalisatiegraad zowel voor België als voor Vlaanderen<br />

negatief evolueert. Via het Vlaamse <strong>programma</strong> zal in het kader van de prioriteit stimuleren<br />

van het ondernemerschap specifiek aandacht besteed worden aan het aspect internationaal<br />

ondernemen.<br />

Export is de meest klassieke vorm van internationaal ondernemen. Momenteel wordt een<br />

significant deel van de Vlaamse export gerealiseerd door Vlaamse filialen van buitenlandse<br />

ondernemingen. Vlaanderen heeft het echter steeds moeilijker buitenlandse ondernemingen<br />

aan te trekken. Het is dan ook aangewezen de export te stimuleren bij de Vlaamse<br />

ondernemingen zelf aangezien uit bovenvermelde studie blijkt dat momenteel niet meer dan<br />

29 % van de industriële en 16 % van de dienstenbedrijven exporteert. Ook de nieuwere<br />

vormen van internationaal ondernemen dienen echter gestimuleerd te worden, zoals<br />

buitenlandse investeringen, uitbestedingen naar andere landen en samenwerkingsakkoorden<br />

met het buitenland. Hier liggen nog heel wat kansen voor onze ondernemingen en de VOKAstudie<br />

‘Internationaler ondernemen’ stelt dat deze nieuwe vormen van internationalisering<br />

doorgaans meer renderen dan de klassieke export.<br />

Uiteraard zijn het de ondernemingen zelf die internationaal moeten ondernemen, maar een<br />

goede omkadering is noodzakelijk en kan helpen een aantal knelpunten weg te werken. Uit<br />

een bevraging van VOKA blijkt bijna de helft van de respondenten het gebrek aan<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 97


prijscompetitiviteit en de betrouwbaarheid van de partners als grootste drempels voor<br />

internationaal ondernemen te zien. Ongeveer één vierde denkt aan de hoge kosten van<br />

internationalisering en de indekking tegen risico’s. Daarna volgen nog als struikelblokken de<br />

wetgeving van buitenlandse markten, de kwaliteit van eigen producten/diensten,<br />

cultuurverschillen en een gebrek aan kennis en informatie.<br />

Internationalisering is een langlopend proces dat slechts stap per stap wordt gerealiseerd<br />

(louter uitvoer, prospectie, oprichting verkoopseenheid, opbouw distributienetwerk,<br />

oprichting productie-eenheid). Iedere stap vereist een grotere investering en veroorzaakt dus<br />

een groter risico.<br />

Internationale expansie van technologische en zeer innovatieve bedrijven neemt binnen de<br />

internationaliseringstrategie een aparte plaats in waardoor specifiek aangepaste acties binnen<br />

de prioriteit Innovatie te verantwoorden zijn. Gelijktijdige ondersteuning op twee fronten is<br />

noodzakelijk, namelijk bij de ontwikkeling van een innovatief product of proces en bij de<br />

internationale ambities, zodat deze bedrijven ten volle kunnen doorgroeien.<br />

Vlaamse en nationale instanties beschikken reeds over een ruime waaier aan instrumenten.<br />

Flanders Investment and Trade (FIT) informeert en sensibiliseert over buitenlandse markten<br />

(beschikt over een wereldwijd netwerk van lokale kantoren), begeleidt (kandidaat)exporteurs,<br />

ondersteunt via exportbevorderende acties (beurzen, handelsmissies,…), subsidieert<br />

exportinspanningen, verspreidt informatie via publicaties, contactdagen en workshops en<br />

zorgt voor matching tussen vraag en aanbod. VOKA zorgt voor advies, begeleiding,<br />

netwerking en opleiding voor ondernemingen met internationale activiteiten. De Nationale<br />

Delcrederedienst verzekert politieke en commerciële risico’s, Finexpo is een adviescomité<br />

met als doelstelling het verzekeren van de financiële steun aan de export van Belgische<br />

uitrustingsgoederen en aanverwante diensten, de Vlaamse administratie Economie verleent<br />

subsidies inzake export van Vlaamse uitrustingsgoederen naar ontwikkelingslanden, het<br />

<strong>Agentschap</strong> Buitenlandse Handel staat in voor de organisatie van de prinselijke<br />

handelsmissies en het Prins Albert Fonds verstrekt beurzen aan jonge kaderleden om<br />

gedurende een jaar voor een Belgische onderneming te werken op verre markten. Ook de<br />

Europese overheden stellen financiële steun ter beschikking. Het is voor ondernemers vaak<br />

moeilijk het overzicht over de verschillende instrumenten te behouden. Via EFRO kan<br />

getracht worden het aanbod ruimer bekend te maken alsook nieuwe initiatieven en<br />

proefprojecten op te starten.<br />

Mogelijke acties<br />

Stimuleren internationaal ondernemen<br />

- verdere bekendmaking van het bestaand instrumentarium met bijzondere aandacht<br />

voor de toegankelijkheid en klantvriendelijkheid van de procedures<br />

- ontwikkeling van een sectorspecifieke databank met het oog op prospectie<br />

- coachen van groeiers die willen internationaliseren<br />

o begeleiding, ondersteuning bij verkennen van markten, bij opmaak van een HR<br />

beleid<br />

- ontwikkeling van een platform gericht op het sluiten van technologische<br />

samenwerkingsakkoorden (bijvoorbeeld licenties)<br />

- stimulering en ontwikkeling van e-commerce als mogelijkheid om vreemde markten<br />

te bereiken<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 98


- informatieverstrekking inzake specifieke wetgeving rond internettransacties binnen en<br />

buiten de EU<br />

- ontwikkeling van een (digitaal) meldpunt voor juridische problemen bij internationaal<br />

ondernemen<br />

- …<br />

Beoogde begunstigden<br />

Ondernemingen in de groeifase en de startfase<br />

Mogelijke uitvoerende instanties:<br />

Vlaams Gewest<br />

VLAO<br />

POM’s<br />

Provincie- en gemeentebesturen/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />

FIT<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 99


3.3) Prioriteit Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />

3.3.1) Strategie<br />

Uit de sterkte-zwakte-analyse valt af te leiden dat deze prioriteit in dit operationeel<br />

<strong>programma</strong> best zowel ingrijpt op de hefbomen voor de regionaal-economische ontwikkeling<br />

als op het bedrijfshuisvestingsbeleid op niveau van individuele sites en locaties. Beide<br />

invalshoeken van het locatiebeleid dragen bij tot meer territoriale cohesie.<br />

De strategische doelstelling van deze prioriteit kan als volgt worden omschreven:<br />

“Het verbeteren van de vestigingsaantrekkelijkheid van steden en regio’s in Vlaanderen<br />

door het duurzaam opwaarderen van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren.”<br />

Cruciaal om de vestigingsaantrekkelijkheid in Vlaanderen te bevorderen, is het kunnen<br />

verbeteren van de bereikbaarheid, te kunnen voorzien in voldoende kwaliteitsvolle<br />

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden en om de toegevoegde waarde die in Vlaanderen wordt<br />

gecreëerd op basis van een al goed uitgebouwd infrastructurennetwerk, op een duurzame<br />

wijze te kunnen verankeren. Het is bovendien van belang om in een dynamische en<br />

gediversifieerde economie permanent aandacht te besteden aan die hefbomen die de<br />

regionaal-economische ontwikkeling kunnen opwaarderen en voortstuwen. Dit betekent dat er<br />

zowel moet geïnvesteerd worden in nieuwe vormen van locatiefactoren als dat er zal moeten<br />

gepoogd worden om de zogenaamde endogene potenties dermate te ontwikkelen dat ze<br />

kunnen bijdragen aan de welvaartsontwikkeling in heel Vlaanderen.<br />

Een dergelijke strategische doelstelling voor dit operationeel <strong>programma</strong> kan maar worden<br />

bewerkstelligd door een samengaan van initiatieven top-down en bottom-up. Top-down<br />

initiatieven kunnen bijvoorbeeld geënt worden op de actie<strong>programma</strong>’s van door de Vlaamse<br />

overheid geïnitieerde, gebiedsgerichte strategische planningsprocessen. Projecten kunnen<br />

bijvoorbeeld ook geselecteerd worden omdat ze concreet kaderen in het Vlaams ruimtelijkeconomisch<br />

beleid. Bottom-up initiatieven zijn dan weer noodzakelijk om additioneel aan het<br />

horizontale Vlaams ruimtelijk-economisch beleid, te kunnen inspelen op locatiefactoren of<br />

een bedrijfsweefsel die de sterktes van bepaalde streken of steden vormen.<br />

Ter operationalisering van de strategische doelstelling wordt in dit operationeel <strong>programma</strong><br />

gekozen voor de vier onderstaande operationele doelstellingen. De eerste twee dragen bij aan<br />

de vestigingsaantrekkelijkheid van Vlaanderen vanuit een regionaal-economische benadering<br />

van de locatiefactoren, m.a.w. vanuit de keuzes over waar welke economische activiteiten<br />

best zouden kunnen gestimuleerd worden. De derde en vierde operationele doelstelling sluiten<br />

meer aan bij het bedrijventerreinenbeleid en de andere mogelijkheden om ruimte voor<br />

economische activiteiten te creëren en zetten daarbij sterk in op het kwaliteits- en<br />

duurzaamheidsaspect.<br />

o het verbeteren van de bereikbaarheid en het optimaliseren van het logistieke systeem<br />

in Vlaanderen;<br />

o het stimuleren van hefboomprojecten die de vestigingsaantrekkelijkheid van steden en<br />

regio’s kunnen versterken en/of die de locatiefactoren voor het bestaande economisch<br />

weefsel verbeteren;<br />

o voorzien in kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden;<br />

o benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 100


Achtereenvolgens worden deze operationele doelstellingen toegelicht.<br />

Verbeteren van de bereikbaarheid van en het logistieke systeem in Vlaanderen<br />

Uit enquêtes naar vestigingsfactoren blijkt dat de bereikbaarheid een zeer belangrijke<br />

vestigingsfactor voor het bedrijfsleven is en blijft. Vanuit de overheid kan de bereikbaarheid<br />

worden verbeterd door te investeren in fysieke infrastructuur en door een aangepast<br />

locatiebeleid. Gezien in een aantal gebieden in Vlaanderen congestie de bereikbaarheid dreigt<br />

te doen verzanden, streeft dit <strong>programma</strong> er ook naar om de opportuniteiten voor collectief<br />

personenvervoer en multi-modaal vervoer zoveel mogelijk uit te putten.<br />

Daarnaast is het een grote uitdaging voor het bedrijfsleven om de logistieke performantie te<br />

verbeteren. Vanuit de overheid kan deze worden bevorderd door de fysieke infrastructuur te<br />

optimaliseren, maar ook door innovatieve logistieke concepten ingang te doen vinden bij het<br />

bedrijfsleven en logistieke dienstverleners naar Vlaanderen te halen of ze hier te verankeren.<br />

Vertrekkend van de vaststelling dat logistieke activiteiten voor een aanzienlijk deel gebonden<br />

zijn aan de multi-modale transportmogelijkheden en het functioneren van de havens en<br />

luchthavens en vanuit de ambitie om de concurrentiekracht van deze ‘poorten’ ( en dus van<br />

een van de drijvende krachten van de Vlaamse economie ), op peil te kunnen houden, zijn niet<br />

alleen investeringen in deze havengebieden en luchthavens vereist, maar tevens ook in de<br />

hinterlandontsluitingen.<br />

Het transport-infrastructurenbeleid is m.a.w. zeer omvattend en kan betrekking hebben op<br />

wegen, waterwegen, spoorwegen, pijpleidingen, overslagfaciliteiten, havens en luchthavens,<br />

op de ontsluiting van bedrijventerreinen enz. Gezien net voor deze hinterlandontsluitingen een<br />

reglementair kader voor investeringen ontbreekt ( zoals het Havendecreet ), kan dit<br />

<strong>programma</strong> hier een grote bijdrage leveren. Daarbij wordt uitdrukkelijk ook de mogelijkheid<br />

voorzien om initiatieven in het kader van de estuaire vaart ( korte-afstandszeevervoer ) te<br />

ondersteunen.<br />

Daarnaast is er uiteraard ook ruimte nodig voor het huisvesten van de logistieke activiteiten.<br />

Overeenkomstig het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de lange-termijnvisie voor het<br />

Vlaamse havenbeleid enerzijds en het Regeerakkoord (2004-2009) anderzijds, berust de in dit<br />

operationeel <strong>programma</strong> gekozen strategie erin te focussen op het duurzaam versterken en<br />

uitbouwen van het logistieke systeem van de economische poorten, respectievelijk op de<br />

verbetering van de multi-modale bereikbaarheid van een selectief aantal bedrijventerreinen.<br />

Het logistieke systeem rond de poorten is ruimer dan de in de ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />

vastgelegde gebieden, maar omvat ook eventuele specifieke terreinen voor ondersteunende<br />

activiteiten zoals onder meer voor TDL-activiteiten (transport, distributie en logistiek) nabij<br />

de economische poorten, met inbegrip van een beperkt aantal grootschalige hinterlandlocaties<br />

voor overslag, zoals bijvoorbeeld in het Economisch Netwerk Albertkanaal en het Genkse .<br />

Voor de luchthavens geldt des te meer dat het logistieke systeem ook buiten het eigenlijke<br />

luchthavengebied terreinen kan omvatten die een specifiek uitgiftebeleid voor<br />

luchthavengerelateerde activiteiten vereisen. Daarom worden ze in functie van de<br />

ontwikkeling en het beheer ervan in het kader van dit <strong>programma</strong> als strategische terreinen<br />

beschouwd.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 101


M.b.t. het haven- en luchthavenbeleid en grootschalige goederenstromen en economische<br />

concentratiegebieden in het algemeen, is het maatschappelijk draagvlak een belangrijke<br />

kritieke succesvoorwaarde. Het maatschappelijk draagvlak voor de grootschalige<br />

goederenstromen kan maar bestendigd worden als hier ook zoveel mogelijk toegevoegde<br />

waarde kan blijven gecreëerd worden en er een duurzame relatie kan tot stand gebracht<br />

worden met de woonomgevingen. Met dat doel is er de voorbije jaren vanuit de Vlaamse<br />

overheid geïnvesteerd in individuele strategische plannen voor de havens en wordt een langetermijn-luchthavenbeleid<br />

ontwikkeld, in het bijzonder voor de luchthaven van Zaventem.<br />

Dit <strong>programma</strong> kan een hefboom zijn om de verscheidenheid aan ideeën uit de actieplannen<br />

die werden/worden opgemaakt n.a.v. de gebiedsgerichte strategische planningsprocessen, te<br />

implementeren, te meer daar het additionele initiatieven betreft waarvoor nog geen<br />

reglementaire kaders en bevoegde instanties in voege zijn.<br />

Ook voortbouwend op eerdere ad hoc-initiatieven wil dit <strong>programma</strong> de mogelijkheden<br />

creëren voor acties om de economische concentratiegebieden te verduurzamen, onder meer<br />

door clustering-efficiënties na te streven zoals prioritair beoogd in het kader van de langetermijnvisie<br />

voor het Vlaamse havenbeleid. (zie ook operationele doelstelling 4).<br />

Het stimuleren van hefboomprojecten die de vestigingsaantrekkelijkheid van steden en regio’s<br />

kunnen versterken en/of die de locatiefactoren voor het bestaande economisch weefsel<br />

verbeteren.<br />

Sedert de jaren ’90 is in het Vlaams sociaal-economisch streekontwikkelingsbeleid de<br />

klemtoon komen te liggen op hefboomprojecten die de competitiviteit van alle streken in<br />

Vlaanderen moeten verhogen of die moeten bijdragen tot de vernieuwing van het economisch<br />

weefsel, en dit door in te zetten op omgevingsfactoren die ‘eigen’ zijn aan elke streek. Een<br />

gebiedsgerichte en geïntegreerde aanpak vestigde de aandacht op gebiedsgerichte knelpunten<br />

zoals de slechte bevoorradingszekerheid van industriewater (sokkelwater) in bepaalde streken,<br />

maar tevens op de aanwezigheid van sterke bedrijvenclusters (diepvriesgroentesector,<br />

voedingsclusters, kunststoffencluster enz.) met specifieke potenties en noden op streekniveau,<br />

en vooral ook op het belang van een gedegen bedrijfshuisvestingsbeleid (terreinen,<br />

perspectieven voor verweven bedrijvigheid, problematiek zonevreemde bedrijven) en goede<br />

bereikbaarheid.<br />

Met het decreet op de Regionale Economische en Sociale Overlegcomités (resoc’s) hoopt de<br />

Vlaamse overheid om bij de verschillende overheidsniveaus en de diverse ‘levende krachten’<br />

een subregionale dynamiek tot stand te brengen die geöriënteerd blijft op een langetermijnvisie<br />

over hoe de lokale overheden kunnen bijdragen aan de welvaartsontwikkeling<br />

van hun streek. De concrete engagementen en ‘hefboomprojecten’ die daaruit kunnen<br />

voortspruiten zullen worden opgenomen in een “streekpact”. Gezien wordt verwacht dat<br />

verschillende hefboomprojecten de financiële draagkracht en de inhoudelijke expertise en<br />

bevoegdheden van de lokale (m.i.v. provinciale) overheden zullen overstijgen, voorziet dit<br />

operationele <strong>programma</strong> in EFRO-ondersteuning voor deze streekpactprojecten of andere<br />

projecten die op voordracht van de resoc’s op vlak van ondernemingsvriendelijke<br />

locatiefactoren worden naar voor geschoven.<br />

Mede als gevolg van het bottom-up sociaal-economisch streekontwikkelingsbeleid van de<br />

voorbije decennia, werd steeds meer de nood ervaren om ook een Vlaams ruimtelijkeconomisch<br />

beleid op touw te zetten dat, naast een bedrijfshuisvestingsbeleid ook oog zou<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 102


hebben voor de sterkten en zwakten van Vlaanderen als geheel met permanente aandacht voor<br />

strategisch belangrijke locatiefactoren voor specifieke doelgroepen van investeerders,<br />

bijvoorbeeld aansluitend bij kenniscentra (universiteiten, onderzoeksinstellingen).<br />

Voorzien in kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden.<br />

Gezien er zich in verscheidene regio’s periodieke tekorten voordoen op vlak van het aanbod<br />

aan beschikbare bedrijventerreinen ( of anders geformuleerd, gezien tekorten aan<br />

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden absoluut moeten vermeden worden ), gezien ook heel wat<br />

bedrijventerreinen gekenmerkt worden door één of meerdere aspecten van veroudering in die<br />

mate dat bedrijven deze terreinen niet meer als gegeerde en professionele locaties gaan<br />

beschouwen, behoren het bevorderen van de snelle en kwaliteitsvolle ontwikkeling van<br />

bedrijventerreinen, het tegengaan van veroudering en het herontwikkelen van verouderde<br />

bedrijventerreinen en brownfields tot de belangrijkste prioriteiten van het ruimtelijkeconomisch<br />

beleid in Vlaanderen. Voor verschillende aspecten van het ruimtelijk-economisch<br />

beleid zijn er belangrijke instrumenten van kracht of in voorbereiding. Zo komt normaliter<br />

vanaf <strong>2007</strong> een nieuw subsidiebesluit in voege voor de subsidiëring van bedrijventerreinen en<br />

bedrijfsgebouwen en wordt een decretale regeling voorbereid voor de aanpak van brownfields<br />

via brownfieldconvenanten. Deze operationele doelstelling mikt op een complementaire inzet<br />

van de EFRO-middelen t.o.v. de reguliere Vlaamse middelen.<br />

Zo kan EFRO-ondersteuning geboden worden voor die initiatieven die wel als belangrijk<br />

worden beschouwd, maar door hun experimentele of unieke karakter niet decretaal of per<br />

besluit van de Vlaamse Regering ‘hard’ geregeld zijn zoals parkmanagement, de uitbouw van<br />

een ecologische infrastructuur, hemelwaterbeheer, integraal ketenbeheer rond<br />

bedrijfsafvalstoffen, en de als wenselijk beschouwde ondersteunende voorzieningen bij de<br />

bedrijfsverzamelgebouwen met het oog op o.a. ‘starters’. Verder kan ook door een extra<br />

financiële injectie de haalbaarheid van én de besluitvorming over revitaliseringen en<br />

herontwikkelingen van verouderde bedrijventerreinen en brownfielddossiers worden<br />

bevorderd. Ten slotte kunnen EFRO-middelen lokale besturen en andere overheden over de<br />

streep trekken om knelpunten die er voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen of voor de<br />

ingebruikname van solitaire bedrijfslocaties rijzen, op te lossen.<br />

Uitdrukkelijk wordt ernaar gestreefd om voor alle terreinen die in aanmerking komen voor<br />

EFRO-ondersteuning dezelfde voorwaarden op te leggen inzake ‘kwaliteitseisen’ die moeten<br />

worden vertaald in een inrichtingsplan, terreinbeheersplan, een ecologisch infrastructuurplan<br />

( landschap, groen, hemelwater, bedrijfsafval,.. ) en uitgifteplan. Deze drie voowaarden<br />

moeten toelaten om de nieuw ontwikkelde of herontwikkelde terreinen doordacht, met een<br />

zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor de groenvoorziening en de ecologische<br />

infrastructuur, in te richten afgestemd op de doelgroep van bedrijven waarvoor ze zijn<br />

bestemd. Het terreinbeheersplan en uitgifteplan leggen daarbij de verantwoordelijkheid voor<br />

een objectieve en doelgerichte uitgifte, evenals vormen van toezicht en lange-termijnbeheer<br />

bij de ontwikkelaar of vooraf aangestelde beheerder.<br />

Belangrijk is dat met deze maatregel in heel Vlaanderen naar bedrijfshuisvestingsmogelijkheden<br />

wordt gestreefd, zij het dat dit niet noodzakelijk overal via nieuw bestemde<br />

terreinen hoeft te gebeuren. Ook knelpunten op vlak van verweving (inpasbaarheid in het<br />

woongebied), ‘solitaire’ vestigingslocaties enz. kunnen deel uitmaken van het aanbod aan<br />

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden, op voorwaarde dat er voldoende aandacht besteed wordt<br />

aan de bedrijfseconomische dynamiek en locatievoorkeuren van ondernemingen, aan de<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 103


echtszekerheid en aan eventuele randvoorwaarden op vlak van ontsluiting, inpassing in het<br />

landschap, ecologische kwaliteit etc. De aandacht in dit <strong>programma</strong> voor ‘solitaire’<br />

bedrijfslocaties gaat uit van het idee dat er zich naast de oude industriële sites in een stedelijke<br />

context ook in het buitengebied veel verouderde sites aandienen die geen deel uitmaakten van<br />

een of andere industriële cluster maar die wel in aanmerking zouden kunnen komen voor de<br />

huisvesting van (bepaalde) economische activiteiten. Het kan daarbij zowel gaan om<br />

leegstaande landbouwhoeves, vaak in agrarisch gebied als om oude gebouwen (zalen,<br />

opslagplaatsen, brouwerijgebouwen…) in de kernen van het buitengebied. Om dergelijke<br />

gebouwen geschikt te maken als bedrijfshuisvestingslocatie dienen vaak knelpunten te<br />

worden opgelost in functie van rechtszekerheid (bestemming, milieuvergunning), maar zal er<br />

ook vaak een afweging moeten gemaakt worden over de toegelaten aanpassingen aan het<br />

gebouw, over de inpassing in het landschap (ook in een bebouwd landschap), over de<br />

mobiliteitseffecten enz. Een stimuleringsbeleid terzake t.a.v. lokale overheden kan deze<br />

mogelijkheden beter doen benutten.<br />

Benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties<br />

Met verduurzaming wordt hier verwezen naar eco-efficiënties, zij het dat de<br />

verduurzamingspotenties zich niet alleen op milieuvlak voordoen ( zoals het gebruik van<br />

grondstoffen, energie, water enz.) maar ook op ruimtelijk, sociaal en economisch vlak.<br />

Bovendien kunnen verduurzamingspotenties zich voordoen op schaal van bedrijfsprocessen,<br />

maar ook op schaal van economische concentraties.<br />

Enkel door de verduurzamingspotenties ten volle te benutten kan Vlaanderen erin slagen<br />

blijvend een hogere economische groei na te streven zonder het natuurlijke (ruimte, milieu) en<br />

menselijke kapitaal uit te putten. De EFRO-ondersteuning moet daarbij toelaten deze<br />

verduurzamingspotenties maximaal te exploiteren waaruit in een vervolgfase uitdrukkelijk<br />

ook financieel duurzame initiatieven moeten voortkomen. Op die wijze kunnen ook de<br />

verschillende experimentele initiatieven zoals m.b.t. milieuclusters in de havens, verdergezet<br />

en vooral opgewaardeerd worden.<br />

Niet alleen in deze doelstelling maar ook in de andere doelstellingen wordt gestreefd naar het<br />

totstand brengen van een maatschappelijke meerwaarde ( naast de economische ) voor de<br />

begunstigde van de EFRO-ondersteuning.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 104


3.3.2) Operationele doelstellingen<br />

Operationele doelstelling 1: Duurzame versterking van de economische ‘poorten’,<br />

economische netwerken en de internationale multimodale bereikbaarheid<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Deze maatregel beoogt de versterking van het logistieke systeem in Vlaanderen door de<br />

verdere uitbouw van de economische poorten, zijnde de havens en de luchthavens en de<br />

daarmee gerelateerde economische netwerken (zoals bv. Economisch Netwerk Albertkanaal),<br />

in het bijzonder door het verbeteren van de hinterlandverbindingen en de ondersteuning van<br />

de estuaire vaart (korte-afstandszeevervoer) enerzijds en via de verdere uitbouw van de<br />

multimodale overslag en -ontsluitingsmogelijkheden op een aantal hinterlandlocaties<br />

anderzijds. Deze maatregel mikt op de realisatie van infrastructuren die kunnen bijdragen tot<br />

het behalen van de gewenste modal split en/of de bereikbaarheid op lange termijn moeten<br />

waarborgen, en op een ondersteunend aanbod van diensten die de doelmatige exploitatie van<br />

het logistieke systeem ten goede komen. Belangrijk voor het goed functioneren van het<br />

logistieke systeem is dat marktopportuniteiten en nieuwe ontwikkelingen sneller aanleiding<br />

geven tot nieuwe exploitaties en een optimale aanwending van bestaande infrastructuren.<br />

Zoals blijkt uit de strategische plannen die zijn opgemaakt voor de verschillende poorten en<br />

en economische netwerken, vereist het goed functioneren en een verdere uitbouw van deze<br />

poorten en economische netwerken tevens een aantal initiatieven die het goed nabuurschap<br />

met de omliggende leef- en woonomgevingen bevorderen. Een succesvolle implementatie van<br />

een aantal initiatieven kan nadien ook navolging krijgen voor de duurzame uitbouw van<br />

andere grootschalige economisch-logistieke concentratiegebieden.<br />

Mogelijke acties<br />

Actie 1: Investeringen in infrastructuur<br />

Investeringen in infrastructuur worden vaak lang op voorhand gepland, maar de realisatie laat<br />

vaak lang op zich wachten omwille van onder meer de budgettaire impact. De keuze om<br />

onderstaande investeringswerken vanuit EFRO te subsidiëren, moet toelaten de realisatie te<br />

bespoedigen van projecten die economisch het meest prioritair zijn, maar dit niet altijd zijn in<br />

functie van de gehanteerde criteria bij meerjarenplanningen bij de bevoegde overheden en om<br />

voor de concrete uitvoeringswijze de meest duurzame en best geschikte technische oplossing<br />

te kiezen.<br />

Komen o.m.in aanmerking voor ondersteuning:<br />

de investeringen in de hinterlandontsluitingen van de havens en de luchthavens, in het<br />

bijzonder via het spoor, aanpassingen aan de waterwegen ( inclusief projecten gericht<br />

op toegankelijkheid voor de scheepvaart, gecombineerd met natuurherstel ); het betreft<br />

infrastructuurprojecten die zijn opgenomen in actieplannen n.a.v. of kaderen in<br />

gebiedsgerichte strategische plannen, waarvoor een bevoegde instantie of ‘trekker’ is<br />

aangeduid en waarvoor het formele noodzakelijke besluitvormingsproces (ruimtelijk<br />

uitvoeringsplan, bouwvergunning, MER enz.) evenals het voorbereidend technisch<br />

studiewerk (streefbeeld enz.) al is uitgevoerd en die een relatief beperkte realisatieduur<br />

kennen van maximum 2 jaar;<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 105


de investeringen noodzakelijk om goederenoverslag mogelijk te maken in een beperkt<br />

aantal grootschalige watergebonden hinterlandlocaties en dry ports,<br />

investeringen ten einde een selectief aantal bedrijventerreinen multimodaal te<br />

ontsluiten door het voorzien van kades en aantakkingen op spoorlijnen;<br />

Actie 2: Initiatieven ter versterking van het aanbod aan logistieke dienstverlening<br />

Deze actie mikt op de voorbereidende of experimentele fase voor een doelmatige opzet van<br />

nieuw of ondersteunend aanbod aan logistieke diensten. Financiële ondersteuning kan worden<br />

geboden voor zowel voorbereidend studiewerk zoals:<br />

- éénmalige marktstudies in functie van een logistiek dienstenaanbod (bijvoorbeeld<br />

haalbaarheid van een bepaalde containerlijndienst op de binnenvaart) of in functie van<br />

de exploitatie van een overslagfaciliteit;<br />

- de opzet van nieuwe gebruikersgroepen of studiewerk / activiteiten van bestaande<br />

gebruikersgroepen teneinde de logistieke dienstverlening te optimaliseren<br />

(bijvoorbeeld activiteiten van de verenigingen van havenondernemingen, opzet van<br />

informatieplatform van luchthavengebruikers),<br />

- de tijdelijke exploitatie van een nieuwe of ondersteunende dienstverlening met het oog<br />

op een doelmatiger gebruik van de bestaande infrastructuur en logistieke<br />

mogelijkheden.<br />

In het bijzonder wordt hier ook gedacht aan initiatieven in het kader van de estuaire vaart.<br />

Teneinde enkel projectvoorstellen te ondersteunen die al in zekere mate gedragen zijn door<br />

relevante partners, is een minimum eigen inbreng vereist in de kosten voor de<br />

voorbereidingsfase of voor de tijdelijke exploitatie.<br />

Actie 3: Initiatieven ter verbetering van de relatie met de woon- en leefomgeving<br />

Diverse initiatieven ter versterking van de woon- en leefomgeving in of in de omgeving van<br />

de poorten, de grootschalige hinterlandlocaties en de logistieke lijninfrastructuren, welke<br />

kunnen bijdragen aan een maatschappelijk draagvlak en de aanvaardbaarheid van<br />

grootschalige logistieke concentraties, kunnen worden ondersteund. Daarbij kan o.m. worden<br />

gedacht aan:<br />

allerlei initiatieven met het oog op de introductie en het toepassen van milieuzonering,<br />

woonzonering en buffering;<br />

initiatieven die het maatschappelijk draagvlak verhogen zoals het inrichten van<br />

bezoekerscentra (voor spotters, uitkijkplatform enz.), het aanleggen van ecologische<br />

infrastructuur enz.<br />

sociale begeleidingsinitiatieven voor bewoners, landbouwers en bedrijven in het geval<br />

van situaties van verminderde leefbaarheid of onverenigbaarheden van de woon- en<br />

leeffunctie met grootschalige economisch-logistieke activiteiten. Het kan daarbij bijv.<br />

gaan om het inzetten van een sociaal bemiddelaar, het inrichten van een woonloket,<br />

het opzetten van gebiedsgerichte grondbeleidsinstrumenten voor het verwerven van te<br />

verwijderen gebouwen en/of (niet meer door de bestaande gebruikers te gebruiken)<br />

gronden.<br />

Om een hefboomwerking te kunnen bewerkstelligen bij een dergelijke mogelijke diversiteit<br />

aan initiatieven, dient de beperking te worden ingebouwd tot initiatieven die het gevolg zijn<br />

van structureel overleg, hetzij n.a.v. een gebiedsgericht strategisch planningsproces, hetzij van<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 106


een door de Vlaamse overheid erkend overlegforum (zoals bijvoorbeeld de decretaal<br />

voorziene Subregionale Overlegorganen voor de havens).<br />

De kosten voor het verwerven van gronden en gebouwen zijn in aanmerking te nemen op<br />

voorwaarde dat ze onderdeel vormen van een concreet project, kaderend in of voortkomend<br />

uit een structurele overlegformule of een gebiedsgericht strategisch plan, en de verwerving<br />

(onteigening of aankopen in der minne) geschiedt op basis van een efficiënt en billijk aan te<br />

wenden grondbeleidsinstrument 13 .<br />

Mogelijke begunstigden<br />

- Private en publieke (zoals Havenbedrijven) en daarmee gelijk te stellen (zoals BIAC)<br />

actoren die een rol vervullen in de logistieke dienstverlening<br />

- Bestaande en toekomstige verladers<br />

- Gebruikers en belanghebbenden (bewoners en omwonenden) van de economische poorten<br />

en grootschalige economische en logistieke ontwikkelingen<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

Voor actie 1:<br />

- <strong>Agentschap</strong>pen en departementen van ministerie van Openbare Werken en<br />

overheidsbedrijven (NV’s van publiek recht) ressorterend onder de Vlaamse overheid<br />

(NV De Scheepvaart, NV Zeekanaal, VMM);<br />

- Infrabel, B-cargo;<br />

- Lokale besturen, intercommunales/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen;<br />

- PPS-constructies<br />

Voor actie 2:<br />

- NV Zeekanaal, Promotie Binnenvaart Vlaanderen, De Scheepvaart…<br />

- BIAC<br />

- VIL<br />

- Havenbedrijven (GAB)<br />

- Verenigingen van havenondernemingen, luchthavengebruikers enz.<br />

- Exploitanten van overslagterminals (spoor, water).<br />

Voor actie 3:<br />

- Autonome overheidsbedrijven<br />

- Overheidsinstanties (Vlaams of provinciaal)<br />

- Intercommunales/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen of lokale besturen<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

13 Formules die toelaten om te verwerven zonder tussenkomst Comité van Aankoop?<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 107


Operationele doelstelling 2: Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Deze maatregel beoogt het bedrijfsleven kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te<br />

kunnen aanbieden en de verloedering en veroudering van deze<br />

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te voorkomen en op te lossen.<br />

Om een aanbod aan kwaliteitsvolle en professionele bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te<br />

kunnen voorzien, biedt deze maatregel ondersteuning voor het oplossen van fysieke<br />

knelpunten op het terrein of in de omgeving, voor het opwaarderen van de ecologische<br />

kwaliteit van bedrijventerreinen maar ook voor het opzetten van beheer en voor manieren om<br />

het voorzieningenniveau (met inbegrip van ondersteunende faciliteiten, ook voor afvalbeheer<br />

en energievoorziening) op te drijven op terreinen en in (collectieve) bedrijfsgebouwen. Met<br />

dit laatste wordt gestreefd om in Vlaanderen ook een adequaat aanbod te kunnen voorzien<br />

voor starters en ondernemingen die baat hebben bij bedrijfsruimten in<br />

bedrijfsverzamelgebouwen met een of andere vorm van ondersteuning.<br />

Gelet op de schaarse ruimte in Vlaanderen streeft deze maatregel er bovendien naar om<br />

zoveel mogelijk verouderde of in onbruik geraakte terreinen of gebouwen opnieuw<br />

beschikbaar te maken als kwaliteitsvolle bedrijfshuisvesting. Het kan daarbij gaan om grote<br />

industriële sites, verouderde terreinen, maar ook om ‘solitaire’ locaties die zich niet<br />

noodzakelijk in industriegebied situeren, maar die mits een aantal randvoorwaarden tot<br />

beschikbaar aanbod voor economische activiteiten kunnen omgevormd worden. De EFROsubsidiëring<br />

heeft de bedoeling als financiële impuls tegemoet te komen aan de extra kosten<br />

die moeten gemaakt worden om hetzij marktfalen (bijvoorbeeld gebrek aan initiatief) tegen te<br />

gaan, hetzij niet-recupereerbare (bijvoorbeeld kosten die niet meer kunnen worden verhaald<br />

op de gebruiker/investeerder) kosten in functie van de kwaliteit te helpen dekken. De aanpak<br />

ervan kan zowel bestaan uit éénmalige structurele ingrepen als uit de introductie van<br />

langetermijnmaatregelen zoals beheer en zogenaamde parkmanagementformules.<br />

Mogelijke acties<br />

Actie 1: Revitalisering en herontwikkeling verouderderde bedrijventerreinen en brownfields<br />

De redenen van veroudering van een bedrijventerrein kunnen divers van aard zijn. De kosten<br />

van een ingreep op openbaar domein en privé-domein kunnen daarbij sterk uiteenlopen<br />

(bijvoorbeeld van herstel buffers tot heraanleg wegenis en gescheiden riolering). Ook of een<br />

project rendabel is of substantiële opbrengsten kan genereren, zal afhangen van het gegeven<br />

of er opnieuw kavels en/of leegstaande panden op de markt kunnen gebracht worden.<br />

Onder deze actie vallen alle structurele ingrepen om verdere veroudering en verloedering<br />

tegen te gaan en/of om een terrein of site te herontwikkelen. Hoewel de projecten die een<br />

ruimtewinst opleveren prioriteit krijgen, komen ook ‘revitaliseringsprojecten’ waarbij geen<br />

nieuwe kavels op de markt worden aangeboden, in aanmerking voor ondersteuning.<br />

Concreet wordt EFRO-ondersteuning geboden voor de verouderde terreinen /sites of<br />

brownfields:<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 108


die het voorwerp uitmaken van een brownfieldconvenant conform de (voorziene)<br />

decretale regeling rond brownfieldontwikkeling; de ondersteuning wordt ad hoc<br />

vastgesteld en toegekend via PMV (Participatiemaatschappij Vlaanderen) of een door<br />

PMV op te richten filiaal, of een andere investeringsmaatschappij;<br />

die in aanmerking komen voor subsidiëring conform het subsidiebesluit<br />

bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen en waarvoor bovenop de reguliere<br />

subsidiëring EFRO-subsidiëring gerechtvaardigd is omwille van de aantoonbaar lage<br />

return van het project;<br />

die voldoen aan dezelfde kwaliteitsvoorwaarden als opgenomen in het subsidiebesluit<br />

inzake bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen maar niet het voorwerp zijn van een<br />

brownfieldconvenant, noch in aanmerking komen voor de reguliere subsidiëring<br />

omdat de ‘solitaire’ locatie of site in kwestie niet onder de definitie van een<br />

bedrijventerrein valt of zich in havengebied situeert;<br />

die het voorwerp uitmaken van een complexe ambtshalve sanering in het kader van<br />

het bodemsaneringsdecreet, om deze opnieuw beschikbaar te stellen als kwaliteitsvolle<br />

bedrijfshuisvesting, indien kaderend binnen een globaal ( ruimer dan sanering ), voor<br />

EFRO-subsidiëring in aanmerking komend project.<br />

Actie 2: Bewerkstelligen van langetermijnbeheer en opwaardering voorzieningen<br />

Het betreft hier initiatieven die niet eenmalig, structureel en voorafbepaald van aard zijn, maar<br />

die er door een organisatorische aanpak moeten toe bijdragen dat ( desgevallend via een<br />

groeimodel ), het bedrijventerrein/bedrijfsverzamelgebouw blijft voldoen aan de locatie-en<br />

kwaliteitseisen van de bedrijven, respectievelijk de doelgroep van bedrijven in het<br />

bedrijfsverzamelgebouw. Omdat voor bedrijventerreinen een dergelijke aanpak in Vlaanderen<br />

nog in de kinderschoenen staat, wordt een EFRO-ondersteuning voorzien voor de opstart en<br />

eerste twee werkingsjaren ervan. Daarbij moet de initiatiefnemer uitdrukkelijk kunnen<br />

aantonen dat de nodige maatregelen en overeenkomsten worden voorzien zodat continuïteit<br />

van de te ondernemen acties maximaal gewaarborgd is na afloop van de subsidieperiode.<br />

Voor de bedrijfsverzamelgebouwen wordt conform het voorziene subsidiebesluit uitgegaan<br />

van een nog in te vullen nood aan vormen van managementondersteuning in de<br />

“gespecialiseerde bedrijvencentra”. Gezien het subsidiebesluit er tevens van uitgaat dat er al<br />

voldoende bedrijvencentra met basisdiensten door publieke en private actoren worden<br />

aangeboden, komen initiatiefnemers voor het verstrekken van basisdiensten aan<br />

bedrijvencentra niet in aanmerking voor EFRO-subsidiëring. De managementondersteuning<br />

dient projectmatig te worden opgestart en kan bestaan uit opeenvolgende vervolgprojecten.<br />

Op basis van deze actie kunnen o.m. worden ondersteund:<br />

initiatieven die tot doel hebben het openbaar en/of gemeenschappelijk domein te<br />

onderhouden (groenonderhoud, bewegwijzering enz.), m.i.v. het uitwerken van<br />

financiële verdelingsformules voor kosten en opbrengsten voor het geval het<br />

bedrijventerrein wordt ontwikkeld door meerdere lokale besturen gezamenlijk<br />

(bijvoorbeeld als “bedrijfsverzameleiland”);<br />

initiatieven die tot doel hebben het bedrijventerrein te beveiligen tegen<br />

overstromingen, in het kader van integraal waterbeheer;<br />

….<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 109


Actie 3: Aanpak van knelpunten voor de ontwikkeling van en uitgifte op bedrijventerreinen<br />

en solitaire bedrijfshuisvestingslocaties<br />

Om te vermijden dat knelpunten de snelle ontwikkeling van terreinen belemmeren of een<br />

rechtszeker aanbod aan percelen of locaties (m.b.t. Seveso-regelgeving, Vlarem,<br />

zonevreemdheid, Vlarebo, enz.) in de weg staan, wil deze actie via een EFRO-subsidiëring<br />

impulsen geven aan de verschillende overheidsniveaus of ontwikkelaars om deze knelpunten<br />

op te lossen, hetzij door fysieke ingrepen, hetzij door studiewerk/het uitwerken van (nieuwe)<br />

concepten. Vaak kan een financiële bijdrage ook de verschillende standpunten tussen<br />

betrokken overheidsdiensten en ontwikkelaars helpen verzoenen, bijvoorbeeld m.b.t. aanleg<br />

bepaald type rotonde versus ander soort kruispunt, gelet op de grote financiële implicaties van<br />

dergelijke beslissingen. Het conceptueel uitwerken van oplossingen voor knelpunten kan<br />

zowel via klassieke uitbestede studies als via wedstrijdformules.<br />

Ook de transformaties van veel vroegere stedelijke industriële weefsels bieden kansen om<br />

kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te creëren binnen een stedelijke, verweven<br />

context. Een doordachte aanleg van het openbaar domein kan er daarbij voor zorgen dat de<br />

gecreëerde bedrijfshuisvestingsmogelijkheden voldoen aan de locatie- en kwaliteitseisen van<br />

ondernemers, ook al situeren ze zich niet op de voor economische activiteiten voorbehouden<br />

zones.<br />

De knelpunten hebben betrekking op:<br />

de ontsluiting en verkeersleefbaarheid in de onmiddellijke omgeving van het geplande<br />

bedrijventerrein of ‘solitaire’ locatie;<br />

de inpassing in het landschap, ook van ‘solitaire’ locaties; het kan hierbij zowel gaan<br />

om de in het kader van een RUP voorziene ecologische infrastructuur (voor zover de<br />

inrichting hiervan een knelpunt vormt) als om de architecturale en beeld-kwaliteit, in<br />

het bijzonder voor ‘solitaire’ locaties;<br />

het verwijderen van woningen (onteigening of aankoop in der minne en sloop) en van<br />

landbouw- en tuinbouwbedrijven, sportinfrastructuur en andere<br />

gemeenschapsvoorzieningen indien dit het functioneren van het bedrijventerrein<br />

ernstig belemmert en indien het verwijderen van deze gebouwen de financiële<br />

haalbaarheid van de aanleg van het bedrijventerrein in het gedrang brengt gegeven de<br />

verkoop- en huurprijzen in de omgeving;<br />

veiligheidsmaatregelen in functie van de rechtszekerheid van Seveso-bedrijven of ter<br />

bescherming van kwetsbare locaties, in het bijzonder door de opmaak en uitvoering<br />

van de aanbevelingen uit ruimtelijke veiligheidsrapporten;<br />

uitrusting van het openbaar domein in zones voor stedelijke ontwikkeling waar die een<br />

gemengd/verweven karakter hebben en uitdrukkelijk ook mogelijkheden voorzien<br />

voor kantoren, kantoorachtigen, kleinschalige verwerkende activiteiten, distributie en<br />

logistiek, groot-en kleinhandel; gezien vanuit het reguliere subsidiebesluit voor<br />

bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen voor ‘gemengde’ zones een verdeelsleutel<br />

wordt toegepast in functie van het aandeel economische activiteiten, is een EFROsubsidiëring<br />

hier bedoeld om via de uitrusting van het openbaar domein de realisatie<br />

van het totaalconcept van het gebied te waarborgen;<br />

het stimuleren van het bouwrijp maken van glastuinbouwbedrijvenzones<br />

( initiatieven ter ontwikkeling, inrichting en uitrusting ).<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 110


Mogelijke begunstigden<br />

- Ruimtevragende kandidaat-investeerders<br />

- Gevestigde bedrijven op verouderde bedrijventerreinen<br />

- Eigenaars (publieke en private eigenaars) van verloederde sites en terreinen die ‘slapend’<br />

actief kunnen op de markt brengen<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

- Lokale besturen en intercommunales/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />

- POM’s<br />

- PMV<br />

- VLM<br />

- OVAM<br />

- VMM<br />

- Andere ontwikkelaars<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

Operationele doelstelling 3: Realiseren van Vlaamse en subregionale hefboomprojecten<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Zowel op lokaal of streekniveau, als op Vlaams niveau worden ‘hefboomprojecten’<br />

gestimuleerd die inspelen op de noden van het bestaande bedrijfsweefsel en zo de<br />

competitiviteit van de bestaande economische activiteiten verbeteren en/ of die erop gericht<br />

zijn nieuwe clusters van activiteiten tot stand te brengen binnen Vlaanderen door de<br />

vestigingsaantrekkelijkheid en het investeringsklimaat te verhogen van steden en regio’s.<br />

Deze maatregel mikt op de uitwerking en realisatie van hefboomprojecten m.b.t. ruimtelijkeconomische<br />

omgevingsfactoren die passen in een strategie voor regionaal-economische<br />

ontwikkeling, gericht op vernieuwing van het economisch weefsel en versterking van de<br />

bestaande locatiefactoren.<br />

Gezien de Vlaamse overheid voor het sociaal-economisch streekontwikkelingsbeleid een<br />

specifiek overleg-en adviesorgaan heeft in het leven geroepen, met name de “Regionale<br />

Economische en Sociale Overlegcomités” (resoc’s), kiest dit operationeel <strong>programma</strong> ervoor<br />

om de hefboomprojecten die niet voortspruiten uit Vlaamse beleidslijnen, enkel op voordracht<br />

van de resoc’s te honoreren.<br />

Mogelijke acties<br />

Komen in aanmerking voor subsidiëring:<br />

- de omvorming of uitbouw en de eerste fase van exploitatie van “strategische<br />

bedrijvencentra”; deze strategische bedrijvencentra zijn uitdrukkelijk bedoeld voor<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 111


specifieke doelgroepen van buitenlandse ondernemingen (zoals bijvoorbeeld Chinese<br />

ondernemingen omdat voorzien wordt in Chinese secretariaatsondersteuning);<br />

- de aanleg en uitrusting van “strategische bedrijventerreinen” waaronder<br />

wetenschapsparken, conform de definitie van het subsidiebesluit bedrijventerreinen en<br />

bedrijfsgebouwen; voor deze strategische bedrijventerreinen zijn EFRO-subsidies<br />

cumuleerbaar met de reguliere subsidiëring in zoverre het strategisch karakter betekent<br />

dat een gericht uitgiftebeleid wordt gevoerd waardoor de terugverdientijd voor de<br />

gedane investeringen vermoedelijk langer is;<br />

- projecten uit de streekpacten of andere ( voorgelegd voor advies aan de Resoc’s ),<br />

voor zover ze betrekking hebben op locatiefactoren voor de vestiging van<br />

ondernemingen.<br />

- investeringen in opleidings- en vormingsinfrastructuur en infrastructuur voor socialeeconomie-projecten<br />

met hefboomeffect;.<br />

- projecten die transformaties of reconversie in de traditionele industriële sectoren op<br />

het oog hebben;<br />

Mogelijke begunstigden<br />

Lokale overheden/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />

Sociale partners<br />

Mogelijke uitvoerende instanties<br />

POM’s<br />

Lokale overheden/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />

Non-profitorganisaties<br />

Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

Operationele doelstelling 4: Benutten van verduurzamingspotenties van economische<br />

concentraties (bedrijventerreinen, havens,…)<br />

Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />

Met deze maatregel worden initiatieven beoogd die er toe bijdragen om op verschillende<br />

vlakken die mogelijkheden te benutten die ervoor zorgen dat economische groei en<br />

toegevoegde waarde kunnen gecreëerd worden met minder externe effecten op milieu, ruimte,<br />

mobiliteit, sociaal kapitaal enz.<br />

Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat vooral economische concentratiegebieden<br />

heel wat mogelijkheden bieden tot het opzetten van projecten op vlak van eco-efficiëntie enz.<br />

Verduurzamingsprojecten kunnen zowel investerings- als werkingsprojecten zijn. Voor<br />

werkingsprojecten geldt dat het de bedoeling moet zijn om door een goede projectopzet<br />

‘eindige projecten’ te voorzien -projecten die zonder tussenkomst van intermediairen verder<br />

worden gecontinueerd door bijvoorbeeld betrokken bedrijven – of projecten die op termijn<br />

zelfbedruipend kunnen worden omdat ze ook een financiële meerwaarde opleveren.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 112


Mogelijke acties<br />

Verduurzamingspotenties kunnen zich voordoen voor verschillende aspecten en op<br />

verschillende schaalniveaus. Komen in aanmerking voor subsidiëring:<br />

projecten op vlak van eco-efficiëntie, op niveau van bedrijven en bedrijfsprocessen<br />

zoals milieclusters en benutten van andere clusteringefficiënties, bijv. het gebruik van<br />

restwarmte van industrie door glastuinbouwbedrijven;<br />

voorbereidende studies en demonstratieprojecten in het kader van rationeel<br />

energiegebruik bij clusters van glastuinbouwbedrijven, m.i.v. omschakeling naar<br />

aardgas in functie van economische en milieudoelstellingen;<br />

projecten die de ruimteproductiviteit op kavelniveau en/of op terreinniveau kunnen<br />

opdrijven, in het bijzonder investeringsprojecten voor bedrijfsverzamelgebouwen met<br />

kelderverdiepingen, parkeermogelijkheden op het dak, gezamenlijke parkings,<br />

bluswatervoorzieningen enz.;<br />

projecten die sociale voorzieningen (kinderopvang e.d.) uitbouwen op een<br />

bedrijventerreinen, desgevallend ook in functie van de 24-uurseconomie (bijvoorbeeld<br />

in het (lucht)havengebied);<br />

projecten ter verbetering van het woon-werkverkeer door het wegwerken van<br />

vervoersarmoede, door vormen van collectief vervoer enz.;<br />

projecten m.b.t. bedrijfsafval.<br />

initiatieven voor efficiënt en zuinig energiegebruik of initiatieven voor de introductie<br />

van installaties voor productie van hernieuwbare energie;<br />

initiatieven voor het gezamenlijk opzetten van een grijswatercircuit, het samen<br />

aanleggen van blusvijvers, het collectief organiseren van groenonderhoud en integraal<br />

ketenbeheer;<br />

pilootprojecten m.b.t. waterkwaliteit waarbij op het terrein (innovatieve) maatregelen<br />

worden uitgetest, zodat ze op hun kosteneffectiviteit beoordeeld kunnen worden (door<br />

nauwkeurige inventarisatie van kosten en effecten op de waterkwaliteit).<br />

projecten die de samenwerking stimuleren tussen bedrijven uit de reguliere economie<br />

en deze uit de sociale economie, in het bijzonder als dit gepaard gaat met het delen van<br />

bedrijfsinfrastructuur<br />

….<br />

Mogelijke begunstigden (van de output van het project)<br />

Bedrijven op bedrijventerreinen of in de economische poorten, m.i.v. (nabijgelegen)<br />

glastuinbouwbedrijven of clusters van glastuinbouwbedrijven.<br />

Lokale overheden<br />

Mogelijke uitvoerende instanties (die begunstigde zijn van de subsidie)<br />

Vzw’s, kenniscentra zoals het “Innovatiesteunpunt Energie”, feitelijke verenigingen die als<br />

intermediair projecten voorbereiden of opzetten.<br />

Publieke instanties zoals POM’s, VMM, OVAM, VLM, De Lijn e.a.<br />

Lokale overheden/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />

Indicatoren<br />

zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 113


3.4) Prioriteit Stedelijke ontwikkeling<br />

3.4.1) Strategie<br />

De stad is van oudsher en per definitie een concentratie van mensen, van activiteiten,<br />

bedrijvigheid. Met een stedelijk beleid dat actief werkt aan een aangename, stimulerende<br />

omgeving heeft de stad hefbomen in handen om de ondernemingscreativiteit op een hoger<br />

niveau te brengen en kan ze positief bijdragen tot het economische succes van de stad en zijn<br />

regio.<br />

Om de stad attractief te maken voor ondernemerschap en innovatie hebben steden nood aan<br />

geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten.<br />

Daarom wordt het ondersteunen van deze stedelijke onwikkelingsprojecten als<br />

strategische doelstelling vooropgezet. Stedelijke ontwikkelingsprojecten zijn strategische<br />

projecten waar economie en mobiliteit centraal staan en die andere sectoren op sleeptouw<br />

nemen. Wonen, werken, winkelen, groen, sociaal - publieke ruimte zullen in dit kader mede<br />

ontwikkeld worden om de stad en de regio aantrekkelijk te maken voor innovatie en<br />

ondernemerschap. Bij deze stedelijke ontwikkelingsprojecten zal een duurzaam gebruik van<br />

materialen, grondstoffen en energie worden nagestreefd.;<br />

De projecten die worden ingediend moeten integrale projecten zijn, gericht op de volgende<br />

domeinen:<br />

- versterking van de economie<br />

- verhogen van de toegankelijkheid van de steden en verbeteren van de interne<br />

mobiliteit van de stad<br />

- verhogen van de leefkwaliteit in de steden<br />

- ontwikkeling van het toerisme en het sociaal – cultureel leven<br />

Elk van deze domeinen wordt hierna verder verduidelijkt door ‘aandachtpunten’ die de<br />

noodzakelijkheden en mogelijkheden omvatten die in een grootschalig stedelijk<br />

ontwikkelingsproject aan bod kunnen komen en een opsomming van ‘mogelijke acties’ die in<br />

dit kader kunnen uitgewerkt worden.<br />

Deze projecten bieden heel wat mogelijkheden op het vlak van clustering van investeringen.<br />

Projecten worden aantrekkelijk gemaakt zodat ook privé-investeerders aangetrokken worden.<br />

De stedelijke ontwikkelingsprojecten hebben een duidelijke hefboomfunctie voor stad en<br />

regio. Zij hebben een grote impulswaarde voor het gebied. Vertrekkend vanuit een globale<br />

visie bieden zij een kader waar vele deelprojecten die gefinancierd worden vanuit andere<br />

financieringsbronnen in ondergebracht kunnen worden.<br />

Alhoewel de middelen in zijn geheel aan geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten<br />

zullen toegewezen worden, is het de bedoeling dat de grote structuurlijnen met EFROmiddelen<br />

gefinancierd worden.<br />

Voor het indienen van deze projecten komen de twee grootsteden Antwerpen en Gent, de elf<br />

centrumsteden (Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende,<br />

Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout) en het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel in<br />

aanmerking.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 114


De twee grootsteden Antwerpen en Gent behouden daarnaast de mogelijkheid om<br />

kleinschaliger initiatieven in achtergestelde buurten voor te stellen zoals de voorbije<br />

<strong>programma</strong>periode het geval was. De heropleving van deze buurten is immers uitermate<br />

belangrijk voor de internationale uitstraling van de steden.<br />

3.4.2) Operationele doelstellingen<br />

Operationele doelstelling 1: Ondersteunen van geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten,<br />

die een positieve bijdrage leveren tot het economische succes van een stad en<br />

zijn regio<br />

In aanmerking komende geïntegreerde projecten dienen gericht te zijn op de volgende<br />

domeinen:<br />

- versterking van de economie;<br />

- verhogen van de toegankelijkheid van de steden en verbeteren van de interne<br />

mobiliteit van de stad;<br />

- verhogen van de leefkwaliteit in de steden;<br />

- ontwikkeling van het toerisme en het sociaal – cultureel leven<br />

DOMEIN 1 - VERSTERKING VAN DE STEDELIJKE ECONOMIE<br />

1. Algemene omschrijving<br />

Elke stad moet vanuit een eigen economisch stadsprofiel aan een eigen strategie bouwen, een<br />

eigen economisch stads<strong>programma</strong> uitwerken. Er moet vertrokken worden vanuit de sterktes<br />

van de steden, de diversiteit, de densiteit, de samenhang in de stad en vanuit het potentieel<br />

van burgers en organisaties.<br />

De kansen op economische ontwikkeling in de stad moeten worden aangegrepen. Deze<br />

kansen zijn niet gering, al zijn ze niet in alle steden in dezelfde mate aanwezig. Zo moet er<br />

gedacht worden aan troeven op het vlak van cultuur en erfgoed; toerisme en recreatie;<br />

vorming en opleiding; kenniscentra en hun spin-offs; logistiek; vormgeving, design en<br />

mode; gespecialiseerde handel; persoonsgerichte diensten, enz. Het dient niet te gaan om een<br />

reeks van losstaande initiatieven. Maar er moet een duidelijke visie zijn om tot een<br />

samenhangende reeks initiatieven te nemen. Op die manier kan clustering ontstaan, waarbij<br />

projecten voldoende grootschalig zijn en voor een hefboomeffect zorgen. Deze projecten<br />

moeten aansluiten bij de lokale opportuniteiten.<br />

Steden kunnen economische niches uitbouwen. Deze niches zijn vaak historisch gegroeid. Zo<br />

zijn er steden met een industrieel hart, steden waar kennis centraal staat, steden waar de<br />

poortfunctie centraal staat, steden waar cultuur en toerisme een belangrijke trekker is.<br />

Wil de stad haar economische opportuniteiten benutten en optimaliseren dan is een goede<br />

samenwerking tussen partners noodzakelijk. Sterke stedelijke besturen zijn nodig, zij moeten<br />

op het niveau van de stad/regio een stevige gezagsbasis creëren. Steden moeten<br />

ontwikkelingscoaliteis aangaan. Coalities tussen de stedelijke overheid en private actoren<br />

(werkgevers en werknemers) die resulteren in een economische strategie voor de stad die er<br />

op gericht is stedelijke investeringen en beslissingsmacht aan te trekken.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 115


Door de verdere ontwikkeling van de netwerkeconomie en de daaruit voortkomende<br />

toenemende concurrentie stijgt de behoefte aan samenwerking tussen steden en de<br />

ontwikkeling van stedelijke netwerken. Geïsoleerde lokale besturen staan vrij machteloos ten<br />

opzichte van de mondiale economie.<br />

In de stedelijke ontwikkelingsprojecten zal gezien de grootschaligheid de klemtoon vooral<br />

gelegd worden op het hergebruik en herbestemming van bedrijfsruimten. Uiteraard moet het<br />

hergebruik en herbestemmen van deze ruimten kaderen in de globale economische visie van<br />

de stad.<br />

Steden worden geconfronteerd met een gebrek aan ruimte voor industrie en met hoge<br />

vastgoedprijzen; het is van belang dat de bestaande bedrijfsruimte behouden blijft en optimaal<br />

wordt benut. Sanering van bedrijfsterreinen, het toegankelijk maken van bedrijfsterreinen<br />

speelt daarbij een belangrijke rol. Ook bestaande panden moeten worden gerenoveerd, hierbij<br />

moet aandacht gaan naar verwevenheid van functies. De stad moet ruimte bieden aan zowel<br />

productibedrijven, dienstenbedrijven en distributiebedrijven. Een gericht locatiebeleid is<br />

hierbij van primordiaal belang.<br />

2. Aandachtpunten<br />

1: Behoud en gebruik van bedrijfsruimte<br />

Door het behoud en gebruik van bedrijfsruimte wordt ruimte geboden aan nieuwe<br />

economische initiatieven. Hierbij gaat aandacht naar zorgvuldig ruimtegebruik met nadruk op<br />

revitalisering van onderbenutte ruimte in het bestaand stedelijk weefsel door verlaten<br />

terreinen te herontwikkelen en meervoudig ruimtegebruik (in tijd en ruimte) mogelijk te<br />

maken.<br />

In veel planningsprocessen worden stationsomgevingen aangeduid als zones voor<br />

toekomstige stedelijke en economische ontwikkeling. Binnen deze actie kan ondersteuning<br />

worden geboden aan projecten die zich in deze omgevingen multifunctioneel ontwikkelen.<br />

Stationsomgevingen moeten mogelijkheden bieden voor aantrekkelijk wonen en werken.<br />

Mogelijke acties:<br />

- valorisatie van verlaten bedrijventerreinen en leegstaande gebouwen met stimulansen voor<br />

modernisering van de uitrusting<br />

- incubatiecentra/doorgangsgebouwen in industriële panden<br />

- multifunctionele ontwikkeling van stationsomgevingen<br />

- herlokalisatie van bedrijven<br />

- inplanting van milieuvriendelijke KMO’s<br />

- investeringsprojecten voor heropleving van buurten, onder andere stimulering vestiging<br />

van buurtwinkels<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 116


DOMEIN 2 : VERHOGEN VAN DE TOEGANKELIJKHEID VAN DE STEDEN EN VERBETEREN<br />

VAN DE INTERNE EN EXTERNE MOBILITEIT<br />

1. Algemene omschrijving<br />

De toegankelijkheid en attractiviteit van de steden worden verhoogd: de mobiliteit zowel<br />

binnen de stedelijke gebieden (interne mobiliteit) als tussen en naar de stedelijke gebieden<br />

onderling (externe mobiliteit).<br />

De verplaatsingsmogelijkheden voor een groeiende groep mensen worden niet altijd<br />

gegarandeerd. Om de druk van het verkeer te verminderen, wordt werk gemaakt op stedelijk<br />

niveau van de uitbouw van duurzame vervoerssystemen of vervoersconcepten. Een ruimtelijk<br />

beleid en localisatiebeleid gecombineerd met mobiliteitsbeleid dat gericht is op het<br />

ondersteunen van duurzame vervoersvormen zorgt voor het verbeteren van de bereikbaarheid<br />

van verschillende diensten en ondernemingen.<br />

2. Aandachtpunten<br />

1: Verhoging van de toegankelijkheid van de stad, versterking van de ontwikkeling van<br />

meerkernige stedelijke structuren<br />

Een goede fysieke infrastructuur versterkt de ontwikkeling van meerkernige stedelijke<br />

structuren. In het verleden heeft men zich vooral toegespitst op “hart op hart” verbindingen<br />

tussen de centrale kernen van de grotere stedelijke gehelen. Die aandacht zou moeten<br />

verschuiven naar verbindingen tussen de centrale kernen in de stedelijke omgeving<br />

(rasterstad). Dit type van verbindingen werkt kernversterkend. Ook bij de organisatie van<br />

mobiliteit via het openbaar vervoer zou hiermee rekening moeten worden gehouden<br />

(tangentiële verbindingen). Anderzijds dienen ook belangrijke woon- en werklocaties buiten<br />

deze kernen in het systeem van openbaar vervoer te worden opgenomen. Er moet<br />

geïnvesteerd worden in een mobiliteit die zowel de stadsbewoner als de stadsgebruiker ten<br />

goede komt<br />

Mogelijke acties die opgenomen kunnen worden in stedelijke ontwikkelingsprojecten zijn:<br />

- Afstemming van verschillende infrastructuurnetten (vervoerswijzen) op elkaar, ontwikkeling<br />

van knooppunten tussen verschillende vervoerssystemen en overstapknooppunten<br />

- Investeringen in duurzame mobiliteit tussen stadswijken en andere delen van de rasterstad,<br />

tussen stad en regio, enz.<br />

- Goede ontsluiting van industriezones, bedrijventerreinen<br />

- Gericht locatiebeleid<br />

2: Verhoging van de interne mobiliteit in de stad<br />

Het aantal mensen dat zich met de wagen verplaatst ligt in steden lager dan in de rest van<br />

Vlaanderen. Het gebruik van het openbaar vervoer ligt er heel wat hoger. Toch is er in de<br />

steden nog steeds sprake van verkeerscongestie. Inspanningen op het vlak van een betere<br />

verkeersgeleiding en mobiliteitsbeheersing door investeringen in de parkings, de<br />

wegeninfrastructuur, stationsomgevingen, busbanen,… zijn nodig<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 117


Mogelijke acties:<br />

- goede bereikbaarheid van ondernemingen, diensten en functies met duurzame<br />

vervoersmiddelen<br />

- betere verbinding tussen winkelstraten, samenhangend geheel van veilige en aangename<br />

winkelstraten<br />

- parkeermanagement<br />

- voetgangers- en fietsnetwerken<br />

- verbetering van toegankelijkheid stationsomgevingen<br />

- aanleg busbanen<br />

DOMEIN 3 : VERHOGEN VAN DE LEEFKWALITEIT IN DE STEDEN<br />

1. Algemene omschrijving<br />

Stedelijke gebieden worden gekenmerkt door een mix van milieuproblemen (gebrek aan<br />

groen, verkeerscongestie, luchtvervuiling …). Een degelijke afweging tussen ecologische en<br />

economische aspecten is noodzakelijk om een goede levenskwaliteit en aanvaardbare<br />

economische groei van een stad te bewerkstellingen. Economische groei is immers ondermeer<br />

afhankelijk van een goede bereikbaarheid, een sociaal stabiele omgeving en een kwalitatieve<br />

leefomgeving. Daarom zullen binnen de stedelijke ontwikkelingsprojecten initiatieven<br />

worden genomen voor de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande publieke ruimten. Deze<br />

publieke ruimten, die instaan voor rust, recreatie en sociale ontmoetingen, vervullen een<br />

essentiële rol in de structuur van stedelijke gebieden. Het zijn straten en pleinen, steegjes en<br />

doorsteken, parken en bossen, rivieren en kanalen, sport- en speelpleinen, enz. en ze zijn bij<br />

voorkeur gekoppeld in groen-blauwe netwerken. Het publiek domein schept belangrijke<br />

voorwaarden voor het ontwikkelen van functies die een stad vitaal en leefbaar maken.<br />

Investeringen inzake duurzaam gebruik van materialen, energie en water kunnen onder meer<br />

bijdragen aan een vermindering van het energieverbruik en de uitstoot van schadelijke stoffen.<br />

Het stimuleren van het gebruik van milieuvriendelijke voertuigen moet bijdragen tot<br />

vermindering van de milieudruk in de steden.<br />

Binnen de geïntegreerde projecten zal het stimuleren van innovatieve bouw- en<br />

woonconcepten een belangrijk aandachtspunt zijn.<br />

2. Aandachtspunten<br />

1: Ontwikkeling van hoogstaande publieke ruimten<br />

De openbare ruimtes moeten de kleurrijke diversiteit van de stad weerspiegelen. Zij zorgen<br />

voor ontmoeting, zorgen voor overgang en vermenging van functies. Zij brengen gelaagdheid<br />

aan in het stedelijk weefsel. Openbare ruimtes moeten zo ingericht worden dat zij een gepaste<br />

mix bieden van activiteiten in tijd en ruimte en dat zij gericht zijn op aanpasbaarheid<br />

(wisselende behoeftes) en functies verschillend naar tijd en ruimte.<br />

Door een veelheid van gebruiksmogelijkheden aan te bieden kan de open ruimte een<br />

verdergaande ruimtelijke segregatie tussen bevolkingsgroepen voorkomen en wordt<br />

continuïteit gewaarborgd. Op die manier kan de openbare ruimte bijdragen tot een beter<br />

functioneren van de stad.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 118


Mogelijke acties:<br />

- herinrichting van publieke ruimtes tot multifunctionele ontmoetingsruimtes (jeugd, ouderen,<br />

bewoners, gebruikers…;<br />

- ontpitting van dichtbevolkte wijken om meer ruimte te creëren voor o.a. rust en zo een beter<br />

stedelijk weefsel te creëren;<br />

- opmaken van een lichtplan, gericht op zowel veiligheid als op aantrekkelijkheid van de<br />

publieke ruimtes;<br />

- inrichting en invulling van openbare ruimten ( pleinen, braakgronden, vrij te komen<br />

gronden,…) met groenvoorziening;<br />

2: Investeringen die bijdragen tot verbetering van de luchtkwaliteit<br />

In Vlaanderen worden belangrijke knelpunten vastgesteld voor de stoffen NO 2 en PM 10 . De<br />

grootste bron is voor beide polluenten het verkeer. Ook steden worden in belangrijke mate<br />

met deze knelpunten geconfronteerd. Omwille van de beperkte verspreiding van<br />

luchtvervuiling op binnenstedelijke wegen zijn overschrijdingen van de Europees vastgelegde<br />

luchtkwaliteitsnormen voor NO 2 en PM 10 niet ondenkbaar. Aangezien dergelijke<br />

luchtverontreiniging ongewenste effecten op de gezondheid van de mens veroorzaakt is het<br />

belangrijk dat actie ondernomen wordt.<br />

Financiële ondersteuning kan geboden worden voor het in kaart brengen van de problematiek<br />

inzake luchtverontreiniging (o.a. NO2 en PM10) enerzijds op globaal stedelijk niveau en<br />

anderzijds ook op straatniveau. Dit kan gebeuren door te modelleren, meten, enz. en dit voor<br />

verschillende schaalniveaus, d.w.z. voor het gehele grondgebied of voor een bepaald deel van<br />

de stad. Verder kan ook ondersteuning geboden worden voor het opmaken van actieplannen<br />

om vastgestelde knelpunten inzake luchtverontreiniging weg te werken. Ten slotte kan ook<br />

het uitvoeren van maatregelen voor de aanpak van de problematiek financieel worden<br />

ondersteund.<br />

3: Bescherming en ontwikkeling van kwalitatief hoogstaand wijk- en buurtgroen, gekoppeld<br />

aan groen-blauwe netwerken<br />

Groen is belangrijk in een stedelijke omgeving. Groen moet net als water weer een<br />

vanzelfsprekende plek krijgen in de stad en daarbij zal rekening moeten gehouden worden bij<br />

aanpassingen in de woonomgevingen en het openbare domein.<br />

Bewoners hechten veel waarde aan groen. Zij willen groen in hun buurt, woon- en<br />

werkomgeving en grotere groene ruimten op wandel- en fietsafstand. Voor bedrijven is een<br />

fraaie ligging in het groen ook vaak interessant als visitekaartje. De omgeving van openbare<br />

ruimten zoals parken en water zijn aanlokkelijke locaties voor de horecasector en voor wonen.<br />

Investeringen in recreatievoorzieningen leiden tot hogere bestedingen zowel door de inwoners<br />

als door de toeristen.<br />

Groen komt vaak geïsoleerd voor in de stad. Het is wenselijk om een groenstructuur op te<br />

bouwen waarin individuele gebieden met elkaar verbonden zijn, al is het maar met behulp van<br />

eerder smalle corridors en de aanleg van groendaken.<br />

Om de stad attractief te maken is het aangeraden ook een blauw-netwerk in de stad aan te<br />

leggen door de oppervlaktewateren zoveel mogelijk met elkaar te verbinden tot een natuurlijk<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 119


watersysteem. De belangrijkste doelstellingen van het blauwe netwerk zijn: het waarborgen<br />

van de waterkwaliteit, het opwaarderen van de rivieren, vijvers en vochtige gebieden op<br />

landschappelijk en recreatief vlak en tegelijkertijd het ontwikkelen van de ecologische<br />

rijkdom van die zones.<br />

Het uitbouwen van een groen-blauw netwerk heeft niet enkel een beduidende ecologische<br />

waarde, maar ook een economische waarde naar toegankelijkheid, bereikbaarheid en recreatie<br />

toe. Door het verbinden van groene gebieden en/of water in en rond de stad ontstaat rust,<br />

worden plekken beter bereikbaar voor voetgangers en fietsers, ….<br />

4: Duurzaam gebruik van materialen, energie en water<br />

Gebouwen en infrastructuren hebben een aanzienlijke milieu-impact. Ze leggen beslag op<br />

ruimte. De realisatie, het gebruik en de afbraak ervan zetten belangrijke materiaal-, energieen<br />

afvalstromen in beweging waarvoor steeds complexere infrastructuren worden<br />

uitgebouwd. Op een zuinige wijze omgaan met grondstoffen en energie heeft zowel een<br />

ecologische als een economische meerwaarde, vooral op lange termijn.<br />

5: Stimuleren van duurzaam bouwen en wonen in de opmaak van deelprojecten binnen het<br />

stedelijk ontwikkelingsproject<br />

Binnen de stedelijke gebieden moet prioriteit gegeven worden aan de sanering van<br />

achtergestelde buurten via innovatieve duurzame bouw- en renovatieconcepten met<br />

verweving van economische, milieu en sociale functies op buurtniveau. Investeringen inzake<br />

duurzaam bouwen kunnen onder meer bijdragen aan een vermindering van het<br />

energieverbruik en de uitstoot van schadelijke stoffen. Maatregelen binnen deze prioriteit<br />

creëren ook meerwaarden richting luchtkwaliteit en werkgelegenheid.<br />

DOMEIN 4:: ONTWIKKELING VAN HET TOERISME EN HET SOCIAAL-CULTUREEL LEVEN<br />

1.Algemene omschrijving<br />

Een stedelijk gebied met een aangename en diverse woon- en leefomgeving, met goed<br />

toegankelijke faciliteiten, met een bloeiend culturele scène en met een open, tolerante<br />

mentaliteit is de beste voedingsbodem voor de economische en sociale ontwikkeling van<br />

steden.<br />

Een belangrijk element van sterkte is de openheid van de stad als bestuur, de openheid van de<br />

stadsbewoners en van de stadsgebruikers. Die openheid en mentaliteit vormen het socioculturele<br />

kapitaal van de stad. Dit socio-cultureel kapitaal is net zo belangrijk en misschien<br />

zelfs belangrijker dan financieel kapitaal.<br />

Cultuur moet niet enkele gewaardeerd worden om de sociale bijdrage aan de gemeenschap<br />

maar tevens om hun steeds groter wordende economische rol; door stadsbewoners; door<br />

stadsgebruikers en door het aantrekken van toeristen. De stad dient over een voldoende groot<br />

aanbod van toegankelijke culturele en toeristische voorzieningen te beschikken om hieraan<br />

tegemoet te komen.<br />

2. Aandachtspunten<br />

1: Bevorderen van culturele beleving<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 120


Mogelijke acties:<br />

- promotie<br />

- toeristisch-culturele netwerking<br />

- …<br />

2: De stad als toeristische trekpleister<br />

Ook het historisch erfgoed is een belangrijke economische troef voor de steden. De<br />

combinatie van erfgoed en cultuur betekent een aantrekkingspool voor internationaal<br />

toerisme.<br />

Mogelijke acties:<br />

- Investeringen in toeristisch-cultureel aanbod<br />

- Toeristische ontsluiting van minder gekende stadswijken, aansluiting van toeristische polen<br />

op elkaar<br />

- Commercialisering van de publieke ruimte in functie van ontmoeting<br />

- Afstemming van economische functies en socio-culturele functies, bevorderen van mix<br />

Operationele doelstelling 2: Verhogen van de stedelijke vitaliteit in de grootsteden<br />

Antwerpen en Gent, met bijzondere aandacht voor achtergestelde buurten, door het<br />

ondersteunen van kleinschalige stedelijke projecten op buurt – en wijkniveau.<br />

Rekening gehouden met het uitgesproken belang van de heropleving van achtergestelde<br />

buurten voor de internationale uitstraling van grootsteden, hebben Antwerpen en Gent de<br />

mogelijkheid om kleinschalige initiatieven in deze buurten voor te stellen voor steunverlening<br />

zoals de voorbije <strong>programma</strong>periode het geval was in het kader van doelstelling 2 en het<br />

communautair initiatief URBAN II..<br />

Deze kleinschalige stedelijke projecten dienen inhoudelijk eveneens gericht te zijn op de vier<br />

hoger beschreven domeinen. De klemtoon hoeft hier echter niet te liggen op de versterking<br />

van de stedelijke economie of het verbeteren van de interne of externe mobiliteit, maar dit<br />

wordt ook niet uitgesloten. Mogelijke acties binnen deze operationele doelstelling dienen<br />

evenwel altijd een bijdrage te leveren tot de verbetering van de leefbaarheid op wijk – en<br />

buurtniveau, bijvoorbeeld het stimuleren van de vestiging van buurtwinkels,…...<br />

Deze eerder kleinschalige projecten hoeven ook niet meerdere beleidsdomeinen en actoren of<br />

een clustering van investeringen te omvatten.<br />

3.5 ) Prioriteit 5 - Technische bijstand<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

!<br />

" !# $% !&<br />

'()$*"#+%%*,$)%<br />

-<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 121


- . # '! # <br />

)%/)0!#<br />

$"*" % % ! %!<br />

# %#% ! <br />

# &" .%%<br />

&"!1%# !23.45$% 3236<br />

- *% . # *%! %! <br />

! $% !#!236<br />

- &" % .%7 % <br />

# % #<br />

% %#36<br />

<br />

8*"%<br />

4%$%.)3-<br />

- " &"" % <br />

#6<br />

- " &"" % *"<br />

% %#6<br />

- " %#% <br />

.%) ! !%!236<br />

- ")#%. 13+#&,6<br />

- " &"" )% /)<br />

"%#&6<br />

- %%11%# <br />

- " #!#.*! #!<br />

!1#!23<br />

- " # &" <br />

6<br />

- "*%!<br />

*%!*"*%!2<br />

- 2<br />

<br />

#<br />

9 *% # <br />

<br />

: <br />

&" % .<br />

% # % *" % %# 3 $<br />

&&)#%9 %%<br />

3 . 6) C o h e ren tie tuss e n so ciaal- e c on o m is che an a l ys e en s trategische<br />

prio r iteit en /d o e ls tellin g en<br />

De sociaal-economische analyse, de gekozen strategische prioriteiten en operationele<br />

doelstellingen/actiedomeinen vormen een coherent geheel, zoals blijkt uit de hiernavolgende<br />

tabel:<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 122


Sociaal economische analyse<br />

Zwakten -bedreigingen<br />

Economische structuur/ Internationale oriëntatie<br />

Strategie<br />

Prioriteiten<br />

Operationele doelstellingen<br />

Actiedomeinen<br />

ongunstig bevolkingsprofiel<br />

lage werkzaamheidsgraad<br />

belangrijke intra-Vlaamse welvaartsverschillen<br />

lage specialisatie in ‘high en medium tech’<br />

sectoren<br />

onvoldoende nieuwe buitenlandse ondernemingen<br />

Innovatie<br />

Prioriteit 3 – Verbeteren van de ruimtelijkeconomische<br />

omgevingsfactoren<br />

- Duurzame versterking van de economische<br />

“poorten” en internationale<br />

multimodale bereikbaarheid<br />

- Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en<br />

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden<br />

- Vlaamse en subregionale hefboomprojecten<br />

publieke uitgaven O&O<br />

aantrekkingskracht opleidingen wiskunde,<br />

wetenschappen en technologie<br />

commercialisering O&O inspanningen<br />

evolutie octrooi-activiteit<br />

valorisatie onderzoeksresultaten en beschikbare<br />

kennis<br />

ICT- infrastructuur bedrijven (internetgebruik,<br />

breedband en websites) boven EU-gemiddelde<br />

maar onder Europese koplopers<br />

ICT toepassingen door bedrijven boven EUgemiddelde<br />

maar onder Europese koplopers<br />

Prioriteit 1 - Bevorderen van kenniseconomie<br />

en innovatie.<br />

- Sensibilisering<br />

- Begeleiding<br />

- Samenwerking<br />

- Internationalisering<br />

- Vernieuwende voorbeelden van<br />

kennisvalorisatie<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 123


Ondernemerschap<br />

weinig startende ondernemers<br />

lage oprichtingsquote<br />

lage Total Entrepreneurial Activity-index<br />

relatief laag aandeel jongeren, 45-plussers en<br />

vrouwen die onderneming opstarten<br />

mentaliteit en attitude t.o.v. ondernemerschap<br />

weinig gazellen<br />

kennis beschikbaarheid formeel risicokapitaal<br />

kennistransfer kan nog versterkt worden o.m.<br />

door spin-offs en samenwerkingsverbanden<br />

Ruimte/steden/platteland<br />

Prioriteit 2 - Stimuleren van ondernemerschap<br />

- Stimuleren van ondernemerszin en<br />

- vaardigheden<br />

- Creëren van een faciliterend start-,<br />

groei- en overnamekader<br />

- Stimuleren van internationaal ondernemen<br />

gebrek aan bedrijventerreinen<br />

veel brownfields en verouderde en onderbenutte<br />

bedrijventerreinen<br />

onvoldoende traditie in bedrijventerreinbeheer<br />

gerichtheid op wegverkeer<br />

tendens tot spreiding van functies, zodat het<br />

draagvlak voor innovatief klimaat krimpt<br />

stedelijke problematiek:<br />

gebrek aan expansiemogelijkheden,<br />

leegstaande bedrijfsruimten, vervuilde<br />

terreinen<br />

verkeerscongestie<br />

slechte lucht- en milieukwaliteit<br />

gebrek/slechte kwaliteit openbare ruimtes<br />

Prioriteit 3 – Verbeteren van de ruimtelijkeconomische<br />

omgevingsfactoren<br />

Prioriteit 4 - Bevorderen van de stedelijke<br />

ontwikkeling;<br />

- Duurzame versterking van de<br />

economische “poorten” en internationale<br />

multimodale bereikbaarheid<br />

- Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en<br />

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden<br />

- Vlaamse en subregionale hefboomprojecten<br />

- Benutten van verduurzamingspotenties<br />

van economische concentraties<br />

- Versterking van de stedelijke<br />

economie<br />

- Verhogen van toegankelijkheid en<br />

interne / externe mobiliteit<br />

- Verhogen van de leefkwaliteit<br />

- Ontwikkeling van het toerisme en het<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 124


suburbanisatiedruk op plattelandsgebieden<br />

bedreigt reservoirfunctie<br />

Prioriteit 1 - Bevorderen van kenniseconomie<br />

en innovatie.<br />

sociaal-cultureel leven<br />

- Innovatie van de plattelandseconomie<br />

Economie en milieu/energie<br />

totale gebruik primaire grondstoffen stijgt<br />

doelafstand reductie broeikasgasemissies veraf<br />

minder goede luchtkwaliteit ten gevolge van een<br />

concentratie aan verontreinigende activiteiten<br />

beperkte stimulering eco-technologieën<br />

hoge energie-intensiteit van de economie<br />

klein aandeel milieuvriendelijke energieproductie<br />

Prioriteit 1 - Bevorderen van kenniseconomie<br />

en innovatie.<br />

- Sensibilisering<br />

- Begeleiding<br />

- Samenwerking<br />

- Internationalisering<br />

- Vernieuwende voorbeelden van<br />

kennisvalorisatie<br />

hoge druk op ruimte voor natuur<br />

watersystemen onder grote druk<br />

hoog aantal verontreinigde gronden<br />

Prioriteit 3 – Verbeteren van de ruimtelijkeconomische<br />

omgevingsfactoren<br />

- Duurzame versterking van de<br />

economische “poorten” en internationale<br />

multimodale bereikbaarheid<br />

- Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en<br />

bedrijfshuisvestingsmogelijkheden<br />

- Vlaamse en subregionale hefboomprojecten<br />

- Benutten van verduurzamingspotenties<br />

van economische<br />

concentraties<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 125


3.7 ) Indicatieve verdeling van de beschikbare EFRO-middelen<br />

Overeenkomstig artikel 37, lid 1, d), van Verordening (EG) Nr. 1083/2006 van de Raad van<br />

11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale<br />

Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van<br />

Verordening (EG) nr. 1260/1999, en artikel 12, lid 5, van Verordening (EG) Nr. 1080/2006<br />

van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor<br />

Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999, wordt hierna<br />

de indicatieve uitsplitsing per categorie weergegeven van de voorziene verdeling van de<br />

EFRO - bijdrage aan het operationeel <strong>programma</strong>.<br />

Indicatieve uitsplitsing van de communautaire bijdrage per categorie in het<br />

operationele <strong>programma</strong><br />

Referentienr. van de Commissie: <strong>2007</strong>BE162PO002<br />

Naam van het <strong>programma</strong>: EFRO – <strong>Operationeel</strong> Programma “Regionaal Concurrentievermogen<br />

en Werkgelegenheid” van Vlaanderen<br />

Datum van de meest recente beschikking van de Commissie over het betrokken operationele<br />

<strong>programma</strong>: __/__/__<br />

(in euro’s) (in euro’s) (in euro’s)<br />

Dimensie 1<br />

Dimensie 2<br />

Dimensie 3<br />

Code<br />

*<br />

Prioritair thema<br />

Bedrag<br />

**<br />

Financieringsvorm<br />

Code Bedrag<br />

*<br />

**<br />

Code<br />

*<br />

Gebied<br />

Bedrag<br />

**<br />

01<br />

02<br />

03<br />

04<br />

05<br />

06<br />

07<br />

08<br />

09<br />

460.000<br />

12.000.000<br />

15.460.000<br />

2.238.710<br />

19.519.484<br />

2.000.000<br />

2.000.000<br />

9.869.484<br />

50.637.098<br />

01 200.946.241 01<br />

05<br />

120.567.745<br />

80.378.496<br />

11<br />

14<br />

15<br />

1.000.000<br />

1.500.000<br />

1.518.925<br />

26<br />

28<br />

30<br />

31<br />

5.000.000<br />

2.000.000<br />

2.000.000<br />

404.284<br />

43<br />

4.018.926<br />

44<br />

46<br />

50<br />

51<br />

1.000.000<br />

1.000.000<br />

9.000.000<br />

1.054.383<br />

52<br />

4.018.925<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 126


56<br />

61<br />

1.000.000<br />

44.208.172<br />

85 - 86<br />

8.037.850<br />

Totaal 200.946.241 Totaal 200.946.241 Totaal 200.946.241<br />

* De categorieën moeten aan de hand van de standaardindeling voor elke dimensie van een code worden voorzien. –<br />

zie hiernagevoegde bijlage<br />

** Geraamd bedrag van de communautaire bijdrage voor elke categorie.<br />

.<br />

Bijlage : Categorisering van de bijstand uit de fondsen 14 voor <strong>2007</strong>-2013<br />

Deel A: Codes volgens dimensie<br />

TABEL 1: CODES VOOR DE DIMENSIE PRIORITAIR THEMA<br />

Code<br />

Prioritair thema<br />

Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO), innovatie en ondernemerschap<br />

01 OTO-activiteiten in onderzoekcentra<br />

02 OTO-infrastructuur (onder meer installatie, instrumentarium en snelle computernetwerken<br />

tussen onderzoekcentra) en expertisecentra voor een bepaalde<br />

technologie<br />

03 Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen kleine<br />

en middelgrote ondernemingen (KMO’s), tussen deze ondernemingen en andere<br />

ondernemingen en universiteiten, alle soorten postsecundaire onderwijsinstellingen,<br />

regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke en<br />

technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.)<br />

04 Steun voor OTO, met name in KMO's (mkb) ( onder meer door toegang tot<br />

OTO-diensten in onderzoekcentra)<br />

05 Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen<br />

06 Steun voor KMO's (mkb) ter bevordering van milieuvriendelijke producten en<br />

productieprocessen (invoering van een doeltreffend milieubeheerssysteem,vaststelling<br />

en toepassing van technologieën ter voorkoming van milieu<br />

verontreiniging, integratie van schone technologieën in bedrijfsproductie)<br />

07 Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks betrokken zijn bij onderzoek en<br />

innovatie (innovatietechnologieën, oprichting van nieuwe ondernemingen door<br />

universiteiten, bestaande OTO-centra en ondernemingen, enz.)<br />

08 Andere investeringen in ondernemingen<br />

09 Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap<br />

in KMO's (mkb)<br />

14 Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, Cohesiefonds en Europees Sociaal Fonds<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 127


Informatiemaatschappij<br />

10 Telefonie-infrastructuur (inclusief breedbandnetwerken)<br />

11 Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit,<br />

risicopreventie, onderzoek, innovatie, e-inhoud, enz.)<br />

12 Informatie- en communicatietechnologie (TEN-ICT)<br />

13 Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-leren,<br />

e-insluiting, enz.)<br />

14 Diensten en toepassingen voor KMO's (mkb) (e-handel, onderwijs en opleiding,<br />

netwerken, enz.)<br />

15 Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door<br />

KMO's (mkb)<br />

Vervoer<br />

16 Spoorwegen<br />

17 Spoorwegen (TEN-T)<br />

18 Rollend spoorwegmaterieel<br />

19 Rollend spoorwegmaterieel (TEN-T)<br />

20 Autosnelwegen<br />

21 Autosnelwegen (TEN-T)<br />

22 Nationale wegen<br />

23 Regionale/lokale wegen<br />

24 Fietspaden<br />

25 Stadsvervoer<br />

26 Multimodaal vervoer<br />

27 Multimodaal vervoer (TEN-T)<br />

28 Intelligente vervoersystemen<br />

29 Luchthavens<br />

30 Havens<br />

31 Binnenwateren (regionaal en lokaal)<br />

32 Binnenwateren (TEN-T)<br />

Energie<br />

33 Elektriciteit<br />

34 Elektriciteit (TEN-E)<br />

35 Aardgas<br />

36 Aardgas (TEN-E)<br />

37 Aardolieproducten<br />

38 Aardolieproducten (TEN-E)<br />

39 Duurzame energie: wind<br />

40 Duurzame energie: zon<br />

41 Duurzame energie: biomassa<br />

42 Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere<br />

43 Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling en energiebeheer<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 128


Milieubescherming en risicopreventie<br />

44 Drink- en industriewaterbeheer<br />

45 Waterbeheer en -distributie (drinkwater)<br />

46 Waterbehandeling (afvalwater)<br />

47 Luchtkwaliteit<br />

48 Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging<br />

49 Beperking van en aanpassing aan klimaatveranderingen<br />

50 Sanering van bedrijfsterreinen en verontreinigde grond<br />

51 Bevordering van biodiversiteit en natuurbescherming (waaronder Natura 2000)<br />

52 Bevordering van schoon stadsvervoer<br />

53 Risicopreventie (waaronder de opstelling en uitvoering van plannen en maatregelen<br />

ter voorkoming en beheersing van natuurlijke en technologische risico’s)<br />

54 Andere maatregelen ter bescherming van het milieu en ter voorkoming van<br />

risico’s<br />

Toerisme<br />

55 Bevordering van de natuurlijke rijkdom<br />

56 Bescherming en ontwikkeling van natuurlijk erfgoed<br />

57 Andere bijstand ter verbetering van de toeristische dienstverlening<br />

Cultuur<br />

58 Bescherming en behoud van het culturele erfgoed<br />

59 Ontwikkeling van culturele infrastructuur<br />

60 Andere bijstand ter verbetering van de culturele dienstverlening<br />

Stads- of plattelandsvernieuwing<br />

61 Geïntegreerde projecten voor stads- en plattelandsvernieuwing<br />

Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven,<br />

ondernemingen en ondernemers<br />

62 Ontwikkeling van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven;<br />

opleiding en diensten voor werknemers om hun aanpassingsvermogen te vergroten;<br />

bevordering van ondernemerschap en innovatie<br />

63 Ontwerp en verspreiding van innoverende en productievere werkorganisatiemethoden<br />

64 Ontwikkeling van specifieke diensten voor werkgelegenheid, opleiding en<br />

ondersteuning in verband met de herstructurering van sectoren en bedrijven, en<br />

ontwikkeling van systemen om in te spelen op economische veranderingen en<br />

toekomstige eisen qua banen en vaardigheden<br />

Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid<br />

65 Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties<br />

66 Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt<br />

67 Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken<br />

68 Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 129


69 Maatregelen voor meer toegang tot de werkgelegenheid en meer duurzame<br />

arbeidsparticipatie en meer vrouwen op de arbeidsmarkt om de genderkloof op de<br />

arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en privéleven te combineren, zoals het<br />

toegankelijker maken van kinderopvang en van zorg voor afhankelijke personen<br />

70 Specifieke maatregelen om de participatie van migranten op de arbeidsmarkt en<br />

daardoor hun sociale integratie te bevorderen<br />

Verbetering van de sociale insluiting van kansarmen<br />

71 Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen;<br />

bestrijding van discriminatie bij het betreden van en het vooruitkomen op de<br />

arbeidsmarkt en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de werkplek<br />

Verbetering van het menselijk kapitaal<br />

72 Ontwerp, invoering en toepassing van hervormingen in onderwijs- en opleidingssystemen<br />

teneinde de inzetbaarheid te ontwikkelen, de arbeidsmarktrelevantie van<br />

initieel onderwijs en beroepsonderwijs alsook initiële opleiding en beroepsopleiding<br />

te verbeteren, en de vaardigheden van opleiders bij te scholen met het oog<br />

op innovatie en een kenniseconomie<br />

73 Maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke<br />

levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de seksesegregatie<br />

van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van<br />

initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiële opleiding,<br />

beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken<br />

74 Ontwikkeling van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie,<br />

met name via onderwijs en opleiding op postuniversitair niveau voor onderzoekers<br />

en via netwerkactiviteiten tussen universiteiten,onderzoeks -centra en bedrijven<br />

Investeringen in de sociale infrastructuur<br />

75 Onderwijsinfrastructuur<br />

76 Gezondheidsinfrastructuur<br />

77 Kinderopvangfaciliteiten<br />

78 Huisvestingsinfrastructuur<br />

79 Andere sociale infrastructuur<br />

Stimulering van hervormingen op het gebied van werkgelegenheid en integratie<br />

80 Bevordering van partnerschappen, pacten en initiatieven via netwerkvorming van<br />

de betrokken belanghebbenden<br />

Versterking van de institutionele capaciteit op nationaal, regionaal en plaatselijk<br />

niveau<br />

81 Mechanismen ter verbetering van een goede concipiëring, monitoring en evaluatie<br />

van beleid en <strong>programma</strong>’s op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau,<br />

capaciteitsopbouw voor de uitvoering van beleidsmaatregelen en <strong>programma</strong>’s<br />

Verlaging van de extra kosten die de ontwikkeling van perifere regio’s in de weg<br />

staan<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 130


82 Vergoeding van extra kosten als gevolg van ontsluitingsproblemen en territoriale<br />

versnippering<br />

83 Specifieke actie ter vergoeding van extra kosten als gevolg van marktfactoren die te<br />

maken hebben met de omvang van de gebieden<br />

84 Steun ter vergoeding van extra kosten als gevolg van klimaat en reliëf<br />

Technische bijstand<br />

85 Voorbereiding, uitvoering, toezicht en inspectie<br />

86 Evaluatie en studies; informatie en communicatie<br />

TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE FINANCIERINGSVORM<br />

Code Financieringsvorm<br />

01 Niet-terugvorderbare hulp<br />

02 Hulp (lening, rentesubsidie, garanties)<br />

03 Risicokapitaal (participatie, risicokapitaalfonds)<br />

04 Andere financieringsvormen<br />

TABEL 3: CODES VOOR DE TERRITORIALE DIMENSIE<br />

Code Soort gebied<br />

01 Stedelijk<br />

02 Bergen<br />

03 Eilanden<br />

04 Dun en zeer dun bevolkte gebieden<br />

05 Plattelandsgebieden (andere dan bergen, eilanden of dun, dan wel zeer dun<br />

bevolkte gebieden)<br />

06 Vroegere EU-buitengrenzen (na 30.4.2004)<br />

07 Perifere regio<br />

08 Zone voor grensoverschrijdende samenwerking<br />

09 Zone voor transnationale samenwerking<br />

10 Zone voor interregionale samenwerking<br />

00 Niet van toepassing<br />

TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE ECONOMISCHE ACTIVITEIT<br />

Code Economische activiteit²<br />

01 Landbouw, jacht en bosbouw<br />

02 Visserij<br />

03 Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken<br />

04 Vervaardiging van textiel en textielproducten<br />

05 Vervaardiging van transportmiddelen<br />

06 Niet nader genoemde be- en verwerkende industrie<br />

07 Winning van energiehoudende delfstoffen<br />

08 Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en warm water<br />

09 Winning, zuivering en distributie van water<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 131


10 Post en telecommunicatie<br />

11 Vervoer<br />

12 Bouwnijverheid<br />

13 Groothandel en detailhandel<br />

14 Hotels en restaurants<br />

15 Financiële instellingen<br />

16 Onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening<br />

17 Openbaar bestuur<br />

18 Onderwijs<br />

19 Gezondheidszorg<br />

20 Gemeenschapsvoorzieningen en sociaal-culturele en persoonlke diensten<br />

21 Activiteiten in verband met het milieu<br />

22 Andere niet nader genoemde diensten<br />

00 Niet van toepassing<br />

TABEL 5: CODES VOOR DE DIMENSIE PLAATS VAN UITVOERING<br />

Code<br />

Plaats van uitvoering³<br />

Code van de regio of de zone waar de concrete actie wordt uitgevoerd ( NUTS-4 of<br />

eventueel ander niveau, bv. grensoverschrijdend, transnationaal, interregionaal)<br />

___________________________________________________________________________<br />

_<br />

2 Gebaseerd op de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap<br />

(NACE Rev. 1); Verordening (EG) nr. 29/2002 van 19.12.2001 tot wijziging van Verordening (EEG) nr.<br />

3037/90 van 9.10.1990.<br />

3 Veld 4 van bijlage III A.<br />

4 De codes voor deze dimensie zijn te vinden in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek<br />

(NUTS) die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van 26.5.2003, zoals gewijzigd bij<br />

Verordening (EG) nr. 1888/2005 van 26.10.200<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 132


3.8) Bijdrage tot de “earmarking”<br />

Bij de verdeling van de middelen werd tevens rekening gehouden met de gevraagde<br />

“earmarking” ten aanzien van de doelstellingen in het kader van de Lissabonstrategie. Meer<br />

precies stelt art. 9 , lid 3 van de Verordening 1083/2006 van 11 juli 2006 dat 75 % van de<br />

uitgaven voor doelstelling 2 zal worden gericht op prioriteiten die het bereiken van de<br />

Lissabon-doelstellingen bevorderen, als gemiddelde tijdens de volledige <strong>programma</strong>periode<br />

( dit geldt ten aanzien van de EU-15 als geheel en niet individueel per lidstaat). De nieuwe<br />

lidstaten kunnen vrijwillig bijdragen aan het bereiken van deze doelstelling. Tevens wordt<br />

niet elke lidstaat verwacht eenzelfde inspanning te leveren aangezien lidstaten die verder<br />

verwijderd zijn van de 75%-grens dan andere, gevraagd worden een grotere inspanning te<br />

doen.<br />

De doelstelling van 75 % is gebaseerd op de uitgavencategorieën, vermeld in bijlage IV van<br />

de Verordening. In overleg met de Commissie kan worden besloten de lijst van<br />

uitgavencategorieën op passende wijze aan te vullen, rekening houdend met concrete<br />

nationale omstandigheden en de, in het nationale hervormings<strong>programma</strong> vastgestelde<br />

prioriteiten.<br />

De bijdrage tot de “earmarking” dient te worden beschouwd op het niveau van de globale<br />

uitgaven in het kader van doelstelling 2 d.w.z. EFRO en ESF samen. Zoals blijkt uit de<br />

hiernavolgende indicatieve tabel, bedraagt deze bijdrage 88,4 %, waardoor Vlaanderen op een<br />

passende wijze zal participeren in de collectieve verbintenis van de EU-15 met betrekking tot<br />

het bereiken van de Lissabon-doelstellingen. Indien enkel het EFRO wordt beschouwd, wordt<br />

een bijdrage geleverd van 70,79 % ( zie tweede tabel ).<br />

Dit betekent tevens een gevoelige stijging van de bijdrage in vergelijking met de vorige<br />

<strong>programma</strong>periode 2000 – 2006, zoals blijkt uit de “Indicatieve tabel inzake de bijdrage tot de<br />

‘earmarking’ 2000 – 2006”. Toen werd in het kader van de Vlaamse doelstelling 2-<br />

<strong>programma</strong>’s 34,05 % van de EU-fondsen ingezet in lijn met de Lissabon-doelstellingen.<br />

Hierbij dient wel opgemerkt dat, in tegenstelling met de nieuwe <strong>programma</strong>periode, bij het<br />

opstellen en uitvoeren van de operationele <strong>programma</strong>’s 2000 - 2006 niet van de Lissabondoelstellingen<br />

werd vertrokken.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 133


Indicatieve tabel inzake de bijdrage tot de “earmarking” <strong>2007</strong> – 2013 ( EFRO + ESF )<br />

Regionale competitiviteit en werkgelegenheid<br />

Code<br />

Prioritaire thema’s<br />

Contributing<br />

OPs<br />

Aan de categoryie<br />

toegewezen bedrag<br />

van de<br />

Gemeenscchap<br />

per OP<br />

(MEURO)<br />

Totaal aan de<br />

categorie<br />

toegewezen<br />

bedrag van de<br />

Gemeenschap<br />

(MEURO)<br />

Aandeel van de categorie in<br />

de totale toewijzing van de<br />

Gemeenschap voor<br />

doelstelling “ Regionale<br />

competitiviteit en<br />

werkgelegenheid”<br />

(%)<br />

Subtotaal Onderzoek en technologische ontwikkeling (O&TO), innovatie en ondernemerschap 114,16 114,16 17,0<br />

01 OTO-activiteiten in onderzoekcentra OP EFRO 0,46 0,46 0,1<br />

02<br />

03<br />

OTO-infrastructuur (onder meer installatie, instrumentarium en snelle computer- netwerken tussen<br />

onderzoekcentra)<br />

Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen kleine en middelgrote<br />

Ondernemingen (KMO's), tussen deze ondernemingen en andere ondernemingen en universiteiten, Alle<br />

post-secundaire onderwijsinstellingen, regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke<br />

technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.)<br />

04 Steun voor OTO, met name in het MKB (onder meer door toegang tot OTO-diensten in onderzoekcentra)<br />

OP EFRO 12,0 12,0 1,8<br />

OP EFRO 15,46 15,46 2,3<br />

OP EFRO 2,24 2,24 0,3<br />

05 Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen OP EFRO 19,51 19,51 2,9<br />

Steun voor MKB ter bevordering van milieuvriendelijke producten en productieprocessen (invoering<br />

OP EFRO 2,0 2,0 0,3<br />

06 een doeltreffend milieubeheerssysteem, vaststelling en toepassing van technologieën ter voorkoming<br />

milieuverontreiniging, integratie van schone technologieën in bedrijfsproductie)<br />

Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks zijn betrokken bij onderzoek en innovatie<br />

OP EFRO 2,0 2,0 0,3<br />

07 (innovatietechnologieën, oprichting van nieuwe ondernemingen door universiteiten, bestaande<br />

OTO-centra en ondernemingen, enz )<br />

08 Andere investeringen in ondernemingen OP EFRO 9,86 9,86 1,5<br />

09 Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap in het MKB OP EFRO 50,63 50,63 7,5<br />

Subtotaal Informatiemaatschappij 4.02 4,02 0,6<br />

11<br />

Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit, risicopreventie, onderzoek,<br />

innovatie, e-inhoud, enz.)<br />

OP EFRO 1,00 1,00 0,16<br />

12 Informatie- en communicatietechnologie (TEN-ICT) 0,00 0,00 0,00<br />

13 Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-leren, e-insluiting, enz.) 0,00 0,00 0,00<br />

14 Diensten en toepassingen voor het MKB (e-commerce, onderwijs en opleiding, netwerken, enz.) OP EFRO 1,50 1,50 0,22<br />

15 Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door het MKB OP EFRO 1,50 1,50 0,22<br />

Subtotaal Energie 4.02 4,02 0,6<br />

39 Duurzame energie: wind<br />

0,0 0,0 0,0<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 134


40 Duurzame energie: zon 0,0 0,0 0,0<br />

41 Duurzame energie: biomassa 0,0 0,0 0,0<br />

42 Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere 0,0 0,0 0,0<br />

43 Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling, energiebeheer OP EFRO 4,02 4,02 0,6<br />

Subtotaal<br />

Milieubescherming en risicopreventie 4.02 4,02 0,6<br />

52 Bevordering van schoon stadsvervoer OP EFRO 4.02 4,02 0,6<br />

Subtotaal Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven, ondernemingen en ondernemers 108,12 108,12 16,1<br />

62<br />

Ontwikkeling van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven, opleiding en diensten voor<br />

werknemers om hun anpassingsvermogen te vergroten; bevordering van ondernemerschap en innovatie OP ESF 96,12 96,12 14,3<br />

63 Ontwerp en verspreiding van innoverende en productieve werkorganisatiemethoden OP ESF 12,00 12,00 1,8<br />

Ontwikkeling van speciale diensten voor arbeidsbemiddeleing, opleiding en ondersteuning in verband met OP ESF 0,00 0,00 0,0<br />

64 de herstructurering van sectoren en bedrijven, en ontwikkeling van systemen om in te spelen op<br />

economische veranderingen en toekomstige eisen qua banen en vaardigheden<br />

Subtotaal Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid 207,50 207,50 31,0<br />

65 Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties 0,00 0,00 0,00<br />

66 Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt OP ESF 165,00 165,00 24,6<br />

67 Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken OP ESF 17,00 17,00 2,6<br />

68 Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen OP ESF 1,50 1,50 0,2<br />

69<br />

Maatregelen ter verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt en de duurzame participatie en de loopbaanontwikkeling<br />

van vrouwen om de genderkloof op de arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en<br />

privéleven te combineren, zoals toegankelijker maken kinderopvang en zorg voor afhankelijke personen OP ESF 7,00 7,00 1,0<br />

70 Specifieke actie ter verhoging van de arbeidsparticipatie van migranten OP ESF 17,00 17,00 2,6<br />

Subtotaal Verbetering van de sociale integratie van kansarmen 64,00 64,00 9,6<br />

71<br />

Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen; bestrijding van discriminatie<br />

bij het betreden van de arbeidsmarkt en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de werkplek<br />

OP ESF 64,00 64,00 9,6<br />

Subtotaal Verbetering van het menselijk kapitaal 70,5 70,5 10,5<br />

72 Ontwerp, invoering en toepassing van hervormingen in onderwijs- en opleidingssysytemen 0,00 0,00 0,0<br />

73 Maatregelen ter verhoging van de levenslange deelname aan onderwijs en opleiding OP ESF 47,00 47,00 7,0<br />

74 Ontwikkeling van menselijk potentieel op het terrein van onderzoek en innovatie … OP ESF 23,50 23,50 3,5<br />

Subtotaal Toegevoegde categorieën ( op basis van Vlaams hervormings<strong>programma</strong> 2005 – 2008 ) 16,0 16,0 2,4<br />

26 Multimodaal vervoer<br />

OP EFRO 5,0 5,0 0,7<br />

28 Intelligente vervoersystemen OP EFRO 2,0 2,0 0,3<br />

50 Sanering van bedrijventerreinen / bedrijfsruimtes OP EFRO 9,0 9,0 1,4<br />

Totale communautaire financiële toewijzing voor “ earmarked categories” 592,34 88,4<br />

Totale communautaire financiël toewijzing voor doelstelling “Regionale competitiviteit en werkgelegenheid” 669,82 100%<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 135


Indicatieve tabel inzake de bijdrage tot de "earmarking" <strong>2007</strong> - 2013 ( EFRO )<br />

Regionale competitiviteit en werkgelegenheid<br />

Code<br />

Prioritaire thema's<br />

Aan de categorie<br />

toegewezen bedrag<br />

van de<br />

Gemeenschap<br />

(EUR)<br />

Aandeel van de<br />

categorie in de totale<br />

toewijzing van de<br />

Gemeenschap voor<br />

deze doelstelling<br />

Subtotaal Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO), innovatie en ondernemerschap 114.184.776 56,82%<br />

01 OTO-activiteiten in onderzoekcentra 460.000 0,23%<br />

02 OTO-infrastructuur en centra van deskundigheid inzake een specifieke technologie 12.000.000 5,97%<br />

03 Technologie-overdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken ... 15.460.000 7,69%<br />

04 Steun voor OTO, met name in KMO's (onder meer door toegang tot OTO-diensten in onderzoekcentra) 2.238.710 1,11%<br />

05 Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen 19.519.484 9,71%<br />

06 Steun voor KMO's ter bevordering van milieuvriendelijke producten en productieprocessen (…) 2.000.000 1,00%<br />

07 Direct aan onderzoek en innovatie gekoppelde investeringen in ondernemingen (…) 2.000.000 1,00%<br />

08 Andere investeringen in ondernemingen 9.869.484 4,91%<br />

09 Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap in het MKB 50.637.098 25,20%<br />

Subtotaal Informatiemaatschappij 4.018.925 2,00%<br />

11 Informatie- en communicatie-technologieën (…) 1.000.000 0,50%<br />

14 Diensten en toepassingen voor KMO's (e-commerce, onderwijs en opleiding, netwerken, enz.) 1.500.000 0,75%<br />

15 Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door het MKB 1.518.925 0,76%<br />

Subtotaal Vervoer 7.000.000 3,48%<br />

26 Multimodaal vervoer 5.000.000 2,49%<br />

28 Intelligente vervoersystemen 2.000.000 1,00%<br />

Subtotaal Energie 4.018.926 2,00%<br />

43 Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling, energiebeheer 4.018.926 2,00%<br />

Subtotaal Milieubescherming en risicopreventie 13.018.925 6,48%<br />

50 Sanering van bedrijfsterreinen en verontreinigde grond 9.000.000 4,48%<br />

52 Bevordering van schoon stadsvervoer 4.018.925 2,00%<br />

0,00%<br />

Totale financiële toewijzing van de Gemeenschap voor de geoormerkte categorieën 142.241.552 70,79%<br />

Totale financiële toewijzing van de Gemeenschap voor de doelstelling "Regionaal convergentievermogen en werkgelegenheid" 200.946.241 100,00%<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 136


Indicatieve tabel inzake de bijdrage tot de "earmarking" 2000 - 2006<br />

Aan de categorie toegewezen bedrag van de Gemeenschap ( EUR )<br />

Code Actieterreinen 2000 - 2006 EPD<br />

EPD Oost- EPD West-<br />

Antwerpen EPD Limburg Vlaanderen Vlaanderen Vlaanderen<br />

16 Assisting SME's and the craft sector<br />

162 Environment-friendly technologies, clean and economical energy<br />

technologies<br />

Business advisory services (information, business planning,<br />

163 consultancy services, marketing, management, design,<br />

internationalisation, exporting, environmental management, purchase<br />

of technology)<br />

1.684.484 1.684.484<br />

1.408.350 5.940.000 253.691 498.559 8.100.600<br />

164 Shared business services (business estates, incubator units,<br />

5.847.106 660.000 1.414.592 2.511.324 10.433.022<br />

stimulation, promotional services, networking, conferences, trade fairs )<br />

174 Tourism - Vocational training 508.050 508.050<br />

18 Research, technological development and innovation (RTD)<br />

181 Research projects based in universities and research institutes 1.982.041 1.982.041<br />

182 Innovation and technology transfers, establishment of networks and<br />

1.124.361 9.928.558 369.303 11.422.223<br />

partnerships between businesses and/or research institutes<br />

183 RTDI Infrastructure 1.677.321 6.618.222 446.556 8.742.099<br />

2 Human Resources 5.710.385 9.652.950 1.629.214 4.962.797 21.955.346<br />

32 Telecommunications infrastructure and information society<br />

322 Information and Communication Technology (including security and<br />

safe transmission measures)<br />

323 Services and applications for the citizen (health, administration,<br />

education)<br />

324 Services and applications for SMEs (electronic commerce and<br />

transactions, education and training, networking)<br />

33 Energy infrastructures<br />

332 Renewable sources of energy (solar power, wind power, hydroelectricity,<br />

biomass)<br />

437.252 437.252<br />

148.852 148.852<br />

354.356 354.356<br />

333 Energy efficiency, cogeneration, energy control 334.772 334.772<br />

Totaal 17.889.259 35.644.177 3.297.497 9.272.163<br />

Totale communautaire financiële allocatie voor "earmarked categories"<br />

Totale communautaire financiële allocatie voor doelstelling 2<br />

66.103.096 34,05%<br />

194.141.000 100%<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 137


4. UITVOERINGSSTRUCTUREN<br />

4.1) Beheersautoriteit<br />

In overeenstemming met art. 58 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt een<br />

Beheersautoriteit aangesteld voor het Doelstelling 2-<strong>programma</strong> Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013. De<br />

functie van Beheersautoriteit wordt waargenomen door de “afdeling Europa Economie” van<br />

het <strong>Agentschap</strong> Economie, als vertegenwoordiger van de Vlaamse regering. De<br />

Beheersautoriteit is krachtens art. 59 van de Verordening ervoor verantwoordelijk dat het<br />

operationele <strong>programma</strong> correct wordt beheerd, gecontroleerd en uitgevoerd.<br />

Uitvoering en beheer<br />

Voor wat meer specifiek de uitvoering en het beheer betreft, omvat dit de volgende taken:<br />

- erop toezien dat de concrete acties voor financiering worden geselecteerd met<br />

inachtneming van de voor het <strong>Operationeel</strong> <strong>programma</strong> geldende criteria en gedurende de<br />

gehele uitvoeringsperiode in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en<br />

nationale voorschriften;<br />

- ervoor zorgen dat er een systeem is om boekhoudkundige gegevens over elke concrete<br />

actie in het kader van het operationele <strong>programma</strong> in geïnformatiseerde vorm te<br />

registreren en te bewaren, en dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het<br />

financiële beheer, het toezicht, de controles, de audits en de evaluatie worden verzameld;<br />

- ervoor zorgen dat de begunstigden en de andere bij de uitvoering van concrete acties<br />

betrokken instanties voor alle transacties betreffende de concrete acties hetzij een<br />

afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken<br />

zonder afbreuk te doen aan nationale boekhoudregels;<br />

- erop toezien dat de verplichte evaluaties van het operationele <strong>programma</strong> kunnen<br />

plaatsvinden;<br />

- erop toezien dat de certificeringautoriteit met het oog op de certificering alle nodige<br />

informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en controles;<br />

- sturing geven aan de werkzaamheden van het toezichtcomité, en het de documenten<br />

bezorgen die het nodig heeft om op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele<br />

<strong>programma</strong> toezicht te kunnen houden in het licht van de specifieke doelstellingen<br />

daarvan;<br />

- de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring ervan<br />

door het Toezichtcomité, indienen bij de Europese Commissie;<br />

- erop toezien dat de voorschriften inzake voorlichting en publiciteit, vernoemd onder art.<br />

68 van de nieuwe Verordening, worden nagekomen;<br />

- door toezicht uit te oefenen aan de hand van de financiële indicatoren en de in art. 36 van<br />

de nieuwe Verordening bedoelde indicatoren die in het operationele <strong>programma</strong> zijn<br />

vastgelegd;<br />

Controle<br />

Voor wat meer specifiek de controle betreft, omvat dit de volgende taken:<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 138


- verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of voor de<br />

concrete acties door de begunstigden gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en<br />

met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn, in het<br />

bijzonder de subsidiabiliteit van de uitgaven, de plaatsing van overheidsopdrachten,<br />

staatssteun (met inbegrip van de voorschriften inzake cumulering van steun),<br />

milieubescherming en gelijke kansen;<br />

- procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en<br />

audits, die nodig zijn om voor toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden.<br />

Het <strong>Agentschap</strong> Economie staat in voor de controle van de ingediende uitgaven en de<br />

concrete realisatie van de individuele projecten. Deze controle omvat:<br />

- een administratieve verificatie van de bescheiden en bewijsstukken (controle op stukken)<br />

verricht door de Cel “Controle op stukken” van de afdeling Europa Economie;<br />

- een fysieke verificatie van de concrete acties op het veld een en administratieve verificatie<br />

van de bescheiden en bewijsstukken (controle ter plaatse) op basis van een risico-analyse<br />

bij de aanvraag tot uitbetaling van het saldo, verricht door de afdeling Inspectie<br />

Economie.<br />

4.2 ) Certificeringautoriteit<br />

Overeenkomstig art. 58 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt, voor het operationeel<br />

<strong>programma</strong> Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013, de functie van certificeringsautoriteit<br />

vervuld door een nieuw op te richten entiteit binnen het <strong>Agentschap</strong> Economie, waarbij een<br />

strikte functiescheiding met de beheersautoriteit wordt gewaarborgd”.<br />

De Certificeringautoriteit zal ingevolge art. 60 van de Verordening instaan ondermeer voor<br />

de certificatie van de uitgaven en het opstellen en toezenden van de betalingsaanvragen aan de<br />

Europese Commissie. De opdracht van de “Certificeringautoriteit” omvat bijgevolg zowel<br />

beheersmatige als controlerende taken.<br />

Beheer<br />

De beheersfuncties van de “Certificeringautoriteit” kunnen het best als volgt omschreven<br />

worden:<br />

- instaan voor het opstellen en toezenden van de gecertificeerde uitgavenstaten en<br />

tussentijdse betalingsaanvragen aan de Europese Commissie;<br />

- er, met het oog op de certificering, op toezien dat zij van de beheersautoriteit toereikende<br />

informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en controles die zijn verricht in<br />

verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;<br />

- voor de certificering rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of<br />

onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;<br />

- de boekhoudkundige gegevens over de bij de Europese Commissie gedeclareerde uitgaven<br />

in geïnformatiseerde vorm bij te houden;<br />

- een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden<br />

geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage<br />

voor een concrete actie.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 139


Controle<br />

De “Certificeringautoriteit” dient te certificeren dat:<br />

- de uitgavenstaat juist is, afkomstig van een betrouwbaar boekhoudsysteem en<br />

gebaseerd op controleerbare bewijsstukken;<br />

- de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende<br />

communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor concrete acties die<br />

aan de hand van de voor het <strong>programma</strong> geldende criteria zijn geselecteerd voor<br />

financiering en in overeenstemming zijn met de communautaire en nationale<br />

voorschriften.<br />

Concreet zal de Certificeringautoriteit zich eerst vergewissen van de deugdelijkheid van het<br />

beheers- en controlesysteem toegepast door de beheersautoriteit. Dit zal gebeuren aan de hand<br />

van meerdere uitgebreide controles in het begin van de <strong>programma</strong>periode. Indien zij het<br />

beheers- en controlesysteem als voldoende deugdelijk beoordeelt, dan kunnen in het verdere<br />

verloop van de periode beperktere steekproefsgewijze controles volstaan.<br />

4.3) Auditautoriteit<br />

Overeenkomstig art. 58 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt de Inspectie van<br />

Financiën van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap als Auditautoriteit<br />

aangewezen. De Auditautoriteit is krachtens art. 61 van de Verordening verantwoordelijk<br />

voor het verifiëren van de correcte werking van het beheers- en controlesysteem, alsook de<br />

afsluitingsverklaring van het operationele <strong>programma</strong> Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013.<br />

De Auditautoriteit vervult meer specifiek de volgende taken:<br />

- erop toe zien dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en<br />

controlesysteem van het operationele <strong>programma</strong> correct functioneert;<br />

- erop toe zien dat er aan de hand van een adequate steekproef audits op concrete acties<br />

worden verricht om de gedeclareerde uitgaven te verifiëren;<br />

- binnen negen maanden na de goedkeuring van het operationele <strong>programma</strong> de Europese<br />

Commissie een auditstrategie voor te leggen die betrekking heeft op de voornoemde<br />

audits, de voornoemde instanties, de te volgen methode, de methode voor de<br />

monsterneming voor de audits op concrete acties en de indicatieve planning van de audits;<br />

- uiterlijk op 31 december van elk jaar in de periode 2008-2015 aan de Europese<br />

Commissie een jaarlijks controleverslag voor leggen met de resultaten van de audits die<br />

de voorafgaande 12 maanden eindigend op 30 juni van het betrokken jaar overeenkomstig<br />

de auditstrategie voor het operationele <strong>programma</strong> zijn verricht, en eventuele<br />

tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het <strong>programma</strong> te melden;<br />

- op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit verichte controles en<br />

audits advies te geven over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende<br />

efficiënt heeft gefunctioneerd om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de<br />

juistheid van de uitgavenstaten die tijdens dat jaar bij de Europese Commissie zijn<br />

ingediend, alsmede over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende<br />

transacties.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 140


De audits van concrete acties dienen jaarlijks te gebeuren volgens een vastgestelde<br />

steekproefmethode.De steekproef dient gebaseerd te zijn op een risicoanalyse die rekening<br />

houdt met ondermeer variatie qua aard en omvang van de verrichtingen, concentratie van<br />

verrichtingen bij bepaalde eindbegunstigden en alle geconstateerde risicofactoren.<br />

Bij de afsluiting van het operationele <strong>programma</strong> wordt tegen uiterlijk 31 maart 2017 een<br />

eindverklaring opgesteld met de beoordeling van de geldigheid van de aanvraag voor betaling<br />

van het eindsaldo, alsmede van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende<br />

transacties. De verklaring wordt gebaseerd op een onderzoek van de beheers- en<br />

controlesystemen, van de bevindingen van reeds uitgevoerde controles en audits alsook,<br />

indien nodig, op basis van bijkomende steekproefcontroles. Hiertoe wordt door de beheers- en<br />

certificeringautoriteit, onder coördinatie van het Algemeen Programmasecretariaat, alle<br />

benodigde informatie verstrekt en toegang verschaft tot de bescheiden, bewijsstukken en<br />

computerbestanden die voor het opstellen van de verklaring noodzakelijk zijn. Het onderzoek<br />

wordt verricht overeenkomstig de internationaal erkende normen voor accountantsonderzoek.<br />

De auditautoriteit staat tevens in voor het advies inzake de conformiteit van het beheers- en<br />

controlesysteem zoals voorzien in art. 71(3) 1 van Verordening 1083/2006.<br />

4.4 ) Toezichtscomité<br />

Overeenkomstig art. 62 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt een Toezichtcomité<br />

opgericht. Het Toezichtcomité “ Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013” vergewist zich<br />

krachtens art. 62 t.e.m. 67 van de Verordening (EG) van de doeltreffendheid en de kwaliteit<br />

van de uitvoering van het operationele <strong>programma</strong>. Daartoe:<br />

4.4.1 Monitoring:<br />

Samenstelling:<br />

• effectieve leden (met stemrecht): beheersautoriteit, de leden van de Vlaamse Regering,<br />

5 afgevaardigden voor de provincies, 5 afgevaardigden voor de lokale besturen<br />

(waaronder Antwerpen en Gent), aan te duiden door de VVSG;<br />

• adviserende leden (zonder stemrecht): EC, certificerings-en auditautoriteit, de sociale<br />

partners<br />

Secretariaat: Centraal EFRO-Programmasecretariaat<br />

Taken:<br />

- gaat het toezichtcomité aan de hand van door de beheersautoriteit bezorgde documenten<br />

periodiek na welke vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke<br />

doelstellingen van het operationele <strong>programma</strong>;<br />

- onderzoekt het toezichtcomité de resultaten van de uitvoering, met name de<br />

verwezenlijking van de voor elke prioriteit vastgestelde doelstellingen en evaluaties;<br />

- worden de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering onderzocht en<br />

goedgekeurd;<br />

- wordt het toezichtcomité in kennis gesteld van het jaarlijks auditverslag, alsmede van de<br />

eventuele relevante opmerkingen die de Europese Commissie na onderzoek van dat<br />

verslag kan maken;<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 141


- kan het Toezichtcomité elke herziening of toetsing van het operationele <strong>programma</strong><br />

voorstellen die erop is gericht de omschreven doelstellingen van EFRO te bereiken, of het<br />

beheer van het operationele <strong>programma</strong>, met inbegrip van het financieel beheer, te<br />

verbeteren;<br />

- wordt elk voorstel tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de commissie over<br />

de bijdrage uit EFRO door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd;<br />

- oefent het Toezichtcomité toezicht uit aan de hand van de indicatoren die in het<br />

operationele <strong>programma</strong> zijn vastgelegd<br />

4.4.2 Management:<br />

Samenstelling:<br />

• effectieve leden (met stemrecht): beheersautoriteit, de leden van de Vlaamse Regering,<br />

5 afgevaardigden voor de provincies, 5 afgevaardigden voor de lokale besturen<br />

(waaronder Antwerpen en Gent), aan te duiden door de VVSG<br />

• adviserende leden (zonder stemrecht): de sociale partners<br />

Secretariaat: Centraal EFRO-Programmasecretariaat<br />

Taken:<br />

- worden de criteria voor de selectie van de te financieren concrete acties door het<br />

toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd (en/of worden herzien naargelang de<br />

<strong>programma</strong>behoeften);<br />

- lanceert officieel de calls:<br />

- beslist over de diverse projectvoorstellen.<br />

4.5) Technische Werkgroep<br />

Samenstelling:<br />

• Kerngroep: de Vlaamse administraties, de provinciale administraties, de lokale<br />

administraties via de VVSG + de grootstedelijke administraties Antwerpen en Gent<br />

• SERV, MINARAAD + andere partners en externen in functie van prioriteit,<br />

operationele doelstelling en actie<br />

Secretariaat: het EFRO- <strong>programma</strong>secretariaat + de provinciale antennes<br />

Taken:<br />

- de technische - inhoudelijke analyse en advisering van de projectvoorstellen.;<br />

- advies m.b.t. specifiek belangrijke domeinen afhankelijk van het <strong>programma</strong>;<br />

- aanbrengen van bijzondere onderzoeksopdrachten tot uitvoering of bijsturing van het<br />

<strong>programma</strong>.<br />

4.6 ) Programmasecretariaat<br />

Ter ondersteuning van het Toezichtcomité en de Beheersautoriteit “Doelstelling 2 Vlaanderen<br />

<strong>2007</strong>-2013” wordt een Programmasecretariaat voorzien dat tijdens de <strong>programma</strong>periode<br />

verantwoordelijk is voor de uitvoering van de beleidsbeslissingen van het Toezichtcomité<br />

alsook instaat voor het dagelijkse beheer bij de uitvoering van het voornoemde doelstelling 2<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 142


<strong>programma</strong>. Het Programmasecretariaat “Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013” wordt door<br />

de “cel EFRO” van de afdeling Europa Economie van het <strong>Agentschap</strong> Economie<br />

waargenomen en zal op 2 niveaus actief zijn:<br />

- een Programmasecretariaat EFRO (PSE) gesitueerd te Brussel ;<br />

- een EFRO-contactpunt (CP) gelokaliseerd in elk van de Provinciebesturen, alsook twee<br />

grootstedelijke EFRO-contactpunten te Gent en Antwerpen;<br />

Het “Programmasecretariaat EFRO (PSE)” te Brussel is verantwoordelijk voor de uitvoering<br />

van de volgende taken:<br />

- opstellen en uitwerken van de algemene strategie en beleidskader van het <strong>programma</strong>;<br />

- als secretariaat van het Comité van Toezicht, de voorbereiding en de administratieve<br />

ondersteuning van de vergaderingen van het Toezichtcomité verzorgen, alsook de<br />

uitvoering van de beslissingen van het Comité van Toezicht verzekeren;<br />

- de administratieve ondersteuning en voorbereiding van de vergaderingen van de<br />

Technische Werkgroep;<br />

- het tot stand brengen van een systeem voor de verzameling van betrouwbare financiële en<br />

statistische gegevens over de uitvoering, de indicatoren voor het toezicht en de evaluatie,<br />

evenals de toezending van deze gegevens op de met de Europese Commissie<br />

overeengekomen computersysteem;<br />

- het promoten op Vlaams niveau van de mogelijkheden van het <strong>programma</strong> ;<br />

- het voeren van een afzonderlijke boekhouding, dan wel het hanteren van een adequate<br />

boekhoudkundige codering van alle verrichtingen in het kader van het <strong>programma</strong> door de<br />

instanties die deelnemen aan het beheer en de uitvoering van het operationele <strong>programma</strong>;<br />

- het ontwikkelen van een computersysteem bestemd voor de beveiligde uitwisseling van<br />

gegevens tussen de beheersautoriteit, de certificeringautoriteit en de auditautoriteit van het<br />

operationele <strong>programma</strong> en de Europese Commissie;<br />

- voorstellen en opmaken van criteria (incl. eligibiliteits- en selectiecriteria), procedures en<br />

werkdocumenten voor de uitvoering van het operationele <strong>programma</strong>;<br />

- het bijhouden van een permanente inventaris inzake het D2-projectmanagement, alsook<br />

het toezicht houden op de financiële en fysieke vooruitgang van de acties;<br />

- het onderzoek van de bereikte resultaten en de organisatie van de evaluatie halverwege de<br />

looptijd van het operationele <strong>programma</strong>;<br />

- waken over de democratisch gelegitimeerde processen;<br />

- het voorstellen van eventuele <strong>programma</strong>torische wijzigingen en herzieningen van het<br />

operationele <strong>programma</strong> (inhoudelijk, financieel, indicatoren, doelstellingen,…);<br />

- de overeenstemming met het door de Europese Commissie gevoerde beleid<br />

(mededingingsregels, communautaire voorschriften inzake overheidsopdrachten, beleid<br />

inzake milieubescherming, bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen,…)<br />

garanderen;<br />

- het nakomen van de verplichtingen inzake voorlichting en publiciteit;<br />

- de coördinatie verzorgen en erop toezien dat de nodige informatie verspreid en verstuurd<br />

wordt ten aanzien van de EFRO-contactpunten, de beheers-, certificerings- en<br />

auditautoriteiten alsook de Europese Commissie;<br />

- het opstellen en verzenden van het jaar- en eindverslag;<br />

- het verzenden van het jaarlijks auditverslag;<br />

De EFRO-Contactpunten (CP) in de provincies en grootsteden worden via delegatie (in het<br />

kader van een beheersovereenkomst tussen de Vlaamse regering, de beheersautoriteit, de<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 143


grootsteden Antwerpen en Gent en de provinciebesturen van West- en Oost-Vlaanderen,<br />

Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant) verantwoordelijk gesteld voor de uitvoering van de<br />

volgende taken:<br />

- het promoten, sensibilisatie en informatieverstrekking betreffende de mogelijkheden van<br />

het operationele <strong>programma</strong> op provinciaal niveau;<br />

- de projectwerving;<br />

- de besprekingen voeren met en begeleiding van (potentiële) projectindieners;<br />

- de administratieve behandeling, evaluatie en advisering verzorgen van de<br />

projectaanvragen;<br />

- de organisatie van begeleidingcomités;<br />

- het dagelijks inhoudelijk beheer en opvolging (organisatie van projectbegeleidingcomités,<br />

verzamelen en evalueren van de 6-maandelijkse<br />

voortgangrapporten,…) van de projecten;<br />

- het toezicht houden op de financiële en fysieke vooruitgang van de acties;<br />

- de overeenstemming met het door de Europese Commissie gevoerde beleid<br />

(mededingingsregels, communautaire voorschriften inzake overheidsopdrachten, beleid<br />

inzake milieubescherming, bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen,…)<br />

garanderen;<br />

- het nakomen van de verplichtingen inzake voorlichting en publiciteit<br />

BEHEERSSTRUCTUREN EFRO<br />

Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013<br />

( Vereenvoudigd schema 1: Algemene structuur)<br />

VLAAMSE REGERING<br />

BEHEERSAUTORITEIT<br />

TOEZICHTCOMITE<br />

EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat<br />

- centraal<br />

TECHNISCHE WERKGROEP<br />

-centraal + provinciale en grootstedelijke<br />

contactpunten<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 144


BEHEERS- EN CONTROLESTRUCTUREN EFRO<br />

Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013<br />

(Vereenvoudigd schema 1: Globale structuur)<br />

VLAAMSE REGERING<br />

BEHEERSAUTORITEIT<br />

<br />

<br />

AFDELING EUROPA ECONOMIE (AEE) - AGENTSCHAP ECONOMIE<br />

Programma<br />

Secretariaat<br />

EFRO (PSE)<br />

(Cel EFRO afd.<br />

AEE - <strong>Agentschap</strong><br />

Economie)<br />

Controle op<br />

stukken<br />

(Cel Controle afd.<br />

AEE - agentschap<br />

Economie)<br />

Controle op<br />

plaats<br />

(afdeling<br />

InspectieEconomie -<br />

<strong>Agentschap</strong><br />

Economie)<br />

CERTIFICERINGS-<br />

AUTORITEIT<br />

( nieuwe entiteit<br />

<strong>Agentschap</strong> Economie)<br />

<br />

<br />

Technische<br />

werkgroep<br />

TOEZICHTSCOMITE<br />

(Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013)<br />

AUDITAUTORITEIT<br />

Inspectie Financiën<br />

van de Vlaamse<br />

Gemeenschap<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 145


4.7.) Monitoring en evaluatie<br />

Monitoring en evaluaties (zowel op <strong>programma</strong>- als op projectniveau) hebben tot doel de<br />

kwaliteit, de doeltreffendheid, de samenhang van de strategie en de uitvoering van de acties<br />

en bijgevolg ook het operationele <strong>programma</strong> te monitoren en te beoordelen en, in het licht<br />

van specifieke problemen, te verbeteren. De diverse evaluaties kunnen zowel van strategische<br />

als operationele aard zijn.<br />

Er zal daarbij voldoende rekening worden gehouden met de doelstellingen van duurzame<br />

ontwikkeling en met de relevante communautaire en nationale regelgeving op het gebied van<br />

milieueffecten en het gelijke kansen-beleid.<br />

4.7.1. Indicatorenset<br />

Geïnspireerd op de Europese richtlijnen omtrent indicatoren worden 3 types indicatoren<br />

onderscheiden 15 :<br />

1. Outputindicatoren: indicatoren die verwijzen naar de rechtstreekse resultaten die zijn<br />

voortgekomen uit de ondernomen acties en projecten op het gebied van regionaaleconomische<br />

ontwikkeling. De outputindicatoren worden op niveau van de<br />

operationele doelstellingen geformuleerd<br />

2. Resultaatindicatoren: indicatoren die het directe en onmiddellijke effect meten van een<br />

interventie, zoals een gedrags- of capaciteitsverandering. De resultaatindicatoren<br />

worden op niveau van de prioriteiten geformuleerd,<br />

3. Impactindicatoren: indicatoren die verwijzen naar de meer onrechtstreekse en/of lange<br />

termijn effecten van de acties en projecten. De impactindicatoren worden op niveau<br />

van het globale <strong>programma</strong> geïdentificeerd.<br />

Op basis van de bevindingen uit de vorige en de nog lopende <strong>programma</strong>periode is een<br />

beheersbare set van gekwantificeerde indicatoren samengesteld, in lijn met strategie en op<br />

maat van de omvang van het <strong>programma</strong> ( zie bijlage “Indicatorenkader” ).<br />

Ten behoeve van een adequate monitoring wordt elke indicator aan de hand van duidelijke<br />

geïndividualiseerde indicatorfiches omschreven:<br />

(i)<br />

(ii)<br />

(iii)<br />

(iv)<br />

(v)<br />

(vi)<br />

(vii)<br />

Indicatordefinitie;<br />

Link met het operationeel <strong>programma</strong>;<br />

Type indicator;<br />

Subindicator;<br />

Verantwoordelijke dataverzameling;<br />

Verzamelwijze en bronidentificatie;<br />

Frequentiegraad en wijze van de rapportage;<br />

(viii) Interpretatie;<br />

(ix)<br />

Basiswaarde;<br />

15 Vanuit de milieutoets is tevens een insteek gemaakt naar het definiëren van een set van milieuindicatoren.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 146


(x)<br />

Streefwaarde.<br />

Ter ondersteuning zal gebruik gemaakt worden van een geïnformatiseerd toezichtsysteem.<br />

Onafhankelijke deskundigen zullen ten behoeve van evaluaties dit systeem steeds kunnen<br />

benutten.<br />

4.7.2. Evaluatie.<br />

* Evaluatie op het <strong>programma</strong>niveau.<br />

(i) ‘Ex ante’-evaluatie.<br />

Ter beoordeling van de doeltreffendheid van het operationele <strong>programma</strong> en de<br />

optimale toewijzing van de financiële middelen, werd het <strong>programma</strong><br />

onderworpen aan een evaluatie ‘ex ante’, wat een volwaardig deel van het<br />

<strong>programma</strong>document is. Hierbij werden:<br />

- de sterke en zwakke punten van het gekozen bijstandsgebied gemeten;<br />

- de afwijkingen, lacunes en ontwikkelingsmogelijkheden geïdentificeerd;<br />

- de gekozen strategie en (gekwantificeerde) doelstellingen in relatie met de<br />

kenmerken van het gebied geïdentificeerd en geëvalueerd;<br />

- de verwachte effecten van de beoogde prioriteiten kritisch bepaald;<br />

- de meerwaarde van de communautaire prioriteiten omschreven;<br />

- de uit de voorgaande programmering lering getrokken;<br />

- de kwaliteit van de procedures voor uitvoering, toezicht, evaluatie en<br />

financieel beheer getoetst.<br />

Het voorliggend operationeel <strong>programma</strong> werd ook onderworpen aan een<br />

strategische milieubeoordeling, wat ook kadert in de globale ‘ex ante’-evaluatie<br />

van het <strong>programma</strong>.<br />

(ii) Tijdens het verloop van het <strong>programma</strong> ( evaluatie ‘ongoing’ )<br />

Ter beoordeling van de doeltreffendheid bij de uitvoering, het toezicht en het<br />

beheer van het operationele <strong>programma</strong> wordt, in overeenstemming met het<br />

proportionaliteitsbeginsel ( art. 13 van verordening 1083/2006 ) het volgende<br />

evaluatieplan voorzien:<br />

- continue evaluatie, gebaseerd op de dagelijkse monitoring van de<br />

<strong>programma</strong>-uitvoering aan de hand van de uitgewerkte set van relevante<br />

indicatoren ( zie “Indicatorenkader” ) en op de resultaten van de individuele<br />

projectevaluaties ( zie verder “Evaluatie op het projectniveau”);<br />

- een algemene, tussentijdse evaluatie, voorzien in 2011:<br />

Deze evaluatie valt onder de bevoegdheid van de beheersautoriteit, maar wordt<br />

uitgevoerd door een onafhankelijke evaluator. Bij deze evaluatie zal bijzondere<br />

aandacht worden besteed aan:<br />

- de eerste resultaten van het <strong>programma</strong>;<br />

- de coherentie met de evaluatie vooraf;<br />

- de wijze waarop de doelstellingen worden verwezenlijkt;<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 147


- de aanwending van de financiële middelen;<br />

- de kwaliteit van het toezicht, de evaluatie en het financieel beheer van het<br />

<strong>programma</strong>.<br />

Na voorlegging aan het Comité van Toezicht wordt het evaluatierapport, samen<br />

met het jaarrapport 2011, aan de Europese Commissie toegezonden.<br />

- op basis van de dagelijkse monitoring en/of de resultaten van de tussentijdse<br />

evaluatie, kan het Comité van Toezicht besluiten tot het verrichten van<br />

aanvullende, thematische evaluaties met betrekking tot de <strong>programma</strong>prioriteiten<br />

( innovatie, ondernemerschap, ruimtelijk-economische<br />

omgevingsfactoren, stedelijke ontwikkeling ).<br />

- overeenkomstig artikel 48 van Verordening 1083/2006, zullen tijdens de<br />

programmeringsperiode tevens bijkomende evaluaties worden verricht wanneer<br />

uit het toezicht blijkt dat significant wordt afgeweken van de oorspronkelijk<br />

gestelde doelstellingen ( afwijking in min van meer dan 50 % van de voorziene<br />

tussentijdse streefwaarden voor minimum de helft van de output- en<br />

resultaatindicatoren, verbonden aan een bepaalde prioriteit ),, of wanneer<br />

voorstellen tot herziening van het <strong>programma</strong> worden gedaan als bedoeld in<br />

artikel 33. De resultaten daarvan worden eveneens voorgelegd aan het Comité<br />

van Toezicht en de Europese Commissie.<br />

(iii) Evaluatie ‘ex post’<br />

In deze evaluatie, die betrekking heeft op het afgewerkte operationele<br />

<strong>programma</strong> worden de mate waarin de middelen zijn besteed, de<br />

doeltreffendheid en de efficiëntie van de programmering alsook de sociaaleconomische<br />

impact onderzocht. Hierbij worden de factoren geïdentificeerd,<br />

die tot het succes of het mislukken van de uitvoering van het operationele<br />

<strong>programma</strong> hebben bijgedragen, en wordt bepaald wat als goede ‘praktijk’ kan<br />

worden aangemerkt.<br />

Specifieke aandachtpunten zijn:<br />

- de wijze waarop de middelen werden besteed;<br />

- de resultaten van het <strong>programma</strong>;<br />

- de impact van het uitgevoerde <strong>programma</strong>;<br />

- de doeltreffendheid en de doelmatigheid;<br />

- conclusies op het gebied van de economische en sociale samenhang.<br />

De evaluatie ‘achteraf’ valt onder de verantwoordelijkheid van de Europese<br />

Commissie, die deze taak in nauwe samenwerking met de beheersautoriteit zal<br />

uitvoeren. Deze evaluatie moet uiterlijk op 31 december 2015 voltooid zijn.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 148


(iv) Jaarverslagen en Eindverslag<br />

Uiterlijk tegen 30 juni van elke jaar 16 stelt de beheersautoriteit ten behoeve van<br />

de Europese Commissie een jaarverslag op, conform art 67. van de<br />

Verordening.<br />

Uiterlijk tegen 31 maart 2017 maakt de beheersautoriteit ten behoeve van de<br />

Europese Commissie een eindverslag op, eveneens conform art. 67 van de<br />

Verordening.<br />

Bedoeling van deze verslagen is de Europese Commissie een duidelijk beeld te<br />

verschaffen van de uitvoering van het operationele <strong>programma</strong> en bevat,<br />

overeenkomstig de toepasselijke voorschriften met betrekking tot art. 67 van de<br />

Verordening, ondermeer een beschrijving van de volgende elementen:<br />

- de voortgang bij de uitvoering van de prioritaire zwaartepunten;<br />

- de door het Comité van Toezicht en de beheersautoriteit getroffen<br />

regelingen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering<br />

te waarborgen op het vlak van toezicht, financiële controle,<br />

evaluatie, gegevensverzameling, technische bijstand, mogelijke<br />

knelpunten bij de uitvoering, informatie en publiciteit;<br />

- de maatregelen die werden ondernomen om in overeenstemming te<br />

zijn met het Europees beleid;<br />

- controle van de regelmatigheid van de uit hoofde van de<br />

bijstandsmiddelen, gefinancierde acties;<br />

- …..<br />

Het spreekt voor zich dat het jaar- en eindverslag gebruik zullen maken van de<br />

resultaten van de individuele projectopvolging. Het jaar- en eindverslag wordt<br />

voorafgaandelijk aan het Comité van Toezicht ter goedkeuring voorgelegd.<br />

* Evaluatie op het projectniveau.<br />

(i) Projectcontract<br />

Iedere projectuitvoerder ondertekent tijdens de eerste werkgroep “Projectopvolging”<br />

(zie verder) samen met de beheersautoriteit een “projectcontract”. Deze contractuele<br />

overeenkomst zal de volgende zaken juridisch regelen:<br />

- de rechten en plichten van beide partijen op het gebied van de<br />

uitvoering van het project (incl. de relatie tussen de<br />

projectuitvoerder en de beheersautoriteit, certificatieautoriteit, de<br />

auditautoriteit en het <strong>programma</strong>secretariaat, de duurtijd van het<br />

project, de financiering van het project, de “de minimisbepalingen”,….);<br />

- het naleven van de verplichtende bepaling in verband tot de<br />

“Informatie en publiciteit” (incl. de realisatie van projectgebonden<br />

informatie en publiciteitsplan);<br />

- het naleven van de verplichtende bepalingen in verband tot de<br />

controlesystemen en audittrajecten;<br />

16 Het eerste jaarverslag wordt uiterlijk tegen 30 juni 2008 aan de Europese Commissie overgemaakt.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 149


- de limitatieve omschrijving van de acties en de wijze waarop deze<br />

acties kunnen uitgevoerd, waarvoor de bijstandsbijdrage mag<br />

worden aangewend door de projectuitvoerder;<br />

- de subsidiabiliteit van de uitgaven<br />

- de boekhoudkundige en financieel-technische verplichtingen (incl.<br />

financiële boordtabel, archiefbepalingen,…);<br />

- de rapporteringverplichtingen in het bijzonder de wijze, de aard en<br />

de frequentie van de algemene rapportage (voortgangsverslag) en de<br />

continue monitoring van de projectspecifieke indicatoren (zie<br />

geïndividualiseerde indicatorenfiches);<br />

- het naleven van de verplichtende bepalingen in verband met de<br />

organisatie en uitvoering van de werkgroep “projectopvolging”.<br />

- de geschillenregeling;<br />

- de modaliteiten van verbreking van de contractuele overeenkomst,<br />

evenals de terugvordering van de bijstandsverlening;<br />

(ii) Werkgroep “Projectopvolging”<br />

Teneinde een voortdurende monitoring van de verantwoordelijkheden van de<br />

projectuitvoerder verder te ondersteunen en de fysieke opvolging van de uitvoering<br />

van de acties op het terrein mogelijk te maken, zal de projectuitvoerder in nauwe<br />

samenwerking met het <strong>programma</strong>secretariaat de werkgroep “projectopvolging”<br />

organiseren en uitvoeren. Deze werkgroep komt samen:<br />

- bij de fysieke opstart van het project;<br />

- bij de oplevering van het tweede project voortgangsrapport (na 1<br />

jaar);<br />

- en bij de oplevering van het project eindverslag.<br />

Naast een fysieke vaststelling van de uitvoering van het project zullen tijdens deze<br />

werkgroepvergaderingen de volgende elementen behandeld worden:<br />

- een overzicht van de behaalde resultaten op het terrein en op basis<br />

van de voor het project toepasbare indicatoren;<br />

- analyse van deze kengetallen;<br />

- een (ev. aangepast) werkplan voor het komende semester;<br />

- een financiële status questionis ( opvolging financiële boordtabel);<br />

- bespreken van eventuele wijzigingen van acties, indicatoren,<br />

financiële imperatieven,… .<br />

De werkgroep “projectopvolging” bestaat uit de projectuitvoerder en de leden van het<br />

<strong>programma</strong>secretariaat, alsook (facultatief) een vertegenwoordiger van de<br />

beheersautoriteit en de certificeringautoriteit.<br />

(iii)Voortgangsverslag (Semester)<br />

Tijdens de uitvoering van het project zal de projectuitvoerder om de 6 maanden een<br />

omstandig schriftelijk rapport aan de beheersautoriteit overmaken. Bedoeling is een<br />

duidelijk zicht te hebben over de vorderingen van het project. Het verslag omvat de<br />

volgende elementen:<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 150


(iv) Eindverslag<br />

- een overzicht van de behaalde resultaten op basis van de voor het<br />

project toepasbare indicatoren;<br />

- samenvattend commentaar bij deze kengetallen;<br />

- een (ev. aangepast) werkplan voor het komende semester;<br />

- een financiële status questionis ( financiële boordtabel);<br />

Na afloop van het project moet een uitgebreid verslag door de projectuitvoerder<br />

ingediend worden. Dit eindverslag omvat de volgende informatie:<br />

- een overzicht van de behaalde resultaten op basis van de voor het<br />

project toepasbare indicatoren;<br />

- samenvattend commentaar bij deze kengetallen;<br />

- een eigen evaluatie over de effectiviteit en de efficiëntie<br />

(impactindicatoren) van het project;<br />

- een globale financiële boordtabel;<br />

- de prospectie nar de toekomst.<br />

4.7.3. Toezicht.<br />

In het kader van een gericht toezicht op de evolutie van het operationele <strong>programma</strong>, zal het<br />

Comité van Toezicht (in nauwe samenwerking met de beheersautoriteit en het<br />

<strong>programma</strong>secretariaat) waken over de doeltreffendheid en de samenhang van de ten<br />

uitvoerlegging en het beheer. Ten einde de nodige initiatieven hiertoe te kunnen nemen zal het<br />

Comité van Toezicht in het bijzonder oog hebben voor:<br />

- de ontwikkeling en de operationalisering van een beheers- en toezichtsysteem met de<br />

bedoeling de verzameling van betrouwbare financiële en statistische gegevens over de<br />

uitvoering, de indicatoren, de evaluaties en de beslissingen mogelijk te maken;<br />

- de realisatie en het toesturen van het jaar- en eindverslag (zie boven), dat vooraf door het<br />

Comité van Toezicht zal onderzocht en goedgekeurd zijn.<br />

4.8) Elektronische gegevensuitwisseling<br />

4.8.1. EFRO-beheersysteem <strong>2007</strong>-2013<br />

Met het oog op de uitvoering van het <strong>programma</strong>, is de Beheersautoriteit verantwoordelijk<br />

voor het inzamelen van de statistische en financiële gegevens die nodig zijn voor de<br />

opvolging van het <strong>programma</strong>.<br />

Daartoe ontwikkelt de Beheersautoriteit voor het operationeel <strong>programma</strong> EFRO Doelstelling<br />

2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013 een beheersysteem voor het inzamelen van de financiële en<br />

statistische gegevens (indicatoren), dat bij de opstart van het <strong>programma</strong> operationeel zal zijn.<br />

Het beheersysteem zal regelmatig geüpdatet worden door het <strong>programma</strong>secretariaat en de<br />

beheersautoriteit in functie van de tenuitvoerlegging van het <strong>programma</strong> en de projecten. Het<br />

systeem zal eveneens toegankelijk zijn voor de certificerings- en auditautoriteit<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 151


Het beheersysteem maakt het tevens mogelijk om de informatie te bewaren en ter beschikking<br />

te stellen van de Europese Commissie en van de instellingen die verantwoordelijk zijn voor<br />

het beheer en de controle van het operationele <strong>programma</strong>, met als doel, snel de informatie<br />

over de voortgang van alle projecten en het operationele <strong>programma</strong>, in overeenstemming met<br />

de bepalingen van art. 40, lid 1-3 van de vigerende Verordening, te kunnen verschaffen.<br />

De database kan eveneens door de verschillende autoriteiten en bevoegde instanties “on-line”<br />

geraadpleegd worden via een beveiligde toegang.<br />

4.8.2. SFC <strong>2007</strong><br />

Alle gegevensuitwisseling tussen de Europese Commissie en de door Vlaanderen, op grond<br />

van Verordening (EG) nr. 1083/200, aangewezen autoriteiten 17 , zal verlopen via het<br />

computersysteem SFC<strong>2007</strong>, in overeenstemming met de uitvoeringsbepalingen,<br />

veiligheidsvoorschriften en procedures die door de Europese Commissie werden vastgesteld<br />

in Verordening (EG) nr. 1828/2006. De vereiste gegevens zullen regelmatig worden<br />

ingevoerd en bijgewerkt.<br />

Het verzoek om recht op toegang tot het computersysteem voor gegevensuitwisseling SFC<br />

<strong>2007</strong> voor de aangewezen autoriteiten wordt gegroepeerd via de “National Liaison”, bevoegd<br />

voor het EFRO-Fonds, gericht aan de Europese Commissie.<br />

4.9) Financiële stromen.<br />

Met het oog op een deugdelijk financieel beheer en controle van de door de<br />

Bijstandsmiddelen meegefinancierde verrichtingen, zullen de hiernavolgende procedures met<br />

betrekking tot het operationeel <strong>programma</strong> Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013 worden toegepast:<br />

• Aanvraag tot uitbetaling bij de Beheersautoriteit<br />

Als gevolg van de goedkeuring van een project door het Comité van Toezicht zal iedere<br />

projectuitvoerder gevraagd worden om ter gelegenheid van de eerste werkgroep<br />

“Projectopvolging” (zie verder) samen met de beheersautoriteit een “projectcontract” te<br />

ondertekenen. Deze contractuele overeenkomst zal vergezeld worden van de richtlijnen<br />

met betrekking tot:<br />

- de in aanmerking komende uitgaven;<br />

- de verplichte projectadministratie 18 ;<br />

- en de te volgen procedure bij het indienen van de betalingsaanvragen<br />

De aanvragen tot uitbetaling van de toegekende EFRO-steun dienen met een vaste<br />

periodiciteit (3-maandelijks) aan de beheersautoriteit te worden toegestuurd. Daarbij<br />

dienen minimaal de volgende gegevens en documenten aangeleverd worden:<br />

- de gedetailleerde uitgavenstaat (overzicht ingediende facturen);<br />

17 Beheersautoriteit, Certificeringautoriteit, Auditautoriteit<br />

18 Er wordt specifiek gewezen op de verplichting tot het bijhouden van een afzonderlijke projectadministratie welke o.m. alle betrokken<br />

facturen en betalingsbewijzen omvat. Deze projectadministratie dient op een overzichtelijke en geordende wijze te worden gevoerd met het<br />

oog op een doeltreffende beheersing van de projectkosten door de projectverantwoordelijke, het opstellen van de vereiste tussentijdse<br />

verslagen betreffende de uitvoering van het project en een efficiënt verloop van de controles.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 152


- de afschriften van de betrokken facturen en bijhorende betalingsbewijzen;<br />

- een ondertekende verklaring waarin o.m. wordt bevestigd dat de communautaire<br />

voorschriften betreffende overheidsopdrachten en de “informatie en publiciteit”-<br />

Verordening werden nageleefd.<br />

• Controle van de regelmatigheid van de ingediende uitgaven<br />

* Controle op stukken.<br />

De verificatie van de regelmatigheid van de ingediende uitgaven (facturen en<br />

betalingsbewijzen) met betrekking tot de uitgevoerde werken en acties van het<br />

goedgekeurde project, wordt bij deze controle ondernomen door de “Cel Controle op<br />

stukken” . Tevens wordt nagegaan en/of:<br />

- de uitgaven in overeenstemming zijn met het goedgekeurde projectvoorstel;<br />

- eventueel opgelegde voorwaarden worden nageleefd.<br />

Belangrijke (strategische) afwijkingen ten opzichte van het oorspronkelijk<br />

kostenschema worden enkel aanvaard mits voorafgaandelijk akkoord van het Comité<br />

van Toezicht. Kleine afwijkingen kunnen aanvaard worden op basis van het besluit<br />

van de tweede werkgroep “projectopvolging”.<br />

* Controle op plaats.<br />

Bij de aanvraag van de uitbetaling van het saldo van de verschuldigde bijstandsteun<br />

wordt door de Entiteit Inspectie Economie 19 overgegaan tot een grondige “controle ter<br />

plaatse” van de meeste projecten. De projecten die door de Entiteit Inspectie<br />

Economie ter plaatse worden gecontroleerd, zullen aan de hand van een risicoanalyse<br />

geïdentificeerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met:<br />

- een adequate verhouding tussen projecten en acties wat type en omvang betreft;<br />

- een evenwichtige spreiding van de controles over de diverse operationele<br />

doelstellingen<br />

- de opname van de belangrijkste eindbegunstigden.<br />

Bij de “controle ter plaatse” wordt aandacht besteed aan:<br />

- de verificatie van de originele facturen en betalingsbewijzen;<br />

- de overeenstemming tussen de concrete realisaties en het goedgekeurd<br />

projectvoorstel;<br />

- de naleving van eventueel opgelegde voorwaarden;<br />

- de overeenstemming tussen de boekhouding van de eindbegunstigden en de<br />

ingediende bewijsstukken;<br />

- de naleving van de communautaire regelgeving (op het gebied van<br />

overheidsopdrachten, bescherming van het leefmilieu, gelijke kansen beleid,<br />

Informatie en publiciteit,…).<br />

Op basis van de eindresultaten van de controle ter plaatse wordt overgegaan tot de<br />

uitbetaling van het saldo van de verschuldigde EFRO-steun aan de eindbegunstigde.<br />

19 Van het <strong>Agentschap</strong> Economie, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Deze entiteit is functioneel onafhankelijk van de Entiteit<br />

Europa Economie welke instaat voor de “Controle op stukken”.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 153


• Uitbetaling door de Certificeringsautoriteit<br />

Na controle van de regelmatigheid van de ingediende uitgaven (hetzij ter gelegenheid van<br />

de controle op stukken in de loop van de uitvoering van het project, hetzij bij de controle<br />

ter plaatse bij de afsluiting van het project) wordt aan de Certificeringautoriteit de<br />

opdracht tot uitbetaling gegeven. De steun wordt bijgevolg rechtstreeks aan de<br />

eindbegunstigde uitgekeerd via de door de projectuitvoerder opgegeven bankgegevens.<br />

• Financieel beheer van de EFRO-middelen<br />

De Certificeringautoriteit zal voor het financiële beheer een specifieke zichtrekening in<br />

Euro openen bij een financiële instelling. Hieraan zal een KT-beleggingsrekening<br />

gekoppeld worden. De Europese middelen staan zodoende permanent ter beschikking<br />

voor onmiddellijke uitbetaling (na controle – zie boven) aan de eindbegunstigden. Tevens<br />

kunnen gegenereerde intresten worden aangewend ter ondersteuning van het beheer en het<br />

gevoerde beleid.<br />

Het beheer van deze zichtrekening staat onder toezicht van het <strong>Agentschap</strong> Centrale<br />

Accounting van het Departement Financiën en Begroting (Ministerie van de Vlaamse<br />

Gemeenschap) ondermeer aan de hand van de controle van de verplichte kwartaalstaten<br />

van de ontvangsten en uitgaven. Verder worden op geregelde tijdstippen controles<br />

uitgevoerd van de kasboeken en de gedane verrichtingen aan de hand van de betrokken<br />

rekeninguittreksels.<br />

De rekeningen worden tevens jaarlijks afgesloten door het Rekenhof als algemeen<br />

toezichthoudend orgaan.<br />

• Geïnformatiseerd financieel beheer.<br />

De goedgekeurde projectvoorstellen en de periodieke aanvragen tot uitbetaling worden<br />

beheerd via een geïnformatiseerd beheersysteem. Gedetailleerde informatie met<br />

betrekking tot het projectvoorstel, de indicatoren, de beslissing tot toekenning van de<br />

bijstandsteun, de gerealiseerde en aanvaardbare uitgaven door de eindbegunstigden,….<br />

worden continu ingevoerd en geüpdatet. Dit totaalbeheer laat toe de totale bedragen snel<br />

en volledig te certificeren, op basis waarvan de Europese Commissie wordt verzocht om<br />

tussentijdse betalingen of uitbetaling van saldi uit te voeren.<br />

• Onregelmatigheden.<br />

Bij vaststelling van onregelmatigheden tijdens de uitvoering van het <strong>programma</strong>, kan de<br />

Certificeringautoriteit onmiddellijk overgaan tot de voorlopige opschorting van de<br />

uitkering van de bijstandsteun aan een goedgekeurd project. Dit houdt in dat, in<br />

afwachting van een definitieve uitspraak door het Comité van Toezicht, de uitkering van<br />

de steun onmiddellijk wordt stopgezet.<br />

Na afloop van de <strong>programma</strong>periode en in het geval het Comité van Toezicht niet meer<br />

samenkomt, kan de Certificeringautoriteit autonoom beslissen tot stopzetting van de<br />

uitkering van de EFRO-steun en desgevallend tot terugvordering van de al uitbetaalde<br />

steun overgaan.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 154


Voor de terugvordering van ten onrechte gedane uitbetalingen van de bijstandsteun<br />

worden de voorziene procedures gevolgd voor de invordering van sommen verschuldigd<br />

aan het Vlaamse Gewest.<br />

Het innen van de teruggevorderde gelden zal gebeuren via de rekeningen welke werden<br />

geopend voor de storting van de aan Vlaanderen toegekende bijstandmiddelen door de<br />

Europese Unie.<br />

• Raming betalingsaanvragen<br />

In overeenstemming met art. 76 van de vigerende Verordening zal uiterlijk tegen 30 april<br />

van elk jaar aan de Europese Commissie een voorlopige raming van de vermoedelijke<br />

betalingsaanvragen voor het lopende begrotingsjaar en het daarop volgende begrotingsjaar<br />

worden toegezonden.<br />

De noodzakelijke informatie hiertoe, zal door het <strong>programma</strong>secretariaat worden<br />

verzameld, op basis van de projectgegevens in het geïnformatiseerd beheersysteem<br />

(eventueel aangevuld met andere gegevens opgevraagd bij de projectuitvoerders ).<br />

• Aanvragen tussentijdse / eindsaldo-betalingen.<br />

In overeenstemming met art. 77, art. 78 en art 87 van de vigerende Verordening zullen de<br />

aanvragen voor tussentijdse betaling gegroepeerd (voor zover mogelijk driemaal per jaar)<br />

bij de Europese Commissie worden ingediend. De tussentijdse (alsook het eindsaldo)<br />

betalingsaanvragen worden door de Certificeringautoriteit opgesteld en dit op basis van de<br />

door de eindbegunstigden daadwerkelijk verrichte uitgaven.<br />

De eindsaldo-betalingsaanvraag zal door de Certificeringautoriteit uiterlijk op 31 maart<br />

2017 aan de Europese Commissie overgemaakt worden en dit in overeenstemming met de<br />

bepalingen van art. 89 van de vigerende Verordening.<br />

De EFRO-steun wordt in ontvangst genomen door de Certificeringautoriteit van het<br />

operationele <strong>programma</strong><br />

4.10) Promotie en communicatie<br />

In overeenstemming met de toepasbare verordening EC nr. 1083/2006, sectie 1, artikels 2<br />

t.e.m. 9, zullen de Beheersautoriteit en het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat, een informatie- en<br />

publiciteitsplan ontwikkelen en opvolgen waarvan de doelstellingen en de inhoud hierna<br />

worden gespecificeerd.<br />

4.10.1. Doelgroepen en doelstellingen<br />

Het actieplan inzake informatie en publiciteit van het Doelstelling 2 EFRO-<strong>programma</strong><br />

Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013 streeft een drieledige doelstelling na:<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 155


1. Informatie verschaffen over de mogelijkheden van het Doelstelling 2-<strong>programma</strong><br />

<strong>2007</strong>-2013 in Vlaanderen aan de potentiële begunstigden, de eindbegunstigden en<br />

het brede publiek, en dit ondermeer bij (niet-limitatieve lijst):<br />

- de bevoegde openbare overheden, op regionaal en/of lokaal niveau,<br />

- de beroepsorganisaties en de economische kringen,<br />

- de economische en sociale partners,<br />

- de niet-gouvernementele organisaties,<br />

- de profit-sector en non-profit-sector<br />

- …<br />

2. De publieke opinie informeren over de rol die de Europese Gemeenschap speelt in<br />

samenwerking met Vlaanderen, ingevolge de steun die wordt verleend en de<br />

verwachte resultaten ervan.<br />

3. De bevolking van Vlaanderen sensibiliseren, zodat de aanwezigheid van Europa<br />

een dagdagelijkse realiteit wordt.<br />

4.10.2. Procesmatige uitvoering 20 .<br />

Rekening houdend met de gestelde doelstellingen en de diverse doelgroepen, zal de promotie<br />

en sensibilisatie in twee processen uitgevoerd worden:<br />

1 ste proces:<br />

Het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS) is verantwoordelijk voor de uitvoering van<br />

het 1 ste proces, d.i. algemene promotie en sensibilisatie over het <strong>programma</strong> met de bedoeling<br />

bij de potentiële promotoren een bewustwordingproces te initiëren en derhalve de<br />

projectoproepen (calls) te ondersteunen.<br />

Specifieke voorbereidende acties die door het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS)<br />

dienen te worden ondernomen zijn (niet limitatief):<br />

- Het opstellen van een promotie & communicatiestrategie;<br />

- Het creëren van een website;<br />

- creatie van een eigen logo en persmap;<br />

- realisatie van diverse presentatietools ( website, brochures, promotiemagazine,<br />

beursstand, promotiegadgets….);<br />

- het creëren en verspreiding van een “werffolder”, een “elektronische nieuwsbrief”,<br />

…;<br />

- het on-line plaatsen van de elektronische versies van de “werffolder” en van de<br />

“instrumentendoos” op de website;<br />

Andere acties die bij de effectieve opstart (kick-off) van het <strong>programma</strong> dienen ondernomen<br />

worden door het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS) zijn (niet-limitatief):<br />

20 Beide processen zullen in parallel verlopen, maar elk proces heeft duidelijk omschreven verantwoordelijkheden. Bij het<br />

eerste proces is het duidelijk dat enkel het <strong>programma</strong>secretariaat van Brussel (PS) verantwoordelijk is, daar hier de<br />

communicatie en publiciteit op het Vlaamse niveau zal gevoerd worden. In proces 2 wordt een communicatie en publiciteit<br />

strategie ontwikkeld die zich eerder richt op het subregionale niveau (provincies), die dan voornamelijk wordt uitgevoerd door de<br />

PCP's. De coördinatie bij de uitvoering van beide processen wordt gevoerd door het <strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS).<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 156


- de organisatie van een groot “Vlaams kick-off (start)-evenement”;<br />

- de organisatie van provinciale “kick-off”- gekoppeld aan persconferenties, (‘één in<br />

elke provincie), om het <strong>programma</strong>, haar doelstellingen en mogelijkheden, alsook<br />

het te volgen traject voor het indienen van projecten, bekend te maken;<br />

- organisatie van thematische seminars (in samenwerking met de provinciale EFROcontactpunten)<br />

ten behoeve van de eindbegunstigden in het veld;<br />

- het regelmatig organiseren van gerichte persacties op Vlaams vlak;<br />

- …<br />

Het promotie- & communicatieplan dient door het Monitoringcomité goedgekeurd te worden.<br />

Ter ondersteuning van de beheersautoriteit en het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel<br />

(PS) zal bij de voorbereiding en de uitvoering van het informatie- en communicatieplan een<br />

extern pers-& communicatieconsultant aangesteld worden. Deze zal bijgevolg ook instaan<br />

voor de vormgeving van de “corporate identity” van het <strong>programma</strong>.<br />

2 de proces:<br />

Het 2 de proces betreft de specifieke promotie rond de in uitvoering zijnde projecten die in het<br />

kader van het <strong>programma</strong> gefinancierd worden, met een tweeledige doelstelling :<br />

- de promotionele opwaardering van de projecten die door de Europese Commissie en<br />

Vlaanderen ondersteund worden;<br />

- het stimuleren van nieuwe projectideëen en - voorstellen .<br />

De provinciale EFRO-contactpunten (PCP) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het<br />

2 de proces. Het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS) is echter verantwoordelijk voor<br />

de coördinatie ervan.<br />

Algemene communicatie- en promotietools hierbij zijn (niet-limitatief):<br />

- ontwikkelen van een sensibiliseringstijdschrift (ev. via kranten en/of regionale<br />

televisie en radio);<br />

- organisatie van “sensibilisatie-momenten” op het veld;<br />

- redactie van een elektronische “nieuwsbrief”;<br />

- deelnemen aan regionale en/of lokale beurzen en andere kennismakingsfora;<br />

- regelmatig organiseren van gerichte persacties op provinciaal vlak (in samenwerking<br />

met het Efro-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS));<br />

- uitwerken van een maandelijks persoverzicht;<br />

- …<br />

Specifieke projectgebonden communicatie en promotie-initiatieven hierbij zijn ( nietlimitatief):<br />

- De eindbegunstigden stimuleren om het <strong>programma</strong> te promoten via geregelde<br />

persacties die de lokale bevolking informeren over de projecten die ze<br />

ondernemen: gemiddeld zouden de eindbegunstigden per project drie persacties<br />

moeten realiseren, namelijk één aan het begin van het project, één halfweg het<br />

project en één op het einde van de uitvoering;<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 157


- De eindbegunstigden stimuleren om halfweg de uitvoer van het project een eigen<br />

promotiebrochure met praktische informatie over het goedgekeurde project te<br />

ontwikkelen en te verspreiden;<br />

- De eindbegunstigde stimuleren om het goedgekeurde project via hun eigen website<br />

bekend te maken en om de 6 maanden te updaten;<br />

- …<br />

4.10.3. Verantwoordelijke instelling.<br />

De coördinatie en de uitvoering van het communicatie- en promotieplan van het Doelstelling<br />

2-<strong>programma</strong> Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013 zullen vastgelegd en opgevolgd worden door de<br />

werkgroep “communicatie” 21 van het <strong>programma</strong>, die aan het Comité van Toezicht een<br />

gecoördineerd actieplan zal voorleggen. De werkgroep “Communicatie” maakt deel uit van<br />

het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat die de beheersautoriteit ondersteunt. De uitvoering zal<br />

gebeuren op basis van het budget voor “Technische Bijstand”.<br />

4.10.4 Evaluatiecriteria.<br />

Om de impact van de communicatie- en promotieacties te toetsen, zal een specifieke rubriek<br />

“Hoe leerde u het Doelstelling 2-<strong>programma</strong> Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013 kennen?” (verspreiding<br />

via presentatietools) in het leven geroepen worden. Deze eerste indicator maakt het mogelijk<br />

om te achterhalen (naast andere nuttige gegevens en informatieve factoren) via welke<br />

communicatiedrager de eindbegunstigde het <strong>programma</strong> heeft leren kennen.<br />

Met een tweede soort indicator wordt het aantal personen geteld die de website van het<br />

<strong>programma</strong> bezoeken.<br />

Vervolgens zal het extern pers- & communicatiebureau de opvolging en archivering<br />

verzorgen van alle berichtgeving en persbijdragen in de geschreven of audio-visuele pers<br />

(incl. multimedia) in Vlaanderen (en eventueel daarbuiten).<br />

En ten slotte zal ter gelegenheid van de uitvoering van het <strong>programma</strong>, een 2-jaarlijks enquête<br />

gehouden worden bij de diverse doelgroepen om te peilen naar hun (on)tevredenheid over de<br />

kwaliteit van de aangeboden informatie en administratieve service.<br />

4.10.5. Jaarrapport.<br />

Wanneer het jaarlijkse activiteitenverslag over de uitvoering van het <strong>programma</strong> wordt<br />

bezorgd, zal de Beheersautoriteit het Comité van Toezicht en de Europese Commissie<br />

informeren over de uitvoering van de bepalingen inzake de informatie van het publiek. Het<br />

verslag zal tevens een evaluatie bevatten van het systeem op basis van de evaluatiecriteria die<br />

hierboven al werden gepresenteerd.<br />

4.10.6. Vermelding van de steun van de Europese Unie<br />

In overeenstemming met de geldende verordeningen, zal de steun van de Europese Unie<br />

systematisch zichtbaar aanwezig zijn op alle projectrealisaties en steeds worden vermeld in<br />

21 Zowel het PS als het PCP maken deel uit van de werkgroep Communicatie en Publiciteit.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 158


alle communicatieacties die in het kader van het <strong>programma</strong> worden ondernomen en de<br />

eindbegunstigden zullen op die verplichtingen gewezen worden.<br />

Criteria, vormvereisten en specifieke promotievereisten worden door de werkgroep<br />

“Communicatie” uitgewerkt en dienen ter validatie aan het Monitoringcomité te worden<br />

voorgelegd. Het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS) en de Provinciale<br />

Contactpunten (PCP) zijn belast met het toezicht op de goede toepassing van deze<br />

communicatieverplichtingen door de eindbegunstigden.<br />

4.11) Partnerschap<br />

4.11.1. Opstelling van het <strong>Operationeel</strong> Programma<br />

Het <strong>Operationeel</strong> Programma <strong>2007</strong> – 2013 werd, overeenkomstig artikel 11 van Verordening<br />

1083/2006 en de in Vlaanderen geldende voorschriften en gebruiken, opgesteld in<br />

partnerschap met alle bevoegde Vlaamse instanties, de (sub)regionale overheden, en de<br />

economische en sociale partners.<br />

Het werd opgemaakt door een ambtelijke werkgroep, gecoördineerd door de Vlaamse<br />

minister van Economie, en samengesteld/ondersteund uit/door de Vlaamse administraties en<br />

instanties, bevoegd op het vlak van economie, werkgelegenheid, innovatie, leefmilieu,<br />

infrastructuur, stedenbeleid, plattelandsontwikkeling, ruimtelijke ordening, mobiliteit.en<br />

gelijke kansen.<br />

De ontwerptekst werd, na de principiële goedkeuring door de Vlaamse regering, voorgelegd<br />

in een algemene consultatieronde aan de (sub)regionale overheden (Vereniging van Vlaamse<br />

Provincies en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten), de sociale partners<br />

(VESOC-overleg), de MiNa-Raad en de (sub)Regionale Economische en Sociale<br />

Overlegcomités – RESOC’s (Subregionaal sociaal-economisch overleg werknemers/<br />

werkgevers/lokale overheden ).<br />

Tevens werd de mogelijkheid geboden tot publieke participatie ( niet-gouvernementele<br />

organisaties, private sector,….), waarbij het ontwerp van operationeel <strong>programma</strong> ( samen<br />

met het Nationaal Strategisch Referentiekader ) – in het kader van de milieubeoordeling – kon<br />

worden geraadpleegd op de website van het <strong>Agentschap</strong> Economie.<br />

Door de verschillende actoren/ partners in de consultatieronde werden in ruime mate<br />

bemerkingen en aanvullingen geformuleerd m.b.t. algemene aandachtspunten, de inhoudelijke<br />

invulling van de thematische prioriteiten, de financiële middelen en de organisatie- en<br />

uitvoeringsstructuren.<br />

Talrijke voorstellen betroffen het toevoegen van bijkomende operationele doelstellingen,<br />

acties, mogelijke uitvoerders en begunstigden. Op basis van de volgende overwegingen:<br />

- een operationeel <strong>programma</strong> biedt het algemene kader voor de realisatie van de<br />

vooropgezette prioriteiten en doelstellingen tijdens de <strong>programma</strong>periode en houdt geen<br />

exhaustieve opsomming in van alle mogelijke acties, uitvoerders en begunstigden;<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 159


- een belangrijk aantal van de voorgestelde bijkomende acties is reeds mogelijk binnen de<br />

betrokken prioriteit of andere prioriteiten, en vaak zijn er overlappingen met reeds vermelde<br />

(voorbeeld)acties;<br />

- door een aantal partners ( SERV, VVSG, grootsteden ) werd gewezen op het gevaar voor<br />

versnippering van de beschikbare middelen;<br />

werd het niet aangewezen geacht nog andere operationele doelstellingen toe te voegen of<br />

reeds bestaande nog verder te gaan verruimen, en werden enkel aanvullingen welke een<br />

meerwaarde konden bieden voor het <strong>programma</strong>, alsnog opgenomen.<br />

Verder werden op voorstel van de MiNa-Raad verwijzingen opgenomen naar de Vlaamse<br />

Strategie voor Duurzame ontwikkeling ( goedgekeurd door de Vlaamse regering in juli 2006 )<br />

en werd de relatie verder verduidelijkt met het Programmadocument voor<br />

Plattelandsontwikkeling ( PDPO ). Wat de uitvoeringsstructuren betreft, werden de relatie en<br />

taakverdeling tussen het centraal <strong>programma</strong>secretariaat en de provinciale contactpunten<br />

uitgewerkt in partnerschap met de provincies en grootsteden. Tevens werd, op vraag van de<br />

sociale partners ( vertegenwoordigd in de SERV ), de positie van de RESOC’s verduidelijkt.<br />

4.11.2. Uitvoering en Toezicht van het <strong>Operationeel</strong> Programma<br />

Zoals ook vermeld in de beschrijving van de uitvoeringsstructuren, worden de (sub)regionale<br />

overheden, de sociale partners en milieu-organisaties eveneens nauw betrokken bij de<br />

tenuitvoerlegging van en het toezicht op het <strong>programma</strong>.<br />

Naast de leden van de Vlaamse regering, zijn Provincies, lokale besturen ( waaronder de<br />

grootsteden Gent en Antwerpen ) en sociale partners vertegenwoordigd in het Comité van<br />

Toezicht ( zowel in de functie van Monitoring- als Managementcomité ) en de voorbereidende<br />

Technische werkgroep. Van deze laatste werkgroep, welke o.m. instaat voor de technischinhoudelijke<br />

analyse en advisering van de projectvoorstellen, maken eveneens<br />

vertegenwoordigers van de Minaraad ( Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, waarin ook<br />

niet-gouvernementele organisaties zitting hebben) deel uit. Op het bevorderen van de<br />

gelijkheid van mannen en vrouwen zal worden toegezien door de vertegenwoordiger van de<br />

Vlaamse minister bevoegd voor gelijke kansen.<br />

4.12) Coördinatie met andere Fondsen/<strong>programma</strong>’s en instrumenten<br />

4.12.1. Afstemming met het Europees Sociaal Fonds – operationeel <strong>programma</strong> D2 -<br />

Vlaanderen<br />

In het kader van zowel het EFRO als het ESF wordt tijdens de <strong>programma</strong>periode<br />

<strong>2007</strong> - 2013 gestreefd naar een maximale inzet van de middelen in functie van de Europese<br />

Lissabon-doelstellingen, waarbij de aansluiting bij het Vlaams hervormings<strong>programma</strong><br />

2005 – 2008 een fundamenteel gegeven vormt.<br />

Specifiek kan worden aangestipt dat:<br />

- het bevorderen van kenniseconomie en innovatie één van de prioriteiten vormt van het<br />

EFRO. Daarbij aansluitend vormt innovatie tevens één van de horizontale aandachts-<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 160


punten binnen het ESF, hetgeen o.m. inhoudt dat de ESF-middelen bij voorkeur zullen<br />

worden geïnvesteerd in experimenteel en innovatief arbeidsmarktbeleid;<br />

- het stimuleren van het ondernemerschap in zijn diverse facetten een prioriteit vormt van<br />

zowel het EFRO als het ESF, waarrond nadere afstemming werd voorzien. Zo ligt de<br />

ESF- focus op het menselijk potentieel, inclusief de ondernemersvorming terwijl het<br />

ondernemerschap door EFRO wordt behartigd.<br />

- inzake het domein van innovatie en sociale economie investeringsprojecten onder het<br />

EFRO horen, terwijl de instroommogelijkheden van het doelpubliek in de sociale<br />

economie, de diverse vormen van sociale economie, toegang tot financiering en de ganse<br />

HRM problematiek binnen de sociale economie onder de uitvoering van ESF vallen.<br />

- interregionale samenwerking op het vlak van de verschillende prioriteiten, een horizontaal<br />

aandachtspunt uitmaakt binnen EFRO en ESF;<br />

Het Vlaamse Afsprakenkader, goedgekeurd door de Vlaamse regering op 20 april <strong>2007</strong>, heeft<br />

de afstemming tussen ESF en EFRO vastgelegd:<br />

“Ondernemer(schap)(svorming)<br />

Ondernemerschap vormt één van de prioriteiten binnen het OP EFRO <strong>2007</strong> -2013.<br />

Ondernemersvorming is onderdeel van het ESF-<strong>programma</strong> <strong>2007</strong> – 2013. Ook de nazorg- en<br />

coachingsfase volgend op de ondernemersvorming behoort tot ESF en kan verzekerd worden<br />

tot één jaar na de opstart van de onderneming.<br />

Sensibiliseringsacties naar ondernemerschap gebeuren vanuit het EFRO. De<br />

sensibiliseringsacties binnen het ESF-<strong>programma</strong> zullen zich, voor zover ze plaats vinden,<br />

enkel richten op acties zoals verwoord in de ESF-prioriteiten.<br />

Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong> ( MVO )<br />

MVO is één van de assen binnen prioriteit 3 “Ondernemings- en organisatiecultuur focussen<br />

op mens en maatschappij” van het ESF-<strong>programma</strong>. Binnen EFRO fungeert MVO als een<br />

horizontaal thema.<br />

Sociale economie<br />

Werken aan doorgroei en doorstroom in de sociale economie vormt één van de assen binnen<br />

prioriteit 2 “Bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken” van<br />

het ESF-<strong>programma</strong>. Daar waar ESF de zgn. “software” binnen de sociale economie<br />

ondersteunt, kan EFRO de zgn. “hardware” binnen de sociale economie faciliteren.<br />

Uitdaging<br />

Het kan voor Vlaanderen een uitdaging betekenen om na te gaan op welke wijze een<br />

afstemming m.b.t. een uniform webbased applicatie en boekhoudregels tussen ESF- en<br />

EFRO-promotoren kan bewerkstelligd worden.<br />

Tevens dient opgemerkt dat het EFRO – <strong>programma</strong> D2 Vlaanderen en het ESF- <strong>programma</strong><br />

D2 Vlaanderen enkel acties beogen te financieren welke binnen het eigen toepassingsgebied<br />

vallen. Er wordt dus geen flexibiliteit voorzien zoals mogelijk gemaakt door Verordening<br />

(EG) nr.1083/2006, art.34.2.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 161


4.12.2. Afstemming met het operationeel <strong>programma</strong> in het kader van het Europees<br />

Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling/Europees Visserijfonds<br />

Gelet op de noodzakelijke complementariteit van de Europese <strong>programma</strong>'s en het belang van<br />

het uitsluiten van dubbelfinanciering, zullen de plattelandsacties die kunnen uitgevoerd<br />

worden met steun van het EFRO complementair zijn aan de plattelandsacties, gericht op<br />

leefkwaliteit van het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie, die met steun<br />

van het ELFPO worden uitgevoerd ( as 3 van het PDPO ), zodoende dat dubbele subsidiëring<br />

uit beide fondsen wordt uitgesloten.<br />

Dit zal nadrukkelijk worden bewerkstelligd door het inbouwen van een dubbel<br />

toetsingscriterium: zowel inhoudelijk als qua begunstigde, zal een onderscheid worden<br />

voorzien tussen de plattelandsacties die in het EFRO –operationeel <strong>programma</strong> worden<br />

gesteund en de acties die in het kader van as 3 van het PDPO kunnen uitgevoerd worden.<br />

Terwijl EFRO zich prioritair richt op economische activiteiten/ activiteiten met een duidelijk<br />

prioritaire economische finaliteit en individueel ondernemerschap, zijn de gebiedsgerichte<br />

plattelandsacties van as 3 ( basisvoorzieningen voor de plattelandsbevolking, bevordering<br />

toeristisch- recreatieve ontsluiting van het platteland en dit zowel wat betreft routestructuren,<br />

verblijf en bezoekersattracties met betrekking tot de beleving van het platteland,,<br />

dorpskernvernieuwing, instandhouding landelijk erfgoed en intermediaire dienstverlening)<br />

van PDPO eerder algemeen gebiedsgerichte initiatieven van onder meer lokale besturen,<br />

verenigingen, plattelandsactoren,...<br />

Om deze complementariteit extra te waarborgen en dubbelfinanciering uit te sluiten, wordt<br />

tevens een vertegenwoordiging voorzien van de minister bevoegd voor Landbouw of van het<br />

beleidsdomein bevoegd voor Landbouw en Visserij in de Comité van Toezicht van het<br />

EFRO-<strong>programma</strong> en vice versa.<br />

Wat de afstemming met het Europees Visserijfonds betreft, dient opgemerkt dat in het kader<br />

van het EFRO - <strong>programma</strong> geen projecten met betrekking tot de visserijsector zullen worden<br />

ondersteund. Dit geldt eveneens voor mogelijke diversificatie-acties welke in het nog te<br />

finaliseren Visserij<strong>programma</strong> zouden worden voorzien ( bijv. omschakeling van vissersboten<br />

naar andere activiteiten )<br />

4.12.3. Afstemming met <strong>programma</strong>’s in het kader van doelstelling 3 “Europese<br />

Territoriale samenwerking”<br />

In diverse doelstelling 3-<strong>programma</strong>’s voor grensoverschrijdende en transnationale<br />

samenwerking waarin Vlaanderen participeert, werden vergelijkbare prioriteiten opgenomen<br />

inzake het stimuleren van innovatie en de uitbouw van de kenniseconomie, het bevorderen<br />

van ondernemerschap, het versterken van economische structuren en omgevingsfactoren, het<br />

bevorderen van de duurzame ontwikkeling,…..<br />

4.12.4. Coördinatie met andere instrumenten<br />

Gezien verschillende recente initiatieven van de Vlaamse Regering tot creatie en<br />

uitbreiding van formele en informele kapitaalverstrekking (ARKimedesfonds, Vlaams<br />

Innovatiefonds, Vlaamse waarborgregeling,…) en de daardoor bestaande ruime waaier aan<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 162


financieringsmogelijkheden, zal geen gebruik worden gemaakt van het JEREMIE – initiatief<br />

( Joint European Resources for Micro to Medium Enterprises ).<br />

De mogelijke afstemming met het JESSICA – initiatief ( Joint European Support for<br />

Sustainable Investment in City Areas ), zal tijdens de <strong>programma</strong>-uitvoering worden<br />

nagegaan.<br />

4.13) Verenigbaarheid met de Europese mededingingsregels<br />

Elke publieke steunverlening in het kader van het operationeel <strong>programma</strong> zal in<br />

overstemming zijn met de EU-regelgeving inzake staatsteun, van toepassing op het ogenblik<br />

van toekenning van de steun.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 163


5) FINANCIERING<br />

Financieringsplan voor het operationeel <strong>programma</strong><br />

1. FINANCIERINGSPLAN VOOR HET OPERATIONEEL PROGRAMMA MET DE<br />

JAARLIJKSE VASTLEGGING VAN ELK FONDS IN HET OPERATIONEEL<br />

PROGRAMMA<br />

Referentie <strong>Operationeel</strong> <strong>programma</strong> (CCI- nummer): CCI <strong>2007</strong>BE162PO0002<br />

Jaar per financieringsbron voor het <strong>programma</strong> ( in euros)<br />

<strong>2007</strong><br />

Structuurfondsen (EFRO )<br />

(1)<br />

Cohesiefonds<br />

(2)<br />

Totaal<br />

(3) = (1)+(2)<br />

In regio’s zonder overgangssteun<br />

In regio’s met overgangssteun<br />

Totaal <strong>2007</strong> 27.029672 27.029672<br />

2008<br />

In regio’s zonder overgangssteun<br />

In regio’s met overgangssteun<br />

Totaal 2008 27.570.265 27.570.265<br />

2009<br />

In regio’s zonder overgangssteun<br />

In regio’s met overgangssteun<br />

Totaal 2009 28.121.671 28.121.671<br />

2010<br />

In regio’s zonder overgangssteun<br />

In regio’s met overgangssteun<br />

Totaal 2010 28.684.104 28.684.104<br />

2011<br />

In regio’s zonder overgangssteun<br />

In regio’s met overgangssteun<br />

Totaal 2011 29.257.786 29.257.786<br />

2012<br />

In regio’s zonder overgangssteun<br />

In regio’s met overgangssteun<br />

Totaal 2012 29.842.942 29.842.942<br />

2013<br />

In regio’s zonder overgangssteun<br />

In regio’s met overgangssteun<br />

Totaal 2013 30.439.801 30.439.801<br />

Totaal <strong>2007</strong>-2013 200.946.241 200.946.241<br />

Total in regio’s zonder<br />

overgangssteun (<strong>2007</strong>-2013) 200.946.241 200.946.241<br />

Totaal in regio’s met<br />

overgangssteun (<strong>2007</strong>-2013) 0 0<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 164


2. FINANCIERINGSPLAN VAN HET OPERATIONEEL PROGRAMMA, MET VOOR DE GEHELE PROGRAMMAPERIODE, HET BEDRAG VAN DE<br />

TOTALE FINANCIELE BIJDRAGE UIT ELK FONDS IN HET OPERATIONEEL PROGRAMMA, DE DAARTEGENOVER TE STELLEN NATIONALE<br />

BIJDRAGE EN HET BIJDRAGEPERCENTAGE PER PRIORITAIRE AS.<br />

Referentie <strong>Operationeel</strong> <strong>programma</strong><br />

(CCInummer): CCI<strong>2007</strong>BE162PO0002<br />

Prioritaire assen per financieringsbron (in EUR)<br />

Prioriteit 1 – Stimuleren van kenniseconomie en innovatie<br />

(EFRO / basis: totale kosten )<br />

Communitaire<br />

financiering<br />

(a)<br />

Nationale bijdrage<br />

(b)= (c) + (d)<br />

Indicatieve uitsplitsing van de<br />

nationale bijdrage<br />

Nationale<br />

overheidsfinanciering<br />

(c)<br />

Nationale<br />

private<br />

financiering<br />

(d)<br />

Totale financiering<br />

(e) = (a)+(b)<br />

Medefinancieringspercentage<br />

(f) 1 = (a)/(e)<br />

48.227.098 72.340.647 48.227.098 24.113.549 120.567.745 40,00%<br />

Bijdragen<br />

van de EIB<br />

Ter informatie<br />

Overige<br />

financiering<br />

Prioriteit 2 – Bevorderen van ondernemerschap<br />

( EFRO / basis: totale kosten )<br />

48.227.098 72.340.647 48.227.098 24.113.549 120.567.745 40,00%<br />

Prioriteit 3 – Verbeteren van ruimtelijke omgevingsfactoren<br />

( EFRO / basis: totale kosten )<br />

48.227.098 72.340.646 55.461.162 16.879.484 120.567.744 40,00%<br />

Prioriteit 4 – Bevorderen van stedelijke ontwikkeling<br />

( EFRO / basis: totale kosten )<br />

48.227.097 72.340.646 55.461.162 16.879.484 120.567.743 40,00%<br />

Prioriteit 5 - Technische bijstand ( EFRO ) 8.037.850 8.037.850 8.037.850 0 16.075.700 50,00%<br />

Totaal 200.946.241 297.400.436 215.414.370 81.986.066 498.346.677 40,32%<br />

1<br />

Dit percentage mag worden afgerond op het dichtstbij liggende hele getal in de tabel. Het voor terugbetalingen gebruikte exacte percentage is de verhouding (f).<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 165


6). EX ANTE – EVALUATIE<br />

6.1. Situering<br />

Overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EG) nr 1083/2006 van 11 juli 2006 houdende<br />

algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het<br />

Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening<br />

1260/1999, werd een ex ante - evaluatie van het EFRO-operationeel <strong>programma</strong> uitgevoerd<br />

waarbij rekening werd gehouden met de, door de Europese Commissie opgestelde,<br />

werkdocumenten inzake ex ante-evaluaties en indicatoren, en welke gericht was op een<br />

tweevoudige doelstelling:<br />

• het verbeteren en het versterken van de kwaliteit van het Vlaamse D2 - <strong>programma</strong> om<br />

te komen tot een optimale toewijzing van de middelen ( verzekeren van een goed<br />

implementatie- systeem, afstemming van het <strong>programma</strong> op de Vlaamse noden, goede<br />

inschatting van de invloed van de gekozen maatregelen op het milieu, maximaliseren<br />

van synergieën en coherentie met andere prioriteiten en maatregelen op verschillende<br />

niveaus);<br />

• het faciliteren van de kwantitatieve opvolging van de inhoudelijke uitvoering van het<br />

<strong>programma</strong> en toekomstige evaluaties om optimaal te kunnen beantwoorden aan de<br />

monitoring- en evaluatievereisten.<br />

Dit omvatte drie deelopdrachten:<br />

• het uitvoeren van een ex ante - evaluatie volgens de vereisten en richtlijnen van de<br />

Europese Commissie: SWOT, relevantie, interne en externe coherentie, beoordeling<br />

systemen van tenuitvoerlegging;<br />

• het opmaken van een gebruiksvriendelijk “indicatorenframework” waarbij de<br />

betrokken indicatoren een weerspiegeling zijn van de strategische en operationele<br />

doelstellingen van het <strong>programma</strong>;<br />

• het inschatten van de mogelijke milieu-effecten van het <strong>programma</strong> en de coherentie<br />

van het <strong>programma</strong> met de wettelijke en beleidsmatige context inzake milieu (in<br />

toepassing van Richtlijn 2001/42/EC inzake het analyseren van de impact van<br />

bepaalde plannen of <strong>programma</strong>’s op het milieu );<br />

6.2. Methodologisch kader<br />

De Europese Commissie stelt een aantal basisvereisten/criteria voorop inzake evaluatie in het<br />

kader van de Europese Structuurfondsen.<br />

• Relevantie: sluiten de doelstellingen van het <strong>programma</strong> aan op de problemen in<br />

Vlaanderen ? Sluiten ze aan bij de lokale, nationale en Europese prioriteiten? Zijn de<br />

voorgestelde strategie en maatregelen aangepast aan de doelstellingen?<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 166


• Coherentie: Is de voorgestelde strategie coherent, zowel intern tussen de verschillende<br />

prioriteiten en maatregelen als extern met de externe Vlaamse, nationale en Europese<br />

beleidskaders?<br />

• Effectiviteit: in welke mate is het waarschijnlijk dat de doelstellingen van het<br />

<strong>programma</strong> bereikt zullen worden? Zullen de voorgestelde middelen en instrumenten<br />

de verwachte resultaten opleveren?<br />

• Efficiëntie: staan de ingezette middelen in verhouding tot de resultaten die men wenst<br />

te bereiken?<br />

• Duurzaamheid: zijn de resultaten en impacts, met inbegrip van institutionele<br />

veranderingen, duurzaam in de tijd? Zijn de impacts blijvend, ook zonder publieke<br />

subsidie?<br />

In het kader van deze ex-ante evaluatie zijn vooral de criteria rond relevantie, coherentie,<br />

verwachte effectiviteit alsook evaluatie van uitvoeringssystemen belangrijk. De andere<br />

criteria zullen immers pas verder in de programmeerperiode ingevuld en geëvalueerd kunnen<br />

worden.<br />

Om de relevantievraag te kunnen oplossen is vooreerst voorbereidend onderzoek nodig. De<br />

doelstellingen waartegen de relevantie afgetoetst wordt, zijn immers niet enkel een reflectie<br />

van de Europese prioriteiten, maar ook van de regionale noden en problemen. Deze specifieke<br />

contextgegevens worden uit een sterkte-zwakte-analyse gehaald, waarbij ook opportuniteiten<br />

en bedreigingen afgeleid worden (SWOT-analyse).<br />

Andere specifieke ex-ante evaluatiethema’s zijn de interne en externe coherentie van het<br />

<strong>programma</strong>, de kwaliteit van de implementatiesystemen en de risicograad met betrekking tot<br />

de uitvoering en de doelstellingen van het <strong>programma</strong>.<br />

De coherentie toetst of de voorgestelde maatregelen en financiële toewijzingen onderling<br />

complementair zijn en aansluiten bij andere regionale, nationale en communautaire<br />

beleidsmaatregelen. In termen van externe coherentie is het bijvoorbeeld belangrijk dat het<br />

<strong>programma</strong> nauw aansluit bij de Lissabon-agenda.<br />

De kwaliteit van de implementatiesystemen dient ervoor te zorgen dat het <strong>programma</strong><br />

doelmatig en doeltreffend omgezet wordt in concrete acties inzake uitvoering, opvolging en<br />

evaluatie. Tenslotte dient men een goed zicht te hebben op de mogelijke belangrijke externe<br />

factoren die de beleidskeuzes inzake dit <strong>programma</strong> beïnvloeden, om aldus realistische<br />

verwachtingen te hebben met betrekking tot de finale resultaten. Een belangrijk onderdeel van<br />

het implementatiesysteem is de set van indicatoren waarmee het <strong>programma</strong> jaarlijks zal<br />

worden gemonitored.<br />

Uiteindelijk moet de ex-ante evaluatie een antwoord bieden op de volgende vragen:<br />

• Beschrijft het <strong>programma</strong> een adequate strategie die tegemoet komt aan de<br />

uitdagingen die vandaag bestaan inzake regionaal-economische ontwikkeling in<br />

Vlaanderen?<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 167


• Is de strategie goed gedefinieerd met duidelijke doelstellingen en prioriteiten en is het<br />

realistisch te verwachten dat deze doelstellingen zullen gehaald worden rekening<br />

houdend met de financiële middelen die werden toegekend aan de prioriteiten?<br />

• Is de strategie coherent met het beleid op regionaal, nationaal en Europese niveau?<br />

Hoe zal het <strong>programma</strong> bijdragen tot het bereiken van de Lissabon doelstellingen?<br />

• Wat is de verwachte impact van de strategie in kwantitatieve termen?<br />

• Zijn er toepasselijke indicatoren bepaald voor de geformuleerde doelstellingen en<br />

kunnen deze indicatoren en hun streefwaarden de basis vormen voor toekomstige<br />

monitoring en evaluatie van prestaties?<br />

• Is het implementatiesysteem voldoende geschikt om de doelstellingen van het<br />

<strong>programma</strong> te bereiken ?<br />

6.3. Synthese van de resultaten<br />

Relevantie van het <strong>programma</strong><br />

De omgevingsanalyse is uitgewerkt met opname van de meeste topics zoals vereist in een<br />

sociaal-economische analyse ( algemene economische situatie, economische structuur,<br />

economische hefbomen, productiemilieu en natuurlijk milieu ). Inzake volledigheid en<br />

consistentie van de omgevings-en SWOT-analyse werden aanvullingen voorgesteld inzake<br />

‘ICT’, ‘economie en energie’ en ‘economie en leefmilieu’. Ook het luik rond kenniseconomie<br />

vereist een meer consistente analyse om te komen tot een éénduidige bepaling van de positie<br />

van Vlaanderen inzake kennisintensiteit van het economisch weefsel. De conclusies vervat in<br />

de SWOT- analyse blijken evenwel robuust wanneer we deze vergelijken met het sociaaleconomisch<br />

beeld van Vlaanderen op basis van andere analyses.<br />

Op basis van de SWOT-analyse formuleert het OP strategische uitdagingen. Aan de hand van<br />

een issue-analyse werd, samen met de <strong>programma</strong>-opstellers, tot de conclusie gekomen dat<br />

het inzetten op een <strong>programma</strong> voor meer innovatiekracht, meer ondernemerschap en een<br />

aantrekkelijk en duurzaam economisch omgevingsklimaat als basis voor een versterking van<br />

de economische structuur in Vlaanderen een terechte keuze is.<br />

Rationale en consistentie van het <strong>programma</strong><br />

Vertrekkende van de uitgevoerde SWOT-analyse en de geformuleerde uitdagingen, is het<br />

Vlaamse D2-<strong>programma</strong> consistent wat betreft de onderbouwing van de strategische<br />

hoofddoelstelling met de 4 gekozen prioriteiten rond het bevorderen van de kenniseconomie<br />

en innovatie, het stimuleren van ondernemerschap, het bevorderen van de ruimtelijkeconomische<br />

omgevingsfactoren en het bevorderen van de stedelijke ontwikkeling.<br />

Om de effectiviteit van het <strong>programma</strong> te optimaliseren wordt gevraagd dat men bij de<br />

invulling van de prioriteiten en de uitvoering ervan oog heeft voor de additionaliteit van de<br />

acties ten aanzien van het reguliere beleid, dat voldoende geconcentreerde inzet van de<br />

middelen wordt gevrijwaard en dus versnippering wordt tegengegaan, alsook voldoende<br />

ruimte wordt ingebouwd voor innovatieve concepten en proeftuinen. Ook synergie met andere<br />

communautaire <strong>programma</strong>’s is na te streven (vb. Jessica, 7th framework programme,<br />

Interreg,…).<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 168


Wanneer het verband wordt gelegd tussen de conclusies uit de SWOT-analyse en de<br />

prioritaire uitdagingen uit de issue-analyse enerzijds en de financiële accenten in het<br />

<strong>programma</strong> anderzijds, komt men tot de vaststelling dat de meeste middelen ingezet worden<br />

op de grootste kansen en/of voor het afwenden van de zwaarste bedreigingen voor Vlaanderen<br />

als sociaal-economisch performante regio. De 8 operationele doelstellingen waar de meeste<br />

middelen naar toe gaan (samen goed voor 146 mln EUR EC-funding of 73% van de totale<br />

<strong>programma</strong>middelen) gaan allemaal in op prioritaire terreinen waar de sociaa-leconomische<br />

uitdagingen conform de SWOT- en issue-analyse zeer groot zijn voor Vlaanderen.<br />

Wanneer men de middelenallocatie in het voorliggende <strong>programma</strong> vergelijkt met de<br />

besteedde middelen tijdens de vorige programmeringsperiode 2000-2006, dan ziet men dat er<br />

meer middelen zullen ingezet worden voor ondernemerschap en innovatie, dit zijn de<br />

prioriteiten 1 en 2 van het nieuwe <strong>programma</strong>, alsook voor stedelijke ontwikkeling (prioriteit<br />

4). Aan de verbetering van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren zal een<br />

vergelijkbaar bedrag besteed worden. Minder middelen zijn gepland voor de ondersteuning<br />

van het toerisme.<br />

Interne en externe coherentie van het <strong>programma</strong><br />

Als ex ante-evaluator kan worden bevestigd dat de 4 thematische <strong>programma</strong>prioriteiten ook<br />

belangrijke accenten vormen in het gevoerde Vlaamse beleid, zoals mag blijken uit een<br />

coherentie-check van het D2-<strong>programma</strong> met het ‘Regeerakkoord Vlaamse regering 2004-<br />

2009’ en ‘Vlaanderen in actie. Een sociaal-economische impuls voor Vlaanderen’. Dit laatste<br />

<strong>programma</strong> is een recent opgemaakt businessplan voor Vlaanderen dat door de Vlaamse<br />

regering in juli 2006 is voorgesteld. We adviseren de <strong>programma</strong>makers om dit Vlaamse plan<br />

expliciet als referentiekader in het <strong>programma</strong> op te nemen. Ook met dit Vlaamse actieplan is<br />

er een grote synergie vast te stellen, niet enkel op niveau van de doelstellingen en prioriteiten,<br />

maar ook op de acties en projecten.<br />

Inzake coherentie met het EU-beleid staat de Lissabonstrategie centraal, die ook een<br />

belangrijke referentie vormde voor de opmaak van de EU-strategische richtsnoeren voor de<br />

programmeringsperiode <strong>2007</strong>-2013. De evaluatie leert dat de thematische prioriteiten van het<br />

voorliggende Vlaamse D2-<strong>programma</strong> in lijn liggen met de Lissabondoelstellingen en de<br />

verdere uitwerking ervan, alsook met krachtlijnen van het Vlaamse hervormings<strong>programma</strong><br />

2005-2008 dat in het kader van de Lissabon mid term- review is opgemaakt.<br />

De Europese Commissie heeft de stroomlijning van de Structuurfondsen met de<br />

Lissabondoelstellingen ook vertaald in een financiële normering, gekend onder de term<br />

‘earmarking’: 75% van de middelen van de Structuurfondsbijdrage dient ingezet te worden<br />

voor acties ikv de Lissabon-doelstellingen. Het Vlaamse D2-<strong>programma</strong> voldoet aan deze<br />

voorwaarde.<br />

Er werd ook vastgesteld dat vroegere EC-<strong>programma</strong>’s zoals URBAN, die als gevolg van de<br />

mainstreaming geïntegreerd zijn in het EFRO-<strong>programma</strong>, ook een plaats hebben gekregen in<br />

het Vlaamse D2-<strong>programma</strong>, met name via de prioriteit 4 ‘stedelijke ontwikkeling’. Dit geldt<br />

in zekere mate ook voor het <strong>programma</strong> ‘Innovatieve acties’. Er wordt tevens aanbevolen de<br />

projectselectiecriteria zo op te maken dat voorstellen met een innovatief karakter of aanpak<br />

een bonus krijgen, en zo prioritair voor ondersteuning in aanmerking komen.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 169


Opmaak van het indicatorenkader<br />

Op basis van de bevindingen bij het gebruik van de monitoringtabellen bij de<br />

<strong>programma</strong>periode 2000-2006, is samen met het <strong>programma</strong>secretariaat een beheersbare set<br />

van output en resultaatindicatoren samengesteld, in lijn met de strategie en op maat van de<br />

omvang van het <strong>programma</strong>. De output- en resultaatindicatoren zijn maximaal kwantitatieve<br />

objectieve indicatoren en worden best aan de hand van de 6-maandelijkse<br />

activiteitenrapportage op periodieke basis opgevolgd.<br />

De impactindicatoren, ook maximaal specifieke indicatoren eigen aan het <strong>programma</strong>, werden<br />

via een aparte methodiek benaderd. Impactindicatoren op niveau van het D2- <strong>programma</strong> zijn<br />

daarbij gelinkt aan de globale regionaal-economische en werkgelegenheidsimpact van het<br />

<strong>programma</strong>, en aan de transversale prioriteiten van het <strong>programma</strong>. Inzake het aantal<br />

behouden en gecreëerde jobs is een netto-objectief van 15.000 directe en indirecte jobs<br />

vooropgezet. Als dit objectief wordt gerelateerd aan de ingezette <strong>programma</strong>middelen, dan<br />

komt men tot een nettokost per job van 33.000 EUR.<br />

Om éénduidigheid te hebben in de interpretatie van de indicatoren en de bijhorende<br />

streefwaardes, wordt aanbevolen om per indicator een fiche op te maken, die dienst doet als<br />

identiteitskaart van de indicator. Inzake monitoringsysteem wordt ook aandacht gevraagd<br />

voor een geëxpliciteerd systeem van dataverzameling: hoe gaan de data verzameld worden,<br />

wat is de rol en rapporteringsverantwoordelijkheid van de projectpromotoren, hoe gaat<br />

teruggekoppeld worden naar het toezichtcomité, welke tussentijdse evaluaties worden<br />

voorzien,… .?<br />

Beoordeling van de uitvoeringsorganen en systemen<br />

In tegenstelling tot de vorige <strong>programma</strong>periodes (waar geopteerd werd voor een<br />

gebiedsgerichte benadering) gaat het OP <strong>2007</strong> -2013 uit van een globaal Vlaams<br />

<strong>programma</strong>gebied, waarbij projecten mogelijk zijn in heel Vlaanderen binnen een gekozen<br />

thema of doelstelling.<br />

Deze optie kan door de evaluator worden onderschreven, op basis van de afweging dat de<br />

sterkten van de nieuwe aanpak de potentiële zwaktes overtreffen. Aandachtspunt is wel dat<br />

voorzien wordt in een goede betrokkenheid van subregionale partners bij de opmaak en de<br />

uitvoering van het <strong>programma</strong>, met het oog op de creatie van een breed partnerschap dat het<br />

<strong>programma</strong> ondersteunt.<br />

Deze periode <strong>2007</strong>-2013 zal het Doelstelling 2- <strong>programma</strong> beheerd worden door de Afdeling<br />

Europa Economie van het <strong>Agentschap</strong> Economie. De voorgestelde organisatiestructuur met<br />

PSE te Brussel enerzijds en contactpunten in de provincie anderzijds, is een elegante structuur<br />

die zowel bovengeschetste overgang vergemakkelijkt als ervoor zorgt dat de voeling met de<br />

lokale projectwerking niet verloren gaat.<br />

Aangezien het beheer van het <strong>programma</strong> in deze periode voor het eerst volledig in handen is<br />

van het <strong>Agentschap</strong> Economie, werd er door de beheersautoriteit grondig voorbereidend werk<br />

gedaan over de uitvoeringsprocessen. Dit denkproces is reeds op vrij gedetailleerd niveau<br />

gevoerd aangezien het geheel van uitvoeringsprocessen door een nieuw digitaal systeem zal<br />

ondersteund worden. Dit systeem is volledig elektronisch en zal fungeren volgens het 1-loket<br />

principe. Om deze digitale ondersteuning te kunnen realiseren, werden alle processen<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 170


nauwgezet in kaart gebracht. De opstart van het systeem is voorzien in verschillende fasen<br />

met een eerste fase ( rond projectoproepen en de input van gegevens) tegen juni <strong>2007</strong> en een<br />

tweede fase (voornamelijk het financiële luik) voorzien tegen december <strong>2007</strong>.<br />

De totstandkoming van het <strong>programma</strong><br />

Als evaluator kan worden bevestigd dat de belangrijkste stakeholders betrokken zijn bij de<br />

opmaak van het D2-<strong>programma</strong>. Hiertoe is gewerkt met een combinatie van<br />

expertenmeetings, een beleidsmatige consultatie via een ambtelijke werkgroep, en een<br />

draagvlak- consultatie bij bijvoorbeeld de subregionale overheden, de sociale partners, de<br />

Mina-raad en de RESOC’s.<br />

Er werd tevens vastgesteld dat de leereffecten uit vroegere <strong>programma</strong>periodes als<br />

thematische concentratie en additionaliteit ten aanzien van het reguliere beleid als strategische<br />

invalshoeken in het nieuwe <strong>programma</strong> zijn opgenomen. Er wordt voorgesteld dat de andere<br />

leereffecten (soorten projecten en risico-analyse) worden opgenomen in de<br />

projectselectiecriteria.<br />

In het kader van de interactieve aanpak van de ex ante-evaluatie heeft er een wisselwerking op<br />

geregelde basis plaats gevonden tussen de ex ant e- evaluator en de <strong>programma</strong>makers, en dit<br />

zowel inzake optimalisering van de SWOT en de <strong>programma</strong>strategie, inzake de opmaak van<br />

het indicatorenkader, als bij de beoordeling van de beheerssystemen en de uitvoeringsregels.<br />

6.4. Aanbevelingen<br />

6.4.1. In het kader van het interactief proces en wisselwerking met de ex ante – evaluator,<br />

werd bij de opmaak van het OP reeds rekening gehouden met de volgende bemerkingen en<br />

aanbevelingen:<br />

1) met betrekking tot de volledigheid en consistentie van de omgevings- en SWOT- analyse:<br />

Zoals gesuggereerd:<br />

• werd informatie in de omgevingsanalyse opgenomen inzake de positie van Vlaanderen<br />

op het vlak van ICT als belangrijke hoeksteen voor het verhogen van de connectiviteit,<br />

en dus als pijler van de competitiviteit van de regio;<br />

• werden de topics ‘economie en energie’ en ‘economie en leefmilieu’ uitgewerkt in de<br />

omgevingsanalyse ( aansluitend bij de conclusies in de SWOT-analyse );<br />

• werden, naar analogie met de andere topics in de omgevingsanalyse, de luiken<br />

“ruimtelijk-economische omgevingsfactoren” en “stedelijke ontwikkeling” verder<br />

uitgewerkt met staving van gekwantificeerde gegevens;<br />

• werd het aandeel van kennisintensieve/hoogtechnologische producten en diensten in<br />

werkgelegenheid, toegevoegde waarde en export in de omgevingsanalyse<br />

verduidelijkt;<br />

2) met betrekking tot de transversale aandachtspunten:<br />

Zoals aanbevolen zal het transversaal thema “gelijke kansen’ deel uitmaken van de<br />

projectselectiecriteria bij de uitvoering van het <strong>programma</strong> en zal de wijze waarop gelijke<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 171


kansen beoordeeld wordt bij de projectselectie een specifiek aandachtspunt vormen in de mid<br />

term-evaluatie van het <strong>programma</strong>.<br />

3) met betrekking tot de leereffecten:<br />

In het Strategisch Referentiekader werden de leereffecten uit vorige evaluaties en<br />

<strong>programma</strong>periodes opgesteld, waarmee rekening zal worden gehouden in de<br />

<strong>programma</strong>periode <strong>2007</strong>-2013 ( p. 29 ):<br />

• Selectieve inzet van middelen met het oog op de maximalisatie van de structurele<br />

impact:<br />

o Focus van het <strong>programma</strong> op speerpunten waar een wezenlijk effect inzake<br />

economische structuurversterking wordt gegenereerd;<br />

o Bewaken van de additionaliteit van ondersteunde acties ten aanzien van het<br />

reguliere beleid (gelijklopende beleidsdoelstellingen maar aanvullende<br />

maatregelen en acties),<br />

• Bevordering van de effectiviteit en de naleving van de N+2 regel:<br />

o Evenwicht tussen soorten projecten: economische hefboomprojecten en<br />

infrastructurele investeringsprojecten, projecten met korte en langere<br />

doorlooptijd;<br />

o Op voorgestelde projecten een risico-analyse uitvoeren, op basis waarvan<br />

externe factoren die het verloop van het project kunnen beïnvloeden, in kaart<br />

worden gebracht;<br />

De leereffecten “thematische concentratie” en “additionaliteit ten aanzien van regulier beleid”<br />

werden reeds als strategische invalshoeken in het nieuwe <strong>programma</strong> opgenomen. Zoals<br />

voorgesteld, zal worden nagegaan hoe de andere leereffecten ( soorten projecten en risicoanalyse)<br />

kunnen worden opgenomen in de projectselectiecriteria.<br />

4) met betrekking tot de set van indicatoren en streefwaardes:<br />

Zoals aanbevolen werd , met het oog op éénduidigheid in de interpretatie van de indicatoren<br />

en de bijhorende streefwaardes, per indicator een fiche opgemaakt, die dienst doet als<br />

identiteitskaart van de indicator.<br />

Elementen van deze fiche zijn o.m.: de omschrijving van de indicator, de link met het<br />

<strong>programma</strong>, het soort indicator, eventuele subindicatoren, de verantwoordelijke en wijze van<br />

verzameling, de frekwentie van opvolging, de bron voor de verzameling van de gegevens, de<br />

interpretatie van de indicatorwaarde,de streefwaarde en de wijze van berekening van deze<br />

streefwaarde ( hypothesen en gebruikte referentiewaarden );<br />

6.4.2. Voornamelijk omwille van de specificiteit van de diverse operationele doelstellingen,<br />

werd niet ingegaan op de volgende suggesties:<br />

• “nagaan of binnen de prioriteit “Kenniseconomie en innovatie” de eerste drie<br />

operationele doelstellingen rond ‘sensibilisering, begeleiding en samenwerking’ niet<br />

beter tot 1 operationele doelstelling herleid worden, en dit omdat vele innovatieondersteunende<br />

initiatieven synergieën tussen deze drie acties nastreven”.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 172


Naast de specificiteit dient tevens opgemerkt dat voor deze prioriteit dezelfde<br />

benadering werd gevolgd als voor de prioriteit “Ondernemerschap” waar eveneens<br />

operationele doelstellingen rond sensibilisering (stimuleren ondernemerszin),<br />

begeleiding ( start-, groei-, en overnamekader) en samenwerking werden voorzien.<br />

• “overwegen om binnen de prioriteit “Kenniseconomie en innovatie” OD 6 ‘Innovatie<br />

in de plattelandseconomie’ als afzonderlijke actie te integreren in OD5 ‘Vernieuwende<br />

voorbeelden van kennisvalorisatie’ zodat deze OD zowel innovatieve ‘thematische’<br />

als ‘geografische’ benaderingen omvat”.<br />

Gezien de uitgesproken eigen aard van OD 6, zijn verschillende van de hieronder<br />

beoogde acties niet onder te brengen binnen OD 5.<br />

• “overwegen om binnen de prioriteit “Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren”<br />

OD 4 ‘Benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties<br />

(bedrijven-terreinen, havens,…)’ als actie op te nemen onder OD 2 ‘Kwaliteitsvolle<br />

bedrijven- terreinen en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden”.<br />

Ook in dit verband dient gewezen op feit dat OD 4 ook andere acties en projecten<br />

beoogt welke geen verband houden met bedrijventerreinen.<br />

6.4.3. Tijdens de verdere operationalisering en uitvoering van het <strong>programma</strong> zal tevens<br />

aandacht worden besteed aan de volgende suggesties en aanbevelingen:<br />

1) met betrekking tot de thematische prioriteiten:<br />

Zoals aanbevolen zal:<br />

• binnen de prioriteiten ‘Kenniseconomie en innovatie’ en “Ondernemerschap”<br />

aandacht worden besteed aan de additionaliteit van de acties ten aanzien van het<br />

reguliere beleid: aanscherpen van acties naar thematische focus, naar doelgroep en/of<br />

naar valorisatie bij de operationalisering van de acties.<br />

Tevens zal met het oog op de effectiviteit van de acties en de visualisering van de<br />

bijdrage van het <strong>programma</strong>, aandacht worden besteed aan het goed aflijnen van de<br />

acties en/of duidelijk bepalen van de meerwaarde van de D2-financiering.<br />

• binnen de prioriteiten ‘Kenniseconomie en innovatie” en “Ondernemerschap”,<br />

aandacht worden besteed aan de afstemming tussen OD4 ‘Internationalisering’ van de<br />

eerste prioriteit en OD3 ‘Stimuleren van internationaal ondernemen’ van de tweede<br />

prioriteit, zodat beide OD voldoende complementair blijven in hun acties.<br />

• binnen de prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie”, wat betreft de ‘Innovatie van de<br />

plattelandseconomie, worden gestreefd naar het trekken van lering uit de ervaringen<br />

met het (op zijn einde lopende) Leader<strong>programma</strong> in Vlaanderen. Tevens wordt<br />

synergie voorzien met het nieuwe Vlaams PDPO-<strong>programma</strong>.<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 173


• binnen de prioriteit “Ondernemerschap”, bij de verdere operationalisering van de<br />

operationele doelstelling 1 (stimuleren van ondernemerszin en ondernemersvaardigheden)<br />

rekening worden gehouden met de evaluatie-uitkomsten van het<br />

zwaartepunt 3 ‘Ondernemerschap’. van het lopende ESF D3-<strong>programma</strong> waaronder<br />

vergelijkbare projecten worden gefinancierd.<br />

• binnen de prioriteit “Ondernemerschap”, bij de verdere operationalisering van de<br />

operationele doelstelling 2 ( creëren van een faciliterend start-, groei- en<br />

overnamekader) worden nagegaan wordt op welke terreinen en facetten acties binnen<br />

een D2-<strong>programma</strong> het meest toegevoegde waarde kunnen genereren op het vlak van<br />

bedrijfsovernames.<br />

• binnen de prioriteit “Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren” specifieke<br />

aandacht worden besteed aan de definiëring van het soort projecten die met<br />

Doelstelling 2-middelen ondersteund zullen worden, gezien investeringen in<br />

infrastructuur en bedrijventerreinen doorgaans budgettair omvangrijke middelen<br />

vergen.<br />

• voor de invulling van de prioriteiten, bij de opmaak van de selectiecriteria aandacht<br />

uitgaan naar voorstellen met een innovatief karakter of aanpak.<br />

2) met betrekking tot de transversale aandachtspunten:<br />

Zoals aanbevolen zal er, wat betreft het thema “Ruimtelijke dimensie” worden naar gestreefd<br />

dat de gekozen thematische concentratie, de geografische spreiding van acties en projecten in<br />

de uitvoeringsperiode domineert, en zo de efficiëntie en de effectiviteit van het <strong>programma</strong><br />

ten goede komt ( in tegenstelling tot voorgaande programmeringsperiodes, wordt nu een<br />

globaal Vlaams <strong>programma</strong> opgemaakt hetgeen – in vergelijking met deze vorige<br />

<strong>programma</strong>’s - een ex ante- geografische versnippering van de middelen voorkomt ).<br />

3) met betrekking tot de indicatoren en streefwaardes:<br />

Zoals aanbevolen zal tijdens de uitvoering van het <strong>programma</strong> specifieke aandacht worden<br />

besteed aan een nauwgezette en dynamische opvolging van realisaties versus streefwaardes,<br />

alsook aan de actualisering van streefwaardes bij de tussentijdse evaluatie van het <strong>programma</strong>.<br />

( gedocumenteerd systeem van dataverzameling: hoe gaan de data verzameld worden, wat is<br />

de rol en rapporteringsverantwoordelijkheid van de projectpromotoren, hoe gaat<br />

teruggekoppeld worden naar het toezichtcomité, welke tussentijdse evaluaties worden<br />

voorzien,…?);<br />

4) met betrekking tot de structuren:<br />

Zoals aanbevolen, zal het <strong>programma</strong>secretariaat ook voldoende aandacht besteden aan de<br />

inhoudelijke opvolging van het <strong>programma</strong> d.w.z. niet alleen financiële en administratieve<br />

opvolging, maar ook opvolging van de efficiëntie en effectiviteit van de acties ( mate waarin<br />

de <strong>programma</strong>-uitvoering bijdraagt aan het bereiken van de in het <strong>programma</strong> geformuleerde<br />

doelstellingen ). Om aan deze inhoudelijke monitoring gestalte te geven, zal op regelmatige<br />

basis informatie over resultaten en effecten worden verzameld en gerapporteerd ( dit<br />

veronderstelt tevens het sensibiliseren van de projectpromotoren op gebied van effectmeting ).<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 174


6.5. Strategische Milieubeoordeling<br />

6.5.1. Situering<br />

Het doelstelling 2 - <strong>programma</strong> EFRO <strong>2007</strong>-2013 werd aan een milieu-evaluatie onderworpen<br />

op basis van de Europese Richtlijn 2001/42/EEG betreffende de beoordeling van de effecten<br />

van bepaalde plannen en <strong>programma</strong>’s op het milieu: de SEA Directive (Strategic<br />

Environmental Assessment = Strategische Milieubeoordeling). Deze Richtlijn heeft tot doel<br />

“voor een hoog niveau van milieubescherming te zorgen en bij te dragen tot de integratie van<br />

milieu-overwegingen in de voorbereiding en toepassing van plannen en <strong>programma</strong>’s met het<br />

oog op het stimuleren van duurzame ontwikkeling”. In bijlage I van de Richtlijn wordt<br />

vastgelegd welke informatie het milieurapport dient te bevatten. Deze bijlage I werd in de<br />

Vlaamse wetgeving en MER-praktijk verfijnd.<br />

Tevens werd rekening gehouden met de Working Paper on Ex Ante Evaluation1 waarin<br />

annex 3 richtlijnen geeft omtrent hoe om te gaan met de MER-plicht in het kader van de ex<br />

ante evaluatie in het kader van structuur- en cohesiefondsen.<br />

In het Vlaamse Decreet van 18 December 2002 wordt in artikel 4.1.6, indien meerdere<br />

rapportages moeten worden uitgevoerd, de mogelijkheid geboden om deze op elkaar af te<br />

stemmen, gelijk te laten lopen of te integreren (integratiespoor), in samenspraak met de<br />

verschillende administraties. Op die manier kan op een pragmatische en efficiënte manier<br />

invulling gegeven worden aan de MER-plicht, zonder afbreuk te doen aan het realiseren van<br />

de doelstellingen van de milieu-effectrapportage en aan de kenmerken ervan, zoals deze<br />

gedefinieerd worden in artikel 4.1.4. van MER Decreet dd. 18/12/2002.<br />

De milieubeoordeling bevat alle essentiële kenmerken zoals deze in artikel 4.1.4., paragraaf 2<br />

van het MER Decreet van 18/12/2002 gedefinieerd werden:<br />

- de systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te<br />

verwachten, of in het geval van zware ongevallen mogelijke, gevolgen voor mens en<br />

milieu, van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen<br />

alternatieven voor de actie of onderdelen ervan, en de beschrijving en evaluatie van de<br />

mogelijke maatregelen om de gevolgen van de voorgenomen actie op een samenhangende<br />

wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren.<br />

- de kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie<br />

- de actieve openbaarheid van de rapportage en de besluitvorming over de voorgenomen actie.<br />

Zodoende wordt ervoor gezorgd dat milieu-overwegingen kunnen geïntegreerd worden in de<br />

besluitvorming omtrent het operationeel <strong>programma</strong> en kan er worden over gewaakt dat :<br />

- het (economisch beleids)<strong>programma</strong> ook bijdraagt tot een verbetering van het leefmilieu in<br />

de betreffende gebieden;<br />

- dat potentiële effecten van het <strong>programma</strong> vroegtijdig kunnen gedetecteerd worden, zodat er<br />

waar mogelijk ook tijdig maatregelen kunnen genomen worden;<br />

- er conformiteit is met de bestaande Vlaamse en Europese natuur- en milieuwetgeving en de<br />

bestaande milieunormen, beleidsdoelstellingen en andere randvoorwaarden;<br />

6.5.2. Fasering<br />

De milieubeoordeling werd uitgevoerd in nauwe interactie met de milieu-administratie<br />

( dienst MER van de Vlaamse administratie) , waarbij tevens, conform de SEA richtlijn, de<br />

nodige aandacht werd besteed aan publieke participatie:<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 175


- na bespreking van de startnota ( waarin de voornaamste elementen uit het <strong>programma</strong><br />

worden samengevat en inzichtelijk gemaakt in functie van de milieu-evaluatie ) met de<br />

dienst MER, was deze gedurende enkele weken raadpleegbaar op de website van de<br />

dienst, met een doorklikmogelijkheid vanuit de website van het <strong>Agentschap</strong> Economie<br />

waarop het Nationaal Strategisch Referentiekader en het ontwerp van operationeel<br />

<strong>programma</strong> raadpleegbaar waren. Relevante instanties (provincies, instanties<br />

betrokken bij de uitvoering van het <strong>programma</strong>, leden van de SERV en MINA raad)<br />

kregen een e-mail/brief waarin ze op de hoogte gesteld werden van de mogelijkheid<br />

tot inspraak.<br />

- op basis van de startnota en de resultaten van de publieke consultatie werd door de<br />

Dienst MER een nota met aanbevelingen voor de milieubeoordeling opgesteld. Deze<br />

nota met aanbevelingen dd. 4 augustus 2006 wordt als bijlage 2 toegevoegd. Zoals<br />

vermeld in de bijlagen bij de nota (p10) werden bemerkingen geformuleerd door de<br />

Dienst Gebiedsgericht Beleid, de Afdeling Monumenten en Landschappen en het<br />

Vlaams Energieagentschap ( telkens Vlaamse overheid ), voornamelijk. met<br />

betrekking tot het verband tussen emissies en economische groei, de noodzaak van een<br />

gebiedsgerichte aanpak, de instemming met de voorziene aandacht voor milieu in de<br />

projectselectie, de impact(reductie)op de erfgoedwaarden en de noodzakelijke<br />

aandacht voor een zo energiezuinig en milieuvriendelijk mogelijke en veilige<br />

ontsluiting van bedrijventerreinen. Met deze bemerkingen werd rekening gehouden in<br />

de aanbevelingen.<br />

- vervolgens werd de ontwerpversie van de milieubeoordeling opgesteld voor de<br />

verschillende milieu-aspecten en voor het plan als geheel (prioriteiten, doelstellingen<br />

en acties en maatregelen). Ze werd uitgevoerd door een team van erkende MERdeskundigen,<br />

in interactie met de verschillende relevante milieu-administraties.<br />

- na beoordeling van het ontwerprapport door de dienst MER, werd dit net als de<br />

startnota, via de website van de dienst publiek ter inzage gelegd. Tevens werd het<br />

document via e-mail rechtstreeks overgemaakt aan de instanties die gereageerd hebben<br />

op de startnota.<br />

- rekening houdend met de bemerkingen en suggesties van de dienst MER en met de<br />

insteek vanuit de consultatieronde werd het eindrapport opgemaakt, dat door de dienst<br />

MER aan een eindbeoordeling werd onderworpen en goedgekeurd. Deze<br />

eindbeoordeling dd. 4 april <strong>2007</strong> wordt als bijlage 3 toegevoegd.<br />

6.5.3. Beoordelingskader<br />

De milieubeoordeling heeft betrekking op twee niveaus:<br />

- enerzijds wordt getoetst of de voorgestelde acties op zich passen binnen / coherent zijn<br />

met het in Vlaanderen nagestreefd beleid inzake milieu en ruimtelijke ordening.<br />

- anderzijds worden de resultaten of gevolgen van de voorgestelde acties getoetst,<br />

waarbij enerzijds de wetgeving inzake milieu- en ruimtelijke ordening als<br />

toetsingskader gelden. Naar de eigenlijke milieubeoordeling op strategisch en Vlaams<br />

niveau toe, werden twee relevante beleidsdocumenten gebruikt: het Milieubeleidsplan<br />

2003-<strong>2007</strong> (MINA III) en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV, planperiode<br />

1992-<strong>2007</strong>).<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 176


De milieubeoordeling op strategisch niveau, als onderdeel van de ex-ante evaluatie van het<br />

Doelstelling 2 <strong>Operationeel</strong> Programma, bevat drie onderdelen:<br />

- een evaluatie van de milieuaspecten van de SWOT-analyse waarop het <strong>Operationeel</strong><br />

Programma is gebaseerd, in relatie tot de toestand van het milieu in Vlaanderen (zie<br />

hoofdstuk 2);<br />

- een analyse van de consistentie van het Doelstelling 2 <strong>Operationeel</strong> Programma met<br />

en de relevantie voor het algemeen milieu- en ruimtelijk beleid in Vlaanderen, zoals<br />

beschreven in de wetgeving terzake, het Milieubeleidsplan 2003-<strong>2007</strong> (met name het<br />

luik Themabeleid) en het RSV (zie hoofdstuk 3);<br />

- een beschrijving van de verwachte/mogelijke milieueffecten van de doelstellingen en<br />

acties van het <strong>Operationeel</strong> Programma, opgedeeld naar thema (mens, landschap,<br />

fauna en flora, bodem, water, geluid en lucht).<br />

6.5.4. Conclusies<br />

De volgende conclusies kunnen getrokken worden in verband met de potentiële milieu-impact<br />

van elk van de vier prioriteiten van het Doelstelling 2-Programma:<br />

- Prioriteit 1 – Kenniseconomie en innovatie: De acties van de eerste vier operationele<br />

doelstellingen hebben geen (directe) milieueffecten. Het implementeren van<br />

ecoinnovaties (OD 5) en innovatieve inrichtingsprojecten op het platteland (OD 6)<br />

zullen in principe (vnl.) positieve effecten hebben voor bepaalde disciplines, maar<br />

deze zullen een beperkte globale impact hebben en/of lokaal van aard zijn.<br />

- Prioriteit 2 – Ondernemerschap : De acties van deze prioriteit hebben geen (directe)<br />

milieueffecten, eventueel met uitzondering van de acties gericht op landeigenaars, die<br />

(potentieel) positieve effecten hebben op het vlak van landschap en fauna en flora<br />

maar wellicht een (zeer) beperkt steunbedrag vertegenwoordigen.<br />

- Prioriteit 3 – Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren : De acties van deze<br />

prioriteit hebben veruit de belangrijke implicaties naar milieu toe. De meeste acties<br />

hebben tot doel bij te dragen aan een duurzamere Vlaamse economie, en op lange<br />

termijn en op Vlaams niveau zijn de milieueffecten normaliter positief, maar op korte<br />

termijn en/of op lokaal niveau zullen negatieve milieueffecten wellicht onvermijdelijk<br />

zijn. Dit geldt met name voor de acties m.b.t. de economische “poorten”<br />

(havens,luchthaven) en de verkeersinfrastructuur (OD 1) en (op beperktere schaal) de<br />

acties m.b.t. nieuwe bedrijventerreinen (OD 2 en OD 3). Bij de locatie- of tracékeuze<br />

en de inrichting van infrastructuurprojecten die ondersteund worden vanuit D2 moet<br />

een zorgvuldige milieu-afweging gebeuren om de negatieve effecten te minimaliseren.<br />

- Prioriteit 4 – Stedelijke ontwikkeling : De milieueffecten van de acties van deze<br />

prioriteit zijn vergelijkbaar met die van Prioriteit 3, met dien verstande dat ze beperkt<br />

zijn tot de stedelijke omgeving. Dit betekent dus dat ze overall een positieve<br />

milieuimpact zouden moeten hebben, maar negatieve effecten op korte termijn en<br />

lokaal niet uit te sluiten zijn. De effecten van OD 4 (ontwikkeling van het sociaalcultureel<br />

leven) beperken zich normaliter tot de disciplines mens en landschap.<br />

De potentiële milieu-impact van het D2-<strong>programma</strong> als geheel hangt in grote mate af van het<br />

totaal budget en van de verdeling van de financiële middelen over de vier prioriteiten en 17<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 177


operationele doelstellingen. Wat de financiële verdeling in het kader van het Doelstelling 2-<br />

<strong>programma</strong> betreft, werd beslist de beschikbare middelen, zijnde 193 miljoen euro, evenredig<br />

te spreiden over de vier prioriteiten, zijnde telkens een bedrag van ongeveer 48 miljoen euro,<br />

gespreid over een periode van 6 jaar.<br />

Indien het budget van elke prioriteit eveneens evenredig verdeeld zou worden over haar<br />

doelstellingen, zou ca. 56% van het totaal budget van D2 uitgaan naar acties zonder of met<br />

zeer beperkte en/of indirecte milieueffecten, en de overige 44% naar acties waarbij een<br />

positieve milieu-impact wordt nagestreefd maar negatieve (neven)effecten niet uit te sluiten<br />

zijn. Gezien het ambigue karakter van deze tweede categorie kan vanuit milieustandpunt niet<br />

zonder meer gesteld worden dat zij zwaarder dan wel lichter zou moeten doorwegen in het<br />

<strong>programma</strong>. Bovendien is de economische, sociale en milieu-impact van een <strong>programma</strong> van<br />

in totaal 193 miljoen euro, verspreid over tientallen tot honderden acties en projecten, op<br />

Vlaams niveau sowieso zeer beperkt.<br />

Dit doet uiteraard niets af van de intrinsieke waarde van de doelstellingen of de individuele<br />

acties van het Doelstelling 2-<strong>programma</strong>, maar hun eventuele positieve (milieu- en andere)<br />

effecten zullen wellicht enkel merkbaar zijn op lokaal niveau. De belangrijkste impact van het<br />

Programma als geheel zal/moet liggen op het vlak van sensibilisering en aanmoediging van<br />

initiatieven die gericht zijn op duurzaamheid.<br />

6.5.5. Aanbevelingen – Maatregelen en monitoring<br />

De milieubeoordeling vermeldt een aantal maatregelen welke zich op 3 niveau’s situeren:<br />

1. Maatregelen die dienen om potentiële milieueffecten te verminderen of te vermijden.<br />

Hier wordt gesteld:“bij de uitvoering van projecten die kaderen binnen het D2-<br />

<strong>programma</strong> moeten per definitie steeds de lokale milieueffecten in kaart gebracht<br />

worden en in de mate van het mogelijke gemitigeerd worden. De projecten waarvan een<br />

negatieve milieu-impact verwacht wordt, zullen trouwens veelal MER-plichtig zijn, en in<br />

het kader daarvan zullen de nodige milderende maatregelen voorgesteld worden. Bij<br />

doelstellingen en acties die nauwelijks milieu-impact hebben, of positieve effecten,<br />

moeten uiteraard geen milderende maatregelen voorzien worden”.<br />

2. Maatregelen die dienen om de relevantie te verhogen t.a.v. bestaande milieuproblemen,<br />

via accentverschuivingen of alternatieve of bijkomende doelstellingen of acties. Hier<br />

wordt gesteld dat op het niveau van het investerings<strong>programma</strong> alternatieven zich<br />

voornamelijk situeren op de verdeling van het budget over de verschillende prioriteiten,<br />

operationele doelstellingen en acties. Zoals reeds vermeld onder de conclusies zou ca.<br />

56% van het totale budget uitgaan naar acties zonder of met zeer beperkte en/of<br />

indirecte milieueffecten, en de overige 44% naar acties waarbij een positieve milieuimpact<br />

wordt nagestreefd maar negatieve (neven) effecten niet uit te sluiten zijn. Gezien<br />

het ambigue karakter van deze tweede categorie kan vanuit milieustandpunt niet zonder<br />

meer gesteld worden dat zij zwaarder dan wel lichter zou moeten doorwegen in het<br />

<strong>programma</strong>. Bovendien is de economische en sociale en milieu-impact van een<br />

<strong>programma</strong> van 193 miljoen euro, verspreid over talrijke acties en projecten, op Vlaams<br />

niveau sowieso beperkt. “Een interne budgettaire verschuiving tussen de verschillende<br />

prioriteiten en doelstellingen levert aldus (op bovenlokaal niveau) geen significante<br />

verschillen op.”<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 178


3. Maatregelen die dienen om ervoor te zorgen dat er tijdig ingegrepen kan worden<br />

wanneer er effecten zouden voordoen. Hier wordt gesteld dat voor een <strong>programma</strong> als<br />

doelstelling 2, waarbij niet het <strong>programma</strong> zelf maar het soort acties en projecten dat<br />

erdoor gefinancierd wordt bepalend is voor de milieu-impact van het <strong>programma</strong>,<br />

maatregelen die ervoor zorgen dat tijdig ingegrepen kan worden in feite het<br />

belangrijkste zijn. De evaluator focust hier op de ‘projectselectieprocedure’ en stelt dat<br />

“via een projectselectieprocedure moet voldoende aandacht voor milieu-en<br />

duurzaamheidsaspecten zijn, moet ervoor gezorgd worden dat projecten ondersteund<br />

worden die niet alleen de eigen doelstellingen van het D2- <strong>programma</strong> ten goede<br />

komen, maar ook (in de mate van het mogelijke) bijdragen aan de algemene Vlaamse<br />

milieudoelstellingen en duurzame ontwikkeling nastreven.”<br />

Wat dit laatste betreft, zou de beheers- en controlestructuur zoals voorgesteld in het<br />

ontwerp<strong>programma</strong> hiervoor in principe voldoende garantie moeten bieden, aangezien in het<br />

Toezichtscomité alle ministers en alle bevoegde administraties, waaronder die voor milieu,<br />

vertegenwoordigd zijn, evenals de milieu- en natuurverenigingen, en in de Technische<br />

Werkgroep externe consultants kunnen opgenomen worden die gespecialiseerd zijn in deze<br />

thema’s.<br />

Tevens worden een aantal verdere suggesties gedaan m.b.t. selectie en monitoring. Met het<br />

oog op een zo efficiënt mogelijke selectieprocedure, zou elk projectvoorstel een beknopte<br />

nota moeten bevatten i.v.m. de milieuaspecten van het project, die bij geografisch<br />

afgebakende projecten zal focussen op de “immissiezijde” (lokale milieukwaliteit), en bij niet<br />

geografisch afgebakende projecten op de “emissiezijde” (afval, polluenten) en op<br />

grondstoffen- en energieconsumptie.<br />

Omtrent het monitoringaspect kan gesteld worden dat het weinig zin heeft om talrijke<br />

algemene indicatoren op te stellen, omwille van de grote variatie aan projecttypes.<br />

Desalniettemin worden drie (of vier) basis-/impactindicatoren voorgesteld. Dit zijn<br />

indicatoren die resp. de milieutoestand beschrijven bij de start van het <strong>programma</strong>, en de<br />

evolutie van deze indicatoren gedurende en na de uitvoering van het <strong>programma</strong>. De<br />

voorgestelde indicatoren zijn o.i. voldoende complementair aan elkaar en dekken in<br />

voldoende mate de potentiële effecten van het Doelstelling 2-<strong>programma</strong> af. Bovendien gaat<br />

het om indicatoren die standaard bijgehouden worden in het kader van de opmaak van het<br />

jaarlijks Vlaams milieurapport (MIRA) (terug te vinden op www.milieurapport.be). Daarnaast<br />

zijn er nog heel wat mogelijke basis-/impactindicatoren op lokaal niveau en doelstellings- en<br />

actiegerichte resultaatsindicatoren.<br />

De drie algemene impactindicatoren zijn (of vier, indien de derde indicator wordt opgesplitst):<br />

- grondstoffenbehoefte (Direct Material Input): totaal Vlaanderen = ca. 250 miljoen ton<br />

(42 ton/inwoner) in 2004;<br />

- energieverbruik: totaal Vlaanderen = ca. 1600 PJ (1012 J) (265 MJ/inwoner) in 2004;<br />

- geproduceerde hoeveelheid afval en emissies naar lucht en water: totaal Vlaanderen<br />

= ca. 106 miljoen ton (17,7 ton/inwoner) in 2003 (enkel broeikasgasemissies: 90,7<br />

miljoen ton CO2-equivalenten in 2004) (eventueel afval en emissies apart).<br />

Omwille van de belangrijke focus van het D2-<strong>programma</strong> (meer bepaald Prioriteit 3) op<br />

(multimodaal) transport wordt voorgesteld om de indicatoren energieverbruik en emissies<br />

apart op te volgen voor de transportsector. Door de getallen eenvoudigweg op te tellen<br />

kunnen deze indicatoren op eender welke schaal toegepast worden: een individuele site waar<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 179


een bepaalde maatregel wordt geïmplementeerd, een bepaalde regio, een project, een<br />

operationele doelstelling, een prioriteit of het D2-<strong>programma</strong> als geheel.<br />

Wat deze aanbevelingen en suggesties betreft, dient opgemerkt dat:<br />

- in de projectselectieprocedure, criteria inzake milieu- en duurzaamheidsaspecten<br />

worden opgenomen: bij de beoordeling van projecten worden o.m. luchtkwaliteit,<br />

water, natuur en biodiversiteit meegenomen. Ook CO2-neutraliteit is een uitgangspunt<br />

voor de beoordeling binnen bepaalde projectoproepen.<br />

- inzake indicatoren, de voorkeur werd gegeven aan een beheersbare set van relevante,<br />

<strong>programma</strong>-eigen indicatoren ten einde een maximale relatie te leggen tussen de<br />

activiteiten van het <strong>programma</strong> en de resultaten/impact van het <strong>programma</strong>. De<br />

gesuggereerde algemene indicatoren (1. grondstoffenbehoefte, 2. energieverbruik en 3.<br />

geproduceerde hoeveelheid afval en 4. geproduceerde hoeveelheid emissies naar lucht<br />

en water) zullen als contextindicatoren aan deze indicatorenset worden toegevoegd.<br />

( en niet als impactindictoren gezien de effecten van het doelstelling 2- <strong>programma</strong> op<br />

Vlaams niveau zeer beperkt worden geacht )..<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 180


LIJST MET AFKORTINGEN<br />

AE<br />

BERD<br />

CIS<br />

CP<br />

DMI<br />

EDC<br />

ELFPO<br />

EFRO<br />

ESF<br />

FDC<br />

FIT<br />

GEM<br />

GERD<br />

ICT<br />

IWT<br />

MER<br />

MINAraad<br />

MIRA<br />

MVO<br />

NON-BERD<br />

NSRK<br />

O&O<br />

OVAM<br />

PDPO<br />

PMV<br />

POM<br />

PPS<br />

PSE<br />

R&D<br />

RESOC<br />

RSV<br />

SERV<br />

SMB<br />

SPRE<br />

TEA-index<br />

UNIZO<br />

VDAB<br />

VIL<br />

VLAO<br />

VLM<br />

VMM<br />

VOKA<br />

VRIND<br />

VRWB<br />

VSDO<br />

VVP<br />

VVSG<br />

<strong>Agentschap</strong> Economie<br />

Business Expenditure on R&D (Bedrijfsuitgaven O&O)<br />

Community Innovation Survey<br />

EFRO-Contactpunt<br />

Directe Materialen Input<br />

Europees Distributiecentrum<br />

Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling<br />

Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling<br />

Europees Sociaal Fonds<br />

Flanders District of Creativity<br />

Vlaams <strong>Agentschap</strong> voor Internationaal <strong>Ondernemen</strong><br />

Global Entrepreneurship Monitor<br />

Gross Expenditure on R&D (Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O)<br />

Informatie en communicatietechnologie<br />

Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie<br />

Milieu-effectenrapportage<br />

Milieu-en Natuurraad van Vlaanderen<br />

Vlaams Milieurapport<br />

Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong><br />

Non Business Expenditure on R&D ( niet-bedrijfsuitgaven O&O)<br />

Nationaal Strategisch Referentiekader<br />

Onderzoek & Ontwikkeling<br />

Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij<br />

Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling<br />

Participatiemaatschappij Vlaanderen nv<br />

Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij<br />

Publiek-private samenwerking<br />

Programmasecretariaat EFRO<br />

Research and Development<br />

Regionaal Economisch en Sociaal Overlegcomité<br />

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen<br />

Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen<br />

Strategische milieubeoordeling<br />

Strategisch Plan Ruimtelijke Economie<br />

Total Entrepreneurial Activity<br />

Unive van Zelfstandige Ondernemers<br />

Vlaams Dienst voor Arbeidsbemiddeling<br />

Vlaams Instituut voor de Logistiek<br />

Vlaams <strong>Agentschap</strong> <strong>Ondernemen</strong><br />

Vlaamse Landmaatschappij<br />

Vlaamse Milieumaatschappij<br />

Vlaams netwerk van ondernemingen<br />

Vlaamse Regionale Indicatoren<br />

Vlaams Raad voor Wetenschapsbeleid<br />

Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling<br />

Vereniging van Vlaamse Provincies<br />

Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten<br />

OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 181

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!