Operationeel programma 2007 - Agentschap Ondernemen
Operationeel programma 2007 - Agentschap Ondernemen
Operationeel programma 2007 - Agentschap Ondernemen
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
EUROPEES FONDS<br />
VOOR<br />
REGIONALE ONTWIKKELING<br />
------------------------------------------------------------<br />
OPERATIONEEL PROGRAMMA<br />
DOELSTELLING<br />
“REGIONAAL CONCURRENTIEVERMOGEN EN<br />
WERKGELEGENHEID”<br />
V L A A N D E R E N<br />
2 0 0 7 – 2 0 1 3<br />
CCI <strong>2007</strong>BE162PO0002
INHOUD<br />
0) Structuur……………………………………………………… ………. ……………… .4<br />
1) SWOT-analyse<br />
1.1) Macro-economische structuur……………………………………………………….. 5<br />
1.2) Kenniseconomie en innovatie…………………………………….…… ……… 19<br />
1.3) Ondernemerschap………………………………………………………………… 28<br />
1.4) Ruimtelijke economische omgevingsfactoren…………………………………….…32<br />
1.5) Stedelijke ontwikkeling………………………………………………… ………….37<br />
1.6) Economie en milieu………………………………………………… … … …..44<br />
1.7) Economie en energie………………………………………………… ………… 46<br />
1.8) Samenvattend……..………………………………………………………… … .. 47<br />
Besluit – Strategische uitdagingen voor Vlaanderen……………………….………… …50<br />
2) Strategie<br />
2.1) Strategische hoofddoelstelling………………………………….………………..… 52<br />
2.2) Strategische invalshoeken……………………………………………….……….… 52<br />
2.2.1) Coherentie met de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen ……….…. 52<br />
2.2.2) Thematische concentratie………………………………………… …………64<br />
2.2.3) Additionaliteit met Vlaamse beleidsinitatieven …………………… ………. 65<br />
2.2.4) Integratie van horizontale/transversale thema’s…………………… ……….66<br />
3) Thematische prioriteiten<br />
3.1) Prioriteit Kenniseconomie en innovatie…………………………… …………… 69<br />
3.1.1) Strategie……………………………………………………………………… 69<br />
3.1.2) Operationele doelstellingen……………………………………………………72<br />
- Sensibilisering…………………………………………………………….72<br />
- Begeleiding…………………………………………………… ………. 73<br />
- Samenwerking………………………………………………… …………76<br />
- Internationalisering…………………………………………… …………78<br />
- Vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie……………… … … 80<br />
- Innovatie van de plattelandseconomie………………………………… 83<br />
3.2) Prioriteit Ondernemerschap…………………………………………………….… 85<br />
3.2.1) Strategie…………………………………………………………… …………85<br />
3.2.2) Operationele doelstellingen<br />
- Stimuleren van ondernemerszin en<br />
ondernemersvaardigheden…………...........................................................88<br />
- Creëren van een faciliterend start-, groei- en overnamekader…………….92<br />
- Stimuleren van internationaal ondernemen…………………… ………..96<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 1
3.3) Prioriteit Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />
3.3.1) Strategie………………………………………………………………… 100<br />
3.3.2) Operationele doelstellingen<br />
- Duurzame versterking van de economische poorten, economische<br />
netwerken en de internationale multimodale bereikbaarheid ………… ..105<br />
- Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden…………………………………………………………<br />
108<br />
- Realiseren van Vlaamse en subregionale hefboomprojecten……………111<br />
- Benutten van verduurzamingspotenties van economische<br />
concentraties ……………………………………………………………112<br />
3.4) Prioriteit Stedelijke Ontwikkeling<br />
3.4.1) Strategie…………………………………………………………........… …114<br />
3.4.2) Operationele doelstellingen<br />
- Ondersteunen van geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten,<br />
die een positieve bijdrage leveren tot het economische succes van<br />
een stad en zijn regio………………………………………………. 115<br />
- Verhogen van de stedelijke vitaliteit in de grootsteden Antwerpen<br />
en Gent, met bijzondere aandacht voor achtergestelde buurten,<br />
door het ondersteunen van kleinschalige stedelijke projecten op<br />
buurt – en wijkniveau ………………………………...…………….. 121<br />
3.5) Prioriteit Technische Bijstand…………………………………….…………… 121<br />
3.6) Coherentie sociaal-economische analyse en strategische prioriteiten ……………..122<br />
3.7) Indicatieve verdeling van de beschikbare EFRO-middelen……… ……… ………126<br />
3.8) Bijdrage tot de “earmarking”………………………………………………… ……133<br />
4) Uitvoeringsstructuren<br />
4.1) Beheersautoriteit……………………………………….……….…………… … 138<br />
4.2) Certificeringautoriteit ………………………………………………………… 140<br />
4.3) Auditautoriteit ………………………………………………………….……… 140<br />
4.4) Toezichtscomité ………………………………………………………………… 141<br />
4.5) Technische werkgroep …………………………………………………………. …142<br />
4.6) Programmasecretariaat …………………………………………………………….142<br />
4.7) Monitoring en evaluatie………………………………………………… ………. 146<br />
4.8) Elektronische uitwisseling van gegevens……………………………………… .…151<br />
4.9) Financiële stromen………………………………………………………. ……… ..152<br />
4.10) Promotie en communicatie………………………………………………………. 155<br />
4.11) Partnerschap……………………………………………………………………. 159<br />
4.12) Coördinatie met andere Fondsen/<strong>programma</strong>’s en instrumenten ………………. 160<br />
4.13) Verenigbaarheid met de Europese mededingingsregels…………………………..163<br />
5) Financiering………………………………………………………...………………. …164<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 2
6) Ex ante – evaluatie<br />
6.1) Situering………………………………………………….………………………. 166<br />
6.2) Methodologisch kader…………………………………………………………… 166<br />
6.3) Synthese van de resultaten……………………………………………………… 168<br />
6.4) Aanbevelingen………………………………………………………………….… 171<br />
6.5) Strategische milieubeoordeling………………………………………… ………… 175<br />
Lijst met afkortingen………………………………………………………...…… ………. 181<br />
BIJLAGEN: - Indicatorenkader<br />
- “Aanbevelingen Milieueffectbeoordeling “integratiespoor”<br />
Vlaamse Overheid – Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid,<br />
Dienst Mer ( 4 augustus 2006 )<br />
- “Milieubeoordeling “integratiespoor” - Eindbeoordeling<br />
Vlaamse Overheid – Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid,<br />
Dienst Mer ( 2 april <strong>2007</strong> )<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 3
STRUCTUUR<br />
Een SWOT-analyse op <strong>programma</strong>niveau vormt de basis voor de strategie van het<br />
<strong>programma</strong>. De strategische hoofddoelstelling voor de periode <strong>2007</strong>-2013 vloeit voort uit de<br />
vastgestelde sterkten en zwakten. Een aantal strategische invalshoeken worden voor de<br />
strategie geformuleerd. Vervolgens worden de inhoudelijke prioriteiten geformuleerd die<br />
zullen bijdragen tot de realisatie van de hoofddoelstelling. Elke prioriteit heeft op zijn beurt<br />
een eigen strategische doelstelling, alsook eigen strategische invalshoeken. Per prioriteit<br />
wordt vervolgens een beperkt aantal operationele doelstellingen opgesteld waarbinnen de<br />
concrete acties dienen te kaderen. Dit kan schematisch voorgesteld worden als volgt:<br />
SWOT-ANALYSE<br />
VLAANDEREN<br />
OPERATIONEEL PROGRAMMA<br />
STRATEGISCHE HOOFDDOELSTELLING<br />
STRATEGISCHE INVALSHOEKEN<br />
PRIORITEIT 1<br />
Strategische doelstelling<br />
Strategische invalshoeken<br />
PRIORITEIT 2<br />
Strategische doelstelling<br />
Strategische invalshoeken<br />
PRIORITEIT 3<br />
Strategische doelstelling<br />
Strategische invalshoeken<br />
Operationele<br />
doelstelling<br />
Operationele<br />
doelstelling<br />
Operationele<br />
doelstelling<br />
Operationele<br />
doelstelling<br />
Operationele<br />
doelstelling<br />
Operationele<br />
doelstelling<br />
Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie Actie<br />
Actie<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 4
1) SWOT-ANALYSE<br />
1.1) Macro-economische structuur<br />
1.1.1) Economische groei<br />
Sinds 2001 bevindt de Vlaamse economie zich in een periode van lage economischegroei, net<br />
zoals de rest van Europa. Dit contrasteert sterk met de tweede helft van de jaren ‘ 90 die<br />
gekenmerkt werden door een zeer sterke economische dynamiek. De economische groei in de<br />
periode 2001-2003 in Vlaanderen situeerde zich beneden de 1% terwijl in de periode 1995-<br />
2001 de Vlaamse economie jaarlijks gemiddeld groeide met 2.5 %. Vlaanderen doet daarmee,<br />
net zoals België trouwens, slechter dan het Europees gemiddelde. Vooral de kleinere EUlidstaten<br />
zoals Ierland, Finland, Luxemburg en Zweden doen het beter 1<br />
Zoals blijkt uit onderstaande tabel, verliest Vlaanderen economisch terrein: het BBP per<br />
capita groeide in Vlaanderen in de periode 1995 – 2003 minder snel dan in andere landen en<br />
regio’s binnen Europa.<br />
Tabel 3: BBP per capita, 1995 en 2003, EU-15 = 100<br />
Luxemburg<br />
Denemarken<br />
België<br />
VLAANDEREN<br />
Oostenrijk<br />
Duitsland<br />
Nederland<br />
Zweden<br />
Italië<br />
Frankrijk<br />
EU-15<br />
Finland<br />
Verenigd Koninkrijk<br />
Ierland<br />
Spanje<br />
Portugal<br />
Griekenland<br />
1995 2003<br />
172 Luxemburg<br />
194<br />
118 Ierland<br />
121<br />
113 Denemarken<br />
113<br />
111 Oostenrijk<br />
111<br />
110 Nederland<br />
110<br />
110 Verenigd Koninkrijk 109<br />
109 België<br />
106<br />
106 VLAANDEREN<br />
106<br />
103 Zweden<br />
105<br />
102 Frankrijk<br />
104<br />
100 Finland<br />
100<br />
97 EU-15<br />
100<br />
96 Duitsland<br />
99<br />
93 Italië<br />
98<br />
78 Spanje<br />
87<br />
70 Griekenland<br />
73<br />
65 Portugal<br />
68<br />
Bron: Tweede Barometer-Rapport over het Concurrentievermogen van de Vlaamse economie,<br />
Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie<br />
1 “Tweede rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse Economie”, Prof. Dr. Koen De Backer, Prof.<br />
Dr. Leo Sleuwaegen, Steunpunt ondernemerschap, ondernemingen en innovatie<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 5
1.1.2.) Internationale vergelijking van de levensstandaard en zijn structurele<br />
determinanten<br />
Wanneer de welvaart van Vlaanderen geanalyseerd wordt aan de hand van het BBP uitgedrukt<br />
in koopkrachtpariteiten (KKP) 2 , dan kan met de positie van Vlaanderen in Europese context<br />
globaal als gunstig typeren. . Met een KKP van 26.909,8 euro per inwoner was het Vlaams<br />
Gewest in 2003 één van de meest welvarende regio’s van Europa. 3 Zowel het EU-15 als het<br />
nieuwe EU-25 gemiddelde ligt lager, respectievelijk op 23.300 en 21.200 euro. Van de<br />
buurregio’s doet enkel West-Nederland het beter.<br />
BBP per capita in KKP (2003)<br />
Baden-Württemberg 26.419,0<br />
Nordrhein-Westfalen 23.093,9<br />
Rheinland-Pfalz 20.357,6<br />
Catalonië 24.452,2<br />
Vlaams Gewest 26.909,8<br />
Lombardije 29.660,1<br />
Nord-Pas-De-Calais 19.399,8<br />
Rhône-Alpes 24.470,7<br />
West-Nederland 28.430,1<br />
Zuid-Nederland 24.382,8<br />
EU 15 23.300,0<br />
EU 25 21.200,0<br />
Vlaanderen heeft deze goede positie reeds verscheidene jaren en versterkt deze zelfs nog. Zo<br />
scoorden in 2000 de vier groeiregio’s, Baden-Württemberg, Rhône-Alpes, Lombardije en<br />
Catalonië nog beter dan Vlaanderen, terwijl in 2003 enkel nog Lombardije een grotere<br />
welvaart produceerde.<br />
Dit geeft evenwel geen volledig beeld van de Vlaamse economische situatie. De score van het<br />
BBP hangt af van de volgende deeldeterminanten: het bevolkingsprofiel, de<br />
werkzaamheidsgraad en de arbeidsproductiviteit. De werkzaamheidsgraad en de<br />
arbeidsproductiviteit kunnen nog verder opgesplitst worden. De werkzaamheidsgraad is de<br />
resultante van enerzijds de participatiegraad (hoeveel % van bevolking op arbeidsleeftijd dat<br />
wil werken) en anderzijds de effectieve inschakeling van arbeidskrachten (% van de<br />
werkwillenden die effectief een job vinden). De arbeidsproductiviteit wordt bepaald door de<br />
economische structuur (belang van hoog/laag productieve sectoren) en de gemiddelde<br />
productiviteit binnen de individuele sectoren 4 .<br />
2 BBP uitgedrukt in koopkrachtpariteiten waardoor rekening wordt gehouden met verschillen in prijsniveau<br />
tussen landen en regio’s.<br />
3 Dit zijn de cijfers na correctie voor pendelbewegingen van en naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.<br />
4 “Tweede rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse Economie’, Prof. Dr. Koen De Backer, Prof.<br />
Dr. Leo Sleuwaegen, Steunpunt ondernemerschap, ondernemingen en innovatie”.<br />
<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 6
Wanneer we deze elk afzonderlijk bekijken, krijgen we een ander beeld.<br />
Hoewel de vergrijzing van de bevolking een trend is in geheel Europa, is het<br />
bevolkingsprofiel van Vlaanderen in vergelijking met de rest van Europa niet zo gunstig.<br />
Slechts 65,8% van de Vlaamse bevolking is op arbeidsleeftijd (15-64jaar) terwijl het EU-25<br />
gemiddelde op 66,7% ligt (EU-15: 66,4%).<br />
Arbeidsproductiviteit<br />
per werknemer<br />
(in KKP) (2003)<br />
Werkzaamheidsgraad<br />
(in %) (2003)<br />
Bevolking tussen 15<br />
en 64 jaar<br />
(in %) (2003)<br />
Baden-Württemberg 57.548,3 69,8 65,7<br />
Nordrhein-Westfalen 56.429,7 62,5 65,5<br />
Rheinland-Pfalz 46.711,7 66,8 65,2<br />
Catalonië 54.572,7 66,6 67,3<br />
Vlaams Gewest 64.962,9 62,9 65,8<br />
Lombardije 67.402,9 63,9 68,9<br />
Nord-Pas-De-Calais 51.522,2 56,6 66,7<br />
Rhône-Alpes 62.889,4 64,5 60,3<br />
West-Nederland 56.886,4 73,7 67,8<br />
Zuid-Nederland 49.396,4 73,1 67,5<br />
EU 15 54.606,4 64,3 66,4<br />
EU 25 50.550,5 62,9 66,7<br />
Ook op het tweede element van het BBP, de werkzaamheidsgraad, scoort Vlaanderen eerder<br />
zwak. Enkel het Brussels en Waals Gewest en Nord-Pas-de-Calais gaan nog onder de score<br />
van 62,9%. Deze lage Vlaamse cijfers zijn te wijten aan arbeidsbesparende investeringen en<br />
een lage arbeidsparticipatie. Vlaanderen blijkt er echter wel in te slagen om de personen die<br />
willen werken effectief in te schakelen in het arbeidsproces, resulterend in een lagere<br />
werkloosheid. Toch weegt dit niet op tegen de lage participatiegraad<br />
Wat de arbeidsproductiviteit betreft is Vlaanderen met 65.000 euro per werknemer ten<br />
opzichte van een EU-25 gemiddelde van 50.550,5 euro, na het Brussels Gewest en<br />
Lombardije, de absolute koploper. In 2000 stonden de vier groeiregio’s nog voor Vlaanderen<br />
maar de laatste jaren heeft Vlaanderen zijn vroegere koppositie weer verworven Het<br />
productiviteitsvoordeel compenseert volledig de negatieve effecten van een ongunstig<br />
bevolkingsprofiel en een lage werkzaamheid 5 . De arbeidsproductiviteit vormt bijgevolg de<br />
belangrijkste factor van onze welvaart en van de goede globale ranking binnen Europa.<br />
5 “Tweede rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse Economie”, Prof. Dr. Koen De Backer, Prof.<br />
Dr. Leo Sleuwaegen, Steunpunt ondernemerschap, ondernemingen en innovatie.<br />
<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 7
1.1.3.) Regionale spreiding van de welvaart<br />
De welvaart kan op twee wijzen in kaart gebracht worden 6 : naast het BBP per hoofd<br />
(geproduceerde welvaart per gebied) kan het beschikbaar inkomen per hoofd (inkomen dat de<br />
inwoners in een gebied daadwerkelijk in handen hebben) als maatstaf gebruikt worden.<br />
Het gemiddelde BBP per inwoner bedroeg 26.161 euro in het Vlaamse Gewest anno 2003.<br />
De verschillen tussen de Vlaamse arrondissementen kunnen echter groot zijn: Antwerpen<br />
scoort 25,3% hoger dan dit Vlaamse gemiddelde; het BBP per capita situeert zich in Tongeren<br />
40,5% lager. Veel heeft te maken met de aanwezigheid van nijverheidstakken in het gebied in<br />
kwestie. Sedert 1995 is de spreiding van het BBP per hoofd over de Vlaamse<br />
arrondissementen afgenomen. Dat wil zeggen dat de verschillen in welvaartsproductie kleiner<br />
worden. Dit is op zich een goed punt voor een beleid dat zich richt op het afvlakken van de<br />
welvaartsverschillen binnen Vlaanderen.<br />
Ook zijn er tussen de Vlaamse provincies enkele andere economische verschillen.<br />
West-Vlaanderen scoort op een aantal economische welvaartsindicatoren minder hoog dan het<br />
Vlaams Gewest. West-Vlaanderen draagt voor 17,6% bij voor het BBP van Vlaanderen. Dit is<br />
iets minder dan haar aandeel in de Vlaamse bevolking (18,9%). In 2003 was dit zo voor:<br />
- het BBP per inwoner (23.900 euro t.o.v. 25.700 euro in 2003)<br />
- het beschikbaar inkomen per inwoner (14.950 euro t.o.v. 15.800 euro in 2002)<br />
- de gemiddelde arbeidsproductiviteit per werknemer (64.800 euro t.o.v. 70.400 euro in<br />
2003)<br />
- de groei in bruto toegevoegde waarde over de periode 1995-2002 (reëel met 1,9%<br />
t.o.v. 2,2%)<br />
Daar moeten evenwel een aantal – vanuit economisch oogpunt gezien – positieve<br />
vaststellingen tegenover geplaatst worden. In West-Vlaanderen is de arbeidseenheidskost per<br />
werknemer in die mate lager (35.000 euro t.o.v. 39.300 euro, in 2002), dat ook de loonkost<br />
per eenheid product (0,55 euro t.o.v. 0,58 euro) er lager is en zo een concurrentieel voordeel<br />
biedt. Bovendien is het geloof in de eigen ontwikkeling er sterk aanwezig. De<br />
investeringsratio (24,6%) is hoger dan elders.<br />
Tussen 1995-2002 stegen de investeringen er gemiddeld met 4,1%, wat meer is dan het<br />
Vlaamse gemiddelde.<br />
Oost-Vlaanderen scoort op het BBP per inwoner (22.890 euro t.o.v. 25.722 euro) en op de<br />
gemiddelde arbeidsproductiviteit per werknemer (68.235 euro t.o.v. 70.365 euro) minder<br />
hoog dan het Vlaamse Gewest. e groei in bruto toegevoegde waarde over de periode 1995-<br />
2002 (reëel met 2,4% t.o.v. 2,2%) is iets beter dan het Vlaams gemiddelde. Het beschikbaar<br />
inkomen per inwoner is vrijwel gelijk aan dat van Vlaanderen (15.792 euro t.o.v. 15.784 euro<br />
in 2002). Dit wijst erop dat de welvaart uit andere productievere regio’s wordt “ingevoerd”,<br />
voornamelijk door pendel naar Brussel. Ook op andere vlakken kunnen de zwakkere<br />
prestaties gecompenseerd worden. Tegenover de matige arbeidsproductiviteit staan<br />
arbeidseenheidskosten die onder het Vlaamse gemiddelde liggen (37.788 euro t.o.v. 39.270<br />
euro in 2002). Helaas leidt dit niet tot een concurrentieel voordeel: de loonkosten per eenheid<br />
6 De bron van alle gebruikte gegevens is het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR), desgevallend<br />
bewerkt door de Studiedienst van de Vlaamse Regering.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 8
product zijn vrijwel gelijk aan de Vlaamse waarde (0,57 euro t.o.v. 0,58 euro). De<br />
investeringsratio (23,1%) wordt door de Vlaamse provincies alleen overtroffen door West-<br />
Vlaanderen. Tussen 1995-2002 stegen de investeringen er met 4,2%, wat meer is dan het<br />
Vlaams gemiddelde.<br />
Vlaams-Brabant doet het op een aantal economische welvaartindicatoren beter dan het<br />
Vlaams Gewest. De provincie Vlaams-Brabant draagt voor 17,7% bij tot het BBP van<br />
Vlaanderen. Dit is wat hoger dan haar aandeel in de Vlaamse bevolking (17,2%). In 2003 was<br />
dat zo voor:<br />
- het BBP per inwoner (26.572 euro t.o.v. 25.722 euro in 2003), op Antwerpen na de<br />
beste score van de Vlaamse provincies.<br />
- het beschikbaar inkomen per inwoner (18.147 euro t.o.v. 15.784 euro in 2002). Dit<br />
is het beste resultaat van alle provincies.<br />
- de gemiddelde arbeidsproductiviteit (75.191 euro t.o.v. 70.365 euro in 2003), op<br />
Antwerpen na de beste score van de Vlaamse provincies.<br />
- de reële groei in bruto toegevoegde waarde over de periode 1995-2002 (3,3% t.o.v.<br />
2,2%). Dit is de sterkste groei van alle provincies.<br />
De loonkosten per werknemer (arbeidseenheidskosten) liggen met 43.674 euro dan weer het<br />
hoogst van alle Vlaamse provincies. Hierdoor wordt het voordeel van de hoge<br />
arbeidsproductiviteit teniet gedaan. De investeringsratio ligt met 19,3% bovendien lager dan<br />
in de andere provincies (Vlaams gemiddelde: 21,7%). Wel dient hier vermeld te worden dat<br />
de investeringsratio gewoonlijk lager ligt in regio’s zoals Vlaams-Brabant waar de<br />
dienstensectoren domineren. De groei van de investeringen in de periode 1995-2002 is wel op<br />
Limburg na het hoogst van de Vlaamse provincies.<br />
Antwerpen scoort op een aantal economische welvaartsindicatoren beter dan het Vlaamse<br />
Gewest. De provincie Antwerpen draagt voor 33,1% bij tot het BBP van Vlaanderen. Dit is<br />
ruim meer dan haar aandeel in de Vlaamse bevolking (27,7%). In 2003 was dit zo voor:<br />
- het BBP per inwoner (30.710 euro t.o.v. 25.722 euro in 2003). Dit is veruit de<br />
beste score van de Vlaamse provincies.<br />
- de gemiddelde arbeidsproductiviteit (76.078 euro t.o.v. 70.365 euro in 2003). Dit<br />
is opnieuw de beste score in Vlaanderen.<br />
Het beschikbaar inkomen per inwoner ligt iets lager dan in de rest van Vlaanderen (15.647<br />
euro t.o.v. 15.784 euro in 2002). Bedenkelijker is dat de reële groei in bruto toegevoegde<br />
waarde over de periode 1995-2002 zwakker is dan het Vlaams gemiddelde (1,6% t.o.v. 2,2%).<br />
De loonkosten per werknemer liggen met 42.106 euro dan weer hoger dan het Vlaamse<br />
gemiddelde van 39.270 euro. Hierdoor wordt het voordeel van de hoge arbeidsproductiviteit<br />
teniet gedaan: de loonkosten per eenheid product liggen op hetzelfde niveau als in<br />
Vlaanderen. De investeringsratio ligt met 20,2% bovendien vrij laag. Onder de Vlaamse<br />
provincies doet alleen Vlaams-Brabant het minder goed. Er is evenmin sprake van een<br />
inhaalbeweging. De groei van de investeringen 1995-2002 is zelfs de laagste van alle<br />
provincies.<br />
Ondanks de economische initiatieven van de voorbije decennia, is de Limburgse welvaartsgap<br />
met de andere regio’s van Vlaanderen nog niet gedicht. De grote(re) aanwezigheid van<br />
potentiële actieven in hun bevolking (62,4% t.o.v. 60,2%) kan niet verhinderen dat het BBP<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 9
per inwoner nog steeds lager blijft. Dit is het gevolg van een lagere arbeidsproductiviteit<br />
(59.900 euro in 2002) en een lagere werkzaamheidsgraad (62,3 t.o.v. 66,6). Enkele<br />
economische welvaartsindicatoren van Limburg zijn:<br />
- De reële economische groei bedroeg gemiddeld 2,5% over de jaren 1995-2002.<br />
Dat is beter dan gemiddeld in het Vlaams Gewest (2,2%) en beter dan in alle<br />
provincies, met uitzondering van Vlaams-Brabant (3,3%).<br />
- De investeringsquote bedroeg anno 2001 27,3% en is daarmee het hoogst van alle<br />
Vlaamse provincies.<br />
- Over de periode 1995-2001 groeiden de private investeringen met gemiddeld 6,1%<br />
per jaar. Dit is beter dan in heel het Vlaamse Gewest.<br />
- De toename van de nominale bruto toegevoegde waarde blijft echter achter op het<br />
Vlaams gemiddelde. De groei van het BBP per inwoner alsook het BBP lopen over<br />
de periode 1995-2002 achter op andere provincies. Het BBP per inwoner (21.200<br />
euro in 2002) is het laagst van alle Vlaamse provincies.<br />
- De groei van het gemiddeld inkomen lag over de periode 1995-2002 iets onder het<br />
Vlaamse gemiddelde zodat het gemiddeld inkomen per inwoner (13.900 euro) het<br />
laagste blijft.<br />
- De arbeidseenheidskost is relatief laag (34.700 euro in 2001) en groeide relatief<br />
zwak (2,3% over 1995-2001). Dat wil zeggen dat de arbeid in Limburg gemiddeld<br />
relatief goedkoop blijft.<br />
- De loonkost per eenheid product ligt in Limburg (0,59 euro in 2001) iets boven het<br />
gemiddelde niveau van Vlaanderen. Dit komt doordat niet alleen de<br />
arbeidseenheidskost maar ook de arbeidsproductiviteit eerder laag zijn.<br />
De spreiding van het beschikbaar inkomen is dan weer iets toegenomen sedert 1995. De<br />
verschillen in rijkdom tussen de arrondissementen neemt toe. Het beschikbaar inkomen beliep<br />
in 2003 gemiddeld 15.972 euro per inwoner in het Vlaamse Gewest. De spreiding over de<br />
arrondissementen is veel minder uitgesproken, te wijten aan het herverdelend effect van onze<br />
sociale zekerheid: het niveau is in Halle-Vilvoorde 16,3% boven dit van het Vlaamse Gewest;<br />
in Maaseik situeert het zich 14,4% lager.<br />
Figuur 3 toont dat er verschillen kunnen bestaan tussen geproduceerde en verdiende welvaart:<br />
in een aantal arrondissementen is het gemiddeld inkomen erg hoog. Dat heeft te maken met de<br />
nabijheid van het Brusselse Gewest: heel wat inwoners gaan werken in Brussel (waar de<br />
lonen vrij hoog zijn, als gevolg van de aanwezigheid van beslissingscentra van bedrijven en<br />
instellingen), maar nemen hun inkomen mee naar huis waar zij wonen. Dat betekent niet<br />
noodzakelijk dat de eigen welvaartsproductie in de regio’s ook heel groot is. Grootstedelijke<br />
arrondissementen scoren daarentegen dan weer eerder goed inzake BBP. Dat verwondert niet<br />
gezien de aanwezigheid van belangrijke secundaire en tertiaire nijverheidstakken. Doch deze<br />
gebieden kampen ook met typische stedelijke problemen wat zich reflecteert in gemiddeld<br />
matige inkomensniveaus. In regio’s zonder grote stad ligt het BBP eerder laag. In sommige<br />
arrondissementen kan dat opgevangen worden door de pendel naar naburige<br />
tewerkstellingspolen. In andere regio’s, die verder van een grote tewerkstellingspool<br />
verwijderd zijn, ligt dat moeilijker. Dat weerspiegelt zich dan in het gemiddelde<br />
inkomensniveau.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 10
Beschikbaaer inkomen per hoofd (euro)<br />
Figuur 3: BBP PER HOOFD EN BESCHIKBAAR INKOMEN<br />
PER HOOFD IN DE VLAAMSE ARR. IN 2003<br />
Indices (Vlaamse Gewest = 100 )<br />
Halle-Vilvoorde<br />
Leuven<br />
110<br />
Mechelen<br />
Dendermonde<br />
Brugge<br />
Gent<br />
Turnhout<br />
100<br />
Aalst<br />
50 60 70 80 90 100 110 120 130<br />
Eeklo<br />
Antwerpen<br />
Oudenaarde<br />
Veurne Kortrijk<br />
Oostende<br />
Roeselare Hasselt<br />
Sint-Niklaas<br />
Tielt<br />
90<br />
Tongeren Diksmuide<br />
120<br />
Maaseik<br />
Ieper<br />
BBP / hoofd (euro)<br />
80<br />
Concluderend kan men stellen dat de gemiddelde Vlaamse welvaart belangrijke intra-<br />
Vlaamse verschillen verhult.<br />
1.1.4.) Economische sectoren<br />
De tertiarisering van de economie is een algemene trend in Europa. De gemiddelde<br />
tertiariseringsgraad van de EU-15 op basis van de werkgelegenheid bedraagt 71%.<br />
Figuur: economische structuur volgens de tewerkstelling in % (2004)<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 11
Ook in Vlaanderen is de tertiaire sector, in termen van werkgelegenheid en toegevoegde<br />
waarde, duidelijk de belangrijkste sector. Qua tewerkstelling vertegenwoordigt hij een<br />
aandeel van ongeveer 75 % van de beroepsbevolking, tegenover 22 % in de secundaire en<br />
2,2 % in de primaire sector.<br />
Tabel: aantal jobs in loondienst, naar sector (WAV indeling)<br />
2000 2001 2002<br />
Land- en tuinbouw 25.470 24.885 24.754<br />
Visserij 456 732 562<br />
Totaal primaire sector 25.926 25.617 25.316<br />
Winning van delfstoffen 620 611 591<br />
Vervaardiging van dranken, voeding en tabak 64.016 64.227 64.728<br />
Textielindustrie 34.920 34.449 32.743<br />
Vervaardiging van kleding en schoeisel, leer- en 10.262 9.227 8.437<br />
bontnijverheid<br />
Vervaardiging van meubels 16.555 16.880 16.255<br />
Houtindustrie 8.538 8.731 8.636<br />
Grafische nijverheid 30.945 31.139 29.913<br />
Chemische industrie 51.841 52.298 51.139<br />
Rubber- en kunststofnijverheid 21.837 21.011 19.646<br />
Vervaardiging van glas, bakstenen, cement en 18.028 17.682 17.348<br />
andere bouwmaterialen<br />
Metallurgie 22.535 22.509 21.873<br />
Vervaardiging van metaalproducten 40.105 42.000 40.523<br />
Vervaardiging van machines, apparaten en 25.803 26.742 26.280<br />
werktuigen<br />
Vervaardiging van elektrische machines en 16.568 17.497 16.385<br />
apparaten<br />
Vervaardiging van kantoormachines, computers, 16.419 16.611 14.560<br />
audio-, video- en telecommunicatieapparatuur<br />
Vervaardiging van medische apparatuur 4.158 4.892 4.877<br />
Vervaardiging van transportmiddelen 54.289 55.352 52.948<br />
Overige industrie 6.966 6.625 6.210<br />
Elektriciteit, gas, stoom en water 12.547 12.053 11.746<br />
Bouw 118.196 118.767 118.116<br />
Totaal secundaire sector 575.148 579.303 562.954<br />
Garagewezen 32.450 33.672 34.415<br />
Groothandel en handelsbemiddeling 111.631 115.078 115.017<br />
Kleinhandel 111.402 114.966 117.576<br />
Verhuurdiensten 11.833 12.095 12.446<br />
Horeca 63.996 69.807 71.341<br />
Vervoer 73.885 75.470 71.942<br />
Vervoersondersteunende activiteiten 34.439 37.433 36.674<br />
Post en telecommunicatie 34.308 34.941 34.356<br />
Financiële diensten 48.545 49.458 45.879<br />
Informatica 23.925 27.209 26.162<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 12
Advies en bijstand aan ondernemingen en 68.130 71.356 73.531<br />
personen<br />
Selectie en terbeschikkingstelling van personeel 76.362 75.267 78.968<br />
Industriële reiniging 22.351 22.874 23.980<br />
Overige diensten aan personen 16.580 16.973 17.241<br />
Totaal tertiaire sector 729.837 756.599 759.528<br />
Openbaar bestuur 98.605 95.787 97.704<br />
Justitie, defensie en openbare veiligheid 49.081 50.065 48.945<br />
Verplichte sociale verzekering 10.755 10.762 10.830<br />
Onderwijs 185.114 189.900 194.992<br />
Ziekenhuizen en overige gezondheidszorg 99.467 101.928 104.183<br />
Maatschappelijke dienstverlening 112.762 122.646 126.931<br />
Recreatie, cultuur en sport 24.920 27.224 27.634<br />
Speur- en ontwikkelingswerk 5.704 5.553 5.511<br />
Afvalwater- en afvalverzameling; straatreiniging 8.549 8.229 8.425<br />
Belangenvertegenwoordiging 13.675 13.734 13.943<br />
Totaal quartaire sector 608.632 625.828 639.098<br />
Slecht gedefinieerde activiteiten 2.038 1.776 1.205<br />
Totaal 1.941.581 1.989.123 1.988.101<br />
In de periode 2000-2002 nam het aantal betrekkingen in loondienst in de primaire en<br />
secundaire sectoren af. Factoren als desindustrialisering, uitbesteding, delokalisatie en<br />
mondialisering spelen hier een rol. Het aantal banen in loondienst in de tertiaire sector<br />
expandeerde met 29.691. Groot- en kleinhandel zijn de diensten met het grootste aantal<br />
arbeidsplaatsen. Tussen 2000 en 2002 was de quartaire sector goed voor 30.766 bijkomende<br />
arbeidsplaatsen. De sectoren met de grootste tewerkstelling zijn onderwijs, maatschappelijke<br />
dienstverlening en ziekenhuizen en overige gezondheidszorg.<br />
Wat betreft de secundaire sector scoort Vlaanderen op het vlak van de werkgelegenheid<br />
goed in de medium- ( vervaardiging van chemische producten, (elektrische) apparaten en<br />
machines, wagens en rollend materieel ) en hoogtechnologische sectoren (vervaardiging van<br />
farmaceutische producten, audio-, video- en telecommunicatieapparatuur en kantoormachines<br />
en computers ) met een aandeel van 8,13% van de totale tewerkstelling. Hiermee wordt<br />
Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en zelfs Zweden voorafgegaan, enkel<br />
Duitsland deed het in 2002 beter met 9,13%.<br />
Wat betreft de milieu-industrie in Vlaanderen, is uit analyses van de SERV gebleken dat<br />
2,6 % van het totaal aantal bedrijven actief waren op milieugebied. Qua tewerkstelling stelt de<br />
sector slechts 1.4 % van de het totaal aantal werknemers tewerk. Ruim 90 % van de bedrijven<br />
zijn kleine en middelgrote bedrijven, de overige 10 % zijn grote bedrijven. De grote bedrijven<br />
maken wel 46 % uit van de omzet in de milieusector. Naar activiteit zijn 73 % actief op één<br />
bepaald milieucompartiment of –aspect actief, ongeveer 17 % op twee milieuaspecten en<br />
slechts 10 % op meer dan twee milieuaspecten. Uit de studie volgt dat de afval- en<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 13
ecyclagesector de grootste activiteit, omzet en tewerkstelling vertonen, gevolgd door de<br />
watersector (zowel watervoorziening als afvalwaterbehandeling). De activiteiten op het<br />
gebied van bodem, lucht, geluid en consulting zijn eerder van beperkte omvang 7 .<br />
Qua toegevoegde waarde bekleedt Vlaanderen een sterke positie in de tertiaire sectoren van<br />
de handel en de gezondheidszorg & maatschappelijke dienstverlening. De transit– en<br />
havenactiviteiten en de uitbouw van onze sociale welvaartstaat zijn daar niet vreemd aan. Het<br />
onderwijs komt eveneens goed aan bod in onze regio, maar volgt dezelfde groei als elders in<br />
de EU25. De sector zakelijke diensten & onroerend goed is in omvang heel belangrijk. In<br />
verhouding tot de Europese Unie is deze sector hier iets beter vertegenwoordigd. De<br />
financiële instellingen en de overheidssector staan zwak.<br />
RELATIEVE AANWEZIGHEID EN GROEI VAN DE TERTIAIRE BEDRIJFSTAKKEN IN HET VLAAMSE<br />
GEWEST T.O.V. DE EU-25 (index=100) op basis van de bruto toegevoegde waarde, toestand 2003<br />
VERBETEREND<br />
120<br />
Relatieve groei 1998 - 2003<br />
STERK<br />
cultuur & gemeenschapsvoorzieningen<br />
110<br />
gezondheidszorg &<br />
maatschappelijke dienstverlening<br />
100<br />
40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140<br />
onderwijs<br />
horeca<br />
particuliere huishoudens<br />
overheid<br />
90<br />
zakelijke diensten<br />
en onroerend goed<br />
handel<br />
Relatieve<br />
aanwezigheid<br />
2003<br />
ZWAK<br />
financiële<br />
instellingen<br />
vervoer &<br />
communicati<br />
e<br />
80<br />
ACHTERBLIJVEND<br />
De grootte van de bel geeft de omvang van de toegevoegde waarde weer. Er zijn vier kwadranten:<br />
- sterk: sterk aanwezig en sterk gegroeid<br />
- achterblijvend: sterk aanwezig, maar zwak gegroeid<br />
- verbeterend: zwak aanwezig, maar sterk gegroeid<br />
- zwak: zwak aanwezig en zwak gegroeid<br />
In de secundaire sector zijn de sectoren van de chemie & kunststof, de metaalproducten en de<br />
overige industrie (waaronder de meubelnijverheid) sterk aanwezig en sterk gegroeid.<br />
Vlaanderen is ook gespecialiseerd in de voedingsnijverheid en de petrochemie, maar deze<br />
sectoren groeiden ongeveer aan hetzelfde tempo als in de EU25. De textiel & confectie, de<br />
nutsectoren en de bedrijven die transportmiddelen vervaardigen, komen naar verhouding ook<br />
goed aan bod, maar verliezen terrein in vergelijking met hun Europese sectorgenoten. De<br />
7 Sociaal-economische analyse van de Vlaamse milieu-industrie (1999). Aanvullende regionale analyse (2000),<br />
SERV<br />
<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 14
elangrijke bouwsector is iets minder sterk aanwezig en groeide ook wat zwakker dan in de<br />
hele Europese Unie. De verschillen zijn echter niet zo groot.<br />
Zwak aanwezig en zwak gegroeid zijn dan weer de machines & apparaten, de vervaardiging<br />
van elektrische en optische instrumenten, de uitgeverijen & drukkerijen en de sector van de<br />
bouwmaterialen. Deze sectoren kregen meer kansen in Europa als geheel.<br />
RELATIEVE AANWEZIGHEID EN GROEI VAN DE SECUNDAIRE BEDRIJFSTAKKEN IN HET<br />
VLAAMSE GEWEST T.O.V. DE EU-25 (index=100) op basis van de bruto toegevoegde waarde,<br />
toestand 2003<br />
VERBETEREND<br />
120<br />
Relatieve groei 1998 - 2003<br />
STERK<br />
overige<br />
chemie en kunststof<br />
industrie metaalproducten<br />
keramische, hout<br />
glas<br />
Relatieve<br />
aanwezigheid 2003<br />
bouw<br />
voeding<br />
100<br />
0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 220<br />
machines & apparaten<br />
petrochemie<br />
elektrische &<br />
optische apparaten<br />
80<br />
drukkerijen<br />
transportmiddelen<br />
textiel & confectie<br />
nutssectoren<br />
delfstoffen<br />
ZWAK<br />
60<br />
ACHTERBLIJVEND<br />
De grootte van de bel geeft de omvang van de toegevoegde waarde weer. Er zijn vier kwadranten:<br />
- sterk: sterk aanwezig en sterk gegroeid<br />
- achterblijvend: sterk aanwezig, maar zwak gegroeid<br />
- verbeterend: zwak aanwezig, maar sterk gegroeid<br />
- zwak: zwak aanwezig en zwak gegroeid<br />
De primaire sector vertegenwoordigt nog slechts 2.2 % van de totale beroepsbevolking.<br />
Binnen deze sector neemt de glastuinbouw, als belangrijke basis in de plattelandseconomie<br />
(toelevering, veilingen, afzet), een bijzondere plaats in. De moderne glastuinbouwbedrijven<br />
(meerdere ha) kunnen thans beschouwd worden als KMO’s op niveau van investeringen,<br />
innovatie, technologie en arbeid. Gezien de evolutie op het vlak van het ruimtelijk beleid en<br />
het duurzaam gebruik van productiefactoren (energie, water, …) bestaat er in Vlaanderen<br />
een concrete behoefte aan nieuwe duurzame ontwikkelingskansen voor deze sector. Er dient<br />
daarom ook optimaal ingespeeld te worden op innovatieve technologieën en het creëren van<br />
schaaleffecten op ruimtelijk vlak, voornamelijk naar energie- en watergebruik toe.<br />
Naast de tertiarisering van de economie, dient tevens gewezen op het belang van de KMO -<br />
sector. Vlaanderen is reeds lang gekend als dé KMO-regio. Veel van deze KMO’s zijn echter<br />
familiale ondernemingen met erg weinig personeelsleden. Zo heeft meer dan de helft van de<br />
ondernemers (59%) in Vlaanderen geen enkel personeelslid in dienstverband. Daarnaast zijn<br />
er ook nog heel wat ondernemingen met een klein aantal personeelsleden (tot 50 werknemers)<br />
en een aantal middelgrote ondernemingen (tot 200 werknemers). Op het vlak van de<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 15
tewerkstelling is bijgevolg het belang van de grote ondernemingen in Vlaanderen niet te<br />
onderschatten.<br />
Tabel: Dimensie van de inrichtingen volgens het totaal aantal tewerkgestelde werknemers.<br />
Inrichtingen Vlaams Inrichtingen België Totaal werknemers België<br />
Gewest<br />
Aantal % Aantal % Aantal %<br />
< 5 wn. 97.515 64,64 166.402 65,29 291.236 8,27<br />
Van 5 tot 9 wn. 23.391 15,51 38.893 15,26 245.615 6,97<br />
Van 10 tot 19 wn. 13.503 8,95 22.333 8,76 288.627 8,19<br />
Van 20 tot 49 wn. 9.917 6,57 16.281 6,39 473.908 13,45<br />
Van 50 tot 99 wn. 3.343 2,22 5.453 2,14 364.191 10,34<br />
Van 100 tot 199 wn. 1.665 1,10 2.788 1,09 369.916 10,50<br />
Van 200 tot 499 wn. 1.034 0,69 1.788 0,70 500.763 14,22<br />
Van 500 tot 999 wn. 306 0,20 532 0,21 314.408 8,93<br />
1000 wn. en meer 184 0,12 382 0,15 673.611 19,12<br />
Totaal 150.858 100 254.852 100 3.522.275 100<br />
1.1.5. ) Internationale oriëntatie<br />
Door de kleinschaligheid van de binnenlandse markt heeft Vlaanderen een erg open economie<br />
die in sterke mate afhankelijk is van de internationale omgeving. In 2003 bedroeg de Vlaamse<br />
uitvoer 91% van het BBP, dat is 145,5 miljard euro. In 2004 voerde Vlaanderen voor 158.3<br />
miljard euro uit. Dit zorgde voor een hoge uitvoerratio van 97.5% van het BBP. Voor 2005<br />
verwacht de Nationale Bank van België (NBB) dat de stijgende trend voor Vlaanderen<br />
behouden blijft. Men schat dat de uitvoer voor 2005 171.6 miljard euro zal bedragen.<br />
Duitsland, Frankrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Italië vertegenwoordigen de<br />
belangrijkste afzetmarkten met een gezamenlijk aandeel van ongeveer 60% in de totale<br />
uitvoer. Drie kwart van de uitvoer is bestemd voor andere EU-lidstaten.<br />
Tabel: Uitvoer van het Vlaamse Gewest naar partnerland (miljoenen euro)<br />
2003 2004 2005 (raming)<br />
Totaal 145.580,8 158.266,4 171.607,5<br />
Europese Unie 110.029,9 119.448,1 127.590,9<br />
Frankrijk 21.311,5 22.764,0 24.094,7<br />
Nederland 20.011,2 21.971,9 22.992,1<br />
Duitsland 25.394,6 28.038,1 30.241,9<br />
Italië 7.745,5 8.209,8 9.358,0<br />
Verenigd Koninkrijk 13.759,7 14.559,8 14.486,9<br />
Aangezien meer dan driekwart van de Vlaamse export de Europese Unie als bestemming<br />
heeft, kan men stellen dat niet de Vlaamse, maar de Europese markt relevant is voor Vlaamse<br />
ondernemingen. Dit is vooral het geval in de secundaire en de tertiaire sector waar in 2003<br />
meer dan de helft van de omzet bestemd was voor de export. De primaire sector volgt deze<br />
trend veel minder met een exportcijfer van slechts 12% van de omzet. De voornaamste<br />
exportproducten zijn machines en vervoersmaterieel (28.3%), chemische producten (26.4%)<br />
en edelstenen. Dit zijn echter ook de belangrijkste productcategorieën aan de importzijde.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 16
De Vlaamse uitvoer verschilt op een aantal punten van deze van andere Europese landen.<br />
Vlaanderen blijkt gespecialiseerd in chemische producten, petroleum en petroleumproducten.<br />
Ook Vlaamse voedingswaren en vee blijken in het buitenland gegeerd. Verder kan<br />
Vlaanderen behoorlijke troeven voorleggen op het vlak van halffabrikaten. Diverse<br />
consumptiegoederen en investeringsgoederen komen relatief minder aan bod in het Vlaamse<br />
uitvoerpakket dan in andere Europese landen. Tot slot zal het geen verbazing wekken dat<br />
grondstoffen geen Vlaamse exportspecialiteit vormen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 17
Doordat België zijn grondstoffen massaal moet invoeren, is de inflatie in België vanaf 2003<br />
voortdurend gestegen door prijsstijgingen van olieproducten en andere grondstoffen. In 2005<br />
is het algemeen prijspeil in België (2,5) zelfs hoger is dan de EU-inflatie (2,2).<br />
HICP België<br />
HICP EU<br />
2003 1,5 2,1<br />
2004 1,9 2,1<br />
2005 2,5 2,2<br />
De economische openheid uit zich anderzijds in de grote invoerstromen. Ook hier gaat het<br />
voornamelijk over import uit de andere lidstaten van de EU (73,5% in 2003 en 71,6% in<br />
2004). Het economische belang van import en export kan slechts geconsolideerd blijven<br />
zolang de bereikbaarheid voldoende gegarandeerd is. Het is noodzakelijk dat ingezet wordt op<br />
het uitwerken van multimodaal goederenvervoer. Een maximaal positief effect wordt<br />
verkregen wanneer ook een goed uitgewerkt ruimtelijk locatiebeleid operationeel is.<br />
Bovendien is Vlaanderen samen met Zuid-Nederland de logistieke draaischijf van Europa.<br />
Daarbij vormen de Antwerpse zeehaven (naast de havens van Gent, Zeebrugge en Oostende)<br />
en de luchthaven van Zaventem de belangrijkste “economische poorten” van Vlaanderen op<br />
de wereld. In 2003 was Antwerpen de vierde belangrijkste haven van de wereld voor<br />
goederentrafiek, na Rotterdam, Singapore en Hong Kong. Ook de luchthaven van Zaventem<br />
behoort tot de top vijf van Europese luchthavens inzake het vrachtvervoer.<br />
Een derde aspect van de openheid van de Vlaamse economie is het grote aantal buitenlandse<br />
investeringen die Vlaanderen aantrekt. Bijna de helft van de industriële werkgelegenheid en<br />
meer dan 60% van de toegevoegde waarde van industriële ondernemingen kwam in 2002 van<br />
de buitenlandse ondernemingen. In de dienstensector gaat het om respectievelijk 29% en<br />
34%. Nergens in de EU haalt men dergelijke hoge percentages met uitzondering van de<br />
industrie in Ierland. De centrale ligging van Vlaanderen in Europa en het uitgebreide<br />
infrastructuurnetwerk hebben in het aantrekken van vestigingen van grote multinationals<br />
steeds een belangrijke rol gespeeld sinds de jaren ‘60. Toch wordt vastgesteld dat<br />
buitenlandse ondernemingen hun initiatieven in Vlaanderen terugschroeven of ze zelfs<br />
volledig stopzetten zonder dat hier voldoende nieuwe buitenlandse investeringen tegenover<br />
staan. Dit houdt in dat ook specifieke, hoogwaardige ruimte nodig is om buitenlandse<br />
investeringen een geschikte plaats te bezorgen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 18
1.2) Kenniseconomie en innovatie<br />
Tengevolge van de globalisering zal Vlaanderen steeds meer een beroep moeten doen op zijn<br />
kennis om overeind te blijven in de internationale concurrentie. Kostencompetitiviteit wordt<br />
voor Vlaanderen immers steeds moeilijker vermits nieuwe economische spelers over<br />
belangrijke kostenvoordelen beschikken. Vlaanderen wenst verdere stappen te zetten in de<br />
kenniseconomie, waar kennis de basis voor competitiviteit vormt. Innovatie vormt een<br />
belangrijke determinant van het concurrentievermogen in de kenniseconomie.<br />
Voor het luik kenniseconomie steunt deze analyse in belangrijke mate op de nota van<br />
Flanders District of Creativity (Flanders DC) “Strategische omgevingsanalyse: Uitdagingen<br />
voor de toekomst. Nood aan een creatief groeimodel” (september 2005), waarin de omgeving,<br />
uitdagingen en problemen van de Vlaamse economie voor het<br />
volgende decennium worden geschetst. Het luik innovatie is gebaseerd op de internationale<br />
kwantitatieve benchmarking van het Vlaams innovatiesysteem van de Vlaamse Raad voor<br />
Wetenschapsbeleid (VRWB) “Aanbeveling 24. Opvolging Vlaams Innovatiepact. Eerste<br />
invulling van de kernindicatoren” (maart 2005), waarin de belangrijkste basiskenmerken van<br />
het Vlaams innovatiesysteem worden beschreven. Ten slotte steunt deze analyse ook op de<br />
Vlaamse regionale indicatoren ( VRIND 2006 en <strong>2007</strong>).<br />
Kenniseconomie<br />
1. Positie van Vlaanderen in groeiende kennisintensieve sectoren<br />
De toekomstige economische groei zit vooral in de kennisintensieve sectoren. Indien<br />
Vlaanderen zijn internationale aanwezigheid in deze sectoren niet verder uitbouwt, dreigt de<br />
economische groei van Vlaanderen af te nemen. Vlaanderen heeft momenteel vooral een<br />
belangrijke aanwezigheid in de sectoren chemie, farmacie en automobiel. Deze sectoren<br />
kenmerken zich door een bovengemiddelde groei van de Europese export. Andere sectoren<br />
waarin Vlaanderen een groot marktaandeel heeft, groeien op Europees vlak significant minder<br />
snel. Om in deze sectoren verder te groeien is nog sterker en competitiever worden een<br />
noodzaak, wat gegeven de sterk toegenomen concurrentie op basis van kosten en prijzen in<br />
deze sectoren niet voor de hand ligt. In de meer kennisintensieve sectoren heeft Vlaanderen<br />
een eerder zwakke positie. Verschillende van deze kennisintensieve sectoren kennen echter op<br />
Europees niveau een relatief grote groei. De kennisintensieve sectoren bieden dus heel wat<br />
meer groeimogelijkheden: het is nu eenmaal gemakkelijker om te concurreren in groeiende<br />
sectoren dan in stagnerende/krimpende sectoren. (Flanders DC)<br />
De meer kennisintensieve sectoren staan in Vlaanderen slechts voor een beperkt gedeelte van<br />
de werkgelegenheid in. De tewerkstellingsgraad in medium hightech en hightech industrie<br />
(uitgedrukt als % van de totale beroepsbevolking) bedraagt in 2000 8,32% en in 2002 7,86%.<br />
Voor hightech diensten bedraagt de tewerkstellingsgraad in 2000 3,79% en in 2002 3,64%.<br />
Het aandeel van de medium hightech en high tech sectoren in de werkgelegenheid gaat dus<br />
achteruit tussen 2000 en 2002: voor de medium hightech en hightech industrie volgt dit een<br />
EU-trend (uitzonderingen zijn Finland en Duitsland), voor hightech diensten is Vlaanderen<br />
één van de enige gebieden die achteruit gaat wat betreft aandeel in de werkgelegenheid. Het<br />
aandeel van de werkgelegenheid in technologiegedreven sectoren in Vlaanderen ligt nog maar<br />
nauwelijks boven het EU-15 gemiddelde. (VRWB)<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 19
De tewerkstelling in ( medium )hoogtechnologische industrie en in kennisintensieve diensten<br />
bedroeg in 2005 11,9 % van de totale tewerkstelling in het Vlaamse Gewest<br />
( Lissabonstrategie: Vlaamse Hervormings<strong>programma</strong> 2005-2008, voortgangs- rapportering<br />
maart <strong>2007</strong> ).<br />
De VRWB onderstreept dat het Vlaams technologisch-economisch weefsel ruimer is dan wat<br />
nu onder de hightech en medium hightech sectoren wordt gerekend. Bedrijven in de biotech<br />
of voedingssector die wel aan innovatie doen worden omwille van hun classificatie niet<br />
meegerekend. De classificatie volgt met andere woorden niet voldoende de veranderingen<br />
naar de kenniseconomie. In alle sectoren zijn er voortrekkers van de kenniseconomie en<br />
bovendien vormt technologiecreatie niet de enige determinant van kennisintensivering.<br />
(VRWB)<br />
2. Structurele kenmerken van Vlaamse ondernemingen in kennisintensieve sectoren<br />
Buitenlandse ondernemingen nemen een belangrijke plaats in de kennisintensieve sectoren in<br />
Vlaanderen in. Hun belang is nog meer uitgesproken dan in andere sectoren: buitenlandse<br />
dochterondernemingen nemen het grootste deel van de jobs (bijna 70%) en de gecreëerde<br />
toegevoegde waarde (meer dan 80%) voor hun rekening. In vergelijking met deze<br />
buitenlandse dochterondernemingen worden Vlaamse ondernemingen in kennisintensieve<br />
industrie- dienstensectoren gekenmerkt door een lagere productiviteit en een kleinere schaal,<br />
zijn ze minder internationaal actief en voeren ze minder industriële diensten uit. Deze<br />
kenmerken verklaren het kleinere belang van de Vlaamse ondernemingen in de<br />
kennisintensieve sectoren. De kleinere schaal, de kleinere technologische basis staan immers<br />
in schril contrast met de trend naar grotere schaal en meer technologie-inhoud in deze<br />
sectoren. Het endogeen ondernemerschap in de kennissectoren kampt dus met een aantal<br />
structurele handicaps die het concurrentievermogen van Vlaanderen bemoeilijken. Voldoende<br />
uitwisseling van kennis tussen de verschillende actoren is noodzakelijk om het<br />
absorptievermogen van de Vlaamse ondernemingen te verhogen en hun positie in de<br />
kennissectoren te versterken. (FDC)<br />
3. Aanbod en inschakeling van menselijk kapitaal<br />
De uitbouw van de kenniseconomie vereist een voldoende aanbod en een optimale<br />
inschakeling van menselijk kapitaal. In Vlaanderen blijkt er een voldoende aanbod aan<br />
menselijk kapitaal (Tweede Barometer- Rapport op het Concurrentievermogen van de<br />
Vlaamse economie) maar resulteert dit (nog) niet in een sterke positie van Vlaanderen in de<br />
kenniseconomie. Het menselijk kapitaal wordt in Vlaanderen sterk ingeschakeld in<br />
overheidsdiensten en onderwijs. Hoger opgeleiden zijn in het algemeen actief in de<br />
dienstensectoren. Opvallend is de relatief lage inschakeling van hoger opgeleiden in de<br />
technologische dienstensectoren.<br />
Deze niet-optimale inschakeling van menselijk kapitaal wordt nog versterkt door de brain<br />
drain van hoger opgeleiden. Globale cijfers geven aan dat België niet significant meer<br />
getroffen wordt dan andere Europese landen. België bevindt zich zelfs op een iets lager<br />
gemiddeld niveau dan de rest van Europa indien naar de grote groep (hoger onderwijs en<br />
universiteit) gekeken wordt. Cijfers over immigratie en opleiding in de Verenigde staten<br />
geven éénzelfde beeld. Voor de groep universitairen die in het bezit zijn van een doctoraat<br />
zijn, zijn deze cijfers echter opvallend hoger voor België. Dit suggereert dat België relatief<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 20
sterker getroffen wordt door een brain drain van de hoogst opgeleiden naar de VS dan andere<br />
landen. (FDC)<br />
4. ICT<br />
ICT vormt de ruggengraat van de kenniseconomie. De Vlaamse Regering wenst Vlaanderen<br />
verder uit te bouwen als vooruitstrevende informatiemaatschappij.<br />
Burgers<br />
Het aandeel van de Vlamingen dat internet gebruikt, evolueerde van 2001 tot 2005 van 34%<br />
naar 61%. Toch blijft er nog heel wat werk aan de winkel om bij de Europese top te behoren.<br />
In 2005 had 56% van de Vlaamse huishoudens een internetaansluiting en 55% van de<br />
Vlamingen gebruikte het internet minstens één keer per week. Bij de Europese koplopers<br />
liggen deze percentages tussen de 73% en 78 %. Wat de penetratiegraad van breedband<br />
betreft, hoort Vlaanderen wel tot de Europese<br />
top. Het Vlaams gewest doet het beduidend slechter dan de Europese top wat het gebruik van<br />
internettoepassingen betreft. Voor E-government wordt bijvoorbeeld door 18% van de<br />
Vlamingen en door 52% van de Zweden gebruikt. Wat e-commerce betreft zoekt 46% van de<br />
Vlamingen tegen 70% van de Zweden op het internet informatie over goederen en diensten.<br />
(VRIND 2006)<br />
Bedrijven<br />
Tabel: ICT-infrastructuur - bedrijven<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 21
Bijna alle bedrijven met minstens tien werknemers en met hun zetel in het Vlaams Gewest<br />
gebruiken internet, maar slechts driekwart heeft een breedbandverbinding. Met deze cijfers<br />
sluit Vlaanderen aan bij de Europese top. De bedrijven met vijf tot negen werknemers doen<br />
het slechter: slechts 88% heeft een internetverbinding en 66% heeft een breedbandverbinding.<br />
Vlaamse bedrijven behoren bij de Europese top wat de penetratie van intranet en extranet<br />
betreft. Voor bedrijfswebsites is er een extra inspanning nodig om bij de Europese top te<br />
behoren. Een website is een machtig wapen om nieuwe klanten aan te trekken aangezien bijna<br />
de helft van de Vlamingen op het internet op zoek gaat naar informatie over goederen en<br />
producten. (VRIND 2006)<br />
Tabel: ICT-toepassingen - bedrijven<br />
Bron: VRIND 2006<br />
Vlaamse bedrijven met tien werknemers doen het even goed of zelfs beter dan het Europese<br />
gemiddelde wat betreft e-government, e-commerce, e-learning en telewerken. Er is echter een<br />
duidelijke inspanning nodig wil men tot het niveau van de koplopers komen. (VRIND 2006)<br />
Innovatie<br />
1. Investeringen in O&O<br />
De O&O- intensiteit in Vlaanderen (totale uitgaven voor O&O op gewestniveau uitgedrukt als<br />
% van het BBRP (GERD)) bedraagt voor 2001 2,43%, voor 2002 2,24% en voor 2003 2,14%.<br />
Hiermee zit Vlaanderen boven het EU–15 gemiddelde. Vlaanderen scoort niet slecht<br />
vergeleken met de belangrijkste handelspartners. Absolute koplopers zijn Zweden, Finland en<br />
Japan die de 3% reeds overschreden hebben (gegevens 2001).<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 22
Grafiek: Internationale vergelijking van de O&O- intensiteit (% BBP) (2001)<br />
Bron: VRWB, aanbeveling 24, 24 maart 2005<br />
Voor 2005 bedraagt de O&O- intensiteit 2,09%. Dit blijft ruim onder het Europese streefdoel<br />
van 3% maar boven het EU 25 – gemiddelde. Het zijn de bedrijven die het leeuwendeel van<br />
deze O&O- uitgaven voor zich nemen (71%) (VRIND <strong>2007</strong>)<br />
Vlaanderen zit boven het EU-15 gemiddelde vooral door de O&O bestedingen van bedrijven.<br />
Met 1,87% (bedrijfsuitgaven O&O als % van het BBP (BERD)) in 2001 scoort Vlaanderen<br />
redelijk goed voor de uitgaven O&O van de private sector. Vlaanderen bevindt zich boven het<br />
EU-gemiddelde. Voor 2002 (1,66%) en 2003 (1,56%) liggen de cijfers iets lager. Deze daling<br />
van de bedrijfs-O&O is de oorzaak van de daling van de totale O&O- intensiteit in 2002 en<br />
2003. De technologiecrisis in het begin van de eeuw heeft ook in Vlaanderen zijn sporen<br />
nagelaten. In het bijzonder de ICT-sector kende een inzinking (VRWB). In 2004 bedraagt de<br />
BERD 1,42% en 2005 1,46% (Speurgids EWI, <strong>2007</strong>)<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 23
Grafiek: Internationale vergelijking BERD (% BBP) (2001)<br />
Bron: VRWB, aanbeveling 24, 24 maart 2005<br />
In de meeste landen met een hoge O&O-intensiteit is de bedrijfs-O&O vooral geconcentreerd<br />
in grote bedrijven. Ook in Vlaanderen is het aandeel van de grote bedrijven (250
echter de daling van de bedrijfs-O&O in de totale O&O-intensiteit in 2002 en 2003 niet<br />
compenseren. (VRWB, maart 2005)<br />
Grafiek: Internationale vergelijking GERD-BERD (% BBP) (2001*)<br />
Bron: VRWB, aanbeveling 24, 24 maart 2005<br />
2. Overdracht en toepassing van kennis<br />
Volgens de resultaten van de CIS 3- enquête bedraagt het aandeel innovatieve bedrijven in de<br />
industrie en dienstensector in Vlaanderen 58,2% (2000). Hiermee is Vlaanderen koploper in<br />
Europa en laat het alleen Duitsland voorgaan. Grote bedrijven (83,2%) zijn innovatiever dan<br />
KMO’s (57,5%). De cijfers voor industrie en diensten bedragen respectievelijk 68,5% en<br />
48,6%. In de hightech bedraagt het aandeel innovatieve bedrijven 71,1%, in de low tech<br />
54,9%.<br />
De VRWB benadrukt dat deze enquête een momentopname is en wellicht geen volledig<br />
betrouwbare indicator in de absolute zin. Het is wel een interessante indicator voor de<br />
‘innovatiekoorts’ die brede segmenten van de economie heeft aangegrepen. Veel bedrijven<br />
voelden zich aangesproken om te melden dat ze met O&O bezig zijn wat kan wijzen op<br />
bewustwording. (VRWB)<br />
3. Innovatie output<br />
De vrij goede score op de O&O- intensiteit blijkt zich niet te reflecteren in het aantal<br />
octrooien. Vlaanderen situeert zich met 156,2 aanvragen voor EPO-octrooien per miljoen<br />
inwoners (2001) net onder het EU-15 gemiddelde (161,1 aanvragen per miljoen inwoners).<br />
Finland, Zweden en Duitsland zijn koploper met respectievelijk 367, 338 en 310. Daar waar<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 25
Vlaanderen dus nog vrij goed scoort aan de inputzijde blijkt dat het veel minder goed gaat aan<br />
de outputzijde.<br />
Kennistransfer en valorisatie van onderzoek is echter ruimer dan het nemen van octrooien:<br />
spin-offs, incubatiecentra, interfacediensten van de universiteiten spelen eveneens een grote<br />
rol. Een goede samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven is onontbeerlijk.<br />
In Vlaanderen bestaat ook niet echt een cultuur om octrooien te nemen. Enkel grote bedrijven<br />
kunnen het zich permitteren. Het nemen van een octrooi is immers zeer duur onder meer door<br />
vertaalkosten en de inschakeling van octrooispecialisten. Voor kleine bedrijven bestaat<br />
trouwens eerder de omgekeerde tendens namelijk de bescherming van kennis door<br />
geheimhouding. Bovendien is het nemen van octrooien sectorgebonden.<br />
De outputzijde van innovatie kan ook gemeten worden in termen van het deel van de omzet<br />
van een onderneming dat toe te schrijven is aan de verkoop van nieuwe producten. Voor de<br />
Vlaamse (innovatieve) bedrijven is volgens de CIS 3- enquête (cijfers 2000) gemiddeld<br />
20,2% van de omzet afkomstig van de verkoop van producten die nieuw zijn voor het bedrijf<br />
en de markt. Voor KMO’s bedraagt dit 20,23%, voor grote ondernemingen 18,6%.<br />
Vlaanderen scoort internationaal zeer goed voor zowel diensten als industrie. Voor industrie<br />
staat Vlaanderen (19,2%) op de twee plaats na Finland (27,2%). Het EU 15-gemiddelde<br />
bedraagt 10,5%. Voor diensten is Vlaanderen koploper met 21,5%. Het EU 15- gemiddelde<br />
bedraagt hier 7,4%. Vlaanderen heeft echter de doelstelling van het Pact van Vilvoorde van<br />
25% in 2010 nog niet bereikt (VRWB)<br />
4. Systeeminnovatie<br />
Het belang van systeeminnovatie wordt zowel door de SERV als door de MiNa-Raad (o.a. in<br />
hun adviezen in het kader van het openbaar onderzoek van het milieubeleidsplan 2003-<strong>2007</strong><br />
en het voortgangsrapport klimaatbeleidsplan 2005) benadrukt. Zo stelt de MiNa-Raad dat<br />
voor het oplossen van grote of hardnekkige milieuproblemen er meer fundamentele<br />
vernieuwingen nodig zijn. De Raad vraagt dan ook om te bekijken in welke mate het<br />
milieubeleid op vernieuwing gerichte beleidstrajecten - zoals transitiemanagement - op gang<br />
kon trekken. Ook de SERV is van mening dat er radicale innovaties in de huidige productieen<br />
consumptiepatronen moeten worden gerealiseerd. ‘Daarvoor moet voldoende aandacht<br />
gaan naar technologische innovatie op korte termijn, maar ook naar systeeminnovatie op<br />
langere termijn. Deze systeeminnovatie neemt in veel gevallen de vorm aan van een<br />
langlopend maatschappelijk transformatieproces met technologische, economische en<br />
institutionele veranderingen. De periode waarin zo’n transformatie tot stand komt, wordt dan<br />
een transitie genoemd.’<br />
5. Milieu- en energie-innovatie<br />
Een studie van de SERV, ‘Naar een industrieel beleid voor het milieu, technologie en<br />
innovatie als sleutel voor een duurzame welvaart’, stelt dat het stimuleren van technologische<br />
innovaties één van de speerpunten van het milieubeleid moet zijn. Enkel door een<br />
verregaande technologische –en daaraan gekoppeld een maatschappelijke- transformatie is de<br />
vereiste fundamentele vermindering van de milieudruk samen met de realisatie van<br />
ambitieuze sociaal-economische doelstellingen, haalbaar. Wat we nodig hebben, is niet alleen<br />
een milieubeleid voor de “industrie” naar ook en vooral een “industrieel beleid” voor het<br />
milieu.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 26
De geringe aandacht die tot nu toe uitging naar milieu en energie-innovatie in Vlaanderen<br />
vormt een knelpunt. Sinds 1996 wordt door Vlaanderen jaarlijks op systematische wijze het<br />
Horizontaal Begrotings<strong>programma</strong> Wetenschapsbeleid (HBPWB) opgemaakt. Het HBPWB<br />
geeft een globaal budgettair overzicht van alle kredieten die in de verschillende<br />
departementen en Vlaamse openbare instellingen bestemd zijn voor activiteiten omtrent<br />
wetenschap, technologie en innovatie.<br />
De procentuele verdeling van de O&O overheidskredieten over de NABS-codes geeft een<br />
zicht op wat er gespendeerd wordt aan de verschillende categorieën: de categorie<br />
‘milieubescherming en milieuzorg’ neemt ongeveer 3,9% in van de totale O&O kredieten van<br />
de overheid in beslag, ‘productie, distributie en rationeel gebruik van energie’ slechts 0,13 %.<br />
Het grootste gedeelte van de kredieten gaat naar niet-toepassingsgericht onderzoek en<br />
algemene universiteitenfondsen (48%) gevolgd door ‘Industriële productie en technologie’<br />
(39 %) . Hieruit blijkt duidelijk dat milieu- en energiegerichte innovaties minder aandacht<br />
krijgen, ook al zijn ze fundamentele hefbomen voor economische ontwikkelingen.<br />
Wanneer we de verschillende fasen van het innovatieproces nader bekijken, zijnde de<br />
ontwikkelings-/onderzoeksfase (invention), de demonstratie-/adaptatiefase, en de diffusie-<br />
/verspreidingsfase, zien we dat op dit moment de demonstratie-/adaptatiefase onvoldoende<br />
ondersteund wordt en met andere woorden de missing link vormt. Ondermeer<br />
demonstratieprojecten met betrekking tot milieu- en energieaspecten krijgen tot op heden te<br />
weinig aandacht.<br />
6. Innovatie van de plattelandseconomie<br />
De plattelandseconomie heeft een duidelijk groeipotentieel dat tot nu nog onvoldoende wordt<br />
benut. Daarbij is nood aan een innovatieve benadering van de economische activiteiten,<br />
rekening houdend met de specifieke kansen en beperkingen op het platteland.<br />
Innovatie dient hierbij ruimer geïnterpreteerd te worden dan technologische innovatie.<br />
Andere, niet-technologische kennisontwikkeling is een noodzaak voor de duurzame<br />
economische heropleving van plattelandsgebieden. De innovatie is gericht op het ontwikkelen<br />
van nieuwe activiteiten en ontwikkelingsstrategieën voor plattelandsgebieden die de typische<br />
plattelandskwaliteiten vrijwaren en versterken. Daarnaast dient ook de innovatie van de<br />
typische sectoren van de plattelandseconomie bevorderd te worden: toerisme,<br />
belevingseconomie, regional branding, …<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 27
1.3) Ondernemerschap<br />
1.3.1). Algemeen<br />
Een belangrijke zwakte van de Vlaamse economie is het te geringe ondernemerschap. De<br />
situatie op dit vlak kan o.m. worden beoordeeld aan de hand van de ondernemersgraad, de<br />
ondernemersquote en de geboorte- en sterfteratio’s van ondernemingen.<br />
Ondernemersgraad<br />
In 2006 werd voor de zevende keer het “Global Entrepreneurship Monitor”(GEM)-onderzoek<br />
uitgevoerd. GEM is een wereldwijd onderzoek dat in eerste instantie naar de<br />
ondernemersgraad peilt. Hiervoor werd de Total Entrepreneurial Activity (TEA)-index<br />
ontwikkeld. TEA onderzoekt welk percentage van de beroepsbevolking actief betrokken is bij<br />
het opzetten van een onderneming of recentelijk een eigen onderneming heeft opgericht. De<br />
TEA-index voor Vlaanderen kende in 2005 een sterke stijging van 2,7 naar 3,71 %, maar<br />
daalde in 2006 relatief sterk van 3,71 % naar 3,05 %. Voor Vlaanderen betekent dit concreet<br />
dat gemiddeld 3,05 mensen in 2006 aangaf bezig te zijn met de oprichting van een bedrijf of<br />
er recent ook effectief één opgericht had.<br />
GEM analyseert enerzijds de ondernemersgraad per regio, en positioneert anderzijds ook de<br />
regio’s ten opzichte van elkaar. Hierbij merken we dat de ondernemersgraad in België en<br />
Vlaanderen sterk onder het gemiddelde van de Europese Unie (5.01 %) blijft. Na 2 jaar op rij<br />
de voorlaatste plaats, behaalt België nu de laatste plaats in het peloton van de 16 Europese<br />
landen die deelnamen aan GEM, en zelfs wereldwijd de laatste plaats onder de 40<br />
deelnemende landen. De Europese landen blijven evenwel allemaal sterk onder het<br />
gemiddelde van 9,29 % dat wereldwijd opgetekend werd.<br />
Ondernemersquote<br />
Naast de opstartactiviteiten van ondernemers analyseerde GEM 2005 ook de gevestigde<br />
ondernemersactiviteit in iedere regio. Ondernemers die eigenaar en manager zijn van een<br />
bedrijf dat gedurende meer dan 42 maand salarissen uitgekeerd heeft worden tot deze laatste<br />
categorie gerekend. Op het vlak van gevestigde ondernemingsactiviteit scoort Vlaanderen<br />
een stuk beter dan het Europese en wereldwijde gemiddelde: 7,22 % van de Vlamingen geven<br />
aan eigenaar en manager te zijn van een gevestigde onderneming, ten opzichte van 5,63 %<br />
van de Belgen.<br />
Ondernemerszin manifesteert zich eveneens binnen bestaande ondernemingen, het<br />
zogenaamde “intrapreneurship”. Uit onderzoek van de Flanders Business School blijkt dat<br />
Vlaanderen op dit vlak beter presteert dan Nederland en Wallonië. De Entrepreneurial<br />
Intensity bedraagt 4,07 terwijl Wallonië 3,89 scoort en Nederland 3,93.<br />
Geboorte- en sterfteratio’s<br />
Het Flanders DC onderzoeksrapport ‘Ondernemingscreativiteit als motor van groei in de<br />
Vlaamse steden en Brussel’ (november 2005) stelt dat na de piek van 1998 steeds minder<br />
ondernemingen opgericht werden in Vlaanderen. In 1998 telde Vlaanderen nog bijna 35.000<br />
starters (8,4 % van het totale aantal actieve ondernemingen), in 2003 daalde dit aantal tot iets<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 28
meer dan 28.000 (6,8 %). De laatste cijfergegevens tonen echter aan dat in 2004 de kaap van<br />
30.000 nieuwe oprichtingen opnieuw overschreden werd en dat deze trend zich ook in 2005<br />
heeft verder gezet.<br />
Het Flanders DC onderzoeksrapport stelt dat in diezelfde periode 1998-2003 het aantal<br />
stopgezette ondernemingen daalde van 30.586 naar 26.551. Dit resulteert in een daling van de<br />
uittredingsquote van 7,4 % naar 6,4 %. Deze trend zette zich ook in 2004 verder (12,5 %<br />
minder stopzettingen in 2004 dan in 2003). Binnen de groep van stopgezette ondernemingen<br />
vormen de ondernemingen die door faillissement worden stopgezet een speciale subgroep<br />
Volgens de meest recente cijfers van de Vlaamse administratie Planning & Statistiek waren er<br />
in 2005 in het Vlaamse Gewest 4.060 faillissementen. Dit waren er 4,4 % minder dan in 2004.<br />
Het was van 2000 geleden dat er nog een daling van het aantal faillissementen geregistreerd<br />
werd.<br />
Bovenvermelde evoluties in de periode 1998-2003 inzake oprichtingen en stopzettingen<br />
resulteren in Vlaanderen in een grotere toetredingsquote dan uittredingsquote dus in een<br />
beperkte netto-toename van het aantal actieve ondernemingen. Ook na 2003 wordt deze trend<br />
verder gezet.<br />
Actieve bedrijven Opgerichte bedrijven Stopgezette bedrijven<br />
Aantal Aantal % Aantal %<br />
1998 415.676 34.955 8,4 30.586 7,4<br />
2003 417.145 28.153 6,8 26.551 6,4<br />
Niettegenstaande deze positieve evolutie bevindt Vlaanderen zich aan de onderkant van de<br />
Europese rangschikking.<br />
1.3.2) Aard van ondernemerschap<br />
De cijfergegevens inzake aard van het ondernemerschap zijn gebaseerd op een beperkt aantal<br />
observaties, zodat de interpretatie enige voorzichtigheid vereist.<br />
GEM bevraagt niet alleen de graad van ondernemerschap, maar gaat ook de aard van het<br />
ondernemerschap na. Concreet wordt nagegaan hoe innovatief de nieuwe ondernemingen zijn,<br />
of ze een sterke groei in het werknemersaantal verwachten en of ze verwachten internationale<br />
verkopen te realiseren. 50 % van de Belgische ondernemers geeft aan een bedrijf op te richten<br />
dat gebaseerd is op een innovatie, ten opzichte van 25 % in 2005. De Belgische innovatieindex<br />
blijft hiermee absoluut gezien onder het Europese gemiddelde, en we halen hier een<br />
14de plaats op 16 deelnemende Europese landen.<br />
Meer in het oog springend is de proportie van startende ondernemers die een sterke groei van<br />
het werknemersaantal vooropstelt. 11 % van alle mensen die aangaven betrokken te zijn in<br />
een nieuwe opstart, plant om 20 of meer jobs te creëren binnen de komende 5 jaar. Op<br />
Europees niveau denkt gemiddeld 13 % van alle ondernemers deze werknemersaangroei te<br />
kunnen bereiken. België haalt op vlak van ondernemerschap gericht op jobcreatie een laatste<br />
plaats binnen Europa.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 29
GEM meet ook de internationalisatiegraad van de Belgische starters. De resultaten voor 2005<br />
gaven aan dat 0,53 % van de ondernemers die de voorbije 3,5 jaar een onderneming opstartten<br />
meer dan 10 % buitenlandse klanten “hebben”. De resultaten voor 2006 stellen dat 38 % meer<br />
dan 25 % buitenlandse klanten “verwachten”. Alhoewel België hier beter scoort dan het<br />
gemiddelde van de EU dient voor een land zoals België, met een beperkte thuismarkt, deze<br />
evolutie nauwlettend in het oog gehouden te worden.<br />
Tenslotte blijken mannen nog steeds meer betrokken bij ondernemerschap dan vrouwen.<br />
Grote verschillen zijn ook merkbaar op het vlak van leeftijd. De meerderheid van de<br />
Belgische en Vlaamse ondernemer bevindt zich in de leeftijdscategorie 25-55 jaar en is hoger<br />
geschoold.<br />
1.3.3) Beïnvloedende factoren ondernemerschap<br />
Het GEM-onderzoek peilde naar de omgevingsfactoren voor ondernemerschap in België, en<br />
de perceptie van de gemiddelde Belg en Vlaming over deze factoren. Er werd nagegaan of<br />
Belgen de indruk hebben dat er een opportuniteit bestaat om een nieuwe onderneming op te<br />
richten, en of ze het gevoel hebben over de kennis en vaardigheden beschikken om een goede<br />
ondernemer te zijn. 13 % van de Vlamingen geeft aan een opportuniteit te zien om een nieuwe<br />
onderneming op te starten, wat een stuk onder het Europese gemiddelde van 33 % ligt. Dit is<br />
een zeer sterke daling ten opzichte van 2005 waar nog 40 % van de Vlamingen<br />
opportuniteiten zagen en waardoor het Europese gemiddelde toen flink werd overschreden.<br />
Ook met betrekking tot onze eigen kennis en vaardigheden wordt de stijgende trend van de<br />
voorbije jaren onderbroken: slechts 34 % van de Vlamingen heeft vertrouwen in de eigen<br />
ondernemingsvaardigheden, ten opzichte van 41 % op Europees vlak (in 2005 was dit nog<br />
47% ten opzichte van een Europees gemiddelde van 40%). .<br />
GEM ging tevens na in hoeverre angst tot falen een belemmerende factor is voor het starten<br />
van een onderneming. Het Europese gemiddelde situeert zich rond de 38 % wat aanzienlijk<br />
hoger is dan de 19 % die GEM in de VS liet optekenen. De stigmatisatie van falend<br />
ondernemerschap vormt dus nog steeds een belemmerende factor voor ondernemerschap in<br />
Europa, waar reglementeringen met betrekking tot faillissementen en<br />
terugbetalingsverplichtingen zwaarder wegen dan in de VS. De Vlaming daarentegen heeft<br />
duidelijk minder angst tot falen dan de gemiddelde Europeaan, namelijk 24 %.<br />
Een moeilijke toegang tot financieringsmiddelen is een vaak aangehaalde belemmerende<br />
factor voor Belgische ondernemers. Volgens GEM 2005 blijkt klassiek formeel risicokapitaal<br />
(venture capital) in België niet zo eenvoudig te verwerven. Venture capital voor startende en<br />
jonge ondernemingen bedroeg in 2003 maar 0,04 % van het Belgische BBP, terwijl het EUgemiddelde<br />
op 0,064% van het BBP ligt. De Belgische formele risicokapitaalmarkt is te<br />
weinig ontwikkeld in vergelijking met de andere landen in de EU. Zowel het totale aanbod als<br />
het geïnvesteerde bedrag per onderneming is laag. Volgens GEM 2006 laten experten zich<br />
meer en meer positief uit over beschikbaarheid van financiering voor startende en groeiende<br />
ondernemingen. Vooral beschikbaarheid van schuldfinanciering, subsidies, venture capital en<br />
het belang van de beurs als financieringsbron worden vermeld. Informele financiering is voor<br />
Vlaamse startende ondernemingen essentieel. In België is dit zeker het geval aangezien het<br />
formele kapitaal vrij moeilijk beschikbaar is. Het GEM-onderzoek 2006 toont aan dat 2,52 %<br />
van de Belgen en 2,73 % van de Vlamingen de voorbije drie jaar een investering gedaan heeft<br />
in de opstart van derden. Hiermee eindigt België in het midden van het Europese peloton.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 30
1.3.4) Bedrijfsovernames<br />
Bedrijfsoverdrachten staan momenteel hoger op de beleidsagenda wegens het grote en<br />
stijgende aantal overdrachten in de komende tien jaar. Exacte cijfers met betrekking tot het<br />
aantal te verwachten bedrijfsovernames kunnen niet gegeven worden. De deskundigen die<br />
meewerkten aan het BEST-project inzake de overdracht van KMO’s schatten dat binnen<br />
Europa tijdens de komende 10 jaar ongeveer een derde van alle KMO’s in andere handen zal<br />
overgaan (variërend van 25% tot 40% afhankelijk van de lidstaat). Vertaald naar aantallen<br />
bedrijven betekent dit een jaarlijkse overdracht van 610.000 KMO’s, waarvan ongeveer de<br />
helft eenmanszaken. Hierbij zijn ongeveer 2,4 miljoen banen betrokken.<br />
De statistische gegevens over België en Vlaanderen op dit gebied zijn onvolledig, omdat er<br />
nog bijna geen studies terzake zijn uitgevoerd. De meeste onderzoeken naar de gevolgen van<br />
de demografische veroudering focusten vooral op de voorspelbare gevolgen voor de<br />
financiering van de sociale zekerheid en van de overheidsbegroting, en op de eventuele<br />
gevolgen voor het economisch weefsel. In Vlaanderen veranderen naar schatting jaarlijks<br />
minstens 13.500 bedrijven van eigenaar. Na de overname is bij 40 % van deze bedrijven het<br />
aantal werknemers toegenomen. Het belang van succesvolle bedrijfsoverdrachten is dus groot<br />
voor een regio zoals Vlaanderen, die een gunstig ondernemingsklimaat wil creëren. Deze<br />
overdrachten voegen heel wat toe aan de economie, naar schatting ongeveer 3.500<br />
arbeidsplaatsen per jaar.<br />
Niet alle bedrijfsoverdrachten zijn succesvol. De deskundigen van het BEST-project stellen<br />
dat ruim 10 % van de faillissementen te wijten is aan een gebrekkige voorbereiding van de<br />
opvolging.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 31
1.4) Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />
In de Noordwest-Europese context is Vlaanderen, samen met het Brussels Hoofdstedelijk<br />
gewest en Wallonië, het ruimtelijke kruispunt van het Europees verstedelijkt kerngebied. In<br />
de zogenaamde Pentagon tussen Londen, Parijs, Hamburg, München en Milaan concentreert<br />
zich op 14% van het Europees oppervlak 32% van het Europees inwonertal en 46% van het<br />
Europees BNP.<br />
Vlaanderen wordt bijgevolg gekenmerkt door een enorme densiteit aan infrastructuren (spoor,<br />
water, weg, ict, etc.), bedrijvigheid, politieke beslissingscentra en een rijk aanbod aan<br />
gediversifieerde woon- en werkmilieus met een ruime beschikbaarheid en verweving van<br />
voorzieningen. Deze centrale positionering en hoge bevolkings- en gebruiksdensiteit zijn<br />
factoren die voor Vlaanderen van groot belang zijn, zowel als potenties en als<br />
randvoorwaarden binnen het streven naar meer economische groei, werkgelegenheid en<br />
cohesie.<br />
Vlaanderen voert een ruimtelijk beleid dat gericht is op het versterken van haar<br />
(maatschappelijk-economische) potenties door het formuleren van ruimtelijke<br />
randvoorwaarden in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Vanuit de basisdoelstelling om<br />
in Vlaanderen de resterende open ruimte maximaal te beschermen en de steden, en hun<br />
onderlinge samenhang, te versterken én te herwaarderen zodat zij aangename plekken worden<br />
om (in) te leven, worden economische activiteiten o.m. geconcentreerd in plaatsen die deel<br />
uitmaken van de bestaande ruimtelijk-economische structuur van Vlaanderen en krijgen zij op<br />
een structurele én meer creatieve wijze een plaats in de ruimte.<br />
Kwetsbare bronnen van welvaart<br />
In Vlaanderen is de voorbije decennia relatief veel geïnvesteerd in ‘harde’ infrastructuren. Uit<br />
rapporten over de industriële-economische structuur en de competitiviteit van de Vlaamse<br />
economie 8 blijkt dat zich daar een aanzienlijk deel van de industriële activiteiten op geënt<br />
heeft, zoals de grootschalige kapitaalintensieve industrieën als de chemiecluster in de haven<br />
van Antwerpen, de auto-assemblage enz. Het gegeven dat dit soort economische activiteiten<br />
vooral mikt op kostencompetitie maakt deze lange-termijnperspectieven van dergelijke<br />
activiteiten kwetsbaar in Vlaanderen. Innovatie, verankering met kennisinstellingen,<br />
logistieke performantie 9 behoren tot dé mogelijkheden om een belangrijk deel van de<br />
bestaande economische activiteiten in Vlaanderen te behouden.<br />
Uit rapporten van de Nationale Bank e.a. blijkt telkenmale opnieuw het grote economisch<br />
belang van de havens en de luchthaven(s) in Vlaanderen. Verschillende rapporten over het<br />
belang van EDC’s en internationale benchmarks wijzen ook op de koppositie van Vlaanderen<br />
voor logistieke activiteiten. Gezien het hier zeer mobiele investeringen betreft en gelet op de<br />
toenemende congestieverschijnselen en stijgende vastgoedprijzen in bepaalde delen van<br />
Vlaanderen, is waakzaamheid geboden om deze koppositie niet te verspelen.<br />
Uit het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie is gebleken dat naast de ophefmakende<br />
delokalisaties zich nog veel meer herlokalisaties voordoen die zich voor het leeuwendeel op<br />
8 Onderzoeksgroep o.l.v. Prof. L. Sleuwaegen en Prof. K. De Backer<br />
9 Zoals blijkt uit de titel van het 26ste wetenschappelijk economisch congres “Logistiek, laatste front in de<br />
concurrentieslag” waarbij logistiek nog te weinig wordt gezien als een bron van competitieve voordelen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 32
max. 20 km van de vorige locatie situeren en dat ondernemingen gedurende hun levenscyclus<br />
meermaals verhuizen. Deze ruimtelijk-economische dynamiek heeft ten dele te maken met<br />
een vitaal bedrijfsweefsel, maar dit vergt wel dat dergelijke dynamieken worden erkend en<br />
gefaciliteerd. Bovendien mag het beleid inzake vestigingslocaties eigenlijk niet beperkt zijn<br />
tot bedrijventerreinen en economische locaties: het bedrijfsleven zelf zit voor 80% (aantal<br />
bedrijven) in woongebied. Deze bestemming hoeft niet per se een probleem te zijn, maar<br />
bedrijven zelf geven de voorkeur aan een ‘professionele locatie’ (IBM-onderzoek naar<br />
ruimtebehoefteraming) in tegenstelling tot een ‘verweven locatie’. Mits de nodige<br />
inspanningen om rechtszekerheid te creëren en een goede vertaling van de locatie-eisen van<br />
ondernemingen kunnen evenwel heel wat bedrijfshuisvestingsmogelijkheden ook buiten<br />
bedrijventerreinen worden gecreëerd.<br />
Inhalen van de gemiste trein<br />
Zoals overal in Noord-West-Europa hebben zich de voorbije decennia enorme economische<br />
transformaties voorgedaan. Dit heeft geleid tot het ontstaan van verouderde bedrijventerreinen<br />
en brownfields en verloederde stedelijke buurten. Zo leert het Strategisch Plan Ruimtelijke<br />
Economie dat alleen al vanuit het perspectief van bedrijven (gebaseerd op een uitgebreide<br />
enquêtering) voor heel Vlaanderen 22,5% van de locaties/terreinen als verouderd worden<br />
beschouwd, maar nog wel voldoen aan de verwachtingen van bedrijfsleiders, maar dat 4,4%<br />
van de terreinen omwille van de veroudering niet meer voldoet als ‘professionele locatie’. In<br />
de veronderstelling dat de verdeling van de antwoorden evenredig is met de ruimte-inname,<br />
dan is 1750 ha bedrijventerrein aan herinrichting of opwaardering toe (voldoet niet meer<br />
waardoor bedrijven dreigen te verhuizen) en meer dan 10.000 ha is verouderd, maar nog niet<br />
noodzakelijk als problematisch ervaren.<br />
Uit de Steunpunt-rapporten over het concurrentievermogen van de Vlaamse economie en de<br />
buitenlandse aanwezigheid in Vlaanderen blijkt dat Vlaanderen gedeeltelijk de innovatie-trein<br />
gemist heeft. Er is bijgevolg nood aan innovatie en aan de noodzakelijke ondersteunende<br />
projecten die de investeringsaantrekkelijkheid van Vlaanderen verbeteren. Dit vergt<br />
inspanningen voor vele aspecten, zoals onder meer de aanwezigheid van relevante<br />
kennisclusters en de beschikbaarheid van geschikte en goed bereikbare<br />
bedrijfshuisvestingsmogelijkheden. Tot dusver is slechts beperkt aandacht besteed aan<br />
systematisch onderzoek naar nieuwe locatiefactoren.<br />
Vlaanderen heeft investeringen gemist omwille van tekorten aan bedrijventerreinen. Rekening<br />
houdend met een duurzaam ruimtegebruik en tegen de achtergrond van een relatief sterke<br />
spreiding en verweving van economische activiteiten moet het ruimtelijk-economisch beleid<br />
er voor zorgen dat er continu een voldoende (en gespreid) aanbod is aan kwaliteitsvolle<br />
professionele locaties (goede en bereikbare locatie, goed ingericht en verweven…). Dit om te<br />
voorkomen dat buitenlandse investeerders afhaken, of dat bedrijven verder functioneren op<br />
minder geschikte locaties.<br />
Het voorkomen van verdere tekorten aan bedrijventerreinen vormt dan ook één van de<br />
voornaamste prioriteiten via onder meer het operationaliseren van het principe van de<br />
“ijzeren” of strategische voorraad, met als doel het bevorderen van de snelle en<br />
kwaliteitsvolle ontwikkeling van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen op strategische<br />
locaties alsook het opwaarderen van verouderde bedrijventerreinen en brownfields. Een<br />
inhaalbeweging is nodig en kan onder meer ook starten bij het oplossen van tal van<br />
knelpunten waardoor terreinen (soms al bestemd) niet (snel) ontwikkeld geraken.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 33
Een analyse van de gehele voorraad bedrijventerreinen in de GOM-GIS-inventaris dd.<br />
31.12.2005 en de bestemmingsplannen heeft ruimtelijk relevante categorieën blootgelegd zoals<br />
de terreinen in gebruik door bedrijven en infrastructuur en de beschikbare terreinen (19%).<br />
Over geheel Vlaanderen blijkt meer dan 70% van de bedrijventerreinen gebruikt voor<br />
economische doeleinden uit een gehele voorraad van bijna 47.000 ha. De overige percelen op<br />
bedrijventerreinen (21%) zijn niet of slechts gedeeltelijk in gebruik voor economische<br />
activiteiten. De onderstaande tabel geeft de indeling in ruimtelijke categorieën van de gehele<br />
voorraad op 31.12.2005.<br />
Provincie<br />
Beschikbaar<br />
ruimtelijk<br />
aanbod<br />
Terreinen in<br />
gebruik incl.<br />
infrastructuur<br />
Niet bruikbaar of<br />
slechts gedeeltelijk in<br />
gebruik<br />
Totale voorraad<br />
terreinen<br />
Antwerpen 2538 7918 1214 11670<br />
Vlaams<br />
Brabant 819 3720 797 5336<br />
West-<br />
Vlaanderen 1302 7230 979 9511<br />
Oost-<br />
Vlaanderen 1480 6016 1041 8537<br />
Limburg 2670 8540 389 11599<br />
Totaal 8809 33424 4420 46653<br />
In de tabel bestaat het beschikbaar ruimtelijk aanbod uit de terreinen die onmiddellijk kunnen<br />
worden bebouwd of in gebruik genomen, de terreinen die nog moeten worden uitgerust, en de<br />
percelen die momenteel nog voor een niet-economische activiteit worden gebruikt. Niet alle<br />
percelen kunnen beschikbaar gemaakt worden in de periode <strong>2007</strong>-2012. Vooral de terreinen<br />
waar momenteel nog een andere activiteit wordt uitgeoefend komen zonder bijkomende<br />
inspanningen zeer traag vrij.<br />
Na rekenwerk kan het beschikbaar ruimtelijk aanbod afgeleid worden voor de periode <strong>2007</strong>-<br />
2012:<br />
- Er wordt vanuit gegaan dat de categorieën aanbod (uitgeefbare percelen) en bruto-aanbod<br />
(uit te rusten percelen) beschikbaar zijn in de periode <strong>2007</strong>-2012.<br />
- Er wordt aanvaard dat slechts 10% van de tijdelijk niet realiseerbare bestemde<br />
bedrijfsgronden en 10% van percelen die gedeeltelijk in gebruik zijn, zullen ontwikkeld<br />
worden in de periode <strong>2007</strong>-2012.<br />
- Percelen die volledig in gebruik zijn of ingenomen door infrastructuur, dan wel een<br />
zonevreemd gebruik kennen of fysisch onbruikbaar zijn, worden niet in beschouwing<br />
genomen bij de berekening van het beschikbaar ruimtelijk aanbod.<br />
Bij benadering geeft dit een beschikbaar ruimtelijk aanbod van 4683 ha in de periode <strong>2007</strong>-<br />
2012. Dit beschikbaar ruimtelijk aanbod kent echter een onevenwichtige subregionale<br />
verdeling, waardoor een eenvoudige vraag/aanbod confrontatie op Vlaams niveau niet<br />
aangewezen is. Een confrontatie op subregionaal niveau geeft een adequater beeld.<br />
Wanneer van dit beschikbaar ruimtelijk aanbod de actueel (d.d. 31 december 2005) bouwrijpe<br />
percelen worden afgetrokken, krijgt men een beeld van de beleidsopgave voor de komende<br />
periode wat betreft het uitrusten van terrein en het vermarkten van onbenutte percelen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 34
Concreet, 4.683 ha minus het bouwrijp aanbod van 1.008 ha in heel Vlaanderen, geeft een<br />
beleidsopgave van 3.675 ha voor de komende planningsperiode <strong>2007</strong>-2012.<br />
Om te weten of dit volstaat om ervoor te zorgen dat er in elke subregio een afdoende aanbod<br />
is aan bouwrijpe percelen is dus een confrontatie met de verwachte vraag naar<br />
bedrijventerreinen per subregio noodzakelijk. Momenteel beschikt de Vlaamse overheid enkel<br />
over beleidsmatig aanvaarde vraagramingen op provinciaal niveau op basis van een studie<br />
uitgevoerd door IBM (2004) en niet op een relevanter subregionaal niveau. Op basis van deze<br />
IBM-studie wordt de ruimtebehoefte voor heel Vlaanderen voor de periode 2002-2017<br />
geraamd op 8.109 10 ha, dus pro rata voor de periode 2002-2012, 5.406 ha. Dit cijfer geeft de<br />
globale vraag weer uitgedrukt in netto hectaren (netto uitgeefbare percelen), terwijl ervan<br />
moet uitgegaan worden dat de nieuw bestemde terreinen slechts voor 70% uitgeefbaar zijn<br />
(omwille van infrastructuur en buffers).<br />
Bij wijze van conclusie kan worden gesteld dat deze beleidsopgave van 3.675 ha als een<br />
absoluut minimum moet worden beschouwd omdat de verwachte ruimtebehoefte (5.406 ha)<br />
hoger is dan het beoogd beschikbaar aanbod (4.683 ha) en dat er dus bovenop de<br />
inspanningen voor uitrusting en vermarkting van onbenutte percelen, inspanningen zullen<br />
nodig zijn in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen of remediëren van de<br />
verouderde bedrijventerreinen.<br />
Wat verouderde bedrijventerreinen / brownfields betreft, kunnen volgende gegevens vermeld:<br />
- raming verouderde bedrijventerreinen door <strong>Agentschap</strong> Economie op basis van enquêtes bij<br />
het bedrijfsleven over de toestand van het bedrijventerrein:<br />
Ruimtelijk-economisch onderzoek in Vlaanderen (in het kader van het SPRE) op basis van<br />
een uitgebreide enquêtering bij bedrijven, leert dat voor heel Vlaanderen 22,5% van de<br />
locaties/terreinen als verouderd worden beschouwd, maar nog wel voldoen aan de<br />
verwachtingen van bedrijfsleiders, maar dat 4,4% van de terreinen omwille van de<br />
veroudering niet meer voldoet als ‘professionele locatie’; in de veronderstelling dat de<br />
verdeling van de antwoorden evenredig is met de ruimte-inname, dan is 1750 ha<br />
bedrijventerrein aan herinrichting of opwaardering toe (voldoet niet meer waardoor<br />
bedrijven dreigen te verhuizen) en meer dan 10.000 ha verouderd is, maar nog niet<br />
noodzakelijk als problematisch wordt ervaren.<br />
- raming brownfields door OVAM in 1994: 1500 sites waarvan vele kleine;<br />
- raming van aantal potentiële brownfieldprojectgebieden:<br />
ambtshalve saneringen en herontwikkelingen (OVAM): enkele tientallen in<br />
onderzoeksfase en/of saneringsfase;<br />
overheid als cofinancier van herontwikkeling (PMV): 6 (2006);<br />
inschatting door externe consultant (PWC 2001): 61 brownfieldprojecten met<br />
herontwikkelingspotentieel (totaal > 926 ha) voor provincies Oost-Vlaanderen,<br />
10 Dit cijfer houdt er rekening mee dat de negatieve tewerkstellingsevolutie in bepaalde sectoren (industrie)<br />
mogelijkheden geeft om verouderde terreinen opnieuw op de markt te brengen. Deze negatieve ruimtebehoefte<br />
wordt voor 25% meegeteld in de globale ruimtebehoefteraming, wat als een ambitieus cijfer kan worden<br />
beschouwd.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 35
Vlaams-Brabant en deel van Limburg; minstens 4 (totaal 107 ha) zijn reeds<br />
herontwikkeld; verscheidene projecten lopen momenteel ;<br />
inschatting te verwachten dossiers (aantal dossiers en aantal ha terreinen;<br />
aantal kazernes) voor subsidiëring bij Economie (brownfields en/of verouderde<br />
bedrijventerreinen): het betreft een schatting op basis van voortgang<br />
voorbereidingstrajecten bij al gekende dossiers<br />
<strong>2007</strong> 4 34 ha + Sofinal-site 1<br />
2008 6 > 478 ha 1<br />
2009 1 75<br />
2010 9 > 194 ha<br />
2011<br />
Bron: <strong>Agentschap</strong> Economie<br />
Naast bedrijventerreinen dient eveneens aandacht uit te gaan naar specifieke<br />
bedrijfshuisvestingsmogelijkheden. Op dit vlak kunnen de volgende gegevens per provincie<br />
worden vermeld:<br />
Aantal en bezettingsgraad bedrijvencentra, multifunctionele gebouwen en innovatie-en<br />
incubatiecentra per provincie:<br />
Provincie Aantal Bezettingsgraagraagraad<br />
Aantal MF Bezettings-<br />
Aantal IIC Bezettings-<br />
BC<br />
West-<br />
7 79% 5 ? 2 90%<br />
Vlaanderen<br />
Oost-<br />
5 70-80% 1 100% 1 68%<br />
Vlaanderen<br />
Antwerpen 7 87% 8 90% 1 95%<br />
Limburg 0 0 1 91% 1 80%<br />
Vlaams- 6 81% 6 87% 3 87%<br />
Brabant<br />
Bron : <strong>Agentschap</strong> Economie<br />
Deze cijfers hebben betrekking op de gesubsidieerde bedrijfsverzamelgebouwen. Gezien er<br />
ook een ruim aanbod aan bedrijfsverzamelgebouwen in privé-handen is, betreft een verdere<br />
subsidiëring vooral modernisering en het specifieke diensten-aanbod, niet zozeer een<br />
bijkomend aantal gebouwen.<br />
Naast het prioritair belang van bedrijfshuisvestingsmogelijkhedenDe voorbije decennia is het<br />
maatschappelijk draagvlak voor een aantal grootschalige economische ontwikkelingen hier en<br />
daar afgebrokkeld. Onder meer door het uitwerken van een gebiedsgericht en geïntegreerd<br />
beleid voor de economische poorten werden de eerste stappen gezet om de grootschalige<br />
economische activiteiten te verzoenen met de woon-en leefomgeving. Verscheidene acties en<br />
maatregelen wachten op verdere realisatie.<br />
Uit bevragingen van bedrijven is ook gebleken dat de ondernemingsvriendelijkheid van<br />
(lokale) overheden op veel punten verbeterd kan worden. Thema’s als lokaal economisch<br />
beleid, het ‘investeren’ om op lange termijn een ondernemingsvriendelijk klimaat te<br />
scheppen, raken stilaan op de beleidsagenda, maar moeten verder ondersteund kunnen<br />
worden.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 36
1.5.) Stedelijke ontwikkeling<br />
Met 3 grote steden (Brussel, Antwerpen, Gent), 11 regionaalstedelijke gebieden (Aalst,<br />
Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en<br />
Turnhout) en 41 kleinstedelijke gebieden vormt Vlaanderen een complex geheel waarbij de<br />
stedelijke centra sterk uitwaaieren in suburbane zones.<br />
Bijna één vierde van de Vlamingen woont in één van de 14 grote of regionale steden. Bijna<br />
30% (exclusief Brussel) van de ondernemingen zijn er gevestigd. Geschat wordt dat 50% van<br />
de Vlaamse bevolking in de invloedssfeer van deze 14 steden leeft.<br />
Ruimtelijk<br />
Door de suburbanisatie zijn de steden in Vlaanderen uitgezaaid. De grenzen tussen stad en<br />
platteland zijn vervaagd. Functies op vlak van cultuur, economie, wonen… zijn verschoven<br />
van oude naar nieuwe verstedelijkte en niet-verstedelijkte gebieden.<br />
Tussen de stedelijke gebieden bestaan onderlinge morfologische en functionele relaties. Door<br />
deze relaties functioneren de stedelijke gebieden niet op zich, maar staan ze in relatie tot<br />
andere gebieden en ontstaan er stedelijke netwerken. De toenemende functionele specialisatie<br />
van steden leidt bovendien tot een versterking van deze netwerken.<br />
Om een proactief stedelijk beleid te kunnen voeren, is een genuanceerder beeld dan dat van de<br />
compacte stad wenselijk, is het wenselijk de realiteit van de uitgezaaide stad en de open<br />
netwerken als uitgangspunt te nemen. We hanteren hierbij het begrip ‘rasterstad’. Het beeld<br />
‘rasterstad’ wil de rastervormige samenhang vatten tussen compacte en minder compacte,<br />
centrale en perifere, bebouwde en open, fysieke, sociale en economische stadsfragmenten en<br />
dit op meerdere schaalniveaus: binnen de stadskernen, tussen delen van de stad en rand,<br />
binnen een ruimer stadsgewestelijk bereik en voor een gebied waarin meerdere steden<br />
optreden.<br />
De stedelijke netwerken hebben belangrijke consequenties voor de inrichting van de<br />
infrastructuur. De toenemende internationalisering en de steeds groter wordende Oost-<br />
Europese markt in het bijzonder speelt een steeds grotere rol in het mobiliteits- en<br />
infrastructuurvraagstuk.<br />
De Vlaamse stedelijke gebieden hebben potenties om hun welvarende positie in Europese<br />
context te behouden en verder uit te bouwen. De centrale ligging midden in het Europese<br />
kerngebied, naast een goed uitgebouwde infrastructuur, maar ook een open economie,<br />
menselijk kapitaal, unieke historische steden en de hoge levensstandaard bieden<br />
perspectieven.<br />
Steden kampen echter ook met een aantal problemen op vlak van economie, mobiliteit en<br />
woon- en leefomgeving die economische groei in de weg staan.<br />
Economie<br />
Door suburbanisatie vestigden de economische activiteiten zich in de banlieu van de<br />
stadsgewesten of op goed bereikbare niet-stedelijke plaatsen (kruispunten, op- en<br />
afrittencomplexen,..). De stadsbinding van bedrijven, of althans met de meest centrale delen<br />
van de stad, is voor vele bedrijvigheden verzwakt. Al is er een uitwaaiering van activiteiten,<br />
toch blijven de agglomeraties van de centrale steden de belangrijkste economische polen en<br />
werkgelegenheidscentra.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 37
Het aspect ruimtegebrek in de stad heeft verschillende dimensies. Bedrijven zitten vast tussen<br />
andere gebouwen en kunnen niet ter plaatse groeien. Er is ook het langdurige beleid op vlak<br />
van ruimtelijke ordening (lage grondprijzen buiten de stad) en de toenemende spreiding die<br />
daarmee gepaard ging. Door de verstrengde milieuwetgeving kunnen heel wat types van<br />
bedrijven onmogelijk nog een binnenstedelijke locatie aanhouden. Op die manier kwam er<br />
een verschraling in het KMO-weefsel in de stad. Daarenboven liggen in de steden ook vrij<br />
omvangrijke terreinen ongebruikt omwille van de bodemvervuiling.<br />
Naast het gebrek aan grote bedrijfruimtes is er in sommige steden ook een grote leegstand van<br />
bedrijven. Bedrijven staan leeg omdat ze niet meer beantwoorden aan hedendaagse eisen,<br />
maar ook het prijzen- en kostenniveau is van belang. Nieuwbouw is vaak goedkoper dan<br />
renovatie. Wanneer toenemende delen van het stedelijk-economisch weefsel verkankeren,<br />
heeft dit uiteraard ook nadelige gevolgen voor de omliggende buurten. Door het wegtrekken<br />
van de koopkracht en de schaalvergroting van de dagdagelijkse actieruimte van vele mensen<br />
verdwijnen bepaalde functies, zoals het wijk- en buurtgericht winkelapparaat.<br />
De verschuiving van economische activiteiten naar de rand heeft ook repercussies voor de<br />
werkgelegenheid. Al is de stad nog het belangrijkste werkgelegenheidscentrum, toch worden<br />
vele arbeidsplaatsen ingenomen door pendelaars, veelal uit de suburbane gordel rond de stad,<br />
terwijl een deel van de eigen, vooral laaggeschoolde inwoners, vanaf de zijlijn moet toekijken<br />
(arbeidsmarktparadox).<br />
De werkloosheidsgraad (aandeel werklozen in de beroepsbevolking) ligt in de centrumsteden<br />
overwegend hoger dan het Vlaamse gemiddelde (8,3 %).Enkel Roeselare (6,9 %) en Brugge<br />
(7.1 %) hebben een werkloosheidsgraad beneden het Vlaams gemiddelde. Genk scoort het<br />
hoogste (16,8 %) gevolgd door Antwerpen (16,0 %) en Gent (13,9 %). Mechelen, Turnhout<br />
en Oostende hebben een werkloosheidsgraad rond 11%. De overige 5 steden Aalst, Hasselt,<br />
Kortrijk, Leuven, Sint-Niklaas hebben een werkloosheidsgraad rond 8% à 10%. (cijfers 2005)<br />
Tabel: Werkloosheidsgraad<br />
2001 2002 2003 2004 2005<br />
Aalst 7,3 8,0 8,9 9,3 9,2<br />
Antwerpen 12,7 13,9 14,8 15,7 16,0<br />
Brugge 6,2 6,5 6,8 7,1 7,1<br />
Genk 11,9 13,9 16,0 17,7 16,8<br />
Gent 11,9 12,6 13,3 13,7 13,9<br />
Hasselt 7,4 8,4 8,9 9,9 10,2<br />
Kortrijk 6,4 7,3 8,2 8,5 8,8<br />
Leuven 6,8 7,7 8,5 8,8 8,8<br />
Mechelen 8,6 9,7 10,6 11,3 11,5<br />
Oostende 10,7 11,1 11,4 11,7 12,2<br />
Roeselare 5,1 5,7 6,1 6,7 6,9<br />
Sint-Niklaas 7,0 7,3 8,4 8,5 8,7<br />
Turnhout 9,1 10,0 10,8 11,3 11,85<br />
Vlaams Gewest 6,3 6,9 7,5 8,0 8,3<br />
Bron: Lokale Statistieken<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 38
Ook het mediaaninkomen (het inkomen van de middelste waarneming na rangschikking<br />
volgens toenemend bedrag) ligt in de meeste centrumsteden (9) in 2003 lager dan het<br />
Vlaams gemiddelde (19.384). Oostende (15.869) en Genk (16.851) hebben het laagste<br />
mediaaninkomen (16.672), gevolgd door Antwerpen en Gent (+ 17.000), Hasselt, Kortrijk,<br />
Mechelen, Roeselare, Turnhout en vervolgens Brugge en Sint-Niklaas. Aalst (21.068) en<br />
vooral Leuven (21.062) scoren boven het Vlaams gemiddelde (cijfers 2003)<br />
Tabel: Mediaaninkomen<br />
2000 2001 2002 2003<br />
Aalst 19.877 20.334 20.732 21.068<br />
Antwerpen 16.777 17.226 17.359 17.504<br />
Brugge 18.655 19.255 19.207 19.419<br />
Genk 16.037 16.603 16.672 16.851<br />
Gent 17.669 18.142 17.472 17.442<br />
Hasselt 19.023 19.053 18.783 18.949<br />
Kortrijk 18.743 19.079 19.175 18.585<br />
Leuven 20.839 21.510 21.789 21.062<br />
Mechelen 17.603 18.165 18.469 18.286<br />
Oostende 17.578 18.092 18.408 15.869<br />
Roeselare 19.312 19.785 19.366 18.372<br />
Sint-Niklaas 18.486 18.763 19.763 19.435<br />
Turnhout 18.424 18.940 19.211 18.071<br />
Vlaams Gewest 19.132 19.667 19.764 19.384<br />
Bron : Lokale statistieken<br />
In de hiernavolgende tabel wordt per stad het aandeel van alleenstaanden voorgesteld met een<br />
fiscaal inkomen beneden de kritische inkomensgrens. Die kritische grans is 60 % van het<br />
mediaaninkomen. De indicator ‘aandeel inkomens van alleenstaanden onder de 60 % van het<br />
mediaan inkomen’ concentreert zich op alleenstaanden omdat dit de potentieel meest<br />
kwetsbare groep is.<br />
In het aanslagjaar 2004 ligt – in de Vlaamse centrumsteden – het aandeel aangiftes beneden<br />
de 60 % inkomensgrens tussen minimum 18 % (Aalst, Oostende) en maximaal 23 à 24 %<br />
(Hasselt, Leuven). In de andere steden schommelt dit rond de 20 % en 21%.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 39
Tabel: Aandeel (%) aangiften van fiscaal alleenstaanden met een inkomen onder de 60<br />
% van het mediaan inkomen van alleenstaanden, t.o.v. alle aangiftes van<br />
alleenstaanden<br />
<br />
Bron: Stadsmonitor<br />
Voor de steden zijn er momenteel nog geen betrouwbare gegevens voorhanden wat betreft de<br />
scholingsgraad. Kijken we naar het aandeel laaggeschoolden onder de niet - werkende<br />
werkzoekenden, dan ligt het aandeel het hoogst in Aalst (59,1 %) en Genk (59,7 %). In de<br />
universiteitsstad Leuven ligt het aandeel (35,2 %) ver beneden de cijfers van de andere steden<br />
(cijfers 2005).<br />
De indicator ‘aandeel laaggeschoolde werkzoekenden’ zegt iets over gelijke kansen op de<br />
arbeidsmarkt. De algemene trend is in quasi iedere stad gelijk: het aandeel laaggeschoolde<br />
werkzoekenden daalt. Dit betekent tegelijk dat het aandeel hoger geschoolde werkzoekenden<br />
toeneemt.<br />
Sinds 2001 stijgt de werkloosheid in absolute aantallen, zowel de algemene werkloosheid als<br />
de werkloosheid van laaggeschoolden. De procentuele stijging van het aantal laaggeschoolde<br />
werkzoekenden is lager dan de procentuele toename van het totaal aantal werkzoekenden.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 40
Tabel: Aandeel (%) laaggeschoolden onder de niet-werkende werkzoekenden<br />
<br />
Bron: Stadsmonitor<br />
Tegenover de hoge werkloosheidsgraad staat dat de werkgelegenheidsgraad in de steden<br />
echter merkelijk hoger ligt dan in Vlaanderen, wat de belangrijke rol aangeeft die steden als<br />
bron voor arbeidsplaatsen spelen. In weerwil van verhuisbewegingen en van de inplanting van<br />
grote bedrijfsvolumes in de rand van de stad, blijven de steden dus de grootste aanbieders van<br />
arbeidsplaatsen. De arbeidsmarktparadox geeft echter aan dat dit gepaard gaat met een hoge<br />
werkloosheid, die in sommige steden bijzonder geconcentreerd is. De arbeidsplaatsen worden<br />
dus ingevuld door mensen die niet in de stad wonen. De ruimtelijke spreiding van bedrijven<br />
verzwakt nog meer de al zwakke positie van werklozen in de steden. Binnen de groep<br />
werklozen valt zeker ook de hoge concentratie van allochtone werknemers op. Dat wijst op<br />
een duidelijke uitsluiting op de arbeidsmarkt, waarvan de gevolgen in steden zichtbaar zijn.<br />
Vanuit sociaal-economisch perspectief kan gesteld worden dat verdere spreiding van<br />
bedrijven naar de rand ongewenst is. Om spreiding tegen te gaan zijn er nog andere<br />
argumenten: de bescherming van de open ruimte, van de natuur, van de agrarische<br />
activiteiten. De spreiding heeft bovendien ook een enorme economische kost (aanleg van<br />
wegen en nutsvoorzieningen). Overigens leidt verdere spreiding tot een onmogelijke situatie<br />
voor openbaar vervoer: de zo gewenste overstap van auto naar openbaar vervoer wordt dan<br />
onmogelijk.<br />
Wat de oprichting van nieuwe bedrijven betreft volgen de steden dezelfde evolutie als het<br />
Vlaamse Gewest. Hoewel er in het Vlaamse Gewest jaar na jaar minder ondernemingen<br />
worden opgericht, liet Vlaanderen over de periode 1998 – 2003, omwille van een sterke<br />
daling in stopzettingen, toch een toename van het aantal actieve ondernemingen optekenen.<br />
Ruimtegebrek en hoge vastgoedprijzen leidden er toe dat de stad zich meer gaat richten op het<br />
aantrekken van kenniseconomie. De aanwezigheid van universiteiten of kennisinstellingen in<br />
de nabijheid van de stad is daarbij belangrijk . Zij vormen een magneet voor ondernemingen<br />
op zoek naar talent. Academisch onderzoek draagt bij tot kenniscreatie, en via het<br />
oversijpelen van deze kennis naar de industrie tot de groei van de regio<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 41
De nieuwe vormen van economische groei (die tot uiting komen in flexibiliteit en<br />
mondialisering) hebben stedelijke gebieden opgenomen in een complex geheel van relaties<br />
tussen steden, Europa en de wereld en tussen de steden onderling. De Vlaamse steden en<br />
regio’s treden in een wereldwijde competitie. Het zorgt voor een differentiatie tussen de<br />
steden, om economisch sterk te staan moeten steden passen in het groter geheel en hun eigen<br />
identiteit versterken.<br />
Naast geografische schaalvergroting is er, tenminste op productieniveau, tegelijkertijd<br />
schaalverkleining waarbij de stad opnieuw een centrale rol speelt. Als kleinere bedrijven<br />
willen participeren in een netwerkeconomie zullen zij zich concentreren op een bepaalde<br />
markt of marktsegment. Dit betekent dat zij moeten samenwerken en zich in elkaars nabijheid<br />
moeten vestigen. De stedelijke ruimte vormt hiertoe een geschikt forum.<br />
Mobiliteit<br />
Vlaanderen beschikt over een uitgebreid en goed uitgebouwd infrastructuurnetwerk (wegen,<br />
spoorwegen, waterwegen, vliegvelden…)<br />
Gezien de sterke ontwikkelingen die zich in de periferie hebben voorgedaan, waren onze<br />
steden tot voor kort iets “om naartoe te gaan”, minder om er te zijn, laat staan te verblijven.<br />
Het wonen suburbaniseert, de distributie – onderhevig aan schaalvergroting en zwerend bij<br />
auto-bereikbaarheid - zoekt dan weer net zichtlocaties op langs invalswegen, kantoren trekken<br />
naar de rand, overheids-instellingen zoals ziekenhuizen en scholen blijven niet achter.<br />
Deze ruimtelijke ontwikkelingen maken de verplaatsingen in en naar de stad niet<br />
eenvoudiger. Integendeel, er ontstaan diverse vervoersstromen die zich uiten in bijvoorbeeld<br />
spits-problemen voor pendelaars maar ook in evenementen-files op andere ogenblikken, in<br />
een diffuus patroon van winkel- en andere verplaatsingen in de “dal-uren”, enz.<br />
Maar de bereikbaarheidsproblemen zijn niet het enige probleem waarmee steden te kampen<br />
hebben. Ook de kwaliteit van de openbare ruimte is in de voorbije decennia gebanaliseerd.<br />
Straten, lanen, pleinen en plekken zijn verworden tot parkeerzones, verkeersaders met zeer<br />
weinig ruimte en kwaliteit voor de bewoner en verblijver. De inhaaloperaties in doortochtprojecten<br />
en de centrumrenovatie van markten en winkelstraten is een tegen-beweging die<br />
echter te beperkt en te traag verloopt.<br />
Emissies van verkeer en vervoer zijn schadelijk voor de gezondheid. In de toekomst zal de<br />
impact van deze vervuiling niet meer onder de mat geveegd kunnen worden. Ook heeft<br />
luchtvervuiling en geluidshinder door het verkeer een impact op de waarde van het onroerend<br />
goed.<br />
Leefkwaliteit<br />
De leefkwaliteit in steden wordt ondermijnd door stedelijke wildgroei, door de ongeordende<br />
uitbreiding van de steden naar het omringende gebied en de suburbanisatie, door<br />
mobiliteitsproblemen, luchtvervuiling, broeikasemissies en slordig gebruik van energie, water<br />
en afval. Door herhaaldelijke inspanningen worden de steden echter terug leefbare plekken.<br />
Een voortdurende zorg voor de leefbaarheid in de steden is noodzakelijk.<br />
Stedelijke en verstedelijkte gebieden hebben een aantal specifieke milieukenmerken. Een van<br />
de meest karakteristieke eigenschappen is de sterk gewijzigde bodem. De bodem is verzegeld<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 42
of vergraven of aangevuld met streekvreemde materialen. De waterhuishouding is ontregeld,<br />
wat gecompenseerd wordt door omvangrijke, kunstmatige in- en uitvoerstromen van water.<br />
De verstening van de steden en de menselijke activiteiten hebben verregaande gevolgen voor<br />
nog andere milieufactoren: drogere bodem en lucht, warmer klimaat…meer neerslag.<br />
Luchtvervuiling en andere vormen van verontreiniging (bodem en watervervuiling, maar ook<br />
geluids- en lichtoverlast) hinderen de leefkwaliteit in de stad .<br />
Binnen de steden is er nood aan goedingerichte publieke ruimte. Het is de ruimte die het de<br />
bewoners en bezoekers van de steden mogelijk maakt zich te verplaatsen, zich te verpozen, te<br />
communiceren, zich cultureel te manifesteren, handel te drijven enz. In de steden is er ook een<br />
gebrek aan groene ruimte. Stedelingen hebben nood aan groen in de woon- en werkomgeving<br />
en aan grotere groenpartijen (parken, stadsbossen, natuurgebieden) op wandelafstand of<br />
fietsafstand<br />
De verschillende groenelementen die in de stad voorkomen zijn vaak geïsoleerde eilandjes.<br />
De ecologische waarde van deze gebieden is laag als ze geïsoleerd zijn, er is nood aan groene<br />
netwerken. Naast de aandacht voor groen, moet er ook aandacht komen voor water. Het<br />
blauwe netwerk kan worden aangelegd door zoveel mogelijk oppervlaktewateren met elkaar<br />
te verbinden.<br />
Sociaal –cultureel<br />
Cultuur in al zijn geledingen is een belangrijk gegeven voor de economische en sociale<br />
ontwikkeling van de steden. Cultuur maakt de stad aantrekkelijk voor werknemers van buiten<br />
de stad, maar versterkt ook de lokale trots en identiteit. Culturele evenementen<br />
(ontmoetingsmogelijkheden) slaan een brug tussen bevolkingsgroepen. Steden zijn per<br />
definitie pluriculturele plekken. Steden hebben een ruim aanbod aan culturele, recreatieve,<br />
toeristische voorzieningen en moeten deze troeven optimaliseren.<br />
Steden hebben veel meer culturele infrastructuur dan de rest van Vlaanderen, al zijn er tussen<br />
steden ook grote verschillen. In veel steden is de afgelopen jaren sterk geïnvesteerd in de<br />
uitbouw van culturele infrastructuur en in de professionalisering van het aanbod.<br />
Het cultureel erfgoed en in het bijzonder het bouwkundig erfgoed is een aantrekker voor<br />
cultuurtoeristen maar ook voor andere recreanten en toeristen. Ook animatie en creativiteit en<br />
informatie hebben een duidelijk stedelijke inkleuring. De broedplaatsfunctie van de stad voor<br />
nieuwe creatieve bedrijfjes is een duidelijke opportuniteit.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 43
1.6.) Economie en milieu<br />
Het is een vaststaand feit dat het totale gebruik van primaire grondstoffen in Vlaanderen<br />
stijgt: tussen 1991 en 2004 kenden het BBP en de Directe Materialen Input (maat voor<br />
gebruik van primaire grondstoffen: import en eigen ontginningen) nagenoeg hetzelfde<br />
stijgende verloop. De DMI per inwoner van het Vlaams Gewest steeg met 15% over de<br />
periode 1995-2003, gaande van 36 naar 42 ton per inwoner. Binnen de EU-15 heeft<br />
België/Luxemburg de hoogste DMI/capita na Finland. Daartegenover staat dat de totale<br />
hoeveelheid afval en emissies die ontstaat bij productie en consumptie in Vlaanderen<br />
losgekoppeld is van de economische groei. De voornaamste redenen voor deze ontkoppeling<br />
zijn de daling van de CO2-uitstoot per eenheid gecreëerde economische welvaart, en de<br />
daling van de productie van dierlijke mest sinds 1998. Het gaat weliswaar om een relatieve<br />
ontkoppeling: de totale hoeveelheid afval en emissies daalt nog steeds niet.<br />
Broeikasgassen zijn verantwoordelijk voor de globale klimaatverandering. In 2004 lag in<br />
Vlaanderen de uitstoot van broeikasgassen nog 3,6% boven het niveau van het referentiejaar<br />
1990, maar wel 0,6 % lager dan in 2003. Voor de Kyoto-doelstelling, die Vlaanderen oplegt<br />
om tegen 2008-2012 de broeikasgasemissies te reduceren met 5,2% t.o.v. 1990, is de<br />
doelafstand nog groot: 9 %.<br />
Minder dan andere economische topregio’s slaagt Vlaanderen er in om ruimte voor natuur te<br />
vrijwaren. Er valt nog vooruitgang te boeken wat het combineren betreft van natuurbehoud<br />
met typische sociale, economische of culturele activiteiten die plaatsgrijpen in verband met de<br />
natuur.<br />
De hoge concentratie aan verontreinigende activiteiten door bevolking, industrie, verkeer en<br />
intensieve landbouw evenals de centrale ligging tussen andere sterk geïndustrialiseerde<br />
regio’s zorgen voor een minder goede luchtkwaliteit in Vlaanderen en voor een belangrijke<br />
bijdrage vanuit Vlaanderen in de omringende regio’s. Het verkeer is daarbij een belangrijke<br />
bron van een groot aantal luchtverontreinigende stoffen. De ruimtelijke verwevenheid van<br />
verkeersinfrastructuren met de leefomgeving en het sterk toegenomen verkeersvolume leiden<br />
ertoe dat de blootstelling van de bevolking aan verkeersgerelateerde vervuiling aanzienlijk is.<br />
Zwevend stof (bv. PM2,5, PM10), stikstofdioxideconcentratie en ozon zijn<br />
verkeersgerelateerde polluenten waarmee ernstige gezondheidseffecten, vooral aandoeningen<br />
van de luchtwegen, geassocieerd worden.<br />
Water is onmisbaar als hulpbron voor de industrie, de landbouw en de drinkwaterproductie –<br />
opmerkelijk hierbij is dat de industrie een aandeel van 48% heeft in het totale waterverbruik<br />
in Vlaanderen (excl. koelwater). Daarnaast heeft water een belangrijke transportfunctie: 14%<br />
van het goederenvervoer in Vlaanderen verloopt via het water en in de komende decennia zal<br />
dit aandeel nog stijgen. Verder levert ook de recreatieve en cultureel-historische waarde van<br />
water economische voordelen op. Tot slot zijn waterrijke natuurgebieden essentieel voor de<br />
biodiversiteit. In Vlaanderen staan de watersystemen al decennialang onder druk door<br />
vervuiling, door overmatig gebruik, door de aantasting van hun natuurlijke eigenschappen<br />
etc., waardoor ook de waarde ervan als economische hulpbron bedreigd wordt. De economie<br />
kan daarnaast ook schade oplopen door een teveel (overstromingen) dan wel een tekort<br />
(verdroging) aan water. Het is dan ook van belang het watersysteem, o.a. in zijn rol als drager<br />
van economische activiteiten, afdoende te beschermen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 44
Wat de verwerking van het afvalwater in overeenkomst met de omvang van de agglomeraties<br />
betreft, is de aansluitingsverplichting, volgend uit de Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater,<br />
voor de agglomeraties groter dan 10.000 IE op datum van 31 december 2005 voor 89%<br />
gerealiseerd. Eind 2005 waren 107 van de 113 te bouwen installaties in gebruik genomen. De<br />
werken aan de overige 6 installaties werden reeds aangevat of worden nog uiterlijk eind 2006<br />
gegund. Op basis van de jaarconcentraties 2005 voldeden alle bestaande installaties aan de<br />
verplichte nutriëntenverwijdering (stikstof en fosfor) met uitzondering van 2 installaties, die<br />
nog niet voldeden aan de stikstofeffluentnorm. De aanpassingswerken aan deze installaties<br />
werden intussen afgerond, zodat beide worden verondersteld vanaf 2006 eveneens te zullen<br />
voldoen aan de stikstofeffluentnorm.<br />
Voor de agglomeraties van 2.000-10.000 IE is de rapportering over de stand van zaken op 31<br />
december.2005 nog in voorbereiding. De meest recente rapportering omvat de stand van<br />
zaken op eind 2003. Toen was de aansluitingsverplichting voor 75% gerealiseerd en waren 59<br />
van de 82 te bouwen installaties in gebruik genomen.<br />
In 2005 is van 17.707 gronden geweten dat ze verontreinigd zijn (er werden reeds 23.449<br />
gronden onderzocht). De doelstellingen uit het MINA-plan 3 (2003-<strong>2007</strong>) dat 30% van de<br />
gronden met potentieel bodembedreigende inrichtingen of activiteiten onderzocht zijn en dat<br />
de sanering van 23% van de gronden met historische bodemverontreiniging minstens is<br />
opgestart, lijken te worden gehaald.<br />
De ondersteuning van eco-technologieën kreeg tot nog toe minder aandacht zoals blijkt uit de<br />
volgende procentuele verdeling van de O&O overheidskredieten over de verschillende<br />
categorieën. Voor 2006 neemt de categorie ‘Milieubescherming en milieuzorg’ ongeveer<br />
1,93 % in van de totale O&O kredieten van de overheid, ‘Productie, distributie en rationeel<br />
gebruik van energie’ slechts 2,07%. Het grootste gedeelte van de kredieten gaat naar niettoepassingsgericht<br />
onderzoek samen met de algemene universiteitenfondsen (46%) gevolgd<br />
door ‘Industriële productie en technologie’ (45%) . Hieronder wordt een overzicht gegeven<br />
van de bestedingen voor de jaren 2003 – 2004 – 2005 – 2006.<br />
Tabel : Procentuele verdeling O&O overheidskredieten over de NABS- codes<br />
Categorie 2003 2004 2005 2006<br />
Milieubescherming en milieuzorg 3,9% 2,08% 1,79% 1,93%<br />
Productie, distributie en rationeel gebruik van energie 0,13% 0,04% 0,03% 2,07%<br />
Niet-toepassingsgericht onderzoek en algemene 48% 46% 46% 46%<br />
universiteitenfondsen<br />
Industriële productie en technologie 39% 45% 46% 45%<br />
Bron : De Speurgids Wetenschap, Technologie en Innovatie van 2003, 2004, 2005 en 2006<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 45
1.7.) Economie en energie<br />
De energie-intensiteit geeft een goed beeld van de energie-afhankelijkheid van de economie.<br />
Deze indicator zet het energieverbruik af tegen het BBP (tegen constante prijzen van 1995).<br />
De energie-intensiteit van de Vlaamse economie lag in 2004 bijna gelijk met het niveau van<br />
1990: +0,1 %. België (223,9) bevindt zich bijna 20% boven het gemiddelde van de eurozone<br />
(188).<br />
In Vlaanderen is de productie van groene stroom in 2004 vertienvoudigd ten opzichte van<br />
1994. Die stijging is vooral te danken aan de stijgende groenestroomproductie door middel<br />
van biomassa, biogas en windturbines. De totale groenestroomproductie in Vlaanderen<br />
bedroeg 627 GWh in 2004, goed voor 1,3 % van de totale netto-elektriciteitsproductie in<br />
Vlaanderen. De komende jaren wordt een verdere stijging verwacht door de ingebruikname<br />
van grote biomassaprojecten en windparken: sinds eind 2004 is de<br />
groenestroomproductiecapaciteit nog verdubbeld en het geïnstalleerd vermogen al gestegen<br />
van 200 MWe naar 446 MWe.<br />
Het aandeel hernieuwbare energie voor België bedroeg in 2003 1,8%. Volgens de Europese<br />
Richtlijn ter bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen moet<br />
België tegen 2010 een aandeel van 6% hernieuwbare energie t.o.v. de totale<br />
elektriciteitsconsumptie halen. Ook voor Vlaanderen geldt deze doelstelling. Een andere vorm<br />
van hernieuwbare energie, biobrandstoffen, werd einde 2005 nog onvoldoende aangesproken<br />
in Vlaanderen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 46
1.8) Samenvattend<br />
Sterkten/opportuniteiten<br />
Economische structuur<br />
welvarende regio<br />
hoge arbeidsproductiviteit<br />
tertialiseringsproces<br />
Internationale oriëntatie<br />
Exportgerichtheid<br />
logistieke draaischijf/kansen tot verdere<br />
ontwikkeling “logistieke dienstverlening”<br />
buitenlandse investeringen<br />
Kenniseconomie/Innovatie<br />
O&O-uitgaven als % van BBRP<br />
O&O uitgaven bedrijven<br />
stijging overheidskredieten O&O<br />
nieuwe gediplomeerden in wiskunde,<br />
wetenschappen en technologie<br />
ICT infrastructuur bedrijven (intranet en<br />
extranet) vergelijkbaar met Europese<br />
koplopers<br />
Zwakten/bedreigingen<br />
ongunstig bevolkingsprofiel<br />
lage werkzaamheidsgraad<br />
belangrijke intra-Vlaamse welvaartsverschillen<br />
lage specialisatie in ‘high en medium<br />
tech’ sectoren<br />
onvoldoende nieuwe buitenlandse<br />
ondernemingen<br />
publieke uitgaven O&O<br />
aantrekkingskracht opleidingen wiskunde,<br />
wetenschappen en technologie<br />
commercialisering O&O inspanningen<br />
evolutie octrooi-activiteit<br />
valorisatie onderzoeksresultaten en<br />
beschikbare kennis<br />
kennistransfer kan nog versterkt worden<br />
o.m. door spin-offs en samenwerkingsverbanden<br />
ICT- infrastructuur bedrijven<br />
(internetgebruik, breedband en websites)<br />
boven EU-gemiddelde maar onder<br />
Prioritair* te ondernemen acties<br />
verhogen werkzaamheidsgraad<br />
verhogen attractiviteit voor buitenlandse<br />
ondernemingen ( o.m. versterking van<br />
logistiek systeem )<br />
bevorderen innovatie en kennistransfer<br />
stimuleren kennsivalorisatie<br />
bevorderen samenwerking kennisinstellingen<br />
en bedrijfsleven<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 50
Ondernemerschap<br />
Europese koplopers<br />
ICT toepassingen door bedrijven boven<br />
EU-gemiddelde maar onder Europese<br />
koplopers<br />
hoog aandeel ondernemers in<br />
beroepsbevolking<br />
veel familiale ondernemingen<br />
intrapreneurship<br />
Ruimte/steden/platteland<br />
goede bereikbaarheid via weg, spoor en<br />
water<br />
gestegen economische oppervlakte<br />
mogelijkheden voor multimodaliteit en<br />
locatiebeleid<br />
grote dichtheid van hoogwaardige<br />
stedelijke omgevingen<br />
verweving en nabijheid van activiteiten<br />
kwalitatieve woonmilieus<br />
gunstige omgevingsfactoren op het<br />
platteland (reservoirfunctie en<br />
lokalisatiefactoren)<br />
sterke interactie steden en platteland<br />
toeristisch/recreatieve mogelijkheden<br />
van steden en regio’s<br />
weinig startende ondernemers<br />
lage oprichtingsquote<br />
lage Total Entrepreneurial Activity-index<br />
relatief laag aandeel jongeren, 45-plussers<br />
en vrouwen die onderneming opstarten<br />
mentaliteit en attitude t.o.v. ondernemerschap<br />
weinig gazellen<br />
onvoldoende kennis van aanbod formeel<br />
risicokapitaal<br />
gebrek aan bedrijventerreinen<br />
veel brownfields en verouderde en<br />
onderbenutte bedrijventerreinen<br />
onvoldoende traditie in bedrijventerreinbeheer<br />
gerichtheid op wegverkeer<br />
tendens tot spreiding van functies, zodat<br />
het draagvlak voor innovatief klimaat<br />
krimpt<br />
stedelijke problematiek:<br />
gebrek aan expansiemogelijkheden,<br />
leegstaande bedrijfsruimten, vervuilde<br />
terreinen<br />
stimuleren starten van onderneming met<br />
aandacht voor specifieke doelgroepen<br />
stimuleren ondernemerszin<br />
begeleiding groeiende ondernemingen<br />
verbeteren kennis van aanbod kapitaal<br />
verhogen kwalitatief aanbod van<br />
bedrijventerreinen/bedrijfshuisvesting<br />
revitalisatie van verouderde bedrijventerreinen<br />
en brownfields<br />
stimuleren bedrijventerreinenbeheer<br />
versterking multimodaliteit<br />
bevorderen economische attractiviteit,<br />
mobiliteit en leefbaarheid in steden<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 48
Economie en milieu<br />
Totale hoeveelheid afval en emissies<br />
losgekoppeld van economische groei<br />
Potentieel voor alternatief transport (spoor,<br />
weg, lucht- en binnenvaart) en de integrale<br />
koppeling met ruimtelijke<br />
ontwikkelingsmogelijkheden<br />
Economie en energie<br />
Aandeel groenestroomproductie<br />
vertienvoudigd tov ‘94<br />
verkeerscongestie<br />
slechte lucht- en milieukwaliteit<br />
gebrek/ slechte kwaliteit openbare ruimtes<br />
suburbanisatiedruk op plattelandsgebieden<br />
bedreigt reservoirfunctie<br />
Totale gebruik primaire grondstoffen stijgt<br />
Doelafstand reductie broeikasgasemissies<br />
veraf<br />
Hoge druk op ruimte voor natuur<br />
Minder goede luchtkwaliteit ten gevolge<br />
van een concentratie aan verontreinigende<br />
activiteiten<br />
Watersystemen onder grote druk<br />
hoog aantal verontreinigde gronden<br />
beperkte stimulering eco-technologieën<br />
Hoge energie-intensiteit van de economie<br />
Klein aandeel milieuvriendelijke<br />
energieproductie<br />
innovatieve ontwikkelingsstrategie welke<br />
plattelandskwaliteiten vrijwaart en<br />
versterkt<br />
verhoging milieu-efficiëntie<br />
versterking aandacht voor ecotechnologieën<br />
stimuleren rationeel energiegebruik en<br />
hernieuwbare energie<br />
* De verschillende prioriteiten worden gelijkwaardig geacht, hetgeen wordt weerspiegeld in de verdeling van de beschikbare financiële middelen<br />
( zie verder );<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 49
BESLUIT - STRATEGISCHE UITDAGINGEN VOOR VLAANDEREN<br />
Uit deze SWOT-analyse blijkt dat Vlaanderen zich in een steeds meer geglobaliseerde<br />
internationale economische context, geplaatst ziet voor een aantal belangrijke problemen en<br />
strategische uitdagingen.<br />
Het concurrentievermogen van de Vlaamse economie neemt af. Het economisch succes<br />
steunde tot dusver in belangrijke mate op de sterke efficiëntie- en productiviteitsgroei. Deze<br />
hoge productiviteit wordt voornamelijk gerealiseerd binnen grote industriële ondernemingen,<br />
die vanuit Vlaanderen de Europese en wereldmarkt bedienen. Daarnaast boden de talrijke<br />
buitenlandse vestigingen Vlaanderen een goede toegang tot de buitenlandse kennis, die<br />
afhankelijk van het absorptievermogen van de (Vlaamse en buitenlandse) ondernemingen<br />
toegepast werd in Vlaanderen 11 .<br />
De mogelijkheden van deze groeistrategie lijken echter stilaan uitgeput. De Vlaamse<br />
economie heeft een relatief smalle basis bestaande uit een beperkte groep van zeer<br />
productieve ondernemingen en hoogopgeleide hardwerkende werknemers. Buitenlandse<br />
ondernemingen vinden Vlaanderen steeds minder aantrekkelijk, juist omwille van het<br />
beperkte potentieel aan productiviteitsgroei in de toekomst (Ernst & Young (2004)). Het<br />
resultaat is dat een aantal buitenlandse ondernemingen hun activiteiten stopzetten in<br />
Vlaanderen, maar ook en belangrijker, dat er slechts weinig buitenlandse ondernemingen<br />
nieuwe activiteiten opzetten in Vlaanderen.<br />
Dit houdt in dat Vlaanderen blijkbaar nog niet ( volledig) de stap heeft gezet van een<br />
efficiëntie-gedreven economie naar een innovatie-gedreven economie, gebaseerd op<br />
creativiteit, ondernemerschap en innovatie. Vlaanderen scoort slecht op ondernemerschap (<br />
creatie van nieuwe ondernemingen, startersquote…) en is minder aanwezig in de<br />
hoogtechnologische, kennisintensieve sectoren welke op wereldvlak precies de sterkste groei<br />
kennen 12 . Tevens kan een verbetering van de ruimtelijk - economische omgevingsfactoren en<br />
het productiemilieu de investeringsaantrekkelijkheid van Vlaanderen verhogen.<br />
Concreet bestaat in Vlaanderen dan ook een belangrijke behoefte aan:<br />
het versterken en verbreden van de innovatiegerichtheid van de Vlaamse economie,<br />
gegeven het toenemend belang ervan als hefboom voor competitiviteit in een globale<br />
economie, o.m. onder de vorm van:<br />
- het meer vertalen van O&O-resultaten in concrete markttoepassingen;<br />
- het betrekken van meer ondernemingen bij de innovatiedynamiek;<br />
het vernieuwen van het Vlaams economisch weefsel en het verhogen van de<br />
ondernemingsdynamiek, op basis van:<br />
- de opstart en doorgroei van ondernemingen;<br />
- het blijven aantrekken van buitenlandse investeringen;<br />
11 “Strategische omgevingsanalyse: uitdagingen voor de toekomst; nood aan een creatief groeimiddel”, FDC<br />
kenniscentrum Nota – september 2005 p 20 - 22<br />
12 idem<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 50
het op punt stellen van het fysisch ondernemingsklimaat met het oog op de blijvende<br />
valorisatie van de centrale ligging van Vlaanderen in de EU-afzetmarkt, gesteund op:<br />
- de beschikbaarheid van ruimte om te ondernemen en de bereikbaarheid<br />
van de economische poorten;<br />
- het blijven ontwikkelen van het netwerk van stedelijke concentraties, in synergie<br />
met de economische ontwikkeling van het platteland;<br />
- het verduurzamen van het productiemilieu en -proces, gezien ook de hoge industriële<br />
activiteit binnen de Vlaamse economie, met o.a. efficiënt ruimtegebruik en het<br />
verhogen van milieu- en energie-efficiëntie;<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 51
2) STRATEGIE<br />
2.1) Strategische hoofddoelstelling<br />
Rekening houdend met de economische en demografische ontwikkelingen (vergrijzing), dient<br />
in Vlaanderen voldoende economische groei te worden verwezenlijkt met het oog op het<br />
behoud en de verhoging van het welvaarts- en welzijnsniveau. Hoofddoelstelling van het<br />
Vlaamse doelstelling 2-<strong>programma</strong> <strong>2007</strong>-2013 is het bevorderen van de verdere<br />
ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio’s, resulterend in<br />
een duurzame economische groei, de creatie van meer en betere tewerkstelling en de<br />
bescherming en verbetering van het leefmilieu.<br />
Deze doelstelling heeft betrekking op heel Vlaanderen. Zodoende zal het cohesiebeleid<br />
bijdragen tot de economische structuurversterking en het verstevigen van de<br />
concurrentiekracht van Vlaanderen. Deze aanpak bevordert tevens de synergie met het<br />
gevoerde Vlaams beleid op de diverse terreinen.<br />
Bij de invulling van de gekozen prioriteiten en de selectie van mogelijke acties, zal wel<br />
rekening worden gehouden met de regiospecifieke kenmerken, meer bepaald bestaande<br />
concrete behoeften en mogelijkheden, waardoor tevens zal worden bijgedragen tot het<br />
verminderen of wegwerken van de interregionale verschillen.<br />
2.2) Strategische invalshoeken<br />
Volgende strategische invalshoeken worden vooropgesteld:<br />
- Coherentie met de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen<br />
- Thematische concentratie<br />
- Additionaliteit met Vlaamse beleidsinitatieven<br />
- Integratie van horizontale/transversale thema’s<br />
2.2.1) Coherentie met de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen<br />
Het Vlaamse doelstelling 2-<strong>programma</strong> <strong>2007</strong>-2013 dient in overeenstemming te zijn met de<br />
beleidsdoelstellingen van de EU. Deze beleidsdoelstellingen werden op Vlaams niveau<br />
doorvertaald. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de samenhang tussen de meest<br />
relevante beleidsdocumenten en het Vlaamse doelstelling 2-<strong>programma</strong>.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 52
LISSABONSTRATEGIE<br />
VLAAMS BELEID<br />
Pact van Vilvoorde 2001<br />
Vlaams Regeerakkoord 2004-2009<br />
Beleidsnota Economie,… 2004-2009<br />
Vlaams Hervormings<strong>programma</strong><br />
Lissabon 2005 -2008<br />
Sociaal-economisch actieplan voor de<br />
toekomst “ Vlaanderen in actie. Een<br />
sociaal-economische impuls voor<br />
Vlaanderen” 2006<br />
Vlaamse Strategie voor Duurzame<br />
ontwikkeling 2006<br />
EUROPEES BELEID<br />
Communautaire Richtsnoeren <strong>2007</strong>-2013<br />
Groenboek voor Ondernemerschap<br />
Actieplan voor Ondernemerschap<br />
Mededeling van de Commissie van 11<br />
maart 2003, "Innovatiebeleid:<br />
actualisering van de aanpak van de<br />
Europese Unie in de context van de<br />
strategie van Lissabon",…<br />
Verordeningen inzake de Europese<br />
Structuurfondsen<strong>2007</strong> – 2013<br />
DOELSTELLING 2-PROGRAMMA VLAANDEREN<br />
<strong>2007</strong>-2013<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 53
Europees beleid<br />
In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010<br />
van Europa de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken die<br />
in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale<br />
samenhang. In juni 2001 werd de economische en sociale pijler van de Lissabonstrategie<br />
aangevuld met een ecologische pijler via een strategie voor duurzame ontwikkeling.<br />
De besluitvorming binnen de Lissabonstrategie wordt omschreven als 'de open<br />
coördinatiemethode'. Lidstaten streven ofwel autonoom, ofwel via de Europese instellingen<br />
gezamenlijk doelstellingen na.<br />
In 2005 werd fors aan de Lissabonstrategie gesleuteld in het kader van de tussentijdse<br />
evaluatie (Mid Term Review). Inhoudelijk wordt de aandacht binnen de Lissabonstrategie<br />
prioritair toegespitst op initiatieven die groei en werkgelegenheid bevorderen, zonder afbreuk<br />
te doen aan het evenwicht tussen de drie pijlers binnen de strategie. Op het gebied van de<br />
uitvoering en de opvolging moeten de lidstaten voortaan een hervormings<strong>programma</strong><br />
opstellen voor een duur van 3 jaar.<br />
Om de Lissabondoelstellingen te realiseren dienen alle passende nationale en communautaire<br />
middelen, inclusief het cohesiebeleid, ingezet te worden. De Communautaire Strategische<br />
Richtsnoeren voor het toekomstig cohesiebeleid in de periode <strong>2007</strong>-2013 stellen dan ook<br />
volgende Lissabon-gerelateerde prioriteiten voorop:<br />
1. uitbouw van Europa en de regio’s tot een meer attractieve plaats om te investeren en te<br />
werken<br />
2. bevorderen van kennis en innovatie als hefboom voor economische groei<br />
3. meer en betere tewerkstelling<br />
Naast bovenstaande prioriteiten wordt het belang onderstreept van het bevorderen van de<br />
territoriale cohesie (stedelijke ontwikkeling en economische diversificatie in rurale gebieden)<br />
en grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking.<br />
De prioritaire beleidsopties om de ambitieuze Lissabondoelstelling te realiseren werden door<br />
de Europese Commissie ook nog verder uitwerkt in onder andere het ‘Groenboek voor<br />
Ondernemerschap in Europa’, het ‘Actieplan voor Ondernemerschap’, Mededeling van de<br />
Commissie van 11 maart 2003, "Innovatiebeleid: actualisering van de aanpak van de<br />
Europese Unie in de context van de strategie van Lissabon",…<br />
<br />
Veel van de bevoegdheidsdomeinen waarover in het kader van de Lissabonstrategie<br />
doelstellingen werden geformuleerd, behoren aan de deelstaten toe. Ook Vlaanderen heeft dus<br />
een opdracht in het licht van de Lissabonstrategie. In april 2000 onderschreef de Vlaamse<br />
Regering de conclusies van de Raad van Lissabon.<br />
Een meer concreet engagement werd in november 2001 verankerd in het Pact van Vilvoorde.<br />
Met dat Pact schreven de Vlaamse Regering en de sociale partners zich expliciet in in de<br />
doelstelling van de Lissabonstrategie om van Europa tegen 2010 de meest competitieve en<br />
dynamische kenniseconomie van de wereld te maken. Het Pact bevat '21 doelstellingen voor<br />
de 21e eeuw'. Net zoals de Lissabonstrategie, heeft het Pact aandacht voor de economische,<br />
sociale en ecologische dimensie van onze samenleving. Bovendien heeft het Pact eveneens<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 54
2010 als streefdatum om de geformuleerde doelstellingen te bereiken. Door de vele parallellen<br />
tussen de doelstellingen van het Pact en de doelstellingen die geformuleerd werden op<br />
Europees niveau in het kader van de Lissabonstrategie, kan het Pact beschouwd worden als<br />
een soort van 'Lissabonstrategie op Vlaamse schaal'. Maatregelen ter aanmoediging van het<br />
ondernemerschap, een betere begeleiding van werkzoekenden, het stimuleren van de creatieve<br />
economie, het bevorderen van groene stroom, permanente vorming of 'levenslang leren',… het<br />
zijn slechts enkele van de talloze initiatieven die de Vlaamse Regering heeft opgestart en die<br />
vanuit Europees perspectief onder de wijde noemer van de Lissabonstrategie vallen.<br />
Aansluitend bij het Pact van Vilvoorde stelde de Vlaamse Regering in haar regeerakkoord<br />
2004-2009 ondermeer het bevorderen van ondernemen en werkgelegenheid als<br />
beleidsprioriteiten voorop. Innovatie schuift de Vlaamse regering naar voor als transversaal<br />
thema, dat alle Vlaamse beleidsdomeinen horizontaal doorsnijdt.<br />
Volgende doelstelling werd geformuleerd:<br />
Vlaanderen moet verder evolueren naar een ondernemende, innoverende, lerende en creatieve<br />
samenleving. De dalende trend van startende en snelgroeiende middelgrote ondernemingen<br />
wordt omgebogen. Inzake de netto-aangroei van het aantal ondernemingen moet Vlaanderen<br />
bij de vijf beste Europese regio’s behoren. Vlaanderen moet één van de aantrekkelijkste<br />
regio’s zijn voor de vestiging en de ontwikkeling van ondernemingsactiviteiten.<br />
In haar beleidsverklaring van september 2005 heeft de Vlaamse Regering bovenstaande<br />
doelstelling verder ingevuld met het oog op de versterking van de economische slagkracht<br />
van Vlaanderen. Ze wenst dit te doen aan de hand van prioriteiten op volgende domeinen:<br />
het ondernemerschap en de bedrijfsinvesteringen bevorderen;<br />
onze economie sneller en diepgaander vernieuwen;<br />
de logistieke troeven die samengaan met onze geografische ligging beter uitbuiten;<br />
meer en betere kansen geven aan alle talenten;<br />
de werkzaamheid verhogen door een betere werking van de arbeidsmarkt.<br />
Elk van deze prioriteiten wordt vervolgens verder geconcretiseerd, zoals aangegeven in<br />
onderstaande tabel:<br />
Prioriteit<br />
1. Ondernemerschap en<br />
bedrijfsinvesteringen<br />
bevorderen<br />
2. Economie sneller en<br />
diepgaander vernieuwen<br />
Maatregel<br />
vereenvoudiging van lasten voor ondernemen en uniek aanspreekpunt voor<br />
bedrijven (Vlaams <strong>Agentschap</strong> <strong>Ondernemen</strong>)<br />
toegang tot financiering voor startende en groeiende ondernemingen<br />
vergemakkelijken<br />
professionalisering bedrijfsvoering KMO’s (ondernemerschapsportefeuille)<br />
eigentijds flankerend beleid voor de versterking van de industriële basis<br />
ontwikkelen van toeristische sector als factor van werk en welvaart<br />
ondersteuning van internationaal ondernemen via FIT<br />
globaal fiscaal pact met gemeenten met oog op bedrijfsvriendelijke<br />
fiscaliteit<br />
verhogen van de overheidsinvesteringen in O&O<br />
behoud en aantrekken van erkende toponderzoekers naar Vlaanderen<br />
(Odysseus en Methusalem-<strong>programma</strong>)<br />
begeleiden van niet-technologische aspecten van innovatie (vb. Flanders<br />
Future)<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 55
3. Logistieke troeven<br />
uitbuiten<br />
4. Meer en betere kansen<br />
geven aan alle talenten<br />
5. De werkzaamheid<br />
verhogen door een betere<br />
werking van de<br />
arbeidsmarkt<br />
investeringen in infrastructuur in havens en in multimodale<br />
hinterlandverbindingen<br />
duurzame ontwikkeling van de internationale luchthaven van Zaventem<br />
(START-<strong>programma</strong>) en de luchthavenregio<br />
investeren in kwaliteit van onderwijs<br />
levenslang leren<br />
uitspelen van talenkennis als economische troef<br />
sluitende aanpak van werklozenbegeleiding<br />
verhogen van werkzaamheid van ouderen<br />
investeren in sociale economie<br />
toegang tot arbeidsmarkt voor jongeren, allochtonen en personen met een<br />
handicap vergemakkelijken<br />
De beleidsnota 2004-2009 van Vlaams Minister voor Economie, <strong>Ondernemen</strong>, Wetenschap,<br />
Innovatie en Buitenlandse Handel gaat uit van 5 krachtlijnen:<br />
1. Vlaanderen kenniseconomie, of Vlaanderen ontwikkelen als een economie gebaseerd op<br />
kennisintensieve activiteiten;<br />
2. Vlaanderen investeringsregio, of Vlaanderen profileren als een competitieve<br />
investeringsregio zowel voor binnenlandse als buitenlandse investeerders<br />
3. Wetenschappen en innovatie, of het Vlaamse kennispotentieel verder uitbouwen en<br />
maximaal aanwenden om de innovatiekracht te versterken<br />
4. <strong>Ondernemen</strong>d Vlaanderen, of het verder ontwikkelen van het ondernemend, innoverend,<br />
lerend en creatief potentieel in Vlaanderen<br />
5. Internationaal ondernemen, of Vlaamse ondernemingen sensibiliseren en ondersteunen<br />
om te internationaliseren.<br />
Gezien haar bevoegdheid voor veel materies die onder de Lissabonstrategie worden geplaatst,<br />
besloot de Vlaamse Regering om een eigen regionaal hervormings<strong>programma</strong> op te stellen dat<br />
als basis diende voor de insteek in het nationaal hervormings<strong>programma</strong>. In dit Vlaams<br />
hervormings<strong>programma</strong> 2005 werden de volgende beleidsprioriteiten vooropgesteld:<br />
- het inzetten op innovatie: het innoveren van de bedrijfsactiviteiten blijft een<br />
hoofdbekommernis om de economie concurrentieel te houden. Vlaanderen streeft daarom<br />
naar een beleid dat O&O en innovatie naar internationale standaarden brengt en blijft<br />
zwaar inzetten op innovatie, ICT, nieuwe technieken, producten en processen. De<br />
Vlaamse regering engageert zich om een groeipad uit te tekenen, zodat de 3%-norm voor<br />
O&O bereikt wordt. Met de implementatie van een nieuw beleidskader voor strategische<br />
onderzoekscentra en competentiepolen moeten de inspanningen van universiteiten en<br />
onderzoeksinstellingen beter aansluiten bij de innovatie-behoeften van het economisch<br />
weefsel. Diverse financieringsinstrumenten moeten de loopbaan van de onderzoeker<br />
versterken en de brain drain tegengaan. Tevens wil de Vlaamse regering met het digitaal<br />
Actieplan Vlaanderen blijvend aansluiting vinden bij de Europese koplopers inzake<br />
informatiemaatschappij.<br />
- het stimuleren van bedrijvigheid met betere regelgeving: de Vlaamse overheid wil<br />
Vlaanderen tot een ondernemende regio laten uitgroeien en hiervoor is de ontwikkeling<br />
van een betere regelgeving voor ondernemingen een noodzakelijke stap. Het<br />
ondernemersklimaat moet meer dienstverlenend en stimulerend worden. De<br />
bedrijfsvriendelijke dienstverlening van de overheid – met een één-loketsysteem en een<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 56
accountmanager voor complexe ondernemingsdossiers – is de kernopdracht van het<br />
Vlaams <strong>Agentschap</strong> <strong>Ondernemen</strong> (VLAO). Bovendien worden administratieve lasten en<br />
kosten verlaagd door reguleringsmanagement (compensatiemaatregelen en<br />
reguleringsimpactanalyse) en het fiscaal pact met de gemeenten.<br />
- het bevorderen van het ondernemerschap: hiervoor wordt gewerkt aan een goede<br />
omkadering voor startende bedrijven en voorwaarden die hen toelaten om te groeien. De<br />
verbeterde toegang tot (risico)kapitaal is een belangrijke opstap (Arkimedes, Vlaams<br />
Innovatiefonds, Winwinlening, waarborgregeling).<br />
- de creatie van een geïntegreerd industriebeleid: men wil dit bereiken door het bijdragen<br />
tot aantrekkelijke randvoorwaarden (ruimte om te ondernemen, bereikbaarheid<br />
garanderen) en door financiële stimuli gericht en efficiënt in te zetten (groeipremie,<br />
ecologiepremie, strategische investeringssteun, ondernemerschapportefeuille).<br />
- het beter rentabiliseren van het open karakter van de Vlaamse economie, door een<br />
economisch beleid dat meer richt op globalisering en mededinging. De opdracht van<br />
Flanders Invest and Trade (FIT), de troeven als investeringsregio te versterken en uit te<br />
spelen, sluit hierbij aan.<br />
- het bevorderen van duurzaamheid: economische groei kan niet duurzaam zijn als ze<br />
niet gepaard gaat met investeringen in een gezond leefmilieu. Het Pact van Vilvoorde<br />
bevestigend, wil de Vlaamse Regering tegen 2010 een verregaande ontkoppeling<br />
realiseren tussen economische groei enerzijds en milieu-impact, materiaal- en<br />
energiegebruik anderzijds. Vlaanderen ontloopt zijn verantwoordelijkheid niet inzake de<br />
reductie van broeikasgasemissies en richt zijn klimaat- en energiebeleid eerst en vooral op<br />
rationaal energieverbruik. Daarnaast streeft de Vlaamse Regering naar een duurzaam<br />
productie -en consumptiebeleid met onder meer een focus op het uitbouwen van een<br />
duurzaam energie- en materialenbeleid, afvalreductie en milieugerichte technologische<br />
innovaties, alsook naar een stopzetting van het verlies aan biodiversiteit én een duurzame<br />
ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen.<br />
Aansluitend bij deze geïntegreerde aanpak, keurde de Vlaamse Regering in juli 2006<br />
eveneens het sociaal-economisch actieplan voor de toekomst “ Vlaanderen in actie. Een<br />
sociaal-economische impuls voor Vlaanderen” goed.<br />
Dit sociaal-economisch actieplan formuleert 6 uitdagingen voor de toekomst ( horizon ligt op<br />
2015 – 2020 ) waarrond projecten en acties worden opgezet ( de vijfde en zesde uitdagingen<br />
zitten verspreid over de andere):<br />
Uitdaging I: Voluit voor elk talent<br />
Dit houdt een maximale inzet in op de kracht van mensen en talenten, zowel in het onderwijs<br />
als op de arbeidsmarkt ( o.m. bevorderen van het levenslang- en levensbreed leren,<br />
brugverbinding tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ontwikkeling van technische en<br />
technologische competenties,…) Dit vormt een belangrijke economische troef en draagt bij<br />
tot een sterkere sociale samenhang.<br />
Uitdaging II:<br />
Onder invloed van de toenemende globalisering moet Vlaanderen meer en meer de overstap<br />
maken naar een innovatiegedreven economie. Daartoe wordt een cultuur van permanente<br />
economische vernieuwing bevorderd, waarbij creatief ondernemerschap en innovatie in alle<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 57
sectoren wordt aangemoedigd ( stimuleren van starters, internationaal ondernemen,<br />
Maatschappelijk verantwoord ondernemen,…).<br />
Uitdaging III:<br />
Dit heeft betrekking op de verdere uitbouw van Vlaanderen als efficiënte logistieke<br />
draaischijf en internationale doorgangspoort, waarbij de kwaliteit van de fysieke omgeving<br />
wordt bewaakt door duurzame infrastructuurinvesteringen, gebaseerd op het duurzaam beheer<br />
van natuurlijke hulpbronnen ( bevorderen van duurzame intermodaliteit, problematiek woonwerkverkeer,<br />
duurzaam energieneleid,….).<br />
Uitdaging IV:<br />
De kwaliteit van de overheid vormt een belangrijke, bepalende factor in de internationale<br />
economische positionering en het concurrentievermogen van een regio. Daarom zal worden<br />
verder gewerkt aan overheidsdiensten die klantvriendelijk en efficiënt zijn en ondernemingen<br />
en organisaties daadwerkelijk ondersteunt.<br />
- Uitdaging V: Méér internationalisering;<br />
- Uitdaging VI: Duurzaamheid benutten als opportuniteit.<br />
Ten slotte werd in juni 2006 de “Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling” (fase 1)<br />
goedgekeurd. De Vlaamse Regering schuift in dit algemeen beleidskader een aantal thema’s<br />
naar voor die prioritair zijn om tot een duurzame ontwikkeling te komen:<br />
1. Armoede en sociale uitsluiting<br />
2. Vergrijzing<br />
3. Klimaatverandering en schone energie<br />
4. Mobiliteit<br />
5. Ruimtelijke ordening<br />
6. Beheer van natuurlijke rijkdommen<br />
7. Volksgezondheid<br />
Horizontale thema’s als gelijke kansen, innovatie en educatie komen binnen (elk van) de<br />
zeven grote thema’s aan bod. Met deze themazetting haakt de Vlaamse overheid ook in op de<br />
thema’s uit de Europese Strategie Duurzame Ontwikkeling.<br />
Deze Vlaamse strategie Duurzame Ontwikkeling vertrekt van een langetermijnvisie, een<br />
langetermijnplanning en langetermijndoelstellingen voor elk van de zeven thema’s. Voor de<br />
doelstellingen gaat de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling uit van bestaande Vlaamse<br />
en internationale engagementen, onder andere het Pact van Vilvoorde, het regeerakkoord,<br />
goedgekeurde plannen en maatregelen zoals het Milieubeleidsplan, het Ruimtelijk<br />
Structuurplan, het Mobiliteitsplan, het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, de VN<br />
Wereldtoppen, enzovoort.<br />
De strategie wil echter meer zijn dan een samenvoeging van bestaande beleidsdocumenten.<br />
De Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling wil enerzijds de brug maken tussen de<br />
doelstellingen van verschillende termijn, en wil anderzijds de doelstellingen van verschillende<br />
beleidsdomeinen beter op elkaar afstemmen. Concrete strategische korte termijn-doelstellingen<br />
vormen een aanzet om de lange termijndoelstellingen te realiseren.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 58
Het Vlaamse doelstelling 2-<strong>programma</strong>, gericht op het bevorderen van de verdere<br />
ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio’s, resulterend in een<br />
duurzame economische groei, de creatie van meer en betere tewerkstelling en de bescherming<br />
en verbetering van het leefmilieu, ligt in zeer belangrijke mate in lijn met het Vlaamse<br />
interne cohesie ) en Europese ( externe cohesie ) beleid.<br />
Dit is ook in overeenstemming met de Commuanutaire Strategische Richtsnoeren van de<br />
Commissie waarin gesteld wordt dat de nationale beleidslijnen systematisch dezelfde<br />
strategische doelstellingen dienen te omvatten zodat zoveel mogelijk middelen worden<br />
aangewend en de concrete maatregelen niet met elkaar in strijd zijn.<br />
Onderstaande tabel geeft het resultaat weer van een coherentie-check van het doelstelling 2 -<br />
<strong>programma</strong> met de belangrijkste Vlaamse beleidskaders:<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 59
Bevorderen kenniseconomie en innovatie<br />
Stimuleren van ondernemerschap<br />
Regeerakkoord Vlaamse regering 2004-2009<br />
Economie sneller en diepgaander vernieuwen:<br />
- verhogen van de overheidsinvesteringen in O&O<br />
- behoud en aantrekken van erkende toponderzoekers<br />
naar Vlaanderen (Odysseus en Methusalem<strong>programma</strong>)<br />
- begeleiden van niet-technologische aspecten van<br />
innovatie<br />
Bevorderen van ondernemerschap en van bedrijfsinvesteringen:<br />
- vereenvoudiging van lasten voor ondernemen en<br />
uniek aanspreekpunt voor bedrijven (Vlaams<br />
<strong>Agentschap</strong> <strong>Ondernemen</strong>)<br />
- toegang tot financiering voor startende en<br />
groeiende ondernemingen vergemakkelijken<br />
- professionalisering van bedrijfsvoering van KMO’s<br />
(ondernemerschapsportefeuille)<br />
- eigentijds flankerend beleid voor de versterking<br />
van de industriële basis<br />
- ontwikkelen van toeristische sector als factor van<br />
werk en welvaart<br />
- ondersteuning van internationaal ondernemen via<br />
FIT<br />
- globaal fiscaal pact met gemeenten met oog op<br />
‘Vlaanderen in actie’. Een sociaal-economische impuls<br />
voor Vlaanderen<br />
Uitdaging 2: Creativiteit, innovatie als cultuur,<br />
ondernemerschap<br />
- Project II.7 Brainport Vlaanderen<br />
- Project II.8 KMO-innovatie-actieplan<br />
- Project II.9 Een intelligent instrumentarium voor<br />
innovatie<br />
- Project II.10 Vlaanderen i-2010: ICT als hefboom<br />
voor innovatie<br />
- Project II.12 Innovatief in welzijn en gezondheid<br />
Uitdaging 2: Creativiteit, innovatie als cultuur,<br />
ondernemerschap<br />
- Project II.1: Meer starters<br />
- Project II.2: Creatieve netwerken:<br />
competentiepolen, strategische onderzoekscentra,<br />
universiteiten<br />
- Project II.3: Internationaal ondernemen<br />
- Project II.4: Toerisme: een sterke economie in<br />
eigen streek<br />
- Project II.5: Maatschappelijk verantwoord<br />
ondernemen<br />
- Project II.6: Sociale vernieuwingsprocessen<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 60
edrijfsvriendelijke fiscaliteit<br />
Verbeteren ruimtelijk-economische omgevingsfactoren Logistieke troeven uitspelen :<br />
- investeringen in infrastructuur in havens en in<br />
multimodale hinterlandverbindingen<br />
- duurzame ontwikkeling van de internationale<br />
luchthaven van Zaventem (START-<strong>programma</strong>) en<br />
de luchthavenregio<br />
Uitdaging 3: Vlaanderen als duurzame poort op Europa<br />
- Project III.1: Logistiek Vlaanderen<br />
- Project III. 2: Havens en maritieme snelwegen<br />
- Project III.3: Strategische uitbouw van onze<br />
luchthavens<br />
- Project III. 4: van woning naar werk naar woning<br />
- Project III.5: De Vlaamse magneet of het<br />
aantrekken van buitenlandse investeerders<br />
- Project III.6: Brussel als poort op Vlaanderen<br />
- Project III.7: Ruimte om te ondernemen en te<br />
werken<br />
- Project III.8: Duurzaam met milieu en natuur,<br />
zuinig met grondstoffen<br />
- Project III. 9: Uitmuntend duurzaam energiebeleid<br />
Bevorderen stedelijke ontwikkeling Uitdaging 2: Creativiteit, innovatie als cultuur,<br />
ondernemerschap<br />
- Project II. 11: Steden en subregio’s als<br />
brandpunten van innovatie<br />
Uitdaging 4: De overheid in actie<br />
- project IV.2: strategische contracten met de 13<br />
centrumsteden<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 61
Wat de externe coherentie betreft, geeft onderstaande tabel aan dat de thematische prioriteiten van het Vlaamse D2-<strong>programma</strong> in lijn liggen met<br />
de Lissabondoelstellingen en de verdere uitwerking ervan, alsook met de krachtlijnen van het Vlaamse hervormings<strong>programma</strong><br />
2005-2008 dat in het kader van de Lissabon mid term review is opgemaakt<br />
Bevorderen kenniseconomie en innovatie<br />
Stimuleren van ondernemerschap<br />
Lissabon-doelstellingen en EU-strategische richtsnoeren<br />
Bevorderen van kennis en innovatie als hefboom voor<br />
economische groei (inclusief ondernemerschap)<br />
- Investeringen in O&O<br />
- ondernemerschap<br />
- Informatiemaatschappij<br />
- Toegang tot kapitaal<br />
Bevorderen van kennis en innovatie als hefboom voor<br />
economische groei (inclusief ondernemerschap)<br />
- Investeringen in O&O<br />
- ondernemerschap<br />
- Informatiemaatschappij<br />
- Toegang tot kapitaal<br />
Vlaams hervormings<strong>programma</strong> 2005-2008 ikv<br />
Lissabon mid term review<br />
Het innoveren van de bedrijfsactiviteiten blijft een<br />
hoofdbekommernis om de economie concurrentieel te<br />
houden.<br />
Vlaanderen streeft daarom naar een beleid dat O&O en<br />
innovatie naar internationale standaarden brengt en<br />
blijft zwaar inzetten op innovatie, ICT, nieuwe<br />
technieken, producten en processen. De Vlaamse<br />
regering engageert zich om een groeipad uit te tekenen,<br />
zodat de 3%-norm voor O&O bereikt wordt.<br />
Tevens wil de Vlaamse regering met het Digitaal<br />
Actieplan Vlaanderen blijvend aansluiting vinden bij de<br />
Europese koplopers inzake informatiemaatschappij.<br />
Het bevorderen van het ondernemerschap: hiervoor<br />
wordt gewerkt aan een goede omkadering voor<br />
startende bedrijven en voorwaarden die hen toelaten om<br />
te groeien.<br />
Het stimuleren van bedrijvigheid met betere<br />
regelgeving: de Vlaamse overheid wil Vlaanderen tot<br />
ene ondernemende regio laten uitgroeien en hiervoor is<br />
de ontwikkeling van een betere regelgeving voor<br />
ondernemingen een noodzakelijke stap. Het<br />
ondernemersklimaat moet meer dienstverlenend en<br />
stimulerend worden.<br />
Het beter rentabiliseren van het open karakter van de<br />
Vlaamse economie, door een economisch beleid dat<br />
zich meer richt op globalisering en mededinging. Het<br />
versterken van de troeven van Vlaanderen als<br />
investeringsregio sluit hierbij aan.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 62
Verbeteren ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />
Uitbouw van Europa en zijn regio’s tot een meer<br />
attractieve plaats om te investeren en te werken<br />
- Transportinfrastructuur als omgevingsfactor<br />
- Synergie tussen milieubescherming en<br />
economische groei<br />
- Energievoorziening en -efficiëntie<br />
De creatie van een geïntegreerd industriebeleid: men<br />
wil dit bereiken door (onder meer) het bijdragen tot<br />
aantrekkelijke randvoorwaarden (ruimte om te<br />
ondernemen, bereikbaarheid garanderen)<br />
Het bevorderen van duurzaamheid: economische groei<br />
kan niet duurzaam zijn als ze niet gepaard gaat met<br />
investeringen in een gezond leefmilieu.<br />
Bevorderen stedelijke ontwikkeling<br />
Uitbouw van Europa en zijn regio’s tot een meer<br />
attractieve plaats om te investeren en te werken<br />
- Transportinfrastructuur als omgevingsfactor<br />
- Synergie tussen milieubescherming en<br />
economische groei<br />
- Energievoorziening en -efficiëntie<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 63
2.2.2) Thematische concentratie<br />
Om een maximaal effect te bereiken zal het cohesiebeleid zich – aansluitend bij de hiervoor<br />
vermelde strategische beleidsvisies - concentreren op een beperkt aantal prioriteiten die de<br />
competitiviteit en attractiviteit van de Vlaamse economie versterken, Vlaanderen uitbouwen<br />
als kennis- en ondernemingsregio, en aandacht hebben voor een evenwichtige en duurzame<br />
ontwikkeling van steden en platteland:<br />
het bevorderen van kenniseconomie en innovatie<br />
het stimuleren van ondernemerschap<br />
het verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />
het bevorderen van de stedelijke ontwikkeling<br />
De keuze van deze prioriteiten is conform het centrale beginsel dat de Commissie vooropstelt,<br />
met name dat concentratie moet worden gewaarborgd door enkel die elementen op te nemen<br />
in het <strong>programma</strong> die kunnen bijdragen aan de agenda voor Europese groei en<br />
werkgelegenheid. Daarbij moet elke regio die combinatie van prioriteiten kiezen die het<br />
grootste comparatief voordeel kan opleveren voor de regio en voor Europa.<br />
Uit de omgevingsanalyse blijkt dat Vlaanderen nog veel groeipotentieel heeft op gebied van<br />
ondernemerschap. De twee fundamentele Europese vraagstukken ‘Hoe het aantal<br />
ondernemers verhogen’ en ‘Hoe meer ondernemingen doen groeien’ zijn in Vlaanderen zeker<br />
van toepassing. Wat betreft innovatie moeten we bewust zijn van de Europese<br />
innovatieparadox. Een vergelijkbaar niveau aan publieke onderzoeksfinanciering leidt in<br />
Europa tot minder valorisatieresultaten en in het verlengde daarvan een kleinere bijdrage aan<br />
de economische groei dan in de Verenigde Staten. De prioriteit innovatie draagt bij tot het<br />
oplossen van deze paradox in Vlaanderen. Een concentratie van cohesiemiddelen op deze<br />
momenteel belangrijke zwakten in de Vlaamse economie is aldus verantwoord. De<br />
succesvolle implementatie van beide voorgaande prioriteiten hangt ook samen met de<br />
kwaliteit van de fysieke omgeving in het Vlaams economisch landschap. De prioriteit inzake<br />
verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren speelt hier op in. Deze prioriteit<br />
is tevens gericht op het valoriseren van de Vlaamse ruimtelijke troeven in Europese context.<br />
De sterke opdeling in operationele doelstellingen en acties binnen deze prioriteit ruimtelijkeconomische<br />
omgevingsfactoren weerspiegelt tegelijk het belang en de verscheidenheid aan<br />
ruimtelijk-economische troeven maar ook de agenda voor een duurzame economische<br />
structuurversterking. Ter verbetering van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />
zullen daarbij zowel infrastructuurwerken als werkingsprojecten geselecteerd kunnen worden.<br />
Om te vermijden dat de sterke opdeling in operationele doelstellingen en acties vooral wat<br />
betreft infrastructuurwerken aanleiding geeft tot een thematische versnippering zal vooraf een<br />
prioriteitenstelling dienen te gebeuren op basis van de bijdrage van elk concreet project aan<br />
een duurzame economische structuurversterking, op basis van een risico-analyse en op basis<br />
van criteria zoals additionaliteit en territoriale cohesie. Deze oefening dient niet alleen te<br />
gebeuren aan de hand van vooraf opgestelde criteria maar ook op basis van de input en het<br />
overleg met de verschillende stakeholders van dit <strong>programma</strong> zoals voorzien bij de<br />
totstandkoming ervan.<br />
Gelet op het feit dat steden groei, innovatie en tewerkstelling creëren in de steden zelf alsook<br />
in de naburige gebieden, kunnen zij beschouwd worden als belangrijke spelers in de regionale<br />
ontwikkeling. De vierde prioriteit dient de reeds aanwezige stedelijke potenties verder te<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 64
helpen uitbouwen en draagt aldus bij tot de hoofddoelstelling van het <strong>programma</strong> én tot het<br />
bevorderen van de territoriale cohesie.<br />
Samenvattend kan gesteld worden dat de voorgestelde prioriteiten rechtstreeks invulling<br />
geven aan de <strong>programma</strong>hoofddoelstelling wat betreft het verhogen van de economische groei<br />
en de tewerkstelling. Binnen deze prioriteiten zullen tevens acties voorzien worden die<br />
invulling geven aan de hoofddoelstelling wat betreft het verbeteren van het milieu.<br />
2.2.3) Additionaliteit met Vlaamse beleidsinitiatieven<br />
Zoals gezegd onder de eerste strategische invalshoek is het Vlaamse doelstelling 2-<br />
<strong>programma</strong> coherent met de Europese en Vlaamse beleidsvisies. Met het oog op de realisatie<br />
van de Lissabondoelstellingen hebben Europa en Vlaanderen een aantal gemeenschappelijke<br />
prioritaire doelstellingen waartoe het Vlaamse <strong>programma</strong> op zijn beurt dient bij te dragen.<br />
Hierbij dient er echter over gewaakt te worden dat de acties gefinancierd via doelstelling 2<br />
complementair en/of additioneel zijn aan de reeds bestaande Vlaamse instrumenten en acties.<br />
Beleidsvisie en beleidsdoelstellingen lopen aldus gelijk, terwijl beleidsinstrumenten en acties<br />
verschillen.<br />
Voor infrastructuurwerken binnen de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren is het<br />
criterium van de additionaliteit sterk bepalend voor de selectie van de projecten. Het criterium<br />
additionaliteit zal daarbij worden toegepast op individuele infrastructuurprojecten (een<br />
welbepaalde ontsluitingsinfrastructuur) en niet op types of categorieën van<br />
infrastructuurwerken (ofwel enkel waterwegen, ofwel enkel spoorwegen, ofwel enkel<br />
overslagmogelijkheden…). De mogelijkheden van infrastructuurwerken binnen de<br />
verschillende operationele doelstellingen acties zijn bijgevolg ook vrij ruim bepaald. Deze<br />
strategie kiest er echter voor om het criterium van additionaliteit te linken aan het oplossen<br />
van knelpunten. Het oplossen van knelpunten is geen absoluut gegeven, maar verwijst naar<br />
het versnellen van de realisatie van projecten door het vergroten van de beschikbare kredieten<br />
(via EFRO-subsidiëring) en/of naar het uit het slop halen of bevorderen van het<br />
besluitvormingsproces indien een doorbraak in een besluitvormingsproces afhankelijk is van<br />
financiële verdeelsleutels tussen actoren en/of verschillende uitvoeringsmogelijkheden met<br />
een verschillende financiële impact.<br />
Onderstaande (niet-exhaustieve) voorbeelden geven aan hoe het criterium additionaliteit kan<br />
toegepast worden op diverse types van projecten:<br />
- nieuwe projecten die kunnen bogen op een gunstige maatschappelijke kosten-batenanalyse<br />
maar waarbij de projectuitvoerder(s) aarzelt/aarzelen omwille van de<br />
onzekerheid over of ontbreken van eigen financiële baten;<br />
- projecten waarvoor meerdere uitvoeringsalternatieven worden aangereikt omwille van<br />
strategisch-economische redenen, de milieueffectbeoordeling, de mobiliteitseffectbeoordeling…<br />
- projecten waarvoor geen of slechts een beperkte reguliere subsidiëring bestaat en<br />
waarbij de projectuitvoerders moeten gaan shoppen bij de verschillende relevante<br />
belanghebbenden; het kan hierbij ook gaan om projecten die buiten het<br />
toepassingsgebied van een reguliere subsidiëring of bevoegde overheidsinstantie<br />
vallen.<br />
De complexe en subregionaal verschillende institutionele context maakt dat de rolverdeling<br />
en financiële slagkracht van de relevante actoren in Vlaanderen verschillen. Ook met dit<br />
aspect zal bij de beoordeling van de additionaliteit dienen rekening gehouden te worden.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 65
Tijdens de <strong>programma</strong>periode <strong>2007</strong>-2013 kunnen via het EFRO succesvolle beëindigde<br />
Vlaamse initiatieven gecontinueerd worden of nieuwe complementaire acties of subacties<br />
gefinancierd worden.<br />
2.2.4) Integratie van transversale thema’s<br />
Naast de thematische concentratie op vier prioriteiten, worden eveneens volgende transversale<br />
thema’s in het <strong>programma</strong> geïntegreerd:<br />
ruimtelijke dimensie<br />
duurzame ontwikkeling en milieu<br />
interregionale samenwerking<br />
gelijke kansen<br />
Binnen de prioriteiten innovatie, ondernemerschap en omgevingsfactoren zal daarenboven<br />
eveneens specifieke aandacht worden geschonken aan de duurzame economische<br />
ontwikkeling van het platteland.<br />
Ruimtelijke dimensie<br />
Als sterk verstedelijkte omgeving is het aangewezen om in Vlaanderen bij de<br />
tenuitvoerlegging van de verschillende prioriteiten bijzondere aandacht te besteden aan de<br />
ruimtelijke of territoriale dimensie van het regionale ontwikkelingsbeleid. Om de<br />
aantrekkelijkheid van Vlaanderen voor investeringen, groei en innovatie, wonen, werken,<br />
toerisme, enz… te bewaren en te versterken is het van belang ruimte voor bedrijvigheid te<br />
ontwikkelen op basis van de ruimtelijke structuur en principes zoals weergegeven in het<br />
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de ruimtelijke troeven van Vlaanderen te valoriseren.<br />
Het hanteren van ruimtelijke kwaliteit en draagkracht van de ruimte vereist hierbij een<br />
gebiedsgerichte aanpak.<br />
Gelet op de steeds toenemende druk op de ruimte in een dichtbevolkte regio als Vlaanderen,<br />
is het essentieel dat men bij de tenuitvoerlegging van het <strong>programma</strong> focust op kwalitatieve<br />
vormen van hergebruik van ruimte, op multifunctioneel en meervoudig ruimtegebruik en op<br />
verweving van activiteiten. Hierbinnen gaat speciale aandacht uit naar thema’s die een<br />
kwalitatief ennduurzaam ruimtelijk beleid schragen zoals inzetten op vernieuwingsprojecten<br />
en valorisatie van leegstaande/verwaarloosde bedrijfsruimte, het streven naar<br />
o.m.herontwikkeling van brownfields, het streven naar een gericht locatiebeleid, het<br />
versterken van bestaande multifunctionele plekken ( bijv. flexibele woon- en werklocaties ) en<br />
het erkennen van verweving van landbouw, natuur en ruimte voor water op het platteland en<br />
het integreren van mobiliteitsvisies met potentiële ruimtelijke ontwikkelingsgebieden.<br />
Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen maximaal geënt te worden op de structurerende<br />
elementen in de ruimte (conform de ambities en principes van het Ruimtelijk Structuurplan<br />
Vlaanderen). Op die manier wordt een duurzame ruimtelijke ontwikkeling nagestreefd en<br />
wordt een concrete invulling gegeven aan ruimtelijke kwaliteit en draagkracht. Hiermee<br />
sluiten we aan bij het concept ‘territoriale cohesie’ dat expliciet aan bod komt in de<br />
Communautaire Strategische Richtsnoeren en het begrip economische en sociale cohesie<br />
overstijgt.<br />
Gelet op de het vigerende ruimtelijke kader (RSV) en de diversiteit aan ruimtelijkeconomische<br />
troeven, is het aannemelijk dat bij het afwegen van het belang van<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 66
infrastructuurwerken rekening gehouden wordt met deze subregionale economische context.<br />
Concreet betekent dit dat niet enkel projecten ter versterking van de economische poorten –<br />
met een belang dat de subregio ver overstijgt – in aanmerking komen, maar ook<br />
infrastructuuringrepen met een minder grote impact maar waarbij die infrastructuren geënt<br />
zijn op de versterking van de specifieke ruimtelijk-economische omgeving in een<br />
welbepaalde subregio en zodoende ook aantoonbaar kunnen bijdragen aan de versterking van<br />
de attractiviteit van heel Vlaanderen. Zo is het van belang om in elke regio in Vlaanderen over<br />
een ijzeren voorraad aan bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te kunnen beschikken voor<br />
diverse types van economische activiteiten om de weglek van investeringen naar het<br />
buitenland te vermijden.<br />
Duurzame ontwikkeling en milieu<br />
Menselijke activiteiten beïnvloeden ons milieu in negatieve zin. Vervoer, industrie en de<br />
exponentieel toegenomen consumptie zijn allemaal bronnen van vervuiling. Daarom is het<br />
essentieel om milieuoverwegingen in het beleid te integreren. Het Verdrag van Amsterdam<br />
voorziet in de integratie van het milieubeginsel in de verschillende beleidstakken van de<br />
Europese Unie. Het uiteindelijke doel is een duurzame ontwikkeling tot stand te brengen, dat<br />
wil zeggen er voor zorgen dat de huidige groei de groeimogelijkheden voor toekomstige<br />
generaties niet in het gedrang brengt.<br />
De Europese Raad van Göteborg heeft een strategie voor duurzame ontwikkeling van de<br />
Europese Unie aangenomen en een milieupijler toegevoegd aan de strategie van Lissabon (die<br />
tot dan slechts betrekking had op de sociale en economische dimensie).<br />
Ook het Vlaamse doelstelling 2-<strong>programma</strong> streeft een duurzame ontwikkeling na, met<br />
aandacht voor de drie verschillende pijlers. Daartoe werd de pijler milieu opgenomen in de<br />
strategische hoofddoelstelling van het <strong>programma</strong>. Concreet zal milieu geen afzonderlijke<br />
prioriteit binnen het <strong>programma</strong> zijn, maar zullen de acties binnen de andere prioriteiten<br />
maximaal dienen bij te dragen aan de milieupijler.<br />
Binnen de prioriteit Innovatie zal bijvoorbeeld eco-innovatie gestimuleerd worden bij de<br />
verschillende doelgroepen. Binnen de prioriteit Ondernemerschap is het concept van<br />
Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong>, zijnde het vrijwillig opnemen van economische,<br />
milieu- en sociale overwegingen in de bedrijfsvoering, een specifieke horizontale invalshoek.<br />
Binnen de prioriteit Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren dragen verschillende<br />
elementen bij tot een duurzame ontwikkeling. Aandacht gaat onder meer uit naar de<br />
herontwikkeling van brownfields, de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen,<br />
verweving van functies, etc., binnen het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen als algemeen<br />
kader voor het ruimtelijk-economisch beleid. Binnen de prioriteit Stedelijke Ontwikkeling is<br />
het verhogen van de leefkwaliteit van de steden als één van de vier actieterreinen opgenomen.<br />
Tevens zal het kader voor de projectselectie ervoor instaan dat eventuele negatieve milieueffecten<br />
vermeden, of indien er geen andere mogelijkheid bestaat, beperkt en gecompenseerd<br />
worden. In het bijzonder de luchtkwaliteit, water, natuur en biodiversiteit mogen geen<br />
teruggang ondervinden van de uitvoering van het OP; CO2 neutraliteit is een uitgangspunt<br />
voor de beoordeling van de projecten. Behoudens het selectiekader zal het monitoring- en<br />
evaluatiemechanisme (zie paragraaf 4.7) de uitwerking op het milieu in kaart brengen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 67
Interregionale samenwerking<br />
Met het oog op het versterken van de doeltreffendheid van het gevoerde regionaal beleid,<br />
kunnen in het kader van dit <strong>programma</strong>, op basis van art. 37.6b van Verordening 1083/2006,<br />
tevens acties voor interregionale samenwerking worden ondernomen, complementair aan<br />
mogelijke initiatieven op dit vlak in het kader van doelstelling 3. Hiertoe wordt binnen elke<br />
prioriteit een ( beperkt )specifiek budget voorzien.<br />
De beoogde acties zullen worden ondernomen met ten minste één regio van een andere<br />
lidstaat en zullen gericht zijn op het uitwisselen van informatie en ervaringen en de overdracht<br />
van best practises, direct verbonden met de geselecteerde prioriteiten binnen het operationeel<br />
<strong>programma</strong>: stimuleren van kenniseconomie en innovatie, bevorderen van het<br />
ondernemerschap, verbeteren van de ruimtelijk-economische factoren en het bevorderen van<br />
de stedelijke ontwikkeling.<br />
Promotoren kunnen zelf aangeven internationale samenwerkingsacties, gelinkt aan hun<br />
project, te willen ondernemen. Daarnaast kunnen ook door het <strong>programma</strong>secretariaat<br />
opportuniteiten worden benut door afstemming met gelijkaardige projecten in andere EUregio’s,<br />
bijvoorbeeld door ervaringsuitwisseling tussen deelnemers aan innovatie-acties.<br />
De acties kunnen op verschillende manieren worden uitgevoerd. Naargelang actoren<br />
betrokken zijn bij een specifiek thema of een bepaald type project, kunnen ze deel uitmaken<br />
van 'thematische'of 'projectgebonden'interregionale samenwerkingsnetwerken. Hierbij kan<br />
o.m. worden voortgebouwd op een aantal initiatieven uit de lopende <strong>programma</strong>periode<br />
2000 - 2006 in het kader van INTERACT/INTERREG III C en URBACT / URBAN II.<br />
Thematische netwerken zijn eerder grootschalig en verschaffen een gemeenschappelijk<br />
platform voor informatie - uitwisseling met het oog op verspreiding en integreren van kennis<br />
met betrekking tot de 4 thematische prioriteiten. In een thematisch netwerk kan ook<br />
structureel worden samengewerkt met een aantal uitvoerende instanties op gebied van één of<br />
meer thema's die van gemeenschappelijk belang zijn. Kleinschaliger projectnetwerken kunnen<br />
projectuitvoerders in Vlaanderen met promotoren uit andere regio's binnen de Europese Unie<br />
in contact brengen en fungeren eerder als een doorgeefluik van goede praktijkvoorbeelden om<br />
projectresultaten op ruimere schaal te verspreiden.<br />
Voor deze acties zullen binnen het OP geen middelen uit doelstelling 3 “Europese Territoriale<br />
Samenwerking” worden ingezet. Er zal gepaste monitoring worden voorzien om dubbelfinanciering<br />
uit te sluiten.<br />
Gelijke kansen<br />
Het thema ‘gelijke kansen’ is sinds het Verdrag van Amsterdam één van de<br />
beleidsdoelstellingen van de Europese Unie. Met gelijke kansen wordt een algemeen beginsel<br />
bedoeld, waarvan het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en de gelijkheid van<br />
mannen en vrouwen de twee belangrijkste onderdelen vormen.<br />
Om het nastreven van “gelijke kansen” in het Vlaamse EFRO-<strong>programma</strong> maximaal te<br />
garanderen, zal dit uitgangspunt worden opgenomen in de criteria die zullen gehanteerd<br />
worden voor de beoordeling van de concrete acties binnen de verschillende prioriteiten.<br />
Daartoe zullen alle projectindieners worden verzocht de eventuele impact van hun project op<br />
het vlak van “gelijke kansen” te verduidelijk<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 68
3) THEMATISCHE PRIORITEITEN<br />
3.1) Prioriteit Kenniseconomie en Innovatie<br />
3.1.1) Strategie<br />
Investeren in kennis en innovatie in de meest brede zin, technologische en niettechnologische,<br />
is noodzakelijk om de Vlaamse kenniseconomie verder uit te bouwen en<br />
aldus duurzame groei en werkgelegenheidscreatie te verzekeren. Dit Vlaams <strong>programma</strong><br />
vormt een hefboom om de kenniseconomie en de innovatiesprong over de verschillende<br />
beleidsdomeinen heen te realiseren.<br />
De transfer van kennis en haar valorisatie vormen moeilijke en te optimaliseren schakels in de<br />
ontwikkeling van de kenniseconomie in Vlaanderen. Er is hoogwaardige kennis aanwezig bij<br />
verschillende actoren in Vlaanderen. Overdracht naar en afstemming tussen actoren in de<br />
Vlaamse kenniseconomie is noodzakelijk. De aanwezige kennis dient gevaloriseerd te worden<br />
in economische activiteiten en maatschappelijke toepassingen.<br />
De strategische doelstelling van de prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ van het Vlaams<br />
<strong>programma</strong> <strong>2007</strong>-2013 kan als volgt geformuleerd worden :<br />
“Stimuleren van de kennistransfer en de valorisatie van kennis in economische activiteiten en<br />
maatschappelijke toepassingen”<br />
Deze strategische doelstelling wordt vertaald in zes operationele doelstellingen:<br />
Operationele doelstelling 1: Sensibilisering<br />
Operationele doelstelling 2: Begeleiding<br />
Operationele doelstelling 3: Samenwerking<br />
Operationele doelstelling 4: Internationalisering<br />
Operationele doelstelling 5: Vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie<br />
Operationele doelstelling 6: Innovatie van de plattelandseconomie<br />
De gecombineerde resultaten van de operationele doelstellingen dragen bij tot de strategische<br />
doelstelling ‘optimalisering van de kennistransfer en verhoging van de economische en<br />
maatschappelijke valorisatie van het Vlaams kennispotentieel.’ Via een mix van initiatieven<br />
beoogt het Vlaams <strong>programma</strong> een toename van het kennisbewustzijn en -potentieel van<br />
ondernemingen, non-profitactoren en overheden. Dit dient te resulteren in meer nieuwe en<br />
vernieuwende producten, processen en diensten, in een grotere economische en<br />
maatschappelijke toegevoegde waarde en in een belangrijkere internationale valorisatie van<br />
de Vlaamse kennis.<br />
Deze vijf operationele doelstellingen sluiten aan bij de Europese en Vlaamse<br />
beleidsdoelstellingen inzake kenniseconomie en innovatie en spelen specifiek in op een aantal<br />
uitdagingen vervat in de analyse.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 69
Voor de invulling van de operationele doelstellingen worden vier strategische invalshoeken<br />
gedefinieerd:<br />
Creativiteit als motor<br />
Een horizontale geïntegreerde aanpak<br />
Betrekken van profit en non-profit<br />
Werken aan systeeminnovatie<br />
Creativiteit als motor<br />
Creativiteit stelt Vlaanderen in staat te blijven concurreren met landen en regio’s die in de<br />
mondiale economie een voordeel hebben in termen van lagere kosten. Niet in alle sectoren in<br />
Vlaanderen is creativiteit van even groot belang. Creativiteit zal echter in alle sectoren relatief<br />
meer belangrijk worden wanneer Vlaanderen verdere stappen zet in de ontwikkeling van een<br />
kenniseconomie.<br />
Creativiteit dient ruimer opgevat te worden dan ideeën gerelateerd aan technologische en<br />
O&O-investeringen. Creativiteit benadrukt het belang van zowel technologische als niettechnologische<br />
ideeën.<br />
Innovatie en ook ondernemerschap kunnen pas ten volle tot uiting komen, indien zij<br />
gebaseerd zijn op voldoende creativiteit die voorziet in een constante stroom van goede<br />
ideeën. Maar ook omgekeerd, creativiteit zonder innovatie en ondernemerschap die onder<br />
andere zorgen voor afstemming met de (markt)realiteit, mondt niet noodzakelijkerwijze uit in<br />
economische groei. Niet alle ideeën en kennis kunnen immers in economische en<br />
maatschappelijke waarde vertaald worden.<br />
Doorheen de prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ vormt creativiteit een horizontaal<br />
aandachtspunt.<br />
Een horizontale geïntegreerde aanpak<br />
Innovatie vormt een determinant voor het concurrentievermogen in de kenniseconomie. De<br />
Vlaamse innovatiekansen worden niet enkel bepaald door initiatieven in het beleidsdomein<br />
Economie, Wetenschap en Innovatie. De innovatie-omgeving wordt immers niet enkel<br />
beïnvloed door het economische beleid of het beleid inzake innovatie, maar ook onder meer<br />
door de domeinen onderwijs, werk, ruimtelijke ordening en milieu. Net omdat innovatie zo<br />
belangrijk en alomtegenwoordig is in de kenniseconomie dient er gestreefd te worden naar het<br />
meer centraal stellen van innovatie in andere beleidsdomeinen, naar de integratie van het<br />
innovatieconcept in andere beleidsdomeinen. Door het plaatsen van innovatie op de agenda<br />
van andere beleidsdomeinen krijgt innovatie trouwens meer dan een economische finaliteit.<br />
Innovatiebeleid kan op deze manier een bijdrage leveren aan behoeften in de samenleving<br />
zoals onderwijs, mobiliteit, zorg, welzijn en duurzame ontwikkeling. In een horizontale<br />
geïntegreerde aanpak wordt innovatie dus niet enkel bekeken als een economisch proces maar<br />
integendeel als een proces dat de hele maatschappij doordringt, wat een noodzakelijke<br />
voorwaarde is om economisch succesvol te zijn.<br />
Deze horizontale geïntegreerde aanpak beoogt samenwerking en synergie tussen verschillende<br />
beleidsdomeinen en vergt interdisciplinair werken, coördinatie, visie en het identificeren en<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 70
etrekken van de relevante stakeholders. De ontwikkeling van vraaggerichte instrumenten,<br />
zoals innovatief uitbesteden van overheidsinstellingen, neemt een centrale plaats in.<br />
De prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ sluit met deze horizontale geïntegreerde aanpak<br />
aan bij de Lissabonstrategie. Ook de Europese Unie werkt met innovatie als belangrijke<br />
hefboom over structuren, beleidsdomeinen en -niveaus heen om van Europa de meest<br />
competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken.<br />
Betrekken van profit en non-profit<br />
Innovatie is primair een zaak van ondernemingen. De groei en het concurrentievermogen van<br />
de Vlaamse ondernemingen in de industrie en diensten hangen af van het vermogen zich snel<br />
aan te passen aan veranderingen en hun kennis- en innovatiepotentieel te exploiteren. Dit<br />
geldt voor alle ondernemingen maar in het bijzonder voor de KMO’s. De Vlaamse<br />
ondernemingen kunnen door het valoriseren van kennis een aanzienlijke toegevoegde waarde<br />
creëren en daarmee de innovatiekracht van Vlaanderen versterken. Het vernieuwen van het<br />
economisch weefsel, in het bijzonder de KMO’s is bijgevolg noodzakelijk om de Vlaamse<br />
economie concurrentieel te houden.<br />
Niet enkel voor de bedrijfswereld maar ook voor organisaties en instellingen in de nonprofitsector<br />
vormt investeren in kennis en innovatie een noodzaak. De non-profit wordt<br />
immers geconfronteerd met steeds complexere eisen en behoeften in de samenleving. Zo<br />
vormt de oprukkende vergrijzing die samenvalt met de versnelling van het economisch leven<br />
(de zgn. sandwichgeneratie) een belangrijke uitdaging. Er ontstaat immers een enorme druk<br />
op de collectieve voorzieningen (welzijn, zorg en cultuur). Van deze collectieve<br />
voorzieningen wordt meer en meer flexibiliteit geëist. Innovatie kan hierop een antwoord<br />
bieden.<br />
Het innoveren van de non-profitsector vormt een noodzakelijke voorwaarde om de<br />
competitiviteit en concurrentiekracht van Vlaanderen te verzekeren en te versterken. Hoe<br />
efficiënter en economisch gezonder de non-profitsector, hoe beter het kader waarbinnen de<br />
Vlaamse (kennis)economie zich verder kan ontwikkelen. De non-profitsector vormt tot nu toe<br />
een quasi onontgonnen innovatieterrein. Dit geldt voor alle deelsectoren zoals cultuur, zorg,<br />
welzijn en sociale economie. Een cultuur van innovatie en creativiteit dient dus zowel in het<br />
bedrijfsleven als bij non-profit instellingen verder gestimuleerd te worden.<br />
De prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie’ richt zich op actoren uit de profit en de nonprofit<br />
sector. De verhoging van het kennisbewustzijn en de optimalisering van de<br />
kennistransfer is noodzakelijk om de in Vlaanderen aanwezige kennis om te zetten in<br />
toegevoegde waarde voor economie en samenleving. De interactie tussen profit en non-profit<br />
vormt een specifiek aandachtspunt.<br />
Werken aan systeeminnovatie<br />
In het licht van de strategische hoofddoelstelling van dit Operationele Programma, namelijk<br />
‘het bevorderen van de verdere ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest<br />
competitieve regio’s, resulterend in een duurzame economische groei, de creatie van meer én<br />
betere tewerkstelling en de bescherming en verbetering van het leefmilieu’, zal een duurzame<br />
ontwikkeling ook binnen deze prioriteit het uitgangspunt zijn.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 71
Om duurzame ontwikkeling te stimuleren en daarin vooruitgang te boeken, is er niet alleen<br />
nood aan technologische innovaties op korte termijn, maar tevens aan systeeminnovatie op<br />
lange termijn. Er zijn heel wat factoren die de ontwikkeling en de invoering van radicale<br />
innovaties belemmeren en ervoor zorgen dat de technologische ontwikkeling vaak binnen het<br />
bestaande technologische regime blijft. Voor het oplossen van o.m. grote of hardnekkige<br />
milieuproblemen zijn echter fundamentelere vernieuwingen nodig.<br />
Systeeminnovatie neemt in vele gevallen de vorm aan van een langlopend maatschappelijk<br />
transformatieproces met technologische, economische en institutionele veranderingen. De<br />
periode waarin een dergelijke transformatie tot stand komt, wordt een transitie genoemd. Een<br />
transitie is met andere woorden een maatschappelijk structurele verandering richting<br />
duurzaamheid. Deze behelst zowel ‘harde’ vernieuwingen zoals technologische vernieuwing<br />
of vernieuwing van productieprocessen, als ‘zachte’ verniewingen zoals institutionele en<br />
politiek-bestuurlijke vernieuwingen. Een transitie vraagt met andere woorden om vernieuwing<br />
op verschillende niveaus. Vermits bestaande grenzen, verhoudingen en instellingen<br />
doorbroken moeten worden, zijn transities een kader waarin en waarnaar gewerkt moet<br />
worden vanuit een langetermijnperspectief.<br />
3.1.2) Operationele doelstellingen<br />
OPERATIONELE DOELSTELLING 1: SENSIBILISERING<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
In de kenniseconomie vormt kennis de basis voor competitiviteit. Via sensibiliseringsacties<br />
naar het belang van de factor “kennis” wordt een toename van het kennisbewustzijn bij profit<br />
en non-profit beoogd.<br />
Kennisbewustzijn is inherent verbonden met het groeiende belang van ‘open innoveren’ in de<br />
kenniseconomie. Open innovatie veronderstelt de combinatie van interne en externe bronnen<br />
van kennis bij de ontwikkeling van nieuwe of vernieuwende producten, processen en<br />
diensten én de integratie van deze aanpak in het businessmodel van het bedrijf of organisatie.<br />
Deze verschuiving betekent in de eerste plaats een stuk bewustwording voor “kennis”. Niet<br />
alle kennis of goede ideeën komen vanuit het bedrijf of organisatie zelf, en niet alle goede<br />
ideeën moeten noodzakelijk binnen het eigen bedrijf of organisatie verder gezet worden. Het<br />
betrekken van andere actoren bij de ontwikkeling van nieuwe producten, diensten,… kan<br />
immers een belangrijke toegevoegde waarde vormen. Hierbij valt te denken aan<br />
samenwerking met andere bedrijven of organisaties in de sector, toeleveranciers, onderzoeks–<br />
en kennisinstellingen, de eindgebruiker,… Het belang van de samenwerking met andere<br />
kennisactoren (andere bedrijven, onderzoekscentra en kennisinstellingen uit binnen- en<br />
buitenland,…) vormt dan ook een aandachtspunt in de sensibilisering.<br />
Mogelijke acties<br />
Algemene promotie en bewustmaking voor het belang van de factor “kennis” binnen de<br />
Vlaamse economie<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 72
Doelgroepgerichte bewustmaking rond het belang van volgende kennisdomeinen:<br />
• samenwerking (bedrijven onderling, bedrijven met kenniscentra, publiek-private<br />
partnerships, internationale netwerken met specifieke component van taal- en<br />
cultuurverschillen,…)<br />
• visie- en strategievorming<br />
• omgaan met Intellectueel Kapitaal en Rechten<br />
• ICT als enabler<br />
• absorptie en exploitatie van onderzoeksresultaten.<br />
Mogelijke doelgroepen vormen:<br />
Beoogde begunstigden<br />
Bedrijven<br />
Non-profitorganisaties<br />
Overheden<br />
- deelsectoren binnen non-profit / profit<br />
- kennisintensieve / niet kennisintensieve ondernemingen<br />
- KMO’s/ grote ondernemingen<br />
- bedrijven in dienstensector/industriesector<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
Vlaams Gewest<br />
VLAO<br />
Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen<br />
Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s<br />
Provinciale overheden - POM’s<br />
Lokale besturen<br />
Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />
Sectororganisaties<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
OPERATIONELE DOELSTELLING 2 : BEGELEIDING<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Naast het kennisbewustzijn dient ook het kennispotentieel van profit en non- profit verhoogd<br />
te worden. Om de stap naar een kenniseconomie te zetten, volstaat immers niet enkel het<br />
besef dat kennis belangrijk is. De aanwezigheid van technologische en niet-technologische<br />
kennis in een bedrijf of organisatie is eveneens noodzakelijk.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 73
De doelstelling van de begeleidingsinitiatieven is afhankelijk van het type onderneming of<br />
organisatie. Er bestaat immers een grote diversiteit in de wijze waarop bedrijven of<br />
organisaties kunnen vernieuwen en daarmee ook in de behoeften en knelpunten wat betreft<br />
kennisbenutting en -valorisatie. Als voorbeeld nemen we het Vlaams KMO-weefsel. De<br />
kennisbehoeften van onderzoeksintensieve KMO’s, bedrijven met eigen R&D medewerkers<br />
die zelf nieuwe kennis ontwikkelen en omzetten in een vernieuwend product, proces of dienst,<br />
zijn verschillend van deze van een grote groep KMO’s die kunnen vernieuwen door<br />
(innovatieve) benutting en toepassing van bestaande kennis. Deze laatste kunnen innovaties<br />
integreren en toepassen in hun product, productieproces of dienst. Begeleidingsacties dienen<br />
dus rekening te houden met de specifieke behoeften en eigenschappen van de verschillende<br />
actoren. Dit geldt zowel in profit als non-profit.<br />
Knowledge brokers kunnen hier een centrale rol spelen door het werken op maat van het<br />
bedrijf of organisatie. De verschuiving naar een meer open manier van innoveren, het<br />
combineren van interne en externe bronnen van kennis noodzaakt deze begeleiding op maat.<br />
Deze begeleiding kan georganiseerd worden via individuele coaching (Mentoring (bijv.<br />
KMO‘s - grote ondernemingen), Coach the coaches,…) of collectieve coaching (netwerken<br />
voor informatie en ervaringsuitwisseling, kenniscentra, peer reviews,<br />
peterschapsprojecten,…).<br />
De begeleidingsinitiatieven geven bijzondere aandacht aan een te optimaliseren schakel in de<br />
Vlaamse kenniseconomie, met name de uiteindelijke positionering van het nieuwe of<br />
vernieuwende product, dienst of proces op de markt. Businessmodelling vormt hier de<br />
uitdaging.<br />
Verder zijn ook specifieke acties noodzakelijk die de toegang tot kennis, in het bijzonder tot<br />
vaktechnische kennis, voor bedrijven en organisaties vergemakkelijken.<br />
Niet enkel kennisinstellingen en onderzoekscentra maar ook grote ondernemingen, andere<br />
innoverende KMO’s of non-profitorganisaties, overheidsinstellingen,… vormen belangrijke<br />
bronnen van kennis en kunnen begeleidingsacties op zich nemen.<br />
Mogelijke acties<br />
Stimulering van de kennistransfer in prioritaire kennisdomeinen in de kenniseconomie<br />
Individuele en collectieve begeleidingsacties richten zich op volgende kennisdomeinen:<br />
• kennis tot samenwerking (bedrijven onderling, bedrijven met kenniscentra,<br />
internationale netwerken met specifieke component van taal- en<br />
cultuurverschillen,…)<br />
• kennis tot visie- en strategievorming<br />
• kennis rond omgaan met Intellectueel Kapitaal en Rechten<br />
• kennis omtrent ICT als enabler<br />
• kennis omtrent absorptie en exploitatie van onderzoeksresultaten<br />
• kennis omtrent businessmodeling<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 74
Vergemakkelijken van de toegang tot vaktechnische kennis<br />
• toegang tot vaktijdschriften<br />
• ondersteunen van vaktechnische laagdrempelige workshops, ingericht via een<br />
samenwerking “onderwijs-onderzoek-bedrijfsleven”;<br />
• maatregelen om stages van onderwijspersoneel in onderzoekscentra te bevorderen;<br />
• …<br />
Professionalisering van het innovatieproces bij onderzoeksintensieve KMO’s<br />
Door de optimalisering van het innovatieproces bij onderzoeksintensieve KMO’s wordt de<br />
omzetting van innovatieve concepten in businessopportuniteiten vergemakkelijkt en versneld.<br />
Onderzoeksintensieve KMO’s kunnen zich op deze manier nog beter concentreren op hun<br />
kerntaak van ontwikkeling.<br />
Individuele of collectieve coaching richt zich op (deelaspecten) van het complex<br />
innovatieproces met name de conceptontwikkeling, de marktverkenning, de octrooiaanvragen<br />
en de financiering. Specifieke aandacht gaat uit naar de versterking van het<br />
internationaliseringsaspect van de marktstrategie, de bevordering van de bescherming van de<br />
ontwikkelde innovatieve kennis en de positionering op de markt.<br />
Stimuleren van vernieuwingen in bedrijven en organisaties<br />
Individuele of collectieve begeleidingsacties door kennisactoren op maat van het bedrijf of<br />
organisatie met het oog op nieuwe of vernieuwende producten, processen en diensten.<br />
Beoogde begunstigden<br />
Bedrijven<br />
Non-profitorganisaties<br />
Overheden<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
Vlaams Gewest<br />
IWT<br />
VLAO<br />
Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen<br />
Onderzoekscentra<br />
Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s<br />
Provinciale overheden - POM’s<br />
Lokale besturen<br />
Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />
Sectororganisaties<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 75
OPERATIONELE DOELSTELLING 3: SAMENWERKING<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Binnen de kenniseconomie vormt innovatie een belangrijke determinant voor groei. Het<br />
innovatieproces is interactief en niet-lineair waarbij het accent niet enkel ligt op<br />
kennisontwikkeling, maar ook op transfer en verspreiding. Het proces wordt gekenmerkt door<br />
talrijke terugkoppelingen en spill-overeffecten. Het belang van netwerking, interacties en<br />
samenwerking tussen de verschillende schakels en actoren in de ontwikkeling van nieuwe of<br />
vernieuwde producten, processen en diensten kan moeilijk overschat worden.<br />
De samenwerking tussen diverse actoren (ondernemingen, kennisinstellingen,<br />
onderzoeksgroepen, overheden, maatschappelijke organisaties, profit en non-profitorganisaties,<br />
interfacediensten,…) is cruciaal voor het innovatiesucces en de groei van de<br />
kenniseconomie in Vlaanderen. Het kennis- en innovatiepotentieel wordt immers in<br />
belangrijke mate bepaald door deze actoren die via informatie-uitwisseling en samenwerking<br />
tot vernieuwing komen.<br />
Deze informatie- uitwisseling en samenwerking tussen ondernemingen / non profitinstellingen<br />
en kennisactoren neemt een centrale plaats in binnen een horizontaal<br />
innovatieplatform. Horizontale innovatieplatformen brengen Vlaamse actoren (overheid,<br />
kennis- en onderzoeksinstellingen, bedrijven, non-profitorganisaties, NGO’s,…) actief in een<br />
bepaald innovatiegebied samen, ten einde door het stimuleren van netwerking tussen deze<br />
actoren, de creatie, transfer en verspreiding van kennis, en de ontwikkeling en economische<br />
en maatschappelijke valorisatie van het aanwezige kennispotentieel te vergroten. Horizontale<br />
innovatieplatformen bevorderen de afstemming van onderzoek en ontwikkeling in Vlaamse<br />
kenniscentra op innovatie in Vlaamse bedrijven en non-profitorganisaties. Door uitdagingen<br />
en behoeften te verbinden met het potentieel van kennis, technologie en ondernemerschap<br />
kunnen horizontale innovatieplatformen kennis verankeren in Vlaanderen of voorkomen dat<br />
kennis wordt gekopieerd. Horizontale innovatieplatformen kunnen de innovatieabsorptiecapaciteit<br />
van de ondernemingen en non-profitorganisaties vergroten en bijgevolg<br />
het aantal gerealiseerde vernieuwingen verhogen in de samenleving. Voorbeeld van een<br />
innovatieplatform is het milieu-innovatie platform, dat actoren uit de domeinen innovatie,<br />
leefmilieu en energie samenbrengt om innovaties inzake milieu- en energietechnologie te<br />
stimuleren. Een ander voorbeeld zijn de sectoren van de belevingseconomie ( toerisme,<br />
recreatie en cultuur ) die via innovatieplatformen hun economische slagkracht kunnen<br />
vergroten.<br />
Samenwerking tussen actoren kan ook gestimuleerd worden door het opzetten van<br />
bedrijvennetwerken en clusters. Deze netwerken brengen ondernemingen uit een bepaalde<br />
sector samen. Echter ook samenwerking en synergie tussen bedrijven uit verschillende<br />
sectoren in de industrie en diensten dient aangemoedigd te worden en dit met het oog op een<br />
maximale kennistransfer en kennisvalorisatie. Ook transsectorale innovaties kunnen op deze<br />
manier tot stand komen. Transsectorale innovaties zijn innovaties die worden ontwikkeld door<br />
een combinatie van partijen uit verschillende sectoren. Het zijn innovaties die hun inspiratie<br />
vaak vinden in het toepassen van technologieën/ oplossingen uit andere sectoren. De<br />
samenwerking tussen non-profit en profit verdient in dit opzicht specifieke aandacht.<br />
Informele maar doelgerichte netwerken van ondernemers vormen tevens een belangrijk<br />
instrument om samenwerking te stimuleren en het kennispotentieel te verhogen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 76
Mogelijke acties<br />
Bottom-up creatie van horizontale innovatieplatformen met economische en<br />
maatschappelijke finaliteit<br />
• onderzoek naar de randvoorwaarden voor de uitbouw van een horizontaal<br />
innovatieplatform in een bepaald domein: organisatorisch, juridisch, technisch en<br />
financieel<br />
• opzetten, beheer en werking van een horizontaal innovatieplatform in een bepaald<br />
domein: realisatie van organisatie/beheerstructuur, uitwerking van actieplan,<br />
ontwikkeling van vraaggerichte innovatieinstrumenten, uitbouw competentiepool,<br />
internationalisering<br />
• monitoring en evaluatie van de horizontale innovatieplatformen<br />
• …<br />
Stimuleren van samenwerkingsinitiatieven tussen ondernemingen en met non-profitorganisaties<br />
• opzetten van bedrijvennetwerken of clusters binnen en tussen sectoren<br />
• …<br />
Stimuleren van samenwerking tussen bedrijfsleven en academische wereld<br />
• Opzetten en verder valoriseren van verschillende samenwerkingsintiatieven zoals<br />
netwerking, clusters,…<br />
• uitwerken en ondersteunen van mobiliteitsregelingen<br />
• ondersteunen van workshops ingericht via samenwerking onderwijs-onderzoekbedrijfsleven”<br />
• intensifiëren van samenwerking tussen hogescholen en onderzoekscentra;<br />
• …<br />
Stimuleren van samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen voor het<br />
realiseren van innovaties en economische groei ( concept “triple helix”)<br />
Beoogde begunstigden<br />
Bedrijven<br />
Bedrijvennetwerken<br />
Onderzoekscentra<br />
Competentiepolen<br />
Universiteiten en hogescholen<br />
Non-profitorganisaties<br />
Overheden<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
Vlaams Gewest<br />
VLAO<br />
IWT<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 77
Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen<br />
Onderzoekscentra<br />
Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s<br />
Provinciale overheden - POM’s<br />
Lokale besturen<br />
Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />
Sectororganisaties<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
OPERATIONELE DOELSTELLING 4: INTERNATIONALISERING<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Om de positie van Vlaanderen als internationaal attractieve kennisregio te versterken en te<br />
promoten is een verhoging en versterking van de internationale aanwezigheid van Vlaamse<br />
bedrijven en instellingen noodzakelijk.<br />
Voor veel bedrijven is het samenwerken met derde partijen een hele opgave, zeker in het<br />
kader van kennis- en innovatie gerelateerde topics. Dit wordt nog moeilijker wanneer dit<br />
grensoverschrijdend dient te gebeuren. Verschillende obstakels treden dan op, onder meer<br />
omgaan met cultuurverschillen, het vinden van de juiste partners en informatiegebrek omtrent<br />
andere beleidsopties, regelgeving. Vanuit de overheid bestaan er verschillende mogelijkheden<br />
om internationale innovatieprojecten ook financieel te ondersteunen, onder meer het<br />
Kader<strong>programma</strong> O&O, het <strong>programma</strong> voor Competitiviteit en Ondernemerschap, Europese<br />
Territoriale Samenwerking. Het deelnemen aan dergelijke internationale innovatieprojecten<br />
creëert een belangrijke meerwaarde voor het bedrijfsleven. Deze meerwaarde situeert zich<br />
onder meer in bredere en rijkere netwerken, bredere toegang tot internationale markten en de<br />
benutting van internationale kennis. Het is bijgevolg belangrijk om de nodige ondersteunende<br />
maatregelen te voorzien om de deelname aan internationale <strong>programma</strong>’s te bevorderen.<br />
In Vlaanderen zijn ook verschillende goed functionerende clusters en netwerken actief.<br />
Zonder exhaustief te zijn vermelden we Flanders Drive in voertuigindustrie en het Vlaams<br />
Instituut voor de Logistiek in de Logistiek. In het buitenland treft men gelijkaardige clusters<br />
en netwerken aan. Tot op heden is de internationale samenwerking tussen deze netwerken<br />
relatief gering. Nochtans is er vanuit verschillende oogpunten een grote maatschappelijke baat<br />
te verwachten indien deze netwerken meer zouden samenwerken, onder meer een betere<br />
benutting van de middelen, de mogelijkheid tot leer- en schaaleffecten bij de eigen netwerken<br />
en specialisatievorming en afstemming op de eigen noden van het betreffende netwerk. Deze<br />
voordelen voor de netwerken zelf, zijn natuurlijk ook van belang voor de leden van het<br />
netwerk. De uitwisseling van best practices van Vlaanderen naar het buitenland en omgekeerd<br />
kan plaatsvinden rond inhoudelijke thema’s gerelateerd aan het netwerk. Specifieke aandacht<br />
kan ook uitgaan naar meer generieke thema’s zoals intellectuele eigendom, vraaggericht<br />
onderzoek en de ontwikkeling van strategische intelligentie (via onder meer innovation and<br />
technology watch).<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 78
In het kader van de internationalisering vormt de optimalisering van de<br />
commercialiseringstrajecten ook een belangrijke focus. In het traject van prototype tot een<br />
bloeiende commerciële business zijn er heel wat drempels te overwinnen. Door de geringe<br />
geografische grootte van Vlaanderen is het bijna onvermijdelijk dat deze<br />
commercialiseringstrajecten ook snel internationaal dienen te gebeuren. Dit is vooral het<br />
geval voor high-tech producten en diensten, die ook meestal nichemarkten bestrijken.<br />
Maatregelen die de optimalisering van deze commercialiseringstrajecten beogen zijn<br />
noodzakelijk.<br />
De non-profitsector vormt ook een duidelijk doelsector bij internationalisering. Zo heeft<br />
bijvoorbeeld de globalisering ook gevolgen voor ondernemingen in de sociale economie. De<br />
delokalisering van bepaalde economische activiteiten voor laaggeschoolden treft immers<br />
bedrijven die in belangrijke mate beroep doen op laaggeschoolde arbeid zoals beschutte<br />
werkplaatsen en sociale werkplaatsen die sociale tewerkstelling en rendabiliteit trachten te<br />
combineren. Internationalisering biedt voor non-profitorganisaties of clusters in deze sector<br />
een belangrijke meerwaarde onder meer door toegang tot internationale kennis en netwerken<br />
en de hieraan verbonden leer- en schaaleffecten. Internationale netwerkactiviteiten kunnen<br />
helpen om de sector een identiteit te geven en zich beter uit te rusten om de huidige<br />
maatschappelijke uitdagingen aan te gaan.<br />
Mogelijke acties<br />
Ondersteuning van ondernemingen bij deelname aan internationale innovatieprojecten<br />
• opzetten van sensibiliseringscampagne naar ondernemingen<br />
• opzetten gespecialiseerde helpdesk met specifieke competentie in het<br />
internationale innovatiegebeuren<br />
• ondersteunen van brokeractiviteiten die de deelname van Vlaamse bedrijven aan<br />
internationale innovatieprojecten willen promoten,<br />
• geven van financiële incentives bij die ondernemingen die deelnemen aan<br />
internationale innovatie<strong>programma</strong>’s<br />
• …<br />
Ondersteuning van internationalisering van Vlaamse netwerken<br />
• opzetten van sensibiliseringscampagne naar de clusters en netwerken<br />
• opzetten gespecialiseerde helpdesk met specifieke competentie in het<br />
internationale innovatie- en clustergebeuren<br />
• geven van financiële incentives bij die netwerken die deelnemen aan internationale<br />
innovatie<strong>programma</strong>’s<br />
• …<br />
Ondersteuning van het internationaal ondernemen<br />
• ondersteuning bij het zoeken van businesspartners door de effectieve<br />
samenwerking van de netwerken die IWT en FIT reeds hebben<br />
• ondersteuning van de bedrijven en kennisactoren bij hun deelname aan<br />
internationale beurzen en events<br />
• ontwikkeling van technology scouts die op intelligente wijze buitenlandse<br />
technologische ontwikkeling vertalen naar Vlaamse business-opportuniteiten<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 79
• uitwerking en ondersteuning van mobiliteitsregelingen voor stages in buitenlandse<br />
bedrijven of instellingen<br />
• ondersteuning van bedrijven voor het bewerken van de doelmarkten<br />
• …<br />
Beoogde begunstigden<br />
Bedrijven<br />
Onderzoekscentra<br />
Universiteiten en hogescholen<br />
Kennisclusters<br />
Non-profitorganisaties<br />
Overheden<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
Vlaams Gewest<br />
IWT<br />
FIT<br />
VLAO<br />
Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen<br />
Onderzoekscentra<br />
Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s<br />
Provinciale overheden - POM’s<br />
Lokale besturen<br />
Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />
Sectororganisaties<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
OPERATIONELE DOELSTELLING 5: VERNIEUWENDE VOORBEELDEN VAN KENNIS-<br />
VALORISATIE<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Om haar positie als dynamische kennisregio te versterken, dient Vlaanderen de valorisatie van<br />
technologische en niet-technologische kennis voortdurend te optimaliseren. Het stimuleren en<br />
ondersteunen van vernieuwende projecten van kennisvalorisatie vormt hiervoor een<br />
belangrijk instrument. De voorbeeldfunctie en de overdraagbaarheid van deze projecten naar<br />
andere bedrijven en organisaties in Vlaanderen dient centraal te staan.<br />
Bedrijven moeten gestimuleerd worden om te investeren in nieuwe of vernieuwende<br />
producten, processen en diensten die hun concurrentiekracht versterken en hun<br />
toekomst/overlevingskansen verzekeren. Een voorbeeld van dergelijke innovaties zijn ecoinnovaties.<br />
Een eco-innovatie is elke vorm van innovatie die tot een aanzienlijke en<br />
aantoonbare progressie naar de doelstelling van duurzame ontwikkeling leidt, door<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 80
vermindering van de milieueffecten of door efficiënter en meer verantwoordelijke gebruik van<br />
hulpbronnen, inclusief energie. Doel is bedrijven te stimuleren om meer te investeren in ecoefficiëntie<br />
om de kosten van het bedrijf te doen afnemen en zo de toekomstkansen van het<br />
product of het productieproces te verhogen. Niet enkel voor bedrijven maar ook voor actoren<br />
in de non-profit vormt de integratie van eco-design en eco-efficiëntie in hun organisatie en<br />
hun producten/diensten een must.<br />
Ook het gebruik van oplossingen op basis van innovatieve ICT dient gestimuleerd te worden.<br />
ICT vormt immers de ruggengraat van de kenniseconomie. De verbreiding van ICT vormt een<br />
belangrijk element voor de verbetering van de prestaties van ondernemingen en organisaties<br />
in Vlaanderen.<br />
Innovatie is ruimer dan technologische innovatie. Niet-technologische toepassingen van<br />
kennis dienen ook gestimuleerd te worden en dit vanuit een vraaggestuurde benadering.<br />
Marketing, design, kwaliteitszorg,… zijn voor ondernemingen / non-profitorganisaties<br />
belangrijk vermits ze de economische / sociale return van investeringen verhogen. Ook voor<br />
de steden biedt creatieve economie, gelet op het rechtstreeks verband tussen innovatie en<br />
economische groei, belangrijke ontwikkelingsmogelijkheden.<br />
Specifieke aandacht dient ook uit te gaan naar de ontwikkeling van vraaggerichte<br />
instrumenten vermits deze een belangrijke rol kunnen vervullen in het valorisatietraject.<br />
Mogelijke acties<br />
Eco-innovaties<br />
• de overbrugging van de kloof tussen de succesvolle demonstratie van innovatieve<br />
technologieën en de introductie ervan op de markt en het wegnemen van<br />
belemmeringen voor marktpenetratie<br />
• bevordering van eco-innovatienetwerken en clusters, publiek-private<br />
samenwerking op eco-innovatiegebied, ontwikkeling van innovatieve zakelijke<br />
diensten waaronder financiële diensten die eco-innovatie vergemakkelijken of<br />
bevorderen<br />
• bevordering van nieuwe en geïntegreerde benaderingen van eco-innovatie op<br />
gebieden als milieubeheer en het milieuvriendelijk ontwerp van producten,<br />
processen en diensten<br />
• ontwikkeling van het concept “energievriendelijke serre” in de glastuinbouw (<br />
demonstratieproject )<br />
• onderzoek naar het potentieel, de hinderpalen en de triggers inzake de<br />
omschakeling van de Vlaamse economie, waarbij gefocust wordt op een<br />
beperking van de materiaalintensiteit en een versterking van de concurrentiekracht<br />
• het stimuleren van milieuvriendelijke innovaties op het vlak van industriële<br />
biotechnologie in het algemeen en inzake de ontwikkeling van bioplastics<br />
specifiek<br />
• ondersteuning van de uitbouw van een Vlaamse ‘extended input output analysis’<br />
(e-IOA)<br />
• het stimuleren van transitiemanagementprocessen, meer bepaald onderzoek naar de<br />
toepasbaarheid ervan in Vlaanderen, ondersteuning en begeleiding van nieuwe<br />
transitiearena’s en het ondersteunen van experimenten inzake<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 81
transitiemanagement (o.a. rond de transitiethema's duurzaam wonen en bouwen en<br />
duurzaam materialenbeleid)<br />
• de realisatie en het stimuleren van demonstratieprojecten inzake milieu- en<br />
energie-innovaties<br />
• de ontwikkeling en de implementatie van innoverende technologieën die tot doel<br />
hebben de reductie-inspanningen (cf. Europese strategie ter verbetering van de<br />
luchtkwaliteit) inzake luchtverontreiniging te ondersteunen.<br />
• oprichten van regionale kantoren voor de begeleiding van boeren bij de teelt en de<br />
verwerking van energiegewassen (als stimulans voor de productie en de<br />
verwerking van energiegewassen voor biobrandstoffen en groene energie)<br />
• Stimuleren van onderzoek naar het gebruik van waterstof als energiedrager<br />
• …..<br />
Innovatie in ICT-gebruik<br />
• bevordering van innovatie in procédés, diensten en producten die op ICT berusten;<br />
• stimulering van publiek-private interactie en samenwerking om de innovatie en de<br />
investeringen in ICT in een stroomversnelling te brengen;<br />
• de promotie en bewustmaking van de kansen en voordelen van nieuwe ICTtoepassingen<br />
;<br />
• de realisatie van demonstratieprojecten ;<br />
• proeftuinen (laboratoria in de echte wereld);<br />
• e-government;<br />
• …<br />
Niet-technologische innovaties<br />
• Design<br />
• Marketing<br />
• Interactie met gebruikersgroepen - gebruikersaspecten<br />
• Kwaliteitszorg<br />
• Creatieve economie in de stad (ondersteuning van vernieuwende en ontwerpende<br />
ideeën,…)<br />
• …<br />
Ontwikkeling en toepassing van vraaggerichte innovatie- instrumenten<br />
• de mogelijkheden van innovatief aanbesteden van overheidsopdrachten,<br />
• het wegwerken van bepalingen in de overheidsreguleringen die innovatieve<br />
oplossingen (onnodig) verhinderen<br />
• het ontwikkelen van marktbevorderende en innoverende financieringsformules<br />
• …<br />
Onderzoek naar effecten van innovatiebeleid<br />
• ontwikkeling van indicatoren om de doelmatigheid van het innovatiebeleid in zijn<br />
geheel of van bepaalde onderdelen ervan na te gaan.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 82
Beoogde begunstigden<br />
Ondernemingen<br />
Landbouwbedrijven<br />
Onderzoekscentra / Competentiepolen<br />
Universiteiten en hogescholen<br />
Non-profitorganisaties<br />
Overheden<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
Vlaams Gewest<br />
IWT<br />
VLAO<br />
OVAM/LNE/VMM<br />
VEA/ MIP<br />
Kennisinstellingen: universiteiten, hogescholen<br />
Onderzoekscentra<br />
Gespecialiseerde publieke instellingen / vzw’s<br />
Provinciale overheden - POM’s<br />
Lokale besturen<br />
Samenwerkingsverbanden van lokale overheden en intercommunales<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />
Sectororganisaties<br />
NGO’s/VZW’s<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
OPERATIONELE DOELSTELLING 6: INNOVATIE VAN DE PLATTELANDSECONOMIE<br />
Beoogde doelstelling en algemene beschrijving<br />
De streekidentiteit en de landschappelijke kwaliteiten van specifieke, geschikte<br />
plattelandsregio’s worden benut door er een label of merknaam van te maken, waarrond<br />
promotie kan gevoerd worden. Onder dit label kunnen tal van economische activiteiten<br />
ontwikkelen. Onderscheiden economische initiatieven krijgen een hogere marktwaarde door<br />
het inschakelen in een totaalconcept. De klant krijgt een pakket of keuzemenu aangeboden.<br />
De onderdelen van het pakket beslaan diverse aspecten van de merknaam: toeristischrecreatieve<br />
infrastructuur, streekproducten, erfgoed, educatie, ontspanning, … De<br />
economische ontwikkeling via regional branding impliceert automatisch de investering in<br />
gebiedskwaliteit en het versterken van de identiteit.<br />
Een tweede innovatieve benadering van de plattelandseconomie is het herstructureren van<br />
plattelandsgebieden in functie van een nieuwe bedrijfsvoering of economische activiteit, met<br />
bepaalde ruimtelijke vereisten, zoals bijvoorbeeld Natura 2000. De nodige<br />
vastgoedtransacties worden uitgevoerd, uitruiling van gronden, groeperen van eigendommen,<br />
aanleg van infrastructuur, … Tegelijk wordt de omgevingskwaliteit opgewaardeerd door een<br />
betere inrichting, door de ontwikkeling van natuur en door landschapsbouw en het herstel en<br />
de ontsluiting van erfgoed. Dit is essentieel voor het imago van de betrokken bedrijven.<br />
Dikwijls ligt een PPS-verband aan de basis van de realisatie van het project, waarbij de privé-<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 83
investeerder ondersteund wordt door de overheid inzake de inrichtingsaspecten en de<br />
juridische (vergunningen) context. Het resultaat is een duurzaam economisch bedrijf dat<br />
tegelijk een milieuwaarde vertegenwoordigt ofwel het omliggende platteland opwaardeert.<br />
Mogelijke Acties<br />
De geïntegreerde gebiedsgerichte ontwikkeling van de plattelandseconomie via<br />
“Regional Branding”.<br />
• De opmaak van gebiedsgerichte strategisch plannen voor de regional branding van een<br />
plattelandsgebied met identiteit.<br />
• Management van het plattelandsproces<br />
• Ondersteuning van specifieke innovatieve projecten binnen het regionaal concept<br />
• Gerichte investeringen in de inrichting van het gebied.<br />
• Imago opbouw van “Economic regional branding” waarbij specifieke economische<br />
domeinen worden gekoppeld aan een streek ( vb: duurzame energie of milieu aan de<br />
Kempen)<br />
• …<br />
Innovatieve inrichtingsprojecten op het platteland, met economische weerslag<br />
• Begeleiding en organisatie van vastgoedtransacties en hergroeperen van gronden zodat<br />
een aangepaste structuur van eigendom en gebruik van gronden ontstaat<br />
• De aanleg van infrastructuur en het herstel of de ontwikkeling van de landschaps- en<br />
natuurelementen of erfgoedelementen, de advisering van de privé-investeerder op<br />
technisch en ruimtelijk gebied.<br />
• Ondersteuning van de privé-investeerders inzake de juridische context en het<br />
vergunningenstelsel.<br />
• De oprichting van multifunctionele centra in rurale kernen<br />
• Innovatieve projecten waarbij serrebedrijven gebruik maken van restwarmte en<br />
overtollig CO2 van energiebedrijven<br />
• Ondersteuning van innovatieve economische projecten op toeristisch-recreatief vlak,<br />
welke niet vallen binnen het PDPO<br />
• …….<br />
Beoogde begunstigden<br />
Samenwerkingsverbanden van plattelandsactoren<br />
Ondernemers in de betreffende plattelandsregio’s<br />
Privé-investeerders op het platteland<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
Administratie van het Vlaams Gewest<br />
Vlaamse Landmaatschappij<br />
Lokale besturen en intercommunales/samenwerkingsverbanden van gemeenten<br />
Publiek Private Samenwerkingsverbanden<br />
Lokale plattelandsactoren<br />
Toerisme Vlaanderen<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 84
3.2) Prioriteit Ondernemerschap<br />
3.2.1) Strategie<br />
Vlaanderen heeft geen echte traditie op gebied van ondernemerschap, wat onder andere<br />
verklaard kan worden door de afkeer van de gemiddelde Vlaming om risico te nemen.<br />
Momenteel zijn nog heel wat buitenlandse ondernemingen actief in Vlaanderen. Deze<br />
ondernemingen vormen vooralsnog een volwaardig alternatief voor het ondernemerschap in<br />
Vlaanderen. De toenemende globalisering maakt het echter steeds moeilijker buitenlandse<br />
investeerders aan te trekken. Op langere termijn dient er bijgevolg onvermijdelijk verder<br />
gewerkt te worden aan het stimuleren van het eigen Vlaamse ondernemerschap om het verlies<br />
aan buitenlands ondernemerschap op te vangen.<br />
De strategische doelstelling van de prioriteit Ondernemerschap binnen het Vlaamse<br />
<strong>programma</strong> <strong>2007</strong>-2013 kan geformuleerd worden als volgt:<br />
“Bevordering van het Vlaamse ondernemerschap in de meest brede zin met het oog op<br />
een maximale creatie van werkgelegenheid en economische groei.”<br />
Om een maximale creatie van werkgelegenheid en economische groei te bereiken dient<br />
ingespeeld te worden op die gebieden waar hieromtrent de meeste toegevoegde waarde kan<br />
gehaald worden:<br />
- meer startende ondernemingen => meer werkgelegenheid & groei<br />
- meer groeiende ondernemingen => meer werkgelegenheid & groei<br />
- meer internationaal actieve ondernemingen => meer werkgelegenheid & groei<br />
Tegelijkertijd mag het behoud van bestaande werkgelegenheid niet uit het oog verloren<br />
worden, zodat creatie van werkgelegenheid en groei niet wordt teniet gedaan door nutteloos<br />
verlies van jobs en kapitaal:<br />
- meer geslaagde bedrijfsoverdrachten => behoud werkgelegenheid / meer werkgelegenheid<br />
- minder gedwongen stopzettingen en faillissementen => behoud werkgelegenheid<br />
Voor het realiseren van deze strategische doelstelling worden drie operationele doelstellingen<br />
geformuleerd:<br />
Operationele doelstelling 1: Stimuleren van ondernemerszin<br />
Beoogd resultaat => meer en betere starters<br />
Operationele doelstelling 2: Creëren van een faciliterend start-, groei- en overnamekader<br />
Beoogd resultaat => meer starters, meer groeiers, meer overnames<br />
Operationele doelstelling 3: Stimuleren van internationaal ondernemen<br />
Beoogd resultaat => meer internationaal actieve ondernemingen<br />
De gecombineerde resultaten van de operationele doelstellingen zorgen voor de realisatie van<br />
de strategische doelstelling ‘meer werkgelegenheid en meer economische groei’.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 85
De operationele doelstellingen sluiten aan bij de Europese en Vlaamse beleidsdoelstellingen<br />
inzake ondernemerschap en spelen specifiek in op de zwakten zoals geformuleerd in de<br />
SWOT-analyse.<br />
Volgende strategische invalshoeken binnen de strategie worden vooropgesteld:<br />
Volgens de levenscyclus van een onderneming<br />
Aandacht voor Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong><br />
Levenscyclus<br />
Uit de sterkte-zwakte analyse blijkt dat zich zwakten voordoen tijdens de verschillende<br />
levensfases van een onderneming, met name de startfase, de groeifase en de maturiteitsfase.<br />
Het versterken van het ondernemerschap in de meest brede zin impliceert dan ook acties<br />
gericht op elke levensfase. Sommige acties zullen zich specifiek richten op één bepaalde<br />
levensfase, terwijl andere acties op verschillende fases tegelijk van toepassing kunnen zijn.<br />
Deze benadering is in overeenstemming de visie van de huidige Vlaamse legislatuurregering<br />
die zich richt op drie grote pijlers, met name ‘durven starten, ‘durven groeien’ en ‘durven<br />
overlaten’.<br />
Het bevorderen van ondernemerschap in de meest brede zin dient logischerwijs te starten bij<br />
het begin van de levenscyclus van een onderneming, de startfase. Om meer mensen tot het<br />
starten van een onderneming aan te zetten dient in Vlaanderen een breed gedragen<br />
ondernemerscultuur ontwikkeld te worden. Om dit te bereiken dient de ondernemerszin<br />
gestimuleerd te worden en de maatschappelijke attitude tegenover ondernemerschap<br />
gewijzigd te worden. Eenmaal een onderneming in de startfase zit, zal de aandacht vooral<br />
geconcentreerd zijn op markt- en productontwikkeling. De organisatie is op dat moment heel<br />
flexibel en weinig gestructureerd. Begeleiding inzake kennisverwerving (marktkennis,<br />
organisatorische kennis, …) alsook het aanleren van de juiste attitudes en vaardigheden is op<br />
dit moment belangrijk om de slaagkansen van een startende onderneming te vergroten.<br />
Een volgende levensfase is de groeifase. Groei vergroot de bestaanszekerheid van een<br />
onderneming en is een voorwaarde voor continuïteit. Groei is daarom een logische stap in de<br />
levenscyclus van een onderneming. Groei is geen eenduidig begrip. Een onderneming kan<br />
groeien in omzet, personeel, marktaandeel, rendement of het aantal vestigingen. Een<br />
onderneming kan groeien op eigen kracht, door samenwerking met andere ondernemingen of<br />
door overnames. Het is duidelijk dat groei vraagt om een goed opgezette strategie. Er dient<br />
een faciliterend ondernemerschapkader aanwezig te zijn teneinde het aantal doorgroeiers en<br />
gazellen te verhogen. Dit faciliterend kader dient ruimer beschouwd te worden aangezien het<br />
uiteraard ook inspeelt op behoeften van ondernemingen in de start- en maturiteitsfase.<br />
Tenslotte komt een onderneming terecht in de maturiteitsfase. Deze fase resulteert uiteindelijk<br />
in de stopzetting van de activiteiten, het faillissement of de overname door een nieuwe<br />
eigenaar. De aandacht dient hier specifiek uit te gaan naar levensvatbare ondernemingen in de<br />
overdrachtfase. De overnameproblematiek is vrij complex en heterogeen van aard. Zo spelen<br />
onder andere organisatorische, juridische, financiële, fiscale en emotionele aspecten een<br />
belangrijke rol. Om vraag en aanbod beter op mekaar af te kunnen stemmen, dient de markt<br />
voor bedrijfsovernames transparanter gemaakt te worden. Zowel voor de vraagzijde als voor<br />
de aanbodzijde zijn aangepaste acties aan te bevelen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 86
De samenhang tussen de operationele doelstellingen binnen de prioriteit ondernemerschap en<br />
de levensfases van een onderneming kan schematisch worden voorgesteld als volgt:<br />
Operationele doelstelling 1:<br />
ONDERNEMERSZIN &<br />
ONDERNEMERSVAARDIGHEDEN<br />
STARTFASE<br />
Operationele doelstelling 2:<br />
FACILITEREND START-, GROEI- &<br />
OVERNAMEKADER<br />
GROEIFASE<br />
Operationele doelstelling 3:<br />
INTERNATIONAAL ONDERNEMEN<br />
MATURITEITS-<br />
FASE<br />
Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong><br />
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is een continu verbeteringsproces waarbij<br />
ondernemingen vrijwillig op systematische wijze economische, milieu- en sociale<br />
overwegingen op een geïntegreerde manier in de bedrijfsvoering opnemen. Overleg met de<br />
stakeholders of belanghebbenden van de onderneming maakt deel uit van dit proces. De<br />
positieve bijdrage van het bedrijf aan de samenleving wordt verhoogd en de negatieve<br />
gevolgen voor mens en milieu worden tot een minimum beperkt.<br />
MVO omvat initiatieven en acties van ondernemingen die de wet overstijgen, die verder gaan<br />
dan de geldende wetgeving. MVO heeft dan ook een vrijwillig karakter en gaat uit van de<br />
onderneming zelf. De economische, sociale en milieuoverwegingen worden zoveel mogelijk<br />
op geïntegreerde wijze bekeken en een evenwicht vinden tussen deze drie dimensies is één<br />
van de grootste uitdagingen voor maatschappelijk verantwoorde ondernemingen. De<br />
strategische doelstelling van Lissabon is eveneens gebaseerd op deze drie pijlers van<br />
duurzame ontwikkeling. Dit verklaart het belang dat de Europese Unie hecht aan het<br />
bevorderen van MVO.<br />
De Europese Commissie geeft in haar brochure met goede werkwijzen voor Verantwoordelijk<br />
Ondernemerschap bij wijze van voorbeeld een aantal punten waarvoor verantwoordelijke<br />
ondernemers zich zouden kunnen inzetten:<br />
klanten, zakenpartners en concurrenten redelijk en eerlijk behandelen;<br />
geven om gezondheid, veiligheid en algemeen welzijn van werknemers en consumenten;<br />
hun personeel motiveren door scholing en ontwikkelingsmogelijkheden aan te bieden;<br />
handelen als „goede burgers” in de plaatselijke gemeenschap;<br />
respect hebben voor natuurlijke hulpbronnen en het milieu.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 87
De Commissie stelt tevens dat verantwoordelijk ondernemerschap ook kan bijdragen tot de<br />
verbetering van het imago van ondernemers in de samenleving en meer jonge mensen kan<br />
stimuleren een loopbaan als zelfstandige te kiezen. Het draagt dan ook bij tot de doelstelling<br />
van de EU om de ondernemingszin in Europa aan te moedigen.<br />
Uit het bovenstaande blijkt dat MVO een zeer breed domein behelst. Bedrijven kunnen dan<br />
ook op heel wat verschillende manieren invulling geven aan MVO, bijvoorbeeld via<br />
samenwerking met NGO's en andere non-profitorganisaties, via het behalen van labels en<br />
keurmerken (bijvoorbeeld Max Havelaar), via social accounting, via aandacht voor<br />
competentieontwikkeling, diversiteit, duurzaam aankoopbeleid, duurzame klantenrelaties,<br />
duurzaam investeren, employee involvement (werknemers zetten zich in voor goede doelen),<br />
corporate governance of goed bestuur, werknemersbetrokkenheid, bescherming van het<br />
milieu, een veilige en gezonde werkomgeving,…<br />
Ook in de internationale context wint het verantwoord ondernemen aan belang en<br />
ondervinden bedrijven steeds meer maatschappelijke druk de principes van MVO toe te<br />
passen. Het volgen van de internationale spelregels is vaak veel complexer, bijvoorbeeld als<br />
gevolg van regels en normen opgelegd door de OESO, de WHO, de Internationale<br />
Arbeidsorganisatie,… Vlaamse ondernemingen kunnen in bepaalde landen ook<br />
geconfronteerd worden met hen onbekende toestanden zoals bijvoorbeeld kinderarbeid,<br />
sociale uitbuiting, onveilige werkomstandigheden,…<br />
In de Beleidsnota 2004-2009 en de Beleidsbrief 2006 Internationaal <strong>Ondernemen</strong> van Vlaams<br />
Minister voor Economie, Innovatie, Wetenschap en Buitenlandse handel Fientje Moerman<br />
wordt MVO als generiek aandachtspunt naar voor geschoven. MVO staat ook centraal in de<br />
beleidsbrief 2006-<strong>2007</strong> Sociale Economie van Vlaams Minister voor Mobiliteit, Sociale<br />
Economie en Gelijke Kansen Kathleen Van Brempt en het mainstreamen ervan is een<br />
horizontale prioriteit in de beleidsnota 2004-2009 Sociale Economie. Sinds mei 2004<br />
stimuleert en informeert het Vlaams Digitaal Kenniscentrum MVO, kmo’s, grote bedrijven en<br />
organisaties uit de social- en non-profit over de toepassing van maatschappelijk verantwoord<br />
ondernemen in de praktijk.<br />
Ook binnen de prioriteit Ondernemerschap van het Vlaamse <strong>programma</strong> dient het<br />
Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong> een continu horizontaal aandachtspunt te zijn,<br />
evenwel ook steeds op vrijwillige basis.<br />
3.2.2) Operationele doelstellingen<br />
Operationele doelstelling 1: Stimuleren ondernemerszin en ondernemersvaardigheden<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Deze doelstelling beoogt het verkrijgen van meer en betere starters.en het versterken van het<br />
imago van ondernemerschap.<br />
Er bestaat tegenwoordig consensus rond het belang van ondernemerschap voor jobcreatie en<br />
economische welvaart. Vlaanderen kent echter nog steeds geen echte ondernemerscultuur en<br />
Vlamingen zijn in het algemeen risico-avers. Ondernemerschap wordt bekeken als een<br />
onveilige en sociaal onzekere keuze. Bovendien is het imago van ondernemerschap niet<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 88
altijd even positief doordat het falen wordt gestigmatiseerd. De reglementering met<br />
betrekking tot faillissementen en de terugbetalingsverplichtingen verhinderen vaak een<br />
nieuwe start voor ondernemers. Waar in de Verenigde Staten een faillissement op een<br />
positieve manier kan bijdragen tot een nieuwe start, wordt dit bij ons als een sterk<br />
belemmerende factor ervaren. Een positieve beeldvorming bij het brede publiek inzake<br />
ondernemerschap is een belangrijke voorwaarde voor het aanzwengelen van de bereidheid tot<br />
ondernemen. Aandacht voor specifieke doelgroepen met onontgonnen<br />
ondernemerspotentieel kan tevens een significante bijdrage leveren tot een hogere bereidheid<br />
tot starten.<br />
Mannen blijken meer betrokken bij ondernemerschap dan vrouwen. De gemiddelde Belgische<br />
ondernemer is mannelijk en tussen 25 en 44 jaar oud. Vrouwelijke ondernemers ondervinden<br />
geen echte specifieke knelpunten bij het oprichten van een onderneming op zich. Zo is<br />
bijvoorbeeld de toegang tot geschikte financiering een even grote drempel voor vrouwen als<br />
voor mannen. Er zijn echter wel een aantal randaspecten van vrouwelijk ondernemerschap,<br />
zoals de combinatie werk en gezin, die de nodige aandacht verdienen. Uit onderzoek blijkt<br />
verder dat de karakteristieken van het vrouwelijk ondernemerschap enigszins verschillen van<br />
die van het mannelijke ondernemerschap. Zo blijkt dat vrouwelijke ondernemers slechts in<br />
uitzonderlijke gevallen innovatieve bedrijven oprichten met sterke jobcreatie en internationale<br />
activiteiten.<br />
In Vlaanderen blijft het aantal jonge ondernemers nog steeds beperkt. De brug tussen<br />
onderwijs en ondernemerschap is duidelijk nog niet gelegd. Nochtans bestaat er een duidelijk<br />
verband tussen succesvol ondernemerschap en vorming, onderwijs en opleiding. Studenten<br />
dienen de nodige inhoudelijke vakkennis te verwerven aangevuld met de juiste<br />
gedragscompetenties, en dienen deze beide aspecten vervolgens met succes in praktijk te<br />
kunnen brengen. Belangrijk knelpunt die een brede introductie van ondernemerschap bij<br />
onderwijsinstellingen belemmert, is het gebrek aan ondernemerscultuur zowel in de<br />
instellingen als bij de docenten. Het is noodzakelijk de ondernemerscompetenties aan te<br />
scherpen binnen alle onderwijsniveaus en bij alle betrokkenen.<br />
Ondernemerschap door allochtonen betekent een verrijking voor de samenleving. Allochtone<br />
ondernemers zijn vaak de dragers van nieuwe ideeën, nieuwe producten en nieuwe diensten<br />
en dragen aldus bij tot de diversiteit van het aanbod van ondernemingen. Allochtoon<br />
ondernemerschap kan ook bijdragen aan emancipatie en integratie van allochtonen en aan het<br />
verbeteren van de leefbaarheid in bepaalde wijken van grote steden.<br />
Door de vergrijzing van de maatschappij dient er steeds langer gewerkt te worden.<br />
Ondernemerschap is een mogelijke manier voor 45-plussers om actief te blijven op de<br />
arbeidsmarkt. Door de toenemende vergrijzing zal deze groep nog aan belang winnen. Deze<br />
groep beschikt bovendien over een jarenlange expertise opgebouwd binnen bestaande<br />
ondernemingen, hetgeen bij de opstart van nieuwe ondernemingen een groot voordeel kan<br />
opleveren. Oudere ondernemers ondervinden vaak een aantal specifieke problemen<br />
bijvoorbeeld op gebied van beeldvorming, financiering en pensioen, zodat bijzondere<br />
aandacht hier aangewezen is.<br />
In de bovenvermelde specifieke doelgroepen is duidelijk nog veel onontgonnen<br />
ondernemerspotentieel aanwezig. Het continue stimuleren van de ondernemerszin zowel bij<br />
het brede publiek als bij specifieke doelgroepen is dan ook noodzakelijk om méér starters te<br />
krijgen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 89
Studies tonen aan dat de slaagkansen van een startende onderneming meer afhankelijk zijn<br />
van het bezitten van bepaalde competenties en persoonlijke vaardigheden dan van het<br />
behalen van een bepaald diploma. Het is daarom van belang niet enkel de ondernemerszin<br />
maar ook de noodzakelijke ondernemersvaardigheden te stimuleren om zo tot “meer” én<br />
“betere” starters te komen. De kwantiteit en kwaliteit van de starters dienen gelijktijdig te<br />
verhogen.<br />
Ondernemerschap is in Vlaanderen nog steeds geen structureel gegeven. Verschillende<br />
initiatieven rond ondernemerschap werden reeds in het leven geroepen maar zijn versnipperd<br />
en niet op elkaar afgestemd. Een aantal initiatieven kunnen genomen worden om een betere<br />
opvolging en afstemming te bereiken en een monitoring van het geheel mogelijk te maken.<br />
Mogelijke acties binnen deze operationele doelstelling spelen in op volgende strategische<br />
beleidsgebieden zoals opgenomen in het Actieplan voor Ondernemerschap van de Europese<br />
Commissie:<br />
een ondernemersgerichte mentaliteit stimuleren<br />
meer mensen aanmoedigen om ondernemer te worden<br />
Mogelijke acties<br />
Algemene sensibilisatie van het brede publiek<br />
o algemene informatie en sensibiliseringsacties voor het stimuleren van<br />
ondernemerszin en het verbeteren van het imago van ondernemerschap<br />
o nieuwe oproep ‘ondernemerschap’ teneinde goede ideeën rond<br />
ondernemerschap te verzamelen<br />
o …<br />
Doelgroepgericht stimuleren van ondernemerszin : sensibiliseren van kansengroepen op vlak<br />
van ondernemen, kennis- en informatieverschaffing en extra begeleiding in de verschillende<br />
fasen van ondernemerschap<br />
- bij vrouwen:<br />
o stimuleren van internationaal ondernemen via handelsmissies voor vrouwelijke<br />
ondernemers<br />
o …<br />
- bij jongeren:<br />
o acties die een brug maken tussen het onderwijs en ondernemen, bijvoorbeeld<br />
organiseren van een ondernemersspel, themaweek rond ondernemerschap in<br />
scholen, aanmaken van educatief materiaal rond ondernemerschap,<br />
praktijkstages, oprichten mini-ondernemingen, ondernemingsplanwedstrijden,<br />
…<br />
o …<br />
- bij allochtonen:<br />
o succesvolle allochtone ondernemers inzetten als rolmodellen<br />
o …<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 90
- bij 45-plussers:<br />
o stimuleren van netwerkvorming en kennisoverdracht<br />
o …<br />
- bij arbeidsgehandicapten: stimuleren van ondernemerschap door het aanpakken van<br />
specifieke barrières waarmee deze doelgroep geconfronteerd wordt<br />
- bij landgoedeigenaars:<br />
o stimuleren van een bedrijfsmatige ( bijv. toeristisch-recreatieve ) exploitatie<br />
van het landgoed en bijhorend grondgebied (bijvoorbeeld via consulenten die<br />
private eigenaars begeleiden en ondersteunen bij het omgaan met juridische en<br />
ruimtelijke voorwaarden)<br />
o opzetten van proefprojecten voor een geïntegreerde economische en<br />
natuurgerichte exploitatie onder meer in Natura 2000-gebieden (bijvoorbeeld<br />
via een geïntegreerd beheersplan, publiek-private samenwerkingsverbanden<br />
enz.)”<br />
Monitoring van ondernemerschap in Vlaanderen<br />
o ontwikkelen van een concept van een “centrale” monitor voor<br />
ondernemerschap. Deze monitor moet lancunes in kaart kunnen brengen en<br />
opvolging en benchmarking mogelijk maken<br />
o …<br />
Beoogde begunstigden<br />
Het brede publiek alsook de specifieke doelgroepen vrouwen, jongeren, 45-plussers,<br />
allochtonen en landgoedeigenaars.<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
Vlaams Gewest<br />
VLAO<br />
POM’s<br />
Provincie- en gemeentebesturen/samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />
VDAB<br />
UNIZO<br />
Activiteitencoöperatieven en startcentra<br />
ANB, Regionale Landschappen, Centra voor toerisme en recreatie, NGO’s, samenwerkingsverbanden<br />
tussen de eigenaars en de gebruikers<br />
Gespecialiseerde publieke instellingen/vzw’s<br />
Gespecialiseerde organisaties op het vlak van natuurbeheer<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 91
Operationele doelstelling 2: Creëren van een faciliterend start-, groei- en<br />
overnamekader<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Doelstelling is de realisatie van meer starters, meer groeiers en meer overnames.<br />
Het aanscherpen van de ondernemerszin en ondernemersvaardigheden is slechts het<br />
beginpunt. Er dienen acties uitgevoerd te worden om het percentage succesvolle starters te<br />
verhogen. In Vlaanderen zijn er tevens te weinig bedrijven die doorgroeien en<br />
internationaliseren. Dit impliceert dat ook jobcreatie achterwege blijft. Buiten de high techbedrijven<br />
ziet men zelden andere sectoren internationaliseren. Bedrijven groeien té traag en<br />
gazellen, sterkgroeiende ondernemingen die de grootste bijdrage leveren tot economische<br />
groei en werkgelegenheid, zijn eerder uitzondering dan regel. Het is daarom noodzakelijk het<br />
“slapend potentieel” van een gerichte selectie ondernemingen in kaart te brengen en<br />
vervolgens te zorgen voor een begeleidingstraject op maat bij het groeiproces. Er dient van bij<br />
het begin specifieke aandacht te gaan naar starters met groeipotentieel, aangezien deze<br />
ondernemingen de gazellen van de toekomst zijn.<br />
Samenvattend kan gesteld worden dat zowel voor starters als groeiers remmende factoren<br />
dienen weggewerkt te worden en dat aangepaste begeleiding en coaching noodzakelijk is.<br />
De veelheid en onduidelijkheid van administratieve en wettelijke regels wordt door vele<br />
ondernemers ervaren als een grote belemmering. Starters moeten een waaier aan formaliteiten<br />
vervullen bij verschillende overheidsdiensten. Dit kost veel tijd en geld. Onderzoek leert dat<br />
administratieve lastenverlagingen aanzienlijke kostenbesparingen en andere voordelen kunnen<br />
opleveren. Ook groeiers die bijvoorbeeld een vestiging in het buitenland wensen op te richten<br />
ondervinden hierbij heel wat administratieve rompslomp.<br />
De oprichting van het Vlaams <strong>Agentschap</strong> <strong>Ondernemen</strong> (VLAO) wil bijdragen tot een<br />
aanzienlijke administratieve lastenverlaging en betere contacten tussen overheid en<br />
bedrijfsleven. Ondernemers kunnen binnenkort voor hun administratieve formaliteiten terecht<br />
bij een uniek aanspreekpunt. Een aantal andere structurele initiatieven worden momenteel<br />
reeds uitgevoerd zoals de compensatieregel (een verhoging van administratieve lasten als<br />
gevolg van een regeringsbeslissing moet gepaard gaan met een evenwaardige daling van<br />
andere administratieve lasten). Er bestaat binnen de Vlaamse kenniscel Wetsmatiging ook<br />
reeds een tijdelijk meldpunt voor administratieve lasten dat als basis kan gebruikt worden<br />
voor nieuwe structurele en ad hoc verbeteracties.<br />
Naast een vermindering van de administratieve lasten blijkt het evenzeer noodzakelijk ook de<br />
kwaliteit van de regelgeving te verbeteren. Door het ordenen van de regelgeving, het<br />
schrappen van dubbele of verouderde regels en het herformuleren van inconsistente regels<br />
wordt de regelgeving in zijn geheel transparanter en eenvormiger. De<br />
Reguleringsimpactanalyse speelt hier op in via een onderzoek naar de effecten van nieuwe<br />
regelgeving op de samenleving. Gelet op het feit dat regelgeving voor een klein bedrijf soms<br />
een onevenredig zware belasting betekent, dient bij de ontwikkeling van nieuwe regelgeving<br />
specifiek rekening gehouden te worden met de effecten ervan op kmo’s.<br />
Zowel voor startende als groeiende ondernemingen is het vinden van financiering cruciaal.<br />
Startende ondernemingen hebben geld nodig om hun ondernemingsplannen te kunnen<br />
verwezenlijken, terwijl andere ondernemingen geld nodig hebben om verder te kunnen<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 92
groeien of om te investeren in nieuwe projecten. Indien daarenboven geld nodig is voor eerder<br />
innovatieve investeringen dan wordt deze zoektocht nog moeilijker door de onvermijdelijke<br />
toename van het financieringsrisico voor de kredietverstrekker. Onvoldoende toegang tot<br />
geschikte financiering is een belangrijke belemmerende factor.<br />
Er bestaat reeds een ruime waaier aan financieringsmogelijkheden:<br />
- klassieke bankfinanciering (eventueel in combinatie met de Tweede<br />
Waarborgregeling)<br />
- formeel risicokapitaal: klassieke kapitaalverstrekkers, Vlaams Innovatiefonds,<br />
ARKimedes-fonds, …<br />
- informeel risicokapitaal: Win-win lening, Business Angels Netwerk Vlaanderen, …<br />
- achtergestelde leningen en microkredieten<br />
- subsidies<br />
Ondernemers zijn vaak niet op de hoogte van alle mogelijk beschikbare financieringsvormen.<br />
Bovendien zijn aard en omvang van de financieringsvraag afhankelijk van de levensfase<br />
waarin een onderneming zich bevindt. De ondernemer kan bijgevolg niet altijd juist<br />
inschatten welk de meest aangewezen financieringsvorm is. Acties omtrent het financieel<br />
kader dienen zich niet te richten op de creatie van nieuwe instrumenten, maar op het beter<br />
bekend maken van het reeds beschikbare aanbod.<br />
Coaching kan een belangrijke rol spelen in de professionalisering van bedrijven. Coaching<br />
kan op twee manieren georganiseerd worden, met name individuele coaching (bijvoorbeeld<br />
mentoring, coach the coaches, …) en collectieve coaching (bijvoorbeeld via netwerkvorming,<br />
kenniscentra, zelfhulpgroepen, peterschapsprojecten, …). De meest aangewezen vorm van<br />
coaching zal afhankelijk zijn van de beoogde doelstelling en de levensfase van de<br />
onderneming.<br />
Voor prestarters en starters kunnen aangepaste vormen van coaching voorzien worden. Zoals<br />
reeds aangehaald bestaat bij heel wat ondernemingen nog onbenut groeipotentieel dat middels<br />
individuele coaching in kaart en tot ontwikkeling gebracht kan worden. Via netwerking en<br />
clustering, zijnde vormen van collectieve coaching, kan zowel voor starters als voor groeiers<br />
een significante toegevoegde waarde gecreëerd worden.<br />
De huidige vergrijzing van de bevolking impliceert eveneens de vergrijzing van de<br />
ondernemerspopulatie. Momenteel zijn in Vlaanderen jaarlijks zo een 13.500 ondernemingen<br />
over te nemen. Dit aantal zal in de komende jaren enkel maar stijgen waardoor de markt voor<br />
overname van ondernemingen nog in belang zal toenemen. Naast de pensionering kunnen<br />
er ook andere redenen tot overdracht van een onderneming bestaan, zoals een carrièrewending<br />
(starten van een nieuwe onderneming, kiezen van een ander beroep, …) of persoonlijke<br />
gebeurtenissen (ziekte, scheiding, vervroegde pensionering,…).<br />
Volgens een Oostenrijkse studie blijken overnemers van bestaande bedrijven succesvoller dan<br />
starters van nieuwe bedrijven: na 5 jaar bestaat nog 96 % van de overgenomen<br />
ondernemingen terwijl dat bij starters slechts 50 % is. Bij 40 % van de overgenomen<br />
bedrijven blijkt de tewerkstelling te stijgen. Overnames resulteren ook vaak in innovaties en<br />
veranderingen. Het nieuwe management zal meestal trachten de marges te verbeteren, nieuwe<br />
markten aan te boren en de interne processen te optimaliseren. Niet alle overnames zijn echter<br />
succesvol. In Europa leidt minstens 10 % van de overnames tot het onnodig beëindigen van<br />
eens levensvatbare onderneming. Dit brengt een groot en onnodig verlies aan tewerkstelling<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 93
en kapitaal met zich mee. Ook gaan levensvatbare ondernemingen verloren doordat ze<br />
simpelweg geen geschikte overnemer vinden. Deze vaststellingen maken dat bijkomende<br />
inspanningen gericht op het stimuleren van overnames verantwoord zijn.<br />
In Vlaanderen kunnen vraag en aanbod op de markt voor bedrijfsovernames nog beter op<br />
mekaar ingesteld worden. De invoering van het overnameplatform www.overnamemarkt.be,<br />
een initiatief van UNIZO, Bobex nv en de Vlaamse overheid, speelt hier reeds op in.<br />
Aan aanbodzijde kan vastgesteld worden dat de overlaters vaak onvoldoende bekend zijn met<br />
de mogelijkheden en bijgevolg ook onvoldoende voorbereid zijn op hun overname. Een<br />
bedrijfsovername is een complex proces en vergt een vrij lange voorbereidingsperiode.<br />
Financiële, juridische, fiscale en emotionele aspecten spelen een rol. Een grondige en tijdige<br />
bewustmaking is het uitgangspunt voor een geslaagde overdracht. De complexiteit van het<br />
hele proces maakt dat ondernemers best beroep doen op gespecialiseerd advies van<br />
bijvoorbeeld belastingspecialisten, consultants en juristen. Dit gespecialiseerd advies zit<br />
dikwijls nogal verspreid (verschillende doelgroepen, verschillende specialisaties,…) waardoor<br />
de ondernemer soms moeilijk de juiste adviseur vindt. Betere coördinatie is noodzakelijk.<br />
Familiale kmo’s zijn een specifieke groep van overlaters met een heel eigen problematiek.<br />
Deze kmo’s worden gekenmerkt door een grote emotionele betrokkenheid, vooral bij<br />
ingrijpende veranderingen in de eigendom- en zeggenschapstructuur van de onderneming.<br />
Meer en meer bedrijven echter worden overgedragen aan derden via een management buy-out<br />
(overdracht van eigendom en zeggenschap aan leden van het huidig management of aan<br />
huidige werknemers) of een management buy-in (overdracht aan een externe partij).<br />
Afhankelijk van het soort overdacht zal het overdrachtsproces andere kenmerken bezitten en<br />
is aangepaste begeleiding aangewezen.<br />
Aan de vraagzijde wordt bij kandidaat-ondernemers het overnemen van een bestaande<br />
onderneming nog te weinig als een reële mogelijkheid gezien. Nochtans is het van groot<br />
belang het voortbestaan en de groei van levensvatbare ondernemingen te verzekeren. Andere<br />
vaststelling is dat de kosten voor een overname gemiddeld hoger liggen dan de kosten voor<br />
het opstarten van een volledig nieuwe onderneming aangezien een over te nemen bedrijf<br />
veelal groter is dan een nieuw bedrijf. Daarenboven is de correcte waardering van een<br />
onderneming geen makkelijke opdracht. De mogelijkheden tot en de voordelen van<br />
bedrijfsovernames dienen meer gepromoot te worden.<br />
Stimuleren van overnames kan enerzijds gebeuren via aanpassingen aan het wettelijk kader<br />
(vennootschapsrecht, belastingstelsel, administratieve formaliteiten,…). Dit valt echter buiten<br />
de scope van het Vlaamse <strong>programma</strong>. Anderzijds zijn ondersteunende maatregelen nodig die<br />
inspelen op de complexiteit van het overnameproces en de emotionele aspecten van een<br />
overname. Uit onderzoek blijkt dat vooral op gebied van sensibilisatie, financiering en<br />
mentorschap nog ruimte is voor bijkomende ondersteunende acties om de markt voor<br />
bedrijfsovernames te verbeteren. Deze acties dienen uiteindelijk te leiden tot meer starters via<br />
overname, meer groeiers via overname, behoud van economisch potentieel van bestaande<br />
bedrijven en minder gedwongen stopzettingen en faillissementen.<br />
Mogelijke acties binnen de operationele doelstelling ‘creëren van een faciliterend start-, groeien<br />
overnamekader'spelen in op verschillende strategische beleidsgebieden zoals opgenomen<br />
in het Actieplan voor Ondernemerschap van de Europese Commissie, zijnde:<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 94
- ondernemers toerusten voor groei en concurrentiekracht<br />
- verbetering van de financiering<br />
- creatie van een kmo-vriendelijker regelgevings- en administratief kader<br />
Voor de Europese Commissie zijn overnames sinds de jaren negentig een prioriteit binnen het<br />
ondernemerschap en verschillende aanbevelingen en publicaties werden sindsdien gelanceerd<br />
met het oog op de bewustwording hieromtrent binnen de lidstaten.<br />
Mogelijke acties<br />
Wegwerken van drempels voor starters en groeiers<br />
- vermindering van administratieve lasten<br />
o ontwikkelen van nieuwe ICT-instrumenten die een koppeling van<br />
verschillende overheidsgegevensbanken mogelijk maken<br />
o creatie van een permanent platform waar de bedrijfswereld input kan geven<br />
o …<br />
- verbeteren van de regelgeving<br />
o creatie van een permanent platform waar de bedrijfswereld input kan geven<br />
o haalbaarheidsstudie naar regelvrije zones<br />
o …<br />
- bekendmaking van financieringsmogelijkheden<br />
o sensibilisering van adviseurs in eerste lijn (boekhouders, accountants, …)<br />
inzake subsidie-, stimulerings- en financieringsmechanismen<br />
o optimalisering pilootproject geïntegreerde financiering (begeleiding van<br />
ondernemers tot optimale financieringsmix door panel van financiële experts)<br />
o …<br />
Begeleiding op maat voor starters en groeiers<br />
- venture coaching van starters en pre-starters<br />
- traject op maat in functie van profiel van een onderneming.<br />
o ontwikkelen van een eenvoudig (self assessment) instrument voor het in kaart<br />
brengen van het talent, de ambitie en de middelen van een (groei)onderneming<br />
o …<br />
- creatie van een netwerk van ‘Ondernemerspreventiecellen’: adviesverstrekking door<br />
multidisciplinaire teams van deskundigen<br />
- opmaak van een checklist van kenmerken van groeibedrijven<br />
- ontwikkeling van een ‘early warning system’ voor starters met groeipotentieel<br />
- ontwikkeling van een virtueel startercentrum: boekhoudkundige diensten,<br />
videoconferenties, marketingadvies, … via ICT<br />
- vrijwaren en begeleiden van bedrijven in moeilijkheden;<br />
- …<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 95
Stimuleren van de markt voor bedrijfsovernames<br />
- sensibilisatie aanbodzijde: bijvoorbeeld specifieke doelgroep ondernemers ouder dan<br />
55 jaar persoonlijk aanschrijven<br />
- sensibilisatie vraagzijde: bijvoorbeeld specifieke doelgroep potentiële jonge<br />
ondernemers over de mogelijkheid een bestaand bedrijf verder te zetten<br />
- begeleiding van de overlater en de overnemer gedurende het overnameproces<br />
- begeleiding van familiebedrijven bij de overdracht van het bedrijf van de ene<br />
generatie naar de volgende<br />
- pro-actief screenen van de in de toekomst over te laten ondernemingen op hun waarde<br />
en mogelijkheden<br />
- ontwikkeling van een zelfevaluatiepakket voor (familiale) kmo’s met betrekking tot<br />
sterke en zwakke punten van een bedrijfsoverdracht (financiële, fiscale, juridische,<br />
organisatorische, verzekeringstechnische, psychologische en leidinggevende factoren)<br />
- lokale netwerken en databanken van vraag en aanbod van particuliere adviesverleners<br />
(banken, consultants,…) groeperen tot één centraal netwerk<br />
- …<br />
Beoogde begunstigden<br />
Ondernemingen in alle levensfases.<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
Vlaams Gewest<br />
VLAO<br />
POM’s<br />
Provincie- en gemeentebesturen/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />
Activiteitencoöperatieven en startcentra<br />
Gespecialiseerde publieke instellingen/vzw’s<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
Operationele doelstelling 3: Stimuleren van internationaal ondernemen<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Doelstelling is meer internationaal actieve ondernemingen in Vlaanderen.<br />
De beperkte binnenlandse markt maakt dat Vlaanderen typisch een open economie heeft waar<br />
internationaal ondernemen een grote rol speelt. Uit de studie ‘Nieuwe<br />
internationalisatiestrategieën van Vlaamse ondernemingen’ (Sleuwaegen, et al., 2004) blijkt<br />
dat Vlaamse exportgeoriënteerde ondernemingen gemiddeld genomen groter en productiever<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 96
zijn dan Vlaamse ondernemingen zonder exportactiviteiten. Exportactiviteiten zijn duidelijk<br />
een stimulans voor sterkere groei van ondernemingen.<br />
De studie toont aan dat de lichte groei van werkgelegenheid in de industrie tijdens de periode<br />
1996-2002 vooral werd gestuwd door Vlaamse exportgeoriënteerde ondernemingen en<br />
Vlaamse ondernemingen met een multinationaal netwerk. De sterkste procentuele daling van<br />
de industriële werkgelegenheid (-10 %) werd waargenomen in de groep Vlaamse<br />
ondernemingen zonder exportactiviteiten wat wijst op een zwakke concurrentiepositie van<br />
deze groep ondernemingen. In de dienstensector daarentegen werd de sterkste groei van<br />
werkgelegenheid gecreëerd door de ondernemingen zonder exportactiviteiten. Deze sterke<br />
groei kan verklaard worden door de hoge toetreding van nieuwe dienstenondernemingen en<br />
de erg sterke groei van bestaande ondernemingen. Doordat in Europa de<br />
dienstverleningsmarkt vaak nog niet volledig is vrijgemaakt en er bijgevolg weinig sterke<br />
concurrentie is, resulteert het ontbreken van exportactiviteiten niet in een competitief nadeel.<br />
In de nabije toekomst zal de verdere liberalisering van de dienstenmarkt een internationaal<br />
netwerk echter noodzakelijk maken. Niet enkel in de industrie maar ook in de diensten moet<br />
bijgevolg aandacht besteed worden aan maatregelen om ondernemingen te helpen actief te<br />
worden op de internationale markten.<br />
Concluderend stelt de studie dat er een rangorde bestaat tussen ondernemingen inzake<br />
productiviteit en efficiëntie. Buitenlandse dochterondernemingen hebben de hoogste<br />
productiviteit en efficiëntie gevolgd door de Vlaamse multinationals, de Vlaamse<br />
exporterende ondernemingen en dan de niet exporterende ondernemingen. Enkel de beste<br />
ondernemingen slagen erin internationaal te concurreren en juist door de sterkere concurrentie<br />
zijn het die ondernemingen die genieten van spillovers (technologisch, internationaal,<br />
marktkennis, …) die hen in staat stellen productiever en efficiënter te zijn. Maatregelen die er<br />
op gericht zijn ondernemingen te helpen actief te worden op internationale markten geven<br />
aldus aanleiding tot belangrijke productiviteitseffecten.<br />
GEM 2005 toont aan dat België inzake internationalisatiegraad beter scoort dan het Europese<br />
gemiddelde, maar dat deze internationalisatiegraad zowel voor België als voor Vlaanderen<br />
negatief evolueert. Via het Vlaamse <strong>programma</strong> zal in het kader van de prioriteit stimuleren<br />
van het ondernemerschap specifiek aandacht besteed worden aan het aspect internationaal<br />
ondernemen.<br />
Export is de meest klassieke vorm van internationaal ondernemen. Momenteel wordt een<br />
significant deel van de Vlaamse export gerealiseerd door Vlaamse filialen van buitenlandse<br />
ondernemingen. Vlaanderen heeft het echter steeds moeilijker buitenlandse ondernemingen<br />
aan te trekken. Het is dan ook aangewezen de export te stimuleren bij de Vlaamse<br />
ondernemingen zelf aangezien uit bovenvermelde studie blijkt dat momenteel niet meer dan<br />
29 % van de industriële en 16 % van de dienstenbedrijven exporteert. Ook de nieuwere<br />
vormen van internationaal ondernemen dienen echter gestimuleerd te worden, zoals<br />
buitenlandse investeringen, uitbestedingen naar andere landen en samenwerkingsakkoorden<br />
met het buitenland. Hier liggen nog heel wat kansen voor onze ondernemingen en de VOKAstudie<br />
‘Internationaler ondernemen’ stelt dat deze nieuwe vormen van internationalisering<br />
doorgaans meer renderen dan de klassieke export.<br />
Uiteraard zijn het de ondernemingen zelf die internationaal moeten ondernemen, maar een<br />
goede omkadering is noodzakelijk en kan helpen een aantal knelpunten weg te werken. Uit<br />
een bevraging van VOKA blijkt bijna de helft van de respondenten het gebrek aan<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 97
prijscompetitiviteit en de betrouwbaarheid van de partners als grootste drempels voor<br />
internationaal ondernemen te zien. Ongeveer één vierde denkt aan de hoge kosten van<br />
internationalisering en de indekking tegen risico’s. Daarna volgen nog als struikelblokken de<br />
wetgeving van buitenlandse markten, de kwaliteit van eigen producten/diensten,<br />
cultuurverschillen en een gebrek aan kennis en informatie.<br />
Internationalisering is een langlopend proces dat slechts stap per stap wordt gerealiseerd<br />
(louter uitvoer, prospectie, oprichting verkoopseenheid, opbouw distributienetwerk,<br />
oprichting productie-eenheid). Iedere stap vereist een grotere investering en veroorzaakt dus<br />
een groter risico.<br />
Internationale expansie van technologische en zeer innovatieve bedrijven neemt binnen de<br />
internationaliseringstrategie een aparte plaats in waardoor specifiek aangepaste acties binnen<br />
de prioriteit Innovatie te verantwoorden zijn. Gelijktijdige ondersteuning op twee fronten is<br />
noodzakelijk, namelijk bij de ontwikkeling van een innovatief product of proces en bij de<br />
internationale ambities, zodat deze bedrijven ten volle kunnen doorgroeien.<br />
Vlaamse en nationale instanties beschikken reeds over een ruime waaier aan instrumenten.<br />
Flanders Investment and Trade (FIT) informeert en sensibiliseert over buitenlandse markten<br />
(beschikt over een wereldwijd netwerk van lokale kantoren), begeleidt (kandidaat)exporteurs,<br />
ondersteunt via exportbevorderende acties (beurzen, handelsmissies,…), subsidieert<br />
exportinspanningen, verspreidt informatie via publicaties, contactdagen en workshops en<br />
zorgt voor matching tussen vraag en aanbod. VOKA zorgt voor advies, begeleiding,<br />
netwerking en opleiding voor ondernemingen met internationale activiteiten. De Nationale<br />
Delcrederedienst verzekert politieke en commerciële risico’s, Finexpo is een adviescomité<br />
met als doelstelling het verzekeren van de financiële steun aan de export van Belgische<br />
uitrustingsgoederen en aanverwante diensten, de Vlaamse administratie Economie verleent<br />
subsidies inzake export van Vlaamse uitrustingsgoederen naar ontwikkelingslanden, het<br />
<strong>Agentschap</strong> Buitenlandse Handel staat in voor de organisatie van de prinselijke<br />
handelsmissies en het Prins Albert Fonds verstrekt beurzen aan jonge kaderleden om<br />
gedurende een jaar voor een Belgische onderneming te werken op verre markten. Ook de<br />
Europese overheden stellen financiële steun ter beschikking. Het is voor ondernemers vaak<br />
moeilijk het overzicht over de verschillende instrumenten te behouden. Via EFRO kan<br />
getracht worden het aanbod ruimer bekend te maken alsook nieuwe initiatieven en<br />
proefprojecten op te starten.<br />
Mogelijke acties<br />
Stimuleren internationaal ondernemen<br />
- verdere bekendmaking van het bestaand instrumentarium met bijzondere aandacht<br />
voor de toegankelijkheid en klantvriendelijkheid van de procedures<br />
- ontwikkeling van een sectorspecifieke databank met het oog op prospectie<br />
- coachen van groeiers die willen internationaliseren<br />
o begeleiding, ondersteuning bij verkennen van markten, bij opmaak van een HR<br />
beleid<br />
- ontwikkeling van een platform gericht op het sluiten van technologische<br />
samenwerkingsakkoorden (bijvoorbeeld licenties)<br />
- stimulering en ontwikkeling van e-commerce als mogelijkheid om vreemde markten<br />
te bereiken<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 98
- informatieverstrekking inzake specifieke wetgeving rond internettransacties binnen en<br />
buiten de EU<br />
- ontwikkeling van een (digitaal) meldpunt voor juridische problemen bij internationaal<br />
ondernemen<br />
- …<br />
Beoogde begunstigden<br />
Ondernemingen in de groeifase en de startfase<br />
Mogelijke uitvoerende instanties:<br />
Vlaams Gewest<br />
VLAO<br />
POM’s<br />
Provincie- en gemeentebesturen/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />
FIT<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 99
3.3) Prioriteit Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren<br />
3.3.1) Strategie<br />
Uit de sterkte-zwakte-analyse valt af te leiden dat deze prioriteit in dit operationeel<br />
<strong>programma</strong> best zowel ingrijpt op de hefbomen voor de regionaal-economische ontwikkeling<br />
als op het bedrijfshuisvestingsbeleid op niveau van individuele sites en locaties. Beide<br />
invalshoeken van het locatiebeleid dragen bij tot meer territoriale cohesie.<br />
De strategische doelstelling van deze prioriteit kan als volgt worden omschreven:<br />
“Het verbeteren van de vestigingsaantrekkelijkheid van steden en regio’s in Vlaanderen<br />
door het duurzaam opwaarderen van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren.”<br />
Cruciaal om de vestigingsaantrekkelijkheid in Vlaanderen te bevorderen, is het kunnen<br />
verbeteren van de bereikbaarheid, te kunnen voorzien in voldoende kwaliteitsvolle<br />
bedrijfshuisvestingsmogelijkheden en om de toegevoegde waarde die in Vlaanderen wordt<br />
gecreëerd op basis van een al goed uitgebouwd infrastructurennetwerk, op een duurzame<br />
wijze te kunnen verankeren. Het is bovendien van belang om in een dynamische en<br />
gediversifieerde economie permanent aandacht te besteden aan die hefbomen die de<br />
regionaal-economische ontwikkeling kunnen opwaarderen en voortstuwen. Dit betekent dat er<br />
zowel moet geïnvesteerd worden in nieuwe vormen van locatiefactoren als dat er zal moeten<br />
gepoogd worden om de zogenaamde endogene potenties dermate te ontwikkelen dat ze<br />
kunnen bijdragen aan de welvaartsontwikkeling in heel Vlaanderen.<br />
Een dergelijke strategische doelstelling voor dit operationeel <strong>programma</strong> kan maar worden<br />
bewerkstelligd door een samengaan van initiatieven top-down en bottom-up. Top-down<br />
initiatieven kunnen bijvoorbeeld geënt worden op de actie<strong>programma</strong>’s van door de Vlaamse<br />
overheid geïnitieerde, gebiedsgerichte strategische planningsprocessen. Projecten kunnen<br />
bijvoorbeeld ook geselecteerd worden omdat ze concreet kaderen in het Vlaams ruimtelijkeconomisch<br />
beleid. Bottom-up initiatieven zijn dan weer noodzakelijk om additioneel aan het<br />
horizontale Vlaams ruimtelijk-economisch beleid, te kunnen inspelen op locatiefactoren of<br />
een bedrijfsweefsel die de sterktes van bepaalde streken of steden vormen.<br />
Ter operationalisering van de strategische doelstelling wordt in dit operationeel <strong>programma</strong><br />
gekozen voor de vier onderstaande operationele doelstellingen. De eerste twee dragen bij aan<br />
de vestigingsaantrekkelijkheid van Vlaanderen vanuit een regionaal-economische benadering<br />
van de locatiefactoren, m.a.w. vanuit de keuzes over waar welke economische activiteiten<br />
best zouden kunnen gestimuleerd worden. De derde en vierde operationele doelstelling sluiten<br />
meer aan bij het bedrijventerreinenbeleid en de andere mogelijkheden om ruimte voor<br />
economische activiteiten te creëren en zetten daarbij sterk in op het kwaliteits- en<br />
duurzaamheidsaspect.<br />
o het verbeteren van de bereikbaarheid en het optimaliseren van het logistieke systeem<br />
in Vlaanderen;<br />
o het stimuleren van hefboomprojecten die de vestigingsaantrekkelijkheid van steden en<br />
regio’s kunnen versterken en/of die de locatiefactoren voor het bestaande economisch<br />
weefsel verbeteren;<br />
o voorzien in kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden;<br />
o benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 100
Achtereenvolgens worden deze operationele doelstellingen toegelicht.<br />
Verbeteren van de bereikbaarheid van en het logistieke systeem in Vlaanderen<br />
Uit enquêtes naar vestigingsfactoren blijkt dat de bereikbaarheid een zeer belangrijke<br />
vestigingsfactor voor het bedrijfsleven is en blijft. Vanuit de overheid kan de bereikbaarheid<br />
worden verbeterd door te investeren in fysieke infrastructuur en door een aangepast<br />
locatiebeleid. Gezien in een aantal gebieden in Vlaanderen congestie de bereikbaarheid dreigt<br />
te doen verzanden, streeft dit <strong>programma</strong> er ook naar om de opportuniteiten voor collectief<br />
personenvervoer en multi-modaal vervoer zoveel mogelijk uit te putten.<br />
Daarnaast is het een grote uitdaging voor het bedrijfsleven om de logistieke performantie te<br />
verbeteren. Vanuit de overheid kan deze worden bevorderd door de fysieke infrastructuur te<br />
optimaliseren, maar ook door innovatieve logistieke concepten ingang te doen vinden bij het<br />
bedrijfsleven en logistieke dienstverleners naar Vlaanderen te halen of ze hier te verankeren.<br />
Vertrekkend van de vaststelling dat logistieke activiteiten voor een aanzienlijk deel gebonden<br />
zijn aan de multi-modale transportmogelijkheden en het functioneren van de havens en<br />
luchthavens en vanuit de ambitie om de concurrentiekracht van deze ‘poorten’ ( en dus van<br />
een van de drijvende krachten van de Vlaamse economie ), op peil te kunnen houden, zijn niet<br />
alleen investeringen in deze havengebieden en luchthavens vereist, maar tevens ook in de<br />
hinterlandontsluitingen.<br />
Het transport-infrastructurenbeleid is m.a.w. zeer omvattend en kan betrekking hebben op<br />
wegen, waterwegen, spoorwegen, pijpleidingen, overslagfaciliteiten, havens en luchthavens,<br />
op de ontsluiting van bedrijventerreinen enz. Gezien net voor deze hinterlandontsluitingen een<br />
reglementair kader voor investeringen ontbreekt ( zoals het Havendecreet ), kan dit<br />
<strong>programma</strong> hier een grote bijdrage leveren. Daarbij wordt uitdrukkelijk ook de mogelijkheid<br />
voorzien om initiatieven in het kader van de estuaire vaart ( korte-afstandszeevervoer ) te<br />
ondersteunen.<br />
Daarnaast is er uiteraard ook ruimte nodig voor het huisvesten van de logistieke activiteiten.<br />
Overeenkomstig het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de lange-termijnvisie voor het<br />
Vlaamse havenbeleid enerzijds en het Regeerakkoord (2004-2009) anderzijds, berust de in dit<br />
operationeel <strong>programma</strong> gekozen strategie erin te focussen op het duurzaam versterken en<br />
uitbouwen van het logistieke systeem van de economische poorten, respectievelijk op de<br />
verbetering van de multi-modale bereikbaarheid van een selectief aantal bedrijventerreinen.<br />
Het logistieke systeem rond de poorten is ruimer dan de in de ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />
vastgelegde gebieden, maar omvat ook eventuele specifieke terreinen voor ondersteunende<br />
activiteiten zoals onder meer voor TDL-activiteiten (transport, distributie en logistiek) nabij<br />
de economische poorten, met inbegrip van een beperkt aantal grootschalige hinterlandlocaties<br />
voor overslag, zoals bijvoorbeeld in het Economisch Netwerk Albertkanaal en het Genkse .<br />
Voor de luchthavens geldt des te meer dat het logistieke systeem ook buiten het eigenlijke<br />
luchthavengebied terreinen kan omvatten die een specifiek uitgiftebeleid voor<br />
luchthavengerelateerde activiteiten vereisen. Daarom worden ze in functie van de<br />
ontwikkeling en het beheer ervan in het kader van dit <strong>programma</strong> als strategische terreinen<br />
beschouwd.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 101
M.b.t. het haven- en luchthavenbeleid en grootschalige goederenstromen en economische<br />
concentratiegebieden in het algemeen, is het maatschappelijk draagvlak een belangrijke<br />
kritieke succesvoorwaarde. Het maatschappelijk draagvlak voor de grootschalige<br />
goederenstromen kan maar bestendigd worden als hier ook zoveel mogelijk toegevoegde<br />
waarde kan blijven gecreëerd worden en er een duurzame relatie kan tot stand gebracht<br />
worden met de woonomgevingen. Met dat doel is er de voorbije jaren vanuit de Vlaamse<br />
overheid geïnvesteerd in individuele strategische plannen voor de havens en wordt een langetermijn-luchthavenbeleid<br />
ontwikkeld, in het bijzonder voor de luchthaven van Zaventem.<br />
Dit <strong>programma</strong> kan een hefboom zijn om de verscheidenheid aan ideeën uit de actieplannen<br />
die werden/worden opgemaakt n.a.v. de gebiedsgerichte strategische planningsprocessen, te<br />
implementeren, te meer daar het additionele initiatieven betreft waarvoor nog geen<br />
reglementaire kaders en bevoegde instanties in voege zijn.<br />
Ook voortbouwend op eerdere ad hoc-initiatieven wil dit <strong>programma</strong> de mogelijkheden<br />
creëren voor acties om de economische concentratiegebieden te verduurzamen, onder meer<br />
door clustering-efficiënties na te streven zoals prioritair beoogd in het kader van de langetermijnvisie<br />
voor het Vlaamse havenbeleid. (zie ook operationele doelstelling 4).<br />
Het stimuleren van hefboomprojecten die de vestigingsaantrekkelijkheid van steden en regio’s<br />
kunnen versterken en/of die de locatiefactoren voor het bestaande economisch weefsel<br />
verbeteren.<br />
Sedert de jaren ’90 is in het Vlaams sociaal-economisch streekontwikkelingsbeleid de<br />
klemtoon komen te liggen op hefboomprojecten die de competitiviteit van alle streken in<br />
Vlaanderen moeten verhogen of die moeten bijdragen tot de vernieuwing van het economisch<br />
weefsel, en dit door in te zetten op omgevingsfactoren die ‘eigen’ zijn aan elke streek. Een<br />
gebiedsgerichte en geïntegreerde aanpak vestigde de aandacht op gebiedsgerichte knelpunten<br />
zoals de slechte bevoorradingszekerheid van industriewater (sokkelwater) in bepaalde streken,<br />
maar tevens op de aanwezigheid van sterke bedrijvenclusters (diepvriesgroentesector,<br />
voedingsclusters, kunststoffencluster enz.) met specifieke potenties en noden op streekniveau,<br />
en vooral ook op het belang van een gedegen bedrijfshuisvestingsbeleid (terreinen,<br />
perspectieven voor verweven bedrijvigheid, problematiek zonevreemde bedrijven) en goede<br />
bereikbaarheid.<br />
Met het decreet op de Regionale Economische en Sociale Overlegcomités (resoc’s) hoopt de<br />
Vlaamse overheid om bij de verschillende overheidsniveaus en de diverse ‘levende krachten’<br />
een subregionale dynamiek tot stand te brengen die geöriënteerd blijft op een langetermijnvisie<br />
over hoe de lokale overheden kunnen bijdragen aan de welvaartsontwikkeling<br />
van hun streek. De concrete engagementen en ‘hefboomprojecten’ die daaruit kunnen<br />
voortspruiten zullen worden opgenomen in een “streekpact”. Gezien wordt verwacht dat<br />
verschillende hefboomprojecten de financiële draagkracht en de inhoudelijke expertise en<br />
bevoegdheden van de lokale (m.i.v. provinciale) overheden zullen overstijgen, voorziet dit<br />
operationele <strong>programma</strong> in EFRO-ondersteuning voor deze streekpactprojecten of andere<br />
projecten die op voordracht van de resoc’s op vlak van ondernemingsvriendelijke<br />
locatiefactoren worden naar voor geschoven.<br />
Mede als gevolg van het bottom-up sociaal-economisch streekontwikkelingsbeleid van de<br />
voorbije decennia, werd steeds meer de nood ervaren om ook een Vlaams ruimtelijkeconomisch<br />
beleid op touw te zetten dat, naast een bedrijfshuisvestingsbeleid ook oog zou<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 102
hebben voor de sterkten en zwakten van Vlaanderen als geheel met permanente aandacht voor<br />
strategisch belangrijke locatiefactoren voor specifieke doelgroepen van investeerders,<br />
bijvoorbeeld aansluitend bij kenniscentra (universiteiten, onderzoeksinstellingen).<br />
Voorzien in kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden.<br />
Gezien er zich in verscheidene regio’s periodieke tekorten voordoen op vlak van het aanbod<br />
aan beschikbare bedrijventerreinen ( of anders geformuleerd, gezien tekorten aan<br />
bedrijfshuisvestingsmogelijkheden absoluut moeten vermeden worden ), gezien ook heel wat<br />
bedrijventerreinen gekenmerkt worden door één of meerdere aspecten van veroudering in die<br />
mate dat bedrijven deze terreinen niet meer als gegeerde en professionele locaties gaan<br />
beschouwen, behoren het bevorderen van de snelle en kwaliteitsvolle ontwikkeling van<br />
bedrijventerreinen, het tegengaan van veroudering en het herontwikkelen van verouderde<br />
bedrijventerreinen en brownfields tot de belangrijkste prioriteiten van het ruimtelijkeconomisch<br />
beleid in Vlaanderen. Voor verschillende aspecten van het ruimtelijk-economisch<br />
beleid zijn er belangrijke instrumenten van kracht of in voorbereiding. Zo komt normaliter<br />
vanaf <strong>2007</strong> een nieuw subsidiebesluit in voege voor de subsidiëring van bedrijventerreinen en<br />
bedrijfsgebouwen en wordt een decretale regeling voorbereid voor de aanpak van brownfields<br />
via brownfieldconvenanten. Deze operationele doelstelling mikt op een complementaire inzet<br />
van de EFRO-middelen t.o.v. de reguliere Vlaamse middelen.<br />
Zo kan EFRO-ondersteuning geboden worden voor die initiatieven die wel als belangrijk<br />
worden beschouwd, maar door hun experimentele of unieke karakter niet decretaal of per<br />
besluit van de Vlaamse Regering ‘hard’ geregeld zijn zoals parkmanagement, de uitbouw van<br />
een ecologische infrastructuur, hemelwaterbeheer, integraal ketenbeheer rond<br />
bedrijfsafvalstoffen, en de als wenselijk beschouwde ondersteunende voorzieningen bij de<br />
bedrijfsverzamelgebouwen met het oog op o.a. ‘starters’. Verder kan ook door een extra<br />
financiële injectie de haalbaarheid van én de besluitvorming over revitaliseringen en<br />
herontwikkelingen van verouderde bedrijventerreinen en brownfielddossiers worden<br />
bevorderd. Ten slotte kunnen EFRO-middelen lokale besturen en andere overheden over de<br />
streep trekken om knelpunten die er voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen of voor de<br />
ingebruikname van solitaire bedrijfslocaties rijzen, op te lossen.<br />
Uitdrukkelijk wordt ernaar gestreefd om voor alle terreinen die in aanmerking komen voor<br />
EFRO-ondersteuning dezelfde voorwaarden op te leggen inzake ‘kwaliteitseisen’ die moeten<br />
worden vertaald in een inrichtingsplan, terreinbeheersplan, een ecologisch infrastructuurplan<br />
( landschap, groen, hemelwater, bedrijfsafval,.. ) en uitgifteplan. Deze drie voowaarden<br />
moeten toelaten om de nieuw ontwikkelde of herontwikkelde terreinen doordacht, met een<br />
zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor de groenvoorziening en de ecologische<br />
infrastructuur, in te richten afgestemd op de doelgroep van bedrijven waarvoor ze zijn<br />
bestemd. Het terreinbeheersplan en uitgifteplan leggen daarbij de verantwoordelijkheid voor<br />
een objectieve en doelgerichte uitgifte, evenals vormen van toezicht en lange-termijnbeheer<br />
bij de ontwikkelaar of vooraf aangestelde beheerder.<br />
Belangrijk is dat met deze maatregel in heel Vlaanderen naar bedrijfshuisvestingsmogelijkheden<br />
wordt gestreefd, zij het dat dit niet noodzakelijk overal via nieuw bestemde<br />
terreinen hoeft te gebeuren. Ook knelpunten op vlak van verweving (inpasbaarheid in het<br />
woongebied), ‘solitaire’ vestigingslocaties enz. kunnen deel uitmaken van het aanbod aan<br />
bedrijfshuisvestingsmogelijkheden, op voorwaarde dat er voldoende aandacht besteed wordt<br />
aan de bedrijfseconomische dynamiek en locatievoorkeuren van ondernemingen, aan de<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 103
echtszekerheid en aan eventuele randvoorwaarden op vlak van ontsluiting, inpassing in het<br />
landschap, ecologische kwaliteit etc. De aandacht in dit <strong>programma</strong> voor ‘solitaire’<br />
bedrijfslocaties gaat uit van het idee dat er zich naast de oude industriële sites in een stedelijke<br />
context ook in het buitengebied veel verouderde sites aandienen die geen deel uitmaakten van<br />
een of andere industriële cluster maar die wel in aanmerking zouden kunnen komen voor de<br />
huisvesting van (bepaalde) economische activiteiten. Het kan daarbij zowel gaan om<br />
leegstaande landbouwhoeves, vaak in agrarisch gebied als om oude gebouwen (zalen,<br />
opslagplaatsen, brouwerijgebouwen…) in de kernen van het buitengebied. Om dergelijke<br />
gebouwen geschikt te maken als bedrijfshuisvestingslocatie dienen vaak knelpunten te<br />
worden opgelost in functie van rechtszekerheid (bestemming, milieuvergunning), maar zal er<br />
ook vaak een afweging moeten gemaakt worden over de toegelaten aanpassingen aan het<br />
gebouw, over de inpassing in het landschap (ook in een bebouwd landschap), over de<br />
mobiliteitseffecten enz. Een stimuleringsbeleid terzake t.a.v. lokale overheden kan deze<br />
mogelijkheden beter doen benutten.<br />
Benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties<br />
Met verduurzaming wordt hier verwezen naar eco-efficiënties, zij het dat de<br />
verduurzamingspotenties zich niet alleen op milieuvlak voordoen ( zoals het gebruik van<br />
grondstoffen, energie, water enz.) maar ook op ruimtelijk, sociaal en economisch vlak.<br />
Bovendien kunnen verduurzamingspotenties zich voordoen op schaal van bedrijfsprocessen,<br />
maar ook op schaal van economische concentraties.<br />
Enkel door de verduurzamingspotenties ten volle te benutten kan Vlaanderen erin slagen<br />
blijvend een hogere economische groei na te streven zonder het natuurlijke (ruimte, milieu) en<br />
menselijke kapitaal uit te putten. De EFRO-ondersteuning moet daarbij toelaten deze<br />
verduurzamingspotenties maximaal te exploiteren waaruit in een vervolgfase uitdrukkelijk<br />
ook financieel duurzame initiatieven moeten voortkomen. Op die wijze kunnen ook de<br />
verschillende experimentele initiatieven zoals m.b.t. milieuclusters in de havens, verdergezet<br />
en vooral opgewaardeerd worden.<br />
Niet alleen in deze doelstelling maar ook in de andere doelstellingen wordt gestreefd naar het<br />
totstand brengen van een maatschappelijke meerwaarde ( naast de economische ) voor de<br />
begunstigde van de EFRO-ondersteuning.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 104
3.3.2) Operationele doelstellingen<br />
Operationele doelstelling 1: Duurzame versterking van de economische ‘poorten’,<br />
economische netwerken en de internationale multimodale bereikbaarheid<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Deze maatregel beoogt de versterking van het logistieke systeem in Vlaanderen door de<br />
verdere uitbouw van de economische poorten, zijnde de havens en de luchthavens en de<br />
daarmee gerelateerde economische netwerken (zoals bv. Economisch Netwerk Albertkanaal),<br />
in het bijzonder door het verbeteren van de hinterlandverbindingen en de ondersteuning van<br />
de estuaire vaart (korte-afstandszeevervoer) enerzijds en via de verdere uitbouw van de<br />
multimodale overslag en -ontsluitingsmogelijkheden op een aantal hinterlandlocaties<br />
anderzijds. Deze maatregel mikt op de realisatie van infrastructuren die kunnen bijdragen tot<br />
het behalen van de gewenste modal split en/of de bereikbaarheid op lange termijn moeten<br />
waarborgen, en op een ondersteunend aanbod van diensten die de doelmatige exploitatie van<br />
het logistieke systeem ten goede komen. Belangrijk voor het goed functioneren van het<br />
logistieke systeem is dat marktopportuniteiten en nieuwe ontwikkelingen sneller aanleiding<br />
geven tot nieuwe exploitaties en een optimale aanwending van bestaande infrastructuren.<br />
Zoals blijkt uit de strategische plannen die zijn opgemaakt voor de verschillende poorten en<br />
en economische netwerken, vereist het goed functioneren en een verdere uitbouw van deze<br />
poorten en economische netwerken tevens een aantal initiatieven die het goed nabuurschap<br />
met de omliggende leef- en woonomgevingen bevorderen. Een succesvolle implementatie van<br />
een aantal initiatieven kan nadien ook navolging krijgen voor de duurzame uitbouw van<br />
andere grootschalige economisch-logistieke concentratiegebieden.<br />
Mogelijke acties<br />
Actie 1: Investeringen in infrastructuur<br />
Investeringen in infrastructuur worden vaak lang op voorhand gepland, maar de realisatie laat<br />
vaak lang op zich wachten omwille van onder meer de budgettaire impact. De keuze om<br />
onderstaande investeringswerken vanuit EFRO te subsidiëren, moet toelaten de realisatie te<br />
bespoedigen van projecten die economisch het meest prioritair zijn, maar dit niet altijd zijn in<br />
functie van de gehanteerde criteria bij meerjarenplanningen bij de bevoegde overheden en om<br />
voor de concrete uitvoeringswijze de meest duurzame en best geschikte technische oplossing<br />
te kiezen.<br />
Komen o.m.in aanmerking voor ondersteuning:<br />
de investeringen in de hinterlandontsluitingen van de havens en de luchthavens, in het<br />
bijzonder via het spoor, aanpassingen aan de waterwegen ( inclusief projecten gericht<br />
op toegankelijkheid voor de scheepvaart, gecombineerd met natuurherstel ); het betreft<br />
infrastructuurprojecten die zijn opgenomen in actieplannen n.a.v. of kaderen in<br />
gebiedsgerichte strategische plannen, waarvoor een bevoegde instantie of ‘trekker’ is<br />
aangeduid en waarvoor het formele noodzakelijke besluitvormingsproces (ruimtelijk<br />
uitvoeringsplan, bouwvergunning, MER enz.) evenals het voorbereidend technisch<br />
studiewerk (streefbeeld enz.) al is uitgevoerd en die een relatief beperkte realisatieduur<br />
kennen van maximum 2 jaar;<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 105
de investeringen noodzakelijk om goederenoverslag mogelijk te maken in een beperkt<br />
aantal grootschalige watergebonden hinterlandlocaties en dry ports,<br />
investeringen ten einde een selectief aantal bedrijventerreinen multimodaal te<br />
ontsluiten door het voorzien van kades en aantakkingen op spoorlijnen;<br />
Actie 2: Initiatieven ter versterking van het aanbod aan logistieke dienstverlening<br />
Deze actie mikt op de voorbereidende of experimentele fase voor een doelmatige opzet van<br />
nieuw of ondersteunend aanbod aan logistieke diensten. Financiële ondersteuning kan worden<br />
geboden voor zowel voorbereidend studiewerk zoals:<br />
- éénmalige marktstudies in functie van een logistiek dienstenaanbod (bijvoorbeeld<br />
haalbaarheid van een bepaalde containerlijndienst op de binnenvaart) of in functie van<br />
de exploitatie van een overslagfaciliteit;<br />
- de opzet van nieuwe gebruikersgroepen of studiewerk / activiteiten van bestaande<br />
gebruikersgroepen teneinde de logistieke dienstverlening te optimaliseren<br />
(bijvoorbeeld activiteiten van de verenigingen van havenondernemingen, opzet van<br />
informatieplatform van luchthavengebruikers),<br />
- de tijdelijke exploitatie van een nieuwe of ondersteunende dienstverlening met het oog<br />
op een doelmatiger gebruik van de bestaande infrastructuur en logistieke<br />
mogelijkheden.<br />
In het bijzonder wordt hier ook gedacht aan initiatieven in het kader van de estuaire vaart.<br />
Teneinde enkel projectvoorstellen te ondersteunen die al in zekere mate gedragen zijn door<br />
relevante partners, is een minimum eigen inbreng vereist in de kosten voor de<br />
voorbereidingsfase of voor de tijdelijke exploitatie.<br />
Actie 3: Initiatieven ter verbetering van de relatie met de woon- en leefomgeving<br />
Diverse initiatieven ter versterking van de woon- en leefomgeving in of in de omgeving van<br />
de poorten, de grootschalige hinterlandlocaties en de logistieke lijninfrastructuren, welke<br />
kunnen bijdragen aan een maatschappelijk draagvlak en de aanvaardbaarheid van<br />
grootschalige logistieke concentraties, kunnen worden ondersteund. Daarbij kan o.m. worden<br />
gedacht aan:<br />
allerlei initiatieven met het oog op de introductie en het toepassen van milieuzonering,<br />
woonzonering en buffering;<br />
initiatieven die het maatschappelijk draagvlak verhogen zoals het inrichten van<br />
bezoekerscentra (voor spotters, uitkijkplatform enz.), het aanleggen van ecologische<br />
infrastructuur enz.<br />
sociale begeleidingsinitiatieven voor bewoners, landbouwers en bedrijven in het geval<br />
van situaties van verminderde leefbaarheid of onverenigbaarheden van de woon- en<br />
leeffunctie met grootschalige economisch-logistieke activiteiten. Het kan daarbij bijv.<br />
gaan om het inzetten van een sociaal bemiddelaar, het inrichten van een woonloket,<br />
het opzetten van gebiedsgerichte grondbeleidsinstrumenten voor het verwerven van te<br />
verwijderen gebouwen en/of (niet meer door de bestaande gebruikers te gebruiken)<br />
gronden.<br />
Om een hefboomwerking te kunnen bewerkstelligen bij een dergelijke mogelijke diversiteit<br />
aan initiatieven, dient de beperking te worden ingebouwd tot initiatieven die het gevolg zijn<br />
van structureel overleg, hetzij n.a.v. een gebiedsgericht strategisch planningsproces, hetzij van<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 106
een door de Vlaamse overheid erkend overlegforum (zoals bijvoorbeeld de decretaal<br />
voorziene Subregionale Overlegorganen voor de havens).<br />
De kosten voor het verwerven van gronden en gebouwen zijn in aanmerking te nemen op<br />
voorwaarde dat ze onderdeel vormen van een concreet project, kaderend in of voortkomend<br />
uit een structurele overlegformule of een gebiedsgericht strategisch plan, en de verwerving<br />
(onteigening of aankopen in der minne) geschiedt op basis van een efficiënt en billijk aan te<br />
wenden grondbeleidsinstrument 13 .<br />
Mogelijke begunstigden<br />
- Private en publieke (zoals Havenbedrijven) en daarmee gelijk te stellen (zoals BIAC)<br />
actoren die een rol vervullen in de logistieke dienstverlening<br />
- Bestaande en toekomstige verladers<br />
- Gebruikers en belanghebbenden (bewoners en omwonenden) van de economische poorten<br />
en grootschalige economische en logistieke ontwikkelingen<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
Voor actie 1:<br />
- <strong>Agentschap</strong>pen en departementen van ministerie van Openbare Werken en<br />
overheidsbedrijven (NV’s van publiek recht) ressorterend onder de Vlaamse overheid<br />
(NV De Scheepvaart, NV Zeekanaal, VMM);<br />
- Infrabel, B-cargo;<br />
- Lokale besturen, intercommunales/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen;<br />
- PPS-constructies<br />
Voor actie 2:<br />
- NV Zeekanaal, Promotie Binnenvaart Vlaanderen, De Scheepvaart…<br />
- BIAC<br />
- VIL<br />
- Havenbedrijven (GAB)<br />
- Verenigingen van havenondernemingen, luchthavengebruikers enz.<br />
- Exploitanten van overslagterminals (spoor, water).<br />
Voor actie 3:<br />
- Autonome overheidsbedrijven<br />
- Overheidsinstanties (Vlaams of provinciaal)<br />
- Intercommunales/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen of lokale besturen<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
13 Formules die toelaten om te verwerven zonder tussenkomst Comité van Aankoop?<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 107
Operationele doelstelling 2: Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Deze maatregel beoogt het bedrijfsleven kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te<br />
kunnen aanbieden en de verloedering en veroudering van deze<br />
bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te voorkomen en op te lossen.<br />
Om een aanbod aan kwaliteitsvolle en professionele bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te<br />
kunnen voorzien, biedt deze maatregel ondersteuning voor het oplossen van fysieke<br />
knelpunten op het terrein of in de omgeving, voor het opwaarderen van de ecologische<br />
kwaliteit van bedrijventerreinen maar ook voor het opzetten van beheer en voor manieren om<br />
het voorzieningenniveau (met inbegrip van ondersteunende faciliteiten, ook voor afvalbeheer<br />
en energievoorziening) op te drijven op terreinen en in (collectieve) bedrijfsgebouwen. Met<br />
dit laatste wordt gestreefd om in Vlaanderen ook een adequaat aanbod te kunnen voorzien<br />
voor starters en ondernemingen die baat hebben bij bedrijfsruimten in<br />
bedrijfsverzamelgebouwen met een of andere vorm van ondersteuning.<br />
Gelet op de schaarse ruimte in Vlaanderen streeft deze maatregel er bovendien naar om<br />
zoveel mogelijk verouderde of in onbruik geraakte terreinen of gebouwen opnieuw<br />
beschikbaar te maken als kwaliteitsvolle bedrijfshuisvesting. Het kan daarbij gaan om grote<br />
industriële sites, verouderde terreinen, maar ook om ‘solitaire’ locaties die zich niet<br />
noodzakelijk in industriegebied situeren, maar die mits een aantal randvoorwaarden tot<br />
beschikbaar aanbod voor economische activiteiten kunnen omgevormd worden. De EFROsubsidiëring<br />
heeft de bedoeling als financiële impuls tegemoet te komen aan de extra kosten<br />
die moeten gemaakt worden om hetzij marktfalen (bijvoorbeeld gebrek aan initiatief) tegen te<br />
gaan, hetzij niet-recupereerbare (bijvoorbeeld kosten die niet meer kunnen worden verhaald<br />
op de gebruiker/investeerder) kosten in functie van de kwaliteit te helpen dekken. De aanpak<br />
ervan kan zowel bestaan uit éénmalige structurele ingrepen als uit de introductie van<br />
langetermijnmaatregelen zoals beheer en zogenaamde parkmanagementformules.<br />
Mogelijke acties<br />
Actie 1: Revitalisering en herontwikkeling verouderderde bedrijventerreinen en brownfields<br />
De redenen van veroudering van een bedrijventerrein kunnen divers van aard zijn. De kosten<br />
van een ingreep op openbaar domein en privé-domein kunnen daarbij sterk uiteenlopen<br />
(bijvoorbeeld van herstel buffers tot heraanleg wegenis en gescheiden riolering). Ook of een<br />
project rendabel is of substantiële opbrengsten kan genereren, zal afhangen van het gegeven<br />
of er opnieuw kavels en/of leegstaande panden op de markt kunnen gebracht worden.<br />
Onder deze actie vallen alle structurele ingrepen om verdere veroudering en verloedering<br />
tegen te gaan en/of om een terrein of site te herontwikkelen. Hoewel de projecten die een<br />
ruimtewinst opleveren prioriteit krijgen, komen ook ‘revitaliseringsprojecten’ waarbij geen<br />
nieuwe kavels op de markt worden aangeboden, in aanmerking voor ondersteuning.<br />
Concreet wordt EFRO-ondersteuning geboden voor de verouderde terreinen /sites of<br />
brownfields:<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 108
die het voorwerp uitmaken van een brownfieldconvenant conform de (voorziene)<br />
decretale regeling rond brownfieldontwikkeling; de ondersteuning wordt ad hoc<br />
vastgesteld en toegekend via PMV (Participatiemaatschappij Vlaanderen) of een door<br />
PMV op te richten filiaal, of een andere investeringsmaatschappij;<br />
die in aanmerking komen voor subsidiëring conform het subsidiebesluit<br />
bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen en waarvoor bovenop de reguliere<br />
subsidiëring EFRO-subsidiëring gerechtvaardigd is omwille van de aantoonbaar lage<br />
return van het project;<br />
die voldoen aan dezelfde kwaliteitsvoorwaarden als opgenomen in het subsidiebesluit<br />
inzake bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen maar niet het voorwerp zijn van een<br />
brownfieldconvenant, noch in aanmerking komen voor de reguliere subsidiëring<br />
omdat de ‘solitaire’ locatie of site in kwestie niet onder de definitie van een<br />
bedrijventerrein valt of zich in havengebied situeert;<br />
die het voorwerp uitmaken van een complexe ambtshalve sanering in het kader van<br />
het bodemsaneringsdecreet, om deze opnieuw beschikbaar te stellen als kwaliteitsvolle<br />
bedrijfshuisvesting, indien kaderend binnen een globaal ( ruimer dan sanering ), voor<br />
EFRO-subsidiëring in aanmerking komend project.<br />
Actie 2: Bewerkstelligen van langetermijnbeheer en opwaardering voorzieningen<br />
Het betreft hier initiatieven die niet eenmalig, structureel en voorafbepaald van aard zijn, maar<br />
die er door een organisatorische aanpak moeten toe bijdragen dat ( desgevallend via een<br />
groeimodel ), het bedrijventerrein/bedrijfsverzamelgebouw blijft voldoen aan de locatie-en<br />
kwaliteitseisen van de bedrijven, respectievelijk de doelgroep van bedrijven in het<br />
bedrijfsverzamelgebouw. Omdat voor bedrijventerreinen een dergelijke aanpak in Vlaanderen<br />
nog in de kinderschoenen staat, wordt een EFRO-ondersteuning voorzien voor de opstart en<br />
eerste twee werkingsjaren ervan. Daarbij moet de initiatiefnemer uitdrukkelijk kunnen<br />
aantonen dat de nodige maatregelen en overeenkomsten worden voorzien zodat continuïteit<br />
van de te ondernemen acties maximaal gewaarborgd is na afloop van de subsidieperiode.<br />
Voor de bedrijfsverzamelgebouwen wordt conform het voorziene subsidiebesluit uitgegaan<br />
van een nog in te vullen nood aan vormen van managementondersteuning in de<br />
“gespecialiseerde bedrijvencentra”. Gezien het subsidiebesluit er tevens van uitgaat dat er al<br />
voldoende bedrijvencentra met basisdiensten door publieke en private actoren worden<br />
aangeboden, komen initiatiefnemers voor het verstrekken van basisdiensten aan<br />
bedrijvencentra niet in aanmerking voor EFRO-subsidiëring. De managementondersteuning<br />
dient projectmatig te worden opgestart en kan bestaan uit opeenvolgende vervolgprojecten.<br />
Op basis van deze actie kunnen o.m. worden ondersteund:<br />
initiatieven die tot doel hebben het openbaar en/of gemeenschappelijk domein te<br />
onderhouden (groenonderhoud, bewegwijzering enz.), m.i.v. het uitwerken van<br />
financiële verdelingsformules voor kosten en opbrengsten voor het geval het<br />
bedrijventerrein wordt ontwikkeld door meerdere lokale besturen gezamenlijk<br />
(bijvoorbeeld als “bedrijfsverzameleiland”);<br />
initiatieven die tot doel hebben het bedrijventerrein te beveiligen tegen<br />
overstromingen, in het kader van integraal waterbeheer;<br />
….<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 109
Actie 3: Aanpak van knelpunten voor de ontwikkeling van en uitgifte op bedrijventerreinen<br />
en solitaire bedrijfshuisvestingslocaties<br />
Om te vermijden dat knelpunten de snelle ontwikkeling van terreinen belemmeren of een<br />
rechtszeker aanbod aan percelen of locaties (m.b.t. Seveso-regelgeving, Vlarem,<br />
zonevreemdheid, Vlarebo, enz.) in de weg staan, wil deze actie via een EFRO-subsidiëring<br />
impulsen geven aan de verschillende overheidsniveaus of ontwikkelaars om deze knelpunten<br />
op te lossen, hetzij door fysieke ingrepen, hetzij door studiewerk/het uitwerken van (nieuwe)<br />
concepten. Vaak kan een financiële bijdrage ook de verschillende standpunten tussen<br />
betrokken overheidsdiensten en ontwikkelaars helpen verzoenen, bijvoorbeeld m.b.t. aanleg<br />
bepaald type rotonde versus ander soort kruispunt, gelet op de grote financiële implicaties van<br />
dergelijke beslissingen. Het conceptueel uitwerken van oplossingen voor knelpunten kan<br />
zowel via klassieke uitbestede studies als via wedstrijdformules.<br />
Ook de transformaties van veel vroegere stedelijke industriële weefsels bieden kansen om<br />
kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden te creëren binnen een stedelijke, verweven<br />
context. Een doordachte aanleg van het openbaar domein kan er daarbij voor zorgen dat de<br />
gecreëerde bedrijfshuisvestingsmogelijkheden voldoen aan de locatie- en kwaliteitseisen van<br />
ondernemers, ook al situeren ze zich niet op de voor economische activiteiten voorbehouden<br />
zones.<br />
De knelpunten hebben betrekking op:<br />
de ontsluiting en verkeersleefbaarheid in de onmiddellijke omgeving van het geplande<br />
bedrijventerrein of ‘solitaire’ locatie;<br />
de inpassing in het landschap, ook van ‘solitaire’ locaties; het kan hierbij zowel gaan<br />
om de in het kader van een RUP voorziene ecologische infrastructuur (voor zover de<br />
inrichting hiervan een knelpunt vormt) als om de architecturale en beeld-kwaliteit, in<br />
het bijzonder voor ‘solitaire’ locaties;<br />
het verwijderen van woningen (onteigening of aankoop in der minne en sloop) en van<br />
landbouw- en tuinbouwbedrijven, sportinfrastructuur en andere<br />
gemeenschapsvoorzieningen indien dit het functioneren van het bedrijventerrein<br />
ernstig belemmert en indien het verwijderen van deze gebouwen de financiële<br />
haalbaarheid van de aanleg van het bedrijventerrein in het gedrang brengt gegeven de<br />
verkoop- en huurprijzen in de omgeving;<br />
veiligheidsmaatregelen in functie van de rechtszekerheid van Seveso-bedrijven of ter<br />
bescherming van kwetsbare locaties, in het bijzonder door de opmaak en uitvoering<br />
van de aanbevelingen uit ruimtelijke veiligheidsrapporten;<br />
uitrusting van het openbaar domein in zones voor stedelijke ontwikkeling waar die een<br />
gemengd/verweven karakter hebben en uitdrukkelijk ook mogelijkheden voorzien<br />
voor kantoren, kantoorachtigen, kleinschalige verwerkende activiteiten, distributie en<br />
logistiek, groot-en kleinhandel; gezien vanuit het reguliere subsidiebesluit voor<br />
bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen voor ‘gemengde’ zones een verdeelsleutel<br />
wordt toegepast in functie van het aandeel economische activiteiten, is een EFROsubsidiëring<br />
hier bedoeld om via de uitrusting van het openbaar domein de realisatie<br />
van het totaalconcept van het gebied te waarborgen;<br />
het stimuleren van het bouwrijp maken van glastuinbouwbedrijvenzones<br />
( initiatieven ter ontwikkeling, inrichting en uitrusting ).<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 110
Mogelijke begunstigden<br />
- Ruimtevragende kandidaat-investeerders<br />
- Gevestigde bedrijven op verouderde bedrijventerreinen<br />
- Eigenaars (publieke en private eigenaars) van verloederde sites en terreinen die ‘slapend’<br />
actief kunnen op de markt brengen<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
- Lokale besturen en intercommunales/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />
- POM’s<br />
- PMV<br />
- VLM<br />
- OVAM<br />
- VMM<br />
- Andere ontwikkelaars<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
Operationele doelstelling 3: Realiseren van Vlaamse en subregionale hefboomprojecten<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Zowel op lokaal of streekniveau, als op Vlaams niveau worden ‘hefboomprojecten’<br />
gestimuleerd die inspelen op de noden van het bestaande bedrijfsweefsel en zo de<br />
competitiviteit van de bestaande economische activiteiten verbeteren en/ of die erop gericht<br />
zijn nieuwe clusters van activiteiten tot stand te brengen binnen Vlaanderen door de<br />
vestigingsaantrekkelijkheid en het investeringsklimaat te verhogen van steden en regio’s.<br />
Deze maatregel mikt op de uitwerking en realisatie van hefboomprojecten m.b.t. ruimtelijkeconomische<br />
omgevingsfactoren die passen in een strategie voor regionaal-economische<br />
ontwikkeling, gericht op vernieuwing van het economisch weefsel en versterking van de<br />
bestaande locatiefactoren.<br />
Gezien de Vlaamse overheid voor het sociaal-economisch streekontwikkelingsbeleid een<br />
specifiek overleg-en adviesorgaan heeft in het leven geroepen, met name de “Regionale<br />
Economische en Sociale Overlegcomités” (resoc’s), kiest dit operationeel <strong>programma</strong> ervoor<br />
om de hefboomprojecten die niet voortspruiten uit Vlaamse beleidslijnen, enkel op voordracht<br />
van de resoc’s te honoreren.<br />
Mogelijke acties<br />
Komen in aanmerking voor subsidiëring:<br />
- de omvorming of uitbouw en de eerste fase van exploitatie van “strategische<br />
bedrijvencentra”; deze strategische bedrijvencentra zijn uitdrukkelijk bedoeld voor<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 111
specifieke doelgroepen van buitenlandse ondernemingen (zoals bijvoorbeeld Chinese<br />
ondernemingen omdat voorzien wordt in Chinese secretariaatsondersteuning);<br />
- de aanleg en uitrusting van “strategische bedrijventerreinen” waaronder<br />
wetenschapsparken, conform de definitie van het subsidiebesluit bedrijventerreinen en<br />
bedrijfsgebouwen; voor deze strategische bedrijventerreinen zijn EFRO-subsidies<br />
cumuleerbaar met de reguliere subsidiëring in zoverre het strategisch karakter betekent<br />
dat een gericht uitgiftebeleid wordt gevoerd waardoor de terugverdientijd voor de<br />
gedane investeringen vermoedelijk langer is;<br />
- projecten uit de streekpacten of andere ( voorgelegd voor advies aan de Resoc’s ),<br />
voor zover ze betrekking hebben op locatiefactoren voor de vestiging van<br />
ondernemingen.<br />
- investeringen in opleidings- en vormingsinfrastructuur en infrastructuur voor socialeeconomie-projecten<br />
met hefboomeffect;.<br />
- projecten die transformaties of reconversie in de traditionele industriële sectoren op<br />
het oog hebben;<br />
Mogelijke begunstigden<br />
Lokale overheden/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />
Sociale partners<br />
Mogelijke uitvoerende instanties<br />
POM’s<br />
Lokale overheden/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />
Non-profitorganisaties<br />
Werkgevers- en werknemersorganisaties<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
Operationele doelstelling 4: Benutten van verduurzamingspotenties van economische<br />
concentraties (bedrijventerreinen, havens,…)<br />
Beoogde doelstelling en algemene omschrijving<br />
Met deze maatregel worden initiatieven beoogd die er toe bijdragen om op verschillende<br />
vlakken die mogelijkheden te benutten die ervoor zorgen dat economische groei en<br />
toegevoegde waarde kunnen gecreëerd worden met minder externe effecten op milieu, ruimte,<br />
mobiliteit, sociaal kapitaal enz.<br />
Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat vooral economische concentratiegebieden<br />
heel wat mogelijkheden bieden tot het opzetten van projecten op vlak van eco-efficiëntie enz.<br />
Verduurzamingsprojecten kunnen zowel investerings- als werkingsprojecten zijn. Voor<br />
werkingsprojecten geldt dat het de bedoeling moet zijn om door een goede projectopzet<br />
‘eindige projecten’ te voorzien -projecten die zonder tussenkomst van intermediairen verder<br />
worden gecontinueerd door bijvoorbeeld betrokken bedrijven – of projecten die op termijn<br />
zelfbedruipend kunnen worden omdat ze ook een financiële meerwaarde opleveren.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 112
Mogelijke acties<br />
Verduurzamingspotenties kunnen zich voordoen voor verschillende aspecten en op<br />
verschillende schaalniveaus. Komen in aanmerking voor subsidiëring:<br />
projecten op vlak van eco-efficiëntie, op niveau van bedrijven en bedrijfsprocessen<br />
zoals milieclusters en benutten van andere clusteringefficiënties, bijv. het gebruik van<br />
restwarmte van industrie door glastuinbouwbedrijven;<br />
voorbereidende studies en demonstratieprojecten in het kader van rationeel<br />
energiegebruik bij clusters van glastuinbouwbedrijven, m.i.v. omschakeling naar<br />
aardgas in functie van economische en milieudoelstellingen;<br />
projecten die de ruimteproductiviteit op kavelniveau en/of op terreinniveau kunnen<br />
opdrijven, in het bijzonder investeringsprojecten voor bedrijfsverzamelgebouwen met<br />
kelderverdiepingen, parkeermogelijkheden op het dak, gezamenlijke parkings,<br />
bluswatervoorzieningen enz.;<br />
projecten die sociale voorzieningen (kinderopvang e.d.) uitbouwen op een<br />
bedrijventerreinen, desgevallend ook in functie van de 24-uurseconomie (bijvoorbeeld<br />
in het (lucht)havengebied);<br />
projecten ter verbetering van het woon-werkverkeer door het wegwerken van<br />
vervoersarmoede, door vormen van collectief vervoer enz.;<br />
projecten m.b.t. bedrijfsafval.<br />
initiatieven voor efficiënt en zuinig energiegebruik of initiatieven voor de introductie<br />
van installaties voor productie van hernieuwbare energie;<br />
initiatieven voor het gezamenlijk opzetten van een grijswatercircuit, het samen<br />
aanleggen van blusvijvers, het collectief organiseren van groenonderhoud en integraal<br />
ketenbeheer;<br />
pilootprojecten m.b.t. waterkwaliteit waarbij op het terrein (innovatieve) maatregelen<br />
worden uitgetest, zodat ze op hun kosteneffectiviteit beoordeeld kunnen worden (door<br />
nauwkeurige inventarisatie van kosten en effecten op de waterkwaliteit).<br />
projecten die de samenwerking stimuleren tussen bedrijven uit de reguliere economie<br />
en deze uit de sociale economie, in het bijzonder als dit gepaard gaat met het delen van<br />
bedrijfsinfrastructuur<br />
….<br />
Mogelijke begunstigden (van de output van het project)<br />
Bedrijven op bedrijventerreinen of in de economische poorten, m.i.v. (nabijgelegen)<br />
glastuinbouwbedrijven of clusters van glastuinbouwbedrijven.<br />
Lokale overheden<br />
Mogelijke uitvoerende instanties (die begunstigde zijn van de subsidie)<br />
Vzw’s, kenniscentra zoals het “Innovatiesteunpunt Energie”, feitelijke verenigingen die als<br />
intermediair projecten voorbereiden of opzetten.<br />
Publieke instanties zoals POM’s, VMM, OVAM, VLM, De Lijn e.a.<br />
Lokale overheden/ samenwerkingsverbanden van gemeentebesturen<br />
Indicatoren<br />
zie bijgevoegde indicatorenset – bijlage 1<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 113
3.4) Prioriteit Stedelijke ontwikkeling<br />
3.4.1) Strategie<br />
De stad is van oudsher en per definitie een concentratie van mensen, van activiteiten,<br />
bedrijvigheid. Met een stedelijk beleid dat actief werkt aan een aangename, stimulerende<br />
omgeving heeft de stad hefbomen in handen om de ondernemingscreativiteit op een hoger<br />
niveau te brengen en kan ze positief bijdragen tot het economische succes van de stad en zijn<br />
regio.<br />
Om de stad attractief te maken voor ondernemerschap en innovatie hebben steden nood aan<br />
geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten.<br />
Daarom wordt het ondersteunen van deze stedelijke onwikkelingsprojecten als<br />
strategische doelstelling vooropgezet. Stedelijke ontwikkelingsprojecten zijn strategische<br />
projecten waar economie en mobiliteit centraal staan en die andere sectoren op sleeptouw<br />
nemen. Wonen, werken, winkelen, groen, sociaal - publieke ruimte zullen in dit kader mede<br />
ontwikkeld worden om de stad en de regio aantrekkelijk te maken voor innovatie en<br />
ondernemerschap. Bij deze stedelijke ontwikkelingsprojecten zal een duurzaam gebruik van<br />
materialen, grondstoffen en energie worden nagestreefd.;<br />
De projecten die worden ingediend moeten integrale projecten zijn, gericht op de volgende<br />
domeinen:<br />
- versterking van de economie<br />
- verhogen van de toegankelijkheid van de steden en verbeteren van de interne<br />
mobiliteit van de stad<br />
- verhogen van de leefkwaliteit in de steden<br />
- ontwikkeling van het toerisme en het sociaal – cultureel leven<br />
Elk van deze domeinen wordt hierna verder verduidelijkt door ‘aandachtpunten’ die de<br />
noodzakelijkheden en mogelijkheden omvatten die in een grootschalig stedelijk<br />
ontwikkelingsproject aan bod kunnen komen en een opsomming van ‘mogelijke acties’ die in<br />
dit kader kunnen uitgewerkt worden.<br />
Deze projecten bieden heel wat mogelijkheden op het vlak van clustering van investeringen.<br />
Projecten worden aantrekkelijk gemaakt zodat ook privé-investeerders aangetrokken worden.<br />
De stedelijke ontwikkelingsprojecten hebben een duidelijke hefboomfunctie voor stad en<br />
regio. Zij hebben een grote impulswaarde voor het gebied. Vertrekkend vanuit een globale<br />
visie bieden zij een kader waar vele deelprojecten die gefinancierd worden vanuit andere<br />
financieringsbronnen in ondergebracht kunnen worden.<br />
Alhoewel de middelen in zijn geheel aan geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten<br />
zullen toegewezen worden, is het de bedoeling dat de grote structuurlijnen met EFROmiddelen<br />
gefinancierd worden.<br />
Voor het indienen van deze projecten komen de twee grootsteden Antwerpen en Gent, de elf<br />
centrumsteden (Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende,<br />
Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout) en het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel in<br />
aanmerking.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 114
De twee grootsteden Antwerpen en Gent behouden daarnaast de mogelijkheid om<br />
kleinschaliger initiatieven in achtergestelde buurten voor te stellen zoals de voorbije<br />
<strong>programma</strong>periode het geval was. De heropleving van deze buurten is immers uitermate<br />
belangrijk voor de internationale uitstraling van de steden.<br />
3.4.2) Operationele doelstellingen<br />
Operationele doelstelling 1: Ondersteunen van geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten,<br />
die een positieve bijdrage leveren tot het economische succes van een stad en<br />
zijn regio<br />
In aanmerking komende geïntegreerde projecten dienen gericht te zijn op de volgende<br />
domeinen:<br />
- versterking van de economie;<br />
- verhogen van de toegankelijkheid van de steden en verbeteren van de interne<br />
mobiliteit van de stad;<br />
- verhogen van de leefkwaliteit in de steden;<br />
- ontwikkeling van het toerisme en het sociaal – cultureel leven<br />
DOMEIN 1 - VERSTERKING VAN DE STEDELIJKE ECONOMIE<br />
1. Algemene omschrijving<br />
Elke stad moet vanuit een eigen economisch stadsprofiel aan een eigen strategie bouwen, een<br />
eigen economisch stads<strong>programma</strong> uitwerken. Er moet vertrokken worden vanuit de sterktes<br />
van de steden, de diversiteit, de densiteit, de samenhang in de stad en vanuit het potentieel<br />
van burgers en organisaties.<br />
De kansen op economische ontwikkeling in de stad moeten worden aangegrepen. Deze<br />
kansen zijn niet gering, al zijn ze niet in alle steden in dezelfde mate aanwezig. Zo moet er<br />
gedacht worden aan troeven op het vlak van cultuur en erfgoed; toerisme en recreatie;<br />
vorming en opleiding; kenniscentra en hun spin-offs; logistiek; vormgeving, design en<br />
mode; gespecialiseerde handel; persoonsgerichte diensten, enz. Het dient niet te gaan om een<br />
reeks van losstaande initiatieven. Maar er moet een duidelijke visie zijn om tot een<br />
samenhangende reeks initiatieven te nemen. Op die manier kan clustering ontstaan, waarbij<br />
projecten voldoende grootschalig zijn en voor een hefboomeffect zorgen. Deze projecten<br />
moeten aansluiten bij de lokale opportuniteiten.<br />
Steden kunnen economische niches uitbouwen. Deze niches zijn vaak historisch gegroeid. Zo<br />
zijn er steden met een industrieel hart, steden waar kennis centraal staat, steden waar de<br />
poortfunctie centraal staat, steden waar cultuur en toerisme een belangrijke trekker is.<br />
Wil de stad haar economische opportuniteiten benutten en optimaliseren dan is een goede<br />
samenwerking tussen partners noodzakelijk. Sterke stedelijke besturen zijn nodig, zij moeten<br />
op het niveau van de stad/regio een stevige gezagsbasis creëren. Steden moeten<br />
ontwikkelingscoaliteis aangaan. Coalities tussen de stedelijke overheid en private actoren<br />
(werkgevers en werknemers) die resulteren in een economische strategie voor de stad die er<br />
op gericht is stedelijke investeringen en beslissingsmacht aan te trekken.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 115
Door de verdere ontwikkeling van de netwerkeconomie en de daaruit voortkomende<br />
toenemende concurrentie stijgt de behoefte aan samenwerking tussen steden en de<br />
ontwikkeling van stedelijke netwerken. Geïsoleerde lokale besturen staan vrij machteloos ten<br />
opzichte van de mondiale economie.<br />
In de stedelijke ontwikkelingsprojecten zal gezien de grootschaligheid de klemtoon vooral<br />
gelegd worden op het hergebruik en herbestemming van bedrijfsruimten. Uiteraard moet het<br />
hergebruik en herbestemmen van deze ruimten kaderen in de globale economische visie van<br />
de stad.<br />
Steden worden geconfronteerd met een gebrek aan ruimte voor industrie en met hoge<br />
vastgoedprijzen; het is van belang dat de bestaande bedrijfsruimte behouden blijft en optimaal<br />
wordt benut. Sanering van bedrijfsterreinen, het toegankelijk maken van bedrijfsterreinen<br />
speelt daarbij een belangrijke rol. Ook bestaande panden moeten worden gerenoveerd, hierbij<br />
moet aandacht gaan naar verwevenheid van functies. De stad moet ruimte bieden aan zowel<br />
productibedrijven, dienstenbedrijven en distributiebedrijven. Een gericht locatiebeleid is<br />
hierbij van primordiaal belang.<br />
2. Aandachtpunten<br />
1: Behoud en gebruik van bedrijfsruimte<br />
Door het behoud en gebruik van bedrijfsruimte wordt ruimte geboden aan nieuwe<br />
economische initiatieven. Hierbij gaat aandacht naar zorgvuldig ruimtegebruik met nadruk op<br />
revitalisering van onderbenutte ruimte in het bestaand stedelijk weefsel door verlaten<br />
terreinen te herontwikkelen en meervoudig ruimtegebruik (in tijd en ruimte) mogelijk te<br />
maken.<br />
In veel planningsprocessen worden stationsomgevingen aangeduid als zones voor<br />
toekomstige stedelijke en economische ontwikkeling. Binnen deze actie kan ondersteuning<br />
worden geboden aan projecten die zich in deze omgevingen multifunctioneel ontwikkelen.<br />
Stationsomgevingen moeten mogelijkheden bieden voor aantrekkelijk wonen en werken.<br />
Mogelijke acties:<br />
- valorisatie van verlaten bedrijventerreinen en leegstaande gebouwen met stimulansen voor<br />
modernisering van de uitrusting<br />
- incubatiecentra/doorgangsgebouwen in industriële panden<br />
- multifunctionele ontwikkeling van stationsomgevingen<br />
- herlokalisatie van bedrijven<br />
- inplanting van milieuvriendelijke KMO’s<br />
- investeringsprojecten voor heropleving van buurten, onder andere stimulering vestiging<br />
van buurtwinkels<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 116
DOMEIN 2 : VERHOGEN VAN DE TOEGANKELIJKHEID VAN DE STEDEN EN VERBETEREN<br />
VAN DE INTERNE EN EXTERNE MOBILITEIT<br />
1. Algemene omschrijving<br />
De toegankelijkheid en attractiviteit van de steden worden verhoogd: de mobiliteit zowel<br />
binnen de stedelijke gebieden (interne mobiliteit) als tussen en naar de stedelijke gebieden<br />
onderling (externe mobiliteit).<br />
De verplaatsingsmogelijkheden voor een groeiende groep mensen worden niet altijd<br />
gegarandeerd. Om de druk van het verkeer te verminderen, wordt werk gemaakt op stedelijk<br />
niveau van de uitbouw van duurzame vervoerssystemen of vervoersconcepten. Een ruimtelijk<br />
beleid en localisatiebeleid gecombineerd met mobiliteitsbeleid dat gericht is op het<br />
ondersteunen van duurzame vervoersvormen zorgt voor het verbeteren van de bereikbaarheid<br />
van verschillende diensten en ondernemingen.<br />
2. Aandachtpunten<br />
1: Verhoging van de toegankelijkheid van de stad, versterking van de ontwikkeling van<br />
meerkernige stedelijke structuren<br />
Een goede fysieke infrastructuur versterkt de ontwikkeling van meerkernige stedelijke<br />
structuren. In het verleden heeft men zich vooral toegespitst op “hart op hart” verbindingen<br />
tussen de centrale kernen van de grotere stedelijke gehelen. Die aandacht zou moeten<br />
verschuiven naar verbindingen tussen de centrale kernen in de stedelijke omgeving<br />
(rasterstad). Dit type van verbindingen werkt kernversterkend. Ook bij de organisatie van<br />
mobiliteit via het openbaar vervoer zou hiermee rekening moeten worden gehouden<br />
(tangentiële verbindingen). Anderzijds dienen ook belangrijke woon- en werklocaties buiten<br />
deze kernen in het systeem van openbaar vervoer te worden opgenomen. Er moet<br />
geïnvesteerd worden in een mobiliteit die zowel de stadsbewoner als de stadsgebruiker ten<br />
goede komt<br />
Mogelijke acties die opgenomen kunnen worden in stedelijke ontwikkelingsprojecten zijn:<br />
- Afstemming van verschillende infrastructuurnetten (vervoerswijzen) op elkaar, ontwikkeling<br />
van knooppunten tussen verschillende vervoerssystemen en overstapknooppunten<br />
- Investeringen in duurzame mobiliteit tussen stadswijken en andere delen van de rasterstad,<br />
tussen stad en regio, enz.<br />
- Goede ontsluiting van industriezones, bedrijventerreinen<br />
- Gericht locatiebeleid<br />
2: Verhoging van de interne mobiliteit in de stad<br />
Het aantal mensen dat zich met de wagen verplaatst ligt in steden lager dan in de rest van<br />
Vlaanderen. Het gebruik van het openbaar vervoer ligt er heel wat hoger. Toch is er in de<br />
steden nog steeds sprake van verkeerscongestie. Inspanningen op het vlak van een betere<br />
verkeersgeleiding en mobiliteitsbeheersing door investeringen in de parkings, de<br />
wegeninfrastructuur, stationsomgevingen, busbanen,… zijn nodig<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 117
Mogelijke acties:<br />
- goede bereikbaarheid van ondernemingen, diensten en functies met duurzame<br />
vervoersmiddelen<br />
- betere verbinding tussen winkelstraten, samenhangend geheel van veilige en aangename<br />
winkelstraten<br />
- parkeermanagement<br />
- voetgangers- en fietsnetwerken<br />
- verbetering van toegankelijkheid stationsomgevingen<br />
- aanleg busbanen<br />
DOMEIN 3 : VERHOGEN VAN DE LEEFKWALITEIT IN DE STEDEN<br />
1. Algemene omschrijving<br />
Stedelijke gebieden worden gekenmerkt door een mix van milieuproblemen (gebrek aan<br />
groen, verkeerscongestie, luchtvervuiling …). Een degelijke afweging tussen ecologische en<br />
economische aspecten is noodzakelijk om een goede levenskwaliteit en aanvaardbare<br />
economische groei van een stad te bewerkstellingen. Economische groei is immers ondermeer<br />
afhankelijk van een goede bereikbaarheid, een sociaal stabiele omgeving en een kwalitatieve<br />
leefomgeving. Daarom zullen binnen de stedelijke ontwikkelingsprojecten initiatieven<br />
worden genomen voor de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande publieke ruimten. Deze<br />
publieke ruimten, die instaan voor rust, recreatie en sociale ontmoetingen, vervullen een<br />
essentiële rol in de structuur van stedelijke gebieden. Het zijn straten en pleinen, steegjes en<br />
doorsteken, parken en bossen, rivieren en kanalen, sport- en speelpleinen, enz. en ze zijn bij<br />
voorkeur gekoppeld in groen-blauwe netwerken. Het publiek domein schept belangrijke<br />
voorwaarden voor het ontwikkelen van functies die een stad vitaal en leefbaar maken.<br />
Investeringen inzake duurzaam gebruik van materialen, energie en water kunnen onder meer<br />
bijdragen aan een vermindering van het energieverbruik en de uitstoot van schadelijke stoffen.<br />
Het stimuleren van het gebruik van milieuvriendelijke voertuigen moet bijdragen tot<br />
vermindering van de milieudruk in de steden.<br />
Binnen de geïntegreerde projecten zal het stimuleren van innovatieve bouw- en<br />
woonconcepten een belangrijk aandachtspunt zijn.<br />
2. Aandachtspunten<br />
1: Ontwikkeling van hoogstaande publieke ruimten<br />
De openbare ruimtes moeten de kleurrijke diversiteit van de stad weerspiegelen. Zij zorgen<br />
voor ontmoeting, zorgen voor overgang en vermenging van functies. Zij brengen gelaagdheid<br />
aan in het stedelijk weefsel. Openbare ruimtes moeten zo ingericht worden dat zij een gepaste<br />
mix bieden van activiteiten in tijd en ruimte en dat zij gericht zijn op aanpasbaarheid<br />
(wisselende behoeftes) en functies verschillend naar tijd en ruimte.<br />
Door een veelheid van gebruiksmogelijkheden aan te bieden kan de open ruimte een<br />
verdergaande ruimtelijke segregatie tussen bevolkingsgroepen voorkomen en wordt<br />
continuïteit gewaarborgd. Op die manier kan de openbare ruimte bijdragen tot een beter<br />
functioneren van de stad.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 118
Mogelijke acties:<br />
- herinrichting van publieke ruimtes tot multifunctionele ontmoetingsruimtes (jeugd, ouderen,<br />
bewoners, gebruikers…;<br />
- ontpitting van dichtbevolkte wijken om meer ruimte te creëren voor o.a. rust en zo een beter<br />
stedelijk weefsel te creëren;<br />
- opmaken van een lichtplan, gericht op zowel veiligheid als op aantrekkelijkheid van de<br />
publieke ruimtes;<br />
- inrichting en invulling van openbare ruimten ( pleinen, braakgronden, vrij te komen<br />
gronden,…) met groenvoorziening;<br />
2: Investeringen die bijdragen tot verbetering van de luchtkwaliteit<br />
In Vlaanderen worden belangrijke knelpunten vastgesteld voor de stoffen NO 2 en PM 10 . De<br />
grootste bron is voor beide polluenten het verkeer. Ook steden worden in belangrijke mate<br />
met deze knelpunten geconfronteerd. Omwille van de beperkte verspreiding van<br />
luchtvervuiling op binnenstedelijke wegen zijn overschrijdingen van de Europees vastgelegde<br />
luchtkwaliteitsnormen voor NO 2 en PM 10 niet ondenkbaar. Aangezien dergelijke<br />
luchtverontreiniging ongewenste effecten op de gezondheid van de mens veroorzaakt is het<br />
belangrijk dat actie ondernomen wordt.<br />
Financiële ondersteuning kan geboden worden voor het in kaart brengen van de problematiek<br />
inzake luchtverontreiniging (o.a. NO2 en PM10) enerzijds op globaal stedelijk niveau en<br />
anderzijds ook op straatniveau. Dit kan gebeuren door te modelleren, meten, enz. en dit voor<br />
verschillende schaalniveaus, d.w.z. voor het gehele grondgebied of voor een bepaald deel van<br />
de stad. Verder kan ook ondersteuning geboden worden voor het opmaken van actieplannen<br />
om vastgestelde knelpunten inzake luchtverontreiniging weg te werken. Ten slotte kan ook<br />
het uitvoeren van maatregelen voor de aanpak van de problematiek financieel worden<br />
ondersteund.<br />
3: Bescherming en ontwikkeling van kwalitatief hoogstaand wijk- en buurtgroen, gekoppeld<br />
aan groen-blauwe netwerken<br />
Groen is belangrijk in een stedelijke omgeving. Groen moet net als water weer een<br />
vanzelfsprekende plek krijgen in de stad en daarbij zal rekening moeten gehouden worden bij<br />
aanpassingen in de woonomgevingen en het openbare domein.<br />
Bewoners hechten veel waarde aan groen. Zij willen groen in hun buurt, woon- en<br />
werkomgeving en grotere groene ruimten op wandel- en fietsafstand. Voor bedrijven is een<br />
fraaie ligging in het groen ook vaak interessant als visitekaartje. De omgeving van openbare<br />
ruimten zoals parken en water zijn aanlokkelijke locaties voor de horecasector en voor wonen.<br />
Investeringen in recreatievoorzieningen leiden tot hogere bestedingen zowel door de inwoners<br />
als door de toeristen.<br />
Groen komt vaak geïsoleerd voor in de stad. Het is wenselijk om een groenstructuur op te<br />
bouwen waarin individuele gebieden met elkaar verbonden zijn, al is het maar met behulp van<br />
eerder smalle corridors en de aanleg van groendaken.<br />
Om de stad attractief te maken is het aangeraden ook een blauw-netwerk in de stad aan te<br />
leggen door de oppervlaktewateren zoveel mogelijk met elkaar te verbinden tot een natuurlijk<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 119
watersysteem. De belangrijkste doelstellingen van het blauwe netwerk zijn: het waarborgen<br />
van de waterkwaliteit, het opwaarderen van de rivieren, vijvers en vochtige gebieden op<br />
landschappelijk en recreatief vlak en tegelijkertijd het ontwikkelen van de ecologische<br />
rijkdom van die zones.<br />
Het uitbouwen van een groen-blauw netwerk heeft niet enkel een beduidende ecologische<br />
waarde, maar ook een economische waarde naar toegankelijkheid, bereikbaarheid en recreatie<br />
toe. Door het verbinden van groene gebieden en/of water in en rond de stad ontstaat rust,<br />
worden plekken beter bereikbaar voor voetgangers en fietsers, ….<br />
4: Duurzaam gebruik van materialen, energie en water<br />
Gebouwen en infrastructuren hebben een aanzienlijke milieu-impact. Ze leggen beslag op<br />
ruimte. De realisatie, het gebruik en de afbraak ervan zetten belangrijke materiaal-, energieen<br />
afvalstromen in beweging waarvoor steeds complexere infrastructuren worden<br />
uitgebouwd. Op een zuinige wijze omgaan met grondstoffen en energie heeft zowel een<br />
ecologische als een economische meerwaarde, vooral op lange termijn.<br />
5: Stimuleren van duurzaam bouwen en wonen in de opmaak van deelprojecten binnen het<br />
stedelijk ontwikkelingsproject<br />
Binnen de stedelijke gebieden moet prioriteit gegeven worden aan de sanering van<br />
achtergestelde buurten via innovatieve duurzame bouw- en renovatieconcepten met<br />
verweving van economische, milieu en sociale functies op buurtniveau. Investeringen inzake<br />
duurzaam bouwen kunnen onder meer bijdragen aan een vermindering van het<br />
energieverbruik en de uitstoot van schadelijke stoffen. Maatregelen binnen deze prioriteit<br />
creëren ook meerwaarden richting luchtkwaliteit en werkgelegenheid.<br />
DOMEIN 4:: ONTWIKKELING VAN HET TOERISME EN HET SOCIAAL-CULTUREEL LEVEN<br />
1.Algemene omschrijving<br />
Een stedelijk gebied met een aangename en diverse woon- en leefomgeving, met goed<br />
toegankelijke faciliteiten, met een bloeiend culturele scène en met een open, tolerante<br />
mentaliteit is de beste voedingsbodem voor de economische en sociale ontwikkeling van<br />
steden.<br />
Een belangrijk element van sterkte is de openheid van de stad als bestuur, de openheid van de<br />
stadsbewoners en van de stadsgebruikers. Die openheid en mentaliteit vormen het socioculturele<br />
kapitaal van de stad. Dit socio-cultureel kapitaal is net zo belangrijk en misschien<br />
zelfs belangrijker dan financieel kapitaal.<br />
Cultuur moet niet enkele gewaardeerd worden om de sociale bijdrage aan de gemeenschap<br />
maar tevens om hun steeds groter wordende economische rol; door stadsbewoners; door<br />
stadsgebruikers en door het aantrekken van toeristen. De stad dient over een voldoende groot<br />
aanbod van toegankelijke culturele en toeristische voorzieningen te beschikken om hieraan<br />
tegemoet te komen.<br />
2. Aandachtspunten<br />
1: Bevorderen van culturele beleving<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 120
Mogelijke acties:<br />
- promotie<br />
- toeristisch-culturele netwerking<br />
- …<br />
2: De stad als toeristische trekpleister<br />
Ook het historisch erfgoed is een belangrijke economische troef voor de steden. De<br />
combinatie van erfgoed en cultuur betekent een aantrekkingspool voor internationaal<br />
toerisme.<br />
Mogelijke acties:<br />
- Investeringen in toeristisch-cultureel aanbod<br />
- Toeristische ontsluiting van minder gekende stadswijken, aansluiting van toeristische polen<br />
op elkaar<br />
- Commercialisering van de publieke ruimte in functie van ontmoeting<br />
- Afstemming van economische functies en socio-culturele functies, bevorderen van mix<br />
Operationele doelstelling 2: Verhogen van de stedelijke vitaliteit in de grootsteden<br />
Antwerpen en Gent, met bijzondere aandacht voor achtergestelde buurten, door het<br />
ondersteunen van kleinschalige stedelijke projecten op buurt – en wijkniveau.<br />
Rekening gehouden met het uitgesproken belang van de heropleving van achtergestelde<br />
buurten voor de internationale uitstraling van grootsteden, hebben Antwerpen en Gent de<br />
mogelijkheid om kleinschalige initiatieven in deze buurten voor te stellen voor steunverlening<br />
zoals de voorbije <strong>programma</strong>periode het geval was in het kader van doelstelling 2 en het<br />
communautair initiatief URBAN II..<br />
Deze kleinschalige stedelijke projecten dienen inhoudelijk eveneens gericht te zijn op de vier<br />
hoger beschreven domeinen. De klemtoon hoeft hier echter niet te liggen op de versterking<br />
van de stedelijke economie of het verbeteren van de interne of externe mobiliteit, maar dit<br />
wordt ook niet uitgesloten. Mogelijke acties binnen deze operationele doelstelling dienen<br />
evenwel altijd een bijdrage te leveren tot de verbetering van de leefbaarheid op wijk – en<br />
buurtniveau, bijvoorbeeld het stimuleren van de vestiging van buurtwinkels,…...<br />
Deze eerder kleinschalige projecten hoeven ook niet meerdere beleidsdomeinen en actoren of<br />
een clustering van investeringen te omvatten.<br />
3.5 ) Prioriteit 5 - Technische bijstand<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
!<br />
" !# $% !&<br />
'()$*"#+%%*,$)%<br />
-<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 121
- . # '! # <br />
)%/)0!#<br />
$"*" % % ! %!<br />
# %#% ! <br />
# &" .%%<br />
&"!1%# !23.45$% 3236<br />
- *% . # *%! %! <br />
! $% !#!236<br />
- &" % .%7 % <br />
# % #<br />
% %#36<br />
<br />
8*"%<br />
4%$%.)3-<br />
- " &"" % <br />
#6<br />
- " &"" % *"<br />
% %#6<br />
- " %#% <br />
.%) ! !%!236<br />
- ")#%. 13+#&,6<br />
- " &"" )% /)<br />
"%#&6<br />
- %%11%# <br />
- " #!#.*! #!<br />
!1#!23<br />
- " # &" <br />
6<br />
- "*%!<br />
*%!*"*%!2<br />
- 2<br />
<br />
#<br />
9 *% # <br />
<br />
: <br />
&" % .<br />
% # % *" % %# 3 $<br />
&&)#%9 %%<br />
3 . 6) C o h e ren tie tuss e n so ciaal- e c on o m is che an a l ys e en s trategische<br />
prio r iteit en /d o e ls tellin g en<br />
De sociaal-economische analyse, de gekozen strategische prioriteiten en operationele<br />
doelstellingen/actiedomeinen vormen een coherent geheel, zoals blijkt uit de hiernavolgende<br />
tabel:<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 122
Sociaal economische analyse<br />
Zwakten -bedreigingen<br />
Economische structuur/ Internationale oriëntatie<br />
Strategie<br />
Prioriteiten<br />
Operationele doelstellingen<br />
Actiedomeinen<br />
ongunstig bevolkingsprofiel<br />
lage werkzaamheidsgraad<br />
belangrijke intra-Vlaamse welvaartsverschillen<br />
lage specialisatie in ‘high en medium tech’<br />
sectoren<br />
onvoldoende nieuwe buitenlandse ondernemingen<br />
Innovatie<br />
Prioriteit 3 – Verbeteren van de ruimtelijkeconomische<br />
omgevingsfactoren<br />
- Duurzame versterking van de economische<br />
“poorten” en internationale<br />
multimodale bereikbaarheid<br />
- Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en<br />
bedrijfshuisvestingsmogelijkheden<br />
- Vlaamse en subregionale hefboomprojecten<br />
publieke uitgaven O&O<br />
aantrekkingskracht opleidingen wiskunde,<br />
wetenschappen en technologie<br />
commercialisering O&O inspanningen<br />
evolutie octrooi-activiteit<br />
valorisatie onderzoeksresultaten en beschikbare<br />
kennis<br />
ICT- infrastructuur bedrijven (internetgebruik,<br />
breedband en websites) boven EU-gemiddelde<br />
maar onder Europese koplopers<br />
ICT toepassingen door bedrijven boven EUgemiddelde<br />
maar onder Europese koplopers<br />
Prioriteit 1 - Bevorderen van kenniseconomie<br />
en innovatie.<br />
- Sensibilisering<br />
- Begeleiding<br />
- Samenwerking<br />
- Internationalisering<br />
- Vernieuwende voorbeelden van<br />
kennisvalorisatie<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 123
Ondernemerschap<br />
weinig startende ondernemers<br />
lage oprichtingsquote<br />
lage Total Entrepreneurial Activity-index<br />
relatief laag aandeel jongeren, 45-plussers en<br />
vrouwen die onderneming opstarten<br />
mentaliteit en attitude t.o.v. ondernemerschap<br />
weinig gazellen<br />
kennis beschikbaarheid formeel risicokapitaal<br />
kennistransfer kan nog versterkt worden o.m.<br />
door spin-offs en samenwerkingsverbanden<br />
Ruimte/steden/platteland<br />
Prioriteit 2 - Stimuleren van ondernemerschap<br />
- Stimuleren van ondernemerszin en<br />
- vaardigheden<br />
- Creëren van een faciliterend start-,<br />
groei- en overnamekader<br />
- Stimuleren van internationaal ondernemen<br />
gebrek aan bedrijventerreinen<br />
veel brownfields en verouderde en onderbenutte<br />
bedrijventerreinen<br />
onvoldoende traditie in bedrijventerreinbeheer<br />
gerichtheid op wegverkeer<br />
tendens tot spreiding van functies, zodat het<br />
draagvlak voor innovatief klimaat krimpt<br />
stedelijke problematiek:<br />
gebrek aan expansiemogelijkheden,<br />
leegstaande bedrijfsruimten, vervuilde<br />
terreinen<br />
verkeerscongestie<br />
slechte lucht- en milieukwaliteit<br />
gebrek/slechte kwaliteit openbare ruimtes<br />
Prioriteit 3 – Verbeteren van de ruimtelijkeconomische<br />
omgevingsfactoren<br />
Prioriteit 4 - Bevorderen van de stedelijke<br />
ontwikkeling;<br />
- Duurzame versterking van de<br />
economische “poorten” en internationale<br />
multimodale bereikbaarheid<br />
- Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en<br />
bedrijfshuisvestingsmogelijkheden<br />
- Vlaamse en subregionale hefboomprojecten<br />
- Benutten van verduurzamingspotenties<br />
van economische concentraties<br />
- Versterking van de stedelijke<br />
economie<br />
- Verhogen van toegankelijkheid en<br />
interne / externe mobiliteit<br />
- Verhogen van de leefkwaliteit<br />
- Ontwikkeling van het toerisme en het<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 124
suburbanisatiedruk op plattelandsgebieden<br />
bedreigt reservoirfunctie<br />
Prioriteit 1 - Bevorderen van kenniseconomie<br />
en innovatie.<br />
sociaal-cultureel leven<br />
- Innovatie van de plattelandseconomie<br />
Economie en milieu/energie<br />
totale gebruik primaire grondstoffen stijgt<br />
doelafstand reductie broeikasgasemissies veraf<br />
minder goede luchtkwaliteit ten gevolge van een<br />
concentratie aan verontreinigende activiteiten<br />
beperkte stimulering eco-technologieën<br />
hoge energie-intensiteit van de economie<br />
klein aandeel milieuvriendelijke energieproductie<br />
Prioriteit 1 - Bevorderen van kenniseconomie<br />
en innovatie.<br />
- Sensibilisering<br />
- Begeleiding<br />
- Samenwerking<br />
- Internationalisering<br />
- Vernieuwende voorbeelden van<br />
kennisvalorisatie<br />
hoge druk op ruimte voor natuur<br />
watersystemen onder grote druk<br />
hoog aantal verontreinigde gronden<br />
Prioriteit 3 – Verbeteren van de ruimtelijkeconomische<br />
omgevingsfactoren<br />
- Duurzame versterking van de<br />
economische “poorten” en internationale<br />
multimodale bereikbaarheid<br />
- Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en<br />
bedrijfshuisvestingsmogelijkheden<br />
- Vlaamse en subregionale hefboomprojecten<br />
- Benutten van verduurzamingspotenties<br />
van economische<br />
concentraties<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 125
3.7 ) Indicatieve verdeling van de beschikbare EFRO-middelen<br />
Overeenkomstig artikel 37, lid 1, d), van Verordening (EG) Nr. 1083/2006 van de Raad van<br />
11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale<br />
Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van<br />
Verordening (EG) nr. 1260/1999, en artikel 12, lid 5, van Verordening (EG) Nr. 1080/2006<br />
van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor<br />
Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999, wordt hierna<br />
de indicatieve uitsplitsing per categorie weergegeven van de voorziene verdeling van de<br />
EFRO - bijdrage aan het operationeel <strong>programma</strong>.<br />
Indicatieve uitsplitsing van de communautaire bijdrage per categorie in het<br />
operationele <strong>programma</strong><br />
Referentienr. van de Commissie: <strong>2007</strong>BE162PO002<br />
Naam van het <strong>programma</strong>: EFRO – <strong>Operationeel</strong> Programma “Regionaal Concurrentievermogen<br />
en Werkgelegenheid” van Vlaanderen<br />
Datum van de meest recente beschikking van de Commissie over het betrokken operationele<br />
<strong>programma</strong>: __/__/__<br />
(in euro’s) (in euro’s) (in euro’s)<br />
Dimensie 1<br />
Dimensie 2<br />
Dimensie 3<br />
Code<br />
*<br />
Prioritair thema<br />
Bedrag<br />
**<br />
Financieringsvorm<br />
Code Bedrag<br />
*<br />
**<br />
Code<br />
*<br />
Gebied<br />
Bedrag<br />
**<br />
01<br />
02<br />
03<br />
04<br />
05<br />
06<br />
07<br />
08<br />
09<br />
460.000<br />
12.000.000<br />
15.460.000<br />
2.238.710<br />
19.519.484<br />
2.000.000<br />
2.000.000<br />
9.869.484<br />
50.637.098<br />
01 200.946.241 01<br />
05<br />
120.567.745<br />
80.378.496<br />
11<br />
14<br />
15<br />
1.000.000<br />
1.500.000<br />
1.518.925<br />
26<br />
28<br />
30<br />
31<br />
5.000.000<br />
2.000.000<br />
2.000.000<br />
404.284<br />
43<br />
4.018.926<br />
44<br />
46<br />
50<br />
51<br />
1.000.000<br />
1.000.000<br />
9.000.000<br />
1.054.383<br />
52<br />
4.018.925<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 126
56<br />
61<br />
1.000.000<br />
44.208.172<br />
85 - 86<br />
8.037.850<br />
Totaal 200.946.241 Totaal 200.946.241 Totaal 200.946.241<br />
* De categorieën moeten aan de hand van de standaardindeling voor elke dimensie van een code worden voorzien. –<br />
zie hiernagevoegde bijlage<br />
** Geraamd bedrag van de communautaire bijdrage voor elke categorie.<br />
.<br />
Bijlage : Categorisering van de bijstand uit de fondsen 14 voor <strong>2007</strong>-2013<br />
Deel A: Codes volgens dimensie<br />
TABEL 1: CODES VOOR DE DIMENSIE PRIORITAIR THEMA<br />
Code<br />
Prioritair thema<br />
Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO), innovatie en ondernemerschap<br />
01 OTO-activiteiten in onderzoekcentra<br />
02 OTO-infrastructuur (onder meer installatie, instrumentarium en snelle computernetwerken<br />
tussen onderzoekcentra) en expertisecentra voor een bepaalde<br />
technologie<br />
03 Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen kleine<br />
en middelgrote ondernemingen (KMO’s), tussen deze ondernemingen en andere<br />
ondernemingen en universiteiten, alle soorten postsecundaire onderwijsinstellingen,<br />
regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke en<br />
technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.)<br />
04 Steun voor OTO, met name in KMO's (mkb) ( onder meer door toegang tot<br />
OTO-diensten in onderzoekcentra)<br />
05 Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen<br />
06 Steun voor KMO's (mkb) ter bevordering van milieuvriendelijke producten en<br />
productieprocessen (invoering van een doeltreffend milieubeheerssysteem,vaststelling<br />
en toepassing van technologieën ter voorkoming van milieu<br />
verontreiniging, integratie van schone technologieën in bedrijfsproductie)<br />
07 Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks betrokken zijn bij onderzoek en<br />
innovatie (innovatietechnologieën, oprichting van nieuwe ondernemingen door<br />
universiteiten, bestaande OTO-centra en ondernemingen, enz.)<br />
08 Andere investeringen in ondernemingen<br />
09 Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap<br />
in KMO's (mkb)<br />
14 Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, Cohesiefonds en Europees Sociaal Fonds<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 127
Informatiemaatschappij<br />
10 Telefonie-infrastructuur (inclusief breedbandnetwerken)<br />
11 Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit,<br />
risicopreventie, onderzoek, innovatie, e-inhoud, enz.)<br />
12 Informatie- en communicatietechnologie (TEN-ICT)<br />
13 Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-leren,<br />
e-insluiting, enz.)<br />
14 Diensten en toepassingen voor KMO's (mkb) (e-handel, onderwijs en opleiding,<br />
netwerken, enz.)<br />
15 Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door<br />
KMO's (mkb)<br />
Vervoer<br />
16 Spoorwegen<br />
17 Spoorwegen (TEN-T)<br />
18 Rollend spoorwegmaterieel<br />
19 Rollend spoorwegmaterieel (TEN-T)<br />
20 Autosnelwegen<br />
21 Autosnelwegen (TEN-T)<br />
22 Nationale wegen<br />
23 Regionale/lokale wegen<br />
24 Fietspaden<br />
25 Stadsvervoer<br />
26 Multimodaal vervoer<br />
27 Multimodaal vervoer (TEN-T)<br />
28 Intelligente vervoersystemen<br />
29 Luchthavens<br />
30 Havens<br />
31 Binnenwateren (regionaal en lokaal)<br />
32 Binnenwateren (TEN-T)<br />
Energie<br />
33 Elektriciteit<br />
34 Elektriciteit (TEN-E)<br />
35 Aardgas<br />
36 Aardgas (TEN-E)<br />
37 Aardolieproducten<br />
38 Aardolieproducten (TEN-E)<br />
39 Duurzame energie: wind<br />
40 Duurzame energie: zon<br />
41 Duurzame energie: biomassa<br />
42 Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere<br />
43 Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling en energiebeheer<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 128
Milieubescherming en risicopreventie<br />
44 Drink- en industriewaterbeheer<br />
45 Waterbeheer en -distributie (drinkwater)<br />
46 Waterbehandeling (afvalwater)<br />
47 Luchtkwaliteit<br />
48 Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging<br />
49 Beperking van en aanpassing aan klimaatveranderingen<br />
50 Sanering van bedrijfsterreinen en verontreinigde grond<br />
51 Bevordering van biodiversiteit en natuurbescherming (waaronder Natura 2000)<br />
52 Bevordering van schoon stadsvervoer<br />
53 Risicopreventie (waaronder de opstelling en uitvoering van plannen en maatregelen<br />
ter voorkoming en beheersing van natuurlijke en technologische risico’s)<br />
54 Andere maatregelen ter bescherming van het milieu en ter voorkoming van<br />
risico’s<br />
Toerisme<br />
55 Bevordering van de natuurlijke rijkdom<br />
56 Bescherming en ontwikkeling van natuurlijk erfgoed<br />
57 Andere bijstand ter verbetering van de toeristische dienstverlening<br />
Cultuur<br />
58 Bescherming en behoud van het culturele erfgoed<br />
59 Ontwikkeling van culturele infrastructuur<br />
60 Andere bijstand ter verbetering van de culturele dienstverlening<br />
Stads- of plattelandsvernieuwing<br />
61 Geïntegreerde projecten voor stads- en plattelandsvernieuwing<br />
Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven,<br />
ondernemingen en ondernemers<br />
62 Ontwikkeling van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven;<br />
opleiding en diensten voor werknemers om hun aanpassingsvermogen te vergroten;<br />
bevordering van ondernemerschap en innovatie<br />
63 Ontwerp en verspreiding van innoverende en productievere werkorganisatiemethoden<br />
64 Ontwikkeling van specifieke diensten voor werkgelegenheid, opleiding en<br />
ondersteuning in verband met de herstructurering van sectoren en bedrijven, en<br />
ontwikkeling van systemen om in te spelen op economische veranderingen en<br />
toekomstige eisen qua banen en vaardigheden<br />
Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid<br />
65 Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties<br />
66 Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt<br />
67 Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken<br />
68 Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 129
69 Maatregelen voor meer toegang tot de werkgelegenheid en meer duurzame<br />
arbeidsparticipatie en meer vrouwen op de arbeidsmarkt om de genderkloof op de<br />
arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en privéleven te combineren, zoals het<br />
toegankelijker maken van kinderopvang en van zorg voor afhankelijke personen<br />
70 Specifieke maatregelen om de participatie van migranten op de arbeidsmarkt en<br />
daardoor hun sociale integratie te bevorderen<br />
Verbetering van de sociale insluiting van kansarmen<br />
71 Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen;<br />
bestrijding van discriminatie bij het betreden van en het vooruitkomen op de<br />
arbeidsmarkt en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de werkplek<br />
Verbetering van het menselijk kapitaal<br />
72 Ontwerp, invoering en toepassing van hervormingen in onderwijs- en opleidingssystemen<br />
teneinde de inzetbaarheid te ontwikkelen, de arbeidsmarktrelevantie van<br />
initieel onderwijs en beroepsonderwijs alsook initiële opleiding en beroepsopleiding<br />
te verbeteren, en de vaardigheden van opleiders bij te scholen met het oog<br />
op innovatie en een kenniseconomie<br />
73 Maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke<br />
levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de seksesegregatie<br />
van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van<br />
initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiële opleiding,<br />
beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken<br />
74 Ontwikkeling van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie,<br />
met name via onderwijs en opleiding op postuniversitair niveau voor onderzoekers<br />
en via netwerkactiviteiten tussen universiteiten,onderzoeks -centra en bedrijven<br />
Investeringen in de sociale infrastructuur<br />
75 Onderwijsinfrastructuur<br />
76 Gezondheidsinfrastructuur<br />
77 Kinderopvangfaciliteiten<br />
78 Huisvestingsinfrastructuur<br />
79 Andere sociale infrastructuur<br />
Stimulering van hervormingen op het gebied van werkgelegenheid en integratie<br />
80 Bevordering van partnerschappen, pacten en initiatieven via netwerkvorming van<br />
de betrokken belanghebbenden<br />
Versterking van de institutionele capaciteit op nationaal, regionaal en plaatselijk<br />
niveau<br />
81 Mechanismen ter verbetering van een goede concipiëring, monitoring en evaluatie<br />
van beleid en <strong>programma</strong>’s op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau,<br />
capaciteitsopbouw voor de uitvoering van beleidsmaatregelen en <strong>programma</strong>’s<br />
Verlaging van de extra kosten die de ontwikkeling van perifere regio’s in de weg<br />
staan<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 130
82 Vergoeding van extra kosten als gevolg van ontsluitingsproblemen en territoriale<br />
versnippering<br />
83 Specifieke actie ter vergoeding van extra kosten als gevolg van marktfactoren die te<br />
maken hebben met de omvang van de gebieden<br />
84 Steun ter vergoeding van extra kosten als gevolg van klimaat en reliëf<br />
Technische bijstand<br />
85 Voorbereiding, uitvoering, toezicht en inspectie<br />
86 Evaluatie en studies; informatie en communicatie<br />
TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE FINANCIERINGSVORM<br />
Code Financieringsvorm<br />
01 Niet-terugvorderbare hulp<br />
02 Hulp (lening, rentesubsidie, garanties)<br />
03 Risicokapitaal (participatie, risicokapitaalfonds)<br />
04 Andere financieringsvormen<br />
TABEL 3: CODES VOOR DE TERRITORIALE DIMENSIE<br />
Code Soort gebied<br />
01 Stedelijk<br />
02 Bergen<br />
03 Eilanden<br />
04 Dun en zeer dun bevolkte gebieden<br />
05 Plattelandsgebieden (andere dan bergen, eilanden of dun, dan wel zeer dun<br />
bevolkte gebieden)<br />
06 Vroegere EU-buitengrenzen (na 30.4.2004)<br />
07 Perifere regio<br />
08 Zone voor grensoverschrijdende samenwerking<br />
09 Zone voor transnationale samenwerking<br />
10 Zone voor interregionale samenwerking<br />
00 Niet van toepassing<br />
TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE ECONOMISCHE ACTIVITEIT<br />
Code Economische activiteit²<br />
01 Landbouw, jacht en bosbouw<br />
02 Visserij<br />
03 Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken<br />
04 Vervaardiging van textiel en textielproducten<br />
05 Vervaardiging van transportmiddelen<br />
06 Niet nader genoemde be- en verwerkende industrie<br />
07 Winning van energiehoudende delfstoffen<br />
08 Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en warm water<br />
09 Winning, zuivering en distributie van water<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 131
10 Post en telecommunicatie<br />
11 Vervoer<br />
12 Bouwnijverheid<br />
13 Groothandel en detailhandel<br />
14 Hotels en restaurants<br />
15 Financiële instellingen<br />
16 Onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening<br />
17 Openbaar bestuur<br />
18 Onderwijs<br />
19 Gezondheidszorg<br />
20 Gemeenschapsvoorzieningen en sociaal-culturele en persoonlke diensten<br />
21 Activiteiten in verband met het milieu<br />
22 Andere niet nader genoemde diensten<br />
00 Niet van toepassing<br />
TABEL 5: CODES VOOR DE DIMENSIE PLAATS VAN UITVOERING<br />
Code<br />
Plaats van uitvoering³<br />
Code van de regio of de zone waar de concrete actie wordt uitgevoerd ( NUTS-4 of<br />
eventueel ander niveau, bv. grensoverschrijdend, transnationaal, interregionaal)<br />
___________________________________________________________________________<br />
_<br />
2 Gebaseerd op de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap<br />
(NACE Rev. 1); Verordening (EG) nr. 29/2002 van 19.12.2001 tot wijziging van Verordening (EEG) nr.<br />
3037/90 van 9.10.1990.<br />
3 Veld 4 van bijlage III A.<br />
4 De codes voor deze dimensie zijn te vinden in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek<br />
(NUTS) die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van 26.5.2003, zoals gewijzigd bij<br />
Verordening (EG) nr. 1888/2005 van 26.10.200<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 132
3.8) Bijdrage tot de “earmarking”<br />
Bij de verdeling van de middelen werd tevens rekening gehouden met de gevraagde<br />
“earmarking” ten aanzien van de doelstellingen in het kader van de Lissabonstrategie. Meer<br />
precies stelt art. 9 , lid 3 van de Verordening 1083/2006 van 11 juli 2006 dat 75 % van de<br />
uitgaven voor doelstelling 2 zal worden gericht op prioriteiten die het bereiken van de<br />
Lissabon-doelstellingen bevorderen, als gemiddelde tijdens de volledige <strong>programma</strong>periode<br />
( dit geldt ten aanzien van de EU-15 als geheel en niet individueel per lidstaat). De nieuwe<br />
lidstaten kunnen vrijwillig bijdragen aan het bereiken van deze doelstelling. Tevens wordt<br />
niet elke lidstaat verwacht eenzelfde inspanning te leveren aangezien lidstaten die verder<br />
verwijderd zijn van de 75%-grens dan andere, gevraagd worden een grotere inspanning te<br />
doen.<br />
De doelstelling van 75 % is gebaseerd op de uitgavencategorieën, vermeld in bijlage IV van<br />
de Verordening. In overleg met de Commissie kan worden besloten de lijst van<br />
uitgavencategorieën op passende wijze aan te vullen, rekening houdend met concrete<br />
nationale omstandigheden en de, in het nationale hervormings<strong>programma</strong> vastgestelde<br />
prioriteiten.<br />
De bijdrage tot de “earmarking” dient te worden beschouwd op het niveau van de globale<br />
uitgaven in het kader van doelstelling 2 d.w.z. EFRO en ESF samen. Zoals blijkt uit de<br />
hiernavolgende indicatieve tabel, bedraagt deze bijdrage 88,4 %, waardoor Vlaanderen op een<br />
passende wijze zal participeren in de collectieve verbintenis van de EU-15 met betrekking tot<br />
het bereiken van de Lissabon-doelstellingen. Indien enkel het EFRO wordt beschouwd, wordt<br />
een bijdrage geleverd van 70,79 % ( zie tweede tabel ).<br />
Dit betekent tevens een gevoelige stijging van de bijdrage in vergelijking met de vorige<br />
<strong>programma</strong>periode 2000 – 2006, zoals blijkt uit de “Indicatieve tabel inzake de bijdrage tot de<br />
‘earmarking’ 2000 – 2006”. Toen werd in het kader van de Vlaamse doelstelling 2-<br />
<strong>programma</strong>’s 34,05 % van de EU-fondsen ingezet in lijn met de Lissabon-doelstellingen.<br />
Hierbij dient wel opgemerkt dat, in tegenstelling met de nieuwe <strong>programma</strong>periode, bij het<br />
opstellen en uitvoeren van de operationele <strong>programma</strong>’s 2000 - 2006 niet van de Lissabondoelstellingen<br />
werd vertrokken.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 133
Indicatieve tabel inzake de bijdrage tot de “earmarking” <strong>2007</strong> – 2013 ( EFRO + ESF )<br />
Regionale competitiviteit en werkgelegenheid<br />
Code<br />
Prioritaire thema’s<br />
Contributing<br />
OPs<br />
Aan de categoryie<br />
toegewezen bedrag<br />
van de<br />
Gemeenscchap<br />
per OP<br />
(MEURO)<br />
Totaal aan de<br />
categorie<br />
toegewezen<br />
bedrag van de<br />
Gemeenschap<br />
(MEURO)<br />
Aandeel van de categorie in<br />
de totale toewijzing van de<br />
Gemeenschap voor<br />
doelstelling “ Regionale<br />
competitiviteit en<br />
werkgelegenheid”<br />
(%)<br />
Subtotaal Onderzoek en technologische ontwikkeling (O&TO), innovatie en ondernemerschap 114,16 114,16 17,0<br />
01 OTO-activiteiten in onderzoekcentra OP EFRO 0,46 0,46 0,1<br />
02<br />
03<br />
OTO-infrastructuur (onder meer installatie, instrumentarium en snelle computer- netwerken tussen<br />
onderzoekcentra)<br />
Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen kleine en middelgrote<br />
Ondernemingen (KMO's), tussen deze ondernemingen en andere ondernemingen en universiteiten, Alle<br />
post-secundaire onderwijsinstellingen, regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke<br />
technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.)<br />
04 Steun voor OTO, met name in het MKB (onder meer door toegang tot OTO-diensten in onderzoekcentra)<br />
OP EFRO 12,0 12,0 1,8<br />
OP EFRO 15,46 15,46 2,3<br />
OP EFRO 2,24 2,24 0,3<br />
05 Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen OP EFRO 19,51 19,51 2,9<br />
Steun voor MKB ter bevordering van milieuvriendelijke producten en productieprocessen (invoering<br />
OP EFRO 2,0 2,0 0,3<br />
06 een doeltreffend milieubeheerssysteem, vaststelling en toepassing van technologieën ter voorkoming<br />
milieuverontreiniging, integratie van schone technologieën in bedrijfsproductie)<br />
Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks zijn betrokken bij onderzoek en innovatie<br />
OP EFRO 2,0 2,0 0,3<br />
07 (innovatietechnologieën, oprichting van nieuwe ondernemingen door universiteiten, bestaande<br />
OTO-centra en ondernemingen, enz )<br />
08 Andere investeringen in ondernemingen OP EFRO 9,86 9,86 1,5<br />
09 Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap in het MKB OP EFRO 50,63 50,63 7,5<br />
Subtotaal Informatiemaatschappij 4.02 4,02 0,6<br />
11<br />
Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit, risicopreventie, onderzoek,<br />
innovatie, e-inhoud, enz.)<br />
OP EFRO 1,00 1,00 0,16<br />
12 Informatie- en communicatietechnologie (TEN-ICT) 0,00 0,00 0,00<br />
13 Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-leren, e-insluiting, enz.) 0,00 0,00 0,00<br />
14 Diensten en toepassingen voor het MKB (e-commerce, onderwijs en opleiding, netwerken, enz.) OP EFRO 1,50 1,50 0,22<br />
15 Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door het MKB OP EFRO 1,50 1,50 0,22<br />
Subtotaal Energie 4.02 4,02 0,6<br />
39 Duurzame energie: wind<br />
0,0 0,0 0,0<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 134
40 Duurzame energie: zon 0,0 0,0 0,0<br />
41 Duurzame energie: biomassa 0,0 0,0 0,0<br />
42 Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere 0,0 0,0 0,0<br />
43 Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling, energiebeheer OP EFRO 4,02 4,02 0,6<br />
Subtotaal<br />
Milieubescherming en risicopreventie 4.02 4,02 0,6<br />
52 Bevordering van schoon stadsvervoer OP EFRO 4.02 4,02 0,6<br />
Subtotaal Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven, ondernemingen en ondernemers 108,12 108,12 16,1<br />
62<br />
Ontwikkeling van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven, opleiding en diensten voor<br />
werknemers om hun anpassingsvermogen te vergroten; bevordering van ondernemerschap en innovatie OP ESF 96,12 96,12 14,3<br />
63 Ontwerp en verspreiding van innoverende en productieve werkorganisatiemethoden OP ESF 12,00 12,00 1,8<br />
Ontwikkeling van speciale diensten voor arbeidsbemiddeleing, opleiding en ondersteuning in verband met OP ESF 0,00 0,00 0,0<br />
64 de herstructurering van sectoren en bedrijven, en ontwikkeling van systemen om in te spelen op<br />
economische veranderingen en toekomstige eisen qua banen en vaardigheden<br />
Subtotaal Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid 207,50 207,50 31,0<br />
65 Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties 0,00 0,00 0,00<br />
66 Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt OP ESF 165,00 165,00 24,6<br />
67 Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken OP ESF 17,00 17,00 2,6<br />
68 Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen OP ESF 1,50 1,50 0,2<br />
69<br />
Maatregelen ter verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt en de duurzame participatie en de loopbaanontwikkeling<br />
van vrouwen om de genderkloof op de arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en<br />
privéleven te combineren, zoals toegankelijker maken kinderopvang en zorg voor afhankelijke personen OP ESF 7,00 7,00 1,0<br />
70 Specifieke actie ter verhoging van de arbeidsparticipatie van migranten OP ESF 17,00 17,00 2,6<br />
Subtotaal Verbetering van de sociale integratie van kansarmen 64,00 64,00 9,6<br />
71<br />
Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen; bestrijding van discriminatie<br />
bij het betreden van de arbeidsmarkt en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de werkplek<br />
OP ESF 64,00 64,00 9,6<br />
Subtotaal Verbetering van het menselijk kapitaal 70,5 70,5 10,5<br />
72 Ontwerp, invoering en toepassing van hervormingen in onderwijs- en opleidingssysytemen 0,00 0,00 0,0<br />
73 Maatregelen ter verhoging van de levenslange deelname aan onderwijs en opleiding OP ESF 47,00 47,00 7,0<br />
74 Ontwikkeling van menselijk potentieel op het terrein van onderzoek en innovatie … OP ESF 23,50 23,50 3,5<br />
Subtotaal Toegevoegde categorieën ( op basis van Vlaams hervormings<strong>programma</strong> 2005 – 2008 ) 16,0 16,0 2,4<br />
26 Multimodaal vervoer<br />
OP EFRO 5,0 5,0 0,7<br />
28 Intelligente vervoersystemen OP EFRO 2,0 2,0 0,3<br />
50 Sanering van bedrijventerreinen / bedrijfsruimtes OP EFRO 9,0 9,0 1,4<br />
Totale communautaire financiële toewijzing voor “ earmarked categories” 592,34 88,4<br />
Totale communautaire financiël toewijzing voor doelstelling “Regionale competitiviteit en werkgelegenheid” 669,82 100%<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 135
Indicatieve tabel inzake de bijdrage tot de "earmarking" <strong>2007</strong> - 2013 ( EFRO )<br />
Regionale competitiviteit en werkgelegenheid<br />
Code<br />
Prioritaire thema's<br />
Aan de categorie<br />
toegewezen bedrag<br />
van de<br />
Gemeenschap<br />
(EUR)<br />
Aandeel van de<br />
categorie in de totale<br />
toewijzing van de<br />
Gemeenschap voor<br />
deze doelstelling<br />
Subtotaal Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO), innovatie en ondernemerschap 114.184.776 56,82%<br />
01 OTO-activiteiten in onderzoekcentra 460.000 0,23%<br />
02 OTO-infrastructuur en centra van deskundigheid inzake een specifieke technologie 12.000.000 5,97%<br />
03 Technologie-overdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken ... 15.460.000 7,69%<br />
04 Steun voor OTO, met name in KMO's (onder meer door toegang tot OTO-diensten in onderzoekcentra) 2.238.710 1,11%<br />
05 Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen 19.519.484 9,71%<br />
06 Steun voor KMO's ter bevordering van milieuvriendelijke producten en productieprocessen (…) 2.000.000 1,00%<br />
07 Direct aan onderzoek en innovatie gekoppelde investeringen in ondernemingen (…) 2.000.000 1,00%<br />
08 Andere investeringen in ondernemingen 9.869.484 4,91%<br />
09 Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap in het MKB 50.637.098 25,20%<br />
Subtotaal Informatiemaatschappij 4.018.925 2,00%<br />
11 Informatie- en communicatie-technologieën (…) 1.000.000 0,50%<br />
14 Diensten en toepassingen voor KMO's (e-commerce, onderwijs en opleiding, netwerken, enz.) 1.500.000 0,75%<br />
15 Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door het MKB 1.518.925 0,76%<br />
Subtotaal Vervoer 7.000.000 3,48%<br />
26 Multimodaal vervoer 5.000.000 2,49%<br />
28 Intelligente vervoersystemen 2.000.000 1,00%<br />
Subtotaal Energie 4.018.926 2,00%<br />
43 Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling, energiebeheer 4.018.926 2,00%<br />
Subtotaal Milieubescherming en risicopreventie 13.018.925 6,48%<br />
50 Sanering van bedrijfsterreinen en verontreinigde grond 9.000.000 4,48%<br />
52 Bevordering van schoon stadsvervoer 4.018.925 2,00%<br />
0,00%<br />
Totale financiële toewijzing van de Gemeenschap voor de geoormerkte categorieën 142.241.552 70,79%<br />
Totale financiële toewijzing van de Gemeenschap voor de doelstelling "Regionaal convergentievermogen en werkgelegenheid" 200.946.241 100,00%<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 136
Indicatieve tabel inzake de bijdrage tot de "earmarking" 2000 - 2006<br />
Aan de categorie toegewezen bedrag van de Gemeenschap ( EUR )<br />
Code Actieterreinen 2000 - 2006 EPD<br />
EPD Oost- EPD West-<br />
Antwerpen EPD Limburg Vlaanderen Vlaanderen Vlaanderen<br />
16 Assisting SME's and the craft sector<br />
162 Environment-friendly technologies, clean and economical energy<br />
technologies<br />
Business advisory services (information, business planning,<br />
163 consultancy services, marketing, management, design,<br />
internationalisation, exporting, environmental management, purchase<br />
of technology)<br />
1.684.484 1.684.484<br />
1.408.350 5.940.000 253.691 498.559 8.100.600<br />
164 Shared business services (business estates, incubator units,<br />
5.847.106 660.000 1.414.592 2.511.324 10.433.022<br />
stimulation, promotional services, networking, conferences, trade fairs )<br />
174 Tourism - Vocational training 508.050 508.050<br />
18 Research, technological development and innovation (RTD)<br />
181 Research projects based in universities and research institutes 1.982.041 1.982.041<br />
182 Innovation and technology transfers, establishment of networks and<br />
1.124.361 9.928.558 369.303 11.422.223<br />
partnerships between businesses and/or research institutes<br />
183 RTDI Infrastructure 1.677.321 6.618.222 446.556 8.742.099<br />
2 Human Resources 5.710.385 9.652.950 1.629.214 4.962.797 21.955.346<br />
32 Telecommunications infrastructure and information society<br />
322 Information and Communication Technology (including security and<br />
safe transmission measures)<br />
323 Services and applications for the citizen (health, administration,<br />
education)<br />
324 Services and applications for SMEs (electronic commerce and<br />
transactions, education and training, networking)<br />
33 Energy infrastructures<br />
332 Renewable sources of energy (solar power, wind power, hydroelectricity,<br />
biomass)<br />
437.252 437.252<br />
148.852 148.852<br />
354.356 354.356<br />
333 Energy efficiency, cogeneration, energy control 334.772 334.772<br />
Totaal 17.889.259 35.644.177 3.297.497 9.272.163<br />
Totale communautaire financiële allocatie voor "earmarked categories"<br />
Totale communautaire financiële allocatie voor doelstelling 2<br />
66.103.096 34,05%<br />
194.141.000 100%<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 137
4. UITVOERINGSSTRUCTUREN<br />
4.1) Beheersautoriteit<br />
In overeenstemming met art. 58 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt een<br />
Beheersautoriteit aangesteld voor het Doelstelling 2-<strong>programma</strong> Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013. De<br />
functie van Beheersautoriteit wordt waargenomen door de “afdeling Europa Economie” van<br />
het <strong>Agentschap</strong> Economie, als vertegenwoordiger van de Vlaamse regering. De<br />
Beheersautoriteit is krachtens art. 59 van de Verordening ervoor verantwoordelijk dat het<br />
operationele <strong>programma</strong> correct wordt beheerd, gecontroleerd en uitgevoerd.<br />
Uitvoering en beheer<br />
Voor wat meer specifiek de uitvoering en het beheer betreft, omvat dit de volgende taken:<br />
- erop toezien dat de concrete acties voor financiering worden geselecteerd met<br />
inachtneming van de voor het <strong>Operationeel</strong> <strong>programma</strong> geldende criteria en gedurende de<br />
gehele uitvoeringsperiode in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en<br />
nationale voorschriften;<br />
- ervoor zorgen dat er een systeem is om boekhoudkundige gegevens over elke concrete<br />
actie in het kader van het operationele <strong>programma</strong> in geïnformatiseerde vorm te<br />
registreren en te bewaren, en dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het<br />
financiële beheer, het toezicht, de controles, de audits en de evaluatie worden verzameld;<br />
- ervoor zorgen dat de begunstigden en de andere bij de uitvoering van concrete acties<br />
betrokken instanties voor alle transacties betreffende de concrete acties hetzij een<br />
afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken<br />
zonder afbreuk te doen aan nationale boekhoudregels;<br />
- erop toezien dat de verplichte evaluaties van het operationele <strong>programma</strong> kunnen<br />
plaatsvinden;<br />
- erop toezien dat de certificeringautoriteit met het oog op de certificering alle nodige<br />
informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en controles;<br />
- sturing geven aan de werkzaamheden van het toezichtcomité, en het de documenten<br />
bezorgen die het nodig heeft om op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele<br />
<strong>programma</strong> toezicht te kunnen houden in het licht van de specifieke doelstellingen<br />
daarvan;<br />
- de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring ervan<br />
door het Toezichtcomité, indienen bij de Europese Commissie;<br />
- erop toezien dat de voorschriften inzake voorlichting en publiciteit, vernoemd onder art.<br />
68 van de nieuwe Verordening, worden nagekomen;<br />
- door toezicht uit te oefenen aan de hand van de financiële indicatoren en de in art. 36 van<br />
de nieuwe Verordening bedoelde indicatoren die in het operationele <strong>programma</strong> zijn<br />
vastgelegd;<br />
Controle<br />
Voor wat meer specifiek de controle betreft, omvat dit de volgende taken:<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 138
- verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of voor de<br />
concrete acties door de begunstigden gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en<br />
met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn, in het<br />
bijzonder de subsidiabiliteit van de uitgaven, de plaatsing van overheidsopdrachten,<br />
staatssteun (met inbegrip van de voorschriften inzake cumulering van steun),<br />
milieubescherming en gelijke kansen;<br />
- procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en<br />
audits, die nodig zijn om voor toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden.<br />
Het <strong>Agentschap</strong> Economie staat in voor de controle van de ingediende uitgaven en de<br />
concrete realisatie van de individuele projecten. Deze controle omvat:<br />
- een administratieve verificatie van de bescheiden en bewijsstukken (controle op stukken)<br />
verricht door de Cel “Controle op stukken” van de afdeling Europa Economie;<br />
- een fysieke verificatie van de concrete acties op het veld een en administratieve verificatie<br />
van de bescheiden en bewijsstukken (controle ter plaatse) op basis van een risico-analyse<br />
bij de aanvraag tot uitbetaling van het saldo, verricht door de afdeling Inspectie<br />
Economie.<br />
4.2 ) Certificeringautoriteit<br />
Overeenkomstig art. 58 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt, voor het operationeel<br />
<strong>programma</strong> Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013, de functie van certificeringsautoriteit<br />
vervuld door een nieuw op te richten entiteit binnen het <strong>Agentschap</strong> Economie, waarbij een<br />
strikte functiescheiding met de beheersautoriteit wordt gewaarborgd”.<br />
De Certificeringautoriteit zal ingevolge art. 60 van de Verordening instaan ondermeer voor<br />
de certificatie van de uitgaven en het opstellen en toezenden van de betalingsaanvragen aan de<br />
Europese Commissie. De opdracht van de “Certificeringautoriteit” omvat bijgevolg zowel<br />
beheersmatige als controlerende taken.<br />
Beheer<br />
De beheersfuncties van de “Certificeringautoriteit” kunnen het best als volgt omschreven<br />
worden:<br />
- instaan voor het opstellen en toezenden van de gecertificeerde uitgavenstaten en<br />
tussentijdse betalingsaanvragen aan de Europese Commissie;<br />
- er, met het oog op de certificering, op toezien dat zij van de beheersautoriteit toereikende<br />
informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en controles die zijn verricht in<br />
verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;<br />
- voor de certificering rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of<br />
onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;<br />
- de boekhoudkundige gegevens over de bij de Europese Commissie gedeclareerde uitgaven<br />
in geïnformatiseerde vorm bij te houden;<br />
- een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden<br />
geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage<br />
voor een concrete actie.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 139
Controle<br />
De “Certificeringautoriteit” dient te certificeren dat:<br />
- de uitgavenstaat juist is, afkomstig van een betrouwbaar boekhoudsysteem en<br />
gebaseerd op controleerbare bewijsstukken;<br />
- de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende<br />
communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor concrete acties die<br />
aan de hand van de voor het <strong>programma</strong> geldende criteria zijn geselecteerd voor<br />
financiering en in overeenstemming zijn met de communautaire en nationale<br />
voorschriften.<br />
Concreet zal de Certificeringautoriteit zich eerst vergewissen van de deugdelijkheid van het<br />
beheers- en controlesysteem toegepast door de beheersautoriteit. Dit zal gebeuren aan de hand<br />
van meerdere uitgebreide controles in het begin van de <strong>programma</strong>periode. Indien zij het<br />
beheers- en controlesysteem als voldoende deugdelijk beoordeelt, dan kunnen in het verdere<br />
verloop van de periode beperktere steekproefsgewijze controles volstaan.<br />
4.3) Auditautoriteit<br />
Overeenkomstig art. 58 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt de Inspectie van<br />
Financiën van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap als Auditautoriteit<br />
aangewezen. De Auditautoriteit is krachtens art. 61 van de Verordening verantwoordelijk<br />
voor het verifiëren van de correcte werking van het beheers- en controlesysteem, alsook de<br />
afsluitingsverklaring van het operationele <strong>programma</strong> Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013.<br />
De Auditautoriteit vervult meer specifiek de volgende taken:<br />
- erop toe zien dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en<br />
controlesysteem van het operationele <strong>programma</strong> correct functioneert;<br />
- erop toe zien dat er aan de hand van een adequate steekproef audits op concrete acties<br />
worden verricht om de gedeclareerde uitgaven te verifiëren;<br />
- binnen negen maanden na de goedkeuring van het operationele <strong>programma</strong> de Europese<br />
Commissie een auditstrategie voor te leggen die betrekking heeft op de voornoemde<br />
audits, de voornoemde instanties, de te volgen methode, de methode voor de<br />
monsterneming voor de audits op concrete acties en de indicatieve planning van de audits;<br />
- uiterlijk op 31 december van elk jaar in de periode 2008-2015 aan de Europese<br />
Commissie een jaarlijks controleverslag voor leggen met de resultaten van de audits die<br />
de voorafgaande 12 maanden eindigend op 30 juni van het betrokken jaar overeenkomstig<br />
de auditstrategie voor het operationele <strong>programma</strong> zijn verricht, en eventuele<br />
tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het <strong>programma</strong> te melden;<br />
- op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit verichte controles en<br />
audits advies te geven over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende<br />
efficiënt heeft gefunctioneerd om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de<br />
juistheid van de uitgavenstaten die tijdens dat jaar bij de Europese Commissie zijn<br />
ingediend, alsmede over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende<br />
transacties.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 140
De audits van concrete acties dienen jaarlijks te gebeuren volgens een vastgestelde<br />
steekproefmethode.De steekproef dient gebaseerd te zijn op een risicoanalyse die rekening<br />
houdt met ondermeer variatie qua aard en omvang van de verrichtingen, concentratie van<br />
verrichtingen bij bepaalde eindbegunstigden en alle geconstateerde risicofactoren.<br />
Bij de afsluiting van het operationele <strong>programma</strong> wordt tegen uiterlijk 31 maart 2017 een<br />
eindverklaring opgesteld met de beoordeling van de geldigheid van de aanvraag voor betaling<br />
van het eindsaldo, alsmede van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende<br />
transacties. De verklaring wordt gebaseerd op een onderzoek van de beheers- en<br />
controlesystemen, van de bevindingen van reeds uitgevoerde controles en audits alsook,<br />
indien nodig, op basis van bijkomende steekproefcontroles. Hiertoe wordt door de beheers- en<br />
certificeringautoriteit, onder coördinatie van het Algemeen Programmasecretariaat, alle<br />
benodigde informatie verstrekt en toegang verschaft tot de bescheiden, bewijsstukken en<br />
computerbestanden die voor het opstellen van de verklaring noodzakelijk zijn. Het onderzoek<br />
wordt verricht overeenkomstig de internationaal erkende normen voor accountantsonderzoek.<br />
De auditautoriteit staat tevens in voor het advies inzake de conformiteit van het beheers- en<br />
controlesysteem zoals voorzien in art. 71(3) 1 van Verordening 1083/2006.<br />
4.4 ) Toezichtscomité<br />
Overeenkomstig art. 62 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 wordt een Toezichtcomité<br />
opgericht. Het Toezichtcomité “ Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013” vergewist zich<br />
krachtens art. 62 t.e.m. 67 van de Verordening (EG) van de doeltreffendheid en de kwaliteit<br />
van de uitvoering van het operationele <strong>programma</strong>. Daartoe:<br />
4.4.1 Monitoring:<br />
Samenstelling:<br />
• effectieve leden (met stemrecht): beheersautoriteit, de leden van de Vlaamse Regering,<br />
5 afgevaardigden voor de provincies, 5 afgevaardigden voor de lokale besturen<br />
(waaronder Antwerpen en Gent), aan te duiden door de VVSG;<br />
• adviserende leden (zonder stemrecht): EC, certificerings-en auditautoriteit, de sociale<br />
partners<br />
Secretariaat: Centraal EFRO-Programmasecretariaat<br />
Taken:<br />
- gaat het toezichtcomité aan de hand van door de beheersautoriteit bezorgde documenten<br />
periodiek na welke vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke<br />
doelstellingen van het operationele <strong>programma</strong>;<br />
- onderzoekt het toezichtcomité de resultaten van de uitvoering, met name de<br />
verwezenlijking van de voor elke prioriteit vastgestelde doelstellingen en evaluaties;<br />
- worden de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering onderzocht en<br />
goedgekeurd;<br />
- wordt het toezichtcomité in kennis gesteld van het jaarlijks auditverslag, alsmede van de<br />
eventuele relevante opmerkingen die de Europese Commissie na onderzoek van dat<br />
verslag kan maken;<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 141
- kan het Toezichtcomité elke herziening of toetsing van het operationele <strong>programma</strong><br />
voorstellen die erop is gericht de omschreven doelstellingen van EFRO te bereiken, of het<br />
beheer van het operationele <strong>programma</strong>, met inbegrip van het financieel beheer, te<br />
verbeteren;<br />
- wordt elk voorstel tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de commissie over<br />
de bijdrage uit EFRO door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd;<br />
- oefent het Toezichtcomité toezicht uit aan de hand van de indicatoren die in het<br />
operationele <strong>programma</strong> zijn vastgelegd<br />
4.4.2 Management:<br />
Samenstelling:<br />
• effectieve leden (met stemrecht): beheersautoriteit, de leden van de Vlaamse Regering,<br />
5 afgevaardigden voor de provincies, 5 afgevaardigden voor de lokale besturen<br />
(waaronder Antwerpen en Gent), aan te duiden door de VVSG<br />
• adviserende leden (zonder stemrecht): de sociale partners<br />
Secretariaat: Centraal EFRO-Programmasecretariaat<br />
Taken:<br />
- worden de criteria voor de selectie van de te financieren concrete acties door het<br />
toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd (en/of worden herzien naargelang de<br />
<strong>programma</strong>behoeften);<br />
- lanceert officieel de calls:<br />
- beslist over de diverse projectvoorstellen.<br />
4.5) Technische Werkgroep<br />
Samenstelling:<br />
• Kerngroep: de Vlaamse administraties, de provinciale administraties, de lokale<br />
administraties via de VVSG + de grootstedelijke administraties Antwerpen en Gent<br />
• SERV, MINARAAD + andere partners en externen in functie van prioriteit,<br />
operationele doelstelling en actie<br />
Secretariaat: het EFRO- <strong>programma</strong>secretariaat + de provinciale antennes<br />
Taken:<br />
- de technische - inhoudelijke analyse en advisering van de projectvoorstellen.;<br />
- advies m.b.t. specifiek belangrijke domeinen afhankelijk van het <strong>programma</strong>;<br />
- aanbrengen van bijzondere onderzoeksopdrachten tot uitvoering of bijsturing van het<br />
<strong>programma</strong>.<br />
4.6 ) Programmasecretariaat<br />
Ter ondersteuning van het Toezichtcomité en de Beheersautoriteit “Doelstelling 2 Vlaanderen<br />
<strong>2007</strong>-2013” wordt een Programmasecretariaat voorzien dat tijdens de <strong>programma</strong>periode<br />
verantwoordelijk is voor de uitvoering van de beleidsbeslissingen van het Toezichtcomité<br />
alsook instaat voor het dagelijkse beheer bij de uitvoering van het voornoemde doelstelling 2<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 142
<strong>programma</strong>. Het Programmasecretariaat “Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013” wordt door<br />
de “cel EFRO” van de afdeling Europa Economie van het <strong>Agentschap</strong> Economie<br />
waargenomen en zal op 2 niveaus actief zijn:<br />
- een Programmasecretariaat EFRO (PSE) gesitueerd te Brussel ;<br />
- een EFRO-contactpunt (CP) gelokaliseerd in elk van de Provinciebesturen, alsook twee<br />
grootstedelijke EFRO-contactpunten te Gent en Antwerpen;<br />
Het “Programmasecretariaat EFRO (PSE)” te Brussel is verantwoordelijk voor de uitvoering<br />
van de volgende taken:<br />
- opstellen en uitwerken van de algemene strategie en beleidskader van het <strong>programma</strong>;<br />
- als secretariaat van het Comité van Toezicht, de voorbereiding en de administratieve<br />
ondersteuning van de vergaderingen van het Toezichtcomité verzorgen, alsook de<br />
uitvoering van de beslissingen van het Comité van Toezicht verzekeren;<br />
- de administratieve ondersteuning en voorbereiding van de vergaderingen van de<br />
Technische Werkgroep;<br />
- het tot stand brengen van een systeem voor de verzameling van betrouwbare financiële en<br />
statistische gegevens over de uitvoering, de indicatoren voor het toezicht en de evaluatie,<br />
evenals de toezending van deze gegevens op de met de Europese Commissie<br />
overeengekomen computersysteem;<br />
- het promoten op Vlaams niveau van de mogelijkheden van het <strong>programma</strong> ;<br />
- het voeren van een afzonderlijke boekhouding, dan wel het hanteren van een adequate<br />
boekhoudkundige codering van alle verrichtingen in het kader van het <strong>programma</strong> door de<br />
instanties die deelnemen aan het beheer en de uitvoering van het operationele <strong>programma</strong>;<br />
- het ontwikkelen van een computersysteem bestemd voor de beveiligde uitwisseling van<br />
gegevens tussen de beheersautoriteit, de certificeringautoriteit en de auditautoriteit van het<br />
operationele <strong>programma</strong> en de Europese Commissie;<br />
- voorstellen en opmaken van criteria (incl. eligibiliteits- en selectiecriteria), procedures en<br />
werkdocumenten voor de uitvoering van het operationele <strong>programma</strong>;<br />
- het bijhouden van een permanente inventaris inzake het D2-projectmanagement, alsook<br />
het toezicht houden op de financiële en fysieke vooruitgang van de acties;<br />
- het onderzoek van de bereikte resultaten en de organisatie van de evaluatie halverwege de<br />
looptijd van het operationele <strong>programma</strong>;<br />
- waken over de democratisch gelegitimeerde processen;<br />
- het voorstellen van eventuele <strong>programma</strong>torische wijzigingen en herzieningen van het<br />
operationele <strong>programma</strong> (inhoudelijk, financieel, indicatoren, doelstellingen,…);<br />
- de overeenstemming met het door de Europese Commissie gevoerde beleid<br />
(mededingingsregels, communautaire voorschriften inzake overheidsopdrachten, beleid<br />
inzake milieubescherming, bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen,…)<br />
garanderen;<br />
- het nakomen van de verplichtingen inzake voorlichting en publiciteit;<br />
- de coördinatie verzorgen en erop toezien dat de nodige informatie verspreid en verstuurd<br />
wordt ten aanzien van de EFRO-contactpunten, de beheers-, certificerings- en<br />
auditautoriteiten alsook de Europese Commissie;<br />
- het opstellen en verzenden van het jaar- en eindverslag;<br />
- het verzenden van het jaarlijks auditverslag;<br />
De EFRO-Contactpunten (CP) in de provincies en grootsteden worden via delegatie (in het<br />
kader van een beheersovereenkomst tussen de Vlaamse regering, de beheersautoriteit, de<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 143
grootsteden Antwerpen en Gent en de provinciebesturen van West- en Oost-Vlaanderen,<br />
Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant) verantwoordelijk gesteld voor de uitvoering van de<br />
volgende taken:<br />
- het promoten, sensibilisatie en informatieverstrekking betreffende de mogelijkheden van<br />
het operationele <strong>programma</strong> op provinciaal niveau;<br />
- de projectwerving;<br />
- de besprekingen voeren met en begeleiding van (potentiële) projectindieners;<br />
- de administratieve behandeling, evaluatie en advisering verzorgen van de<br />
projectaanvragen;<br />
- de organisatie van begeleidingcomités;<br />
- het dagelijks inhoudelijk beheer en opvolging (organisatie van projectbegeleidingcomités,<br />
verzamelen en evalueren van de 6-maandelijkse<br />
voortgangrapporten,…) van de projecten;<br />
- het toezicht houden op de financiële en fysieke vooruitgang van de acties;<br />
- de overeenstemming met het door de Europese Commissie gevoerde beleid<br />
(mededingingsregels, communautaire voorschriften inzake overheidsopdrachten, beleid<br />
inzake milieubescherming, bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen,…)<br />
garanderen;<br />
- het nakomen van de verplichtingen inzake voorlichting en publiciteit<br />
BEHEERSSTRUCTUREN EFRO<br />
Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013<br />
( Vereenvoudigd schema 1: Algemene structuur)<br />
VLAAMSE REGERING<br />
BEHEERSAUTORITEIT<br />
TOEZICHTCOMITE<br />
EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat<br />
- centraal<br />
TECHNISCHE WERKGROEP<br />
-centraal + provinciale en grootstedelijke<br />
contactpunten<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 144
BEHEERS- EN CONTROLESTRUCTUREN EFRO<br />
Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013<br />
(Vereenvoudigd schema 1: Globale structuur)<br />
VLAAMSE REGERING<br />
BEHEERSAUTORITEIT<br />
<br />
<br />
AFDELING EUROPA ECONOMIE (AEE) - AGENTSCHAP ECONOMIE<br />
Programma<br />
Secretariaat<br />
EFRO (PSE)<br />
(Cel EFRO afd.<br />
AEE - <strong>Agentschap</strong><br />
Economie)<br />
Controle op<br />
stukken<br />
(Cel Controle afd.<br />
AEE - agentschap<br />
Economie)<br />
Controle op<br />
plaats<br />
(afdeling<br />
InspectieEconomie -<br />
<strong>Agentschap</strong><br />
Economie)<br />
CERTIFICERINGS-<br />
AUTORITEIT<br />
( nieuwe entiteit<br />
<strong>Agentschap</strong> Economie)<br />
<br />
<br />
Technische<br />
werkgroep<br />
TOEZICHTSCOMITE<br />
(Doelstelling 2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013)<br />
AUDITAUTORITEIT<br />
Inspectie Financiën<br />
van de Vlaamse<br />
Gemeenschap<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 145
4.7.) Monitoring en evaluatie<br />
Monitoring en evaluaties (zowel op <strong>programma</strong>- als op projectniveau) hebben tot doel de<br />
kwaliteit, de doeltreffendheid, de samenhang van de strategie en de uitvoering van de acties<br />
en bijgevolg ook het operationele <strong>programma</strong> te monitoren en te beoordelen en, in het licht<br />
van specifieke problemen, te verbeteren. De diverse evaluaties kunnen zowel van strategische<br />
als operationele aard zijn.<br />
Er zal daarbij voldoende rekening worden gehouden met de doelstellingen van duurzame<br />
ontwikkeling en met de relevante communautaire en nationale regelgeving op het gebied van<br />
milieueffecten en het gelijke kansen-beleid.<br />
4.7.1. Indicatorenset<br />
Geïnspireerd op de Europese richtlijnen omtrent indicatoren worden 3 types indicatoren<br />
onderscheiden 15 :<br />
1. Outputindicatoren: indicatoren die verwijzen naar de rechtstreekse resultaten die zijn<br />
voortgekomen uit de ondernomen acties en projecten op het gebied van regionaaleconomische<br />
ontwikkeling. De outputindicatoren worden op niveau van de<br />
operationele doelstellingen geformuleerd<br />
2. Resultaatindicatoren: indicatoren die het directe en onmiddellijke effect meten van een<br />
interventie, zoals een gedrags- of capaciteitsverandering. De resultaatindicatoren<br />
worden op niveau van de prioriteiten geformuleerd,<br />
3. Impactindicatoren: indicatoren die verwijzen naar de meer onrechtstreekse en/of lange<br />
termijn effecten van de acties en projecten. De impactindicatoren worden op niveau<br />
van het globale <strong>programma</strong> geïdentificeerd.<br />
Op basis van de bevindingen uit de vorige en de nog lopende <strong>programma</strong>periode is een<br />
beheersbare set van gekwantificeerde indicatoren samengesteld, in lijn met strategie en op<br />
maat van de omvang van het <strong>programma</strong> ( zie bijlage “Indicatorenkader” ).<br />
Ten behoeve van een adequate monitoring wordt elke indicator aan de hand van duidelijke<br />
geïndividualiseerde indicatorfiches omschreven:<br />
(i)<br />
(ii)<br />
(iii)<br />
(iv)<br />
(v)<br />
(vi)<br />
(vii)<br />
Indicatordefinitie;<br />
Link met het operationeel <strong>programma</strong>;<br />
Type indicator;<br />
Subindicator;<br />
Verantwoordelijke dataverzameling;<br />
Verzamelwijze en bronidentificatie;<br />
Frequentiegraad en wijze van de rapportage;<br />
(viii) Interpretatie;<br />
(ix)<br />
Basiswaarde;<br />
15 Vanuit de milieutoets is tevens een insteek gemaakt naar het definiëren van een set van milieuindicatoren.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 146
(x)<br />
Streefwaarde.<br />
Ter ondersteuning zal gebruik gemaakt worden van een geïnformatiseerd toezichtsysteem.<br />
Onafhankelijke deskundigen zullen ten behoeve van evaluaties dit systeem steeds kunnen<br />
benutten.<br />
4.7.2. Evaluatie.<br />
* Evaluatie op het <strong>programma</strong>niveau.<br />
(i) ‘Ex ante’-evaluatie.<br />
Ter beoordeling van de doeltreffendheid van het operationele <strong>programma</strong> en de<br />
optimale toewijzing van de financiële middelen, werd het <strong>programma</strong><br />
onderworpen aan een evaluatie ‘ex ante’, wat een volwaardig deel van het<br />
<strong>programma</strong>document is. Hierbij werden:<br />
- de sterke en zwakke punten van het gekozen bijstandsgebied gemeten;<br />
- de afwijkingen, lacunes en ontwikkelingsmogelijkheden geïdentificeerd;<br />
- de gekozen strategie en (gekwantificeerde) doelstellingen in relatie met de<br />
kenmerken van het gebied geïdentificeerd en geëvalueerd;<br />
- de verwachte effecten van de beoogde prioriteiten kritisch bepaald;<br />
- de meerwaarde van de communautaire prioriteiten omschreven;<br />
- de uit de voorgaande programmering lering getrokken;<br />
- de kwaliteit van de procedures voor uitvoering, toezicht, evaluatie en<br />
financieel beheer getoetst.<br />
Het voorliggend operationeel <strong>programma</strong> werd ook onderworpen aan een<br />
strategische milieubeoordeling, wat ook kadert in de globale ‘ex ante’-evaluatie<br />
van het <strong>programma</strong>.<br />
(ii) Tijdens het verloop van het <strong>programma</strong> ( evaluatie ‘ongoing’ )<br />
Ter beoordeling van de doeltreffendheid bij de uitvoering, het toezicht en het<br />
beheer van het operationele <strong>programma</strong> wordt, in overeenstemming met het<br />
proportionaliteitsbeginsel ( art. 13 van verordening 1083/2006 ) het volgende<br />
evaluatieplan voorzien:<br />
- continue evaluatie, gebaseerd op de dagelijkse monitoring van de<br />
<strong>programma</strong>-uitvoering aan de hand van de uitgewerkte set van relevante<br />
indicatoren ( zie “Indicatorenkader” ) en op de resultaten van de individuele<br />
projectevaluaties ( zie verder “Evaluatie op het projectniveau”);<br />
- een algemene, tussentijdse evaluatie, voorzien in 2011:<br />
Deze evaluatie valt onder de bevoegdheid van de beheersautoriteit, maar wordt<br />
uitgevoerd door een onafhankelijke evaluator. Bij deze evaluatie zal bijzondere<br />
aandacht worden besteed aan:<br />
- de eerste resultaten van het <strong>programma</strong>;<br />
- de coherentie met de evaluatie vooraf;<br />
- de wijze waarop de doelstellingen worden verwezenlijkt;<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 147
- de aanwending van de financiële middelen;<br />
- de kwaliteit van het toezicht, de evaluatie en het financieel beheer van het<br />
<strong>programma</strong>.<br />
Na voorlegging aan het Comité van Toezicht wordt het evaluatierapport, samen<br />
met het jaarrapport 2011, aan de Europese Commissie toegezonden.<br />
- op basis van de dagelijkse monitoring en/of de resultaten van de tussentijdse<br />
evaluatie, kan het Comité van Toezicht besluiten tot het verrichten van<br />
aanvullende, thematische evaluaties met betrekking tot de <strong>programma</strong>prioriteiten<br />
( innovatie, ondernemerschap, ruimtelijk-economische<br />
omgevingsfactoren, stedelijke ontwikkeling ).<br />
- overeenkomstig artikel 48 van Verordening 1083/2006, zullen tijdens de<br />
programmeringsperiode tevens bijkomende evaluaties worden verricht wanneer<br />
uit het toezicht blijkt dat significant wordt afgeweken van de oorspronkelijk<br />
gestelde doelstellingen ( afwijking in min van meer dan 50 % van de voorziene<br />
tussentijdse streefwaarden voor minimum de helft van de output- en<br />
resultaatindicatoren, verbonden aan een bepaalde prioriteit ),, of wanneer<br />
voorstellen tot herziening van het <strong>programma</strong> worden gedaan als bedoeld in<br />
artikel 33. De resultaten daarvan worden eveneens voorgelegd aan het Comité<br />
van Toezicht en de Europese Commissie.<br />
(iii) Evaluatie ‘ex post’<br />
In deze evaluatie, die betrekking heeft op het afgewerkte operationele<br />
<strong>programma</strong> worden de mate waarin de middelen zijn besteed, de<br />
doeltreffendheid en de efficiëntie van de programmering alsook de sociaaleconomische<br />
impact onderzocht. Hierbij worden de factoren geïdentificeerd,<br />
die tot het succes of het mislukken van de uitvoering van het operationele<br />
<strong>programma</strong> hebben bijgedragen, en wordt bepaald wat als goede ‘praktijk’ kan<br />
worden aangemerkt.<br />
Specifieke aandachtpunten zijn:<br />
- de wijze waarop de middelen werden besteed;<br />
- de resultaten van het <strong>programma</strong>;<br />
- de impact van het uitgevoerde <strong>programma</strong>;<br />
- de doeltreffendheid en de doelmatigheid;<br />
- conclusies op het gebied van de economische en sociale samenhang.<br />
De evaluatie ‘achteraf’ valt onder de verantwoordelijkheid van de Europese<br />
Commissie, die deze taak in nauwe samenwerking met de beheersautoriteit zal<br />
uitvoeren. Deze evaluatie moet uiterlijk op 31 december 2015 voltooid zijn.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 148
(iv) Jaarverslagen en Eindverslag<br />
Uiterlijk tegen 30 juni van elke jaar 16 stelt de beheersautoriteit ten behoeve van<br />
de Europese Commissie een jaarverslag op, conform art 67. van de<br />
Verordening.<br />
Uiterlijk tegen 31 maart 2017 maakt de beheersautoriteit ten behoeve van de<br />
Europese Commissie een eindverslag op, eveneens conform art. 67 van de<br />
Verordening.<br />
Bedoeling van deze verslagen is de Europese Commissie een duidelijk beeld te<br />
verschaffen van de uitvoering van het operationele <strong>programma</strong> en bevat,<br />
overeenkomstig de toepasselijke voorschriften met betrekking tot art. 67 van de<br />
Verordening, ondermeer een beschrijving van de volgende elementen:<br />
- de voortgang bij de uitvoering van de prioritaire zwaartepunten;<br />
- de door het Comité van Toezicht en de beheersautoriteit getroffen<br />
regelingen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering<br />
te waarborgen op het vlak van toezicht, financiële controle,<br />
evaluatie, gegevensverzameling, technische bijstand, mogelijke<br />
knelpunten bij de uitvoering, informatie en publiciteit;<br />
- de maatregelen die werden ondernomen om in overeenstemming te<br />
zijn met het Europees beleid;<br />
- controle van de regelmatigheid van de uit hoofde van de<br />
bijstandsmiddelen, gefinancierde acties;<br />
- …..<br />
Het spreekt voor zich dat het jaar- en eindverslag gebruik zullen maken van de<br />
resultaten van de individuele projectopvolging. Het jaar- en eindverslag wordt<br />
voorafgaandelijk aan het Comité van Toezicht ter goedkeuring voorgelegd.<br />
* Evaluatie op het projectniveau.<br />
(i) Projectcontract<br />
Iedere projectuitvoerder ondertekent tijdens de eerste werkgroep “Projectopvolging”<br />
(zie verder) samen met de beheersautoriteit een “projectcontract”. Deze contractuele<br />
overeenkomst zal de volgende zaken juridisch regelen:<br />
- de rechten en plichten van beide partijen op het gebied van de<br />
uitvoering van het project (incl. de relatie tussen de<br />
projectuitvoerder en de beheersautoriteit, certificatieautoriteit, de<br />
auditautoriteit en het <strong>programma</strong>secretariaat, de duurtijd van het<br />
project, de financiering van het project, de “de minimisbepalingen”,….);<br />
- het naleven van de verplichtende bepaling in verband tot de<br />
“Informatie en publiciteit” (incl. de realisatie van projectgebonden<br />
informatie en publiciteitsplan);<br />
- het naleven van de verplichtende bepalingen in verband tot de<br />
controlesystemen en audittrajecten;<br />
16 Het eerste jaarverslag wordt uiterlijk tegen 30 juni 2008 aan de Europese Commissie overgemaakt.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 149
- de limitatieve omschrijving van de acties en de wijze waarop deze<br />
acties kunnen uitgevoerd, waarvoor de bijstandsbijdrage mag<br />
worden aangewend door de projectuitvoerder;<br />
- de subsidiabiliteit van de uitgaven<br />
- de boekhoudkundige en financieel-technische verplichtingen (incl.<br />
financiële boordtabel, archiefbepalingen,…);<br />
- de rapporteringverplichtingen in het bijzonder de wijze, de aard en<br />
de frequentie van de algemene rapportage (voortgangsverslag) en de<br />
continue monitoring van de projectspecifieke indicatoren (zie<br />
geïndividualiseerde indicatorenfiches);<br />
- het naleven van de verplichtende bepalingen in verband met de<br />
organisatie en uitvoering van de werkgroep “projectopvolging”.<br />
- de geschillenregeling;<br />
- de modaliteiten van verbreking van de contractuele overeenkomst,<br />
evenals de terugvordering van de bijstandsverlening;<br />
(ii) Werkgroep “Projectopvolging”<br />
Teneinde een voortdurende monitoring van de verantwoordelijkheden van de<br />
projectuitvoerder verder te ondersteunen en de fysieke opvolging van de uitvoering<br />
van de acties op het terrein mogelijk te maken, zal de projectuitvoerder in nauwe<br />
samenwerking met het <strong>programma</strong>secretariaat de werkgroep “projectopvolging”<br />
organiseren en uitvoeren. Deze werkgroep komt samen:<br />
- bij de fysieke opstart van het project;<br />
- bij de oplevering van het tweede project voortgangsrapport (na 1<br />
jaar);<br />
- en bij de oplevering van het project eindverslag.<br />
Naast een fysieke vaststelling van de uitvoering van het project zullen tijdens deze<br />
werkgroepvergaderingen de volgende elementen behandeld worden:<br />
- een overzicht van de behaalde resultaten op het terrein en op basis<br />
van de voor het project toepasbare indicatoren;<br />
- analyse van deze kengetallen;<br />
- een (ev. aangepast) werkplan voor het komende semester;<br />
- een financiële status questionis ( opvolging financiële boordtabel);<br />
- bespreken van eventuele wijzigingen van acties, indicatoren,<br />
financiële imperatieven,… .<br />
De werkgroep “projectopvolging” bestaat uit de projectuitvoerder en de leden van het<br />
<strong>programma</strong>secretariaat, alsook (facultatief) een vertegenwoordiger van de<br />
beheersautoriteit en de certificeringautoriteit.<br />
(iii)Voortgangsverslag (Semester)<br />
Tijdens de uitvoering van het project zal de projectuitvoerder om de 6 maanden een<br />
omstandig schriftelijk rapport aan de beheersautoriteit overmaken. Bedoeling is een<br />
duidelijk zicht te hebben over de vorderingen van het project. Het verslag omvat de<br />
volgende elementen:<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 150
(iv) Eindverslag<br />
- een overzicht van de behaalde resultaten op basis van de voor het<br />
project toepasbare indicatoren;<br />
- samenvattend commentaar bij deze kengetallen;<br />
- een (ev. aangepast) werkplan voor het komende semester;<br />
- een financiële status questionis ( financiële boordtabel);<br />
Na afloop van het project moet een uitgebreid verslag door de projectuitvoerder<br />
ingediend worden. Dit eindverslag omvat de volgende informatie:<br />
- een overzicht van de behaalde resultaten op basis van de voor het<br />
project toepasbare indicatoren;<br />
- samenvattend commentaar bij deze kengetallen;<br />
- een eigen evaluatie over de effectiviteit en de efficiëntie<br />
(impactindicatoren) van het project;<br />
- een globale financiële boordtabel;<br />
- de prospectie nar de toekomst.<br />
4.7.3. Toezicht.<br />
In het kader van een gericht toezicht op de evolutie van het operationele <strong>programma</strong>, zal het<br />
Comité van Toezicht (in nauwe samenwerking met de beheersautoriteit en het<br />
<strong>programma</strong>secretariaat) waken over de doeltreffendheid en de samenhang van de ten<br />
uitvoerlegging en het beheer. Ten einde de nodige initiatieven hiertoe te kunnen nemen zal het<br />
Comité van Toezicht in het bijzonder oog hebben voor:<br />
- de ontwikkeling en de operationalisering van een beheers- en toezichtsysteem met de<br />
bedoeling de verzameling van betrouwbare financiële en statistische gegevens over de<br />
uitvoering, de indicatoren, de evaluaties en de beslissingen mogelijk te maken;<br />
- de realisatie en het toesturen van het jaar- en eindverslag (zie boven), dat vooraf door het<br />
Comité van Toezicht zal onderzocht en goedgekeurd zijn.<br />
4.8) Elektronische gegevensuitwisseling<br />
4.8.1. EFRO-beheersysteem <strong>2007</strong>-2013<br />
Met het oog op de uitvoering van het <strong>programma</strong>, is de Beheersautoriteit verantwoordelijk<br />
voor het inzamelen van de statistische en financiële gegevens die nodig zijn voor de<br />
opvolging van het <strong>programma</strong>.<br />
Daartoe ontwikkelt de Beheersautoriteit voor het operationeel <strong>programma</strong> EFRO Doelstelling<br />
2 Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013 een beheersysteem voor het inzamelen van de financiële en<br />
statistische gegevens (indicatoren), dat bij de opstart van het <strong>programma</strong> operationeel zal zijn.<br />
Het beheersysteem zal regelmatig geüpdatet worden door het <strong>programma</strong>secretariaat en de<br />
beheersautoriteit in functie van de tenuitvoerlegging van het <strong>programma</strong> en de projecten. Het<br />
systeem zal eveneens toegankelijk zijn voor de certificerings- en auditautoriteit<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 151
Het beheersysteem maakt het tevens mogelijk om de informatie te bewaren en ter beschikking<br />
te stellen van de Europese Commissie en van de instellingen die verantwoordelijk zijn voor<br />
het beheer en de controle van het operationele <strong>programma</strong>, met als doel, snel de informatie<br />
over de voortgang van alle projecten en het operationele <strong>programma</strong>, in overeenstemming met<br />
de bepalingen van art. 40, lid 1-3 van de vigerende Verordening, te kunnen verschaffen.<br />
De database kan eveneens door de verschillende autoriteiten en bevoegde instanties “on-line”<br />
geraadpleegd worden via een beveiligde toegang.<br />
4.8.2. SFC <strong>2007</strong><br />
Alle gegevensuitwisseling tussen de Europese Commissie en de door Vlaanderen, op grond<br />
van Verordening (EG) nr. 1083/200, aangewezen autoriteiten 17 , zal verlopen via het<br />
computersysteem SFC<strong>2007</strong>, in overeenstemming met de uitvoeringsbepalingen,<br />
veiligheidsvoorschriften en procedures die door de Europese Commissie werden vastgesteld<br />
in Verordening (EG) nr. 1828/2006. De vereiste gegevens zullen regelmatig worden<br />
ingevoerd en bijgewerkt.<br />
Het verzoek om recht op toegang tot het computersysteem voor gegevensuitwisseling SFC<br />
<strong>2007</strong> voor de aangewezen autoriteiten wordt gegroepeerd via de “National Liaison”, bevoegd<br />
voor het EFRO-Fonds, gericht aan de Europese Commissie.<br />
4.9) Financiële stromen.<br />
Met het oog op een deugdelijk financieel beheer en controle van de door de<br />
Bijstandsmiddelen meegefinancierde verrichtingen, zullen de hiernavolgende procedures met<br />
betrekking tot het operationeel <strong>programma</strong> Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013 worden toegepast:<br />
• Aanvraag tot uitbetaling bij de Beheersautoriteit<br />
Als gevolg van de goedkeuring van een project door het Comité van Toezicht zal iedere<br />
projectuitvoerder gevraagd worden om ter gelegenheid van de eerste werkgroep<br />
“Projectopvolging” (zie verder) samen met de beheersautoriteit een “projectcontract” te<br />
ondertekenen. Deze contractuele overeenkomst zal vergezeld worden van de richtlijnen<br />
met betrekking tot:<br />
- de in aanmerking komende uitgaven;<br />
- de verplichte projectadministratie 18 ;<br />
- en de te volgen procedure bij het indienen van de betalingsaanvragen<br />
De aanvragen tot uitbetaling van de toegekende EFRO-steun dienen met een vaste<br />
periodiciteit (3-maandelijks) aan de beheersautoriteit te worden toegestuurd. Daarbij<br />
dienen minimaal de volgende gegevens en documenten aangeleverd worden:<br />
- de gedetailleerde uitgavenstaat (overzicht ingediende facturen);<br />
17 Beheersautoriteit, Certificeringautoriteit, Auditautoriteit<br />
18 Er wordt specifiek gewezen op de verplichting tot het bijhouden van een afzonderlijke projectadministratie welke o.m. alle betrokken<br />
facturen en betalingsbewijzen omvat. Deze projectadministratie dient op een overzichtelijke en geordende wijze te worden gevoerd met het<br />
oog op een doeltreffende beheersing van de projectkosten door de projectverantwoordelijke, het opstellen van de vereiste tussentijdse<br />
verslagen betreffende de uitvoering van het project en een efficiënt verloop van de controles.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 152
- de afschriften van de betrokken facturen en bijhorende betalingsbewijzen;<br />
- een ondertekende verklaring waarin o.m. wordt bevestigd dat de communautaire<br />
voorschriften betreffende overheidsopdrachten en de “informatie en publiciteit”-<br />
Verordening werden nageleefd.<br />
• Controle van de regelmatigheid van de ingediende uitgaven<br />
* Controle op stukken.<br />
De verificatie van de regelmatigheid van de ingediende uitgaven (facturen en<br />
betalingsbewijzen) met betrekking tot de uitgevoerde werken en acties van het<br />
goedgekeurde project, wordt bij deze controle ondernomen door de “Cel Controle op<br />
stukken” . Tevens wordt nagegaan en/of:<br />
- de uitgaven in overeenstemming zijn met het goedgekeurde projectvoorstel;<br />
- eventueel opgelegde voorwaarden worden nageleefd.<br />
Belangrijke (strategische) afwijkingen ten opzichte van het oorspronkelijk<br />
kostenschema worden enkel aanvaard mits voorafgaandelijk akkoord van het Comité<br />
van Toezicht. Kleine afwijkingen kunnen aanvaard worden op basis van het besluit<br />
van de tweede werkgroep “projectopvolging”.<br />
* Controle op plaats.<br />
Bij de aanvraag van de uitbetaling van het saldo van de verschuldigde bijstandsteun<br />
wordt door de Entiteit Inspectie Economie 19 overgegaan tot een grondige “controle ter<br />
plaatse” van de meeste projecten. De projecten die door de Entiteit Inspectie<br />
Economie ter plaatse worden gecontroleerd, zullen aan de hand van een risicoanalyse<br />
geïdentificeerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met:<br />
- een adequate verhouding tussen projecten en acties wat type en omvang betreft;<br />
- een evenwichtige spreiding van de controles over de diverse operationele<br />
doelstellingen<br />
- de opname van de belangrijkste eindbegunstigden.<br />
Bij de “controle ter plaatse” wordt aandacht besteed aan:<br />
- de verificatie van de originele facturen en betalingsbewijzen;<br />
- de overeenstemming tussen de concrete realisaties en het goedgekeurd<br />
projectvoorstel;<br />
- de naleving van eventueel opgelegde voorwaarden;<br />
- de overeenstemming tussen de boekhouding van de eindbegunstigden en de<br />
ingediende bewijsstukken;<br />
- de naleving van de communautaire regelgeving (op het gebied van<br />
overheidsopdrachten, bescherming van het leefmilieu, gelijke kansen beleid,<br />
Informatie en publiciteit,…).<br />
Op basis van de eindresultaten van de controle ter plaatse wordt overgegaan tot de<br />
uitbetaling van het saldo van de verschuldigde EFRO-steun aan de eindbegunstigde.<br />
19 Van het <strong>Agentschap</strong> Economie, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Deze entiteit is functioneel onafhankelijk van de Entiteit<br />
Europa Economie welke instaat voor de “Controle op stukken”.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 153
• Uitbetaling door de Certificeringsautoriteit<br />
Na controle van de regelmatigheid van de ingediende uitgaven (hetzij ter gelegenheid van<br />
de controle op stukken in de loop van de uitvoering van het project, hetzij bij de controle<br />
ter plaatse bij de afsluiting van het project) wordt aan de Certificeringautoriteit de<br />
opdracht tot uitbetaling gegeven. De steun wordt bijgevolg rechtstreeks aan de<br />
eindbegunstigde uitgekeerd via de door de projectuitvoerder opgegeven bankgegevens.<br />
• Financieel beheer van de EFRO-middelen<br />
De Certificeringautoriteit zal voor het financiële beheer een specifieke zichtrekening in<br />
Euro openen bij een financiële instelling. Hieraan zal een KT-beleggingsrekening<br />
gekoppeld worden. De Europese middelen staan zodoende permanent ter beschikking<br />
voor onmiddellijke uitbetaling (na controle – zie boven) aan de eindbegunstigden. Tevens<br />
kunnen gegenereerde intresten worden aangewend ter ondersteuning van het beheer en het<br />
gevoerde beleid.<br />
Het beheer van deze zichtrekening staat onder toezicht van het <strong>Agentschap</strong> Centrale<br />
Accounting van het Departement Financiën en Begroting (Ministerie van de Vlaamse<br />
Gemeenschap) ondermeer aan de hand van de controle van de verplichte kwartaalstaten<br />
van de ontvangsten en uitgaven. Verder worden op geregelde tijdstippen controles<br />
uitgevoerd van de kasboeken en de gedane verrichtingen aan de hand van de betrokken<br />
rekeninguittreksels.<br />
De rekeningen worden tevens jaarlijks afgesloten door het Rekenhof als algemeen<br />
toezichthoudend orgaan.<br />
• Geïnformatiseerd financieel beheer.<br />
De goedgekeurde projectvoorstellen en de periodieke aanvragen tot uitbetaling worden<br />
beheerd via een geïnformatiseerd beheersysteem. Gedetailleerde informatie met<br />
betrekking tot het projectvoorstel, de indicatoren, de beslissing tot toekenning van de<br />
bijstandsteun, de gerealiseerde en aanvaardbare uitgaven door de eindbegunstigden,….<br />
worden continu ingevoerd en geüpdatet. Dit totaalbeheer laat toe de totale bedragen snel<br />
en volledig te certificeren, op basis waarvan de Europese Commissie wordt verzocht om<br />
tussentijdse betalingen of uitbetaling van saldi uit te voeren.<br />
• Onregelmatigheden.<br />
Bij vaststelling van onregelmatigheden tijdens de uitvoering van het <strong>programma</strong>, kan de<br />
Certificeringautoriteit onmiddellijk overgaan tot de voorlopige opschorting van de<br />
uitkering van de bijstandsteun aan een goedgekeurd project. Dit houdt in dat, in<br />
afwachting van een definitieve uitspraak door het Comité van Toezicht, de uitkering van<br />
de steun onmiddellijk wordt stopgezet.<br />
Na afloop van de <strong>programma</strong>periode en in het geval het Comité van Toezicht niet meer<br />
samenkomt, kan de Certificeringautoriteit autonoom beslissen tot stopzetting van de<br />
uitkering van de EFRO-steun en desgevallend tot terugvordering van de al uitbetaalde<br />
steun overgaan.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 154
Voor de terugvordering van ten onrechte gedane uitbetalingen van de bijstandsteun<br />
worden de voorziene procedures gevolgd voor de invordering van sommen verschuldigd<br />
aan het Vlaamse Gewest.<br />
Het innen van de teruggevorderde gelden zal gebeuren via de rekeningen welke werden<br />
geopend voor de storting van de aan Vlaanderen toegekende bijstandmiddelen door de<br />
Europese Unie.<br />
• Raming betalingsaanvragen<br />
In overeenstemming met art. 76 van de vigerende Verordening zal uiterlijk tegen 30 april<br />
van elk jaar aan de Europese Commissie een voorlopige raming van de vermoedelijke<br />
betalingsaanvragen voor het lopende begrotingsjaar en het daarop volgende begrotingsjaar<br />
worden toegezonden.<br />
De noodzakelijke informatie hiertoe, zal door het <strong>programma</strong>secretariaat worden<br />
verzameld, op basis van de projectgegevens in het geïnformatiseerd beheersysteem<br />
(eventueel aangevuld met andere gegevens opgevraagd bij de projectuitvoerders ).<br />
• Aanvragen tussentijdse / eindsaldo-betalingen.<br />
In overeenstemming met art. 77, art. 78 en art 87 van de vigerende Verordening zullen de<br />
aanvragen voor tussentijdse betaling gegroepeerd (voor zover mogelijk driemaal per jaar)<br />
bij de Europese Commissie worden ingediend. De tussentijdse (alsook het eindsaldo)<br />
betalingsaanvragen worden door de Certificeringautoriteit opgesteld en dit op basis van de<br />
door de eindbegunstigden daadwerkelijk verrichte uitgaven.<br />
De eindsaldo-betalingsaanvraag zal door de Certificeringautoriteit uiterlijk op 31 maart<br />
2017 aan de Europese Commissie overgemaakt worden en dit in overeenstemming met de<br />
bepalingen van art. 89 van de vigerende Verordening.<br />
De EFRO-steun wordt in ontvangst genomen door de Certificeringautoriteit van het<br />
operationele <strong>programma</strong><br />
4.10) Promotie en communicatie<br />
In overeenstemming met de toepasbare verordening EC nr. 1083/2006, sectie 1, artikels 2<br />
t.e.m. 9, zullen de Beheersautoriteit en het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat, een informatie- en<br />
publiciteitsplan ontwikkelen en opvolgen waarvan de doelstellingen en de inhoud hierna<br />
worden gespecificeerd.<br />
4.10.1. Doelgroepen en doelstellingen<br />
Het actieplan inzake informatie en publiciteit van het Doelstelling 2 EFRO-<strong>programma</strong><br />
Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013 streeft een drieledige doelstelling na:<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 155
1. Informatie verschaffen over de mogelijkheden van het Doelstelling 2-<strong>programma</strong><br />
<strong>2007</strong>-2013 in Vlaanderen aan de potentiële begunstigden, de eindbegunstigden en<br />
het brede publiek, en dit ondermeer bij (niet-limitatieve lijst):<br />
- de bevoegde openbare overheden, op regionaal en/of lokaal niveau,<br />
- de beroepsorganisaties en de economische kringen,<br />
- de economische en sociale partners,<br />
- de niet-gouvernementele organisaties,<br />
- de profit-sector en non-profit-sector<br />
- …<br />
2. De publieke opinie informeren over de rol die de Europese Gemeenschap speelt in<br />
samenwerking met Vlaanderen, ingevolge de steun die wordt verleend en de<br />
verwachte resultaten ervan.<br />
3. De bevolking van Vlaanderen sensibiliseren, zodat de aanwezigheid van Europa<br />
een dagdagelijkse realiteit wordt.<br />
4.10.2. Procesmatige uitvoering 20 .<br />
Rekening houdend met de gestelde doelstellingen en de diverse doelgroepen, zal de promotie<br />
en sensibilisatie in twee processen uitgevoerd worden:<br />
1 ste proces:<br />
Het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS) is verantwoordelijk voor de uitvoering van<br />
het 1 ste proces, d.i. algemene promotie en sensibilisatie over het <strong>programma</strong> met de bedoeling<br />
bij de potentiële promotoren een bewustwordingproces te initiëren en derhalve de<br />
projectoproepen (calls) te ondersteunen.<br />
Specifieke voorbereidende acties die door het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS)<br />
dienen te worden ondernomen zijn (niet limitatief):<br />
- Het opstellen van een promotie & communicatiestrategie;<br />
- Het creëren van een website;<br />
- creatie van een eigen logo en persmap;<br />
- realisatie van diverse presentatietools ( website, brochures, promotiemagazine,<br />
beursstand, promotiegadgets….);<br />
- het creëren en verspreiding van een “werffolder”, een “elektronische nieuwsbrief”,<br />
…;<br />
- het on-line plaatsen van de elektronische versies van de “werffolder” en van de<br />
“instrumentendoos” op de website;<br />
Andere acties die bij de effectieve opstart (kick-off) van het <strong>programma</strong> dienen ondernomen<br />
worden door het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS) zijn (niet-limitatief):<br />
20 Beide processen zullen in parallel verlopen, maar elk proces heeft duidelijk omschreven verantwoordelijkheden. Bij het<br />
eerste proces is het duidelijk dat enkel het <strong>programma</strong>secretariaat van Brussel (PS) verantwoordelijk is, daar hier de<br />
communicatie en publiciteit op het Vlaamse niveau zal gevoerd worden. In proces 2 wordt een communicatie en publiciteit<br />
strategie ontwikkeld die zich eerder richt op het subregionale niveau (provincies), die dan voornamelijk wordt uitgevoerd door de<br />
PCP's. De coördinatie bij de uitvoering van beide processen wordt gevoerd door het <strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS).<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 156
- de organisatie van een groot “Vlaams kick-off (start)-evenement”;<br />
- de organisatie van provinciale “kick-off”- gekoppeld aan persconferenties, (‘één in<br />
elke provincie), om het <strong>programma</strong>, haar doelstellingen en mogelijkheden, alsook<br />
het te volgen traject voor het indienen van projecten, bekend te maken;<br />
- organisatie van thematische seminars (in samenwerking met de provinciale EFROcontactpunten)<br />
ten behoeve van de eindbegunstigden in het veld;<br />
- het regelmatig organiseren van gerichte persacties op Vlaams vlak;<br />
- …<br />
Het promotie- & communicatieplan dient door het Monitoringcomité goedgekeurd te worden.<br />
Ter ondersteuning van de beheersautoriteit en het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel<br />
(PS) zal bij de voorbereiding en de uitvoering van het informatie- en communicatieplan een<br />
extern pers-& communicatieconsultant aangesteld worden. Deze zal bijgevolg ook instaan<br />
voor de vormgeving van de “corporate identity” van het <strong>programma</strong>.<br />
2 de proces:<br />
Het 2 de proces betreft de specifieke promotie rond de in uitvoering zijnde projecten die in het<br />
kader van het <strong>programma</strong> gefinancierd worden, met een tweeledige doelstelling :<br />
- de promotionele opwaardering van de projecten die door de Europese Commissie en<br />
Vlaanderen ondersteund worden;<br />
- het stimuleren van nieuwe projectideëen en - voorstellen .<br />
De provinciale EFRO-contactpunten (PCP) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het<br />
2 de proces. Het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS) is echter verantwoordelijk voor<br />
de coördinatie ervan.<br />
Algemene communicatie- en promotietools hierbij zijn (niet-limitatief):<br />
- ontwikkelen van een sensibiliseringstijdschrift (ev. via kranten en/of regionale<br />
televisie en radio);<br />
- organisatie van “sensibilisatie-momenten” op het veld;<br />
- redactie van een elektronische “nieuwsbrief”;<br />
- deelnemen aan regionale en/of lokale beurzen en andere kennismakingsfora;<br />
- regelmatig organiseren van gerichte persacties op provinciaal vlak (in samenwerking<br />
met het Efro-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS));<br />
- uitwerken van een maandelijks persoverzicht;<br />
- …<br />
Specifieke projectgebonden communicatie en promotie-initiatieven hierbij zijn ( nietlimitatief):<br />
- De eindbegunstigden stimuleren om het <strong>programma</strong> te promoten via geregelde<br />
persacties die de lokale bevolking informeren over de projecten die ze<br />
ondernemen: gemiddeld zouden de eindbegunstigden per project drie persacties<br />
moeten realiseren, namelijk één aan het begin van het project, één halfweg het<br />
project en één op het einde van de uitvoering;<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 157
- De eindbegunstigden stimuleren om halfweg de uitvoer van het project een eigen<br />
promotiebrochure met praktische informatie over het goedgekeurde project te<br />
ontwikkelen en te verspreiden;<br />
- De eindbegunstigde stimuleren om het goedgekeurde project via hun eigen website<br />
bekend te maken en om de 6 maanden te updaten;<br />
- …<br />
4.10.3. Verantwoordelijke instelling.<br />
De coördinatie en de uitvoering van het communicatie- en promotieplan van het Doelstelling<br />
2-<strong>programma</strong> Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013 zullen vastgelegd en opgevolgd worden door de<br />
werkgroep “communicatie” 21 van het <strong>programma</strong>, die aan het Comité van Toezicht een<br />
gecoördineerd actieplan zal voorleggen. De werkgroep “Communicatie” maakt deel uit van<br />
het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat die de beheersautoriteit ondersteunt. De uitvoering zal<br />
gebeuren op basis van het budget voor “Technische Bijstand”.<br />
4.10.4 Evaluatiecriteria.<br />
Om de impact van de communicatie- en promotieacties te toetsen, zal een specifieke rubriek<br />
“Hoe leerde u het Doelstelling 2-<strong>programma</strong> Vlaanderen <strong>2007</strong>-2013 kennen?” (verspreiding<br />
via presentatietools) in het leven geroepen worden. Deze eerste indicator maakt het mogelijk<br />
om te achterhalen (naast andere nuttige gegevens en informatieve factoren) via welke<br />
communicatiedrager de eindbegunstigde het <strong>programma</strong> heeft leren kennen.<br />
Met een tweede soort indicator wordt het aantal personen geteld die de website van het<br />
<strong>programma</strong> bezoeken.<br />
Vervolgens zal het extern pers- & communicatiebureau de opvolging en archivering<br />
verzorgen van alle berichtgeving en persbijdragen in de geschreven of audio-visuele pers<br />
(incl. multimedia) in Vlaanderen (en eventueel daarbuiten).<br />
En ten slotte zal ter gelegenheid van de uitvoering van het <strong>programma</strong>, een 2-jaarlijks enquête<br />
gehouden worden bij de diverse doelgroepen om te peilen naar hun (on)tevredenheid over de<br />
kwaliteit van de aangeboden informatie en administratieve service.<br />
4.10.5. Jaarrapport.<br />
Wanneer het jaarlijkse activiteitenverslag over de uitvoering van het <strong>programma</strong> wordt<br />
bezorgd, zal de Beheersautoriteit het Comité van Toezicht en de Europese Commissie<br />
informeren over de uitvoering van de bepalingen inzake de informatie van het publiek. Het<br />
verslag zal tevens een evaluatie bevatten van het systeem op basis van de evaluatiecriteria die<br />
hierboven al werden gepresenteerd.<br />
4.10.6. Vermelding van de steun van de Europese Unie<br />
In overeenstemming met de geldende verordeningen, zal de steun van de Europese Unie<br />
systematisch zichtbaar aanwezig zijn op alle projectrealisaties en steeds worden vermeld in<br />
21 Zowel het PS als het PCP maken deel uit van de werkgroep Communicatie en Publiciteit.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 158
alle communicatieacties die in het kader van het <strong>programma</strong> worden ondernomen en de<br />
eindbegunstigden zullen op die verplichtingen gewezen worden.<br />
Criteria, vormvereisten en specifieke promotievereisten worden door de werkgroep<br />
“Communicatie” uitgewerkt en dienen ter validatie aan het Monitoringcomité te worden<br />
voorgelegd. Het EFRO-<strong>programma</strong>secretariaat te Brussel (PS) en de Provinciale<br />
Contactpunten (PCP) zijn belast met het toezicht op de goede toepassing van deze<br />
communicatieverplichtingen door de eindbegunstigden.<br />
4.11) Partnerschap<br />
4.11.1. Opstelling van het <strong>Operationeel</strong> Programma<br />
Het <strong>Operationeel</strong> Programma <strong>2007</strong> – 2013 werd, overeenkomstig artikel 11 van Verordening<br />
1083/2006 en de in Vlaanderen geldende voorschriften en gebruiken, opgesteld in<br />
partnerschap met alle bevoegde Vlaamse instanties, de (sub)regionale overheden, en de<br />
economische en sociale partners.<br />
Het werd opgemaakt door een ambtelijke werkgroep, gecoördineerd door de Vlaamse<br />
minister van Economie, en samengesteld/ondersteund uit/door de Vlaamse administraties en<br />
instanties, bevoegd op het vlak van economie, werkgelegenheid, innovatie, leefmilieu,<br />
infrastructuur, stedenbeleid, plattelandsontwikkeling, ruimtelijke ordening, mobiliteit.en<br />
gelijke kansen.<br />
De ontwerptekst werd, na de principiële goedkeuring door de Vlaamse regering, voorgelegd<br />
in een algemene consultatieronde aan de (sub)regionale overheden (Vereniging van Vlaamse<br />
Provincies en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten), de sociale partners<br />
(VESOC-overleg), de MiNa-Raad en de (sub)Regionale Economische en Sociale<br />
Overlegcomités – RESOC’s (Subregionaal sociaal-economisch overleg werknemers/<br />
werkgevers/lokale overheden ).<br />
Tevens werd de mogelijkheid geboden tot publieke participatie ( niet-gouvernementele<br />
organisaties, private sector,….), waarbij het ontwerp van operationeel <strong>programma</strong> ( samen<br />
met het Nationaal Strategisch Referentiekader ) – in het kader van de milieubeoordeling – kon<br />
worden geraadpleegd op de website van het <strong>Agentschap</strong> Economie.<br />
Door de verschillende actoren/ partners in de consultatieronde werden in ruime mate<br />
bemerkingen en aanvullingen geformuleerd m.b.t. algemene aandachtspunten, de inhoudelijke<br />
invulling van de thematische prioriteiten, de financiële middelen en de organisatie- en<br />
uitvoeringsstructuren.<br />
Talrijke voorstellen betroffen het toevoegen van bijkomende operationele doelstellingen,<br />
acties, mogelijke uitvoerders en begunstigden. Op basis van de volgende overwegingen:<br />
- een operationeel <strong>programma</strong> biedt het algemene kader voor de realisatie van de<br />
vooropgezette prioriteiten en doelstellingen tijdens de <strong>programma</strong>periode en houdt geen<br />
exhaustieve opsomming in van alle mogelijke acties, uitvoerders en begunstigden;<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 159
- een belangrijk aantal van de voorgestelde bijkomende acties is reeds mogelijk binnen de<br />
betrokken prioriteit of andere prioriteiten, en vaak zijn er overlappingen met reeds vermelde<br />
(voorbeeld)acties;<br />
- door een aantal partners ( SERV, VVSG, grootsteden ) werd gewezen op het gevaar voor<br />
versnippering van de beschikbare middelen;<br />
werd het niet aangewezen geacht nog andere operationele doelstellingen toe te voegen of<br />
reeds bestaande nog verder te gaan verruimen, en werden enkel aanvullingen welke een<br />
meerwaarde konden bieden voor het <strong>programma</strong>, alsnog opgenomen.<br />
Verder werden op voorstel van de MiNa-Raad verwijzingen opgenomen naar de Vlaamse<br />
Strategie voor Duurzame ontwikkeling ( goedgekeurd door de Vlaamse regering in juli 2006 )<br />
en werd de relatie verder verduidelijkt met het Programmadocument voor<br />
Plattelandsontwikkeling ( PDPO ). Wat de uitvoeringsstructuren betreft, werden de relatie en<br />
taakverdeling tussen het centraal <strong>programma</strong>secretariaat en de provinciale contactpunten<br />
uitgewerkt in partnerschap met de provincies en grootsteden. Tevens werd, op vraag van de<br />
sociale partners ( vertegenwoordigd in de SERV ), de positie van de RESOC’s verduidelijkt.<br />
4.11.2. Uitvoering en Toezicht van het <strong>Operationeel</strong> Programma<br />
Zoals ook vermeld in de beschrijving van de uitvoeringsstructuren, worden de (sub)regionale<br />
overheden, de sociale partners en milieu-organisaties eveneens nauw betrokken bij de<br />
tenuitvoerlegging van en het toezicht op het <strong>programma</strong>.<br />
Naast de leden van de Vlaamse regering, zijn Provincies, lokale besturen ( waaronder de<br />
grootsteden Gent en Antwerpen ) en sociale partners vertegenwoordigd in het Comité van<br />
Toezicht ( zowel in de functie van Monitoring- als Managementcomité ) en de voorbereidende<br />
Technische werkgroep. Van deze laatste werkgroep, welke o.m. instaat voor de technischinhoudelijke<br />
analyse en advisering van de projectvoorstellen, maken eveneens<br />
vertegenwoordigers van de Minaraad ( Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, waarin ook<br />
niet-gouvernementele organisaties zitting hebben) deel uit. Op het bevorderen van de<br />
gelijkheid van mannen en vrouwen zal worden toegezien door de vertegenwoordiger van de<br />
Vlaamse minister bevoegd voor gelijke kansen.<br />
4.12) Coördinatie met andere Fondsen/<strong>programma</strong>’s en instrumenten<br />
4.12.1. Afstemming met het Europees Sociaal Fonds – operationeel <strong>programma</strong> D2 -<br />
Vlaanderen<br />
In het kader van zowel het EFRO als het ESF wordt tijdens de <strong>programma</strong>periode<br />
<strong>2007</strong> - 2013 gestreefd naar een maximale inzet van de middelen in functie van de Europese<br />
Lissabon-doelstellingen, waarbij de aansluiting bij het Vlaams hervormings<strong>programma</strong><br />
2005 – 2008 een fundamenteel gegeven vormt.<br />
Specifiek kan worden aangestipt dat:<br />
- het bevorderen van kenniseconomie en innovatie één van de prioriteiten vormt van het<br />
EFRO. Daarbij aansluitend vormt innovatie tevens één van de horizontale aandachts-<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 160
punten binnen het ESF, hetgeen o.m. inhoudt dat de ESF-middelen bij voorkeur zullen<br />
worden geïnvesteerd in experimenteel en innovatief arbeidsmarktbeleid;<br />
- het stimuleren van het ondernemerschap in zijn diverse facetten een prioriteit vormt van<br />
zowel het EFRO als het ESF, waarrond nadere afstemming werd voorzien. Zo ligt de<br />
ESF- focus op het menselijk potentieel, inclusief de ondernemersvorming terwijl het<br />
ondernemerschap door EFRO wordt behartigd.<br />
- inzake het domein van innovatie en sociale economie investeringsprojecten onder het<br />
EFRO horen, terwijl de instroommogelijkheden van het doelpubliek in de sociale<br />
economie, de diverse vormen van sociale economie, toegang tot financiering en de ganse<br />
HRM problematiek binnen de sociale economie onder de uitvoering van ESF vallen.<br />
- interregionale samenwerking op het vlak van de verschillende prioriteiten, een horizontaal<br />
aandachtspunt uitmaakt binnen EFRO en ESF;<br />
Het Vlaamse Afsprakenkader, goedgekeurd door de Vlaamse regering op 20 april <strong>2007</strong>, heeft<br />
de afstemming tussen ESF en EFRO vastgelegd:<br />
“Ondernemer(schap)(svorming)<br />
Ondernemerschap vormt één van de prioriteiten binnen het OP EFRO <strong>2007</strong> -2013.<br />
Ondernemersvorming is onderdeel van het ESF-<strong>programma</strong> <strong>2007</strong> – 2013. Ook de nazorg- en<br />
coachingsfase volgend op de ondernemersvorming behoort tot ESF en kan verzekerd worden<br />
tot één jaar na de opstart van de onderneming.<br />
Sensibiliseringsacties naar ondernemerschap gebeuren vanuit het EFRO. De<br />
sensibiliseringsacties binnen het ESF-<strong>programma</strong> zullen zich, voor zover ze plaats vinden,<br />
enkel richten op acties zoals verwoord in de ESF-prioriteiten.<br />
Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong> ( MVO )<br />
MVO is één van de assen binnen prioriteit 3 “Ondernemings- en organisatiecultuur focussen<br />
op mens en maatschappij” van het ESF-<strong>programma</strong>. Binnen EFRO fungeert MVO als een<br />
horizontaal thema.<br />
Sociale economie<br />
Werken aan doorgroei en doorstroom in de sociale economie vormt één van de assen binnen<br />
prioriteit 2 “Bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken” van<br />
het ESF-<strong>programma</strong>. Daar waar ESF de zgn. “software” binnen de sociale economie<br />
ondersteunt, kan EFRO de zgn. “hardware” binnen de sociale economie faciliteren.<br />
Uitdaging<br />
Het kan voor Vlaanderen een uitdaging betekenen om na te gaan op welke wijze een<br />
afstemming m.b.t. een uniform webbased applicatie en boekhoudregels tussen ESF- en<br />
EFRO-promotoren kan bewerkstelligd worden.<br />
Tevens dient opgemerkt dat het EFRO – <strong>programma</strong> D2 Vlaanderen en het ESF- <strong>programma</strong><br />
D2 Vlaanderen enkel acties beogen te financieren welke binnen het eigen toepassingsgebied<br />
vallen. Er wordt dus geen flexibiliteit voorzien zoals mogelijk gemaakt door Verordening<br />
(EG) nr.1083/2006, art.34.2.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 161
4.12.2. Afstemming met het operationeel <strong>programma</strong> in het kader van het Europees<br />
Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling/Europees Visserijfonds<br />
Gelet op de noodzakelijke complementariteit van de Europese <strong>programma</strong>'s en het belang van<br />
het uitsluiten van dubbelfinanciering, zullen de plattelandsacties die kunnen uitgevoerd<br />
worden met steun van het EFRO complementair zijn aan de plattelandsacties, gericht op<br />
leefkwaliteit van het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie, die met steun<br />
van het ELFPO worden uitgevoerd ( as 3 van het PDPO ), zodoende dat dubbele subsidiëring<br />
uit beide fondsen wordt uitgesloten.<br />
Dit zal nadrukkelijk worden bewerkstelligd door het inbouwen van een dubbel<br />
toetsingscriterium: zowel inhoudelijk als qua begunstigde, zal een onderscheid worden<br />
voorzien tussen de plattelandsacties die in het EFRO –operationeel <strong>programma</strong> worden<br />
gesteund en de acties die in het kader van as 3 van het PDPO kunnen uitgevoerd worden.<br />
Terwijl EFRO zich prioritair richt op economische activiteiten/ activiteiten met een duidelijk<br />
prioritaire economische finaliteit en individueel ondernemerschap, zijn de gebiedsgerichte<br />
plattelandsacties van as 3 ( basisvoorzieningen voor de plattelandsbevolking, bevordering<br />
toeristisch- recreatieve ontsluiting van het platteland en dit zowel wat betreft routestructuren,<br />
verblijf en bezoekersattracties met betrekking tot de beleving van het platteland,,<br />
dorpskernvernieuwing, instandhouding landelijk erfgoed en intermediaire dienstverlening)<br />
van PDPO eerder algemeen gebiedsgerichte initiatieven van onder meer lokale besturen,<br />
verenigingen, plattelandsactoren,...<br />
Om deze complementariteit extra te waarborgen en dubbelfinanciering uit te sluiten, wordt<br />
tevens een vertegenwoordiging voorzien van de minister bevoegd voor Landbouw of van het<br />
beleidsdomein bevoegd voor Landbouw en Visserij in de Comité van Toezicht van het<br />
EFRO-<strong>programma</strong> en vice versa.<br />
Wat de afstemming met het Europees Visserijfonds betreft, dient opgemerkt dat in het kader<br />
van het EFRO - <strong>programma</strong> geen projecten met betrekking tot de visserijsector zullen worden<br />
ondersteund. Dit geldt eveneens voor mogelijke diversificatie-acties welke in het nog te<br />
finaliseren Visserij<strong>programma</strong> zouden worden voorzien ( bijv. omschakeling van vissersboten<br />
naar andere activiteiten )<br />
4.12.3. Afstemming met <strong>programma</strong>’s in het kader van doelstelling 3 “Europese<br />
Territoriale samenwerking”<br />
In diverse doelstelling 3-<strong>programma</strong>’s voor grensoverschrijdende en transnationale<br />
samenwerking waarin Vlaanderen participeert, werden vergelijkbare prioriteiten opgenomen<br />
inzake het stimuleren van innovatie en de uitbouw van de kenniseconomie, het bevorderen<br />
van ondernemerschap, het versterken van economische structuren en omgevingsfactoren, het<br />
bevorderen van de duurzame ontwikkeling,…..<br />
4.12.4. Coördinatie met andere instrumenten<br />
Gezien verschillende recente initiatieven van de Vlaamse Regering tot creatie en<br />
uitbreiding van formele en informele kapitaalverstrekking (ARKimedesfonds, Vlaams<br />
Innovatiefonds, Vlaamse waarborgregeling,…) en de daardoor bestaande ruime waaier aan<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 162
financieringsmogelijkheden, zal geen gebruik worden gemaakt van het JEREMIE – initiatief<br />
( Joint European Resources for Micro to Medium Enterprises ).<br />
De mogelijke afstemming met het JESSICA – initiatief ( Joint European Support for<br />
Sustainable Investment in City Areas ), zal tijdens de <strong>programma</strong>-uitvoering worden<br />
nagegaan.<br />
4.13) Verenigbaarheid met de Europese mededingingsregels<br />
Elke publieke steunverlening in het kader van het operationeel <strong>programma</strong> zal in<br />
overstemming zijn met de EU-regelgeving inzake staatsteun, van toepassing op het ogenblik<br />
van toekenning van de steun.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 163
5) FINANCIERING<br />
Financieringsplan voor het operationeel <strong>programma</strong><br />
1. FINANCIERINGSPLAN VOOR HET OPERATIONEEL PROGRAMMA MET DE<br />
JAARLIJKSE VASTLEGGING VAN ELK FONDS IN HET OPERATIONEEL<br />
PROGRAMMA<br />
Referentie <strong>Operationeel</strong> <strong>programma</strong> (CCI- nummer): CCI <strong>2007</strong>BE162PO0002<br />
Jaar per financieringsbron voor het <strong>programma</strong> ( in euros)<br />
<strong>2007</strong><br />
Structuurfondsen (EFRO )<br />
(1)<br />
Cohesiefonds<br />
(2)<br />
Totaal<br />
(3) = (1)+(2)<br />
In regio’s zonder overgangssteun<br />
In regio’s met overgangssteun<br />
Totaal <strong>2007</strong> 27.029672 27.029672<br />
2008<br />
In regio’s zonder overgangssteun<br />
In regio’s met overgangssteun<br />
Totaal 2008 27.570.265 27.570.265<br />
2009<br />
In regio’s zonder overgangssteun<br />
In regio’s met overgangssteun<br />
Totaal 2009 28.121.671 28.121.671<br />
2010<br />
In regio’s zonder overgangssteun<br />
In regio’s met overgangssteun<br />
Totaal 2010 28.684.104 28.684.104<br />
2011<br />
In regio’s zonder overgangssteun<br />
In regio’s met overgangssteun<br />
Totaal 2011 29.257.786 29.257.786<br />
2012<br />
In regio’s zonder overgangssteun<br />
In regio’s met overgangssteun<br />
Totaal 2012 29.842.942 29.842.942<br />
2013<br />
In regio’s zonder overgangssteun<br />
In regio’s met overgangssteun<br />
Totaal 2013 30.439.801 30.439.801<br />
Totaal <strong>2007</strong>-2013 200.946.241 200.946.241<br />
Total in regio’s zonder<br />
overgangssteun (<strong>2007</strong>-2013) 200.946.241 200.946.241<br />
Totaal in regio’s met<br />
overgangssteun (<strong>2007</strong>-2013) 0 0<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 164
2. FINANCIERINGSPLAN VAN HET OPERATIONEEL PROGRAMMA, MET VOOR DE GEHELE PROGRAMMAPERIODE, HET BEDRAG VAN DE<br />
TOTALE FINANCIELE BIJDRAGE UIT ELK FONDS IN HET OPERATIONEEL PROGRAMMA, DE DAARTEGENOVER TE STELLEN NATIONALE<br />
BIJDRAGE EN HET BIJDRAGEPERCENTAGE PER PRIORITAIRE AS.<br />
Referentie <strong>Operationeel</strong> <strong>programma</strong><br />
(CCInummer): CCI<strong>2007</strong>BE162PO0002<br />
Prioritaire assen per financieringsbron (in EUR)<br />
Prioriteit 1 – Stimuleren van kenniseconomie en innovatie<br />
(EFRO / basis: totale kosten )<br />
Communitaire<br />
financiering<br />
(a)<br />
Nationale bijdrage<br />
(b)= (c) + (d)<br />
Indicatieve uitsplitsing van de<br />
nationale bijdrage<br />
Nationale<br />
overheidsfinanciering<br />
(c)<br />
Nationale<br />
private<br />
financiering<br />
(d)<br />
Totale financiering<br />
(e) = (a)+(b)<br />
Medefinancieringspercentage<br />
(f) 1 = (a)/(e)<br />
48.227.098 72.340.647 48.227.098 24.113.549 120.567.745 40,00%<br />
Bijdragen<br />
van de EIB<br />
Ter informatie<br />
Overige<br />
financiering<br />
Prioriteit 2 – Bevorderen van ondernemerschap<br />
( EFRO / basis: totale kosten )<br />
48.227.098 72.340.647 48.227.098 24.113.549 120.567.745 40,00%<br />
Prioriteit 3 – Verbeteren van ruimtelijke omgevingsfactoren<br />
( EFRO / basis: totale kosten )<br />
48.227.098 72.340.646 55.461.162 16.879.484 120.567.744 40,00%<br />
Prioriteit 4 – Bevorderen van stedelijke ontwikkeling<br />
( EFRO / basis: totale kosten )<br />
48.227.097 72.340.646 55.461.162 16.879.484 120.567.743 40,00%<br />
Prioriteit 5 - Technische bijstand ( EFRO ) 8.037.850 8.037.850 8.037.850 0 16.075.700 50,00%<br />
Totaal 200.946.241 297.400.436 215.414.370 81.986.066 498.346.677 40,32%<br />
1<br />
Dit percentage mag worden afgerond op het dichtstbij liggende hele getal in de tabel. Het voor terugbetalingen gebruikte exacte percentage is de verhouding (f).<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 165
6). EX ANTE – EVALUATIE<br />
6.1. Situering<br />
Overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EG) nr 1083/2006 van 11 juli 2006 houdende<br />
algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het<br />
Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening<br />
1260/1999, werd een ex ante - evaluatie van het EFRO-operationeel <strong>programma</strong> uitgevoerd<br />
waarbij rekening werd gehouden met de, door de Europese Commissie opgestelde,<br />
werkdocumenten inzake ex ante-evaluaties en indicatoren, en welke gericht was op een<br />
tweevoudige doelstelling:<br />
• het verbeteren en het versterken van de kwaliteit van het Vlaamse D2 - <strong>programma</strong> om<br />
te komen tot een optimale toewijzing van de middelen ( verzekeren van een goed<br />
implementatie- systeem, afstemming van het <strong>programma</strong> op de Vlaamse noden, goede<br />
inschatting van de invloed van de gekozen maatregelen op het milieu, maximaliseren<br />
van synergieën en coherentie met andere prioriteiten en maatregelen op verschillende<br />
niveaus);<br />
• het faciliteren van de kwantitatieve opvolging van de inhoudelijke uitvoering van het<br />
<strong>programma</strong> en toekomstige evaluaties om optimaal te kunnen beantwoorden aan de<br />
monitoring- en evaluatievereisten.<br />
Dit omvatte drie deelopdrachten:<br />
• het uitvoeren van een ex ante - evaluatie volgens de vereisten en richtlijnen van de<br />
Europese Commissie: SWOT, relevantie, interne en externe coherentie, beoordeling<br />
systemen van tenuitvoerlegging;<br />
• het opmaken van een gebruiksvriendelijk “indicatorenframework” waarbij de<br />
betrokken indicatoren een weerspiegeling zijn van de strategische en operationele<br />
doelstellingen van het <strong>programma</strong>;<br />
• het inschatten van de mogelijke milieu-effecten van het <strong>programma</strong> en de coherentie<br />
van het <strong>programma</strong> met de wettelijke en beleidsmatige context inzake milieu (in<br />
toepassing van Richtlijn 2001/42/EC inzake het analyseren van de impact van<br />
bepaalde plannen of <strong>programma</strong>’s op het milieu );<br />
6.2. Methodologisch kader<br />
De Europese Commissie stelt een aantal basisvereisten/criteria voorop inzake evaluatie in het<br />
kader van de Europese Structuurfondsen.<br />
• Relevantie: sluiten de doelstellingen van het <strong>programma</strong> aan op de problemen in<br />
Vlaanderen ? Sluiten ze aan bij de lokale, nationale en Europese prioriteiten? Zijn de<br />
voorgestelde strategie en maatregelen aangepast aan de doelstellingen?<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 166
• Coherentie: Is de voorgestelde strategie coherent, zowel intern tussen de verschillende<br />
prioriteiten en maatregelen als extern met de externe Vlaamse, nationale en Europese<br />
beleidskaders?<br />
• Effectiviteit: in welke mate is het waarschijnlijk dat de doelstellingen van het<br />
<strong>programma</strong> bereikt zullen worden? Zullen de voorgestelde middelen en instrumenten<br />
de verwachte resultaten opleveren?<br />
• Efficiëntie: staan de ingezette middelen in verhouding tot de resultaten die men wenst<br />
te bereiken?<br />
• Duurzaamheid: zijn de resultaten en impacts, met inbegrip van institutionele<br />
veranderingen, duurzaam in de tijd? Zijn de impacts blijvend, ook zonder publieke<br />
subsidie?<br />
In het kader van deze ex-ante evaluatie zijn vooral de criteria rond relevantie, coherentie,<br />
verwachte effectiviteit alsook evaluatie van uitvoeringssystemen belangrijk. De andere<br />
criteria zullen immers pas verder in de programmeerperiode ingevuld en geëvalueerd kunnen<br />
worden.<br />
Om de relevantievraag te kunnen oplossen is vooreerst voorbereidend onderzoek nodig. De<br />
doelstellingen waartegen de relevantie afgetoetst wordt, zijn immers niet enkel een reflectie<br />
van de Europese prioriteiten, maar ook van de regionale noden en problemen. Deze specifieke<br />
contextgegevens worden uit een sterkte-zwakte-analyse gehaald, waarbij ook opportuniteiten<br />
en bedreigingen afgeleid worden (SWOT-analyse).<br />
Andere specifieke ex-ante evaluatiethema’s zijn de interne en externe coherentie van het<br />
<strong>programma</strong>, de kwaliteit van de implementatiesystemen en de risicograad met betrekking tot<br />
de uitvoering en de doelstellingen van het <strong>programma</strong>.<br />
De coherentie toetst of de voorgestelde maatregelen en financiële toewijzingen onderling<br />
complementair zijn en aansluiten bij andere regionale, nationale en communautaire<br />
beleidsmaatregelen. In termen van externe coherentie is het bijvoorbeeld belangrijk dat het<br />
<strong>programma</strong> nauw aansluit bij de Lissabon-agenda.<br />
De kwaliteit van de implementatiesystemen dient ervoor te zorgen dat het <strong>programma</strong><br />
doelmatig en doeltreffend omgezet wordt in concrete acties inzake uitvoering, opvolging en<br />
evaluatie. Tenslotte dient men een goed zicht te hebben op de mogelijke belangrijke externe<br />
factoren die de beleidskeuzes inzake dit <strong>programma</strong> beïnvloeden, om aldus realistische<br />
verwachtingen te hebben met betrekking tot de finale resultaten. Een belangrijk onderdeel van<br />
het implementatiesysteem is de set van indicatoren waarmee het <strong>programma</strong> jaarlijks zal<br />
worden gemonitored.<br />
Uiteindelijk moet de ex-ante evaluatie een antwoord bieden op de volgende vragen:<br />
• Beschrijft het <strong>programma</strong> een adequate strategie die tegemoet komt aan de<br />
uitdagingen die vandaag bestaan inzake regionaal-economische ontwikkeling in<br />
Vlaanderen?<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 167
• Is de strategie goed gedefinieerd met duidelijke doelstellingen en prioriteiten en is het<br />
realistisch te verwachten dat deze doelstellingen zullen gehaald worden rekening<br />
houdend met de financiële middelen die werden toegekend aan de prioriteiten?<br />
• Is de strategie coherent met het beleid op regionaal, nationaal en Europese niveau?<br />
Hoe zal het <strong>programma</strong> bijdragen tot het bereiken van de Lissabon doelstellingen?<br />
• Wat is de verwachte impact van de strategie in kwantitatieve termen?<br />
• Zijn er toepasselijke indicatoren bepaald voor de geformuleerde doelstellingen en<br />
kunnen deze indicatoren en hun streefwaarden de basis vormen voor toekomstige<br />
monitoring en evaluatie van prestaties?<br />
• Is het implementatiesysteem voldoende geschikt om de doelstellingen van het<br />
<strong>programma</strong> te bereiken ?<br />
6.3. Synthese van de resultaten<br />
Relevantie van het <strong>programma</strong><br />
De omgevingsanalyse is uitgewerkt met opname van de meeste topics zoals vereist in een<br />
sociaal-economische analyse ( algemene economische situatie, economische structuur,<br />
economische hefbomen, productiemilieu en natuurlijk milieu ). Inzake volledigheid en<br />
consistentie van de omgevings-en SWOT-analyse werden aanvullingen voorgesteld inzake<br />
‘ICT’, ‘economie en energie’ en ‘economie en leefmilieu’. Ook het luik rond kenniseconomie<br />
vereist een meer consistente analyse om te komen tot een éénduidige bepaling van de positie<br />
van Vlaanderen inzake kennisintensiteit van het economisch weefsel. De conclusies vervat in<br />
de SWOT- analyse blijken evenwel robuust wanneer we deze vergelijken met het sociaaleconomisch<br />
beeld van Vlaanderen op basis van andere analyses.<br />
Op basis van de SWOT-analyse formuleert het OP strategische uitdagingen. Aan de hand van<br />
een issue-analyse werd, samen met de <strong>programma</strong>-opstellers, tot de conclusie gekomen dat<br />
het inzetten op een <strong>programma</strong> voor meer innovatiekracht, meer ondernemerschap en een<br />
aantrekkelijk en duurzaam economisch omgevingsklimaat als basis voor een versterking van<br />
de economische structuur in Vlaanderen een terechte keuze is.<br />
Rationale en consistentie van het <strong>programma</strong><br />
Vertrekkende van de uitgevoerde SWOT-analyse en de geformuleerde uitdagingen, is het<br />
Vlaamse D2-<strong>programma</strong> consistent wat betreft de onderbouwing van de strategische<br />
hoofddoelstelling met de 4 gekozen prioriteiten rond het bevorderen van de kenniseconomie<br />
en innovatie, het stimuleren van ondernemerschap, het bevorderen van de ruimtelijkeconomische<br />
omgevingsfactoren en het bevorderen van de stedelijke ontwikkeling.<br />
Om de effectiviteit van het <strong>programma</strong> te optimaliseren wordt gevraagd dat men bij de<br />
invulling van de prioriteiten en de uitvoering ervan oog heeft voor de additionaliteit van de<br />
acties ten aanzien van het reguliere beleid, dat voldoende geconcentreerde inzet van de<br />
middelen wordt gevrijwaard en dus versnippering wordt tegengegaan, alsook voldoende<br />
ruimte wordt ingebouwd voor innovatieve concepten en proeftuinen. Ook synergie met andere<br />
communautaire <strong>programma</strong>’s is na te streven (vb. Jessica, 7th framework programme,<br />
Interreg,…).<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 168
Wanneer het verband wordt gelegd tussen de conclusies uit de SWOT-analyse en de<br />
prioritaire uitdagingen uit de issue-analyse enerzijds en de financiële accenten in het<br />
<strong>programma</strong> anderzijds, komt men tot de vaststelling dat de meeste middelen ingezet worden<br />
op de grootste kansen en/of voor het afwenden van de zwaarste bedreigingen voor Vlaanderen<br />
als sociaal-economisch performante regio. De 8 operationele doelstellingen waar de meeste<br />
middelen naar toe gaan (samen goed voor 146 mln EUR EC-funding of 73% van de totale<br />
<strong>programma</strong>middelen) gaan allemaal in op prioritaire terreinen waar de sociaa-leconomische<br />
uitdagingen conform de SWOT- en issue-analyse zeer groot zijn voor Vlaanderen.<br />
Wanneer men de middelenallocatie in het voorliggende <strong>programma</strong> vergelijkt met de<br />
besteedde middelen tijdens de vorige programmeringsperiode 2000-2006, dan ziet men dat er<br />
meer middelen zullen ingezet worden voor ondernemerschap en innovatie, dit zijn de<br />
prioriteiten 1 en 2 van het nieuwe <strong>programma</strong>, alsook voor stedelijke ontwikkeling (prioriteit<br />
4). Aan de verbetering van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren zal een<br />
vergelijkbaar bedrag besteed worden. Minder middelen zijn gepland voor de ondersteuning<br />
van het toerisme.<br />
Interne en externe coherentie van het <strong>programma</strong><br />
Als ex ante-evaluator kan worden bevestigd dat de 4 thematische <strong>programma</strong>prioriteiten ook<br />
belangrijke accenten vormen in het gevoerde Vlaamse beleid, zoals mag blijken uit een<br />
coherentie-check van het D2-<strong>programma</strong> met het ‘Regeerakkoord Vlaamse regering 2004-<br />
2009’ en ‘Vlaanderen in actie. Een sociaal-economische impuls voor Vlaanderen’. Dit laatste<br />
<strong>programma</strong> is een recent opgemaakt businessplan voor Vlaanderen dat door de Vlaamse<br />
regering in juli 2006 is voorgesteld. We adviseren de <strong>programma</strong>makers om dit Vlaamse plan<br />
expliciet als referentiekader in het <strong>programma</strong> op te nemen. Ook met dit Vlaamse actieplan is<br />
er een grote synergie vast te stellen, niet enkel op niveau van de doelstellingen en prioriteiten,<br />
maar ook op de acties en projecten.<br />
Inzake coherentie met het EU-beleid staat de Lissabonstrategie centraal, die ook een<br />
belangrijke referentie vormde voor de opmaak van de EU-strategische richtsnoeren voor de<br />
programmeringsperiode <strong>2007</strong>-2013. De evaluatie leert dat de thematische prioriteiten van het<br />
voorliggende Vlaamse D2-<strong>programma</strong> in lijn liggen met de Lissabondoelstellingen en de<br />
verdere uitwerking ervan, alsook met krachtlijnen van het Vlaamse hervormings<strong>programma</strong><br />
2005-2008 dat in het kader van de Lissabon mid term- review is opgemaakt.<br />
De Europese Commissie heeft de stroomlijning van de Structuurfondsen met de<br />
Lissabondoelstellingen ook vertaald in een financiële normering, gekend onder de term<br />
‘earmarking’: 75% van de middelen van de Structuurfondsbijdrage dient ingezet te worden<br />
voor acties ikv de Lissabon-doelstellingen. Het Vlaamse D2-<strong>programma</strong> voldoet aan deze<br />
voorwaarde.<br />
Er werd ook vastgesteld dat vroegere EC-<strong>programma</strong>’s zoals URBAN, die als gevolg van de<br />
mainstreaming geïntegreerd zijn in het EFRO-<strong>programma</strong>, ook een plaats hebben gekregen in<br />
het Vlaamse D2-<strong>programma</strong>, met name via de prioriteit 4 ‘stedelijke ontwikkeling’. Dit geldt<br />
in zekere mate ook voor het <strong>programma</strong> ‘Innovatieve acties’. Er wordt tevens aanbevolen de<br />
projectselectiecriteria zo op te maken dat voorstellen met een innovatief karakter of aanpak<br />
een bonus krijgen, en zo prioritair voor ondersteuning in aanmerking komen.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 169
Opmaak van het indicatorenkader<br />
Op basis van de bevindingen bij het gebruik van de monitoringtabellen bij de<br />
<strong>programma</strong>periode 2000-2006, is samen met het <strong>programma</strong>secretariaat een beheersbare set<br />
van output en resultaatindicatoren samengesteld, in lijn met de strategie en op maat van de<br />
omvang van het <strong>programma</strong>. De output- en resultaatindicatoren zijn maximaal kwantitatieve<br />
objectieve indicatoren en worden best aan de hand van de 6-maandelijkse<br />
activiteitenrapportage op periodieke basis opgevolgd.<br />
De impactindicatoren, ook maximaal specifieke indicatoren eigen aan het <strong>programma</strong>, werden<br />
via een aparte methodiek benaderd. Impactindicatoren op niveau van het D2- <strong>programma</strong> zijn<br />
daarbij gelinkt aan de globale regionaal-economische en werkgelegenheidsimpact van het<br />
<strong>programma</strong>, en aan de transversale prioriteiten van het <strong>programma</strong>. Inzake het aantal<br />
behouden en gecreëerde jobs is een netto-objectief van 15.000 directe en indirecte jobs<br />
vooropgezet. Als dit objectief wordt gerelateerd aan de ingezette <strong>programma</strong>middelen, dan<br />
komt men tot een nettokost per job van 33.000 EUR.<br />
Om éénduidigheid te hebben in de interpretatie van de indicatoren en de bijhorende<br />
streefwaardes, wordt aanbevolen om per indicator een fiche op te maken, die dienst doet als<br />
identiteitskaart van de indicator. Inzake monitoringsysteem wordt ook aandacht gevraagd<br />
voor een geëxpliciteerd systeem van dataverzameling: hoe gaan de data verzameld worden,<br />
wat is de rol en rapporteringsverantwoordelijkheid van de projectpromotoren, hoe gaat<br />
teruggekoppeld worden naar het toezichtcomité, welke tussentijdse evaluaties worden<br />
voorzien,… .?<br />
Beoordeling van de uitvoeringsorganen en systemen<br />
In tegenstelling tot de vorige <strong>programma</strong>periodes (waar geopteerd werd voor een<br />
gebiedsgerichte benadering) gaat het OP <strong>2007</strong> -2013 uit van een globaal Vlaams<br />
<strong>programma</strong>gebied, waarbij projecten mogelijk zijn in heel Vlaanderen binnen een gekozen<br />
thema of doelstelling.<br />
Deze optie kan door de evaluator worden onderschreven, op basis van de afweging dat de<br />
sterkten van de nieuwe aanpak de potentiële zwaktes overtreffen. Aandachtspunt is wel dat<br />
voorzien wordt in een goede betrokkenheid van subregionale partners bij de opmaak en de<br />
uitvoering van het <strong>programma</strong>, met het oog op de creatie van een breed partnerschap dat het<br />
<strong>programma</strong> ondersteunt.<br />
Deze periode <strong>2007</strong>-2013 zal het Doelstelling 2- <strong>programma</strong> beheerd worden door de Afdeling<br />
Europa Economie van het <strong>Agentschap</strong> Economie. De voorgestelde organisatiestructuur met<br />
PSE te Brussel enerzijds en contactpunten in de provincie anderzijds, is een elegante structuur<br />
die zowel bovengeschetste overgang vergemakkelijkt als ervoor zorgt dat de voeling met de<br />
lokale projectwerking niet verloren gaat.<br />
Aangezien het beheer van het <strong>programma</strong> in deze periode voor het eerst volledig in handen is<br />
van het <strong>Agentschap</strong> Economie, werd er door de beheersautoriteit grondig voorbereidend werk<br />
gedaan over de uitvoeringsprocessen. Dit denkproces is reeds op vrij gedetailleerd niveau<br />
gevoerd aangezien het geheel van uitvoeringsprocessen door een nieuw digitaal systeem zal<br />
ondersteund worden. Dit systeem is volledig elektronisch en zal fungeren volgens het 1-loket<br />
principe. Om deze digitale ondersteuning te kunnen realiseren, werden alle processen<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 170
nauwgezet in kaart gebracht. De opstart van het systeem is voorzien in verschillende fasen<br />
met een eerste fase ( rond projectoproepen en de input van gegevens) tegen juni <strong>2007</strong> en een<br />
tweede fase (voornamelijk het financiële luik) voorzien tegen december <strong>2007</strong>.<br />
De totstandkoming van het <strong>programma</strong><br />
Als evaluator kan worden bevestigd dat de belangrijkste stakeholders betrokken zijn bij de<br />
opmaak van het D2-<strong>programma</strong>. Hiertoe is gewerkt met een combinatie van<br />
expertenmeetings, een beleidsmatige consultatie via een ambtelijke werkgroep, en een<br />
draagvlak- consultatie bij bijvoorbeeld de subregionale overheden, de sociale partners, de<br />
Mina-raad en de RESOC’s.<br />
Er werd tevens vastgesteld dat de leereffecten uit vroegere <strong>programma</strong>periodes als<br />
thematische concentratie en additionaliteit ten aanzien van het reguliere beleid als strategische<br />
invalshoeken in het nieuwe <strong>programma</strong> zijn opgenomen. Er wordt voorgesteld dat de andere<br />
leereffecten (soorten projecten en risico-analyse) worden opgenomen in de<br />
projectselectiecriteria.<br />
In het kader van de interactieve aanpak van de ex ante-evaluatie heeft er een wisselwerking op<br />
geregelde basis plaats gevonden tussen de ex ant e- evaluator en de <strong>programma</strong>makers, en dit<br />
zowel inzake optimalisering van de SWOT en de <strong>programma</strong>strategie, inzake de opmaak van<br />
het indicatorenkader, als bij de beoordeling van de beheerssystemen en de uitvoeringsregels.<br />
6.4. Aanbevelingen<br />
6.4.1. In het kader van het interactief proces en wisselwerking met de ex ante – evaluator,<br />
werd bij de opmaak van het OP reeds rekening gehouden met de volgende bemerkingen en<br />
aanbevelingen:<br />
1) met betrekking tot de volledigheid en consistentie van de omgevings- en SWOT- analyse:<br />
Zoals gesuggereerd:<br />
• werd informatie in de omgevingsanalyse opgenomen inzake de positie van Vlaanderen<br />
op het vlak van ICT als belangrijke hoeksteen voor het verhogen van de connectiviteit,<br />
en dus als pijler van de competitiviteit van de regio;<br />
• werden de topics ‘economie en energie’ en ‘economie en leefmilieu’ uitgewerkt in de<br />
omgevingsanalyse ( aansluitend bij de conclusies in de SWOT-analyse );<br />
• werden, naar analogie met de andere topics in de omgevingsanalyse, de luiken<br />
“ruimtelijk-economische omgevingsfactoren” en “stedelijke ontwikkeling” verder<br />
uitgewerkt met staving van gekwantificeerde gegevens;<br />
• werd het aandeel van kennisintensieve/hoogtechnologische producten en diensten in<br />
werkgelegenheid, toegevoegde waarde en export in de omgevingsanalyse<br />
verduidelijkt;<br />
2) met betrekking tot de transversale aandachtspunten:<br />
Zoals aanbevolen zal het transversaal thema “gelijke kansen’ deel uitmaken van de<br />
projectselectiecriteria bij de uitvoering van het <strong>programma</strong> en zal de wijze waarop gelijke<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 171
kansen beoordeeld wordt bij de projectselectie een specifiek aandachtspunt vormen in de mid<br />
term-evaluatie van het <strong>programma</strong>.<br />
3) met betrekking tot de leereffecten:<br />
In het Strategisch Referentiekader werden de leereffecten uit vorige evaluaties en<br />
<strong>programma</strong>periodes opgesteld, waarmee rekening zal worden gehouden in de<br />
<strong>programma</strong>periode <strong>2007</strong>-2013 ( p. 29 ):<br />
• Selectieve inzet van middelen met het oog op de maximalisatie van de structurele<br />
impact:<br />
o Focus van het <strong>programma</strong> op speerpunten waar een wezenlijk effect inzake<br />
economische structuurversterking wordt gegenereerd;<br />
o Bewaken van de additionaliteit van ondersteunde acties ten aanzien van het<br />
reguliere beleid (gelijklopende beleidsdoelstellingen maar aanvullende<br />
maatregelen en acties),<br />
• Bevordering van de effectiviteit en de naleving van de N+2 regel:<br />
o Evenwicht tussen soorten projecten: economische hefboomprojecten en<br />
infrastructurele investeringsprojecten, projecten met korte en langere<br />
doorlooptijd;<br />
o Op voorgestelde projecten een risico-analyse uitvoeren, op basis waarvan<br />
externe factoren die het verloop van het project kunnen beïnvloeden, in kaart<br />
worden gebracht;<br />
De leereffecten “thematische concentratie” en “additionaliteit ten aanzien van regulier beleid”<br />
werden reeds als strategische invalshoeken in het nieuwe <strong>programma</strong> opgenomen. Zoals<br />
voorgesteld, zal worden nagegaan hoe de andere leereffecten ( soorten projecten en risicoanalyse)<br />
kunnen worden opgenomen in de projectselectiecriteria.<br />
4) met betrekking tot de set van indicatoren en streefwaardes:<br />
Zoals aanbevolen werd , met het oog op éénduidigheid in de interpretatie van de indicatoren<br />
en de bijhorende streefwaardes, per indicator een fiche opgemaakt, die dienst doet als<br />
identiteitskaart van de indicator.<br />
Elementen van deze fiche zijn o.m.: de omschrijving van de indicator, de link met het<br />
<strong>programma</strong>, het soort indicator, eventuele subindicatoren, de verantwoordelijke en wijze van<br />
verzameling, de frekwentie van opvolging, de bron voor de verzameling van de gegevens, de<br />
interpretatie van de indicatorwaarde,de streefwaarde en de wijze van berekening van deze<br />
streefwaarde ( hypothesen en gebruikte referentiewaarden );<br />
6.4.2. Voornamelijk omwille van de specificiteit van de diverse operationele doelstellingen,<br />
werd niet ingegaan op de volgende suggesties:<br />
• “nagaan of binnen de prioriteit “Kenniseconomie en innovatie” de eerste drie<br />
operationele doelstellingen rond ‘sensibilisering, begeleiding en samenwerking’ niet<br />
beter tot 1 operationele doelstelling herleid worden, en dit omdat vele innovatieondersteunende<br />
initiatieven synergieën tussen deze drie acties nastreven”.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 172
Naast de specificiteit dient tevens opgemerkt dat voor deze prioriteit dezelfde<br />
benadering werd gevolgd als voor de prioriteit “Ondernemerschap” waar eveneens<br />
operationele doelstellingen rond sensibilisering (stimuleren ondernemerszin),<br />
begeleiding ( start-, groei-, en overnamekader) en samenwerking werden voorzien.<br />
• “overwegen om binnen de prioriteit “Kenniseconomie en innovatie” OD 6 ‘Innovatie<br />
in de plattelandseconomie’ als afzonderlijke actie te integreren in OD5 ‘Vernieuwende<br />
voorbeelden van kennisvalorisatie’ zodat deze OD zowel innovatieve ‘thematische’<br />
als ‘geografische’ benaderingen omvat”.<br />
Gezien de uitgesproken eigen aard van OD 6, zijn verschillende van de hieronder<br />
beoogde acties niet onder te brengen binnen OD 5.<br />
• “overwegen om binnen de prioriteit “Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren”<br />
OD 4 ‘Benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties<br />
(bedrijven-terreinen, havens,…)’ als actie op te nemen onder OD 2 ‘Kwaliteitsvolle<br />
bedrijven- terreinen en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden”.<br />
Ook in dit verband dient gewezen op feit dat OD 4 ook andere acties en projecten<br />
beoogt welke geen verband houden met bedrijventerreinen.<br />
6.4.3. Tijdens de verdere operationalisering en uitvoering van het <strong>programma</strong> zal tevens<br />
aandacht worden besteed aan de volgende suggesties en aanbevelingen:<br />
1) met betrekking tot de thematische prioriteiten:<br />
Zoals aanbevolen zal:<br />
• binnen de prioriteiten ‘Kenniseconomie en innovatie’ en “Ondernemerschap”<br />
aandacht worden besteed aan de additionaliteit van de acties ten aanzien van het<br />
reguliere beleid: aanscherpen van acties naar thematische focus, naar doelgroep en/of<br />
naar valorisatie bij de operationalisering van de acties.<br />
Tevens zal met het oog op de effectiviteit van de acties en de visualisering van de<br />
bijdrage van het <strong>programma</strong>, aandacht worden besteed aan het goed aflijnen van de<br />
acties en/of duidelijk bepalen van de meerwaarde van de D2-financiering.<br />
• binnen de prioriteiten ‘Kenniseconomie en innovatie” en “Ondernemerschap”,<br />
aandacht worden besteed aan de afstemming tussen OD4 ‘Internationalisering’ van de<br />
eerste prioriteit en OD3 ‘Stimuleren van internationaal ondernemen’ van de tweede<br />
prioriteit, zodat beide OD voldoende complementair blijven in hun acties.<br />
• binnen de prioriteit ‘Kenniseconomie en innovatie”, wat betreft de ‘Innovatie van de<br />
plattelandseconomie, worden gestreefd naar het trekken van lering uit de ervaringen<br />
met het (op zijn einde lopende) Leader<strong>programma</strong> in Vlaanderen. Tevens wordt<br />
synergie voorzien met het nieuwe Vlaams PDPO-<strong>programma</strong>.<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 173
• binnen de prioriteit “Ondernemerschap”, bij de verdere operationalisering van de<br />
operationele doelstelling 1 (stimuleren van ondernemerszin en ondernemersvaardigheden)<br />
rekening worden gehouden met de evaluatie-uitkomsten van het<br />
zwaartepunt 3 ‘Ondernemerschap’. van het lopende ESF D3-<strong>programma</strong> waaronder<br />
vergelijkbare projecten worden gefinancierd.<br />
• binnen de prioriteit “Ondernemerschap”, bij de verdere operationalisering van de<br />
operationele doelstelling 2 ( creëren van een faciliterend start-, groei- en<br />
overnamekader) worden nagegaan wordt op welke terreinen en facetten acties binnen<br />
een D2-<strong>programma</strong> het meest toegevoegde waarde kunnen genereren op het vlak van<br />
bedrijfsovernames.<br />
• binnen de prioriteit “Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren” specifieke<br />
aandacht worden besteed aan de definiëring van het soort projecten die met<br />
Doelstelling 2-middelen ondersteund zullen worden, gezien investeringen in<br />
infrastructuur en bedrijventerreinen doorgaans budgettair omvangrijke middelen<br />
vergen.<br />
• voor de invulling van de prioriteiten, bij de opmaak van de selectiecriteria aandacht<br />
uitgaan naar voorstellen met een innovatief karakter of aanpak.<br />
2) met betrekking tot de transversale aandachtspunten:<br />
Zoals aanbevolen zal er, wat betreft het thema “Ruimtelijke dimensie” worden naar gestreefd<br />
dat de gekozen thematische concentratie, de geografische spreiding van acties en projecten in<br />
de uitvoeringsperiode domineert, en zo de efficiëntie en de effectiviteit van het <strong>programma</strong><br />
ten goede komt ( in tegenstelling tot voorgaande programmeringsperiodes, wordt nu een<br />
globaal Vlaams <strong>programma</strong> opgemaakt hetgeen – in vergelijking met deze vorige<br />
<strong>programma</strong>’s - een ex ante- geografische versnippering van de middelen voorkomt ).<br />
3) met betrekking tot de indicatoren en streefwaardes:<br />
Zoals aanbevolen zal tijdens de uitvoering van het <strong>programma</strong> specifieke aandacht worden<br />
besteed aan een nauwgezette en dynamische opvolging van realisaties versus streefwaardes,<br />
alsook aan de actualisering van streefwaardes bij de tussentijdse evaluatie van het <strong>programma</strong>.<br />
( gedocumenteerd systeem van dataverzameling: hoe gaan de data verzameld worden, wat is<br />
de rol en rapporteringsverantwoordelijkheid van de projectpromotoren, hoe gaat<br />
teruggekoppeld worden naar het toezichtcomité, welke tussentijdse evaluaties worden<br />
voorzien,…?);<br />
4) met betrekking tot de structuren:<br />
Zoals aanbevolen, zal het <strong>programma</strong>secretariaat ook voldoende aandacht besteden aan de<br />
inhoudelijke opvolging van het <strong>programma</strong> d.w.z. niet alleen financiële en administratieve<br />
opvolging, maar ook opvolging van de efficiëntie en effectiviteit van de acties ( mate waarin<br />
de <strong>programma</strong>-uitvoering bijdraagt aan het bereiken van de in het <strong>programma</strong> geformuleerde<br />
doelstellingen ). Om aan deze inhoudelijke monitoring gestalte te geven, zal op regelmatige<br />
basis informatie over resultaten en effecten worden verzameld en gerapporteerd ( dit<br />
veronderstelt tevens het sensibiliseren van de projectpromotoren op gebied van effectmeting ).<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 174
6.5. Strategische Milieubeoordeling<br />
6.5.1. Situering<br />
Het doelstelling 2 - <strong>programma</strong> EFRO <strong>2007</strong>-2013 werd aan een milieu-evaluatie onderworpen<br />
op basis van de Europese Richtlijn 2001/42/EEG betreffende de beoordeling van de effecten<br />
van bepaalde plannen en <strong>programma</strong>’s op het milieu: de SEA Directive (Strategic<br />
Environmental Assessment = Strategische Milieubeoordeling). Deze Richtlijn heeft tot doel<br />
“voor een hoog niveau van milieubescherming te zorgen en bij te dragen tot de integratie van<br />
milieu-overwegingen in de voorbereiding en toepassing van plannen en <strong>programma</strong>’s met het<br />
oog op het stimuleren van duurzame ontwikkeling”. In bijlage I van de Richtlijn wordt<br />
vastgelegd welke informatie het milieurapport dient te bevatten. Deze bijlage I werd in de<br />
Vlaamse wetgeving en MER-praktijk verfijnd.<br />
Tevens werd rekening gehouden met de Working Paper on Ex Ante Evaluation1 waarin<br />
annex 3 richtlijnen geeft omtrent hoe om te gaan met de MER-plicht in het kader van de ex<br />
ante evaluatie in het kader van structuur- en cohesiefondsen.<br />
In het Vlaamse Decreet van 18 December 2002 wordt in artikel 4.1.6, indien meerdere<br />
rapportages moeten worden uitgevoerd, de mogelijkheid geboden om deze op elkaar af te<br />
stemmen, gelijk te laten lopen of te integreren (integratiespoor), in samenspraak met de<br />
verschillende administraties. Op die manier kan op een pragmatische en efficiënte manier<br />
invulling gegeven worden aan de MER-plicht, zonder afbreuk te doen aan het realiseren van<br />
de doelstellingen van de milieu-effectrapportage en aan de kenmerken ervan, zoals deze<br />
gedefinieerd worden in artikel 4.1.4. van MER Decreet dd. 18/12/2002.<br />
De milieubeoordeling bevat alle essentiële kenmerken zoals deze in artikel 4.1.4., paragraaf 2<br />
van het MER Decreet van 18/12/2002 gedefinieerd werden:<br />
- de systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te<br />
verwachten, of in het geval van zware ongevallen mogelijke, gevolgen voor mens en<br />
milieu, van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen<br />
alternatieven voor de actie of onderdelen ervan, en de beschrijving en evaluatie van de<br />
mogelijke maatregelen om de gevolgen van de voorgenomen actie op een samenhangende<br />
wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren.<br />
- de kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie<br />
- de actieve openbaarheid van de rapportage en de besluitvorming over de voorgenomen actie.<br />
Zodoende wordt ervoor gezorgd dat milieu-overwegingen kunnen geïntegreerd worden in de<br />
besluitvorming omtrent het operationeel <strong>programma</strong> en kan er worden over gewaakt dat :<br />
- het (economisch beleids)<strong>programma</strong> ook bijdraagt tot een verbetering van het leefmilieu in<br />
de betreffende gebieden;<br />
- dat potentiële effecten van het <strong>programma</strong> vroegtijdig kunnen gedetecteerd worden, zodat er<br />
waar mogelijk ook tijdig maatregelen kunnen genomen worden;<br />
- er conformiteit is met de bestaande Vlaamse en Europese natuur- en milieuwetgeving en de<br />
bestaande milieunormen, beleidsdoelstellingen en andere randvoorwaarden;<br />
6.5.2. Fasering<br />
De milieubeoordeling werd uitgevoerd in nauwe interactie met de milieu-administratie<br />
( dienst MER van de Vlaamse administratie) , waarbij tevens, conform de SEA richtlijn, de<br />
nodige aandacht werd besteed aan publieke participatie:<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 175
- na bespreking van de startnota ( waarin de voornaamste elementen uit het <strong>programma</strong><br />
worden samengevat en inzichtelijk gemaakt in functie van de milieu-evaluatie ) met de<br />
dienst MER, was deze gedurende enkele weken raadpleegbaar op de website van de<br />
dienst, met een doorklikmogelijkheid vanuit de website van het <strong>Agentschap</strong> Economie<br />
waarop het Nationaal Strategisch Referentiekader en het ontwerp van operationeel<br />
<strong>programma</strong> raadpleegbaar waren. Relevante instanties (provincies, instanties<br />
betrokken bij de uitvoering van het <strong>programma</strong>, leden van de SERV en MINA raad)<br />
kregen een e-mail/brief waarin ze op de hoogte gesteld werden van de mogelijkheid<br />
tot inspraak.<br />
- op basis van de startnota en de resultaten van de publieke consultatie werd door de<br />
Dienst MER een nota met aanbevelingen voor de milieubeoordeling opgesteld. Deze<br />
nota met aanbevelingen dd. 4 augustus 2006 wordt als bijlage 2 toegevoegd. Zoals<br />
vermeld in de bijlagen bij de nota (p10) werden bemerkingen geformuleerd door de<br />
Dienst Gebiedsgericht Beleid, de Afdeling Monumenten en Landschappen en het<br />
Vlaams Energieagentschap ( telkens Vlaamse overheid ), voornamelijk. met<br />
betrekking tot het verband tussen emissies en economische groei, de noodzaak van een<br />
gebiedsgerichte aanpak, de instemming met de voorziene aandacht voor milieu in de<br />
projectselectie, de impact(reductie)op de erfgoedwaarden en de noodzakelijke<br />
aandacht voor een zo energiezuinig en milieuvriendelijk mogelijke en veilige<br />
ontsluiting van bedrijventerreinen. Met deze bemerkingen werd rekening gehouden in<br />
de aanbevelingen.<br />
- vervolgens werd de ontwerpversie van de milieubeoordeling opgesteld voor de<br />
verschillende milieu-aspecten en voor het plan als geheel (prioriteiten, doelstellingen<br />
en acties en maatregelen). Ze werd uitgevoerd door een team van erkende MERdeskundigen,<br />
in interactie met de verschillende relevante milieu-administraties.<br />
- na beoordeling van het ontwerprapport door de dienst MER, werd dit net als de<br />
startnota, via de website van de dienst publiek ter inzage gelegd. Tevens werd het<br />
document via e-mail rechtstreeks overgemaakt aan de instanties die gereageerd hebben<br />
op de startnota.<br />
- rekening houdend met de bemerkingen en suggesties van de dienst MER en met de<br />
insteek vanuit de consultatieronde werd het eindrapport opgemaakt, dat door de dienst<br />
MER aan een eindbeoordeling werd onderworpen en goedgekeurd. Deze<br />
eindbeoordeling dd. 4 april <strong>2007</strong> wordt als bijlage 3 toegevoegd.<br />
6.5.3. Beoordelingskader<br />
De milieubeoordeling heeft betrekking op twee niveaus:<br />
- enerzijds wordt getoetst of de voorgestelde acties op zich passen binnen / coherent zijn<br />
met het in Vlaanderen nagestreefd beleid inzake milieu en ruimtelijke ordening.<br />
- anderzijds worden de resultaten of gevolgen van de voorgestelde acties getoetst,<br />
waarbij enerzijds de wetgeving inzake milieu- en ruimtelijke ordening als<br />
toetsingskader gelden. Naar de eigenlijke milieubeoordeling op strategisch en Vlaams<br />
niveau toe, werden twee relevante beleidsdocumenten gebruikt: het Milieubeleidsplan<br />
2003-<strong>2007</strong> (MINA III) en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV, planperiode<br />
1992-<strong>2007</strong>).<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 176
De milieubeoordeling op strategisch niveau, als onderdeel van de ex-ante evaluatie van het<br />
Doelstelling 2 <strong>Operationeel</strong> Programma, bevat drie onderdelen:<br />
- een evaluatie van de milieuaspecten van de SWOT-analyse waarop het <strong>Operationeel</strong><br />
Programma is gebaseerd, in relatie tot de toestand van het milieu in Vlaanderen (zie<br />
hoofdstuk 2);<br />
- een analyse van de consistentie van het Doelstelling 2 <strong>Operationeel</strong> Programma met<br />
en de relevantie voor het algemeen milieu- en ruimtelijk beleid in Vlaanderen, zoals<br />
beschreven in de wetgeving terzake, het Milieubeleidsplan 2003-<strong>2007</strong> (met name het<br />
luik Themabeleid) en het RSV (zie hoofdstuk 3);<br />
- een beschrijving van de verwachte/mogelijke milieueffecten van de doelstellingen en<br />
acties van het <strong>Operationeel</strong> Programma, opgedeeld naar thema (mens, landschap,<br />
fauna en flora, bodem, water, geluid en lucht).<br />
6.5.4. Conclusies<br />
De volgende conclusies kunnen getrokken worden in verband met de potentiële milieu-impact<br />
van elk van de vier prioriteiten van het Doelstelling 2-Programma:<br />
- Prioriteit 1 – Kenniseconomie en innovatie: De acties van de eerste vier operationele<br />
doelstellingen hebben geen (directe) milieueffecten. Het implementeren van<br />
ecoinnovaties (OD 5) en innovatieve inrichtingsprojecten op het platteland (OD 6)<br />
zullen in principe (vnl.) positieve effecten hebben voor bepaalde disciplines, maar<br />
deze zullen een beperkte globale impact hebben en/of lokaal van aard zijn.<br />
- Prioriteit 2 – Ondernemerschap : De acties van deze prioriteit hebben geen (directe)<br />
milieueffecten, eventueel met uitzondering van de acties gericht op landeigenaars, die<br />
(potentieel) positieve effecten hebben op het vlak van landschap en fauna en flora<br />
maar wellicht een (zeer) beperkt steunbedrag vertegenwoordigen.<br />
- Prioriteit 3 – Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren : De acties van deze<br />
prioriteit hebben veruit de belangrijke implicaties naar milieu toe. De meeste acties<br />
hebben tot doel bij te dragen aan een duurzamere Vlaamse economie, en op lange<br />
termijn en op Vlaams niveau zijn de milieueffecten normaliter positief, maar op korte<br />
termijn en/of op lokaal niveau zullen negatieve milieueffecten wellicht onvermijdelijk<br />
zijn. Dit geldt met name voor de acties m.b.t. de economische “poorten”<br />
(havens,luchthaven) en de verkeersinfrastructuur (OD 1) en (op beperktere schaal) de<br />
acties m.b.t. nieuwe bedrijventerreinen (OD 2 en OD 3). Bij de locatie- of tracékeuze<br />
en de inrichting van infrastructuurprojecten die ondersteund worden vanuit D2 moet<br />
een zorgvuldige milieu-afweging gebeuren om de negatieve effecten te minimaliseren.<br />
- Prioriteit 4 – Stedelijke ontwikkeling : De milieueffecten van de acties van deze<br />
prioriteit zijn vergelijkbaar met die van Prioriteit 3, met dien verstande dat ze beperkt<br />
zijn tot de stedelijke omgeving. Dit betekent dus dat ze overall een positieve<br />
milieuimpact zouden moeten hebben, maar negatieve effecten op korte termijn en<br />
lokaal niet uit te sluiten zijn. De effecten van OD 4 (ontwikkeling van het sociaalcultureel<br />
leven) beperken zich normaliter tot de disciplines mens en landschap.<br />
De potentiële milieu-impact van het D2-<strong>programma</strong> als geheel hangt in grote mate af van het<br />
totaal budget en van de verdeling van de financiële middelen over de vier prioriteiten en 17<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 177
operationele doelstellingen. Wat de financiële verdeling in het kader van het Doelstelling 2-<br />
<strong>programma</strong> betreft, werd beslist de beschikbare middelen, zijnde 193 miljoen euro, evenredig<br />
te spreiden over de vier prioriteiten, zijnde telkens een bedrag van ongeveer 48 miljoen euro,<br />
gespreid over een periode van 6 jaar.<br />
Indien het budget van elke prioriteit eveneens evenredig verdeeld zou worden over haar<br />
doelstellingen, zou ca. 56% van het totaal budget van D2 uitgaan naar acties zonder of met<br />
zeer beperkte en/of indirecte milieueffecten, en de overige 44% naar acties waarbij een<br />
positieve milieu-impact wordt nagestreefd maar negatieve (neven)effecten niet uit te sluiten<br />
zijn. Gezien het ambigue karakter van deze tweede categorie kan vanuit milieustandpunt niet<br />
zonder meer gesteld worden dat zij zwaarder dan wel lichter zou moeten doorwegen in het<br />
<strong>programma</strong>. Bovendien is de economische, sociale en milieu-impact van een <strong>programma</strong> van<br />
in totaal 193 miljoen euro, verspreid over tientallen tot honderden acties en projecten, op<br />
Vlaams niveau sowieso zeer beperkt.<br />
Dit doet uiteraard niets af van de intrinsieke waarde van de doelstellingen of de individuele<br />
acties van het Doelstelling 2-<strong>programma</strong>, maar hun eventuele positieve (milieu- en andere)<br />
effecten zullen wellicht enkel merkbaar zijn op lokaal niveau. De belangrijkste impact van het<br />
Programma als geheel zal/moet liggen op het vlak van sensibilisering en aanmoediging van<br />
initiatieven die gericht zijn op duurzaamheid.<br />
6.5.5. Aanbevelingen – Maatregelen en monitoring<br />
De milieubeoordeling vermeldt een aantal maatregelen welke zich op 3 niveau’s situeren:<br />
1. Maatregelen die dienen om potentiële milieueffecten te verminderen of te vermijden.<br />
Hier wordt gesteld:“bij de uitvoering van projecten die kaderen binnen het D2-<br />
<strong>programma</strong> moeten per definitie steeds de lokale milieueffecten in kaart gebracht<br />
worden en in de mate van het mogelijke gemitigeerd worden. De projecten waarvan een<br />
negatieve milieu-impact verwacht wordt, zullen trouwens veelal MER-plichtig zijn, en in<br />
het kader daarvan zullen de nodige milderende maatregelen voorgesteld worden. Bij<br />
doelstellingen en acties die nauwelijks milieu-impact hebben, of positieve effecten,<br />
moeten uiteraard geen milderende maatregelen voorzien worden”.<br />
2. Maatregelen die dienen om de relevantie te verhogen t.a.v. bestaande milieuproblemen,<br />
via accentverschuivingen of alternatieve of bijkomende doelstellingen of acties. Hier<br />
wordt gesteld dat op het niveau van het investerings<strong>programma</strong> alternatieven zich<br />
voornamelijk situeren op de verdeling van het budget over de verschillende prioriteiten,<br />
operationele doelstellingen en acties. Zoals reeds vermeld onder de conclusies zou ca.<br />
56% van het totale budget uitgaan naar acties zonder of met zeer beperkte en/of<br />
indirecte milieueffecten, en de overige 44% naar acties waarbij een positieve milieuimpact<br />
wordt nagestreefd maar negatieve (neven) effecten niet uit te sluiten zijn. Gezien<br />
het ambigue karakter van deze tweede categorie kan vanuit milieustandpunt niet zonder<br />
meer gesteld worden dat zij zwaarder dan wel lichter zou moeten doorwegen in het<br />
<strong>programma</strong>. Bovendien is de economische en sociale en milieu-impact van een<br />
<strong>programma</strong> van 193 miljoen euro, verspreid over talrijke acties en projecten, op Vlaams<br />
niveau sowieso beperkt. “Een interne budgettaire verschuiving tussen de verschillende<br />
prioriteiten en doelstellingen levert aldus (op bovenlokaal niveau) geen significante<br />
verschillen op.”<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 178
3. Maatregelen die dienen om ervoor te zorgen dat er tijdig ingegrepen kan worden<br />
wanneer er effecten zouden voordoen. Hier wordt gesteld dat voor een <strong>programma</strong> als<br />
doelstelling 2, waarbij niet het <strong>programma</strong> zelf maar het soort acties en projecten dat<br />
erdoor gefinancierd wordt bepalend is voor de milieu-impact van het <strong>programma</strong>,<br />
maatregelen die ervoor zorgen dat tijdig ingegrepen kan worden in feite het<br />
belangrijkste zijn. De evaluator focust hier op de ‘projectselectieprocedure’ en stelt dat<br />
“via een projectselectieprocedure moet voldoende aandacht voor milieu-en<br />
duurzaamheidsaspecten zijn, moet ervoor gezorgd worden dat projecten ondersteund<br />
worden die niet alleen de eigen doelstellingen van het D2- <strong>programma</strong> ten goede<br />
komen, maar ook (in de mate van het mogelijke) bijdragen aan de algemene Vlaamse<br />
milieudoelstellingen en duurzame ontwikkeling nastreven.”<br />
Wat dit laatste betreft, zou de beheers- en controlestructuur zoals voorgesteld in het<br />
ontwerp<strong>programma</strong> hiervoor in principe voldoende garantie moeten bieden, aangezien in het<br />
Toezichtscomité alle ministers en alle bevoegde administraties, waaronder die voor milieu,<br />
vertegenwoordigd zijn, evenals de milieu- en natuurverenigingen, en in de Technische<br />
Werkgroep externe consultants kunnen opgenomen worden die gespecialiseerd zijn in deze<br />
thema’s.<br />
Tevens worden een aantal verdere suggesties gedaan m.b.t. selectie en monitoring. Met het<br />
oog op een zo efficiënt mogelijke selectieprocedure, zou elk projectvoorstel een beknopte<br />
nota moeten bevatten i.v.m. de milieuaspecten van het project, die bij geografisch<br />
afgebakende projecten zal focussen op de “immissiezijde” (lokale milieukwaliteit), en bij niet<br />
geografisch afgebakende projecten op de “emissiezijde” (afval, polluenten) en op<br />
grondstoffen- en energieconsumptie.<br />
Omtrent het monitoringaspect kan gesteld worden dat het weinig zin heeft om talrijke<br />
algemene indicatoren op te stellen, omwille van de grote variatie aan projecttypes.<br />
Desalniettemin worden drie (of vier) basis-/impactindicatoren voorgesteld. Dit zijn<br />
indicatoren die resp. de milieutoestand beschrijven bij de start van het <strong>programma</strong>, en de<br />
evolutie van deze indicatoren gedurende en na de uitvoering van het <strong>programma</strong>. De<br />
voorgestelde indicatoren zijn o.i. voldoende complementair aan elkaar en dekken in<br />
voldoende mate de potentiële effecten van het Doelstelling 2-<strong>programma</strong> af. Bovendien gaat<br />
het om indicatoren die standaard bijgehouden worden in het kader van de opmaak van het<br />
jaarlijks Vlaams milieurapport (MIRA) (terug te vinden op www.milieurapport.be). Daarnaast<br />
zijn er nog heel wat mogelijke basis-/impactindicatoren op lokaal niveau en doelstellings- en<br />
actiegerichte resultaatsindicatoren.<br />
De drie algemene impactindicatoren zijn (of vier, indien de derde indicator wordt opgesplitst):<br />
- grondstoffenbehoefte (Direct Material Input): totaal Vlaanderen = ca. 250 miljoen ton<br />
(42 ton/inwoner) in 2004;<br />
- energieverbruik: totaal Vlaanderen = ca. 1600 PJ (1012 J) (265 MJ/inwoner) in 2004;<br />
- geproduceerde hoeveelheid afval en emissies naar lucht en water: totaal Vlaanderen<br />
= ca. 106 miljoen ton (17,7 ton/inwoner) in 2003 (enkel broeikasgasemissies: 90,7<br />
miljoen ton CO2-equivalenten in 2004) (eventueel afval en emissies apart).<br />
Omwille van de belangrijke focus van het D2-<strong>programma</strong> (meer bepaald Prioriteit 3) op<br />
(multimodaal) transport wordt voorgesteld om de indicatoren energieverbruik en emissies<br />
apart op te volgen voor de transportsector. Door de getallen eenvoudigweg op te tellen<br />
kunnen deze indicatoren op eender welke schaal toegepast worden: een individuele site waar<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 179
een bepaalde maatregel wordt geïmplementeerd, een bepaalde regio, een project, een<br />
operationele doelstelling, een prioriteit of het D2-<strong>programma</strong> als geheel.<br />
Wat deze aanbevelingen en suggesties betreft, dient opgemerkt dat:<br />
- in de projectselectieprocedure, criteria inzake milieu- en duurzaamheidsaspecten<br />
worden opgenomen: bij de beoordeling van projecten worden o.m. luchtkwaliteit,<br />
water, natuur en biodiversiteit meegenomen. Ook CO2-neutraliteit is een uitgangspunt<br />
voor de beoordeling binnen bepaalde projectoproepen.<br />
- inzake indicatoren, de voorkeur werd gegeven aan een beheersbare set van relevante,<br />
<strong>programma</strong>-eigen indicatoren ten einde een maximale relatie te leggen tussen de<br />
activiteiten van het <strong>programma</strong> en de resultaten/impact van het <strong>programma</strong>. De<br />
gesuggereerde algemene indicatoren (1. grondstoffenbehoefte, 2. energieverbruik en 3.<br />
geproduceerde hoeveelheid afval en 4. geproduceerde hoeveelheid emissies naar lucht<br />
en water) zullen als contextindicatoren aan deze indicatorenset worden toegevoegd.<br />
( en niet als impactindictoren gezien de effecten van het doelstelling 2- <strong>programma</strong> op<br />
Vlaams niveau zeer beperkt worden geacht )..<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 180
LIJST MET AFKORTINGEN<br />
AE<br />
BERD<br />
CIS<br />
CP<br />
DMI<br />
EDC<br />
ELFPO<br />
EFRO<br />
ESF<br />
FDC<br />
FIT<br />
GEM<br />
GERD<br />
ICT<br />
IWT<br />
MER<br />
MINAraad<br />
MIRA<br />
MVO<br />
NON-BERD<br />
NSRK<br />
O&O<br />
OVAM<br />
PDPO<br />
PMV<br />
POM<br />
PPS<br />
PSE<br />
R&D<br />
RESOC<br />
RSV<br />
SERV<br />
SMB<br />
SPRE<br />
TEA-index<br />
UNIZO<br />
VDAB<br />
VIL<br />
VLAO<br />
VLM<br />
VMM<br />
VOKA<br />
VRIND<br />
VRWB<br />
VSDO<br />
VVP<br />
VVSG<br />
<strong>Agentschap</strong> Economie<br />
Business Expenditure on R&D (Bedrijfsuitgaven O&O)<br />
Community Innovation Survey<br />
EFRO-Contactpunt<br />
Directe Materialen Input<br />
Europees Distributiecentrum<br />
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling<br />
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling<br />
Europees Sociaal Fonds<br />
Flanders District of Creativity<br />
Vlaams <strong>Agentschap</strong> voor Internationaal <strong>Ondernemen</strong><br />
Global Entrepreneurship Monitor<br />
Gross Expenditure on R&D (Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O)<br />
Informatie en communicatietechnologie<br />
Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie<br />
Milieu-effectenrapportage<br />
Milieu-en Natuurraad van Vlaanderen<br />
Vlaams Milieurapport<br />
Maatschappelijk Verantwoord <strong>Ondernemen</strong><br />
Non Business Expenditure on R&D ( niet-bedrijfsuitgaven O&O)<br />
Nationaal Strategisch Referentiekader<br />
Onderzoek & Ontwikkeling<br />
Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij<br />
Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling<br />
Participatiemaatschappij Vlaanderen nv<br />
Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij<br />
Publiek-private samenwerking<br />
Programmasecretariaat EFRO<br />
Research and Development<br />
Regionaal Economisch en Sociaal Overlegcomité<br />
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen<br />
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen<br />
Strategische milieubeoordeling<br />
Strategisch Plan Ruimtelijke Economie<br />
Total Entrepreneurial Activity<br />
Unive van Zelfstandige Ondernemers<br />
Vlaams Dienst voor Arbeidsbemiddeling<br />
Vlaams Instituut voor de Logistiek<br />
Vlaams <strong>Agentschap</strong> <strong>Ondernemen</strong><br />
Vlaamse Landmaatschappij<br />
Vlaamse Milieumaatschappij<br />
Vlaams netwerk van ondernemingen<br />
Vlaamse Regionale Indicatoren<br />
Vlaams Raad voor Wetenschapsbeleid<br />
Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling<br />
Vereniging van Vlaamse Provincies<br />
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten<br />
OP EFRO oktober <strong>2007</strong> 181