DORPSKRANT BEESD - JAARGANG 2 - NR.1
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
“Uit de ouwe schoenendoos”<br />
Marjo van Dun ging op bezoek bij Mevr. Sengers-Kroeze en haalde met haar<br />
herinneringen op aan vroeger:<br />
Slachter Stinus Kroeze<br />
Mevrouw Marie Sengers-Kroeze (88 jaar) laat in haar woonkamer<br />
trots de foto zien van haar ouders en vertelt:<br />
Op deze foto van ca. 95 jaar geleden (1915) staat Constantinus<br />
Johannes Kroeze (1888-1952) met zijn vrouw Diderika van Haaften<br />
(1892-1971) met hun twee honden voor de hondenkar op zijn<br />
erf in de Torenhoek (Middenstraat, waar nu taxibedrijf Bert Vroege<br />
zit). Met deze hondenkar handelde Stinus in kleinvee als kippen,<br />
geiten, konijnen en schapen. Tegenwoordig denkt men bij kleinvee<br />
aan hamsters, cavia’s, vissen, muizen, honden en katten .<br />
Toentertijd was kleinvee nuttig om met het huishouden rond te<br />
komen. Dieren moesten kunnen werken of werden opgegeten.<br />
Dieren voor de sier was een<br />
luxe die de meeste mensen zich toen niet konden<br />
veroorloven. Daarom werden honden ook ingezet om de<br />
kar te trekken. Naast het handelen in dieren was Stinus ook<br />
slachter. Hij slachtte koeien, varkens enz. bij de mensen<br />
thuis, maar ook als de nood aan de man was. Als namelijk<br />
een koe of varken een poot gebroken had, waren ze niet<br />
meer nuttig voor de boer. Dan werd het dier op schragen<br />
gelegd, geslacht, uitgebeend (de botten eruit gehaald), uitgepond<br />
(in gelijkmatige stukken verdeeld), netjes in papier<br />
verpakt en huis-aan-huis verkocht. Terwijl Stinus bezig was,<br />
ging iemand met de bel rond om te melden dat Stinus er<br />
aan kwam met pond- en kilovlees. Zijn kinderen moesten,<br />
zoals dat vroeger gewoonte was, meehelpen. De jongens<br />
plukten meestal de kippen kaal en dochter Marie zorgde<br />
dat het water kookte om daarmee het dier van zijn veren/<br />
haren te ontdoen. ‘Vaak gebeurde het’, vertelt mevrouw Sengers-Kroeze, ‘dat<br />
mijn ouders in de kerk zaten of ze waren op pad. Dan kwam er een boer langs om te zeggen dat<br />
er een noodslachting moest gebeuren. Ik zette het water alvast op in een fornuispot en als mijn<br />
ouders dan thuis kwamen, kon mijn vader meteen aan de gang. In ons achterhuis was een balk<br />
met haken waar de koeien, nadat ze dood waren, aan opgehangen werden om ze te kunnen<br />
slachten, varkens gingen op houten ladders. Dan kwam de keurmeester langs om aan te geven<br />
welk vlees goed was om op te eten en verhandeld mocht worden en daarna kon mijn vader verder<br />
slachten.’ Nadat het vlees verkocht was, maakten de mensen daar o.a. balkenbrij, zult, leverworst<br />
en metworst van. Haar vader, Stinus, gaf vaak onderhands vlees aan arme mensen, waar haar<br />
moeder vlees gaf aan de dokter, pastoor en de notaris. Verschil was er wel binnen het gezin.<br />
Marie Sengers-Kroeze heeft, toen ze getrouwd was, ook keujes vet gemest. ‘Weet je wat dat zijn?’<br />
vraagt ze me. Dat antwoord moet ik schuldig blijven. Dat is dialect voor biggen, jonge varkens.<br />
Weer wat geleerd.<br />
Bronnen: ‘Beesd vanouds’ 2007 en ‘Rumpt en Gellicum in oude ansichten’ 1996 Paul van Mook<br />
6