10.07.2015 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

A L G E M E E N EK E R K E L I J K EGESCHIEDENIS,DER.CHRISTENEN.


A L G E M E E N EK E R K E L I J K EGESCHIEDENIS,DERCHRISTENEN,DOORIJSBRANDVAN HAMELSVELD.Z E S D E D E E L .MET P L A A T E N.TE H A A R L E M BIJF 11 A N g O I S BOHN,M D C C C I I I.


I N H O U DVANH E TZ E S D EDEEL.D E R D E B O E K .Bevattende het derde tijdperk; van de regeering van denKeizer KONSTANTYN den Grooten, in het begin dervierde eeuw, tot de opkomst van MOHAMMED , in dezevende eeuw.V E R V O L G VAN HETZ E S D E H O O F D S T U K .Inwendige gefteldheid der Christen - Kerk, aanziender Geestelijkheid, gezag der Bisfchoppen,Kluizenaars, en Monniken. Toenemingvan het Bijgeloof. Behandeling der HeiligeSchriften enz. . . • Bladz. i.Z E -


I N H O U D .Z E V E N D E H O O F D S T U K .Godsdienst-Leer der Christenen. Geloofsbelijdenisvan de tweede algemeene Kerkvergadering.Godsdienftige verfchillen. Ketterijen.Berichten van aanzienlijke Kerkleeraaren. enz. 231.KER-


KERKELIJKEGESCHIEDENIS.D E R D E B O E K .JiEVATTENDE HET DERDE TYDPERK ; VAN DEREGEERING VAN DEN KEIZER KONSTAN TYNDEN GROOTEN , IN HET BEGIN DER VIERDEEEUW, TOT DE OPKOMST VAN MOHAM­MED, IN DE ZEVENDE EEUW.V E R V O L G VAN HETZ E S D E H O O F D S T U K .Inwendige gefteldheïd der Christen -Kerk, aanziender Geestelijkheid, gezag der Bisfchoppen, Kluizenaars,en Monniken. Toeneming van het Bi]gehof.Behandeling der II. Schriften enz."Wij befloten het voorgaande Deel dezer Gefchiedenis,met het verhaal van de buitenfporige ftoutheid,welke de Monniken, zelfs jegens Keizers enVorsten, oefenden, en het gezag, hetwelk zij zichbij het volk verworven hadden. Zij hadden, naamlijk,deszelfs eerbied verkregen , door de zonderlingheidvan hunne Godsdienftighcid en vroomheid,welke in de buitcnfpoorigfte dwecperij verbasterde.VI. DEEL. A SomIIIBOEKVIHoofdfT.ia C. G.[aar 363.:ot 476.Buitenfoorige.hveep-


a K E R K E L I J K EIII Sommigen -waren met ijzeren ketenen beladen, tenBOEKeinde hun ligchaam recht gevoelig te martelen. Anderendroegen een ruige pij van kemels- of geitenhair,VIHoofdft.na C. G. over welke zij een fchaaps- of geiten-pels plegenJaar 363.tot 476. te hangen; lang haaïr en lange baarden, bloote voeten,en mors ft ge kleding, en meer dergelijke met allezucht derMonniken.des gemenen volks een voorkomen van Godsvrucht,welvoeglijkheid flrijdigc zaken gaven hun in het oogdie al het aardfche verachtte, en alleen op het Hemelfchedoelde. Verftandige Kerkleeraars echter,ook zulken, die zelve Monniken waren, berisptenzulke dwaasheden, en waarfehuvvden de Christenendaar tegen, met den warmlten ijver. ,, Vloek die„ mannen," fchrijft HICRONYMUS aan zijne vriendinEUSTOCHIUM (*), „die gij met ketenen beladen„ ziet; die, op vrouwiijke wijze, tegen de voor-„ fchriften van den Apostel PAULUS , hun haair la-„ ten groejen, die een gcitenbaard en zwarten man-»V t e I dragen, en hunne bloote voeten aan de kou-„ de gewennen. Deze zijn louter kenmerken, (ar-„ gumenta,) van den Duivel (f)." CASSIANUS (§)maakt ook gewag van Monniken, die, met eenenijver zonder verdand, de woorden van CHRISTUS:Die het kruis niet op zich neemt, en mij volgt, ismijns niet waardig, naar de letter opvattende, ge-duu-( * ) Epist. 22. Tom. t. Op;), pag. 93.(t) Vcrgcl. CIIRYSOSTOJI. adv. Fituperatt. Fit


G E S C H I E D E N I S . 3diuirig houten kruhfen op de feliouderen torsenten»en daar door ten fpot des volks ftrekten.Onder alle deze foorten van dweep Jichtige buitenfporigheden,baarde geene meer opziens, dan dieder zoogenoemde Pijlaar -Heiligen, (.fiiïjiitte.") ¥&*le Monniken en Kluizenaars hadden, tot hier toe,woor-op den top der bergen, in derzelver holen en fpelonken,in graven, onder of op bomen, en in ellen­Pijlaar-Heiligen;SIMEONdige hutten, fommigen zelfs zonder zekere verblijfplaats,gewoond (*), maar zekere SIMEON, vanStijliics,wien wij reeds in het voorgaande Deel (f) gewaagden, vond, in liet begin der vijfde eeuw, eene nieuwe,in de daad belagchlijke, verblijfplaats uit. Opeenigen afftand van Antiöchïè, in Syrië, eenen pijlaar,op eenen berg opgericht hebbende, die naauwlijkstwee ellen in den omtrek had, nam hij daar opzijn verblijf (§). Hier, gelijk EVAGRIUS fchrijft,bootfte hij in het vleesch de levenswijze der Engelennaar, zich aan de aardfche dingen onttrekkende,en naar hooger ftrevende, terwijl hij de natuur geweldaandeed, welke altijd tot het laage nederzinkt.In deze plaatzing, tusfehen hemel en aarde, fprakhij tot God, hem lovende met de Engelen. Hijbracht de gebeden voor de menfehen van de aardetot God; maar van den hemel bezorgde hij aan demenfehen hooger genade — Men kan uit dezeSOZOMEN. Eist. Eccles. VI. 33.(f) Blach. 400.(5) TIIEODORET. ftist. religios. Cap. 26. Tom. ITT.t)pp. pag. 876. EVAC-RIÜS Hist. Eccles. I. 13.A aIIIBOEKVIHoofdrt.na C. G.Jaar 363.tot 476.


111BOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.4 K E R K E L IJ K Ewoorden ligtelijk afleiden, hoeSIMEON , die naarzijne verblijfplaats, St ij Ut es, de Pijlaarbewoner ofPijlaarheilige, genoemd werd, zich verbeeld nebbe, op deze wijze, nader aan den hemel te leven,welk kinderachtig oogmerk hij zeker gemaklijker zoubereikt hebben, indien hij zijn verblijf op de fpitsvan eenen berg gevestigd had, maar dan zou dezenieuwigheid de aandacht der menfehen niet verwekthebben. Thans kwam zelfs de Bisfchop van Antïöchië,die hem tot verftandige gedachten te rughad behoren te brengen, hem bezoeken en bewonderen,en het avondmaal met hem gebruiken. DeMonniken en Kluizenaars in de naastgelegene Syrifchewoeftijnen, beproefden wel, hem van zijn opzetaf te brengen, maar op een wijze, die hemveeleer daar in verfterken moest. Zij zonden dénenuit hun gezclfchap aan SIMEON, om hem te vragen,waarom hij deze nieuwe levenswijze begonnen,en die der oude Heiligen verlaten had? enhem te gelijk te bevelen, af te klimmen, en op degewone wijze te leven. Doch zij hadden tevensdezen afgevaardigden gelast, indien SIMEON zich gehoorzaambetoonde , hem dan op zijnen pijlaar telaten, als houdende dit voor een zeker merkteken,dat hij van God zeiven tot deze nieuwe oefeninggeleid was; maar betoonde hij zich ongehoorzaam,zoo moest de afgevaardigde hem met geweld vanden Pijlaar halen. Zoo dra SIMEON van den afgevaardigdenhet bevel der Monniken verflaan had,begon hij terftond, met den éénen voet af te klimmen,waar op deze tot hem zeüe: „ Wees ftand-vas-


GESCHIEDENIS. 5„ vastig! houd u manlijk! uw ftand is van God!" inBOEKEene zeldzame manier waarlijk, om te befluiten,VIdat God hem daar toe had opgeleid, welke alleen Hoofdft.bij Monniken kon plaats vinden, die aan deze zijneia C. G.faar 363.gehoorzaamheid zijne nieuwe gedaante- van Godzaligheidtoetften. In het eerst had SIMEON zijnen:ot 476.Pijlaar bij een Monnikenverblijf opgericht; maar nanegen jaren verplaatfte hij denzelven naar eenenoord, Mandra genoemd, hetwelk in het Griekscheene Schaapskooi betekent, en op de woonplaatzender Monniken werd toegepast , bijzonder zulken,die als fehaapskoojen onder den blooten hemel lagen, en met eenen mum- omringd waren. Hier verbleefhij tien jaren op zijnen Pijlaar, in eenen naauwenweg; zeven volgende jaren op Pijlaren van zes,twaalf, tweeëntwintig, zesendertig ellen, en eindelijknog dertig jaren, op eenen Pijlaar van veertigellen hoog, willende-, zegt THEODORETUS (*), opdeze wijze , den hemel fteeds nader komen ; ookbracht hij het, ten laatften, zoo ver, dat hij veertigdagen achter één vasten kon-. Naar matedeze zijne moeilijke levenswijze duurde , en zijnelijdzaamheid toenam, verfpreidde zich de bewonderingover zijne heiligheid, door het geheele RomeinfcheRijk. Van alle oorden vloeiden de Christenentoe, om hem te zien, zich aan zijne gebeden aante bevelen, en van zijne wonderkracht proeven tenemen. Men bracht zieken tot hem, om die te genezen;echte lieden verwachtten, door zijne voorbid»(*) HUt. rclig. Tom. III. Opp, pag. 88*A 3


5 K E R K E. L IJ K EIII bidding, kinderen te zullen bekomen. Als de Heidenfchebewoners van den Libanon hem om bij-BOEKVIHoofdft. ftand verzochten tegen de wilde 'dieren , die henlia C. G. plaagden, gaf hij ten antwoord, dat het eenigfteJaar 363.tot 476. hulpmiddel voor hen was , dat zij den ChristenGodsdienst omhelsden. Zij deedcn het, en van dientijd af, zegt men, verdweenen de wilde beesten.Dp gelijke wijze, zal hij, door een wonderwerk,ïen deel Arablèn tot het Christendom bewogenlebben. Toen SIMEON, eindelijk, onder de regee-'ing van Keizer LEO , tusfehen de jaaren 457:n 474 overleden was, trok de Bevelhebber van hetDostersch leger, met een gedeelte van hetzelve,>p, om zijn lijk naa AntiöcJnè te haaien, terwijlmder weg door hetzelve vele wonderen zullen vcrichtzijn. De Keizer begeerde zelf dit lijk bij ziche hebben, maar de inwoners van Antïóchie drongenbij het Hof aan, dat hun dit lijk in plaats vannuuren, zijnde hunne ftad ontmanteld, dienen kon,vaar op hun de bezitting van dit lijk vergundvierd. EVACRIUS, bij wien wij lezen, dat SIMEONloor eene blikfemftraal gedood zij, zag, op het einleder zesde eeuw, hier deszelfs hoofd nog, metIe daarbij liggende ijzeren keten, dien hij aan den1 lals gedragen had. Ook bezocht hij deszelfs laatftcnI 'ijlaar, die op eenen vrij hoogen berg, dicht bij( ene Kerk , onder meer andere Pijlaren ftond, en(»m welken de boeren rond dansten. Bovendien1 Beende hij eene ongemeen groote ftar gezien te hebm',die alleen op het Feest van dezen Heiligen1ichtbaar was. SIMEON vond navolgers van zijneIe-


G E S C H I E D E N I S . 7levenswijze, in Syrië en Palceftina, die eerst met HlBOEKde Xllde eeuw geheel een einde namen. Maar inVIhet Westen maakte deze dwaasheid geen' opgang. lloofdft.Integendeel, toen een Monnik, ia den omtrek van ia C. G.[aar 363.Tri er, in het hoofd kreeg, op zoodanigen Pijlaar :ot 476.te gaan wonen, lieten de Bisfchoppeu in Gallië dc-uPijlaar omverhalen (*); trouwens, nooit kon dedweepcrij zoo hogen trap in het Westen bereiken,als in het verhitte Oosten (f).Van tijd tot tijd, poogden de Keizers, die het Pogingenjer Keizers,'nadeel bezeften, hetwelk de vermeerdering van hetaantal der Monniken, hunne ftoutc ondernemingen, om daen de onrusten, welke zij veroorzaakten, den Staat dweepzuchtenaanbrachten, of dreigden , hetzelve, door wetten en ftoutheidbevelen, voor te komen, of te bepalen, waar van der Monniken tewij reeds verfcheidenc voorbeelden hebben aangevoerd,in onze Gefchicdenis. In het bijzonder gaf len. Ver­beteugevolgingKeizer VALENS, in het jaar 365, eene wet (§),.Ier .Monaikéndie tot de Monniken betrekking had : „ Eenigevrien-(*) OREGOR. Turo'.u Hist. Franc. Libr. I. Cap. 17.(f) Alen leze voorts de gefchiedenis van SIMEON enzijne navolgers, bijzonder ook van eenen tweeden SI­MEON Siijlitcs,tegen het einde der Vide eeuw, b'ehalvenbij TIIEODORETUS en EVAGRIUS , in de Acta SS. Mcnf.Jan. Tom. I, pag. 265. STEPII. EVOD. ASSEMANNJ jetaMartt.Oriënt, et Occiclent. pag. 227. fol. en bijzonderbij URBAN. GOTTFR. siEBER de Sanctis ColumnaribmDisf. Lipf. 1714.(5) Libr. XII. Cod. Tlieod. Tom. I. de Decnrionibusi. 63. Cod. Iuft. eod. titalo. Leg. 26.A 4


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.door VA-LENS.5 K E R K E L I J K Evrienden van luiheid, zegt de Keizer, ontdaan zichvan ambten en bedieningen in de fteden, en begevenzich in de woestijnen, waar zij zich met demenigte der in eenzaamheid levenden, (Monazonton,)vercenigen. Indien men zulke lieden in Egyptevond, moesten zij uit hunne fchuilhoeken gehaald,en genoodzaakt worden, om de dienften tedoen, waar zij toe verpligt zijn; of ten minften,gelijk de Keizer reeds te voren bevolen had, hunne1 bezittingen aan die genen overlaten , die hunne1 Üenften, in hunne plaats , zouden waarnemen. "] iort daarna gaf de Keizer eene nog fcherper wet (*),1 vaar bij de Monniken tot den krijgsdienst verpligtverden, ten zij Militare, of x%vse$ou, ook van1 burgerlijke dienften te verdaan zij , onder ftrafië\an ter dood toe afgeklopt te worden; waar uit< ene vervolging tegen de Monniken ontftond, waar1 )ij velen in het Egijptisch landfchap Nltrla, door1 le foldaten, hun leven verloren.De MonnikenDoch in fpijt van deze en vele andere Keizerlijkevoorge • vetten en bevelen, en hoe ongerijmd ook op zichfprokcn selyen de dweeperijën der Monniken waren, wonnendeze fteeds meer en meer veld; en verdonker-en geprezendooraanzien- ïen, als het ware, den Geestelijken ftand zelvcn,door-(*) HICRONYM. Cliron. ad. a. 376. OROS. Hist. VII.13. GOTHOFREDUS ontkent het beftaan dezer wet, dochnen leze PAGI Crit. in Arm. BARON. a. 375. «. 12. fq./erders zie men nopens deze vervolging der Monnikenle berichten bij SOCRATES Hist. Eed. IV. 71. en SQZBM.Hist. Eccles. VI. 19. fa.


GESCHIEDENIS. 9doordien vele aanzienlijke Kerkleerliaren, door hunnePredikatiën, fchriften, vermaningen , en eigenvoorbeeld, het Monnikenleven, welks buitenfporighedenzij hadden bchoorcn tegen te werken, als devolmaaktheid der Christelijke Godzaligheid, aanprezenen voorftonden.De zoo vermaarde ATHANASIUS , Bisfchop vanAlexandrïè, die het Monnikenleven het eerst inhet Westen bekend maakte (*), onderfteundehetzelve met al zijn vermogen in Egypte, en was SIUS.een groot vriend van ANTONIUS , den Kluizenaar enVader der Monniken (f). Meer dan ééns nam hijtot hen, in hunne woestijnen , den toevlucht, alshij door de Arianen in gevaar kwam. Dus brachthij ééns zeven jaren lang onder hen door, zijndevan hen ten hoogften geëerbiedigd , zoodat zij,wanneer zijne vijanden hem zelfs in de woestijnenopzochten, bereid waren, om hun leven voor hemop te offeren, houdende zoodanig lijden voor meerverhevene deugd, dan alle de moeilijkheden, die zijdaaglijks doorftonden (§). ATHANASIUS daartegenvcrëcrde en prees de Monniken, van zijnen kant,niet minder; voornaamlijk wegens hunnen ijver tegende leere der Arianen, welke zij in Egypte tenfterkften wederftonden. Ook fchreef hij , op hunverzoek, eene Gefchiedenis der Arianerij, en de pa-hei-(*) Zie IVde Deel, Bladz. 112.(f) Aldaar Bladz. 97.(5) GREGORIUS van Nazianzus in eene lofreden opATHANASIUS Ton:, I. Opp. Athan. pag. 96.A 5IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.lijkeKerkleeraaren.ATHANA­


10 K E R K E L I J K E 'III heilen, welke dezelve hem veroorzaakt had, (BistoriaArianorum ad Monachos,) gelijk 'er in ziineBOEKVIHoofdft. werken verfcheidene opftellen tot de Monniken betrekkinghebbende, en zelfs hun levensregelen voor-na C. G.Jaar 3Ó3.tot 47(5. fchrijvende, gevonden worden, welke opftellen echterdoor geleerde mannen meestal voor onecht wordengekeurd; bij voorbeeld, een kort begrip derChristelijkeZedenleere, (Ivfa-y/jah$carx.siAiix


G E S C H I E D E N I S .nzelf, uit het Euangelie geleerd te hebben, dat men IIIBOEKhet eerst tot volmaaktheid komt, wanneer men zijneVIgoederen verkoopt, het geld den armen geeft, en Hoofdft.zich van de zorgen voor aardfche dingen geheel ontdoet(*). Hij reisde derhal ven in Egypte, Pal


isnrBOEKVIweder plaats maken moest.200 weinig, dat hij, gelijkOver het geheel at hijGREGORIUS van Nazianzuszegt, geen vleesch noch bloed fcheen te heb­Hoofdft.na C. G.ben, en evenwel delde hij zich, behoeftigJaar 363.gekleed,tot 476. voor de drengde koude bloot, en bracht geheelegen bouwden, gemeenfchaplijk onder bidden en zin-j jen, met malkanderen leefden, en milddadigheid oe-i 'enden omtrent de armen (f).()uderling te Ccefarea geworden, maar ook omtrent1 et jaar 363 met den Bisfchop aldaar in twist ge­1 lakt, begaf zich, op nieuw, naa zijne eenzame\ erblijfplaats, in Pontus,K E R K E L IJ K Enachten flapeloos door, of fliep op den grond, tevensden zwaarften ligchaams - arbeid verrichtende.Eene zoo geweldige infpanning maakte hem allengszooziekfijk, dat hij 'er uitzag als een doode, entiogthans zegt hij, dat God hem, door deze veelvuldigeziekten naar verdienden kastijdde, en zichte gelijk daar door verheerlijkte, dat hij aan eensoo zwak mensch zoo groote krachten verleende (*).Eindelijk dichtte BASILIUS zelf eene Monniken wolingin Pontus; en toen in de deden en vlekkenran dit Landfchaprondreizende, wist hij een vrijtanmerklijk getal lediggangers te bewegen, dat zijdie aardfchedingen verzaakten, Monniken wonin­BASILIUS naderhandalwaar hij de Monniken-\ rollingen bezocht, met derzelver bewoners geheelenacb-(*) BASIL. Epist. 236, 248, 257. GREGOR. Ndzianz.(\rat. XX. m BASIL. M. Tom. I. Opp, pag. 342, 357,58. GREGOR. Nysfen. de Baftl. M. Tom. III. pag. 4S8.(1 } RÜFINÜS Hist. Eed. II. j>, SOZQA. II. E.Vl. 17.


G E S C H I E D E N I S . 13nachten door bad, en met hen enkel van Geestlijkedingen fprak (*;. Elders hebben wij reeds aange­VImerkt (j-) , hoe hij het eenzaam Monnikenleven na- ] Ioofdit.der met het gezellige vervolgends verëenigd heeft. 1 ia C. G.[aar 363.Niet alleen, dat BASILIUS dus, daadlijk, het Monnikenlevenbegunftigde, en daar van een voorbeeld:ot 476.gaf, maar hij fchreef hun zelfs levensregelen voor,en wij hebben onder zijnen naam een aantal Asceti-•fche fchriften, bij voorbeeld, eene voorlopige aanleidingtot Geestlijke oefening, (ewin\i>ty itgohoiTuTCw«ris-,) ttvee Leerredenen, eene vermaning, om dewereld te verzaken , en naar de Geestlijke volmaaktheidte ftreeven; en eene andere, over de Geestlijkeoefening, of hoe een Monnik verfierd moet zijn?Voorlopige Verhandelingen van het oordeel Gods,en van het Geloof. Zedenlijke lesfen , ( Y$VA.«. ,)twee Ascetifche Redenveeringen, breedvoerige Regelenvoor de Monniken, met een voorbericht; korteRegelen voor dezelve; Strafwetten tegen Monniken,die zondigen, als ook tegen Godegewijde vrouwen:eindelijk Voorfchriften voor Monniken en Kluizenaars, ( xc-wTiKixi SiccTcttyts. ) De korte regeler,zijn onder den naam van Regel van den H. BASI­LIUS, in de Griekfche Kerk, zedert altijd beroemdgeweest; welken de meeste Monniken in dezelvevolgden, daaröm Monniken van den H. BASILIUSgenoemd; ja zelfs in Sicilië, en het beneden deelvan f talie, welke landen voormaals aan de GriekffllÊ(*) BASIL. Ep. 79-14.1. GREGOR. Naz. I. C. p. 337'(t) IVde Deel, Bladz. 115.IIIBOEK


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tót 476.14 K E R K E L IJ K E.fche Keizeren onderworpen waren , zijn Kloostersvan dezen naam gefticht. Velen van deze fchriftenechter worden van fommigen aan BASILIUS ontzegd ,en aan EUSTATIIIUS, Bisfchop van Sebaste (*),toegefchreven. De Benedictiner Monnik GARMÉR (f),heeft vrij duidelijk aangewezen, dat de groote enkleine Monniksrcgelen van BASILIUS zijn, maar datmen de voorfchriften heel wel voor een werk vanEUSTATHIUS houden kan. Wij zouden al te wijdlopigwezen, indien wij een uittrekzel uit alle dezefchriften wilden geven, dit echter kunnen wij nietvoorbij, dat men in de groote Regelen leest, „dat„ men den waaren ftrijder van CHRISTUS aan zijn„ mager ligchaam cn blecke kleur kennen moet. "Dat' men aan. den Opziener der Monniken alles ,jclfs de geheimen van het hart, bekend moet maten,opdat hij aan hunne verbetering kunne arbeilen: en, wanneer hij zelf eenen misdag begaat,] lebben de oudfte Broeders het recht, om hem tei 'crmanen enz. Zeer ftreng is voorts de zedenleere,3 n deze regelen van BASILIUS, hoewel veelal met1 voorden der Heilige Schrift voorgedragen , doch( lie kwalijk verdaan en verkeerd toegepast zijn, bij\ •oorbeeld: dat men, om het Hemelrijk deelachtigt e worden, volftrckt zijne goederen en alle aardfche\ oorrechten verloochenen moet; dat, wie alle Godjkcgeboden waarneemt, en flechts één iovertreedt,niet(*) Zie IVde Deel, Bladz. 393.(f) Waf. ad Tom. II. Opp. S. Bafil. cd. Éenedictin.1 ag. XXXVII. fa


GESCHIEDENIS.niet zalig kan worden; dat alle zonden eikanderengelijk zijn, en dergelijke (tellingen meer, welke dehoogere volmaaktheid der Monniken boven andereChristenen bevatten zullen.Even als BASILIUS , waren ook zijne vrienden GRE-GORIUS van Nazianzus, en zijn Broeder GREGO-3REG0-RIUS , Bisfchop van Nysfa, groote voorftanders vanuus vanhet Monnikenleven, alhoewel zij hem niet volkomen Nazianzus.evenaarden. De eerstgemelde leefde met BASILIUSin zoo naauvve overcenftemming van gevoelens enzeden, dat hij hem zelfs in zijne eenzame verblijfplaatsin Pontas volgde. Naderhand fpotte hij welin twee Brieven aan hem (*), met het ellendig gewest,woning' en levenswijze, waar in zij famendeelden, en waar bij hij van honger geftorven zouzijn, indien de Moeder van BASILIUS zich niet overhem ontfermd had. Maar in den volgenden Brieferkent hij , dit alleen boertend gefchreven te hebben,terwijl hij zich den tijd teragwenscht, dien hijdaar met zijnen vriend had doorgebracht, GREGO-RIUS leefde voorts in zijn Leeraar-ambt zelf metalle de gefit-engheid van eenen Monnik; en haaldezich daar door, even als zijn vriend, eene aanhoudendeziekiijkheid op den hals (f). Eens zelfs namhij, in den groote vastentijd, veertig dagen lang, eenonafgebroken ftilzwijgen in acht (§), en bijzondeiis 'er een gedicht van hem, waar in hij zijn vleescli(*) GREGOR, Nazianz. Epist. VII, VIII.(f) Orat. XX, XXVIII. Carm. LV.(§) Carm. LV. Tom. I. Opp. pag. 128.oiIIIBOEKVI'ioofdft.ia C. G.faar3Ó3.rot 476.


16 K E R K E L I J K EIII Hgchaam dreigt, hetzelve zoo te zullen pijnigen,BOEKdat de booze lusten daar geen voedzei meer vindenVIHoofdft. zullen (*). In een ander Dichtfi.uk beveelt hij dena C. G. Monniken in het Kerfpel van Nazianzus, aan HELtot476. LENIUS , eenen Tolbedienden, zijnen vriend, aan,om hen van alle belastingen te ontheffen (f). Dezedienaars van God, deze Christusdragers, zegthij, bekommeren zich niet, om het aardfche; maarhun hoogde rijkdom is de hoop op die goederen,ivelke men nooit verliezen kan. Zij ontvlieden hethuwlijk, de deden en menfehen; maar daar tegenbeijveren zij een verborgen leven niet CHRISTUS.Sommigen van hen wonen in fpelonken en holen;ii) zoeken de rust, de vriendin der hêmeuche Wijsheid.Anderen beladen zich met ketenen, om hetbvaad in zich te betemmen. Velen fluiten zich,jelijk de wilde beesten, in kleine hutjens op, waardj nooit eenen mensch zien. 'Er zijn lieden onderïen, die twintig dagen achter een vasten; anderen,iie een onophoudelijk ftilzwijgen in acht nemen, enïelfs den lof van God alleen met het hart prijzen,ién hield zich eens gantfche jaren in eene Kerk op,ionder, hetwelk anders ongelooflijk is, zich van denlaap te laten overmeesteren. Aan eenen anderen gaf:ene rave een deel van zijn voedzei. Nog een anlerbegaf zich op den berg, van welken CHRISTUSi ;en Hemel gevaren is; hier dond hij onbeweeglijk,1 mder winden, fneeuw, en koude; zich enkel bezighou-(*) Carm. XVIII. adv ers. carnem.T. II. Opp. p. 93.(t) Carm. XLVII. Tom. II, pag. 106.


G E S C H I E D E N I S . l?houdende, met verhevene overdenkingen , totdat menhem half dood in eene voor hem gebouwde cellebracht, GREGORIUS erkent zelf, hoe hij niet zonderaandoening verhalen kunne, dat fommigen van na C. G.Jaar 363.deze Monniken zich zeiven, door honger, of met tot 476.eenen {troop, of door zich in eenen afgrond te {torten,het leven benamen, om het gevaar der zondete ontgaan. Hij bidt CHRISTUS , dat hij hun dezenonverltandigen ijver wille vergeven , evenwel is tegelijk de lof, welke hij aan zulke menfehen geeft, diedoor mishandelingen en boetdoeningen, hunne ligchamenlangzamerhand verwoestten, waarlijk onbedacht.GREGORIUS van Nysfa, de Broeder van BASI­RIUSLIUS, bracht insgelijks niet weinig toe, tot bevorderingvan het Monniksleven. Behalven zijne Lof­Nysfa.reden op zijnen gemelden Broeder, en zijne ZusterMACRINA, die het opzicht had over een Nonnen-Klooster, en die haren Broeder tot de liefde voorde heilige eenzaamheid aanfpoorde, vindt men ookin anderen van zijne fchriften aanprijzingen genoegvoor deze levenswijze, waar toe voornaamlijk behoortzijne verhandeling over den MaagdelijkenStaat, (Tref; it*zSmet?,) welken hij met den hoogdenen buitenfpoorigften lof verheft (*), maar nietminder zijne Lofreden op EFRACM den Syriër.Deze EFRAëM, naar zijn Vaderland bijgenaamd EFRA&lieSyrief,de Syriër, Diakon der gemeente te Edesfa, die kortna het midden der IVde eeuw, omtrent gelijktijdig(*) Opp. Tom. lll.p. ut.fq. Paris 1638. fol.VI. DEEL. BIIIHOEKVIHoofdft.met BASILIUS, en de beide GREGORIUSSEN , beroemdGREGO­van


iSK E R K E L I J K EIÏIBOEKVIHoofdfl.na C. G.Jaar 363.tot 476.roemd werd, was een fteunpijlaar der Monniken,niet alleen in zijn Vaderland, maar voor de geheeleOosterfche Kerk, alwaar zijne in het Syrisch gefchrevenewerken , in het Grieksch vertaald, metongemeene graagte gelezen werden. Hij kwam, inzijne eerfte jeugd, onder de Kluizenaars. Hier brachthij het zoo ver, dat hij, gelijk men verhaalt, volkomenmeester werd over zijne begeerten en hartstochten.Bidden, arbeiden, tranen en zuchten, warenzijne heerfchende bezigheden. Hij was ongerust,wanneer men hem prees; zag geen vrouwsperfoonmeer in het gezicht, en geloofde ook, van tijd tottijd, Godlijke verfchijningen en openbaringen, zooin den droom, als bij dag, te zien. Ontvlamd vande heiligheid van dezen levcnsftand, bleef hij, e enigermate, zijn geheele leven door, in denzelven volharden.Want, alhoewel hij tot Diakon werd aangefteld,behield hij nogthans de ftrengheid en kledingvan eenen Monnik, zelfs keerde hij, niettegen-[taande zijn ambt, eens naa zijne eenzaamheid weder(*). Zijne fchriften zijn niet alleen grootendeelsvoor de Christelijke Zedenleere beftemd, maareen groot gedeelte derzelver is bijzonder aan hetonderwijs der Monniken gewijd; waar onder vijftigVermaningsredenen aan de Egyptifche Blonniken,(hoyoi7Tt»gouvsliKoi,) de eerfte plaats bekleden (f-),wel-(*) GREGOR. Nysfen. in Ephraem Oratio Tom. II.Opp. pag. 1027. SOZOMEN. Hist. Eccles. III. 16. PALLAD.Hist. Laaf. Cap. 113.(t) Opp. Graco-Lat. T. II. p. 72. Roma 1743. fol.


G E S C H I E D E N I S . $welke over de pligten, gebreken, en veelvuldige gevallenhandelen, in welken de Monniken zich be­IIIBOF.KVIvinden kunnen. Onder vele goede en bevallig voorgedragenelesfen, zijn 'er even zoo velen, die alleen ia C. dHoofdft.[aar 363.voor het ftrengfte Monnikenleven gefchikt zijn, ook;Ot 476,zeldzame verhalen van de listigheden en fchadelijkewerkingen der booze Geesten, voor welke de Monnikenzich te wachten hebben, juist (trekkende, omde verbeeldingskracht van dit foort van Christenente treffen. In eenen Brief aan eenen Monnik JOAN-NES (*), raadt hij ten ftcrkften af, het gezelfchapder Monniken te verlaten, om alleen in woeste oordenom te zwerven, waar door zich velen de doodveroorzaakt hebben. Zijne Vermaningsreden aan deAsketen (f), bevat, in eene alphabetifche orde,alle de eigenfchappen, plichten, en uitzichten vaneenen Monnik. Eindelijk is 'er nog van hem eeneRedenvoering, hoe een Monnik volmaakt moet worden(§)? Men verhaalt van EFRACM, dat zijneRedenvoeringen onder geftadige zuchten en tranendoor hem gehouden werden; als men daar bij voegtde menigvuldige uitroepingen, beeldelijke voordragt,verhalen, en dergelijke, waar door de verbeeldingskrachtwordt aangevuurd, zoo kan men van denindruk oordeelen, welken hij bij Monniken, of andereChristenen, die eenigen drift tot dezen levens*ftand hadden, gemaakt moet hebben.Doch dit alles is niets te vergelijken , bij den JOANNF.Sfteun, welken het Monnikenleven vond, in JOANNESrojius.CHRY-(*)•-##. -itói (t) Pa S- 356- 4"«B aCHRYS03*


20 K E R K E L I J K EIII CHRYSOSTOMUS , Bisfchop van Konftantinopokn, irrBOEKVIwién geleerdheid, welfprekcndheid, waar naar hijHoofdft. den bijnaam Chryfostomm, (Guldenmond,} droeg,na C. G. menfehenkennis, eerwaardige zeden, en hoog aanziender waardigheid, welke hij bekleedde, zichJaar 336.tot 476.verëenigden, om deze levenswijze aan de Christenenaan te prijzen, cn ze voor hen bekoorlijk te maken»Zelfs had hij reeds vroeg begonnen zich aan dezelveover te geven. Juist toen hij, in den ouderdom vanomtrent twintig jaren, gereed ftond, zijne welfprekcndheidvoor de Gerichtshoven te vertonen , befloothij, het gewoel der Wereld, met een ffil leven, teverwisfelen, halende tevens andere jongelingen, diezich met hem in de welfprekcndheid geoefend hadden, over, om zijn voorbeeld te volgen. Zijne leermeesters,in deze nieuwe levenswijze, waren DIO-DORUS, naderhand Bisfchop van Tar/tfs, en CAR-TERIUS , beide voordanders van het Monnikenleven(*). In het eerst, ontmoette zijn voornemenden fterkflen tegendand, in de aandoenlijke voordellenvan zijne Moeder, die, kort na zijne geboorteweduwe geworden, dezen haren Zoon, onder velewederwaardigheden, met de tederde zorgvuldigheid,had opgevoed. Zij bad hem, weenende, en op hetzelfdebed zittende, waar op zij hem ter Wereldgebracht had, terwijl zij hem dit alles voor oogenhield, haar niet andermaal weduwe te maken, enten minden haren dood af te wachten, eer hij zijnbefluit voltrok. Zij waarfchuwde hem, God nietKgt-(*) SOCRAT. II. E. VI. 3. SOZOM. II. E. VIII. 2-.


G E S C H I E D E N I S . 21figtvaardig te beledigen, door zijne Moeder ondankbaarte verlaten, en in nieuwe verlegenheid te ftor-IIIBOEKVIten. CHRYSOSTOMUS , die dit alles zelf verhaalt (*), Hoofdft.deelde dit alles zijnen vriend BASILIUS mede, die na C. G.Jaar 363..even ééns gezind was, als hij, en hem alleen tot tot 476.ftandvastige volharding tegen deze redenen opwekte.Toenmaals echter bereikte hij zijn oogmerk niet; alzooCHRYSOSTOMUS de gebeden zijner Moeder gehoorgaf. CHRYSOSTOMUS verdedigde nog in zijnelaatere jaren zijn voornemen, om zijne Moeder, gelijkhij waande , om CHRISTUS wil te verlaten.,, Men moet," zegt hij, in ééne zijner Leerredenenover de Euangelie-Gefchiedenis van JOANNES (f).„ zijne ouders geheel niet kennen, wanneer zij ons in,, Geestelijke dingen hinderen; zoo als wij hun inte-„ gendeelallesfehuldigzijn,wanneer zij dit nietdoen.' :Deze was eene der fchadelijke misbruiken van dcgewaande Monniken - vroomheid, dat de eerfte pligtenvan ouderliefde, onder de gedaante van Godzaligheid, zonder bedenking overtreden werden! Ondertusfehen vond CHRYSOSTOMUS, zelfs ten huizizijner Moeder, gelegenheid , om zoo ftreng en eenzaam te leven, als of hij zijn eerfte befluit volvoerc Ihad. Doch, als hij nu reeds tot voorlezer der gemeente te Antïóchië' benoemd was, begaf hij zich,kort na het jaar 370, op het nabuurig gebergte, on 1geheel afgezonderd van de Wereld te leven. Hiewen(*) De Sacerd. L. Lp. i.fq. T. IV. Opi/sc. ed. FrancL(f) Homil. LXXXIV. in Cap. 19. Evang.545. Tom. I. Comment. ed. Francof.B 3Joann, p


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.22 K E R K E L I J K Ewerd hij bekend met eenen ouden Kluizenaar, onderwiens aanleiding hij vier jaaren in de hardftc onthoudingleefde. Na verloop derzelven verbergde hijzich in een hol, opdat hij geheel alleen mogt wezen.Hier leefde hij weder twee jaaren , en welmeesttijds zonder te flapen. Geduurende dezen tijd,leerde hij het geheele Nieuwe Testament van buiten,Doch, dewijl hij nacht nog dag ging liggen, werdzijn ligchaam zoo verzwakt , dat hij genoodzaaktwas, tot den dienst der Kerk weder te keeren (*).In het eerst, gelijk hij zelf bekent, was hij nog be*dacht, op eenig gemak des levens; hij onderzocht,vóórdat hij zich in de eenzaamheid begaf, of hijiaaglijks versch brood zou kunnen bekomen? Ofbij ook dezelfde olie voor zijne fpijze, als voor zijnelamp, zou moeten gebruiken? Of men hem nietnoodzaken zou, te fpitten, of hout en water tedragen? Hij was, zegt hij, met één woord, nietminder begeerig geweest, naar rust in eenzaamheid,dan vele Monniken van zijnen tijd, dezelve, en tegelijk eenen overvloed van aardfche behoeften , iuhunne Kluizen wenschten te vinden. Nogthans berispthij deze van hem fpoedig afgelegde gemaklijkheidzeer levendig, als allerminst voegende voor hetvoorgewend ftreven naar volmaaktheid, en den pligtvan Monniken, die, door alle moeilijkheden heen,in den Hemel wenschten in te dringen (f). De( * ) PAT.L. Dia/, de Fit. S. Joh. Chryf. ƒ.41. Paris 1680.4.(f)gc-CHR.YSOSTOM. de Compunct. Cordis. Libr, I. pag.Iop. Tom. IV. Opusc. ed. Fraucof.


G E S C H I E D E N I S . »3gevolgen van deze gezindheden en oefeningen openbaardenzich in zijn volgend leven bij CHRYSOSTO­MUS menigvuldig. Hij bleef (leeds een groot; be-; hoofdft.wonderaar van het Kluizenaars- en Monniken -leven, ia C. G.;[aar 363.het welk hij met de fierlijkfte loftuitingen in zijne :ot 476.Schriften en Predikatiën aanprees, gelijk hij ook, inzijne levenswijze, eene ftrengheid in acht nam, welkedie der Monniken zeer nabij kwam. Zelfs nogin zijn vermaard werk over het Priesterfchap of denLeer darftand, het welk hij eerst na het jaar 381gefchreven heeft, ontbreekt het niet aan lofverheffingcnder Monniken, wier levenswijze die der Leeriiarenzal te boven gaan, dewijl een Monnik gemaklijkerde deugd kan beoefenen , als zijnde mindervoor verleidingen tot zonden blootgefteld, dan dieLeeraars, die voor vele menfehen zorgen en reken-' fchap geven moeten. Geduurende de jaaren van zijneenzaam leven fchreef CHRYSOSTOMUS, opzettelijk,drie Boeken tegen de vijanden en lasteraren vanhen, die de Christenen opwekken tot het Monnikenleven(*), in welke hij zich beklaagt over zulkeChristenen, die de Monniken befpotten en bclagch-Üjk maken, en zelfs mishandelden, welke hij meiNERO en andere vijanden van Godsdienst en deugtvergelijkt, terwijl hij het Monnikenleven als nuttfjen noodzaaklijk roemt, nademaal in de ftcden dtgodloosheid zoo ten top geftcgen is, dat men zielvolftrekt in de woestijnen begeven moet, wil meronverhinderd Godzalig leven. Nog heeft men var(*) L. c. pag. 355- fl-B 4hem:IIIBOEKVI


lilBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.24 K E R K E L I J K Ehem: Eene vergelijking tusfchen eenen Koning,en eenen Monnik (*). Waar in hij, als Redenaar,den laatden boven den eerden- verheft. Ook tweeVermaningen aan den gevallenen THEODORUS (f),die van het Monnikenleven tot de Maatfchappij wasterug gekeerd, in welke CHRYSOSTOMUS de uitgezochtdebloemen van welfprekendheid met den groottenijver voor de Monniken, en hunne levenswijze,saart, om zijnen vriend te overreden, dat hij in het:enzaam leven volharden mogt; gelijk dan ook dezeicide gefchriften hunne bedoelde werking deeden.rHEODORUs, die zijnen afval van het Monniken­1 even met voorbeelden der Ouden had zoeken te ver-I 'chonen, en reeds op het punt dond, om een huwijkaan te gaan, werd, gelijk SOZOMENUS (§) zich]1 litdrukt, door het in leeringen en dijl meer dan1 nenschlijk fchrijven van CHRYSOSTOMUS, bewogen,('in zijn eerde voornemen weder te hervatten; gelijkI ij dan ook naderhand, als Bisfchop van Mopfuesia,beroemd is geworden. Boven allen is het Boekt\ an CHRYSOSTOMUS merkwaardig: Over den Maagc'elijken Staat (**), dewijl het ééne der volledigdee n welfprekendde verhandelingen over dit wezenlijkc eel der Monniks - deugd bevat; en den ongehuwdenf :aat, ten koste van het huwlijk, al te bovenmatige n buitenfporig verheft. In zijne Predikatiën ofI .eerredenen grijpt deze vermaarde Leeraar verdersa lle gelegenheden aan, om het Monniksleven als devol-(*) Tom. IV. Opusc. pag. 449. (f ) Pa 9. 545(5) H. Eccles. VIII. 2. (**) Opusc. T. IV. p. 276.


G E S C H I E D E N I S . 25volmaaktheid der Christelijke Godzaligheid te befchrijven.De waare Wijsbegeerte," zegt hij elders(*), „en de Choren der Engelen, in mensch-„ lijke ligchamcn doorfchijnende, en eene Hemel-„ fche verkeering, aanfchouwt men voornaamlijk op„ de fpitzen der bergen." Op eene andere plaats (f)fchildert hij de Monniken en Gekruisten, gelijk hijhen noemt, nog breeder af; hij vergelijkt hunne heiligeftilte en aanbidding van God, met het levenvan ADAM, vóórdat hij gevallen was, en zelfs metde Engelen; hij roemt hunne menigvuldige gezangenen gebeden, hunne arbeidzaamheid; en in hetalgemeen de ftrengheid van hunne levenswijze, diemen ook uit hunne geiten- en kemelshairen- of lederenklederen opmerken kan (§).Zoo veel blijkt ondertusfehen duidelijk, uit de Monnicengeoftenogfchriften van CHRYSOSTOMUS , bijzonder uit zijneBrieven aan zijnen vriend THEODORUS, dat de ei­DiibegenlijkeMonniksgelofte toenmaals nog geene plaats cend.had. Alhoewel vele Christenen aan God eene beloftedeeden, dat zij zich aan deze ftrenge deugdwilden overgeven, zij keerden evenwel niet zeldentot hunne voormalige levenswijze terug, zonder tegeloven, dat zij daar mede zondigden. Zij deedenwel aan het gezelfchap der Monniken, waar zij zichbijvoegden, eene openlijke verklaring van hun voor-ne-C*) Hom. I. in Matth. T. I. Opp. p. 9. ed. Franco/.(t) Homil. LXIX- in Matth. pag. 737.(5) Men zie ook Homil. XIV. in Epist. I. ad Tirnoth.Tom. VI. Comment. pag. 500. fq.B 5IIIBOF.KVIrloofdft.ia C. G.[aar 363.:ot 476.


2


G E S C H I E D E N I S , 27Daar 200 aanzienlijke Kerkleeraars, gelijk wij gezienhebben, met het Monnikenleven zoo zeer wareningenomen, zal het ons niet bewonderen, datde Monniken, in getal en aanzien, zeer vermenigvuldigden,en dat deze ftand, ten dezen tijde, zeerbloejend was. Bijzonder had dit plaats in Egypte,in welk Land, boven de talrijke Monniken, aldaarvoornaamlijk hebben uitgemunt, twee MAKARIUSSEN ,wier Gefchiedenis ons de gefteldheid van het Monnikendom, ten dezen tijde, het best doet zien, en daaromhier verdient kortlijk aangevoerd te worden (*).MAKA-MAKARIUS, de Oudfle, gemeenlijk de Egyptifche, MAKA­RIUS devoert ook den naam van den Grooten; hij was geborenin Opper-Egypte, en werd, reeds in zijneGroote,jeugd, wegens zijne ftrenge ingetogenheid , de jongeoude man , ( irxiSxgwytgav, ) geheten. Zichvroegtijdig in eene Kluizenaars hutte begeven hebbende,was de eerfte proef zijner zelfsverloochening,dat(*) Men leert deze Gefchiedenis uit RUFINUS FittePatrum Cap. 28. in ROSWEIDI Vit. Patr. Libr. II. 'Cap.29. PALLADIUS Hist. Lauf. Cap. 19, 20. CASSIANUS diCoenob. Inflitut. IJbr. V. Cap. 41. Collat. V. Cap. 12,XV. Cap. 3. XXIV. C. 13. SOCRAT. Hist.Eccks. IV. 23,SOZOMEN. Hist. Eccles. III. 14. VI. 29. THEODORET. Hist.Eccles. IV. 21. kennen. Vergel. BOLLAND. Act. SS. Men f.Jan. T. t. p. 1005. COTELIER Monn. Eccles. Gr. T. I. p,524. Onder de nieuwen behoren hier toe TILLEMONT MémoiresTom. VIII. pag. 243-264. Notes fur les deuxMacaires pag. 357. DU PIN Nouv. Biblin'k. etc. Tom. II,pag. 69. en FABRICIUS Bibl. Gr. Vol. VIL pag. 491,IIIBOEKVIHoofdrt.rit C. G.faar 363.:ot 476".Berichtvan tweevoornameMonniken,R.IUS.


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476,Ü8 K E R K E L I J K Edat hij eenen ftruikrover, die in zijn afwezen zijneKluis had uitgeplunderd, bij zijne terugkomst denbuit op deszelfs kameel hielp laden. Maar nu wildehet kameel volftrekt niet opftaan, vóórdat de roofweder ontladen was. Niet lang daar na gaf hij eennog zeldzamer bewijs van zijne lijdzaamheid. Menhad hem, tegen zijnen wil, aangefteld tot Geestelijkenin een nabuurig dorp; waarom hij naa een anderde vlucht nam. Hier verklaarde hem een inontucht bezwangerd meisjen voor vader van haarkind, en haare naastbeftaanden jaagden hem op dezebefchuldiging, onder allerhande befchimpingen en flagen,door het dorp, tot dat ten laatften een vriendvan hem, in zijnen naam, beloofde, dat hij voorde opvoeding van het kind zorgen zou. Maar hijzelf verdroeg alles zoo geduldig, als of hij waarlijk1'chuldig was; ja hij fprak zich zeiven dus aan: Nuhebt gij eene vrouw gekregen, dus moet gij meerarbeiden dan te vooren. Hij arbeidde ook nacht endag, en vlocht manden; het verdiende geld zondhij aan het vrouwsperfoon. Maar, wat gebeurt?Als de tijd der bevalling daar was, leed zij de hevigfteweeën zonder te kunnen verlosfen, tot zij,met berouw en leedwezen, haar bedrog en valfchebefchuldiging beleed, nu wilden de ingezetenen vanhet dorp MAKARIUS om vergiffenis bidden, maarhij, dit vernemende, koos de vlucht naa de SketifcheWoestijn.Deze uitgeftrekte Egyptifche Woestijn, c-wn? ofrattm genoemd, die ook fomtijds de Scijtifche heet,lag ver voorbij het Nittïsch Gebergte, waar reedsvroe-


G Ë S C H I E D E N I S. =9vroeger Kluizenaars - en Monniken - Kluizen warenaangelegd (*). Deze Woestijn is eene der vreesfijkfte.Om in denzelven niet te verdwalen, moestmen den loop der ftarren volgen, en maar zeldenvond men 'er water in. De uiterfte oorden derzelvewaren, zeven of agt dagreizen, van alle bewoondelanden afgelegen. Evenwel werd deze Woestijn,reeds zedert het midden der vierde eeuw, zoodanigmet Kluizenaars vervuld, dat zij, die de eenzaamheidzochten, zich fteeds verder heen begeven moesten.Ondertusfchen hield men de Kluizenaars enMonniken, die in dezelve leefden, voor de volmaaktftenvan allen (f).MAKARIUS was een der eerften, of volgends CAS-SIANUS (§), de allerëerfte, die, omtrent het jaat330, in den ouderdom van bijna 30 jaren, aldaaizijn verblijf nam; en in de eerfte tien daar op volgendejaren, boven allen door de ftrengheid zijneiGodzaligheid uitmuntte. Als hem EVAGRIUS, éénzijner leerlingen, eens, door dorst op den middaggekweld, om water verzocht; zeide hij hem, dat hi;zich vergenoegen moest, om in de fchaduw te ftaan.daar 'er thans toch vele reizigers en zeevarende waren,die deze verkwikking misfen moesten. „ Va;„ moed, mijn Zoon," voegde hij 'er bij, „ ik het„ volle twintig jaren, noch van brood, noch wa-„ ter, noch flaap, mijn bekomst gehad. Mijn broot(*) IVde Deel, Bladz. uil, „ het(f) CASSIAN. de Coenobior Inflit. Libr. X. Cap. 24Collat. XXIV. Cap. 4. (S) Coll. XV. Cap. 3.IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.


in30 K E li K E L IJ K E„ heb ik altijd bij het gewigt gegeten, mijn water'BOEKVI „ bij de mate gedronken, en van den flaap alleenHoofdft, „ wat fteelswijze genoten, tegen eenen mum leuflaC. G„ nende." Te gelijk met deze ftrenge levenswijzetot 476, bewonderde men zijn gedrag jegens anderen , devoortreflijkheid zijner lesfen, en de wijsheid zijnerfpreuken; in al het welk toch het goede met hetzonderlinge gemengd was. Van eenige Kluizenaarsgevraagd, hoe zij bidden moesten, gaf hij hun tenantwoord: „ Het is in het gebed niet nodig, veel„ te fpreken; men behoeft flcchts de handen uit te„ fteeken, en te zeggen: Heerc, zoo als gij wilt„ en weet, ontferm u! maar komt 'er een aanval,zoo moet men zeggen : Heere, help! " AlsOpziener en Abt der Kluizenaars, in deze Woestijn,en zelfs tot hun Leeriiar, tegen zijnen wilaangefteld zijnde, en , eene Godsdienftige vergaderingmet hen houdende , gaf hij hun deze vermaning:Vliedt, mijne Broeders! door éénen vanhen gevraagd, waar zij, uit deze Woestijn, nogverder vlieden zouden? legde hij den vinger op denmond, en zeide: Hierheen! Vervolgends floot hijzich in zijne Kluis op, zoo gewoon aan ftffle eenzaamheid,dat hij zich eenen weg onder den grondgegraven had naa een ander hol, waar heen hij zichbegaf, als het bezoek der menfehen hem verveelde.Evenwel wilde hij voor geenen echten Kluizenaargehouden zijn, na dat hij twee lieden van deze levenswijzeop het uiterfte einde dezer Woestijn hadaangetroffen, die geheel naakt gingen, en van allemenschlijke verkering en gezelfchap afgezonderd leefden.


G E S C H I E D E N I S . 3«den. Eens verzocht zijnde, eene aanipraak te doenaan de vergaderde Broederen, begon hij dus: „Laatons weenen, mijne Broeders, laten onze oogen„ tranen Horten, eer wij daar komen, waar onze5, tranen onze ligchamen verbranden zullen:" Hierop weenden alle de aanwezenden, wierpen zich teraarde neder, en zeiden: „ Vader! bid voor ons!"Het gene in het leven van alle zoodanige Kluizenaarsen Monniken, die als voorname Heiligen befchouwdwerden, gemeenzaam is, Godlijke gezichten, gevechten met den Duivel, en wonderwerken,hier mede is ook de Gefchiedenis van den oudenMAKARIUS opgevuld. Bijzonder was het in hemgewoon, dooden op te wekken, of die een' tijd langte laten fpreken; fchoon de Schrijvers van deze tijden,niet altijd, in de bijzondere omftandigheden,overëenftemmen. Dus verhalen RUFINUS (*)., dateen Ketter, van de partij der Hïèraciten , PAL-LADIUS (f), en SOZOMENUS (§), een, die deopftanding der dooden ontkende , CASSIANUS (**)een Eunomiaan, verfcheidene Monniken en anderenverleid hebbende, de Heilige MAKARIUS zichals het zekerst bewijs van rechtzinnigheid, in tegenwoordigheidvan dezen Ketter eenen onlangs overledenenMonnik uit het graf opgeroepen hebbe,waaropde Ketter met fchaamte de vlucht genomen had.Volgends CASSIANUS durfde de Ketter hier niet bijtegenwoordig te zijn; ook was het niet een Monnik'IIIEoirsVI:ioofdft.ia C. G.[aar 363.:ot 476.die{*) Vit. Patr. Cap. 28. (t) Hist. Lauf. Cap. 19.(J) Hist. Eccles. III. 14. (**) Gotl. XV. Cap. 3.


IIIUOKRVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 47


G E S C H I E D E N I S . 33bezien, of zij in de verbetering van hunne zeden IIIBOEKook volmaakt zijn geworden. Al wilde men echterook deze opgegevene kenmerken laten doorgaan „ hoofdft.VIwelker toepasfiug op tijden, toen de Christelijke ia C. G.[aar 363.Godsdienst reeds gevestigd was, met goede gronden:ot 476.kan betwist worden, zoo maakt reeds de menigvuldigheidvan wonderwerken, het één dikwijls zonderlingerdan het ander, dezelve niet alleen verdacht, maar zij verliezen alle geloofwaardigheid *daar zij verricht werden, in eenen tijd, toen mende ligtgelovigheid, zonder onderzoek, op het hoogstdreef; in Woestijnen, ver van de rhenschlijke fumcnlcving;door lieden, van wier heiligheid menbuitenfporige verdeelding vormde, en die ondertusfchen,in hun gantfche gedrag, zich als Dweepersaanftelden; terwijl deze gewaande wonderen dienenmoesten tot aanprijzing van eene nieuwlings uitgevondenefoort van Godzaligheid, geheel ftrijdig metde oorfpronglijke redelijke voorfchriften van hetEuangelie.Laat ons, ter ftaving van deze aanmerkingen,nogéén en ander voorbeeld der wonderen van den H.MAKARIUS aanhalen. Men had eenen onfchuldigenvan eenen moord befchuldigd; deze nam de vluchtin de Kluis van den Heiligen man, waar hem zijnebefchuldigers volgden, MAKARIUS liet zich daar opbij het lijk van den vermoorden brengen, en gebooddezen, in den naam van CHRISTUS, te zeggen, ofde befchuldigde, in de daad, zijn moordenaar ware?De doode fprak hier op, met luider ftem, denman vrij. Evenwel wilde MAKARIUS aan het ver-VI. DEEL. C zoek


34 K E R K E L IJ K EIII zoek der omftanders niet voldoen , die begeerden ,BOEKdat hij hem nu ook den waaren moordenaar zou latennoemen, zeggende, dat het genoeg was, denVIHoofdft.na C. G. onfchuldigen gered te hebben. De fchuldige konJaar 363.tot 476.misfchien nog berouw krijgen, zich bekeeren en zaligworden. Hoe hij eenen anderen dooden deedzeggen, waar hij zeker hem tocbetrouwd geld gelegdhad, ten einde deszelfs weduwe en wezen uit verlegenheidte redden; hoe hij'eens, op zijnen weg dooideWoestijn, een hersfenpan vindende, deze op deaanraking van zijnen ftaf, begon te fprcken, vertellende,dat hij een Heidensch Hoogepriester geweestwas, die thans, zoo dikwijls MAKARIUS voor hemen andere verdoemden bad, eenige verzachting vanrampen genoot, enz., waar na MAKARIUS deze hersfenpanonder het zand begroef. Hóe hij een vrouwsperfoon,dat door toverij in eene merrie veranderdwas, door zijn gebed, de menschlijke gedaante wedergegeven , Duivelen uitgedreven, en wonderdadigegenezingen verricht hebbe, flippen wij enkelaan, om 'des Lezers geduld, door dergelijke fprookjens,niet te zeer te vermocjen.Dit nogthans, kunnen wij niet geheel voorbijgaan,opdat men zich van de ligtgelovigheid en dweepzuchtdezer tijden, een overëenkomflig denkbeeld kunnevormen, dat, gelijk in het gemeen,, het leven derKluizenaars en Monniken van dezen tijd, dus ookdat van den Heiligen MAKARIUS , opgevuld is metverhalen, in welke de Duivel eene voorname roflefpeelt. Misfchien waren de eerfte vertellingen vandien aart flechts leenfpreukige voorftellen, of gelijke.


G E S C H I E D E N I S . $$kenisfen, welke, door ligtgelovigc menfehen eigenlijkverftaan en opgevat, voor daadzaken werden aangenomen; maar bovendien zagen en hoorden menfehen, van eene verbijsterde verbeeldingskracht, het : ia C. G.[aar 363.hoofd vol hebbende van boven - menschlijke volmaaktheid, veel, het gene zij , met ongekrenkte:ot 476.hersfenen, in eene werkzame en bedaarde levenswijze,onder de Maatfchappij der menfehen, nooit geziennoch gehoord zouden hebben. Men oordeeleliit de volgende voorbeelden.MAKARIUS wenschte het hart van twee jongeKluizenaars en hunne oprechtheid te kennen, en Godverhoorde zijn gebed. De Celle, in welke hij methen lliep, werd met een hemelsch licht vervuld ,het welk echter hij alleen zag; bij dit licht ontdektehij, hoe, toen deze jonge Kluizenaars begonnen tebidden, de Duivelen zich, als vliegen, op de oogenen mond van den jongften Broeder, zetten, maarhoe een Engel met een tweefnijdend zwaard hertverjaagde, zoodat zij den oudften niet nabij kondenkomen. Dit, en een foort van vuurige keten, dieuit den mond des oudften, als hij zong, ten Hemelopging, diende hem tot een kenmerk, dat deze volmaaktwas in Godsvrucht. Op eenen anderen tijd,kwam hem de Duivel tegen, met een heel fcherpeufeisfen, waar mede hij hem, vergeefs, door middenzocht te houwen, en vervolgends bekende, waaromhem zulks niet gelukken wilde. Ik vervul alles,zeide de Duivel tegen hem, volmaakter dan gij; ikeet en flaap zelfs nooit; alleen in ééne zaak gaat gijmij te boven; in nederigheid!CsinuiBOEKVIHoofdft.


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476,36 K E R K E L IJ K EIn zijnen hoogen ouderdom, toen hij reeds meerdan 40 jaren in de Woestijn en op het NitrifcheGebergte geleefd had, trof hem, met zoo vele andereEgyptifche Monniken, in het jaar 375, eenehevige vervolging. Naardien de Monniken in Egypteongemcenen ijver voor het leerftelfel van Nice'èbetoonden, maar Keizer VALENS, en de toenmaligeBisfchop van Alexandrië, LUCIUS, even fterk denArianen waren toegedaan, werd eene bende foldatennaa het Nitrisch Gebergte gezonden, die doorLUCIUS zeiven aangevoerd werden , en onder deMonniken aldaar groote onheilen ftichtten. Boven(*), hebben wij in de wetten van den KeizerVALENS , eene andere oorzaak gelezen, van dezevervolging der Monniken. Hoe het zij, nadat veleMonniken mishandeld, en fommigen ter dood gebrachtwaren, werden de beide MAKARIUSSEN, meteenige andere Opzieners, juist als zij eene wonderbaregenezing ondernomen hadden, op een EgyptischEiland gevoerd, alwaar geheel geene Christenenwaren. Maar ook hier verrichtten zij, gelijkmen zegt, dra een wonder, rijker in de gevolgen.Toen zij aan land ftapten, kwam hun de Dochtervan den Heidenfchen Priester aldaar, die van denDuivel bezeten was , te gemoet; deze wierp zichvoor hen ter aarde , en fchreeuwde: ,, Waarom,, zijt gij tot ons gekomen, gij dienstknechten des„ grooten Gods! Dit Eiland is onze oude woning;wij vallen niemand lastig; maar zijn hier, aan(*) Bladz. 7, 8.„al-


G E S C H I E D E N I S . 37„ alle menfehen onbekend, verborgen, en aan alle IIIBOEK„ kanten van moerasfen omringd. Doch behaagtVI„ het u, zoo neemt onze bezitting jn; wij laten ze Hoofdft.„ aan u over. " Op deze verklaring der booze na C. G.Jaar 363.Geesten, werden zij niet alleen door MAKARIUS, en tot 476.zijne Reisgenoten, genoodzaakt, het meisjen te verlaten, maar met het meisjen kwamen ook alle de bewonersvan het Eiland tot het Christendom over.Niet lang daar na kregen deze Heilige mannen vrijheid,om weder naa hunne Woestijnen te keeren.Eindelijk overleed de oude MAKARIUS, in het jaar390, in eenen ouderdom van 90 jaren (*J.Onder den naam van MAKARIUS, hebben wij ver-Schriftefcheidenegefchriften; GENNADIUS (t) fpreekt van toege-aan hemeenen vermaarden Egijptifchen Monnik MAKARIUS, fchreven.aan wien hij enkel: Eenen Zendbrief aan aankomendejonge Monniken toefchrijft. Doch men heeftgegist, dat hij den jongen MAKARIUS , en deszelfsRegel, bedoeld kan hebben, op welken in de daadeen Zendbrief aan de Monniken volgt (§). Dochde oudfte MAKARIUS fchijnt gedeeltelijk mede opftellerte zijn van een anderen Regel voor de Monniken, welke echter alleen in het Latijn voor handenis (**), omtrent welken evenwel getwijfeld wordt,(*) RUFIN. Hist. Eccles. II. 34. SOCRAT. Hist. Eccles.IV. 24. SOZOM. H. Eccl. VI. 20. THEOD. H. E. IV. 18.(f) De Viris Illujlr. Cap. 20.(5) In HOLSTEN. Cod. Regular. P. I. pag. 43.(**) SS, Patrum Serapionis, MACARII, Paphnutii, etAlterius MACARII, Regula ad Monachos l. c. pag. az..fq.C 3of


38 K E R K E L IJ K EIIIBOEKVIof hij voor de levenswijze van de beide MAKARIUS-SEN past, alfchoon hij tot hunnen leeftijd fchijnt teHoofdft. behooren. Meer dan vijftig Homiiïèn of Predikatiën,en zeven Ascetifche fchriften werden insgelijksna C. G.Jaar 363.tot 476. aan hem toegefchreven, terwijl anderen twijfelen, ofderzelver opfteller niet van de beide vermaarde MA-KARIUSSEN moet onderfcheiden worden. Zij zijnonder anderen uitgegeven door j. G. JPRITIUS , teLeipzig 1698, en met een nieuw Titelblad 1714. 8,Deze zoogenoemde Predikatiën zijn eigenlijk alleenaanfpraken aan de Monniken, en Beantwoordingenvan door hen voorgedragene vragen. In dezelve komenwel vele goede zaken voor, zij geven proevenvan Vmahs Bijbelkennis, vele opmerkzaamheid opzich zeiven, vele Godzalige oefeningen, en eenigegoede aanmerkingen over den aanvang en voortgangder menschlijkc ziel in de deugd ; maar al dit goedewordt beneveld door eene duiftere en verwarde wijzevan denken, door zucht tot Allegoriën en Dweepachtigefpitsvinnigheden , droomerijën en mijmerin.gen over beuzelingen of bijgelovigheden. Zoo vindtmen in de VI en Vilde Predikatie menigcrlijë vragenen antwoorden op dezelve, bij voorbeeld: Ofde Satan met God in de lucht, of in de menfehenis? Of iemand, door Godlijke openbaring en eenGodlijk licht, de ziel kan zien ? Alszins ,• is het antwoord, doch alleen de verlichten; maar flechts weinigeChristenen. Of de ziel eene gedaante heeft?Of een Christen tot volmaaktheid komen kan? Ditlaatfte wordt door den Schrijver ontkend, hoewelmen dit niet van hem verwacht zou hebben. In deXlde


XMe wordt JESUSG E S C H I E D E N I S . "9Nedcrdaling ter Helle zoo welBOEKverklaard van eene eigenlijke verlosfing der zielen\'1uit de Hel, als van JESUS heilzame genadewerking Hoofdft.op de diepte van het verdorven hart. In de XVde. ïa C. G.f aar 363.heeft men onder anderen deze vragen: Komt het:ot 47Ó.:kwaad van buiten in het menschlijk hart? en kan demensch hetzelve, wanneer hij wil, den ingang beletten?Kan de mensch, die de genade (X«f«r^as)heeft, vallen?den Val des menfehen?Blijft de genade, Cx*^)0 0' c n aHier is het opmerklijk, hoede Schrijver het zondig verderf des menfehen,noodzaaklijkheid van Gods bijftand tot zijne verbetering,en den vrijen wil, met het vermogen vanden mensch, om de zonden te beftrijden , poogt teverëenigen.Dus noemt hij de zonde eene redelijkemagt en zclfftandighcid des Duivels , ( SUM^S nsxrx Aayixn r\s Z\«]M&,dewelke den geheelenmensch heeft ingenomen, en hem , door eenvreemd geweld, tot het kwaad aandrijft, zonder dathij het gelooft. Maar tevens leert hij, dat demensch, zoo wel eenen vrijen wil bézit, als Godzelf, («u7e|»


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.40 K E R K E L I J K Eeet ook Geestlijker wijze het vleesch des Heeren.enz. Wat de zeven Ascetifche Schriften betreft,die benevens de gemelde Predikatiën, in de Handfchriften,aan den oudften MAKARIUS worden toegefchreven,derzelver inhoud, de daar in heerfchendedenkwijze van de Godlijke genade en van 's menfehenvrijën wil, de leere, dat de Engelen en deZielen ligchamen hebben, de wijze van voordragt,de dikwijls ongerijmde gelijkenisfen, en de gantfcheftijl, die men in deze fchriften, even ééns als in dePredikatiën, ontmoet, maken het hoogstwaarfchijnlijk,dat beiden van denzelfden man afkomftig zijn. Deeerfte dezer Verhandelingen draagt tot opfchrift: vanhet bewaken des harte. Hier wordt geleerd , datbidden, zingen, vasten, waken, en dergelijke oefeningen,niet genoegzaam zijn, om de Heiligheid teverkrijgen, veel meer moet men alle vertrouwen ophet goede, het welk men verricht, verzaken , enzich eenig' en alleen aan de Godlijke genade overgeven,enz. De tweede Verhandeling gaat over devolmaaktheid in den Geest. De derde over het Gebed.In dezelve wordt geleerd, hoe men altijd enaanhoudend kan bidden, maar dat men het bij biddenniet moet laten berusten. De vijfde Verhandeling, over de verheffing des gemoeds, is fterkmijstiek, gelijk blijken kan uit het gene de Schrijverzegt, van de vereeniging van God met de mensch-Jijke Ziel: ,, De onmeetlijke en onligchaamlijke„ Heer, maakt zich zeiven ligchaamlijk, (cafAaio-„ TOISI ioivlav, ) door zijne onëindige goedertieren-„ heid; de groote en bovenzclfftandige, (v/j-s^amas-,)3» ver.


G E S C H I E D E N I S . 41„, vermindert zich, om zoo te fpreken, opdat hij IIIBOEK,, met zijne redelijke fchepzelen één kunne worden. VI„ Ik meen de Zielen der Heiligen en Engelen, op- Hoofdft.na C. G.„ dat dezen het onfterflijk leven zijner GodheidJaar 363.„ deelachtig kunnen worden. Trouwens, dewijl tot 476.„ elk derzei ven, naar zijne natuur, een fijn ligchaam„ is, en zich met de leden van ons ligchaam om-„ kleedt, zoo trekt zich ook de onuitfpreeklijke en„ onbegrijpelijke genade van CHRISTUS, in het klein,„ bijeen, vormt zich tot een ligchaam, en neemt„ de gelovige liefhebbende Zielen in hare inniglte„ gemeenfchap aan, en wordt met hen, gelijk PAU-„ LUS zegt, tot éénen Geest; zoodat zich, als het„ ware, ziel in ziel, perfoon in perfoon, voegt, en„ eene zoodanige ziel in zijne Godheid leeft." Dezesde Verhandeling is over de liefde, en de zevendevan de vrijheid des gemoeds, in welke onder anderengefproken wordt van eene Inlichting , («AA*-^Jy


ifreeks het jaar 330, en verkoos het Nitrisch Ge-1 jergte, in Egypte, tot zijn eenzaam verblijf.1»


G E S C H I E D E N I S . 43zicht van PACHOMIUS Honden, gewend, geenc gekooktefpijzen te eten; zeven jaren lang genoot hijIIIBOEKVIniets dan rauwe kruiden, wortelen, of peulvruchtenin water gedoopt. Vervolgends reisde hij zelf ia C. G.[Ioofdrr.Jaar 363.naa deze Monniken, om de volmaaktheid hunnertot 476.levenswijze van nabij te befchouwen, zich aan PA­CHOMIUS in eene wereldlijke kleding aanbiedende ,met verzoek , om onder deszelfs 1400 Monnikenaangenomen te worden. Deze weigerde dit, omdathij den onbekenden voor te oud aanzag , om deftrenge levenswijze dezer Monniken te kunnen bereiken.Maar, toen MAKARIUS , zeven dagen, metvasten, had doorgebracht, werd hem zijn verzoekingewilligd. Toen hij daar na zag, dat de Monnikenhet groote vasten vóór Paasfchen , op onderfcheidenewijzen, vierden, befloot hij hen allen te overtreffen.Hij nam dan eene menigte geweekte Palmbladen, waar uit hij allerhande foort van werk maakte,blijvende tevens, den geheelen vastentijd door,in eenen hoek Haan, en volfirekt niets etende, danZondags eenige rauwe koolsbladen. Ook fprak hijdezen geheelen tijd geen enkel woord, zich, behalvenzijnen arbeid, enkel met inwendig bidden bezighoudende. De Monniken waren verdrietig, dat zijhem niet konden evenaaren, en klaagden bij hunnenAbt, dat hij iemand onder hen gebracht had, dieenkel geest fcheen te zijn, en die alleen tot hunneveröordeeling gekomen was. En nu openbaarde Godaan PACHOMIUS, op zijn gebed, dat deze onbekendeMAKARIUS was, waar op PACHOMIUS dezen bedankte, dat hij zijne Monniken nederigheid had komenke-


44 K E R K E L IJ K EIII leeren, daar zij anders op hunne Godzaligheid ligtelijkverwaand hadden kunnen worden, maar tevensBOEKVIHoofdft. verzocht hij hem, naa zijne Kluis terug te keeren,na C. G.en voor hen te willen bidden. Hoe ver de Dweeperijvan dezen MAKARIUS gegaan zij, oordeele menJaar 353.tot 476.uit het volgende. Eens had hij eene mug, die hempijnlijk ftak, doodgeflagen. Maar fpoedig vond hijzich, wegens deze eigendunklijke wraak, ftraffchuldig,en veroordeelde daarom zich zeiven, om zesMaanden lang geheel naakt in de Sketifche Moerasèndoor te brengen, waar men muggen vond, zoo;root als wespen, en met fcherpe angels. DezenI telden zijn ligchaam ook zoo jammerlijk toe, dat men3 geloofde, dat hij melaatsch was geworden, en toen1 lij in zijne Kluis terug kwam, hem alleen aan zijne1 braak herkende. Met dit alles was de lijdzaamheid'an den Pilaarheiligen SIMEON nog eenigzins zonlerlinger,die zich van twintig van de grootfte lui-(:en een' tijd lang liet plagen, die hij, met eene be*reging van de hand, had kunnen dooden (*), enelen alleen, zegt THEODORETUS, om zich, in hetl1 lein , tot grooter lijdzaamheid te oefenen — Opc en' anderen tijd, kreeg MAKARIUS den inval, om\ ijf dagen lang, aan niets anders, dan aan God teenken. Hij floot zich, ten dien einde, zoodanig< p, dat hij door niemand geftoord kon worden, eneide tot zijne ziele: Wacht u, dat gij niet van| ;en hemel nederdaalt! Gij hebt de Engelen enlards-Engelen, de Cherubynen en Serafynen,, en(*) THEODOREET. Hist. Relig. pag. 881.al*


G E S C H I E D E N I S . 45felle hemelfche Magten ; gij hebt uwen God, den IIIBOEKSchepper aller dingen. Verlaat derhalven den Hemelniet, en laat u niet tot de aardfche dingen ver­Hoofdft.VIlagen! Hij bracht werklijk twee dagen en tweena C. G.jaar 363.nachten in zulke gemoedsgeftalte door. Maar de tot 476.Duivel werd daar door zoo woedend, (dit is heteigen verhaal van MAKARIUS aan PALLADIUS ,) dathij, in de gedaante van eene vlam, op hem afkwam,en alles, wat in zijne Cel was, verbrandde.Dus moest hij zijn voornemen opgeven, en wederaan aardfche dingen denken. Dit, geloofde hij, hadGod toegelaten, opdat hij niet verwaand zoude worden.Met den Duivel had MAKARIUS , naar gewoontedezer Monniken , meermalen moeite. Hijbezat het vermogen, om die uit de bezetenen te verdrijven;eens boezemden de booze Geesten hem dceerzuchtige gedachte in om naa Rome te reizen, erdaar de bezetenen te helpen, maar om hen te wederftaan,ging hij op den grond in zijne Cel liggen,zeggende, dat zij hem voort moesten liepen,dewijl hij anders niet kon gaan. Dus bleef hij liggentot den avond, zonder dat zij hem kondervoortkrijgen enz. Ook vertelde hij van zijne reizenaar de heerlijke graflieden, welke de twee Toveraar:van FAR^O , JANNES en JAMBRES voor zich in d


HlBOEKVIHoofdft.»s C. G"Jaar 363,tot 476',46 K E R K E L Ij K EZoo zag hij, op zijn gebed, wanneer de Monnikenhunne gebeden maren bij nacht vierden, in de Kerkeene menigte zwarte jongens, die de Monniken, opallerhande wijzen , in hunne aandacht verhinderdenen Hoorden, insgelijks als zij het Avondmaal' gebruikten.Voorts genas hij, op eene wonderdaadigewijze, vele zieken, zelfs werd een blinde, in zijnafwezen, door een brokjen van den muur, waar opMAKARIUS lag, gemengd met water, het welk hijdronk, tot het gezicht herfteld." Soortgelijke zeldzameen wonderbare verrichtingen leest men menigvuldigin het leven dezer Heilige mannen, ook nogwel - verfcheidene goede opwekkingen tot Godzaligheid,maar buitengemeene wijsheid in Godsdienstwaarhedenontdekt men in hen geheel niet. Zoo ishet ook met de Gefchiedenis van den Jongen MA­KARIUS; Zie hier een voorbeeld van zijn onderwijs,het welk hij aan zekeren PAULUS, éénen der500 Monniken op den Berg Pherme, bij de Sketirche Woestijn gaf (*). Deze zonderlinge man arbeiddeniets, en nam ook van niemand iet aan, danJOO veel hij voor éénen dag tot zijn onderhoud nolighad. Zijne geheele bezigheid was een onafge-roken gebed. Dus fprak hij, alle dagen, drie houlerdgebeden, houdende 300 fteentjens in den fchoot,


G E S C H I E D E N I S . 4:eenige ecuwen daar na uitgevonden Roozcnkrans IIIBOEKontdekken. Deze man kwam eens bij MAKARIUSVIklagen, boe bedroefd hem een bericht gemaakt had, Eloofdft.dat eene Maagd, die nu 30 jaren aan God gewijd ia C. G.{aar 363.was, niet alleen enkel op Zaturdag en Zondag, tot 476.maar ook daaglijks, 700 gebeden opzegde, waaromhij zich zeiven moest veröordeelen, dat hij een man,en dus fterker dan zij, het niet verder, dan tot 300,brengen kon. MAKARIUS beleed hem, dat hij, ze-•dert 60 jaren, .daaglijks niet meer dan 100 gebedenfprak, zonder dat zijn geweten hem van nalatigheidbefchuldigde. „ Indien nu, zcide hij voorts, uwgeweten u befchuldigt, dan bidt gij niet met eena, zuiver hart, of gij kunt nog meer bidden."Deze jongere MAKARIUS fchijnt, omftreeks het jaar394, geftorvcn te zijn. Boven hebben wij reeds aangemerktdat hem een Regel voor de Monniken en«en daar' bij gevoegde Zendbrief aan dezelven, nietZijnregelvoor deMonniken,endaaringewagzonder waarfchijnlijkheid, wordt toegefchreveu. Merkwaardigis in dezen Regel, dat daar in van den NachcvangodsdienstenNachtgodsdienst, (Misfa in Vigiliis,) der Monnikengewaagd wordt, en tevens, het geen men nog hetduidlijker ontwaar wordt uit CASSIANUS (*), dat woordMisfa.het woord Mis fa, omtrent het einde der vierdeeeuw, den Godsdienst in het gemeen betekend heeft,alhoewel het, in het bijzonder, van het H. Avondmaal gebruikt werd, als het welk alleen door de leden der gemeente, (Misfa Fidelium,) gevierd werdnadat de Onderwijzelingen, Boetdoenden en anderei Iwaren heen gegaan.Zoo(*) De Inftit. Coenob. L. II. C 13. L. III. C. 5.


4$ K E R K E L I J K EmBOEKVIZoodanig was de ftaat der Monniken in het Ooè»ten, wier aanzien niet hooger fcheen te kunnen {tijgen;terwijl zelfs anders Hoofdft.geleerde mannen alles inna C. G. het werk fielden, om dezen ftand ten top te vijzelen.Ja men vond 'er, die opzetlijk hunne Gefchie­Jaar 363.tot 476.denis hebben befchreven, en als ooggetuigen en aanfchouwershunne zonderlinge levenswijze en wondcr-Toeftandder Westerfchdaaden.hebbengetuigd, gelijk PALLADIUS (*) enMonniken.AM-THEODORETTJS (f), op wier gezag zelfs de ongerijmdfteBROS1USgrollen alöm geloof vonden. In het Wes­een groot ten, alwaar de Dweepzucht die van het Oosten nietvoorftanderdervolkomen evenaarde, vonden de Monniken nogthansMonniken.groote voorflanders, bijzonder in AMBROSIUS en mër^ONYMUs.De eerstgemelde, Bisfchop Van Milaan,zedert het jaar 374, putte alle zijne welsprekendheiduit, om het Heilig leven der God gewijde Maagdenaan zijne Toehoorers aan te prijzen, zoodat het hunzelfs, gelijk hij zelf bericht (§), verveelde, dezedaaglijks herhaaldeloftuitingen te hooien, en deMoeders eindelijk hare Dochters verboden, zijne Preükatiënbij te wonen.Daar tegen zond men hemmeermalen, uit de afgelegendfte fteden, zelfs uit hetdfrikaanfche Landfchap Mauritani'ên,jonge Doch-1 ers toe, om die tot eena altijdduurende kuischheidn te wijden.vanInzonderheid roemt hij een gezelfchaptwintig zulke jonge Dochters te Bononië, die,met verlating van het ouderlijk huis,gemeenfchappelijkleefden, en zich dan met Geestlijke gezangen,dan(*) Zievanhem Vdc Deel, BI. 223. (f) AldaarBl.121.(§) De Virgin.L.\. T.1V. Opp.p. 465. Par. 1642.fel.


G E S C H I E D E N I S . 51SËF , kinderen gehad hebbe. Deze Verhandeling befluithij met eene aanfpraak aan AMBROSIA, Dochtervan EUSEBIUS, eenen Burger te Bononië, die dezezijne Dochter door den Bisfchop tot eene beftendigekuischheid deed inwijden, en aan wien dezeVerhandeling is opgedragen. Uit de woorden, inde gemelde aanfpraak aan AMBROSIA, dat zij niet,als eene Bruid, met goudgeele haairen, aan den Altaarzal ftaan, maar met dat hoofdhaair, waarmedeMARIA de voeten van CHRISTUS heeft afgedroogd;en dat haar haair met zedigheid en andere deugdenopgefierd behoort te zijn, mag men befluiten, dathet haair der Nonnen, welke anders in de Kerk vanden Bisfchop den fluiër onder vermaningen en gebedenontvongen, toen in de Westerfche Kerk nogniet werd afgefneden.-Veel meer dan AMBROSIUS, ja zoo veel als bijnaalle de Westerfche Kerk-Leeraars te famen, heeftHiëRONYMUs, tot uitbreiding en voortplanting vanden Monnikenftand toegebracht. Hij zelf was devermaardfle en geleerdfle Monnik der Westerfche ge'meenten, op het einde der vierde eeuw, en nog twintigjaren in de vijfde. Hij had tevens wel de waardigheidvan Prëshijter, (Ouderling of Priester,) bekomen,maar verkoos boven deze de eenzaamheidvan het Monnikenleven, en wilde niet ééns als eenLeeraar aangemerkt wezen, alhoewel hij uit zijne Kluiste .Bethlehem, met zoo ongemeen gezag, leerde, datzelfs de voornaamfte Bisfchoppen eerbiedig op zijnegevoelens in Godsdienstzaken letteden, en dat niemandweder op kon ftaan, dien hij eenmaal doorD 2zij-III130F.itVIEloofdft.ia C. G.{aar 363.tot 476HlëRONY-iJIUS.


52 K E R K E L IJ K EIII zijne vermogendfte tegenfpraak overhoop geworpenhad.Behalven zijn eigen voorbeeld, befteedde më-BOEKVIHoofdft. RONYMUS allen zijnen ijver en wegflepende welfprckendheid,om den Monnikendand te doen verëeren..na C. G.Jaar 363.tot 476. Hij befchreef de levens der eerfte en voornaamftezoogenoemde Heilige Monniken, PAULUS en HÉLA-'RION (*); Velen van zijne Brieven zijn ook daartoe beftemd, dus behelst reeds de eerfte zijner Brieven,in de Frankforter uitgave zijner werken, denlof van het eenzaam leven, (ad Heliodorum de landevittz folitarite.') Zijn vriend HELIODORUS hadhem, op zijne reize in de Syrifche Woestijn,- waarhij zijn verblijf wilde nemen, verlaten, en in dezenBrief, die met warmte en ijver gefchreven is, en vanDU PIN (f), een meesterftuk van welfprekendheidgenoemd wordt, poogt HICRONYMUS zijnen vriendweder te bewegen, om hem te verzeilen.- In denzelvenis eene merkwaardige vergelijking tusfehenden Leerftand en Monnikenftand, van den eerdenzegt iiiëRONYMüs: „ Het zij verre van mij, datik van die genen kwaad fpreken zoude, die navolgersder Apostelen geworden zijn, die CHR-ISTUSligchaam , met hunnen heiligen mond, voortbrengen ;door welke ook wij Christenen zijn; die, daar zijde Sleutelen des Hemelrijks hebben, eenigermate vóórden dag des Oordeels oordeelen, en de Bruid des-Heeren hare zuivere kuischheid bewaren. Alhoeweldeze Brief, welke omtrent het jaar 374 afgezondenfchijnt(*) Zie Hde Deel, Bladz. 436. IVde Deel, BI.so3)g(t) Nouv. Bibl. des Aut. Eccles. T. III. ƒ>. 102.


G E S C H I E D E N I S . 53fchijnt te zijn, de gewenschte uitwerking niet had, IIIBOEKalzoo HELÏODORUS tot den Lecraarftand overging,VIen Bisfchop werd , in welk ambt hij van zijnen HoofdfT.vriend ongemeen geprezen wordt, bleef de Brief zelf na C. G.Jaar 363.nogthans in zoo hooge achting, dat de edele entot 476.Godzalige Romeinfche vrouw FABIOLA dien van buitenleerde (*). In twee andere Brieven prijst hijdeze levenswijze insgelijks ten fterkften aan , waarvan de eerfte gericht is aan PAULLINUS , waarfchijnlijkdie namaals Bisfchop van No/a geweest is, gefchrevcnomtrent het jaar 395 (f). In den anderen, die breedvoeriger is, aan den Ga/tifchen MonnikRUSTICUS (§), waarfchuwt HICRONYMUS zijnenvriend voor de verkeering met andere vrouwen, behalvenzijne Moeder, dewijl dit reeds dikwijls flechtegevolgen had gehad, wanneer vrouwen zich Geestelijkezoonen verkozen, of Monniken met donkerbruineklederen en lange baarden met vrouwen huisgehouden hadden. Hij keurt ook beter, dat zijnvriend met andere Monniken in gezelfchap , dandat hij geheel alleen leve. ,, In de eenzaamheid, "fchrijft hij, „kan de hoogmoed fchielijk influipen.,, De Monnik, die een weinig gevast, en geene„ menfehen gezien heeft, gelooft, een man van ge-. „ wigt te zijn. Hij vergeet zich zeiven en zijnen„ oorfprong, zwerft inwendig met het hart, en uit-,, wen-(*) mëRONYM. Epist. 84. ad Oceanum T. IV. Part.II. pag. 662. cd. Benedict.( f ) Ep. 49. p. 563. ed. Bened. Ep. ï%.p. 66. ed. Franc.(§) Ep. 95. ed. Bened. Ep. 4. p.2$. cd. F/anccfD 1


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.54 K E R K E L IJ KE„ wendig met de tong, rond. Hij oordeelt, tegen„ den wil des Apostels, eens anders dienstknecht„ ten; hij ftrekt de handen uit ten dienfte zijner„ vraatzucht, flaapt zoo veel hij wil, vreest of ont-„ ziet niemand, doet alles wat hem behaagt, en is„ meer in de ftad, dan in zijne Kluis." enz. Hië­RONYMus, die dus toont, de gebreken en kunstgrepender Monniken vrij wel te kennen, offchoon hijzelf ze niet allen vermijdde, gewaagt, in dezenBrief, ook van zulke Monniken , „ die vreemde„ Gefchiedenisfen van booze Geesten, die met hen„ geftreden hebben, verdichtten, opdat zij van on-„ kundigen en van het gemeen bewonderd worden,„ en daar uit voordeel trekken mogen."Hlè'RO- Met eenen geheel bijzonderen ijver, was mëRo-IMYMUSMYMUS werkzaam, om vrouwen tot een Godzalig afgezonderdleven te bewegen. Hier toe vond hij'bemoeitzichvoornaamüjkTOornaamlijk gelegenheid, geduurende zijn tweedeom vrouwenverblijf te Rome, na het "jaar 3S'o. Toen reeds be­tot kend zijnde, als de geleerdfte uitlegger der Heiligehet eenzaamleSchrift, die zelfs van den Roomfchen Bisfchop geraadpleegdwerd, zoo bedienden zich eenige aanzien­ven te bewegenlijkeRomelnfche vrouwen van zijn onderwijs in Bijbelkundigheden.Onder dezen was MARCELLA , die alsweduwe eene Non werd, en het eerst tot het(lichten van Nonnen - Kloosters te Rome medewerkte,ook de eerfte leerlinge van HiëRONYMus (*).Doch nog vermaarder is hare vriendin PAULA geworden,wier leven HICRONYMUS , insgelijks , inieenen(*) Men zie van haar IVde Deel, Bladz. 284.


G E S C H I E D E N I S . 55eenen Brief, tot hare nagedachtenis (*), bcfchrevenheeft.PAULA was de Gemaalin van eenen aanzienlijken11a C. G,Heer, TOXOTIUS , geweest, en bij hem Moeder vanJaar 363.vijf kinderen, BLASILLA, PAULINA, wier echtgenoot tot 476.PAMMACHIUS eenen zoo uitftekenden roem verworvenheeft, EUSTOCHIUM, RUFINA, en TOXOTIUS.Na het overlijden van haren echtgenoot, hetwelkhaar bijna haar leven gekost had, fchonk zij eengroot gedeelte van hare rijkdommen aan de armen. RONYMUSUit eerbied voor eenige te Rome zich bevindendeBisfchoppen, en voornaamlijk van HICRONYMUS , beflotenhebbende, haar Vaderland te verlaten, om inde Woestijnen van PAULUS en ANTONIUS te leven,liet zij hare overige bezittingen, bijkans geheel, aanhare kinderen over, en begaf zich, alleenlijk vanhare Dochter EUSTOCHIUM verzeld, in het\jaar 385,naa het Oosten, op reize. Op het Eiland Cyprus,in Palceftina, en Egypte, bezocht zij alje verblijvender Monniken, en alle zoogenoemde Heilige plaatzen, met eene vuurige aandacht. Hier wierp zizich voor het Heilige Kruis neder, en aanbad, aliof zij den Heer 'er aan zag hangen; zoo. verëerdizij de overige Heilige plaatzen en overblijfzelen, welke HICRONYMUS zorgvuldig opnoemt. Bij de gravel 1der XII Profeeten, en de ftad Sebaste, of Samarw,alwaar onder andere Heiligen JO-ANNES de Doopsibegraven lag, zag zij wonderbare zaken. Zij zag(*) Epist. 68, ad Euftochium Firginem, EpitaphittmPaula Matris pag. 660. ed. Bened.D 4delilBOEK ••VIHoofdft.BerichtenvandeH.PAULAllit Hlë-


g6K E R K E L I J K Enr de booze Geesten onder allerhande pijnigingen brokPOEKlen; en voor de graven der Heiligen, menfehen als.ViHoofdft. wolven huilen, als honden blaffen, als leeuwen brullen,als Hangen fchuifelcn , en als ftieren loejen.na C. G.Jaar 353.tot 476. Anderen draaiden het hoofd achter over, zoodat zijdus den grond raakten. De Heilige PAULA had metdeze allen medelijden, en badCHRISTUS voor henonder vele tranen. In Egypte kwamen haar ontaKlijkeMonniken te gemoet, zij bezocht hier de Kluizenvan MAKARIUS , en andere eerwaardige mantien,en zou hier onder zoo veel duizend Monniken,met vele, even als zij gezinde, Maagden, diehaar verzclden, en met hare Dochter, haarverblijfgenomen hebben, indien niet haar fterk verlangenïaar de Heilige plaatzen haar derwaardsgetrokkenhad. Zij keerden dan weder naa Bethlehem, alwaarjij zich drie jaren in een klein hutjen onthield, totsij zelve eenige Monnikcnvvoningen liet bouwen, alssok drie gebouwen voor aan God gewijde Maag-,I len , die zij in drie gezelfchappen onderfcheidde,mlken, die van aanzienlijke geboorte, anderen, diegeringer, en zulken, die van geheel laageafkomstvaren, welke nogthans gezamenlijk met malkanderen]?falmen zongen en baden , maar voor hetifzonderlijk leefden en arbeidden.:A, met haar oud en zwaklijk ligchaam,lan de levendigfte van hare Maagden.overigeZelve leefde PAU-ftrenger,Zelfs in de! cooits, weigerde zij een weinig wijn te gebruiken,koorts was zij zoo milddadig, dat zij de palen teI miteu ging, gelijk HiëRONYMus zelf erkent. Als1lij haar deswegens aanfprak, zeide zij: dat zij dit


G E S C H I E D E N I S . 5?alles deed, in den naam van God; dat zij wenschte,als eene bedelaarfter te nerven, hare Dochtersniet het minde na te laten, en dat haar lijk in eens ;anders linnen mogt gerold worden. Van hare kundein den Godsdienst tekent HiëRONYMus aan, datzij de Heilige Schrift genoegzaam van buiten kende ,doch , met alle hare liefde voor de Gefchiedenis,zocht zij meest den Geestelijken zin, tot hare dichting,waar in dan HICRONYMUS haar moest onderwijzen.Na een verblijf van 20 jaren te Bethlehem,overleed PAULA , in het jaar 404. Bij haren uitvaartwaren de Bisfchop van Jerufalem, en die van veleandere deden, in Palaeftina, behalven eene ontelbaremenigte Geestlijken, Monniken, Nonnen, en andereChristenen, uit dit Land, tegenwoordig. Bisfchoprpen droegen de lijkbaar, andere Bisfchoppen brandendekaarsfen, en dus werd zij, in het ruim derKerk, die boven de fpelonk gebouwd was, in welkeCHRISTUS geboren is, begraven, HICRONYMUS befluitzijn verhaal met deze woorden : ,, Vaarwel ,,, PAULA! en da den hoogen ouderdom van uwen„ Verëercr met uwe voorbidding bij!" Een Brief,gefchreven in haren naam, en dien van hare DochterEUSTOCHIUM (*), is zeer waarfchijnlijk door inë?RONYMUS opgedeld , onder wiens Brieven dezelvegeplaatst is, hoe zeer MARTIANAY (f), dien voorhaar opdel houdt.De Dochters van PAULA volgden genoegzaam het Bcriclsffpoor(*) HiëRONYM. Epist. 44. pag, 545. ed. Benedict-,(f) Vie de St. Jeröme.D 5lilBOEKVIioofdfl.ia C.|aar363..ot 476.


SiLLA.III fpoor van hare Moeder, ELASILLA , de oudfte, was,BOEKmaar zeven maanden getrouwd geweest zijnde, inVIHoofdft. den ouderdom van 20 jaren weduwe geworden, enna C. G. viel daar op in eene ziekte, wanneer zij alle hareJaar 363.tot 476.voorige gemakken en vermaken verwisfelde met eendonkerbruin kleed, veel bidden, weenen, vasten enten van waken (*). Toen zij kort daar na overleed, vereerdeHiëRONYMus, die haar in haar voornemen bijzon­hareDochters.BLA- der gefterkt had, hare gedachtenis in eenen Brief aanEUSTO­CHIUM.5S K E R K E L I J K Ehare Moeder PAULA (f), ten einde deze te troostenin hare droefheid, welke zoo groot was, dat menhaar van de begravenis half dood terug bracht, bijwelke gelegenheid het volk te Rome zich vrij ongunlliguitliet, omtrent de Monniken.„ Hebben„ wij het niet dikwijls gezegd, riep men: Zij be-„ klaagt zich , dat hare Dochter door het vasten„ vermoord is; dat zij geene kleinkinderen uit haar„ tweede huwlijk gezien heeft. Hoe lang zal het„ nog duuren, dat het verfoeilijk fchuim van Mon~„ niken uit de ftad gejaagd wordt? waarom ftenigt„ men hen niet? en werpt ze in Zee? Zij hebben„ nig zin zij had, om eene Non, (Monachaf) ta„ worden, ziet men daar uit, dat geene Heidenfche,, vrouw haar kind ooit zoo beweend heeft."r AULA'S tweede, of, volgends anderen, hare derdeDochter, EUSTOCHIUM, ook JULIAgeheten, om hareafdamming van het geflacht Julia,werd daad]ijk als(*) HiënoNYM. Epist. 19, pag. 49. ed. Benedict.(t) Epist. 22. pag. 84.„ de beklagenswaardige Mevrouw verleid; hoe wci-Non-


G E S C H I E D E N I S . 59Nonne, van hare vroege jeugd af, lange jaren methare Moeder, en nog na -derzelver dood, tot hetjaar 419, des te vermaarder. Zij was de eenigfte ] loofdft.onder hare Zusters, die ongetrouwd bleef, en zich, ta C. G.1aar 363.naar den wensch harer moeder, al heel vroeg van: ot 474.de Wereld afzonderde, HICRQNYMUS , die bchalvenMARCELLA en PAULA, geene andere gewijde vrouwzoo hoog geprezen heeft, als deze EUSTOCHIUM»welke hij onder anderen den kostbaren halsfieraadder Kerk, (Koekpa monilepreüofum,) noemde (*),verhaalt aan hare Behuwdzuster L/ETA eene zeldzameGefchiedenis in zijnen fmaak, of liever in denfmaak van zijnen leeftijd, hoe God het gevaar, datzij in de gemeenfehap der Wereld zou blijven, hebbeafgewend ( \). Als EUSTOCHIUM haren voormaligenopfchik reeds had veranderd, waagde het eeneRomeinfche Mevrouw, PR^TEXTATA , wier Gemaalhaar Oom was, op deszelfs verzoek, haar haair opnieuw te kappen, en haar kostbaar te kleden. Maarin den naastvolgenden dag verfchcen een Engel meteen vreeslijk gelaad aan PR/ETEXTATA , die haar dusaanfprak: „ Gij hebt dus u kunnen verftouten,,, het bevel van uwen man hooger te achten, dan„ het gebod van CHRISTUS? het hoofd eener Maagd„ van God met uwe Godloze handen aan te raken?„ welke dra zullen verwelken, opdat gij gepijnigd„ wordende, voelen moogt, wat gij gedaan hebt,9, en over vijf maanden in de Hel geworpen wordt,„ dochj(*) In Epitaph. Pauhe p. 593. T. IV. Opp. P. II,ed. Bened. (t) Ep. 57. pag. 592-IIIBOEKVI


mDrie ofvier foortenvanMonniken.60 K E R K E L IJ K E„ doch, indien gij in uwe misdaad volhardt, zultBOEKVI„ gij uwen man en uwe kinderen verliezen. " DitHoofdft. alles is dus ook, in het vervolg, gebeurd, zoo alsna C. G.H I C R O N Y M U S verzekert. „ Een fchielijk verderf te-Jaar 363.tot 476. „ kende het te laat berouw dezer ellendigen, zoo„ wreekt C H R I S T U S zich aan die genen, welke zij-„ nen Tempel fchenden." Niettegenftaaude de driftvan E U S T O C H I U M zelve, en het voorbeeld van M A R -C E L L A , bij wie zij opgevoed was, haar reeds genoegtot het afgezonderd leven fcheenen op te fpooren,oordeelde H I O R O N Y M U S het echter nodig, haarlaar toe nog nader op te wekken, gelijk hij deed,n eenen langen Brief, geduurènde zijn verblijf teRome, in het jaar 383, gefchreven. (Epist.Eaflochium, de Custodia Virginitatis pag. 27.)18, adIn dezen Brief, befchrijft deze Kerkleeraar, bijgelegenheid, de drie foortinva» Mónnikért, die toenin Egypte gevonden werden (*). De eerfte foortzijn de Coenobiten,of die in gemeenfchap leefden,iie in het Egyptisch Sanfus genoemd werden, en11 tienen en honderden werden afgedeeld, ftaandeelkcns negen van hen onder eenen Opziener, (De-Zulke Monniken waren, volgends hem,roormaals de Esfenen.Het tweede foort zijn dtAnachoreten, die zich geheel eenzaam afzonderden,| :n met brood en zout zich in de Woestijnen bege*1 ren, naar het voorbeeld der oorfpronglijke Eremie*•en, of Kluizenaren.Meer zegt hij ons van liet(*) Vergelijk IVde Deel, Bladz. 115.:anus,) en tien van deze weder onder den honlerdften.dcr-


G E S C H I E D E N I S .«derde foort, die in Syrië en PalaftinaURemoboth,in Egypte Sarabditen heetcn (*), die met hun tweeof drie geheel mar willekeur en onafhanglijk leefden;zeer velen onthielden" zich in fteden en floten; dikwijlsontftonden onderhen twisten. Alles, zegt hij,is bij hen gedwongen, wijde mouwen , een ruwkleed, menigvuldig zuchten, bezoeken bij jongvrouwen,kwaadfpreken van Geestelijken; en als 'er eenseen Feestdag komt, eten zij zich zat tot walgenstoe. Op gelijke wijze befchrijft CASSIANUS de Sarabditen,die zich daarom aan de Kloostertucht ende gehoorzaamheid aan eenen Abt onttrokken, omdes te vrijer te kunnen leven en rondzwerven" —CASSIANUS gewaagt nog (f) van een vierde foortvan Monniken ,waar aan hij geenen naam geeft, maardie van den Stichter der Benedictijnen-orde, in devolgende eeuw (§), gyfovagum, of de omzwervendengenoemd wordt. Deze zijn waarfchijnlijk dezelfde,die AUGUSTINUS befchrijft (**), met de volgendewoorden: „ De vijand des menschlijken ge-„ ilachts heeft eene menigte Huichelaars, onder dc„ gedaante en het voorkomen van Monniken, overif„ verftrooid, welke in de Landfchappen rondtrek,, ken, nergens gezonden zijn,' nergens blijven, ner.„ gens ftaan of zitten. Sommigen van hen verkopenlcdenmaten van Martelaren, zo zij ander;van Martelaren zijn; anderen maken de zoomer, hunner klederen en hunne gedenkcedels wijd; nog„ an-IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.(*) CASSIAN. Collat. XVIII. C 7.p. 521. (t)£. * C. 8,(S) Regula S. Bened. C. 1. (**) De Qpere Monach, C. 2 8,


IIIBOEKVIHoofdftna C. GvanVervolgder berichtenEU­STOCHI­UM.€2 K E R K E L I J K E„ anderen zeggen, dat zij gehoord hebben, dat hun-„ ne Ouders of Bloedverwanten in het één of an-, „ der Land woonen, en wenden valschlijk voor,-• „ dat zij naa dezelve reizen.: Zij bedelen van alleJaar 363tot 476 ; „ menfehen, zij eifchen van alle menfehen, of de„ kosten voor eene winzuchtige behoeftigheid, of de„ waarde van eene geveinsde Godzaligheid. " Ofmen uit eene plaats van dezen zelfden Schrijver (*)mag befluiten, dat zij ook Circumcelliones genoemdwerden, gelijk de Dmatisfifche Dweepers van dezennaam, is geheel onzeker.EUSTOCHIUBI, opdat wij tot haar wederkceren,leefde vervolgends met hare Moeder, welke zij ophare reizen verzeld had, te Bethlehem, in de nabuurfchapvan HICRONYMUS, in den reuk eener uitnemendeheiligheid, en zich oefenende in de HeiligeSchrift, waar bij zij dan HICRONYMUS raadpleegde,dien zij zelfs eenmaal, volgends zijne bekentenis (f)*in het naauw bracht, door hem eene tegenwerpingte maken, dat PATJLUS Rot». III. 13. enz., agt verzenuit eenen P/alm aanhaalt, welke in den HebreeuwfehenTekst der Pfalmen niet ftonden. Nahet overlijden harer Moeder, werd zij Opzienftervan een Klooster van 50 jonge Dochters (§), tenbehoeve van welke HiëRONYMus den Regel van PA-CHO-(*) Enarrat. in Pfalm. 132. Tom. IV. Opp. pag.II10. ed. Benedict. Antverp.(f) Commentt. Efaia ad Èuftoch. Vergel. Libr. XVI.ProoetH. Tom. V. pag. 177. ed. Francof.($) PALLADius Hist. Lauf. Cap. 26.


G E S C H I E D E N I S . 63CHOMIUS in het Latijn vertaalde (*). Omftreekshet jaar 416 liep zij groot gevaar, toen eenige booswichten, die men voor aanhangers van PELAGIUShield, haar Klooster, met nog eenige andere nabijgelegenen,verbrandden, en vele andere geweldenarijenbedreven (f). EUSTOCJHIUM fchijnt in het jaar419 overleden te zijn.Eene andere Dochter van PAULA,PAMMACHIUS, eenen Romeinfchen Senator, tot Gemaal;na haar overlijden, deelde deze zijn vermogengrootendeels onder de armen uit, en was de eerfteSenator, die Monnik werd. Aan hem zijn verfcheidenebelangrijke Brieven van HICRONYMUS gefchreven,bijzonder de 54fie in de Beneclictiner uitgave.Ook prijst AUGUSTINUS hem grootelijks wegenszijne pogingen , om de Donatisten met deRechtzinnige Kerk te verëenigen (§). In de Brievenvan PAULINUS van No/a, komt ook het eenenander tot zijnen lof voor (**). Hij overleed in hetjaar 410 (ff).Nog een voorbeeld van het Monnikenleven in de De jongePAULAenfamilie van PAULA , was hare Kleindochter van denzelfdennaam, geboren uit het huwelijk van harenanderen.Zoon TOXOTIUS , met L/ETA , wier Vader nog eenAfgodspriester was. Deze jonge PAULA was reeds.vóói(*) inè'RON. Epist. 108. pag. 810. ed. Bened.(f) AUGUSTIN. de Gcstis Pelagii T. X. Opp. p. 153( § ) Ep- 58. ed. Bened. (**) Onder anderen Ep. 37(ff) Men zie meer van hem in TILLEMONT MemoireTem. X. pag. 240. fq.IIIBOEKVIloofdft.ia C. G.Jaar 363.tot 476.PAULINAPAULINA, haden haarEchtgenootPAMMA­CHIUS.


64 K E R K E L IJ K EIII vóór hare Geboorte, door hare Moeder, tot denBOEKMaagdelijken Staat beftemd. In eenen Brief aanVIHoofdft. L^TA , onderricht HiëRONYMus, (*) haar, hoe zijna C. G. hare Dochter, overëenkomftig met'dit oogmerk, zalJaar 363.tot 476. hebben op te voeden, belovende tevens, haar onderwijs,hoe oud hij ook zij, op zich te zullen nemen.Ook werd zij door hare Ouders aan hem naaBethlehem gezonden — Behalven de reeds gemeldehaalde HICRONYMUS nog verfcheidene andere vrouwentot het eenzaam leven over, en zijne Brievenzijn vol loffprakcn van zoodanige bij uitftekGodzalige Nonnen. Zoo prijst hij, in den ao en2iften (f), LEA en ASELLA, van welke de eerfte, eene weduwe, Opzienfter van een Nonnen -Klooster was geworden; de andere, door haren Vader,van kinds af, tot den ongehuwden Staat be-Itemd was, omdat hij haar, in eenen droom, in eenzeer glansri k glazen vat gezien had» gelijk zij danook, terftond na haar twaalfde jaar, zich aan Godwijdde, en te Rome, even ftreng als in de Woestijn,leefde.FAÜI0LA. Op eene andere plaats (§) fticht hij voor FA*BIOLA een roemrijk' gedenkteken. Deze aanzienlijkeRomeinfche vrouw, had haren eeriten man, wegenszijn onverdraaglijk fchandelijk levensgedrag, verlaten ,en was, daar de wet haar vrijheid gaf, weder meteen' ander getrouwd. Zij wist niet , fchrijft Hié'RO-NYMUS, dat het Euangelie aan de vrouwen volftrekt(*) Ep. 57-P< 59°- Ct) T.IV.P. ll.p. 51. ed.Bened,(§) Epist. 54. pag. 657.


G E S C H I E D E N I S . 65ftrekt verbiedt, een' ander man te trouwen, zooJang de eerfte man leeft. Doch, toen haar tweedeman overleden was, erkende zij den beganen misltap,en verfcheen, daags voor het Paaschfeest, inde Kerk van Lateraan, onder de Boetdoenden, ineene zoo treurige houding, dat zij den Bisfchop,de overige Geestlijkheid, en alle aanwezenden, totmedelijden bewoog. Zij werd daarop weder in degemecnfchap der Kerk aangenomen; en maakte nualle hare groote goederen tot geld, ten behoeve derarmen. In het Gasthuis, hetwelk zij het eerst inde Hoofdftad bouwen liet, nam zij den geringftenellendeling van den ftra&t op, die 2y, zelfs bij dewalglijkfte ziekten, dikwijls in perfoon oppaste.Niet min mild betoonde zij zich omtrent Geestelijken,Monniken, en Nonnen. Ook gaf zij HiëRO-NVMUS te Bethlehem een bezoek, wien zij vele vragenvoorlegde, omtrent den zin der H. Schrift, inzonderheidomtrent den leenfpreukigen zin derzelve;gelijk men dan ook in zijne fchriften twee Allegoriefche en Moralhch - Anagogifche uitleggingen derHoogepriesterlijke klederen , en der legerplaatzen,welke de Isrnèliten, op huhnen togt door de Woestijn,doorgetogen zijn, ontmoet, die aan hare gedachteniszijn toegewijd, FABIOLA keerde vervol-'gends naa Rome terug , alwaar zij, gemeenfchappelijkmet PAMMACHIUS , een Hospitaal voor vreemdelingenftichtte, en op het einde der vierde eeüw overleed,algemeen bewonderd wegens hare heiligheid.Hier toe behoort ook de Gefchiedenis der beide ] iéiw'êëWELANIA'S. De oudfte onder dezen was insgelijks \ IELA-VI. DEEL. E eene*II!BOEKVIHoofdfhna C. GJJaar 363:tot 476*


IIIEn anderen.66 K E R K E L I J K Eeene vrouw van hoogen ftaat te Rome, die, na deBOEK dood van haren Gemaal, de IToofdftad verliet, enVIHoofdft.tevens haren eenigen Zoon, wiens opvoeding zij aanna C. G. de regeering aanbeval. Zij reisde eerst naa Egypte,Jaar 363.en van daar naa Paleflina, om de Monniken entot 476.Kluizenaars dezer Landen te bezoeken. Toen dezendoor den Keizer VALENS vervolgd werden, onderhieldzij 'er ééns :5,000, die zich verborgen hadden, drie dagen lang , en ondcrlteunde meerdan100 anderen, onder welke ook Geestelijken, die inballingfchap verwezen waren, waarom zij zelve eenigemishandelingen duiden moest. Te jerufalemlHchtte zij een Klooster, in hetwelk zij met 50Nonnenleefde.Zeven en twintig jaren Jan/, was zij,in dit land, een voorbeeld van ftrenge Godzaligheid,Na verloop van dezen tijd, begaf zij zich weder naaRome,alwaar zij hare Kleindochter MELANIA, enderzelver Echtgenoot PINIANUS , die reeds zeven jarengehuwd waren, bewoog, om zich, voor hetoverige van hun leven, aan eene kuifche onthoudingte wijden. Eindelijk, ftierf zij te Jerufalem, nahet jaar 410. . HICRONYMUS, die haar langen tijdmet loffpraken overlaadde (*), fprakin laater jaarendes te ongunftiger van haar, omdat zij de partijvan RUFINUS genomen had. PAULINÜS vanZVo/«(f),en PALLADIUS (§), hebben nog veel meer totharenroem gemeld.. Van den ijver van HiëRONYMus, om jonge we-(*) Epist. 22. pag. 58. Epist. 28. pag. 66.(f) Ep. 10, 44. (5) Hist. Lauf. C. 117, 118.du-


G E S C H I E D E N I S .duwen over te halen tot den Nonnen - (land, dragenBOEKeindelijk ook nog twee van zijne Brieven, aan tweeVIjonge weduwen , FURIA (*) , en SALVINA (f), HoofdrKbijzonder getuigenis* Hoe zeer ook deze Kerkleeraar,in dezen ijver, naar zijnen wensen ilaagde, 'tot 47Ö4na C. G.Jaar 363,en alhoewel hij, waar hij bij de algemeene Christelijkezedenleer zich bepaalt, in zijne Brieven zeerveel goeds heeft, kunnen wij nogthans niet zeggen,dat hij zijnen, anders zoo hoog geroemden naam,daar mede veel eere aandoet. Zijn Brief aan SABI-NIANUS, eenen ondeugenden Diakon , die beftaanhad, eene Non uit een Klooster te Bethlehem teverleiden, en zich gehouden, als of hij een Monnikwilde worden, maar die vervolgends HiëRONYMus,alhoewel deze het hem vergeven had, overal lasterde, deze Brief bevat niet weinig aandoenlijke voorftellingen(§)* Men leert uit denzelven ook, dathet in Egypte en Syrië een gebruik was, dat dejonge Dochters en Weduwen , die zich aan Godwijdden, haar haair aan de Moeders der Kloostersaanboden, om het af te fnijden, ten einde irt hetVervolg het hoofd te moeten bedekken en befhiiëren;en dat deze gewoonte daarom zoo natuurlijkWas geworden, deels, omdat zij zich nooit baadden, deels, omdat zij, noch op het hoofd, nochin den mond , olie gebruikten, en dus tegen dediertjenS, die tusfehen de huid en het haair groe*(*) Epist 47. pag. 554.(j) Epist. 85. pag. 663.($)Epist. 93. pag. 754.E 36fjen,ui


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.65- K E R K E L I J K Ejen, niet anders beveiligd konden wezen.ChoorrieerenoIn de Roomfche Kerk houdt men AUGUSTINUSCanonici,Ka-naar hem den naam dragen, (Canonici Rcgulares S.vrij algemeen- voor den infteller der Choorheeren, dienunnikei 1Au-Voort?-heeft deze Brief nog meer zwakke plaatzen.Ook AUGUSTINUS betoonde zich niet min danHiëRONYMus, een' voorftander van den Monnikenffand,evenwel met minder drift, en gematigderdenkbeelden. Hij • noemt de Monnikenvbij uitnemendheid,dienstknechten van God (*). Hij-vindtin de H. Schrift toefpelingen en voorbeelden op dezelve,zoo als in den perfoon van DANiëL, terwijlintegendeel NOÜCH de Leeraaren, en JOB de gemeeneChristenen zal afgebeeld hebben (f). Hij beveeltzich in hunne gebeden aan, als meer waakzaamen krachtig, dan de Bisfchoppen,-. onder Wereldlijkebezigheden, verrichten kunnen (§); maartevens verzwijgt hij obk de misbruiken niet, die vande Monniken gepleegd werden, waar van in zijnwerk,, de Opsre Monachorum, (over den arbeid}der Monniken, voorbeelden genoeg voorkomen (**).In eenen Brief aan Nonnen Ctt)>' °i eonderlingonëens en onrustig waren, geeft hij aan dezelve veievoorfchriften, en beveelt, als haar Bisfchop, datdie eenmaal alle weeken gelezen moet worden.AUGUSTI­NUS eenvoorftanderdei-Monniken.(*) Epist. CCXX. Tom. II. Opp. p. 618. ed. Antv.(t) Enarrat. in Pfahn. CXXXII. T. III./.. uil.(§) Epist. XLVIII. Tom. II. pag. 85.(**) Zie ons Vde Deel, Bladz. 388.(tt) Ep. CCXI. ad Sanctimomales T. II. $, 595,-


G E S C H I E D E N I S . 69'August ini,) als oók dei -Augustyner Kluizenaars, IIIBOEK( Augustiniani Eremiix. ) Bij deze beide hoofdfoortenis ver-volgends nog -eene menigte andere Gees­Hoofdft.VItelijke gezelfchappen gekomen, die alle voorwenden, na C. G.Jaar 363.dat zij naar den Regel van den Heiligen AUGUSTItot476.NUS leven (*). Op dezelfde wijze, als zich, invervolg van tijd, Kluizenaars of ordens van Monnikenen andere Geestelijke genootfchappen naar Hië­RONYMus genoemd hebben; (Hiëronymiani EremitE 3


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G,Jaar 363,tot 476,70 K E R K E L I J K Eders bijeenbracht, die even zoo weinig hadden, als,hij, en dus gereed waren, om, gelijk hij, hunnebezitting ten diende der armen tot geld te maken,en in gemeenfchap te leven (*), Maar, toen AU­GUSTINUS Bisfchop was geworden, en vond, dathij in deze waardigheid met veel meer menfehenmoest verkeeren, dan voor het ingetogen leven vaneen Klooster 'voegde; legde hij in zijne Bisfchoppclijkewoning zelve een Klooster van Geestelijken,(Monaflerium Clericorum, ) aan; hetwelk eene na*bootzing van het Monnikenleven in den leerdand,en niet eene eigenlijke Monnikenwoning zou zijn.Alle de Geestelijken van AUGUSTINUS , zelfs de lagereKerkdienaars, QSubdlacom,) leefden-met hemin gemeenfchap, en in eene vrijwillige armoede. Opdit laatde duk was hij inzonderheid ijverig, hij haddeze vrijwillige armoede bevolen, onder draffe vanontzetting van hun ambt, evenwel maakte hij hier inverandering, en doot zulken, die hunne goederenwilden blijven bezitten, wel uit deze gemeenfchap-.pelijke famenleving uit, maar liet hen hun .ambt behouden:„ Verlaat zulk een," zegt hij, „ het„ heilige gemeenfchappelijke leven , en blijft hij ,voor het overige , een Geestelijke, dan is hij„ voor de helft gevallen; maar blijft hij in mijn ge»„ zelfehap, als een huichelaar, dan is zijn val vok-„ komen." Hier over verklaart hij zich nog bree-) '. .fi M .\MiSxk .. ,>u»v der.»(*) POSSIDIUS Vit. August. Cap. 5-25. AUGUSTINUSzelf Serm. CCCLV. Tom. V. pag. 962. van ditKlooster is reeds gefpreken Vde Deel, Bladz. 385.


G E S C H I E D E N I S.der, in eene volgende Kerkreden (*). Van zoodanigefamenwoning der Geestelijken met hunnen Bis­IIIBOEKVIfchop in hetzelfde huis, vinden wij bij SOZOMEjsrus(f), nog een voorbeeld, hetwelk te Rhino-na C. G.Hoofdft.Jaar 363.colura, of Rhinocorura, plaats had. Van eenige verdereuitbreiding van zoodanige' levenswijze in dezentot 476.tijd, heeft men geene berichten. Waarfchijnlijk is'het, dat zoodanige Geestelijken, of reeds in de vijfde,•of wel in het begin-der zesde eeuw, Canonici genoemdzijn geworden. Deze benaming was in deoudfte Griekfche Kerkfpraak te vooren aan alle Geestelijkengemeen, omdat hunne namen vóór alle anderen,in het Kerkeboek, (xotmv,') werden opgetekendDoch, daar dit Griekfche woord ook eenen Regeiof voorfchrift betekent, fchijnt men, bij de WesterfcheChristenen, hetzelve in deze betekenis genomeute hebben, om 'er Geestelijken mede aan te duiden,die volkomen naar dezelfde wetten leefden, zonde)dat hier mede ftrijdt, dat men 'er dan nog oveitoLlig bijvoegde Canonici Regnlares, omdat men naamlijk de Griekfche Taal, in het Westen, niet rechmeer verftond. Ondertusfchen blijft 'er fteeds eei 1groot onderfcheid tusfehen deze Canonici van AU-GUSTINUS , die een middenfoort waren tusfchei iLeeraaren en Monniken, doch die altijd Leeraars ei IKerkedienaars van zekere gemeente bleven", en d


1% K E R K E . L IJ K EmBOEKVIHoofdft.ming in zoo verre veranderd is, dat zij flechts eenafchaduw van iet Kerkplegtigs behouden heeft.Wij kunnen onze berichten, van den tegenwoor*na C. G, digen toeftand der Monniken, niet gevoeglijk eindigen,zonder gewag te maken van JOSNNESJaar 363.tot 47


G E S C H I E D E N I S . 73bevestigen. Toen deze vermaarde Kerkleeraar uit de IIIBOEKgemelde Hoofdftad verdreven was, ging CASSIANUS ,VIin den naam van een deel der Geestlijkheid aldaar, ] toofdfï.met zijnen vriend GERMANUS , in het jaar 4°5 5 RM ia C. G.[aar 363,Rome, om den Bisfchop aldaar een bericht van dezegebeurenis mede te deelen. Zedert fchijnt hij niet:ot 476,weder m het Oosten geweest te zijn, of zijn verblijfaldaar is ten minften zeer kort van duur ge^weest. Veel meer verbleef hij te Masfilia, (Mar?feille,') in Gallïèn, alwaar hij zijn best deed, omden Monnikenftand, inzonderheid naar het voorbeeldvan dien in Egypte en Palafiina, te vestigen. Ook{lichtte hij aldaar twee Kloosters, een voor Monniken,en een ander voor Nonnen. Het eerfte isnog onder den naam van de Abtdij van den Heil.VICTOR bekend, en zal, in zijnen tijd, wel 5,ooqMonniken bevat hebben. Hij was niet alleen hunAbt, maar ook, als Ouderling, hun Leeraar. Hijoverleed in het jaar 435, maar volgends anderen,eerst in het jaar 440 of 448.Te Masfilia, (Marfeille,) fchreef hij zijne tweevoorname werken, die tot aanprijzing van het Monnikslevenin deze Gewesten dienen moesten.Heteerfte, hetwelk hij omtrent het jaar 417 vervaardigde,op begeerte van CASTOR , Bisfchop van Apta Julia,(thans Apt in Provence,} die nog geene Kloostersinzijn Kerspel had, en die geern een voorbeeldvoor dezelven wenschte te hebben, handelt over deinrichting der Kloosters, of van de levenswijze derMonniken in de Oosterfche Landen. (De Injiitu-rfi$. Coenohjorum, Lihri XII.) Doch alleen de vierE 5^ijmverfesver denrichingdepiioosers.


IIIBOEKVIHoofdft.na C„ GJaar 363tot 476Kledingder Monniken.74 K E R K E L I J K Eeerlle Boeken van hetzelve handelen van .dit onderwerp, de agt overigen hebben zelfs een bijzonderopfchrift, (Colluctatio adverfas octo principaïïatia. )Worftcling • tegen de acht hoofdondeugden.Evenwel behoeven deze voor geen afzonderlijk werkgehouden te worden, gelijk GENNADIUS en FOTIUSgedaan hebben, dewijl CASSIANUS ze, volgends zijneeigene verklaring, bij de voorgaande Boeken gevoegdheeft,omdat hij de lesfen der OosterfcheMonniken over den oorfprong en het overwinnen dezerondeugden wilde voordragen.In het eerfte Boek van dit werk, befchrijftvilCAS­SIANUS de kleding der gemelde Monniken. De EgijptifcheMonniken droegen, bij dag en nacht, eenhoofddckzel, zijnde een kap, die tot aan de fchouderenkwam, (cucullus,asjcSAiat',) om hunne eenvoudigheid,als kinderen, te vertonen. Hun linnenkleed-, (colobium, KUXQ@M,) komt- flechts tot denellcnboog, om, doer de afgefnedene mouwen, hetafhouwen van de werken dezer Wereld aan te duiden.Over hetzelve droegen zij twee wollen handen, die van den hals afhingen, en onder de armendoorliepen, ten einde dit kleed aan het ligchaamfaam te fnoeren, en des te vaardiger te kunnen zijntot den arbeid, Qavai@o\


G E S C H I E D E N I S . 75'jnaakten hunne overige kleding uit. De flok, dienzij droegen, leert, dat zij tegen zoo vele hondfcheVIondeugden, die hen aanblaffen, en onzichtbare bees- ] Ioofdfl.ten der Geestelijke boosheid, niet ongewapend mog- ia C. G,1[aar 363.ten wezen. Eindelijk , dewijl de fchoenen in het :ot 470.Euangelïe verboden zijn, beveiligden zij hunne voetentegen koude en hitte, alleen door muilen of pan-'tofelen, als eene blijk van eene flechts geringe deelnemingaan de belangen dezer Wereld: en zelfs dezetrokken zij, bij de Godsdienst-oefening, uit.In het tweede Boek begint CASSIANUS te berich­Oorten, welke gewoonte de Egyptifche Monniken, bijhet gebed, en in het gemeen, bij den Godsdienstwaarnemen; en wel in hunne Avond- en Nacht-Godsdicnften, waar bij zij beflemde gebeden - uurenhebben. (Orationes Canonica.') Bij de gebeden knielende Egijptifche Monniken niet, van Saturdag totZondag avond, noch in den geheelen tijd, tusfehenPaasfchen en Pinkfteren. In het derde Boek befchrijft' CASSIANUS de Godsdienst der Monnikenoverdag, en hunne vastgeftelde bid - uuren , waarin wij, duidelijk, den oorfprong der bekende zevenHora Canonic


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.76 K E R K E L I J K E„ ik te Rome ben, dan vast ik op den Sabbath}„ maar ben ik te Milaan, dan vast ik niet."In het vierde Boek, (de Inftitutis renunciantium,)voltooit CASSIANUS zijne berichten , meldende deJaar 363.tot 476. voorwaarden, op welken in Egypte, inzonderheidook in het beroemde Klooster te Tabenna, een Eilandin den Nyl, de Monniken werden aangeno­Onbepaaldegehoorzaamheimen; waar na hij vervolgends de ftrenge levenswijzeder Monniken aldaar omftandig befchrijft. Hier leerdenzij bijzonder hunnen wil verloochenen , doorder Monnikenaanhunnen eene onbepaalde gehoorzaamheid aan hunnen Abt ofOverften.Opziener, wien zij geene hunner gedachten mogenverbergen, noch iet voor goed of kwaad houden,dan alleen volgends zijne uitfpraak. De jonge Monnikenmogen, zonder zijne voorkennis, niet uit hunneCelle gaan, zelfs niet om de behoeften der natuurte voldoen. Zoodanig haastten zij, om zijnebevelen te volbrengen, als of die van God zeivenïwamen! Somtijds zelfs pogen zij onmooglijke dingen,die hij hun mogt opgelegd hebben, ten uitvoerte brengen. De naderhand zoo vermaard gewordenAbt JOANNES (*), werd, in het eerst, doorrijnen Opziener, ter zijner beproeving, belast, eenlitgedroogd, en bijkans verrot ftuk hout, dat welerin den grond gezet was, daaglijks met water teDegieten, tot dat het in eenen groejenden boom zou/eriinderen. JOANNES gehoorzaamde langen tijd,vaar bij hij het water nog van verre haaien moest,ot dat hij eindelijk van dezen vruchtelozen arbeidontf(*) Van wien reeds in het Vda 2?/. 400. gewaagd is.


G E S C H I E D E N I S . 77cntfiagcn werd. Eéne andere keer gebood hem de IIIBOEKOpziener, het eenigfte flesjen olie, dat men volftrekt VIniet misfcn kon, het venftcr uit te werpen, hetwelk loofdft.in €. G.hij zonder draalen gehoorzaamde. Nog eens moest[aar 363.hij, (tot ftichting der aanwezende Monniken, over :ot 47^.zoodanige onderwerping , zegt CASSIANUS ,) eenenverbazend grooten fteen, dien vele menfehen te gelijkniet bewegen konden, voortrollen; hetwelk hemte vergeefs zweet en zuuren arbeid kostte. Maarnog verder gaat het voorbeeld van MÜCIUS, die naderhandAbt werd. Toen deze zich bij het Kloosteraandiende, om aangenomen te worden, brachtbij zijn Zoontjen, een kind van agt jaaren, mede,en lag met hetzelve eerst een' tijd lang voor de deur.Daar op werd het kind van hem afgenomen, opdatMUCIUS 'er niet meer aan denken zou, dat hij Vaderwas; ja, om hem te beproeven, of hij in fraaiware , de vaderlijke liefde aan de gehoorzaamheidvan CHRISTUS op te offeren, werd het kind ha?cbehandeld , en dikwijls in zijne tegenwoordigheid,zonder eenige reden , geflagen; zoodat hij het nieanders dan wanhavenig en huilende zag. Evenwe 1bleef de Vader bij dit alles ongeroerd; hij geloofdezijnen Zoon aan CHRISTUS toegewijd te hebben, ei Lverheugde zich, dat het niet zonder flut leed. Tel llaatften gebood hem de Abt eens, in een geveinst 1ongenoegen tegen het kind, omdat het huilde, hi)zou het in de daar voorbij lopende rivier werpenMUCIUS deed dit, zonder zich eenigzins te bedenken, en zijn Zoontjen zou het leven verloren hebben, indien niet eenige Monniken langs den ftroon tfee


IIIBOEKVIHoofdft.na C* GJaar 33t't 476,?8 K E R K E L I J K Ebefleld waren geweest, om liet kind waar te nemen.Nu openbaarde God ook op het oogenblik aan denAbt, dat MUCIUS hier door in de voetftappen vanABRAHAM getreden was. Eindelijk fluit CASSIANUSdit Boek, met eene aanfpraak van den Abt PYMU-SIUS, die eenige duizend Monniken niet ver van deEgyptifcke ftad Panephyfts, onder zich had, aaneenen Monnik, welken hij in zijn Klooster aannam,en wien hij in deze aanfpraak, onderwijst, wat hetzij, de Wereld te verzaken; hem waarfchuwt tegende listen en lagen des Duivels, en hem den weg totvolmaaktheid leert, waar toe hij het voorbeeld nietvan velen, maar van één of twee nemen moet.Na deze verhaalen leert CASSIANUS, in de achtoverige Boeken van zijn werk, hoe een Monnik deacht hoofdzonden moet beflxijden. Ten dien eindebefchrijft hij dezelve, en voert de gronden en hulpmiddelenaan, om dezelve te overwinnen. De eerfteis de onmatige eetlust, (fpiritus gastrimargice,) devolgenden, de drift tot onkuischheid, (fpiritus fornicationis,*) van de geldgierigheid, (fpiritus Philargijria,~)wordt in het zevende Boek gehandeld, en inhet achtfte , van de neiging tot toorn, (fpiritus ir


G E S C H I E D E N I S ^ 79Kluizenaars plaagt, van deze handelt het tiende IIIBOEKBoek. In het elfde Boek wordt aangewezen, hoe VImen de ijdele roemzucht, (fpiritus cenodoxice, mo- \ oofdlt.a C. G.) beftrijden moet. Eindelijk wijst het twaalf- >jaar 363.de Boek aan, hoe men den hoogmoed, (fpiritus( at 476.fuperbi*,} zal onderbrengen. Het beste middel,,zegt de Schrijver, om dezen valftrik des Duivels,want door hem is deze zonde tot den eerftcn menschgekomen, en heeft alle andere zonden geteeld, hetveiligst te ontwijken, is, dat wij alle vordering inde deugd, niet aan ons zeiven, maar met den Apostel,aan de Godlijke genade toefchrijven. Bij dezegelegenheid verklaart hij den boven alles werkzamen,en zelfs bij de ernftigde menschlijke pogingen, echter onöntbeerlijken bijftand en hulp der Godlijkegenade, tot bekering en zaligheid des menfehen»uitvoerig; welke plaats in de Gefchiedenis der Pelagianeryen Halve-Pelagianery merkwaardig is, inwelke ook CASSIANUS eene hoofdrolle gefpeeld heelt.I Iet werkMet dit werk van CASSIANUS ftaat zijn tweedevan CASwerk,hetwelk hij, omtrent het jaar 420, gefchrevenzal hebben, in een naauw verband, behelzende bevatten­SIANUS ,de zijneGefprekken met Kluizenaars en Monniken, in de gefprekkenmetSketifche Woestijn, (Collationes Patrum in Scythicaeremo commorantium, XXIV) (*). In de voor­Monnikenenz,reden of opdragt voor het eerfte tiental van dezeGefprekken, welke aan den Bisfchop LEONTIUS ,Broeder van den Bisfchop CASTOR, aan wien heeer(*) Pater, Abbas, Abt, Vader, is bij 1CASSIANUmeermalen de titel van Monniken in het gemeen.


8 0K E R K E L I J K EIII eerfte werk is opgedragen, en aan den KluizeuaafBOEKVI HELLADIUS, gericht is, meldt de Schrijver zelf, datHoofdft. hij van de uiterlijke en zichtbare gefteldheid derna C. G.Monniken, welke hij in het voorgaande werk hadJaar 363.tot 476. afgebeeld , thans tot de onzichtbare gedaante vanden inwendigen mensch overgaat, en in plaats dervoorgefchrevene gebeden, den hoogften trap van hetonophoudelijk gebed wil aanwijzen. In het eerftegefprek tusfchen CASSIANUS». en zijnen vriend, denAbt GERMANUS, met den Abt MOSES, in de SketifcheWoestijn, onderwijst deze laatfte hen, welkhet doeleinde zij van het Monnikenleven? Volgendshem is het einde» (fints,) van hunne levenswijze»het Koningrijk van God; maar hunne beftemming,of hun doeleinde, (destinatio, id est, fcopus,) dereinigheid van het hart, zonder welke men in dat Rijkniet kan ingaan. In het tweede gefprek, vervolgt dezeAbt te handelen van de onderfcheiding van waarheiden onwaarheid, van goed en kwaad, (de dis*cretione,) en welke beftaan zal in dat onderfcheidendoog, hetwelk de Zaligmaker het licht des lig-:haams noemt. Dit wordt opgehelderd met het voorbeeldvan zekeren HERO , die 50 jaren in de Woes-:ijn zoo eenzaam had geleefd, dat hij zelfs op hetPaaschfeest niet bij de gemeenfchappelijke tafel metie Broederen in de Kerk wilde komen. Deze miste1 lat onderfcheidend oog , en Hortte zich, door deverleiding des Duivels, dien hij voor een' Engel1 les Lichts hield, in eenen diepen put, in volle( werreding, dat hij daar door geen leed zou onderbinden.Zelfs toen de Monniken 'er hem half 1dooduk*


G E S C H I E D E N I S . 81bithaalden, wilde hij nog niet geloven, dat hij vanden boozen Geest bedrogen was. Naauwlijks kondende Broeders, die medelijden met hem hadden»van den Abt PAPHNÜTIUS met hunne gebeden verwerven,dat HERO niet onder de zelfmoordenarengeteld, én het gebed en het offer voor de overledenen,(memoria et oblatio paufantium,) onwaardigverklaard werd. Op den grond van dit oordeel desonderfeheids wordt, in dit gefprek, gewaarfchuwd,voor het overdreven vasten en waken enz. Als CAS­SIANUS met zijnen vriend zich vervolgends begevenhadden in de Kluis van PAPHNÜTIUS , deelt dezehun in het derde gefprek , zijn onderricht mede,over de drievoudige verhehening der Monniken, (detribus abrenunttationibusf) In dit gefprek komt wedereen omftandig onderwijs voor, over den vrijen wildes menfehen, en de noodzaaklijkheid der bekeerendeen heiligende genade van God, welke plaats wedderin de Gefchiedenis der Pelagianen te pas zalkomen. In het vierde gefprek, handelt een anderAbt DANiëL, over de onvruchtbaarheid des gemoeds •,op de klagt der beide vrienden, dat zij, te middenvan hun gebed, en grootfte verlustiging in God,vaak door eene treurigheid en kommer overvallenwerden, die hen belet, het hart, met ruimte, totGod op te heffen, het opfchrift van dit gefprek is:over de begeerte tusfehen geest en vleesCh, (de ConcupiscentiaCarnis et fpiritus,} in hetzelve wordtgeleerd, dat 'er een driederleic toeftaiid , of ftaatder ziel is, een vlecschlijke, dierlijke, en Geestelijkeenz. In het vijfde gefprek handelt de Abt SERAPIONVI. DEEL. F overIIIBOEltVIHoofdft»na C. G,Jaar 363»tot 476*


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.o2 K E R K E L I J K Eover de acht hoofdzonden. Tot het zesde gefprek9over de geweldige dood der Heiligen, met den AbtTHEODORUS, die zich tusfchen het Nitrifche Gebergteen de Sketifche Woestijn onthield, gaf hetlot van eenige Monniken aanleiding, die , in degroote Woestijn van Palaftina, naa den kant vanArabi'è en de Doode Zee, lang in den roep vanHeiligheid geleefd hadden, en van ftroopende SaraceenfcheRovers vennoord waren. De twee volgendegefprekken worden met den Abt SERENUS gehouden,die eene buitengewone gave der kuischheidvan God ontvangen had, waar omtrent hij, totftichting der Monniken, het volgende fprookjen vertelde, ten zij het een droom geweest zij, waar bijzijne levendige verbeeldingskracht werkzaam is geweest.Op zijn aanhoudend gebed, dat alle begeerlijkheidin hem gedood mogt worden, kwam eindelijkeen Engel, in een nachtgezicht, tot hem, diehem, als het ware, den buik opende, en een vuurigftuk vleesch uit zijne ingewanden fcheurde, dathij wegwierp, en toen alles weder op zijn plaats terecht bracht, tevens tot SERENUS zeggende: Hiermede is de begeerlijkheid in uw vleesch afgefneden,en thans hebt gij die reinheid der ligchaams verkregen,daar gij om gebeden hebt! Het zevende gefprekmet dezen Abt gehouden, handelt, over de beweeglijkheiddes harten, en de Geestelijke boosheden,(de Anima Mobilltate et Spiritalibus Nequitiis.}In dit gefprek wordt veel gefproken van debooze Geesten of Duivelen, en -derzelver werkingenop de menfehen, bijzonder in de Bezetenen. Ookleert


G E S C H I E D E N I S . 83leert dé Abt SERENUS de beide vrienden, dat 'er IIImenigerki'é foorten van Duivelen zijn. Sommigen,F 2zegt hij, zijn fpöttende Geesten, die op de openbarewegen dè reizigers plagen, maar hun anders geennadeel toevoegen. Men kent hen onder den naamvan Fauni. Anderen leggen zich, insgelijks zonderleed té doen, des nachts, op dé menfehen. Maaranderen integendeel zijn niet te vrede, de ligchamender bezetenen wreedlijk te kwellen, maar vallen ookunderen aan, die zij zelfs om het leven brengen.(Matth. VIII.) Nog anderen vullen de harten derBezetenen met zoodanige opgeblazenheid, dat zijzich , vol hoogmoed, boven hunne gewone ligchaams-grootteuitzetten, maar ook weder laageizinken, en gevolglijk door hunne gebaarden toonen,dan, dat Zij de hooger magten aanbidden, dan, datzij geloven, van anderen aangebeden te worden. Hetvolk noemt deze gemeenlijk Bacucei. 'Er zijn ookDuivelen, welkê zich niet alleen met leugens bezighouden, maar ook den menfehen Godslasteringeningeven. De Abt verzekert, zelf eenen Demon tehebben hooren bekennen, dat ARIUS en EUNOMIUShunne dwalingen van hem gekregen hadden. DitOnderzoek wordt ook in het volgende of agtfte gefprek,(de Principatihus, feu Poteftatibus,) achtervolgd, en zeer vele bijzonderheden van de boozeGeesten gemeld. Vervolgends hebben de beide vriendentwee gefprekken, het negende en tiende, metden Abt ISASR, over het aanhoudend bidden, hetwelkméde tot de volmaaktheid van den Monnik behoort.Merk-BOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.Anthropomorphitenonder deMonniken.K E R K E L I J K EMerkwaardig is het tiende gefprek, inzonderheid;wegens een verhaal van zeker verfchil onder deMonniken in Egypte, toenmaals ontftaan. Reedslang was het in dat Land gewoon, wanneer hetFeest Epifania gevierd werd, op welken dag deLeeraars aldaar zoo wel den doop van CHRIS­TUS, als zijn ligchaamlijke geboorte, fielden, endaarom deze beide heilige plcgtigheden, (utriusquefacramenti folleimitas,) op dcnzelfden dag vierden;(dit was de zesde Januarij, dien men ook Theofanianoemde, waaromtrent zich de Oosterfehe Kerk vande Westerfche onderfcheidde, gelijk wij in het vervolgder Gefchiedenis zien zullen,) — dat van denBisfchop van Alexandrïè, Brieven aan alle de gemeenten,zelfs aan alle Monniken-verblijven in Egypte,afgezonden werden, in welken hij hun het beginvan den grooten Feesttijd, als ook het Paaschfeest,aankondigde. De toenmalige Bisfchop dezerHoofdftad, THEOFILUS, voegde cieze keer bij zijnenBrief eene lange wederlegging van de Ketterij derAnthropomorfiten, die aan God een menschlijke gedaante,en een ligchaam, toefchreven. Doch, dezewederlegging werd bijna van alle Monniken in Egypte,uit dwalende eenvoudigheid, met zulke verbittering,opgenomen, dat zij veel meer THEOFILUS zeivenvan eene fnoode Ketterij hefchuldigden, en hetgrootlte gedeelte hunner Opzieners dreven, dat allede Monniken eenparig hem verfoejen moesten, alseenen beftrijder der H. Schrift, die aan God eeneinenschlijke gedaante ontkende, die evenwel ADAMnaar zijn Beeld gefchapen heeft. De gemelde Paasch-aan-


IIIBOEKVIHoofdft.m C. G.Jaar 363tot 476.96 K E R K E L I J K Eletterlijken zin , antwoordde de Diakon,maar ineenen Geestelijken en Godebetamenden zin, zoodatmenvan wegens zijne onzichtbare Majefteit volftrektgeene gelijkheid met de menfehen mag onderftellen.Tevens bewees hij dit zoo uitvoerig uit de H.Schrift, dat SERAPION hem eindelijk gelijk moest geven.Alle aanwezenden verheugden zich ongemeen,dat God den eerwaardigen ouden man niet totzijneinde toe in dwaling had laten blijven, waar voorPÏON geraakte, bij dit gebed, in zulke verwarring,omdat hij te vooren zich God altijd voorgefteld had,als een mensch, dat hij in de bitterfte traanenzuchten losberftende, zich op den grond wierp, enal weenende uitriep: Och ik ellendige., zij hebbenmij mijnen God ontnomen; nu heb ik 'er geenen,dien ik vatten kan; ik weet niet meer, wien ikaanbidden of aanfpreken moet.De zeven volgende gefprekken, welke CASSIANUSmet Monniken in de Woestijnen van Thebaisgehouden, zijn door hem opgedragen aaneaheeftzij hem, gemeenfehappelijk, dankten. Maar SERA-HONORA-TUS , Bisfchop van Arelate , (Arles,) te voorenStichter en Abt van een Klooster op het Eiland Levinum,en aan EUCHERIUS, die naderhand Bisfchopvan Lugdunum, (Lyons,) geworden is. Het eerfte vandeze of het elfde, der gefprekken, werd gehouden meteenen Abt CH^EREMON, die, in den ouderdom van100 jaren, neder gebogen , op handen en voetenging, en handelt over de volmaaktheid.In het volgendetwaalfde$ver de kuischkeid;gefprek, geeft deze oude man onderwijsen als de beide vrienden bedenkingmaak-


G E S C H I E D E N I S . 87maakten over het gene CH^EREMON beweerd had, IlïBOEKdat menschlijke krachten en pogingen volftrekt nietsVItot het verkrijgen der kuischheid konden toebrengen, hoofdft.geeft dit aanleiding tot het dertiende gefprek, over' ia C. G.jaar 363.den Godlijken bijftand. (de Protectione Dei.} CHM- tot 476.REMON verklaart hun, in hetzelve, dat alszins zonderden Godlijken bijftand niets goeds volbracht kanworden; dat de kuischheid der deugdzame Heidenenalleen eene ingebeelde kuischheid geweest zij; datzelfs de aanvang van eenen heiligen wil van Godafkomftig is; maar dat God ook den goeden wil,die in ons ontftaat, verfterkt en onderhoudt; dat,ja wel ook goede bewegingen in den mensch vanzelf opgewekt worden, alzoo 'er een zaad van deugdin onze natuur ligt; en dat de vrijheid van den wildoor de Godlijke genade niet weggenomen wordt;maar dat nogthans deze ons onophoudelijk bij moeiftaan. Wegens dit gefprek inzonderheid, is CASSIA­NUS als de eerfte Leermeester van het Semipelagianismus,( Halve Pelagianery, ) aangezien. In he Ivolgende of veertiende gefprek, handelt de Abt NESTEROS , over de Geestelijke Wetenfchap, dat is, ove rde wetenfchap van Geestelijke zaken, gepaard me tderzelver uitoefening, zoo als zij inzonderheid voo fden Monnik past. Zij is, zegt de Abt, tweeledig »eene werkzame of daadlijke, (Practice, Actualis,jwelke door de verbetering van zeden, en zuiverin;lvan ondeugden, tot ftand komt, en eene befchouwende, (Theoretice,) in het verftand huisvestende»welke beftaat in de befchouwing van Godlijke dingen, en der heiligfte kundigheden. Men kan de eciflF 4


88 K E R K E L I J K EIII ftc zonder de laatfte bezitten, maar niet de laatfteBOEKzonder de eerfte. Deze Wetenfchap fchijnt hier hetzelfdete betekenen, het gene anders de MyftiekeVIHoofdft.na C. G Schrijvers door leven, en door de bekende verdeelingvan hetzelve in het daadige of werkzame enJaar 363,tot 476,befchouwende, (Pita Activa et Contemplativa,) aanduiden.Daar zijn voorbeelden, zegt de Abt, vaneen werkzaam leven, die men meer bewonderen dannavolgen moet. Zoo kwam 'er ééns een Boer bijden Abt JOANNES , om hem de eerftelingen van zijnevruchten te fchenken. Juist was de Abt ijverig,maar vruchteloos, bezig, om den Duivel uit eenenbezetenen te drijven ; maar zoodra de Duivel denBoer zag aankomen, verfchrikte hij zoo zeer, dathij, onder het eerbiedig noemen van zijnen naam,uitvoer. Toen de verbaasde Abt den Boer vraagde,waar door hij eene zoo uitnemende Godlijke genadewerkingverdiend had, vernam hij eindelijk, dat deze, daar hem zijne Ouders , niettegenftaande zijnegenegenheid tot den Monnikenliand , gedwongenhadden, te trouwen, reeds elf jaren lang, met zijnuVrouw, als met zijne Zuster, geleefd had. De befchouwendeof eigenlijke Geestlijke wetenfchap verdeelthij in de Historifche of Letterkundige Uitleg-'ging, of in het Geest lijk Per/land, en dit laatfte,of den geheimen zin der Heilige Schrift, begrijpt deAbt onder de drie reeds uit ouder Leeraaren bekendefoorten: Tropologia, Allegoria, Anagoge.In het vijftiende gefprek, met denzelfden AbtNESTEROS , is het onderwerp, hetwelk behandeldwordt, de Godlijke Wonderwerken, (de Charismath


G E S C H I E D E N I S . 89tibus Divinis, ) waaromtrent geleerd wordt, dat IIIBOEKmen meer op deugd en Godzaligheid moet zien,VIdan op wonderwerken enz. 1 loofdft.ia C. G.Een ander Abt JOSEF, die, behalven de Egypti- \[aar 363.fche taal, ook de Griekfche in zoo verre verftond,: :ot 476.dat men met hem geenen tolk nodig had, onderrichtCASSIANUS en zijnen vriend, in het zestiende gefprek, over de Vriendfchap, over welk onderwerphij vrij veel goeds en nuttigs zegt.Na alle deze gefprekken , beklaagden CASSIANUSen GERMANUS hunnen toeftaud. Zij konden, gelijkde laatstgemelde zegt, indien zij onder zoo Heiligemannen bleven, des te eer tot volmaaktheid komen.Maar zij hadden beloofd, naa hun Klooster bij Beth-Jehem weder te keeren; en als zij daar ééns weder inwaren, zou het hun niet geoorloofd zijn, hetzelvete verlaten. Toen zij deze hunne bedenking aanden Abt JOSEF voorftelden, deelt deze hun zijnenraad mede, in het zeventiende gefprek, over het be-.palen van een voornemen, (de Dcfiniendo,') waaiin hij aanmerkt, dat het eenen Monnik wel betaamt,zijne belofte te vervullen, maar juist daarom moethij nooit een bepaald befluit over iet nemen; dochin hun geval, dewijl zij bekenden, dat het voor hun-nuttiger zou zijn, in de Woestijn te blijven, washet alszins beter, te liegen, of hunne gedaane be,lofte niet te vervullen, nademaal zulks verder geeneflechte gevolgen kon hebben, dan zich in gevaarvan een gemaklijker leven te Horten. Verders beweerende,dat een noodleugen geen zonde, en niet ongeoorloofdzij, enz.F 5 D?


III De zeven laatfte gefprekken heeft CASSIANUS toegewijdaan vier Abten in Galliê, die zoo wel hetBOEKVIHoofdft. Monniken- als Kluizenaars-leven aldaar, en tot opna C. G, de Stoechadifche Eilanden, aan de Zuidelijke KustJaar 363.tot 476.90 K E R K E L I J K Evan dat Land, zeer hadden bevorderd. Eerst verhaalthij hun, in het achttiende gefprek, wat hijvan den Abt PIAMMON , die als de oudfte onder veleKluizenaars, te gelijk tot hun Presbijter, of Priester,bij het vlek Diolkos, aan ééne der uitwateringenvan den Nyl, was aangefteld, van de driefoort en van Monniken, en de vierde, die onlangsontftaan was, gehoord had (*). In dit gefprekvinden wij ook onderfcheid gemaakt tusfchen eeneMonnikswoning, (Monafterium,) alwaar ook weleen enkele Monnik alleen woonde, en een Klooster,(coenobium,) waar 'er verfcheidenen famen woonen.De inhoud van dit gefprek leidde in het volgendeof negentiende, tot eene daar mede verbondene Itoffe:over het eind-oogmerk van den Kloosterbroederen den Kluizenaar. In het twintigfte gefprek wordthet onderwijs van den Abt PINUPHIUS , over het oogmerkder Boete , en over de genoegdoening, (dtPoenitentice fine et Satisfactione, ) medegedeeld.Daar zijn, volgends dit onderwijs, behalven denDoop en den Marteldood, nog vele andere middelen,om ons met God, wegens onze zonden, teverzoenen, zulk een middel is de liefde, dewijl zijeene menigte van zonden bedekt; aalmoesfen; belijdenisder zonden; berouwvolle droevige gefteldheid van(*) Zie boven Bladz. 60.Geest


G E S C H I E D E N I S . 91Geest en Ligchaam; verbetering van zeden; de voorbiddingder Heiligen; Barmhartigheid en Geloof; VIlilBOEKhet bekeeren van anderen; en het vergeven der van loofdft. ja C. G.hen ontvangene beledigingen. Dewijl 'er ook in de \aar 363,Heilige Schrift ftaat, dat 'er zonder bloed geene, ot 476.verzoening plaats heeft, zoo moet men, door hetzwaard des Geestes, het fchuldige bloed, waar doorde Zondeftof in ons onderhouden wordt, heilzaamvergieten.-CASSIANUS begint het één en twintigfle gefprek,met een verhaal van den Abt THEONAS, die getroffendoor de aanprijzing der Euangelifche volkomenheidvan eenen anderen Abt, na vijfjaren getrouwdte zijn geweest, niettegenftaande de hevige tegenkantingvan zijne vrouw, haar verliet , en Monnikwerd, omdat hij geloofde, anders niet aan zijne zaligheidte kunnen arbeiden. Onder zijne dweependegezegden komt ook voor de heilige inftelling vanhet huwelijk, (Conjugii Sacramentum,) waar uitmen naderhand ligtelijk een Sacrament des huwelijksheeft kunnen maken. Bij dit verhaal laat dfSchrijver volgen, dat hij hetzelve niet heeft bijgebracht,om de Echtfcheiding te bevorderen, of zelfsden huwelijken ftaat te veröordeelen, maar alleen,omdat het oogmerk van zijn werk dit verëischte:ook laat hij het den Lezer over, om deze handelwijze, te prijzen of te laaken. Doch, zegt hij, dezezal toch wel zijn eigen oordeel niet voor billijker en heiliger houden, dan het gene God zelf oveTHEONAS geveld heeft, daar hij hem met wondergaven begimftigde; gelijk dan ook de cerwaardigftVE


III vaders in den Monnikenftand zijne daad zeer geprezenhadden. Deze THEONAS beantwoordt in dit ge­BOEKVIHoofdft. fprek de vraag der beide vrienden: Waaróm in geheelEgypte van Paafchen tot Pinkfleren niet ge­na C. GJaar 363tot 476" vast, noch knielend gebeden wordt? (de RemisponeQuinquageflmx?} hetwelk men toch in Syrië nietzoo naauwkeurig in acht nam.Als THEONAS bij deze gelegenheid het gezegde vanden Apostel PAULUS Rom. VII. aanhaalde : Het«oede, dat ik wil, doe ik niet; maar het kwaade,lat ik niet wil, dat doe ik, geeft dit gelegenheidi ot het drie en twintigfle gefprek , waar in dezevoorden van den Apostel breeder ontvouwd worlen,beweerende de Abt, dat zij alszins op den1\postel zeiven flaan, en tot geene anderen, dan tot1 'olmaakten, behooren, PAULUS bezat alle goed int enen hoogen graad, alleen het allervolmaaktftc ont T1 irak hem nog, het aanfehouwen naamlijk van God,( Theoria.) Zelfs de menschlijke goedheid en ger:chtigheid zijn , bij de Godlijke vergeleken, nietoed, omdat de werkzaamfte deugden dikwijls vaneT- K E R K E L IJ K EHet twee en twintigfle gefprek handelt over deNachtbevlekkingen, (De nocturnis lllufionibus,) inhetwelk aangemerkt wordt, dat dezelve, indien men'er geen deel in genomen heeft, iemand niet kunnenbeletten, het Heilig Avondmaal te gebruiken, „eigenlijktoch zijn wij dit Hemelsch Manna nooit geheelwaardig, omdat het voor ons te heerlijk is, en wijnooit volkomen vrij zijn van kleine overtredingen.Iemand kan een Heilige wezen, zonder dat men hemdaarom onbevlekt kan noemen."dat


G E S C H I E D E N I S . 9'3dat aanfchouwen aftrekken. Ook belijden alle Heiligen,dat zij zondaars zijn enz.Eindelijk, konden CASSIANUS en GERMANUS hun; loofdft,ia C. G.verlangen niet langer inhouden, om naa het aangenamerPaUftina, tot hunne nabeftaanden» terug te tot 476,faar 363.kceren, daar, buiten tijdlijke zorgen, hun begonnenMonnikenleven te vervolgeu, en naar het onderwijshetwelk zij in Egypte ontvangen hadden, veel daarin te vormen en te regelen. Dit aan den Abt ABRA­HAM ontdekt hebbende, beftrijdt deze in het vletentwintigfte gefprek, over het dooden der hegeerlijkheden,of de affterving der Wereld, (de Mortificatione,)hun voornemen; waar toe hij onder anderenhet voorbeeld bijbrengt van den Abt APOLLO.„ Deszelfs Broeder kwam eens des nachts bij hem,„ hem klaaglijk, biddende, dat hij hem wilde heb„ pen, eenen os, die in den modder gezakt was,„ daar uit te trekken. Waarom roept gij onzen„ jongften Broeder , die u nader bij is, niet te„ hulp? vraagde APOLLO. Kan ik dien dan uit het„ graf haaien, gaf de ander ten antwoordt, daar hij„ reeds vijftien jaren begraven is? En weet gij dan„ niet, hernam APOLLO, dat ik al voor twintig„ jaren de Wereld afgeftorven ben? dat ik uit helgraf van mijne Celle u in het aardfche geene huif„ meer bewijzen kan? CHRISTUS veroorlooft mi;„ zoo min, dat ik, om een os uit den modder t6haaien, deze begonnene affterving zou afbreken,„ dat hij mij niet déns vergund heeft, aan de veel-„ dringender begravenis van mijnen Vader, eenige„ oogenblikken te befteeden."Zo


mZoo veel oordeelden wij nodig, van deze beideBOEKwerken van CASSIANUS te zeggen, welke ons denVIHoofdft. toeftand van het Monnikenleven, ten dezen tijde,na C. G, het duidelijkst keren kennen, en welke ook door de]aar 363.tot 476. voornaamfte voorftanders van dezen ftand, zoo alsAlgemeeneaanmerkingoverdezewerkenvanCASSIA-KÜS.94 K E R K E L I J K EBENEDICTUS en GREGORIUS de Groote, in de IVdeeeuw, hooglijk geprezen, en bij hunne voorfchriftenvoor de Monniken ten grondflag gelegd zijn.Zijmaken ons, zelfs tegen de bedoeling des Schrijvers,bekend, met de üaaffche onderwerping, met hetverftikken van goede zielsvermogens, met de Dweeperijen Bijgeloof, de zucht tot beuzelingen, en omzonderling te wezen, welke in deze Monniken zóOzeer uitblonken, en welke hij te midden van zijneloffpraken inmengt. Voorts is het hoogstwaarfchijnlijk,dat zijne gefprekken, wat derzelver vorm aangaat,met kunst verdicht zijn, enkel om den Lezermede te deelen, wat hij bij Egyptifche Monnikenopgemerkt en geleerd heeft. De befchuldiging vanSemi-Pelagianery of Halve - Pelagianery, waar vanwij reeds, met één woord, gewaagden, werd alfpoedig, na derzelver verfchijning, tegen deze gefchriftenvan CASSIANUS ingebracht, en had ten gevolge,dat niet alleen PROSPER, een Leeraar van devijfde eeuw, die nog zijn tijdgenoot was, de hellingen,die voor Half- Pelagiaansch gehouden werden,in een afzonderlijk werk, (Liber contra Collatorem}heeft wederlegd; maar dat zij ook kort daarna, van eenen Afrikaanfchen Bisfchop VICTOR, inde werken van CASSIANUS zeiven veranderd zijn,opdat dezelve door de Monniken zonder ergernisge-


G E S C H I E D E N I S . 95gelezen konden worden (*). Op dit laatfte bericht III(leunende, hebben fommigen vermoed, dat wij dewerken van CASSIANUS alleen met deze vervalfchingen niet echt bezitten, welke gisfing evenwel harewaarfchijnlijkheid verliest, doordien wij de plaatzen,die PROSPER berispt en afgekeurd heeft, nog in dezelvelezen. Behalven deze heeft CASSIANUS nogeen werk gefchreven tegen NESTORIUS , over deMenschwording van CHRISTUS, hetwelk ons bij deGefchiedenis der Nestoriiianfche verfchillen zal voorkomen.De beste uitgave zijner werken is die vanALARD GAZET of GAZ/EUS , een' Benedictiner in hetKlooster St. Wast, te Arras, in het jaar 16128 uitgegeven,in één Deel in Folio, met eenen uitgebreidenCommentarius, en bijvoeging van het gemeldewerk van PROSPER, en anderen, tot de wederleggingof verbetering derzelven, behoorende.Na alle deze berichten van den ftaat der Monniken,en hunne gewaande volmaaktheid, die ten de­berichzentijde den hoogften trap bereikte, en naderhanc . omtrentBeflukvan ditniet overtroffen, en maar zelden weder bereikt is,de Monniken.is niets gemaklijker dan een algemeen oordeel op t


in36 K E R K E L I J K E„ billijk zijn, alles, wat hier toe behoort, en zooBOEK„ vele eerlijke mannen, van eene verachtlijke zijdeVIHoofdft. ,, te befchouwen. Elke eerlijke infpanning van geestna C. G. „ en leven tot hooger deugd verdient zoo wel onzeJaar 363.tot 476. ,, achting als genegenheid. Men kan ook volftrekt„ niet ontkennen , dat eene menigte welmenende„ menfehen in dezen ftand geleefd hebben, die voor,1, zichzelven en anderen, in meer dan één opzicht,„ nuttig kan geweest zijn. Het is onze pligt, het,, eerlijk hart van het beneveld verftand, buitenge-», meene liefde tot God en menfehen, moed, zelfs-», overwinning en ftandvastigheid, zoo als zij naar,, ieders begrippen ontftaan, en uitgeoefend wor-,, den, te onderfcheiden van alle die zijwegen, opj, welke zij verdwaald zijn. Ook kan men niet vol-„ ftrekt ontkennen, dat deze levenswijze, fchoon al,, niet zoo ongemeen heerlijke, nogthans eenige ze-„ kere voordeden tot bevordering der deugd, tot,, Broederlijke verbindtenisfen , als een toevlucht,, voor ellende en rampen, en waarfchijnlijk ookj, nog andere, hebbe aangeboden. Doch, met dit„ alles fchijnen zulke Gefchiedkundige Tafereelen en„ voorftellingen, als ons tot hier toe zijn voortge-„ komen, meer dan genoegzaam te wezen, om te„ erkennen, dat de Monniksgeest, over het geheel„ genomen, niet de geest van het echte Christens,dom zijn kan."Overgangtot dienst, geduurende dit tijdsverloop, kortelijk be­Thans willen wij de Gefchiedenis van den Gods­de befchouivingvan vm de leere, die de Christenen 'beleden , dan defchouwen, en wel, in de eerfte plaats, de bronnenleerezei-


G E S C H I E D E N I S . 97ïelve, of liet gebruik, hetwelk zij van deze bronnenmaakten ; en de verbastering dezer leere door hetBijgeloof, en door dwalende gevoelens, of de twis- ]ten over deze leere.De leere van JESUS en zijne Apostelen, welke deleere en het geloof der Christenen, volgends hunnebelijdenis, vervat, is begrepen in de Schriften derApostelen van JESUS, dewijl deze Stichter van denChristelijken Godsdienst zelf niets in gcfchrift heeftnagelaten. In de Gefchiedenis van de drie eerfteeeuwen van het Christendom, is ons gebleken, datde Leeraars en Gemeenten der Christenen alle vrijheidgebruikt hebben, omtrent zoodanige fchriften, tenen.dc leerederChris-welke zij, als van de Apostelen oorfpronglijk, en Vrijheidomtrentdus als echt, en de leere van JESUS en de Apostelenden Canonofbevattende, erkenden. VVij hebben tot de vierde eeuwtoe geene andere opzetlijke lijsten van deze Boeken, lijst derzelven.dan die van MELITO, Bisfchop van Sardes, in hetlaatst der tweede eeuw, waar op de Boeken van hetOude Testament voorkomen, behalven het BockEsther; in de eerfte helft der derde eeuw, hebbenwij eene dergelijke lijst van ORIGENES (*), alwaarhij twee en twintig Heilige Boeken der Joodentelt, en uitdruklijk de Boeken der Makkabe'èn verwerpt.Voorts leest men van dezen grooten Kcrkleeraarnog twee plaatzen (f), in welke alle deSehrij-(*) Expofït. in Pfalm. Tom. II. Opp. pag. 529. enEUSER. Hist. Eccles. IV. 25.( + ) Homil. XIII. in Genef. pag. 95. et Homil. VII.in Jofuam pag. 412. Tem. II. Opp. cd. Benedict.VI. DEEL. GIIIBOEKVIloofdft.ia C. G.[aar 363.:ot 476.len ftaatlesGodsiiensts.De Heil.Schriftende bronnenvan


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476,98 K E R K E L I J K ESchrijven des Nieuwen Verhonds en derzelver fchriftenbij name gemeld worden. Doch, dewijl zij alleenlijkin de Latijnfche Overzetting van RUFINUSvoorhanden zijn, en niet in een letterkundig werkvan ORIGENES, maar in Leerredenen voorkomen;kan men 'er niet veel op af. Maar uit EUSEBIUS (*)blijkt ons, met meer zekerheid, dat ORIGENES inden Kerkdijken Canon, of op de lijst der HeiligeBoeken, aangenomen heeft de vier Eu'dngelien, alswelke algemeen in de geheele Kerk voor echt erkendwaren. Voorts, beweert hij, dat van de vier Euangeliefchrijvers,LUKAS ook de Handelingen der Apostelen,en JOANNES eene Openbaring, en bovendienook eenen korten Brief gefchreven heeft; misfchienook een' tweeden en derden, die echter niet van allenerkend werden. Hij erkent ook den eerften Briefvan PETRUS, omtrent den tweeden wordt getwijfeld.Den Brief aan de Hebreen houdt hij, uit hoofdevan den ftijl, niet voor éénen Brief van PAULUS ,doch keurt het, wegens den inhoud, als PAULUSwaardig zijnde, niet af, dat vele gemeenten hem aanPAULUS toekennen, gelijk hij zelf dien meermalen inzijne fchriften, onder den naam van PAULUS, aanhaalt.Men kan ook uit eene uitdrukking, (tv rijcpigofAivvi I«JW/3S,) befluiten, dat hij omtrent denBrief van JAKOBUS zwarigheid gemaakt heeft (f).Maar uit den Brief van JUDAS haalt hij plaatzenmet volle zekerheid aan. — Nog heeft men eeneLijst van de Boeken des Nieuwen Verbonds, uit de(*) L. c. Hist. Eccles. IUde(t) Comment. in Joann. Tom. II. Opp. pag. 284.


G E S C H I E D E N I S . 99KIde eeuw, welke men aan den Roomfchen OuderlingIIICAJUS toefchi'ijft, waar in de Brief van PAU­BOEKVILUS aan de Hebreen, de Brieven van PETRUS , JA­ floofdfhKOBUS, en de derde Brief van JOANNES ontbreken, na C. G.waar tegen het Boek der Wijsheid,Jaar 363.en de Openbaringtot 476".van PETRUS genoemd worden. Het is echterniet uitgemaakt zeker, dat deze lijst van den gemeldenOuderling afkomftig is. Meer "Lijsten van deHeilige Boeken zijn ons uit de drie eerfte eeuwenniet ter hand gekomen, en uit de aanhalingen vanonderfcheidene Boeken in de Schriften der Kerkleeraarenvan die eeuwen, blijkt het duidelijk, datdeze Lijst bij alle de Christen - Gemeenten niet gelijkvormignoch even volledig geweest is; hoewelmen omtrent de Boeken des Ouden Tcstamentsmeestal eenparigheid van gevoelens ontdekt. "Watde Lijst der Boeken des Nieuwen Testaments betreft,hier vinden wij geen het minfte fpoor, datooit onder de Christenen, der eerfte eeuwen, overhet algemeen , getwijfeld is, aan de echtheid dervier Eu'dngelien van MATTHEUS, MARKUS, LU-KAS en JOSNNES , de Handelingen der Apostelen,door LUKAS, dertien Brieven van PAULUS, eenenBrief vin PETRUS, en eenen van JOSNNES. Omtrentde overige Schriften, welke wij tot het NieuweTestament rekenen , verfchilden niet alleen deLeeraaren, maar ook geheele Gemeenten. Dus ishet zeker, dat de Roomfche Gemeente, tot de vierdeeeuw toe, den Brief aan de Hebreen verworpenheeft (*). Maar daar tegen kan men ook niet ont-(*) EUSEB. Hist. Eccles. VI. 20. ken-G 2


[oo K E R K E L I J K EIII kennen, dat bij verfcheidene Gemeenten, op de KerkelijkeLijst der Boeken, die openlijk werden voor­BOEKVIHoofdft. gelezen , Schriften werden gevonden, niet alleenna C. G. Schriften van laater Schrijvers na de Apostelen,Jaar 363.tot 476.maar ook zulken, die valschlijk onder den naamder Apostelen waren ondergefchoven. Dus las menden eerften Brief van CLEMENS , den Romein, enden Herder van HERMAS , bij den openbaren Godsdienstvoor (*), en nog tot in de vijfde eeuw,werd, in fommige Gemeenten van Palajlina, deOpenbaring van PETRUS , op gelijke wijze, gebruikt(f), om niet van bijzondere Kerkleeraarente fpreken.Lijsten Uit de vierde eeuw hebben wij talrijker berichten.der H.Boeken Reeds hebben wij, omtrent het midden dier eeuw,uit de de Kerkvergadering van Laödicea ontmoet (§), zoovierde erveel wij weten, de eerfte, die over den Bijbelfchenvijfdeeeuw. Canon uitfpraak gedaan heeft ; doch dewijl dezeflechts eene bijzondere Kerkvergadering was, zookonden hare befluiten niet voor alle de Gemeentenverpligtend wezen, en zo zij, gelijk fommigen vermoeden,eene vergadering geweest is van AriilanfcheBisfchoppen, had zij even daar door geen' denminften invloed op AcKatholljke Gemeenten. Voordsvindt men van zoo vele Kerkvergaderingen, als totin de vijfde eeuw gehouden zijn, nog flechts inééne enkele eene dergelijke lijst, te weten, in dederde Kerkvergadering van Karthago, gehouden inhet(*) EUSEB. H. E. III. 16. (f) SOZOM./Z £.VII.I9.(§) Zie IVde Deel, Bladz. 401.


G E S C H I E D E N I S . 101liet jaar 397, in welker 47fte Canon ( * ) bepaald is, IIIBOEKdat 'er, behalven de Kanonieke Boeken, geene anderen,onder den naam van Godlijke Boeken, in Hoofdft.VIde Kerk zullen gelezen worden. Maar tot de KanoniekeBoeken, in het Oude Verbond, worden, be­:ot 476.ia C. G.[aar 363.halven de gewone, nog twee Boeken, en dus in hetgeheel vijf van SALOMO geteld, zijnde deze tweehet Boek der Wijsheid en het Boek van JESUS SI-RACHS; nog worden tot het Oude Testament gerekend,de Boeken van TOBIA, JUDITH, en tweeBoeken der Makkabeën. In het Nieuwe Verbondwordt ook de Openbaring van JOÜNNES mede aangenomen;in dit laatfte verfchilt deze Kerkvergaderingvan die van Laödicea, en ten opzichte van hetOude Verbond, van alle de andere Lijsten. Ondertusfehenis ook deze Kerkvergadering weder eenebijzondere Kerkvergadering, die enkel voor de Gemeentenvan Afrika verbindend was.Naardien AUGUSTINUS één der leden van deze Lijst vanAUGUSTIvergaderingte Karthago was, kan het ons niet bevreemden, dat de Lijst der Heilige Boeken, die menNUS.in zijne Schriften vindt (f) , volkomen inftemt ,met die van de gemelde vergadering. Evenwel komen'er in zijne Schriften verfcheidene ophelderendeaanmerkingen voor. In het gemeen geeft deze Kerkleeraar(§) een voorfchrift, hoe de onderzoeker derHeilige Schrift zich omtrent het bepalen der KanoniekeBoeken te gedragen hebbe; „hij volge daar bijhet( * ) HARDUIN. Aet. Concil. Tom. I. pag. 968.(\~) De Doctrina Christiana L, II. C. 8. (§) L. c.G 3


111BOEKVIHoofdft.na C. GJaar 363tot 476102 K E R K E L I J K Ehet gezag der meeste Katholijke Gemeenten, voornaamlijkvan die, welke zetels der Apostelen geweestzijn, en Brieven van hen ontvangen hebben.Hij neme daar bij die voorzichtigheid in acht, dat' hij die Kanonieke Schriften, welke van alle KatholijkeGemeenten aangenomen zijn, ftelle boven die,welke van fommigen verworpen worden; vervolgendsdie, welke van de meeste en gewigtigfte Gemeentenerkend worden, boven die., welke bij minder enmin aanzienlijke Gemeenten worden aangenomen.Maar vindt hij, dat eenige Schriften van meer Gemeenten, maar andere van meer aanzienlijke wordenaangenomen, hoewel dit geval niet ligt zal voorkomen, zal hij, naar den raad van AUGUSTINUS , aanbeiden hetzelfde gezag behooren toe te kennen." Vervolgendsden Canon Scripturarum opgevende, zoektAUGUSTINUS , op zijne wijze,naar gronden, om welkede Westerfche Kerk de Boeken der Wijsheid en vanJESUS SIRACHS op de lijst der Heilige Boeken heeftaangenomen, fchoon hij elders erkent, dat men deBoeken des Ouden Testaments, die in den JoodfchenCanon niet gevonden worden, ook niet tegenpartijen gebruiken kan (*); ook fchrijft hij (f),Van de Boeken der Makkabeën, dat zij wel niet vande Jooden, maar toch van de Kerk, als Kanoniekzijn aangenomen, en wel uit hoofde van het lijdenvan fommige Martelaren, welke voor de Godlijkewet de dood geleden hebben. Voorts komt AUGUS­TINUS, met betrekking tot het Nieuwe Testament,vol-(*) De Civit. Dei L. XVII. C. 20. (f) L. XVIII. C. 36.


G E S C H I E D E N I S . 103volkomen overeen met de Kerkvergadering te Karthago.. .[oofdft.Van deze lijst verfchilt echter HiëRONYMus, ms- J a C. G.gelijks een Leeraar der Westerfche Kerk, doch die aar 363.ot 476.in Paletftina leefde. Zijn Canon des Ouden Testa-1ments bevat niet meer dan XXII Boeken, welke de , JjstderJooden ook erkennen, terwijl hij alle de overige ; i. BoetenvolgendsApokryf noemt (*), en elders zegt hij, dat deKerk deze Apokryfe Boeken wel leest, maar ze metonder de Kanonieke aangenomen heeft (+). Noggeeft hij, in éénen van zijne Brieven (§), eenevolledige lijst van alle de Boeken des Bijbels, welkemet onze gewone overeenkomt. Met deze lijstvan HiëRONYMus ftemt volkomen overëen de lijst bijzijnen Tegenfchrijver, RUFINOS, Ouderling te Aquilejain Italië, omtrent het einde der IVde eeuw (**).Aan het flot derzelve zegt hij: „Deze Schriften„ zijn het, welke de Vaders binnen den Canon be-', floten, en uit welke zij de bewijzen van ons ge-" loof ontleend willen hebben. Evenwel moet menaanmerken, dat 'er nog andere Boeken zijn, die„ van onze Voorvaders niet Kanonieke, maar Ker-" kelijke genoemd zijn. Van deze foort is de Wijs-* heid van SALOMO, en eene andere Wijsheid, die„ den(*) Zie zijnen Prolog. Galeat. f. Prafatio de Om-»fk Libr. V. T. Tom. I. Opp. pag. 322.(f) Praf. in Libros Salomon. I. c. pag. 939.(§) Epist. L. ad Paulin. Tom. IV. P. I. pag. 568.(**) Expofit. in Symb. Apost. pag. 26. in Append.Opp. Cypriani Brenue 1690. fol.G 4IIIHOEKVIIICRONYuusenmderen.


104 K E R K E L I J K EIIIBOEK„ den naam van den Zoon van SIRACII heeft, enVI„ ook -bij de Latijnen dezen algemeenen naam,Hoofdft. „ (Ecclefiafticus,) draagt. Daar toe behoort ookna C. G• „ het BoekJaar 363,TOBIA , JUDITI-I , en de Boeken dertot 476. „ Makkabeën. Doch in het Nieuwe Testament zijnfoortgelijke de zoogenaamde Herder of Hermas,„ hetwelk ook de twee wegen heet; insgelijks het„ Oordeel van PETRUS. Het lezen van alle deze„ Schriften hebben zij wel toegelaten; maar niet het„ aannaaien tot bevestiging van het Geloof. De„ overige Schriften hebben zij Apokryfe genoemd,„ en niet gewild, dat die in de Gemeente zouden„ gelezen worden." In dezelfde Westerfche Kerk,beeft ook HILARIUS , Bisfchop van Pictavlum,atitlië,(?anon des Ouden Testaments,op XXII Boeken be­] taald, 'er bijvoegende, dat fommigen ook goedge-'onden hebben, de Boeken Tobias en Judith hier1 iij te rekenen (*);1 ütvlucht, wanneer men beweert,t le telling der Jooden zou opgeven,3 Sisfchop te Brixia, (thans Brescia, in het Vene-l iaanfche,')omtrent het midden der vierde eeuw, denomtrent het einde der vierde eeuw, le­\ ert, fchoon geen Schrijver van veel gezag, echtere enige berichten, nopens de gefteldheid desi 1 de Westerfche Kerk. In de 88fte Ketterij be-f< :hrijft hij zulke Dwaalleeraaren, die, in plaats derl. 'anonieke Boeken der Heilige Schrift, Apokryfe,inen het is niet meer dan eenedat hij hier alleenFILASTRIUS,(*) Prol. in Libr. P/alm. n. 15. pag. 9.Canons0 ader den valfchen naam der Profeeten en Apostelen


G E S C H I E D E N I S . 105Jeu gebruiken (*), en hij telt vervolgends de Boekendes Nieuwen Testaments op, behalven de Open­VIIIIBOEKbaring van JOÜNNES, die hij weglaat, alhoewel hij tloofdft.1» C. G.die elders als een Apostolisch Boek aanhaalt (t>Jaar 363.Van den Brief aan de Hebreen meldt hij, dat de­tot ,476.zelve alleen fomtijds in de Gemeente werd voorgelezen.Eindelijk, verfchijnt, in het jaar 405, deeerfte Canon, dien een Roomfche Bisfchop INNOCEN-TIUS I. heeft nagelaten (§).Deze is in den grondTINUS, of misfchien wel reeds een ouder lijst dandezelfde als de Canon van Karthago en van AUGUS­dezen.Wanneer wij nu van de Westerfche Kerk overgaan Canon inde Oosterfchetot de Oosterfche, wordt die zelfde verfcheidenheidvan den Bijbelfchen Canon weder zichtbaar, ATHA­ Kerk.NASIUS , de vermaarde Bisfchop van Akxandriê, onderfcheidgemaakt hebbende, tusfchcn Apokryfe envan God ingegeven Boeken, telt de laatfte, op eenelijst gebracht, (MMW^V*,) dus op (**), voorhet Oude Testament twee en twintig Boeken, overeenkomftigde bepaling der Jooden, behalven, dathij het Boek Esther weglaat, maar daar tegen deRicht eren en Ruth bijzonder rekent, en bij Jeremianog Baruch, de Klaagliederen , en eenen Briefvoegt; daar op de Boeken des Nieuwen Testamentsaangehaald hebbende, zoo als wij die tellen, fprcekt(* ) Har. LXXXVUl.Apocryplü p. 166. fq. ed. Fahric.(t) Har. XL1I. p. 91.(5) Deel, V. BI. *(&(**) In eenen Brief over het Paaschfeest 'ETHfoAij«£r«f«>j Tom. I. Opp. P. II. pag. 961.G 5bij


106 K E R K E L I J K EIII hij nog van andere Boeken, die wel niet in den Canongebracht waren, maar, naar de aanwijzing derBOEKVIHoofdft. Vaderen, echter van de Leerlingen van het Christendomzouden gelezen worden; te weten; de Wijs­na C. G,Jaar 363,tot 476. heid van Salomon en Sirachs, Esther, Judith, Tobias,de zoogenoemde Leere der Apostelen, (datis, de Apostolifche Verordeningen,') en de Herder.Maar van de Apokryfe Boeken werd bij de Vaderenniet gewaagd; deze waren flechts een verdichtzelvan de Ketters.Bovendien vindt men, in de werkenvan ATHANASIUS , eene vrij uitvoerige Verhandeling,met dit opfchrift:Kort begrip der GodlijkeSchrift des Ouden en Nieuwen Ver bouds. (Xvvo-^tstKiTojAo? DJ? ygxtyrs, itxKxixi xoii vixsStx$y,Kiiff) (*), welke wel door MONTFAUCON metgrond aan ATHANASIUS ontzegd wordt, maar nogthanszijn.kort na zijnen leeftijd fchijnt gefchrevcn teIn hetzelve worden alle de Boeken des OudenTestaments, even als in de boven aangehaalde plaatsvan ATHANASIUS,opgeteld, doch de beide Boeken3er Wijsheid, Esther, Judith en Tablas, wordenonder de niet Kanonieke geplaatst, welke enkel van deKatechumenen gelezen worden.Doch tevens wordtaangemerkt, dat eenige Ouden bericht hebben, dathet Boek Esther bij de Hebreen ook voor Kanoniekgehouden, maar dan de Boeken van de Richterensn Ruth als één Boek gerekend worden. In dendaar op volgenden Canon des Nieuwen Testamentsmerkt hij ten aanzien van de Openbaring van joa'N-(*) Tom. II. Opp. pag. 126-204.NES


G E S C H I E D E N I S . 107NES aan, dat zij van de Oude Heilige en den Geest IIIBOEKvan God bezittende Vaderen, als des Apostels werk, VIaangenomen en goedgekeurd is. Na dit alles de Hoofdft.Kanonieke Boeken nogmaal naauwkeuriger doorlopende,wijst hij ook die Boeken des Ouden Testa­tot 476.na C. G.Jaar 363.ments nogmaal aan, die tegenfpraak lijden, («fliAeyo/jsv»,)en wel behalven de reedsgemelden, vierBoeken der Makkabeën, de Ptolemëifchen, de Pfalmenen Gezangen van Salomo, en de Cefchiedenisvan Sufanna; als Apokryfe Boeken des Oude ' Testamentsnoemt hij het Boek van Henoch en de Patriarchen, het Gebed van Jofef, het Testament var .Mofes, de Hemelvaart van Mo fes, het Bock var :Abraham, Eldad en Modad, de Profeten Elias tl ISophonias, de Boeken, die valschlijk aan Zacharias •Vader van Joannes, aan Baruch, Ambachus, Ezechili en Daniël, worden toegefchreven. Onder dbetwiste Boeken des Nieuwen Testaments wordei 1gerekend de Reizen van Petrus, Joannes, en Thomas, het Euangelie van Thomas, de Leere der Apoitelen, en de Schriften van Clemens. Eindelijk, g£waagt de opfteller nog van alle de Griekfche Ovejzettingen des Ouden Testaments, en van de Boekt nvan Nathan, David, Salomo, en anderen, die da ir1-in gemeld worden, maar thans niet meer voorha]den zijn.Omtrent gelijktijdig met ATHANASIUS, dus or1-trent het midden der vierde eeuw, fchreef CYRIItus, Bisfchop van Jerufalem, den Katechument nof Onderwijzelingen, die eerlang zouden gedooj )tworden, in eene voor hen gehoudene Kerkleerreder '•,ni it


io8K E R K E L I J K EIIIniet alleen in het gemeen het lezen der H. SchriftBOEKVI voor, maar voornaamlijk, dat zij zich alleen zoudenHoofdft, vergenoegen, met die Boeken, welke in de Kerkna C. Gmet zekerheid gelezen werden, en van de ApostelenJaar 363tot 476 en andere Bisfchoppen ten gebruike aanbevolen waren,maar zich met de Apokryfe niet zouden ophouden(*). Zijn Canon isv a ndien, welken wijuit ATHANASIUS hebben bijgebracht, alleen daar inonderfcheiden, dat hij in het Oude Testament hetBoek Esther medetelt; maar in het Nieuwe deOpenharing van Joannes weglaat. Alle de overigeSchriften, voegt hij 'er bij, behoorden zij als vreemdeaan te zien, en het gene in de Gemeente nietgelezen werd, ook voor zich zeiven alleen niet telezen.GREGORIUS van Nazianzus heeft ook, hi hetmidden der IVde eeuw, in een klein Dichtftukjen,:ene lijst der echte Boeken der God/ijk ingegevenlSchrift nagelaten (f), waar in hij noch het BoekEsther, noch de Openbaring van Joannes gewaagt;ïoewel hij zich van dit laatfte Boek tweemaal tot< en Godgeleerd bewijs bedient Nog vindt men( mder die werken van dezen GREGORIUS een ander(ïooter Gedicht, waar in eene dergelijke lijst vanIiet Oude en Nieuwe Testament voorkomt (**). Vele1 (*) Catec&es. IV. Ilhiminandorum f. BaptizandorumaS- 65.fj. ed. Oxon. 1703. Folio.(t) Tom. II. Opp. pag. 98.(S) Orat. XXXII. pag.f5i6. Orat. XXXV.(**) Opp. Tom. II. pag. 190-195.pag. 5T$.


G E S C H I E D E N I S .ico!e Geleecdea fchrijven dit Gedicht wel toe aan AM-PHILOCHTUS, Bisfchop van Iconium, die tot dezelfdetijden behoort. Doch dit is genoeg, in de hoofd-VIi loofdft.a C. G.zaak' komt deze lijst met de voorgaande overeen. 1^363.Want van het Boek Esther wordt alleen gezegd,: ot 476.dat fommigen het ook onder de overige Boeken aan- •nemen; en dit wordt ook van de Openbaring vanJoannes aangemerkt, alleen met de bijvoeging, datde meesten deze voor een onecht Bock houden.De laatfte Leeraar der Griekfche of OosterfcheKerk, bij wien men eene lijst van den BijbelfchenCanon aantreft, is, op het einde der vierde eeuw,EPIFANIUS, Bisfchop van Salamis, op het EilandCyprus. Deze noemt tweemaal de Boeken, tot denCanon des Ouden Testaments behoorende, op (*),wel zeven en twintig in getal; maar in den grondgelijkluidend met den Joodfchen Canon, ook met iafluitingvan het Boek Esther. In de eerfte van dezeplaatzen, worden bij Jeremia, behalven de Klaagliederen,nog zijn Brief, en de Brief van Baruclgevoegd. Eindelijk evenwel fchrijft EPIFANIUS, da'er nog twee andere Boeken zijn, te weten, diWijsheid van Sirach en Salomo; uitgezonderd nojeenige Apokryfe Boeken. In eene andere plaats integendeel (t), noemt hij alleen het getal der Boeken des Ouden Testaments, en van het Nieuwede vier Eudngeliën, veertien Brieven van Paulus >d(*) Panar. Har. VIII./'. 19. T. I. Opp. ed. Colonde Menfurk e{ Ponderib. C. 22, 23. T. II. ƒ>. 180.Xt) Hxres. LXXVI. Tom. I. pag. 941-IIIBOEK


IIIBOEKVIHoofdft,na C. GJaar 363tot 476Algemeeneaanmerkingenoveide vastftellingvan denCanononder deChris tenen.m K E R K E L I J K Ede Handelingen der Apostelen, zeven KatholijkèBrieven der Apostelen, de Openbaring van Joannes,en na deze allen de twee Boeken der Wijsheid.• Uit al het geen wij tot hier toe hebben bijgebracht,ziet men, dat tot in de vijfde eeuw geenevaste bepaling van den Canon of lijst der HeiligeBoeken bij de Christenen plaats had. Niet alleenbijzondere Leeraaren, maar ook de twee Hoofdkerken,de Oosterfche en Westerfche, komen met elkanderniet volkomen overeen. De Griekfche Kerkblijft vrij flipt ten aanzien van het Oude Testamentbij den Canon der Jooden, alleen dat zij doorgaandshet Boek Esther verwerpen.De Westerfche of Latijnfche Kerk daar tegen vermeerderde deze lijst metdie Boeken, welke wij thans Apokryfe noemen. Euwat de Kanonieke Boeken des Nieuwen Testamentsbetreft, over de Euangeliën, de Handelingen en demeeste Brieven der Apostelen, was men het, tendezen tijde, genoegzaam ééns, alleen heeft men,in verfcheidene, zelfs aanzienlijke Gemeenten derWesterfche Kerk, zwarigheden en twijfeling omtrent1 len Brief aan de Hebreen, gelijk in de Griekfche,>mtrent de Openbaring van joa'NNES. De Gefchielenisleert ons dus, met welke vrije omzichtigheidepalen, welke tot den Canon behoorden. Zelfs1 ïeeft de Kerkvergadering van Karthago, in het jaar197, éene van die twee, welke het eerst eene lijstvan


G E S C H I E D E N I S .van Kanonieke Boeken heeft opgeleverd, bij haren IIIBOEK47ften Canon of Befluit, dit bijvoegzel, in één VIHandfchrift: „ Daar zijn dus te famen a 7Boeken, ,-Ioofdft.(te weten, van het Nieuwe Testament,) en men ;ia C. G.[aar 363." zal de Overzeefche Gemeenten raadplegen, opdat :ot 476." zij dezen Canon, (of Lijst,) bevestigen." Ookhebben wij gezien, dat de Gemeente te Rome, doorharen Bisfchop INNOCENTIUS I., eenftemmig met devergadering van Karthago , zich verklaard heeft.Het gezag van deze Gemeenten en het aanzien derKerkleeriiaren heeft vervolgends natuurlijk die . eenparigheidin de Westerfche Kerk voortgebracht,welke wij, in de volgende eeuwen, omtrent denCanon ontdekken; evenwel zoo, dat ook in de volgendeeeuwen, zich voorbeelden genoeg opdoen van devrijheid, welke zich bijzondere Gemeenten en Leeraars,in dit ftuk, voorbehouden hebben. Wij kunnenons van deze vrijheid een recht denkbeeld vormen uieene plaats van HiëRONYMus (*), waar hij fchrijft.omtrent het jaar 414: „ Dit moet ik den onzet I„ zeggen, dat de Brief aan de Hebreen niet alleei E„ van alle Oosterfche Gemeenten, maar ook vai tOudere Griekfche Kerkfchrijvers , als een werl„ van den Apostel PAULUS is aangenomen; alhoe„ wel velen hem aan BARNABAS of CLEMENS toefchrijven; en dat 'er niets aan gelegen zij, va 1', wien hij gefchrevcn is, dewijl hij toch aan eene1Kerkleeraar toebehoort, en daaglijks in de Gf• meenten in het openbaar gelezen wordt. Is h< *ll(*) Epist. ad Dardanum Tem. II. Opp. pag. 608.m


ÏIIBOEKVIHoofdft.na C. GJaar 303,tot 476,"2 K E R K E L I J K E„ al niet bij de Latijnfche Kerk gewoon, hem on-„ der de Kanonieke Schriften te plaatzen , zoo„ neemt ook de Griekfche Kerk, met dezelfde vrij-„ heid, de Openbaring niet aan. Evenwel nemen„ wij deze beide gefchriften aan, omdat wij niet„ de gewoonte van dezen tijd, maar het gezag der„ oude Schrijvers volgen, welke meestendeels ge-„ tuigenisfen uit deze beide Schriften aanvoeren ;„ en wel niet enkel, zoo als zij fomtijds met de„ Apokryfe doen; (want zelfs haaien zij nu en dan„ ook uit Heidenfche Boeken plaatzen aan;) maar„ zij bedienen zich van deze als van Kanonieke en„ Kerkelijke Schriften." Ook, om andere Leeraarenuit de Westerfche Kerk, uit de vijfde en zesde- C U W >V 0 O T B IJ(:LEMENS was. Hij voegt 'er bij, dat fommigen< >ok den tweeden Brief van PETRUS, den Brieff\ an JAKOBUS, en de beide laatften van JOÜNNES,] liet aan deze Apostelen toekenden. Aan dennderen kant, werd, in de Griekfche Kerk, nog1 mg na HIÖRONYMUS , de Openbaring van joa'i^I IES niet doorgaands aangenomen.t •egende eeuw bleven 'er omtrent dit Boek nog hiere n daar twijfelingen over, ten minften het ontbreekt2 eer zeker in den Bijbelfchenfe gaan, ISIDORUS , Bisfchop vanHispalis, (Sevillaj) in Spanje, in de zevende eeuw,iieldt ons nog (*), dat de meeste Latijnenschrijver van den Brief aan de Hebreendenvoor onzekerhielden, of hij PAULUS, of BARNABAS, ofZelfs tot in deCanon van den Pa-(*) De Eccleftafiicis Olfciis L. I. C. 12. ƒ>. 5.tri-


G E S C H I E D E N I S . «3tri'drch NICEFORUS, uit deze eeuw; of zij wordtLever daar in uitdruklijk met de Openbaring vanPETRUS , den Brief van BARNABAS , en het Eudngelievolgends de Hebreen, in de klasfe der onzekereBoeken gefield. (xyJiAiyo/Atvx ) ( *).Dat menhet zelfs, in de Westerfche Kerk; in de zevendeeeuw, niet algemeen ééns was, omtrent de Openbaringvan JOSNNES , bewijst de bepaling der Kerkvergaderingvan Toledo, in het jaar 633 (f), volgendswelke die SpaanfcheGeestelijken, die nog inmerldijken getale , (plurimi,) het gezag van gemeldeBoek, hetwelk nogthans door vele Kerkvergaderingen,en Sijnodale voorfchriften derBisfchoppenvan Rome, voor een werk van den EudngelistJOÜNNES erkend, en onder de Godlijke Schriftengerekend was geworden, niet wilden aannemen, metden Kerkdijken Ban gedreigd worden. Waar uitmen, te gelijk, ziet, door welke middelen de eenparigheidomtrent den Canon toenmaals bevorderd isgeworden.Zonder ons te willen inlaten, in het gene in onzenOnderzoek,hoatijd, bijzonder op het laatst der jongstveiiopenedeCanoneeuw, door SEMLER en zijne Voor- en Tegenfchrijvers,allengsnopens de vastftelling van den Bijbelfchen Ca­ontdaan,en hoenon gefchreven is, zullen wij alleen verflag doen,de zoo­welke berichten de Gefchiedenis ons daaromtrent genoem­aanbiedt. Hier ftaat vóór alles aan te merken, de Apo-datkryfede(_ *) NICEPHOIU Canon Script pag. 7. Tom. VI. Crit.Sacr. ed. Francof.(t) HARD. Act. Concil. T. III. p. 584. Capitul. XVII.VI. DEEL. HIIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar3Ö3.tot 476.


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.'tot 476.Boekenop denzelveneeneplaats gekregenhebben.114 K E R K E L I J K Ede betekenis der woorden Kanoniek en Apokryf \\\ttaltijd dezelfde zijn geweest; Kanonieke Boeken zijn,in de eerfte betekenis, zulke Boeken, die op denCanon of lijst dér Boeken ftonden, welke in eeneGemeente werden voorgelezen; het zij die van Godlijkenof Menschlijken oorfprong, indien zij flechtsftichtelijk waren; waarom ook de Boeken cler Wijsheid,en van JESUS SIRACH, en anderen op dezelijsten, die bij onderfcheidene Gemeenten verfchilden,voorkomen. Naderhand kreeg het woord Kanoniekde betekenis van Godlijk ingegevene Schriften,en deze werd met de oudfte betekenis reeds inde vierde eeuw verward, en men hield de benamingvan Kanonieke Boeken, en Godlijk ingegevene Schriften,voor benamingen van dezelfde betekenis, engewende zich, reeds zedert de tijden van ORIGENES ,de Kanonieke Boeken, de Boeken der heide Testamenten, des Ouden en des Nieuwen, (tvhxSyixot#


G E S C H I E D E N I S . 115geven, die van de Katholijkcn of RechtzinnigeChristenen niet behoorden gelezen te worden.In het bijzonder, behoort omtrent den Canon ofLijst der Boeken des Ouden Testaments aangemerktte worden, dat de Joodfche Kerk al vroeg, blijkensde gctuigenisfen van FILO den Jood, en JOSEFUS ,Kanontwee en twintig Boeken als Kanonieke en Heiligevan hetBoeken erkend heeft, ook blijkt, uit de overëenftemmingdezer beide Schrijveren, dat de HellenistifcheO. T.Jooden, hier in, met de Jooden vaxiPsilcefiina, overeenftemden.JESUS en de Apostelen erkenden dezelijst der Joodfche Heilige Boeken, over het geheel,gelijk uit het geheele beloop en den Geest van deSchriften der Apostelen en Euangelisten blijkbaar is.Dewijl nu JESUS en de Apostelen deze Schriften geduurigaanhaalden, daar uit hunne bewijzen ontleen*den, en aantoonden, dat zij thans hare vervullingkregen, zoo kon het gewigt en het verband van dezeBoeken, met de nieuwe Openbaring, niet geloochendworden, en gelijk het natuurlijk was, dat deeerfte Christenen uit de Jooden deze Boeken als HeiligeBoeken behielden, om de overëenftemming derzelvemet de leere der Apostelen daar in naar tefpooren, zoo moesten zelfs ook de Christenen uitde Heidenen deze Boeken overnemen en gebruiken.En daar deze Boeken, al vroeg, hoewel niet allente "dijk, in het Grieksch voorhanden waren, endeze Overzetting door de Griekschfprekende Jooden, jazelfs door de Apostelen, dewijl zij in het Griekschfchreven, doorgaands gebruikt werd, kwam dezelvebijzonder bij de Christenen uit de Heidenen in hetH 2h°°g"IIIDOEKVIHoofdft.aa C. G.Jaar 363.tot 476.


116 K E R K E L I J K Ein hoogfte aanzien, zoo zelfs, dat men die fpoedigBOEKvereerde, als door Godlijke ingeving vervaardigd.VIHoofdft. Nademaal nu, van tijd tot tijd, ook andere Boekenna C. G en Brokftukken, door Jooden gefchreven, in dezeJaar 363tot 476, Overzetting waren opgenomen, zoo ontdekt menligtelijk, hoe het gebeurd zij, dat men ook dezehier en daar heeft begonnen, in de Gemeenten, voorte lezen, en 'er gebruik van te maken. In de derdeeeuw leerde ORIGENES, door zijn voortreflijk werkder Hexapla, den eigenlijken Hebreeuwfchen Canon,als ook de oude echte Alexandrynfche Overzetting,van alle bijvoegzelen naauwkeurig onderfcheiden; doorhemen zijne geleerde kwekelingen is de OosterfcheKerk terug gehouden, om die bijvoegzelen in harenCanon des Ouden Testaments aan te nemen; zelfsfchijnt men het aan de bijvoegzelen op het Boek Estherte moeten fchiijven, dat dit Boek bij veleLeeraars dier Kerk niet erkend werd als Kanoniek.In de Westerfche Kerk, alwaar men langen tijd dekennis der Hebreeuwfche Taal miste, en tot de tijdenvan HiëRONYMus toe, den arbeid van ORIGE­NES niet kende of gebruikte, had men al vroegzelfs eene Latijnfche Overzetting uit het Grieksch,van de Boeken der Wijsheid, der Makkabeën, enandereu, en gebruikte deze en de overige Boeken,die men in de Alexandrynfche Overzetting voorzich vond. Dat in dezelve de Gefchiedenis vanMartelaren voor het geloof, vóór CHRISTUS, verhaaldwordt, en omdat men in andere voorzeggingenop CHRISTUS meende te ontdekken, was eengenoegzame grond, om deze Boeken in haar Kanoniek


G E S C H I E D E N I S .niek gezag te handhaven (*). Tegen deze wijze IIIBOEKvan redenkavelen, onderfteund door eene Kerkvergadering,en het aanzien van eenen Leeraar als AU- ] loofdrl.VIGUSTINUS , en het voorbeeld van den Roomfchen ia C. G.1aar 363.Bisfchop INNOCENTIUS I, waren HILARIUS en me- \ ot 476.RONYMUS niet beftand, om den Joodfchen Canon,zonder deze bijvoegzelen, te verdedigen. Velen vondenook in de gemelde bijgevoegde Boeken meerStichting en Zedenkunde, zij kwamen hun verftaanbarervoor, dan fommige echte Kanonieke Boeken,bij voorbeeld, het derde Boek van MOSES, waaromzij ze ook in de Gemeenten liever hoorden voorlezen(f).Dus geeft ons de Gefchiedenis genoegzame ophelderingomtrent den Canon des Ouden Testaments,Canon/rn hetN. T.zoo als die door de Christenen werd aangenomen;wat leert nu die zelfde Gefchiedenis nopens den Canondes Nieuwen Testaments, bijzonder nopens devraag: Daar 'er bij deze en gene gedeelten derzelvenzoo verfchillende gedachten ftand greepen, enaan verfcheidene Boeken getwijfeld werd, hoe en opwelke wijze, zijn die twijfelingen opgelost, en deChristenen tot eenparigheid in dit opzicht gebrachtgeworden ? Hier hebben wij aan te merken: Allede Boeken, welke de Christenen op hunne Lijst ofCanon des Nieuwen Testaments hebben, zijn reedsin(*) AUGUST. de Doctr. Chrht. L. II. C. 8. de Civit.Dei L. XVII. C. 20. L. XVIII. C. 36. tiet.(f ) ORIGENES Homil. XXVII. in Num. Tom. II. Opp.pag. 374. ed. Benedictin.H 3


IIIBOERVIHoofdft.na C. G.118 K E R K E L I J K Ein de eerfte eeuw in het licht gekomen, toen deSchrijvers nog leefden, of kortlings eerst overledenwaren. DezeSchriften zijn echter niet gelijktijdig, nochin dezelfde Landen en Plaatzen, gefchreven, maar inJaar 363.tot 476. een tijdsverloop van twintig of dertig jaren, enmeestal aan onderfcheidene Gemeenten, of enkeleperfonen gericht; daar nu niemand der onmidlijkeleerlingen van JESUS , de Apostelen , in eenig gefchrifteene lijst van zijne en zijner MedczendelingenSchriften heeft opgegeven, kan men niet anders verwachten,te meer daar de gemeenfchap tusfchen deGemeenten der Christenen in het eerst niet zoo geregelden gefchikt was, of 'er is eenige tijd nodiggeweest, eer dezelve bij alle de Christenen algemeenzijn geworden. Die Gemeenten en Perfonen, welkeSchriften of Brieven ontvangen hadden, kenden derzelverechtheid, en deelden ze aan de andere Gemeentenmede; die Brieven of Schriften, welke aaneenig bijzonder perfoon gericht waren , bleven natuurlijkhet langst in eenen flechts bepaalden kringbekend, en als zij, vervolgends, bekender werden,vonden de Christenen, in het eerst, min of meerbedenklijkheid en twijfeling, om ze aan te nemen.Dit moest ook natuurlijk plaats hebben, met zulkeSchriften en Brieven, als gericht waren aan de Gemeentenvan Christenen uit Jooden, en zich in Pa-Uftina en deszelfs Hoofdftad Jemfakm bevinden-.de, welke minder gemeenfchap hadden met de Gemeentenuit Heidenen, in andere Gewesten, en bijwelke, in de verwarringen van den alvernielendenOorlog , in welken geheel Palceftina eene uiterflever-


G E S C H I E D E N I S . n 9verwoesting onderging, ligtclijk de oorfpronglijke IIIBOEKHandfchriften verloren konden raken. Ingevolge van VIdit alles vinden wij, in de daad, reeds in de Schrif hoofdft.ia C. G.ten der Kerkfchrijveren, van de tweede eeuw, omtrentde meeste en gewigtigfte Schriften des Nieu­;ot 476.[aar 363-wen Testaments, blijken van eenparigheid en zekerheid.Volgends een bericht, hetwelk wij bij EUSE-BIUS vinden (*), zal de Eulingelist JOÜNNES, dedrie Euangelien van MATTHEUS, MARKUS, en LU-KAS, voor echt verklaard, en het zijne, als eenevervulling van hunne verhalen, opgefteld en 'er bijgevoegdhebben. De aanzienlijke Gemeenten vangroote fteden, als Rome, Korinthe, Thesfalonica,Filippi, Efeze, Kolosfen, die van Galatïè, en deaanzienlijke Leerlingen der Apostelen, TIMOTHEUS.TITUS , Leeraars en Opzieners van groote Gemeentenenz., konden de echtheid der Brieven van PAULUS aan hun gefchreven, getuigen, en die fpoedijaan andere Gemeenten mededeelen. Op het getuigenis en gezag der Gemeenten, geftaafd door dvergelijking van den inhoud, ftijl, en andere bijzonderheden, werden dus, met grond, deze Schnlte: 1aangenomen, en welde meesten eenparig, zonde rverder bedenken, alleen zes of opzijn hoogst zeve 1uitgezonderd, over welke getwijfeld is gewordenOp dezen grond van het eenparig getuigenis der Gemeenten, verdedigde reeds TERTULLIANUS de vit rLevensbefchrijvingen van JESUS , of de Euangelien t


120 K E R K E L I J K EIII GENES bij EUSEBIUS (*), als hij verzekert, bijBOEKVI overlevering verftaan te hebben, vctgdStura \AOL-Hoofdft. Sw,) dat 'er maar vier Euangelien zijn, welkena C. Gbuiten allen kijf in de Kerk van God zijn aangenomen.Hier toe behoort ook die vermaarde plaatsJaar 363tot 476,van AUGUSTINUS: Ik zou het Euangelie niet gelooven,indien mij het gezag der Katholijke Kerkdaar niet toe beweegde (f). Zoo erkennen wij op hetgetuigenis van tijdgenoten, en van zulken, die naastaan hunnen tijd geleefd hebben, dat de Schriften,welke op den naam van CAESAR of CICERO gaan,in de daad van deze Schrijvers afkomftig zijn. Deechtheid dezer Boeken en Gefchriften hebben zelfsde vijanden van het Christendom , in de eerfte eeuwen,niet durven ontkennen, noch het getuigenisder Christenen durven verwerpen, hoe veel zij ookanders daarmede voor hunne zaak zouden gewonnenhebben, CELSUS fprak wel van een veranderen derEuangelien door de Christenen, maar ORIGENESbepaalt dit alleen tot de Marciöniten. PORFYRIUS,die het Boek van DANKL ZOO hevig beftreed, ontkendeechter niet de echtheid der Euangelien en3er Schriften van de Apostelen, en even dus geïroegzich de Keizer JULIANUS; doch, gelijk wij,n den loop dezer Gefchiedenisfen, gezien hebben,Dwaalleeraars of Ketters waren de eerften, die deechtheid dezer Schriften beftreden, omdat zij hunne(*) Hist. Eccles. VI. 25.dwa-(t) Libr. contra Epistolam Manichai, quam vocant?undamenti Cap. 5. Tom. VIII. Opp. pag. m.


G E S C H I E D E N I S . 121dwalingen niet met dezelve overëen konden brengen.Dus verwierpen de Gnostieken de SchriftenITTBOEKVIvan het Oude Testament; en MARCION wilde alleen Hoofdft.het Euangelie van LUKAS , en niet meer dan tien ia C. G.Jaar 363.Brieven van PAULUS erkennen, zoo veel wij weten, tot 476.om geene andere reden, dan omdat hij de overige Boekenvolftrekt met zijne gevoelens niet zag te verëenigen,zelfs niet met zulke geweldige veranderingen, als hijzich omtrent dezen, die hij behield, veroorloofde.Merkwaardiger is liet, dat de Manicheïfche BisfchopFAUSTUS , omtrent het einde der vierde eeuw, dezeBoeken aan die Schrijveren ontzegd heeft, aan welkenzij , in het gemeen, werden toegefchreven.„ Lang na CHRISTUS, en de Apostelen," fchrijfthij in ééne van die plaatzen, welke AUGUSTINUSuit zijn werk bewaard heeft (*), „ hebben eenige„ onbekende lieden deze Boeken vervaardigd. Doch„ opdat zij, van zaken fchrijvende , daar zij niet„ van wisten, geloof zouden vinden, hebben zij„ de namen der Apostelen, en derzelver opvolgers,„ aan het hoofd van hunne Schriften gefield, enverzekerd, dat zij naar dezen gefchreven hebben.' :(Hij doelt op de Opfchriften der Euangeliën, »j*7*M«r^«iov, naar Mattheus, of volgends Mattheus,enz.) ,, Echter fchijnen zij mij den Leerlingen van„ JESUS een des te harder ongelijk aangedaan te„ hebben , dat zij het tegenftrijdige, hetwelk zij„ hadden opgetekend , aan hun toefchreven, en„ voorgaven, Euangelien, welke zoo opgevuld zijn„ met(*) ContraFauft.L. XXXII. C. 2. T. VIII. q#>./>. 3iQ,H 5


122 K E R K E L I J K Era „ met dwalingen, en die zoo vele onderling ftrijdendéBOEK„ vernaaien en gevoelens bevatten, naar of volgendsVIHoofdft. „ hen, gefchreven te hebben." Hetzelfde zegt hij ookna C. G in eene andere plaats (*), gelijk hij elders (f) nogJaar 363tot 476meer gronden voor zijne befchuldiging bijbrengt. DanFAUSTUS komt in de daad telaat, na het overëenftemmendgetuigenis der Christenen van drie achtereenvolgendeeeuwen, en zijne gronden zijn gemaklijk te wederleggen.Alleen kon de twijfeling der Christenen overfommige Boeken door FAUSTUS tot zijn voordeel gekeerdworden. Waar door, kon hij vragen, zijnde Christenen van fommigen dezer Boeken meer zeker,dan van de anderen, over welke zij zelve twijfelden!Doch, wel overwogen, was deze twijfelingeen bewijs van de zorgvuldigheid der Christenen,om zich niet te laten misleiden, alzoo zij alleenging over zulke Schriften, waar van men niet zoovolledige berichten en eenparige getuigenis der Oudenvoor zich had, gelijk wij gezien hebben. Dezetwijfeling diende tevens, om zoo vele onechte enonder gefchovene Schriften te onderfcheiden en te verwerpen,als reeds vroeg opkwamen.DeKanoniekeNa dit alles, is het eene andere vraag, hebbende Christenen van dezen tijd die echte Boeken en. Boekenvoor Schriften, welke zij op de Lijst der Kerkelijke Boeken, of als Kanoniek, erkenden, tevens als GodlijkeGodlijkeSchriftenerkend. Boeken rkend, en op welke gronden? In de daad,zij erkenden deze Schriften voor Godlijke, en wanneer(*) L. c. Libr. XXXIII. Cap. 3 pag. 329.( + )£. XXX. C i.p.3 Ï 5; L. XXXI. C. ï.p. 317.


G E S C H I E D E N I S . 123jieer zij ze voor echt kenden, was 'er tot derzelver IIIBOEKGodlijkheid flechts een kleine flap te doen. DeVIApostelen van JESUS waren zijne gezanten, toegerustmet zijnen Geest, hebbende van hem de be­na C. G.Hoofdft.Jaar 363.lofte van onfeilbaarheid, zij waren dus de door JE­ tot 476.SUS gevolmagtigde Leeraars van den Godsdienst;dezen Godsdienst hadden zij, als eene Godlijke leere,mondelijk gepredikt, dezen ftelden zij in fchrift,dus, wanneer men verzekerd was, van de echtheiddezer Schriften, moest men ook de leere daar invervat, als de Godlijke leere van JESUS, erkennen.Uit hoofde van deze naauwe betrekking tusfehen dcechtheid en Godlijkheid dezer Schriften, kan merzelfs zeggen, dat ook de Godlijkheid dezer Schriften,doorgaands, op het getuigenis der Gemeentelis aangenomen; doch bovendien bewees men ooideze Godlijkheid, gelijk wij daar van, onder anderen, bij ORIGENES voorbeelden vinden, uit de voorzeggingen, in dezelve voorkomende, en derzclvevervulling; uit de wonderwerken, en uit de krach Cdezer leere, om het verfland te verlichten, en het har tte bewegen tot geloof en deugd.Ondertusfchen is het niet gemald ijk te bepalenin welken zin de oude Christenen deze benaminjGodlijk, en van Godlijke Ingeving, (Stovi/wot,](*) Legat. pro Christ. Cap. 8. pag. 36., GodlijkePingeving' dezerI Boeken,verftonden. Dikwijls fpreken zij zoo fterk, dat zij(hoe bijpdeeerfteals het ware, de Apostelen, even gelijk de Oud ' Christe-Profeeten, zich voorflelden, van welke ATHENAGO - nenbe-_ grepen.RAS (*) fchrijft, dat zij door Geestverrukking hmte, I


124 K E R K E L I J K EIIIBOEKten hunne denkbeelden , ( of verftand,) geplaatstVIwerden, en dat zij, door den Godlijken Geest gedreven,Hoofdfthet geen deze in hen werkte, gefprokenna C. G• hebben, alzoo deze zich van hen bediende, als eenJaar 363tot 476 fluitenfpeler van eene fluit, daar hij op fpeelt. Dusnoemen de Christelijke Leeraars de GodlijkeSchrijvers,werktuigen (ogyxvx) van God, of der Godlijkeflem (*). Bij CHRYSOSTOMUS (f), heet hunmond Gods mond. AUGUSTINUS noemt de HeiligeSchrift de eerbiedwaardige pen van Gods Geest (§),en Gods Handfchrift (**).Eenigzins duidlijker bevattenwij hunne mening, wanneer zij ophelderendevergelijkingen bijbrengen. Dus erkent CLEMENS vanAkxandriê (ff), niet alleen, dat de HeidenfcheDichters, door Godlijke aandrift, en door eenenHeiligen Geest, gelijk DEMOCRITUS zeide, veelfchoons hebben voortgebracht, maar hij beweerdezelfs (§§), dat de gedachten van deugdzame menfehen,in het algemeen, door eene Godlijke ingeving,(zmvoix Sux,)in hun ontftaan; zoodat deziel daar naar gefchikt, en de Godlijke wil in haargebracht wordt, waar bij ook de bijzondere Dienarenvan God, (Engelen,)hunne hulp bewijzen.Nog(*) THEOFIL. Antioch. ad Autolyc. Libr. II. Cap. 11.lag. 114. CLEMENS Alexandr.S98. enz.Stromat. Libr. VI. pag.Cf) Homil. XIX. in Act. Apost. T. III. Comment. inNov. Test. p. 185. (§) Confcsf. L. VIII. C. 21.(**) Enarrat. in Pf. 144. T. IV. Opp. p. 1208.(tt) L. fupra l. (55) Pag. 603.


G E S C H I E D E N I S . 125Nog bepaalder zegt EPIFANIUS (*), zoo tang 'erProfeeten nodig geweest waren, hadden deze Heiligemannen, door den waarachtigen Geest, met een1a C. G.vast gemoed, en met behoorlijke inzichten des verftands,alles geleerd; zij waren, naar evenredigheid tot 476.[aar 363.der gaven, aan elk hunner van den Geest medegedeeld ,en naar de mate zijns Geloofs, ten algemeenen nut,met den Heiligen Geest vervuld. Ook fcherpt hij,vervolgends, verder tegen de Montanisten in, menmoest toch niet gelooven, dat de Profeeten, en deApostelen, op dezelfde wijze als de Profeeten, profeeterende,het gebruik van hun verftand ten dientijde verloren hadden, wanneer hun toekomendedingen, of in het algemeen de Godlijke wil aan demenfehen was bekend gemaakt. Wanneer men fommigeberichten der Ouden in aanmerking neemt, zotmen bijkans twijfelen, of zij altijd eene Godlijke ingevingbij de Heilige Boeken, zelfs in eigéhfjkiGodsdienstleer e, of in den overigen mingewigtigei 1inhoud, ik laat ftaan in alle woorden, geloofd hebben. Dus verhalen zij, dat MARKUS zijn EuangiHe gefchreven heeft, op verzoek der Christenen t 2Rome, hetwelk door PETRUS zal nagezien en goedgekeurd zijn. Dus is insgelijks eene oude volksmare, dat LUKAS, de reisgenoot van PAULUS, IK tEuangelie door dezen Apostel mondeling gepredikt »in gefchrift gefteld geeft. Bijzonder zegt ORIGENES (f)» van den fchrijfftijl der Apostelen, da tz j(*) Panar. Har. 48. pag. 404-409. Turn. L Opp.(\ ) Comment. in Joann. pag. 86.IIIBOEKVIloofdff."


IIIBOEK" VIHoofdft.126 K E R K E L I J K Ezij wel geweten hebben, waar zij in haperdenongeoefend waren; foortgelijke plaatzen over het geheellijkgebrek aan welfprekendheid bij de Aposte­lia C. G, len, en meer dan éénen Israëlitifchen Profeet, leestJaar 363. men ook bij fommige volgende Christen-Leeraars.tot 476.Doch, tevens befpeurt men, zedert de derde envierde eeuw, dat zich een verhevener denkbeeld vande woorden der Heilige Schrift begint uit te breiden,wier Godlijke ingeving thans meer als bekendonderfteld wordt; het vroom oogmerk, om aan deHeilige Schrift eerbied te geven , verlierkte meer enmeer deze gevoelens, ORIGENES, wiens neiging,om den Bijbel geheimzinnig te verklaren, zoo veelvoedzei .nodig had, beweerde reeds (*), dat 'ergeen jota noch flip in de Heilige Schrift zonder werkingvoorkomt. Die zelfde HiëRONYMus, die vanden Profeet AMOS verzekert , dat hij vollhekt geenenftijl had (f), vindt nogthans in de woorden derBijbelfche Schrijveren zoo. veel geheimzinnigs, datde geleerdfte mannen, naar,zijne gedachten , zederteeuwen, den grond van elk dezer woorden,meer gegist dan uitgedrukt hebben Q ) . CHRYSOSTO­MUS , één der aanzienlijkfte navolgers van ORIGENES ,herhaalt deze gedachte meermalen, zoo -zegt hij (**),(*) Homil. XXXIX. in Jerer.t. Tom. I. pag. 109.dat(t) Imperitus Sermone Expof. in Amos Proph. Tom.III. Opp. pag. 13-0.(5) Epist. XXV. pag. 62. Coll. Epist. XXII. pag,57. Tom. II. Opp. Part. II.(**) Homil. XVIII. in Cenef. pag. 173.cfl


G E S C H I E D E N I S . I*dat elke lettergreep, elk ffipjen, in de H. Schrift,eenen verborgenen fchat in zich bcfluit. Evenwelerkent hij, elders (*) , „dat PAULUS het één enH oofdft.„ ander op eene menschlijke wijze heeft voorgedra- C. G.ar 363." gen; dat hij niet altijd de genade genoten heeft, Jt 47 6 -maar dat het hem ook veroorloofd geweest is, -„ iet uit zichzehen voort te brengen.'''' AUGUSTI­NUS (f) bewondert insgelijks de diepte in de woordender Heilige Schrift. Uit dergelijke welmenendeloffpraken, is naderhand de zoo geprezene Hellingvan de vruchtbaarheid van den zin der H. Schriftmeer uitgebreid, waar door men haar eene uitmuntendheidboven andere bloot menschlijke goede Boekenmeende toe te brengen, maar haar in de daadaan talloze mishandelingen van zoogenoemde uitleggersprijs gaf, die elke van hunne invallen door dezeondoorgrondelijke diepten verdedigden.Deze Heilige Boeken der Christenen, gelijk zij, Gebruikderll. S.door derzelver opftellers gefchikt waren, ten dienfte bij devan allcrleië foort van Lezers, en met vermaning, Christenendoordat zij van allen zouden gelezen worden, QFitipp?lezen.I. i. i. Thesfalon. V. 27. enz.) zoo werden zijook, in de. daad, van eerften af, niet alleen, gelijkde Jooden gewoon waren, hunne Wet en Profeetenopenlijk in de Sijnagogen voor te lezen, in de vergaderingender Christenen den volke voorgelezen,waar bij zelfs ongedoopte leerlingen van het Christendomtegenwoordig waren , maar de Christenenla-(*) Homil. XLIX. in Act. Apost. C. 23. Tom. IIIComment. in SS. p. 421. Ct) Confesf. L. XII. C. 14IIISOEKVI


128 K E R K E L I J K EIII lazen ze ook voor zichzelven en in hunne huisgezinnen,waar toe zij door hunne Leeraaren werdenBOEKVIHoofdft vermaand; zoo vermaande reeds CLEMENS van RonaC. G•me, een tijdgenoot der Apostelen, de Christenen teJaar 363tot 476 \ Korinthe, den eerften Brief, door PAULUS aan hengefchreven, naarftig te lezen (*). ORIGENES wenschte,dat zijne Toehoorers ook in hunne huizen zichin het Godlijk woord oefenden, en zich met deszelfsoverweging dag en nacht onledig hielden, temeer, omdat velen, bij de openbare voorlezing, niettoeluiftcrden (f).TERTULLIANUS fpreekt als vaniet gewoons, dat Christelijke Echtgenooten de HeiligeSchrift met malkanderen lazenVerklarenenHet lezen werd door de Leeraars gemaklijk gemaakt,door het vertalen der Heilige Boeken in devertalen,waar toe gewoone landstaal, dus had men reeds in de eerfteeen Uitleggeroftijden verfcheidene Latijnfche en eene Syrifche Overzetting.Ja het is meer dan waarfchijnlijk, dat reedsTolkdiende.in de oudfte Gemeenten iemand was aangefteld, dieals Tolk of Overzetter, ('EgfAmwus,) gelijk EPI­FANIUS hem, op het einde der vierde eeuw, onderde Kerkedienaren noemt (**), de voorlezingen voordie genen verftaanbaar maakte, die in de taal onervarenwaren; waar van men reeds fpooren meentte ontdekken in den eerften Brief van PAULUS ,aan de Gemeente van Korinthe.(XIV. 27, enC *) CLEM. ROM. Epist. ad. Corinth. Cap. 47.Ct) Homil. IX. in Levit. Tom. II. Opp. pag. 240.(5) Ad Uxor. Libr. II. Cap. 6.(**) Expofit. fid. n. 21. Tom. I. Opp. pag. 1104.28)


GESCHIEDENIS.m&8) (*)• Men nodigde ook zelfs de Jooden en IIIBOEKHeidenen, dat zij de Heilige Schriften lezen, enVIzich daar door van de waarheid zouden laten over- f [oofdft.tuigen (f)- Ook maakte men reeds vroeg menig- i a C. G.aar 363.vuldige affchriften, zoo dat men niet alleen in de] ot 476.Kerkelijke Boekzaalen verfcheidene zoodanige affchrif- .ten ten gebruik had liggen, die men daar en bij deOudften of Ouderlingen lezen kon (§); maar ookverhaalt ons EUSEBIUS (**), van den beroemdenMartelaar PAMFILIUS , omtrent het begin der vierdeeeuw, dat hij niet alleen aan mannen en wouwen,die daar naar begeerig waren, de Heilige Schrift telezen gaf, maar ook daadlijk in eigendom fchonk,en 'er daarom vele affchriften van maakte, om zegereed te hebben , wanneer iemand ze verlangde*Ook meldt CLEMENS van Alexandrïè (ff), dat men


nrBOEKVIHoofdft.na C. GJaar 363.tot 476.desGeloofs.130 K E R K E L I J K Even, en dus van ongeleerde menfehen van gezondverftand zeer wel verdaan kon worden. Hier toebehoort ORIGENES , daar hij, in zijn Boek tegen CEL-SUS (*) , deszelfs tegenwerpingen omtrent denHechten en eenvoudigen fchrijfftijl der H. Schrift,daar mede wederlegt, dat hij aantoont, dat dezelvedus gefclireven is naar de vatbaarheid der menfehen:„ God," zegt hij, „ heeft niet enkel voor geleer-,, de Grieken, maar ook voor de overige Heidenen„ gezorgd." Het is waar, dat men bij de oudfteKerkvaders veel leest van den regel des Geloofs,(regula fidei,) en dat zij de Geloofsbelijdenis derKerk, als van de Apostelen en derzelver Leerlingenafkomftig, aanprijzen (f); IRENEUS (§) noemt zede mondelijke leere, welke de Apostelen aan deLeeraars der Gemeenten overgegeven hebben, en welkemen volgen zou moeten, indien zij geene gefchriftenhadden nagelaten, TERTULLIANUS inzonderheid, in zijn werk over de verjaring tegen de Ketters,fpreekt van dezen Regel des Geloofs meermalenzeer overdreven, beweerende, dat men met deKetters, die zich dikwijls op de Heilige Schrift beroepen,volftrekt zich in geenen twist over de HeiligeSchrift moet inlaten, dewijl de Heilige Schriftalleen den Rechtzinnigen toebehoort, en de Kettersgeene Christenen zijn. Maar, wie dit werk en denftijl van TERTULLIANUS kent, zal zich over zoodanigeuitfpraken niet bevreemden, welke niet meernochL. VI. p. 275. ed. Spenceri. L. VII. p. 372.(7) IREN. Adv. H*r. L. I. C. 2,3. fj)£. III. C. 4.


G E S C H I E D E N I S . 131noch anders ten doel hebben, dan zijne Lezers tedoen opmerken, dat de Ketters van die waarheidzijn afgeweken, in welker bezit de Christelijke Kerkvan eerften af geweest is. Ook verklaart hij elderszijne eigenlijke mening duidelijker. Trouwens, inhet zelfde Boek, leidt hij het hoofdkenmerk van deonvervalschte oudheid van den Katholijken Geloofsregelaf uit de echte Schriften der Apostelen, welkenog in de door hen geftichte Gemeenten werdenvoorgelezen (*). Ook is het bovendien bekend,dat TERTULLIANUS in gantfche Boeken, (zoo alsin zijn werk tegen MARCION,) met de Ketters uitde Heilige Schrift heeft getwist, gelijk hij het Christendomalleen daar uit ontleent, en Jooden en Heidenenaanfpoort, om dezelve te lezen. En andereSchrijvers uit de drie eerfte eeuwen fpreken evenmin twijfelachtig, en leggen overal de H. Schriftten grondflag. Het zou kibbelen wezen , indienmen wilde beweeren, dat 'er, 'buiten de HeiligeSchrift, een zekere Geloofsregel bij de eerfte Christenenhebbe plaats gehad , omdat toch de eerftevoordragt der Apostelen, bij monde, ouder was,dan eenige gefchriften door hen opgeheld, en datdus het eerfte kort begrip des Christelijken Geloofsuit dit mondelijk onderwijs is opgemaakt; doch dezemondelijke voordragt is geheel en al dezelfde, dienaderhand, fchriftelijk, door de Apostelen is nagelaten(f). Zedert de tijden van KONSTANTYN denGroo'(*) Cap. 36.(t) Een Roomsch Schrijver DU PIN heef: vele plaat-I nzenIIIBOEKVIrloofdrt.ia C. G.jaar 363.:ot 476.


132 K E R K E L I J K ETil Grooten hebben, insgelijks, de Kerkleeraars daar opBOEKaangedrongen, dat de Christenen den Bijbel metVIHoofdft. vlijt behooren te lezen , en onder alle Leeraarenna C. G der vierde eeuw niemand meer, niemand met grooterijver, en met oplosfing van alle bedenkingenJaar 363tot 476,daar tegen, dan de wetfprekende JOÜNNES CHRY­SOSTOMUS, waar toe hij zelfs een bijzondere leerredenover de nuttigheid van het lezen der HeiligsSchrift ( * ), gehouden heeft. Voornaamlijk is devolgende plaats, uit zijne derde Kerkleerreden overLAZARUS (f), waardig, om, hoewel wat lang,hier eene plaats te vinden. „ Ik ben om deze re-„ den," zegt CHRYSOSTOMUS, ,, gewoon, den„ inhoud mijner aanftaande Kerkleerredenen , dik-„ wijls eenige dagen vroeger, aan te kondigen, op-,, dat gij, in dien tusfchentijd, den Bijbel zoudt,, ter hand nemen, de geheele Afdeeling of Hoofd-„ ftuk nalezen, en wanneer gij ziet, wat daar uitreeds verklaard is, als ook wat daar in nog te,, verklaren overblijft, uw verftand des te leergie-„ riger maken op het geen, vervolgends, gezegd,, zal worden. Hier toe vermane ik u altijd, ea„ zal niet ophouden, u te vermanen, opdat gij niet„ aLzenuit de oudeKërkleeraaren bijeenverzameld, om tebewijzen, dat zij het lezen van den Bijbelaan alle Chris*tenen ten fterkften hebben aanbevolen. Disfertation Preliminaireou Prolegomenes fur la Rible pag. 231 - 246.a Paris 1701. 4:0.(*) Senn. LUI. quod utilis fit lecrio S. Script. Opuscul.p.601. (f) Opuscul. Tom. V. pag. 55.


G E S C H I E D E N I S . *33„ alleen hier, in de Kerk, op het geen voorgedragenwordt, opmerkzaam zijt, maar dat gij u VIIIIBOEK\ zeiven, ook te huis, met het lezen der Heilige \ loofdft.ia C. G." Schrift, ijverig bezig houdt. Dit zelfde beveleJaar 363." ik ook vlijtig den genen aan, die mij bezoeken, j ot 476.Niemand brenge toch bij mij de laffe en zeer„ verwerpelijke ontfchuldigingen in : „ Ik heb veel„ voor het gericht te doen; ik moet de openlijke]] belangen der ft ad bezorgen; ik drijve een hand-„ werk; ik heb eene vrouw; ik moet kinderen op-" voeden, en mijn huisgezin voorftaan; ik ben een" wereldsch mensch ; het is mijne zaak niet de„ Schrift te lezen ; dit komt alleen den genen'„' toe, die de wereld verzaakt fiebben; en die op" de toppen der Bergen fïeeds een eenzaam levenleiden. Wat zegt gij, mensch? Zou het„ daarom uwe roeping niet zijn, de Schrift te le-„ zen, omdat gij van duizend zorgen omgedreven" wordt ? Juist daarom behoort dit immers meer2 voor u, dan voor genen. Zij hebben de hulp„ der Godlijke Schriften niet zoo nodig, als die„ genen, die midden onder vele bezigheden rond-„ geflingerd worden. Want die Monniken, die zich* van de openbare plaatzen, en derzelver gewoel," ontdaan, in de Woestijnen hutten opgericht, enmet niemand verkeering of omgang hebben; maar]] die in de bedaardfte rust en ftilte, als in een" haven, wonende, als Wijsgeeren leven, deze bevindenzich in alle veiligheid. Wij integendeel," die, om zoo te fpreken, midden op Zee rond-' geflingerd worden, en gevaar lopen, om duizendI 35, zon-


134 K E R K E L I J K EIII „ zonden te begaan , hebben onophoudelijk denBOEKVI „ troost der Heilige Schrift nodig. Gene zijn verreHoofdft. „ van den ftrijd verwijderd; daarom ontvangen zijna C. G„ ook niet vele wonden. Maar gij ftaat beftendigJaar 363,tot 476, „ in de flagörde; daarom ontvangt gij zoo menige„ kwetzuren, en hebt ook des te meer geneesmid-„ delen van doen. Dan tergt u uwe vrouw; dan„ bedroeft u uw zoon; dan wekt een bediende u„ tot toorn; dan belaagt u een vijand; dan benijdt„ u een vriend; dan benadeelt u een nabuur; dan„ werpt een mededinger u neder; vaak dreigt u de„ rijkdom; of de armoede drukt u; of het verlies„ uwer bloedverwanten maakt u droevig; het gelukblaast u op, en het ongeluk doet u Hinken.„ Met één woord, ons omringen, van alle kanten,„ zoo vele gelegenheden en onwederftaanbare ver-„ zoekingen, tot toorn, tot kommer en verdriet,„ tot verwaandheid en overmoed ; overal fnorren„ zoo ontelbare pijlen rond, dat wij de wapenrus-„ ting uit de Heilige Schrift fteeds behoeven. Weet ,„ ftaat 'er, ( SIRACHS IX. 20. ) dat gij midden„ onder valftrikken, en op de tinnen der ftad wan-„ delt. Want zelfs de begeerlijkheden des vleefches„ verheffen zich heviger tegen de genen, die onder„ het gewoel der menfehen leven. Dan dringt een„ fchoon gelaad , of een welgemaakt ligchaam ,„ door onze oogen binnen; dan brengt een fchan-„ delijk woord , hetwelk door het oor toegang„ vindt, ons verltand in wanorde; dikwijls maakt„ een dartel lied, dat de fterkte van onze ziel in-„ flaapt. En waar toe noem ik in de eerfte plaats„ zul-


G E S C H I E D E N I S . 135zulke dingen ? Het geen dikwijls verachtlijker IIIBOEK" dan dit alles fchijnt te wezen , de reuk der zal- VI" ven, die ons van ontuchtige vrouwsperfonen in] loofdfï.ia C. G." het voorbijgaan tegenkomt, grijpt ons zelfs aan, '[aar 363." en leidt ons door de bloote ontmoeting gevangen ;ot 476." weg. Zoo veel i# 'er, hetwelk onze zielen be-" ftormt, en daarom hebben wij de Godlijke ge-" neesmiddelen nodig, zoo wel, om de reeds ge-" fla'ene wonden te heelen, als om die nog te" voïgen ftaan, af te weeren; als ook, om de vanverre aankomende pijlen des Duivels, door hetr vlijtig lezen der Heilige Schrift, uit te blusfchenen te verdrijven. Want het is onmooglijk, dat" iemand zalig wordt, die niet fteeds van dit" Geestlijk lezen gebruik maakt. Ja wij zonder" in de daad vrolijk kunnen zijn, indien wij oo\" door het onöphoudlijk gebruik van dit genees." middel, eenmaal zalig worden. Maar, wanncei" wij daaglijks gewond worden , en volftrekt geen." hulpmiddelen gebruiken, welke hoop hebben wij" om zalig te wezen! Ziet gij niet, hoe de kun" ftenaars,die in metaal,goud en zilver, arbeiden t" en alle anderen, de gezamenlijke werktuigen hun" net kunst gereed hebben liggen;en hoe zij,al bc" kommcrde hen ook de honger, al drukte hen darmoede, echter liever alles zouden uitftaan, da 1" ' d;it zij één van hunne werktuigen zouden verkc" «en om daar van te leven? - Even dus moes" ten 'ook wij gezind wezen. Gclijkerwijs gene I" den hamer, het ambeeld, en de tang, als werl" tuigen gebruiken; zoo hebben wij insgelijks, aa nI 4 » ( e


IIIBOEKVIHoofdft.na C. GJaar 363.tot 476.135 K E R K E L I J K E„ de Schriften der Apostelen en Profeeten, en aan„ elk van God ingegeven en nuttig Schift, werk?„ tuigen der kunst. Eu even gelijk genen, door„ deze werktuigen , alle gereedfchappen , die zij„ voornemen , vervaardigen ; ,zoo vormen en be-„ fchaven wij, door dezen, c*ze zielen. — Ja, gijs, kunt nog meer doen, dan zij. Gij kunt van eenhouten vat misfchien éénmaal een gouden ma-3, ken, gelijk PAULUS dit getuigt. ( 2Timoth. II.„ 20.) — Laat ons niet verzuimen , ons deze Boc-„ ken te verkrijgen, opdat wij niet doodlijke won-„ den ontvangen; laat ons het goud niet begraven;„ maar fchatten van Geestelijke Boeken verzame-, len. — Waar deze Boeken zijn, daar wordt alle, Duivelfche magt verdreven; en de inwoners heb-! , ben eene fterke aanfpooring tot deugd. WantJ , zelfs het aanfehouwen dezer Boeken maakt onsI , reeds traager, om zonden te bedrijven. Indien3 , wij ook iet verbodens gewaagd, en ons verönt-3 , reinigd mogten hebben , dan veroordeelt ons ,9 , wanneer wij naa huis terug keeren, en deze Boe-9 , ken aanzien, ons geweten ons te meer; wij wor-» , den daa.r door ongeneigder, om weder in dezezonden te vervallen. Zo wij, daar tegen, in heiligheidblijven; dan verkrijgen wij daar door nogE5! meer voordeden. Want, zoodra iemand het Euangelieheeft aangeraakt, verandert terftond zijn"9;S! gemoed, en verwijdert zich, enkel door het aanfehouwen,van het aardfche. Komt hier nu een35S3 opmerkzaam lezen bij, dan wordt de tot Godlijkedingen ingewijde ziel, gelijk op de 33heilige„ plaah


G E S C H I E D E N I S . 137• 0plaatzen, gereinigd en verbeterd, dewijl God„ zelf, door deze Schriften , met haar fpreekt.„ Maar hoe, zegt men, indien wij derzelver in-„ houd niet verjlaan! Alszins verkrijgt gij, ook„ dan, wanneer gij dien niet verftaat, reeds door„ het lezen, veel heiliging. Maar, waarlijk, het„ is onmooglijk, dat u alles even gelijklijk onbe-„ kend zou zijn. Want juist daarom heeft de ge-„ nade des Geestes het dus befteld, dat deze Boeken„ van Tollenaren, Tentenmakers, Schaap- en Gei-„ tenhoeders, gemcene en ongeleerde lieden gefchre-„ ven werden, opdat niemand onder den gemeenen„ man dezen uitvlucht zou kunnen maken; opdat„ allen, het geen gezegd wordt, gemaklijk verftaan„ zouden; opdat ook de handwerksman, de knecht,„ de weduwe, de allerëenvoudigfte mensch, eerig„ gewin en voordeel uit deze Boeken zou kunnen„ trekken. Trouwens, die genen, welke God van„ eerften af, met de genade des Geestes verwaar-„ digd heeft, hebben niet, zoo als de Heidenen,„ uit ijdele roemzucht, maar tot heil der Toehoo-„ rers, dit alles opgefteld. — De Apostelen en„ Profeeten hebben juist het tegendeel gedaan (van,, het geen de Heidenfche Wijsgeeren en Schrijvers„ deeden. ) Zij hebben, als gemeenfchappelijke„ Leeraars der geheele Wereld, hunne leringen zoo„ klaar en duidlijk voor ieder één voorgefteld, dat„ elk van zeiven, zich, door het bloote lezen,, daar uit kan onderwijzen. Dit heeft de Profeet„ voorzegd, met deze woorden: Zij zullen allen5, van den Heere geleerd zijn enz. ( Jef. LIV.I 5 » ^HlBOEKVIHoofdt,na C. G tJaar 363.tot 47 6,


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G,Jaar 363.tot 476.135 K E R K E L I J K E„ 13. Jer. XXXI. 34.) En PAULUS fpreekt, (1.„ Kor. E. J.) „ Dus ben ik zelf, toen ik tot u„ kwam, Broeders, niet gekomen met hoogvliegende„ Welfprekendheid, of Wijsheid; en wederom :„ Mijne Leere en mijne Prediking enz. (1. Kor.„ H. 4, 6.) Voor wien is niet, in de Euiinge-„ liën, alles klaar? Zal wel iemand, die hoort:,, Zalig zijn de zachtmoedigen, zalig zijn de barm-„ hartigen •, zalig zijn de reinen van harte, enmeer dergelijke uitfpraken, eenen Leeraar nodig„ hebben, om deze woorden te leeren verftaan?,, Zijn ook niet de tekenen, wonderen en gefchie-„ denisfen, voor elk eenen bekend en verfbianbaar?„ Dit is enkel een uitvlucht, een voorwendzel, een„ dekzel der traagheid. Gij verftaat den inhoud„ niet? Hoe zult gij dien ooit kunnen verftaan,„ indien gij niet eene enkele keer 'er uw oog in„ wilt flaan? Neem het Boek in de hand, lees„ de geheele Gefchiedenis, behoud het duidelijke,„ en ga het onverftaanbare herhaalde keeren door.„ Kunt gij het, door vlijtig lezen, niet verftaan;„ zoo ga bij eenen wijzen man, begeef u tot den„ Leeraar, fpreek met hem, van het geen gij gele-„ zen hebt, en toon hem uwe ijverige leerzucht.„ Wanneer God eene zoo ernftige begeerte in uwaarneemt, zoo zal hij uwe waakzaamheid en„ uw zorgvuldig naarfpooren niet verachten ; ja,„ indien zelfs ook geen mensch u leeren kon, het„ geen gij zoekt; dan zal hij zeker zeffhet u open-„ baren. Herinner u den Kamerling der Koningin„ van Ethiopië. Deze man was een vreemdeling,„ (Bar-


G E S C H I E D E N I S . 139„ (Barbaar,) door duizend zorgen gedrukt, en van IIIBOEK-" alle kanten met vele bezigheden omgeven; hij VI„ verftond niet, het geen hij las; evenwel las hij, ] loofdft.„ op zijnen wagen zittende. Daar hij zich op reize •ia C. G.W363.„ zoo vlijtig betoonde, zoo verbeeld u, hoe hij, ot 476.,, zich te huis zal gedragen hebben. — Daar deze.„ nu las , alhoewel hij nog geenen wegwijzer„ had, zoo heeft hij even daar door fpoedig eenenleidsman verkregen. God zag. zijne goede ge-„ zindheden, keurde zijnen vlijt goed, en zond„ hem terftond eenen Leeraar. Maar, thans is 'er" geen FILIPPUS bij de hand! Genoeg, dat de„ Geest daar is, die FILIPPUS aandreef. Laat ons" onze zaligheid niet verwaarlozen. Geliefden! Ditalles is ter onzer waarfchuwing gefchreven, tot„ welke het einde der eeuwen gekomen is. Het lezender Heilige Schrift verfchaft eene groote vei-„ ligheid, opdat men niet zondige. Maar de on.„ wetendheid in de Schrift is een gevaarlijke en„ diepe afgrond. Niets van de Godlijke wetten te„ weten, fleept ligtelijk het verlies der zaligheid m„ zich. Dit heeft de Ketterijen gebaard; dit eer" verdolven leven ingevoerd; dit de grootfte wanör" de voortgebracht. Want het is onmooglijk, on.„ mooglijk is het, zeg ik, dat die geen, die d„ Schrift vlijtig en opmerkzaam leest, zulks doei,, zou, zonder eenig voordeel daar van te behalen.''Elders beklaagt zich deze Welfprekende Leeraar (*)>dat men, in zijne Gemeente, genoeg theatrale ei(*) Homil. II. in Matth. T. I. Comm. in N. T.p. 21on


140 K E R K E L I J K EHl ontuchtige Liederen, maar geenen Pfalm, of een anderfluk uit de Heilige Schrift, van buiten wistBOEKVIHoofdn . op te zeggen; hij noemt het een allergrootst, vanna C. C•den Duivel zeiven gefticht, verderf, dat men ge-Jaar 363tot 47


G E S C H I E D E N I S . 1*1voorbeeld der Jooden, bij welken, gelijk bekend is,niemand het Hooge Lied van SALOMO mogt lezen,vóór dat hij den ouderdom van 25 of 30 jaren be- \ [oofdlhaC, G.reikt had, waar bij HiëRONYMus ( *) ook het be- 'jaar 363-gin van MOSES eerfte Boek, insgelijks het begin en het j ot 476.einde van EZEcmëLS Voorzeggingen telt. Op ge- •lijke wijze werd in vele Christelijke Gemeenten deOpenbaring van JOÜNNES , van de lijst der Boeken,die openlijk werden voorgelezen, weggelaten, zonderdaarom derzelver echtheid te ontkennen, ofhaar gebruik volftrekt te verbieden; alleen omdat deduifterheid van dit Boek hetzelve min gefchikt deedvoorkomen, ter openbare voorlezing en Godsdienftigonderwijs.De Christenen lazen ook de Heilige Schriften, in Misbruikvan ditde daad, ijverig, EUSEBIUS ( + ), preekt van velelezen.duizenden mannen en vrouwen, die zich daar medebezig hielden; maar daar tegen weten wij ook, datbij de Asceten, Kluizenaars, en Monniken, hellezen, van buiten leeren, en zingen, van fommigigedeelten der Heilige Schrift, een werk van het geheugen, en een pligt van bijzondere Godzaligheit Iwas, zonder dat 'er gelet werd, op het verftandijlezen, waar uit dan ook die tegenwerping voortgevloeid fchijnt bij andere lieden, dat het Bijbellezei tvoor de Monniken behoorde, zoo als wij vai 1CHRYSOSTOMUS gehoord hebben.Ten einde het lezen der Heilige Schriften gemak - Gebruiklij t(*) Prolog, in Ezech. Proph. T. III. Opp. p. 698.(f) Orat. de Laudib. Conflantini Cap. 9.IIIBOEKVI


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G,Jaar 363tot 476,der H. S.door vertalingen.14= K E R K E L I J K Elijk en bruikbaar te maken, hadden de Christene*reeds vroeg gezorgd, voor vertalingen derzelven inde moederfpraak van onderfcheidene volken. DeSchrijvers van de vierde eeuw fpreken hier van zelfsin buitenfporige bewoordingen. Zoo zegt EUSE-BIUS ('*), dat de Heilige Schrift in alle Talen derBarbaren en Grieken overgezet is geworden. Dezaak zelve lijdt echter geen twijfel. HiëRONYMusverzekert (f), dat de Heilige Schrift, reeds vóórLUCIANUS en HESYCHIUS, i nvele Talen overgezets, hetwelk AUGUSTINUS (§) insgelijks als bekendmderftelt. Van het Oude Testament hadden deChristenen, gelijk men weet, de AlexandrynfcheGriekfche Vertaling des Ouden Verbonds, van welce,als ook van het vermaarde werk van ORIGE­]3 NES , omtrent deze en andere Overzettingen des OutenTestaments, onder den Titel van Hexapla, in


G E S C H I E D E N I S . 143èk in het begin der vijfde eeuw voor de Armeniërsletters heeft uitgevonden, met behulp van twee zijnerleerlingen, in het jaar 410, voltooid is. Tvvij- ] loofdft.felachtiger is men omtrent de Perfifche, en omtrent 1 ia C. G.aar 363.eene Ethïöpifche Vertaling. Eindelijk zijn 'er ook; ot 476.Overzettingen in de beide Egijptifche Tongvallen, deOpper-Egijptifche of Sahidifche en de Neder-Egijptifcheof Koptifche, die tot dit tegenwoordig Tijdvakfchijnen te behooren. In de Westerfche Talenis de Bijbel in de Gothifche Taal overgezet doorULFILAS, waar van reeds op zijne plaats gemeldis; maar bijzonder was 'er meer dan ééne LatijnfcheVertaling voorhanden. Men kon dezelve niettellen, volgends bericht van AUGUSTINUS (*)., Want, zoodra iemand, in de eerfte tijden van„ het Christendom, een Grieksch Handfchrift in„ handen kwam, ondernam hij terftond, om het-„ zelve te vertalen." Een weinig verder, voegt hij'er bij (f), dat onder deze allen de Italidanfche,(Itala,) dat is, die in Italië meest in gebruik was,voor de beste te achten zij, omdat zij zich hetnaauwkeurigst aan de woorden hield (§). Dooihet geftadig affchrijven derzelve , en de toevalligemisflagen , of opzettelijke veranderingen , der Affchrijveren, ontftond 'er in dezelve zoo groote verwar'in(*) De Doctr. Christ. L. II. C. 11. (t) C. 15(§) Men zie behalven de Schrijvers der Inleidinger.het Oude en Nieuwe Testament voornaamlijk josBLANCHINI Evangeliarium Quadruplex Latints FerfioniAntiqua f. Veteris Italaetc.IIIBOEKVI


144 K E II K E L IJ K EIII warring, dat ten laatften elk Handfchrift eene bi>BOEKzondere Overzetting fcheen te zijn. Om deze redenVIHoofdft. ondernam HICRONYMUS, geduurende zijn verblijf tena C. G Rome, in het jaar 383, op verzoek van den Bisfchopof Paus DAMASUS , eene verbetering derzelve ,Jaar 363tot 476,beginnende met het Pfalmboek. Doch, naderhandbefloot diezelfde Kerkleeraar, tot eene geheel nieuweVertaling; waarom zijne vrienden bij hem aanhielden,inzonderheid SOFRONIUS, die, in eenen twistmet eenen Jood, eenige getuigenisfen van CHRISTUSuit de Pfalmen aangehaald hebbende, van den Joodten antwoord kreeg, dat het gene SOFRONIUS uitde Alexandrijnfche Overzetting aanhaalde, niet inhet Hebreeuwsch ftond (*). Wanneer nu HICRO­NYMUS reeds een begin gemaakt had van de Overzettingder Boeken des Ouden Testaments, maandeAUGUSTINUS (f), in het jaar 403, hem van hetvoortzetten van dezen arbeid af, door de onaangenamegevolgen, welke dezelve toen reeds had. Hijwenschte, dat HICRONYMUS enkel voortging, omde Heilige Schrift, volgends de LXX Overzetters,te vertalen. „ Want," zegt hij, „ het zou toch„ zeer hard zijn, indien uwe vertaling in vele Ge-„ meenten menigvuldig gelezen werd, en de La-„ tijnfche Gemeenten daar door bij de Griekfche ineenen kwaaden naam zouden komen. Eenen te-„ genfpreker kan men, door hem den Griekfchen„ Tekst, als ééne der bekendfte Talen, voor te„ hou-(*) Hiè'RON. Praf. in Libr. Pfalm. T. I. Opp. p. 835.(t) AUGUST. Epist. LXXI. Tom. II. pag. 120. fqq.


G E S C H I E D E N I S . 145„ houden , gemaklijk wederleggen , maar wanneer„ iemand, in eene vertaling uit het Hebreeuwsch,„ zwarigheid ontmoet, en eene befchuldiging van:,, vcrvalfching aanvoert; zoo zal men niet gemak- 1[aar 363.„ lijk, of wel nooit, tot de Hebreeuwfche getuige- :ot 476.„ nisfen komen, door welke men ze tegen deze„ befchuldiging zou kunnen verdedigen. Maar, al„ komt men ook zoo ver, wie zal het dulden, dat„ zoo vele aanzienlijke Latijnfche en Griekfche ver-„ talingen veroordeeld werden? Hier komt nog„ bij, dat, indien ook de Jooden hier over ge-„ raadpleegd werden , zij anders zouden kunnen„ antwoorden. Dus fchijnt het, dat gij alleen daar„ toe nodig waart, om hen te kunnen overtuigen;„ maar wie alsdan hier de Richter zou zijn, zult„ gij zelf bezwaarlijk willen beflisfen. Want, als„ édn van onze Medebroederen, een Bisfchop, uwe„ vertaling in zijne Gemeente liet voorlezen, ver-„ oorzaakte eene plaats in den Profeet JONA, welke„ gij geheel anders vertaald hadt, dan zij in het„ geheugen van alle tegenswoordig zijnde ingeprent,„ en door de opvolging van zoo vele leeftijden be-„ kend was, vrij wat beweging. 'Er ontftond zoo„ veel opfchudding over onder het volk , voor-„ naamlijk toen die genen, die Grieksch verfton-,, den, uwe Overzetting van valschheid befchuldig-„ den, dat de Bisfchop, (want dit gebeurde in de„ ftad,) genoodzaakt was, van de Jooden een ge-„ tuigenis te vragen. Het zij onkunde of boosheid,„ genoeg ; dezen gaven ten antwoord, dat men„ juist in de Hebreeuwfche Handfchriften vond," VI. DEEL. K „H E TIIIBOEKVIloofdir.ia C. G.


146 K E R K E L I J K Enr „ het gene'de Griekfche en Latijnfche hadden enBOER„ zeiden. Met één woord , de goede man zagVIHoofdft. „ zich gedwongen, als het ware, het gebrekige tena C. G. „ verbeteren, dewijl hij toch , na een zoo grootJaar 363.tot 476, „ gevaar, niet zonder volk wilde blijven. Op deze„ wijze komt het mij ook voor, dat gij, insgelijks,„ in fommige dingen hebt kunnen dwalen. En be-„ denk ééns, hoe veel dit betekene, in een ge-„ fchrift, hetwelk men, door vergelijking van het„ getuigenis van bekende Talen, niet verbeteren,, kan." Men ziet, dat deze zwarigheid van AU­GUSTINUS, alleen daar in haren grond kon hebben,dat hij, zoo min als de Afrikaanfche, of de overigeLeeriiaren der Christenen, geen Hebreeuwsch verftonden.Evenwel erkende AUGUSTINUS naderhandde nuttigheid van den arbeid van HiëRONYMus (*),die nogthans ook zelf niet fchijnt begeert te hebben,dat zijne nieuwe Overzetting terftond in hetKerkelijk gebruik zou opgenomen worden (f). Dezebeide Leeriiaren, AUGUSTINUS en HiëRONYMus ,waren ook niet volkomen eensgezind, over de wijzeder vertaling, waar over AUGUSTINUS meer alsWijsgeer, HiëRONYMus .integendeel, als Spraakkundige,oordeelde; waarom deze laatfte eene angftigenaauwgezetheid op elk woord afkeurde, en meer opden zin en fierlijken ftijl acht geven wilde (§).(*) Epist. LXXXII. pag. 152. /. c.(f) Prof. in Pfalm. Tom. I. pag. 837.(§) HiëRONYMus geeft in eenen Brief aan PAMMA-CHÏUS goede regelen op, over de beste wijze van vertalen.In


G E S C H I E D E N I S .tn de daad, men kan niet ontkennen, datIIImëRO-DOEKNYMUS meer dan iemand anders onder de oude Kerk* VIleeriiaren, bekwaam was, om de Heilige Schrift te 3oofdft.ia C. G.vertalen. Hij verllond Hebreeuwsch, Chaldceuwsch, jaar 363.Grieksch en Latijn, en had de algemeene grondregelenvan vertalen en uitleggen, van de oude Grie­tot 476.ken en Romeinen, en de Bijbelfche Oordeelkundevan ORIGENES , geleerd \ doch hij volgde niet overalzijne eigene goede grondregelen, omdat hij dikwijlsbevreesd was, den geheimen zin der Heilige Schriftte zullen benadeelen, wanneer hij te veel van dewoorden afweek; ook was hij niet zelden met denHebreeuwfchen Tekst verlegen, omdat zijn HebreeuwschHandfchrift, zonder vokaalpunten , gefchrevenwas. HiëRONYMus maakte, omtrent hetjaar 390, of wat laater, een begin van zijne vertalingdes Ouden Testaments, uit het Hebreeuwsch,met de Boeken van Samuël, en der Koningen, vervolgendsgaf hij, tot het jaar 392, Job, de Profeeten,de Pfilmen, en de Schriften van Salomo , vertaald inhet licht. De overige Boeken fchijnen van hem,tot het jaar 405 toe, voltooid te zijn. Ook vertaaldehij, uit het Chaldeeuwsch , de Boeken Tobiasen JudHh; als ook de onëchte Bijvoegzels bij Je*remia, Daniël en Esther, doch met aanwijzing tevensvan derzelver geringe waarde. Dat mëRONY-MUS ook eene eigene Latijnfche vertaling van hetNieuwe Testament gemaakt hebbe, kan men nietbeien.Epist. XXXIII. de optimo genere interpretandi T.IV. Opp. Part. II. pag. 248. fq.K ftHf


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.143 K E R K E L I J K Ebewijzen. De woorden, welke hij gebruikt, omzijnen arbeid, aan dit gedeelte der Heilige Schriften ,aan te duiden, (Novum Testamentum Grcecce fideireddidi (*),) wijzen flechts zijne verbeteringJaar 363.tor 476. der oude Overzetting naar den Griekfchen Grondtekstaan, en de Voorreden, welke hij voor dezeverbetering aan den Bisfchop DAMASUS geplaatstheeft, bevestigt dit. Daar HiëRONYMus dus de eerftewas, onder de Christelijke Leeriiaren, die ondernamdc Alexandrijnfche vertaling der LXX teverlaten, voor den Hebreeuwfchen Tekst, haaldehij zich daar door de berispingen en het verwijt vanvelen op den hals; gelijk wij reeds gezien hebben,hoe weinig AUGUSTINUS daar mede in zijnen fchikwas; maar niemand voer 'er heviger over uit, danRUFINUS , de groote tegenfpreker van mëRONY-MUS (f); hij houdt het voor eene groote en nooitte verzoenen misdaad van HiëRONYMus, dat hij,in plaats der door de Apostelen zelve aan de Christenenovergegevene Schrift , eene nieuwe van deJooden ontleende Overzetting invoerde enz. Alledeze berispingen konden nogthans niet. verhinderen ,dat de Overzetting van HiëRONYMus al fpoedig opgangmaakte, en reeds in het jaar 395, door deSpaanfche Gemeenten ten gebruik in den openbarenGodsdienst aangenomen werd. Eindelijk , voegenwij hier bij, fchoon het tot laater tijd behoort,(*) De Firis Illuflr. Cap. 135.dat,(t) Apolog. feu Invectivar. in Hieron. Libr. H. T.IV. Opp. Hieron. P. II. p. 444. T. V. p. 2SS-29Ó'. fqq.


G E S C H I E D E N I S . 149dat, uit deze Overzetting van HiëRONYMus, ZOOzls zij, in het vervolg , menigerleië veranderingengeleden 'heeft, uit de oudfte Latijnfche, en uit die,welke deze Leeraar naar de Alexandrijnen verbeterd[aar 363.heeft, de zoogenoemde Vulgata gevormd is, welke tot 476.in de laatere eeuwen eenen zoo hoogen rang bij deRoomsch-Katholijken bekomen heeft.Maar, hebben de Christenen van dien tijd, hunneGeloofs- en Zedenleere, alleen uit de Heilige overleve­Achtingvoor deSchrift, afgeleid, of hebben zij bovendien zich daar ringen.toe ook op de oude Overleveringen beroepen? Hieris, vooreerst, niets zekerer, dan dat de Leeraarsvan dezen tijd, de Christenen op de Heilige Schriftengewezen hebben, als genoegzaam, en behelzendealles, wat tot het Geloof en de beoefening derGodzaligheid nodig is. De volgende plaatzen, behalvenmeer anderen, fpreken hier duidelijk, AU­GUSTINUS , in dat Boek, waar in eigenlijk zijn oogmerkwas, het nuttig lezen der Heilige Schrift gemaklijkte maken, na aangewezen te hebben, welkede Kanonieke Schriften waren, gaat dus voort (*):,, In alle deze Boeken, zoeken de verëerers var„ God , die zich op zachtmoedige Godzaligheid„ beijveren, den wil van God. Het eerfte, wat„ men ten dien einde doen moet, is, dat men de-„ ze Boeken kenne, en alhoewel men ze ook nie„ terftond verftaan mogt, nogthans door het lezen,„ of in het geheugen prente, of zich algemeer„ met dezelve bekend make. Vervolgends , moe(*) De Dectr. Christ. Libr. II. Cap. 14.K 3„ men,IIIBOEKVIrloofdft.ia C. G.


111BOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.150 K E R K E L I J K E„ men, het geen duidelijk in dezelve wordt vooiv„ gedragen, zoo wel de Levensvoorfchriften, als„ de Geloofsregelen, met den zorgvuldigften vlijt,„ naarfpooren. Hoe vatbaarer iemand is, om kun-,, digheden te verkrijgen, hoe meer hij van die na-„ tuur vinden zal. Want in het geen, wat in de„ Heilige Schrift duldlijk voorgedragen is, vindtmen. alles, wat het Geloof en de Zeden des le-,, vens, te weten , hoop en liefde, het re ft. n Evendus verzekert ATHANASIUS (*), dat de Heilige envan God ingegevene Schriften, genoegzaam zijn,tot verklaring der waarheid. Meer dergelijke plaatzenuit CHRYSOSTOMUS, CYRILLUS van Jerufalem,BASILIUS den Grooten, HiëRONYMus, en anderenzouden hier, indien het nodig ware, kunnen bijgebrachtworden. Echter, niettegenftaande deze zooiiitdruklijke gezegden, zou het kunnen fchijnen, alsDf de Christenen , behalven de Heilige Schriften,nog eene andere bron gehad en erkend hebben,vaar uit zij zekere leeringen en voorfchriften vanjen Godsdienst .ontleenden, indien wij op verfcheiienenvan hunne gevoelens en Kerkgebruiken let,ten, waar van men geene fpoor in den Bijbel vindt,BB daar bij voegt de menigvuldige plaatzen in dcSchriften der Kerkleeraaren, die van Overleveringen,(irctgctSow en traditio,) fpreken en gewagen,ïn het voorgaande dezer Gefchiedenis hebben wijniet verzuimd, aan te merken, hoe de Christenen,na den tijd der Apostelen, in de drie eerffe eeuwen,(*) Orat. contra Gentes T. Lp. 1. ed. Commelin.


G E S C H I E D E N I S . 151wen, over de Overleveringen, gedacht, wat zijdaar door verftaan, en hoe zij die bepaald hebben.Wij hebben gezien, dat zij dit woord, Overlevering,dikwijls gebruikten, om 'er de Heilige Schriftdoor aan te duiden, verders, dat zij het woordalleen tot Godsdienstgebruiken en bijzaken bepaalden, omtrent welke men verfchillend denken enhandelen mogt, volgends de Christelijke vrijheid,welke iedere Gemeente genoot, terwijl zij de gewoontenvolgde, die onder haar in gebruik waren.Hoe zeer nu de Leeraars der vierde eeuw, nietzelden, met meer ophefs, van de Overleveringenfpreken, en dezelve aanprijzen, evenwel kan merduidelijk aantoonen, dat zij in geenen anderen zirfpreken, dan de Leeraars der drie voorgaande ecuwen.Eéne der fterkfte plaatzen, hier toe behoo.rende, vindt men in de Verhandeling vanBAS*LITJS den Grooten, over den Heiligen Geest (*)„ Onder de in de Kerk bewaarde Leerftellingen„ hebben wij eenigen, uit de mondelijke Leere de r,, Apostelen , (s* r>jr TU>V hitcsoKuv •nKgctlwim ) ,„ zoo als die ons in geheimenis is overgeleverd »aangenomen. Beiden hebben dezelfde kracht tc tGodzaligheid; en niemand zal ze wederfpreken i„ zeker niemand, die flechts eene geringe ervarer„ heid in Kerkelijke inftellingen heeft. Want h„ dien wij de gewoonten, welke niet befchreve 11'„ zijn, (r* aygaQ* TUV c&av,) als dingen va 11„geen groot aanbelang, verachten zouden, da n(*) Cap. 27. Tem. III. Opp. pag. 54-K 4„ zoi 1-IIIBOEKVIhoofdft.ia C. G.Jaar 363.tot 476.


152 K E R K E L I J K EIII „ zouden wij het Euangelie zelfs in hoofdpuntenBOEK„ benadeelen; of liever deszelfs voordragt tot eenenVIHoofdft. M blooten naam beperken. Bij voorbeeld, om datna C. G. „ geen eerst te melden, wat het eerfte en gemeen-Jaar 363.tot 476. „ fte is, wie heeft in de Schriften geleerd, dat,, wij de genen, die hunne hoop op onzen Heere„ JESUS CHRISTUS itellen,' met het teeken des Kruis„ tekenen moeten ? Welke Schrift heeft ons ge-„ leerd, ons bij het Gebed naa het Oosten te kee-,, ren? Welke Heilige heeft ons de woorden der„ aanroeping, (WMKWC, een Gebed bij het Heilig„ Avondmaal,) wanneer het Brood der Dankzeg-35 ging, en de Beker der Zegening, getoond wordt,„ nagelaten ? — Wij zegenen ook het Water in,, den Doop, en de Olie der Zalving, ja zelfs den„ genen, die gedoopt wordt. Naar welke Schrif-„ ten! Gefchiedt het niet naar eene ftilzwijgcnde„ en geheime leere? En welk gefchreven woord„ heeft de Zalving zelve met Olie geleerd? Van,, waar is het ontleend, dat men den Dopeling drie-„ malen onderdompelt? Uit welke Schrift hebben,, wij de overige gebruiken bij den Doop, zoo als„ onder anderen, dat men den Duivel en zijne En-„ gelen verzaakt? — Iet anders, zegt hij 'vervol-„ gends, is de leere, (Soy^as,) maar iet anders,„ de openlijke voordragt, of Prediking, Ojfuy^*.)„ De eerfte wordt verzwegen; deze laatfte wordt„ bekend gemaakt. " Hoe fterk hier ook de bewoordingenmogen zijn, blijkt nogthans, dat hetaogmerk van BASILIUS niet is, de Heilige Schriftuit te fluiten, wanneer hij van Overleveringen fpreekt;of


G E S C H I E D E N I S . 153of deze laatfte met de Heilige Schrift gelijk te Hellen;hij bepaalt deze enkel tot bijgevoegde gebrui­IIIBOEKVIken of omftandigheden, of plegtigheden, of bij de ioöfdft.uitbreiding van eenig leerftuk of wijze van voordragtderzelve. Zijn eigenlijk oogmerk in deze ver­tot 476.ia C. G.Ï?ar3


IIIBOEKVIHoofdft,na C. G154 K E R K E L I J K Eeener, in de Heilige Schrift uitdruklijk bevatte leere,aanwijzen, GREGORIUS van Nazianzus , hetzelfdeleerftuk van den Heiligen Geest verdedigende (*),• antwoordt op de tegenwerping, dat de H. SchriftJaar 363tot 476 ' nergens fpreekt van de aanbidding van den HeiligenGeest. „ Wij zullen daar van, in het vervolg,„ eene vollediger oorzaak opgeven, wanneer wij van,, de onbefchreven leere fpreken zullen. " En hierop bewijst hij de Godheid van den H. Geest,niet uit de Overlevering, maar uit de Heil. Schrift;alleen vervolgends naar de oorzaak onderzoekende,waarom wij zoo weinig van de aanbidding van denHeiligen Geest lezen, zegt hij, onder anderen, dathij gelooft, dat de Godheid van den H. Geest,één van die ftukken is, van welke de Zaligmakertot zijne Apostelen zeide, dat ::ij die nu nog nietvatten konden; doch welke Godheid, door hetgroote wonder van des Zaligmakers Opftanding, ende uitftorting des" Heiligen Geestes, klaarer is geworden;zoodat GREGORIUS de Ketters, omtrentdit leerftuk, zoo min op de Overlevering wijst, dathij uit dezelve volftrekt geen bewijs afleidt, CHRY­SOSTOMUS drukt zich omtrent de Overleveringen alleenin algemeene bewoordingen uit. Zoo merkt hijover 1 Thesfalon. II. 15. aan, dat het klaar is, datde Apostelen ook veel zonder Schriften geleerd hebben,hetwelk echter zoo geloofwaardig is, als hetgeen zij in hunne Schriften voordragen. Daarommoeten wij deze, door de Kerk bewaarde leere,(*) Orat. XXXVII. Tom. I. Opp. pag. 599.


G E S C H I E D E N I S . 155(«•«faSfxrs;?,) voor geloofwaardig honden. Vindt IIIBOEKmen 'er zoo eene, dan behoeft men niet verder teVIzoeken (*)!• Maar daartegen ontmoet men, bij EPI- ; loofdfT,FANIUS (f), eene toepasfing van dezelfde aanmer- ia C. G.:faar 363.king , welke hier licht verfpreidt, en aanwijst, ;ot 476.hoe de Overlevering bepaald wordt, tot bijzaken, of tot eene nadere verklaring van de Leereder Schrift. — Bij de Leeraaren der Latijnfche ofWesterfche Kerk, komen menigvuldige plaatzen voor,omtrent de Traditiën of Overleveringen. Eènè merkwaardigevan HiëRONYMus (§), verdient hier opgemerktte worden : Hij was geraadpleegd , of menop Saturdag behoort te vasten, en of men, zooals de gewoonte was, in de Roomfehe en SpaanfcheKerken, daaglijks het Heilig Avondmaal móestgebruiken? Hier op geeft hij dit antwoord: „ De„ Kerkelijke Voor fchriften, (Traditiones,) bijzon-„ der die, welke niet met het Geloof ftrijden, moes,ten zoo in acht genomen worden, als zij ons van„ onze Voorvaderen zijn nagelaten. De gebruiken„ van zekere Gemeenten worden, door andere te-„ gengeftelde, niet afgefchaft, — Maar elk Gewest„ mag zich, met zijne kundigheden, vergenoegen,„ en de Voor fchriften van hunne Voorvaderen voor„ Apostolifche wetten houden! " Dit wordt doorAUGUSTINUS nog nader bepaald, hoewel hij zichzelvenniet altijd gelijk blijft. Dan leerde hij, dateene(*) Hom. IV. in 2. Ep. ad Thesfal. tl. T. VI. Continent,in N. T. p. 385. (t) Har. LXI. T. I. Opp. 'p. 511,(§) Ep. LIL Tom. IV. Opp. Part. II. pag. 579,


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G15Ö K E R K E L I J K Eeene gewoonte, wier laater oorfprong men niet korfaantoonen, met recht, voor Apostolisch gehoudenwordt (*). Dan wilde hij, dat men, uit de alge-• meene waarneming van zeker Kerkgebruik onder alleJaar 363tot 476 ' Christenen, behoort te befluiten, dat het, of vande Apostelen, of van algemeene Kerkvergaderingen,zij voorgefchrêven (f). Vervolgends verhaalt hij,dat zijne Moeder ongerust was geworden, toen zijgezien had, dat men te Milaan op den Sabbathniet vastte; waar over hij den Bisfchop AMBROSIUShad geraadpleegd, die hem ten antwoord had gegeven:Wanneer ik te Rome kom, dan vast ik opden Sabbath; maar ben ik hier, dan vast ik niet;doe gij ook zoo in elke Gemeente, waar gij niemandVilt ergeren, of zelf geërgerd worden. ZijneMoeder had dit geern aangenomen; en hij zelf hadzich naderhand altijd beklaagd, dat door de twistzuchtof bijgeloovige fchroomvalligheid van veleChristenen, twistvragen verwekt werden, over dingen, welke noch door het gezag der H. Schrift,noch door de Overlevering der algemeene Kerk ,noch door derzelver nuttigheid, tot verbetering derzeden, met zekerheid bepaald konden worden. Inden naastvolgenden wijdlopigen Brief (§), bevestigthij dit met voorbeelden, terwijl hij tevens pogingendoet, om voor zekere gebruiken eenen Bijbelfchengrond(*) De Baptismo contra Donatistas L. IV. Cap. 6.T. IX. Opp. p. 85. ( t) Ep. LIV. T. II. Opp. p. 93.(5) 'Epist. LV. f. ad Inquijitiones jfanuarii Libr.tl. /. c. pag. 96.


G E S C H I E D E N I S .


IIIBOEKVIHoofdfltta C. G158 K E R K E L I J K E„ Celebrationym Sacramentis,) in eenen ftaat vaf!„ vrijheid gefield heeft, met jlaaffche lasten; zoo.. „ dat de toejïand der Jooden verdraaglijker is, die• „ welden tijd der, vrijheid niet gekend hebben,dochJaar 36-; „ evenwel aan wettelijke lasten, maar niet aan menschtot47C,, lijke invallen, onderworpen zijn geweest. Doch,„ de Kerke Gods, welke met veel kaf en onkruid„ omgeven is, duldt wel veel; maar wat tegen het„ Geloof of goede Zeden is, duldt zij niet." Dezefchoone plaats van AUGUSTINUS, hoezeer zij harezwakke zijden heeft, leert ons het hoog gevoelenvan dezen Kerkleeraar, aangaande de Christelijke vrijherrl,en hoe hij de Overlevering alleen ter aanprijzingvan zekere gewoonten, maar niet tot bewijsvan Geloofsleeren, gebruikt wilde hebben. Het iswaar, hij zegt in eene andere plaats (*).5 JDe„ gewoonte van onze Moeder, de Kerk, met be-„ trekking tot den Kinderdoop, is geenszins te„ verachten of voor overtollig te houden; maar,, men zou die niet moeten gelooven, indien zij„ niet eene Apostolifche Overlevering ware." Dochom niet te zeggen, dat hier het woord Traditio\gelijk in zoo vele andere plaatzen bij de Kerkleeriiaren,naar allen fchijn, de Leere van CHRISTUS ende Apostelen betekent, zoo als zij in de H. Schriftftaat uitgedrukt; zoo vindt men ook, dat AUGUS­TINUS elders (f; , zijn eigen uitlegger is, waarhij,(*) De Geneji ad Litter. L. X. C. 23. T. III. p. 204.Ct) De Peccato Origin. contra Pelagium etCtelestiumLibr. II. Cap. 10. Tom. X. Opp. pag. 175.


G E S C H I E D E N I S . 159hij, naamlijk , zelf de noodzaaklijkheid van den HlBOEKKinderdoop uit de woorden van JESUS bewijst, wieVIwiet wedergeboren wordt uit Water en Geest, Hoofdft. kanin het Rijk van God niet ingaan. Uit dit alles be-ifluiten wij, met recht, dat de Kerkleeraars van de­:ot 476.C. G.[aar 363.zen tijd, hoe zeer ook de Overleveringen verheffende,echter nog fteeds, in Geloofsleerftukken, allestot de Heilige Schrift gebracht hebben.Niettegenftaande den eerbied, welken men voor Vervalrchingde Heilige Schriften, volgends het voorgaand verhaal,algemeen onder de Christenen koesterde, is ook doorder H.S,het toch merkwaardig , dat niet alleen Ketters en Rechtzinnigen.Onrechtzinnigen, reeds vroeg, waar van ons voorbeeldenzijn voorgekomen, maar ook Rechtzinnigenzich meermalen verfhout hebben, daar in eigendunklijkeveranderingen te maken. Wanneer EPIFANI­US (*) 5onder andere bewijzen, dat JESUS eenwaarachtig mensch geweest is, ook dit aanhaalt,dat hij geweend heeft, voegt hij 'er bij: „ Zoo,, als het in de onverbeterde Affchriften van het„ Euangelie van LUKAS gelezen wordt; en van dh,, getuigenis heeft ook de Heilige IRENEUS, teger,, die genen gebruik gemaakt, die beweerden, dal„ CHRISTUS alleen den fchijn van mensch gehac,, hebbe. Maar de Rechtzinnigen hebben dit woorc,, verworpen, omdat zij deszelfs oogmerk en na-„ druk niet verftonden; " Aan den anderen kamgebruikten de Arianen tegen de Katholijken dez


160 K E Pv K E L IJ K EIII dag en uur weet niemand, ook niet de Engelen inDOEK den Hemel, noch ook de Zoon, maar alleen de Vader(*). Men liet daarom niet alleen dezelve inVIHoofdft.na C. G verfcheidene Griekfche Handfchriften in MARK. XIÏÏ.Jnrr 36 332, weg, maar ook vermoeden fommigen, dat detot 476gelijkluidende plaats MATTH. XXIV. 36. om dezelfdereden verminkt is geworden, als waar in dewoorden «Se ö dar, (noch ook de Zoon,) niet meervoorkomen, die volgends het bericht van HICRONY-MUS (f), wel ook in de Handfchriften, door ORI­GENES en PIERIUS doorgezien, en dus reeds vóórde tijden der Arianen ontbraken, maar daar tegenin eenige Latijnfche Overzettingen ftonden, en daaromook van hem verklaard werden. Dezelfde Hië­RONYMus (§), geeft elders te kennen, dat detwaalf laatfte Verzen van MARKUS XVIde Hoofdftuk,bijna in geen één Grieksch Handfchrift gevondenwerden, om de fchijnbare ftrijdigheid derzelvenmet de andere Euangelisten. Nog gewaagt HiëRO-NYMUS (**), in eene andere plaats van zijne Schriften,van een Bijvoegzel op hetzelfde laatfte Hoofdftukvan MARKUS, in fommige Griekfche en LatijnfcheHandfchriften. Zoo heeft ook het Euangelievan LUKAS zulk een Bijvoegzel, misfchien uit heteen of ander Apokryf fchrift der eerfte eeuw ontleend,(*) IIÏLAR. de Trimt. Libr. I. Cap. 29. pag. 681. L.IX. C. 2. p. 984. C. 58. p. 1022.(f) Comm. in Matth. XXIV. T. IV. OppP.l.p. 11S.(§) Ad Hedibiam de Oiiaftionib. XII. p. 172. /. c.(**) Advers. Pelagianos L. II. T. IV. P. II. p. 520.


G E S C H I E D E N I S . *«leeiid, onder anderen in één der oudfte Handfchriften,dat vmCambridge, anders van BEZA genoemd,op Hoofdft. VI. 5. „ Als hij op denzelfden Sab-;„ bath eenen mensch zag arbeiden op den Sab-„ bath, zeide hij tot hem: Mensch! indien gij„ weet, wat gij doet, zijt gij gelukkig; maar weet„ gij dit niet, zoo zijt gij vervloekt, en een over-„ treder der wet." Ondertusfchen zijn zoodanigeveranderingen min bedenklijk voor de zuiverheid vanden Tekst der Heilige Schrift, dan men, bij deneerften opflag, zou vermoeden. Zij waren altijd hetwerk van enkele perfonen, en ftreden met de heerfchendegezindheid der Leera#en en andere verftandigeChristenen; dus zijn zij altijd iet zeldzaams,en worden van de oude Christen-Schrijvers aangehaald,afgekeurd of wederlegd. De menigte van affchriften, tot openbaar gebruik en voorlezing in d(Gemeenten gefchikt, verhinderden de verfpreidinjvan zoodanige willekeurige veranderingen genoeg; einiet min de naarijver der verfchillende gezindtenonder de Christenen, die eikanderen, ten dezen opzichte, flipt gade floegen. Eindelijk, alle veranderingen, bijvoegzels, uitlatingen enz. welke men,11onderfcheidene Handfchriften, ontdekt, zijn niet opzetlijk, maar doorgaands misflagen der Affchrijveren, die door overhaasting of onkunde, en onöplettendheid, dezelve begaan, ook wel fomtijds hegeen iemand op den kant van zijn Affchrift had aangetekend, in den Tekst opgenomen hebben.Wij hebben, uit dit Tijdperk, een aanzienlijk dcc [ Uitlegkundevan den Uitïegkundigen arbeid der toenmalige Lecriia ' der H. S.VI. DEEL. L ra 1IIIBOEKVI-Ioofdrt.ia C. G.[aar 363.:ot 476.


ifo K E R K E L I J K EIII ren over; de Predikatiën of Kerkleerredenen, doofBOEKhen over geheele Boeken des Bijbels, of over bijzondereplaatzen uit denzelven gehouden, als ookVIHoofdft.na C. G hunne eigenlijke Uitlegkundige werken, die tot 011-Jaar 363tot 476| zen tijd gekomen zijn, zijn talrijker, dan in de voorgaandeeeuwen. Hoe zeer zij echter in algemeenegrondregelen, over het gebruik en de toepasfmg desBijbels,overeenkomen, zoo onderfcheiden is tochhunne wijze van verklaren zelve.Onder hen zijnflechts weinige geleerde en geoefende Uitleggers,meer welfprekende en fcherpzinnige Predikers,maarzonder taalkennis, en de meesten bloote nabootzersvan geachte voorbeeWen; maar eenen Schriftverklarer,van alle die kundigheden enbekwaamheden,zoo als men thans zou vorderen, zal men onderhen niet wel aantreffen,ORIGENES was bijkans dealgemeene leidsman der Uitleggeren van dezentijd,voor wiens Leerjlellige misflagen men zich wel zorgvuldigwachtte,maar wien men in zijne Allegorifchewijze van verklaren des te ijveriger volgde. Inzijne waare en groote verdienfte omtrent de HeiligeSchrift , kwam HICRONYMUS hem het naast bij ,zijnde deze dén der Geleerd/ie Uitleggeren van dezentijd; ja hij begon zelfsORIGENES te overtreffen.Doch de overhaasting van zijnen arbeid,zijne driftige en veranderlijke denkwijze, zijne zucht,om meer belezenheid dan eigen oordeel te vertonen,ook zekere bekommering voor de Rechtzinnigheid,en niet weinige denkbeelden van Bijgelovige Godzaligheid, hinderden hem in den voortgang tot dievolkomenheid, welke zijne bekwaamheden haddenkun-


G E S C H I E D E N I S . 163kunnen bereiken. De algemeen nuttigfte Schriftverklarerwas ongetwijfeld CHRYSOSTOMUS. Deze toont VIIIIBOEKeene goede kennis van het Spraakgebruik der Heilige 1 loofdft.Schrift; dus ontvouwt hij haren woordelijken zin'ia C. G.aar 363.gefchikt en naauwkeurig, voornaamlijk is hij geluk-; ot 476.kig in Zedelijke Toepasfingen, op welke hij zichook bijzonder toelegt, dus zoo wel voor het hartals het verftand zijner Toehoorderen nuttig zijnde.BASILIUS de Groote integendeel, is in zijne Homilïèngrootendeels meer een geleerd en zeer woordrijk,dan een verftaanbaar Uitlegger van den Bijbel, AU­GUSTINUS ontbrak het aan Taal- en Spraakkunde;maar des te minder aan eenen doordringenden Geest,die hem dikwijls tot den waaren zin der H. Schriftleidde. Ondertusfchen is bij ook vol fpitsvinnigheden,geheimen, en verborgenheden, die onder dewoorden bedolven zullen liggen, diepzinnige vragen,en Theologifche ophelderingen.Nog Verdient hier bij aangetekend te worden, dat Predika-:iè'n onlerhetmen , ten dezen tijde , veelal zijn werk maakte,om de Leerredenen en Voordellen van aanzienlijke PredikenifgSchreven.Leeriiaren, onder het opzeggen, na te fchrijven,zoo liet ORIOENES , toen hij over de 60 jaren oudwas geworden, door lieden, die fnel fchrijven konden,( TX%vygz


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tor 476.164 K E R K E L I J K Evoeringen van CHRYSOSTOMUS vindt men eene verfcheidenheid,omdat hij dezelve niet allen zelf heeftopgetekend, maar een groot gedeelte door naarftigejongelingen, terwijl hij predikte, nagefchreven werden(*).Uit zoo veel eerbied en ijver voor de H. Schriften,de eenige waare bronnen, uit welke de leereAanwasvan hetBijgeloof van JESUS , en eigen aart van den ChristelijkenGodsdienst gefchept kan worden, zou men, metreden, mogen verwachten, dat deze Godsdienst,in dit Tijdvak, daar hij vrij, en zönder belemmering,mogt beleden en geoefend worden, zich inzijne zuiverheid en voortreflijkheid zou vertoondhebben; en nogthans leert ons de Gefchiedenis, integendeel,dat het Bijgeloof, juist ten dezen tijde,diepe wortelen en welige loten, allerwegen door deChristelijke Gemeenten, gefchoten heeft. Niet, datik elke invoering van eenige Kerkplegtigheid, offchikking voor de Kerkelijke orde en tucht , terftondBijgeloof zou willen noemen, maar zoodanigBijgeloof, hetwelk het ander uiterfte is van Ongeloof,en hetwelk door redenloze bijvoegzelen of menfchenvonden,de eigene natuur van den redelijkenGodsdienst van JESUS ontaart en verbastert, en metJoodfche en Heidenfche beuzelingen bezoedelt. Deoorzaken van een zoodanig Bijgeloof onder de Christenenwaren verfchillende. In het gemeen werkte hierhet gewoone vooroordeel der menfehen, dat de Godsdienstvoornaamlijk beftaat in het ijverig waarnemen(*) SOCRATES Hist. Eccles. IV. 4.van


G E S C H I E D E N I S . 165van uitwendige plegtigheden , welke vooröordeelen IIIBOEKvelen, die uit de Jooden en Heidenen tot het Christendomoverkwamen, in volle kracht medebrachten; HtoofdlhVIhier uit volgde, dat de waarneming van uitwendigeia C. G.[aar 363.plegtigheden als een onvermijdelijke pligt werd aangemerkt,en de waare Christelijke vrijheid verloren:ot 476.werd. In het bijzonder, was de onkunde eenevruchtbare bron van Bijgelovigheden; de eerbiedvoor de Heilige Schrift, tot uiterften overflaande,bracht twee geheel ftrijdige gevolgen voort; aan denéénen kant niet te vrede met derzelver letterlijken,en voor elk eenen verftaanbaren zin, was men 'erfteeds op uit, om de zeldzaamfte geheimzinnige uitleggingenvan de duidelijkfte plaatzen uit te denken;maar aan den anderen kant, vatte men fommïge gezegden,die eene hooger bedoeling hadden, al tezeer naar de letter op, bij voorbeeld, wanneer JE­SUS van zijne Leerlingen eischt, dat zij hun kruisop zich nemen en hem volgen zullen, dat men deWereld niet liefhebben, maar Vader, Moeder, Zusters, Broeders, en alles zal verlaten enz. Zwaarmoedigeen dweepiichtige lieden hielden zulks vooieene volmaaktheid in de Godzaligheid, welke nietvoor alle Christenen, maar alleen voor afgezonderdente bereiken was. Van daar de Asketen, deKluizenaars, en Monniken, van wier Bijgelovighedenwij hier voor reeds zoo veel hebben opgetekend;bovendien werd het Bijgeloof van de aanzienlijkfteLeeriiaren aangeprezen , terwijl hetzelve wederftandte bieden, vruchteloos, ja' zelfs gevaarlijkwas.L 3He


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.Verëe»ring derHeiligen.166 K E R K E L I J K EHet verëeren van Heiligen was, onder de Bijgelovighedendezer eeuw, ééne der eerften en voornaamften.Eene volftrekte afwijking van de eerftegrondregelen van den Christelijken Godsdienst. Tentijde der Apostelen werden alle gelovige en godzaligeChristenen Heiligen genoemd, als zulken, dieaan den dienst van God geheiligd en gewijd waren.Vervolgends begon men den Titel van Heiligften ofAllerheiligften te geven aan de Opzieners der Gemeentenen derzelver Leeraarcn, welken zich daar nade Bisfchoppen bijzonder aanmatigden, even gelijkde eernamen van Zaligften, Godgeliefclften enz.,waarom zelfs de Kerkelijke Gefchiedfchrijver SOCRA-TES (*), eene ontfchuldiglng maakt, dat hij dezeTitels aan de Bisfchoppen niet telkens geeft,


G E S C H I E D E N I S . 167bied nam geduurende de tweede en derde eeuw meerlilBOEKen meer toe, men bezocht hen in hunne gevangenisfen,verzorgde hen overvloedig van alles, kuste oofdft.VIi C. G.hunne ketenen, fchreef hunne laatfte merkwaard.ge nlar 363.gezegden op, liet hunne voorfpraak gelden voorV )t 47Ó.Christenen, die uit de gemeenfchap der Kerk waren -gefloten, en die op hun verzoek weder werden aangenomen,TERTULLIANUS noemde het eerst denMarteldood den Bloeddoop, het laatfte hulpmiddel,hetwelk God had daargefteld , omdat de meesten,«a den eerften Doop, gevaar liepen, verloren te«aan een Sleutel tot het Hemelrijk, enz. VolgendsCYPRIANUS was deze tweede Doop grooter m genade,verhevener in magt, en kostlijker m eer,dan de eerfte. ORIGENES ging nog verder, daar hij,hoewel met een bijgevoegd misfchien, de menmgvoordroeg, dat fommige menfehen wel door het dierbaarbloed der Martelaren gekocht konden zijn (*).In de eerfte drie eeuwen der Christenheid, is ons Heiligenin de eerfteeeu­nogthans geen enkele fpoor voorgekomen%dat mendeze Martelaren of Heiligen, in het gemeen, na wen nietaangebeden.hunne dood hebbe aangebeden, veel meer hebbenwij voorbeelden van gebeden, die men voor de Heiligendeed, hoedanig het volgende gebed is (f),bn de inzegening van het Brood en Wijn, tot hetHeilig Avondmaal beftemd , en in de vergaderingder gemeente, doch alleen van de gelovigen uitgefproken.„ Wij bidden u, (itpff&pi»* «O ookvoor alle Heiligen, welke u van ouds af behaagc" „ heb(*) Zie II. Deel,BI. 6B. (\-)Conftit.Jpost.L.m\l.C.izL 4


1(58 K E R K E L I J K EIII „ hebben; voor de Patriarchen, Profeeten, Reeht-BOEKVI „ vaardigen , Apostelen, "Martelaren , Belijders,Hoofdft. „ Bisfchoppen, Ouderlingen, Kerkendienaren, OnnaC. G.Jaar 363„ derbedienden, Voorlezers, Voorzangers, Maag-•tot 476. „ den, Weduwen, Leeken, en voor allen, wier„ namen gij zelf kent!" Dit Gebed had, zoo alsbekend is, geen ander oogmerk, dan voor hun allende eeuwige rust van God te fmeken, en heminzonderheid te danken voor den bijftand, aan deMartelaren gefchonkcn.Gedachtenom­Te weten, de aanzienlijkfte Leeraars van de eerfteKerk geloofden niet ééns, dat de Heiligen, tertrentdentoeltand Etond na de dood, tot de volmaakte zaligheid geraakten,maar wezen hun eene zekere tüsfchenplaatsder Heiligennade dood. :en verblijf, tot het einde der 'Wereld, aan, die zij'i Kt Paradijs, ook wel den fchoot van ABRAHAM1 ïoemden, eene plaats van verkoeling of verkwiking,(Refrigerium,) waar zij op ons wachten,1( lie na hen komen (*). Zelfs durfde men nieté éns met zekerheid zeggen, of zij, even als de Enelen,ten besten der levenden, werkzaam waren.£C RIGENES, ten minften, telt de beantwoording deervraag, onder de verborgenheden, welke God2X oor de menfehen verborgen heeft ( f ), hoewel(*.) JUSTINUS Dial. Cum. Trypli. Iud. p. 333. IR E N E Ü Sa dv. har. L. V. C. 31. TERTULLIAN. adv. Marcionit. L.I 7. C. 34. Apologet. C. 47. de Anima Cap. 55. ORIGE-N ÏS Homil. VII. tri Levit. Tom. I. Opp. pag. 138. Vero-.O is lilde Deel, Bladz. 93.(t) Comment. in Ep. ad Ram. L. II. T. IV. p. 479.


G E S C H I E D E N I S . 169hij elders van hen en van de Engelen fterkerfpreekt ( * >Maar toen, in de vierde eeuw, de Monniken enKluizenaars, als een nieuw foort van Heiligen, bijduizenden optornden, en zich als bovenmenschlijkegodzaligen, als wonderdoeners en overwinnaars derbooze Geesten voordeeden, greep het Bijgeloof, nuzoo eerwaardige Martelaren aan, als voorwerpen,der hoogde verëcring waardig , en van wie menzich alle hulp en bijftahd beloven mogt. Vele Heidenen,die thans tot het Christendom overkwamen,der Heidenen.vonden nu hunne Befchermgoden eenigermate, in deBefchermheiligen der Christenen, weder, en zelfseen GREGORIUS de Wonderdoener, (Thaumaturgus,~)vergunde aan het volk, op de gedachtcnisda^ender Martelaren, allerhande vermaaklijkheden,om hen , die aan de openbare Feesten onder deHeidenen gewoon waren, daar van af te trekken,en tot de verëcring van den waaren God op te leiden(f). Dus maakt ook EUSEBIUS (§) geenezwarigheid, uit PLATO en HESIODUS te bewijzen,ten einde de Heidenen voor het Christendom in tenemen , dat men de overledene deugdzamen, deHelden en Halfgoden, ook bij hunne graven, voornaamlek,verëeren moet; en dan voegt hij 'er bij:„ Dit past zeer wel op de dood der van God be


der Martelaren.170 K E R K E L IJ K EIII „ minde mannen, die men met recht KampvechtersBOEK„ voor de waare Godzaligheid noemen kan. Want,VIHoofdft. „ het is ook onze gewoonte, dat wij bij hunnena C. G. „ graven bijeen komen, aldaar ons gebed verrich-Jaar 363.tot 476. „ ten, en hunne gelukzalige zielen verëeren, al het-„ welk wij gelooven, met recht te doen. " Omtrenttwintig jaren daar na, befchuldigde de KeizerJULIANUS »de Christenen, dat zij alles met Gravenen Graftekenen vervuld hadden, evenwel fpreekt hijniets van derzelver aanbidding, en lang daar naheeft nog CYRILLUS van Alexandrïè de Christenentegen dit verwijt verdedigd, met de gewoonte derAtheniênzen , die jaarlijks de gedachtenis viesden,van de dood der genen, die in de verdediging vanhun Vaderland gefneuveld waren.Kerken De Kerken, welke over de Begraafplaatzen derter gedachtenisMartelaren , en tot hunne gedachtenis gefticht werden,verdienen hier ook niet vergeten te worden jdie wel door AUGUSTINUS verfchoond worden, dewijlmen alleen hunne gedachtenis daar mede inwaarde hield, maar hun geenen Godsdienst, als aanSoden, toebracht, maar als men in aanmerking neemt,3at de beenderen en overblijfzelen, ( Reliquïèn, )ier Martelaren, in die Kerken geplaatst, en aan dezelvewonderdaadige krachten toegefchreven werden,3oor welke AUGUSTINUS zelf geloofde, ongetwijfeldewonderen verricht te worden, zoo was ten minften3e overgang van deze verëering tot de aanbidding3er Heiligen zeer gemaklijk; te meer, dewijl doorgaandsde Kerkleeraars hieromtrent zeer infchiklijkwaren, en zelfs het geen zij, als bijgeloof in on-kun-


G E S C H I E D E N I S . 171kundige Christenen , afkeurden, nogthans ligtelijkontfchuldigden. Dus wilde AUGUSTINUS het nietgeheel afkeuren, als fommige Christenen hunne fpij-l [oofdfczen bij deze gedachtenisplaatzen der Martelaren ja CC.3jr 36?.brachten, en daar over dezelve hun Gebed fpraken, t )t 476,dewijl naamlijk, op deze wijze, de fpijzen, door de •yerdienften der Martelaren, in den naam van denHeer der Martelaren, geheiligd werden. HiëRONY-MUS (*) keurt het af, dat vele eenvoudige Leekenof vroome vrouwen lichten ontftaken bij de gravender Martelaren, maar voegt 'er tevens bij , datzij nogthans naar hun geloof zullen beloond worden.Niets ftrekte meer, om den eerbied voor de Heiligenaan te vuuren, dan de Lofredenen, die door ie Mar­Lo Bedelenopaanzienlijke Predikers op dezelve gehouden werden; telaren.in deze werden alle de krachten der welfprekendheidaangewend, om hunne godzaligheid en wonderente. verheffen , en de Christenen tot eerbiedvoor hen op te fpooren, geene aanfpraken aan hen,geene uitroepingen, geene bloemen en fieraaden derRederijkkunst werden gefpaard, om hunnen lof tevergrooten, welke, zo zij al bij den fpreker enkelgewrochten van zijne kunde, en niet regelrechte Gebedenwaren, evenwel van den grooten hoop-, alszoodanig, werden aangemerkt, en weldra nagevolgd.Omtrent het midden der vierde eeuw, namen dezeLofredenen eenen aanvang, en één der eerfte voorbeeldenvan dqgelven is eene Kerkleen-eden van BA-(*) Advers. Vigilant. Tom. IV. Opp. P. I. p. 284,SI-.IIIBOEKVI


lIIIBOEKVIHoofdft.-na C. G.172 K E R K E L I J K ESILIUS den Groot en, op veertig foldaten, die onderden Keizer JULIANUS den Marteldood geleden hadden(*>, welke hij kort na het jaar 360 gehoudenheeft. Hier zegt deze Kerkleeraar, onder anderen,Jaar 363.tot zijne Toehoorers: „ Hoe veel moeite hebt gijtot 476.„ gedaan, om éénen te vinden, die bij God voor„ u bidden mogt! Hier zijn 'er veertig, die een„ eenparig gebed opwaards zenden. Waar twee„ of drie in den naam des Hceren vergaderd zijn,„ daar is hij in hun midden. Maar waar veertig„ tegenwoordig zijn, wie zal daar aan de tegen-»» woordigheid van God willen twijfelen ? Wie„ rampen duldt, die neemt tot deze veertig zijnen„ toevlucht; wie zich verblijdt, wendt zich insge-1, lijks tot hen; gene, om van zijne onheilen ver-, lost te worden; deze, opdat zijn welvaart beflen-,, dig voortduure. Hier vindt men eene godzalige,, vrouw, die voor hare kinderen bidt; zij fmeekt„ om de wederkomst van haren, op reize zich be-, vindenden, om de gezondheid van haren' kranken, echtgenoot. Verêenigt dus ook uwe gebeden met, deze Martelaren.'" Een weinig verder roept hijit: „ 6 Heilige Vergadering! ó Geheiligd Heir!« , ó Ondoordringbaar fterke Bende.' ó Gemeenfchap., pelijke Befchermers van het Menschdom! Goede, deelnemers der zorgen! Medehulpen des gebeds!5, Hoogstmagtige gezanten ! Starren der wereld,, en Bloemen der gemeenten!" Wat men hier ook2r ontfchuldiging zegge, dat•C*) Tom. II. Opp. pag. 155.BAS^IUS toch nietuit-


G E S C H I E D E N I S .uitdruklijk leert, dat men deze Heiligen aanbidden,IHBOEKmaar met deze Martelaren bidden zal, zeker, het VIhad nogthans veeleer eenen Christen Leeraar ge-1 Ioofdfl.aC. G.voegd, zijnen Toehooreren te vermanen en onder j aar 363.het oog te brengen, dat zij niet verlegen behoefden; ot 476.te zoeken, naar eenen Voorbidder, en voorfpraakbij God, maar hen op JESUS CHRISTUS, den Rechtvaardigen!te wijzen. De overige Homilïèn, doorBASILIUS, op gedachtenis-dagen van Martelaren gehouden,bij voorbeeld, ter gedachtenis van BAR-LAAM, GORDIUS, MAMAS , leiden wel de Christenenmeer op om de Martelaren in hunne Godzaligheidna te volgen; doch in dezelven heerscht weder eenander gebrek. Daar 'er van de levensbijzonderhedenvan deze Martelaren dikwijls weinig bekendwas, zoo keert zich de Redenaar, ten einde dezegaping te vullen, aan zijne Toehoorers, aan hen.die MAMAS in den droom mogten gefproken hebben; aan hen, wier medehelper in het gebed hij ii tde kerk geweest was ; dien hij hijjiand verleent rhad, in hunnen arbeid en nooden, zoo dra hij mezijnen naam was aangeroepen; die hij van de reizf hulswaards geleid, van krankheden herjield, 1 e,wier bepaalden leeftijd hij verlengd had. Men veimoedt ligt, hoe fpoedig zich menfehen voordeeden »die zich zoodanige weldaaden van den Heiligen Maitelaar verbeeldden, of daar op roemden, en 'er va 1getuigen wilden, GREGORIUS van Nysfa, Broede rvan BASILIUS , heeft insgelijks zoodanige Lofredene top Martelaren nagelaten , onder anderen drie op e dbovengemelde veertig Martelaren, die ook doe r'A:-m


IIIBOEKVIHoofdft,na C. Gm K E R K E L I J K Ezijnen Broeder geprezen waren (*). Voornaamlijfcis zijne Lofreden op den Martelaar THEODORUS,merkwaardig, een' gewezen foldaat, die, onder• DIÖKLETIANUS, ter dood gebracht was (f). VanTaar 363 ; dezen verzekert GREGORIUS , terflond in het begintot 476der Lofreden: „ Deze is het, gelijk wij geloven,„ die, in het voorleden jaar, den ftorm der Bar-„ baaren geftild, en den vreeslijken krijg der wilde„ Scythen gefluit heeft, hebbende hun, bij hunne„ aannadering, niet de gewoone wapenen, maar„ het kruis van CHRISTUS, hetwelk alle kwaad„ verdrijft, en almagtig is, tegengefleld." Verdersrekent hij onder de beloning der Martelaren, deverëering van hunne overblijfzelen, welke te mogenaanraken van het volk reeds als een bijzonder gelukgeacht werd. „ Die genen," zegt hij, „ die zulk„ een ligchaam zien, omhelzen het, als iemand,„ die, als het ware, nog leeft en bloeit; zij hou*„ den het aan hunne oogen, mond, ooren, en alle„ hunne zintuigen; zij Horten 'er tranen op van„ pligt en liefde voor den Martelaar, als of hij nog, leefde, en verfcheen; zij bidden hem om zijne1 , voorfpr aak; roepen hem als eenen trauwant van1 , God aan, en fine eken tot hem, als tot iemand,, die gefchenken aanneemt, wanneer hij wil." Einelijkfluit hij, met eene aanfpraak aan den cMarte-1 tar THEODORUS, die, het zij men ze, als een Ge-I ed, of flechts als fieraad van de Welfprekendheid< es Redenaars, wille aanmerken, in allen gevallejuist(*) Tom. II. Opp. pag. 214. (f) Tom. Hl, p. 57s.


G E S C H I E D E N I S .*?Sjuist gefchikt was, om het Bijgeloof des volks omtrentde Martelaren en Heiligen te verfterken. On­VIIIIBOE*der anderen zegt GREGORIUS tot den Martelaar : \ [oofdlt.aC. G.„ Wij hebben vele weldaaden nodig; bid voor het«aar 363.„ Vaderland bij den algemeenen Koning! - Dat Dt 476. j„ wij onbefchadigd behouden zijn gebleven, rekenen •,, wij u ah eene weldaad aan. Maar, wij bidden„ u ook om veiligheid voor het toekomende! Doch,„ indien 'er nog een doordringender gebed nodig„ mogt wezen, zoo vergader het Koor van uwe„ Broederen, de Martelaren, en bid met allen te„ gelijk! Het gebed van vele rechtvaardigen is in„ ftaat, om de zonden der volken en der menigtewee; te nemen! Vermaan PETRUS! Wek PAU-„ LUS, als ook JOÜNNES den Theologus, den ge-„ liefden Leerling, op, dat zij voor de Gemeenten„ zorgen, welke zij gefticht, voor welke zij kete-„ nen gedragen, gevaren en de dood geleden heb-„ ben! enz." Op hunne beurt werden deze Lofredenaarsweder van hunne opvolgers tot Heiligengemaakt, en de wierook toegezwaaid. Dus vondBASILIUS de Groote zijnen Lofredenaar in GREGO­RIUS van Nazianzus, die hem in zijne Redenvoeringaan de Apostelen gelijk fchat, van wien hijhoopt, dat hij voor hem of ere en voor het volk bidde.„ Leid ons, zoo fpreekt hij den overledenen„ aan, leid ons geheele leven op tot het gene aller-,, nuttigst is! en wanneer wij het ééns verlaten,„ neem ons dan daar in uwe Tabernakelen op (*).'"(* ) Orat. XX. Tom. L Opp. pag. 373-Zoo


Ï7Ó K E R K E L I J K EIII Zoo mild waren deze Redenaars met het verfpillerfBOEKvan hunne kunst, dat deze zelfde GREGORIUS deVIHoofdft. ziel van den Keizer KONSTANTIUS , met omtrentua C. Geven zoo buitenfporigen lof, aanfpreckt ( *), als dieJaar 363tot 476 van den door dezen Keizer vervolgden ATHANA­SIUS, wien hij bovendien bidt,, „ zijne Gemeente,, te regeer en, en hem in den Hemel te brengen (f).'"CHRYSOSTOMUS, die insgelijks de Martelaren, zoodikwijls en zoo welfprekend, geprezen heeft, wachtzich wel van foortgelijke aanfpraken aan dezelven,maar bevordert de verëering ~ van hen weder, dooidenijver, met welken hij, van de waarde en krachtvan hunne Overblijfzelen, (Reliquiën,) fpreekt. DeGraven der Martelaren, zegt hij (§), zijn nietanders dan veilige havens, bronnen van geestlijkwater, en onuitputlijke fchattrezoren van rijkdommen.Laat ons derhalven deze Graven met geloofaanraken! enz. In eene andere Predikatie ter eereder Martelaren, zegt CHRYSOSTOMUS (**), onderanderen: Niet alleen de Beenderen der Martelaren,maar ook hunne Graven en Bewaarplaatzen,vloejen over van zegeningen. In eene Redenvoeringop de beide Maagden Martelaresfen BERNICEen PROSDOCE (ff), wekt hij zijne Toehoorers op,met deze woorden: „ Misfchien hebt gij veel licf-„ de voor deze Heilige Vrouwen opgevat; laat om„ nu,(*) Orat. III. p. 63. (f) Orat. XXI. p. 379.(§) De SS. Martyrib. Hom. LXVIII. Tom. V. OpuscVarior. pag. 873. cd. Francof. (**) L. c. p. 697.(tt) Opusc. Tom. I. pag. 568.


G E S C H I E D E N I S . r? 7„ nu, met dit vuur, voor hare overblijfzelen neder- IIIBOEK£ vallen! Laat ons hare graven omvatten! WantVI„ zelfs de graven der Martelaren kunnen vele magt Hoofdft.„ hebben; zoo als ook de beenderen der Martela- ia C. G.[aar 363.„ ren veel kracht bezitten. Laat ons, niet alleen :ot 476.„ op dezen Feestdag, maar ook op andere dagen,„ bij dezelve zitten, haar bidden en fmeeken, dat„ zij onze voorfpraken zijn! enz." Elders echterfpreekt deze Kerkleeraar meer overëenkomftig deeenvoudige leere van het Christendom, wanneer hij'er op aandringt, dat men de Martelaren eere en•tiavolge , maar God alleen aanbidde (*), „bij„ menfehen zij het wel dikwijls nodig, als men„ hen wil verbidden, dat men zich eerst bij hun-„ ne deurwachters en vleijers vervoege, en eenen„ langen omweg neme, maar bij God vindt men„ niets dergelijks; hij wil zonder eenen tusfehen-„ perfoon , zonder kosten en uitgaven, verhoren;„ men moet derhalven, in geenen nood of ongeval,„ tot menfehen den toevlucht nemen ; maar, met„ voorbijgaan van allen, bij den Arts der zielen,,, genezing zoeken." Dus ongelijk zijn de Kerkvadersaan zich zeiven; zij volgen hunne aandrift enijver, en nemen aan, het geen zij voor zich bestkeuren, zonder zich aan vaste en bepaalde grondregelente houden; ook geven zij te veel toe aanden geest hunner tijden, en luifteren meer naar hunneverbeelding en vernuft, dan naar hun verftandcn rede. Men oordeele hier uit, met hoe veel ofwei-(*) Hom. IV. de Poenitentia T. I. Opusc. p. 592-,VI. DEEL.M


IIIBOEKVIHoofdft.na C. GJaar 363tot 476Vervolg,178 K E R K E L I J K Eweinig grond, men in laater tijd, zich op de overeenftemmingdezer Kerkvaderen beroepen hebbe, enmen leere hen op hunne rechte waarde te ftellen,• door heh en hunne fchriften te toetzen, aan den geestvan hunne tijden.Niet min-dan de Griekfche Kerkleeraars, hebbenook de Latijnfche of Westerfche het hunne toegebracht,om het Bijgelovig ver'èeren der Heiligen tebevorderen. Onder hen is AMBROSIUS , Bisfchop vanMilaan, één der eerften en voornaamften, die dezeverè'ering der Heiligen zoodanig heeft aangeprezen,dat men bijkans niets tot verzachting van zijne uitfprakenkan aanvoeren. In zijn Boek over de weduwen(*), wil hij, dat de weduwen zich tot deMartelaren zullen wenden, die weleer een evenzwak ligchaam omdroegen, als wij; aan wier ligchamenwij een onderpand 'van hunne befchermingbezitten; die zich als opzichters van ons leven betonen;die ook des te meer in ftaat zijn, om voorbnze zonden te bidden, nadien zij die zonden, welkezij misfchien zelve aan zich hadden, door huneigen bloed hebben afgewasfchen. Hij noemt henvoorbidders van onze zwakheid, (intercesfores nostra infirmitatls;) en geeft van dit alles den grondop, dat de zondaars het niet zouden mogen wagen,zich regelrecht tot den Geneesheer te wenden. Eenerijke bron, zeker! tot alle foort van Bijgelovigheden.Hij fchrijft het aan eene Gelofte of het Gebed,(Vnis,) van den Heiligen Martelaar LAURENTIUS(*) Libr. de Fiduis T. IV. Opp. p. 380.toe,


G E S C H I E D E N I S . 17?toe, dat het zijnen Broeder vergund is geworden,nog kort voor zijne dood tot hem te komen (*).Hoe veel hij toegebracht hebbe, tot het Bijgelovigverëeren van Heilige Overblijfzelen, zal ons ftraksnader blijken. Aangaande HiëRONYMus, éénen derfchitterendfte Kerkleeraaren van dezen tijd, hebbenwij reeds zoo vele blijken van zijne ligtgelovigheiden zucht, om, als het ware, plantzoenen van nieuweHeiligen aan te leggen, gelezen, dat wij nietnodig hebben, hier meer van hem te zeggen, temeer,daar wij vervólgends zien zullen, hoe zijn ijver tendezen tijde bijkans tot vervolging toe is overgeflagen.Meer gematigd verklaart zich, gelijk wij gezien hebben,AUGUSTINUS, alhoewel ook deze, door zijne onderfcheidingtusfchen de verëering der Heiligen, en deneeredienst, welken de Grieken A«7fs«« noemen, endie aan God alleen toebehoort, waar mede hij deneerbied voor de Heiligen tegen de verwijtingen vanTAUSTUS den Manicheër verfchoont (f)? der Bijgelovigheideer een voorwendzel aan de hand gegeven, dan tegengewerkt fchijnt te hebben; welke bijgelovigheidzoo ver ging, onder den gemeenen hoop desvolks, dat dezelfde AUGUSTINUS tegen de Manicheën,welke zich ten fterkften daar aan ergerden, aanmerkt,dat zij zich op domme hoopen van Christenen nietmoesten beroepen, die zelfs in den waaren Godsdienstbijgelovig, of aan hunne begeerlijkheden zooovergegeven waren , dat zij daar door vergaten,wat(*) Libr. de obitu Satyri fratris T. IV. Opp. p. 230.(f) De Morib. Eed. Cathol. L. I. C. 34. T. Lp. 531.M 2IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.


Vervolg.180 K E R K E L I J K EIII wat zij aan God beloofd hadden ; hoedanigen veleBOEKaanbidders der graven waren, die over de doodenVIHoofdft. op het onmatigst dronken, en den dooden ligchanaC. G • men fpijzen voorlegden, zich zeiven boven de be-Jaar 363tot 476 \ gravenen begroeven, en hunne gulzigheid en dronkenfchapop rekening van den Godsdienst ftelden.Eindelijk, wij hebben reeds hier voor gezien, hoeonberaden de Christelijke Dichters van dezen tijd,PAULINUS van Nola , PRUDENTIUS, en anderen,zich aanroepingen van Heiligen in hunne gedichtenveroorloofden, waar door derzelver verëering algemeenzou hebben moeten worden , indien zij zulksten dezen tijde niet reeds geweest ware-Zoo algemeen, zoo driftig, nam deze verëeringder Heiligen toe, dat zelfs de vijfde Kerkvergaderingvan Karthago, in het jaar 398 (*), 'er op bedachtwas, om 'er een perk aan te zetten, en zelfsdit.durfde men niet dan met fchroom doen, omdatmen voor opfchuddingen vreesde onder het volk.Doch niet alleen bij het volk, maar ook bij deChristenen van den eerften rang, was, ten dezentijde, deze verëering der Heiligen reeds ingeflopen.Keizer THEODOSIUS, zich toerustende tot den krijgtegen EUGENIUS, ging, verzeld van de Geestlijkheiden het volk, alle plaatzen rond, waar men zijngebed verrichtte; werpende zich , in een haairenkleed, voor de graven der JWartelaren en Apostelenneder, en fmekende, door hunne getrouwe voorbidding, om de nodige hulp en bijftand (f). Men(*) HAUDUIN. Act. Concil. T. Lp. 988.(t) RUFIN. Sist. Escles. L. XI. C. 33,.


G E S C H I E D E N I S .1S1• Men heeft opgemerkt, dat de bijgelovige verëering IIIBOEKder Heiligen, eenen aanvang genomen hebbende,VIvan min bekende menfehen, na dezen de Apostelen, loofdft. \later de Engelen, en eindelijk de Maagd MARIA , a Cl G.1[aar 363.tot haar voorwerp heeft genomen. Deze voortgang ,ot 476.was zeer natuurlijk. Zeer vele Gemeenten hadden •iferè'e-eerst' hare bijzonder tot haar behorende Martelaren,die onder haar in geduld en volftandigheid desgeloofs en der heiligheid hadden uitgemunt, en wiergedachtenis zij jaarlijks bij hunne graflieden vierden;de verëering derzelve was dus bij deze Gemeentende eerfte en naaste. Vervolgends kreeg ook de Kerkin het gemeen, van tijd tot tijd, algemeene Heiligen,en nam daar toe de Apostelen en zulke Martelarenaan, die meer algemeen bekend en op deLijst der Martelaren geplaatst waren. Van de zinlijkevoorwerpen, van menfehen, die men, als metmenschlijke zwakheden bekend, vrijmoediger vertrouwde, en op welken de menschheid Jzich beroemde,kwam men tot de zalige Geesten, de Engelen;de dienst van dezen , gelijk ook van deMaagd MARIA, nam eerst, in dit Tijdperk, eenenaanvang , hoewel niet zonder tegenkanting, hoezeer de verëering der Engelen voor de menfehenveel fterker bekoring fcheen te hebben , dan die derHeiligen, omdat, misfchien, de Bijbel al te duidlijkden dienst der Engelen tegenfprak en afkeurde;evenwel werden de Engelen door de Christenen derdrie eerfte eeuwen niet aangebeden, nog met eenigeneeredienst verëerd. Gndertusfchen fpraken deLeeraars der Christenen nu en dan van derzelverM 3be.ingderSngelen.


i8aK E R K E L IJ K EIIIBOEKVIHoofdft.na C. GJaar 363tot 476",betrekking tot de menfehen, als Befcherm- of Gelei-Engelen,en Beftuurers der ondermaanfche zaken.Volgends ATHANAGORAS (*), had God, daarzijne Voorzienigheid het Geheel-al omvatte, de bijzondereregering van de enkele deelen der Scheppingaan de Engelen opgedragen: ORIGENES maakthen tot Gelei - Geesten der Godzaligen, wier gebedenzij aan God, door den eenigen Hogenpriester,voordragen Cf), doch niemand bewijst te gelijkzoo krachtig, als ORIGENES , dat de Engelen nietmoeten worden aangebeden (§), hoe zeer men hunook achting verfchuldigd zij, als aan verhevener wezens.Deze denkwijze omtrent de Engelen bleefook in de vierde eeuw ftand houden. Evenwelvond toen reeds eene Kerkvergadering, die van Laödicea,nodig , de verëering der Engelen, als eeneAfgoderij, te verbieden, waarfchijnlijk, omdat eenigedwaalgeesten fommige Katholijke Christenen daartoe begonnen te verleiden. En SOZOMENUS (**),bericht ons, dat KONSTANTYN de Groote, niet vervan Konjlantinopolen, eene Kerk hebbe gedicht,die den naam droeg naar den Aarts - Engel MI-CHAëL, ( Mi%a,YiMov, ) omdat men geloofde, datdeze aldaar verfcheen, gelijk hij, de Gefchiedfchrijverzelf, zulks als waarheid getuigen kon, als hebbendealdaar eene uitnemend groote weldaad ontvangen;(*) Legat. pro Christian. pag. 27.(t) Adv. CELS. L. VIII. pag. 401. ed. Spencer.(5) L. c. Libr. V. p. 239. Libr. VIII. p. 416".(**) Hist. Eccles. Libr. II. Cap. 3.


G E S G IJ I E D E N I S. 183gen; daar tegen echter hebben wij het uitdruklijk IIIBOEKgetuigenis van AUGUSTINUS (*): „ Wij verëerenVI„ de Engelen door liefde, niet door hen te dienen; Hoofdft.„ wij bouwen hun geene Tempelen. Want, zij na C. G.Jaar 363.„ willen van ons niet vereerd worden, alzoo zij tot 476.„ weten , dat wij zelve , indien wij godvruchtig„ zijn, Tempelen zijn van den Allerhoogften God."Misfchien fprèekt SOZOMENUS, die omtrent honderdjaaren na KONSTANTYN leefde, van zijnen tijd, inwelken deze Kerk, door KONSTANTYN gefticht, naden tijd dezes Keizers, aan den Aarts-Engel wasgewijd geworden, dewijl hij niet uitdruklijk zegt,dat deze Keizer zelf deze Kerk aan den Aarts-Engeltoegewijd had. Intusfchen gewagen de Kerkleeraarsvan dezen tijd reeds overvloediger van demagt, verrichtingen en verdienften der Engelen bijde menfehen. GREGORIUS van Nazianzus gelooftdus, dat elke ftad en gemeente haren Befcherm-Engel hebbe (f). AUGUSTINUS (§) , laat zichuit het Boek van TOEIÜS bewijzen, dat de Engelenonze gebeden voor God brengen, elders nogthansroept dezelfde Kerkvader (**), God aanfprekende,uit: „ Wien zou ik toch vinden, die mij met n„ zou verzoenen? Zou ik tot de Engelen gaan?„ Maar(*) Be Vera Relig. Tom. I. Opp. pag. 588.(t) Orat. XXXII. Tom. I. Opp. pag. 516. Vergel.EPIFAN Har. LI. Tom. I. Opp. pag. 456.(5) Epist. CXX. Cap. ia. Tom. II. Opp. pag. 340.Epist. CXXX. Cap. 9. pag. 295.(**) Confesf. L. X. Cap. 4.1 , 42. T. I. Opp. ƒ>. 145-M 4


IÏIBOEKVIHoofdftna C. G184 K E R K E L I J K E„ Maar met welk gebed ? Met welke geheiligde„ plegtigheden? (Sacramentis.) Velen, die pogen,, „ tot ü terug te keeren, en daar toe door zichzel-• „ ven buiten ftaat waren , hebben dit beproefd;Jaar 363m a a r z itot 476 !" J n i n een e begeerte tot zonderbare gezich-„ ten vervallen, en zijn -waardig geweest, om ver-„ dwaasd te worden — Zij zijn, door de magten„ der lucht, met tovergeweld misleid geworden,„ omdat zij eenen Middelaar zochten, door wien„ zij gereinigd konden worden, waar 'er geen was."Ook gewaagt hij van zekere lieden, die hij verëerersder Engelen, (Angelici,) noemt, als eenenaanhang , welke toen , volgends EPIFANIUS (*),reeds te niet geraakt was. Met één woord, onderalle de Leera aren van dezen tijd , kan men niemand, dan alleen AMBROSIUS , noemen, die zichuitdruklijk voor de aanbidding der Engelen verklaart.Deze, die de Christenen aanfpoort, omhunnen toevlucht tot de Martelaren en Apostelen tenemen, wil ook , dat zij tot de Engelen biddenzullen, die kun ter befcherming gegeven zijn geworden(f). Een blijk, dat, zo hij niet de eerftenvoerer van deze gewoonte, dezelve nogthans inlezen tijd nog geheel zeldzaam geweest is.Verëeringder •Eéne enkele, nog bovendien duiftere plaats, bijMaagdRENEUS (§), uitgezonderd, in welke hij MARIAMARIA. :1e Patronesfe, (Advocata,) van EVA noemt, komtKollyri- 1ms, in de drie eerfte eeuwen van het Christendom,dianen.(*) De Har. C.3 9. (f) Libr. deViduis T.lY.p. 380,fj) Zie ons Ilde Deel, Bladz. 267 , 26$.


G E S C H I E D E N I S .dom, geene fpoor voor, van eenige buitengemeene IIIBOEKverëering der Jongvrouw MARIA , de Moeder vanVIJESUS CHRISTUS. Omtrent het einde der vierde ioofdft.eeuw, ontmoeten wij het eerfte voorbeeld van Chris-' ia C. G.[aar 363.tenen, die haar eene eere begonnen te bewijzen,:ot 476.meer dan aan een' mensch toebehoort; doch dezeChristenen worden voor Onrechtzinnigen en Kettersverklaard. Eenige vrouwen, uit Thracië en Opper-Scythië naa Arahïè gekomen, verëerden de MaagdMARIA, als of zij God was; zoo verhaalt EPIFA­NIUS (*) de zaak; zij offerden aan haar een kleinkoelden, ( KaWvgu, ) hielden vergaderingen, en offerdenaan haren naam, alle palen te buiten gaande,en tot ontëering van God. Zij fierden eenen wagenof vierkanten zetel op, over welken zij een linnenkleed fpreidden, waar op zij, op zekeren ftaatlijkentijd in het jaar, het gemelde brood, eenige dagenlang, ten toon legden; en het in den naam van MA­RIA geofferd hebbende, aten zij 'er allen van. Naardeze koek geeft EPIFANIUS aan deze lieden dennaam van KoJlyridièinen of Kollyridianerinnen (f);verders vindt deze Schrijver hier eene fchroomlijkeKetterij in, welke hij van den Duivel afleidt; hoezeer men waarfchijnlijk mag gisfen, dat deze, noghalfHeidenfche, vrouwen, tot het Christendom overgebracht,door verkeerde voorflelling van CHRISTUSen zijne Moeder, daar mede misfchien hare Hei-'den-(*) Hceres. LXXVIII. Cap. 23. en Hares. LXXIX.Cap. 1. fq. Tom. I. Opp. pag. 1054, 1057.(t) Anakephalaios. pag. 128, 130, 150. T. II. Opp.M 5


186 K E R K E L IJ K EIII denfche denkbeelden van de Moeder der Goden vermengd,en in hare eenvoudigheid gedwaald hebben.BOEKVIHoofdft. In de wederlegging van deze Ketterij, zegt de Kerkvaderonder anderen: Het ligchaam van MARIA wasna C. G.Jaar 363.tot 476. wel heilig, maar zij was evenwel geen God. Zijwas ook Maagd, maar is ons evenwel niet ter aanbiddingvoorgefteld; zij zelve, integendeel, heeft dengenen aangebeden , die uit haar vleesch geborenwas enz.VerfchillenoverDoch, terwijl de leeraars van dezen tijd zoodanigegrove Bijgelovigheid bedreden, welke de MaagddenMaagdelijkenMARIA bovenmatig ondernam te verëeren, begunftigdenzij, te gelijker tijd, door het verheffen vanStaat vanMARIA. den ongehuwden Maagdelijken Staat, en MARIA daartoe ten voorbeeld aan te prijzen, eene fijnere Bijgelovigheid,omtrent deze Moeder van JESUS, deste meer, gelijk wij daar van reeds de voorbeeldengezien hebben , in HIËRONYMUS en AMBROSIUS.Deze beide Leeraars beweerden, met den grootffenjver, de ftelling, dat MARIA, haar geheele leven'ang, Maagd gebleven zij, en het tegenövcrgeftel-3e gevoelen was, eer men 'er aan dacht, Ketterijgeworden ; hoewel TERTULLIANUS hetzelve reedsvas toegedaan geweest ( * ). De vermaarde AridanfcheBisfchoppen, EUDOXIUS en EUNOMIUS, leerdenletzelve openlijk voor de Gemeente (f), doch EPI­FANIUS, zoo vruchtbaar in het fmeeden van Ket-:ers en Ketternamen, gewaagt van eene bijzondere(*) De Monogamia Cap. 8.(t) FILOSTORG. Hist. Eccles. VI. 2.g e -


G E S C H I E D E N I S . 187gezindte, welke, naar dit gevoelen, den naam van IIIBOEKTegenftrevers van MARIA , ( A^Soco^xf ixvtrcct,) zalVIgevoerd hebben. In Arabi'è inzonderheid, fchrijft ] loofdft.hij (*), Monden fommigen op, die uit vijandfchap ia C. G.1[aar 363.tegen de Heilige Maagd, of uit nijd, of door dwaling,zich verftoutten, te bewceren, dat MARIA,:ot 476.nade geboorte van CHRISTUS , met haren Man JOSEF ,echtelijk hebbe faamgewoond. Dit gevoelen zal vanden ouden APOLLINARIS, of van zijne Leerlingen,oorfpronglijk wezen, waaromtrent echtertwijfelt,EPIFANIUSEPIFANIUS wederlegt deze lieden, in eenenBrief, welken hij, in het jaar 370, naa Arabitzond, en ook in zijn werk heeft ingevoegd.Zijnevoornaamfte bewijzen, zijn, dat MARIA altijd met deneernaam van Maagd benoemd wordt; dat JOSEFreeds tachtig jaren oud was, toen zij aan hem verloofdwerd, en weduwnaar van zijne eerfte vrouw,bij welke hij zes kinderen geteeld had, en zou dezegrijsaart eene Maagd daadlijk tot zijne vrouw genomenhebben? Ook zou hij, wetende, dat MARIAzwanger was van den Heiligen Geest, haar niethebben durven aanraken. Zij, die dit ontkennen,behoorden de kinderen op te noemen, welke MARIAnaCHRISTUS ter Wereld zou gebracht hebben,waar toe zij volftrekt niet iri ftaat zijn, want deBroeden van CHRISTUS , in de Heilige Schrift gemeld, zijn de Zoons van JOSEF , uit zijn eerfte huwlijkenz.Zoodanige wederlegging kon niet verhinderen , HELVI-dat(*) Hares. LXXVIII. Tom. I. Opp. pag. 1033.


188 K E R K E L I J K EIII dat anderen insgelijks voortgingen te ontkennen, datBOEKMARIAVIaltijd Maagd gebleven zij. Onder dezen behoortHELVIDIUS, wiens aanhangers naar hem Hel-Hoofdft.m C. G.vididnen genoemd zijn (*); wij kennen dezen manJaar 363.tot 476. alleen uit zijnen Tegenfchrijver HiëRONYMus Ct)»die hem als eenen lompen onkundigen Leek affchildert,die niet verdiende , dat zijn gefchrift beant­vws enBONOSUS.woord werd; en uit GENNADIUS (§), die hem vooreenen Leerling van den Aridanfchen Bisfchop AUXEN-TIUS uitgeeft, en voor eenen nabootzer van denWelfprekenden Heidenfchen Staatsman SYMMACHUS;hij zegt, dat hij zijn Boek tegen denduurzamenMaagdelijkenStaat van MARIA, uit Godsdienst-ijver, gefchrevenheeft, terwijl hij echter in hetzelve zoo welden ftiji als de uitvoering veracht, alhoewel de overblijfzelsen brokftukken van dit werk, die bij Hië­RONYMus voorkomen, niet zoo geheel flecht zijn.De wederlegging van dit Boek, door HiëRONYMus,die in het jaar 383 te Rome uitkwam, is, gelijkdoorgaands de twistfchriften van dezen Kerkleeraar,vol fcheldwoorden en bitterheden, doch, hij overtreftEPIFANIUS , in geleerdheid en uitlegkunde derHeilige Schrift. Niettegenftaande deze Wederleggingvan HiëRONYMus, vond het gevoelen van HELVI-DI^(*) AUGUSTINUS (de Har. Cap. 8.) houdt hen voordezelfden met de Antidikomarianiten, doch zij fchijnen,:en aanzien van tijd en plaats, onderfcheiden te zijn.(t) Advers. Helvid. de Perpetua Virginit. B. MariaVirginh Tom. IV. P. II. Opp. pag. 129.(S) De Virh Illuftrib. Cap. 32.


GESCHIEDENIS.pius, nog in de laatfte jaaren der vierde eeuw, IIIBOEKeenen verdediger, in BONOSUS, die, gelijk men vermoedt, Bisfchop was te Sardica, in lllyrië. Men loofdft. ]VIia C. G.ziet.dit uit eenen Brief, die, naar allen fchijn, af- 1aar 363.komftig is van den Roomfchen Bisfchop SIRICTUS,! ot 476".en eene op zijne wijze korte wederlegging van ditgevoelen, bevat (*); ook is het waarfchijnlijk, datAMBROSIUS zijne Kerkreden over den beftendigenMaagdelijken Staat van MARIA tegen dezen BONO­SUS heeft gericht. Nadat mannen van zoo grootaanzien, in de Kerk, AMBROSIUS, HiëRONYMus,en EPIFANIUS, zoodanige uitfpraak gedaan, en eeneuitlegkundige vraag tot Ketterij en Godloosheid gemaakthadden, durfde niemand zich verder in hetonderzoek derzelve inlaten.Hier bij bleef het, ten dezen tijde, met de verëeringvan MARIA, van welke EPIFANIUS zelf nogVerëe-•ingder[leliquïfchrijft,dat de Heilige Schrift vervolgends van haar ;nofH.zwijgt, opdat de menfehen niet te hoog met haar Dverblijfzelen.zouden gaan, ja, dat men niet met zekerheid vanhaar kan zeggen, of zij onfterfijk gebleven, dan ofzij geftorven is; maar van de Martelaren en anderelaater Heiligen, van de Apostelen, en zelfs van deProfeeten, bezat men, of meende men de ligchamenen andere overblijfzelen te bezitten, die wonderenverrichtten, en die men daarom bijgelovig verëerde.Wij hebben reeds op zijne plaats (f) gefprokenvan den oorfprong en waarfchijnlijke aanleiding totde-(*) HARDUIN. Concil. Tom. I. pag. 859.(f) IVde Deel, Bladz. 94.


i'9° K E R K E L I J K Eindeze foort van Bijgelovigheid onder de Christenen,BOEKVI welke onder de Christenen der twee eerfte eeuwenHoofdft onbekend was, hoe zeer zij misfchien uit dankbarena C. G• liefde deze en gene gedenktekenen van JESUS en deJaar 363toe 476 Apostelen, die bij geval bewaard waren gebleven,m waarde hebben kunnen houden.de Karpocratlanen,; ot de tijden van den Kerkgefchiedfchrijver EUSEBIUSi elen bewaard te hebben. Deze toch befluit zijni leze woorden (*):Trouwens, dateen Gnostifche aanhang in detweede eeuw, gefchilderde, of ook andere afbeeldingenvan CHRISTUS, waar toe PILATUS de fchetszou gemaakt hebben, onder zich hadden, en dezegekroond en naast de afbeeldingen van HeidenfcheWijsgeeren geplaatst, en die, naar de gewoonte derHeidenen, vereerd zullen hebben,verdient naauwlijksbijgebracht te worden (*). AUGUSTINUS Cf)voegt 'er bij, dat zekere MARCELLINA, die tot dezegezindte behoorde, de Beelden van JESUS en PAU­LUS, HOMERUS en PYTHAGORAS, zonder onderfebeid,aangebeden,en daar voor wierook ontfto-Uvi hebbe. De Katholijken, zich door zulke voorbeldenvan de Ketters onderfcheidende,fchijnen,oe, niet eens Beelden van CHRISTUS en de Apos*verhaal van het bekende Standbeeld te Paneas,met„ Men behoeft zich ook niet, te verwonderen , dat Heidenen , die voordezen, weldaaden van den Verlosfer ontvangen hadden,i* op(*) IRENEUS adv. Har. L. I. C. 24. EPIFAN. Hares.[XVII. T. I. Opp. p. 108. (f) De Har. C. 7.(§) Hist. Eccles. Libr. VII. Cap. 18.


G E S C H I E D E N I S . 191„ op deze wijze gehandeld hebben.. Want wij hebbenBOEK„ ook de fchilderijën van PAULUS en PETRUS, enVI„ van CHRISTUS zeiven, tot heden toe bewaard Ioofdft.,, gezien. De Ouden plagten in het gemeen hunne ia C. G.[aar 363.„ Verlosfers, zonder onderfcheid, naar Heidenfche:ot 476.„ gewoonte, op deze wijze te verëeren. " Hij berichtwel terftond daar op (*), dat de Christenenden Leerftoel van den Jongen JAKOBUS, den Apostel,eerften Bisfchop te Jerufalem, tot zijnen tijdtoe, bewaarden, en in eere hielden, doch zulk eenkenmerk van geliefd aandenken zal niemand gelijkHellen met de verbeelding der laater Christenen,dat God door brokken van CHRISTUS Kruis wonderenverricht hebbe; of met hun verlangen, om Lijkenvan Martelaren in hunne Kerken te bezitten, diete kusfen, knielend bij dezelven te bidden, en wondervollewerkingen van dezelve te verwachten. DezeBijgelovigheid vond niet alleen hare aanleidendeoorzaak in de liefde en hoogachting voor de Martelaren,maar was tevens eene navolging van hetvoorbeeld der Heidenen, gelijk VIGILANTIUS erkende,die Altaren en Tempels bouwden over de gravenvan hunne Helden, maar ook de asfche enbeenderen van hunne geliefde overledenen in vazenverzamelden, en zorgvuldig bewaarden , en geernde lijken van uitmuntende mannen bezaten, opdatde plaats, waar zij begraven waren, van derzelverbefcherming verzekerd ware. In Egypte, waar deEgyptenaars van ouds hunne overledene bloedvrienden(*) Cap. 19.III


IIIBOEKVIHoofdlna C. (Jaar 36192 K E R K E L I J K Eden balfemden en in hunne huizen bewaarden, handeldende Christenen op dezelfde wijze, met de ligt,schamen der Martelaren, welke zij, op deze wijze,ï- geloofden te verëerem Vergeefs verzette zich AN-['TONIUS, de Vader der Monniken, hier tegen, vertot471. zoekende de Bisfchoppen op het ernftigfte, om hunneLeeken daar van beter te onderrichten, ja hetwas om deze reden, opdat men ook zijn lijk nazijne dood niet uit het graf zou nemen, dat hijzich, zijn einde voelende naderen, in het binnenffevan het Gebergte begaf, en zich van twee van zijneMedegezellen op eene plaats liet begraven, dieniemand te weten kwam (*).Onechte Wij hebben reeds, in een voorgaand Deel (f),Reliquienvereerdchamenvan Heiligen in eene Kerk, verhaald, in hethet eerfte voorbeeld, van het overbrengen van lig-jaar 359, op bevel van Keizer KONSTANTIUS, enelders (§), bericht gegeven van de Bijgelovigheidvan zekere Mevrouw LUCILLA, omtrent de overblijfzelenvan eenen Martelaar, die nogthans nietbehoorlijk erkend was; dus waren 'er meer voorbeelden, van onechte reliqu'ïèn of overblijfzelen, diemen als echte vereerde. De Heilige MARTEN, Bisfchopvan Tours, ontdekte, dat de Christenen, indien omtrek, eenen geruimen tijd lang, hunne aandacht,bij het graf van eenen ftruikrover, verrichthadden, nadat aldaar }zelfs onder begunftiging vanBis-(*) ATHANAS. Vit. Anton. T. t. Opp. P. II. p. S62.Vergel. ons IVde Deel, Bladz. 131.(\ ) IVde Deel, Bladz. 94. (J) Aldaar BI. 131,


G E S C H I E D E N I S . 193Bisfchoppen, een Altaar gefticht was (*). In de IIItweede helft der IVde eeuw, nam deze verëering BOEKVIder Heilige overblijfzelen te meer toe, naarmate zij, Hoofdft.gelijk wij gezien hebben, door aanzienlijke Kerkleeraarenwerd aangeprezen, door CHRYSOSTOMUS,na C. G.Jaar 363.tot 476.BASILIUS, en anderen. Ten tijde van den KeizerKONSTA-TIUS, waren de ligchamen van den ApostelANDREÜS , den Euangelist LUKAS, en TIMO-THEUS , ontdekt. Onder JULIANUS kwamen de beenderenvan JOSNNES den Dooper te voorfchijn, toenzijn graf te Sebaste door de Heidenen verwoest wasgeworden (f). Omtrent het begin der vijfde eeuwvond men zelfs de beenderen van den Profeet SA-MuëL, die, op last van Keizer ARKADIUS, uit Judeanaa Konftantinopolen werden overgebracht, wordendedoor Bisfchoppen, in een gouden vaas, metzijde overdekt, onder het geleide eener ontelbaremenigte, gedragen (§).Wanneer men in twijfel ftond, of dergelijke overblijfzelenook echt waren, beriep men zich op GodlijkeOpenbaringen en Verfchijningen, die dezelveontdekt en aangewezen hadden, waar van wij hetvoorbeeld gezien hebben, in het ligchaam van denHeiligen STEFANUS , het welk, in een nachtgezichtdoor GAMALiëL , den Leermeester van den ApostelPAULUS, aan eenen Ouderling of Priester, LUCIA-• (*) SULPIC. SEVER. de Fit. B. MART. C. XI.NUS,(t) RUFIN. Hist. Eccles. Libr. XI. C. 28. P. II. p.109. THEODORET. Flist. Eccles. L. UI. C. 7.(§) HiëRON, adv. VIGILANT.7". IV. Opp. P. 11,^.283.VI. DEEL. NDe Heil.overblijfzelenwordendoorGodlijkeverfchijningenontdekt.


194 K E R K E L I J K E111 NUS, ontdekt werd (*). Eenigen tijd te vooren,BOEK had de meer bekende AMBROSIUS, Bisfchop te Milaan,eene dergelijke Openbaring, tot hetzelfde oog­VIHoofdft.na C. G. merk ftrekkende. Wanneer hij eens eene Kerk teJaar 363. Milaan wilde inwijden, zoo fchrijft hij zelf (t),tot 476.begeerden vele Christenen aldaar, dat hij daar bijeven zoo te werk wilde gaan, als bij de inwijdingder Apostel-Kerk. AMBROSIUS gaf ten antwoord:Dit zal ik doen, indien ik overblijfzelen van Martelarenvind. Men zou zich zeker moeten verwonderen,indien hij, bij zoodanige ftemming der gemoederen,onder den wensch van zoo vele Christenen,en in eene ftad, waar zoo vele Martelarengeweest waren, 'er geene gevonden had. Hij vervolgtdan, met deze woorden: „ Terfiond had ik„ een vuurig voorgevoel, en, om het kort te zeg-„ gen, de Heere gaf mij de genade; ik gebood,„ hoe befchroomd ook de Geesdijken waren, dat„ men de aarde op die plaats zou weggraven, wel-„ ke men voor het grafteken van de Heiligen FELIX„ en NABOR vindt; en hier vertoonden zich de„ echte kenmerken." Uitvoeriger nog wordt inïenen voorgaanden Brief (§) bericht, dat hem, alstiij half in fiaap lag, twee jongelingen in witte klederenverfcheenen waren, die, op zijn gebed totGod en zijn vasten, in den derden nacht daar na,ils hij van het vasten magteloos Animerend te bed'ag, waren wedergekomen, verzeld van eenen derden,(*) Vde Deel, BI. 50. (j) Ep. LIV. T. V. ƒ>. 242.. (§) Epist. LUI. pag. 245.


G E S C H I E D E N I S . 195den, dien hij, uit hem bekende fchilderijën, voorden Apostel PAULUS herkende; deze had hem verklaard, dat deze beide jongelingen,ftonden, twee Martelaars van Milaandie bij hemwaren, wierligchamen hij op die plaats zou vinden, waar hijgeftaan en gebeden had; ter eere van hunnen naamzou hij eene Kerk wijden: verders, zou hij hunnenamen en gefchiedenis verftaan uit een gefchrift, hetwelk bij hunne hoofden lag; en dit alles wasdanook daadlijk dus uitgekomen. De Benedictinen hebbenwel, in hunne uitgave der werken van AMBRO­SIUS, de echtheid van dezen laatften Brief,wegenseene ftrijdigheid, die hij met eene andere plaats inzijne werken bevat, ontkend; doch behalven datmen voor deze echtheid nog het één en ander zoukunnen zeggen, zoo is het genoeg, dat de eerstgemeldeBrief van AMBROSIUS, PAULINUS in 'smansLevensbefchrijving (*), AUGUSTINUS (f), die toente Milaan tegenwoordig was , en meer anderen,van deze ontdekking zoo veel verhalen, als men totderzelver volledigheid en beöordeeling der gevolgennodig heeft, AMBROSIUS zelf verzekert, dat mentwee reusachtige ligchamen vond, zoo als 'er in deoude tijden waren. Alle de beenderen waren gaaf,en 'er was ook veel bloed.Zij waren terftond ineene Kerk, waar men, den geheelen nacht door,Godsdienst gehouden had, en den volgenden dagin de Ambrofiaanfche overgebracht, in welke hij(*) Vit. S. Ambros. Tom. VI. pag. 65.eene(f ) De Civit. Dei L. XXII. Confesf. L. IX. C. 7.N 2IIIBOEKVIHoofdftia C. G.faar 363.ot 476.


196 K E R K E L I J K EIII ecnc Kcrklccrreden hield, welke hij hier mededeelt,BOEKIn dezelve zegt hij, onder anderen, dat de lang onbekendgeblevene P R O T A S I U S en G E R V A S I U S thansVIHoofdft.na C. G. te voorfchijn waren gekomen, en de Gemeente teJaar 363.tot 476.Mediolanum, ( Milaan,) die zedert eenigen tijd onvruchtbaarwas geweest in Martelaren, vreugde haddenaangebracht. Zeer velen hadden dit, met recht,eene Opftanding der Martelaren genoemd. Velenwaren daar door van de Duivelen bevrijd; niet weinigendoor het aanraken van de klederen der Heiligengezond gemaakt; vcrvolgcnds dankt A M B R O ­SIUS den Heiland, dat hij zulke geesten der HeiligeMannen op eenen tijd heeft opgewekt, als zijne Kerknaar grooter befcherming verlangde; en hij wenschtezichzclven geluk ^ dat hij aan zijne Gemeente zulkeverdedigers bezorgd had enz. Een onbevooroordeeldLezer zal, behalven andere aanmerkingen, diezich aan hem als van zelf aanbieden, ontleend vande (lemming en geneigdheid van deze eeuw, totwonderen en zinlijkheid, uit deze laatstgemelde woordenvan H I Ü ' R O N Y M U S , ter beöordeeling van dezeGefchiedenis, genoegzame aanleiding liebbrn, vonrnaamlijkwanneer hij dit vergelijkt met het berichtvan 'smans Levensbefchrijver PAULKras. A M B R O ­SIUS was juist, ten dezen tijde, in mneiüike om-Handigheden, met de Aiiien i'uv.vikkdd. Op ix:-vel van het Keizerlijke Hof, moest hij eene Kerkinruimen; en dit weigerende, haalde hij zich eenevervolging op den hals. Maar nu ontdekte hij dcligchamen dezer beide Martelaren; door dczdvettwerden wonderen verricht; en dc oinllandighoueiivan


G E S C H I E D E N I S . 197van AMBROSIUS werden gnnftiger. De Arianen en IIIBOEKde Keizerin JUSTINA fpottedcn wel aan het Hof metVIdeze zaak, en zeiden, dat AMBROSIUS lieden voor Hoofdft.geld beftoken had, die valschlijk voorwendden, van na C. G.Jaar 363.den Duivel bezeten te zijn, en die zich beklaagden, tot 476.dat zij even zoo veel van AMBROSIUS, als van deMartelaren, leden. Maar, zegt PAULINUS , dit zijnJoodfche lasteringen, zoo als men JESUS lasterde,dat hij de Duivelen uitdreef door BEÊLZEBUB , denOverften der Duivelen. In een ander gefchrift, tendezen tijde opgefteld, maar ten onrechte aan Hië-RONYMUS (*) toegefchreven, wordt nog gemeld,dat fommigen, omtrent het ontdekken van deze beideMartelaren , de volgende bedenkingen in hetmidden hadden gebracht. Indien zij door hun Martelaarfchapde gave der wonderwerken verkregen hebben,waarom wordt, het gene zij voor lang bezaten,zoo laat eerst uitgeoefend? Of, indien zij ditvermogen, toen zij de Marteldood leden, niet hebbengeopenbaard, hoe komt het, dat zij hetzelvenu eerst aan den dag leggen? Heeft misfchien deOpenbaring van AMBROSIUS hen grooter gemaakt,dan de waardigheid des Martelaarfchaps ? De op*fteller van gemelde gefchrift antwoordt hier op, onderanderen ; dat de meergemelde ontdekking enwonderdadige werking eerst daarom ten tijde vanAMBROSIUS gevolgd zij , opdat het waar geloof,door AUXENTIUS, Ariaanfchen Bisfchop van Milaan,(*) Epist. de Fin Perfecte Tom. V. Opp. Hieron.pag. 63-68. fqq.N 3


119S K E R K E L I J K EIII laan, te zeer beftreden , Godlijk bevestigd mogtBOEKworden.VIHoofdft. Hoe het zij, AMBROSIUS werd een hoofdvoorftandervan de zucht, om Heilige Overblijfzelen op tena C. G.Jaar 363.tot 476. zoeken en te verëeren, in de Westerfche Gemeenten.Hoe heerfchend deze neiging toenmaals geweestzij, en tot welke laage handelwijze zij aan­Bedrogmet, entwisten leiding hebbe gegeven, blijkt ons, uit eene wet vanover de THEODOSIUS den Grooten, van het jaar 386, waarH. Overblijfzelen.naa eene andere plaats vervoeren, dat niemandin hij verbiedt, dat niemand een begraven ligchaamlijkenvan Martelaren verkopen of kopen zal; QnemoMartyrem dhtrahat, nemo mercetur, ) alhoewelhij tevens toelaat, overal, waai' een Heilige hegravenligt , tot zijne verëering , ( Veneratio,) eenGedachteniskapel, (Martyrium,) te ffichten (*).Zoo klaagt ook AUGUSTINUS , omtrent het jaar 400 ,dat de booze vijand zoo vele huichelaars en fchijuheiligen,onder de gedaante van Monniken,overalbad uitgezonden, die onder anderen ledenmaten vanMartelaren, zo het anders Martelaren waren, verkochten.Het bleef zelfs niet bij deze Reliquiënh-aam,dezelve meester.fomtijds maakte men zicli met geweld vanAls eenige Monniken, in de uitgcftrekteWoestijn van Thekoa in Palafiina,tot inArahië, en naa de Doode Zee, van Saraceenfche•Rovers omgebracht waren , - bewezen de Bisfchopvan dat Gewest en de gezamenlijke Arabiërszooveel(*) C. Theod. L. IX. Tit. 17. de Sepulchr. violat. I.7. C. lufi, L. L Tit. 2. de Sacros. Eccles. I. 3.


G E S C H I E D E N I S . 199IIIl eerbied aan derzelver lijken, die zij bij de overblijfzelenv e eBOEKder Heiligen, plaatften , dat de talrijke in­VIgezetenen van twee fteden, daar over in twist ge-j loofdit.raakt, hetia C. G.zwaard trokken en om dezen Heiligen >[aar 363.rw/ftrcden (*). Bijna op gelijke wijze twistten :ot 476.de inwoners van PaUftina en Cyprus, over het ligchaamvan den H. HILARION, hetwelk HESYCHIUS,een andere Heilig, op het Etend Cyprusgeftolen enmet zich naa PaUftina gebracht had. Op beideplaatzen gebeurden , nog ten tijde van HKHONY-MUS (f), vele wonderen, doch wel de meesten mden tuin op Cyprus,ifl welken hij eerst begravenwas geweest, misfchien omdat hij van dezeplaatshet meest gehouden had - Ten einde zich eenrecht denkbeeld te vormen van debuitenfpongheidder verëering van Heilige Overblijfzelen , behoeftmen verders enkel de HomilïènBYLAS; ook getuigt hier van eene wet vanDOSIUS, van het jaar 981 (§).en de Lofreden te lezenvan CHRYSOSTOMUS , over den Martelaar BA­THEO-In dezelve verbieddeze Keizer, dat geene lijken in de ftedenbegraven worden; en noemt bepaaldelijk, opdatzullei 1oogmerk der wet niet te leur gefteld mogt wordenook Kerken, gefticht ter eere van Apostelenhe CenMarielaren, (Apostoiorum vel Martyrum Sedes.) Tweten, dewijl in dezelven Martelaarsbegraven laoen, en ook van tijd tot tijd Keizers en Bisfchop..., 'JI c-JLh pei l(*) CASSIAN. Collat. VI. Cap. 1. pag. 297.(t) Fit». S. Hilar.T. IV. Opp. Hier. P. II. p. 9c(§) Cod. Theod. I, f c. I. 6. Cod. Iufi. J. c. I. 2.N 4


200 K E R K E L I J K EIII pen in de Voorhoven der Kerken eene begraafplaatsBOEKVIkregen , zoo geloofden ook de overige ChristenenHoofdft. des te meer, dat zij insgelijks aanfpraak mogten makenop het geluk, om dicht bij deze Heilige Over­na C. GJaar 363.tot 476. blijfzelen te rusten . In het voorgaande is onsook reeds voorgekomen, hoe men het Kruishoutvan CHRISTUS, hetwelk men meende gevonden tehebben, en hetwelk men geloofde, dat door het afbrekenen wegfchenken van (tukken van hetzelve,evenwel niet verminderde, als ook de aarde uit hetgewaande graf des Verlosfers, eerbiedigde, en voorwonderdadig hield.Beelden Niets is zekerer, dan dat de eerfte Christenenin de Kerkenge­eenen. af keer hadden, van het gebruik van Beeldenduld. in den Godsdienst, daar zij, met allen ijver, tegende Heidenen beweerden , dat God en hun Godsdienstveel te verheven waren, dan dat zij dezelvenodig konden hebben. In het begin der IVde eeuwechter vond reeds de Spaanfche Kerkvergadering vanIlltberis of Elvira, in het jaar 305 nodig, de fchilderifènin de Kerken te verbieden, opdat men nietop de wanden fchildere, het gene men vereert enranbidt (*> Ook fchrijft AUGUSTINUS , dat hem ,onder de Bijgelovige Christenen, vele aanbiddersvan Beelden bekend waren (f). Men ziet daarLiit, dat noch het één noch het ander toen iet gewoonsin de Christen-Kerk was. Het eerfte fpoorvm Beelden in de Kerken zou zijn het Standbeeld(*) Zie ons lilde Deel, Bladz. 386.(t) De Morib. Eccles. Cathol. L. I. C. 34.van


G E S C H I E D E N I S . 9©|van CHRISTUS, hetwelk hem de vrouw, die vanUtBOEKden bloedvloed genezen was, zal opgericht hebben, VIvan hetwelk de ftukken en overblijfzelen in het jaar ] loofdft.ia C. G.362 in eene Kerk zouden geplaatst zijn, indien men |aar 363.op het verhaal van SOZOMENUS ( + ) aankon, doch; ot 476.ASTERIUS , die veel vroeger dan deze fchreef, verzekert,dat het gemelde Standbeeld ten zijnen tijdeniet meer voorhanden is geweest (+)• Met meerzekerheid komt eenigen tijd daar na het beeld vanden Martelaar THEODORUS , en de door hem onderganedoodftraf, voor, in de Kerk, waar vanGRE­GORIUS van Nysfa gewaagt, en gebruik maakt inzijne Lofreden op dezen Martelaar (§)• Evenwelwaren alle Christen - Leeraars van dezentijd, omtrentdit ftuk, niet zoo onverfchillig. Als EPIFA­NIUS, op zijne reize door Palxftina, in een dorpeene lamp zag branden, en men hem zeide, dat tedezer plaats eene Kerkwas, ging hij 'er in, omhet gebed te doen; maar vond, bij den ingang,een voorhangzel of gordijn, waar op het Beeld varCHRISTUS , of van den éénen of anderen Heiligen,oefchilderd was.„ Toen ik dit zag," fchrijft hiaan JOSNNES, Bisfchop van Jerufalem, in eenerBrief, die alleen in de Latijnfche Vertaling van inëRONYMUS overig is (**),van„ dat 'er in eene KerlCHRISTUS , tegen de leere der Heil. Schrift," he,i(*) Hist. Eccles. Libr. V. Cap. 21.(|) In PHOT. Bibl. Cod. 271.p. 1508. ed. SCHOTTI.(J) Orat. in Theodor. Tom. III. Opp. pag. 578.(**) EPIFAN. Tom. II. Opp. pag. 3X7.N 5


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.Bedevaartennaa de H.Plaatzen.20a K E R K E L I J K E„ het Beeld van eetf mensch hing, fcheurde ik het„ terftond in fhikken, en gaf den Oppasferen der„ Kerk den raad, dat zij een arm overleden mensch„ in dit gordijn winden en daar in begraven zou-„ den." Dan, dewijl zij over het geleden verliesmorden, zond hij hun een ander gordijn, en verzochttevens den gemelden Bisfchop, dat in het vervolgzulke gordijnen, welke met onzen Godsdienstftrijdig zijn, niet weder in de Kerk van CHRISTUSmogten opgehangen worden. Daar tegen hebbenwij, in onze berichten van PAULINUS , Bisfchop vanNola (*), gezien, hoe deze eene door hem geffichteKerk, met zinbeelden der Godlijke Drieëenheidenz, en met andere fchilderijën heeft laten verfieren.Met één woord, het ging met de Beeldenin dit Tijdvak, omtrent als met de Heilige Overblijfzelen, en met het teken des Kruis, het Bijgeloofdeed zulke reuzenfchrcden, dat verftandige enredelijker Leeraars niet in ftaat waren, hetzelve inzijnen vaart te fluiten (f).Op dezelfde wijze hadden de Bedevaarten naa deHeilige plaatzen fterk de overhand genomen, diezedert de tijden van Keizer KONSTANTYN, en hetvoorbeeld van zijne Moeder HELENA (§), in menigvuldiggebruik waren geraakt , en die als eenGod-(*) Vde Deel, Bladz. 189.(t) AUGUSTINUS ijvert dus tegen alle verëering vanBeelden, hoewel hij daar bepaaldelijk de Heidenen bedoelt.Serm. II. in Pf. CXIII. T. IV. Opp. p. 946, 947.(§) Zie IVde Deel, Bladz. 93.


G E S C H I E D E N I S . 203Godvruchtig werk werden aangezien, terwijl menaan zoodanige plaatzen, bijzonder in Pahejlina, hetVIHeilig-Land genoemd, eene bijzondere heiligheid \ [Opfdft.a C. G.en kracht toefchreefj zoodat men verwachtte, dat Jaar 363.de Gebeden , daar gedaan, Godc meer behaagden Dt , 476.dan elders, hetwelk in de daad weder een nieuwfoort van Bijgelovigheid uitmaakte. Te vergeefs waarfchuwdeHiëRONYMus, fchoon zelf te midden van dezeHeilige Plaatzen te Bethlehem wonende, de Christenentegen dit Bijgeloof, in eenen Brief, omtrenthet jaar 395, aan den Monnik PAULINUS, die hemdaarover geraadpleegd had, gefchreven (*), welkeBrief in te algemeene bewoordingen is opgefteld,dan dat men , met fommige laater Schrijvers, zoudenken, dat HiëRONYMus daar mede bedoeld hebbe,alleen de Monniken, van zoodanige Godsdienftigcreizen naa Jerufalem, af te manen. Doch Hië­RONYMus was zichzelven in dit ftuk geenszins gelijk,daar hij met zoodanigen ophef elders fpreekt,van de Heilige weduwe PAULA , die deze plaatzeimet Godsdienftigen ijver bezocht, waar toe hij ooiandere Godvruchtige vrouwen opwekte, die uitno.digende, om in het Heilig Bethlehem, gelijk hizich uitdrukt, haar verblijf te nemen (f); ja hiiverzekert zelfs aan zekeren DEMETRIUS , dien hij, ii 1het jaar 396 of 397, verzocht, om hem, bij gelegenheid van het bezoeken der Heilige Plaatzen, insgelijks een bezoek te geven, dat het een gedeelt(*) Ep. XLIX. T. IV. Opp. P. II. pag. 5^3-(l) Epist. XLIV. XLV.^. 545 > 552- etc.IIIBOEKzi f


IIIBOEKVIHoofdftna C. G=04 K E R K E L IJ K Ezij van Geloof, (pars fidei,) daar te bidden, waarde voeten des Heer en gejiaan hebben, en daar, alshet ware, de verfche fpooren van zijne geboorte,Jaar 3^3• zijn kruis , en lijden, te zien (*). Onder die Kerktot 47


G E S C H I E D E N I S . *o5befchouwing der plaatzen, waar dezelve gevondenwerden, zoo fterk aanprees, gelijk wij gezien hebben,in eenen bijzonderen Brief, over de genen, dietnaa Jerufalem reizen, zich tegen deze Godvruch- "aar 363.tïge reizen en Bedevaarten met klem van redenent 3t 6,76.verklaard (*) ; evenwel hadden eenige Roomsch-•Katbolijke Geleerden geene reden, om denzelvenvoor onecht te verklaren, of alleen aan te merken,als eene beftuuring voor Monniken; zoo min als deProtcftantcn, om hem voor een gewigtig getuigender waarheid tegen de Bedevaarten bij te brengen.-De waarheid der zaak is; hij en andere Leeraarsvan dezen tijd, fchoon zij fomtijds de waarheid zagenen voelden, hadden noch kunde noch moedsgenoeg, om het kwaad in den grond aan te tasten,of zich tegen den ftroom aan te kanten; dewijl mende grenzen van waare Godzaligheid niet naauwkeurfggenoeg onderfcheidde van den eigenwilligenGodsdienst, om dus den fchijn en gedaante van dekracht der Godzaligheid af te zonderen.Te minder durfden velen beftaan, zich tegen hettoenemend Bijgeloof aan te kanten, terwijl hetzelvevan mannen van het grootfte gezag en aanzien inde Kerk goedgekeurd en onderfteund werd, omdatfpoedig bleek, dat verkettering, dreigende ftrafwetten,C*) Deze Brief ftaat in zijne werken Tom. HL pag.651. en is ook afzonderlijk uitgegeven door PETR. MO-UMÏUS of DUMOULIN te Hanau 1607 8vo. Ook heeft?:ibus religiofis Zurich 1670. 8vo laten drukken.IIIBOEKVIoofdft.i C. G.j. n. HEIDEGGER dien achter zijn Boek de Peregrinatio-Tegenftandersvan hetBijgeloof


20ÖK E R K E L IJ K EIIIBOEKten, en geweld die Christenen troffen, die beterVI dachten, en edelmoedig genoeg waren, om zichHoofdft. openlijk tegen de heerfchende begrippen te verklanaC. G• ren; gelijk dit uit het voorbeeld vanJaar 363JOVINIANUStot 476 en VIGILANTIUS . ten duidelijkften bleek.JOVIKIA-KUS.HiëRONYMus leerde JOVINIANUS , in dat ge-4 chrift, vooreerst: dat Maagden, Weduwen, eni chte Vrouwen, die ééns in CHRISTUS gedoopt wa-i en, dezelfde verdienfle en waarde hebben, indien2 ijB en tweden beweerde hij , dat de genen, welkee mmaal met een volkomen Geloof, in den Doop we­ü lgeboren zijn, van den Duivel niet overwonnenk linnen worden. Verders ontkende hij, dat 'er eenig«iderfcheid plaats hebbe , tmfchen de onthouding«JOVINIANUS, een Monnik te Rome,jaar 388, te Romed, tt alle de genen, welke hunnen Doop bewaardb, •n, dezelfde beloning in den Hemel ontvangengaf, in heteen gefchrift uit, hetwelk voorons verloren is gegaan, en welks inhoud wij alleenuit de fchriften zijner Tegenfchrijveren kennen, envan dezen heeft HiëRONYMus niet meer dan ééneenkele plaats uit gemelde werk met de eigene woordendes Schrijvers behouden (*). Volgends opgarevanflechts buitendien dezelfde deugden beoefenen,Eindelijk ftelde hij ook als zijn gevoelen voor,zullen.og fchrijven hem AMBROSIUS (f) en AUGUSTINUS (§),mfpijzen, en derzelver gebruik, met dankzeg-8 ng.heb-be-(*) Advers. Jovinian. L. I. T. IV. Opp. P. II. p. ^15.(f) Epist. VII. Tom. V. Opp. pag. 125.CS) -De Hceres. Cap. 82. de nuptiis Libr. II. pag.200.


G E S C H I E D E N I S . £07behalven deze .(tellingen, toe, het gevoelen, dat de IIIBOEKMaagd MARIA CHRISTUS . wel als Maagd ontvangen,maar niet als Maagd gebaard hebbe, en dat j loofdft.VIzij, door hem te baren, hebbe opgehouden Maagd te 1ia C. G.aar 363.zijn. Zoodanige gevoelens moesten, ten dezen tijde,; ot 476.opzien verwekken, daar zij regelrecht (trekten, omde buitenfpoorige gedachten van eene volmaakteGodzaligheid, waar naar de Monniken enftreefden, te ontzenuwen, en de Bijgelovigeanderendenkbeeldenvan de voortreflijkheid van den MaagdelijkenStaat, en de te verregaandehoogachting voorde Maagd MARIA , om te keeren. Hoe JOVINIANUSwilde begrepen zijn, als hij beweerde,met volkomen geloof gedooptdat zij, diewaren , niet wederzondigen kunnen, of onder de flavernij des Duivelsvervallen, weten wij niet, omdat wij zijne gevoelensenkel uit het getuigenis van zijne partijdigevijandenkennen; die hunne uiterfte pogingen aanwenden,om den beftrijder van het Bijgeloof,als een'boozen Ketter, zwartte maken, en zelfs zijn zedelijkgedrag lasteren, HIERONYMUS (*) noemt hemeen' dienstknecht der zonden en der dartelheid; eenhond, die tot zijn eigen uitbraakzei wederkeert,bij (lot echter komt alles daar op uit, datJOVINIA­NUS de ftrengheid van het Monnikenleven met éenezachtere en aangenamerelevenswijze verwisfeld hebbe. Naar het voorgeven van HiëRONYMus (f) :werc200. L. I. ad Bonifac. p. 273. contra Julian. L. I. p328. Opp. iniperf. contra Julian. L. IV. p. 891. T, XL. c.L.l. p. 183. (t) L- «• L- l L P- 2 I 4


IIIBOEKVI=o3 K E R K E L IJ K Ewerd JOVINIANUS, door overdadig te leven, zoodik en vet, dat hij naauvvlijks verftaanbaar fprekenHoofdfi . kon. AUGUSTINUS (*), integendeel, zegt niets nanaC. G •deeligs van hem, of zijn gedrag, maar wel merktJaar 363tot 476 \ hij aan, dat JOVINIANUS niet is getrouwd geweest,noch heeft willen trouwen, niet, als of hij, dooreen ongehuwd leven, zich bij God eene grooterbeloninghad willen verwerven, maar om de bezwarenvan het huwelijk te ontgaan, HICRONYMUS geeftons ook van 'smans Geleerdheid en Welfprekendheideen zeer verachtlijk denkbeeld; en men moetbekennen, dat in de plaats, door HICRONYMUS aangehaald,de ftijl gezwollen en duifter is. Maar,wie ftaat borg , dat deze plaats niet opzetlijk doordezen Kerkleeraar is uitgekozen? Aan kennis derHeilige Schriften ontbrak het JOVINIANUS zeker niet,blijkens andere uit zijn werk ontleende plaatzen. JO­VINIANUS vond te Rome toeval en had vele aanhangers.Hij bewoog aldaar vele oudachtige vrouwen,en mannen , die zich reeds aan den ongehuwdenftaat gewijd hadden, om zich in het huwelijk tebegeven (f). Echter kon hij geen éénen Ouderlingof Priester, {[Sacerdos,) op zijne zijde brengen.SIRICIUS, toenmalige Bisfchop van Rome, liet, toenzich eenige voorname Christenen over de ftellingenvan JOVINIANUS bezwaarden , zijne Geestlijkheidbijeenkomen, met welke hij gemeenfchaplijk de ftellingenvan JOVINIANUS veroordeelde, die, gelijk ge-woon-(*) De Hares. I. c.(t) AUGÜST. de Keres. I. c. Retract. L. II. C. 22.


G E S C H I E D E N I S . 109vvoonlijk , van den Duivel afkomftig verklarende , IIIBOEKen ze, onder zoo vele Ketterijen, van de oudfteVItijden af, voor de allerverleidelijkfte houdende. In Hoofdft.den Brief, waar in hij dit aan AMBROSIUS en andere ia C. G.Jaar 363.Italïdanfche Bisfchoppen meldt ( * ), vordert hij tevens,dat JOVINIANUS en acht van zijnetot 476.aanhangers,die voor altijd uit de gemeenfchap der RoomfcheKerk waren uitgefloten, ook bij hen dit lot ondergaanzullen.Intusfchen waren JOVINIANUS en zijneLeerlingen naa Milaan gereisd, misfchien, om debefcherming van Keizer THEODOSIUS, die zich hierbevond, in te roepen.Maar, AMBROSIUS had hen,op het ontvangen van gemelden Brief, reeds in eeneKerkvergadering veroordeeld, hetwelk hij aan SIRI-CIUS (f) fchreef, hem tevens meldende, dat deKeizer ook deze lieden vervloekt had , en dat iederéén hen fchuwde en vermijdde.Kerkelijken Ban!Gevolgen van denSommigen hebben gedacht, dateene wet van Keizer HONORIUS , van het jaar4.12 (§), dezen JOVINIANUS betreft, in welke hijbeveelt, dat zekere JOVINIANUS, die buiten Romeverbodene Kerkelijke vergaderingen hield, eerst metgeesfels, met loden kogels verzien,(Plumbata,)gezweept, en vervolgends naa het Eiland Boa, gelijkzijne aanhangers naa andere Eilanden, zou gebannen(*) In AMBROS. Opp. I. c, Epist. VI. pag. 145. enHARDUIN. Act. Concil. Tom. I. pag. 852.(f) Epist. VII. Tom. V. Opp. AMBROSII pag. 146.HARDUIN. /. c. pag. 853.(g) C. Tb. L. XVI. Tit. 5. de Hareticis l. 53.VL DEEL.O


IIIaio K E R K E L I J K Enen worden. Maar, JOVINIANUS was reeds vóórBOEKhet jaar 406 uit de wereld verhuisd (*), zoodatVIHoofdft. de wet hem niet kan bedoelen , ten zij derzelverna C. G. jaartekening bedorven ware. Onbehoorlijk fpot Hiè'RO-Jaar 363.NYMUS met 'smans dood; hij gaf niet zoo zeer dentot 476.geest, zegt hij, maar braakte dien uit, onder faizanten-en zwijnen-vleesch (f). Zoo veel is ondertusfchenzeker, dat de aanhang van JOVINIANUSfpoedig onderdruktis geworden.Onder dezen telt men andersook nog twee Monniken SARMATIO en BAR-BATIANUS , van welke AMBROSIUS , omtrent hetjaar 396, in eenen Brief aan de Gemeente te Vercellen, gewaagt (§), wier leer zekerlijk met dievan JOVINIANUS overëenftemde, doch , alzoo AM­BROSIUS hem, bij deze gelegenheid, niet noemt, ishet wel mogelijk, dat deze Monniken, zonder doorJOVINIANUS daar toe aanleiding gekregen te hebben,op die zelfde gedachten gekomen zijn. JOVINIANUS isdoor AUGUSTINUS, AMBROSIUS , en HiëRONYMus ,wederlegdgeworden, doch op éene wijze, welke dezeKerkleeraaren bij onbevooroordeelde Richters weinigeer aandoet. AUGUSTINUS echter bewaart nogeenigzins de welvoeglijkheid, enfchrijft vrij bedaard;dochAMBROSIUS met hevigheid, verfoejende zulkeDwaal-(*) Men kan dit befluiten uit eene plaats van mè'Ro-NYMUS (advers. Vigilant. I. c. Opp. pag. 281.)(|) Eene dergelijke lompe fcherts veroorlooft zichook , waarfchijnlijk op dit voorbeeld vanHiëRONYMus,een onbekend Priester PAULUS, bij GENNADIUS de SS.Eccles. C 75. ( §) Ep. XXV. Opp. I. c. p. 187.


G E S C H I E D E N I S .fiitDwaalleeraaren, die de Kerk vermetel durven tegenfpreken; HiëRONYMus eindelijk , laat zich doofzijne ongeftuimigheid, die hem , bij alle zijnegeleerdheid , zoo eigen was, tot gramfchap enfcheldwoorden verleiden.Zijne wederlegging vanJOVINIANUS behaagde zelfs weinig aan zijnevrienden te Rome, die oordeelden, dat dezelve ge*noegzaam eene geheele veroordeeling van het huwelijkbehelsde, zoodat zijn vriend PAMMACHIUS hemraadde, de affchriften van dit werk weder op tezoeken, en het werk uit de wereld te helpen. DaarHiëRONYMus dit onmogelijk vond, zond hij aanPAMMACHIUS eene breedvoerige verdediging van zijrtwerk over (*), waar in hij zich omtrent het huw*lijk nader verklaart, dat hij naamlijk hetzelve nietgeheel verwerpt , maar evenwel den MaagdelijkenStaat verre boven hetzelve verheft. Voorts zich ontfchuldigende,nopens eenige fterke plaatzen van zijnvoorgaande gefchrift, met het voorbeeld van andereKerkleeraaren, en bijzonder ook met deze aanmerking,dat men in twistschriften meer vrijheid heeft,dan in leerftellige fchriften, en zich daar in van dêkunnen der Redenrijkkunde, ja zelfs van eene foortvan vermomming, bedienen mag, om zijne party teligter overhoop te werpen, AUGUSTINUS , gewaarfchuwddoor het voorbeeld van HiëRONYMus (f),befloot, toen hij de overblijfzelen der ftellingen vanjo-(*) Apologeticm ad Pammachium pro Libris contraJovinianum Opp. Tom. IV. P. II. pag. 229-243.( j ) Dit belijdt hij zelf Retract. L. ft. C. 23.O aIIIBOEKVIJoofdfï.ia C. G.[aar 363.:ot 47Ó.


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.aiaK E R K E L I J K EJOVINIANUS wilde beftrijden, eerst aan den HuwlijkenStaat recht te doen, maar dan vervolgends deeer van den Maagdelijken Staat te handhaven. Hijgaf dan een werk uit, over het goede van den echtenStaat, (de Bono conjugali) (*). Dit goede,Jaar 363.tot 476.zegt hij, is veelerlei; vooreerst het gewinnen vankinderen; ten tweeden de gezellige verkeering vantwee perfonen, van beide kunne, die, hoe beter zijzijn, des te vroeger zich, met wederzijdfche bewilliging,van de echtelijke bijwoning onthouden, eneene fteeds duurzame verëeniging van gemoederennichten; verders dat de vleeschlijke lust, alhoewelzij op zichzelve zondig is, door het oogmerk, omkinderen te teelen, eerbaar wordt; dat de begeertedes vleesch daar door wordt ingebonden, en eenigermatefchaam'dchtiger opwelt, terwijl men denktVader en Moeder te worden; eindelijk, dat de Echtelieden,zelfs in het bewijzen van den Huwlijkspligt,alhoewel zij daar ook onmatig naar verlangen, zekere trouw aan malkanderen verfchuldigdzijn — De bijflaap van echte lieden, die enkel totvoldoening der lusten wordt geoefend, veroorzaakteene vergeeflijke fchuld , ( Venialis Culpa. ) Dehuwlijksverbindtenis is iet zoo geheiligds, (CujusdamSacrament! res est,) dat zij zelfs door defcheiding niet vernietigd wordt. Het huwlijk is opzich zelf iet goeds; doch het behoort onder zulkgoed, hetwelk alleen goed is, om eenig ander goed,het huwelijk naamlijk, uit hoofde van het verwekken(*) Opp. Tom. VI. pag. 233.van


G E S C H I E D E N I S . =13van kinderen. In dit opzicht is het wel goed te trouwen,maar nog beter is het^niët te trouwen. OpIIIBOEKVIde bedenking, hoe het menschdom beftaan zou, in- 1 loofdft.dien alle menfehen zich van den bijflaap onthielden, 1 a C. G.aar 363.roept AUGUSTINUS uit: ó! willen zij allen dit doen,; ot 476.dan zou de Stad Gods veel fpoediger vervuld, enheteinde der Wereld verhaast worden, waar toeook PAULUS opwekt, (1 Kor. VII. 7, 29.) Hetverlangen naa kinderen zelf is iet vleeschlijks , alhoewelhet bij de oude Vaderen geestlijk was, omdathet voor de geheime betekenis,(Sacramentum,)van hunnen tijd voegde. De wet toch zag ook tendezen op geheimebetekenisfen en fchaduwen dertoekomende dingen. (Sacramentum et umhrasfuturorum.)Ten flotte vat AUGUSTINUS het goede vanden Huwlijken Staat in drie ftukken famen: Fooralle menfehen, in het verwekken van kinderen, enin getrouwe kuischheid; maar voor de Christenennog bovendien in de heiligheid van hetwelke niet toelaat, dat eene gefcheidenevrouw wedertrouwt, zoo lang haar voorige man leeft;Sacrament,zelfsniet om kinderen te winnen, AUGUSTINUS bewijstzich dus jegens den Echten Staat wel gunftiger danHISRONYMUS , hoewel hij JOVINIANUS even zoo mingenoegzaam wederlegde , als deze, maar hij deedtevens veel nadeel met dit werk, alzoo hij daar inden Christenen vele gemoedsbezwarenvermenigvuldigde,en in de Latijnfche Kerk de gedachte voortplantte,dat het naauw mogelijk zij, den Huwlijksplichtzonder zonde te vervullen, dewijl zulks nietzonder begeerte en lust gefchieden kan, die een ge-0 3 volg


III volg en oorzaak der zonde is; alhoewel men het enkeleene vergeeflijke zonde noemen mogt. Het me­BOEKVIHoofdft. nigvuldig, gedeeltelijk fpelend gebruik van het dubbelzinnigwoord Sacrament, gaf insgelijk aanlei­na C. GJaar 363tot 47Ö, ding, om allengs het Huw/ijk tot een Sacramentte maken, in den bepaaldften en naauwften zin deswoords, nadat reeds de Oude Latijnfche Vertaaler,Efez. V. 32, het woord tAvsngw vertalende, hetzelveSacramentum genoemd had.AUGUSTI­NUS voegde bij het bovengemelde werk een tweedetot regelrechte aanprijzing van den MaagdelijkenStaat (*), ter wederlegging van JOVINIANUS, diedenzelven voor onverfchillig verklaarde. Ook heefthij nog in eenen langen Brief, fchoon .deze niet eigenlijktegen JOVINIANUS gericht was, gehandeldover het goede van den JVeduwlijken Staat, (deBono Viduitatis,) aan eene weduwe JULIANA (f),GedachtenderKerkvaderenover deMaagdMARIA.«4 K E R K E L I J K EIn alle deze fchriften ftelt AUGUSTINUS de JongvrouweMARIA voor, als het volmaaktfte patroonvan den Maagdelijken Staat. Ondertusfchen, gelijkwij reeds gezien hebben, was hare verëering nogniet zoo hoog geftegen, als die der Martelaren. Deoude Kerkleeraars hadden van haar gevoelens voortgebracht, welke deze verëering te zeer in den wegftonden. TERTULLIANUS had haar van ongeloof befchuldigd(§); en ORIGENES (**), dat zij zich,even als de Apostelen, aan het lijden van CHRIS­TUS(*) Liber de Sancta Virginitate l. c. p. 249. fqq.(t) L. c. p, 371. fq. (S) De carne Ckristi C. 7,(**) Homil. XVI. in Lucam.


G E S C H I E D E N I S . 215rus geërgerd had. BASILIUS , CHRYSOSTOMUS enz. IIIBOEKontdekken insgelijks fouten en misflagen in haar;VIdoch de eerbied voor haar nam van tijd tot tijd toe, 1 [oofdft.1 C. G.omdat alle vrienden van het ongehuwde leven een niar 363.zoo uitmuntend voorbeeld in haar vonden, dat Au- t ït 476.GUSTINUS zelf, die anders zoo algemeen mogelijk -leert, dat geen mensch, die op de gewone wijzegeboren is, zonder zonde is (*),en het met hemoveréénkomend oordeel van AMBROSIUS daar toeaanhaalt (f), evenwel in eene andere plaats bekent(§), dat hij, wanneer 'er van zonden gefprokenwordt, ten aanzien van MARIA, ter eere desHeeren, volftrekt niets gevraagd wil hebben.Wanthaar, die waardig geacht was, om den genen teontvangen en te baaren, die geene zonde gekendheeft, was zeker genade genoeg medegedeeld en gefchonken,om de zonde van allen kant te kunnenoverwinnen.JOVINIANUS had alleenlijk deze en gene bijzondereftukken van de Bijgelovigheid zijner Tijdgenotenaangetast, VIGILANTIUS ging veel verder, wasftouter in zijne berispingen, en tastte hetin den grond aan; maar een geducht vijand,BijgeloofHië­RONYMus, viel hem aan, en liet hem in de Kerkniets overig dan den naam van Ketter, en eene algemeeneverfoeijing.Ongelukkig zijn de fchriften(*) De Peccator. meritis et remisf. Libr. II. Cap. 7,so, 35. Tom. X. Opp. pag. 29. fq.van(t) De Nuptiis et Concupisc.L. I. C. 35. /. c.p. 20Q.(S) De Natura et Gratia C. 36. I c. p. 97'O 4VIGILAN­TIUS.


IIIBOEKVIHoofdft.na C.GJaar 363tot 476,616 K E R K E L I J K Evan zijnen vijand de eenigfte bronnen, uit welke wijiet van hem vernemen kunnen; en de Gefchiedenisheeft de ftrengfte onzijdigheid nodig, om hem, onderhet zwarte beeld, onder hetwelk hij daar invoorkomt, eenigzins kenbaar te maken,VIGILAN-TIUS was uit Calagurris, in Galliën, of uit Caferis,in het tegenwoordig Graaffchap Comenges ofComminges, hetwelk tot Gascogne plagt gerekend teworden, geboren. HISRONYMUS noemt hem eenenwaard of herbergier, hij verwijt hem, den wijn geproefden vervalscht te hebben, en dat hij, bij dezekostwinning, geen' tijd heeft gehad, om den zinder Heilige Schrift te leeren verftaan (*). Het kanzijn, dat de Vader van VIGILANTIUS deze kostwinningaan de hand gehad, en de Zoon hem, in zijnejonge jaren, behulpzaam geweest is, maar VIGI­LANTIUS zelf had zich al vroeg aan den leerftand toegewijd.In het jaar 395, werd hij door SULPICIUSSEVERUS, aan PAULINUS, Bisfchop van Nola, gezonden;maar naa zijn Vaderland terug gekeerd, vern-eeghij daar het ambt van Presbijter, hetwelklij, niet lang daar na, te Barcino, thans Bareel-'ona, in Spanje, bekleedde. In het jaar 396, deed1 lij eene reize naa Palceftina, werwaards PAULINUSI ïem eenen Aanbevelingsbrief medegaf aan HICRO-)«TYMUS, die hem ook ongemeen wel onthaalde, eni n zijn antwoord aan PAULINUS Cf), den Heiligen(*) Epist. XXXVI. ad Vigilant. p. 277. Libr. adv.'igilant. pag. 281. Tom. IV. Opp. P. II.Ct) Epist. XLIX. pag. 568.


G E S C H I E D E N I S . •217gen Presbijter VIGILANTIUS noemde, wien hij eene IIIBOEKproeve van zijne vriendfchap gegeven had; doch vanVIwiens overhaast vertrek hij, om niemand te beledigen,de oorzaak niet onderzoeken wilde. Tc we­na C. G.Hoofdft.Jaar 363.ten, geduurende hunne korte verkeering met malkanderen,waren tusfehen deze beide aanzienlijketot 476.mannen de gronden tót vijandfehap en twisten reedsgelegd, VIGILANTIUS geloofde te zien, dat HiëRO­NYMus een al te fterk verëerer van ORIGENES, eneen aanklever van deszelfs dwalingen was. AlhoewelHiëRONYMus verzekert (*), dat VIGILANTIUShem, wegens dit vermoeden, vergiffenis verzocht,en bij het aanhooren van zijne Predikatie, over deOpllanding des Vleeschs, niet alleen met gebaardenopenlijk zijne goedkeuring betoond, maar ook overluiduitgeroepen hebbe , dat dit rechtzinnig was;evenwel legde hij, ten aanzien van andere (tellingen,zijnen argwaan niet af. Op zijne terugreize, zooverhaalt het HICRONYMUS (f), verfpreidde hij overaldeze befchuldigingen tegen hem , beroemde zich,hem tot zwijgen gebracht te hebben, en gaf verfcheidenefchriften tegen hem en zijne vrienden inhet licht. Thans fchreef HiëRONYMus den meergemeldenBrief, waar in hij zich volkomen zuivert tegende befchuldigingen, van aan de dwalingen vanORIGENES verkleefd te zijn. Maar te gelijk toontzijn ftijl, dat hij, ééns getergd zijnde, aan zijnedriften geene palen wist te zetten. Hij geeft VIGI-(*) Epist. XXXVI. pag. 276. fqq.(f) L. c. pag. 277. Epist. XXXVII. pag. 279. .O 5LAN-


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.ai8 K E R K E L I J K ELANTIUS wel nog den naam van Broeder, en zegt,dat hij als een Christen met een' Christen wil fpreken,maar fcheldt hem te gelijk als een onnozeldom mensch , die , in plaats van VIGILANTIUS ,(een wakende,) liever DORMITANTIUS , (een flaaperof dromer,) mogt heten; in welke laffe toefpelingHISRONYMUS vrij wat aartigheid moet gevondenhebben, omdat hij ze in zijne overige fchriften tegenVIGILANTIUS meermalen herhaalt. In dezeneerften twist, evenwel, ontdekt toch ook VIGILAN­TIUS, indien men in alles op HiëRONYMus, zijnenvijand, ftaat kan maken, den heerfchenden geest vanzijnen tijd, den geest van Kettermakerij; maar vansen geheel anderen aart was de twist, die, weinigeiaren daar na , tusfchen hen op nieuw ontftond.Omtrent het jaar 404, fchreef VIGILANTIUS eenBoek, waar in hij verfcheidene foorten van Bijgelorighedcn,met eene koenheid, die tot nog toe zonlervoorbeeld was, aantastte. Voornaamlijk keurdelij af de verëering der Martelaren en derzelver"1t mrblijfzelen of reliquiën; noemende, volgends më-IONYMUS (*), de Christenen, welke daar deel aan]ïamen , Jschlieden, ( Cinerarii, ) en Afgodendie-,]taars. „ Waar toe," vraagt hij in eene plaats,velke HiëRONYMus bewaard heeft (f), „is het, nodig, dat gij iet, ik weet niet wat, hetwelk gij, in eene kleine vaas rond draagt, niet alleen zoo, hoog verëert, maar zelfs 'aanbidt ? Waai- toe(*) Epist. XXXVII. /. c. pag. 278.(t) Libr. adv. Vigilant. I. c. pag. 282.„ bidt


G E S C H I E D E N I S .SIQ„ bidt gij het ftof, hetwelk in linnen gewonden is, IIIBOEK„ aan, en kust hetzelve?" Op eene andere plaatsVIbeklaagt hij zich, dat men, onder voorwendzel van Hoofdft.Godzaligheid, eene bijkans Heidenfche gewoonte in na C. G.Jaar 363.de Kerken had ingevoerd, dat men, bij heller zonnefchijn,eene menigte waschkaarsfen aanfteekt, en'tot 476.waar flechts, ik weet niet wat, ftof in eene kostbarevaas, met lijnwaad omwonden, gevonden wordt,hetzelve kust en aanbidt. „ Deze menfehen," vervolgtVIGILANTIUS, ,, bewijzen toch den Zaligen„ Martelaren eene groote eere, dat zij zich ver-„ beelden , hen met eenige geringe waschkaarsfen te„ verlichten, daar het Lam, hetwelk midden in der„ troon is, hen, met al den glans zijner Majefteit.„ verlicht!" Maar, wanneer HiëRONYMus 'er oplaat volgen: „ Hij beklaagt zich, dat de overblijf„ zelen der Martelaren in kostbare fpreiën gerold ,„ maar niet in een laken of haairen kleed gebonden ei„ op den misthoop geworpen worden, opdat mei„ den dronken en flaperigen VIGILANTIUS alleei„ aanbidde, " dan is dit zeker niet anders, daieene gevolgtrekking , om hem haatlijk te makenEer kan men als waarheid aannemen, wanneer mëRoNYMUS (*) hem elders befchuldigt , dat hij ooide Christenen afgehouden hebbe, om de Kerkenaan de Martelaren gewijd, te bezoeken. De ziele:der Martelaren en Apostelen waren, volgends hemin den fchoot van ABRAHAM, of in eene plaats vaiverkoeling, of onder den Altaar van God, en kon(*) Comment. in Jef. C. LXV. T. lil. Opp. p. 48cde:


ö2o K E R K E L I J K EIII den dus, al wilden zij ook, bij hunne graven nietBOEK tegenwoordig zijn. Eindelijk dacht VIGILANTIUS ookVIniet gunffig over de wonderwerken, welke in deHoofdft.na C. G Kerken der Martelaren gebeuren zouden (*). ZelfsJaar 363, bleef hij bij deze hoofdaanvallen niet , maar ooktot 476,verwierp hij den Nachtgodsdienst in de Kerken,wegens de buitenfporigheden, welke daar bij voorvielen,alleen wilde hij de Paasch -vigiliën uitzonderen.Hij berispte het, dat men zijne bezittingenverkocht, en het geld aan den armen fchonk; alsook dat men zoo vele aalmoes/en naa Jerufalemzond. Ook zag hij het vasten, waar op zich deftrengheid der Monnikendeugd bijzonder verhief,met andere oogen aan. Maar voornaamlijk verzettehij zich tegen den Ongehuwden Staat, wekkendede Geestelijken op, om te trouwen. Dus kon hijook geen vriend zijn van het Monnikenleven. Inhen, vraagde hij, alle menfehen zich willen opfluiten,wie zal dan de Kerken bezoeken? Wie zalïvereldfche menfehen winnen? Wie zal de zbnda-•en tot deugd vermanen. Eindelijk wordt hij no


G E S C H I E D E N I S .audie met zijne gevoelens kwalijk te vrede waren, bevondenzich twee Ouderlingen, RIPARIUS en DE-SIDERIUS , die daarom ook van dezelven eenig berichtaan HICRONYMUS overgefchreven. Deze fchreefdaar op in de eerfte hitte, die men bijkans woedezou kunnen noemen, eenen Brief aan RIPARIUS,Ouderling te Tarraco , in Spanje, in welken hijde gevoelens van VIGILANTIUS , zoo ver zij tot zijnekennis gekomen waren, wederlegt, volgends zijnegewoonte , onder fchelden en raazen, ftijf enfterk bewecrende, dat de Christenen de overblijfzelender Martelaren wel vereerden maar niet aanbaden.Hij noemt hem een' Jood en Samaritaan, enverwondert zich, dat zijn Bisfchop dit onnut vatniet met de Apostolifche, ja met eene ijzeren roedeverbrijzelt; dat hij hen niet overgeeft tot verderf desvleefches, opdat de geest behouden worde. „ Ikkan, zegt hij, zoo groote ontheiliging niet geduldigaanhooren. Ik heb de lans van PINEHAS , denernst van ELIAS, den ijver van SIMON van Kana,de ftrengheid van PETRUS, die ANANIAS en SAP-FIRA doodde, en den ftandvastigen moed van PAU­LUS, die den Toveraar ELYMAS , wanneer deze dewegen des Heeren wederftond, gelezen. IJver voorGod is geene wreedheid!" enz. Daar deze Kerkleeraardus duidelijk het vonnis uitfprak, dat VIGI­LANTIUS verdiende, aan het leven"gefit-aft te worden,was het, in de daad, geheel overtollig, hemte wederleggen. HiëRONYMus echter, die zijn uitgebreidaanzien , zijne bekwaamheid en fterkte inhet overwinnen van Ketters kende, ontbood defchrifIIIBOEKVIioofdft.ia C. G.[aar 363.iot 476.


IIIBOEKVIHoofdft.m C. G.Jaar 363.tot 476.Ml K E R K E L I J K Efchriften van VIGILANTIUS, tegen wien hij nog eeneoude vete had, gelijk wij gezien hebben, ten eindedezelve opzettelijk te wederleggen. Dezelve in hetjaar 406 ontvangen hebbende, ftelde hij, in éénennacht, een gefchrift ter wederlegging op, waaromhij ook van deze beide Ouderlingen verzocht was (*),en hetwelk niet min hevig en vol fchelden en fchimpenis, dan de bovengemelde Brief. In de eerfteplaats wederlegt hij daar in 'smans gevoelen overhet huwlijk der geestlijkheid, maar breedvoerigerzijne ftelling over de verëering der Martelaren enderzelver Overblijfzelen , alwaar hij wederom ontkent, dat de Christenen dezelve aanbidden. Ookzegt hij , dat VIGILANTIUS lastert, wanneer hijzegt, dat zij waschkaarsfen aanjleken op klaaren dagvoor de Martelaren. Zonder eenige betrekking totde Overblijfzelen derzelven, zegt hij , worden inille Oosterfche Gemeenten, wanneer het Euangelieïal voorgelezen worden, bij zonnefchijn, lichtenopgeftoken;niet om de duifternis te verdrijven, maartot kenmerken van vreugde, ó Monfter! roept HÏE-RONYMUS uit, dat naa het uiterfte einde der aardebehoorde gebannen te worden ! gij fpot met deOverblijfzelen der Martelaren, en lastert de Gemeendevan CHRISTUS ! Daar na verdedigt HiëRONYMusien Godsdienst bij nacht, en wordt vuurig, als hijkomt tot het verdedigen der wonderwerken, die inIe Kerken der Martelaren zullen gebeuren. Dat VI­GILANTIUS een vijand van het vasten was, verklaart(*) Libr. adv. Vigilant. I. c. pag. 280.Hië-


G E S C H I E D E N I S .«agHiëRONYMus daar uit, dewijl hij zal gevreesd hebben, dat, wanneer foberheid en onthouding in Gal-IIIBOEKVIliën de overhand kregen, zijne herbergen en kroegenniets meer opbrengen, en dat de Nachtwakin-ia C. G.hoofdft.[aar 363.gen des Duivels , de dronkene zuippartijen, niet ;ot 476.verder van hem zouden kunnen gehouden worden.Op foortgelijke wijze wederlegde HICRONYMUS degevoelens van VIGILANTIUS, waar in wij, onderanderen, wel met genoegen zien, dat hij het aanbiddender Martelaren en derzelver Overblijfzelenverwerpt, maar daarom heeft hij nog niet bewezen ,dat VIGILANTIUS geene redenen gehad hebbe, omde verëering derzelven een aanbidden te noemen.HiëRONYMus had, niet met fchelden en fchimpen,maar met bedaard onderzoek, moeten aantoonen,dat van zoodanig Bijgeloof de denkwijze der Christenenvan dien tijd algemeen vrij was, en dat nietde daadlijke aanroeping der Heiligen en het Godsdienftigvertrouwen op hunne Overblijfzelen, niettegenftaandealle tegengeftelde verklaringen van fommigeLeeriiaren, bij deze of gene gelegenheid, dooihunne tocgevenheid, goedkeuring en voorbeeld, zocveel veld gewonnen hadden, dat ontkennen en fcheldenhier volftrekt niets baten konden. Veel meer fchriktehij nu, door zijne hevigheid, eiken deugdzamen Christenaf, van alle onderzoek, daar, door zijn gezag erhandelwijze, VIGILANTIUS, van wien wij verdersniets meer lezen, zedert eeuwen lang, op de lijstder Ketteren is geplaatst geworden , tot dat eentlaatere nakomelingfchap, met meer vrijheid en billijkheid,geoordeeld en den man recht gedaan heeft,Wi I


IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.Algemeeneaanmerkingover deGefchiedenisvanhet BijgeloofonderdeChristenen.Watmen voorBijgelooftehoudenhebbe.| jlaatzen uit hen te verzamelen, in welke zij zichds getuigen der waarheid vertoonden, die alles aanvendden,om het verbasteren van den Godsdienstl1 loor Bijgeloof tegen te werken. De Roomschgesindenintegendeel willen, het geen de Proteftantenils Bijgeloof aanmerken, niet daar voor erkennen,naar zien hetzelve veel meer aan als het oudfte enmveriinderd Christendom. Men ziet, dat hier veellankomt op de bepaling, wat men door Bijgeloof:e verftaan hebbe. Volgends AUGUSTINUS (*), is/oor Bijgelovig te verklaren, „ alles, wat de men-„ fchen ondernemen , om Afgoden te maken, of1224 K E R K E L I J K EWij kunnen deze Gefchiedenis van den voortgangdes Bijgeloofs onder de Christenen, geduurende ditTijdperk, niet fluiten, zonder nog eene en anderealgemeene aanmerking hier bij te voegen. De eerfteaanmerking is: Zedert de tijden der Kerkhervormingis de algemeene Gefchiedenis van het Bijgeloofonder de Christenen een voornaam twistpuntgeworden tusfchen de Proteftanten en Roomsch-Katholijken. Daai beiden eene zeer ongemeene hoogachtinghadden voor de aanzienlijke Kerkleeraarcnder vier of vijf eerfte eeuwen, viel het beiden bezwaarlijkte erkennen, dat het Bijgeloof door henzou gedragen, gebillijkt, en zelfs bevorderd zijn.De Proteftanten deeden, om die reden, hun best,om, door zachter uitlegging , zoo veel mogelijk,iet aanltootlijke uit hunne fchriften te doen vertwijnen,en bepaalden zich voornaamlijk, om zulke(*) De Doctr. Christ. Libr. II. Cap. 20.„ te


G E S C H I E D E N I S .„ te verëeren; of om aan eenig fchepzel, of een IIIBOEK„ deel van het gefchapene, Godlijke eere te bewijzen;of om zekere raadplegingen en verbindte- ] loofdft.VI„ nisfen met de booze Geesten aan te duiden (*)." 1 ia C. G.aar 363.Twee eeuwen vroeger had TERTULLIANUS (f) eene j ot 476.naauwkeuriger bepaling gegeven van Bijgeloof. Van \bijgelovige en nutteloze gebruiken bij het gebed, (vacuaobfervationes,) fprekende, zegt hij: Zij werdenzonder eenig bevel van den Heere of de Apostelenverricht, en hij voegt 'er bij: „ Want zulke,, dingen worden niet tot den Godsdienst, maar tot„ het Bijgeloof, gerekend, nademaal zij gekunjleld,, en gedwongen zijn, meer eenen vernuftigen danverftandigen en redelijkenpligt uitmaken, en reeds„ daarom moeten vermijd worden , omdat zij de„ Christenen aan de Heidenen gelijk maken." Voorden onpartijdigen beflist de onbevooroordeelde Gefchiedenisgenoeg, daar zij ons bericht, wanneer?waar in? en waarom? de Christenen van de allerëerftegrondregelen en gewoonten in hunne Godsdienstoefeningenzijn afgeweken (§).Het(*) JOIIAN BAPTIST A THIERS , Doctor der Godgeleerdheiden Pastoor te Vibraye, Traitédes fuperftitions felonVEcriture fainte, les Decrets des Conciles, et les fentimensdes faints Per es, et des Theologiens Parys 1679.vermeerderd en verbeterd 1697, in twee Deelen Octavo.PETER LE BRUN, Pater van liet Oratorium: Histoire Critiquedes Pratiques Superjlitieufes, qui ont féduit les peupieset embarrasfèsles fgavans Amfterd. 1733. IVDeelenin 8. (f) Be Oratione C. 12. T. IV. Opp. p. 14.(§) JOANNES DALL/EUS , of DAILLEE adverfus Latino-VI. DEEL. P rtm


ftïöK E R K E L I J K EIIIBOEKVIHoofdft.Het gene TERTULLIANUS aanroert, van de gelijkheidvan zoodanige bijgelovige Christenen met deHeidenen, verdient in de tweede plaats onze aan­na C. G. merking. Wij hebben reeds in ons IVde Deel,Jaar 363.toe 476. Bladz. 84. aangemerkt, hoe zedert de tijden vanKONSTANTYN den Grooten de Christenen de Heidenenin de uitwendige pracht en ftaatlijkheid van denOvereenkomstvan het Godsdienst hebben begonnen na te volgen; wij hebbenChristelijkmethetzelfde aangemerkt, ten aanzien van de verëe­het Heidensclenring der Heiligen (*) , en derzelver Overblijfze­(f); over het algemeen hebben de ProteftantringBijgelooffche Schrijvers niet verzuimd, van deze aanmerkinggebruik te maken tegen de Roomschgezinden, dathunne Kerkplegtigheden van eenen Heidenfchen oorfprongzijn Q$j. Doch ook deze zelve maken geenerum de cultus religiofi objecto traditionem,qua demonflratur, vetuftisfimis ad a. DCCC.Disputatio,Christianisignotos et inufitatos fuisfe eos cultus, quos nunc in RomanaCommunione j'olent Eucharistie, Sanctis, Reltquiis,Imaginibus et Crucibus dcferre Geneva 1664. 4»De Imaginibus Libri IV. Lugd. Bat. 1642. 8. JACOBBASNAGE: Histoire de FEglife, Troijicme Partie, contenantce qui regarde fon culte Libr.II. pag. 907. 1385.XVIl-XXIII. Tom.(*) Boven Bladz. 169. (f) Bladz. 190.(5) Hier toe behooren PETER MUSSARD, een Predikantte London: Conformitès des Ceremonies modernesavec les anciennes, ou Fon prouve par des Autoritésintontestables,que les Cérémonies de F Eglife Romainefont empruntées des Paijens, 1679. herdrukt Amfterdam1744.


G E S C H I E D E N I S .&S.Jne zwarigheid, deze Helling te erkennen, hoewel zijhet gevolg, door de Proteftanten daar uit afgeleid,I1TBOEKVIloochenen. Zoo hebben POLYDORUS VERGILIUS , ] loofdft.DU CHOUL, EARONIUS ,ta C. G.BONA, en vele anderen, 1[aar 363.geoordeeld ; ja fommigen van hen gingen zelfs verder,:ot 476.dan hunne ftrengfte partijen begeerden,metoogmerk, om hunne Kerkgebruiken het aanzien vanoudheid bij te zetten,ALEXANDER AB ALEXAN-DRO (.*)', vond de eerfte fpooren van het misofferin het onbloedig offer, hetwelkonder de Romeinen invoerde,NUMA POMPILIUSMAROLLES (f) vergeleekmet dit misoffer het geheiligd brood, bij TI-BULLUS (§) enz.DU CHOUL (**) ziet, in de gewoonteder Heidenfche Priesters, bij de Romeinen,die hunne zonden beleden , eer zij offerden, hetvoorbeeld van de gewoonte der Roomsch - KatholijkeGeestelijken, om te biechten, vóór dat zij den Altaarnaderen. De ftoutfte van allen onder de RoomschgezindeSchrijvers, Don CLAUDË DE VERT,Generaal-Vifitator der Orde van Clugny in Frankryk (ft) ge-loof-1744. 8vo. en CONVERS MIDDLETON Doctor in de Godgeleerdheiden Bibliothekaris der üniverfiteit van Cambridge:Lettre écrite de Rome.(*j Genial. dier. Libr. II. Cap. 22.(f) Mémoires P. I. pag. 215.(§) Libr. III. El. 4. v. 10. far pium.(**) De la retigion des anciens Romains pag. 240.(ff) In zijnBoek Explication fimple , litterale ethistorique des Cérémonies de FEglife, et Paris 1708 eu1710. IV Deelen 8vo.P a


ü28K E R K E L IJ K EIII loofde, dat het gebruik, om het Heilig AvondmaalBOEK den ft er venden tot viaticum, (teerkost,) te geven,VIHoofdft. vau denzelfdcn oorfprong zij, als het gebruik der'na C. G, Heidenen, om den overledenen een ft uk geld in denJaar 363mond te fteken; als ook dat de Christenen alleentot 476.daarom den wierook in den openbaren Godsdiensthebben aangenomen, omdat de Heidenen daar doorden ftank, die van de offerdieren ontltond, plagtenweg te nemen. De geleerde Bisfchop WARBUR-TON (*), heeft ondertusfchen tegen het gevoelen,dat zoodanige gebruiken en plegtigheden der Christenenvan de Heidenen oorfpronglijk zouden wezen,eene algemeene en zeker niet ongegronde aanmerkinggemaakt, te weten, dat men verkeerd, de gebruikenvan het e'éne volk van dergelijke bij eenander volk zou afleiden, dewijl derzelver bron infoortgelijke omftandigheden, bij beiden gemeen, gelegenkan zijn; en dit zou, volgends hem, in hettegenwoordig geval, te meer klemmen, nademaal hetChristelijk Bijgeloof eerst ontftaan zal zijn, eenigeeeuwen, nadat het Heidendom zijne kracht reedsverloren had, om deze infchiklijkheid van de Christenente verwachten (f). Hoe zeer echter zijnehoofdaanmerking gegrond, en van verfcheidene gebruikenen plegtigheden waar zij, dat zij onder deChristenen aan verkeerde denkbeelden omtrent denGodsdienst, aan heiligen lediggang, aan zucht voorhet(*) Godlijke zending van MOSES.(t) MIDDLETON heeft zijne bedenkingen beantwoord:Pestfcript d la Lettre de Rome. pag. 277-308.


G E S C H I E D E N I S . -9liet zinlijke en geheimzinnige, zijn toe te fchrijven, IIIBOEKevenwel kan men niet ontkennen, dat, bij zeer veelVIanderen, de Christenen ze van de Heidenen hebben Hoofdft.overgenomen, het zij, dat zij ze uit het Heidendom, na C. G.Jaar 363.bij hunne bekeering, behielden, of dat zij dezelve bij tot 476.hunnen Godsdienst heiligen, en als het ware, verbeterenwilden. Zoo erkent reeds EUSEBIUS (*), dat'KONSTANTYN, ten einde den Christelijken Godsdienstaan de Heidenen fmaaklijk te maken, denuitwendigen fieraad, met welken deze den Godsdienstbekleed hadden, op den Christelijken heeftovergebracht. De zaak is ook in het algemeen zooklaar, dat, gelijk wij gezien hebben, RoomschgezindeSchrijvers ze niet hebben ontkend; wij behoevenook niet te herhalen, het gene ons in deGefchiedenis, ten aanzien van de Feesten der Martelaren,en andere Heiligen, derzelver vereeringen,de plegtige omgangen met hunne beenderen enz.,reeds is voorgekomen, die ten minften aan hetChristendom een Heidensch voorkomen gegeven, enhet in den grond veranderd hebben; als of de Godzaligheidin het waarnemen van zulke Feesten enplegtigheden belfond. Tot in de vierde eeuw toehadden de Christenen eenen afkeer van het ontftekenvan wierook, bij Godsdienst-oefeningen, hetwelkzij, als iet Afgodisch , befchouwden. Maarten tijde van AMBROSIUS vond men 'er geene zwarigheidmeer in. Waarfchijnlijk hadden de Christenen, reeds ten tijde van TERTULLIANUS , van den(*) De Vita Conftant. M. L. II. C. 17,f 3wie-


230 K E R K E L I J K EIII wierook gebruik gemaakt, tot het zuiveren van deBOEKellendige vergaderplaatzen, in welke zij zich moestenbehelpen (*), maar allengs gewenden zij zich,VIHoofdft.na C. G. om het gebruik daar van als iet Godsdienftigs te befchouwen,en zij, zoo wel als de Heidenen, ont-Jaar 363.tot 476.ftaken reukwerk voor de Standbeelden van KON­STANTYN , gelijk FILOSTORGIUS hun verwijt ( f ),waarom ook de Jonge THEODOSIUS , in het jaar425, verbood (§), deze foort van verëering nietmeer aan de Beelden der Keizeren te bewijzen,maar alleen ter eere van God aan te wenden. HetHeidensch Wijwater was, nog ten tijde van KeizerJULIANUS (**), voor de Christenen verfoeilijk, enmen leest wel in het leven van HILARION, doorHiëRONYMus (tt)* van zeker wonderwater, dochhetwelk met wijwater niet vermengd moet worden,even min als het water in bronnen of bakken, welkemen in de Voorhoven der Kerken, tot wasfching,naar het algemeen gebruik, in het Oostenhad (SS) 5 maar in het vervolg is het wijwater ingebruik gebracht, waarfchijnlijk om het HeidenschKuiverings- of wijwater door een ander te overtreffen,hetwelk, door het Christelijk gebed, geheiligdwas,(*) MARTINI de Thm-is in Fett. Christian. Saa is ufuLipf. 1752. 4. (t) Ep. H. E. L. II. C. 18.(§) Cod. Tkeodos. Libr. XV. tit. 4. de ImaginibusImperia/. I. un. (**) Zie ons IV. Deel, Bladz. 460.(ft) Pap. 80. Opp. Tom. IV. P. II.(5§) EUSEB. Hist. Eccles. Libr. X. C. 4. CHRYSOSTOM,Homil. Lil. in Matth. T. I. Comment. in f. f. p. 566.


G E S C H I E D E N I S . 231was. Het befluit, uit dit alles opgemaakt, zal dauwel zijn, dat men den ooriprong van vele latereplegtigheden der Christenen uit het Heidendom, inhet algemeen, niet kan ontkennen, maar tevens, inbijzonderheden, een behoorlijk onderfcheid moet maken,alzoo anderen van de Jooden zijn overgenomen,anderen weder uit verkeerde Godsdienstbegrippenen zinlijke vooröordeelen ontftaan zijn.IIIBOEKVIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.Z E V E N D EHOOFDSTUK.Godsdienst-Leer der Christenen. Geloofsbelijdenis vande tweede algemeene Kerkvergadering. Godsdien-Jlige verfchillen. Ketterijen. Berichten van aanzienlijkeKerkleerdaren. enz.Bij alle deze verbasteringen en afwijkingen van hetoude eenvoudige Christendom, verbeeldden zich deKathoJijke Christenen, die thans boven de Ariaanfchebovendreven, dat zij niet anders te doen hadden,dan de Rechtzinnigheid der Godsdienst-Leerete handhaven, en te bewaren; hetwelk hun, bij hetbeflisfend gezag der Heilige Schriften, de onveraü*derlijke overëenftemming met de openbare Geloofsbelijdenisfender Oude Kerk, en de uiterfte zorgvuldigheidder meest geachte Leeriiaren der Kerk, gemaklijkvoorkwam.Hoe zeer ook de Geloofsbelijdenis, op de algemeeneKerkvergadering van Niceë vastgefteld, doorP 4deIIIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.faar3Ó3.cot 476.Dverrangtotie Godslienst-Leere derChristelen.Geloofsbelijdenis


IIIBOEI;VIIHoofddna C. Cder tweede algemeeneKericver&3* K E R K E L I J K Ede Ariaanfche twisten en verfchillen was aangevochten,zij was bij de Katholieken als een dier-. baar pand behouden, en werd in de tweede algemeeneKerkvergadering, welke de eerfte te Konftan-Jaar 36;tot 47c * tinepolen is, in het jaar 381, bevestigd. Deze Kerkvergaderingwerd, in dat jaar, faamgeroepen door" den Keizer THEODOSIUS den Grooten, ten einde derust en orde in de Kerk, die zedert eenigen tijd•veel geleden hadden, te herftellen; maar voornaamgaderingde eerliete Konftantinopolen.'lijk, om het geloof van Nkea te bevestigen, eenenBisfchop voor Konftantinopolen te verkiezen, en deMacedonidnen, zoo veel mogelijk, met de Katholijkente verëenigen (*). Op deze vergaderingkwamen 150 Katholljke en 35 MacedoniaanfckeBisfchoppen bijéén, alle Oosterlingen, zijnde van hetWesterschRijk, hetwelk thans door den Keizer GRA-TIANUS geregeerd werd, niemand tegenwoordig,misfchienom den verren afftand, en dewijl de te behandelenonderwerpen meest de Oosterfche Kerkenbetroffen , hoewel de naarijver tusfehen den Bisfchopvan Rome en Konftantinopolen 'er ook ietkan toegebracht hebben. Wij hebben reeds, bij Gelegenheid,gezien, wat deze Kerkvergadering' al verrichthebbe (f), en zullen in het vervolg nog meervan(*) Men zie van dit laatfte breeder ons IVde Bed,Bladz. 370.(t) Men zie hare befluiten omtrent klagten tegen:enen Bisfchop ingebracht, in ons Vde Beel,Bladz.'•56. bij den oorfprong der Patriarchen ald. Bladz. 262.( n omtrent den rang van den Bisfchop van Konjlantina-P»-


G E S C H I E D E N I S . *33van hare verrichtingen moeten fpreken. Thans bepalenwij ons, tot het gene zij, rakende de leere, VIlilBOFK.heeft vastgefteld. In haren eestten Canon of Kerk- ] loofdft.ia C. G.regel (*), verordent zij, dat het Geloof, hetwelk 1aar 363.te Nicea was vastgefteld, onveranderd bewaard, en j ot 476".alle zoo wel Ariaanfche als andere met hetzelveftrijdende partijen met den Kerkeban geftraft zullenworden. Maar in den zevenden Canon (f) bepaaltde vergadering, hoe men zich bij het weder aannemender Ketters, die de waare leere weder omhelzen,gedragen zal.In het bijzonder heeft deze Kerkvergadering eene GeloofsbelijdenisGeloofsbelijdenis opgefteld, in welke wel de Geloofsbelijdenisvan Niceë ten grond gelegd, maar Kerkver­dezergadering.evenwel hier uitgebreid, daar weder verkort werd(§):„ Wij geloven, zegt de vergadering, in éénen God,H den Almagttgen Vader, den Schepper van Hemel" en Aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen;en in éénen Heer JESUS CHRISTUS, den" eeniggeborenen Zoon van God, die uit den Va-" der vóór alle tijden geboren is; licht uit licht;,' waarachtig God uit den waarachtigen God; geboren,niet gemaakt; éénswezens met den Vader;Z door wien alles gemaakt is; die, om ons men-„ fchen,polen, Bladz. 262. de vraag over hare bekrachtigingdoor den Bisfchop van Ron-.e Bladz. 280,335-(*) HAM. Act. Conc. T. I. p. 8op. (t) c.p. 81 r.(§) Zij is bewaard in de Handelingen der Kerkvergaderingvan Chalcedon, in het jaar 451, en ftaat bij HAR-DUIN. Act. Concil. Tom. I; pag. 814.P 5


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G234 K E R K E L IJ K E„ fchcn, en om onze zaligheid, van den Hemel «„ nedergedaald, en het vleesch aangenomen heeft,„ uit den Heiligen Geest en de Maagd MARIA, cn• „ een mensch is geworden; die voor ons gekruistJaar 363tot 476 ;„ is onder PONTIUS PILATUS, en geleden heeft,„ is begraven, en ten derden dage opgeftaan, naar„ de Schrift; die ten Hemel is gevaren, en z'it aan„ de rechtehand des Vaders; van waar hij zal vve-„ derkomen, met heerlijkheid, om levenden en doo-„ den te oordeelen; en in den Heiligen Geest, den„ Heer, den levendmaker; die van den Vader uit-„ gaat; die met den Vader en den Zoon gemeen-„ fchappelijk aangebeden en verheerlijkt moet wor-„ den; die door de Profeeten gefproken heeft. Eene„ Heilige, Katholijke, en Apostolifche Kerk; wij„ belijden éénen Doop tot vergeving der zonden;„ wij verwachten eene Opftanding der Dooden, en„ een leven in de toekomende Wereld , Amen. "Men ziet, hoe deze Geloofsbelijdenis breedvoerigeris, dan die van Nicea , in het leerftuk van denHeiligen Geest, hetwelk thans tegen de Macedonidnenmoest gehandhaafd worden. Eenige Schrijversder Roomfche Kerk hebben verders de Griekenran later tijd befchuldigd, dat zij achter de vvoorlen:die uitgaat van den Vader, de woorden, eni>an den Zoon, hebben uitgelaten, terwijl wi; zienmllen, hoe de Grieken den Latijnen, bijzonder na1 le LXde eeuw, hebben verweten, dat zij deze woorlen,en van den Zoon, 'er ingevuld heóben|(*).Over(*) CHR. WILH. FRANC. WALCH Bibl. Symbol. Vet. p. 04.


G E S C H I E D E N I S . 235Over deze leere zelve van den uitgang des HeiligenIIIBOEKGeestes, waren ook de Griekfche Kerkleeraars, toen VIIdeze Sijnode te Konftantinopolen gehouden werd, f [oofdll.onderling niet ééns.aC. G.EPIFANIUS (*) fchijnt, vol- «aar 363.gends JOANN. XVI. 14, i5- onderfcheid te maken, , Dt 476.fchrijvende: de Heiligeder, en neemt van den Zoon,Geest gaat uit van den Va- •maar anderen makengeheel geen onderfcheid: CYRILLUS van Akxandriê(f ), leert uitdruklijk , dat de Heilige Geestzoowel van den Zoon, als van den Vader, uitgaat,Cngowflai, v§MKri.) THEODORETUS (§)wederom, noemt deze ftelling, dat de Heil,Geestvan den Zoon uitgaat , godloos en godslasterlijkenz.In de Latijnfche Kerk twijfelde men minderaan de waarheid dezer leere (**).intusfchen het woord uitgaanAMBROSIUS heeftgebruikt voor gezondenworden (ff).De Kerk­De Kerkvergadering hare handelingen befloten hebbende,verzocht, in eenen Brief, die nog voorhanringdoorvergade­den is (§§), den Keizer, dat hij alles, wat zij, op den Keizergoedgekeurd,zijn bevel, verricht had, wilde goedkeuren, welkegoedkeuring ook terftond volgde (***), waar door en als(*) Hercs. LXXIV.(f) Caten. PP. in Joann. XVI. p. 394> en in eenenSijuodalen Brief bij HARDUIN. Act. Concil. T. I. p. 1292.(§) Repreherf. in XII. Capitt. Cyrilli Anathematism.IX. Tom. III. Opp. pag. 718.(**) AUGUST. de Trinit. L. IV. p. 5$7- T -vmZ 1 J- °PP-(ft) De Spir. S. Libr. I. C. 11. T. II. Opp. p. 625,(SS)B'l HARDUIN. /. c. pag. 808.(***) S0CRAT - H. E. L. V. 8.sozoM. H.E. L. VII. C. 9


K E R K E L IJ K £rrr zij eene algemeene , (Oecumenifche,) Kerkver-adeBOEKring werd, wier befluiten in alle de Gemeenten krachtVIIHoofdft. hadden te weten, in de Oosterfche Kerken, wantna C. G. m het Westen, alwaar GRATISAN regeerde, en vanJaar 363.waar geene Bisfchoppen tegenwoordig waren, werdtot 476.eenealgemeeneKerkvergaderingerkend.Wet vanKeizerTIICODOsiusomtrenthetgeloofhaar ge Zag niet terftond erkend, te minder, omdatde Bisfchoppen te Rome niet wel te vrede warénover den derden Regel of CW, Waar in de Kerkvergaderingaan den Bisfchop van Konftantinopolen denrang terftond na den Bisfchop van Rome had toegekend(*); fp 0edig evenwel werd zij ook in het Westenaangenomen , cn zelfs GREGORIUS I, Bisfchopvan Rome, rekent haar onder de algemeene (f). In het Vde Deel, Bladz. 262. aam. hebben wijïezegd, dat de Keizer THEODOSIUS de befluiteniezcr Kerkvergadering ten aanzien der Bisdommenjleeft bevestigd, doch het jaar te voren 380 hadnj eene nog gewigtiger wet gegeven, om het Ka-O ngunfhg oordeel van GREGOR. Nazianz.v naderingen , en dus ook over deze,over de Kerkmedegedeeld&[en zie verder de Gefchiedenis dezer Kerkvergaderingb j RICHER Hist. Concil. General. T. I. C. 5. pag. 16a-1 ?7- TILLEMONT Memoires etc. T. IX. p. 471-500 cdP «rh. Over de Geloofsleuze, r Sij m M l l m^ onder' d eJn: :am van hetNice^e of Niceiseh-Konflantinopolitaansckb( *end, en ook bij de Proteftanten in achting zie men j.Cl >SP. SUICER. Sijmèolum Nicano Conft. expofitum etc Tranat • Rlien. 1708. 4to.tho-n Zie Vde DM, BI. 780. Vergel. BI. 330. volCt) In het Vde Deel, Bladz.367. hebben wij het


G E S C H I E D E N I S . 237faolijk geloof, in zijn geheel gebied in het Oosten,het heeifchende te maken. „Wij willen," zegthij in deze wet,„ dat alle volken, welke onder„ onze genadige regering ftaan , zich aan dien„ Godsdienst houden, welks voortplanting tot op„ den tegenwoordigen tijd bewijst, dat de Godlijkezijner onderdanen.„ Apostel PETRUS de Romeinen daar in onderwe-„ zen heeft, van welken ook bekend is, dat de„ Bisfchop DAMASUS, en de Bisfchop van Alexan-„ drie, PETRUS, een man van Apostolifche Hei-„ lighcid, dien volgt, opdat wij, naar aanwijzing„ der Apostelen, en der Euangelie- leere, de eeni-,, ge Godheid des Vaders, des Zoons, en des H.„ Geestes, onder dezelfde Majefteit, en Godzalige:„ Driecenheid, mogen geloven. Die genen, welke„ deze wet gehoorzamen , zullen den naam van„ Katholijke Christenen aannemen; maar de overi-,, gen, die wij voor krankzinnigen en razenden„ verklaren , zullen de fchande der Ketterfche leere„ dragen: hunne onrechtmatige vergaderingen zul-, len geene Kerken heeten: en zij zullen eerstlijk„ door de Godlijke wraak, maar vervolgends ook„ door de ftraffe, tot welke wij, naar den wille„ Gods, befluiten mogten, geftraft worden (*)."De Gefchiedfchrijver SOZOMENUS, die deze wet ookaanhaalt (f), voegt 'er bij, dat de Keizer, in hetbegin zijner regering over het Oosten, te Thesfialo-(*) Cod. Theod. Libr. XVI. t. I. de fide Cathol. 1.1.C. luft. L. L /. 1. de Summa Trinit. et fide Cathol.leg. 1. (t) Bht. Eccles. L. VII. C. 4.ni-IIIBOEKVIIHoofdft.nn C. G.Jaar 363.tot 476.


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.E3S K E R K E L I J K Enica, de Hoofdftad van lïïyricum,ziek geworden,door den Bisfchop dier plaats ASCHOLIUS in hetChristendom onderwezen en gedoopt, en daar opweder gezond was geworden.Van dezen Bisfchopvernam de Keizer de groote tweedragt, die onderde Christenen in het Oosten heerschte. Hij geloofdederhalven, dat het, ter bewerking van eensgezindlieid,nodig ware, dat hij zijn eigen geloof aanzijne onderdanen voordroeg, opdat het niet fchijnenmogt, als of hij hun geweld wilde aandoen, indienhij hun op eens voorfchreef, hoedanige Godsverëeringzij hadden aan te nemen. Doch , wat hierDok van ware, en hoe zeer de roem van rechtzinnigheidder Kerk van Rome medebracht, dat deChristenen tot overëenftemming met dezelve in hetgeloof werden opgewekt; en alhoewel het oogmerkles Keizers duidlijk is, dat hij het gevoelen vanNïce'è wilde doen gelden, zulk eene wet was, metlit alles, van een zorglijk uitzicht. De rechtzinligheidin de leere afhanglijk te maken, van één)f twee Bisfchoppen, kon van ongelukkige gevolgenzijn voor den Godsdienst; de vrijheid van dentenwerd binnen te enge palen befloten; en de1 Christelijke zachtmoedigheid en redelijke verdraag-:aamheid ftreden openlijk met de harde verklaring1:n bedreiging van den Keizer; maar neemt iemandlen verregaanden ijver des Keizers, voor het generij voor het waar geloof hield, alleen in aanmerking,ian moge BARONIUS en zelfs GOTHOFREDUS dezewet eene gouden wet noemen.En deze wet ftaat niet ééns onder de zes en zes-Menigt'gt


G E S C H I E D E N I S . 239tig, die van het jaar 326 tot 435, en dus uit een IIIBOEKtijdvak van niet veel meer dan 100 jaren, in den VIICodex van THEODOSIUS, als Keizerlijke bevelen om- | loofdft.trent te Ketters geplaatst zijn (*); zelfsia C G.behoeft'[aar 363.men niet te denken, dat deze verzameling volledig• ot 476.is; daar 'er niet meer dan twee onder zijn van KON­STANTYN den Grooten,geene enkele van zijne Zoonen;maar van het jaar 372 af,zijn deze wettenzoo menigvuldig, dat men 'er van THEODOSIUS denGrooten alleen vijftien, van ARKADIUS twaalf, envan HONORIUS achttien vindt. Uit deze wettenheeft GOTHOFREDUS (f) een lijst van meer dandertig Ketterfche gezindheden getrokken, welke daarin gemeld worden.Ten aanzien van deze wetten, verdient aangetekendte worden, het denkbeeld, wat een Ketter zij, inhoud.Van geftrengenin eene wet van ARKADIUS van het jaar 395 (§),dus opgegeven, dat men daar onder ook tebegrijpenhebbe, Qqui vel levi argumento a judicio Catholica:religionis et tramite detecti fuerint deviare,)„ zulken, die ontdekt worden, zelfs in kleinighe-„ den (**), van de leere en het pad van den Ka-„ tholijken Godsdienst af te wijken." Te weten,(*) Libr. XVI. Cod. Th. t. 5. de Hareticis.reeds(t) Paratitlon ad 4. tit. p. 116. T.Nl.V.l.ed.Ritt,(5) L. c. I. 28. en gedeeltlijk Cod. Iujl. L. I. t. 5,de Hcereticis et Manichais etSamaritis.(**) Levi argumento zou OOK kunnen zijn, met he,geringfte vermoeden, het gering/Ie blijk.Doch wij kiezenhet zachtfte.mldigevettentegen deKetters.


IIIBOEKVIIHoofdft,rei C. G • fchikken.Jaar 3


G E S C H I E D E N I S . 241rum. ) Met deze en dergelijke haatlijke namen IIIBOEKgingen ook wetten en ftraffen naar evenredigheid VIIgepaard. Omtrent deze ftraffen, maakte' THEODO- \ [oofdft.sius de Jonge, in eene wet van het jaar 428 (*), fjde volgende bepalingen, na ten grondflag gelegd te ,hebben, dat niet alle Ketters met dezelfde ftreng- -beid behoren geftraft te worden* (non omnes eddemaufteritate plectendi funt.) Voorëerst gebood hij,dat de Ketters terftond alle de Kerken aan de Rechtzinnigen,( Orthodoxis, ) zullen terug geven, diezij hun ontnomen hadden . Verders legt bij huneene boete op van tien ponden gouds, indien zijvoor zich nog meer Geestelijken zouden inwijden.Wat de vrijheid betreft, oxa Kerken te hebben: DeArianen, Macedonidnen, en Apollinaristen, zullen'er volftrekt geene mogen hebben in de fteden, omdatzij van de bron der waarheid leugen geloven.De Novatidnen en Sabbatidnen zullen zich met degene, die zij thans hebben, vergenoegen, en geenenieuwe vermogen te bouwen. De Eunomidnen, Valentinidnen,Montanisten, of Priscillianisten, (dusgenoemd naar de beruchte Montanistifche vrouw,PiusciLLA,) de Frygiërs, (insgelijks eene benamingder gemelde gezindte,) de Mareianisten, ofliever Marciöniten, de Borborianen, (eene GnostUfche partij,) de Masfili'inen , Euchiten of Enthwpasten, de Donatisten, Audidnen, Hydroparastaten,Askodrogiten, (anders Taskodrugiten,) Eotinianen,Paulianen , Marcellianen, en de tot de(*) Libr. XVI. Cod. Th. t. 5. de ILeret. 1. 65.VI. DEEL. Qhoog-a C. G.aar 363.3t 476.


242 K E R K E L I J K EIII hoogfte ondeugendheid geftegene Manicheên, zullenBOEKnergens in het Roomfehe Rijk, vrijheid hebben,VIIHoofdft. om in gemeenfchappelijke vergaderingen te bidden.na C. G. In het bijzonder behoorden de Manicheên zelfs uitJaar 363.tot 476.de fteden verdreven te worden. Want dezen allen,zegt de Keizer, moet geene plaats gelaten ' worden,waar den Elementen zelve ongelijk zou gefchieden;(waarfchijnlijk door verontreiniging vanlucht en aarde, met Ketterfche gebruiken en plegtigheden.)Verders verbiedt hij den Ketters allen:oegang tot openbare ambten en bedieningen, alleen3e lastposten en krijgsdienst uitgezonderd. (MilitiaVohortaliana et Caftrenfts.") Zij zullen geene begiftigdegedichten kunnen oprichten, noch Testamentenof uiterften wil maken mogen. Tevens worlenalle de voorgaande wetten tegen de Ketters bevestigd; en eindelijk hun verboden, geene vrijheien, noch hunne lijfeigenen, tot hunne dwalingente verleiden, of hen in de uitoefening van den KatholijkenGodsdienst te verhinderen. Van de overigewetten in dit Tijdvak, tegen de Ketters uitgekomen, zullen wij nog alleen aanmerken, dat THEO­DOSIUS de Groote, in het jaar 381, den Kettersverbood, eenige Kerken in de fteden te bezitten,op ftraffe van ten lande uitgebannen te zullen worden(*), dit bevestigde deze Keizer, in het jaar383, met dit bijvoegzel, dat de Ketters zich nietzul-(*) Cod. Th. de Haret. I. 6. Cod. Tuft. de SummaTrinit. etc. I. 2. Vergel. SOZOMEN. Hist. Eccles. L, VILC. 6. THEODORET. H. E. L. V. C. 16.


G E S C H I E D E N I S . 243-zullen verftouten, meer aanhangelingen te maken;dat zij zelfs in geene bijzondere huizen vergaderingenzullen houden; en dat ieder één, ingevalle zijhier tegen handelen, bevoegd zal zijn, hen uit éénte jagen (*).Elk begrijpt ligtelijk, dat deze ijver der Keizerentegen de Ketters niet altijd uit eigene overtuigingvoortgevloeid, maar door de Geestlijken is aangevuurdgeworden. De Katholijke Bisfchoppen haddenthans ten Hove zoo veel invloed, als de Ariaanfchete vooren bij KONSTANTIUS en VALENS, Bisfchoppen.en bedienden zich van denzelven, om hunne partijënonder te brengen. Wanneer de befluiten derKerkvergaderingen door de Ketters waren goedgekeurd,fchecii het noodzaaklijk gevolg dezer goedkeuring, dat zij door Keizerlijke wetten gehandhaafden bevestigd werden. Ja, hoe de Bisfchoppenzich van zeldzame middelen wisten te bedienen,om hun oogmerk te bereiken, leert het volgendgedrag van AMPHILOCHUS, Bisfchop van Ico-Uturn ( + )• Deze had THEODOSIUS den Grootenverzocht, dat hij alle vergaderingen van Arianenin de fteden wilde verbieden ; als de Keizer ditverzoek, hetwelk hem te hard fcheen, weigerde inte willigen, begaf de Bisfchop zich weder ten Hove,en bewees wel den behoorlijken eerbied aanden Keizer, maar geheel geenen aan des KeizersZoon, ARKADIUS, dien de Vader, kort te voren,(*) C. Th. I. c.l. 11. SOZOM. H. E. L. VII. C. 12.(f) SOZOM. //. E. L. VII. C. 6. THEOD. L.V. C.26.Q2inIIIBOEKVIIHoofdlt.na C. G.Jaar 363.tot 476.De ijverder Keizerenaangevuurddoor de


III in het jaar 383, in den ouderdom van zes jaren,-BOEKden titel van Augustus of Keizer gegeven had, errVIIHoofdft. die thans daar bij ftond; ten minften de Bisfchopbehandeldeen ftreelde den Jongen Prins enkel alsna C. G.Jaar 363.tot 476. een kind, en noemde hem zijn' Zoontjen. De Keizer,zich hier door beledigd vindende, verweet denBisfchop zijne lompheid, maar ontving van denzelvendit antwoord: „ Gij ziet, ó Keizer, dat gij„ de befchimping van uwen Zoon niet verdragen„ kunt, zonder hevig boos te worden op hen ,„ die zich tegen hem vergrijpen. Geloof dus, dat,, de Almagtige God insgelijks de genen verfoeit,„ die zijnen eeniggeborenen Zoon lasteren, en dat„ hij hen, als ondankbaren jegens hunnen Verlos-,, fer en Weldoener, haat." De Keizer bewonderdehet gedrag van den Bisfchop, en vaardigde terftondde wet uit, waar bij alle vergaderingen derKetteren verboden werden.GevoelensderKerkvaderenvandien tijd,over vervolgingen verdraagzaamheid244 K E R K E L I J K EBij zoodanig gedrag der Bisfchoppen, en hardebehandeling der Ketters, door de Opper-Vorften,bevreemdt men zich, dat men bij den KerkdijkenGefchiedfchrijver SOCRATES (*) leest, dat het degewoonte der Rechtzinnige Ketk niet is, iemand tevervolgen. In de daad, men kan bijna niet andersdenken, of de Katholijken moeten een geheel anderdenkbeeld gemaakt hebben van vervolging, wanneerdezelve hen trof, en wanneer zij die den Kettersaandeeden. Het zij zoo, dat fommigen van dezenonrustige hoofden waren, die verwarringen aanrichtten(*) Hist. Eccles. Libr. VII. Cap. 3.


G E S C H I E D E N I S . =45ten in de Kerk en den Staat, en die daarom verdiendenin toom gehouden te worden, maar 'er wa-IIIBOEKVIITen 'er toch ook, die niets liever wensehten, dan, ;•loofdft.zonder iemand te beledigen, God naar hunne denkbeelden, in ftillen vrede , te verëeren, en in dat tot 476.ia C. G.[aar 363-geval noemde toch SOCRATES (*) zelf het eenevervolging, wanneer lieden , die gerust en ftil leven,op eenigerlei wijze geftoord worden.Waarlijk,zoodanige grondregels van onverdraagzaamheidgaven ook aan de Ketters recht, wanneer zij invloedverkregen ten Hove,' om, op hunne beurt,tegen de Katholijken te handelen, die, in zulke gevallen,van onrecht klaagden en fchreeuwden. ToendeCkri'stenen, in vroeger tijd, in het fchool van lijdengeoefend werden, had TERTULLIANUS reeds (f)den Heidenen verweten, dat zij eene fnoodheid bedreven,wanneer zij den menfehen de vrijheid vanGodsdienst wilden benemen, en hij toonde hun, datzij dus tegen het natuurlijke recht handelden, hetwelkallen menfehen toekwam ( § ).CYPRIANUSdringt insgelijks op deze vrijheid ten fterkften aan.en beroept zich ten dien einde op het voorbedevan JESUS zeiven (**).HILARIUS wist den Ariaansch-gezindenKeizerKONSTANTIUS zeer gepasite herinneren, dat God de Heer der Wereld geëntgedwongene gehoorzaamheid behoeve, geene gedwongenebelijdenis begeere (ff). Op gelijke wijze, zegiATHAf*) L. III. C. 12. (f) Apologet. C. 24.(§) AdScapul.C.ï. C*)Ep.LlX.p. 130. Ep. IV.p. offf) Ad Conftantium Aug. L. I. p. 1221,Q 3


III ATHANASIUS (*), dat het niet alleen onbetaamlijkr,BOEKmaar ook een bewijs is van lieden, die hunne eigenezaak wantrouwen, dwang en geweld in Gods­VIIHoofdft.na C. G dienst-zaken te gebruiken; en (f), dat het aanJaar 363tot 476, den Godsdienst eigen is, niet te dwingen, maar teoverreden. Hier kan men nog AMBROSIUS bijvoegen,die, ten ernftigften, infeherpt, dat CHRISTUS,bij de uitbreiding van zijnen Godsdienst, geenendwang, maar alleenlijk zacht onderwijs gebruikt wilhebben (§). Alle deze Schrijvers hadden zich toen,over de verdrukkingen der Arianen, hunne tijdgenoten,te beklagen. Derhalven was het voor hunnengeest duidlijk, dat geweld en dwang de echte Christlijkemiddelenniet waren, door welke het waar geloofgeftaafd, en de dwalingen bedreden moesten worden.Vervolg.B4Ö K E R K E L I J K EMaar deze zelfde Leeraars, en anderen van hunnentijd, waren toch niet ongenegen, om zich vanzulke dwangmiddelen tegen de Ketters te bedienen,wanneer zij de magt in handen hadden, terwijl zijhen zelfs geene burgerlijke verdraagzaamheid waardigkeurden. In deze gevallen ziet men hen zichop allerhande wijze keeren en wenden, om de tegenftrijdigheidmet zich zeiven af te weeren, welkede nakomelingfchap, niettegenftaande alle hunne pogingen, nogthans in hen ontdekt. Zoo leerde GRE­GORIUS van Nazianzus (**) , dat men moedig voorden(* ) Hist. Arian. ad Monach. T. I. P. L Opp. p. 363.(t) Ibid.pag. 3R4.(§) Comm. in Luc. L. VIL C. 10. T. HL Opp. p. 100,(**) Orat. XIV. Tom. I. Opp. pag. 220.


G E S C H I E D E N I S . £47den Godsdienst moet ftrijden, doch met gronden, IIIJOEKniet met wapenen. Nog duidelijker drukt hij zich VIIelders uit (*): „ Volgends onze wet zal niemand oofdft.K1 C. G.met geweld geleid ongedwongen worden, maar Hij bewees ook aan NEKTARIUS , Bisfchop vanKonftantinopolen, dat door zijne toegevendheid voorde gemelde gezindte, welke zich aangematigd had,Godsdienftige vergaderingen te houden, het grootfteongeluk voor de Kerk ontftaan was (**>GevoelenvanAUGUSTUS was eenigen tijd lang op eenen goedenwe-. Hij geloofde in het eerst, gelijk hij zelt, AUGUSTIinhet jaar 408, bekent (ft), 4* men niemand totNUS overde ver-de éénheid met CHRISTUS dwingen mogt; dat men draag-zaamheidZich van het Woord bedienen , met redentwtstenomtrentftrijden, met gronden overwinnen moest, wilde mendeKettersvan openbare Ketters geene geveinsde Rechtzinnigermaken.Maar, vervolgt hij , zijne ambtgenote!ihadden hem het voorbeeld van de ftad, waar hibis(n Orat. mil.p- 148-149. (VOrat.XUl.?. 202( 5) £p.LXXVII.*.8 3i.A*. C^Orat.XLVl.p.721(tt) Epist. XCIII. Tom. II. Opp. P*ë- l S o 'Q4


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G,Jar.r 363.tot 476.248 K E R K E L IJ K EBisfchop was, tegengefteld, welke voor dezen ge*heel Donatistisch geweest was; maar naderhand,uit vreeze voor de Keizerlijke wetten, zoo volkomentot de Katholijke Kerk overgegaan was, datmen denken zou, dat zij nooit buiten dezelve °eweestwas enz. En nu befteedde AUGUSTINUS inden langen Brief, uit weiken het voorgaande ontleendis, alle zijne fcherpzinnigheid, om de geweldigehandelingen tegen de Ketters te rechtvaardigen.Indien men tegen zulke voormalige wreede vijandenniets doen, maar hen dulden wilde, zou men in dedaad kwaad met kwaad vergelden. Door ftrengheidbehouden, zullen zij ons te hartlijker danken, hoemeer zij gevoeld hebben, dat zij niet verfchoondzijn geworden. Vervolgends haalt hij verfcheideneplaatzen der Heilige Schrift aan, onder anderen hetzeggen in het Euangelie: Dwingt ze om in te komen.De Apostelen gaven zulken over aan de magtdes Satans. Ja, bij zulken, die, onder den naamvan CHRISTUS , als verleidde fchapen, omdwalenwordt eene gematigde ftrengheid en eene zachtmoeligheidwaargenomen, opdat zij door verbanning'üt het land, en vele boeten, vermaand worden,:e leeren , de Heilige Schrift boven menschlijkeverhalen en lasteringen te Hellen. Tegen de HeidencheAfgoderijen hebben de Keizerlijke wetten deI loodHraffe geHeld, maar de kastijdingen der Kettersujh zoo zacht , dat zij meer vermaand worden,1 itinne dwalingen te verlaten, dan dat zij de verliendeftraffèn ondergaan; alhoewel die genen onder' (ïcn, welke tegen de erkende waarheid flrijden, erger]


G E S C H I E D E N I S . =49ger zijn dan de Afgodendienaars. Eenigen tijd daarna vond hij, in het jaar 417, nieuwe gelegenheid,om deze gewaande gronden te herhalen, en te ver- 1 loofdfl.ia C. G.Herken. 'Er waren nog altijd Katholijken, die ge- |aar 363.loofden, dat men niet met Keizerlijke wetten en , ot 476,dwangmiddelen tegen de Donathten te werk moestgaan. Deze laatstgemelden wierpen ook aan hunnevijanden tegen, dat men niemand met recht vervolgenkon, en dat deze de waare Kerk is, niet, dievervolging oefent, maar, die vervolging lijdt. Hiertegen fchreef AUGUSTINUS eenen langen Brief (*),die ook het opfchrift draagt van de verbetering derDonatisten , ( de Correctione Donatistarum , ) inwelken hij even ijverig aandringt, dat de Kerk de- verlorene zonen mag en moet dwingen, tot derzelverbehoud, om terug te keeren (f).Andere Kerkleeraars van dezen tijd gaven zichniet ééns zoo veel moeite, om bewijzen of verfchoningenvoor de onverdraagzaamheid tegen deKetters op te zoeken, maar floegen een' veel korterweg in, door van dezelven fteeds met de hoogfteverfoejing te fpreken. Alles wat van de Ketterskwam, was fnoodheid, vijandfchap tegen God enden Godsdienst, oorfpronglijk van den Duivel, meer( *) Epist. CLXXXV. Tom. II. Opp. pag. 489.dan(f) Men vergelijke hier de aanmerkingen van BAYLEComm. Philof. fur les paroles de J. C. Contrains lesd' entrer P. III. pag. 9. fqq. en BARBEYRAC Traité de laIIIBOEKVIIHaat enpartijdigneiItecrendeKettersopgewekt.Morale de Peres de F'Eglife Cap. XII. pag. 190-XVI. pag. 3°3- ftl-9-5Cith


250 K E R K E L I J K EIII dan Dulvelsch ongeloof ( *). KerkvergaderingenBOEKVIIzelve verklaarden, dat zij geene Christenen waren,Hoofdft. en men vermaande de Katholijken de verkering metna C. G de Ketters, zoo veel mogelijk, te mijden; en dusJaar 363,tot 476, werden haat en partijdigheid den Christenen tegende Ketters ingeboezemd. Daar nu fomtijds, gelijkwij boven zagen, aan elk éénen vrijgelaten werd,hunne vergaderingen te ftooren, daar tegen verfcheidenfoorten van Ketters, of wel tegen allen , zekeregerechtelijke onderzoekers, (Inquiftores,) en doorde Overheid zelve aangemoedigde aanbrengers, (Delator es f) befteld werden (f), werd in de daad allegeleerd of Christelijk gematigd wederleggen van dezelveoverbodig. De magthehbende of heerfchendeKerk, fij xgXTX


G E S C H I E D E N I S . 251gen bleven, (pestifera et mortifera dogmata,) wa­IIIBOF.Klen Ketters, en behoorden onder de uitwendige vijandender Kerk (*). Niet beter is het, wanneer Hoofdft.VIIna C. G,HiëRONYMus fchrijft: „ Wie de Schrift andersJaar 363.tot 476.„ verftaat, dan de zin des Heiligen Geestes, in„ welken zij gefchreven is, vordert, die kan, al-„ hoewel, hij zich niet van de Kerk gefcheiden„ heeft, een Ketter genoemd worden, en doet dc„ werken des vleefches, nademaal hij het ergfte ver-„ kiest (+)•" Deze zin des Geestes zou toch we:in vele gevallen geen andere zijn, dan dien de Katholijke Leeraars hadden aangenomen; en hunniuitlegging van den Bijbel te verlaten, zou dus reed:Ketterij wezen. Op eene andere plaats (§) fchrijfhij: „ Men maakt tusfehen Ketterij en Scheuring„ dit onderfcheid, dat Ketterij eene valfche leer„ bevat; maar Scheuring eene fcheiding van d„ Kerk door onëenigheid tusfehen de Bisfchoppen55 (propter episcopalem disfenflonem,) veroorzaak]„ Dit kan ook in het eerst, gedeeltlijk, dus ve„ ftaan worden. Maar elke Scheuring bedenkt zie h,, zekere Ketterij, opdat het den fchijn hebbe, a s], of zij zich, met recht, van de Kerk gefcheide n" had." Als men bedenkt, hoe ligt elke verdeel* 1-heid, op dezen voet, tot Ketterij gemaakt kon woden begrijpt men van zelf, hoe de Katholijkt n9hel>-(*) AUGUST. de Civitate Dei L. XVIII. C. 51.(j-) Comment. in Epist. ad Gal. Tam. IV. Opp. >>. Ca5. P. I. pag. 302.(5) Comment. tri Ep. ad Tit. C. 3. p. 439. /. e.


HfBOEKVIIHoofdft.na C. GJaar 363toe 47


G E S C H I E D E N I S .ftgder Heilige Schriften alleen wilde erkennen, welkendeze Leeriiaren daar aan gegeven hadden. Onderde regering van THEODOSIUS, in het jaar 383,werd jloofdft.ia C. G.eene proeve genomen (*), om dit gezag der iEfe 1[anr 363.tholijke Leeriiaren, tot befchaming der Ketters, te :ot 476.gebruiken. Men ontnam, ten dien tijde, den Arianen,in verfcheidene fteden, niet zonder onrustigebewegingen , hunne Kerken. De Keizer van dezeopfchuddingen ééns vooral een einde willende maken, deed de Bisfchoppen van alle de partijen toteen mondgelprek te Konftantinopolen bijeenkomen,en raadpleegde met NECTARIUS , den Bisfchop dezerHoofdftad, om, door een naauwkeurig onderzoekder waarheid, eindelijk den vrede in de Kerk teherftellen. Deze , hier over verlegen, deelde desKeizers voorftel mede aan AGELIUS, Bisfchop deiNovatianen te Konftantinopolen, die met hem in degeloofsleere overeenkwam. Maar deze vrome man.wien het aan bekwaamheid en vaardigheid haperde,om over den Godsdienst te zintwisten, droeg dez(zaak aan zijnen Voorlezer SISINNIUS op, een' kundig, welbefpraakt, en in de uitlegging der HeiligSchrift en Wijsbegeerte geoefend man. SISINNIUS»overtuigd, dat, door zoodanige gefprekken, de twisten niet beilist, maar dat de Ketters nog eer daa rdoor twistzieker werden, bedacht een ander middelWetende, dat de oude Kerkleeraars aan den Zoo 1van God geen begin van beftaan toefchreven, man rhem altijd eeuwig, gelijk den Vader, genoemd hac(*) sccitAT. Hist. Eccles. L. V. C. 10.den9IIIBOEKVII


IIIBOEKVIIHoofdftna C. G254 K E R K E L I J K Eden, raadde hij NECTARIUS zich, i nplaats Vanalle redentvvisten, op het getuigenis der oude Kerk*leeraaren te beroepen, en den Keizer aan de hoof-• den der verfchillende partijen de vraag te laten voor-Jaar 353leggen, welke achting zij hadden voor die Kerkleeraaren,die vóór het ontflaan der Kerklijke ver-tot 476fchillen geleefd hadden? Deze raad werkfteUig gemaaktzijnde,verklaarden zij allen hunne achting voordezelven; maar nader gevraagd, of zij hen ook alsgeloofwaardige getuigen der Christelijke leere wildenaannemen? verdeelden zich de partijen , en velenvonden zwarigheid , zich daaromtrent rondborffigte verklaren. Hier op nam de Keizer anderemaatregelen. Hij gebood, dat alle de partijën hemhunne Geloofsbelijdenis fchriftelijk zouden overleveren,gelijk zulks dan ook door NECTARIUS en AGE-LIUS , als ook door de Arilianfche, Eunomiüanfche,en Macedoniaanfche Bisfchoppen, gefchiedde.De Keizer deze opftellen aangenomen hebbende \(loot zich in een vertrek, en bad God, dat hijhem, in het beöordeelen der waarheid, wilde bij-[taan. Vervolgends las hij alle deze fchriften, verwierpof fcheurde alle, in welken de Drieëenheid;efcheiden werd, en verklaarde zich eenvoudig vooriet geloof van hun, die de eenswezenheid des Zoonsnet den Vader beweerden, waarom hij ook de Nomidnenin het bezit hunner Kerken bevestigde.Wanneer de Bisfchoppen der andere partijën door] nmne aanhangers berispt werden wegens hunneI «eensgezindheid , keerden zij wel treurig terug,1 naar vertroostten hunne aanhangers nogthans bij ge-fchrif-


G E S C H I E D E N I S . =55fchrifte, omdat van htm zoo vele tot de Katholijkenovergingen, met de woorden: dat 'er velengeroepen, maar weinigen uitverkozen waren. Dus¥i C. G.luidt het verhaal van SOCRATES. Hoe het zij, ons naar 363.blijkt hier uit, hoe de Katholijken den kortften eftf n 476.voor hun zekerden weg vonden, in het getuigenis.der oude Kerkleeraaren, terwijl de andere partijënmisfchien voorzagen, dat de Katholijken alleen zulkeKerkvaders zouden laten gelden, die met hetleerdelzel van Niceë overëendemden, met verwerpingvan anderen, zoo als, bij voorbeeld, ORIGE­NES, waarom zij huiverig waren, zich aan zoodaniggetuigenis der oude Kerkleeraaren te onderwerpen.IIIBOEKVIIoofdrt.In ons lilde Deel, Bladz. iS7, hebben wij een •uitmuntend voorbeeld, van eene edele wijze van redentwistenmet dwalenden, verhaald, van DIONYSIUS,Bisfchop van Akxandriê; hoe ver men, in dezetijden, van dit uitmuntend voorbeeld zij afgeweken,leert de Gefchiedenis, die ons reeds bericht heeft,op welke wijze de Rechtzinnigen zich, met openbaringen,wonderwerken, en heilige overblijfzelen, tegende Arianen geloofden te mogen behelpen; deze warenechter flechts een gedeelte van eene wijze, omden Godsdienst te verdedigen, welke thans de overhandnam. In de onderdelling, dat men de rechtzinnigheidonbetwistbaar aan zijne zijde had, en datalle middelen geoorloofd waren, om een goed oogmerkte bereiken, ontzag men zich niet van drogredenen, verdrajingen , onwaarheden , en van alkkunden der Redenrijkkunde, om partijën in verlegenVijzevan•eden-:wistenegen deKetters,KHél'oiKOvouixv.


256 K E R K E L I J K EIII geilheid en verwarring te brengen, te bedienen,*BOERMen noemde dit met den naam van OIKOVO/AIX kuishouding, fchikking, infchiklijk onderwijs. DezeVIIHoofdftna C. G • leerwijze was , zoo min als derzelver benaming,Jaar 363tot 476" \ eene uitvinding der Christenen. De Wijsgeren ,bijzonder de Sofisten der Grieken en. Romeinen,kenden en gebruikten de zaak reeds lang, en KeizerMARKUS AURELIUS (*)noemt het eene oucovo/stx,wanneer iet , met een ander oogmerk, ondernomenen gedaan wordt, dan in den eerften opflag fchijnt,zonder dat men echter behoeft te beweeren, dat deChristenen deze leerwijze, zoo min als andere vromebedriegerijen , (j>ia fraudes ,) uit deze bronalleen geput hebben (f). Deze Christenen zochteneene verdediging van deze handelwijze, in het voorbeeldzelf van CHRISTUS en de Apostelen, die, gelijkzij zich verbeelden , ten minften eenigermatedaar van gebruik gemaakthadden, door zich naarde Jooden te fchikken (§). Zij beriepen zich, tendien einde, op de plaatzen MATTH. XXIV. 36.MARK. XIII.36. waar in CHRISTUS zegt, dat hijden tijd van het laatfte Oordeel niet wist. Taro CIKOw\m;,, dus wendt hij voor, om onzer zwakheidwille," zegt BASILIUS (**).HILARIUS (ff) noemthet(*) De rebus fuis L. XI. §. 18. Cotif. GATAKER. adh. /. p. 330. (f) Vergel. ons Ilde Deel, Bladz. 92.(§) CLEMENS van Alexandrie' Strom. Libr. VI. pag,675. TERTULLIAN. de Prafcript. Cap. 48.(**) Epist. VIII. Tom. III. Opp. pag. 8.Ctt) De Trinit. Libr. IX. pag. 1022-1034.


G E S C H I E D E N I S . 25?het dispenfatio, (eene wijze fchikking,) en poogt te IIIBOEKbewijzen, dat deze eene geheimnisvolle onwetendheidVIIvan den Zaligmaker geweest zij, (Sacramentum nefciendi,)eene fchikking van zwijgen, (dispenfatio ia C. G.rloofdft.Jaar3Ö3.tacendif) opdat naamlijk anderen den tijd des laatftenOordeels van hem niet verder zoudentot 476.begeerente weten. HiëRONYMus en AUGUSTINUS hebbenonderling Brieven gewisfeld, over de beftraffing vanPETRUS door PAULUS, welke HICRONYMUS uit dezeleerwijze verklaard had, willende , dat PETRUSflechts in fchijn zich van de Heidenen had onttrokken,om den Jooden te behagen, terwijl PAULUSdaartegen zijnen Mede-Apostel flechts in fchijnbeftrafte, om de Heidenen te voldoen, ten eindeGUSTINUS, wien deze uitlegging niet geviel, fchreefdaar over éénen anderen Brief aan HiëRONYMus,hem aanwijzende, dat zijne verzachtendebeide Joden en Heidenen behouden werden (*). AU­infchiklijkheidder Apostelen, ( dispenfatio,) in den grondniet anders was dan een gedienftige leugen, (officiafummendacium. )HiëRONYMus wilde hem tenlaatften niet meer antwoorden, opdat, gelijk Mhem kort daar na fchreef (f), hunne benijders, er,(*) Comment. in Epist. ad Gal. Cap. 2. T. IV. P,I. Opp. pag. 242. AUGUSTIN. Ep. XL. T. II. Opp. pag,63. Het antwoord van HiëRONYMus flant ibid. Epist.LXXV. pag. 427. en in HWHOHYM. Opp. Tom. IV. P.II. pag. 617. En liet wederantwoord van AUGUSTINUSin zijne Opp. I. c. Ep. LXXXII. ook in mëRON. Opp. I.c p. 629. (t) Ep. LXXIX. Opp. I. c. p. 644-VI. DEEL. Rin-


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.258 K E R K E L I J K Einzonderheid de Ketters, niet mogten zeggen, datzij beiden als vijanden met malkanderen twisteden.Zelfs omtrent tien jaren daar na, omtrent het jaar415, fchijnt hij zijne denkwijze omtrent het gedragder Apostelen veranderd te hebben ( * ). HiëRONY­Mus zelf gebruikte ondertusfchen deze leerwijze zonderbedenken, wanneer hij tegen de Ketters kampte.Hij fchrijft zelf, in zijn verdedigingsfchrift aan PAM­MACHIUS, dat hij van ARISTOTELES en GORGIASgeleerd heeft, dat 'er verfcheidene foorten van voordragtzijn; onder anderen zij het geheel iet anders,naar de gewoonte van het Kampfchool, (yv/Avot?ijcws-,)of op de wijze van eenen Leeraar, (Soy/Ax-TIKUÏ,) te fchrijven. Op de eerstgemelde wijze,zwerft men, bij het antwoorden van partij, rond;men brengt dan dit, dan wat anders, voor dendag; men behandelt de bewijzen naar goeddunken;men /preekt anders, en doet anders; enz. Maarin de andere wijze is zekere oprechtheid nodig, eneen ongedekt hoofd. Het is toch iet anders, te ondervragen,iet anders, te bepalen; in het eerfte ge-Val moet men twisten, maar hier onderwijzen. Opgelijke wijze verdedigt BASILIUS (f) GREGORIUSden Wonderdoener, tegen zekere Ketters, die uitzijne Verklaring des Geloofs de ftelüng afleidden:dat de Vader en de Zoon, wel in het denkbeeld ofbegrip, (s7r


G E S C H I E D E N I S . *&ihij, „ niet bedacht, dat GREGORIUS dit niet in IIIBOEK•„ den ftrengjlen leerjlijl, (loyiAamms,) maar zooVII1 als het voor zijnen twist met ^LIANUS voegde, i ïoofdfl*a C. G*i*pm***r& g e z e S d h e e -" °P d e z e l f e w j z e Iaar 363.f t dheeft ATHANASIUS ook DIONYSIUS van Akxandriê' \ ot 476.verdedigd , tegen betichtingen van onrechtzinnig- •heid, met de aanmerking, dat hij dit KXT'OIKO»OIAIXVgefchreven had (*). Meermalen en breedvoerigfpreekt voornaamlijkCHRYSOSTOMUS , van deze leerwijze,welke bij zelfs in eene Kerkleerreden, onderden naam van eene nederlating,(


46b K E R K E L I J K EIII zaakt hadden gezien, om tegen CELSUS en PORFY-'BOEK:RIUS bij te brengen, niet het gene zij dachtenVIIyHoofdft. maar het gene, tegen hunne tegenwerpingen, gezegdna C. G, moest worden, kunnen wij nog heden uit het werkJaar 363.tot 476". van ORIGENES tegen CELSUS , als ook uit andereoude verdedigers van het Christendom, die HiëRO-NYMUS hier insgelijks noemt, oordeelen, hoe verhet hun met deze kunstftreken gelukt zij, den Godsdienstwaar voordeel te doen. Men gebruikte, gelijkwij zagen, deze leerwijze bijzonder ook, omde plaatzen en gezegden van ouder Leeraaren teredden, en die met de Rechtzinnigheid overeen tebrengen. Beter had men gedaan, indien men erkendhad, dat zij, door misflag of overhaasting, of gebrekaan ^Vijsbegeerte, hier en daar hadden gefeild.Trouwens, noch bij die ouderen, noch bij dezen,uit de IVde eeuw, zijn tegenftrijdigheden iet zeldzaams;allerminst bij eenen HiëRONYMus, die zoozeer gewoon is, het eerst het beste, hetwelk hemzijn geheugen, zijne verbeeldingskracht, zijne driftof gramfchap, ingaven, op te fchrijven. Ondertusfchenmoeten wij niet denken, dat deze Kerkleeraarsaltijd zich van deze leerwijze bediend hebben, zoodatwij nooit zeker zouden kunnen zijn, welke dewaare gevoelens van hun hart waren; even min alswij alle hunne daadlijke misdagen, welke zij, in hetverdedigen van den Godsdienst, begaan mogten hebben,aan het gebruik dezer leerwijze moeten toefchrijven.Zij beriepen zich, bij voorbeeld, oponëchte en ondergefchovene fchriften; daar uit nogthansmoeten wij niet befluiten, dat zij, wetens enwil-


G E S C H I E D E N I S . 261willens, hunne Lezers daar mede wilden bedriegen.Ligtgelovigheid en gebrek aan oordeelkunde misleiddenhen zeiven meermalen, en dan dwaalden zij ter•goeder trouw (*).Nooit was, in de voorgaande eeuwen, zoo veelals thans, over den Godsdienst getwist. Oude Ketterfeheen Scheurzieke gezindheden, die reeds vroegerontdaan waren, en nieuwe, welke van tijd tottijd opkwamen; twisten over het Geloof en deRechtzinnigheid van overledene en nog levendeLeeriiaren; gewigtige Leerftukken , die vervalschtzouden zijn ; Kerkgebruiken en Godzalige oefeningen,welke bedreden werden; Heidenen en Jooden,doch veel minder dan Christenen, aan welke mendwalingen of aandootlijke gevoelens toefchreef, hieldende Leeriiaren van dezen tijd onophoudelijk bezig;terwijl de lust, om Ketterijen te ontdekken,of te vermenigvuldigen, te wederleggen, en te vernietigen,de heerfchende was.Bij dit alles onderfteldemen, dat de Rechtzinnigheid der KatholijkeKerk volkomen onberispelijk en ontegenfpreeklijk gevestigdwas, hier door werd alle bedaard onderzoeken toenemen in de kennis der waarheid gedremd,en de Geloofsleere deeds afhanglijk gehouden vande Godgeleerde twisten der Leeraaien. In Geloofs-•(*) Men zie verder over deze leerwijze js.ftuk-CASAUB.in Not. ad Greg. Nysf. Ep. ad Euftathiam etc. p. 75,.53. DALLAÏUS de Ufu PP. C. VI. p. 150. Disput, adv.latinor. Tradit. etc. p. 568. SUICEU. Thes. Eccles. T. II.y, OixwojAiKut et V. 2vy!t*l*/3i»ir.r. enz,R 3IIIBOEKVII-ïoofdfl".ia C. G.[aar 363.ot 476.Menigteyan twistenoverJeleere.


IIIBOEKVIIHoofdftna C.G£63 K E R K E L I J K EHukken, die nog door geene Ketters waren aange,tast, fchoon zij als wezenlijke deelen van het Christendomgeleerd werden, heerschte meer vrijheid en• minder eenparigheid in de wijze van derzelver voor-Jaar 363tot 47Ó, dragt en verklaring. Men dacht nog niet aan eenvolledig famenflel der Godsdienstleer en Zedenkun-,de, alleen eene volledige Wederleggende Godgeleerdheld,zoo verre de twisten onder de Christenen zichhadden uitgebreid, beftond reeds eenigermate. Metdit alles, kon deze overhellende neiging tot twistenen de ijver, om alle vorige dwalingen in den Godsdienstte kennen, eenig goed flichten.Ge-Trouwens, aan welbehandelde verfchillen, is defchied-kundige waarheid niet zelden hare uitbreiding verfchuldigd,berichtet ook begon men zich, ten dezen tijde, toe te leggen,om gefchiedkundige berichten te verzamelen,omtrentde Ketters,van den oorfprong en voortgang van oude dwalingenen Ketterijën. Zedert het bericht van de Ketterijender twee eerfte eeuwen, waarfchijnlijk vaneene latere hand, gevoegd achter het werk vanTERTULLIANUS , (de prafcriptionibus hcereticorum,~)was geen gefchrift van dezen inhoud verfchenen.Maar omtrent het einde der vierde eeuwHelden EPIFANIUS in de Griekfche, en FILASTRIUSin de Latijnfche Kerk, zoodanige Ketterlijsten op,uit welke AUGUSTINUS , omtrent het jaar 428, eenuittrekzel maakte. Onder dezen is het werk vanEPIFANIUS het oudfte, wijdlopigfte, en geleerdfle,Maar FILASTRIUS verwierf zich groorer invloed,door zijne volledigheid, daar niemand onder de oudeLeeriiaren het in de Kettermakerij zoo ver gebracht


G E S C H I E D E N I S . 263'bracht heeft. Een beknopt verflag van hem en zijn IIIBOEKwerk zal hier niet overtollig zijn, dewijl hij niet alleen,VIIals rechtzinnig Bisfchop en wonderdoener, een i [oofdfï.Heilige geworden is, maar ook, cmdat zijn werk, ^aC. G.aar 363.h o evol beuzelingen en gebreken ook, het gehefdfte { ot 476.Handboek in later tijd bij de Latijnfche Kerk voor ,de Ketter-Gefchiedenis geworden is, zoodat men,nog duizend jaren na zijne dood, elk gevoelen, hetwelk op zijne geduchte lijst ftond, zonder eenige tesenfpraak,voor Ketterij hield.^ FILASTRIUS, of FILASTER , (misfchien uit het FILAS­Latijnfche Filiaster,TRIUS.een Stiefzoon,) was uit eenonbekend Gewest in het Westersch Keizerrijk geboren.Tot Presbijter, (Priester,) gewijd, deedhij lange reizen door het grootfte gedeelte des RomeinfehenRijks, op welke hij Heidenen en Jooden,maar nog meer de Ketters, inzonderheid deArianen, zocht te bekecren; waarom hij ook dikwijlsgeflagen en mishandeld werd. Te Mediolanum,(Milaan,) verzette hij zich tegen den ArtaanfehenBisfchop AUXENTIUS, en te Rome haakkhij door zijne twistredenen , velen tot het Katholijk geloof over. Eindelijk, werd hij Bisfchotte Brixia (thans Brescla, in het Venetiaanfche,. Ien overleed, omtrent het jaar 387, of wat laaterCAUDENTIUS, zijn opvolger in het Bisdom, va, lwien wij de meesten dezer bijzonderheden hebben»roemt in eene Lofreden, op zijnen gedenkdag g


264 K E R K E L I J K EIII munt. Hij noemt hem reeds den befchermer derBOEK gemeente, (patronus natter;) maar, omtrent hetVIIHoofdft. midden der IXde eeuw, wist een ander Bisfchopna C. G dezer ftad, RAMPERTUS, die zijn lijk in eene andereKerk liet bijzetten, ook verfcheidene wonderenJaar 363,tot 476.te verhalen, welke, bij deze gelegenheid, en naderhand,op zijne voorbede, zouden gefchied zijn.Zijn bericht, en dat van GAUDENTIUS , ftaan voorde uitgave van FILASTRIUS, door FABRICIUS. Zedertis deze Bisfchop één der Befchermheilige'n vanBrescia.Zijn werkZijn werk over de Ketterijen, (Liber de Heerefibus,)is in twee hoofdafdeelingen, als het wareover deKetterijen.verdeeld. De eerfte bevat in a8 Hoofdftukken déketterfche gezindheden vóór CHRISTUS komst, en« le andere die na CHRISTUS, in 122 andereHoofdftuk-I :en. Ondertusfchen verftaat hij , door CHRISTUS/•omst , zijn lijden , en verwart voorts de tijden2 00 onder één, dat men niet weet, wat men van2 ijne kennis in de Gefchiedkunde maken zal. DusF laatst hij in de eerfte plaats de Ophits, Serpentii,(Slangenbroeders,) die in de Hde Christen-«e :uw thuis hooren, gelijk wij, op zijne plaats geenhebben. Op dezen laat hij de Cajanen en Se-z«4 udnen volgen , twee andere gezindten van Gnostie-# >n. De vierde Ketter is DOSITHEUS, een Jood,te onderfcheiden, en ouder dan DOSITHEUS, die'o: is insgelijks reeds onder de Ketters is voorgekocn.Tot leerling van dezen DOSITHEUS, maaktBb j SADDOK, van wien de Sadduceen, die hij metd : EpikweU vergelijkt, en tegen welke de Fari-


G E S C H I E D E N I S . =65feën overftaan. De Samaritanen hebben dezen naamvan den Koning SAMARIUS , of van eenen Zoon vanVIIKANAÜN. De Ketterij der Nazareën neemt de Wet Houfdlï.na C. G.en de Profeeten aan, maar fielt de rechtvaardigma-Jaar 363.king alleen in eene vlccschlijke vervulling der geboden.De Esfenen hebben eene levenswijze van Monniken.Eenige volgende Ketters zijn aan FILASTRIUS alleeneigen, en in de daad zeldzaam genoeg. DcHeiïögnosti, (Zon -aanbidders,) die ook D-


a(55 K E R K E L I J K EIII Puteörita:, die diepgegravene putten eerbiedigden,BOEK welke de Schrijver uit de woorden bij JEREMIA gefmeedheeft: Zij veriaten mij, de bron van levendVIIHoofdft,na C. G water, en houwen zich zeiven putten of bakken uit,Jaar 363die geen water houden, (puteos of lacus detritos.]tot 476Nog vindt hij vóór CHRISTUS de Ketterij der genen,die de koperen flang aanbaden; der zeventigJoodfche Oudften, bij EZEcniëL, die aan Afgodstbeelden rookten; van vrouwen, die den EgijptifchenVorst THAMUS beweenden; de Beltten, verëerersvan den Koning BELUS ; anderen, die den valfchenProfeet BILEAM eerbied bewezen; Ketters, die vaneene waarzegfter Godfpraken verwachtten, gelijkSAUL van de Tooveresfe te Endor; zulken, dieASTAR en ASTAROTH dienden, en eindelijk de Herodidnen,die in HERODES den MESSIAS verwachtten.Na dezeKetterijëu van die oude tijden, in welke deDuivel, gelijk hij zich uitdrukt,als een veldhoen, volgendsde vergelijking bij JEREMIA , vreemde eijeren,als zijne eigene, uitbroedde, plaatst hij die, welke nade komst van CHRISTUS ontftaan zijn. De eerfte ftichtersderzei ven zijn SIMON Magus, of de Toveraar,MENANDRUS , SATURNINUS en BASILIDES , hier VOlgthij EPIFANIUS , naar wien hij ook NICOLAUS van Antiöchiëbefchrijft. Eene andere Ketterij is, die hetrcrraad van JUDAS een goed werk noemt, waarloor ons het heil van JESUS dood bezorgd is. Hier1 >p VOlgen CARPOCRAS, CERINTHUS , HEBION, VA-!.ENTINUS, PTOLEM/EUS, SECUNDUS, HERACLIÖN,] 4ARCUS, COLORBASUS, CERDON, MARCIÖN , LU-< JANUS, APELLES, en TATIANUS.De


DeGESCHIEDENIS. 267naaste Ketters in deze reeks zijn de Cataphrygers.— THEODOTUS van Byzantium — die,welke een Me7*yyis>us- ftaande hielden, of dat deVII[oofflii,Zoon in den Vader, gelijk een kleiner vat in een ia C. 1 G.grooter, gaat; — de verëerers van MELCHISEDEK,als eene groote kracht Gods; — de Noêtidnen —SABELLIUS, van wien de Sabellianen, Patripasfia-•nen, Praxianen, en Hermogenidnen, afftammen; -SELENEUS en HERMIAS, (eigenlijk HERMOGENES,tegen wien TERTULLIANUS gefchreven heeft,) dieGod ligchaatnlijk, en de ftoffe met God even eeuwigmaakten enz. — De Proclianiten en Hermioriten,die onder anderen de komst van CHRISTUSin het vleesch loochenden, en geene opftanding oflaatfte oordeel verwachtten. — De Floridnen ofKarpocratianen , ook Milites, omdat zij uit denfoldatenftand waren , die in hunne vergaderingen,jia het licht uitgeblazen te hebben, zich vleeschlijkmet malkandereu vermengden, om de woorden tcvervullen: wast en vermenigvuldigt.Daar op maakt hij gewag van de Ketterij ove:het Pafcha, waar bij fommigen beweerden , dat meidit altijd op den i4den van Ni fan of Maart vieren moest. — De Ketterij der Chiliönetiten leert >dat wij, na de wederkomst van CHRISTUS, wedergelijk thans, duizend jaren, vleeschlijk zullen kven, kinderen teelen en eten. — Andere Ketterverwerpen het Euangelie en de Openbaring van joANNES, en fchrijven die aan CERINTHUS toe. -De naastvolgende zijn de Manicheên, naar MANESOf TURBO, een Twister, want dit zal de beteken] szij 1BOIIIK[aar 363.ot 47Ó.


*® K E R K E L I J K EIII zijn van het Perfisch woord Mant, den naam hebbende,en die ook in Spanje zich verfchuilen. - DeBOEKVIIHoofdft. Patricidnen, wier aanvoerer zekere PATRICIUS tena C. G. Rome was, beweerden, dat het menschlijk ligchaamJaar 363.tot 476. van den Duivel gemaakt was. - De Symmaehiërszijn leerlingen van SYMMACHUS , en verwachten ookZonder een' bijzonderen fectennaam, haalt hij thansiie genen aan, welke den Verlosfer eene waare relelijkemenschlijke ziel ontzeiden; een gevoelen vanfrek Arianen; maar bijzonder ook der Apollinarisen.— Tropiten noemt hij zulke Ketters, die, ini]•laats eener verëeniging der Godlijke en menschlijke1 latuur in CHRISTUS , veel meer eene verandering< Ier eerfte in de laatfte verdichtten (*). _ Nog1 leeft FILASTRIUS eene Ketterij van zulken, die zeien,dat CHRISTUS, bij zijn lijden, de menschlijke


G E S C H I E D E N I S . 269onthouding, ook Enkratiten heeten. — Van de IIIBOEKBorboridnen, zegt hij, dat zij zeer Godloze Ketters VIIwaren, die, het toekomend oordeel niet gelovende, loofdft.ia C. G.zich in het flijk, (/SoffjSafflf,) der zonden wentelden.— De naam van Artotyöniten, in Galatte, tot 476.Jaar 363.duidt reeds Ketters aan, die brood en kaas, in hetHeilig Avondmaal, gebruikten. — In het zelfdeland waren ook Askodrogiten, die eenen opgeblazenenlederzak, («w,) in hunne Kerk zetten, dientoedekken, en rond denzelven drinkende, en woelende,gelijk de Heidenen op de Bacchus-Feesten,rondgaan, omdat zij de woorden van den Heiland,dat men nieuwen wijn in nieuwe lederzakken doet,niet verftaan. — De Pasfalorynchiten leggen denvinger in den neus, op den mond en de lippen, omeen beftendig ftilzwijgen aan te duiden, en DAVIEna te volgen, daar hij bidt, dat God zijn' moncen lippen wil bewaaren. (P/I XLI. 3O Hij zegniet dat deze naam afkomt van wrattos, {eetprol,) en (een fnuit.) - De Aquarien(Waterdrinkers,) bedienen zich, in het H. Avondmaal, van water, in plaats van wijn. - AndereKetters beweeren, dat 'er nog heden Profeeten en Profettien zijn. — De Colluthidnen, in Egypte, hebbehunnen naam van zekeren COLLYTHUS, en leeren »dat het kwaad in de Wereld niet van God befchil twordt, omdat zij niet weten, dat het door zijn etoelating gefchiedt, en dat het voor de menfche 1nuttig is. — Eene andere Ketterij gelooft, dat d e'Wereld niet verandert , maar altijd in denzelfde 1ftaat blijft. — De Barrevoeters, (Excalceati,) wilen •


s?o K E R K E L I J K EIII len, dat de menfehen met bloote voeten moetenBOEK gaan, omdat God tegen MOSES zeide: Trek uweVIIfchoenen uit! enz. — De Novatidnen hebben vanHópfdfl,nn C. G zekeren NOVATUS den naam - Montanisten, (vvaarfchijnlijkvoor Montenfes,) zijn zulken, die de ge-Jaar 363rot 4-6nen herdoopen, die van de Katholijken tot henoverkomen; zij heeten van DONATUS, in AfrikaDonatianen, en van eenen PARMENIO, Parmenianen.— De Onthoudenden, (Abjlinentes,) in Galiïéen (hij bedoelt de Priscillianisten,)nemen gedeeltelijk de leerftellingen der Gnostiekenen Manicheên aan, en verwerpen het huwlijk. —De Circuitores, (anders Circumcelliones,) noodzakenanderen, om hun het leven te benemen, opdat?ij Martelaars mogen heeten; of zij brengen zichselvenom. — 'Er zijn anderen, die niet, gemeenchappelijk,met de menfehen eten, en die den H,i1jeest voor een gefchapen wezen houden. — Daarj>p roert hij nog ééns de Ketterij aan, welke hetPafcha met de Jooden gevierd wil hebben.Onder den naam Harefis Apocrypha, Secreta,1jegrijpt FILASTRIUS de dwaling van verfcheidene1Setters, die niet de Schriften van het Oude en1Nieuwe Testament, maar enkel Apokryfe aannelen.— De Meütidnen , (of Mekkanen,) wor-Icen befchreven, als eene gezindte, die dan met deirVdnen, dan met de Katholijken, dan met beien,Kerkgemeenfchap hield. — Zoo zal 'er in61Egypte eene gezindte geweest zijn, Rketorïérs, naarZekeren RHETORIUS, die alle Ketterijen prees, enVan allen zeide, dat zij iet goeds hadden, FABRI-CI-


G E S C H I E D E N I S .CIÜS gist hier eene dwaling van den goeden EPI­ IIIBOEKFANIUS, die van den vermaarden Rhetor of RedenaarTHEMISTIUS, die eene onverfchilligheid van \\ oofdft.'VIIiC. G.Godsdiensten leerde, eenen Ketter RHETORIUS ge- J_inr 363.maakt heeft. — Daar op gaat hij over tot eene t; »t 47Ö.Ketterij, die leerde, dat de Godheid zelve geleden -heeft, toen de met haar verëenigde menschlijke natuuraan het Kruis leed. — Eene andere maaktGod, als het ware, drievormig, (triformis;) zoodatde Vader een deel der Godheid, de Zoon eenander, en de Heilige Geest weder een ander deelderzelve zij.-Thans volgt van het 94fte Hoofdftuk af een vrijgroot aantal van Ketterijen, die zoo min belangrijkZijn, of als dwalingen befchouwd kunnen worden,dat hier de geest van FILASTRIUS zich openbaarvertoont, die enkel 'er op uit was, om vele Ketterijente vinden, en alles tot Ketterij te maken,wat van zijn gevoelen verfchilde. Zulke Ketterij is,die twijfelt aan het beftaan van verfcheidene Hemelen._ Eene andere onderftelt niet meer dan ééneA arde. — Nog eene andere neemt het valsch gevoelenaan, dat het water niet van God gefchapen i u_ De Ketterij, dat het ligchaam van denmensch eer gefchapen is dan de ziel; en dat hetbeeld van God niet in de ziel, maar in het ligchaamgezocht moet worden, wordt wijdlopig wederlegd.— Dat de ziel eene inblazing, (infpiratio,)is, en dat 'er niet eene inblazing in de zielgefchiedt, is ook Ketterij. — Verders wordt hetPlatonisch gevoelen, ook door ORIGENES aangenomen.


272 K E R K E L I J K EIII men, hier toe gebracht, dat de ziel eerst onderdeflBOEKVIInaam van verftand in den Hemel geweest is; maarHoofdfï. naderhand, omdat zij naar het aardfche verlangde,na C. G op aarde gekomen, en toen eerst ziel genoemd is. —Jaar 363tot 47


KALION en PYRRHA ouder maken dan den Zondvloedvan NoacH. — Anderen leeren, dat de menfehenvolgends de XII Tekenen van den Dierenkring geborenworden; of dat men met de Starrenwichelarende lotgevallen der menfehen uit de plaatzingder geftarnten moet afleiden, onder welke zij geborenworden. — Thans volgt de dwaling, dat dezielen van «Woekeraars, en andere Booswichten, inVI. DE EI.. S too­G E S C H I E D E N I S . mop eene natuurlijke wijze voortgeplant worden. • rnI50EKEene andere Ketterij gelooft, dat.het getal der jaaren, die zedert het begin der Wereld verlopen zijn, Hoofdft.VIIVA C. G.onzeker is. — Insgelijks eene, volgends welke dejaar 363.dagen hunne namen, naar de Planeten, (Solis, Lume tot 476,etc,) met de Schepping der Wereld van God zeivenontvangen hebben — het gevoelen van ontallijkeWerelden — eene andere, volgends welke ADAM enEVA blind zouden geweest zijn, vóórdat zij vanden Verboden Boom geproefd hadden. — Eene Ketterijuit Exod. IV. 24. ontftaan, -welke de fchuldder kinderen op de ouders terug brengt. •— Eenverkeerd begrip van het vijfde Boek van MOSES ,als of daar in niet herhaald werd, het gene in devier eerfte Boeken begrepen is. >— En nog eenedwaling, afgeleid uit Pf. LI. 7. dat DAVID in dieplaats een wettig huwelijk onrecht en zonde genoemdzal hebben.Bij de 118de Ketterij * heeft men moeite, om ernftigte blijven. Hier zijn de Ketters zij, die nietgelooven, dat NOaCH de aarde, na den Zondvloed,onder zijne drie Zonen verdeeld heeft. — Na dezevolgen de Ketters, die de overftroming onder DEU-


a 74K E R K E L I J K EIII booze geesten, wilde dieren, en flangen overgaan. —BOEKHet gevoelen, dat CHRISTUS ter Helle nedergedaald,VII •Hoofdft. daar aan alle menfehen , zich na de dood daarna C. G. bevindende, verkondigd heeft, dat zij zalig zoudenJaar 363.worden, indien zij hunne zonden beleden. — Insgelijksde valfche verbeelding, aangaande de menschlijketot 476.ziel, van de oude Wijsgeeren, dat zij of uit vuur,of uit water, of uit nevels, of uit eene grove ftoffe,of uit eene bron, of uit Atomen, of uit delucht ontftaan, en niet van God uit niet gefchapenis. •—Dus vaart FILASTRIUS , in het onderéénmengenvan belangrijke dwalingen, met de nietsbeduidendfteinvallen, voort, tot het einde van zijn Boek toe.Dus is de i24fte Ketterij, welke hij heeft kunnenopfpooren, dat de Verlosfer eerst bij den Vadergeweest is, en naderhand eerst gegenereerd is geworden.— Daar op gewaagt hij van andere Ketters,die geloofden, dat FARAO waarlijk van Godverhard is geweest. Hier fpreekt hij vrij duidelijkvan eenen vrijen wil des menfehen , fchoon hijdaar bij die nederigheid aanprijst, dat wij het grootftevan God verwachten moeten. Niemand mag duszeggen: Ik kan een Martelaar, ik kan een Apostelworden ! hij moet 'er altijd bijvoegen: IndienGod het wil! — De Ketterij der Manicheên, Gnostieken, en Nikolaïten, die niet willen erkennen,dat DAVID een Profeet van CHRISTUS is. — Ookis het eene gewigtige Ketterij, ( error non modieus,)dat fommigen niet alle de Pfalmen aan DAVID toefchrijven,en dat zij zich aan de fchikking derPfaU


G E S C H I E D E N I S . 275pfalmen ftooten, omdat die niet naar de tijds-opvolgingder gebeurenisfen gefteld is. — Andere Ket­IIIBOEKVIIters verklaarden de plaats, waar God tot KAÏN zegt, Hoofdft.dat hij over zijne booze gedachten behoorde te heerfchen, valschlijk zoo , hij behoorde over zijnen tot 476.11a C. G.jaar 363.Broeder te heerfchen. — Even dus verftonden veleneene andere plaats van KAÏN verkeerd, als ofhij gezegd had: Ik zal harder geftraft worden, ahik losgelaten zal worden. — Men vond ook Ketters,die geloofden, dat de Starren aan den Hemelvastgemaakt waren, en niet uit hare rijke bewaarplaatzenvan God daaglijks worden opgeroepen.Twee andere Ketterijen waren tegen Bijbelboekengericht, waar van de ééne den Prediker van SA-LOMO, — de andere het Hooglied verwierp. - Sonvmigen droegen het Kettersch gevoelen voor, dat dtGodsdienst der Aardsvaderen geene achting vetfoenU_ Ook waren 'er Ketters, die zich op heiEvenbeeld Gods veel lieten voorftaan. - Andere Ketterswierpen de vraag op: Waarom God niet altijd op dezelfde wijze, maar op zoo velerleië wijze, en in zoo verfcheidene talen, tot de menfchetgefproken heeft? — De Ketterij, welke door d* vMdieren in de Profeeten wezenlijke dieren, van allerhandegedaante, verftond, die God geloofd en geprezen zouden hebben , fcheen den Schrijver 00]eene wederlegging waardig. - Nog uitvoeriger wederlegt hij de dwaling, als of de Ceremoniïele wetnkel vleeschlijk verftaan moet worden.Niet min dan vijf Ketterijen haalt FILASÏRIUaan, enkel over de Griekfche Vertalingen van heS 2Ou


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.2?Ó- K E R K E L I J K EOude Verbond. Eerst noemt hij Ketters, die deOverzetting der tweeënzeventig heilige en hoogstwijzemannen verachten. — Dan volgen Ketters,die de Overzetting van XXX mannen verkiezen.Jaar 363. Wat hij daar mede wil, is naauwlijks te gisfen;tot 476.misfchien heeft hij daar mede gemeend de Overzettingder LXX , door LUCIANUS nagezien , welkedoor de letter A in de Handfchriften wordt aangeduid,welke letter tevens het getal XXX aanwijst,dooreenen onnozelen misdag (*). Even lomp iszijn misflag, ten aanzien der zesde Griekfche Overzetting,die ORIGENES te Nikopolis gevonden had,wanneer hij van eene Ketterij fpreekt, die eene Overzettingvan zes mannen gebruikt hebbe, en vanhet Katholijke Geloof zal afgeweken zijn: Dat anderenaan de Vertalingen van THEÖDOTIÖN en SYM-MACHUS de voorkeuze gaven boven die oudfte ,welke in de Katholijke Kerk geëerd wordt, is bijhem insgelijks Ketterij. Eindelijk heet ook Ketterij,wanneer fommigen van eene Griekfche Overzetting, die in een vat gevonden was, (hij bedoeltdie , welke ORIGENES te Jericho ontdekte,) gebruik maakten, in plaats van de Alexandrynfche.Onder de acht overige Ketterijen van deze zoolange lijst, wordt de i 43fte daar in gefteld, datfommigen, tot groot nadeel van hunne zaligheid,geloofden, dat in de plaats Exod. XXII. 28. ver'1)oden wordt, dat men de vreemde Goden niet vloeken(*) Vergel. HODY de Bibl. text. Origg. p. 632.


G E S C H I E D E N I S .Ü77ken zal. — Eene andere Ketterij verftond het letterlijk,wanneer van MELCHIZEDEK gelezen wordt,dat hij zonder Vader en zonder Moeder was. • H oofdft.Uit een verkeerd verftaan van .ZACH. VLÏÏ. 19. waar "1 C. G.lar 363.van vier Joodfche vastendagen in zoo vele maandent( )t 476.gefproken wordt, was men tot de dwaling verleid, -dat men geheele weeken , of vele maanden achteréén , vasten moest. — De volgende Ketterij hieldhet voor letterlijk waar, dat SALOMO, volgendsHoogl. VI. 8. zestig Koninginnen en tachtig Bijwijvenen Maagden zonder getal gehad zal hebben.Andere Ketters gelooven, dat het inademen of inblazen,hetwelk aan ADAM gebeurde, hetzelfde geweestzij, waar mede CHRISTUS zijne Apostelen,na zijne Opftanding, begunftigde. — Verders was'er eene Ketterij, welke het meetfnoer ZACII. II. 1.met hetwelk de Engel Jerufalem mat, woordelijkverftaan wilde hebben. — Dc befchrijving der Cherubimen Serafim JES. VI. 2. gaf ook nog aanleidingtot eene bijzondere Ketterij. — Eindelijk houdthij zich nog lang bezig met het Kettersch gevoelen,dat één der Engelen JES. VI. 6. den Profeet JE-SAIA, met de gloejende kool, waar mede hij deszelfsmond aanraakte, werklijk gereinigd heeft.IIIBOEKVIIIn de daad, men heeft flechts zeer weinig kundighedennodig , om de verwarring van denkbeel­Beöorleelingran ditden, tijden, en gebeurenisfen, de menigvuldigfte iverk vanproeven van onkunde, de jammerlijkfte verdrajing FJLASnuus.der Heilige Schrift, zoo vele hersfenfchimmen vanKetterijën, en bovenal het bijna geheel gebrek vanoordeel, te erkennen, welke in dit geheele gefchriftS 3van


EPIFA­NIUS.278 K E R K E L I J K EIII van FILASTRIUS uitblinken; en dit alles in eenenBOEKVIIflechtcn Latijnfchen ffijl; zonder dat men het éénHoofdft en ander genoegzaam met den geest van zijnen tijdna C. G • kan verfchonen, of met zijnen ijver en goeden wil.Jaar 363tot 476| Jammer is het, dat wij een zoo flecht gefchrevenwerk, tot de Gefchiedenis der Godsdiensttwisten,nodig hebben, en nog zou hij zijne Lijst hebben kunnenvermeerderen, indien hij 'er de dwalingen, welkemen aan ORIGENES toefchreef, en eenige anderen hadbijgevoegd, doch welke hij misfchien niet voor dwalingenaangezien, of 'er geene kennis van gehad zalhebben, AUGUSTINUS, die, met eem'ge voorzichtigheid,niet weinig uit FILASTRIUS ontleend heeft,oordeelt zeer gematigd van hem , „ dat hij, in„ geleerdheid, veel te kort fchief bij EPIFANIUS ;„ doch dat beiden over de vraag: Wat is Ketterij?„ niet op dezelfde wijze gedacht hebben; gelijk het„ ook moeilijk is, dit te bepalen (*)."De andere Kerkleeraar, van wien wij hier eeni»nader bericht moeten geven, omdat men, bij hemen in zijne fchriften, alles bij één vindt, wat menop het einde der IVde, en het begin der Vde eeuw,goed en flecht, in de Polemiek, of ftrijdvoerende,wederleggende, Godgeleerdheid der Christenen had,is EPIFANIUS ; die zich, door zijnen ijver voor derechtzinnigheid, de heiligheid van leven, zijne geleerdheiden verdienden, eenen naam in de gantfcheKerk verworven Tieeft, welken zijne groote foutenen zelfs nog zijne laatfte verrichtingen niet in ftaatwa-(*) Epist. CCXXII. Tom. II. Opp. pag. 622.


G E S C H I E D E N I S . *79waren te verminderen. HiëRONYMus en AUGUSTI-NUs waren, ten dezen tijde, in de Westerfche Kerkvermaard, als verdedigers van den Godsdienst, maar i [oofdft.aC. G.het was zoo ver af, dat zij zijnen roem verdmfterden,dat zij, door hem, als den voornaamften , ot 476.aar 363.voorganger in Godgeleerde twisten, aan te prijzen, •dien te meer verbreidden.JerichenvanEPIFANIUS werd, tusfehen de jaaren 310 en po*!te Befanduke, een vlek in het gebied der ftad Eleu- ,:ijne Le-theropolis, in Paltftina , geboren. Als men eenerensge-èhiede-nis.oude Levensbefchrijving van hem, die PETAVIUShet eerst in de Griekfche Taal heeft uitgegeven ( ),kon gelooven, zou men van hem veel zonderlingskunnen verhalen, daar niemand van zijne tijdgenoten,en kort na hem geleefd hebbende Schrijvers,iet van vermelden. Doch, alhoewel twee vriendenen reisgenoten van EPIFANIUS, als Schrijvers vandezelve, genoemd worden, is zij zoo vol van onwaarfchijnliike,openbaar valfche, of ongerijmdewonderverhalen, dat zelfs het waare, hetwelk zi:moot bevatten, daar door geheel onbruikbaa,IIIBOEKM e t m e e r z e k e r h e i d k a n m e n Z13nwordt (f)-':Gefchiedenis ontlenen, uit zijne eigene fchriften, uiverfcheidene plaatzen van HiëRONYMus CS), soCR AVII(*•) EPIFAN. Opp. Tom. II. pag. 318-(Y):. _fTILLEMONT Mémoires Tom. X. Notes fur St.EpipLe pag. 803. Hist. et la vie de St. Epiphane d PtrisI 7 38. ito.waar van de Abt JAC GERVAIS voorSchnver gehouden wordt.(5) De Viris Illuftr. Cap. 114. '* ** E P istolis 'S 4


IIIBOEKVIIHoofdftna C. G 1Jaar 363tot 476*So K E R K E L I J K ECR.ATES (*),SOZOMENUS (f), en andere Schrijversvan die tijden, zonder dat men echter vergetenmag, omtrent berichten, die het bovennatuur-lijke als iet heel gewoons aanhalen, op zijne hoedete wezen. Reeds vóór zijn twintigfte jaar was hijeen Monnik, en leefde als zoodanig zeer ftreng,bijzonder in Egypte, alwaar ANTONIUS , hun vermaardvoorbeeld, nog in leven was. Daar is ookwaarfchijnlijk gebeurd, het gene hij zelf verhaalt (§),dat de Gnostieken hem door vrouwsperfonen vanhunne partij zochten te verleiden, doch vergeefs.Hij bracht daartegen deze Ketters bij den Bisfchopaldaar aan, die hen fpoedig uit die Itad dreef. Wedergekeerdnaa Palceftina, omtrent hët jaar 330,ftichtte hij, niet ver van zijne geboorteplaats, eenKlooster, waar van hij de opfteller was, en waarin hij meer dan 30 jaren in Monniken-Godsvruchtleefde; wordende in deze levenswijze te meer ver-Rerkt door zijne vriendfehap met HILARION, denilgemcenen Vader der Kluizenaars en Monniken inValteftina. Ook werd hij in dit Klooster tot Preshijter,Ouderling of Priester, gewijd (**). Naa»,dien zijn Bisfchop te Eleutheropolis een vriend derArianen was, terwijl hij voor het Katholijk geloofjverde , brak hij de Kerkelijke gemeenfchap metlenzelven af, en verbond zich nader met andere,door(*) Hist. Eccles. Libr. VI. Cap. 10, 12,(f) //. E. L. VI. C.3 2. L. VII. c. 27. L. VIII.1 14, 15. (§) Her. XXVI. T. I. Opp.p. C, 9.fqq.(**) HièRON. Ep. XXXIX. T. IV. P. II. opp. p. 337.


G E S C H I E D E N I S . 281door de Arianen vervolgde Bisfchoppen. Behalvende werken van Godsvrucht, hield hij zich, in zijnIIIBOEKVIIKlooster, ook onledig met de Godgeleerdheid, en 1 loofdïl.las de Schriften der Christen-Leeraaren, met allen'a C. G.aar 363.vlijt. Eindelijk werd hij, in het jaar 367, door de ; ot 476.gezamenlijke Bisfchoppen van het Eiland Cyprus,tot Bisfchop der Hoofdftad Konftantia, het oudeSalamis , verkozen. Zijn oude vriend HILARIONbracht toen zijne laatfte dagen in Cyprus eenzaamdoor. Een oud bericht, hoewel niet volkomen geloofwaardig(*), van een bezoek dezer beide vrienden, verdient hier, om deszelfs leerzaamheid, eeneplaats. Men zette hun op den disch vogels voor;maar HILARION weigerde daar van te eten, omdathij, zedert het begin van zijn Asketisch leven, nietsgegeten had, hetwelk leven ontvangen had. En ik,gaf EPIFANIUS, waarfchijnlijk om de aanwezendeGeestelijken te onderwijzen, ten antwoord, heb,zoo lang ik deze levenswijze volg, nooit toegelaten ,dat iemand, die iet tegen mij op het hart had.zich te ftapen legde; zoo als ik zelf nooit ben gaar,f apen, wanneer ik twist met een 1ander had. — MijtVader! riep HILARION uit, de regel, welken gi)hebt waargenomen, is voortreflijker, dan de mijneEPIFANIUS bleef ook als Bisfchop zijn voormalisKloosterleven achtervolgen, maar werd fpoedig ontwaar, dat de zwakheid van zijn ligchaam , dezfharde levenswijze niet langer verdragen kon, nogthans begunftigde hij dezelve op zijn Eiland zccfterk,(*) In Vitis PP. per Rosweidum L. V. C, 4. p. 563S 5


282 K E R K E L I J K EIII fterk, dat het met Monniken en Kloosters vervuldBOEKwerd. Ook plantte hij het Christelijk Geloof metVIIHoofdft, allen ijver voort, zelfs buiten Cyprus, in anderena C. G • Landen, waar toe hem de kennis der Syrifche, zij,Jaar 363tot 476" ne. Moedertaal , der Hebreeuwfche , Egijptifche ,Griekfche, en eenigermate ook der Latijnfche Talenniet weinig behulpzaam was. Zes en dertig jaarenbekleedde hij het Bisfchoplijk ambt, met zoo veelwaardigheid, dat men hem wondervermogens , enGodlijke openbaringen, toefchreef. Hij was jegens dearmen zoo milddaadig, dat hij ééns alle de inkomftenzijner Kerk , die zeer rijk was, had weggefchonken;maar toen 'er nu aan alles gebrek was,zegt SOZOMENUS, bracht een onbekende aan denDeurwaarder der Kerk een zak met goudftukken;zoo voorzag God onmidlijk in dezen nood. Eengeval van twee bedelaars, van welken de één zichdood veinsde, terwijl de ander EPIFANIUS om eenegifte aanfprak, om zijnen makker te begraven, dochwelke nu in de daad overleden was, is ons insgelijksvoorgekomen van GREGORIUS den Wonderdoener(*), evenwel zegt SOZOMENUS weder, is ditvan EPIFANIUS daarom niet ongelooflijk. In de verzamelingvan de levens der Vaderen (f), ftaat nogeen voorbeeld van de buitengewone begrippen, welkemen zich van EPIFANIUS gemaakt heeft. TweeEgijptifche Monniken, die zich zeiven, uit eenmisverftand van JESUS gezegde, ontmand hadden(*) Zie ons lilde Deel, Bladz. 227.(t) Vit. PP. Libr. V. Cap. 15. pag. 629.


G E S C H I E D E N I S . 283den (*), waren door den Aardsbisfchop V3H Alêxandrièuit de Kerkgemeenfchap gefloten; zij, zich VII111BOEKhier over bezwarende, brachten hun beklag in bij 1 toofdiï.a C. O.de Bisfchoppen van Jerufalem, Antïèchïè, en Ro-\aar 363.me, door welke allen zij werden afgewezen. Thans , ot 476.befl'oten zij zich bij EPIFANIUS te vervoegen, alsbij eenen Profeet, bij wien geen aanzien des perfoonsplaats had. Doch, toen zij zijne ftad naderden,openbaarde God hem, wie zij waren; waarop hij hun liet aanzeggen, dat zij niet in de ftadzouden komen. De uitfpraak van zulken manbracht hen eindelijk tot berouw en verootmoediging.Ook dit maakte God aan EPIFANIUS bekend;die & hun nu verlof gaf, om bij hem te komen; henin de Kerkgemeenfchap weder aannamen , en ookten hunnen behoeve aan den Aardsbisfchop varAkxandriê fchreef, om hun als zijne kinderen insgelijksvergiffenis te fchenken. In zoo hoog aanzienftond EPIFANIUS , maar niet geringer dachimen van zijne geleerdheid en bekwaamheid, om heiRechtzinnig Geloof tegen de Ketters te verdedigenMen bevveegde hem daarom , door verzoeken ei tbidden, omtrent het jaar 374, tegen hen gefchriften ii thet licht te geven. Reeds vroeger had hij eene gezindte van Tegenftrevers der Maagd MARIA fehrÜtelijk beftreden, en met hen en de Collyridianen gftwist (f). werken maakten eenen algemeine 11(*) Dit deden ten dezen tijde verfcheidenen van dzeiven EPIFAN. Expof. fid. Cathol. C. 13. p. 1095. Ta) 1.I. Opp. (t) Boven Bladz. 185*


IHBOEKVIIHoofdft,na C. G£§4 K E R K E L IJ K Enen opgang, ook werd hij zelfs daadlijk werkzamerdoor zijne deelneming in de openbare belangender Kerk, en in bijzondere verfchillen; gelijk wij,Jaar 363•in het vervolg, op zijne plaats zien zullen. Omtot476 ; trent het jaar 376, deed hij eene reize naa Antiócklë,om de onëenigheid te ftillen, welke daar overde leerftellingen van APOLLINARIS ontftaan was; enin het jaar 382 was hij lid der talrijke Kerkvergadering,welke toen te Rome gehouden werd, over deMeletiaanfche fcheuring te Antiöchië. Hier te Romekreeg hij kennis aan de oude PAULA , die hemin ftrengheid van Ascetifche levenswijs nog overtrof.Ten laatften wikkelde hij zich diep in detwisten, die over ORIGENES waren uitgeborften. Zederthet jaar 394 verklaarde hij zich openlijk tegenverfcheidene leerftellingen van dezen Kerkvader; geraaktedaar over in verdrietelijke verfchillen met JO­ANNES, Bisfchop van Jerufalem, en THEOFILUSBisfchop van Akxandriê; hij verzoende zich welin het jaar 401 met THEOFILUS, maar verbond zichtoen, tot zijne fchande, met dezen Bisfchop, éénender onwaardigften, die dit ambt bekleedden, teenJénen der eerwaardigften, JOANNES CHRYSOSTOMUSBisfchop te Konftantinopolen, omdat deze de leer-Mlingen van ORIGENES niet wilde veröordeelcn •:elfs reisde hij in perfoon, in het jaar 402, naa'1le gemelde Hoofdftad, om hem, eenigermate, totverandering in zijne denkwijze te noodzaken •]lier gedroeg hij zich, in verfcheidene opzichten ,:eer onbetaamlijk en onvoegzaam , tot hij , op; i%wt terugreize , in het jaar 403 , in den ouder,dom


G E S C H I E D E N I S .«*Sdom van meer dan 90 J^en, zijn leven op zeeverloor. .Deze zwakheden van zijne laater jaren , mdiendeze naam niet te zacht is voor dezelve, verminderdennogthans zijne achting en roem niet. Brandendeijver tegen Ketters en' Dwalingen, vooralwanneer deze gepaard ging, met den fchijn vanGodvruchtige zelfverloochening, was, in dien tijd,genoegzaam , om alle misftappen en verkeerdhedente bedekken, HICRONYMUS , een vriend en vereerervan EPIFANIUS, dien hij eenen vriend van bijna alleBisfchoppen, en een overblijfzel der oude heiligheidnoemt (*), verzekert ook (f), dat men hem alleenverfchoonde, alhoewel de Arianen in het geheeleRijk de overhand hadden, en dat de regerendeKetterfche Vorften zich zouden gefchaamd hebben,zulken man te vervolgen. Als hij ééns te Jerufalemmet den Bisfchop aldaar langs ftraat ging, dron


nr286 K E R K E L I J K Ebekent (*), dat hij even eenvoudig als Godvruchtig,of ligt te bedriegen geweest is. In het gemeenBOEKVIIHoofdit. lieten zich de Asceten op deze eenvoudigheid vanna C. G. hart en zeden veel voorftaan, en meenden, dat uitftekendeGodsdienstkennis en deugd hier mede zeerJaar 363.tot 476.wel kon gepaard gaan. Ondertusfchen kan menniemand kwalijk nemen, dat hij twijfelt, of zulkfoort van menfehen alles recht gezien, gehoord, ofondervonden hebbe, wat zij voor waar hielden, enverhaalden. De goedhartigfte man kent de werelden de menfehen het minst, en kan dus ligtelijk bedrogen,en door vooröordeelen weggefleept worden;en waarlijk EPIFANIUS heeft in zijne fchriften enhandelingen meer dan te veel blijken van zulke hoedanighedengegeven.Zijne Zijn eerfte gewigrige werk fchreef EPIFANIUS, infchriften. het jaar 374, op begeerte van vele Leeriiaren inHetPiegtankerderwijsen een behoedmiddel tegen de zich meer enPamfylië, Pfidië, en Egypte, die van hem een on­meer verbreidende Ari'danfche en Macedoniaanfchegevoelens verlangden te hebben. Dit werk noemdehij kyAvfuros, of het P/egt - anker, „omdat hij,"gelijk hij zelf elders zegt (f), ,, daar in, uit de„ geheele Heilige Schrift, de waarachtige leere Gods„ verzameld, en het Heilig Apostolisch en Profee-„ tisch Geloof der Vaderen, hetwelk, van het be-,, gin af, tot op zijnen tijd toe, in de Heil. Kerk„ van God gepredikt is geworden, als het ware,(*) Libr. VI. Cap. 10. ff. E.(t) Panar. ffares. LXIX. T. I. Opp. pag. 751.„ als


G E S C H I E D E N I S . a3?„ als een anker voor die genen, welke 'er gebruik. IIIBOEK„ van wilden maken , duidlik voorgedragen had,VII„ om hunne gemoederen te fchragen en te bevesti- t oofdftY„ gen , ten einde zij niet, door de uitvindingen n a C. G.aar 363.„ des Duivels, rondgedreven worden, en door de J3t 476.„ onftuimige baaren,welke de Ketterijen in de We-.„ reld zoo menigvuldig opruijen , fchade lijden„ mogten." Hoofdzaaklijk echter was zijn oogmerk,de leere der Godlijke Drieëenheid, die toenhet meest werd aangevochten, met eenige andereGeloofsleeringen , tegen derzelver tegenftrevers tehandhaven (*). Hij begint, met de bepaling,„ dat één God de Vader, en de eenige waare God„ is, nademaal de eenige eeniggeborene uit den„ eenigen, en de eenige Heilige Geest uit even den-„ zelfden; maar in het algemeen de Drieheid in de„ Eenheid, en één God , Vader, Zoon en Heilig*„ Geest is; elk is waarachtig God, en de Drieheid„ wordt in éénen Geest geteld. — De Zoon is al-„ tijd, niet met den Vader vermengd; noch deszelfs„ Broeder; maar de echte Zoon van den Vader ge-„ teeld; de natuurlijke Zoon, en geen aangenome-„ ne. De Zoon is éénswezens met den Vader;„ niet nevens, met zijn wezen, (vwwios,) maai„ éénswezens, dat is, niet buiten den Vader ge-,, teeld: en het is een band van het Geloof, dilwoord, ( è/uaxmo?,) van hem te gebruiken. Hel„ flaat de kracht van SABELLIUS te neder; waai„ dit woord plaats vindt, daar toont het één we-(*) Antoratus pag. 5-125. Tom. II. Opp.„ zen,


288 K E R K E L I J K Era „ zen, O'jras-ains-,) aan; en dat in dit wezen daBOEK„ Vader is, de Zoon is , de Heilige Geest is;VIIHoofdft. „ (tvvnosxlo?,) het drukt maar ééne Godheid uit;na C. G. „ zoodat, van even dezelfde , God, uit God , deJaar 363.„ Zoon , en God de Heilige Geest, maar niet meertot 476.„ Goden zijn. Wij zeggen, God de Vader, God„ de Zoon, en God de Heilige Geest; en niet„ Goden. — De Zoon is de Eengeborene, waar-,, achtig God uit den waariichtigen God, die niet,, den naam des Vaders heeft, maar ook voor den„ Vader niet vreemd is. — En een eenige, C/MVO-„ ysvis-,) Heilige Geest, die noch den naam des„ Zoons , noch de benaming des Vaders heeft ;„ maar de Heilige Geest genoemd wordt, en voor„ den Vader niet vreemd is." — Op deze wijzevult hij de twaalfeerfte Hoofdftukken van dit werk,hetwelk, in het geheel, uit honderd één en twintigHoofdftukken beftaat. De verdediging van deSodheid van den Heiligen Geest geeft hem nu aanleiding,om niet alleen de tegenftrijdige dwalingente wederleggen, maar tevens alle zoogenoemdevan de eerfte tijden der Wereld af, tot oprijnen tijd toe, in clasfen verdeeld, aan te haaien:;ene lijst, welke met zijn werk over degevoeglijk zal kunnen vergeleken worden.KetterijenKetterijen,Vervol->ends keert hij weder tot de verdediging der bovengemeldeleere der Drieëenheid terug.Vervolgendstornt hij bijzonder, tot eene verdediging der Godïeidvan CHRISTUS, tegen de Arianen. Daar napreekt hij van AllegorifcheVerklaringen, bij voorbeeld,van het Paradijs, en wederlegt ORIGENES,die


G E S C H I E D E N I S . 089die beweerde , dat 'er vol/Inkt geen Paradijs op I«BOEKJarde is. Hij fpreekt van het Beeld van God:VII„ De mensch," zegt hij, „ werd zekerlijk naar ] loofdft.„ het Beeld Gods gefchapen: alleen wij willen de ' ia C. G.[aar 363.„ Godlijke genadegaven niet te nieuwsgierig door^ ot 476.„ ihuffelen, en dus ook niet onderzoeken, hoe de„ menfehen het Evenbeeld Gods ontvangen hebben.„ Wij zeggen niet, dat het ligchaam naar dat Beeld„ gevormd is; wij Hellen het ook niet in de ziel,„ of in het verftand, of in de deugd. Nogthans„ zeggen wij ook niet, dat het ligchaam of de ziel„ niet het Beeld Gods is. Dus is wel dat gene„ in den mensch, hetwelk naar dit Beeld is; maar„ hoe, dat weet God alleen." — Van het BeeldGods komt hij weder op het Paradijs, en verklaarthetzelve letterlijk, ten welken einde hij de vier rivierenvan hetzelve aanwijst; onder dezen zegt hijvan den Phifon, dat deze, „ de Ganges is, bij„ de Grieken Indus genoemd, die het groote en„ kleine Evilat, of het Land der Elymeërs, door-,, loopt, het groote Ethiopië doorkruist , en naa,•, het Zuiden gaat, maar eindelijk, omftreeks Ga-,, des, zich in den grooten Oceaan ontlast. „ De„ tweede rivier," vervolgt hij, „ de Cheon , is„ even zichtbaar en niet Allegorisch; het is de„ Nyl, gelijk men uit JES. II. 18. ziet, enz." —„ Indien 'er geen wezenlijk Paradijs was , dan„ is 'er ook geene van deze Rivieren geweest; dan„ was 'er geen ADAM en EVA; dan zijn 'er in het„ geheel geene menfehen. Maar nu zijn wij toch„ allen van ADAM oorfpronglijk." — Om dit laatfteVI. DEEL. T te


III290 K E R K E L I J K Ete bewijzen, brengt hij het Geflachtregister bij vanBOEKADAM tot CHRISTUS, en verhaalt ons van JOSEF,VIIHoofdft. den Man van MARIA , dat hij, bij zijne eerftena C. G. Vrouw, vier Zoonen, JAKOBUS, JUDAS, SIMON,Jaar 3 63.tot 476. en JOANNES, als ook twee Dochters, ANNA en SA-LOME, verwekt heeft. Van de gevoelens van ORI­GENES, en van het gezegde van dezen Schrijver,dat de Zoon den Vader, de Heilige Geest denZoon, en de Engelen den Heiligen Geest zoo minzien kunnen, als deze van de menfehen gezien worden,gaat EPIFANIUS op nieuw over tot het bewijzenvan deze leere, dat in den Vader, Zoon, enHeiligen Geest, niets verfcheidens , maar dat deHeilige Drie'èenheid van denzelfden rang en wezenis, ten welken einde hij een aantal plaatzen uit deHeilige Schrift aanhaalt, en op zijne wijze opheldert.En hier mede gelooft de Schrijver deze leere,ten nutte der Gelovigen, en tot wederlegging derKetteren , voldoende bewezen te hebben. Maar,vervolgt hij, dewijl de vastigheid van ons Geloof,op de vaste belijdenis van de Menschwording vanonzen Heiland, als ook op de zekere hoop van deOpftanding der Dooden en onze wedergeboorte,rust: zoo brengt hij nu een dergelijk bewijs bij voordeze leerftukken. De Heer zelf, zegt hij, de Heilige,die zich in het Godlijk wezen bevindt, Ctvu-TTosnhs,) dé Heilige Verlosfer kwam van den Hemel,en verwaardigde de werkplaats der Maagd,om ons heil te voltoojen. Van haar geboren , envan den Heiligen Geest ontvangen, nam hij hetrleesck aan, zonder zijne Natuur te veranderen;maar


G E S C H I E D E N I S .ftpjmaar hij nam de menschheid, vleesch en ziel, tot IIIBOEKde Godheid op, naardien hij volkomen van den Vaderwas. Maar hij vormde zich ook tot eenen vol­Hoofdft.VIIkomenen mensch uit de Godsbaarfter, (ösoroxs,) ia C. G.[aar 363.MARIA, door den Heiligen Geest. — Van de Opftandingder Dooden, handelende, bericht hij, dat:o.t 47Ó.eerst vóór korten tijd, fommigen, die in Egypte,en andere Landen, bij de Asceten bijval vonden,even als de Hiëraciten, geleerd hadden , dat nietons vleesch, maar een ander, in deszelfs plaats zalop/laan. Tegen dezen, de mogelijkheid der Opftandingaanwijzende , haalt EPIFANIUS ook den VogelFENIX aan, die zich na vijf honderd jaaren verbrant,en uit zijne asfche weder herrijst. — Eindelijkkomt hij tot een befluit, met het oplosfenvan eenige tegenwerpingen der Manicheên en Marciöniten,tegen de Heilige Schrift, bij voorbeeld,dat dezelve God fomtijds naar iet laat vragen, endus zijne Alwetendheid beperkt; over de berovingder Egyptenaren door de Israëliten; over der Israëlitenrecht op het Land Kanadn. De Arianen enSabellianen betwistten wel de verborgenheden dei-Heilige Kerk, maar, tot wederlegging der laatften,is reeds de verfchijning der Diïeëenheid bij den Doopvan CHRISTUS genoegzaam; en de eerften behoeftmen alleen te wijzen tot de plaats JOANN. IX. 10.Eindelijk, zijn tegen de genen, die de Godheid vanden Heiligen Geest loochenen, de bewijzen uit hetGebed der drie mannen in den gloejenden oven,die den Zoon en den Heiligen Geest niet op de lijstvan fchepzelen plaatften; uit het driemaal Heilig derT 2En-


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G,Jaar 363,tot 476.NIftoaK E R K E L I J K EEngelen,, en uit Handel. V. 3,4. 1 Korinth. II.io-, van kracht en genoegzaam. Na eene vermaningaan de Leeriiaren , om dit Geloof, hetwelk deMaagd Gods, de Kerk, van de Apostelen ontvangenheeft, te bewaaren, voegt EPIFANIUS hier deNicëifche Geloofsbelijdenis, en nog eene andere bij,welke hij, met alle Rechtzinnige Leeriiaren, en degeheele Katholijke Kerk, overëenftemmend met hetvoorheengemelde, inzonderheid aan de Doopelingen,tot een behoedmiddel tegen nieuw ontftane Dwaalleringen, overgeeft. Deze laatfte Geloofsbelijdenis,(Sijmbolum,-) bevat duidelijk de grondtrekken vandie zoo vermaarde, welke zeven jaaren daarna doorde Kerkvergadering te Konftantinopolen is aangenomen,en welke wij hier voor hebben bijgebracht.Ondertusfchen is het niet gelooflijk, dat men hierin de aanleiding van EPIFANIUS alleen gevolgd is.De Nicëifche Geloofsbelijdenis, welke de Konftantinopolltaanfchevergadering vermeerderde , was , inden grond, uit de Geloofsbelijdenis der Katechumenen, bij hunnen Doop, ontftaan. Zedert haddenvoornaamlijk de Macedonlanen zulke Leerftellingenvoorgedragen, welke, in de leere van den HeiligenGeest, noodzaaklijk, nader bepaalde bijvoegzelen bijdeze Geloofsbelijdenis vorderden. Nu kunnen verfcheideneBisfchoppen, zoodanige nadere bepalingen,ten behoeve der Doopelingen, gemaakt hebben, endaaromtrent overeengekomen zijn, zoodat de Kerkvergaderingdes te minder zwarigheid vond, om zein de Nicëifche Geloofsbelijdenis in te lasfehen.Uit dit beknopt bericht van dit werk van EPIFA-


G E S C H I E D E N I S . 293NIUS, kan men ligt befluiten, hoe omflachtig, hoeverward, en hoe vol van overtollige bijvoegzelen,hetzelve is, terwijl de uitleggingen van Bijbelplaatzen,in hetzelve voorkomende, veelal onnozelzijn.Bijkans nergens wordt ééne nieuwe baan tot onderzoekhier geopend, en waar de Schrijver iet ongewoonswil zeggen, ftruikelt hij doorgaands.Evenwel werd EPIFANIUS, kort na het voltojenvan dit werk, door ACACIUS en PAULUS, tweeOuderlingen en Kloostervoogden of Abten,QAfX'-pavfytUt,') bovenmaten nederig, als een nieuw Apostel,en een andere JOANNES , wiens voorbidding bij Godhen en alle Monniken ongemeen verftërken zou, verzocht,nadat zij de namen der Ketteren van hemgehoord hadden, om hun ook de leere van eikenderzelven bekend te maken.In zijn antwoord aanhen, geeft hij eerst reden, waarom hij dit van hunbegeerde werkitxvctgnv, (Apothekars-kistjen, ofGenees-kistjen,) noemt; te weten, omdat daar inde geneesmiddelentegen den vergiftigen fteek derKetterfche Slangen bijeengezameld waren. Vervolgendsverzoekt hij alle goedgunftige Lezers, dat zijhet hem vergeven,indien hij, bij zijnen ijver tegen deKetters, harde woorden, als Bedriegers, en dergelijkemeer, gebruikt hebbe; want, dit zij bij hunnebeftrijding noodzaaklijk geweest, en trekt ook anderengemaklijker van hunne gemeenfchap af.werk, het uitvoerigfte en merkwaardigfte,Dithetwelkin de oude Kerk, tot het kennen, en te gelijk totwederlegging der Ketterijen gefchreven is (*), is(*) T. I. Opp. EPIF. p. 1-1108. doorT 3IIIBOEKVIIHoofdft.ia C. G.[aar 363.:ot 47Ó.Zijnwerk3ver deKetterijen.


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.£94 K E R K E L I J K Edoor den Schrijver zei ven in drie Boeken verdeeld,en deze weder te famen in zeven Afdeelingen. 'Erworden tachtig Ketterijen in befchreven en beftredcn.Twintig van dezen behooren tot de tijdenvóór CHRISTUS geboorte. Daar onder worden alsHoofdfoorten opgegeven, het Barharismus, Scythismus,Hel/enismus, Judaïsmus en Samaritanismits,hebbende den Schrijver deze verdeling en benamingenontleend vat Kolos f. III. 11. alwaar Griek enJood, Barbaar en Scyth, genoemd worden. Uitdeze leidt hij de XV overigen af, als onderfoortenof takken. De zestig Ketterijen na CHRISTUS ,worden zonder eenige rangfehikking zoo onder ééngemengd en doorgelopen, dat de Simonicnen de eerfteplaats, en de Masfaüdnen de laatfte beflaan.Men ziet reeds uit deze opgave, dat behoorlijkbepaalde denkbeelden, en over het geheel eene rijplijkoverdachte wijze van voordragt, geheel niet dezaak van dezen Schrijver geweest is. — Ketterij isbij hem alles, wat van de heerfchende Godsdienstleerevan zijnen tijd afweek, het zij zulks vanChristelijken, Joodfchen, of Heidenfchen oorfprongware. In een' tijd, wanneer men zich van allekanten met Ketters omringd meende te zien, hadmen behoorlijk dienen te fchiften en onderfcheiden, wat te vooren gebeurd was, welke Ketterijenthans in vergetelheid gebracht, welke van geenbelang of welke meer gewigtig waren. Men hadmisvattingen van dwalingen, welmenende voorflagenvan verbetering van moedwillig vervalfchen vanhet Geloof, armhartige woordentwisten van daadlijkeaan-


GESCHIEDENIS.ao3aanvallen op Hoofdkerjlukken , moeten onderfcheiden.IIITwisten en verfchillen over de Kerkentucht, VIIBOEKover de rechten en pligten der Leeriiaren , over loofdft. ].a-C. G.« uitwendigen Godsdienst en oefeningen der God- '[aar 363zaligheid, en zelfs vele uitlegkundige verfchillen, :ot 476hadden niet in ééne klasfe behoren geplaatst te worden,met de leerftellige of zedenlijke, zoo ver- dezewezenlijke deelen van den Godsdienst waren. Menhad de bron der dwalingen, en de wijze, op welkezij daar uit waren voortgevloeid, behoren te onderzoeken,indien men ze ons gefchiedkundig had willenleeren kennen — want van eene wederleggingfpreken wij hier niet. - Maar van dit alles heeftEPIFANIUS heel weinig, en van een groot gedeeltevan hetzelve niets gedaan.De eerfte van alle Ketterijen is, bij EPIFANIUS,het Barbarismus, of de ftaat van wildheid en OWbefchaafdheid, van ADAM tot NOÜCH, geduurendetien menfchengeilachtcn of leeftijden. Men had toengeinen naam van eene Ketterij, de menfehen haddengeenen voorganger, maar elk maakte zich zijneneigenen wil ten voorfchrift. Door het Scythismusverftaat hij den toeftand der Wereld, varNoiicH, tot een weinig na den Torenbouw varBabel, of tot aan PHALEG en REGU ; doch ooktoen was 'er geene eigenlijk gezegde Ketterij, maaialleen Godzaligheid of Godloosheid. Daartegen begintde Schrijver het Heilenismus met SERUG, Ode Afgoderij , welke van andere volken tot de Gr ieken gekomen, onder hen bijzondere partijën,r«f,) heeft doen ontftaan. Van dezen befchrijf tT 4Eïl


IIIBOEKVIIHoofd!na C. (Jaar 36,tot 47


G E S C H I E D E N I S . 297Godsdienst inboezemde (*). De zevende JoodfcheBOEKpartij waren de Herodianen, die HERODES voor den VIIMESSIÜS hielden.Hoofdft.ia C. G.Vervolgends begint hij de Gefchiedenis der ChristelijkeKetterijen, met een bericht van CHRISTUS tot 47


mBOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.298 K E R K E L I J K E °de Gnostieken eene bijzondere gezindte geweest waren,niet, dat men dezen gemenen naam aan velegezindheden gegeven had. Integendeel leidt hij deGnostieken van den ftichter der Nicolditen af, bijflor verzekerende, dat zijne berichten van hen'deste zekerer waren, omdat hij zelf in gevaar geweestwas, door de Gnostieken verleid te worden. Bijgelegenheid der Carpocratianen verhalende, dat tentijde van den Bisfchop ANICETUS, te Rome, eenrrouwsperfoon aldaar velen tot die gezindte hadwergehaald, laat hij eene lijst volgen van de RoomèheBisfchoppen, van PETRUS en PAULUS af,wei-] te beiden aldaar die waardigheid zullen bekleed hebjen.CERINTHUS laat hij op CARPOCRATES volgen,]:n maakt hem eenen tijdgenoot van den Apostel PAU-.us. Terwijl hij het met zich zeiven niet eens is,>f CERINTHUS de Opftanding der Dooden geloochendtebbe, gelooft hij toch, dat PAULUS dit leerftuk ,Kor. XV. tegen hem beweerd heeft, maar ookal PAULUS daar nog eene andere dwaling hebbenrederlegd, van die genen, die wel de Opftandingdn CHRISTUS , maar niet van andere Dooden, ge.>ofden. Zulke lieden vond men in Afië, inzondereidin Galatië. Sommigen van dezen ftierven zon-1:i er gedoopt te zijn, welken doop anderen voor hen0 p zich namen, opdat zij maar niet, indien zijé ms opftonden, onder de heerfchappij des Wereldhepperszouden vervallen. En hier op, naar eenefin londelijke overlevering,zal doelen,het gene deApostc1 fchrijft van een Doopen over de Dooden. DeJ1•azoreën onderfcheidt hij van de bovengemelde A&-


G E S C H I E D E N I S . 299zareën, en van de Christenen, die anders ook weldezen naam voeren. Bij deze gelegenheid onderzoekthij de vraag, waarom CHRISTUS, een nakomelingvan DAVID , deszelfs troon niet bezetenheeft ? en beweert, dat deze troon eigenlijk hettot 476.Priesterdom der Heilige Kerk is; ja, dat CHRISTUShet Rijk van DAVID , te gelijk met het Priesterdom,aan de Hoogepriesters der Katholijke Kerk genadigovergelaten heeft. — Uitvoerig en hevig behandelthij de Ebïóniten , tegen welke hij bewijst, datCHRISTUS geen bloot mensch geweest is, uit Jef.VII. 14. LXVI. 6. Jer. XVII. 9. Luk. I. 35.enz. — Met de Valentinidnen, bijzonder met SE­CUNDUS en PTOLEMEUS, welke uit deze gezindtekwamen, houdt hij zich insgelijks lang op.In de derde Afdeeling des eerften Boeks, houdtzich de Schrijver met nog andere Gnostieken partijënonledig; met de Marcoftanen, Colorbaftanen,Heracleönken , Oftten , Cajanen , Sethianen, Archontiken,Cerdomanen , Marci'önisten , Lucianisten, Apellianen, 'Severianen, en Tatianen. Onderde bijzonderheden, welke in deze Afdeeling voorkomen, is deze, dat hij, door de tachtig Bijwijvenin het Hooglied, tachtig Ketterijen verftaat; als ook,dat de Duivel, vóór de komst van CHRISTUS inde Wereld, nooit tegen dezen zijnen Heer lasteringenuitgeworpen heeft, of oproerig geweest is; omdathij uit de Profeeten wist, dat zondaren, diezich bekeeren, door CHRISTUS verlosfing zouden,ontvangen; maar toen hij zag, dat hij bij den Verlosfergeene barmhartigheid te hoopen had , toenheeftIIIBOERVIIHoofdft.ia C. G.Jaar 363.


300 K E R K E L I J K EIII heeft hij niet alleen hem gelasterd, maar ook deBOEKVII menfehen daar toe verleid, om in plaats van denHoofdfi . waaien God eenen Nietgod te zoeken. Ook heeftna C. (^•hij, in deze Afdeeling, de veranderingen, welkeJaar 36;tot 47< f, MARCION , in het Euangelie van LUKAS , en in tien-Brieven van PAULUS , welke hij alleen voor echterkennen wilde, gemaakt heeft, vlijtig bijeenverzameldenz.In de eerfte Afdeeling des tweeden Boeks, volgteen andere reeks van Ketters: de Enkratiten; deFrygiërs, of Montanisten, of Taskodrugiten; deQuintillianen, Pepuzianen , Priscillianen, en Artotyriten,(alle bijzondere namen der Montanistende Tesfareskaidekariten, of Quartadecumanen; deAiogen; de Adamianen; de Sampfeën, of Elkifeën; de Theödatianen ; de Melchizedekianen; deBardefianisten; de Noëtianen. De Faleftën, (naareenen VALENS , van wien EPIFANIUS erkent, niet tehebben kunnen ontdekken, waar hij zich opgehouden,of wat hij geleerd heeft;) de Katharen; geftichtdoor NABATUS, (NOVATUS;) de Angelici,van welken hij, insgelijks, alleen den naam aanvoert,zonder te weten, waarom zij dus genoemd,of welke hunne dwalingen geweest zijn; de Apos,tolici of Apotaktiten; de Sabellianen, en tweederleicOrigenianen. Men ziet dus ook uit deze Afdeeling,dat de Schrijver zich bijzonder beijverdheeft, om het getal der Ketterijen te vergroten. Onderdc bijzonderheden dezer Afdeeling behoort, dathij als zeker fielt, dat de dag van JESUS lijden detwintlgfte Maart geweest is, voorts geeft hij, alshet


GESCHIEDENIS.%oihet geboortejaar van CHRISTUS op, het twee enveertigfte jaar van AUGUSTUS , en zijn geboortedag,den zesden Januari] enz.IIIBOEKVIIïoofdft,jj1 C. G.De tweede Afdeeling van het tweede Boek bevat aar 363 -j iflechts vijf Ketterijen: die van PAULUS van Samo-1 3t 476.fate; de Manichëifche, de Hieracitifche, de Mele- "tidanfche Scheuring , en het Aridnismus , welklaatfte EPIFANIUS, bijzonder wijdlopig, wederlegt.Vervolgends geeft hij in de eerfte Afdeeling vanhet derde Boek, een Gefchiedkundig en Wederleggendverflag van de Audidnen, Fotinianen, Marcellianen, S«W?» - Arianen , de Pneumatomachen ,(of Macedonidnen,) de Aèrianen en Aètianen.De laatfte Afdeeling van dit werk, of devan het


IIIBOEKVIIHoofdfna C. (Jaar 36,tot 47


G E S C H I E D E N I S . 303ders, terug geleid wordt. — Met één woord, hijhaalt hier weder eene vrij uitvoerige, ook met Bijbelfchebewijzen, op zijne wijze , voorziene Ge- jloofsbelijdenis der Katholijke Kerk, hoofdzaaklijk rover de Drieëenheid en over CHRISTUS , aan , \welke met dergelijke plaatzen uit zijne Schriften -naauwkeurig overëenftemt.Eindelijk oordeelt EPIFANIUS het nog dienftig , 1 Vettenn iurichingenderhet één en ander ten befluit te zeggen, van de j•wetten en inrichtingen der Rechtzinnige Kerk , echtzinligeKerk1waar van wij nog verflag moeten doen, omdat men Jrolgendshier bij hem meer bij één vindt, dan bij eenig ander,:PIFA-Schrijver van dezen tijd. De grondflag, dus begint 1 «us.hij, en als het ware, de hoogde trap in de Kerk,is het Maagdelijk leven, hetwelk van velen geoefenden geprezen wordt. Op dit volgt terftond heteenzaam leven , (vytovfat,) hetwelk eene menigtevan de beide kunnen leidt. Na dit is de onthoudingtot dezelfde loopbaan gegrond. Daar op komt deWeduwlijke Staat. Ook de kuifche Huwlijke Staatheeft na deze Handen plaats, en geniet groote eere;voornaamlijk het huwelijk, hetwelk niet herhaaldwordt, en zich naar de voorfchriften fchikt. Evenwel,wanneer een getrouwd man, na de dood zijnervrouw, of eene vrouw, na de dood van harenman, ten tweedemale wil trouwen, is hun zulksgeoorloofd. Doch , de kroon en moeder van ditalles is het Priesterfchap, hetwelk grootendeels uitMaagdelijke Perfonen, of ten minften uit eenzaamlevenden beftaat: en, wanneer daar toe geene gefchikteMonniken gevonden worden , zoo verkiestmenIIIBOEKVIIloofdft.a C. G.aar 363.ot 476".


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.304 - K E R K E L I J K Emen zulken, die zich, of van hunne echte vfouwenonthouden, of, nadat zij éénmaal in huwlijk geleefdhebben, weduwnaar gebleven zijn. Daartegenkan die gene, die zich in een tweede huwlijk bevindt,noch Bisfchop , noch Presbijter, (Priesterof Ouderling,) noch Diakon, of Subdiakon, worden;alfchoon hij zich ook van zijne vrouw ontvhield, of weduwnaar zij. Alleen de Voorlezers kunnenzoo wel uit ongehuwde perfonen, als uit Monniken,Onthoudenden, Weduwen, kuifche getrouwdemannen, ja zelfs, wanneer het de nood vereischt,uit zulken genomen worden, die , na dedood hunner eerfte vrouw, weder getrouwd zijn.Want een Voorlezer is geen Priester; maar als hetware enkel een Schrijver van het Godlijk woord.De Dlakonesfen zijn enkel tot bezorging der vrouwenaangefteld, om der eerbaarheid wille, wanneerzij, of bij den Doop, of bij het befchouwen vanderzelver Ligchamen (*), gebruikt worden. Zij moetenflechts eenmaal getrouwd en onthoudend zijn;)f na het eerfte huwlijk Weduwen, of aanhoudend: vlaagd wezen. Op alle deze rangen volgen deExorcisten en Hermeneuten, die zoo wel bij dedoorlezingen, als Kerkleerredenen, uit de ééne taali n de andere overzetten; de Kopiaten, die voor het1 er aarde beftellcn der lijken zorgen; insgelijks deDeurwachters , en alle verdere beambten , om deioede orde te onderhouden, ingefteld.Van(*) In zieklijke omftandigheden, gelijk men uit eenendere plaats Heres. LXXIX. C. 3- p. 1060. ziet.


GESCHIEDENIS. 305Van de onderfchcidene ftanden der Christenen UIBOEKgaat EPIFANIUS over tot hunne Godsdienftige Vergaderingen.Hier meldt hij voorëerst, dat dezelve Üoofdft.VIIia C. G.door de Apostelen zeiven op den vierden en zesdenJaar 363.dag der week, en op den Zondag, vastgefteld wa­tot 476.ren (*).EPIFANIUS befchrijft vervolgends het vasten vanzijne Christelijke Tijdgenoten. Op den vierden enop(*) PETAVIUS (Animadvers. ad Expofit. FideiTom. II.Opp. Epiphan. pag. 354.) twijfelt met recht aan dewaarheid van dit hericht. Maar fchijnt min gelukkig tezijn, in het beweeren, (/. c. pag. 352.) dat de Christenen,geduurende de groote vasten vóór Paasfchen, hetHeilig Avondmaal, uitgezonderd Zondags en Zaturdags,niet openlijk met malkanderen gebruikt hebben; maatnog ongelukkiger is hij, in het beweeren, (7. c. p. 355Odat de eerde Christenen , niet altijd, wanneer het Avondmaalgevierd werd, aan hetzelve deel hebben genomen,Het zij zoo, dat CASAUEONUS de woorden iit&wnn rt»Eu^*fi?«*f bij EUSEB. (Hist. Eccles. Libr. VII. C. 9.)verkeerd verklaard heeft,van het gebruiken des HeiligenAvondmaals , maar zij betekenen toch, het aanhoorer,van het Dankgebed, na het Avondmaal, waar op degeheele Gemeente overluid Amen zeide. Vruchteloosberoept hij zich ook op HiëRONYMus , die zijnen toehorervermaant quotidie audiat Misfam, hetwelk hij vertaalt,het Heilig Avondmaal daaglijks te hooren, maaiPETAVIUS wist immers, dat Mis/a toen niet enkel het H,Avondmaal, maar ook den geheelen Godsdienst, of ookandere hoofddeelen van den Godsdienst aanduidde. Hië-VI. DEEL. V Ro


IIIBOEKVIIHoofdft.3ofi K E R K E L I J K Eop den zesden dag der week, fchrijft hij, wordtdaarom tot de negende uur gevast, omdat de Heereop den eerstgcmelden gevangen, maar op dezen ge­na C. G, kruist is geworden. Dit vasten wordt het geheeieJaar 363.tot 476. jaar door waargenomen; uitgezonderd in de 50 dagentusfehen Paasfchen en Pinkfteren, geduurendewelke, niet gevast, en het Gebed niet knielend gedaanwordt. Maar, in plaats der vergaderingen,welke op de gemelde twee dagen, tot om negenuuren gehouden worden, houdt men die dan, evenals op Zondag, des morgens. Ook is het op hetFeest Eplfam'a, toen de Heer in het vleesch geborenis, niet geoorloofd, te vasten, al valt het opden vierden of zesden dag der week. Evenwel plegende genen, die zich, vrijwillig, met een goed voornemen,oefenen, ten allen tijde, alleen Zondags enin de genoemde vijftig dagen, uitgezonderd, te vastenen te waaken. Want, het is ongerijmd, op Zondag,welken de Kerk met vrolijkheid gevierd wil hebben,te vasten. Daarom neemt ook de Kerk het veertigdaagfchevasten vóór de zeven vierdagen vanPaafchen waar; maar niet op de daartoe behoorendeZondagen. De zes laatfte dagen vóór dit Feestbrengt elk één door, met droog eten, (^o'pxyi»;)dat is, hij gebruikt flechts tegen den avond brood,zout,RONYMUS zegt ook onmidlijk daar op, dat zijne hoordersin de zesdaagfche vasten daaglijks, ten minftenZondags, hunne gaven in de Kerk behoorden te offeren,en het Avondmaal te gebruiken, QOfaratis et Communicetis.Strm. XXXIV.)


G E S C H I E D E N I S . 3°?zout, en water. De ijverigften houden met dit vastentwee, drie, vier dagen aan; anderen zelfs onaf­IIIIÏOEKVIIgebroken deze gehele week door, tot op het aanlichten 1 Ioofdft.van het Paaschfeest toe. Zij houden zes waaknach- ia C. G.1|aar3Ó3.ten, en even zoo vele Godsdienftige vergaderingen, :ot 476.welke in dezen gehelen vastentijd van de negendeuur tot den avond duuren. Maar, op eenige plaatzen,waakt men enkel dien nacht, welke op deavijfden dag der laatfte week volgt, en onmidlijk vóórhet Pafcha gaat. Wederom wordt, in fommige gewesten,op den vijfden dag dezer week, het HeiligAvondmaal, (eigenlijk de verëering van CHRISTUSJijden, Koiïqtix otKovo/AW,) op de negende uurgebruikt; en op deze wijze wordt het volk ontflagen,hetwelk bij het droog eten blijft. Elders integendeel,wordt het Avondmaal niet eer gevierd,dan wanneer de Zondag van Pafcha verfchenen, enom dezen tijd het volk heengezonden is.Wat de overige geheime Godsdienften en andereinwendige gebruiken betreft, zegt EPIFANIUS verder,zij worden naar de leere van het Euangelie ender Apostelen waargenomen. Aan de overledenenwordt bij name gedacht, wanneer de gebeden gefproken,en het Heilig Avondmaal gehouden wordt.Ook worden, in de Heilige Kerk, de Morgengezangenen Gebeden, insgelijks de Avond-Pfalmenen Gebeden, bcftendig gefproken. Sommige Monnikenwonen in fteden; maar anderen onthoudenzich in Kloosters, afgezonderd van de menschlijkefamenleving. Velen van hun behaagt het, langhaair te dragen, om hunne levenswijze te doen uit-V •amun-


308 K E R K E L I J K EIII munten; zeker uit eigen goeddunken, zonder eenigBOF.Kbevel van het Euangelie, of voorbeeld der Apostelen,PAULUS heeft veel meer deze dragt afgefchaft.VIIHoofdft.na C. G. 'Er zijn nog andere zonderlinge levenswijzen, welkeJaar 363.tot 476. in de Katholijke Kerk waargenomen worden; daar,bij voorbeeld , fommigen zich geheel van vleeschonthouden, van viervoetige dieren, van vogelen envisfchen, ook van eijeren en kaas. Daarom zijn 'erzulke verfchillende levenswijzen, omdat elk naarzijn eigen werk loon ontvangen zal. Velen dus onthoudenzich alleen van viervoetige dieren, maareten vogelen, en het overige. Anderen gebruikenook geen gevogelte, maar wel eijeren en visch; noganderen, niet ééns eijeren. 'Er zijn anderen, diezich van visch onthouden, maar daartegen kaaseten; wederom anderen, die zelfs dit niet, of welniet ééns brood eten. Velen onthouden zich vanboomvruchten en alle gekookte fpijze. Velen liggenop den blooten grond ; anderen gaan barrevoets;nog anderen dragen een' verborgen haairen zak, teweten, met een goed oogmerk, om der deugd enboete wil. Want het is onbetaamlijk, zoo als fommigendoen, openlijk in zulken zak rond te loopen:het zelfde mag men zeggen van de genen, die openlijkkluisters dragen. Zeer velen maken volftrektgeen gebruik van het bad. Sommigen hebben deWereld geheel verloochend, en zich kleine ligtehandwerken bedacht, om geen lui leven te leiden,noch hun brood, ten bezwaar van anderen, te eten.Meestendeels oefenen zij zich in het zingen vanPfalmen, in onöphoudlijke Gebeden, in het lezen envan buiten leeren der H. Schrift.Het


G E S C H I E D E N I S . s°9Het laatfte, hetwelk EPIFANIUS van de Christenenvan zijnen tijd befchrijft, zijn hunne zeden. Degemeenfchappelijke vrucht der Heilige Kerk, zegthij, in gastvrijheid, menschlievendheid, en milddaadigheidjegens elk en een ieder, wordt allen aanbevolen.In plaats der verouderde Befnijdenis inCHRISTUS heeft zij den Doop; en rust op den grootenSabbath, in plaats van den kleinen. Zij onthoudtzich van de gemeenfchap met alle Ketterijen;zij verbant de hoererij, echtbreuk, het wellustig leven,afgoderij, moord, en alle overtreding der wet,Magie en Toovcrij, Starrenwichelarij, (deze noemthij asgovopux, in plaats van «ffoAoyw*,)voorbeduidzelen,bijgelovigevoorzeggingen en bezweeringen,gedenkcedels , die men Phijlactenën noemt, dcichouwplaatzen , het paardenrennen, de vermakerder jagt, muzijkfpelen,alle lasteren en kwaadfpreken, alle kijverijën , ondeugden, onrechtvaardigheden, hebzucht en woeker.fche bezigheden hebben,De lieden, die wereldacht zij juist niet hoogzij wijst hun flechts de laatfte plaats onder alle hanleden aan.Vrijwillige gaven neemt zij alleen aai 1van die genen, die niemand beledigen, en de we Eniet overtreden; maar eerlijk leven.Zij beveelt, da tmen zoo vlijtig en aanhoudend, als mooglijk is >ook met kniebuiging op de beftemde dagen, het gebed tot God opzendt.In fommige gewesten worden ook op den Sabbath Godsdienftige vergadefingen gehouden. Doch, dit wordt niet van allemaar alleen van de uitmuntendfte Christenen waargenomen, dat zij geheel en al niet zweeren, nie l 1V 3fchclIIIBOEKVIIrloofdrt.ia C G.[aar 363.tot 4-76.


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.iSio K E R K E L I J K Efchelden, noch vloeken , alles overcenkomftig hetvoorfchrift des Verlosfers; en midsdien ook, zooveel hun mooglijk is, volftrekt niet liegen. • Zeervelen verkopen ook hunne goederen, en geven hetJaar 363.tot 476.geld aan de armen.EPIFANIUS heeft zelf van dit werk een Uittrekzeiof korte Herhaling der hoofdzaken, ( Avaxscp«.Herhalingofkortuittrekzelwel eene eenigzins andere orde volgt; maar de na-Kmiwc-i;,) opgefteld en nagelaten (*), waar in hijvan zijnwerktuurlijkfte, zoo min als in zijn groot werk, getroffenheeft. Wat FILASTRIUS, op zijn voorbeeld,over deKetterijen.ten aanzien der algemeene Kei'tergefchiedenis, verricht, en hoe deze EPIFANIUS nog overtroffen heeft,n de zucht, om recht vele Ketterijen te ontdekten,hebben wij hier voor reeds gezien.AUGUSTI­ Nader bij EPIFANIUS blijft AUGUSTINUS, in eenNUS over 3oek, omtrent het jaar 428 gefchreven (t). Hijde Ketterijen.,vas zeker, onder alle foortgelijke Schrijvers, deTematigdfte en gefchiktfte tot dit werk; maar ookJeze Kerkvader, onzeker, wat men voor Ketterijte houden hebbe , vermengt grove dwalingen metverfchillen over Kerkentucht of Kerkplegtigheden.Hij laat wel de Ketterijen vóór CHRISTUS geboorteweg, maar neemt , al te ligtgelovig, veelover van FILASTRIUS, waar bij nog het één enander van zijn eigen voegt, ontleend uit eenen on*genoemden, uit EUSEBIUS, en andere bronnen;doch(*) °PP- - * Ij P a S' 126-157.T o m) De Harcfibus ad Qjiodvultdaim Liber, Tem,VII1. Opp. pag. 1. fqq.


GESCHIEDENIS.doch over het algemeen met te weinig overleg enoordeel. Onder de gezindten, die hij bij EPIFANIUSen FILASTRIUS voegt, zijn de Luciferidnen, welkehij erkent, door deze beide Schrijvers voorbijgegaante zijn, omdat zij hen enkel als Scheurmakers befchouwden; maar hij had bij eenen ongenoemdegevonden, dat zij geloofden, dat de ziel door overftortingvoortgeteeld wordt, en dat zij van vleesch,en de zelfftandigheid van vleesch is. Verders noemthij de Jovinidnisten, de Arahifche Ketters, de Helvidianen, als ook de Paternidnen, (volgends anderenVenuftidnen,) welke de onderfte declen desligchaams voor een werk des Duivels uitgegeven,en daarom aan alle ondeugden, die met dezelve begaan worden, volle vrijheid gelaten hebben. Ooiftaan de Tertullïdnistcn op zijne lijst, aanhanger;van den beroemden TERTULLIANUS, die eerst ii Izijnen tijd te Karthago geheel opgehouden, en hunne Kerk aldaar aan de Katholijken overgelaten hadden. Van TERTULLIANUS zeiven zegt bij, dat h jde 'ziel, ja God zeiven, voor ligchaamlijk hebt egehouden. Doch hij was daarom nog geen Ketteromdat hij door ligchaam verftaan had, iet, hetwe! kdaadlijk beftond. Maar daarom was hij een Kettej »omdat hij tot de Katafrygiërs was overgegaan, c nhet huwliik, als hoererij, veroordeeld, en afzoi 1-derlijke vergaderingen gehouden, en beweerd hacdat de zielen van flechte menfehen na de dood : 11Demons veranderden, en dat de natuur der ziel vr nden éénen op den anderen werd voortgeplant. Hi esop gewaagt AUGUSTINUS van eenen Ketterfchen aa iiïgh aV 4fdIIIïsOF.KVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.


THEODO-RETUSover deKetterijen.3i& K E R K E L I J K EIII hang ten platten lande bij Hippo, welken hij daaromBOEKVIIden Boerfchen, (rusticana,) noemt; zij was toen-Hoofdfl . maals reeds te niet gelopen. In het Punisch wernaC. G • den zij Abeloniè'rs genoemd. Sommigen noemdenJaar 363tor 47Ö " hen naar ABEL , ADAMS Zoon, Abelianen of Abeliten.Zij leefden als man en vrouw, maar onder degelofte van kuischheid, en namen een jongetjen enmeisjen van anderen tot kinderen aan, die vervolgendsop dezelfde wijze met malkanderen leefden.Na dit verhaal, waar mede men, in de Gefchiedenisder Ketterijen, naauwlijks iet weet aan te vangen,volgt ten laatften eene befchrijving der Pelagianen.Achter deze 88 Ketterijen vindt men nogin één Handfchrift van dit Boek, de Timotheanen ,Nestorianen, en Eutychianen, aangeftipt. Dan hetis even zeker, dat dit Bijvoegzel niet van AUGUSTI­NUS is, als dat een dergelijk gefchrift, hetwelk me-RONYMUS, volgends de verzekering van AUGUSTI­NUS , van de Ketterijen heeft nagelaten, in diertvorm, als het thans voorhanden is, dezen, niet totSchrijver heeft.Omtrent twintig jaren na AUGUSTINUS dood,fchreef TBEODORETUS zijn werk over alle Ketterijen,of onderzoek van leugen en waarheid, (KX-TX notrruv TÜIV aifeeecov, ij iLzvfcs xxi «M&aMs? S lXywaw,)in vier Boeken, met een kort begrip derGodlijke Leere in het vijfde Boek (*). Hij heeftvan allen het kleinfle getal van Kettcrfche Gezindten:niet meer dan zes en vijftig. Hij munt in(•) Tom, IV, Qpp. pag. 280-481,ve-


G E S C H I E D E N I S . 313vele opzichten uit boven zijne voorgangers in ditvak; hij is vrij van de herhalingen en uitweidingenvan EPIFANIUS; moet niet vergeleken worden met ( [oofdft.den onkundigen Ketterjager FILASTRIUS; hij heeft"a C. G.aar 363.meer bronnen , dan AUGUSTINUS ; ook fchrijft hij, ot 476.geregelder en bepaalder dan zij allen. Maar hij ver- .wart, even als zij, Ketters en Scheurmakers, nietsbeduidendeen belangrijke gevoelens onderling; de Duivelis bij hem de ftichter en uitvinder van alle dwalingen,en hij bevordert de verbittering der Christenentegen derzelver eigenlijke uitvinders meer dan te veel.Men zou hier ook nog kunnen bijvoegen VIN-CENTIUS van Lirinum, om zijne waarfchuwing tegende Ketterijen , {Commonitorium adverfus HsppiiTguiv KOU saS/AM) (*), veel nuttigs, hoe zeeihet tevens ook fpooren genoeg van zijn zwak oordeelin zich bevat. In dit gefchrift, hetwelk omtrenthet jaar 392 opgefteld is, geeft hij eerst op.wat al den inhoud van de Schriften der Profeeteruitmaakt: Leering, vermaning, bedreiging, klagten, gebeden, voorzeggingen, enz.; hij heldert eenigetekens op in de Affchriften der Griekfche Overzettingen des Ouden Verbonds, welke dan de lotge(*) Tom. II, Opp. pag. 158-184.V 5IIIBOEKVII


314 K E R K E L D K EIII gevallen des Joodfchen volks, dan CHRISTUS, dan'BOEKVIIeene duiftere plaats enz., aanwijzen. VervolgendsHoofdft verklaart hij de Accenten, Kritifche en GrammatinaC. G -fche Tekenen, bij voorbeeld, den Asteriscus, Obclaar363lot 476 [ lus, Lemniscus, enz. Dit leidt hem tot de verdienffenvan ORIGENES in dit vak, eene lijst der Boekendes Ouden Testaments, en de Gefchiedenis derGriekfche Overzetting der Alexandrynen, waar inhij de verdichtzelen van ARISTEAS herhaalt. Hijweidt verder uit in de opvolgingen der PTOLEME-ÏTSSÉN in Egypte, en der Romeinfche Keizeren, enin de Gefchiedenis der overige Griekfche Vertalers,AQUILA, SYMMACHUS, THEODOTIO ; hij geeft verflagvan de Hexapla van ORIGENES. NU komt ,eindelijk, in het kleinfte en laatfte gedeelte van ditwerk, de verklaring der Bijbelfche, en ook andereMaten en Gewigten, welke, fchoon niet volkomenvoldoende, echter grootendeels vrij bruikbaar is.Maar deze breekt EPIFANIUS af, deels door eenebefchrijving der Zesdaagfche Schepping; deels dooreene herhaalde lijst der Boeken des Ouden Verbonds;waar bij hij vindt, dat, gelijk deze XXII in getalrijn, God ook even zoo vele werken in die zeSlagen volbracht heeft, en dat 'er even zoo vele gelachtenvan ADAM tot JAKOB voorkomen; hetwelkItlles hij als vol geheimen befchouwt.Een gefchrift van EPIFANIUS , van de twaalf Edeli^ef eenten In den Borstlap van Aaron, is uitgegetendoor coNivAD» GESNER (*), eene andere watlan-(*) In zijn Opus de omnium Fosfil. Gen. Zur. 1565. 8vo.


G E S C H I E D E N I S . 315langer uitgave ftaat in de werken van EPIFANIUS, IIIBOEKuitgegeven door PETAVIUS (*). Doch het één enVIIander houdt men enkel voor een uittrekzel uit zijn | loofdft.ia C. G.eigenlijk werk, hetwelk PETRUS FRANCISC. FOOGINI '[aar 363.het eerst, in eene oude Latijnfche Vertaling, naar :ot 476.een gebrekig Faticaansch Handfchrift, te Rome inhet jaar 1743. 8vo. in het licht gebracht heeft.Het gene de Schrijver van den naam , het vaderland,de natuurlijke gefteldheid, en het menigerleigebruik van elk edelgefteente zegt, heeft zijne waarde;maar de geestelijke betckenisfen, welke hij 'erbijvoegt, verdienen geene aanmerking.Ook zal nog de UitleggingSALOMON'S Hooglied,van EPIFANIUS overin een Latijnfche Vertaling,voorhanden zijn, welke dezelfde FOGGINI te Rome,in het jaar 1750 in 4to., insgelijks heeft uitgegeven.Maar het verdient de moeite niet, om 'er verdeions mede op te houden; de geheele uitlegging beftaat enkel in eene myftieke willekeurige verklaring var 1het Hooglied, met volltrekte verwaarlozing van dei lletterlijken zin.Zijn Brief aan den Bisfchop JOANNES van Jerufalen, en een andere, aan HISRONYMUS gezonden 1zal ons in het verhaal der verfchillen overORIGENES voorkomen. Eene kleine brok van zijne veiklaring van het Euangelie van JOANNES (f), e 1zeventien zinfpreuken, (apopkthegmata) (§), veidie(*) Tom. II. pag. 225.(|) In COMBEF. Auct.Novisf.Bibl. Patr.T. l.p. 30c(5) In COTELER. Monum. Eccl. Cr. T. I. p. 426.


ÏIIBOEKxi6K E R K E L I J K EVerfchildienenweinig aanmerkingen. Twijfelachtig of welVII zonder grond aan hem toegefchreven zijn: Een BoekHoofd! t. van de Profeeten, derzelver dood en begravenisfe.na C. (Jaar 3Ö.ï- De Natuurkenner, (cpwnoAoj/ar,) of van de natuurtot47(;>' der dieren en vogelen, en acht Kerkleerredenen enz.De volledigfte uitgave zijner werken is die van PE­TAVIUS te Parys, in twee Foliobanden, in het jaar1622, naderhand in 1682 herdrukt ( * ). JAKOBGERVAIS heeft de Gefchiedenis en het leven vanEPIFANIUS befchreven, (/' Hhtoire et la vie de St.Eplphane &c. a Paris 1738 in groot 4to. ) waarachter hij gevoegd heeft eene verdediging van denHeiligen EPIFANIUS, tegen de lasteringen, meiweikede nieuwer Ketters hem zwart gemaakt hebben-.Deze nieuwe Ketters lopen uit op den eenigen ABRA­HAM SCULTETUS, die, (in zijne Medulla TheoiogmPP. pag. 711. f ff.) beweerd had, dat EPIFANIUSverfcheidene leerftukken, bij de Roomfche Kerk inzwang, niet gekend, of wel duidlijk verworpen heeftterwijl men dezelve veeleer aantreft bij de Ketters 'op de lijst van dezen Kerkleeraar. Het gene wijvan EPIFANIUS gezegd hebben, zal genoeg doenzien, dat deze overëenftemming, of afwijking, nietzoo gemaklijk is aan te wijzen, en dat een onderzoekdeswegens de moeite niet beloont.Na deze algemene berichten, welke onsdenk-(*) Men vergelijke over EPIFANIUS TILLEMONT Memoir.Tom. X. St. Ëpiphane pag. 484-521. Notes fiurSt. Epiphane pag. 802. DU PIN Nouvelle Siblioth, des.dut. Eccles. Tom. II. pag. 295,302.de


G E S C H I E D E N I S . 317denkwijze der Kerkleeraaren, omtrent de Ketterijenen Dwalingen , en hunne handelwijze omtrent de­VIIzelve, in het algemeen, genoeg hebben kunnen lee-1 loofdff.a C. G.ren, komen wij tot het verhaal der gefchillen, die *aar 363.ten dezen tijde, met ongemene drift, gevoerd zijn; , ot 476.zoo wel over oudere als nieuwlings opgekomene •en overleerftukken; een verhaal, m de daad, van een min()RIGENESgunftig voorkomen voor het Christendom van dientijd, maar daarom te noodzaaklijker, omdat velenvan deze verfchillen eenen zoo merklijken invloedop het Christelijk Leerftelfel van volgende eeuwengehad hebben. Van de oude gefchillen kwamenthans die over de waarde der Godgeleerde gevoelensvan ORIGENES weder ter bane , in welken EPIFA­NIUS eene hoofdrol gefpeeld heeft, hoewel nietgrootlijkstot zijne eer bij onpartijdigen.• ORIGENES, die, door zijne geleerdheid en werkzaamheid, zich bij den Christelijken Godsdienst zooORIGENESdoor velenaangemerktverdiend had gemaakt, dat men zijne misdagen endwalingen, welke hij mogt gekoefterd hebben, daar als devoorlopervanvoor had behooren te vergeten, werd, reeds kortna zijn overlijden , van velen op eene onwaardige ARIUS ;dochwijze aangevallen, waar tegen het verweerfchrift vandoor an­PAMFILUS zijnen goeden naam naauwlijks kon beveiligen(*). Evenwel bleef ORIGENES in achting, dedigd.derenver-bij allen, die waare geleerdheid beminden. De aanzienlijkftegeleerden der IVde eeuw, zoo als EUSE-EIUS van Csfarea, DIDYMUS, BASILIUS de Groote,GREGORIUS van Nazianzus,IIIBOEK(*) Zie ons lilde Deel, Bladz. 275. volgg.CHRYSOSTOMUS, më-RO-


318 K E R K E L I J K EIII JIONYMUS, en meer anderen, waren of zijne bekendeleerlingen , of dankten hem hunne godgeleerdeBOEKVIIHoofdft. kundigheden. De hevige twisten met de Arianenca C. G.hadden zelfs eenigermate, als het ware, eenen ftilftandtusfehen de verëerers en vijanden van ORIGENESJaar 363.tot 476.voortgebracht; alhoewel men hem echter al fpoedigindezelven poogde te betrekken. De Arianen naamlijktrachtten (*), hunne gevoelens, met het gezag vandezen grooten man te bevestigen, EPIFANIUS (f),verzekert, met even zoo vele woorden, dat ARIUSEn zijne aanhangers , alles uit ORIGENES ontleendhebben; en HiëRONYMus (§) beweert zelfs, dat deNicëifche Kerkvergadering ORIGENES, als de bronvm ARIUS, hoewel zonder hem te noemen, veröorleeldhebbe. Ondertusfchen, de gevoelens van ORI-ÏENES over de Drieëenheid, zoo ver wij die uit zijiefchriften kennen, waren wel niet Niceïsch, maar)ok niet Aridansch te noemen. SOCRATES voegt1 )ok bij zijn bericht, dat BASILIUS van Ccefared, enÏREGORIUS van Nazianzus , het voorgeven derdridnen wederlegd en aangetoond hebben, dat zij1 )RIGENES kwalijk verftaan hadden, ATHANASIUSself (**) merkt aan, dat men onderfcheid moet matentusfehen het gene ORIGENES, onderzoekend, en11 er oefening, gefehreven heeft, en wat hij Heilig(*) SOCRATES Hist. Eccles. L. IV. C. 16.(f ) H*r«. LXIV. C. 4. T. I. Opp. p. 527.(5) Ep. XLI. p. 343. T. IV. Opp. P. II.1 . P. I. Opp. pag. 183.leert,(**} Epist. de Decretis Nicante Syiwdi Cap. 27. Tom.


G E S C H I E D E N I S . 319loert, en brengt vervolgends eene plaats uit ORIGE­ IIIBOEKNES bij, ten bewijze, dat hij, zoo wel als DIONY-VIISIUS van Akxandriê, en andere Kerkvaders, ge-] loofdft.leerd heeft: dat het Woord even eeuwig is met den ia C. 1 G.[aar 363.Kader, en van geen ander Wezen, of eene andere :ot 476.Zelfftandigheid, (x


iin„ gers geene fchandelijke zeden oplegt; zij tast ech«BOEK„ ter de Godheid zelve door fchandelijke gevoelensVIIHoofdft. „ aan. ORIGENES verftout zich, eerftelijk, te besaC. G. „ weeren, dat noch de eeniggeboren Zoon den Va»Jaar 363tot 476. ,, der, noch de Geest den Zoon, noch de Engelen,, den Geest, noch de Menfehen de Engelen zien„ kunnen. Hij leidt wel den Zoon uit het wezen„ des Vaders af; maar houdt hem te gelijk voor„ gefchapen; zoodat hij enkel uit genade den naam„ van Zoon van God draagt. Verders gelooft hij,„ dat de menschlijke zielen vóór het ligchaam be-„ ftaan hebben, en Engelen, of hooger krachten,„ geweest zijn; maar dat zij door God tot firaffe,, wegens hare zonden in dit ligchaam zijn opge-„ floten." Verders rekent EPIFANIUS tot de dwaingenvan ORIGENES, dat hij leerde, dat ADAM het!Godlijk Beeld verloren heeft; en dat daaröm in deSchrift ftaat, God maakte hem en EVA rokken vanrellen, waar door men het ligchaam verftaan moet.1 Dok verwrikt hij de Opftanding der dooden, nadenaalhij die dan erkent, dan ontkent, dan weder;I lechts een deel des ligchaams laat opftaan. Eindeijkverandert hij alles in Allegorie of Leenfpreuk,31 >ij voorbeeld, het Paradijs enz. Voor het overigei veet hij geene andere bron der dwalingen van ORIi;ENES op te geven, dan dat hij niets het minfte11 de Heilige Schrift onverklaard heeft willen laten.PACHO­MIUS jijvert tegenORI- 1G&NU. j350 K E R K E L I J K EZeldzaam mag het voorkomen, het gene EPIFA-JIUS hier verhaalt, van de genegenheid der Monni-:en voor ORIGENES , daar hunne onwijsgerige hersensniet gefchikt waren voor de Wijsgeerige onder-ftel-


GESCHIEDENIS.S*iHellingen van dezen Kerkleeraar. Maar zijne MyftifcheGodgeleerdheid, op welke toch het geheele Asketischof afgezonderd leven gegrond is, waar aan1hij zoo veel gearbeid, en die hij door Wijsgeerige nC G.lar 363.gronden onderfteund had, deed hem hunne goedkeuringerlangen (*); ook hadden ORIGENES en .)t 476.de volmaaktfte Asceten het zelfde vaderland, Egypte.Hoe het zij, zijne fchriften moeten al vroeg bij dezeMonniken gelezen zijn geworden, dewijl PACHO­MIUS, de ftichtcr van het Kloosterleven, hun dieal vroeg uit de handen zocht te nemen, zelfs wierphij ééns een deel der fchriften van ORIGENES , hetwelkhij bij eenen Monnik gevonden had, in hetwater, zeggende, dat hij die even zoo gevaarlijkachtte, als Boeken, in welke de Afgoderij geleerdwordt (f). Hij verbood aan zijne Monniken nietste lezen van alles, wat ORIGENES over den Bijbelcrefchreven had; ja met niemand verkeering te houden,die zijne fchriften las; met verzekering, datal wie ORIGENES fchriften las, en zijne gevoelensaannam, onfeilbaar in de hel zou geftoten worden.Op zijn fterfbed liet hij alle Opzieners der Kloostersbij zich komen, en verbood hun, met de aanhangersvan ORIGENES en MELETIUS geene gemeenfchapte houden.Dus wankelend ftond de goede naam van ORIGE­NES,(*) MosBt Comm. de rob. Christ. ante Conffant. M. ƒ>. 612.(f) De onbekende Levensbefchrijver, die voor een'tijdgenoot van PACHOMIUS wil gehouden zijn, in Act.SS. Menf. Mail Tom. Mi in Appcnd. pag. 75. ff.VI. DEEL. XtIIIBOEKVIIoofdft.rlevige


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G,Jaar 363.tot 476.twistoverhem tusfchenvieiaanzienlijkeKerkleeraars.berichtenvanJOANNESBisfchopvan jerufalem.3" K E R K E L IJ K ENES, omtrent het einde der IVde eeuw, toen eertzeldzame en hevige twist over hem ontftond, aanwelken inzonderheid vier aanzienlijke Kerkleeraarsvan dezen tijd een levendig aandeel namen, één vanwelken, de geleerdfte in dc Westerfche Kerk, vaneenen ijverigen bewonderaar van ORIGENES zijn hevigftetegenftander werd; terwijl over het geheel hetoordeel der heerfchende Kerk over ORIGENES allengsongunftiger uitviel. De vier bedoelde Leeraars warenEPIFANIUS , dien wij reeds als Asceet , Bisfchop,Schrijver en aanvocrer van alle Kettermeestershebben leeren kennen; niëRONvwus, die onsinsgelijks reeds in zoo vele toneelen van geleerdewerkzaamheid, Godsdienst-ijver , hevige twisten,zwakheden en driften, is voorgekomen; RUFINUS,van wien, onder de Gefchiedfchrijvers van dezeeeuw, melding is gemaakt; en JOANNES, Bisfchopvan Jerufalem. Van dezen had EPIFANIUS zichal vroeg, in zijne fchriften, als een' tegenkantervan ORIGENES vertoond. Maar de drie overigewaren geene geringe verëerers van denzelven;HiëRONYMus en RUFINUS leefden ook een' tijdlang, in het Kerspel van JOANNES, met hem inalle eendragt, en onderling in vertrouwlijke vriendfchap.•JOANNES , Bisfchop van Jerufalem, wien wijaan den Lezer kenbaar maken willen, oefende zichin zijne vroegere jaaren, in den Monniksftand; hijwerd vcrvolgends Presbijter te Jerufalem, en reedsin zijn dertigtie jaar Bisfchop van deze Gemeente.Dit ambt bekleedde hij, van het jaar 386 tot 417,wan-


G E S C H I E D E N I S . 3=3wanneer bij overleed, THEODORETUS (*), noemthem een bewonderenswaardig man, ook verwekt zijnevriendfchap met CHRYSOSTOMUS een goed vooroordeelvoor hem. HICRONYMUS fpreekt wel metverachting van zijne geleerdheid , en befchnldigthem niet duifter van Aridnerij, ja fchijnt hem zelfste verwijten, dat, wanneer zeker Ouderling in deKerk, den Heiligen Geest God noemde, hij deooren floppende, met dc zijnen fpoedig was heengelopen (f), maar hij fchreef dit alles op eenertijd, toen hij zeer tegen hem verbitterd was , n; Ihem te vooren geëerd, en aan geene Ketterij fchuldig verklaard te hebben, GENNADIUS ( § ), bericbvan dezen Bisfchop, dat hij een Boek tegen de laster aars van zijne gevoelens, Qadverfus obtrectatore.ftudii fui,) gefchreven, en daar in aangetoond hebbe, dat hij wel den Geest, maar niet de Leerftellingen van ORIGENES was toegedaan. Jammer, da [dit Boek verloren is gegaan; thans moeten wij onfteeds met de verhalen van 'smans partijën behelpen. Alhoewel de ouden van geene andere fchriften van dezen Bisfchop JOANNES gewag makenheeft echter de Carmeliter Monnik P. PETER WASTEL, een vrij dik Deel in Folio onder zijnen naan tuitgegeven te Brusfel 1743, met den volgenden tijtel: JOANNIS NEPOTIS SYLVANI, Fli'êrofolijmarunEpiscopi XLIV. Opera omnia, quee hactenus inco(*) Hist. Eccles. Libr. V. Cap. 35-(f)gni-mèRON. Ep. XXXVIII. 7'. IV. P. II. Opp. pag308, 310. (S) De Viris Uluftr. Cap. 30.X aIIIBOEKVIIHoofdrt.na C. G.Jaar 363.tot 476.


IIIBOEKVIIHoofdft.ua C. G.Jaar 363.tot 476.BerichtennopensRU­FINUS.324 K E R K E L I J K Egnita, inveniri potuerunt. De zonderlinge naamaan hem hier toegekend, is ontleend uit de verhalenvan NICEFORUS CALLISTUS (*), van zekerenBisfchop NEPOS te Jerufalem, welke vernaaien overhet algemeen de oude Schrijvers vlak tegenfpreken.liet oogmerk van WASTEL was zijne Carmelitenorde met dezen Bisfchop te verceren, die te voorenAbt der Carmeliten zal geweest zijn. Bij deze verzamelingvoegde WASTEL nog als een tweede DeelVindiciarum Libri tres, in welke verfcheidene goedeaanmerkingen voorkomen, omtrent den twistover ORIGENES, alfchoon door de Jefuiten PAPE-BROCH (f), en JANNING (§), op oordeelkundigegronden bewezen is , dat deze gewaande fchriftenvan JOANNES , niet van dezen Jerufalemfchen Bisfchopoorfpronglijk zijn.RUFINUS, wien fommigen verkeerd RUFFINUS noemen,verdient hier insgelijks eenig bericht, daar hijvrij dieper dan JOANNES , in deze twisten is ingewikkeldgeweest. — TYRANNIUS RUFINUS kwam,gmtrent het jaar 330, te Concordia, eene ftad nietver van Aquileja, in Opper - Italië, ter Wereld.Langen tijd leefde hij te Aquileja in een Klooster;öok werd hij daar, omtrent het jaar 371, gedoopt;zijnde hij en HICRONYMUS toen reeds vertrouwde(*)/ƒ. E. L. XII. C. 24. L. XIV. C. 30.vrien-Ct) Act. SS. Menf. April. T. I. pag. 780. Traciat.PraUm. ad T. HL Man p. XX. fy.(5) Apologia pro Papebrochiopramisfa act. SS, Menf.hm. T. I. XL. §. 40. fa.


G E S C H I E D E N I S .(*)Epist. II. pag. 4.(f ) H. E. Libr. II. Cap. 34. et Apol. ad Anajlaf.3^5vrienden. Kort daar na ondernam RUFINUS eene IIIBOEKreize naa het Oosten, om de Monniken aldaar naderte leeren kennen. Te Akxandriê kreeg hij ken­Hoofdft.VIIna C. G.nis aan de oude MELANIA, wier naam in de Monniks-Gefchiedenisvan deze tijden zoo beroemd is. tot 476.Jaar 363.Op de tijding hier van, fchreef HiëRONYMus , diezich toen reeds in de Woestijnen van Syrië begravenhad, aan eenen vriend te Jerufalem, wien hijeenen Brief voor RUFINUS toezond, dat deze hemtoch met RUFINUS niet mogt vergelijken; in RUFINUS,die zich eerst gewasfehen had, (doelende op zijnenDoop,) zou hij de duidlijkfte kenmerken van heiligheidvinden; terwijl hij, integendeel, naauwlijksden glans zijner zeden verdragen kon, en met allevuiligheid van zonden bevlekt was ( *). In Egyptebezocht RUFINUS MAKARIUS, en andere vermaardeKluizenaars van het Nitrisch Gebergte. Ten dezentijde, zedert het jaar 372, werden de Katholijkenin Egypte, zelfs de van de Wereld, geheel afgezonderdeAsketen, door den Ariaanschgezinden KeizerVALENS hard gedrukt, RUFINUS befchrijft niet alleendeze vervolging; maar telt zichzelven ook onderde genen, die, geduurende dezelve, gevangenisen ballingfchap geleden hebben (+> Het is waar,HiëRONYMus heeft dit naderhand, toen' zijne genegenheidveranderd was, voor een' leugen verklaard,en 'er mede gefpot (§) , maar dewijl toch anderen,( % ) Apol. adv. Ruf. L. 1&.p. 389. TAV. P. II. Of p.p. 389.X 3


IIIBOEKVIIHoofdftna C. G326 K E R K E L I J K Eren, gelijk HICRONYMUS zelf erkent (*), RUFINUSeenen Martelaar genoemd hebben, waar mede so-CRATES (f) overëenftemt; zoo kan dit ontkennen• van een' verbitterden tegenpartij dit bericht toch nietJaar 363tot 476 | ongelooflijk maken. Gcduurende zijn zesjarig verblijfin Egypte, genoot RUFINUS onder anderen hetmondeling onderwijs van DIDYMUS, den zoo gea'chtenLeeraar te Akxandriê Vervolgends begafhij zich met MELANIA, omtrent het jaar 378, naaJerufalem, om zich geheel aan het Monniksleventoe te wijden. Hier leefde hij, met andere Monnikenin Kluizen, die op den Olijfberg waren aangelegd.Hij en zijne vriendin, die ook een Kloosterte Jerufalem gefticht had, ontvingen de Bisfchoppen,Monniken, en de Christenen in het gemeen,die uit Godsvrucht deze plaatzen bezochten , enftonden hun met alle nodige behoeften bij. Evenzoo weldaadig betoonden zij zich jegens de Geestlijkheidaldaar; en verzoenden bovendien Kerkelijkefeheuringen en twisten (**). In dit verblijf werdook de oude vriendfehap tusfehen HICRONYMUS, diezich midlerwijl te Bethlehem had nedergezet, en RU­FINUS, nog meer verfterkt. JOANNES, Bisfchop vanJerufalem , benoemde dezen laatften, omtrent hetjaar 390, of wat laater, tot Presbijter, Maar kortdaar na ontftond tusfehen deze oude vrienden een(*) Apolog. Libr. III, pag. 453-463.Cf) Hist. Eccks. L. IV. C. 22.(§) RUFIN. Hist. Eccles. L. XI. C. 7, 8.(**) PALLAD. Hist. Lauf. Cap. 118.he»


G E S C H I E D E N I S . 527hevige twist over ORIGENES. Deze eindigde wel IIIr.oEiiin het jaar 397, en kort daar na reisde RUFINUS,VIImet MELANIA, naa Rome; maar door zekere fchrif- f loofdft.a C. G.ten, welke hij daar in het licht gaf, werd de ver- 'jaar 363.doofde twist op nieuw ontdoken. Omtrent het be- ] ot 476.gin des jaars 399, keerde hij naa Aquileja terug,alwaar hij eenige jaaren vlijtig arbeidde, deels aanoverzettingen der fchriften van ORIGENES, deels aanzijne eigene verdediging tegen HiëRONYMus. Eindelijkbefloot hij, andermaal met MELANIA naa Pahejlinate reizen; waar toe de verwoestingen vanItalië door ALARIK veel kunnen toegebragt hebben.Reeds was hij, met zijne vriendin en hare familie,in Sicilië aangeland, en zag van dit Eiland het verbrandender dad Rhegium door de Gothen, toende dood, in het volgende jaar 410, van zijne reizenen onrusten een einde maakte.Onder alle de fchriften van RUFINUS, heeft zijne Schriftenvan jiu-Kerkgefchiedenis , in welke bij die van EUSEBIUSF1NUS.vertaald, veranderd en vervolgd heeft, bij de nakomelingfchapde meeste vermaardheid verworven;welk werk hij, op begeerte van CHROMATIUS, Bisfchopvan Aquileja, ondernomen, en in het jaar402 voltooid heeft (*). Een ander gefchiedkundigwerk(*) Zie ons I. Deel, Bladz. LIT. en vergelijk FON-TANiNi Hist. Letter. Aquil. pag. 343. et 356. alwaar hijeene lijst van alle de uitgaven van dit werk heeft. Inhet jaaf 1740 heeft PETER THOMAS CACCIARI een Carmeliet,eene zeer goede uitgave van alle de elf Boekeudezer Gefchiedenis bezorgd, en RUFINUS wegens dezelveX 4vcr-


3*3 K E R K E L I J K EIII werk van RUFINUS, Vit de Patrum, jive Hts tor iaBOEKEremitica, heeft, offchoon meer dan twintig malenVIIHoofdft. gedrukt, veel minder verdiende dan zijne Kerkgefchiedenis.Sommigen hebben het, verkeerdelijk,na C. G.Jaar 363.tot 476. aan PETRONIUS, Bisfchop van Bononïè (*), anderen,zelfs reeds in de Vde eeuw, aan HIËRONYMUS,toegefchreven, die 'er evenwel zelf met geringachtfngvan fpreekt (f). „RUFINUS," zegt hij, „heeft„ daar vele Monniken in opgeteld, die zulks nooit„ geweest zijn; en die het wezenlijk waren, zijn„ zeker van de Bisfchoppen als Origenisten veröor-„ deeld geworden." Met meer recht had hij het];tinnen berispen, wegens het fabelachtige en zonlerlinge, hetwelk in dit werk heerscht (%). Be-(i ingrijker voor dit Tijdperk is de Verklaring vand e zoogenoemde Apostolifche Geloofsbelijdenis, (ExoftioSijmboli,) welke RUFINUS, op dringend/V erzoek van zekeren Bisfchop LAURENTIUS , heeftc pgefteld, en waar in hij naauwkeurig het verfchilc pgeeft, zoo als het in de Kerk van Rome , in dieX an Aquileja, en in de Oosterfche Kerken in gertiikwas; hoewel de Godgeleerde verklaring zelvelf echts eene matige waarde heeft.' Nog in het jaar398,V erdedigd tegen HUETIUS de Claris Interprett. pag. 245.I 1 het jaar 1745 kwam het eerfte Deel uit van alle defi ihriftea van RUFINUS te Verona door DOM. VALLARSI.(*) GKNMAD. de Script. Eccles. Cap. 41.(t) Epist. XL1II. pag. 476.(5) Het ftaatook in HERIB. ROSWEID. Patrumc. Libr. X.


GESCHIEDENIS. 329398, fchreef RUFINUS in het Klooster Pinetum, op IIIbegeerte van zijnen vriend, den Presbijter PAULI­BOEKVUNUS, naderhand als Bisfchop van No/a zoo beroemd hoofdft.iageworden, twee Boeken over de Zegeningen der XIIC. G.jaar 363.Patriarchen, ( Libri II. de Benedictionibus XII Patriarcharum,tot 476-) Gen. XLIX. welke hij , in eenendrieledigen zin, den Gefchiedkundigen, Zeden/ijken,en Ferborgenen of Myjtif chen verklaart. Twee op-Jftellen over het Geloof, (Libellus de fide duplex,)behooren hem niet toe, en even min zekere uitleggingenover den Bijbel , (Commentaril in LXXVDavidis Pfalmos, in Hofeam, Joelum et Amos.)Van zijne gefchriften in den twist van ORIGENES,zullen wij vervolgends fpreken moeten. Zeer veelheeft hij uit het Grieksch in het Latijn vertaald;behalven de Kerkelijke Gefchiedenis van EUSEBIUS,verfcheidene Boeken van ORIGENES , een gedeelte vanhet Verweerfchrift van PAMFILUS , voor denzelven,ook nog acht Homilïén van BASILIUS den Grooten,en tien van GREGORIUS van Nazianzus, de Recognitiones,die aan CLEMENS den Romein worden toegefchreven,den Canon Pafchalis van ANATOLIUS ,Bisfchop van Laödicea, de Zedenlijke Foor fchriften,(Liber cent urn Sententiarum,) voor de Monniken,van den Monnik EVAGRIUS, die, in het jaar 399,in de Woestijnen van Nitria overleed , en anderedergelijke kleine ftukjens van denzelven, het Boekvan den Martelaar PAMFILUS, tegen de Starrenwichelaars, ( Sententies adverfus Mathematicos,) alsook het Zedenlijk Handboek van den PythagorifchenWijsgeer SIXTUS of XYSTUS , ( EnchiridionX 5S i x'


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G,Jaar 363.cot 476.Karaktervan RU­FINUS.330 K E R K E L I J K ESixti.)Andere vertalingen , die op zijnen naamgefteld worden, zoo als die van de Gefchiedboekenvan JOSEFUS, zijn voor het minst twijfelachtig.Over het algemeen prijst niet alleen GENNADIUS (*)zijne bekwaamheid in zijne vertalingen uit hetGrieksch , maar men maakte 'er ook in de WesterfcheKerken, zelfs gedeeltlijk bij den openbarenGodsdienst, veel gebruik van. Meesterlijk zijn zijwel niet; ook matigt hii zich die vrijheid in veranderenen weglaten, die "hij bij EUSEBIUS en ORIGE­NES gebruikt, insgelijks niet zelden bij de overigenaan; en de keuze der vertaalde werken had gelukkigerkunnen wezen. Met dit alles waren velen derzelvenvan algemeen nut, en bevatten ook veel nieuwsvoor de Westerfche Kerk; en over het geheel ontbreekthet haar niet aaii duidJijkheid.RUFINUS was zeker een ijverig godvruchtig man,volgends de grondbeginzelen van het Monnikenleven.Hij bezat geene groote geleerdheid; maar deste meer arbeidzaamheid; hij had eenen gedrongenniet onaangenamen ffijl; geene uitftekende fcherpzinnigheid,maar niet weinig gezond verftand; hetwelkechter fomtijds in de hitte des ftrijds verduitterdwerd. Het gene HiëRONYMus bij anderen gelukte,hen door zijne magtfpreuken onherroepelijktot Ketters te maken, gelukte hem nogthans bij RU­FINUS niet, die wel den eernaam van Heilig daardoor bij de nakornelingfchap verloor, maar nogthansdoor de aanzienlijkfte Rechtzinnigen van zijnen,O De SS. Eccles. Cap. 17.


G E S C H I E D E N I S . 33*nen, en den daarop volgenden tijd, voor een echtledemaat van hun Kerkgemeenfchap erkend is geworden.1II!BOKSVIIoofdff.De hoofdperfonen, in den twist overt C. G.ORIGENES, »wr 363.ons dus nader bekend zijnde, zal de Gefchiedenis ] 3t 476.dezer twisten zelve des te verftaanbaarer wezen. •)ver-JOANNES van Jerufalem, RUFINUS , en HICRONY- \ ;angtotMUS , waren tot het jaar 394 toe, even groote ver- , le twisenovereerers van ORIGENES, en 'er was geen fchijn, dat RIGEtusfehenhen over de waarde en goeden naam van ,


III „ dende Honden zich tegen hem voordellen; maar,BOEK„ omdat zij den roem zijner Welfprekendheid enVIIHoofdft. „ Wetenfchap niet verdragen konden; omdat, ahna C. G „ hij fprak , zij allen voor dom gehouden wer-Jaar 363lot 476. „ den (*)."Doch, om dezen tijd, viel 'er het één en anderATEEB1USgeeftaanleidingtotde twisten.332 K E R K E L I J K Evoor, hetwelk HIÖRONYMUS, ZO al niet geheel vangedachten omtrent ORIGENES deed veranderen, tenminden bij hem geheel andere uitlpraken overORI­GENES , volmaakt drijdig met de voorige, voortbragt.ATERBIUS, een man, dien men niet verder kent,kwam thans met anderen te Jerufalem. Geheelwoedend, zoo fchrijft HiëRONYMus (f), venvetendezen aan RUFINUS, dat hij de dwalingen van ORI­GENES was toegedaan ; tevens befloten zij uit devriendfehap van HIÜRONYMUS met hem, dat dezeiezelfde gevoelens koesterde. De laatde delde hen:e vrede, door de gemelde leerftellingen te veröorieelen;RUFINUS , integendeel, floot zich in zijnewoning op, zonder ATERBIUS te willen zien. Nujeeft wel HICRONYMUS , als de reden van dit geinig,0p, dat RUFINUS zijn voorbeeld niet had wflenvolgen, noch door een tegendrijdig gedrag zichtls een' Ketter had willen openbaren; hij verzekert1 )Ovendien, dat, indien ATERBIUS niet fpoedig deJ lad verlaten had, hij den dok gevoeld zou hebben,! net welken RUFINUS gewoon was, de homlen aft e wecren. Doch, deze gisfingen hebben uit den(*) Epist. XXIX. Tom. IV. Opp. P. II. pag. 68.(|) Advers. Ru fin. L. UL pag. 466. fiq. 1, c.mond


GESCHIEDENIS. 333mond van eenen Tegenftrever weinig of geen gewigt;zoo veel ziet men uit zijn verhaal, dat hij VIIIIIBOEKen^ zijn toenmalige vriend de befchuldiging van bet Hoofdft.Origemswus, op eene heel verfchillende wijze, hebbenopgenomen; wie hunner tot de meeste eere,zal de Lezer zelf fpoedig beflisfen.Hoe weinigbeduidend deze aanval van ATERBIUSook ware, HiëRONYMus gezindheid omtrent ORIGE­NES kreeg daar door echter een fchok. Hiervolgde kort daar op, in het jaar 394, een tweede,die meer betekende, VIGILANTIUS (*) befchuldigdehem zoo wel mondeling, als in zijne fchriften,dat hij een aanhanger was van ORIGENES. Hiertegen verdedigde zich HICRONYMUS , in eenen Briefaan VIGILANTIUS (t),' in het jaar 396, even zoodriftig als bitter. Hij verklaart in dien Brief, dathij ORIGENES gelezen heeft, even ééns als APOLLPNARIS, en andere uitleggers, wier Boeken de Kerfcniet in allen deele aanneemt. „ ORIGENES," vervolgthij, „is een Ketter; wat raakt mij dat'„ Ik ontken immers niet , dat hij in de meesti„ Lecrftukkcn , een Ketter is. Hij heeft omtren„ de Opftanding der Dooden, over den ftaat dei, Zielen, over de bekeering des Duivels, gedwaald:„ en het géne nog gewigtiger is, hij heeft, in zij„ ne verklaring van JESAÏA beweerd, dat de Zooi„ van God en de Heilige Geest Seraphim zijn. In„ dien ik niet zeide, dat hij gedwaald heeft, ei„ zulk:(*) Zie in dit Deel, Bladz. 217.(f) Epist. XXXVIII. pag. 275.na C. G.Jaar 363.tot 476.HIËRONY­MUS doorVIGILAN­TIUS vanOrigenisterijbefchuldigd


m K E R K E L I J K EIII „ zulks met den banvloek bekrachtigde; dan zoaBOEKVII >, ik een deelgenoot van zijne dwaling wezen. —Hoofdft „ Doch, hij heeft tevens de Heilige Schrift op velena C. G • „ plaatzen goed verklaard. —. Wanneer ik dus hetJaar 363tot 476 [„ goede van hem vertaald, en het flechte of afge-,, deden, of verbeterd, of verzwegen heb: moet„ men het mij te last leggen, waarom de Latijnen„ door mij zijn goed hebben , en zijn Hecht niet,, kennen?"EPIFANI­HiëRONYMus was, op deze wijze, reeds vuurigUS komtte Jerufalemzinnigheid,zich ijverig tegen ORIGENES te verkla­genoeg, om, uit vreeze voor den naam van onrecht­Zijneren. Maar hij vergat alle palen, toen EPIFANIUS ,handelwijzereeds voorheen beroemd, als deszelfs partij, in hetaldaar. jaar 394, te Jerufalem, alles tegen ORIGENES inbeweging poogde te brengen. Het is niet onwaarfchijnlijk,dat EPIFANIUS, juist met dat oogmerk,thans daar gekomen was, om den voortgang vanhet aanzien en leere van ORIGENES te keer te gaan.De Bisfchop JOANNES onthaalde hem in zijne woning,en verzekerde naderhand met eenen eed, datEPIFANIUS daar nooit met hem over ORIGENESleerflellingen gefproken had; ook gedroeg hij zichvriendelijk omtrent RUFINUS, wien hij tot den kus:ies vredes en het gemeenfchappelijk gebed toeliet.Maar kort daar na hield hij, in de Kerk der Oplanding,die gebouwd was ter plaatze,waar CIIRISruswas opgeftaan, eene Predikatie tegen ORICE»«Jts ; of in den grond tegen den tegenwoordigenBisfchop JOANNES. Hoe partijdig hier ook het verbaalvan HiëRONYMus is, verdient het echter eeneplaats,


G E S C H I E D E N I S . 335plaats, van wege de toen voorgevallene onvoegzame IIIBOEKen zelfs belagchlijke toneelen. „ Gij en uw aan-VII„ hang," (hij fpreekt JOANNES aan (*), „ gaaft i loofdft.„ door hondsch grijnzen, door den neus te fnui- a C. G.1aar 363.„ ten, het hoofd te krabben, en door wenken, te j ot 476.„ kennen, dat gij den ouden man voor fimpel •„ hieldt. Hebt gij hem niet, voor het graf des„ Heeren, door eenen afgezondenen Aartsdiaken la-„ ten bevelen, om van zulke dingen voortaan af te„ zien? Welk Bisfchop heeft dit ooit zijnen Ou-„ derling, (Presbijter,) voor de Gemeente gebo-„ den? Hebt gij niet, toen gijlieden vervolgends„ van de Kerk der Opftanding, (Anajlafis,) naa„ de Kruiskerk, (Crux,) gingt, en 'er een groote„ hoop menfehen van allerleiën ouderdom en ge-„ fiacht te hoop liep, hem de kinderen aanbood,„ de voeten kuste , den zoom van het kleed af-„ knipte, als hij in dit gedrang niet voortgaan,zich ter naauwernood op de been kon houden,„ van nijd gedreven, tegen hem, als eenen roem-„ ztichtigen ouden uitgevaren, en u niet gefchaamd,„ hem in het gezicht te zeggen, dat hij met opzet„ zoo langzaam voortging? Herinner u toch dient„ dag, toen het volk, enkel op hoop, van EPIFANIUS„ te zullen hooren prediken, tot het eerfte namid-„ dag-uur werd opgehouden, wat gij toen gepredikthebt! Gij fpraakt naamlijk, in woedenden., toorn, tegen de Anthropomorfiten," (dus noemdemen de Tegenftrevers van ORIGENES, die, in de(*) Epist. XXXVIII. pag. 312.daad.


III•ÖfcKVIIHoofclflna C. CFPIFANIüsveroorzaakt33tfK E R K E L IJ K Edaad, om zich van zijne begrippen te onderfcheïden,tot zoo ruwe denkbeelden van God vervielen,), „ die, met boerfche eenvoudigheid geloven , dat• „ God zulke ledenmaten heeft, als hem in de H.Jaar 36;tot 47C ' ,, Schrift toegefchreven worden. Toen keerdet gij„ oogen en handen, en het geheele ligchaam, naar„ dien ouden man, omdat gij hem van deze zoo„ dwaaze Ketterij verdacht wildet maken. Nadat„ gij vermoeid, met droogen mond, achterwaards„ gebogenen nek, en bevende lippen, zweegt; en„ de wenfehen des geheelen volks eindelijk vervuld„ werden; wat heeft u toen die eenvoudige en onnozele„ oude man gedaan ? Hij ftond op, om aan te» wijzen , dat hij een weinig fpreken wilde, groette„ de Gemeente met ftem en hand, en zeide: Al-„ les wat mijn Broeder, naar zijn ambt, en mijn„ Zoon, naar zijne jaaren, daar gefproken heeft,„ tegen de Ketterij der Anthropomorfiten, heeft hij„ goed en rechtzinnig gefproken. Ik veroordeel ze„ ook zelf, maar, het is billijk, dat wij even zoo,„ als wij deze Ketters veröordeelen, ook de ver-„ keerde Leerfiellingen van ORIGENES veröordeelen"„ Gij zult nog wel onthouden hebben, welk alge-„ meen gelagch en toeroepingen van goedkeuring„ toen volgden." Hoe zeer hier alles ten voordeelevan EPIFANIUS verhaald wordt, zal toch elk e'dnzulken aanval op den Bisfchop in de vergaderingvan zijne eigene Gemeente moeten afkeuren.Deze gebeurenis, bij welke EPIFANIUS zoo openlijkhet fein tot den fliijd gegeven had, fleepte gewigtigegevolgen na zich, EPIFANIUS kwam in hetKloos-


G E S C H I E D E N I S . 33?Klooster te Bethlehem ,vmx in HICRONYMUS leefde,met alle blijken van misnoegdheid, over de Predikatievan JOANNES, met wien, hij zich beklaagde,] loofdft.te overhaast Kerkgemeenfchap gehouden te hebben. \ ia C. G.aar 363.Het gehele Klooster verzocht hem naa Jerufalem te ] ot 476.keeren, gelijk hij ook deed, maar den volgenden:euenacht reeds reisde hij weder voort, zonder met den''cheuing.Bisfchop aldaar gefproken te hebben. Kort daar na,fchreef hij herhaalde keeren aan de Monniken teBethlehem, van hen eifchende, dat zij geene Kerk*lijke gemeenfchap met hunnen Bisfchop zouden houden,ten zij hij zich vooraf, ten aanzien van zijnGeloof, voldoende verklaarde. Allen volgden zijEPIFANIUS; ook zelfs HiëRONYMus, de voornaamfteonder hen. RUFINUS integendeel, die tevens Monniken Presbijter was, bleef aan JOANNES gehecht;en hier door leed zijne vriendfchap met HICRONY-MUS den eerften fchok. Deze fcheuring in de Gemeentevan Jerufalem ftrekte zich wel niet uit totde gewoone Leeriiaren of Oudften, maar verwekteevenwel groote onrusten.EPIFANIUS vergrootte deze onrusten, dat hij, een BPIFANIusverordentee-Buitcnlandsch Bisfchop, voor de Monniken in hetBisdom van Jerufalem, eenen Priester of Ouderling,(Presbijter,) inwijdde; het zij, dat de MonierlinienOu-DfPriesniken,die als zoodanig geenen openbaren Godsdienstmogten bedienen, geenen zoodanigen Leeraar Bisdom:erin het«injOANhadden,of liever, dewijl de Ouderlingen van den.•JES.Bisfchop JOANNES, aan die Scheurzieke Monnikendra de oefening van hun ambt zouden geweigerdhebben, en HiëRONYMus, fchoon Priester, niet ge-VI. DEEL. Y ne-IIIBOEKVII


333 K E R K E L I J K Eirr negen was, om de pligten van het Leeraar - ambtBOEKte vervullen; waarin hem VINCENTIUS , een andereVIIHoofdft. Monnik aldaar, die insgelijks Presbijter was, navolgde.Nu had HIÈRONYMUS eenen jonger Broe­na C. G,Jaar 363,tot 476, der, van bijna dertig jaren, PAULINIANUS, in hetKlooster bij zich, die den Bisfchop van Jerufalemreeds zedert eenigen tijd ontweek, omdat deze hemook tot Presbijter benoemen wilde. Volgends verzekeringvan EPIFANIUS (*), begeerden de Monnikente Bethlehem zelve dezen tot hunnen Leeraar,omdat zij niemand hadden, die den openbaren Godsdienstkon bedienen. (Domini facramenta conficere.)Als dan deze PAULINIANUS, met de Kerkedienarenvan het Klooster, en andere Monniken,eens bij EPIFANIUS in een Klooster onder het Kerspelvan Eleutheropolis, waar hij zich thans onthield, kwam, om hem over zeker misnoegen te vredete ftellen, liet deze den eerstgemelden, ftaandeden Godsdienst, in de naburige Kerk, als hij 'erminst om dacht, door onderfcheidene Kerkendienaarsvatten, en hem den mond toehouden, opdathij niet om CHRISTUS wil zou fmeeken, hem loste laten. Vervolgends wijdde hij hem tot Diakon,en noodzaakte hem, hoe zeer hij beweerde, zulksonwaardig te zijn, dit ambt aan te nemen, doorhem zijnen pligt jegens God, en verfcheidene Bijbclplaatzen,onder het oog te brengen. Naauwlijkshad PAULINIANUS dit aangenomen , of EPIFANIUSliet(*) EPIFAN. Opp. Tom. II. pag. 312. KSRONI». Ep.CX. pag. 822.


G E S C H I E D E N I S . 339liet hem andermaal met de grootfte moeite den monddicht houden, en wijdde hem tot Presbijter; waarbij hij weder dezelfde gronden aanvoerde, om hem ] loofdlt.tot het aannemen te noodzaken. Door dezen aan- ra C. G.1[nar 363.val op zijne rechten was de Bisfchop JOANNES zeer :ot 476.verftoord, en nam voornaamliik kwalijk, dat menPAULINIANUS had ingewijd, die niet ééns de vereischtejaaren had, dreigende tevens aan de verstafgelcgeneBisfchoppen te zullen klagen: Ook zegtHiëRONYMus, dat JOANNES zijnen Ouderlingen verbood,de Katechumenen van het Klooster te Bethlehemte doopen; dat hij allen, die PAULINIANUSals Presbijter erkenden, van den ingang der Kerkder Opftanding uitgefloten, overledenen van dezepartij geene begravenis vergund, en zelfs zijn bestgedaan hebbe, om IIICRONYMUS door de HoogeOverheid uit PaUftina te doen bannen (*).Ondertusfchen komen de partijën van JOANNES in EPIFANI­US zonderlinghunne verhalen niet altijd overeen. Men had JOAN­NES, tot vermeerdering van zijn misnoegen, gemeld, dat EPIFANIUS , bij het openbaar Kerkgebed, het open­gedrag inbaar gebed.aan hem met deze woorden gedacht: Heerel verleenaan JOANNES, dat hij rechtzinnig zij in hetGeloof! Hier op fchreef EPIFANIUS aan hem :„ Houd ons niet voor zoo lomp en boersch, dat„ wij dit uitdruklijk zouden hebben kunnen zeg-„ gen! Want, alhoewel ik dit altijd in mijn hartbid; echter heb ik het, oprecht gefproken, an-„ deren nooit laten hooren, opdat het niet fchijne,„ als(*) Ep. XXXVIII. p. 333- EP- XXXIX. p. 338.Y 2IIIBOEKVII


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.340 K E R K E L I J K E„ als of ik u, mijn Geliefdfte! gering achtte. Maar',, wanneer wij het volledig gebed, na de verrich-„ ting van den Godsdienst , fpreken, zeggen wij„ voor allen, en ook voor u: Bewaar hem, die,, de waarheid leert! of ook dus: Verleen hem ,,, Heer! en behoed hem, dat hij de waarheid leert!,, naarmate de gelegenheid en de famenhang der redenhet mede brengt. Daarom fmeek en bid ik„ u, mijn Geliefdfte! aan uwe voeten gebogen,vergun het mij en u, dat gij, gelijk 'er gefehre-,, ven Itaat, behouden wordt van het verkeerd ge-„ flacht, en verwijder u van de Ketterij van ORI-„ GENES , en van alle Ketterijen, mijn Gehefdfte!„ Want ik zie , dat uw geheel misnoegen daar uit',, ontftaan is, omdat ik gezegd heb: Gij moest,, den Vader van ARIUS, ORIGENES naamlijk, die„ ook de Wortel en Vader van andere Ketterijen„ is, niet prijzen." — Deze Brief behelst nog meerzeldzame plaatzen, in welke EPIFANIUS niet kangezegd worden, heel zuiver voor de vuist te fpreken..(*) mëRON. Epist. XXXIII. pag. 248.Ondertusfchen werd deze Brief, die RUFINUS naderhandaan HICRONYMUS heeft toegefchreven , zeergretig in Paleejlina gelezen (*), en kort daar na doorHiëRONYMus, op verzoek van eenen ItalidanfchenBisfchop EUSEBIUS , in het Latijn vertaald, EUSEBIUShad deze vertaling, die volgends HiëRONYMus, methaast, in de pen voorgezegd was, anderhalf jaren,tot zijn bijzonder gebruik, wanneer hij hem ontvrsemd,cn aan de partijën van EUSEBIUS en Hië-RO-


G E S C H I E D E N I S . 341IIIRONYMUS naa Jerufalem overgebracht werd. DeBOEKlaatstgemelde gaf naderhand te verftaan (*) , dat VII• wel de Bisfchop JOANNES aanleiding tot dezen diefftalkon gegeven hebben; elders befchuldigt hij 'er Jaar 363.Hoofdft.na C. G.RUFINUS mede (f). Hoe het zij , men verweet tot 476.HiëRONYMus, dat de vertaling niet getrouw was,waar tegen deze zich verdedigde in eenen langenBrief: over de beste wijze van vertalen, aan PAM­MACHIUS (§).Geduurende dezen tijd, of tot in het jaar 396, verantwoorddede Bisfchop JOANNES zich niet fchriftelijktegen EPIFANIUS , over welke bedaardheid EPIFA­NIUS zich zeer beklaagde (**); ook vond HiëRONY-MUS dit zeer onvoeglijk, daar zoo vele Broeders enMonniken in Paleejlina de Kerkgemeenfchap methem hadden afgebroken (ff). Evenwel fchijnt hetgedrag van JOANNES bedachtzaam en verftandig geweestte zijn. Eene veröordeeling der Lecrftellingenvan ORIGENES, die men van hem verwachtte,kon hij niet geven; eene ontfchuldiging derzelvezou hem nog meer verdacht gemaakt, en eene algemeneverklaring van zijne Rechtzinnigheid zijne partijënniet voldaan hebben. Inmiddels verzocht hijTHEOFILUS, Bisfchop van Akxandriê, die vooreen' vriend van ORIGENES gehouden werd, de eensgezindheidweder te herftellen; waar toe ook RUFI­NUS(*) L. c. (f) In Ruft. Libr. III. pag. 439.(J) De optimo genere interpretandi Epist. XXXIII.pag. 248. (**) mè'RON. Ep. XXXVIII. p. 334-(|t) L. c. pag. 308.Y 3JOANNESdoet pogingen,totbijleggendergefchillen.


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. GJaar 363tot 476,34a K E R K E L I J K E• het volgende jaar Stadhouder van Egypte werd, eneen Godsdienftig man was, de beide partijën metmalkanderen te verzoenen. 'Er werd eene plaats toteene bijeenkomst bepaald, alwaar de Monniken itigrooten getale zich vervoegden. Maar JOANNES lietop ééns weten, dat hij wegens de ziekte van zekerevrouw niet komen kon, misfchien beducht zijnde,dat deze Monniken hem zouden noodzaken , eenvonnis van vooröordeeling, naar hun voorfchrift,te ondertekenen. Kort daar na kwam ISIDORUS,een Egyptisch Ouderling, als afgevaardigde vanTHEOFILUS, in Palaftina aan; doch ook deze konde gewenschte eendragt niet bewerken; alzoo hij teNUS fchijnt gearbeid te hebben, hoe zeer HiëRONY­Mus dit in een geheel ander licht ftelt (*). Tenzelfden tijde poogde de Comes ARCHELAUS , die hlkenlijk partijdig was; ook beklaagt zich mëRONY-MUS (t), dat hij hem eenen Brief van THEOFILUS,die aan hem hield, niet had overgegeven , omdatde Bisfchop van Jerufalem dit verboden had. Daartegen verklaart HiëRONYMus het voor een' grovenleugen, dat hij en zijne aanhangers, zoo als de gemeldeBisfchop voorgaf, meermalen, en zelfs ondereede, aan ISIDORUS verzekerd hadden, dat zij thansnog even zoo weinig in het Geloof van JOANNES teberispen hadden, als toen zij nog Kerkgemeenfchapmet hem hielden. Dit nogthans erkende hij, dathij te voren JOANNES nooit aan Ketterij fchukh'g(*) In Rufin. Libr. III. pag. 453.(f) Epist. XXXVIII. pag. 330.had


G E S C H I E D E N I S . 343had gehouden, tot dat EPIFANIUS hem daar vanhad befchuldigd, en dat hij, op diens voorftel, deKerkgemeenfchap had afgebroken, zonder juist te ,onderzoeken, waar in deze Ketterij beftond, en'zonder de verdediging van EPIFANIUS op zich tenemen, die voor het overige hoogstëerwaardig bijhem was (*). Dit zegt toch even zoo veel, als datHiëRONYMus gereed was, elk eenen als Ketter tefchuwen, dien EPIFANIUS daar voor uitgaf, zonderhem te durven, of te willen tegenfpreken.JOANNESAan den anderen kant, beklaagde zich JOANNES,verdedigtzichdat men eene fcheuring maakte, en zich van zijneKerkgemeenfchap afzonderde, en hem van onrechtzinnigheidverdacht maakte, in eenen Brief, ter red­in eenenBrief.ding van zijne eer, dien hij aan ISIDORUS, op zijneterugrcize, voor THEOFILUS medegaf (f). In dezenBrief fpaarde hij HiëRONYMus niet, indien wijdezen geloven mogen, maar befchrijft hem als eenonrustig en twistgierig mensch; ook beroemdeJOANNES zich , dat THEOFILUS hem volkomen zijnegoedkeuring gegeven had. Eu, in de daad, menvindt hier van fpooren in de Gefchiedenis. Het berichtvan PALLADIUS (S), dat THEOFILUS EPIFA­NIUS , of bij DAMASUS, of, ( gelijk hij 'er beter bijvoegt,)SIRICIUS beide Bisfchoppen van Rome,(*) Epist. XXXIX. pag. 33


IIIBOEKVIIHoofdftna C. G34+ K E R K E L I J K Evoor een' Ketter of Scheurmaker , hebbe uitgemaakt,behoort, naar allen fchijn, tot deze tijden., Nog bepaalder verhaalt SOCRATES (*), en sozo-• MENOS (f), dat de Alexandrynfche Bisfchop dienJaar 363tot 476 \ van Cyprus van het Anthropomorphismus befchuldigdheeft. Dus verwekte de twist, die tot hiertoe alleen Paleejlina ontrust had, thans ook te Romebewegingen; alwaar de Brief van JOANNES eenenvrij nadeligen indruk tegen EPIFANIUS veroorzaakte,hoe zeer deze aan den Bisfchop SIRICIUS fchreef,dat JOANNES van Jerufalem zich, op zijne befchuldigingen,niet verantwoord had.HleRONY- Om deze reden, befioot HICRONYMUS, op aandrangvan zijnen vriend PAMMACHIUS, zichzelven,MUSfchrijfteene verdedigingen zijnen vriend EPIFANIUS, tegen JOANNES, Bisfchopvan Jerufalem, te verdedigen. Dit deed hij,tegen JO­ANNES. in eenen vrij uitvoerigen Brief (§), waar uit wijreeds vele bijzonderheden ontleend hebben; in hoeverre HICRONYMUS, in dezen vrij fcherpen Briefden Jerufalemfchen Bisfchop, naar billijkheid, behandeldhebbe, is moeilijk te befiisfen; doch nietalleen een geleerd Origenidan, maar elk ander doordenkendLezer zou op de Bijbelfche zoo wel alswijsgeerige bewijzen van HICRONYMUS vrij veel kunnenaanmerken, WASTEL heeft dezen Brief vooronecht verklaard (**), maar de geleerden daar nietvan kunnen overtuigen.Naar-(*) H. E. L. VI. C. 10. (f) II. E. L. VIII. C. ,4.(§) Epist. XXXVIII. ad Pammachium, adverf. Heer.Johar.n. Hierof. Episc. pag. 306. fq.C*J yindiciar. Libr. III. art. 2. pag. 500. fq.


G E S C H I E D E N I S . 515Naardien de afgevaardigde van THEOFILUS geene IIIBOEKverzoening bewerkt had, fchreef deze Bisfchop desVIIte dringender en zachtmoediger daar over aan inë- j loofdfl.RONYMUS. Deze antwoordde hem weder in eenen i ia C. G.faar3Ö3.wijdlopigen Brief (*), waar in hij te kennen geeft, : ot 476.dat hij, met alle zijne genegenheid tot vrede, denzelven,wegens de kvvaade gezindheden van denrriEOFi-.uswendBisfchop van Jerufalem, alleen niet hcrftellen kon. wghigenTevens doet hij denzelven eenige verwijtingen, even- ; iari ter/erzoeïing.wel geen ééne , betreffende het Origenismus; hijverdedigt zich zeiven en zijnen Broeder, die, naarzijn gevoelen, eenvoudig aan EPIFANIUS onderworpenmoest blijven; hij verlangt van zijne partij enkel eenliefderijk gedrag, en voegt 'er eindelijk bij, dat hijde rechtzinnige Bisfchoppen, (Pontifices et SacerdotesChristi,) wel als Vaders vereert; maar dat zijzich niet tot heeren en meesters moeten opwerpen.THEOFILUS kwam kort daar na, in perfoon , inPalceftina, zoo als men uit eene plaats van inëRO-NYMUS (fj befluit (§), hoewel geheel onzeker (**) ,maar zoo veel ziet men uit denzelven, dat mëRO-NYMUS den Bisfchop, op eene beleefde wijze, zijnongenoegen over deszelfs gedrag betuigt, en verklaart, dat de zachtheid, waar mede deze de Kettersverdroeg, of zocht te bekeeren, aan vele Heiligenmishaagde, nademaal zij daar door flechts inhunne roekeloosheid vcrfterkt werden. Even-(*) Epist. XXXIX. pag. 334.(f) Epist. LVIII. pag. 597..(§) MAR.TIANAY Vle de St. Jeröme pag. 418.(**) TILLEMONT Mémoires Tom. XII. pag. 198.Y5


IIIÏOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.De verzoeningwordtgetroffen.De twistver.nieuwdtusfehen346 K E R K E L I J K EEvenwel was het misfchien deze bedaardheid, ofook de overhelling van den Alexandrynfchen Bisfchopjegens de zoogenoemde Origenisten, en deftandvastigheid van den Bisfchop JOANNES, welkede verzoening der twistende partijën bewerkte, opeenen tijd, als men zulks het minst verwacht zouhebben. Deze volgde, naar allen fchijn, nog inhet jaar 397.Men weet echter van de middelenvan bevrediging en de voorwaarden der verzoeningniets, dan het geen HiëRONYMus zelf (*), naderhand, aan RUFINUS gefchreven- heeft: „ Wij heb^„ ben de Kerkgemeenfchap met ulieden vernieuwd;„ (pacem dedimus,) maar niet de Ketterij aangeno-„ men. Wij gaven malkander de hand, en verzel-„ den u bij uw vertrek; zoodat wij ulieden voor,, Rechtzinnigen, maar niet ons zejven voor Ket-„ ters erkenden." Dus fchijnen de partijën, zonderhunne gevoelens te veranderen, over en wederbeter van eikanderen geoordeeld te hebben. Inzonderheidleefden de Bisfchop van Jerufalem en iuëiONYMUSzedert in onderlinge goede verftandhou-Kng. Dc laatstgemelde Helde zelfs, in het volgendejaar, aan THEOFILUS voor (f), dat hij nietmisnoegd behoorde te zijn over JOANNES, als dienoch moed noch wil had, om hem te beledigen.Tusfehen HICRONYMUS en RUFINUS duurde echterdeze vrede niet heel lang. RUFINUS was, kortna de getroffene verzoening, uit PaUfiina vertrokken,(*) Advërf. Rufin. L. III. T. IV. P. II. Opp. p. 462.(f) Epist. LIX. pag. 598.


G E S C H I E D E N I S .U7ken, en te Rome gekomen. Hier arbeidde toenmaals IIIBOEKéén zijner vrienden, de Monnik MACARIUS, aanVIIeene wederlegging der Starrenwichelarij, en der Hei- loofdft. ]ia C. G.denfche Leere, wegens het noodlot, (adverfus Ma-^thematicos.) Deze vraagde RUFINUS (*) , wat ORI­GENES over deze onderwerpen gevoeld had. Dezeantwoordde, dat zulks moeilijk was te bepalen,maar dat PAMFILUS , in zijn verweerfchrift voorORIGENES, het één en ander daar over had aangemerkt.Dit gaf aanleiding tot een verzoek van MA­CARIUS, dat RUFINUS dit ftuk voor hem wilde vertalen,waar aan deze, na eenige weigering, voldeed(f). Het geen van deze vertaling is overgebleven,naamlijk het eerde Boek van dit verweerfchrift,vindt men, met eene geleerde inleiding, inde werken van ORIGENES (§), naar dc Benedictïneruitgave. In de Voorreden verfchoont RUFINUSzich, voornaamlijk door zijne eigene Geloofsbelijdenisop te geven, in welke hij zich het langst ophoudtbij de Opdanding der dooden, om de woordenzifterijtusfehen vleesch en ligchaam, waar medehij vrij duidlijk HICRONYMUS in het oog heeft, tekeer(*) Zie RUFIN. Invectiv. in Hiëron, Libr. I. pag.360. Tom. IV. P. II. Opp. Hiëronymi.(t) Hier komt zaaldijk het bericht mede overeen vanGENNADIUS (de SS. Eccles. Cap. 28.) hoewelMUS aan RUFINUS hier bij een kwaad oogmerk toefchrijft,om de dwalingen van ORIGENES te verbreiden. Apolug.adv. Rufin. Libr. I. pag. 357.(§) Turn. IV. Opp. ad Origenem [pedantia p. 17.[aar 363.ot 476.HICRONY­riënoNYuuseniUFINUS.


ÏIIBOEKVIIHoofdflna C. C548 K E R K E L I J K Ekeer te gaan, verklarende , dat deze woorden bijhem hetzelfde betekenden. Achter zijne vertaling. voegde RUFINUS nog een aanhangzel (*), waar inhij zich veel moeite geeft, om te bewijzen, dat deJaar 36;tot 4/( [ fchriften van ORIGENES door de Ketters vervalschtzijn geworden. Dit bewijst hij uit de tegenfirijdig*gevoelens, die men in dezelve ontmoet, en uit hetgeen de Schriften van andere Christen-Schrijverenbejegend is , en hij befluit, dat alles, wat in defch iften van ORIGENES, ftrijdig met het KatholijkGeloof, voorkomt, van de Ketters ingelascht is geworden.Deze bewijzen zijn echter verre van ditftuk te voldingen, even gelijk aan den anderen kantHiëRONYMus niet uitgemaakt bewezen heeft, hetgeen hij beweerde, dat de fchriften van ORIGENESin het geheel geen' overlast van de Ketters geledenhebben. HiëRONYMus dreef, over het geheel, bijdit onderzoek, de partijdigheid en hevigheid, veelte ver. Thans ontkende hij, het geen hij zelf tevoren (f), verhaald had, dat PAMFILUS deel hadgehad aan dit verweerfchrift van ORIGENES, enwilde hetzelve nu aan EUSEBIUS toekennen, die daarmede het oogmerk zou gehad hebben, ORIGENESmet zich, als met eenen Aftaan, te doen overëenftemmen.Met dit aj bleven de geleerden onder deChristenen van die en de volgende tijden, over deC*) Epilogus in Apologeticum S. PamphilizaakMartyrhid Macarium; feu Liber de Adulteratione LibrorumOrigenis pag. 48. fqq l. c.(f) De Firis Illufirib. Cap. 75.


GESCHIEDENIS. 349Zaak zelve, fteeds verdeeld, SULPIOIUS SEVERUS (*) mfchrijft , dat voortreflijke en zeer geleerde mannen BOEKVIIhier omtrent verfchilden; VINCENTIUS van Lirinum Hoofdfï.wil niet op zich nemen te wederfpreken , dat de ja C. G.jaar 363»fchriften van ORIGENES vervalscht zijn (f). En detot 476 •Schrijver van den Pradeftinatus (§) neemt alsbekend aan, dat de Ketterfche partij der Apelliten,naar welgevallen, de Boeken van ORIGENES , vanwien zij volkomen overwonnen waren, veranderdhad, om fbmmige Christenen daar door te misleiden.Zoo noemt hij eenen Dwaalleeraar in Bithy-«e'i AMPULLIANUS, die een Boek van ORIGENESzou verdicht hebben, om zijne dwaling daar medete bevestigen. Het is waar, dat de berichten vandezen ongenoemden Schrijver niet alle geloof verdienen;doch men ziet 'er uit, dat dit gevoelen,hoe zeer door HIÜRONYMUS tegengefproken, noglang heeft ftand gehouden.Op deze eerfte vertaling van RUFINUS, volgde RUFINUÏvertaaltfpoedig, insgelijks ten gebruike van zijnen vriendhet werkMACARIUS , eene andere van het ten ergften beruchtewerk van ORIGENES mgi »g%oov; en deze maakteeigenlijk een einde van zijne vriendfchap met më-RONYMUS. In de voorrede gemeld hebbende, datzeer vele Christenen, ten einde de Heilige Schriftbeter te leeren verftaan, van geleerde mannen begeerdhadden, ORIGENES Latijn te doen fpreken,ver-(*) Dia/og. ï. Cap. 6, 7.(t) Commonit. adv. Hares. C. 23. pag. 78.(§) Libr. I. C. 32, in SIRMONDI Opp. T. I. p. 274. 'van ORI­GENESover debeginfelen.Gevolgendaar van.


UIBOEKVIIHoofdft.aa C. G.Jaar 363.350 K E R K E L I J K Evervolgt hij : ' „ Ook, onze Broeder en Ambtge-„ noot," (bedoelende HICRONYMUS,) „ werd door„ den Bisfchop DAMASUS daar om verzocht, hijvertaalde ook werklijk twee Leerredenen van hemtot 476.„ over het Hooglied, en voegde 'er zoo fchitteren-„ de loffpraken bij, dat ieder een nog begeeriger„ werd , om meer van dezen Schrijver te lezen„ enz." Vervolgends geeft hij te kennen, dat hij,op het voorbeeld van zijne voorgangers, bijzondervan den bovengemelden man , die, toen hij meerdan zeventig Homiletifche fchriften van ORIGENES,en het een en ander van zijne uitlegging over deApostolifche Boeken vertaalde, al het aanftootlijkezoodanig opgeruimd had, dat de Latijnfche Lezer'er niets van ontwaar kon worden , insgelijks bedachtwas geweest, om niets tc laten ftaan, waarin ORIGENES zichzelven tegenfpreekt, als zijnde ditBoek voornaamlijk van de Ketters vervalscht, en•ok één der duifterften en moeilijkften. Dit allesmeldde hij, opdat men hem over dit werk niet zoulasteren; en hij bidt tevens ieder een, die zijn Boekzal af fchrijven of lezen, in het aangezicht Gods,des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes,ook bij de hoop des toekomenden Rijks, bij de geheiligdeLeere der Opftanding der Dooden, bij hetEeuwig Vuur , hetwelk voor den Duivel en zijneEngelen bereid is, indien hij ook niet in deze plaatsvan onuitbluschlijk vuur wil komen, dat hij bij ditBoek niets toevoege, niets daar af neme, 'er nietsinvulle, of vcranderc, maar alles heel naauwkeurignaar het Handfchxift, hetwelk hij gebruikt, affchrijve.nu-


G E S C H I E D E N I S . 351RUFINUS had zijne Overzetting nog niet geheelbefchaafd , of openlijk bekend gemaakt, toen zijhem ontvreemd werd, en PAMMACHIUS in handenIIIBOEKVIIloofdft.viel. RUFINUS befchuldigde EUSEBIUS van Cremo-ia C. G.na (*) van dezen diefftal, en te gelijk, van vervalfchingvan zijn Handfclnïft; ja hij gaf zelfs teverftaan, dat HiëRONYMus denzelven misfchien naade Hoofdftad gezonden had, om hem tot zijnen befchuldigerte gebruiken (f). Zoo veel is zeker, eenenfchrijftBrieftotdat beide HICRONYMUS en RUFINUS hunne bijzonderevrienden te Rome hadden, en dat, bijzonder dediging.zijne ver­onder de aanhangers van den ccrstgemelden, zichverfcheidene lieden, zoo mannen als vrouwen, bevonden,die als brakken der rechtzinnigheid, terftondalarm bliezen, wanneer dezelve in eenig gevaarfcheen te komen. De toenmalige Bisfchop si-RICIUS was RUFINUS niet ongenegen, en gaf hem,naa Aquileja reizende, een' aanbevelings-brief mede,tot verzekering der Kerkgemeenfchap, waar toeUUFINUS, zoo als HiëRONYMus verzekert (§), dtligtgelovigheid van dezen Bisfchop misbruikte. Evenwelwaren dc vrienden van HiëRONYMus veel werkzamer,en onder deze dc vermaarde MARCELLA.het eerfte voorbeeld van Nonnen te Rome, zoodaIIICRONYMUS aan haar het begin der roemrijke zegttoekent, die over deze Ketters, (de Origenisten,] Ibe(*) Hij is boven Bladz'. 340. reeds genoemd. .(t) hi Rufin. L. III. T. IV. P. 11. Opp. Hier. p. 462(§) Epist. XCVI. Epitaphitim Vulu& Marcello: pag7S2. /. C. fqq.jaar 363.tot 476.HlëRONY-MUS


IIIBOEKVIIHoofdftna C. GJaar 363tot 476RUFINUSverantwoordingaanANASTA-SlUS.352 K E R K E L I J K Ebehaald is. PAMMACHIUS en OCEANUS, twee vriendenvan HiëRONYMus, zonden hem de Overzetting, van RUFINUS toe (*), waar bij zij niet vergaten,• zijne Heiligheid, (HiëRONYMus,) eenen wenk te' geven, dat derzelver opftellcr, in de Voorreden,op eene bedekte wijze van hem gewaagd, en hemin vermoeden gebragt heeft, als of hij met hemvan het zelfde gevoelen was; zoodat het nodig ware,dat hij zich tegen deze befchuldiging verdedigde;meer was 'er niet van doen, om HiëRONYMusin het harnas te jagen, die volftrekt niet duldenwilde , dat men hem in gezelfchap met ORIGENESprijzen zou. In zijn antwoord aan zijne beide vrienden(t)> verantwoordde hij zich, en verklaarde,dat men hem groot onrecht aandeed, wanneer menhem voor eenen aanhanger van ORIGENES hield.Deze verantwoording is niet zeer gelukkig gedaagd,immers RUFINUS, die met lof van hem fprak, hadhem niet regelrecht voor eenen aanhanger van ORI­GENES verklaart. Ook wederfpreekt hij meermalenzich zei ven, zoodat men reden vindt, om te geloven,dat hij voor dezen een Origenist geweest zijnde,thans volftrekt niet wilde, dat iemand dit van hemgeloofde.Ondertusfchen behield alles nog het voorkomenvan goede gezindheid. HiëRONYMus antwoorddeop eenen Brief, waar in RUFINUS zich over zijnevrienden te Rome fchijnt beklaagd te hebben, vrij(*) Ep. XL. inter Ephtt. Hiëron. ƒ>. 341. /. f.(t) Epist. XLI. pag. 341.vricn-»


G E S C H I E D E N I S . 353vriendelijk (*). RUFINUS, dieniet meer te Romewas, ontving dezen Brief eerst twee jaren daar na;maar hij kreeg dien aanPAMMACHIUS en OCEANUSonder het oog, waar op hij geloofde, eene verdedigingvan zich zei ven fchuldig te wezen. Hier bijkwam , dat hij een' magtigen tegenpartij vond inden Roomfchen Bisfchop ANASTASIUS , die in hetjaar 398 zijne waardigheid aanvaard had. Dezedaagde RUFINUS ter verantwoording naa Rome.Doch , deze ontfchuldigde zich, dat hij zijne familie, welke hij, na eene afwezendheid van dertigjaren , naauw weder zag, niet zoo fchielijkverlaten kon ; tevens verdedigde hij zich ineene fchriftelijke verantwoording , bij dezen Bisfchop(f), waar in hij eene breedvoerige en ontwikkeldebelijdenis van zijn geloof aflegt. HièRONY-MUS fchreef dit achterblijven van RUFINUS toe aan debekommering van eenen Ketter, die liever afwezendveroordeeld, dan tegenwoordig overtuigd wilde worden(§). Uit verfcheidene plaatzen van HICRONY-MUS zien wij ook, dat RUFINUS zich wel beroemdhebbe, dat zijne Geloofsbelijdenis zelfs van ItaliaanfcheBisfchoppen gunftig is opgenomen, maarANASTASIUS veroordeelde ORIGENES als een Ketter,(*) Epist. XLH. pag. 348.doch(f) Apologia pro fide fua ad Anaftafium Tom. V.Opp. Hieron. pag. 259. fq. en met eene Voorreden enAanmerkingen van CONSTANT in deszelfs Epist. Rom.Pcniijf. pag. 715. fqq-( § ) Epist. XCVI. pag. 282.VI. DEEL. ZIIIBOEKVIIloofdft.ia C. G.[aar 363.:ot 476.


niBOEKVII354 K E R K E L I J K Edoch hoe hij zich verder omtrent RUFINUS gedragenhebbe, is niet bekend. Ondertusfchen, alzoo deBisfchop van Jerufalem, JOANNES, zich voor RUFI-Hoofdft,rja C. G • NUS verklaard had, antwoordde ANASTASIUS hem,jaar 363tot 476 ' in het jaar 401, in een' Brief, welke nog voorhandenis (*), maar dezen Bisfchop van Rome weinigeer aandoet. In het begin van denzelven overlaadthij zijne Heiligheid, in tegenftelling van zijne eigenegeringheid, met uitfporige loffpraken. Vervolgends,terwijl hij bekent, vóór de vertaling der fchriftenvan ORIGENES niet geweten te hebben, wie ORIGE­NES geweest is , noch wat hij gefchreven heeft,veroordeelt hij denzelven , en verheugt zich, datook de Keizers het lezen van zijne fchriften verbodenhebben; waar omtrent wij anders nogthans geenezekerheid hebben. Hij eindigt met te verklaren,dat RUFINUS hem zoo vreemd is, dat hij niet éénsbegeert te weten, wat hij doet, of waar hij is; hijmag zelf toezien, hoe hij vrij gefproken kan worden.Uit dit laatfte woord hebben fommige Roomschgezinden,zonder den minften grond, beflotcn, datRUFINUS door dezen Bisfchop in den Kerkenbangedaan zou zijn; de Bisfchop bedoelt enkel eenevrijfpreking van die befchuldigingen, dat RUFINUSde dwalingen van ORIGENES ZOU hebben goedgekeurd.RUFINUS, wien' HICRONYMUS een affchrift vandezen Brief overzond , kon niet geloven, dat eenBis-(*) In Hieronym. Opp. Tom. V. pag. 260. et apuiCONSTANT. /. c. pag. 719.


G E S C H I E D E N I S . 35$Bisfchop, wiens voorzaat hem voor rechtzinnig verklaardhad, hem onfchuldig en afvvezend zoodanigIIIE0F.itVIIhad kunnen mishandelen, en hield den Brief daarom Hoofdft.voor een werk van HiëRONYMus (*). Doch dena C. G.Jaar 363.ijver tegen ORIGENES begon nu te Rome alle palen tot 476.te buiten te gaan. Zekere FAUSTINUS beweerdezelfs, dat men volftrekt geene fchriften van hem lezenmoest. HiëRONYMus vond dit wel hard, maarvoegde 'er al te infchiklijk bij: Als dc vrienden ende partijën van ORIGENES volftrekt geen' middenwegwisten te houden, dan wilde hij toch lieverde godvruchtige domheid, dan de geleerde lasteringverkiezen (f).Ondertusfchen arbeidde RUFINUS aan eene uitvoerigeverdediging tegen de befchuldigingen van Hië­ eene ver­RUFINUSfchrijftRONYMus, die in het jaar 410 te Rome uitkwam, dediging.doch alleen ten gebruik van zijne vrienden (§). Inhet eerfte Boek van deze verantwoording zoekt RU­FINUS zijne rechtzinnigheid buiten twijfel te ftellen;in het tweede weert hij andere befchuldigingen vanHiëRONYMusaf.Dit verweerfchrift, hetwelk tevens als een aanval Doormë-ROJSYMUSkon befchouwd worden, waar in hij zijnen tegenftreverveel waarheid, doch niet zonder hevigheid woord.beant­en(*) HiëRoN. in Rufin. L. III./'. 455, 4^2. 4


BriefvnnRUFINUSann nië-RONYA1US356 K E R K E L I J K EIII en bitteren fpot voorwierp, kon niet onbeantwoordBOEKblijven; hoe zeer het alleen voor zijne vrienden gefchrevenwas. HiëtioNYMus ontvong 'er ui uekzelsVIIHoofdft.na C. G. van, en zonder te wachten, tot hij het geheel gezienhad, ftelde hij terftond eene ve-dediging opJaar 363.tot 476.in twee Boeken (*), in het eerfte, van welken hijde hem gemaakte tegenwerpingen beantwoordt, enin het tweede het verweerfchrift van RUFINUS tegenden Bisfchop van Rome do «loopt.In geleerdheid, vernuft, en welfprekcndheid, enin de gave van bitter en fijn de fpot te iteeken,toontbovenHiëRONYMus, in deze verantwoording, verRUFINUS uit te munten; maar te gelijkheerscht 'er zoo veel onbefcheidenheid, fchelden,en zucht, om gelijk te hebben in, dat in deze vergelijkingRUFINUS juist niet verachtelijk wordt; ookfchijnt hij, door zijn volgend gedrag, den roem vangrooter gematigheid te verdienen.Toen hem eenKoopman uit het Oosten de verantwoording vanHiëRONYMus bragt, vergenoegde hij zich, aan dezeneenen bijzonderen nadruk ijken Brief te fchrijven(f), welken hij met den wensch eindigde,dat HiëRONYMus den vrede mogt beminnen!HISRONY . Denzelfden wensch gaf ook CHROMATIUS , Bisfchopvan Aquileja, aan HiënONYMUS te kennen,MUSfchrijftnog ecn< , tevens begeereude , dat hij nu den ftrijd niet verderwilde voortzetten. Maar HiëRONYMus, hoogverantwc ording.en duur betuigende , dat hij tegen dank de penhad(*) Apologia adverf. Rufin. Libri. II. Tom. IV. P. II.Opp.pag. 349. (f j HIÜRON. adv. RUFIN. L. III. p. 43S«


G E S C H I E D E N I S . 357had moeten opvatten, gaf nog, omtrent het jaar IIIBOEK410, eene uitvoerige verdediging in het licht (*). VIIHier roept HiëRONYMus, na vele hevigheid en fpotternijën,eindelijk uit: „ Welke ftichting voor deHoofdft.ia C. G.Jaar 363.„ Toehorers, dat twee oude mannen met elkander tot 476.„ wegens Ketters vechten! Voornaamlijk, daar bei-„ den voor Rechtzinnig willen doorgaan. Laat onsde Ketters niet meer verdedigen, dan zal 'er ook„ geen twist tusfehen ons wezen. — Vergeef mij,„ dat ik de Geleerdheid en Bijbel-oefening van ORI-11 GENES, in mijne jeugd, eer ik nog zijne Ketterij„ naauwkeurig kende, geprezen heb; ik wil het u,„ op mijne beurt, vergeven, dat gij, met uw grijze„ hoofd, een verweerfchrift voor zijne Boeken op-„ gefteld hebt." Met dit alles blijft, volgends dengehelen inhoud van dit werk, het befluit altijd hetzelfde: RUFINUS moet in alle betwiste punten den.ken, als HiëRONYMus; anders is hij een Ketter, eneene verzoening is onmogelijk.Men weet niet, of RUFINUS deze laatfte verdedigingvan HiëRONYMus gezien, of beantwoord heeft.IIlëRONY-MUS mishandeltZij fchijnt de laatfte geweest te zijn, in dezen twist. RUFINUSOndertusfchcn kon HiëRONYMus zijnen tegenftrever nognadeszelfsRUFINUS, nog na deszelfs dood, in het jaar 410, dood.geene rust gunnen. Nog in het jaar na zijn overlijden,fchildert hij hem onder den naam van Grompot,(Grunnimf) met de verachtelijkfte trekken,als een' trotfehen en armhartigen Babbelaar, die vanbinnen een NERO, van buiten eenCATO, geheel(*) Adv erf. Rufin. Liber III. pag. 435' ftZ 3dub-


in dubbelzinnig en tegcnftrijdig, een nieuw foort vanBOEKMonfter geweest was (*). Om dien tijd, kon dezetachtigjarige Monnik, in eene verklaring van denVIIHoofdfl.na C. G. Bijbel, zich van de volgende verfoeilijke fpotternij,Jaar 363.tot 476. over zijnen dooden vijand, niet onthouden: „ De„ Scorpioen wordt tusfehen ENCELADUS en PORFY-„ RIUS van SicilVfs grond gedrukt ; en die veel-,, hoofdige Hydra heeft eindelijk éénmaal opgehou-„ den, tegen ons te blazen (f)."Lof vanRUFINUSbij zijnetijdgenoten.Voortreflijkgezegdevan AU­GUSTINUSover dezentwist.358 - ' K E R K E L I J K ENiettegenltaande alle de hevigheid vanHICRONY-MUS , bleef echter RUFINUS , bij de meeste rechtzinnigeBisfchoppen van Italië, geacht, CASSIANUSprijst hem niet alleen ah een' vromen Monnik ,(christiana phllofophie vir,) maar ook als een'aanzienlijk Leeraar, (baud contemnenda EcclefiafticorumDoctorum portio ) ( § ). Voornaamlijk gedroegzich AUGUSTINUS, bij dezen twist, op eenewaardige wijze. Terftond in het begin , verzochthij HiëRONYMus, van hem te mogen weten, welkedan de dwalingen van ORIGENES waren, over welkemen ftreed (**). Naderhand de twistfehriften vanHiëRONYMus aan hem terug zendende, fchreef hijhem, in dezen zin (ft): „ Nadat ik uw antwoord„ gelezen heb, fmartte het mij zeer, dat tusfehen„ zoo geliefde en vertrouwde perfonen , die door„ eenen,(*) Epist. XCV. Tom. IV. P. li Opp. pag. 776.(f) Prol. in Ezcch. Proph. T.'ïlt. Opp- pag. 698.( §) De Incarn. Domini L. VIL C. 27. p. 802.(**) AUGUST, ai Hier. in hu'jus Opp. T. IV. P. II./. 606.(tf) AUGUST. Ep. ad Hier. in Hier. Opp. I. c. p. 015.


G E S C H I E D E N I S . 359„ eenen , bijna in alle gemeenten bekenden band„ van vriendfchap verëenigd waren, een zoo grootHl30EKVII„ kwaad van tweedragt heeft kunnen ontftaan. — H oofdfl.„ Het is ten hoogften fmartelijk voor mij, dat tus- iC. G.iar 363..fchen ulieden, die, met afwerping van alle las- | (>t 476.ten , den Heere volgt , en famen in dat Land -„ leeft, waar in hij, als mensch verkeerende, zei-„ de: Mijnen vrede geve ik u; mijnen vrede late„ ik u; onder ulieden, mannen van rijpen ouder-„ dom, die in bet woord des Heeren thuis zijt,„'zulk een twist heeft kunnen ontftaan — Wee„ mij, dat ik u beiden niet ééns ergens ontmoeten„ kan ! Misfchien zou ik , van fmart en vrees„ doordrongen, ulieden te voet vallen, weenen,„ zoo veel ik kon, bidden, zoo fterk ik u bemin,„ dan elk op zich zeiven, dan voor den anderen,,, en ook voor anderen, inzonderheid voor de zwak-„ ken, voor welke CHRISTUS geftorven is, die u-lieden, gelijk als op het toneel dezes levens, metbun groot gevaar , befchouwen, dat gij toch van„ ulieden niet zulke dingen wildet uitftroojen, die„ gij eenmaals, als gij -weder ééns zijn zult, niet„ zult kunnen uitvvisfehen , of dan zelve fchrikken„ zult te lezen."Met de dood van RUFINUS , eindigde het .eerfte Nieuwtoneel van dezen heillozen en volftrekt onnuttentoneelvandezentwist, die bijzonder Paleejlina en Italië' ontrust, en twist inORIGENES in grooter haat gebragt had dan ooit, Egypte^door de 'maar in welken de vijanden van ORIGENES , en de rehuldijverige voorftanders der Rechtzinnigheid, zich doorgaansals flechtcr menfehen hadden vertoond, danVailTIIEO-FILUS vanZ 4zij-


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G,Jaar 363.tot 476.360 K E R K E L IJ K Ezijne vrienden. Doch, bijna ten zelfden tijde opendezich een twede toneel in Egypte, hetwelk vandaar zich uitbreidde tot Konftantinopolen, en hetwelknog veel ergerlijker vertoningen opleverde danhet eerfte. EPIFANIUS fpeelde op hetzelve wedereene aanmerklijke rol, maar de hoofdperfoon, die opverfcheidene plaatzen oproer en verwarring {lichtte,was THEOFILUS, Bisfchop van Akxandriê.Deze THEOFILUS heeft zulken flechten naam nagelaten,onder de Leeriiaren van dezen tijd, dat,alhoewel HiëRONYMus hem ten uiterften prijst,evenwel de laatere Roomschgezinde Schrijvers zwarigheidgemaakt hebben, hem den tijtel van Heiligte geven. In zijne vroegere jaren fchijnt hij, onderde Kluizenaars en Monniken van het Nitrisch Gebergtein Egypte, geleefd te hebben, naderhand werdhij te Akxandriê bekend, toen hij, waarfchijnlijk,Presbijter was geworden. Toen fchijnt ook zijnPaascli - cirkel, ( Cyclus Pafekalis , ) opgefteld tezijn. RUFINUS roemt 'er op, dat hij hem, ten dezentijde, tot Leeraar gehad heeft. Na de doodvan TiMOTiiEus, Bisfchop van Akxandriê, in hetjaar 385, volgde hij dezen in deze waardigheid op,welke hij langer dan 27 jaren bekleed heeft.Alexandrië.BerichtenvanTHEOFI­LUS BisfchopvanAicxandriè'.VoorbeeldvanZijn ondernemende en listige geest vertoonde zichzedert bij vele gelegenheden. Toen Keizer THEOzijneonoprechtheid.MUS, zond THEOFILUS éénen zijner Ouderlingen,DOSIUS , in het jaar 3S8, Oorlog voerde met MAXIrsiDonus,met eenen Brief enGefchenken, met last,am dezelven over te leveren, aan den genen, die deDverhand bekomen zou. Toen deze Brief te Romeaan


G E S C H I E D E N I S . 361aan dezen Ouderling ontvreemd werd, door den IIIBOEKVoorlezer, die hem verzelde, en dus deze dubbelzinnigheidontdekt was geworden, fpoedde hij zich | loofdft.VIInaa Akxandriê terug, THEOFILUS wilde hem beloiaC. G.1aar 363.nen, met hem aan het Bisdom van Konftantinopolen ot ; 476.te helpen, maar de eerfte Staatsdienaar had daar toe(*) SOCRATES Hist. Eccles. Libr. VI. Cap. 2. SOZO­reeds JOANNES CHRYSOSTOMUS beftemd, en liet aanTHEOFILUS kortaf alleen de keuze over, om dezentot Bisfchop in te wijden, of zich tegen de zwarebefchuldigingen te verantwoorden, door verfcheideneBisfchoppen tegen hem ingebracht; en hij vondgoed, het eerfte te doen (*).Wij hebben, hier voor (f), van zijnen ijver, in Zijnegierigheidhet verwoesten der Heidenfche Tempelen te Akxandriê,gefproken; de befchuldiging, door de Heidezucht.en hebnenaangevoerd, dat de eigenbaat en gierigheid hemdaar toe hadden aangefpoord, ontvangt vrij watfttrkte, uit de fchetze, welke de Christen Schrijversvan hem gegeven hebben, ISIDORUS van Pelufivm(§) klaagt uitdruklijk over zijne geldzucht, enbuitenfporige neiging tot het ftichten van Gebouwen,waar mede men ook PALLADÏUS mag vergelijken(**).Men befchrijft hem algemeen, als een' zeer ftout,hevig en onbuigzaam man, die volftrekt geenen te-gen-MENUS Hist. Eccles. Libr. VIII. Cap. 2.(f) Z>'e Deel V. Bladz. 17.(5) Libr. I. Epist. 152, pag. 47.(**) Dialog. de Fit. S. Joh. Chnfost. p. 51. et 137.Z 5Zijn karakter.


362 K E R K E L I J K EIII genftand kon dulden, en zich dan van geweldige,BOEK dan van listige middelen, tot zijne oogmerken bediende.Hij zond zelfs Geestelijken naa Konftanti­VIIHoofdft.na C. G. nopolen , die het Hof omkochten, opdat hij Stadhoudersvan Egypte naar zijnen zin kreeg. MetJaar 353.tot 476.dit alles bezat hij veel verftand, werkzaamheid enmoed. Zeer ijverig was hij, om alles overhoop tewerpen, wat met zijne rechtzinnigheid en Godsdienstbegrippenftrecd. Eenmaal echter wijdde hijeenen man, SYNESIUS, tot Bisfchop in, die verklaarde,dat hij geene Opftanding der dooden geloofde( * ).Zijne Eén zijner eerfte fchriften was de Paasch-cirkel,fchriften.die hij, op begeerte van Keizer THEODOSIUS, haduitgerekend. Hij begon denzelven met het jaar 380,:n bepaalde 'er voor 418 jaren de maand en denclag in, op welken het Paaschfeest jaarlijks inviel;dezelve diende voor DIONYSIUS, den uitvinder dergewone Christelijke Jaartelling, in de zesde eeuw,tot eenen grondflag. Van denzelven is niets meervoorhanden; behalven een klein opllel van THEO­FILUS, over eene tafel van 100 jaren, die hij, metde daar toe behorende bewijzen, en eenen Brief aanden Keizer zond (f). THEOFILUS kondigde voorts ,ouder gewoonte, jaarlijks het Paaschfeest door bijzondererondgaande Brieven of Predikatiën aan. Hijheeft ook eenige merkwaardige Kcrklijke Voorfchrifteu(*) Zie Deel V. Bladz. 202.(f) In AUG.BUCIIER Comm. de Doctr. Temp. in VictoriumAqttit.et Alios antiquos Canon. Pafchal. SS. p. 471.


GESCHIEDENIS.3^3ten of Regelen nagelaten (*); onder anderen dezen,dat het overfchot der vrijwillige gaven, (r«VII7Tl>of$tgoiJiv* hoyov Bvirixc,) nadat 'er het Heil. loofdrt. ;Avondmaal, (ra. puMp*,) van gehouden was, en- ia C. G.1;nar 363.kei onder de Geestlijken, en de Gelovigen, die zich ; ot 476.bij hen bevonden, maar niet onder de Katechumeven,verdeeld moeten worden.Wij hebben boven gezien, dat THEOFILUS j aan rHEOFI-:usisden voorigen twist over ORIGENES deel nemende,;erst ORIzichjegens deszelfs vrienden vrij genegen toonde; 3ENESwaar van ook het zenden van zijnen AfgevaardigdenISIDORUS, en de door hem bevorderde ftilftandgenegen.van dezen twist, in het jaar 397, bewijzen opleveren.Zelfs had hij zekeren Egyptifchen Bisfchopof Ouderling, PAULUS, die een vijand der Origenistenwas, afgezet, cn genoodzaakt naa Paleejlina tevluchten (f).Doch zedert floeg de driftige en onrustige geest Hij gaatvan THEOFILUS tot de andere partij over. Vooreerstraakte hij in twist met den bovengemeldenISIDORUS, te vooren zijnen gunfteling; de Gefchiedfchrijversgeven van deze verandering verfcheideneoorzaken op. Volgends SOCRATES (§) wilde THEO­FILUS den Archipresbijter PETRUS te Akxandriê afzetten,onder voorwendzel, dat hij eene Manicheefchevrouw tot het Avondmaal had toegelaten. Dezedaartegen beweerde, dat de vrouw rechtzinnigwas,(*j Cdn. in BEVEREGH Sy:wd. T. II. P. Lp. 170-173.(f) niëRON. adv. Rufin. Libr. III. pag. 453.($) Mist Eccles. Libr. VI. Cap. 9.IIIBOF.Kallengstot de anderepartijover.Zijn Irattegen ISI­DORUS.


IIIBOEKVIIPartij-364 K E R K E L I J K Ewas, en dat THEOFILUS zelf tot hare toelating aanhet Avondmaal bewilligd had, ten dien einde zichHoofdrt , op het getuigenis van ISIDORUS beroepende, die ditna C. G • ook bevestigde, waar van het gevolg was, dat deJaar 363tot 476 ' één zoo wel als de ander van hunne bedieningenafgezet werden SOZOMENUS voegt hier nog eeneandere bijzonderheid bij, uit den mond van een geloofwaardigman: ISIDORUS en PETRUS, naamlijk,zouden beiden geweigerd hebben, te getuigen, datde Zuster van den Bisfchop door zeker iemand toterfgename was aangefteld. Ook wilde ISIDORUS geengeld, hetwelk hij, ter bezorging der armen, gebruikte,afftaan, tot het bouwen van eene Kerk; waarbij PALLADIUS (*) nog deze omftandigheid voegt,dat ISIDORUS van eene aanzienlijke Weduwe 1000Goudftukken ontvangen had, om daar voor, heimlijken zonder weten van THEOFILUS , klederen voorde armen te kopen; maar deze, daar achter gekomenzijnde, befchuldigde ISIDORUS, in de vergaderingzijner Geestelijkheid, uit misnoegen deswegens,van fodomiterij, volgends een klaagfchrift, hetwelkhij reeds vóór 18 jaren ontvangen had, kocht, omde befchuldiging te ftaven, een jong mensch om,en ftootte ISIDORUS eindelijk uit de Kerk. Deze,voor erger beducht, ontweek bij de Monniken inhet Nitrisch Gebergte, zijnde toen reeds. 80. jarenoud, alwaar hij zeer ftreng leefde (f).Onder deze Monniken van het Nitrisch Gebergte,(*) Dial. de Vit. S. Joh. Chryfost. pag. 51.(f) 1'ALLAD. Hist. Lauf. Cap. 1. fa %


G E S C H I E D E N I S . $6$te, waren toenmaals twee partijën, welke ook tot detwisten over ORIGENES betrekking hadden. De vraagwas: of God een ligchaam had van menschlijke ge- ] loofdft.ia C. G.daante, dan of hij veel meer onligchaamlijk zij, en'aar 363.geene menschlijke noch eenige andere gedaante heeft (*)? j ot 476.Het redelijke gevoelen der laatften was uit de regelender uitlegkunde van ORIGENES geput; maar de ler de'chap on-eerften fterkten zich, door den afkeer, welke alge­Monni­meen plaats had van 'smans Allegorifche Uitleggingen;hunne aanhangers werden gemeenlijk Anthronorfiten.:hropopomorfitengenoemd.Onder de Monniken en Kluizenaars van het NitrischGebergte, waren thans bijzonder vermaard vriendenDe LangeBroedersvier Broeders, om hunne ligchaamslengte, de Lange van ORI­Broeders genoemd, door den roem van hunne kennisen Godzaligheid (f). Dewijl zij ook door deArianen vervolging geleden hadden, waren zij ongemeengeacht, THEOFILUS vereerde hen op eenebijzondere wijze , en benoemde DIOSKORUS , zeertegen deszelfs wil , tot Bisfchop van Heroopolis,gelijk ook zijne beide jongfte Broeders zich insgelijks,hoe ongeern ook, tot Leeriiaren in de Hoofdltadvan Egypte moesten laten aanftellen. Van alledeze Broeders werd AMMONIUS nog het meest bewonderd, men zeide van hem , dat niemand zoozeer(*) SOCRATES Hist. Eccles. Libr. VI. Cap. 7. SOZO­MENUS. Hist. Eccles. Libr. VIII. Cap. II-( f ) SOCRAT. /. C. et L. IV. C. 23. SOZOM. /. C. C.J2. L. VI. C. 30. RUFIN. Fit. PP. L. II. C 23. enpALL.//. Laaf. C 12. p. 117. Diak de Vit. Chrjf, p. 156".IIIBOEKVIIken. A11-GENESdooraiE-OFILUSeerst begunfligd.


inSOEKVIIHoofdftna C. C366" K E R K E L I J K Ezeer meester was van zijne driften; doch dit washij op eene wijze, welke geen verftandig menschzal billijken. Hij beteugelde onreine gedachten en• lusten, door, met een gloejend ijzer, dan het een,Jaar 363tot 476 ' dan het ander lid te branden, waarfchijnlijk nietzonder ijdele eerzucht. Op begeerte van zekere gemeente,om hem tot Leeraar te hebben, liet TIMO-THEUS, toen Bisfchop van Akxandriê, hem metgeweld vatten, om hem, zelfs tegen dank, tot ditambt in te wijden. Als alle tegenftand vruchtelooswas, greep AMMONIUS eene fchaar, waar mede hijzich het linke oor affneed, voorwendende thans,daar hij verminkt was, ongefchikt te zijn tot dezebediening, TIMOTHEUS bleef aanhouden, en zeidehem te zullen wijden, al had hij ook den neus afgefneden;doch moest van zijn oogmerk afzien,toen AMMONIUS, met eenen eed, dreigde, zich zeivende tong te zullen affnijden.THEOFI­ Alle deze vier Broeders waren vrienden van ORI­LUS weder!egtdeGENES; inzonderheid AMMONIUS; THEOFILUS, evenAnthro-ééns gezind, nam de gelegenheid waar, om in denpomorf.- jaarlijkfchen Paasch-Brief, in het jaar 399, de Ketterijder Anthropomorfiten te beftrijden (*). Ditten.verwekte onder de Monniken in geheel Egypte dehevigfte bewegingen. De meesten befchuldigdenTHEOFILUS van eene booze dwaling, en zijn Briefwerd, inzonderheid, van de Sketifche Kluizenaarsen Monniken zoo verfoeid , dat hij flechts inééne(*) GENNAMUS de Firis Blufir. Cap. 33. CASSIANUSCV. X. Cap. 2. pag. 383.


GESCHIEDENIS. 367ééne enkele gemeente derzelven mogt worden voorgelezen.ontfteltenis, befloot hen te bedaren, al zou het ookzijn ten koste van zijne voorige gevoelens, ten mindenvan zijne oprechtheid. Hij ging hun dan te gemoet,en fprak hen met de Bijbelfche bewoordingaan: Ik zie uw aangezicht, als zag ik Gods aangezicht.(Gen. XXXIÏÏ. 10. ) Deze kunstgreepdeed eene fpoedige werking. Dc Monniken twijfeldennu niet, of de Bisfchop dacht van de menschlijkegedaante van God, even als zij; zij vorderdennu, dat hij ook de Boeken van ORIGENES ZOU veröordeelen, anders zouden .zij hem, als een' vijandvan God, behandelen. En ook hier toe was THEO­FILUS fchielijk klaar; de Monniken nu niet meer teeisfehen hebbende, keerden naa hunne Kluizen terug(*)•Van nu af aan, nam THEOFILUS de partij der Hij vervolgtdeAnthropomorfiten tegen ORIGENES , waarfchijnlijk 0111Origenisten.door hen zijn gezag te ftaven, te meer, omdat hijreeds niet alleen met ISIDORUS, maar ook met deLange Broeders in de war geraakt was, die hij nute fterker vervolgen kon. AMMONIUS en eenige andereMonniken hadden hem verzocht, ISIDORUSweder in de Kerklijke Gemeenfchap aan te nemen.Dit beloofde hij, maar deed het niet. Toen zijhierO SOCRAT. //. E. L. VI. C. 7. SOZOM. L. VIII, C. 11.IIIBOEKVIIEene groote menigte Monniken toog zelfs naa 1 loofdlt.Akxandriê, verwekte daar een oproer, en dreigde 1 ia C. G.[aar 363.THEOFILUS om het leven te brengen. Deze, in zijne :ot 476.fHEOFI-.us veraatdepartij vaniRIGENES


IIIBOEKVIIHoofd»,na C. G.Jaar 363toe 476.ZijnBrielaan de368 K E R K E L I J K Ehier op hun verzoek herhaalden» liet hij 'ervanéénenin de openbare gevangenis werpen; waar op deoverigen zich naa ISIDORUS begaven, en bij hembleven, THEOFILUS liet den gevangenen wel los,maar hitfte de andere partij tegen hen op, waar uitde fchandelijkfte twisten onder de Monnikenontftonden(*). DIOSKORUS haatte hij, omdat deMonniken hem zoo genegen waren.Maar de beidejongfte Lange Broeders beledigden hem daar mede,dat zij niet langer hunne bediening teAkxandriêwilden behouden , omdat zij zich ergerden overzijne geldzucht.Nu waarfchuwde hij de Anthropomorfiten,dat zij tegen hen op hunne hoede moestenzijn (f); en aan de naburige Bisfchoppenfchreef hij, dat zij fommigen der\aanzienlijkfte Monnikenin het Nitrisch Gebergte uit hunne Kluizenmoesten verdrijven. Als deze hier op, met hunneOuderlingen , te Akxandriê kwamen, om den Bisfchopnaar de reden van zijn vonnis te vragen,voer hij in toorn tegen hen uit, wierpAMMONIUSzijnen mantel, (copioQagiov,) om den hals, als ofhij hem wilde afkloppen, ook gaf hij hemoorvijgenen viustflagen in het gezicht, dat 'er het bloeduitfprong, fchreeuwende: Ketter! verdoem ORIGE­NES !terug.Deze keerden hier op naa hunne Woestijnen(*) SOZOM. H. E. L. VIII. C. 12.(t) SOCRAT. //. E. L. VI. C. 7.• Maar kort daar na, in het jaar 400, veroordeeldeTHEOFILUS in eene Kerkvergadering te Akxandriê


G E S C H I E D E N I S . 3094rië>> de {tellingen van ORIGENES , en derzelver aanklevers,inzonderheid de Lange Broeders, uitge­IIIBOEKVIIzonderd DIOSKORUS, hen zelfs van toverij befchuldigende(*)• Zelfs deed hij in perfoon eene reis na C. G.Hoofdft.Jaar 363.naa Nitri'é, om de Origenisten geheel te onderdrukken(f)« I n l a a t e r tijden heeft men eenentot 476.Briefvan THEOFILUSen Cyprus in het licht gebracht (§)» welke veellicht over de werkzaamheden van dezen Bisfchopverfpreidt; ook geeft hij in denzelven eene lijst derdwalingen van ORIGENES, waar hij alles wat mogelijkis, bijeenraapt, en voorts zijn gedrag en hetgedrag van zijne partijën in dat licht voordek, dathet recht geheel aan zijne zijde fchijnt te ftaan.Ook liet hij niet na , aan andere aanzienlijke ZijnfchrijvenLeeraars te fchrijven, en hen op te wekken, omaan Hiëzijnepogingen te onderfteunen, bijzonder aan mS- RONYMUSen EPIFA­RONYMUS en EPIFANIUS, die deze opwekking minstNIUS.nodig hadden. Aan den eerften fchreef THEOFI­LUS (**), dat eenige booze en woedende lieden,(*) PALLAD. Fit. Chryfost. pag. 55. SULPIC SEVER,Dial. I. Cap. 6. Hiè'RON. ad Cteftph. adverf. Pelagian,pag. 476. in Epistt. I. c.(f) Men heeft nog een brok van een' SijnodalenBrief over, hier toe behoorende, in MANSH Coll. Ampl.Concilior. Tom. lil. pag. 971.(5) In Hier. Opp. edFall. T. Lp. 537- a P- MANS./, c.p.979.(**) mëRON. Ep. LX. p. 598. T. IV. P. Ui Opp.VI. DEEL. Aadie de Ketterij van ORIGENES in de Nitrifche Kloosterswilden voortplanten, met den Profeetifchen fikkeiBis­aan de Bisfchoppen in Palceftinafchoppenin Paise-Itina enCyprus.


370 K E R K E L I J K EIII kei waren afgehouwen, volgends de vermaning desBOEKApostels: Beftraf hen fcherp1 HICRONYMUS ( * )VIIHoofdft. beantwoordde zijnen Brief met de grootfte loflprakenover zijnen ijver , en de verzekering, dat hijna C. G.Jaar 363.tot 476. reeds de Westerfche Christenen te vooren tegen dezeKetterij had gevvaarfchuvvd. Men oordeele overden ftijl dezes Briefs uit deszelfs aanhef: ,, De,, Hem uwer Zaligheid heeft de geheele Wereld„ door gedonderd , en wegens de blijdfchap van„ alle de Gemeenten van CHRISTUS, heeft het ver-,, gift des Duivels gezwegen." HICRONYMÜS noemthem den zeer Lieven en Zaligften, ( Papa amantisftmeet beatlsfime) enz, In eenen naderen Briefberichtte hem THEOFILUS , dat de Origenisten inEgypte geheel uitgedelgd waren (f). Aan EPIFA­NIUS fchreef hij (§), dat de onbevlekte Kerk vanCHRISTUS de uit hare holen voortkruipende flangenvan ORIGENES , met het Euangelisch zwaard nedergehouwen,en de andere hoopeu dor Nitrifche Monnikenvan die pest bevrijd had. Hij verzoekt EPI­FANIUS de Bisfchoppen van zijn Eiland te doen bijeenkomen,en dan een' Sijnodalen Brief aan hem aaan den Bisfchop van Konftantinopolen, en anderenaf te zenden, opdat ORIGENES en deszelfs Ketterij,met name, gemeenfchappelijk veroordeeld worde.Nademaal ook AMMONIUS en zijne Broeders naaKonftantinopolen gevaren waren, om zich daar teverfterken, begeerde hij, dat EPIFANIUS ook éénenzij-(*)£/>. LXI. I. c. (f) Ep. LXII. /. c. p. 599'(S) HIÜ'RON. Ep. CXI. p. 829. /. c.


GESCHIEDENIS.mSljner Geestelijken derwaards zond. — Kier overgaf EPIFANIUS aan HICRONYMUS zijne blijdfehap te VIIkennen (*), dat Amalek met tak en wortel uitge- I : 0ofdft.a C. G.roeid, en te Refidim de zegetekenen van het Kruisaar 363.opgericht waren.i at 476.Men kan ligt begrijpen, hoe veel de verëenigde •RÏGENESpogingen van drie zoo driftige hoofden, als THEO- [oor ver-FILUS, HiëRONYMus, en EPIFANIUS waren, moes-f :heideeBisshoppenten uitwerken. Zeer vele (f) Bisfchoppen veröor-jdeelden, op hun gezag, ORIGENES, en verklaarden, 'eröorleeid.hem voor een' Ketter. De Bisfchoppen op eene 1Kerkvergadering te Jerufalem (§) , DIONYSIUS ,Bisfchop van Lydda, of Diospolis, in Paheftina,ANASTASIUS van Rome, SIMPLICIANUS van Milaan,CHROMATIUS van Aquileja enz. (**).Uit de aangehaalde Brieven van THEOFILUS zalri-IEOFI-LUS vervolgtdemen reeds vermoeden, dat hij tegen de Origenidnenen Nitrifche Monniken geweld gebruikt, en dat zijn Monniken.Profeetifche Sikkel niet alleen in Bijbebewijzen beftaanzal hebben. Andere Schrijvers geven ons hiervan volkomene zekerheid (ff). Volgends hun verhaal,zocht THEOFILUS onder de Monniken in elkGe-(*) Epist. Hieron. LXIIÏ.'pag. 599.(f) Alle Oosterfche en Westerfche, zegt HKRONYMUSApol. adv. Ruf. Libr. II. pag. 417. /. c.(§) Hun Brief aan THEOFILUS is door VALLARSi inhet licht gegeven. Hiè'RON. Opp. T. I. p. 549-(**) inëR. /. c. p. 551-552- adv. Ruf. I. c.(ft) PALLAD. de Vit. Chryf. p. 55. SOCRAT. Hist. E,L. VI. C. 7. SULPIC SEVER. Dial. I. p. 246.Aa aIIIIIOEIC


III372 K E R K E L I J K EGewest vijf van de fleclitfteii uit, van welken MjBOEK'er één' tot Bisfchop van een of ander vlek inwijdde,hetwelk hij tot eene Bisfchoppelijke Stad ver­VIIHoofdft.na C. G. hief, van de overigen maakte hij 'cr één' Presbijter, en de andere Kerkendienaren. Vervolgends lietJaar 363.tot 476.hij zich van dezen een verzoekfehrift openlijk in deKerk overhandigen, tegen AMMONIUS , en zijne beidejonger Broederen.Deze verzoekfehriften leverde hij,met zijn eigen, bij den Stadhouder van Egypte in ,verzoekende hem, de gemelde Monniken uitEgyptete jaagen; HISRONYMUS fpreekt ook van twee Keizerlijkebevelen ten dien einde (*).THEOFILUS nam, met bewilliging desKoe het zij,Stadhouders,in fchijn, eenige Soldaten, maar ook een nog grooterhoop gemeen gepeupel en dronkene bediendenmede, met welke hij eerst op DIOSKORUS aanviel.Dezen liet hij door Ethi'ópifche Slaven uit zijnenBisfchoplijken Zetel drijven , vervolgonds deed hijde Cellen der drie andere Broeders, die men ineeiien waterbak verborgen had, uitplunderen en verbranden,waar bij zelfs Affchriften desBijbels, andereBoeken, een kleine Jonge, en het Brood enWijn, ten gebruike van hetHeilig Avondmaal gewijd,door het vuur verteerd werden. De zichfchuü gehouden hebbende Monniken namen de vluchtnaa Paleejlina,gevolgd van 300 andere, behalvenverfcheidene Ouderlingen en Kerkendienaren , inEgypte. Men weet niet zeker, of deze allen Origenistengeweest zijn, ook kan het waar wezen,(*) Adv. Ruf. L. I. p. 301, 3(J3. L. III. p. 455.het


G E S C H I E D E N I S . 5-3het gene THEOFILUS verhaalt, in zijnen rondgaandenBrief, dat eenigen vah deze Monniken zich te­IIIBOEKVIIgen hem verzet, en met knuppels in de handen eene Hoofdft.Kerk bemagtigd hebben, in welke hij, met zijn gevolg,gaan wilde. Het zekerst is, dat THEOFILUSia C. G.Jaar 363.tot 476.deze gevluchten ook in Paleejlina geene rust verleende.In zijnen rondgaanden Brief, verzocht hijde Bisfchoppen, hen niet te dulden, waar aan zijvoldeeden , gelijk wij gezien hebben. Hij fchijntook afgevaardigden naa Paleejlina gezonden te hebben,om deze Baplisken uit hunne fluiphoeken opte fpooren (*). Zelfs JOANNES van Jerufalemdurfde hen niet ontvangen. Zij gingen dan van Jerufalemnaa het Noorden van Paleejlina, en eindelijkvoor een gedeelte naa Konftantinopolen. Ondeialle de Bisfchoppen liet zich EPIFANIUS het gemaklijkstvan allen overhalen, om de Origenisten te vervolgen(f).Geduurende deze twisten, in het jaar 401, begonTHEOFILUS , ook in zijne nieuwe Paaschbrieven,aan alle de Egyptifche Bisfchoppen, ORIGE­NES te beftrijden. Alle deze Brieven, waar van wij'er nog drie over hebben, in eene Latijnfche Vertaling( § ), zijn enkel gedenkftukken van ruwen ijver,wien het geheel ontbreekt aan billijkheid en matigheid,als ook aan doorzicht in het ontvouwen der wederzijdfehc(*) HiéaoN. Ep. LIX. p. 597.leer-(t) SOCRAT. H. E. Z,. VI. C. 10. SOZOM. L. Vill.C. 14(5) In de werken van HICRONYMUS Libri tres Pafchalesin Hieron. Opp. T. IV. P. II. p. 691.Aa 3DriePaasch-Brievenvan THE­OFILUS.


III leerftellingen, met één woord, aan de noodzaaklijkfteeigenfchappen. In den derden der nog overigBOEKVIIHoofdft. zijnde Brieven, die in liet jaar 404 t'huis hoort,na C. G. zegt THEOFILUS onder anderen (*), dat de menfehen,uit kracht van hunnen vrijen wil, kwaad ofJaar 363.tot 476.goed kunnen doen. Ook dringt hij ten fterkften aan,dat de Christenen zich in de vasten van Vleesch enWijn behoorden te onthouden, en alleen moeskruidenen water te gebiuiken. Hier moet men in hetoog houden, dat toen nog vasten niet anders betekende,dan zich van alle voedzei onthouden, tot denondergang der Zon toe. Maar ook dan wil THEOFI­LUS , dat de Egyptifche Christenen, niet wijn envleesch, maar groenten en water zullen gebruiken.Eindelijk bericht ons GENNAOIUS (f), dat THEO­De twist Terwijl THEOFILUS zijn best deed, om door zijnePaaschbrieven en geweld den Origenlsten inflaat overnaa Konftantinopolen.CIIRYSOSTOMUSfcbrijittenvoordeeledervervolgdeMonniken.374 K E R K E L I J K EFILUS , nog een groot Boek tegen ORIGENES gefchrevenheeft, waar in hij alle deszelfs leeritukkenveroordeelt.Egypte den doodfteek te geven, fioeg de twist overnaa Konjlantinopolen, alwaar dezelve ergerlijke tonelenopende. In het jaar 401 kwamen ISIDORUS,de Lange Broeders , en in het geheel vijftig derverdrevene Monniken, in deze Hoofdftad aan , enzich bij den Bisfchop JOANNES CHRYSOSTOMUSSdie niets wist van alles, wat in Egypte was voorgevallen, vervoegende , fmeekten zij hem, het bijTHEOFILUS zoo ver te brengen, dat zij in hunneKloos-(*) Pag. 7i3. /. c. Qj De Vir. Illujlr. C. 33.


G E S C H I E D E N I S . 375Kloosters terug mogten keren, zullende zij anders IIIBOEKgenoodzaakt zijn, tot fchande der Kerk, zich tot VIIden Keizer te wenden, en dien de buitenfporige [oofdft.fahandelwijze van dezen Bisfchop bekend te maken, 'jC. G.aar 363.CHRYSOSTOMUS ontving hen vriendelijk , nam op , Dt 476.zich, over hen aan zijnen Broeder THEOFILUS tefchrijven,hun intusfchen een verblijf aanwijzende,terwijl eenige vrome vrouwen voor hun onderhoudzorgden. Ook vernam hij naar hen bij eenige Geestelijkenvan THEOFILUS, die zich te Konftantinopolenbevonden, welke hem berichtten, dat deze liedenveel hadden uitgeftaan. Echter was hij zoovoorzichtig, dat hij hen wel tot den Godsdienst,maar niet tot het H. Avondmaal, toeliet. Vervolgendsfchreef hij aan THEOFILUS, dat hij hem, alszijnen Zoon en Broeder, het genoegen wilde doen,om deze Monniken weder in de gemeenfchap derKerk te ontvangen (*>Maar THEOFILUS, wel verre van daar toe te bewilligen,ook misleid door een valsch bericht, alsof CHRYSOSTOMUS terftond aan deze Monniken allede rechten der Kerkgemeenfchap had medegedeeld,zond veel meer lieden naa Konftantinopolen, meteen Klaagbrief tegen de Monniken, waar in zij, alsKetters en Toveraars, werden voorgeffeld. Zij daartegenverklaarden niet alleen , gereed te zijn , omalle dwalingen te vervloeken; maar leverden ookaan CHRYSOSTOMUS een verzoekfchrift over, waarin(*) PALLAD. de Fit. Chryfost. pag. 58. socRAT. Hist.Aa 4Eccles. L. IV. C. 10. SOZOM. L. VIII. C. 13-GeweldiggedragvanTHEOFI­LUS.


IIIBOEKVIIHoofdftna C. GJaar 363tot 47637« K E R K E L I J K Ein zij de menigvuldige geweldenarijen van THEOFILUSophaalden; ja zelfs, zegt PALLADIUS, eenige puntenaanvoerden, welke ik mij fchaam, voor de een-• voudigen te noemen, om hen niet van het geloofafkerig te maken; en welke misfchien ook van demeer volmaakten niet zouden geloofd worden, CHRY­SOSTOMUS , hen vergeefs gepoogd hebbende, te bewegen,om deze klagten, welke zoo flechte gevolgenkonden hebben, te laten blijven, berichtte aanTHEOFILUS, dat zij hem befchuldigd hadden, ende ftad niet verlaten wilden. Deze vol toorn,fprak nu den ban uit tegen DIOSKORUS, en fchreefaan CHRYSOSTOMUS terug, dat hij behoorde te leren,dat, volgends de voorfchriften der NiceenfcheKerkvergadering , geen Bisfchop zich tot Richterbuiten zijn Kerspel mogt opwerpen. Deze echterverdiende dit verwijt niet, dewijl hij zich geheelgeen gezag boven den Bisfchop van dlexandri'è aangematigdhad (*),THEOFI" Veel meer vermaande CHRYSOSTOMUS de Monnikenvan weêrskanten tot vrede, tot hij zich, ziendeLUSwordt bijhet Hof dat zulks vruchteloos was , ten laatften met dcaangeklaagd.gehele zaak niet meer bemoeide. Thans leverden deverdrevene Monniken hun beklag tegen THEOFILUS ,en hunne overige hier aanwezende partijën, bij hetHof in, en baden bijzonder de Keizerin in eene Kerk,dat de klagten der tegen hen afgezondene Monnikengerichtlijk onderzocht, en THEOFILUS genoodzaaktmogt worden, zich in perfoon voor CHRYSOSTO,(*) PALLAP. /, C.p. 60. fq. SOCRAT. et SOZQM. /. c.MUS


iG E S C H I E D E N I S . 377MUS te verantwoorden.Dit dén en ander hun toegedaanzijnde, vertrok een Bode van Staat naaAlexandrïè, om den Bisfchop te ontbieden; terwijlzijne Monniken, die zich te Konftantinopolen be-vonden, omtrent de befchuldigingen verhoord werden.Dewijl zij buiten ftaat waren, dezelve te bewijzen,werden zij in de gevangenis gezet, alzoode Richters geene borgtogt van hen wilden aannemen.Sommigen fticrveu in de gevangenis, maaranderen, die THEOFILUS met geld vrij kreeg, werden,omdat men hen als Lasteraars bevonden had,op een Eiland gebannen (*),THEOFILUS, die zijn vertrek zoo lang uitftelde,EPIFANI­US mengtals mooglijk was, zocht zich inmiddels met de hulp zich invan andere Bisfchoppen te verfterken; ook zond hij bet verfchil.een aantal van Egyptifche Bisfchoppen, die geheelaan hem gehecht waren, voor uit naa Konftantinopolen.Niemand echter ftond zijne oogmerken zoozeer ten dienst, als de oude EPIFANIUS, enkel uithoofde van deszelfs brandenden haat tegen ORIGE­NES. EPIFANIUS, thans een man van omtrent 9cjaren, lang gewoon, als de aanzienlijkfte Leeraarder Oosterfche Christenen befchouwd te worden ,verbeeldde zich, dat, het gene hij, bij deze twisten, zeggen of doen zou , beflisfend zou wezen.Door THEOFILUS, hoewel deze hem voorheen verketterdhad, aangevuurd, beriep hij eene vergaderingder Bisfchoppen op Cyprus , door welke hijhet lezen der fchriften van ORIGENES deed verbieden.(•) PALLAB. /. e. pag- 62.Aa $IIIBOEiCVIIIoofdft.ia C. G.jaar 363.tot 476".


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.EPIFANI­US reistnaa Konftantinopolen.378 K E R K E L I J K Eden. Hetzelfde bewerkte THEOFILUS, op eene Synodete Akxandriê, en thans alles durvende wagen,bepraatte hij EPIFANIUS met weinig moeite,om naa Konftantinopolen te reizen, waar deze eigenlijkniets te doen had; doch waarTHEOFILUSmeer dienst van hem hoopte te hebben (*).EPIFANIUS, wanende, dat een man als hij, zichflechts behoefde te vertonen, om alles af te doen,zeilde, in het midden van den winter des jaars 402,naa Konftantinopolen, verzeld van zijnen Aartsdiakonen andere Geestelijken van zijn Kerspel; brengendetevens het befluit der vergadering mede, diéonder zijne voorzitting gehouden was. Zoodra hijaangeland was, hield hij, in eene Kerk ten plattenlande, eene Godsdienftige vergadering, in welke hij,CHRYSOSTOMUS kwa-3p verzoek van eenige tegenlijkgezinde Monniken , eenen Diakon voor hunKlooster inwijdde. Een inbreuk op de rechten vaneen' ander Bisfchop , die voor EPIFANIUS nietvreemd was. CHRYSOSTOMUS , zonder zich daarover moeilijk te tonen, zond veel meer, toen hij inde ftad kwam, zijn geheele Geestelijkheid, om hemte verwelkomen, ook liet hij hem nodigen, om inhet Bisfchoppelijk huis zijn verblijf te nemen. DochEPIFANIUS flocg niet alleen deze uitnodiging af,maar verklaarde ook, dat hij geene Kerkgemeenfchapmet CHRYSOSTOMUS kon houden, voordat deze deLange Broeders uit de ftad verdreven, en de verjordeelingder fchriften van ORIGENES eigenhandig(*) SOCRAT. /. c. C. 10. SOZOM. /. c. C. 14.on-


G E S C H I E D E N I S . 379ondertekend zou hebben, CHRYSOSTOMUS gaf ten IIIBOEKantwoord, dat in dit ftuk niet verder gedaan konVIIworden, tot dat de Kerkvergadering, daar over uit- ] loofdft.ia C. G.[aar 363.:ot 476.gefchreven, beflist zou hebben (*>.Hier op deed EPIFANIUS zijn best, om de overigeBisfchoppen, die zich te Konftantinopolen bevonden,op zijne zijde te brengen. Sommigen vandezen ondertekenden de veroordeling der fchriftenvan ORIGENES, die hij hun voorlegde, anderen weigerden.Onder deze laatften was ook THEOTIMUS,een Bisfchop uit Scythië, dat is, Opziener der Gemeentete Tornt, en andere langs de Zwarte Zee.Deze, die groten roem van Godzaligheid en zelfsvan Wonderwerken had , antwoordde aan EPIFA­NIUS op zijn voorftel: „ Ik wil iemand, die voor„ lang ontflapen is, niet befchimpen; ook verftouteik mij zeiven niet, iet zoo fchandelijks te doen,„ dat ik zou veröordeelen, het gene onze voorva-„ ders niet verworpen hebben: voornaamlijk, dewijlik weet, dat 'er geene Hechte leere in de„ Boeken van ORIGENES bevat is (f)." CHRY­SOSTOMUS liet wel, bij herhaling, zijne woning ende gemeenfchap van openbaren Godsdienst aan EPI­FANIUS aanbieden, maar deze bleef fteeds op zijneoude voorwaarden ftaan. In een onbezonnen vertrouwenop zijn aanzien, beledigde hij zelfs deKeizerin. Haar Zoon ziek geworden zijnde , lief(*) Vita Epiphan. Opp. Tom. II. pag. 373. SOCRAT./. c. C. 11, 14. SOZOMF.N. e.(f) SOCRAT. /. C. SOZOM. /. C. C. 14.zijZijn ge»dra g aldaar.


IIIBOEKVIIzij hem verzoeken, om voor den jongen Prins tebidden. Hij gaf tot befcheid: de Prins zou in hetHoofdft. leven blijven, indien de Keizerin DIOSKORUS en dena C. G,Jaar 363.met hem verbondene Ketters de ftad uitdreef; haartot 476. dus hare verdraagzaamheid verwijtende. Do'ch zijzond hem ten antwoord: „ Wil God mij mijnen„ Zoon ontnemen, het zij zoo! Indien gij dooden„ levend kondt maken, zou uw Aartsdialton niet„ geftorvcn zijn. " Eindelijk befioot EPIFANIUS ,aangehitst door de vijanden van CHRYSOSTOMUS ,het gemene volkjen tegen dezen • in beweging tebrengen. Ten dien einde wilde hij in eene zeertalrijke Godsdienftige vergadering in de Apostel -Kerk den Kanzei beklimmen, en in aller tegenwoordigheid, eerst de Boeken van ORIGENES veröordeelen,vervolgends DIOSKORUS en zijne aanhangers inden Ban doen, en eindelijk ook op CHRYSOSTO­MUS, als derzelver befchermer, losgaan. Doch deseBisfchop geloovende, dat het meer dan tijd was>m een zoo buitenfpoorig gedrag palen te zetten,üond éénen zijner Ouderlingen, SERAPION, EPIFA­I3S0 K E R K E L I J K E(*) SOZOM. Hist. Eccles. VIII. Cap. 9.NIUS, die reeds op weg was naa de Kerk, te genoet,die hen voorhield, hoe veel hij reeds tegenle Kerkelijke wetten ondernomen had , en hemvaarfchuwde , dat hij zelf wel gevaar kon looien, indien het gemeen eenen opftand maakte.1ERAPION , die als een heethoofd befchrevenvordt (*), zal waarfchijnlijk zijnen last fcherp geloeghebben verricht, altoos EPIFANIUS verfchrikte


G E S C H I E D E N I S . 381•te 'er zoo van , dat hij niet in de Kerk durfde IIIBOEICkomen (*).VIIZedert zag hij ook van zijne hevigfte ontwerpen Hoofdft.af, en verzoende zich met de Lange Broeders. na C. G.Jaar 363.Toen dezen hem, op bevel der Keizerin, een bezoekgaven, vraagde AMMONIUS hem, waarom hij hentot 476.van Origenidanfche dwalingen befchuldigde , daarZijn vertrekenhij immers zelf bekende, nooit iet van hunne fchriftengelezen, noch van hunne leerlingen gehoord tedood.hebben, EPIFANIUS moest bekennen , dat hij henenkel op het verhaal van anderen beoordeeld had.„ Maar zoo hebben wij, ten uwen aanzien, niet„ gehandeld , " zeide AMMONIUS ; ,, wij hebben,, uwe leerlingen meermaalen gehoord, en uwe,, Boeken gelezen, onder anderen het Anker des„ Geloofs. Als velen u fcholden , en voor een',, Ketter wilden uitmaken , hebben wij voor u ,„ zoo als billijk was, als voor onzen Vader, ge-„ ftreden, en u verdedigd. Gij hadt ons dus ook„ niet, op een bloot gerucht, moeten veröordce-,, len." EPIFANIUS ftond befchaamd, en behandeldehen zeer beleefd. Kort daar na ging hij terugop reize naa Cyprus; doch met welke gezindhedenomtrent CHRYSOSTOMUS , kan men niet metzekerheid bepalen. Want, alhoewel de ongenoemdeSchrijver van zijn leven (f) verzekert, dat hij deKeizerin vooraf vermaand hebbe , haren onrechtvaardigenhaat tegen den gemelden Bisfchop af te( *) SOCRAT. /. C. C. 14. SOZOM. /. C. C. 14, 15.(t) Fit. Epiph. I. c. C. 62.leg-


IIIBOEKVIIHoofdftna C. Gjaar 363tot 476,3S2 K E R K E L I J K Eleggen, en toen hij haar onverzetlijk vond, lieverzich hebbe willen verwijderen, dan in de maatregelentegen hem deel te nemen, weten echter SOCRA-• TES of SOZOMENUS hier niets van. Veeleer verhalenzij, hoewel met twijfeling aan de waarheid vandat gerucht , dat EPIFANIUS , zoo als hij ftondfcheep te gaan, aan CHRYSOSTOMUS had laten zeggen:„ Ik hoop, dat gij niet als Bisfchop fteiven„ zult," en dat deze hem heeft laten antwoorden :,, Ik hoop, dat gij nooit weder in uw Vaderland,, zult komen." Beide is gebeurd; doch waarfchijnlijkzijn deze gezegden eerst uitgedacht, nadat hetgeval plaats had. Men voegde 'er nog bij (*.),dat hij tegen de Bisfchoppen, die hem tot aan zeeuitgeleide deeden, zal gezegd hebben: „ Ik laat u,, de Stad, het Paleis, en den Schouwburg; maar„ ik ga voort,'want ik moet mij haasten." DeGefchiedfchrijver, die dit verhaalt, is daarom zeergeneigd, om te gelooven, dat God aan EPIFANIUSzijne op handen zijnde dood bekend hebbe gemaakt.Deze volgde ook werklijk op zee, in hetjaar 403.THEOFI­ Niet lang na het vertrek van EPIFANIUS, kwamLUS kom CTHEOFILUS , die zich van hem had willen bedienen,te KonftantinopolennadeCHRYSOSTOMUS zich op den hals had gehaald,te Konftantinopolen aan. De Keizerin, wier onge­wendde zich thans geheel op de zijde van zijnentegenftreever, die ook onder weg reeds zeide, dathij naa de Hoofdftad ging, om den Bisfchop aldaar(*) SOZOMEN. /. c. Cap. 15.af


G E S C H I E D E N I S .af te zetten (*). Met hem lieten zich te gelijk HIBOEKvele andere Bisfchoppen te Chalcedon, eene ftad vanVIIBlthyni'è, tegen over Konftantinopolen liggende, vinden,die hij gedeeltelijk daar bij Brieven ontboden ia C. G.Ioofdft.[aar 363.had, gedeeltelijk de vijanden van CHRYSOSTOMUS, :ot 476.voornaamlijk zulken , die deze van hun Bisdomontzet had. Met dezen beraadfiaagde THEOFILUS,over de zekerfte middelen, om CHRYSOSTOMUS uitden weg te helpen. Eindelijk begaven zij zich allennaa Konftantinopolen, werwaards THEOFILUS veleEgyptifche en Indiftche kostbaarheden medebracht,om daar mede aanhangers te winnen. Niemand vande Geestelijkheid dier ftad verwelkomde hem, omdatzij wisten, dat hij als een vijand van hunnenBisfchop kwam. Ook vermijdde THEOFILUS, geduurendcdc drie weeken van zijn verblijf alhier,volftrekt CHRYSOSTOMUS te zien; en alhoewel dezehem nodigde, om met zijn gevolg in het Bisfchopshuis te wonen, nam hij liever in de voorftad zijn 1intrek. Even min bezocht hij de Kerk , zoo alsnogthans dc nieuw aangekomene Bisfchoppen terftonddeeden. Daar tegen fmeedde hij onöphoudlijkftreeken tegen CHRYSOSTOMUS, terwijl hij d(aanzienlijken met geld, anderen door gastmaalen ervlijen op zijne zijde bracht, CHRYSOSTOMUS, dievolftrekt niet begrijpen kon, waar mede hij dezerhaat verdiend had, deed intusfehen vergeeffchemoeite, om tot een gefprek met hem te komen (f}(*) PALLAD. in Dialog. p. 72. ^*(|) PALLAD. /. c. pag. 12.fi/. pag. 04. fq. SOCRAT/. c. C. 15. SOZOM. /. c. C. 16.


IIIBOEKVIIHoofd!«a C. (Drift vanTHEOFI­LUS.Kerkvergadering«pdenEik.3S4 K E R K E L I J K EEigenlijk wasTHEOFILUS alleen in de Hoofdffadgekomen, om zich tegen zijne befchtildigers te verantwoorden.En in de daad, de Keizer gaf thans'•• last aan CHRYSOSTOMUS , om den Bisföhop vanJar.r 36;tot jj/t [' Akxandriê, over de menigvuldige geweldenarijen,waar van hij befchuldigd werd, te verhooren. DochGroot­CHRYSOSTOMUS moedig­heid vnn zich van dit aangeboden en wettig middel zou be­dacht te grootmoedig, dan dat hijCHRYSOS'diend hebben, om zijnen vijand te grond te helpen.„ Uit eerbiedige hoogachting, " fchrijft hijTOMUS.aan den Bisfchop van Rome (*>, „z o owel voor„ de wetten onzer Voorvaderen, als voor den man„ zeiven, en dewijl wij zijnen Britfin handen had-,, den, waar in hij fchreef, Kerkelijke zaken moe-„ ten in het Landfchap zelf onderzocht en afge-„ daan worden, waar zij voorgevallen zijn, heb-,, ben wij dit beöordeelcn niet aangenomen, maar„ op het nadruklijkst van de hand gewezen."THEOFILUS daartegen vervolgde zijn ontwerp metdes te vijandiger hevigheid. Hij was nu zeker ,door de Keizerin, door verfcheidene Bisfchoppen,en andere Geestelijken, ook door eenige Grooten,die allen , uit verfchillende oorzaken , misnoegentegen CHRYSOSTOMUS hadden opgevat, onderfteund:e zullen worden. Vooreerst dan hitfie hij tweeüerkendienaaren , die CHRYSOSTOMUS , om grove] nisdaaden, had afgezet, op, om klaagfehriften tegenI ïem in te leveren, door hun hoop te geven , dat:ij hunne ambten weder zouden krijgen. In het-(*) Bij PALLAD. /. C. pag. 12. fq.zel-


G E S C H I E D E N I S .zelve was niets waars, dan dat CHRYSOSTOMUSverordend had, dat de Christenen, na het gebruikvan het Heilig Avondmaal,' opdat zij niet iet daarvan onverziens met het fpeekzel mogten uitwerpen,een mond vol water zouden gebruiken. THEOFI­LUS , deze klagten ontvangen hebbende, wenddezich met zijne aanhangers aan den Keizer, om eenbevel verzoekende, dat CHRYSOSTOMUS zich daaromtrentvoor hem zou verantwoorden. Dit verkregenzij ook; maar vergaderden niet te Konftantinopolen,waar het onbefchaamde en onrechtvaardigevan hun gedrag het gemaklijkst erkend of ook nagegaankon worden; maar bij Chalcedon, op eenLandgoed van den voormaligen Staatsdienaar, RU­FINUS, de Eik, of Eikenboom genoemd, waar opmen een Paleis , eene Kerk , en een Kloosteivond (*). Hier hielden zij zich onledig, met heiaannemen van alle klagten tegen CHRYSOSTOMUS,die zijne vijanden wilden aanbrengen, en een fchijnbaar onderzoeken van dezelven. FOTIUS (f) heef tons de Handelingen van deze Kerkvergadering o\ 1den Eik, die in het jaar 413 gehouden werd, bewaard, waar uit men ziet, dat 'er 45 Bisfchoppei ltegenwoordig zijn geweest, die twaalf zittingen tegen CHRYSOSTOMUS, en de dertiende tegen HERAKLIDES , dien hij tot Bisfchop van Efeze had ingewijd, gehouden hebben.de-De eerfte befchuldiger tegen CHRYSOSTOMUS VÓÓI Hande-(_ * ) PALLAD. /. C. p. 65. SOCRAT. /. C.(t) Biblioth. Cod. LIX. pag. 53.YL DEEL.BbHIUOEKVIIHoofdft.na C. G.jaar 363.cot 476.


Jaar 363.tot 476.lingendezervergaderingte-386 K E R K E L IJ K EIII deze Kerkvergadering was één van zijne Geestelijken, JOANNES. Deze bracht ay klaagpunten tegenBOEKVIIHoofdft. hem voort, van welken geen één enkele op de Ori»na C. G.geniaanfche verfchillen betrekking had; ten waremen het zesde en negende daar toe wilde brengen,volgends hetwelke hij EPIFANIUS eenen krankzinnigenof kleinen Duivel genoemd, en ook rechtzinnigelieden, die naar zijn' wil in de gevangenis gezet,en daar in geftorven waren, niet ééns de be-gencHRY-SOSTOgraveniswaardig geacht zou hebben. Al het overigebetrof zijne zeden , en zijn gedrag omtrentMUS.Geestelijken, en in Kerkelijke zaken. Vervolgendszond de vergadering twee Bisfchoppen aan CHRY­SOSTOMUS, om hem ter verantwoording op te roepen.Thans bevonden zich juist veertig Bisfchoppenbij hem, en onder dezen PALLADIUS , uit wiendit verhaal ontleend is (*), dis niet min, danCHRYSOSTOMUS zelf, verbaasd Honden, dat THEO­FILUS van eenen, met zoo veel recht befchul h"gden,op ééns de befchuldiger en richter van eenenonfchuldigen had kunnen worden, CHRYSOSTOMUSvermaande hen, voor hem te bidden, omdat zijrjeinde op handen was. Men herinnerde zich eenverfpreid gerucht, dat zijne ftoute vrijmoedigheid inhet prediken hem ziin hoofd zou kosten, CHRY­SOSTOMUS vermaande hen tot lijdzaamheid en frandvastigheid;hij wilde niet, dat zij de Kerkelijke gemeenfchapmet zijne vijanden zouden afbreken, alleenverzocht hij hen, zijne afzetting, welke hij niet( * ) L. c. pag. 66. fq.ver-


GESCHIEDENIS.S87verdiend had, niet te onderfchrijven. Onder deze IIIBOEKgefprekken, kwamen de afgevaardigden van het Synodeaan, met eene fchriftelijke indaging aan CHRY­ Hoofdft.VIISOSTOMUS. Zijne vrienden zonden terftond daar op na C. G.[aar 363.drie Bisfchoppen uit hun midden, met twee Ouderlingenaan THEOFILUS, om hem, in hunnen naam,cot 476.te waarfchuwen, de Kerkelijke wetten niet zoo ftoutte overtreden, of fcheuringen in de Kerk te veroorzaken;tevens lieten zij hem aanzeggen, dat hij veelmeer fchuldig was, zich voor hen te Hellen, naardien'er zeventig klaagpunten tegen hem aan henwaren overgeleverd; ook waren zij de meesten ingetal, alzoo 'er bij hem in alles flechts 36 Bisfchoppenuit één Land vergaderd waren , daar zij 40fterk waren, uit verfcheidene Landen, I en daar onderzeven Metropolltanen. CHRYSOSTOMUS zelfantwoordde fchriftelijk aan de tegen hem verbondeneBisfchoppen, dat hij tot hier toe niet gewetenhad, dat door iemand eenige klagte tegen hem wasingebracht, dat hij, hoe zeer hij 'er op ftaan kon,om in zijne ftad te recht gefteld te worden, echtervoor hunne en elke andere vergadering zou verfchijnen, indien men THEOFILUS en nog drie andereBisfchoppen, die zijne verklaarde vijanden waren,van het getal zijner richters uitfloot. Vervolgcndswerd de indaging tegen hem nog driemalen herhaald,zelfs verzochten zijne vijanden aan den Keizer,dat hij met geweld voor hunne rechtbank gebrachtmogt worden.Dewijl CHRYSOSTOMUS bij zijne weigering' vol-;Jij ver-Bb 2hard-


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.oordeeltCHRYSOS­TOMUS.CHRYSOSTOMUSuit Konftantinopolen3S8 K E R K E L I J K Ehardde, ging de Kerkvergadering voort, met harehandelingen, zonder zich aan zijne afwezendheid tekreunen. Zij uam het klaagfchrift van den MonnikJOANNES tegen HERAKLIDES aan, waar in dezebeticht werd, een Origenist, en een dief te zijn,die desniettemin door CHRYSOSTOMUS tot Bisfchopwas aangeftéld; als ook dat de klager veel van dezenlaatften , wegens de örigenisten , had moetenlijden. Na een oppervlakkig onderzoek van eenigepunten van dit klaagfchrift, en nog een ander,door zekeren Bisfchop ISAACIUS ingeleverd, en nahet verhoor van eenige getuigen, kwamen de bijéénvergaderdeBisfchoppen tot een befluit, dat CHRY­SOSTOMUS van zijn ambt behoorde ontzet te worden.Zij fchreven dit ook aan de Geestelijkheid teKonftantinopolen, en gaven 'ér tevens den Keizerbericht van. Aan dezen fteldcn zij voor, dat CHRY­SOSTOMUS van verfcheidene misdaaden befchuldigdwas geworden, maar dat hij, door zijn geweten teruggehouden , niet verschenen, en daarom van henafgezet was. Bovendien befchuldigden zij hem vande misdaad van gekwetfte Majefteit, en verzochten,dat hij deswegens geftraft, en uit de ftad gejaagdmogt worden (*>Drie dagen daar na werd CHRYSOSTOMUS wezenlijk,op bevel des Keizers, ter ftad uitgeleid. Hijhad wel nog langer op den bijftand van het volkkun-(*) FOTIUS /. C. PALLAD. /. C. pag. 74. SOCRAT. /. f»Cap. 15. SOZOM. /. c. Cap. 17.


G E S C H I E D E N I S . 389IIIkunnen rekenen, hetwelk zijne verwijdering volftrektBOEKniet wilde gedoogen, en zich zeer verbitterd toondetegen THEOFILUS en zijne aanhangers, ja tegenVIIHoofdft.ia C. G.den Keizer zeiven, doch hij gaf zich vrijwillig Jaar 363.over , om de reeds uitgeborftene onrusten niet te tot 476.vermeerderen. Het gemeen geraakte echter in eene verdreven.oproerige beweging, toen het de wegvoering van zijnenBisfchop vernam; en deze nam bijzonder toe,door de aankomst van THEOFILUS. Deze wilde nuook den Bisfchop HERAKLIDES veroordeeld hebben;alhoewel hij afwezend was. De aanhangers vanCHRYSOSTOMUS beweerden, dat dit ten hoogftenonbillijk was; en raakten met de Alexandrinershandgemeen, waar bij fommigen het leven verloren.Maar des te gemaklijker had THEOFILUS zich metde Lange Broederen, en in het algemeen met deNitrifche en Sketifche Monniken verzoend , nogItaande de Kerkvergadering. Men zeide hun, dat devergadering zelve voor hen bad; hij vermaande herenkel zich te bekeeren, en. nam toen deze lieden,die hij zoo lang als Ketters vervolgd had, zondeimeer van ORIGENES te gewaagen , in de Kerkgemeenfchapweder aan, nadat zij hem om vergiffenisverzocht hadden. Hij had naamlijk zijn hoofdoogmerkaan een' anderen kant bereikt, en ISIDORU;had ook reeds de wereld verlaten (*).(*) PALLADIUS Dialeg. Cap. 15. SOCRATES Hist. Eedes. Libr. IV. Cap. 15, 17. SOZOM. Hist. Eccles. LibrVIII. Cap. 17.Bb 3Di


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.Wordtwederherfteld.Opnieuwgebannen.Sterft.390 K E R K E L I J K EDe overwinning van THEOFILUS was nogthansheel kort van duur, alzoo het Hof zich kort daarna genoodzaakt zag, om aan de onftuimige eifchenvan het volk toe te geven, en CHRYSOSTOMUS terugte roepen. Deze keerde onder de luidruchtigftetoejuichingen des volks weder, hetwelk nu THEO­FILUS zocht, om hem in zee te fmijten. CHRYSOS­TOMUS drong terftond aan op eene rechtmatige entalrijker Kerkvergadering, voor welke hij zijne zaakverdedigen wilde; maar zijn tegenftrever koos fpoedighet hazepad naa Egypte; werwaards hem ookzijne meeste aanhangers verzelden. Hier werden zijvan het graauw met vele fcheldwoorden ontvangen.Evenwel weigerde THEOFILUS, op bevel des Keizers,te Konftantinopolen te komen, en zijnen beledigdentegenpartijder recht te laten gefchieden; hijWendde voor, dat hij Akxandriê niet verlaten kon ,omdat 'er anders, uit hoofde van de uitftekende genegenheidder inwoners jegens -hem , een oploopzou kunnen ontflaan. Ondertusfchen, liet CHRYSOS­TOMUS niet af, aan te dringen, op eene rechtbankvan Bisfchoppen. Omtrent 60 Bisfchoppen, die teKonftantinopolen waren bijeengekomen, hadden reedshet gedrag der Kerkvergadering op den Eikenboom,tegen hem gehouden, voor vernietigd verklaard.Maar zijne omftandigheden veranderden kort hier naop nieuw, dewijl hij zich andermaal de ongenadeder Keizerin op den hals haalde. Bij deze gunftigeUitzichten keerden zijne vijanden zich terftond wedertot THEOFILUS , begeerende, dat hij zelf in dehoofd-


G E S C H I E D E N I S . 391hoofdftad terug komen, of hun aanwijzen zou, hoezij CHRYSOSTOMUS met kracht zouden kunnen aanvallen.Hij zond hun dan drie deugnieten van Bisfchoppentoe, met die wetten, welke de Art fapen (*), op de Kerkvergadering te Antïöchië,jaar 341, gemaakt hadden.in hetOnder dezelven moestinzonderheid deze tegen CHRYSOSTOMUS dienen,dateen Bisfchop, die door eene Kerkvergaderingwas afgezet, en zich evenwel verftoutte,zijn ambtnog verder waar te nemen, hetzelve voor altijd verliezen, ja niet ééns verders ter verantwoordingtoegelatenzou worden. 'Er verëenigden zich wel 42Bisfchoppen met CHRYSOSTOMUS. Maar zijne vijandenhadden , over het algemeen , zoo veleBisfchoppenuit de aangrenzende AfiatifcheLandfchappennaa Konftantinopolen opontboden, dat het hurniet zwaar viel, om, op eene nieuweKerkvergadering,in het jaar 404, zijne afzetting, volgends derbovengetnelden Antiöchifchen Kerkregel, te doen bekrachtigen. Nadien de Keizer ook volkomen to;de gevoelens zijner Gemaalin overging , werd diivonnis fpoedig , met alle ftrengheid, voltrokkenCHRYSOSTOMUS werd, voor de twede keer, uide ftad geleid , en in ballingfchap verzonden , ii Iwelke hij , na het doorftaan van vele rampen eimoeiIIIBOEKVIIhoofdft.ia C. G.|aar 363.;ot 476.(*) Dus zegt PALLADIUS /. c. pag. 76, 68. alhoewe Ideze Kerkvergadering niet enkel uit Arianen beltaa' 1bad. Zie IV. Deel, Bladz. 288.Bb 4


HlEOEKVIIHoofdft.na C. G.Jaar 363.tot 476.De WesterfcheKerkenfprekenvergeefsvoorCHRYSOS­TOMUS.392 K E R K E L I J K Emoeilijkheden,' in het jaar 407, zijn leven eindig*de ( * ).Toen de vervolging zich tegen hem vernieuwde,,en 'er in de Oosterfche Kerk, hoe zeer hij 'er veleverëerers had, wegens den haat van het Keizerlijke,Hof, geene befcherming meer voor hem te wachtenwas, hoopte CHRYSOSTOMUS in de Westerfche Kerknog eenige onderfteuning te vinden, alwaar hij aande drie voornaamfte Bisfchoppen van Italië, INNO-CENTIUS I, te Rome, VENERIUS te Mediolamm,(Milaan ,) en CHROMATIUS te Aquileja, zoo welzijne onfchuld als zijn lijden voordroeg, hen verzoekende,de Kerkgemeenfchap met hem te onderhouden,en zich ook openlijk tegen zijne vijanden teverklaren, zoo als hij zelf bereid was, zich vooreene onpartijdige Kerkvergadering te verdedigen. Degelijkluidende Brief, welken hij aan deze Bisfchoppenafzond, is ons door PALLADIUS bewaard (f).Ook hebben wij te vooren reeds aangemerkt (§),dat CHRYSOSTOMUS zich met denzelven geenszinsop eenigen Italiaanfchen Bisfchop, als Richter, beroepenhebbe. Doch te Rome was THEOFILUS hemreeds voorgekomen, hebbende hij aan INNOCENTIUSdoor eenen Voorlezer van zijne Gemeente bericht,dat hij CHRYSOSTOMUS had afgezet. De Bisfchop(*) PALLAD. /. C. p. IÖ. fq. 75. fq. SOCRAT. /. C. C,1(5. SOZOM. /. C. C. 19. fq.(t) Dial. de Fit. S. Chryfost. C. 2. png. 10-22.fj ) V. Deel, Bladz. 2S4.van


G E S C H I E D E N I S . 393van Rome ftond verwonderd, dat die van Akxandriêdit alleen zou gedaan hebben, en hem geen be­VIIIIIBOEKricht van eene Kerkvergadering, en andere omftandigheden,gegeven had. Maar toen hij den BriefHoofdft.na C. G.jaar 363.van CHRYSOSTOMUS ontving, fchreef hij aan den tot 476.éénen en anderen, dat hij in de Kerkelijke gemeenfchapmet hen volftandig bleef; alleen keurde hij deveröordeeling van CHRYSOSTOMUS af, en begeerdehet bijeenroepen van een onberispelijk Sijnode vanWesterfche en Oosterfche Bisfchoppen, waar onderzich geene vrienden of vijanden van ééne der partijënbevinden zouden. Kort daar na brachten hemwel eenige afgevaardigden van THEOFILUS een uitvoerigverflag van de door hem gehoudene Kerkvergadering,maar INNOCENTIUS berispte , in zijn antwoord,op nieuw, eene zoo overhaaste handelwijzemet eenen afwezenden; ook vermaande hij THEOFI­LUS , zich, indien hij een goed vertrouwen op zijnez'aak had, voor een Christelijk Sijnode te ftellen,en aldaar zijne befchuldigingen, volgends d


394 K E R K E L I J K EIII hier over te raadplegen.- Hun befluit viel dusdanigBOEKVIIUit, dat hij, voor de derde keer, in deze zaak,Hoofdft. aan zijnen Broeder, den Keizer ARKADIUS, fchreef,na C. G. om hem de herftelling van CHRYSOSTOMUS aan teJ^r 363.tot 476. bevelen , voor wien zich alle de Westerfche Bisfchoppenverklaard hadden. Boven alles verzochthij zijnen Broeder, THEOFILUS, die al dit kwaadzou gedicht hebben, ook tegen wil en dank vooreene Kerkvergadering van Westerfche en OosterfcheBisfchoppen te Thesftalonica te doen verfchijnen, opdatdoor dezelve de vrede weder herffeld mogt worden.Doch de Bisfchoppen, en andere Geestlijken,die dezen Keizerlijken Brief, benevens Brieven derItaUaanftche Bisfchoppen , naa Konftantinopolenoverbrachten, werden niet eens bij ARKADIUS tothet gehoor toegelaten, en keerden, onverrichter zaken, terug C * )•THEOFI­ Omtrent dien zelfden tijd, toen het THEOFILUSLUSgelukt was, CHRYSOSTOMUS geheel te doen vallen,fchrijft«en groot omtrent het jaar 404, fchijnt hij hem ook in eenBoek tegenbijzonder tegen hem gericht groot Boek vervolgd tehebben. Dit Boek is niet meer voorhanden; maarCHRYSOS­TOMUS. FACUNDUS, een Afrikaansch Bisfchop, omtrent hetmidden der zesde eeuw, en verftandiger dan zijnetijdgenoten, heeft 'er plaatzen uit bewaard (f). Dezeontfchuldigt zich met de noodzaaklijkheid, welke(* )' PALLAD. /. C. pag. 22-34.zijn(t) FACUND. HERMIAN. Defenf. trium Capitulor. L,IV. C. 5. pag. 436". Tom. II. Gpp. SIRMONDI.


G E S C H I E D E N I S . 395zijn ontwerp medebracht, dat hij voorbeelden aanhaalde,uit een werk, hetwelk van de lompfte fcheld-IIIBOEKVIIwoorden krielde, THEOFILUS fchreef daar in van Hoofdft.CHRYSOSTOMUS, dat hij de Broederen met denzelfdenonreinen geest vervolgd had, door welken SAUL tot 476.na C. G.Jaar 363.geworgd werd; hij was godloos, pestig, krankzinnig,en woedend geweest, en had, op zijne onzinnigheidgrootsch, zijne ziel aan den Duivel overgegeven;even als de Satan, had hij zich in een Engeldes lichts veranderd, en als de Verrader JUDAS,aan CHRISTUS bezondigd, nademaal hij beweerde,dat de Verlosfer, omdat hij kwalijk bad, niet verhoordwas geworden; hij was geen Christen, nogflimmer dan de Babylonifche Koning BELSAZAR, endan de Afgoden in het gemeen; maar hij zal 'erook in de eeuwigheid ftraffe voor lijden, FACÜN-DUS, dit en nog meer uitgekipt hebbende, voegt 'ergoedhartig genoeg bij, hij wilde uit dit Boek CHRY­SOSTOMUS niet leeren kennen, die zulke mishandelinggeheel niet verdiend had; maar ook THEOFILUSniet, die vele bewijzen van zijne deugd gegevenhad, en naar deze toevallige ziekte of razernij nietbeoordeeld moest worden; maar wel leerde hij 'eruit, hoe ellendig het menschlijk leven zij: ,, Want„' indien aan zulke mannen zoodanige dingen over-,, komen zijn, wat moeten wij dan niet voor onsen ons gelijken zorgen?" Bij THEOFILUS wasdit evenwel niets onverwachts. Maar men moet hetdroevig en fchandelijk voor HIËRONYMUS noemen,dat hij zich van dezen Bisfchop heeft laten gebruiken,


IIIBOEKVIIHoofdft.na C. G,TOMUS396* K E R K E L I J K Eken, om zulk een Boek in het Latijn te vertalen,''opdat, zegt FACUNDUS , die genen, welke dezeTHEOFI­LUS vervolgtCHRYSOS­Taal fpraken, zich daar uit een recht denkbeeldvan CHRYSOSTOMUS zouden maken. Ook verdientJaar 363.tot 476. hier eene plaats, uit eenen Brief van mëRONYMUSaanTHEOFILUS, aangehaald te worden (*), in welkede kruipende vrome met den verketterenden toonzoo natuurlijk gepaard gaat, als men het één enander bij zulke lieden, ontelbare malen, bijéén gevondenheeft. ,, Ik heb altijd gewenscht," fchrijfthij, „ dat JOANNES, die voor dezen de Kerk van„ Konftantinopolen beftuurd heeft, aan God beha-,, gen mogt; en ik heb de oorzaken van het ver-„ derf, in hetwelk hij zich, op eene onvoorzich-„ tige wijze, geftort heeft, volftrekt niet willen ge-„ loven. Maar dewijl hij, om zijne andere on-„ deugden niet te gewagen, de Origenisten tot zij-„ ne vertrouwlingen gemaakt, aan velen van dezel-„ ven Kerklijke Leer-ambten gefchonken , en door,, deze misdaad den man Gods zaliger gedachtenis,,, EPIFANIUS, zeer bedroefd heeft, zoo heeft hij„ verdiend, te hooren: Zij is gevallen, zij is ge-,, vallen, Babijlon!"THEOFILUS veranderde niet van gezindheid omtrentCHRYSOSTOMUS , zelfs nadat deze reeds overledenwas. Men weet (f), hoe één van zijne EgyptiftcheBisfchoppen hem deswegens hevige verwijten(*) Epist. LXXXVIII. pag. 727.(t) V. Deel, Bladz. 205.heeft


heeft gedaan.G E S C H I E D E N I S . 397Men vindt wel bij eenen Schrijverder Vlïlfteeeuw (*) een bericht, datkort vóórTHEOFILUS,zijn einde, in het jaar 412, voor eenBeeld van CHRYSOSTOMUS, hetwelk hem vertoondwerd, veel eerbied bewezen heeft.Maar, om niette zeggen, dat men uit zoo laate tijden geen getuigeniskan aannemen, het wordt ook daar doorverdacht, omdat de Zusters Zoon van THEOFILUS,en deszelfs opvolger in het Bisdom , CYRILLUS ,van gelijke denkwijze als hij, den naam van CHRY­SOSTOMUS, jaaren lang, niet in de Kerkeboeken geduldheeft. Bij alle de uitfporigheden van THEO­FILUS moet toch zijn ijver voor de rechtzinnigheid,en zijne verbindtenis met derzelver voornaamftefteunpilaren,EPIFANIUS en HiëRONYMus, op velervan zijne tijdgenoten en naaste nakomelingen, eenervoor hem voordeeligen indruk gemaakt hebben,Velen der aanzienlijkfte Leeraars en Kerkvergadering der Vde eeuw (f), hebben van hem met achting,zelfs onder den naam van den HeiligenTHEOFILUS, gewaagd. Onder dezen zijn zelfs Bisfchoppen van Rome, bij voorbeeld LEO I,alhoewel hinaauwlijks met deze gemeente weder tot gemeenfchap gekomen is. Wij zullen in het vervolg gelegenheid hebben, om op te merken, datCHRYSOS(*) jo. DAMASCEN. de Imaginib. Orat. III. pag. 385Tom. I. Opp.(j) Zie de lijst bij TILLEMONT Mémoires Tom. XIpag. 441-499.TOIIIBOEKVIIHoofdlï.ia C. G.jaar 363.tot 476.nog nazijnedood.


IIIBOEKVIIHoofd»,na C. GJ a » r 363tot 476,Befluitvan dezetwisten.398 K E R K E L I J K ETOMUS ook niet vrij geweest is van gebreken enmishagen; doch dit doet niets totveröntfchuldigingvan THEOFILUS , zoo ver wij thans oordeelen kun-• n e n ? dewijl M J door CHRYSOSTOMUS nooit beledigdwas, nog bevoegd kon gerekend worden, omin alles, waar in deze anders dacht endan hij, tot deszelfs Richter op te werpen.zichhandelde,GENES af, welke zonder eenig nut of voordeel voorde kennis of deugd der Christenen, maarDus liep het tweede toneel der twisten over ORI­integendeel,met onbetaamlijke driften, en ergernis van oprechteChristenen gevoerd waren. Misfchien oordeeltdeze of gene, dat zij niet verdienden, zoouitvoerig te Boek geflagen te worden, en wij bekennenhet, zo men op de belangrijkheid der zaakzelve ziet; doch aan den anderenkant hebben zijons verfcheidene vermaarde Leeraars en Voorftandersder Kerk in hun waar karacter leeren kennenen niet min den geest dezer tijden, bijzonder metbetrekking tot Kerkelijke en Godgeleerde twisten ;de gereedheid, om partijën en aanhangen te nichten,aan te voeren, of te belirijden; de geduchtemagt, domheid en verbastering der Monniken;zwakheid van het Keizerlijk gezag, bij binnenlandfcheopfchuddingen, tot welke de Godsdiensti n gemengd was, niet gevoerd over de dwalingenran dezen Kerkleeraar, maar met perfoonlijken haat1 egen perfonen; dewijl zij, die als Origenisten be-deeenroorwendzel aan de hand moest geven. De twistself werd, hoe zeer de naam van ORIGENES daarfchul-


G E S C H I E D E N I S . 399fchuldigd werden , altijd betuigden, dat zij die dwalingengeenszins wilden voorfpreken of omhelsden,IIIBOEKVIImaar alleen beweerden, dat men hem ongelijk aandeed,door zijne menigvuldige verdienften niet te na C. G.Hoofdft.Jaar 363.erkennen, tevens aandringende, dat velen van deze tot 476.dwalingen hem niet toebehoorden, maar door anderenin zijne fchriften waren ingelascht. Daartegenhield zelfs THEOFILUS niet op, de fchriftenvan ORIGENES te lezen, nadat hij die reeds openlijkveröordeeld had, en gaf ééns aan iemand, diezich over dit, met zich zeiven onbeftaanbaar gedrag, verwonderde, dit antwoord : „dat deze,, fchriften naar eene met menigvuldige bloe-„ men beplantte beemde geleken , van welken hij„ de goede plukte , en de Hekelachtige ftaan„ bet ( * ). "(*) SOCRATES Hist. Eccles. Libr. VI. Cap. 17.Einde van het Zesde Deel.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!