11.07.2015 Views

5 Werken aan opbrengsten - VO-raad

5 Werken aan opbrengsten - VO-raad

5 Werken aan opbrengsten - VO-raad

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong><strong>opbrengsten</strong>Kwaliteit verbeteren <strong>aan</strong> de hand van de opbrengstindicatorenvan de Onderwijsinspectie en deinstrumenten van Vensters voor Verantwoording5


2 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


De praktijk(1) Leerlingen langdurig volgen / Candea College, Duiven 16(2) Basisscholen weten onvoldoende wat we doen /Heerenlanden College, Leerdam 22(3) Concrete ambities formuleren / Cals College, Nieuwegein 40(4) Na de analyse begint het pas / Zuyderzee College, Lemmer 50(5 Taalpercentielen en differentiatie / Citycollege St. Franciscus, Rotterdam 56(6) Binnen een jaar bij de beste tien procent / Bonaventuracollege, Leiden 66(7) Snel resultaat na analyse data / ROC Noorderpoort, Stadskanaal 74<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 5


6 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


8 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


10 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


2 Opbrengstgericht werkenOm te beginnen omschrijven we kort wat we in deze brochure onder opbrengstgerichtwerken verst<strong>aan</strong> (2.1). Daarna g<strong>aan</strong> we in op de ambities van de <strong>VO</strong>-sector en de plekdie opbrengstgericht werken daarin inneemt (2.2). Na een korte toelichting op de rolvan de overheid (2.3) noemen we een <strong>aan</strong>tal belangrijke principes van interne kwaliteitszorgen benadrukken we het belang van samenhang (2.4). Tot slot bespreken we debelangrijkste instrumenten die in deze brochure <strong>aan</strong> bod komen: de Opbrengstenkaarten het Opbrengstenoordeel van de inspectie, en de mogelijkheden van Vensters voorVerantwoording. Tenslotte verwijzen we nog naar een project voor kwaliteitsverbeteringin het vmbo van de Agrarische Opleidingscentra (AOC’s) (2.5).2.1 Wat verst<strong>aan</strong> we onder opbrengstgericht werken?Opbrengstgericht werken komt uiteraard voort uit het belang van de leerling. Verondersteldmag worden dat scholen het beste uit leerlingen proberen te halen en met dat doelvoor ogen voortdurend bezig zijn het onderwijsproces te optimaliseren. Op een schooldie opbrengstgericht werkt, stelt zowel management als onderwijzend personeel doelen,volgt vorderingen, evalueert resultaten en stelt doelen bij. Door systematisch en cyclischte werken komt resultaatgerichtheid in het DNA van een organisatie. Als ieders werk‘opbrengstgericht’ is, van schoolleiders en bestuurders tot onderwijzend personeel enonderwijsondersteunend personeel, is de kans het grootst dat de school inderdaad hetbeste uit leerlingen haalt. Bij het scheppen van zo’n opbrengstgericht klimaat in deschool spelen schoolleiders een uitermate belangrijke rol.Een cyclische <strong>aan</strong>pak ondersteunt de opbrengstgerichtheid, zoals het schema‘de evaluatieve cyclus’ hierna duidelijk maakt.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 11


1Vaststellen doelenen standaarden5Nemen vanbeslissingen2 Verzamelenvan informatie4 Interpreterenvan vorderingen3 Registerenvan vorderingenAfbeelding 1 – De evaluatieve cyclus (@cbe)In de Code Goed onderwijsbestuur <strong>VO</strong>, die de sector sinds 2008 hanteert, staat het zo:“Prestatiesturing maakt binnen de instelling op een zodanige wijze onderdeel uit van deplanning & control-cyclus dat prestatiesturing een constante factor is binnen een systeemvan plannen en bijsturen. Dit kan onder andere geschieden door het opstellen van eenstrategisch meerjarenplan, een jaarplan, een begroting en het periodiek rapporteren overde prestaties van de instelling.”De inspectie definieert ‘opbrengstgericht’ als ‘kenmerk van een school die systematischen doelgericht werkt <strong>aan</strong> het maximaliseren van de prestaties van haar leerlingen’.(Betere prestaties door opbrengstgericht werken, Onderwijsinspectie 2010)12 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


2.2 De sector neemt zelf verantwoordelijkheidScholen zijn het verplicht <strong>aan</strong> leerlingen, ouders en de samenleving om goed onderwijste verzorgen.De <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong> speelt als sectororganisatie een belangrijke rol bij het waarborgen vankwaliteit en stimuleert scholen en besturen zich te binden <strong>aan</strong> kwaliteitsstandaarden.Voorbeeld hiervan is de eerder genoemde Code Goed onderwijsbestuur <strong>VO</strong>. Als een vande belangrijkste uitgangspunten staat in de Code ‘dat de instelling het best mogelijkeonderwijs levert voor ieder kind, zodat ieder kind in de gelegenheid wordt gesteld hetmaximale rendement uit zijn of haar mogelijkheden te halen.’Hiermee laat de sector zien dat ze meer ambieert dan leerlingen tot gemiddeldeprestaties brengen. In Ruimte voor ieders talent, <strong>VO</strong>-investeringsagenda 2011-2015luidt die ambitie ‘het onderwijs laten behoren tot de mondiale top vijf’. In deze agenda,die net als de beleids- en sectoragenda tot stand kwam in samenspraak met schoolleidersen bestuurders, geeft de sector <strong>aan</strong> dat investeringen van de overheid en meer beleidsruimtehard nodig blijven. Scholen op hun beurt willen slimmer en doelmatiger werken,zodat ze meer maatwerk kunnen leveren en beter <strong>aan</strong>sluiten bij de behoefte vanleerlingen.Via Vensters voor Verantwoording laat de sector <strong>aan</strong> de buitenwereld zien hoe ze dieverantwoordelijkheid voor goede onderwijskwaliteit concreet maakt. Gezamenlijkzijn standaarden ontwikkeld (de resultaatindicatoren). Scholen leveren gegevens overresultaten, kwaliteit, bedrijfsvoering en onderwijsbeleid, die via een gezamenlijkelandelijke website (www.schoolvo.nl) en hun eigen website worden gepresenteerd.Deze standaarden maken het mogelijk schoolresultaten met elkaar te vergelijken.De opbrengstgegevens kunnen ook de ‘horizontale dialoog’ met belanghebbenden voeden.In haar beleidsagenda heeft de sector, naast ‘excellente onderwijsresultaten’, eenbelang rijke plek ingeruimd voor zo’n open dialoog met de samenleving. De sector wilopen en transparant zijn over de verbeteringen die scholen treffen en de resultaten dieze bereiken. Met de publicatie van opbrengstgegevens geven scholen belanghebbenden,zoals ouders, leerlingen, toeleverend en afnemend onderwijs en bedrijfsleven, daarininzicht.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 13


2.3 Eisen en verwachtingen van de overheidDe Wet op het Voortgezet Onderwijs (W<strong>VO</strong>, artikel 23 a1) kent sinds 2010 bepalingenvoor de minimaal te behalen onderwijs<strong>opbrengsten</strong>. Volgens dit wetsartikel is sprake vanonvoldoende leerresultaten als in een schoolsoort de gemiddelde eindexamenresultatenen het doorstroomrendement, gemeten over een periode van drie schooljaren, onder eenbepaalde normering liggen.In het advies Naar hogere leerprestaties in het <strong>VO</strong> (februari 2011) gaat de Onderwijs<strong>raad</strong> al nadrukkelijk in op de waarde van opbrengstgericht werken voor hetverbeteren van de onderwijskwaliteit. ‘Opbrengstgericht werken leidt tot betereprestaties van leerlingen. Daarom is het van belang de inspanningen om tot eenmeer opbrengstgerichte cultuur te komen onverminderd voort te zetten’, schrijft de<strong>raad</strong> en suggereert scholen leerlingen nauwlettender in hun vorderingen te volgen.Genoemd worden leerlingvolgsystemen, het hanteren van referentieniveaus en ‘helderebenchmarks gerelateerd <strong>aan</strong> de leerlingenpopulatie. Dit is met name van belang voorde doorstroomrelevante vakken.’In het Actieplan Beter Presteren: opbrengstgericht en ambitieus (Ministerie vanOnderwijs, Cultuur en Wetenschap, juli 2011) heeft opbrengstgericht werken eenprominente plaats gekregen. Hierin is sprake van ‘een cultuur van opbrengstgerichtwerken, gericht op optimalisatie van de leerresultaten van alle leerlingen’. Dit isnader uitgewerkt in het Bestuursakkoord <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong> – OCW 2012 – 2015. Als streefdoelvoor 2015 is in dit verband onder meer genoemd dat in 2015 50% van de <strong>VO</strong>-scholenopbrengstgericht werkt en 100% van de docenten <strong>aan</strong>toonbaar opbrengstgericht werkt.In het Actieplan en het Bestuursakkoord ontbreekt een duidelijke omschrijving vanopbrengstgerichtheid, het Onderwijsverslag van de inspectie vermeldt wel een <strong>aan</strong>talcriteria. (zie kader)14 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


De <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong> wil de resultaten van het Bestuursakkoord graag monitoren en heeft alshulpmiddel daarvoor de prestatiemonitor laten ontwikkelen. Dit is een meetinstrumentdat scholen helpt bij het uitvoeren van de afspraken uit het Bestuursakkoord. Demonitor is onder gebracht bij Vensters voor Verantwoording en bevat een VragenlijstOpbrengstgericht werken. Met deze OGW-enquête kunnen scholen regelmatig eenzelfscan uitvoeren met behulp waarvan kan worden vastgesteld in welke mate deopbrengstgerichtheid is toegenomen. De Vragenlijst OGW-enquête is te vinden op: www.vensters.nl/mediatheek/PrestatiemonitorBestuursakkoord <strong>VO</strong>.Inspectiecriteria opbrengstgerichtheidEen school werkt volgens de criteria van de inspectie opbrengstgericht als zij:a) duidelijke doelen steltb) zorgt dat leraren weten wat ze hun leerlingen moeten lerenc) het onderwijs afstemt op wat leerlingen nodig hebben om te presterend) problemen van leerlingen die de doelen niet halen analyseerte) problemen verhelpt door een goede leerlingenzorgf) jaarlijks nagaat hoe groepen leerlingen en de school als geheel prestereng) snel verbetert als prestaties tegenvallenBron: Onderwijsverslag 2009/2010 (Onderwijsinspectie, 2011)<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 15


De praktijk 1Candea College, DuivenBrede scholengemeenschap voor vmbo, havo, vwoLeerlingen langdurig volgen“Gegevens van de inspectie komen in het voorjaar pas beschikbaar. Als je daaropwacht, is het schooljaar al voor driekwart voorbij.” Begin oktober zijn via de eigenschooladministratie de in- door- en uitstroomgegevens van leerlingen bekend. PieterMeulendijks, lid van de centrale directie van het Candea College in Duiven, beslootdaarom jaren geleden zelf die beschikbare gegevens te g<strong>aan</strong> analyseren. Daarnaastbegon hij al snel leerlingenstromen over een langere periode in kaart te brengen.CohortonderzoekMeulendijks volgde groepen leerlingen in een bepaalde leerweg (cohorten) tot ze examenhadden ged<strong>aan</strong>. “Ik was benieuwd naar de succes- en faalfactoren bij opstromers enafstromers. Hoe doen leerlingen het, die van een lagere naar een hogere schoolsoortg<strong>aan</strong>? Wat gebeurt met degenen die van een hoger niveau afstromen? Negentig procentvan de opstromers bleek het goed te doen, terwijl bij leerlingen die te hoog instromen hetrisico groot is, dat ze na één keer afstromen nog een paar keer falen. Die krijgen een tikin een kwetsbare leeftijdsfase. Ze blijven nog eens zitten, halen met hangen en wurgeneen diploma of vallen helemaal uit. De eerste les die ik heb getrokken, is dan ook dat jekinderen geen dienst bewijst als je ze een opleiding laat doen die ze misschien niet <strong>aan</strong>kunnen.”SucceservaringenIn wat hij ‘een majeure operatie’ noemt, richtte Meulendijks zich vervolgens op desamen hang tussen Cito-score en schoolsucces. “De uitkomst was, niet verrassend, datleerlingen die onder de bandbreedte van de Cito binnenkomen, een veel groter risicolopen af te stromen of te blijven zitten. Wij willen kinderen succeservaringen meegevenen voorzichtige keuzes maken is dan beter.” Over resultaten en conclusies ging Meulendijksin gesprek met de basisscholen. Buiten de Cito-toets hecht hij <strong>aan</strong> leerlingen volgsystemen.Tegelijkertijd merkt hij dat basisscholen onder toenemende druk st<strong>aan</strong> vanouders, die willen dat hun kinderen in een zo hoog mogelijke schoolsoort komt.16 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Voor de 22 <strong>aan</strong>leverende basisscholen heeft hij per school de voorspellende waarde vanhet schooladvies in kaart gebracht. “We willen onze basisscholen prikkelen tot zorgvuldigeadvisering. Onder een advies dat afwijkt van de Cito-score moet een goedeverantwoording liggen.”Cyclisch kwaliteitsbeleidHet Candea College heeft tot nog toe vijf jaargroepen leerlingen gevolgd (± 3000leerlingen). De cohortonderzoeken zijn in de loop der jaren steeds fijnmaziger gewordenen Meulendijks vult ze nu <strong>aan</strong> met gegevens uit Vensters voor Verantwoording. Hijwijst erop dat met name het rasterdiagram in het Managementvenster een schat <strong>aan</strong>informatie biedt die grotendeels al in september beschikbaar is. “Je krijgt over vier jaarprachtig de trends in beeld. Voor de hele school, de afdelingen en zelfs per vakgroep.De uitdaging is nu beide systemen tot een integraal systeem te maken.” Wie eigenonderzoek doet en een cyclisch kwaliteitsbeleid hanteert, kan niet alle risico’s uitsluiten.Kwaliteit van docenten, onderwijsleerproces en didactiek zijn geen onveranderlijkecondities. Wel is de school die de eigen kwaliteit monitort en daarvoor niet afhankelijkis van externen, sneller in staat interventies te plegen. Dat bleek vorig schooljaar, toende resultaten van de vwo-examens tegenvielen. “Op basis van onze eigen gegevenskonden afdelingsdirecteuren, vakgroepen en docenten zelf de oorzaken van de terugvalanalyseren. Daarom hadden ze al snel na het examen een eerste verbeterplan klaar.”‘Leerlingen die afstromen, krijgen een tikin een kwetsbare leeftijdsfase’<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 17


2.4 Interne kwaliteitszorgMet dit hoofdstuk over interne kwaliteitszorg willen we benadrukken dat opbrengstgerichtwerken altijd deel uitmaakt van een veel groter geheel. Over interne kwaliteitszorgis veel geschreven, hier beperken we ons tot enkele basale principes. Nadat we evenhebben ingezoomd op de evaluatieve cyclus (2.4.1) noemen we de kernelementen van hetKader Kwaliteitszorg (2.4.2), om daarna enige opmerkingen te maken over de rol van deschoolleiding (2.4.3) en het belang van samenhang (2.4.4).2.4.1 Evaluatieve cyclusOpbrengstgericht werken betekent doelen stellen, procesmetingen uitvoeren en resultatenevalueren.In de ‘Evaluatieve cyclus’ heeft dit proces vijf stappen:1. Vastleggen van doelen en standaarden2. Verzamelen van informatie3. Verzamelen van vorderingen4. Interpreteren van vorderingen5. Nemen van beslissingenIn het Praktijkboek Resultaatgericht managen (Pearson Education Benelux bv,Amsterdam, 2007) geven de schrijvers een beeld van ‘performance management’.Volgens hen gaat performance management over het meetbaar en stuurbaar maken vanprestaties van medewerkers, met als doel dat er meer resultaatgericht gewerkt wordt.Dat begint ermee dat leidinggevende en medewerker een resultaatafspraak maken.Een dergelijke afspraak kent in het kort drie onderdelen:a. een doelstelling R Wat wil je bereiken?b. een indicator R Hoe ga je dat meten?c. een norm R Wanneer is het resultaat behaald?Wanneer betrokkenen op school heldere resultaatafspraken maken, de voortgangdaarvan continu volgen en wanneer (tussentijdse) resultaten regelmatig wordenbesproken en beoordeeld is sprake van resultaatgericht leidinggeven.18 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


2.4.2 Kader kwaliteitszorgDoor gebruik te maken van een kader voor interne kwaliteitszorg kunnen scholenervoor zorgen dat cyclisch, doelgericht, systematisch en integraal <strong>aan</strong> de kwaliteitwordt gewerkt.Cyclisch: <strong>opbrengsten</strong> van evaluaties zijn onderwerp van analyse en leiden zo nodig totverbeterplannen; verbeterplannen worden uitgevoerd en de <strong>opbrengsten</strong> daarvan wordenweer geëvalueerd. Toezicht op het steeds weer volbrengen van deze cyclus is onderdeelvan het kwaliteitszorgkader en kan worden vastgelegd in een apart kwaliteitsbeleidsplan.Daarmee is ook de interne kwaliteitsborging verzekerd.Doelgericht: activiteiten binnen de school dragen <strong>aan</strong>toonbaar bij <strong>aan</strong> het behalen vande doelen die zijn vastgesteld.Systematisch: kwaliteitszorg is een continu proces. Activiteiten worden op een ordelijkeen samenhangende manier gepland in een kwaliteitsplan. Door systematisch te werkenwordt duidelijk wie wat wanneer (al) doet.Integraal: kwaliteit gaat over al het handelen van alle actoren in de school. Het gaat nietalleen over leiderschap of over <strong>opbrengsten</strong> of over het primaire proces.Het kwaliteitszorgkader beantwoordt vijf vragen:• Doen wij de goede dingen?• Doen wij de dingen goed?• Hoe weten wij dat?• Vinden anderen dat ook?• Wat doen wij met die wetenschap?2.4.3 De schoolleiding stuurtHet kwaliteitszorgkader levert informatie op over het onderwijs, die de schoolleidinggebruikt om te sturen op kwaliteit. Het is daarom van belang dat – gelet op de gesteldedoelen – de juiste informatie wordt verzameld. Ook daar stuurt de schoolleidingop. De opbrengstindicatoren van de inspectie maken in ieder geval deel uit van diesturingsinformatie.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 19


Vervolgens gaat het erom de verzamelde informatie goed te gebruiken. Dat houdtin: de resultaten bespreken met de actoren binnen de school en afspraken makenover de eventuele borging en/of verbetering van de resultaten. De kwaliteitscirkelvan W.E. Deming, bekend als de PDCA-cyclus, kan het cyclische karakter van hetvoorg<strong>aan</strong>de nog eens onderstrepen:afsprekenPlanplannendenkenPro-actbezinneningrijpenRe-actbijsturendoenDouitvoerenevaluerenCheckcontrolAfbeelding 2 – De PDCA-cyclusBij PLAN worden de doelen vastgesteld, resultaatafspraken gemaakt of gewensteverbeteringen gepland; deze worden vervolgens uitgevoerd: DO. Het resultaat van dewerkzaamheden wordt gemeten en afgezet tegen het afgesproken resultaat: CHECK.Deze evaluatie kan <strong>aan</strong>leiding zijn om de resultaatverwachting bij te stellen, de behaalderesultaten te borgen of in te grijpen; met ACT wordt in principe beoogd de na te strevendoelen, resultaten of verbeteringen alsnog te kunnen behalen.Verder is de schoolleiding verantwoordelijk voor vertaling van de resultaten naar eventuele<strong>aan</strong>passing van de visie en vormgeving daarvan. Ook voert de schoolleiding eendialoog over de behaalde resultaten met de stakeholders en legt hierover verantwoording<strong>aan</strong> hen af.20 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


2.4.4 SamenhangIn deze brochure richten we ons op een specifieke kant van opbrengstgericht werken.Het spreekt vanzelf dat opbrengstgericht werken veel verder reikt dan het sturen op deindicatoren van de inspectie. Bovendien is het rendement omhoog krijgen geen doel opzich, de acties moeten altijd in relatie st<strong>aan</strong> tot het belang van leerlingen.De analyse van gegevens krijgt pas betekenis als die is gekoppeld <strong>aan</strong> doelen en beleidvan de school. Of het beleid vervolgens leidt tot succesvolle verbeteringen, hangt ervanaf of tussen beleid en primair proces een vitale verbinding bestaat. Kwaliteitsverbeteringgaat over <strong>opbrengsten</strong>, maar ook over leiderschap en professionaliteit in alle lagen vande organisatie. Analyses en verbeteracties hebben alleen resultaat als die samenhang inhet oog gehouden wordt.Samenvattend kunnen de volgende acties bevorderen dat opbrengstgericht werken doorschoolleiding en onderwijzend personeel nauw verbonden raakt met visie, missie enonderwijspraktijk op een school:• Duidelijke doelen stellen (normen, ambities) voor de onderwijsopbrengst.• Onderwijsopbrengst structureel opnemen in de planning & control-cyclus.• Sturen op <strong>opbrengsten</strong> op alle niveaus (<strong>raad</strong> van toezicht, bestuur, schoolleiding,docenten).• Intern verantwoording laten afleggen over <strong>opbrengsten</strong> op alle niveaus (docent,management, bestuur).• Eenduidige procedures opstellen voor toelating, plaatsing, toetsing en determinatie.• Verdere professionalisering van bestuur, management en docenten, gericht opplanmatig en cyclisch werken.• Informatie delen en communiceren met docenten en overige betrokkenen.• Professionele afspraken maken met docenten.• Eigen analyses maken en ambities formuleren.• Verder kijken dan de indicatoren van de inspectie en zelf nadere analyses maken, nietalleen van onder- en bovenbouw, maar van elk jaar, elke sectie, elke klas, elk vak.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 21


De praktijk 2Heerenlanden College, LeerdamChristelijke scholengemeenschap voor vmbo, havo, vwo‘Basisscholen weten onvoldoendewat we doen’Een laag onderbouwrendement en veel afstroom. Daarmee kampte het HeerenlandenCollege in Leerdam enkele jaren geleden in vmbo basis- en kaderberoepsgerichteleerweg. Een van de maatregelen was een grondig onderzoek naar basisschooladviezen.“Zowel naar boven als naar beneden klopten die vaak niet”, zegt directeur JolandaSmid. “Basisscholen bleken onvoldoende te weten wat we doen, wat leerlingen in debasis- en kaderberoepsgerichte leerweg moeten kennen en kunnen. Daarom speelt gedragbij de verwijzing vaak een belangrijker rol dan cognitieve indicatoren. ‘Het is een aardigkind en ze werkt hard’ is dan het argument.”Overdracht nu uitgebreiderToen de drie afdelingsdirecteuren, die altijd al de warme overdracht deden, beter wildenterugkoppelen, stuitten ze op de eerste hobbel. “De leerkrachten van groep 8 wisselennogal vaak en dat is lastig. Als je dan doorverwijzingen van de laatste vier jaar wiltbespreken, praat je niet met degene die het advies gegeven heeft. Dat probleem hebbenwe nog niet getackeld. Wel doen we de mondelinge overdracht nu uitgebreider, zodat webeter weten wie we in huis krijgen. Waar liggen de kansen? Waar is een kind heel goedin? Verder zijn we er op managementniveau mee <strong>aan</strong> de slag. Afgelopen jaar zijn we alin november over de komende <strong>aan</strong>meldingen in gesprek geg<strong>aan</strong>.”Elkaars taal leren sprekenIntussen gaat het Heerenlanden College met de ‘hofleveranciers’, basisscholen waar deschool veel leerlingen van krijgt, al een stap verder. “We zoeken inhoudelijke <strong>aan</strong>sluitingvoor taal en rekenen, hebben bijvoorbeeld een gezamenlijke scholingsdag gehouden.Het is handig te weten wat leerlingen leren en hoe ze het leren. Je moet elkaars taalbeter leren spreken. Zo was het woordgebruik bij rekenen een eye opener. Doordat wijop de middelbare school andere termen gebruiken, herkent een kind niet dat het overhetzelfde gaat. Voor vmbo-leerlingen is dat heel verwarrend. Knelpunt is, zoals vaak, hoeje het georganiseerd krijgt. Maar het proces loopt en op termijn willen we doorlopendeleerlijnen verwezenlijken.”22 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


2.5 InstrumentenIn deze brochure concentreren we ons op twee instrumenten die informatie over<strong>opbrengsten</strong> opleveren: de Opbrengstenkaart en het Opbrengstenoordeel van de inspectie(2.5.1) en de sturingsinformatie van Vensters voor Verantwoording (2.5.2). Daarnaastbest<strong>aan</strong> natuurlijk nog allerlei andere instrumenten, werkwijzen en hulpbronnen voorscholen die hun opbrengstgerichtheid willen vergroten. We noemen hier nog een projectvan de AOC Raad, een van de partners van het project Leren verbeteren (2.5.3).2.5.1 Opbrengstenkaart en Opbrengstenoordeel van de inspectieJaarlijks publiceert de inspectie een Opbrengstenkaart, waarop de scores van hetafgelopen jaar per schoolsoort en per leerweg zijn weergegeven. Daarnaast wordt hetgemiddelde van de scores over drie jaren in een Opbrengstenoordeel vervat. In hoofdstuk3 g<strong>aan</strong> we nader in op het totstandkomen van het Opbrengstenoordeel.Veel scholen weten weinig van de opbrengstbeoordeling. De eerste stap is het grondigbestuderen van het toezichtkader van de inspectie. Hoe wordt het rendement opgebouwd?Op welke indicatoren beoordeelt de inspectie? Naar welke andere domeinen wordtgekeken? Wat doet de school en wat wordt van scholen verwacht? Dit zijn niet alleenvragen voor bestuur en management, maar voor het hele team. Of zoals een van degeïnterviewden voor de praktijkverhalen in deze brochure het zei: “Kernwoord isbewustwording. Natuurlijk is het management verantwoordelijk voor sturing oprendement, maar je moet ook docenten bij het proces betrekken. Je moet het met elkaardoen. Dus communiceren we nu voortdurend met het team over hoe we ervoor st<strong>aan</strong> enhoe we het rendement omhoog kunnen krijgen.”2.5.2 Vensters voor VerantwoordingIn Vensters voor Verantwoording tonen scholen feiten en cijfers op twintigindicatoren, van slaagpercentages tot tevredenheid leerlingen, van onderwijstijd totpersoneelsopbouw. Zo geven ze openheid over resultaten, onderwijsbeleid, kwaliteiten bedrijfsvoering. Dit maakt vergelijking op landelijk niveau mogelijk en geeftbelanghebbenden van de school een beeld van het onderwijs. Naast dit publieketoegankelijke deel (het SchoolVenster) is er een afgeschermd deel waarin scholensturingsinformatie teruggekoppeld krijgen: het ManagementVenster. De school- en24 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


estuursrapporten in het ManagementVenster kunnen worden gebruikt om resultaten temonitoren, te vergelijken met eerdere prestaties en met resultaten van andere scholen.Dit daagt uit om opbrengstgericht bij te sturen.Scholen kunnen in het ManagementVenster naar keuze ook vergelijkingsgroepensamenstellen (benchmarken) en zo de eigen positie in beeld brengen. Door de vergelijkingmet scholen of afdelingen binnen hetzelfde bestuur en die van andere besturen kunnenbest practices worden opgespoord.100%Slaagpercentage 2009-2010 Examencijfers 2009-20108,080%7,560%40%7,06,56,020%5,50%vmbo-(g)thavo5,0vmbo-(g)thavo100%Doorstroom onderbouw 2009-2010 Tussentijds van school 2009-2010680%60%440%20%0%vmbo-(g)thavo20vmbohavoschoollandelijkgemiddeldeAfbeelding 3 – Startpagina ‘Resultaten’ van het SchoolVenster<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 25


2.5.4 Project Kwaliteitsverbetering Groene GLDe AOC Raad heeft in 2010, in samenspraak met haar leden, het Masterplan Kwaliteitvmbo-groen 2010-2013 opgesteld. In dit masterplan zijn actielijnen uitgezet, dieertoe moeten bijdragen dat de kwaliteit van het vmbo-groen onomstreden is enblijft. Centrale focus hierbij is het realiseren van een meer opbrengstgerichte cultuuren de implementatie van opbrengstgericht werken in het vmbo-groen. De publicaties,handreikingen en instrumenten die worden ontwikkeld, zijn via de website van de AOCRaad beschikbaar (www.aoc<strong>raad</strong>.nl).Een overzicht van de publicaties die tot nu toe in de serie Kwaliteit staat buiten kijf zijnverschenen:• “Startpunt kwaliteitsverbetering GL” bevat een inventarisatie en handreikingen op hetgebied van opbrengstgerichtheid, determinatie, toetsbeleid.• “Referentiekader vmbo-groen” bevat informatie over verbetering van de determinatie.• “Opbrengstgericht werken in het vmbo-groen: 3 x 3 = 10” geeft een toelichtingbetreffende opbrengstgericht werken en bevat onder meer een handige meetlatopbrengstgericht werken.• “Samen opbrengstgericht werken = vakmanschap versterken” gaat dieper in op de rolen functie van de docent en de schoolleider bij OGW.• “De Toetscyclus: handvat voor integraal toetsbeleid” beschrijft praktijkervaringenm.b.t. de invoering van toetsbeleid en het werken met de toetscyclus.Alle publicaties zijn ook bruikbaar in de rest van het voortgezet onderwijs.26 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 27


28 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


3 Opbrengstbeoordeling doorde OnderwijsinspectieIn dit hoofdstuk g<strong>aan</strong> we in op de vraag welke indicatoren de inspectie hanteert om<strong>opbrengsten</strong> te beoordelen (3.1), wat de werkwijze van de inspectie is bij het jaarlijksbekendmaken van de oordelen (3.2), hoe de opbrengstindicatoren zijn opgebouwd enworden berekend (3.3), hoe de inspectie tot het <strong>opbrengsten</strong>oordeel komt (3.4) en hoede beoordeling ‘voldoende’, ‘zwak’ of ‘zeer zwak’ tot stand komt (3.5).3.1 De beoordeling van <strong>opbrengsten</strong>De inspectie beoordeelt de onderwijs<strong>opbrengsten</strong> per schoolsoort. Voor de leerwegenvan het vmbo (theoretisch, gemengd, kaderberoepsgericht en basisberoepsgericht), havoen vwo (atheneum en gymnasium) gebeurt dat jaarlijks. Voor het praktijkonderwijsvooralsnog één keer per twee jaar.Voor elke schoolsoort, met uitzondering van het praktijkonderwijs, hanteert deinspectie vier opbrengstindicatoren. Die indicatoren zijn verdeeld in twee groepen: derendementindicatoren (in hoeveel jaar behaalt een leerling rekening houdend met hetbasisschooladvies zijn diploma) en de resultaatindicatoren (met welke cijfers haalt eenleerling zijn diploma).RendementindicatorenResultaatindicatorenOnderbouwrendementBovenbouwrendementGemiddelde CE-cijferVerschil SE-CEAfbeelding 4 – De vier opbrengstindicatoren naar type indicatorDe <strong>opbrengsten</strong> van het praktijkonderwijs worden door de inspectie beoordeeld <strong>aan</strong>de hand van drie voor deze schoolsoort specifieke indicatoren. De leerlingen:1. behalen het opleidingsniveau dat mag worden verwacht2. ontwikkelen zich volgens een individuele leerroute3. functioneren naar verwachting in de vervolgopleiding of het werkveld<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 29


De inspectie beoordeelt de <strong>opbrengsten</strong> van een school(soort) als ‘voldoende’ wanneerminstens drie indicatoren voldoende scoren en als ‘onvoldoende’, wanneer twee of meerindicatoren onvoldoende zijn. Voor het praktijkonderwijs is sprake van een oordeel‘onvoldoende’ als twee of meer van de drie opbrengstindicatoren als ontoereikend wordenbeoordeeld.De indicatoren zijn zo gekozen, dat ze elkaar per groep in balans houden. Het is relatiefmakkelijk om van één indicator de opbrengst te verhogen, maar het is lastig om ditte doen voor beide indicatoren binnen één groep. Stel bijvoorbeeld dat een school hetrendement in de onderbouw wil verhogen door meer leerlingen over te laten g<strong>aan</strong>, danzal het bovenbouwrendement op termijn waarschijnlijk dalen omdat meer leerlingen inde bovenbouw doubleren of afstromen.Daarbij komt dat de rendement- en resultaatindicatoren tegengesteld <strong>aan</strong> elkaar zijn.Als een school inzet op het verbeteren van resultaatindicatoren (hogere examencijfersvoor de leerlingen), zal waarschijnlijk eerder worden besloten een leerling met slechtecijfers in de voorexamenklas een jaar over te laten doen. Dat doubleren heeft echternegatieve invloed op de rendementindicatoren.Op deze manier wil de inspectie scholen uitdagen om evenveel te werken <strong>aan</strong> derendement- als <strong>aan</strong> de resultaatindicatoren. Wanneer een school werkt <strong>aan</strong> slechtséén groep indicatoren, heeft dat vrijwel altijd een negatief effect op de andere groepindicatoren.3.2 Werkwijze inspectieIeder voorjaar (maart/april) geeft de inspectie de opbrengstgegevens vrij van deleerlingen die het jaar daarvoor eindexamen hebben ged<strong>aan</strong>. De inspectie berekentdaartoe elk van de vier opbrengstindicatoren en beoordeelt vervolgens elke indicatorop basis van de resultaten van de drie meest recente jaren. Hoe dat precies gaat, staatbeschreven in De beoordeling van <strong>opbrengsten</strong> in het voortgezet onderwijs. Hoe werkthet? (Onderwijsinspectie, september 2011). Over de <strong>opbrengsten</strong> van elke schoolsoort opeen vestiging wordt een Opbrengstenoordeel uitgesproken. Het oordeel is onvoldoende alsmeer dan één indicator onvoldoende is.30 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Vervolgens wordt voor alle scholen in het voortgezet onderwijs de jaarlijkse risicoanalyseuitgevoerd. De inspectie gaat na of wet- en regelgeving wordt nageleefd. Aan de handvan het meest recente jaarverslag van het bestuur waartoe de school behoort, wordtgekeken naar risico’s voor de financiële continuïteit en de financiële rechtmatigheid.Bovendien wordt gecontroleerd of alle verplichte jaardocumenten zijn ingediend, zoalsschoolgids, examenreglement en programma van toetsing en afsluiting (PTA). Bij dezerisicoanalyse let de inspectie ook op signalen over het bestuur of de school en eventueleknelpunten, zoals klachten van ouders of berichten in de media. Op basis van de analysebepaalt de inspectie of er risico’s zijn voor een afdeling. Zijn die risico’s er niet, danbehoudt de school het basistoezicht.Signaleert de inspectie wel risico’s dan volgt een gesprek met het bestuur. Doel van hetbestuursgesprek is om naar <strong>aan</strong>leiding van de door de inspectie uitgevoerde risicoanalysemet het bestuur tot nadere afstemming te komen. De mate waarin het bestuur de onderwijsprestatiesin beeld en geanalyseerd heeft bepaald samen met eventueel reeds in ganggezette verbetermaatregelen de proportionaliteit van het toezichtarrangement. Als daar<strong>aan</strong>leiding toe is doet de inspectie nader onderzoek op de school. Daarbij wordt gebruikgemaaktvan documentenanalyses, lesobservaties en gesprekken met leerlingen, ouders,docenten, directie en bestuur. Het verslag van dit kwaliteitsonderzoek gaat eerst naar deschool en wordt daarna gepubliceerd op de website van de inspectie. Als de inspectietekort komingen ziet, krijgt de school een geïntensiveerd toezicht. Zie onderst<strong>aan</strong>dschema voor de procedure met een globale tijdsindicatie.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 31


aprilRisico-analyse• <strong>opbrengsten</strong>• jaarstukken• signalenGeen risico’sWel risico’sBasistoezichteventueelattendering,waarschuwingGeen tekortkomingenmaartRapport vanbevindingenmei/juniBestuurs gesprekWel tekortkomingenseptember/oktoberKwaliteitsonderzoekGeïntensiveerdtoezichtAfbeelding 5 – Risicogericht inspectietoezichtPreventieve <strong>aan</strong>pakMet ingang van het schooljaar 2011/2012 is het toezicht van de inspectie uitgebreid meteen preventieve <strong>aan</strong>pak. Om te voorkomen dat scholen zwak of zeer zwak worden, kentde inspectie drie interventiemogelijkheden:1. Wanneer de <strong>opbrengsten</strong> van een schoolsoort één jaar onvoldoende zijn, gaat deinspectie het bestuur van de school (met basistoezicht) waarbij dit het geval is actiefattenderen.2. Het bestuur van een school waarvan de <strong>opbrengsten</strong> van een schoolsoort voorde tweede keer onder de norm zijn, krijgt van de inspectie een waarschuwing.3. Als in een specifiek jaar de afwijking tussen SE en CE binnen een schoolsoort ofleerweg van een school meer dan 0,5 punt –gewogen gemiddelde over een periodevan drie schooljaren- is, dan moet de school zich hierover verantwoorden. Als hetgemiddelde verschil SE-CE gedurende vijf opeenvolgende jaren groter is dan 0,5of wanneer de discrepantie SE-CE gedurende drie opeenvolgende jaren groteris dan 1,0 dan maakt de zogenaamde escalatieladder het mogelijk dat de schoolvoor de betreffende schoolsoort of leerweg voor een periode van twee jaar deexamenbevoegdheid wordt ontnomen.32 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Vervolgens wordt een gemiddelde over drie jaar berekend. Resultaat is een relatievescore, die weergeeft hoe de school (vestiging) het doet in vergelijking met soortgelijkescholen of vestigingen. De zeven vergelijkingsgroepen st<strong>aan</strong> vermeld in de brochure vande inspectie: De beoordeling van <strong>opbrengsten</strong> in het voortgezet onderwijs. Hoe werkt het?Het uiteindelijk oordeel over het onderbouwrendement heeft betrekking op de helevestiging en wordt in een relatieve score uitgedrukt. Hiervoor wordt gewerkt met eenvijfpuntschaal volgens de verdeling 10, 15, 50, 15, 10. Dat zijn de bekende bolletjesop de Opbrengstenkaart. Het meest rechtse bolletje betekent dat 90 procent van devestigingen in de vergelijkingsgroep een lager onderbouwrendement heeft. Het bolletjenet rechts van het midden wordt toegekend als 75 tot 90 procent een lagere score heeften het bolletje in het midden wordt toegekend <strong>aan</strong> 50 procent van de vestigingen met eenvergelijkbare samenstelling <strong>aan</strong> schoolsoorten. Schoolsoorten van vestigingen die zich inde categorieën 1 en 2 van de vijfpuntschaal, in de twee meest linkse bolletjes bevinden,krijgen de boordeling ‘onvoldoende’.Voor een uitvoeriger beschrijving verwijzen we naar de technische toelichting, die deinspectie jaarlijks bij de <strong>opbrengsten</strong>kaart publiceert.Indicator 2: BovenbouwrendementHet bovenbouwrendement behelst de onvertraagde doorstroom van leerlingen vanleerjaar 3 tot naar het diploma. De inspectie berekent deze indicator door op basisvan de in-, door- en uitstroomgegevens voor een schoolsoort of afdeling per leerjaarhet percentage leerlingen te nemen dat <strong>aan</strong> het eind van het schooljaar is bevorderd ofgediplomeerd. In tegenstelling tot het onderbouwrendement is het bovenbouwrendementniet gebaseerd op cohortgegevens. Hiervoor worden namelijk stroomgegevens van éénschooljaar gebruikt. Het bovenbouwrendement is laag als een hoog percentage leerlingentussentijds doubleert, afstroomt of zakt voor het examen. Voor vmbo ligt het percentagegemiddeld op ongeveer 85 procent, voor havo/vwo op ongeveer 65 procent. Het oordeelis relatief genormeerd, de inspectie zet het percentage af tegen andere scholen die deschoolsoort <strong>aan</strong>bieden. De slechtst scorende 25 procent van deze schoolsoort krijgt debeoordeling ‘onvoldoende’.34 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Hogere exameneisenVanaf het schooljaar 2011/2012 worden de exameneisen geleidelijk opgevoerd. Dit kanconsequenties hebben voor het <strong>aan</strong>tal leerlingen dat een diploma behaalt, waarmee hetbovenbouwrendement beïnvloed kan worden. Het gaat de komende jaren om de volgende<strong>aan</strong>vullingen op de best<strong>aan</strong>de de slaag/zakregeling:• Vanaf schooljaar 2011/2012 geldt voor alle schoolsoorten dat kandidaten gemiddeldeen voldoende (5,5) moeten halen voor alle vakken van het centraal examen.Daarnaast geldt voor vmbo-leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg dat hetschoolexamen net zo zwaar meetelt als het centraal examen. De regel dat hetschoolexamen twee keer meetelt is hiermee vervallen.• Vanaf schooljaar 2012/2013 geldt voor havo- en vwo-leerlingen dat zij niet meer danéén onvoldoende (ten minste een 5) voor de eindcijfers van de vakken Nederlands,Engels en wiskunde mogen hebben.• In 2013/2014 wordt de rekentoets ingevoerd. De meest recente informatie betreffendede consequenties voor de uitslagregel is te vinden via www.vo-<strong>raad</strong>.nl/dossiers/taal-enrekenen.Berekening:Het bovenbouwrendement is het percentage leerlingen dat vanaf leerjaar 3 onvertraagddoorstroomt tot het eindexamen en dit behaalt. De inspectie berekent vervolgens hetgemiddelde over drie jaar en hanteert daarbij een correctie op basis van drie leerlingenkenmerken:• het percentage leerlingen dat in een armoedeprobleem-cumulatie-gebied (apcg) woont• het percentage leerlingen met een lwoo-indicatie• het percentage leerlingen dat van een andere school komt en instroomt in leerjaar 3Door deze correctie beoogt de inspectie de prestaties van een school zo zuiver mogelijkin beeld te brengen. Bovendien zijn de correctiefactoren bedoeld als erkenning van hetfeit dat bepaalde groepen leerlingen het slechter doen. De correctie heeft een dempendewaarde.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 35


is van alle eindexamenleerlingen in alle eindexamenvakken. Zo ontstaat het jaargemiddelde.Ten slotte wordt het gewogen driejaargemiddelde berekend, waarbij eeneventueel negatief verschil een positief verschil compenseert.3.4 Hoe het Opbrengstenoordeel tot stand komtMet de toegekende scores voor de vier <strong>opbrengsten</strong>indicatoren komt de inspectie tot hetOpbrengstenoordeel. Bij het gemiddelde verschil SE-CE gaat het om een absoluut getal,dat wordt vertaald naar de categorieën ‘gering verschil’, ‘groot verschil’ of ‘zeer grootverschil’.De andere drie opbrengstindicatoren (onderbouwrendement, bovenbouwrendement enhet gemiddelde CE-cijfer) brengt de inspectie onder in categorieën. De score van deschool of afdeling wordt afgezet tegen soortgelijke scholen of afdelingen en vervolgensgeplaatst in categorie 1 t/m 5, de zogenaamde bolletjes. De score die bij de categoriehoort, is de score op betreffende indicator. In categorie 1 zitten de minst goedpresterende af delingen of scholen. Dit wordt geleidelijk opgebouwd, zoals in deze tabel:1 2 3 4 50 – 10 % 10 – 25 % 25 -75 % 75 – 90 % 90 – 100 %Afbeelding 6 – Beoordeling relatieve opbrengstindicatorenEen beknopt praktijkvoorbeeld:Het bovenbouwrendement van een vwo-afdeling ligt in 2011 op 62 procent. Bij landelijkevergelijking blijkt dat slechts 11 procent van de vwo-afdelingen in dat jaar slechterscoorde. Daarmee behoort deze afdeling tot de 10-25 procent slechtst scorende vwoafdelingenen valt in categorie 2. Vervolgens wordt de score in 2011 gemiddeld metdie van 2010 en 2009.Wanneer een school gemiddeld over drie jaar op een opbrengstindicator niet meer dan2,0 (dit is het eerste of tweede bolletje links van het midden) scoort, geeft de inspectiede beoordeling ‘onvoldoende’. Een afdeling moet minimaal drie van de vier<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 37


• De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer.• De leraren geven duidelijke uitleg van de leerstof.• De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten.Categorie 3: klimaat• De school heeft inzicht in de beleving van de sociale veiligheid door leerlingen enpersoneel en in de incidenten die zich op het gebied van sociale veiligheid op deschool voordoen.• De mentoren stimuleren het welbevinden en de motivatie van de leerlingen.Categorie 4: zorg en begeleiding• De school gebruikt een samenhangend systeem van genormeerde instrumenten enprocedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen.• De school voert de zorg planmatig uit.Een school/afdeling krijgt dus het arrangement ‘zeer zwak’ als zij onvoldoende<strong>opbrengsten</strong> heeft én het onderwijsproces van onvoldoende kwaliteit is.Na een periode van geïntensiveerd toezicht volgt een afsluitend OnderzoekKwaliteitsverbetering (OKV). Wanneer de inspectie in het OKV constateert dat eenschool(soort) zich duidelijk heeft verbeterd, krijgt de school weer een basisarrangementof wordt het arrangement ‘zeer zwak’ gewijzigd in ‘zwak’. De inspectie kan altijdafwijken van de beslisregels. Zo kan een school die drie achter eenvolgende jaren ‘zwak’is, ‘zeer zwak’ verklaard worden.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 39


De praktijk 3Cals College, NieuwegeinOpen katholieke school voor havo, atheneum, gymnasium, tweetalig onderwijsConcrete ambities formulerenEen ambitieplan voor kwaliteit, personeel en organisatie lag al klaar, toen de inspectiede havo-afdeling van het Cals College Nieuwegein als zwak beoordeelde. Omdat het plantot stand gekomen was na sessies met docenten, kon de school snel concrete ambitiesformuleren voor cijfers en eindexamenresultaten. “We hebben nu het landelijk niveaugehaald, maar we willen 0,3 punt boven het landelijk gemiddelde uitkomen”, zegtschoolleider Jeroen Kwaaitaal. “Een groot deel van de vakken haalt dat niet, maarop sectieniveau bekijken we nu de oorzaken. Zo hopen we de eindexamenresultatenstructureel verder omhoog te krijgen.”Gesprekscyclus“Niet dat we eerst niets deden, het is de focus, een kleine slag die je maakt. Doorconsequent <strong>aan</strong>dacht <strong>aan</strong> resultaten te besteden, g<strong>aan</strong> docenten zich daar meer meebezighouden en dat vind je terug in de les. Zo toetst de biologiesectie voor het schoolexamengeen afzonderlijke hoofdstukken meer, ze nemen naast de nieuwe stof steeds eendeel van het eerder geleerde mee. Revolutionair is dat niet, maar het heeft geholpen deresultaten te verbeteren.” Resultaten worden een vast onderdeel van de gesprekscyclus,maar ook tussendoor vinden veel vaker gesprekken plaats. Bijvoorbeeld met docenten bijwie de examenresultaten achterblijven, of die veel leerlingen eruit sturen. “Dat isconfronterend, we stellen: dit verwachten we van je. Maar het is beslist geen afrekenmodel.We praten over oorzaken en oplossingen, zoals coaching of gerichte scholing.”UitwisselingDe vinger wordt op alle niveaus <strong>aan</strong> de pols gehouden, met analyses van rapportcijfers,de advisering en de overgangsnormen. Toen de Opbrengstenkaart van de inspectie eenvertraagde doorstroom na klas 3 liet zien, is gekeken of het probleem bij enkele vakkenof profielen lag. Ook door uitwisseling in een audit met andere scholen, probeert het CalsCollege verbeterpunten op te sporen. “We kregen het commentaar dat onze leerlingenhard werkten, maar weinig echte vwo-opdrachten kregen. We proberen nu slimmeleerlingen meer te prikkelen en niet alles voor te kauwen.”40 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Nieuwe spelregelsOndertussen kwamen ook de basisvoorwaarden opnieuw ter sprake. Docenten hebbensamen de spelregels opnieuw vastgesteld: op tijd in de les zijn, spullen bij je hebben enhuiswerk gemaakt. Bij overtreding volgen duidelijke sancties. “Bij ervaren docentenzijn de regels een spel van geven en nemen, maar we kregen de laatste jaren veel nieuwedocenten en de gezamenlijke afspraken geven duidelijkheid: dit is de Cals-manier. Ookouders vinden het prettig te weten wat we van hun kinderen verwachten. Bij leerlingenstuitten we <strong>aan</strong>vankelijk op weerstand, maar uiteindelijk passen ze zich wel <strong>aan</strong>. Minderverstoring <strong>aan</strong> het begin van de les betekent meer effectieve lestijd en dat heeft positieveeffecten op de resultaten.”Het verhaalVolgens Kwaaitaal is investeren in gesprekken met docenten het allerbelangrijkste.“Dat meten weten is, is maar beperkt waar. Uit het laatste personeelsonderzoekbleek duidelijk dat een groep vijftigers ontevreden was over de communicatie metleidinggevenden. Toen we de uitkomsten met individuele docenten bespraken, gavenze <strong>aan</strong> dat het lag <strong>aan</strong> organisatorische zaken: een roosterwijziging die te laat bekendwas of een kopieerapparaat dat lange tijd stuk was. Zo’n cijfer duidt dus alleen op eenmogelijk probleem. Pas in een gesprek kun je het concrete verhaal achterhalen en daariets <strong>aan</strong> doen.”‘Niet dat we eerst niets deden, het is de focus,een kleine slag die je maakt’<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 41


42 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


4 <strong>Werken</strong> met de opbrengstbeoordelingIn dit hoofdstuk richten we ons specifiek op de vier opbrengstindicatoren:• rendement onderbouw (4.1)• rendement bovenbouw (4.2)• gemiddeld cijfer centraal eindexamen (4.3)• het verschil tussen het cijfer voor het schoolexamen en voor het centraal examen (4.4)De inspectie publiceert de Opbrengstenkaarten ongeveer driekwart jaar na afrondingvan een schooljaar. Scholen kunnen echter zelf na afloop van een schooljaar al <strong>aan</strong> deslag met beschikbare gegevens. Zo zijn via het ManagementVenster van Vensters voorVerantwoording de voorlopige eindexamencijfers in september bekend. Door deze enandere eigen gegevens te analyseren kan een school veel eerder actie ondernemen.In wat volgt, bespreken we per indicator welke informatie via de Opbrengstenkaartbeschikbaar is. Daarna doen we suggesties voor activiteiten die scholen zelf kunnenondernemen, los van de meest recente inspectiegegevens. Vervolgens geven we <strong>aan</strong> watVensters voor Verantwoording te bieden heeft en soms noemen we andere bruikbareinstrumenten.4.1 Rendement onderbouwHet rendement onderbouw wordt bepaald door het advies van de basisschool en deonderwijspositie in het derde leerjaar. Vervolgens kent de inspectie plus- en minpuntentoe. Pluspunten voor leerlingen die in het derde leerjaar een onderwijssoort volgen diehoger is dan het basisschooladvies. Minpunten voor leerlingen die in de eerste twee leerjarendoubleren of die in het derde leerjaar een onderwijssoort volgen die lager is dan hetadvies van de basisschool. Hierbij is er rekening mee gehouden dat lwoo-leerlingengemiddeld iets langer over de onderbouw doen. In hoofdstuk 3.3. is dit al toegelicht.De toegekende plus- en minpunten worden daarna omgerekend tot een percentage onderbouwrendement: de score. In onderst<strong>aan</strong>de afbeelding zijn dat de percentages 91, 94en 107.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 43


Rendement onderbouwScore 1-10-2009 911-10-2010 941-10-2011 107Relatieve score 1-10-20091-10-20101-10-20113-jaarsgemiddelde1 2 3 4 5Afbeelding 7 – Rendement onderbouwBron: Opbrengstenoordeel 2012, OnderwijsinspectieOmdat bij de uiteindelijke beoordeling van het onderbouwrendement rekening wordtgehouden met de <strong>aan</strong>wezige schoolsoorten van de vestiging, worden de berekendepercentages vergeleken met die van de vergelijkingsgroep. De vestiging in het voorbeeldheeft een <strong>aan</strong>bod van vmbo-b t/m vmbo-(g)t en wordt dus vergeleken met alle vestigingendie eenzelfde <strong>aan</strong>bod hebben. Dat leidt tot relatieve scores, die worden omgezet in eengetal lopende van 1 tot en met 5, op de Opbrengstenkaart weergegeven als bolletjes. Hetmeest linker bolletje staat voor het getal 1 en het bolletje helemaal rechts staat voor hetgetal 5.De berekening van het onderbouwrendement gaat daarna als volgt: de getallen van derelatieve scores (de bolletjes) van de afgelopen drie jaar worden opgeteld en door driegedeeld. De indicator onderbouwrendement wordt als ‘voldoende’ beoordeeld als hetrekenkundig gemiddelde van de relatieve scores over drie jaar meer dan 2,0 is. In hetvoorbeeld zijn de relatieve scores van 2008, 2009 en 2010 respectievelijk 1,2 en 3.Het rekenkundig gemiddelde is 2,0; dat is niet meer dan 2,0. Het onderbouwrendementis dan ook met ‘onvoldoende’ beoordeeld.De Opbrengstenkaart van de inspectie toont:• Percentage leerlingen dat in leerjaar 1 onderwijs volgt in één onderwijssoort.• Het onderbouwrendement in relatie tot de vergelijkingsgroep (zie hiervoor).• De advisering na het tweede leerjaar.• Het percentage leerlingen dat het derde leerjaar heeft bereikt zonder zittenblijven.44 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Mogelijke acties van de school:• De leerlingenadministratie zo inrichten dat jaarlijks bij de start van het schooljaar deindicatoren ‘adviesstructuur na tweede leerjaar’ en ‘percentage leerlingen in leerjaar 3zonder zittenblijven’ over het voorafg<strong>aan</strong>de schooljaar berekend zijn.• Bij de start van elk schooljaar de instroom in het eerste leerjaar analyseren door hetadvies van de basisschool en de Cito-score te bekijken in relatie tot de plaatsing.• Bij de overgangsvergadering van leerjaar 1 naar leerjaar 2 en van leerjaar 2 naarleerjaar 3 altijd het advies van de basisschool betrekken en bij eventuele afwijkingende oorzaak analyseren en zo nodig een gerichte <strong>aan</strong>pak afspreken.• Met de scores in het Opbrengstenoordeel de trend over de laatste drie jaar analyserendoor de ‘bijdrage’ hier<strong>aan</strong> per schoolsoort te achterhalen en gerichte maatregelenafspreken.• Uitkomsten van analyses bespreken met docenten en toeleverende basisscholen.Zo nodig een ambitie formuleren.• De toelichting bij het Opbrengstenoordeel bekijken. Deze bevat een bijlage, waarinvoor elke opbrengstindicator de landelijke resultaten over de laatste drie jaar st<strong>aan</strong>:Rendement onderbouwGrenswaardenScore 1 oktober 2009 98 - 109Score 1 oktober 2010 97 - 107Score 1 oktober 2011 96 - 106Afbeelding 8 – Landelijke resultaten laatste drie jaar voor indicator ‘rendementonderbouw’De inspectie hanteert hierbij twee grenswaarden. 50 procent van de scholen scoortbinnen de daar vermelde grenswaarden, 25 procent scoort boven de bovengrens en25 procent scoort onder de ondergrens. Een vergelijking van deze cijfers met de schoolscorekan schoolleiding en docenten helpen de eigen <strong>opbrengsten</strong> in perspectief te zien.• Analyseer het “Hinkelpad” en stel streefpercentages voor de bevordering vanleerlingen op.• Bij plaatsing en determinatie van leerlingen gebruikmaken van diagnostische toetsen,zoals het Cito Volgsysteem voortgezet onderwijs.• Gebruik maken van de mogelijkheden die Vensters voor Verantwoording biedt:<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 45


Vensters voor VerantwoordingManagementVensterHet venster ‘Doorstroom onderbouw’ in het ManagementVenster laat de doorstroom inde onderbouw van de eigen school zien over de laatste drie leerjaren. Daarnaast wordthet landelijk gemiddelde en de percentielscore van de school in beeld gebracht.100%80%98%92%96%90%60%40%20%0%2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-2010SchoolLandelijk gemiddeldePercentielAfbeelding 9 – Doorstroom in de onderbouw van het vwo in vergelijking met hetlandelijk gemiddelde en als percentielscoreDe doorstroom in de onderbouw van deze vwo-afdeling kwam in 2008-2009(afbeelding 9) bijna overeen met het landelijk gemiddelde. De percentielscore wasongeveer 20 procent, wat betekent dat zo’n 80 procent van de vwo-scholen en –afdelingen in de onderbouw een hogere doorstroom kende.Deze doorstroom is op te vatten als het ongecorrigeerde rendement. De correctie voorlwoo-leerlingen heeft nog niet plaatsgevonden.46 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Bovendien is er geen rekening gehouden met het advies van de basisschool. Eenbelangrijk verschil met het onderbouwrendement, waarmee de inspectie werkt is datde doorstroom betrekking heeft op een schoolsoort, terwijl het onderbouwrendementde gehele leerlingenpopulatie van een vestiging betreft. Vooral de toevoeging van depercentielen kan het gesprek in de school stimuleren.Wat is de percentielscore?De percentielscore drukt in een cijfer uit hoe de school ten opzichte van alle vergelijkbarescholen presteert. Percentielen geven een nauwkeuriger beeld dan procenten.Neem een school met in een van de vmbo-leerwegen een slaagpercentage van 88procent, bij een landelijk gemiddelde voor die leerweg van 92 procent. Het idee kanontst<strong>aan</strong> dat deze leerweg het behoorlijk doet, het verschil is immers maar 4 procent?De percentielscore is echter 11 procent en dat zet deze conclusie in een ander daglicht:89 procent van de scholen met deze leerweg doet het namelijk beter.SchoolVensterIn het SchoolVenster staat onder het tabblad ‘resultaten’ bij ‘doorstroom onderbouw’onder de knop ‘meer’ onder andere de adviesstructuur per schoolsoort. Dit is weergegevenin een cirkeldiagram, waarin de basisschooladviezen st<strong>aan</strong> van de leerlingen dieinmiddels in het derde leerjaar zitten. Dit wordt ook per schoolsoort vergeleken met hetlandelijk gemiddelde.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 47


PO adviesstructuur havo 2008-20095%13%Landelijke gemiddelde7%14%29%22%54%(g)t/havohavohavo/vwovwo36%Afbeelding 10 – Meer afstroom dan opstroom: de oorspronkelijke adviezen vanleerlingen in havo 3, vergeleken met het landelijk gemiddelde21%(g)t/havohavohavo/vwovwovmbo(g)tIn havo 3 van deze scholengemeenschap zitten naar verhouding meer leerlingen dieoorspronkelijk een havo/vwo of vwo-advies hadden (5 procent had een vwo-advies en29 procent een havo/vwo-advies = 34 procent) dan leerlingen met een vmbo (g)t of vmbo(g|)t/havo-advies (respectievelijk 0 en 13 procent = 13 procent). In de onderbouw vandeze havo-afdeling heeft dus wat meer afstroom dan opstroom plaatsgevonden.Analyse van deze gegevens verschaft de school informatie over de kwaliteit vande adviezen van de basisschool en over de ontwikkeling van de leerlingen.48 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 49


De praktijk 4Zuyderzee College, LemmerOpenbare school voor onderbouw havo/vwo en vmboNa de analyse begint het pasDe examenresultaten op de afdeling kaderberoepsgericht (25 leerlingen) van hetZuyderzee College Lemmer (400 leerlingen) bleven onder de norm, zodat de school onderverscherpt toezicht kwam. Het lukte om in een jaar tijd van de lijst zeer zwakke scholenaf te komen en de school wil leerlingen kansen blijven bieden. “Wij willen niet puursturen op rendement”, zegt Rianne Schadron, die sinds het negatieve inspectieoordeelbeleidsadviseur kwaliteitszorg is. “Maar we weten steeds beter hoe we kunnen bewegenop het speelveld van onze eigen visie en de eisen van de inspectie.”Eigen prognoses makenSamen met een extern bureau maakt de school nu zelf een prognose van <strong>opbrengsten</strong>, opbasis van de oktobertellingen en examenresultaten. Deze prognose is al beschikbaar inhet najaar, terwijl de inspectie het voorlopig <strong>opbrengsten</strong>oordeel in maart pas openbaarmaakt. Het overzicht is bovendien specifieker dan de algemene cijfers van de inspectie.Knelpunten in doorstroom worden duidelijk zichtbaar. “We kunnen nu veel eerder hetbeleid bijsturen en tijdig activiteiten in gang zetten.” De prognoses komen voor ongeveertachtig procent overeen met die van de inspectie en dat maakt het gebruikte programmaeen goede voorspeller.Voorzichtiger met opstromenVoor het rendement is van belang, dat leerlingen in leerjaar 3 op het juiste niveauzitten. Wie dat wilde mocht vroeger opstromen, zelfs bij een negatief oordeel van dedocentenvergadering. Met ouders en leerlingen is nu afgesproken dat zo’n leerling heteen half jaar probeert. Vallen de resultaten tegen, dan gaat de leerling terug naar zijnoude niveau.Ook in de bovenbouw is de school voorzichtiger geworden met opstromen. “Wijvinden het vooral belangrijk dat we onze leerlingen zoveel mogelijk succeservaringenmeegeven. Voorheen lieten we daarom leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerwegeen vak waar ze goed in waren op een hoger niveau afronden. Daarmee room je dan welbasisberoepsgericht af, terwijl het niveau van kaderberoepsgericht daalt. Negatieveeffecten op je <strong>opbrengsten</strong> dus. Daarom stimuleren we opstroom nu meer in de beroepsvakken,die hebben geen invloed op het rendement.”50 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


VervolgonderzoekenEen model, zegt Schadron, geeft veel informatie en het roept veel vragen op. Na deanalyse begint het eigenlijk pas. Een hot item was bijvoorbeeld dat de school, onderbepaalde voorwaarden, kinderen accepteert met Cito-scores lager dan 516. Wat doet datvoor het rendement? “De <strong>aan</strong>name was, dat het een negatief effect zou hebben, maar dieleerlingen doen het juist erg goed.”Momenteel lopen verschillende vervolgonderzoeken. Onderzocht wordt of het adviesvan de basisschool een voorspeller is van schoolsucces. Ook drempelloos instromenvanuit vmbo-t naar havo is nader bekeken. De vmbo’ers presteerden op de havo minderdan de reguliere havisten en onder het landelijk gemiddelde. Daarom is in schooljaar2011-2012 een versterkt vmbo-t van start geg<strong>aan</strong>, met veel <strong>aan</strong>dacht voor Nederlands,Engels, wiskunde en studievaardigheden.Vakgroepen in ere hersteldDe vakgroepen in het vmbo zijn in ere hersteld. Onderdeel van de kwaliteitscyclus vande vakgroep is de analyse van rapportcijfers en examenresultaten. Voor docenten is eenformat ontworpen, waarmee ze een plan van <strong>aan</strong>pak kunnen maken voor hun vak. Steedsdraait het om: Wat zie je? Hoe kun je dat verklaren? Wat kun je doen om resultaten teverbeteren? Vakgroepvoorzitters krijgen begeleiding of scholing naar behoefte om degesprekken zo te sturen, dat goede plannen van <strong>aan</strong>pak op tafel komen.‘We stimuleren opstroom nu meer in de beroepsvakken’NB: dit is de bewerking van een artikel dat is verschenen in <strong>VO</strong>-magazine 4,februari 2011 (www.vo-<strong>raad</strong>.nl/publicaties/vo-magazine/archief-vo-magazine)<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 51


4.2 Rendement bovenbouwHet rendement bovenbouw is op te vatten als de onvertraagde doorstroom van hetderde leerjaar naar het diploma. Deze rendementsindicator berekent de inspectie perschoolsoort met de gegevens van één schooljaar. Het percentage geeft <strong>aan</strong> wat de kansis, dat leerlingen zonder zittenblijven hun diploma halen. In de volgende afbeelding vanhet Opbrengstenoordeel 2012 van de inspectie is die kans voor de meest recente periodein vmbo-(g)t 95 procent en in vwo 48 procent.vmbo b vmbo k vmbo (g)t havo vwoPercentage 09/10 98 96 98 58 5510/11 98 90 95 71 4911/12 98 98 95 57 48Relatievescore09/1010/1111/123-jaarsgemiddelde1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5Afbeelding 11 – Van 3e leerjaar naar diploma zonder zittenblijvenBron: Opbrengstenoordeel 2012, OnderwijsinspectieDe relatieve scores worden vervolgens weer in de vorm van een bolletje weergegeven.Zoals in hoofdstuk 3.3 beschreven, houdt de inspectie bij de relatieve score rekening metenkele leerlingkenmerken: percentage lwoo, percentage apcg en tussentijdse instroom.Het rendement van de bovenbouw wordt door de inspectie als voldoende beoordeeld alshet rekenkundig gemiddelde van de relatieve scores (de bolletjes) van de laatste drie jaarmeer dan 2,0 is. Bij het vwo uit deze afbeelding is de relatieve score over de laatste driejaar 2, 1, 2. Het rekenkundig gemiddelde is dus 5 : 3 = 1,7 (afgerond). Dat is niet meerdan 2,0, zodat het oordeel ‘onvoldoende’ luidt.52 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


De Opbrengstenkaart van de inspectie toont samenvattend:• Het percentage leerlingen (per schoolsoort) dat het afgelopen schooljaar van het derdeleerjaar zonder zittenblijven naar het diploma is geg<strong>aan</strong>.• Hoe elke schoolsoort scoort ten opzichte van de vergelijkingsgroep (dat wordt met een‘bolletje’ <strong>aan</strong>gegeven).Mogelijke acties van de school:• De leerlingenadministratie zo inrichten dat jaarlijks bij de start van het volgendeschooljaar de indicator ‘percentage leerlingen van derde leerjaar zonder zittenblijvennaar diploma’ over het voorafg<strong>aan</strong>de schooljaar berekend is. Vervolgens nadereanalyses uitvoeren en conclusies trekken.• Met de scores in het Opbrengstenoordeel de trend over de laatste drie jaar analyseren.• Bij elke overgangsvergadering het basisschooladvies betrekken en bij eventueleafwijkingen in niveau de oorzaak opsporen en een gerichte <strong>aan</strong>pak afspreken.• De toelichting bij het Opbrengstenoordeel bekijken. Deze bevat een bijlage, waarinvoor elke opbrengstindicator de landelijke resultaten over de laatste drie jaar st<strong>aan</strong>.De inspectie hanteert hierbij twee grenswaarden. 50 procent van de scholen scoortbinnen de daar vermelde grenswaarden, 25 procent scoort boven de bovengrens en25 procent scoort onder de ondergrens. Een vergelijking van deze cijfers met deschool/ afdelingsscore kan schoolleiding en docenten helpen de eigen <strong>opbrengsten</strong> inperspectief te zien.• Berekeningen en analyses bespreken met docenten en streefnormen afspreken overbijvoorbeeld het minimale percentage voldoendes, maximale percentage zittenblijvers,het na te streven gemiddelde rapportcijfer per klas, per leerjaar en/of per leraar.• Cohortanalyses uitvoeren en deze betrekken bij besluiten over bevordering en (her)plaatsing van leerlingen. Hiervoor kan het zogenaamde hinkelpad gebruikt worden datingezien kan worden bij het digitale schooldossier van de inspectie.• Gebruik maken van de mogelijkheden die Vensters voor Verantwoording biedt:<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 53


Vensters voor VerantwoordingSchoolVensterHet onderdeel ‘Profiel en sectorkeuze’ onder de tab ‘Algemeen’ in SchoolVenster geeft<strong>aan</strong> hoe de keuze voor sectoren en profielen verdeeld is. De school kan de trends in dezekeuzes analyseren in relatie tot landelijke gemiddelden en de oorzaak van eventueleverschuivingen onderzoeken.100%80%60%40%20%0%EM NG NTSchoolLandelijk gemiddeldAfbeelding 12 – De procentuele verdeling van bovenbouwleerlingen in 2010-2011 overde profielen in een vwo-afdeling in vergelijking met het landelijk gemiddeldeNaar verhouding veel leerlingen op deze school kiezen voor het profiel Natuur &Techniek (NT), terwijl het profiel Cultuur & Maatschappij (CM) helemaal niet isgekozen. Het kan <strong>raad</strong>zaam zijn de reden daarvan te achterhalen en de leerlingenresultatenbinnen het NT-profiel te analyseren en te vergelijken met die in de andereprofielen.54 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


ManagementVensterHet ManagementVenster toont per school en per schoolsoort de eigen doorstroom in debovenbouw over de laatste drie leerjaren, het landelijk gemiddelde en de percentielscorevan de school.Dit gegeven is op te vatten als het ongecorrigeerde rendement. Correcties voor apcgof lwoo-leerlingen of tussentijdse instroom zijn namelijk nog niet toegepast. Vooralde toevoeging van de percentielen kan het gesprek in de school stimuleren.100%10080%60%78%75%77% 78%806040%4020%200%2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-20100SchoolLandelijk gemiddeldePercentielAfbeelding 13 – Doorstroom in de bovenbouw van een vmbo-t afdeling in vergelijkingmet het landelijk gemiddelde en als percentielscoreDeze vmbo-t opleiding kende in alle weergegeven jaren in vergelijking met het landelijkgemiddelde een lagere doorstroom en behoorde in bijvoorbeeld 2007-2008 tot de20 procent laagst scorende scholen.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 55


De praktijk 5Citycollege St. Franciscus, RotterdamKatholieke scholengemeenschap voor havo, atheneum, gymnasiumTaalpercentielen en differentiatie“We wisten wel dat bijvoorbeeld maar 43 procent van de leerlingen met een havo-advieshet diploma haalden, maar we waren trots op elke leerling die de school afmaakte”,zegt Sander Tetteroo, teamleider havo bovenbouw op het Citycollege St. Franciscusin Rotterdam. Alle <strong>aan</strong>dacht ging daarnaar uit: leerlingen uit het achterstandsgebied,dat de Maasstad is, zoveel mogelijk meegeven voor hun ontwikkeling. Tot de inspectieoordeelde dat de vwo-afdeling van de school zeer zwak was. Het rendement van dehavo-bovenbouw was wel goed. “Bij de overgang van havo 4 naar 5 heeft de lat altijdal hoog gelegen en de docenten richtten zich met de inhoud van hun lessen al vroeg ophet examen. Voor het vwo zijn we er te veel vanuit geg<strong>aan</strong> dat leerlingen het zelf welkunnen.”Determinatie verscherptSamen met een collega deed Tetteroo een groot dataonderzoek. Per klas keken ze naarhet verband tussen Cito-score, het basisschooladvies, taalpercentielen en het schoolsucces.“Terwijl we in 2005-2006 veel leerlingen met Cito-score 545-549 <strong>aan</strong>namen,was dat deel in het diagram in 2010-2011 nog maar een heel klein streepje. We hebbenniet in de gaten gehad, dat onze populatie in de loop der jaren steeds zwakker werd.”Eerst is alle energie gebruikt om een ‘grote schoonmaak’ te houden. Nieuwe criteria voorinschrijving zijn opgesteld, in de hoop betere leerlingen binnen te halen. De toelatings- enovergangsnormen zijn verhoogd, en de determinatie is verscherpt. “Een van de puntenis, dat we de adviezen van de basisschool altijd blind hebben overgenomen. Als de basisschooleen te hoog advies geeft, kost ons dat punten in het <strong>opbrengsten</strong>oordeel.”Taalpercentielen blijken goede voorspellers van succesvolle doorstroom. Uit de uitkomstenvan het dataonderzoek kon worden opgemaakt, dat leerlingen met een taalpercentielvan 55 en hoger kansrijk zijn bij het behalen van een diploma. Leerlingenmet een hoog taalpercentiel hebben vaak ook een hoge Cito-score. Zo kan heel concreetworden vastgesteld welke leerlingen de school wel en welke voort<strong>aan</strong> niet meer <strong>aan</strong>neemt.Doelstelling op dit punt is nu: Leerlingen binnenhalen met een taalpercentielvan minstens 55 en daarbij een Cito-score van minimaal 535.56 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


4.3 Gemiddeld cijfer centraal examen‘Het gemiddeld cijfer centraal examen’ is het gemiddeld CE-cijfer van alle leerlingenvan alle vakken, behalve de beroepsgerichte vakken. Naast de werkelijke scores wordenook hier de relatieve scores <strong>aan</strong>gegeven in de vorm van een bolletje. Bij de berekeninghiervan is weer rekening gehouden met de leerlingkenmerken lwoo, apcg en tussentijdseinstroom. Om het oordeel van deze resultaatindicator te kunnen bepalen worden derelatieve scores omgezet in een getal tussen 1 en 5. Deze indicator krijgt zijn waardedoor de getallen van de relatieve scores op te tellen en door drie te delen. De inspectiebeoordeelt het gemiddeld CE-cijfer als ‘voldoende’ als het rekenkundig gemiddelde vande relatieve score over de laatste drie jaar meer dan 2,0 is. Dat is in het voorbeeld inafbeelding 14 alleen het geval bij vmbo (g)t.vmbo b vmbo k vmbo (g)t havo vwoCijfer 08/09 6,2 5,8 6,009/10 6,2 5,8 5,8010/11 6,1 6,1 6,0Relatievescore08/0909/1010/113-jaarsgemiddelde1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5Afbeelding 14 – Gemiddeld cijfer centraal examen – relatiefBron: Opbrengstenoordeel 2012, OnderwijsinspectieDe Opbrengstenkaart van de inspectie toont:• Informatie per schoolsoort over het gemiddeld cijfer voor het centraal examen vooralle vakken gezamenlijk en voor enkele clusters van vakken.• Het relatieve resultaat, <strong>aan</strong>gegeven met ‘bolletjes’.• De deelname <strong>aan</strong> het examen in percentages per sector en/of per profiel.58 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Mogelijke acties van de school:• Er voor zorgen dat docenten de leerlingen ook voor het CE opleiden.• In SE-toetsen ook CE-onderdelen toetsen en de CE-vraagwijze hanteren door delenuit oude examens te gebruiken.• Examentraining (inclusief inhoudelijke nabespreking!) organiseren.Op www.kennisnet.nl zijn oefenexamens te vinden.• De toelichting bij het Opbrengstenoordeel bekijken. Deze bevat een bijlage, waarinook voor deze opbrengstindicator de landelijke resultaten over de laatste drie jaarst<strong>aan</strong>. De inspectie hanteert hierbij twee grenswaarden. 50 procent van de scholenscoort binnen de daar vermelde grenswaarden, 25 procent scoort boven de bovengrensen 25 procent scoort onder de ondergrens. Een vergelijking van deze cijfers met deschool/afdelingsscore kan schoolleiding en docenten helpen de eigen <strong>opbrengsten</strong> inperspectief te zien.• Stimuleren dat docentexaminatoren de scores/antwoorden van alle kandidatendoorgeven <strong>aan</strong> Cito. Dit kan via de ‘versnelde correctie’ in het programmaWOLF (=Windows Optisch Leesbaar Formulier). In de groepsrapportage die deschool vervolgens kan opvragen, worden de resultaten van de ingezonden groepvergeleken met die van een landelijke steekproef. De examinator kan met derapportage het gemaakte examenwerk analyseren en krijgt zo zicht op onderdelenvan het onderwijsprogramma die leerlingen onvoldoende beheersen, zodat bij hetonderwijsprogramma daar op kan <strong>aan</strong>passen.• Zorgen dat docenten goed op de hoogte zijn van de eindtermen voor hun vak en dekwaliteit van het schoolexamen bewaken.• Zorgvuldigheid van het schoolexamen borgen door de checklisten te gebruiken, diede <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong> en de AOC Raad hebben ontwikkeld. Checklisten zijn beschikbaar voor:1. Het examenreglement2. Het programma van toetsing en afsluiting3. De kwaliteit van de schoolexamens4. Verhindering5. Te laat komen6. Fraude door een kandidaat7. Het afronden van cijfers<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 59


• Bevorderen dat docenten het programma WOLF gebruiken om zich te verantwoordenover het gemiddelde CE-cijfer voor hun vak.• Bevorderen dat docenten de checklist schoolexamen gebruiken:Website schoolexamensvo.nl:biedt informatie over de kwaliteit van toetsen. Ook zijn voor meerdere vakken checklistenbeschikbaar om de kwaliteit van het schoolexamen, inclusief programma vantoetsing en afsluiting (PTA), op vakniveau te meten en te verbeteren.• Bevorderen dat docenten zich verantwoorden voor de kwaliteit en de behaalderesultaten van de schoolexamens.• Gebruik maken van de mogelijkheden die Vensters voor Verantwoording biedt:Vensters voor VerantwoordingManagementVensterHet onderdeel ‘Opbrengsten’ in het ManagementVenster bevat informatie over degemiddelde score voor de algemene vakken op het centraal examen: per schoolsoort hetlandelijk gemiddelde, de cijfers van de school en de percentielscore. De meest recente(voorlopige) CE-cijfers zijn jaarlijks meteen na de zomer beschikbaar, zodat scholener in september al mee <strong>aan</strong> de slag kunnen. Bij eventuele terugval in resultaten kan deschool dus <strong>aan</strong> het begin van het schooljaar onmiddellijk verbeteracties inzetten.60 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


1010088065,856,09 5,97 6,106044022002006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-20100SchoolLandelijk gemiddeldePercentielAfbeelding 15 – Het gemiddeld cijfer voor het centraal examen op een havo-afdelingin vergelijking met het landelijk gemiddelde en als percentielscoreBij deze havo-opleiding zien we in het schooljaar 2009/2010 een licht positieveontwikkeling van de resultaatindicator ‘gemiddeld cijfer centraal examen’. In ditexamenjaar doet echter nog altijd zo’n 60 procent van de havo’s het beter dan deze.Het onderdeel ‘Examenresultaten’ in het ManagementVenster bevat van septembertot december de voorlopige resultaten, daarna zijn deze definitief. Hierin wordt eenanalysebox ‘centraal examen cijfer’ getoond:<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 61


Kunstvlakken II beeldende vakkenWiskundeEngelse taalEconomieNederlandse taalBiologie (oud)Duitse taalCentraal examen 2011-2012vmbo-(g)t6,736,676,526,306,256,005,510,00 2,00Centraal examen4,006,00Centraal examen0,0% 100%Percentage voldoende0,0% 100%Aantal deelnemers Verschil tov vorig jaar1256 -0,41 0,66Toon SCPE vakkenHoogste 25 percentielLaagste 25 percentielScore tussen 25 en 75ste percentielLandelijk gemiddelde centraal examenAfbeelding 16 – Ambities bepalen en resultaten besprekenMet de schuifmaat ‘centraal examen’ kan worden <strong>aan</strong>gegeven welk gemiddelde CE-cijferwordt nagestreefd en welke vakken daar <strong>aan</strong> voldoen. Als dat 6,5 zou zijn dan zoudende laatste vier vakken in deze afbeelding niet getoond worden. Binnen de CE-resultatenvan de in deze afbeelding getoonde afdeling vmbo-(g)t scoort het vak economie bij hetexamen 2012 met 6,30 onder de streefnorm. Dit is een beter resultaat dan in 2011: hetgemiddeld CE-cijfer voor economie is in 2012 namelijk 0,36 hoger!In vergelijking met het resultaat van alle vmbo-(g)t afdelingen behoort dit resultaatmet 83% tot het hoogste kwartiel. Door de schuifmaat ‘verschil t.o.v. vorig jaar’ op 0 tezetten ziet u in één oogopslag bij welke vakken het CE-cijfer ten opzichte van het vorigejaar gedaald is. Dat is in afbeelding 16 het geval bij de beeldende vakken (KunstvakkenII) en bij Duitse taal. De vijfde schuifmaat ‘Toon CSPE vakken’ maakt het mogelijk omvoor het beroepsgerichte vmbo de resultaten van de CSPE-vakken te selecteren.62 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


-0,41 840,66 750,27 750,36 830,19 490,30 12-0,30 8-0,50 0,00 0,50 0 20 40 60 80Verschil tov vorige jaarPercentielvmbo(g)thavovwoGemiddeldeonderwijssoort6,326,145,97Bij de eerste drie vakken in afbeelding 16 is het CE-cijfer hoger dan het schoolgemiddeldevan 6,32.Vragen voor verdiepende gesprekken met de secties kunnen zijn: Welke snelle, gerichteactiviteiten helpen om het gewenste niveau te bereiken? Hoe kunnen volgens de normpresterende vakken op niveau blijven? Hoe kan voorkomen worden dat wat minderpresterende vakken verder afglijden en hoe kunnen ze wat meer op niveau gebrachtworden? Wat moet er gebeuren om de resultaten van ernstige achterblijvers teverbeteren?<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 63


Gemiddelde cijfer CE 2010-2011 Landelijk Percentielvmbo-(g)t 6,47 6,1 92biologie(oud)economieEngelse taallandbouw-breednatuur- enscheikunde 1Nederlandse taalwiskunde6,937,006,665,665,587,066,296,2 966,0 996,5 676,1 166,2 135,9 1006,1 6525% best presterende scholenScore tussen 25% en 75%25% slechtst presterende scholenAfbeelding 17 – CE-cijfers analyseren en acties bepalenManagementVensterHet onderdeel ‘Examenresultaten’ bevat ook een rapport van het gemiddelde CE-cijferper schoolsoort en per vak. Het vakcijfer wordt vergeleken met het landelijk gemiddelde,vermeld wordt het <strong>aan</strong>tal kandidaten dat in het vak examen heeft ged<strong>aan</strong>, net als depercentielscore van het vakcijfer.In het voorbeeld van afbeelding 17 is het CE-cijfer voor vier vakken groen gemarkeerd.Dit betekent dat deze vakken in het hoogste kwartiel scoren: ze behoren tot de25 procent best presterenden van ons land.64 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Aantaldeelnemers7 83%PercentagevoldoendeTrend3 100%7 100%7 71%7 71%4 75%7 100%7 71%De vakken landbouw-breed en natuur- en scheikunde zijn rood gekleurd en maken deeluit van het laagste kwartiel. De overige twee vakken zitten met een percentiel tussen25 en 75 in de middenmoot.De vijfjaren trend en het percentage voldoendes voegt nog extra informatie toe. Hetligt voor de hand, dat de schoolleiding de secties vraagt op basis van deze gegevens tebepalen welke acties zij g<strong>aan</strong> ondernemen.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 65


De praktijk 6Bonaventuracollege, LeidenKatholieke scholengemeenschap voor havo, atheneum, gymnasiumBinnen een jaar bij de beste tien procentToen Piet Guijt in 2008 <strong>aan</strong>trad als rector van het Bonaventuracollege in Leiden (locatieMariënpoelstraat), stond de school net op de lijst zeer zwakke scholen van de inspectie.Met een gemiddeld eindexamencijfer van 5,9 hoorde de afdeling vwo landelijk gezien bijde slechtste tien procent. Ook was het verschil tussen de cijfers voor het eindexamen enhet schoolexamen te groot. “Men was zich niet bewust van rendementscijfers en heeftzich waarschijnlijk blind gestaard op de goede slagingspercentages”, zegt Guijt.Professioneel bureauZo snel mogelijk werd een <strong>aan</strong>tal gerichte acties ondernomen, waaronder intensievebijles en examentraining. “Eerst hebben we de leerlingresultaten grondig geanalyseerd.Leerlingen met een verhoogd risico bij een of meer vakken, kregen bijspijkercursussen<strong>aan</strong>geboden.” Voor deze eenmalige interventie huurde de school een professioneel bureauin, bekostigd uit bovenschoolse reserves en het budget voor kwaliteitszorg. Die externeondersteuning is in het tweede jaar afgebouwd.Daarnaast werden oud-leerlingen ingeschakeld om, tegen een kleine vergoeding, bijles tegeven. “Dat werkte goed. Studenten st<strong>aan</strong> dichtbij de leerlingen, zij herinneren zich nogwaar ze tegen<strong>aan</strong> liepen met het examen.” De school bleef die hele periode tot negen uur’s avonds open en ook in de weekenden gaven studenten bijles.Extra bagageOndertussen kregen de docenten een à twee dagdelen scholing in het geven van eeneffectieve examentraining. “Niets spectaculairs, maar het stimuleert docenten goed nate denken over wat ze doen. Bij moderne vreemde talen bijvoorbeeld, moet je vlak voorhet examen niet meer met taal- en leesvaardigheid bezig zijn. Je kunt leerlingen betervertellen hoe ze signaalwoorden in een tekst kunnen vinden. Zo geef je ze extra bagagemee voor het examen.”66 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Daarnaast gaf Guijt opdracht de programma’s van toetsing en afsluiting (PTA’s) <strong>aan</strong>te passen en werd met secties afgesproken dat docenten na periode 2 geen nieuwe stofmeer <strong>aan</strong>bieden. “Je zag dat docenten in periode 3 toch nog dat ene speciale onderdeelwilden uitdiepen, waar ze niet <strong>aan</strong> waren toegekomen. Die tijd moeten ze besteden <strong>aan</strong>de onderwerpen die op het examen komen.”Unieke kans“De leerlingen reageerden verbazend positief. Al hebben we natuurlijk te maken metvwo’ers; serieuze, ambitieuze leerlingen die, op een paar gevallen na, goed te motiverenzijn met betere slagingskansen en hogere cijfers. Tegen de leerlingen die we naar hetexterne bureau stuurden, zeiden we: dit is een unieke kans en we verwachten dat je gaat,want voor jou een ander.”Bij het eindexamen een jaar later hoorde het Bonaventuracollege met het gemiddeldeeindexamencijfer van 6,6 bij de beste tien procent van de Nederlandse middelbarescholen. “Zonder het enthousiasme van de docenten was dat nooit gelukt”, benadruktGuijt. “Die moesten een paar stappen harder lopen. Maar ze voelden zich in hun eer<strong>aan</strong>getast, dat we op de lijst zeer zwakke scholen stonden.”Back to basicsDieper liggende oorzaak van de dalende prestaties is volgens Guijt, dat leerlingen bijinvoering van de nieuwe tweede fase in de bovenbouw te veel uren voor zelfwerkzaamheidkregen. “Het rendement daarvan was te laag. Daarom hebben we een flink <strong>aan</strong>tal urenteruggegeven <strong>aan</strong> de vakken. Back to basics. Leraren st<strong>aan</strong> weer meer uren voor de klasen dat moet nu ook zijn vruchten g<strong>aan</strong> afwerpen.”‘We hebben en flink <strong>aan</strong>tal uren teruggegeven <strong>aan</strong> de vakken’<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 67


4.4 Het verschil tussen het cijfer voor het schoolexamenen voor het centraal examenDeze resultaatindicator heeft betrekking op het gemiddelde verschil tussen het cijfer vanhet schoolexamen en het cijfer voor het centraal examen over de afgelopen drie jaren vanalle vakken die met een centraal examen worden afgesloten inclusief de beroepsgerichtevakken. Deze absolute indicator wordt elk jaar opnieuw berekend en het resultaat wordtin een driepuntschaal uitgedrukt: gering verschil, groot verschil en zeer groot verschil.Het Opbrengstenoordeel van de inspectie toont:• Het verschil tussen het gemiddelde cijfer voor het schoolexamen (SE) en hetgemiddelde cijfer voor het centraal examen (CE) per schoolsoort van elk van de drielaatste schooljaren.• Het gewogen gemiddelde verschil over de drie laatste schooljaren per schoolsoort.• Het oordeel per schoolsoort:gering verschilgroot verschilzeer groot verschilMogelijke acties van de school• Aan het eind van het schooljaar met hulp van het Opbrengstenoordeel het verschilanalyseren tussen het gemiddelde SE- en CE-cijfer van elke schoolsoort over deafgelopen drie jaar en het zelfberekende gemiddelde van beide cijfers over het actueleschooljaar.• Jaarlijks de discrepantie CE-SE bespreken met de vaksectie <strong>aan</strong> de hand van devakresultaten. De gespreksdocumenten van Schoolexamens <strong>VO</strong> kunnen hierbij alshandreiking dienen.• Regelmatig de kwaliteit van de schoolexamens evalueren. Voor deze zelfevaluatie zijnhandreikingen beschikbaar. Zo heeft Schoolexamens <strong>VO</strong> een quickscan (te downloadenvan www.schoolexamensvo.nl) en biedt Cito de Kwaliteitsmonitor Schoolexamens.(Zie ook hierboven bij 4.3)• De kwaliteit van procedures rond examinering borgen. Schoolexamens <strong>VO</strong> heefthiervoor een groot <strong>aan</strong>tal protocollen en checklisten ontwikkeld:68 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


De <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong> heeft de Standaard Kwaliteitsborging Schoolexamens ontwikkeld, waar meescholen transparant en duidelijk kunnen maken dat zij professioneel omg<strong>aan</strong> met schoolexamens.Door toepassing van de standaard, werken scholen mee <strong>aan</strong> dezeprofessionaliteit.• Gebruik maken van de mogelijkheden die Vensters voor Verantwoording biedt:Vensters voor VerantwoordingManagementVensterHet onderdeel ‘Opbrengsten’ van het ManagementVenster kent een rapport ‘Verschilcijfer SE-CE’. Deze grafiek toont de absolute verschilscore van de eigen school(soort)in vergelijking met het landelijk gemiddelde en ook de percentielscore van de eigenschool(soort).1,01000,60,480,540,41800,20,180,2360-0,240-0,620-1,006-07 07-08 08-09 09-10 10-110SchoolLandelijk gemiddeldePercentielAfbeelding 18 – Het verschil tussen het SE- en het CE-cijfer van een vmbo-t afdelingin vergelijking tot het landelijk gemiddelde en als percentielscore<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 69


De vmbo-t afdeling van de scholengemeenschap in afbeelding 18 is er in het laatste jaarin geslaagd het verschil terug te brengen naar 0,23; onder het landelijk gemiddelde van0,35% in 2010-2011. De percentielscore voor deze afdeling ligt met 74% voor het eerstboven de 70%.ManagementVensterIn het onderdeel ‘Examenresultaten’ van het ManagementVenster is een analyseVenster‘Verschil SE-CE’ opgenomen. Hiermee kan de school met een filter <strong>aan</strong>geven welkeverschilscore zij voor haar schoolsoorten acceptabel vindt (afbeelding 19).Dit analyseVenster biedt de mogelijkheid nadere analyses uit te voeren. Welke vakkenveroorzaken het verschil tussen SE en CE dat (gezien de ambitie van de school) te grootis? Samen met betrokken vakdocenten kan de teamleiding op zoek g<strong>aan</strong> naar verklarendefactoren en maatregelen afspreken, die het verschil SE-CE mogelijk verkleinen.Verschil se-ce 2011-2012havoAardrijkskunde -0,65Geschiedenis -0,24Wiskunde A -0,09Economie 0,05Engelse taal en literatuur 0,41Nederlandse taal en literatuur 0,64Kunst (muziek) 0,79Kunst (beeldende voermgeving) 1,33-1,00 -0,50 0,00 0,50 1,00 1,50Verschil se-ceVerschil se-ce0,0% 100%Centraal examenAantal deelnemers1256Verschil tov vorig jaarGering verschil Groot verschil Zeer groot verschil Landelijk gemiddelde se-ceAfbeelding 19 – AnalyseVenster verschil SE – CE70 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Het gemiddelde verschil SE-CE voor de havo afdeling van de in afbeelding 19 getoondeschool, is met 0,24 ruim binnen de marge die de inspectie hangeert.Deze afbeelding toont voor een <strong>aan</strong>tal vakken in een havo-afdeling de discrepantie tussenhet gemiddelde SE- en het gemiddelde CE-cijfer. Met de schuiffilter ‘Verschil se-ce’ kannageg<strong>aan</strong> worden of een ambitie of afgesproken norm gehaald is. De schuiffilter ‘Aantaldeelnemers’ kan gebruikt worden om bijvoorbeeld vakken met een klein <strong>aan</strong>tal deelnemersuit te filteren. Dit analysevenster laat met kleuren zien welke vakken binnen de normvan de inspectie (groen) blijven, welke vakken een groot verschil se-ce hebben (oranje)en bij welke vakken het verschil zeer groot is (rood). Dit laatste is alleen het geval bijBeeldende vormgeving, waar het verschil in 2012 maar liefst 1,33 is. Dat is ten opzichtevan 2011 nog 0,06 hoger. De percentielscore van 6 geeft <strong>aan</strong> dat 94% van de havoopleidingenin 2012 een geringer verschil se-ce realiseerden voor Beeldende vormgeving.Het vak aardrijkskunde heeft van de in deze afbeelding getoonde vakken met 98 de hoogste-0,43 98-0,12-0,28-0,1038166-0,21 360,0665147vmbo(g)thavoGemiddeldeonderwijssoort0,170,24vwo 0,89-0,40 -0,20 0,00 0 20 40 60 80 100Verschil tov vorig jaarPercentiel<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 71


percentielscore. Maar 2% van de havo-opleidingen deed het in 2012 voor aard rijkskundenog beter. Opvallend is wel dat bij dit vak het ce-cijfer 0,65 hoger is dan het se-cijfer.Reden genoeg om deze vaksectie te vragen in het schooljaar 2012/2013 dit verschil terugte brengen, zodat het meer in overeenstemming komt met het landelijk gemiddelde.ManagementVensterHet onderdeel ‘Examenresultaten’ van het ManagementVenster kent ook een rapport,waarin van het meest recente examen de verschilscores SE-CE op schoolsoortniveauVerschil se-ce 2011-1012 Landelijk Percentielvmbo-(g)t 0,57Engelse taal* 0,350,2 70,2 38Nederlandse taal*Wiskunde*Duitse taalEconomie0,290,980,331,270,3 490,0 40,2 410,4 3Franse taal-0,070,0 56Geschiedenis enstaatsinrichtingMaatschappijleer IINatuur- enscheikunde INatuur- enscheikunde II* Kernvak0,770,65-0,310,550,3 70,1 14-0,1 690,0 1125% best presterende scholen Score tussen 25% en 75% 25% slechtst presterende scholenAfbeelding 20 – Voorlopige examenresultaten op vakniveau: verschil SE-CE,inclusief meerjaren trend.72 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


en vakniveau zijn vermeld. Naast de discrepantie per vak wordt ook per vak het landelijkgemiddelde verschil vermeld, alsmede de gemiddelde SE-cijfers en CE-cijfersper vak. Bovendien wordt in dit rapport voor elk vak de percentielscore en het <strong>aan</strong>talexamenkandidaten getoond.Ook bevat dit rapport een vijfjarentrend. Met de bekende ‘stoplichtkleuren’ wordt<strong>aan</strong>gegeven of het verschil se-ce binnen de norm van de inspectie valt of dat er sprake isvan een groot of zeer groot verschil.AantaldeelnemersGemiddedcijfer CE44 5,9 6,6Gemiddeldcijfer SETrend44 5,9 5,944 6,1 6,344 5,8 6,430 6,3 6,139 5,6 6,63 6,9 6,912 5,8 6,615 6,3 7,013 6,1 5,88 6,1 6,6<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 73


De praktijk 7ROC NoorderpoortLocatie Stadskanaal, mavo, havo, vwo, 320 leerlingenSnel resultaat na analyse dataToen de inspectie de opleiding havo/vwo van het Noorderpoort in Stadskanaal ‘zeerzwak’ verklaarde kwam de klap hard <strong>aan</strong>. Sinds een eerste waarschuwing drie jaareerder, was de schoolleiding druk met verbeterplannen. “Over leerstof<strong>aan</strong>bod enschoolklimaat was het oordeel positief, maar de trend van dalende opbrengstcijferskonden we niet voldoende keren”, zegt directeur Jannie Goense. De havo-afdelingscoorde slecht op alle indicatoren en het bovenbouwrendement in het vwo bleef achter.“De inspectie had geen vertrouwen in de goede afloop.”Nieuw perspectiefAchteraf gezien bleek dit ‘vernietigende oordeel’ een omslagpunt. Ondersteund door deTaskforce Zeer Zwakke Scholen van het project “Leren verbeteren” zetten directeur,teammanager en stafmedewerker kwaliteit zich <strong>aan</strong> de analyse van de belangrijkstedata. Dat gebeurde vanuit een nieuw perspectief, vertelt Goense: “We realiseerden onsdat we er alleen in zouden slagen de <strong>opbrengsten</strong> te verbeteren als de plannen gedragenen begrepen werden door de docenten. Docenten kwamen tot vrijwel dezelfde conclusiesals de schoolleiding en vertaalden die door naar hun eigen vak. Tot onze verrassingzagen we direct de eerste m<strong>aan</strong>den al resultaat.”Gezamenlijke uitgangspuntenDat gold bijvoorbeeld voor determinatie en doorstroom. “We waren te veel bezigmet wat leerlingen zelf, hun ouders, de basisschool en vaak ook de docent graag voorde leerling wilden. Kijkend naar de data - basisschooladvies, plaatsing, cijfers enindicatoren zoals ‘inzicht in de leerstof van de profielvakken’ – kwamen we verrassendvaak tot andere conclusies. We formuleerden gezamenlijke uitgangspunten voordeterminatie, die alle docenten nu hanteren. Zo handel je niet langer op grond vanpersoonlijk inzicht, je kunt beslissingen onderbouwen. Al snel bleek dat we goedeinschattingen maakten. Daarom hebben we er nu alle vertrouwen in, dat het in debovenbouw ook goed komt.”74 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


Doorstroom bovenbouwIn de bovenbouw is intussen ook flink wat gebeurd. Dat de inspectie de differentiatieontoereikend vond, herkenden schoolleiding en docenten. Door de geringe omvangvan de bovenbouw havo/vwo zitten leerlingen van verschillende niveaus bij elkaar(clustergroepen en dakpanklassen). Het is dus heel belangrijk dat docenten weten hoe zesnelle leerlingen kunnen uitdagen en achterblijvers ondersteunen. Goense: “De docentenwilden zelf graag didactische scholing en dat hebben we meteen gehonoreerd.” Naastteamscholingen kregen sommige docenten individuele coaching in de klas en werdonder meer collegiale consultatie opgezet. Docenten maken beknopte stappenplannen,de zogenaamde kleine zorg, en volgen systematisch de voortgang van elke leerling.Bovendien leggen ze leerstofplannen vast voor elke klas, een afspraak die was verwaterd.Inzicht krijgenVoor alle examens zijn resultaatnormen opgesteld. Ook hier voerde de school weeruitgebreide analyses van de data uit, op basis van SE- en CE-cijfers voor over driejaar. Examentrainingen zijn ingevoerd. Gezamenlijke afspraken zijn gemaakt oversamenstelling en normering van toetsen. Docenten wisselen nu veel meer uit met elkaar.De analyse van examenresultaten is gemaakt tot op vakniveau. “Docenten komen zelfmet ideeën voor verbetering. Zo kom je samen tot een cyclus van data analyseren, inzichtkrijgen, handelen en je handelen evalueren.”Dat is terug te zien in de cijfers. Het verschil SE-CE ging in de havo van 0,85 (2009-2010) naar 0,32 (2010-2011) naar 0,01 (2011-2012). In het vwo is een soortgelijkedaling zien. “De grote winst”, vindt Goense, “is dat docenten nu beseffen dat ze zelf ietswezenlijks kunnen doen om de <strong>opbrengsten</strong> te verbeteren.”‘Kijkend naar de data kwamen we verrassend vaak tot andereconclusies’<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 75


76 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


5 Tot slotMet ‘<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>’ willen de <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong> en de AOC Raad een bijdrage leveren<strong>aan</strong> de verdere verhoging van de <strong>opbrengsten</strong> van het voortgezet onderwijs en <strong>aan</strong> dereductie van het <strong>aan</strong>tal (zeer) zwakke scholen in onze sector.Deze uitgave is tot stand gekomen op initiatief van het Project Leren verbeteren,dat hiervoor heeft samengewerkt met Vensters voor Verantwoording. Door dezesamenwerking hopen we ook de komende jaren handreikingen te kunnen bieden omschoolleiders en bestuurders in staat te stellen zoveel mogelijk ‘op eigen kracht’de <strong>opbrengsten</strong> verder te verbeteren.Een voorbeeld hiervan op meer bestuurlijk niveau is dat gewerkt wordt <strong>aan</strong> een middelwaarmee besturen zich over de opbrengstkwaliteit <strong>aan</strong> de interne toezichthouder kunnenverantwoorden. Daarvoor geldt een heel ander aggregatieniveau:<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 77


Verschil se-ceSchoolexamenCentraal examenDoorstroom onderbouwDoorstroom bovenbouwPercentielen2010-2011 Drie jaars gemiddeldeAfbeelding 21 – Webdiagram overzicht <strong>opbrengsten</strong> van een schoolsoortDit webdiagram laat in één oogopslag zien hoe deze school scoort op de resultaatindicatoren:SE-cijfer,CE-cijfer en verschil SE-CE, en de rendementindicatoren:doorstroom onderbouw en doorstroom bovenbouw. Het diagram is opgebouwd uit viercirkels, die ieder hetzelfde middelpunt hebben. De kleinste cirkel omvat het laagstekwartiel; als een indicator daarin scoort behoort de school tot de 25 procent slechtstpresterende op die indicator. De tweede ring omvat het kwartiel van 25-50 procent,de derde ring 50-75 en in de buitenste ring bevindt zich het hoogste kwartiel (75-100procent). Daarnaast geeft de toevoeging van het drie jaar gemiddelde ook enig zicht opde eventueel geboekte vooruitgang. In afbeelding 21 is te zien dat de percentielscore vanhet schoolexamen en de doorstroom bovenbouw zijn verbeterd, terwijl het CE-cijfer juisteen achteruitgang laat zien.78 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


06 xx Meer informatie• Toezichtkader PO/<strong>VO</strong> 2012, Onderwijsinspectie, juli 2012• De beoordeling van <strong>opbrengsten</strong> in het voortgezet onderwijs – Hoe werkt het?Brochure van de Onderwijsinspectie, september 2011.Over de instrumenten uit deze brochure:• Opbrengstenkaart en <strong>opbrengsten</strong>oordeel inspectie: www.onderwijsinspectie.nl• Vensters voor Verantwoording: www.venstersvoorverantwoording.nl• Project Kwaliteitsverbetering Groene GL (gemengde leerweg), AOC Raad,www.aoc<strong>raad</strong>.nl• Quickscans, Standaard borging kwaliteit schoolexamens, protocollen en checklisten:www.schoolexamensvo.nl. Een gezamenlijk initiatief van <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong>, SLO, PlatformV<strong>VO</strong> en Kennisnet.• Scan kwaliteitszorg Schoolexamens: www.vo-<strong>raad</strong>.nl/dossiers/schoolexamens.• Informatie over examens: www.examenblad.nl.• Cito Volgsysteem voortgezet onderwijs (o.m. de vroegere VAS-toetsen zijn hierinopgenomen) en WOLF (computerprogramma voor examengegevens): www.cito.nlIn het kader van deze brochure zijn de volgende projecten van belang:1. Project Leren verbeterenMet het project Leren verbeteren hebben de <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong> en de AOC Raad de afgelopen jarenscholen met zwakke en/of zeer zwakke afdelingen actief geholpen bij verbetertrajecten.Het project ondersteunt tevens scholen die gedurende één of twee jaar onvoldoende<strong>opbrengsten</strong> hebben. Deze zogenaamde risicoscholen hebben een attendering ofwaarschuwing van de inspectie gekregen. Leren verbeteren adviseert, ondersteunt,begeleidt en faciliteert uitwisseling en kennisdeling. Voor de drie doelgroepn bestaat eengetrapt <strong>aan</strong>bod: voor de risicoscholen is lichte ondersteuning beschikbaar, voor zwakkescholen een uitgebreider <strong>aan</strong>bod en voor zeer zwakke scholen intensieve ondersteuning.In de meeste gevallen wordt gewerkt op basis van cofinanciering.Ga voor meer informatie naar www.vo-<strong>raad</strong>.nl/dossiers/kwaliteit/lerenverbeteren.<strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong> 79


2. Vensters voor VerantwoordingVensters voor Verantwoording is een initiatief van schoolleiders en bestuurders inhet voortgezet onderwijs. Op www.schoolvo.nl maken alle <strong>VO</strong>-scholen een vaste setgevalideerde indicatoren openbaar. Hiermee komen mede ten behoeve van de horizontaledialoog kwaliteitsgegevens en informatie over bedrijfsvoering en beleid beschikbaar vooreen breed publiek van belanghebbenden. Vensters voor Verantwoording is een productvan de stichting Schoolinfo. Voor meer informatie: www.vensters.nl.3. Project Kwaliteitsverbetering Groene GLIn dit project werkt de AOC Raad samen met haar leden <strong>aan</strong> verbetering van de kwaliteitvan de gemengde leerweg van vmbo-groen. Het project kent verschillende speerpunten,waaronder opbrengstgericht werken, verbetering van de determinatie en toetsbeleid. Oppagina 26 is een <strong>aan</strong>tal, ook voor het overige voortgezet onderwijs relevante, publicatiesvermeld. Voor informatie: www.aoc<strong>raad</strong>.nl/publicaties.Leren verbeterenProject voor risicoscholen en(zeer) zwakke afdelingenVensters voorVerantwoordingEen project van de <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong> en AOC Raad80 <strong>Werken</strong> <strong>aan</strong> <strong>opbrengsten</strong>


ColofonDit is een uitgave van het project Leren verbeteren van de <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong> en de AOC Raad,mede mogelijk gemaakt door de ministeries van OCW en EL&I.TekstWik Jansen, CBE, AmsterdamTruus Groenewegen, Tekst & Redactie, Amsterdam (praktijkverhalen)RedactieUnit communicatie <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong>OntwerpOSAGE / communicatie en ontwerp, UtrechtFotografieFlip Franssen / HH (Cover en pagina 40)Dirk Kreijkamp (pagina 6)David Rozing / HH (pagina 10 en pagina 76)Werry Crone / HH (pagina 28)Oplage1000DrukFennema Drukkers, <strong>Werken</strong>damUtrecht, december 2012 (3e herziene druk)


project Leren verbeterenPostbus 8282 / 3503 RG UtrechtT 030 232 48 00 / F 030 232 48 48lerenverbeteren@vo-<strong>raad</strong>.nl

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!