vragenlijst gebruiken. - Gehandicaptensport Nederland
vragenlijst gebruiken. - Gehandicaptensport Nederland
vragenlijst gebruiken. - Gehandicaptensport Nederland
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
In beweging!<br />
Een onderzoek naar de aard en mate van motorische<br />
activering van personen met (zeer) ernstige en<br />
verstandelijke beperkingen<br />
Annemieke Enninga<br />
s1606794<br />
Onderzoeksrapport in het kader van de Masterthesis<br />
Afdeling Orthopedagogiek<br />
Rijksuniversiteit Groningen<br />
Begeleiding door Dr. A.A.J. van der Putten<br />
Tweede beoordelaar: Drs. P. Poppes<br />
November 2010
Voorwoord<br />
Voorliggend onderzoek is uitgevoerd in het kader van de Masterthesis binnen de Master<br />
opleiding Orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderzoek is onderdeel<br />
van een grote onderzoekslijn naar motorische activering van personen met (zeer) ernstige<br />
verstandelijke en meervoudige beperkingen. Deze lijn is gestart vanuit het ‘Research Centre<br />
on Persons with Profound Multiple Disabilities’ en heeft als uiteindelijke doel om personen<br />
met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen meer te activeren in het<br />
dagelijks leven. Ik als Masterstudent heb de unieke kans gekregen om mijn bijdrage te leveren<br />
aan dit belangrijke en mooie streven. Het onderzoek wordt geleid door Dr. A.A.J. van der<br />
Putten.<br />
Tijdens mijn opleiding heb ik meerdere malen te horen gekregen dat er onderzoek wordt<br />
gedaan naar de motorische activering van mensen met (zeer) ernstige verstandelijke en<br />
meervoudige beperkingen. Het leek mij leuk om hier aan mee te werken door mijn<br />
Masterthesis te schrijven over dit onderwerp. Samen met mevrouw van der Putten heb ik toen<br />
bekeken hoe ik dit vorm kon geven. Het resultaat ligt nu voor u. Om tot deze thesis te komen<br />
heb ik veel hulp en steun gehad van verschillende mensen en deze mensen ben ik veel dank<br />
verschuldigd. Allereerst wil ik mevrouw van der Putten, ofwel Annette, bedanken voor haar<br />
geweldige feedback en immer aanwezige vertrouwen in mij. Ik heb hier erg veel aan gehad.<br />
Bovendien heeft haar enthousiasme voor deze doelgroep en voor het uitvoeren van onderzoek<br />
erg aanstekelijk gewerkt! Tevens wil ik Tonny Kodde bedanken voor haar uitstekende hulp<br />
bij het werven van de participanten voor dit onderzoek. Zonder haar hulp was ik niet zo ver<br />
gekomen.<br />
Verder wil ik de instelling waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, de fysiotherapeuten en<br />
de begeleiders van alle locaties heel erg bedanken voor de medewerking en de gastvrijheid.<br />
Vijf hele dagen lang een pottenkijker op de locatie hebben is niet niks. Ik heb me op elke<br />
locatie altijd welkom gevoeld en ik heb veel van alle medewerkers geleerd. Ook de ouders<br />
van de participanten ben ik bijzonder veel dank verschuldigd. Zonder hun toestemming had<br />
dit onderzoek niet plaats kunnen vinden. Tot slot wil ik natuurlijk de participanten zelf<br />
bedanken. Ik heb tijdens de dagen dat ik ze heb gevolgd een mooi beeld gekregen van ieder<br />
als persoon en ik heb erg van hun reacties genoten.<br />
2
De ervaringen die ik gedurende het afgelopen jaar heb opgedaan hebben mij als toekomstig<br />
orthopedagoog zeker gevormd. Het ging niet altijd even makkelijk als ik had gedacht, maar<br />
door de steun van mijn omgeving heb ik toch doorgezet. Bij deze wil ik ook graag mijn<br />
partner, vrienden en ouders bedanken voor hun vertrouwen in mij.<br />
Veel plezier met het lezen van deze Masterthesis!<br />
Met vriendelijke groeten,<br />
Annemieke Enninga<br />
ii<br />
3
Inhoudsopgave<br />
Samenvatting……………………………………………………………………... blz. 5<br />
Hoofdstuk 1: Inleiding……………………………………………………………. blz. 7<br />
1.1 Probleemstelling……………………………………………………… blz. 8<br />
1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen…………………….…. blz. 9<br />
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader…………………………………………………... blz.11<br />
2.1 Personen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige<br />
beperkingen……………………………………………………………….. blz.11<br />
2.2 Belang van bewegen………………………………………………….. blz.13<br />
Hoofdstuk 3: Methode……………………………………………………………. blz.17<br />
3.1 Participanten………………………………………………….............. blz.17<br />
3.2 Design………………………………………………………………….blz.17<br />
3.3 Gegevensverzameling en instrumenten……………………………..... blz.17<br />
3.4 Procedure……………………………………………………………... blz.20<br />
3.5 Analyse……………………………………………………………….. blz.21<br />
Hoofdstuk 4: Resultaten…………………………………………………………...blz.24<br />
4.1 Participanten………………………………………………………….. blz.24<br />
4.2 Resultaten…………………..………………………………………….blz.26<br />
Hoofdstuk 5: Conclusie en discussie…………………………………………….. blz.40<br />
5.1 Beantwoording onderzoeksvragen……………………………………. blz.40<br />
5.2 Methodologische reflectie…………………………………………….. blz.41<br />
5.3 Discussie……………………………………………………………… blz.42<br />
Literatuur…………………………………………………………………………. blz.47<br />
Bijlagen…………………………………………………………………………… blz.53<br />
1 Brieven/verklaringen………………………………………………….....blz.53<br />
2 Instrumenten……………………………………………………………. blz.59<br />
4
Samenvatting<br />
Het is alom bekend dat bewegen goed is voor zowel de lichamelijke als geestelijke<br />
gezondheid. Bewegen is om verschillende redenen ook van groot belang voor personen met<br />
(zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen (EVMB). Het kan mogelijk leiden<br />
tot betere communicatie met de omgeving, het behouden en/of uitbreiden van motorische<br />
vaardigheden en een betere gezondheid. Dit zou vervolgens kunnen leiden tot een betere<br />
kwaliteit van leven en een vergrote zelfstandigheid. Er is momenteel echter weinig bekend<br />
over de aard en mate van motorische activering van personen met EVMB. Dit onderzoek<br />
heeft daarom in kaart gebracht hoeveel personen met EVMB bewegen en ook op welke<br />
manier dat gebeurt.<br />
In totaal hebben 6 participanten aan dit onderzoek meegewerkt. Door middel van een<br />
dagboekschema, een <strong>vragenlijst</strong> voor begeleiders, een <strong>vragenlijst</strong> voor fysiotherapeuten,<br />
dossieranalyse en videoanalyse is in kaart gebracht hoeveel en op welke manieren de<br />
participanten bewegen op zowel de leefgroep als het activiteitencentrum. De functionele<br />
vaardigheden zijn in kaart gebracht door middel van het Gedrags Taxatie Instrument.<br />
Uit de resultaten blijkt dat de personen met EVMB gemiddeld 103 minuten per dag bewogen,<br />
13,8 keer verplaatst werden/een transfer kregen en 4,2 keer per dag een motorische activiteit<br />
aangeboden kregen. De geplande bewegingsactiviteiten bestonden vooral uit zwemmen en<br />
paardrijden; voor drie participanten was op de leefgroep niets gepland en voor twee<br />
participanten was op het activiteitencentrum niets gepland. Er is geen significant verband<br />
gevonden tussen de mate van motorische activering en de factoren ‘leeftijd’, ‘functionele<br />
vaardigheden’ en ‘setting’. Slechts 20% van alle bewegingsactiviteiten zijn motorische<br />
activiteiten. De geobserveerde bewegingsactiviteiten worden voornamelijk passief uitgevoerd<br />
op initiatief van de begeleider. Daarbij wordt voornamelijk fysiek-verbale instructie gebruikt<br />
en wordt de cliënt grotendeels ‘totaal’ ondersteund. Voor één participant was geen enkel doel<br />
opgesteld met betrekking tot motorische activering. Er werd verder een aantal activiteiten<br />
omschreven zonder dat bekend was met welk doel dit aangeboden wordt. Wanneer de<br />
fysiotherapeut intensiever betrokken is bij de cliënt, wat bij geen enkele participant in de<br />
onderzoeksperiode het geval was, bestaat de sessie voornamelijk uit het adviseren van de<br />
begeleiders en vrijwel niet uit behandeling op cliëntniveau.<br />
5
De resultaten moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd vanwege de kleine<br />
steekproefomvang, maar ze kunnen wel als representatief worden beschouwd voor de zes<br />
personen met EVMB binnen dit onderzoek. Er bestaat op dit moment geen referentiekader of<br />
norm waarmee de resultaten kunnen worden vergeleken. Eerder onderzoek naar de mate van<br />
motorische activering laat vergelijkbare resultaten zien. In vervolgonderzoek zal een passend<br />
referentiekader ontwikkeld moeten worden en daarnaast is het aan te raden het onderzoek uit<br />
te breiden zodat betrouwbare conclusies kunnen worden gevormd. Tot slot zal in de toekomst<br />
een bewegingscatalogus worden samengesteld met effectieve bewegingsprogramma’s, zodat<br />
de praktijk handvatten heeft om de beweging van personen met EVMB te stimuleren.<br />
6
Hoofdstuk 1: Inleiding<br />
Het is alom bekend dat bewegen, samen met een goede voeding, noodzakelijk is voor het<br />
hebben van een goede gezondheid. Zo heeft bewegen op lichamelijk gebied een positief effect<br />
op de fitheid en op verschillende gezondheidsparameters zoals bloeddruk en de botdichtheid.<br />
Ook verlaagt bewegen het risico op het ontstaan van bepaalde ziekten zoals hart- en<br />
vaatziekten en heeft het een gunstige invloed op het beloop van diverse aandoeningen zoals<br />
epilepsie en osteoporose (Ministerie van VWS, 2001). Bewegen kan tevens positieve<br />
gevolgen voor de psychische gesteldheid; zo leidt het bijvoorbeeld tot versterking van het<br />
zelfbeeld en de eigenwaarde (Baken, 1997). Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de<br />
regering probeert om heel <strong>Nederland</strong> meer in beweging te krijgen. Dat blijkt wel uit de vele<br />
kabinetsnota’s van de laatste tijd omtrent dit onderwerp. Voor specifieke doelgroepen in onze<br />
samenleving is bewegen vooral belangrijk, maar deze zijn vaak afhankelijk van hun omgeving<br />
voor het vervullen van dergelijke behoeften. Een voorbeeld is de groep mensen met een<br />
verstandelijke beperking. Uit onderzoek van Robertson et al. (2000) blijkt dat personen met<br />
een verstandelijke beperking een significant hoger risico hebben op fysieke inactiviteit<br />
vergeleken met de populatie van personen zonder een verstandelijke beperking. Daarbij geven<br />
lage cognitieve mogelijkheden en wonen in een residentiële setting een extra groot risico op<br />
inactiviteit. Ook Emerson (2005) komt tot deze conclusies. Volgens zijn onderzoek is slechts<br />
4% van de volwassenen met een verstandelijke beperking fysiek actief. Ook blijkt dat ze<br />
significant minder actief zijn dan mensen zonder een verstandelijke beperking en dat ernst van<br />
de verstandelijke beperking, leeftijd en geslacht bijkomende risicofactoren vormen. Zo is de<br />
kans op fysieke inactiviteit voor personen met een ernstigere verstandelijke beperking,<br />
ouderen en vrouwen groter. Onderzoek van Finlayson et al. (2009) laat eveneens zien dat<br />
mensen met een verstandelijke beperking significant minder bewegen dan mensen zonder een<br />
verstandelijke beperking, waarbij onder andere immobiliteit een verhoogd risico geeft. Uit<br />
deze onderzoeken blijkt dat het hebben van een verstandelijke beperking in het algemeen een<br />
risico geeft op het hebben van een inactieve leefstijl.<br />
Mensen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen (EVMB) hebben niet<br />
alleen een zeer ernstige verstandelijke beperking, maar zijn daarnaast ook nog ernstig<br />
motorisch beperkt en hebben vaak bijkomende problemen zoals beperkingen in het gehoor en<br />
in hun zicht (Nakken & Vlaskamp, 2007; Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Door deze<br />
verscheidenheid aan problematiek zijn ze in het dagelijks leven volledig afhankelijk van hun<br />
7
naaste omgeving; dit geldt ook voor het krijgen van adequate lichaamsbeweging. Zelf hebben<br />
ze niet tot nauwelijks de mogelijkheden om tot voldoende beweging te komen. Door de<br />
combinatie van het wonen in een residentiële woonvoorziening, het hebben van ernstige<br />
verstandelijke en motorische beperkingen en de bijkomende problemen bestaat het vermoeden<br />
dat vooral personen met EVMB zeer weinig motorisch actief zijn. Motorische activering is<br />
echter wel van uitermate belang, omdat het mogelijk kan leiden tot betere communicatie met<br />
de omgeving, het behouden of uitbreiden van motorische vaardigheden en een betere<br />
gezondheid. Dit zou vervolgens kunnen leiden tot een betere kwaliteit van leven en een<br />
vergrote zelfstandigheid.<br />
1.1 Probleemstelling<br />
Uit de literatuur blijkt dat er tot nu toe nog maar weinig onderzoek is gedaan naar de<br />
motorische activering van personen met EVMB. Uit onderzoek blijkt wel dat deze doelgroep<br />
in het algemeen weinig activiteiten krijgt aangeboden. Maar liefst 40% ontvangt minder dan<br />
acht uur aan dagactiviteiten per week (Wiersma, Beumer, Koedoot & Vlaskamp, 2002).<br />
Bovendien is het overgrote deel van de aangeboden activiteiten passief van aard en weinig<br />
gericht op beweging/activering (Vlaskamp, Hiemstra, Wiersma & Zijlstra, 2007). Dit blijkt<br />
ook uit onderzoek van Grotenhuis, Van der Kooi en Bosma (2009): slechts 8% van de<br />
aangeboden activiteiten bestaat uit motorische activatie. Uit onderzoek door Verheijen en<br />
Brussee (2009) naar motorische activering van personen met EVMB blijkt eveneens dat deze<br />
doelgroep weinig motorisch geactiveerd wordt. Gemiddeld krijgen ze minder dan één<br />
motorische activiteit per dag aangeboden. Ook blijkt dat de toegepaste interventies binnen de<br />
zorg voor mensen met EVMB maar weinig bewegingsgeoriënteerd zijn (Vlaskamp &<br />
Nakken, 2008).<br />
In welke mate personen met EVMB nu feitelijk motorisch geactiveerd worden en met welke<br />
middelen dit dan gedaan wordt blijft tot op heden echter nog onduidelijk. Dit houdt verband<br />
met het feit dat het reeds uitgevoerde onderzoek naar motorische activering maar weinig<br />
participanten omvat. Voorliggend onderzoek probeert meer informatie te verzamelen omtrent<br />
dit onderwerp, zodat meer inzicht wordt verkregen in de manieren waarop personen met<br />
EVMB bewegen en hoe vaak dit gebeurt. Daarbij wordt gekeken of persoonlijke factoren<br />
zoals leeftijd en functionele vaardigheden en contextuele factoren zoals setting invloed<br />
hebben op de mate van motorische activering.<br />
8
Allereerst wordt bestudeerd of leeftijd invloed heeft op de mate van motorische activering.<br />
Het vermoeden bestaat dat jonge mensen met EVMB meer motorisch geactiveerd worden dan<br />
oudere mensen met EVMB. Onderzoek van Verheijen en Brussee (2009) laat inderdaad een<br />
negatief zwak verband zien. Binnen dit onderzoek wordt bekeken of dezelfde resultaten<br />
worden behaald. Ten tweede wordt bekeken of er een relatie bestaat tussen de functionele<br />
vaardigheden van personen met EVMB en de hoeveelheid beweging die ze krijgen. In<br />
onderzoek van Verheijen en Brussee (2009) wordt een significant zwak verband gevonden<br />
tussen de mate van zelfverzorging van de cliënt en de bewegingen die de cliënten met EVMB<br />
maken. In dit onderzoek wordt bekeken of er ook een verband kan worden gevonden tussen<br />
functionele vaardigheden zoals bijvoorbeeld exploratief gedrag en de hoeveelheid beweging.<br />
Tot slot wordt gekeken of de setting waar de cliënt zich bevindt (leefgroep of<br />
activiteitencentrum) invloed heeft op de aangeboden motorische activatie. Eerder onderzoek<br />
heeft reeds een significant verband kunnen aantonen (Verheijen & Brussee, 2009).<br />
1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen<br />
Het doel van het huidige onderzoek is het in kaart brengen van de aard en mate van<br />
motorische activering van personen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige<br />
beperkingen en bepalen of er een relatie bestaat tussen motorische activering en persoonlijke<br />
en contextuele factoren.<br />
Naar aanleiding van bovenstaand doel kunnen drie onderzoeksvragen worden onderscheiden<br />
die onderverdeeld worden in verschillende subvragen:<br />
Onderzoeksvraag 1: In welke mate worden personen met (zeer) ernstige verstandelijke<br />
en meervoudige beperkingen motorisch geactiveerd en wat is de aard van de motorische<br />
activering?<br />
Subvragen:<br />
1.1 Hoe vaak verplaatsen de participanten met EVMB zich op een dag en hoeveel worden zij<br />
motorisch geactiveerd?<br />
1.2 Welke bewegingen maken de participanten en wat is de inbreng van de participanten en<br />
de begeleiders hierbij?<br />
9
Onderzoeksvraag 2: Is er een relatie tussen de mate van motorische activering en<br />
persoonlijke factoren?<br />
2.1 Is er een verschil te zien in het aantal verplaatsingen/transfers en motorische activatie bij<br />
participanten van verschillende leeftijden?<br />
2.2 Is er een verband tussen de functionele vaardigheden van de participanten en de<br />
hoeveelheid beweging die ze krijgen?<br />
Onderzoeksvraag 3: Is er een relatie tussen mate van motorische activering en<br />
contextuele factoren?<br />
3.1 Bestaat er een verschil in het aantal verplaatsingen/transfers en motorische activatie van<br />
de participanten tussen de leefgroep en het activiteitencentrum?<br />
10
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader<br />
2.1 Personen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen<br />
De doelgroep waar het voorliggende onderzoek zich op richt betreft de groep personen met<br />
EVMB. Allereerst hebben deze personen zeer ernstige verstandelijke beperkingen, waarbij<br />
men vaak de norm hanteert van een intelligentiequotiënt van 20-25 of lager. Hun<br />
intelligentieniveau is echter zodanig laag dat het niveau van verstandelijk functioneren niet<br />
precies bepaald kan worden en dus vaak zal moeten worden geschat (Nakken & Vlaskamp,<br />
2007). Vaak wordt ook wel een ontwikkelingsleeftijd van maximaal 24 maanden gehanteerd<br />
als norm (Tadema, Vlaskamp & Ruijssenaars, 2005). Daarnaast hebben ze ernstige of zeer<br />
ernstige motorische beperkingen, wat maakt dat ze bijvoorbeeld niet zelf kunnen lopen of<br />
zitten. Ze zijn dan ook veelal rolstoelgebonden, kunnen niet of bijna niet hun handen of armen<br />
effectief <strong>gebruiken</strong> en hebben moeite om hun houding vast te houden. Vaak zijn zowel hun<br />
grove als hun fijne motoriek aanzienlijk verstoord (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005;<br />
Zijlstra & Vlaskamp, 2005b). Doordat ze hun lichaam amper kunnen <strong>gebruiken</strong>, zijn ze<br />
volledig afhankelijk van hun omgeving. Naar schatting zijn er in <strong>Nederland</strong> zo’n 12.000<br />
personen met EVMB (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005).<br />
Naast deze kernkarakteristieken hebben personen met EVMB vaak ook te maken met<br />
verschillende bijkomende beperkingen zoals zintuiglijke beperkingen. Uit onderzoek van<br />
Evenhuis et al. (2001) in <strong>Nederland</strong> blijkt dat rond de 74% van de personen met ernstige en<br />
zeer ernstige verstandelijke beperkingen visusproblemen heeft. Daarbij lijken de beperkingen<br />
aangeboren te zijn of zijn ze verworven op jonge leeftijd. Woodhouse, Griffiths en Gedling<br />
(2000) stellen dat de kans op een visuele beperking aanzienlijk groter wordt naarmate de<br />
verstandelijke beperking ernstiger is. Van Splunder (2003) beweert zelfs dat men bij personen<br />
met EVMB ervan uit kan gaan dat ze een visuele beperking hebben totdat het tegendeel<br />
bewezen is. Bij deze doelgroep is het echter lastig vast te stellen of ze een visuele beperking<br />
hebben of niet. Sommigen lijken op het ene moment wel te kunnen zien en op een ander<br />
moment niet. Ook kan het zo zijn dat ze ‘losse delen’ wel kunnen waarnemen, maar het niet<br />
tot een geheel kunnen vormen of dat ze kleurcontrasten nodig hebben om iets te kunnen zien<br />
(Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Naast visusproblemen komen ook allerlei soorten<br />
gehoorproblemen frequent voor bij personen met EVMB. Zo’n 25 tot 33% van deze<br />
doelgroep ervaart problemen in het gehoor (Evenhuis et al., 2001). Ook de andere zintuigen<br />
11
zoals tast, smaak en reuk werken vaak niet zoals zou moeten (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra,<br />
2005). Deze sensorische beperkingen blijven vaak onopgemerkt, wat bijvoorbeeld inter-<br />
persoonlijke problemen, problemen in de communicatie en in adaptief functioneren tot gevolg<br />
kan hebben. Mensen in de naaste omgeving zouden dus alert moeten zijn op eventuele<br />
sensorische problematiek (Evenhuis et al., 2001; Janicki & Dalton, 1998).<br />
Behalve allerlei zintuiglijke beperkingen komen gezondheidsproblemen veelvuldig voor bij<br />
personen met EVMB, waardoor het overgrote deel afhankelijk is van voorgeschreven<br />
medicijnen (Vlaskamp & Nakken, 1999). Dikwijls ervaren ze zelfs meerdere problemen<br />
tegelijk. Zo kan onder andere obstipatie voorkomen bij deze doelgroep. Uit onderzoek bij<br />
mensen met een verstandelijke beperking bleek dat 86% van de participanten met obstipatie<br />
een IQ lager dan 35 had. Het hebben van een ernstige verstandelijke beperking geeft kortom<br />
een vergroot risico op het krijgen van obstipatie (Böhmer, Taminiau, Klinkenberg-Knol &<br />
Meuwissen, 2001). Verder valt te denken aan epilepsie, chronische luchtweginfecties,<br />
slaapproblemen en problemen met slikken en kauwen (waardoor het moeilijk wordt om<br />
voldoende voedsel binnen te krijgen) (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Ook refluxziekte<br />
(het terugstromen van de maaginhoud naar de slokdarm) komt geregeld voor bij personen met<br />
EVMB: naar schatting heeft 70% procent hier last van. Deze ziekte wordt vaak niet<br />
opgemerkt en veelal onderschat (Böhmer et al., 1999). Refluxziekte kan leiden tot gaatjes in<br />
het gebit en pijn bij het slikken, wat weer gevolgen heeft voor het kunnen eten en drinken<br />
(Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Ook kan het leiden tot geagiteerd of uitdagend gedrag<br />
(Zijlstra & Vlaskamp, 2005b). Al deze beperkingen en problemen kunnen verschillende<br />
oorzaken hebben zoals chromosoomafwijkingen, syndromen, genetische stoornissen,<br />
complicaties bij de geboorte, virus- of bacteriologische infecties en stofwisselingsziekten.<br />
Ook kan beschadiging of achteruitgang van het centrale zenuwstelsel de oorzaak zijn, waarbij<br />
het bij deze doelgroep vaak zo is dat de hersenbeschadiging diffuus van aard is (Vlaskamp,<br />
Poppes & Zijlstra, 2005; Zijlstra & Vlaskamp, 2005b, Arvio & Sillanpää, 2003).<br />
Het feit dat de beperkingen en problemen in verschillende combinaties en in verschillende<br />
gradaties voor kunnen komen (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005), maakt dat personen met<br />
EVMB samen een zeer heterogene en kwetsbare doelgroep vormen en daarmee een complexe<br />
zorgvraag hebben. Elk individu met zijn specifieke mogelijkheden en beperkingen vraagt een<br />
geheel eigen benadering en dat vraagt van ouders en professionals erg veel inspanning.<br />
Ondanks de heterogeniteit binnen deze doelgroep is er wel één gemeenschappelijk kenmerk<br />
12
aan te wijzen en dat is dat ze op alle terreinen van het dagelijkse leven en gedurende de hele<br />
dag (bijna) volledig afhankelijk zijn van de naaste omgeving (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra,<br />
2005).<br />
2.2 Belang van bewegen<br />
Zoals eerder al is beschreven heeft bewegen in het algemeen positieve effecten op zowel<br />
lichaam als geest. Door genoeg te bewegen kan men de kans op het ontstaan van ziekten als<br />
hart- en vaatziekten verlagen en kan het beloop van aandoeningen als epilepsie op gunstige<br />
manier worden beïnvloed (Ministerie van VWS, 2001). Ook heeft bewegen invloed op het<br />
cognitief functioneren; deelname aan matig intensieve en intensieve bewegingsactiviteiten<br />
geeft bescherming voor cognitieve achteruitgang op latere leeftijd (Aichberger et al., 2010).<br />
Ook uit onderzoek naar mensen met een verstandelijke beperking komt naar voren dat<br />
lichamelijke beweging belangrijke positieve effecten heeft. Zo blijkt dat beweging onder<br />
andere het cholesterol gehalte, het uithoudingsvermogen en de grove motoriek verbeterd. Ook<br />
leidt het tot meer spierkracht en het minder snel moe worden van de spieren (Elmahgoub et<br />
al., 2009; Lewis & Fragala-Pinkham, 2005).<br />
We veronderstellen dat de positieve effecten van bewegen ook van toepassing zijn op<br />
personen met EVMB. Dat is een belangrijk gegeven, aangezien mensen met EVMB kampen<br />
met verschillende gezondheidsrisico’s (Lancioni, Gigante, O’Reilly, Oliva & Montironi,<br />
2000). Uit onderzoek blijkt namelijk dat bij deze doelgroep een lage botdichtheid vaak<br />
voorkomt, waarbij mobiliteit een risicofactor vormt: des te minder mobiel een persoon is, des<br />
te kleiner de botdichtheid. Hierdoor is de kans op botbreuken ook vergroot (Nishiyama,<br />
Kuwahara & Matsuda, 1986). Verder komt ondergewicht vaker voor bij personen met EVMB,<br />
wat tot gevolg kan hebben dat spierweefsel wordt afgebroken (Emerson, 2005) en daarnaast<br />
kan hun immobiliteit leiden tot houdingsproblemen (Lancioni et al., 2000) en tot een slechtere<br />
fysieke conditie (Lancioni et al., 2007). De vermoedelijke inactiviteit van deze doelgroep kan<br />
ook leiden tot bijvoorbeeld vroeg overlijden, kanker, hartfalen en diabetes (Messent, Cook &<br />
Long, 1998). Een manier om al deze gezondheidsrisico’s te verminderen is het meer<br />
motorisch activeren van deze doelgroep, zodat het lichaam sterker wordt en meer weerstand<br />
biedt tegen allerlei ziektes of aandoeningen.<br />
13
Uit onderzoek naar de motorische activering van personen met EVMB dat tot nu toe is<br />
uitgevoerd komt al naar voren dat motorische activering daadwerkelijk de<br />
bewegingsvaardigheden van personen met EVMB kan verbeteren. Zo hebben Van der Putten,<br />
Vlaskamp, Reijnders en Nakken (2005) voor deze doelgroep gekeken of het MOVE-<br />
programma (Mobility Opportunities Via Education) invloed heeft op de<br />
bewegingsvaardigheden van de personen met EMVB en daarmee op de onafhankelijkheid van<br />
deze doelgroep. Het MOVE-programma heeft als doel om de onafhankelijkheid en<br />
participatie van personen met EVMB te vergroten door middel van het trainen van functionele<br />
bewegingsvaardigheden. Uit het onderzoek blijkt dat het MOVE-programma inderdaad de<br />
zelfstandigheid van de doelgroep vergroot tijdens het uitvoeren van een bewegingsactiviteit.<br />
Barnes en Whinnery (2002) hebben eveneens de effecten van het MOVE-programma<br />
bestudeert door te kijken of de functionele wandelvaardigheden van personen met EVMB<br />
verbeterden. Ook in dit onderzoek werden positieve resultaten geboekt: bij vier van de vijf<br />
participanten waren de wandelvaardigheden vergroot met meer onafhankelijkheid en vrijheid<br />
tot gevolg. Verder hebben Drnach, Sisson, Strawbridge en Van Hasselt (1989) bekeken of de<br />
combinatie van gedragstherapie en fysiotherapie functioneel was voor het leren <strong>gebruiken</strong> van<br />
een looprek door een kind met EVMB, waarbij auditieve stimulatie als middel is gebruikt. Uit<br />
de resultaten van deze casestudie blijkt dat de combinatie van gedragstherapie en<br />
fysiotherapie effectief bevonden is voor het leren lopen met een looprek. Tot slot hebben<br />
Walker en Vogelsberg (1985) getoetst of instructieve feedback, herhaalde praktijk en gepaste<br />
sociale bekrachtiging werkten in het stimuleren van bewegingsvaardigheden bij een vrouw<br />
met EVMB. De resultaten laten zien dat de participant meer onafhankelijk gedrag vertoonde<br />
bij het uitvoeren van bewegingsactiviteiten. Deze enkele onderzoeken laten zien dat<br />
motorische activering kan leiden tot meer onafhankelijkheid en vrijheid en daarom van<br />
buitengewoon belang is voor personen met EVMB.<br />
Begeleiding en ondersteuning vindt altijd plaats vanuit een specifieke visie, ook wel normatief<br />
uitgangspunt genoemd. Het bepaalt de manier waarop gedrag geïnterpreteerd wordt en<br />
vervolgens hoe er op gereageerd wordt. Ook in dit onderzoek wordt een uitgangspunt<br />
gehanteerd welke sturing geeft aan de manier waarop begeleiding en ondersteuning van<br />
personen met EVMB vorm zou moeten worden gegeven: personen met EVMB hebben recht<br />
op een situatie waarin zij tot optimale ontplooiing van hun mogelijkheden komen, en waarbij<br />
ze in relaties met anderen een actieve en sturende rol spelen (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra,<br />
2005). Voor personen met EVMB is het echter moeilijker om ‘een actieve en sturende rol’<br />
14
aan te nemen, omdat effectief communiceren voor hun problematisch is. Ze hebben niet of<br />
nauwelijks de mogelijkheden om verbale taal of gebaren te <strong>gebruiken</strong> of symbolisch te<br />
interacteren (Vlaskamp, Hiemstra & Wiersma, 2007; Zijlstra & Vlaskamp, 2005b). Veelal<br />
communiceert deze doelgroep door middel van lichaamstaal, waarbij te denken valt aan<br />
bewegingen, geluiden en fysiologische reacties, en het gebruik van gezichtsuitdrukkingen,<br />
zoals bijvoorbeeld het optrekken van de wenkbrauwen. Ze hebben beslist<br />
communicatiemogelijkheden, alleen zijn deze signalen heel subtiel en moeilijk waar te nemen<br />
(Porter, Ouvry, Morgan & Downs, 2001; Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Daarnaast zijn<br />
de signalen per persoon weer verschillend, waarbij ze ook meerdere betekennissen kunnen<br />
hebben. Dit vraagt van de directe omgeving dat ze goed observeren wat de cliënt precies doet,<br />
dat ze proberen hier de juiste betekenis aan te geven en dat ze er vervolgens adequaat op<br />
reageren. Dit maakt de persoon met EVMB sterk afhankelijk van goede relaties met anderen<br />
in zijn omgeving om bijvoorbeeld keuzes duidelijk te kunnen maken. Zonder deze relaties kan<br />
de persoon met EVMB geen invloed uitoefenen op zijn eigen bestaan en daarmee ook niet tot<br />
ontplooiing van zijn mogelijkheden komen. Dit werkt ook andersom: een actieve en sturende<br />
rol kan alleen plaatsvinden wanneer de gelegenheid tot ontplooiing van mogelijkheden er is<br />
(Zijlstra & Vlaskamp, 2005a; Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005).<br />
In het verkrijgen van een actieve en sturende rol in relaties en het ontplooien van<br />
mogelijkheden kan motorische activering een belangrijke rol spelen. Door personen met<br />
EVMB meer te activeren, worden hun lichamen meer geoefend in het maken van allerlei<br />
bewegingen. Door deze bewegingen worden hun spieren soepeler en sterker, waarmee de<br />
mogelijkheid wordt gecreëerd tot het leren van diverse nieuwe vaardigheden. Wanneer<br />
bijvoorbeeld de armspieren van een cliënt gericht worden getraind, kan deze cliënt leren<br />
gebruik te maken van een elektronisch communicatiemiddel waarbij op een knop moet<br />
worden gedrukt. Op deze manier kan de cliënt onder andere aangeven wat hij wel of niet wil<br />
eten of dat hij een bepaalde activiteit niet leuk vindt om uit te voeren. De cliënt krijgt zo meer<br />
controle over zijn leven, zijn omgeving en de manier waarop hij wordt benaderd. Kortom, de<br />
cliënt wordt onafhankelijker gemaakt, krijgt de kans een actieve en sturende rol aan te nemen<br />
in relatie tot zijn omgeving en komt tot ontplooiing van zijn mogelijkheden (Van der Putten,<br />
Vlaskamp, Reijnders & Nakken, 2005). Zonder motorische activering bestaat zodoende een<br />
dusdanige kans dat ontwikkelingsmogelijkheden van de cliënt onbenut blijven.<br />
Hoe de ontwikkeling van personen met EVMB precies verloopt is nog niet zeker (Vlaskamp,<br />
2008). Wat we wel weten is dat we de ontwikkeling van personen met EVMB breed op<br />
15
kunnen vatten: het bestaat uit verstandelijke, motorische, emotionele en communicatieve<br />
ontwikkeling, waarbij de ontwikkeling niet alleen bestaat uit het leren van nieuwe<br />
vaardigheden. Ook het toepassen van bestaande vaardigheden in nieuwe situaties, het<br />
uitvoeren van vaardigheden met minder ondersteuning van de omgeving en zelfs het<br />
voorkomen van verslechtering van huidige vaardigheden valt hieronder (Vlaskamp, Poppes &<br />
Zijlstra, 2005). Motorische activering kan hier evenzeer een helpende hand bieden. Door<br />
regelmatige beweging blijven spieren, die nodig zijn voor het goed kunnen uitvoeren van<br />
bepaalde vaardigheden, soepel en sterk. Op deze manier kan worden voorkomen dat<br />
bestaande vaardigheden achteruitgaan en de ontwikkeling van de cliënt stagneert en/of<br />
verslechtert.<br />
Motorisch actief zijn heeft daarnaast ook positieve effecten op de alertheid van personen met<br />
EVMB. Uit literatuuronderzoek van Munde, Vlaskamp, Ruijssenaars en Nakken (2009) blijkt<br />
dat met name beweging en stimulatie de alertheid significant kan verhogen. Dit is een<br />
belangrijk gegeven, aangezien alertheid een voorwaarde is voor het kunnen leren en voor de<br />
mogelijkheid om zich te ontwikkelen. Wanneer de cliënt niet kan leren en niet tot<br />
ontwikkeling kan komen, wordt het voor de cliënt ook moeilijker om een actieve en sturende<br />
rol aan te nemen en zijn mogelijkheden te ontplooien. Motorische activering kan dus ook via<br />
het verhogen van de alertheid bijdragen aan het onafhankelijker maken van de cliënt.<br />
Tevens blijkt dat motorische activering nodig is voor een goede kwaliteit van leven. Petry,<br />
Maes en Vlaskamp (2005) hebben in een onderzoek aan ouders en directe begeleiders<br />
gevraagd welke domeinen zij als belangrijk beschouwen voor de kwaliteit van leven van<br />
personen met EVMB. Het domein fysiek welzijn werd daarbij spontaan genoemd door ruim<br />
97,2 % van de begeleiders en door zelfs 100 % van de ouders. Een subdomein hiervan is<br />
‘mobiliteit’ en deze werd door 97 % van de respondenten genoemd. Er kwam hierbij naar<br />
voren dat ouders en begeleiders het ontwikkelen en behouden van motorische vaardigheden<br />
erg belangrijk vonden voor de onafhankelijkheid van de cliënten en voor hun kwaliteit van<br />
leven. Ook werden veranderingen in de houding van deze doelgroep hiervoor van groot<br />
belang geacht. Motorische activering is zoals eerder gezegd allicht middel bij uitstek om<br />
nieuwe functionele vaardigheden aan te leren en ook bestaande vaardigheden te behouden,<br />
waardoor de kwaliteit van leven van deze doelgroep zal verbeteren.<br />
16
Hoofdstuk 3: Methode<br />
3.1 Participanten<br />
In het huidige onderzoek worden cliënten betrokken met EVMB die zorg ontvangen binnen<br />
één zorginstelling in <strong>Nederland</strong>. De cliënten worden geselecteerd aan de hand van<br />
inclusiecriteria. Deze criteria zijn afgeleid van de kernkarakteristieken van personen met<br />
(zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen zoals geformuleerd door Nakken<br />
en Vlaskamp (2007). De inclusiecriteria zijn:<br />
3.2 Design<br />
- Er moet sprake zijn van een (zeer) ernstige verstandelijke beperking. De cliënt heeft<br />
een intelligentiequotiënt van 20-25 of lager of maximaal een ontwikkelingsleeftijd van<br />
24 maanden (Nakken & Vlaskamp, 2007; Tadema, Vlaskamp & Ruijssenaars, 2005).<br />
- De cliënt heeft daarnaast ernstige of zeer ernstige motorische beperkingen. Dit houdt<br />
in dat deze persoon zich niet of minimaal zelfstandig kan voortbewegen (Nakken &<br />
Vlaskamp, 2007).<br />
- De ouders of wettelijke vertegenwoordigers van de cliënt hebben schriftelijke<br />
toestemming verleend om de cliënt deel te laten nemen aan het onderzoek.<br />
Het betreft hier een survey, omdat er één meting wordt gedaan op één bepaald moment in de<br />
tijd (Baarda & De Goede, 2006). Het onderzoek is verder beschrijvend van aard: er zijn<br />
namelijk geen intenties om causale verbanden te trekken. De gegevens waarmee gewerkt<br />
wordt zijn zowel kwantitatief als kwalitatief en worden verzameld aan de hand van<br />
<strong>vragenlijst</strong>en, observaties en dossieranalyses. Voor de beantwoording van de<br />
onderzoeksvragen wordt gebruik gemaakt van een bestaande populatie, namelijk de populatie<br />
van cliënten met EVMB die zorg ontvangen binnen één bepaalde zorginstelling in <strong>Nederland</strong>.<br />
Uit deze populatie wordt vervolgens aselect een aantal personen gekozen.<br />
3.3 Gegevensverzameling en instrumenten<br />
Aard en mate van motorische activering<br />
Om de aard en mate van motorische activering te kunnen bepalen worden verschillende<br />
instrumenten gebruikt. Allereerst wordt gebruik gemaakt van een dagboekschema (Verheijen<br />
17
& Brussee, 2009) dat uit twee delen bestaat. Het eerste deel van het dagboekschema vraagt<br />
naar de begintijden van verplaatsingen en transfers. Met een verplaatsing wordt bedoeld dat<br />
de cliënt bijvoorbeeld van de slaapkamer naar de woonkamer of van de woonkamer naar de<br />
tuin wordt gebracht. De houding van de cliënt verandert daarbij niet (de cliënt blijft gedurende<br />
de verplaatsing in de rolstoel zitten of op het bed liggen). Met transfers worden verplaatsingen<br />
bedoeld waarbij de houding van de cliënt wél verandert. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een<br />
verplaatsing van het bed naar de rolstoel of van de rolstoel naar een andere stoel. Het tweede<br />
deel van het dagboekschema vraagt naar de begintijden van aangeboden motorische activatie.<br />
Tevens wordt genoteerd of de cliënt hier motorisch op reageert. Onder motorische activatie<br />
worden activiteiten verstaan die door de begeleider worden aangeboden met als doel het<br />
uitlokken van een beweging bij de cliënt. Daarbij valt te denken aan het aanbieden van een<br />
speelboog, een activiteitenbord, een washandje om te voelen/in te bijten, macaroni om in te<br />
wroeten etc. Wandelen (indien de rolstoel van de participant wordt geduwd) en rolstoelfietsen<br />
worden niet als motorische activatie gezien, aangezien tijdens deze activiteiten geen<br />
inspanning van de cliënt wordt verwacht. Het dagboekschema wordt gedurende vijf hele<br />
werkdagen (per participant) op zowel de leefgroep als het activiteitencentrum ingevuld door<br />
de onderzoeker zelf. Er is hier voor vijf werkdagen gekozen, omdat uit eerder onderzoek<br />
bleek dat in dit tijdsbestek in voldoende mate een beeld wordt verkregen van de hoeveelheid<br />
motorische activering van de cliënten (Soer, 2009). In het eerdere onderzoek van Verheijen en<br />
Brussee (2009) bleek dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het dagboekschema<br />
voldoende betrouwbaar is met een Cohen’s Kappa van 0,70.<br />
Ook wordt een <strong>vragenlijst</strong> gebruikt die eveneens bestaat uit twee delen. Het eerste deel van<br />
deze lijst kijkt naar de manier waarop verplaatsingen & transfers plaatsvinden en wat de<br />
inbreng van de cliënt daarin is. In het tweede deel wordt de begeleider gevraagd welke<br />
bewegingsactiviteiten in het dagprogramma gepland staan voor de cliënt. Ook wordt gevraagd<br />
hoe vaak, hoe lang en op welke manier deze activiteiten plaatsvinden (in groepsverband of<br />
individueel). De <strong>vragenlijst</strong> is, net als het dagboekschema, ontwikkeld in eerder onderzoek<br />
binnen de onderzoekslijn naar motorische activering (Verheijen & Brussee, 2009) en wordt<br />
ingevuld door één begeleider op zowel de leefgroep als het activiteitencentrum. De<br />
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is onderzocht door Verheijen en Brussee (2009). Daaruit is<br />
gebleken dat de <strong>vragenlijst</strong> voldoende betrouwbaar is met een Cohen’s Kappa van 0,92.<br />
18
Naast het gebruik van het dagboekschema en de <strong>vragenlijst</strong> om de aard en mate van activering<br />
te kunnen bepalen, wordt gekeken in hoeverre de ondersteuning gericht is op motorische<br />
activering. Dit wordt achterhaald door analyse van het algemene dossier dat aanwezig is op de<br />
leefgroep en het activiteitencentrum van de participant. Hierbij wordt gekeken welke<br />
disciplines volgens het dossier bij de cliënt betrokken zijn en ook hoe vaak deze er bij<br />
betrokken zijn. Er wordt gekeken of er informatie te vinden is over de motorische<br />
vaardigheden en motorische ontwikkeling van de cliënt. Tevens wordt bezien of er lange<br />
en/of korte termijndoelen worden omschreven die gericht zijn op motorische activering. Ook<br />
doelen waarbij motorische activering als middel wordt ingezet worden genoteerd. Tot slot<br />
wordt gevraagd welke activiteiten worden ingezet om het doel te bereiken en wordt gekeken<br />
of er activiteiten worden beschreven zonder dat bekend is met welk doel dit aangeboden<br />
wordt.<br />
Verder wordt een <strong>vragenlijst</strong> gebruikt welke speciaal bedoeld is voor de fysiotherapeuten van<br />
de participanten binnen dit onderzoek. Deze <strong>vragenlijst</strong> is binnen dit onderzoek ontwikkeld en<br />
kijkt naar de frequentie, duur, locatie en inhoud van de aangeboden fysiotherapie. Ook wordt<br />
gevraagd aan welke doelen men op dit moment met de cliënt werkt. Zodra uit de<br />
dossieranalyse blijkt dat een fysiotherapeut betrokken is bij de cliënt wordt de <strong>vragenlijst</strong> via<br />
e-mail naar de fysiotherapeut gestuurd met het verzoek deze digitaal in te vullen en<br />
vervolgens terug te sturen. Over de psychometrische kwaliteit van dit instrument kan worden<br />
gezegd dat deze vooralsnog onbekend is.<br />
Tevens wordt door middel van videoanalyse gekeken welke bewegingen de cliënten maken en<br />
ook wat de inbreng van de cliënt en begeleider hierbij is. Daarbij wordt een observatieschema<br />
gebruikt dat inzicht geeft in de hoeveelheid en soort motorische activiteiten die dagelijks<br />
worden uitgevoerd, hoe deze worden uitgelokt, wat hierbij de inbreng van de cliënten en de<br />
begeleider is en tot slot welke ondersteuning de cliënten daarbij krijgen. Aan de hand van het<br />
schema, dat door Verheijen en Brussee (2009) ontworpen is, worden twee hele werkdagen aan<br />
film (per participant) geanalyseerd en gecodeerd door de onderzoeker. Uit een berekening van<br />
de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid door Verheijen en Brussee (2009) blijkt dat dit<br />
instrument voldoende betrouwbaar is met een Cohen’s Kappa van 0,88.<br />
19
Functionele vaardigheden<br />
Om de functionele vaardigheden in kaart te kunnen brengen wordt bij elke participant het<br />
Gedrags Taxatie Instrument (GTI) (Vlaskamp, Van der Meulen & Smrkovsky, 1999)<br />
afgenomen. Dit is een observatie-instrument dat de functionele mogelijkheden van personen<br />
met EVMB inventariseert om zo aanknopingspunten te verkrijgen voor optimale begeleiding<br />
van deze doelgroep. Het GTI bestaat uit vijf subschalen, namelijk: ‘emotioneel communicatief<br />
gedrag’ (hoe drukt de cliënt zijn gevoelens uit), ‘receptief taalgedrag’ (hoe reageert de cliënt<br />
op communicatieve handelingen van een ander), ‘algemeen communicatief gedrag’ (wat zijn<br />
de mogelijkheden van de cliënt om zich te kunnen uiten in een sociale omgeving), ‘visueel<br />
gedrag’ (hoe reageert de cliënt op visuele stimuli) en tot slot ‘exploratief gedrag’ (of en hoe<br />
de cliënt zijn omgeving onderzoekt). Deze subschalen moeten dichotoom gescoord worden.<br />
Er is specifiek voor dit instrument gekozen, omdat de afname hiervan niet afhankelijk is van<br />
leeftijdsgrenzen (Vlaskamp, Van der Meulen & Smrkovsky, 1999). Ook bestaan er bij de<br />
afname grote vrijheden. Zo is de volgorde van afname niet vastgelegd en mogen voor de<br />
beantwoording van sommige items personen die de cliënt goed kennen worden bevraagd. Bij<br />
de afname van het GTI wordt sterk gelet op de belasting van de cliënt: mocht de belasting te<br />
groot worden, dan wordt het instrument in meerdere sessies afgenomen.<br />
Wat betreft de psychometrische kwaliteit van het GTI kan het volgende worden<br />
gezegd. Uit een principale componentenanalyse uitgevoerd door Zijlstra (2003) blijkt dat de<br />
items redelijke (>0.50) tot hoge (>0.70) factorladingen hebben. Binnen dit onderzoek zijn<br />
tevens de interne consistenties van de vijf subschalen geschat door middel van coëfficiënt<br />
alpha. Deze waarden zijn zeer hoog te noemen (>0.96). Ten slotte is ook de<br />
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid onderzocht en hieruit blijkt dat de betrouwbaarheid van alle<br />
schalen, met uitzondering van de schaal ‘emotioneel communicatief gedrag’, goed te noemen<br />
is (>0,93) (Vlaskamp, Van der Meulen & Zijlstra, 2002).<br />
3.4 Procedure<br />
Binnen dit onderzoek wordt één zorginstelling betrokken dat zorg en ondersteuning biedt aan<br />
mensen met een verstandelijke beperking. Door middel van een brief worden allereerst de<br />
teamleiders van de geselecteerde cliënten binnen de instelling geïnformeerd over het<br />
onderzoek. Tevens wordt ze gevraagd of ze willen nagaan of op de locatie van de cliënt dit<br />
onderzoek kan worden uitgevoerd. Zodra van de teamleiders toestemming is verkregen, wordt<br />
er een brief gestuurd naar de ouders of wettelijk vertegenwoordigers van de geselecteerde<br />
20
cliënten met EVMB binnen de zorginstelling. In deze brief wordt de ouders gevraagd of ze<br />
toestemming willen verlenen om hun kind deel te laten nemen aan het huidige onderzoek. In<br />
deze brief wordt duidelijk gemaakt wat het doel is van het onderzoek, welke gegevens worden<br />
verzameld en daarnaast wordt duidelijk gemaakt dat de gegevens anoniem worden verwerkt.<br />
De grootte van de onderzoeksgroep is afhankelijk van het aantal verkregen toestemmingen<br />
van ouders of wettelijk vertegenwoordigers en de teamleiders. Gewenst is evenwel dat er<br />
ongeveer 10 participanten deelnemen aan het onderzoek, zodat een gedetailleerd beeld<br />
verkregen kan worden van de motorische activering van cliënten met EVMB.<br />
3.5 Analyse<br />
Bij de analyse van de <strong>vragenlijst</strong> voor de begeleiders en de <strong>vragenlijst</strong> voor de fysiotherapeut<br />
wordt gebruik gemaakt van frequenties. Bij het dagboekschema wordt voor iedere cliënt een<br />
gemiddelde berekend (op basis van frequenties) voor de volgende variabelen: ‘verplaatsingen<br />
& transfers’, ‘aantal aangeboden motorische activiteiten’, ‘aantal keer reactie op dit aanbod’<br />
en tot slot het ‘maximaal aantal minuten bewegen’. Hierbij worden de frequenties van<br />
verplaatsingen en transfers bij elkaar opgeteld. Om het maximaal aantal minuten bewegen te<br />
kunnen bepalen, wordt de tijd tussen het aanbieden van de motorische activatie en de<br />
begintijd van de volgende gebeurtenis/verplaatsing/transfer/lunch of volgende motorische<br />
activatie bij elkaar opgeteld. Daarbij worden alleen situaties meegenomen waarbij er een<br />
reactie heeft plaatsgevonden op de aangeboden motorische activatie.<br />
De dossieranalyse wordt uitgevoerd aan de hand van een analyseschema met één<br />
voorgecodeerde vraag en vijf open vragen. Dit schema is ontwikkeld binnen dit onderzoek.<br />
Het eerste item vraagt welke disciplines bij de participant betrokken zijn en ook hoe vaak<br />
deze discipline dan betrokken is bij de participant. Hierbij kunnen zes verschillende<br />
disciplines worden aangekruist, waaronder ‘fysiotherapeut’, ‘ergotherapeut’,<br />
‘bewegingsagoog’, ‘zwemmen’, ‘paardrijden’ en ‘anders’ en drie verschillende<br />
ontmoetingsfrequenties, namelijk ‘op consultbasis’, ‘elke week’, ‘elke maand’ en ‘anders’.<br />
Bij de vijf open vragen, die kijken naar informatie over motorische vaardigheden/motoriek en<br />
doelen, wordt letterlijk opgeschreven wat in het dossier beschreven staat. Voor de analyse van<br />
het schema wordt voor het eerste item gebruik gemaakt van frequenties.<br />
21
Bij de videoanalyses wordt gebruikt gemaakt van twee observatieschema’s. Bij de analyse<br />
van de video-opnamen wordt in het eerste observatieschema de begintijd van een<br />
bewegingsactiviteit genoteerd en wordt er precies beschreven wat er op dat ogenblijk gebeurt.<br />
Een aantal gedragingen worden hierbij niet als beweging of activiteit gezien, te weten:<br />
spastische bewegingen, stereotiep gedrag, zelfverwondend gedrag en tot slot epileptische<br />
aanvallen. De volgende gedragingen worden wel als beweging of activiteit gezien: een<br />
verplaatsing, een transfer (ook verzorgingsmomenten), eet- en drinkmomenten, jas aan- en<br />
uittrekken en motorische activatie. Daarnaast worden voorgecodeerde items ingevuld die<br />
vragen naar de volgende zaken: voert de cliënt de bewegingsactiviteit actief of passief uit,<br />
neemt de begeleider of de cliënt zelf het bewegingsinitiatief en welke mate van ondersteuning<br />
wordt door de begeleider verschaft? (Verheijen & Brussee, 2009). Om de resultaten van het<br />
eerste observatieschema te kunnen interpreteren worden frequenties bepaald voor de<br />
beschreven motorische activiteiten, per categorie. Dit betreft de volgende categorieën:<br />
‘dagelijkse verzorging’, ‘verplaatsingen & transfers’, ‘motorische activiteiten’ en ‘overige’.<br />
Onder overige vallen bijvoorbeeld situaties waarbij de begeleider met behulp van de handen<br />
van de cliënt een gebaar maakt om een activiteit aan te kondigen. Daarnaast wordt ook een<br />
lijst geproduceerd met de frequenties op de voorgecodeerde items (Verheijen & Brussee,<br />
2009). Bij het tweede observatieschema worden eveneens voorgecodeerde items gebruikt, dus<br />
ook hier wordt een overzicht gemaakt van de frequenties per item.<br />
Om te kunnen bepalen of er een relatie bestaat tussen de mate van motorische activering en<br />
persoonlijke factoren wordt allereerst bekeken of er een verband bestaat tussen de leeftijd van<br />
de participanten en het aantal verplaatsingen/transfers en aangeboden motorische activatie.<br />
Hiervoor worden de gegevens gebruikt die zijn verkregen met het eerder genoemde<br />
dagboekschema. De leeftijden van de participanten zijn door de ouder(s) of wettelijk<br />
vertegenwoordiger(s) van de participanten ingevuld op een verklaringsformulier en worden<br />
verwerkt als continue variabele. Een eventueel significant verschil tussen de verschillende<br />
leeftijden in het aantal verplaatsingen/transfers en aangeboden motorische activatie wordt in<br />
kaart gebracht met de berekening van de non-parametische correlatiecoëfficiënt Spearman.<br />
Daarbij wordt een significantieniveau van 0,05 gehanteerd.<br />
Tevens wordt bekeken of er een verband bestaat tussen het gemiddeld aantal minuten<br />
beweging per dag en de functionele vaardigheden van de participanten. Het gemiddeld aantal<br />
minuten bewegen is bepaald aan de hand van het dagboekschema en de functionele<br />
vaardigheden zijn in kaart gebracht met het GTI. Voor de analyse van de resultaten verkregen<br />
22
met het Gedrags Taxatie Instrument worden de ruwe scores op de vijf schalen gebruikt. Deze<br />
worden bij elkaar opgeteld tot een totaalscore. Deze score loopt van 0 tot 100. Er wordt<br />
gekeken of er een significante relatie bestaat tussen deze totaalscores en het gemiddeld aantal<br />
minuten beweging per dag. Dit wordt bepaald door het berekenen van de non-parametische<br />
correlatiecoëfficiënt Spearman. Ook hier wordt een significantieniveau van 0,05 gehanteerd.<br />
Om te kunnen bepalen of er een relatie bestaat tussen de mate van motorische activering en<br />
contextuele factoren wordt bekeken of er een verschil te vinden is in het aantal<br />
verplaatsingen/transfers en aangeboden motorische activatie tussen de leefgroep en het<br />
activiteitencentrum. Hiervoor worden de gegevens gebruikt die verzameld worden middels<br />
het dagboekschema en de <strong>vragenlijst</strong> voor de begeleiders. Bij het invullen van deze<br />
instrumenten is namelijk rekening gehouden met de setting. Een eventueel verschil wordt in<br />
kaart gebracht met de non-parametische Mann-Whitney toets, waarbij eveneens een<br />
significantieniveau van 0,05 wordt gehanteerd.<br />
23
Hoofdstuk 4: Resultaten<br />
4.1 Participanten<br />
Respons en kenmerken van de participanten<br />
In totaal zijn er 20 participanten met EVMB aselect geselecteerd voor deelname aan het<br />
onderzoek. Voor 13 van deze participanten is toestemming verkregen van de teamleiders om<br />
het onderzoek uit te voeren op de locaties. Vervolgens hebben de ouders van de participanten<br />
een brief ontvangen met het verzoek een verklaring terug te sturen. 9 ouders hebben de<br />
verklaring daadwerkelijk geretourneerd. Voor 7 participanten is door de ouders toestemming<br />
verleend. Hiervan is naderhand nog 1 participant afgevallen. Uiteindelijk hebben in totaal 6<br />
participanten meegedaan aan dit onderzoek, waarvan 4 mannen en 2 vrouwen. De gemiddelde<br />
leeftijd is 32 jaar met een standaarddeviatie van 12. De jongste en oudste participant zijn<br />
respectievelijk 15 jaar en 47 jaar. In tabel 1 is een overzicht te zien van de bijkomende<br />
problematiek van de participanten, naast hun zeer ernstige verstandelijke en motorische<br />
beperking.<br />
Tabel 1: Bijkomende zintuiglijke en gezondheidsproblemen.<br />
Participant Problematiek*<br />
(N=6)<br />
1 Centrale blind- en slechthorendheid, quadriplegie, spasticiteit, scoliose,<br />
chronische obstipatie, epilepsie, refluxziekte en luchtbuiken.<br />
2 Blindheid, hypertonie, scoliose, spasticiteit, chronische obstipatie en epilepsie.<br />
3 Darmproblemen, hypertonie, spasticiteit, chronische obstipatie en epilepsie.<br />
4 Syndroom van Rett, spastische tetraplegie, epilepsie, visus licht beperkt en zeer<br />
vatbaar voor luchtweginfecties.<br />
5 Slechtziendheid, motorische problemen agv syndroom van Aicardi, epilepsie<br />
(syndroom van West) en zeer vatbaar voor luchtweginfecties.<br />
6 Verlamming alle ledematen, epilepsie, leverinsufficiëntie, scoliose en<br />
heupdysplasie.<br />
* dit betreft informatie uit dossiers.<br />
Motoriek<br />
In de dossiers wordt in het persoonsbeeld bij alle participanten omschreven wat de<br />
participanten motorisch wel en niet kunnen, bijvoorbeeld gericht grijpen, zichzelf op de zij<br />
draaien of het vasthouden van een voorwerp. In tabel 2 worden de motorische vaardigheden<br />
van iedere participant omschreven.<br />
24
Tabel 2: Motorische vaardigheden van de participanten<br />
Participant Motorische vaardigheden*<br />
(N=6)<br />
1 Gericht grijpen met linkerhand, iets pakken wanneer het binnen bereik valt,<br />
vanaf de rug op de zij of buik draaien.<br />
2 Zelf iets met linkerhand vastpakken, mond opendoen en hoofd optillen bij eeten<br />
drinkmomenten, bewegen van de arm bij het vastpakken van speelgoed.<br />
3 Niet omschreven.<br />
4 Voorwerpen vasthouden met linkerhand wanneer deze worden aangegeven,<br />
voeten op en van het voetenplankje zetten, bril/muts afzetten, in gezicht en<br />
ogen wrijven, hoofd krabben, zelf drijven tijdens zwemmen.<br />
5 Op (linker)zij draaien tijdens verzorgingsmoment, zelf drijven tijdens<br />
zwemmen, vork pakken bij brood/fruit eten en hap nemen, arm in mouw doen,<br />
met linkerhand het wiel van de rolstoel draaien , linkerbeen optillen,<br />
manipuleren speelgoed.<br />
6 Bewegen op buik, meehelpen met omrollen van rugligging naar zijligging.<br />
* dit betreft informatie uit dossiers.<br />
In het persoonsbeeld wordt ook omschreven welke motorische problemen de participant heeft.<br />
Hierbij wordt vooral spasticiteit, scoliose, verlamming en hypertonie genoemd (zie ook tabel<br />
1). Bij vier participanten worden de wensen van de participanten met betrekking tot het doen<br />
van activiteiten en de benodigde ondersteuning daarbij omschreven. Wensen zijn onder<br />
andere ‘het behouden van vaardigheden’, ‘ondersteuning lichaamshouding’ en ‘elke week<br />
zwemmen en paardrijden’. Bij twee participanten wordt omschreven wat in de toekomst<br />
belangrijk is in de ondersteuning op motorisch gebied. Daarbij wordt onder andere ‘voldoende<br />
ruimte houden om te bewegen’, ‘behouden en ontwikkelen van vaardigheden’ en ‘meer<br />
bewegingsactiviteiten’ genoemd.<br />
Verplaatsingen/transfers en eet- en drinkmomenten<br />
Op de leefgroep en het activiteitencentrum worden de verplaatsingen binnen- en buitenshuis<br />
allemaal op dezelfde manier uitgevoerd. De participant zit daarbij in de rolstoel en wordt door<br />
iemand anders geduwd. Ook de transfers van stoel naar bed(box), van bed(box) naar stoel en<br />
de verzorging-/toilettransfer worden op zowel de leefgroep als het activiteitencentrum bij alle<br />
zes participanten op één manier uitgevoerd, namelijk met de tillift.<br />
Op de leefgroep worden vier participanten helemaal gevoed door de begeleider bij zowel de<br />
eet- als drinkmomenten. Twee participanten worden op een andere manier gevoed, namelijk<br />
door middel van een PEG-sonde. Op het activiteitencentrum worden drie participanten bij de<br />
eetmomenten volledig gevoed door de begeleider. Bij de drinkmomenten geldt dit voor vier<br />
25
participanten. Twee participanten worden bij de drinkmomenten gevoed door middel van de<br />
PEG-sonde. Bij de eetmomenten worden drie participanten op een andere manier gevoed.<br />
Twee van deze participanten krijgen voedsel via de PEG-sonde en de derde participant pakt<br />
zelf de vork of krijgt deze aangereikt en brengt vervolgens de vork naar haar mond om een<br />
hap te nemen.<br />
4.2 Resultaten<br />
Mate van motorische activering<br />
In tabel 3 is te lezen dat de participanten gemiddeld 13,8 keer per dag verplaatst worden of<br />
een transfer krijgen. Ze krijgen gemiddeld 4,2 keer per dag een motorische activiteit<br />
aangeboden, waarop gemiddeld 3,1 keer een motorische reactie volgt van de participant. In<br />
totaal bewegen de participanten gemiddeld 103 minuten per dag. Participant drie is degene die<br />
het minst verplaatst wordt/een transfer krijgt. Ook krijgt hij/zij minder motorische activiteiten<br />
aangeboden per dag dan de rest. Met gemiddeld 20 minuten beweging per dag beweegt<br />
participant drie tevens het minst. Participant twee wordt het meest verplaatst met gemiddeld<br />
16,2 verplaatsingen/transfers per dag. Hij/zij krijgt tevens het vaakst een motorische activiteit<br />
aangeboden (10 keer), reageert hier het vaakst op (7 keer) en beweegt het meest met<br />
gemiddeld 225 minuten beweging per dag.<br />
Tabel 3: Frequenties van het gemiddeld aantal verplaatsingen/transfers, het gemiddeld aantal<br />
aangeboden motorische activiteiten, het gemiddeld aantal keer reactie op dit aanbod en het<br />
gemiddeld aantal minuten bewegen van de participant per dag.<br />
Participant Aantal Aantal Aantal keer Maximaal<br />
(N=6) verplaatsingen aangeboden reactie op het aantal minuten<br />
en transfers motorische aanbod bewegen<br />
activiteiten<br />
1 15,4 1,4 1 22<br />
2 16,2 10 7 225<br />
3 9,6 0,4 0,2 20<br />
4 14,6 2,8 2,2 100<br />
5 15,2 7,4 6,6 166<br />
6 11,6 3,4 1,6 83<br />
Totaal Gemiddeld Gemiddeld Gemiddeld Gemiddeld<br />
6 13,8 4,2 3,1 103<br />
SD 2,6 3,7 2,9 81<br />
26
In figuur 1 is te zien hoe de verplaatsingen/transfers, de aangeboden motorische activiteiten<br />
en de reactie hierop verdeeld zijn over de vijf werkdagen. In figuur 2 is dit te zien voor het<br />
aantal minuten bewegen. Het blijkt dat participant één op drie dagen niet beweegt en geen<br />
motorische activiteiten aangeboden krijgt. Met name op dag vijf beweegt hij/zij het meest.<br />
Aantal keer<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 1<br />
Verplaatsingen/transfers<br />
Aangeboden motorische<br />
activiteiten<br />
Reactie op aanbod<br />
Figuur 1: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het aanbod per dag<br />
voor participant één.<br />
Minuten<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 1<br />
Figuur 2: aantal minuten beweging per dag voor participant één.<br />
Minuten beweging<br />
Zoals te zien is in figuur 3 en figuur 4 beweegt participant twee elke dag en krijgt hij/zij elke<br />
dag motorische activiteiten aangeboden. Met name op dag twee wordt hij/zij veel verplaatst.<br />
Op dag vijf wordt door participant twee het meest bewogen.<br />
27
Aantal keer<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 2<br />
Verplaatsingen/transfers<br />
Aangeboden motorische<br />
activiteiten<br />
Reactie op aanbod<br />
Figuur 3: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het aanbod per dag<br />
voor participant twee.<br />
Minuten<br />
350<br />
300<br />
250<br />
200<br />
150<br />
100<br />
50<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 2<br />
Figuur 4: aantal minuten beweging per dag voor participant twee.<br />
Minuten beweging<br />
Participant drie krijgt op drie dagen geen motorische activiteiten aangeboden (zie figuur 5).<br />
Op dag vijf reageert hij/zij niet op de aangeboden motorische activiteiten. In figuur 6 is te zien<br />
dat hij/zij op één dag wel beweegt en op de overige vier dagen niet.<br />
Aantal keer<br />
14<br />
12<br />
10<br />
8<br />
6<br />
4<br />
2<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 3<br />
Verplaatsingen/transfers<br />
Aangeboden motorische<br />
activiteiten<br />
Reactie op aanbod<br />
Figuur 5: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het aanbod per dag<br />
voor participant drie.<br />
28
Minuten<br />
120<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 3<br />
Figuur 6: aantal minuten beweging per dag voor participant drie.<br />
Minuten beweging<br />
Participant vier krijgt elke dag motorische activiteiten aangeboden (zie figuur 7). Op dag drie<br />
gebeurt dat het vaakst. In figuur 8 is te zien dat hij/zij elke dag beweegt, maar de meeste<br />
beweging vindt plaats op dag drie en dag vijf.<br />
Aantal keer<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 4<br />
Verplaatsingen/transfers<br />
Aangeboden motorische<br />
activiteiten<br />
Reactie op aanbod<br />
Figuur 7: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het per dag voor<br />
participant vier.<br />
Minuten<br />
200<br />
150<br />
100<br />
50<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 4<br />
Figuur 8: aantal minuten beweging per dag voor participant vier.<br />
Minuten beweging<br />
29
In figuur 9 is te zien dat participant vijf elke dag motorische activiteiten aangeboden krijgt,<br />
waarbij op dag drie het minst wordt aangeboden. Op dag vijf is hij/zij het meest verplaatst.<br />
Zoals te zien is in figuur 10 beweegt participant vijf elke dag, waarbij op dag vier iets minder<br />
beweging plaatsvindt.<br />
Aantal keer<br />
25<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 5<br />
Verplaatsingen/transfers<br />
Aangeboden motorische<br />
activiteiten<br />
Reactie op aanbod<br />
Figuur 9: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het aanbod per dag<br />
voor participant vijf.<br />
Minuten<br />
250<br />
200<br />
150<br />
100<br />
50<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 5<br />
Figuur 10: aantal minuten beweging per dag voor participant vijf.<br />
Minuten beweging<br />
Participant zes krijgt op één dag geen motorische activatie aangeboden. Op dag vijf wordt<br />
hij/zij het vaakst motorisch geactiveerd. Met name op dag drie wordt participant zes vaak<br />
verplaatst (zie figuur 11). In figuur 12 is te zien dat participant zes op twee van de vijf dagen<br />
beweegt en op de andere dagen niet.<br />
30
Aantal keer<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 6<br />
Verplaatsingen/transfers<br />
Aangeboden motorische<br />
activiteiten<br />
Reactie op aanbod<br />
Figuur 11: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het aanbod per dag<br />
voor participant zes.<br />
Minuten<br />
300<br />
250<br />
200<br />
150<br />
100<br />
50<br />
0<br />
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />
Participant 6<br />
Figuur 12: aantal minuten beweging per dag voor participant zes.<br />
Aard van motorische activering<br />
Minuten beweging<br />
In tabel 4 worden frequenties weergegeven die laten zien wat voor soort bewegingen de<br />
participanten hebben uitgevoerd. Het grootste deel van de bewegingen (47%) valt onder de<br />
categorie ‘verplaatsingen en transfers’. 33% van de bewegingen valt onder de categorie<br />
‘dagelijkse verzorging’, waarmee eet- en drinkmomenten, het aan- en uittrekken van de jas en<br />
het verschonen worden bedoeld. 20% van de bewegingen waren ‘motorische activiteiten’.<br />
Onder motorische activiteiten vallen onder andere het spelen met een mobiel, zwemmen,<br />
rammelen met een rammelaar etc.<br />
31
Tabel 4: Frequenties van de soorten bewegingen van de participanten per participant,<br />
verkregen door middel van een videoanalyse.<br />
Participant 1 2 3 4 5 6<br />
(N=6) Totaal %<br />
Dagelijkse<br />
verzorging 28 21 8 4 18 17 96 33<br />
Verplaatsingen<br />
en transfers 27 19 17 25 29 17 134 47<br />
Motorische<br />
activiteiten 6 23 1 5 15 7 57 20<br />
Overige 1 0 0 0 0 0<br />
Aantal activiteiten 62 63 26 34 62 41 288 100<br />
Zoals te zien is in tabel 5 wordt 72% van de bewegingen van de participanten passief<br />
uitgevoerd en 28% actief. Tabel 6 laat zien dat het initiatief van de begeleider het vaakst<br />
fysiek-verbaal is (49%), gevolgd door verbaal (28%), overig (14%) en fysiek (9%).<br />
Tabel 5: Frequenties van de manier waarop de bewegingen van de participanten plaatsvonden<br />
per participant, verkregen door middel van een videoanalyse.<br />
Participant 1 2 3 4 5 6<br />
(N=6) Totaal %<br />
Actief 10 29 0 5 31 5 80 28<br />
Passief 52 34 26 29 31 36 208 72<br />
Aantal activiteiten 62 63 26 34 62 41 288 100<br />
Tabel 6: Frequenties van het soort initiatief van de begeleider per participant, verkregen door<br />
middel van een videoanalyse.<br />
Participant 1 2 3 4 5 6<br />
(N=6) Totaal %<br />
Fysiek 7 16 0 0 0 3 26 9<br />
Verbaal 16 6 3 11 26 19 81 28<br />
Fysiek-verbaal 25 30 21 19 28 18 141 49<br />
Gebaren 0 0 0 0 0 0 0 0<br />
Gebaren-verbaal 0 0 0 0 0 0 0 0<br />
Overig 14 11 2 4 8 1 40 14<br />
Aantal activiteiten 62 63 26 34 62 41 288 100<br />
Tabel 7 geeft weer dat bij 98% van de bewegingsactiviteiten de participant geactiveerd wordt<br />
door de begeleider. 2% van de bewegingsactiviteiten is op initiatief van de participant gestart.<br />
32
Tabel 7: Frequenties van het bewegingsinitiatief van de participanten per participant,<br />
verkregen door middel van een videoanalyse.<br />
Participant 1 2 3 4 5 6<br />
(N=6) Totaal %<br />
Geactiveerd 61 57 26 34 62 41 281 98<br />
Zelf initiatief 1 6 0 0 0 0 7 2<br />
Aantal activiteiten 62 63 26 34 62 41 288 100<br />
Tabel 8 toont dat de begeleiders de participanten het vaakst ‘totaal’ ondersteunen bij het<br />
uitvoeren van bewegingsactiviteiten, namelijk in 73% van de gevallen. ‘Maximale’<br />
ondersteuning komt daarna het meeste voor met 11%, gevolgd door ‘supervisie’ met 6%.<br />
Tabel 8: Frequenties van de mate van ondersteuning geboden door de begeleider per<br />
participant, verkregen door middel van een videoanalyse.<br />
Participant 1 2 3 4 5 6<br />
(N=6) Totaal %<br />
Totaal 53 35 26 29 31 36 210 73<br />
Maximaal 4 12 0 1 11 4 32 11<br />
Gemiddeld 2 2 0 1 2 0 7 2<br />
Minimaal 1 7 0 0 6 0 14 5<br />
Supervisie 1 1 0 3 12 1 18 6<br />
Onafhankelijk 1 6 0 0 0 0 7 2<br />
Aantal activiteiten 62 63 26 34 62 41 288 100*<br />
* door afronding van de percentages komt het totaalpercentage uit op 99%.<br />
Geplande bewegingsactiviteiten<br />
In tabel 9 is te zien dat volgens de begeleiders op de leefgroep voor twee participanten<br />
zwemmen op het dagprogramma staat. Voor twee participanten is een andere<br />
bewegingsactiviteit gepland, namelijk paardrijden. Fysiotherapie en bewegingsagogiek wordt<br />
voor geen enkele participant gepland. Zowel zwemmen als paardrijden staan gemiddeld één<br />
keer per week op het programma en duren gemiddeld 30 minuten per keer. Één participant<br />
doet totaal aan twee bewegingsactiviteiten mee en twee participanten aan één. Voor drie<br />
participanten is op de leefgroep geen bewegingsactiviteit gepland. Op dit moment ligt voor<br />
één participant zwemmen stil, omdat het gepland staat op een tijd dat ze nog op het<br />
activiteitencentrum verblijft. Ook ligt voor één participant het paardrijden stil, omdat het<br />
paard met pensioen is.<br />
33
Tabel 9: Frequenties van de geplande bewegingsactiviteiten op de leefgroep.<br />
N=6 Zwemmen Fysiotherapie Bewegingsagogiek Anders…<br />
Gepland 2 0 0 2<br />
Gemiddeld<br />
aantal keer 1 0 0 1<br />
per week<br />
Gemiddeld<br />
aantal minuten 30 0 0 30<br />
per keer<br />
Tabel 10 laat zien dat volgens de begeleiders op het activiteitencentrum zwemmen bij vier<br />
participanten op het programma staat, bewegingsagogiek bij één participant en andere<br />
bewegingsactiviteiten bij twee participanten. Deze andere bewegingsactiviteiten bestaan uit<br />
het maken van muziek en het bewegen in de bedbox. Zwemmen wordt gemiddeld 0,9 keer per<br />
week gedurende 34 minuten gedaan, bewegingsagogiek gemiddeld één keer per week<br />
gedurende 60 minuten en de andere bewegingsactiviteiten gemiddeld 1,5 keer per week<br />
gedurende 33 minuten. Één participant doet in totaal mee aan drie verschillende<br />
bewegingsactiviteiten, drie participanten doen in totaal mee aan één bewegingsactiviteit en<br />
voor twee participanten is op het activiteitencentrum geen enkele bewegingsactiviteit gepland.<br />
Tabel 10: Frequenties van de geplande bewegingsactiviteiten op het activiteitencentrum.<br />
N=6 Zwemmen Fysiotherapie Bewegingsagogiek Anders…<br />
Gepland 4 0 1 2<br />
Gemiddeld<br />
aantal keer 0,9 0 1 1,5<br />
per week<br />
Gemiddeld<br />
aantal minuten 34 0 60 33<br />
per keer<br />
Betrokken disciplines<br />
In tabel 11 worden de disciplines weergegeven die volgens het algemene dossier op de<br />
leefgroep betrokken zijn bij de cliënt. Op het activiteitencentrum is geen dossieranalyse<br />
uitgevoerd, omdat het dossier daar niet volledig of afwezig was. Volgens de dossiers op de<br />
leefgroepen is bij alle zes participanten een fysiotherapeut betrokken, bij twee participanten<br />
een ergotherapeut en bij één participant een bewegingsagoog. Alle zes participanten<br />
zwemmen en twee participanten doen aan paardrijden. Bij één participant is een andere<br />
34
discipline betrokken, namelijk gymnastiek. Per participant zijn er gemiddeld zo’n drie<br />
disciplines betrokken.<br />
Tabel 11: De betrokken disciplines volgens het algemene dossier op de leefgroep.<br />
Participant (N=6) 1 2 3 4 5 6 Totaal<br />
Fysiotherapeut ja ja ja ja ja ja 6<br />
Ergotherapeut nee ja ja nee nee nee 2<br />
Bewegingsagoog nee nee nee nee nee ja 1<br />
Zwemmen ja ja ja ja ja ja 6<br />
Paardrijden ja nee nee ja nee nee 2<br />
Anders, namelijk… nee nee nee ja nee nee 1<br />
Totaal Totaal Totaal Totaal Totaal Totaal<br />
ja ja ja ja ja ja<br />
3 3 3 4 2 3<br />
In tabel 12 wordt weergegeven hoe vaak de betrokken disciplines de participanten ontmoeten.<br />
Het blijkt dat de ontmoetingsfrequentie vaak niet wordt genoemd in het dossier. Ook wordt<br />
niet omschreven hoe lang de activiteit elke keer duurt. Zwemmen, gymnastiek en paardrijden<br />
vinden overwegend elke week plaats. Bij één participant komt zwemmen twee keer in de drie<br />
weken voor. De fysiotherapeut en de ergotherapeut zijn beide op consultbasis bij de<br />
participanten betrokken.<br />
Tabel 12: De ontmoetingsfrequenties per discipline volgens het algemene dossier op de<br />
leefgroep.<br />
N=6 Consultbasis Elke week Elke maand Anders, namelijk<br />
Fysiotherapeut* 3 0 0 0<br />
Ergotherapeut* 1 0 0 0<br />
Bewegingsagoog* 0 0 0 0<br />
Zwemmen* 0 3 0 1<br />
Paardrijden 0 2 0 0<br />
Anders, namelijk… 0 1 0 0<br />
* gegevens ontbreken.<br />
Naar aanleiding van de informatie in de dossiers zijn alle fysiotherapeuten die betrokken zijn<br />
bij de participanten benaderd met de vraag of ze een <strong>vragenlijst</strong> willen invullen. Vier<br />
fysiotherapeuten (één fysiotherapeut is betrokken bij twee participanten en één fysiotherapeut<br />
gaf geen respons) geven aan dat ze op consultbasis betrokken zijn bij de participanten. De<br />
sessie heeft gemiddeld een duur van 27,5 minuten en wordt individueel gegeven. De sessie<br />
vindt volgens drie fysiotherapeuten zowel op de leefgroep als het activiteitencentrum plaats.<br />
Één fysiotherapeut noemt daarbij specifiek het gymlokaal. De invulling van de sessies is<br />
35
volgens vier fysiotherapeuten vooral een combinatie van het ‘coachen van<br />
begeleiders/anderen’, het ‘beantwoorden van vragen’ en ‘advisering ten aanzien van<br />
hulpmiddelen’. Één fysiotherapeut noemt daarnaast ook nog het ‘monitoren van de cliënt’ en<br />
‘behandeling op cliëntniveau’.<br />
Doelen met betrekking tot motorische activering<br />
Zoals in tabel 13 te zien is zijn er volgens het algemene dossier op de leefgroepen in totaal<br />
vier doelen gesteld voor de zes participanten die specifiek gericht zijn op motorische<br />
activering. Dit betreft onder andere doelen als ‘De soepelheid van spieren in stand houden’,<br />
‘Grove motoriek onderhouden’, ‘Cliënt rijdt zelf kleine stukjes met haar rolstoel’ en ‘Cliënt<br />
beweegt vaker en meer’. Voor drie participanten is geen doel opgesteld over motorische<br />
activering. In totaal zijn er vier doelen gevonden waarbij motorische activering als middel<br />
wordt ingezet. Dit zijn doelen als ‘Cliënt blijft in balans in zijn welzijn’, ‘Cliënt krijgt elke<br />
ochtend en middag een activiteit aangeboden’, ‘Cliënt heeft een gevarieerde vrije<br />
tijdsbesteding met voldoende persoonlijke aandacht en activiteiten in de buitenlucht’ en tot<br />
slot ‘Cliënt heeft een gevarieerd dagprogramma met ontwikkelingsgerichte activiteiten en<br />
één-op-één activiteiten’. Voor drie participanten is geen doel opgesteld waarbij motorische<br />
activering als middel wordt gebruikt. Voor één participant zijn zowel geen doelen gesteld<br />
over motorische activering en ook geen doelen met motorische activering als middel. In de<br />
dossiers wordt zeven keer een motorische activiteit genoemd zonder dat beschreven wordt<br />
met welk doel dit wordt aangeboden. Dit betreft hoofdzakelijk de activiteit zwemmen,<br />
gevolgd door gymnastiek en paardrijden.<br />
Tabel 13: Frequenties van het aantal gestelde doelen over motorische activering volgens het<br />
algemene dossier op de leefgroep.<br />
Participant Doelen over Doelen met Motorische<br />
motorische motorische activering activiteiten<br />
(N=6) activering als middel zonder doel<br />
1 2 0 0<br />
2 0 1 1<br />
3 0 1 1<br />
4 0 0 3<br />
5 1 2 0<br />
6 1 0 2<br />
Totaal Totaal Totaal Totaal<br />
6 4 4 7<br />
36
Relatie tussen mate van motorische activering en persoonlijke factoren<br />
Tabel 14 geeft de Spearman-correlaties weer die berekend zijn om te kijken of er een<br />
significant verschil bestaat tussen het gemiddeld aantal verplaatsingen/transfers, het<br />
gemiddeld aantal aangeboden motorische activiteiten, het gemiddeld aantal keer reactie op dit<br />
aanbod en het gemiddeld aantal minuten beweging bij verschillende leeftijden. Alle gevonden<br />
correlaties zijn niet significant te noemen. Dit betekent dat de gevonden verschillen tussen de<br />
diverse leeftijden op de vier variabelen niet significant zijn.<br />
Tabel 14: Correlaties tussen de leeftijden van de participanten en het gemiddeld aantal<br />
verplaatsingen/transfers, aantal aangeboden motorische activiteiten, aantal keer reactie op dit<br />
aanbod en het gemiddeld aantal minuten beweging.<br />
Participanten Spearman-correlatie p-waarde<br />
(N=6)<br />
Aantal verplaatsingen en transfers 0,429 0,198<br />
Aantal aangeboden motorische activatie -0,029 0,479<br />
Aantal keer reactie op het aanbod -0,086 0,436<br />
Aantal minuten motorische activatie -0,086 0,436<br />
* Significant op 0,05 niveau<br />
In figuur 13 is te zien dat de totaalscore op het GTI van participant twee en drie het laagst is,<br />
respectievelijk een score van 13 en 12. Participant vijf heeft de hoogste totaalscore op het<br />
GTI, namelijk een score van 44. Wanneer de scores op het GTI vergeleken worden met het<br />
gemiddeld aantal minuten beweging per dag is te zien dat participant twee ondanks een lage<br />
score op het GTI het meest beweegt. Participant drie heeft de laagste score op het GTI en<br />
beweegt ook het minst. Participant vijf scoort het hoogst op het GTI en beweegt na participant<br />
twee het meest. Uit de correlatieberekening komt een Spearman-correlatiecoëfficiënt van<br />
0,429 met een p-waarde van 0,198. Dit betekent dat er bij een significantieniveau van 0,05<br />
geen significant verband te vinden is tussen de functionele vaardigheden van de participanten<br />
en het gemiddeld aantal minuten beweging per dag.<br />
37
GTI-score<br />
Figuur 13: visuele weergave van de totale GTI-score en het gemiddeld aantal minuten beweging per dag per<br />
participant.<br />
Relatie tussen mate van motorische activering en contextuele factoren<br />
Figuur 14 geeft weer dat de participanten gemiddeld vaker verplaatst worden op het<br />
activiteitencentrum dan op de leefgroep. Ook krijgen de participanten op het<br />
activiteitencentrum vaker een motorische activiteit aangeboden en geven ze vaker een reactie<br />
op het aanbod. In totaal bewegen de participanten op het activiteitencentrum meer, namelijk<br />
gemiddeld 64 minuten per dag. Op de leefgroep is dit 39 minuten (zie figuur 15). De<br />
gevonden verschillen tussen leefgroep en het activiteitencentrum zijn voor alle vier variabelen<br />
niet significant (U= 0; p= 0,159).<br />
Aantal keer<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
1 2 3 4 5 6<br />
10<br />
8<br />
6<br />
4<br />
2<br />
0<br />
Participant (N=6)<br />
5<br />
1,3<br />
1,1<br />
GTI-score<br />
8,8<br />
Figuur 14: verschil in gemiddeld aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en aantal<br />
keer reactie tussen de leefgroep en het activiteitencentrum.<br />
Minuten<br />
2,9<br />
250<br />
200<br />
150<br />
100<br />
50<br />
Leefgroep Activiteitencentrum<br />
0<br />
2<br />
1 2 3 4 5 6<br />
Participant (N=6)<br />
Verplaatsingen/transfers<br />
Aangeboden motorische<br />
activatie<br />
Aantal keer reactie<br />
Minuten<br />
bew eging<br />
38
Minuten<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
39<br />
Figuur 15: verschil in gemiddeld aantal minuten beweging tussen de leefgroep en het activiteitencentrum.<br />
64<br />
Leefgroep Activiteitencentrum<br />
Minuten beweging<br />
39
Hoofdstuk 5: Conclusie en discussie<br />
5.1 Beantwoording onderzoeksvragen<br />
Uit de resultaten van het huidige onderzoek blijkt dat de personen met EVMB gemiddeld 103<br />
minuten per dag hebben bewogen en dus motorisch actief zijn geweest, gemiddeld 13,8 keer<br />
verplaatst zijn/een transfer hebben gekregen en gemiddeld 4,2 keer per dag een motorische<br />
activiteit aangeboden hebben gekregen. Het bleek dat drie personen met EVMB vooral op één<br />
of twee dagen bewegen en op de overige dagen niet. Het grootste deel van de<br />
bewegingsactiviteiten die plaatsvonden betrof vooral verplaatsingen/transfers en dagelijkse<br />
verzorgingsmomenten. Slechts 20% van de geobserveerde activiteiten waren motorische<br />
activiteiten. Bij het overgrote deel van de bewegingsactiviteiten werden de cliënten<br />
geactiveerd door de begeleider; de cliënten toonden niet of nauwelijks zelf initiatief tot<br />
beweging. De meeste bewegingsactiviteiten werden passief uitgevoerd door de cliënten en<br />
waren vooral door middel van fysiek-verbale instructie door de begeleider gestart. Bij de<br />
uitvoering van de meeste bewegingsactiviteiten hebben de begeleiders de cliënten totaal<br />
ondersteund; in slechts enkele gevallen gaf de cliënt betekenisvolle hulp. Op de leefgroep is<br />
voor drie participanten geen bewegingsactiviteit gepland; op het activiteitencentrum is dit<br />
voor twee participanten het geval. Indien er wel activiteiten op het dagprogramma stonden<br />
waren dit voornamelijk zwemmen en paardrijden. Geen enkele cliënt ontving fysiotherapie.<br />
Wanneer er wel een sessie plaatsvindt bestaat deze sessie vooral uit het adviseren van de<br />
begeleiders en vrijwel niet uit behandeling op cliëntniveau. Volgens de dossiers waren er<br />
gemiddeld drie disciplines betrokken bij iedere cliënt; de ontmoetingsfrequentie en de duur<br />
werd echter niet of nauwelijks omschreven. Voor de helft van de participanten waren geen<br />
doelen opgesteld die specifiek gericht zijn motorische activering; voor één participant waren<br />
er geen doelen opgesteld die gericht zijn op motorische activering of die motorische<br />
activering als middel hebben. Er werd tot slot een aantal activiteiten omschreven zonder dat<br />
bekend is met welk doel dit wordt aangeboden.<br />
Uit de uitgevoerde berekeningen bleek dat er geen significant verband te vinden was tussen de<br />
mate van motorische activering en de persoonlijke factoren ‘leeftijd’ en ‘functionele<br />
vaardigheden’. Uit de resultaten bleek dat de cliënten op het activiteitencentrum meer<br />
bewegen, maar ook dit verschil was niet significant. Er was kortom ook geen verband tussen<br />
de mate van motorische activering en de contextuele factor ‘setting’.<br />
40
5.2 Methodologische reflectie<br />
Bij dit onderzoek zijn een aantal kanttekeningen te plaatsvinden waardoor de resultaten met<br />
voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Allereerst omvat dit onderzoek een gering<br />
aantal participanten; zes personen met EVMB hebben meegedaan aan het onderzoek.<br />
Hierdoor is het moeilijk om verbanden te leggen tussen de mate van motorische activering en<br />
variabelen als leeftijd, functionele vaardigheden en setting. Generalisatie naar de doelgroep<br />
personen met EVMB is dan ook niet mogelijk. Aangezien per participant veel informatie is<br />
vergaard met behulp van verschillende instrumenten zijn de resultaten wel representatief voor<br />
de zes personen met EVMB binnen dit onderzoek.<br />
Ten tweede kan het zijn dat het onderzoek door subjectiviteit is beïnvloed. Alle instrumenten<br />
zijn door de onderzoeker zelf ingevuld en een controle door een andere onderzoeker heeft niet<br />
plaatsgevonden. Bij de invulling van de instrumenten is door de onderzoeker rekening<br />
gehouden met eventuele fouten, maar uitsluiting van biasen is niet mogelijk. Daarbij komt dat<br />
de betrouwbaarheid in dit onderzoek niet is onderzocht. Dit werd niet noodzakelijk geacht,<br />
omdat in vorig onderzoek een aantal instrumenten al op interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is<br />
getoetst. Daaruit bleek dat de betrouwbaarheid van een aantal instrumenten voldoende is<br />
(Verheijen & Brussee, 2009). De psychometrische kwaliteit van de binnen dit onderzoek<br />
ontwikkelde instrumenten is vooralsnog onbekend en zou in toekomst onderzoek op<br />
betrouwbaarheid en validiteit moeten worden onderzocht.<br />
Ten derde vond het overgrote deel van de dataverzameling plaats in de zomervakantie. Dit<br />
betekent dat gedurende de onderzoeksperiode bepaalde activiteiten stil lagen. Het gaat daarbij<br />
vooral om activiteiten als gymnastiek en paardrijden. Ook werkten in deze periode veel<br />
begeleiders op de groepen die er normaal niet staan. Dit heeft ertoe geleid dat de meeste<br />
aandacht is gegaan naar het vervullen van de basisbehoeften van de cliënten en dat<br />
aanvullende activiteiten sneller op de tweede plek kwamen te staan. Hierdoor kan enige<br />
vertekening van de onderzoeksresultaten zijn ontstaan. De resultaten van de <strong>vragenlijst</strong> voor<br />
de begeleiders zijn door de vakantieperiode niet beïnvloed; deze is namelijk ingevuld voor de<br />
normale situatie.<br />
Daarnaast is het de vraag of bijvoorbeeld wandelen en rolstoelfietsen gerekend moeten<br />
worden tot motorische activatie of niet. Binnen het huidige onderzoek worden deze<br />
41
activiteiten niet gezien als motorische activiteiten, aangezien tijdens deze activiteiten geen<br />
inspanning van de cliënt wordt verwacht. Het kan echter zijn dat de cliënt tijdens het<br />
wandelen bijvoorbeeld meer met zijn armen of bovenlichaam beweegt om zijn/haar plezier te<br />
uiten. Omdat hier geen rekening mee is gehouden kan ook hierdoor enige vertekening van de<br />
resultaten zijn ontstaan. In vorig onderzoek van Verheijen en Brussee (2009) is wandelen wél<br />
meegenomen als motorische activatie.<br />
Tot slot moet bij de berekening van het aantal minuten beweging per dag een opmerking<br />
worden geplaatst. De berekening is nu zodanig uitgevoerd dat een overschatting van het<br />
aantal minuten beweging mogelijk is. Om het aantal minuten bewegen te kunnen bepalen, is<br />
nu de tijd tussen het aanbieden van de motorische activatie en de begintijd van de volgende<br />
gebeurtenis/verplaatsing/transfer/lunch of volgende motorische activatie bij elkaar opgeteld.<br />
Daarbij zijn alleen situaties meegenomen waarbij er een reactie heeft plaatsgevonden op de<br />
aangeboden motorische activatie. Het kan echter zo zijn dat een cliënt maar vijf minuten met<br />
een rammelaar speelt en daarna ophoudt met bewegen. Indien de volgende gebeurtenis pas<br />
een half uur later plaatsvindt, lijkt het alsof de cliënt een half uur heeft bewogen terwijl dit in<br />
werkelijkheid slechts vijf minuten is. Met het huidige instrument is daarmee geen rekening<br />
gehouden. Voor vervolgonderzoek is het aan te raden om deze berekening op een andere<br />
manier uit te voeren.<br />
5.3 Discussie<br />
Het interpreteren van de gevonden resultaten is een lastige kwestie, aangezien er op dit<br />
moment geen norm bestaat voor personen met EVMB die aangeeft hoeveel ze zouden moeten<br />
bewegen. De norm die geldt voor mensen zonder beperkingen, de <strong>Nederland</strong>se Norm Gezond<br />
Bewegen, kan niet zonder meer worden toegepast op de doelgroep personen met EVMB.<br />
Deze norm suggereert namelijk matig intensief bewegen (Ministerie van VWS, 2001) en dat<br />
is voor deze doelgroep moeilijk uit te voeren vanwege de ernstige meervoudige beperkingen<br />
die ze hebben. In verder onderzoek zal daarom moeten worden gekeken naar een geschikt<br />
referentiekader voor deze doelgroep zodat beter in kaart kan worden gebracht of personen met<br />
EVMB te weinig bewegen.<br />
Ondanks het feit dat er geen norm bestaat voor deze doelgroep lijken de resultaten te<br />
suggereren dat de personen met EVMB binnen dit onderzoek weinig motorisch actief zijn. Zo<br />
42
is slechts 20% van alle geobserveerde bewegingsactiviteiten een motorische activiteit zoals<br />
bijvoorbeeld het spelen met een mobiel. Ook blijkt dat alle activiteiten, inclusief dagelijkse<br />
verzorgingsmomenten, veelal passief worden uitgevoerd door de personen met EVMB, op<br />
initiatief van de begeleiders. Hierbij worden de cliënten bijna altijd totaal ondersteund. Dit<br />
betekent dat de cliënten met EVMB bij alle activiteiten die ze dagelijks aangeboden krijgen<br />
niet tot nauwelijks een actieve rol spelen. Ze missen daardoor niet alleen veel<br />
ontwikkelingskansen, maar ook de gelegenheid om zelf sturing te geven aan hun dagelijks<br />
leven. Daarbij wordt motorische activering juist van groot belang geacht voor de kwaliteit van<br />
leven van deze doelgroep (Petry, Maes & Vlaskamp, 2005). Wanneer een persoon met EVMB<br />
meer betrokken wordt bij de uitvoering van een dagelijkse activiteit, bijvoorbeeld een transfer<br />
van bed naar de rolstoel, is de gebeurtenis meer afgestemd op het tempo van de cliënt met<br />
EVMB en wordt deze persoon niet zo door de gebeurtenis overvallen (Van der Putten, 2010).<br />
Het is daarom van belang dat de praktijk de cliënten met EVMB zoveel mogelijk probeert te<br />
betrekken bij de uitvoering van de alledaagse activiteiten, met inachtneming van de<br />
mogelijkheden en beperkingen van de cliënt.<br />
Uit de resultaten blijkt verder dat de personen met EVMB gemiddeld 13,8 keer per dag<br />
werden verplaatst/een transfer kregen. Dit lijkt erg veel, maar wanneer de verplaatsingen over<br />
de hele dag worden bezien is te zien dat vier verplaatsingen al toe te schrijven zijn aan het<br />
vervoer naar het activiteitencentrum en weer terug naar de leefgroep. Verder werden alle<br />
participanten minstens één keer verschoond. Hiervoor zijn al twee transfers nodig. Tot slot<br />
heeft de dataverzameling, zoals eerder genoemd, plaatsgevonden in de zomervakantie en in<br />
deze periode werden de participanten vaak even naar buiten gezet om van het mooie weer te<br />
genieten. Wellicht heeft dit ook invloed gehad op het aantal verplaatsingen/transfers. Wanneer<br />
echter in ogenschouw wordt genomen dat de meeste dagelijkse activiteiten, waaronder<br />
verplaatsingen en transfers, passief werden uitgevoerd zegt het hoge aantal<br />
verplaatsingen/transfers niet veel; de cliënt heeft hier immers geen actieve rol in gehad. Alle<br />
participanten werden namelijk geduwd in hun rolstoel door begeleiders en de transfers<br />
verliepen allemaal met behulp van de tillift. Het bleek tevens dat de personen met EVMB in<br />
dit onderzoek gemiddeld 103 minuten hebben bewogen. Ook dit is vrij veel. Zoals eerder<br />
gezegd is het mogelijk dat dit hoge getal veroorzaakt is door een overschatting van het aantal<br />
minuten beweging. De manier waarop deze gegevens berekend zijn is waarschijnlijk niet<br />
betrouwbaar. Desondanks is het een belangrijk gegeven dat maar liefst de helft van de<br />
participanten slechts op één of twee dagen hebben bewogen. De overige dagen worden ze niet<br />
43
motorisch geactiveerd. Dit lijkt eveneens aan te tonen dat personen met EVMB weinig<br />
motorisch actief zijn. Wanneer ten slotte naar de voor de cliënt opgestelde doelen wordt<br />
gekeken is tevens te zien dat voor de helft van de cliënten geen doelen zijn opgesteld die<br />
specifiek gericht zijn op motorische activering. Voor één cliënt is daarbij ook geen doel<br />
opgesteld waarbij motorische activering als middel wordt ingezet om het doel te behalen. Dit<br />
gegeven komt overeen met resultaten van ander onderzoek waaruit blijkt dat de meeste doelen<br />
die gesteld worden betrekking hebben op interactie en sociale rollen en veel minder op<br />
training van motorische vaardigheden (Van der Putten, Vlaskamp & Poppes, 2008).<br />
De resultaten laten evenzeer positieve signalen zien. Voor alle participanten was ofwel op het<br />
activiteitencentrum ofwel op de leefgroep elke week een bewegingsactiviteit gepland. Dat is<br />
positief, aangezien in onderzoek van Verheijen en Brussee (2009) voor 24% van de personen<br />
met EVMB geen enkele bewegingsactiviteit was gepland. Het aantal activiteiten zou echter<br />
nog wel kunnen worden uitgebreid; op de leefgroep was namelijk voor de helft van de<br />
participanten geen bewegingsactiviteit gepland en dit was voor twee participanten het geval<br />
op het activiteitencentrum. Uit de resultaten komt ook naar voren dat de begeleiders in hun<br />
communicatie naar de cliënten toe voornamelijk fysiek-verbale instructie <strong>gebruiken</strong>. Ook dit<br />
is een goede uitkomst, aangezien uit onderzoek blijkt dat het praten tegen of het aanraken van<br />
de cliënt kan leiden tot meer activiteit van de persoon met EVMB (Vlaskamp, De Geeter,<br />
Huijsmans & Smit, 2003).<br />
Wanneer de gevonden resultaten vergeleken worden met eerdere onderzoeken naar<br />
motorische activering (Grotenhuis, Van der Kooi & Bosma, 2009; Verheijen & Brussee,<br />
2009) blijkt dat de resultaten grotendeels met elkaar overeenkomen. In de eerdere<br />
onderzoeken worden de participanten gemiddeld net zo vaak verplaatst als de participanten<br />
binnen dit onderzoek; ze krijgen in het eerdere onderzoek echter wel minder vaak motorische<br />
activiteiten aangeboden. Dit zou wellicht verklaard kunnen worden door een hogere leeftijd<br />
van de participanten; de gemiddelde leeftijd ligt in het onderzoek van Grotenhuis, Van der<br />
Kooi en Bosma (2009) zes jaren hoger. Onderzoek (Robertson et al., 2000; Verheijen &<br />
Brussee, 2009; Emerson, 2005) laat namelijk zien dat leeftijd invloed heeft op de hoeveelheid<br />
beweging die personen met een verstandelijke beperking krijgen. Tevens omvat het<br />
onderzoek van Verheijen en Brussee (2009) meer participanten dan het huidige onderzoek,<br />
waardoor een beter beeld verkregen wordt van de werkelijkheid. De resultaten uit het huidige<br />
44
onderzoek zijn daarom mogelijk niet representatief voor de gehele populatie personen met<br />
EVMB.<br />
Door het geringe aantal participanten is het binnen dit onderzoek eveneens moeilijk om<br />
significante verbanden te vinden tussen variabelen als leeftijd, setting en functionele<br />
vaardigheden en de mate van motorische activering. Het onderzoek laat dan ook geen<br />
significante verschillen zien tussen de mate van motorische activering op de leefgroep en het<br />
activiteitencentrum. Ook was er geen significant verschil waar te nemen tussen de mate van<br />
motorische activering bij verschillende leeftijden en was er geen verband gevonden tussen<br />
functionele vaardigheden en het aantal minuten bewegen. Volgens onderzoek van Robertson<br />
et al. (2000) heeft setting echter wel invloed op de mate van motorische activering; mensen<br />
met een verstandelijke beperking wonende in een residentiële instelling hebben een<br />
significant groter risico op het hebben van een inactieve leefstijl. Ook Verheijen en Brussee<br />
(2009) komen tot de conclusie dat setting wel degelijk een beduidende invloed heeft op de<br />
hoeveelheid beweging die personen met EVMB krijgen. Dezelfde onderzoeken laten, zoals<br />
eerder genoemd, ook zien dat leeftijd van invloed is op de mate van motorische activering.<br />
Het feit dat er geen verband is gevonden tussen de motorische activering en functionele<br />
vaardigheden komt overeen met de resultaten uit het onderzoek van Verheijen en Brussee<br />
(2009). Een mogelijke verklaring hiervoor ontbreekt echter. Verder onderzoek met een groter<br />
aantal participanten zal meer duidelijkheid kunnen scheppen over het eventuele bestaan van<br />
een significante relatie tussen de mate van motorische activering en factoren als leeftijd,<br />
setting en functionele vaardigheden.<br />
De resultaten uit het huidige onderzoek en uit eerder onderzoek (Verheijen & Brussee, 2009;<br />
Grotenhuis, Van der Kooi & Bosma, 2009) lijken dus te suggereren dat de doelgroep<br />
personen met EVMB weinig motorisch geactiveerd wordt. Het kan zijn dat dit veroorzaakt<br />
wordt door de vele gezondheidsproblemen waar personen met EVMB mee kampen. Uit<br />
onderzoek van Zijlstra en Vlaskamp (2005b) blijkt namelijk dat gezondheidsproblemen de<br />
aangeboden zorg van begeleiders kunnen beperken. Het komt vaak voor dat geplande<br />
activiteiten niet door gaan vanwege ziekte en/of ziekenhuisbezoeken. De begeleiding biedt<br />
dan niet altijd een alternatief programma aan. De resultaten uit het huidige onderzoek laten<br />
zien dat slechts 20% van de activiteiten motorische activiteiten betreft. Wanneer deze<br />
activiteiten uitvallen door gezondheidsproblemen wordt de mate van motorische activering<br />
nog lager terwijl beweging juist voor deze doelgroep van uitermate belang kan zijn. Van der<br />
45
Putten (2010) oppert dat er mogelijk drie andere factoren de aanleiding kunnen zijn van de<br />
motorische inactiviteit van personen met EVMB. Allereerst wordt het gebrek aan kennis<br />
genoemd over het verloop van de motorische ontwikkeling. Hierdoor zou het onduidelijk zijn<br />
wat er verwacht kan worden en wat men wel of niet kan doen. Ten tweede wordt het gebrek<br />
aan beeldvormende instrumenten genoemd die het motorisch functioneren van personen met<br />
EVMB in kaart kunnen brengen. Dit maakt dat het niet bekend is welke mogelijkheden en<br />
beperkingen een cliënt met EVMB heeft en welke vaardigheden mogelijk nog ontwikkeld<br />
kunnen worden. Tot slot wordt het gebrek aan motorische interventies genoemd die bewezen<br />
effectief zijn. Dit maakt het voor de praktijk moeilijk om dingen op touw te zetten.<br />
Aanbevelingen<br />
Er kan naar aanleiding van het bovenstaande een aantal aanbevelingen worden gedaan voor<br />
zowel onderzoek als de praktijk. Allereerst is het in de toekomst van belang het onderzoek<br />
naar motorische activering uit te breiden. Er moet een duidelijker en betrouwbaarder beeld<br />
worden gevormd van de daadwerkelijke motorische activering van personen met EVMB.<br />
Daarbij is het belangrijk dat gekeken wordt naar een geschikte norm waarmee de resultaten<br />
beter kunnen worden geïnterpreteerd. Ook moet worden vastgesteld of er daadwerkelijk een<br />
relatie bestaat tussen de mate van motorische activering en variabelen als leeftijd, setting en<br />
functionele vaardigheden. Dat is binnen dit onderzoek bemoeilijkt door het geringe aantal<br />
participanten. De overheid en zorginstellingen kunnen dan met hun beleid beter inspelen op<br />
het gebrek aan beweging van deze doelgroep. Ook is het noodzakelijk om te kijken welke<br />
bewegingsinterventies effectief zijn in het stimuleren van beweging bij deze doelgroep,<br />
aangezien op dat op dit moment niet bekend is. Deze effectief bevonden interventies zouden<br />
dan gebundeld kunnen worden in een bewegingscatalogus. Dit biedt de praktijk vervolgens<br />
handvatten om beweging bij personen met EVMB meer te stimuleren. Op dit moment is er<br />
één bewezen effectieve bewegingsinterventie die kan worden opgenomen in de<br />
bewegingscatalogus, namelijk het programma MOVE. Dit curriculum, afkomstig uit Amerika,<br />
heeft de verwerving van functionele vaardigheden als doel en gebruikt daarvoor als middel<br />
bewegingsgerichte activiteiten. Er worden alleen vaardigheden getraind waar de persoon met<br />
EVMB wat aan heeft in zijn/haar omgeving (Van der Putten, 2005). In de praktijk zou deze<br />
interventie een goed hulpmiddel kunnen zijn om personen met EVMB in beweging te krijgen.<br />
Tot slot zou men in de praktijk meer aandacht kunnen schenken aan doelen met betrekking tot<br />
de motoriek en motorische vaardigheden. Hierdoor krijgt de persoon met EVMB de kans zelf<br />
sturing te geven aan zijn/haar leven en kan zijn/haar zelfstandigheid worden vergroot.<br />
46
Literatuur<br />
Aichberger, M.C., Busch, M.A., Reischies, F.M., Ströhle, A., Heinz, A. & Rapp, M.A.<br />
(2010). Effect of physical inactivity on cognitive performance after 2.5 years of<br />
follow-up. Journal of Gerontopsychology and Geriatric Psychiatry, 23(1), 7-15.<br />
Arvio, M. & Sillanpää, M. (2003). Prevalence, aetiology and comorbidity of severe and<br />
profound intellectual disability in Finland. Journal of Intellectual Disability Research,<br />
47(2), 108-112.<br />
Baarda, D.B. & Goede, M.P.M. de (2006). Basisboek Methoden en Technieken. Handleiding<br />
voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek (4 e druk). Houten: Wolters-<br />
Noordhoff Groningen.<br />
Baken, W.C. (1997). Sportbeoefening door mensen met een handicap. Een literatuurstudie.<br />
Bunnik/Haarlem: NEBAS/De Vrieseborch.<br />
Barnes, S.B. & Whinnery, K.W. (2002). Effects of Functional Mobility Skills Training for<br />
Young Students with Physical Disabilities. Exceptional Children, 68(3), 313-324.<br />
Böhmer, C.J.M., Niezen-Boer, M.C. de, Klinkenberg-Knol, E.C., Devillé, W.L.J.M., Nadorp,<br />
J.H.S.M. & Meuwissen, S.G.M. (1999). The prevalence of gastroesophageal reflux<br />
disease in institutionalised intellectualy disabled individuals. The American Journal of<br />
Gastroenterology, 94(3), 804-810.<br />
Böhmer, C.J.M., Taminiau, J.A.J.M., Klinkenberg-Knol, E.C. & Meuwissen, S.G.M. (2001).<br />
The prevalence of constipation in institutionalised people with intellectual disability.<br />
Journal of Intellectual Disability Research, 45(3), 212-218.<br />
Drnach, M., Sisson, L.A., Strawbridge, L.A, & Van Hasselt, V.B. (1989). Behavior therapy<br />
combined with physical therapy to promote walker use by a child with multiple<br />
handicaps. Education and Training in Mental Retardation, 24(3), 239-247.<br />
47
Elmahgoub, S.M., Lambers, S., Stegen, S., Laethem, C. van, Cambier, D. & Calders, P.<br />
(2009). The influence of combined exercise training on indices of obesity, physical<br />
fitness and lipid profile in overweight and obese adolescents with mental retardation.<br />
Journal of Pediatrics, 168(11), 1327-1333.<br />
Emerson, E. (2005). Underweight, obesity and exercise among adults with intellectual<br />
disabilities in supported accommodation in Northern England. Journal of Intellectual<br />
Disability Research, 49(2), 134-143.<br />
Evenhuis, H.M., Theunissen, M., Denkers, I., Verschuure, H. & Kemme, H. (2001).<br />
Prevalence of visual and hearing impairment in a Dutch institutionalized population<br />
with intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 45(5), 457-464.<br />
Finlayson, J., Jackson, A., Cooper, S., Morrison, J., Melville, C., Smiley, E., Allan, L. &<br />
Mantry, D. (2009). Understanding predictors of low physical activity in adults with<br />
intellectual disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 22(..),<br />
236-247.<br />
Grotenhuis, E., Kooi, F. van der & Bosma, M. (2009). Motorische activering bij mensen met<br />
zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. Een onderzoek naar de mate<br />
van activering en de invloed van leeftijd en geslacht. Bachelorthesis. Rijksuniversiteit<br />
Groningen, afdeling Orthopedagogiek, Groningen.<br />
Janicki, M.P. & Dalton, A.J. (1998). Sensory impairments among older adults with<br />
intellectual disability. Journal of Intellectual and Developmental Disability, 23(1), 3-<br />
11.<br />
Lancioni, G.E., Gigante, A., O’Reilly, M.F., Oliva, D. & Montironi, L. (2000). Indoor travel<br />
and simple tasks as physical exercise for people with profound multiple disabilities.<br />
Perceptual and Motor Skills, 91, 211-216.<br />
Lancioni, G.E., Singh, N.N., O’Reilly, M.F., Sigafoos, J., Oliva, D., Scalini, L., Castagnaro,<br />
F. & Di Bari, M. (2007). Promoting foot-leg movements in children with multiple<br />
48
disabilities through the use of support devices and technology for regulating<br />
contingent stimulation. Cognitive Processing, 8(4), 279-283.<br />
Lewis, C.L. & Fragala-Pinkham, M.A. (2005). Effects of aerobic conditioning and strength<br />
training on a child with Down syndrome: a case study. Pediatric Physical Therapy,<br />
17(1), 30-36.<br />
Messent, P.R., Cooke, C.B. & Long, J. (1998). Primary and secondary barriers to physically<br />
active healthy lifestyles for adults with learning disabilities. Disability and<br />
Rehabilitation, 21(9), 409-419.<br />
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2001). Sport, bewegen en gezondheid.<br />
Naar een actief kabinetsbeleid ter vergroting van de gezondheid door en bij sport en<br />
beweging. Den Haag.<br />
Munde, V.S., Vlaskamp, C., Ruijssenaars, A.J.J.M. & Nakken, H. (2009). Alertness in<br />
individuals with profound intellectual and multiple Disabilities: A literature review.<br />
Research in Developmental Disabilities, 30, 462-480.<br />
Nakken, H. & Vlaskamp, C. (2007). A need for a taxonomy for profound intellectual and<br />
multiple disabilities. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 4(2),<br />
83-87.<br />
Nishiyama, S., Kuwahara, T. & Matsuda, I. (1986). Decreased bone density in severely<br />
handicapped children and adults, with reference to the influence of limited mobility<br />
and anticonvulsant medication. European Journal of Pediatrics, 144, 457-463.<br />
Petry, K., Maes, B & Vlaskamp, C. (2005). Domains of quality of life of people with<br />
profound multiple disabilities: the perspective of parents and direct support staff.<br />
Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 18, 35-46.<br />
Porter, J., Ouvry, C., Morgan, M. & Downs, C. (2001). Interpreting the communication of<br />
people with profound and multiple learning difficulties. British Journal of Learning<br />
Disabilities, 29(1), 12-16.<br />
49
Putten, A. van der (2005). Moving towards independence? Evaluation of the ‘Mobility<br />
Opportunities Via Education’ curriculum with children with profound intellectual and<br />
multiple disabilities. Groningen: Stichting Kinderstudies.<br />
Putten, A. van der (2010). Ondersteuning in beweging: motorische activering. In: B. Maes, C.<br />
Vlaskamp & A. Penne (Red.), Ondersteuning van mensen met ernstige meervoudige<br />
beperkingen. Handvatten voor een kwaliteitsvol leven (pag. 208-223). Leuven:<br />
Uitgeverij Acco.<br />
Putten, A. van der, Vlaskamp, C. & Poppes, P. (2008). The content of support of persons with<br />
profound intellectual and multiple disabilities: an analysis of the number and content<br />
of goals in the educational programmes. Journal of Applied Research in Intellectual<br />
Disabilities, 22(4), 391-394.<br />
Putten, A. van der, Vlaskamp, C., Reijnders, K. & Nakken, H. (2005). Children with profound<br />
intellectual and multiple disabilities: The effects of functional movement activities.<br />
Clinical Rehabilitation, 19, 613-620.<br />
Robertson, J., Emerson, E., Gregory, N., Hatton, C., Turner, S., Kessissoglou, S. & Hallam,<br />
A. (2000). Lifestyle related risk factors for poor health in residential settings for<br />
people with intellectual disabilities. Research in Developmental Disabilities, 20, 469-<br />
486.<br />
Soer, T. (2009). Bewegen met beperkingen. Onderzoek naar de mate en aard van motorische<br />
activering bij mensen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen.<br />
Afstudeerthesis. Hanzehogeschool Groningen, instituut voor Sportstudies, Groningen.<br />
Splunder, J. van (2003). Visual Impairment. Prevalence and causes of visual impairment in<br />
adults with intellectual disabilies. Proefschrift Universiteit Utrecht. Utrecht.<br />
Tadema, A.C., Vlaskamp, C. & Ruijssenaars, A.J.J.M. (2005). The development of a checklist<br />
of child characteristics for assessment purposes. European Journal of Special Needs<br />
Education, 20, 403-417.<br />
50
Verheijen, J.A.T. & Brussee, F.H.P (2009). Actief in Beeld. Een onderzoek naar de activering<br />
van personen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen.<br />
Masterthesis. Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Orthopedagogiek, Groningen.<br />
Vlaskamp, C. (2008). Noodzakelijk verlangen. Over ontwikkeling van kinderen met zeer<br />
ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. In: E.J. Knorth, H. Nakken, C.E.<br />
Oenema-Mostert, A.J.J.M. Ruijssenaars & J. Strijker (Red.), De ontwikkeling van<br />
kinderen met problemen: gewoon anders (pag. 205-217). Antwerpen, Apeldoorn:<br />
Garant.<br />
Vlaskamp, C., Geeter, K.I. de, Huijsmans, L.M. & Smit, I.H. (2003). Passive activities: the<br />
effectiveness of multisensory environments on the level of activity of individuals with<br />
profound multiple disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities,<br />
16(2), 135-143.<br />
Vlaskamp, C., Hiemstra, S.J., Wiersma, L.A. (2007). Becoming aware of what you know or<br />
need to know: Gathering client and context characteristics in day services for persons<br />
with profound intellectual and multiple disabilities. Journal of Policy and Practice in<br />
Intellectual Disabilities, 4(2), 97-103.<br />
Vlaskamp, C., Hiemstra, S.J., Wiersma, L.A. & Zijlstra, B.J.H. (2007). Extent, duration, and<br />
content of day services’ activities for persons with profound intellectual and multiple<br />
disabilities. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 4(2), 152-159.<br />
Vlaskamp, C., Meulen, B.F. van der & Smrkovsky, M. (1999). Gedrags Taxatie Instrument<br />
GTI. Voor personen met ernstige meervoudige beperkingen. Groningen: Stichting<br />
Kinderstudies.<br />
Vlaskamp, C., Meulen, B.F. van der & Zijlstra, H.P. (2002). De instrumentele realisering van<br />
het GedragsTaxatieInstrument. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 41, 22-31.<br />
Vlaskamp, C. & Nakken, H. (2008). Therapeutic interventions in the Netherlands and<br />
Belgium in support of people with profound intellectual and multiple disabilities.<br />
Education and Training in Developmental Disabilities, 43(3), 334-341.<br />
51
Vlaskamp, C., Poppes, P. & Zijlstra, H.P. (2005). Een programma van jezelf.<br />
Opvoedingsprogramma’s voor kinderen met zeer ernstige verstandelijke en<br />
meervoudige beperkingen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.<br />
Walker, R.I. & Vogelsberg, R.T. (1985). Increasing independent mobility skills for a woman<br />
who was severely handicapped and nonambulatory. Applied Research in Mental<br />
Retardation, 6, 173-183.<br />
Wiersma, L.A., Beumer, H.M., Koedoot, P. & Vlaskamp, C. (2002). Dagactiviteiten voor<br />
mensen met zeer ernstige verstandelijke beperkingen. Resultaten Trimbos-onderzoek<br />
nader bekeken. <strong>Nederland</strong>s Tijdschrift voor Zwakzinnigenzorg, 28(3), 156-169.<br />
Woodhouse, J.M., Griffiths, C. & Gedling, A. (2000). The prevalence of ocular defects and<br />
the provision of eye care in adults with learning disabilities living in the community.<br />
Ophtalmic Physiology and Optics, 20(2), 79-89.<br />
Zijlstra, H.P.R. (2003). Dansen met olifanten. Een onderzoek naar de implementatie van het<br />
Opvoedingsprogramma in de zorg voor mensen met ernstige meervoudige<br />
beperkingen. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. Groningen: Stichting<br />
Kinderstudies.<br />
Zijlstra, H.P. & Vlaskamp, C. (2005a). Leisure provision for persons with profound<br />
intellectual and multiple disabilities: quality time or killing time? Journal of<br />
Intellectual Disability Research, 49(6), 434-448.<br />
Zijlstra, H.P. & Vlaskamp, C. (2005b). The impact of medical conditions on the support of<br />
children with profound intellectual and multiple disabilities. Journal of Applied<br />
Research in Intellectual Disabilities, 18, 151-161.<br />
52
Bijlagen<br />
Bijlage 1: brieven/verklaringen<br />
Brief voor de teamleiders<br />
Aan de teamleiders van Talant<br />
Groningen, 14 december 2009<br />
Betreft : onderzoek naar activering van mensen met (zeer) ernstige verstandelijke en<br />
meervoudige beperkingen<br />
Geachte heer/mevrouw,<br />
Bewegen heeft een positief effect op de ontwikkeling en op de gezondheid. Tot nu toe weten<br />
we echter niet in hoeverre mensen met meervoudige beperkingen nu precies bewegen.<br />
Daarom wordt er binnen Talant, in samenwerking met de afdeling orthopedagogiek van de<br />
Rijksuniversiteit Groningen (RUG), onderzoek hiernaar gedaan. Dit onderzoek is<br />
goedgekeurd door de onderzoekscommissie van Talant en staat onder leiding van Prof. Dr.<br />
C. Vlaskamp en Dr. A. van der Putten van de RUG.<br />
Met deze brief willen we graag alle betrokken teamleiders informeren over het onderzoek.<br />
Binnenkort wordt er namelijk een brief naar de ouders van de geselecteerde cliënten<br />
gestuurd, waarin we hen vragen mee te werken aan het onderzoek.<br />
De procedure is als volgt : de vraag aan u als teamleider is of u per mail voor 01-01-2010<br />
aan Tonny Kodde, voorzitter van de kenniskring EMB en contactpersoon van Talant voor dit<br />
onderzoek, kunt laten weten of u en evt. uw collega teamleider van dagbesteding of bijv.<br />
school akkoord gaan met dit onderzoek. Vervolgens zal het verzoek (inclusief uitleg over het<br />
onderzoek) aan de ouders worden verstuurd met een brief en drie verklaringen. Deze<br />
verzending wordt uitgevoerd door het Kennis – en Onderzoekscentrum i.v.m. de privacy van<br />
de ouders. De ouders laten aan de onderzoeker weten of ze willen deelnemen. De<br />
onderzoeker neemt vervolgens contact op met het Kennis- en Onderzoekscentrum (o.a.<br />
Tonny Kodde), waarna de teamleiders worden geïnformeerd over van welke cliënten<br />
toestemming is verkregen voor deelname aan het onderzoek. Op deze manier proberen we<br />
zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan en de privacy van cliënten te waarborgen.<br />
Het onderzoek wordt uitgevoerd door een vierdejaarsstudente Orthopedagogiek (Annemieke<br />
Enninga) zodat er geen extra personele inzet nodig is op de locatie. Wel zal de student<br />
regelmatig op de groep zijn voor het invullen van de dagboeken en het maken van<br />
videobeelden. Hieronder kunt u een beschrijving vinden van het onderzoek zoals dit ook aan<br />
ouders wordt verstuurd.<br />
Voor vragen kunt u terecht bij Tonny Kodde (voorzitter van de kenniskring EMB van het<br />
Kennis- en Onderzoekscentrum van Talant), 06-52034932 of bij Annemieke Enninga<br />
(Masterstudent Orthopedagogiek RUG), 06-42409173 of a.enninga@student.rug.nl<br />
Uit de brief voor de ouders:<br />
Vanuit het ‘Research Centre on persons with profound multiple disabilities' van de afdeling<br />
Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen wordt er onderzoek gedaan naar de<br />
53
’activering van personen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen’. Dit<br />
onderzoek staat onder leiding van mevrouw Prof. dr. C. Vlaskamp en mevrouw dr. A. van der<br />
Putten. Beide personen hebben al veel onderzoek gedaan naar personen met ernstige<br />
verstandelijke en meervoudige beperkingen.<br />
Ik ben een vierdejaarsstudente Orthopedagogiek met als specialisatie ´Opvoeden en<br />
Ondersteunen van Personen met Beperkingen´. Op dit moment ben ik bezig met mijn laatste<br />
studiejaar en zo betrokken bij dit onderzoek naar de activering van personen met zeer<br />
ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. De werkzaamheden binnen het<br />
onderzoek worden door mij uitgevoerd.<br />
Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de hoeveelheid beweging die deze<br />
groep cliënten krijgt en de manier waarop de beweging plaats vindt. Dit wordt onderzocht<br />
door het bijhouden van een dagboek voor de cliënten gedurende vijf werkdagen (zowel op<br />
de woongroep* als op de dagbestedingsgroep/school). In dit dagboek wordt genoteerd hoe<br />
vaak iemand verplaatst wordt en hoe vaak iemand wordt uitgenodigd tot bewegen. Een<br />
onderdeel van dit dagboek is één korte <strong>vragenlijst</strong> over de verplaatsingen van uw kind of<br />
familielid. Deze <strong>vragenlijst</strong> wordt ook gebruikt voor het bestuderen van het dagprogramma,<br />
om te bekijken hoeveel bewegingsactiviteiten worden gepland zoals bijvoorbeeld zwemmen<br />
en fysiotherapie. Zowel het dagboek als de <strong>vragenlijst</strong> worden ingevuld door mij, zodat<br />
begeleiders in hun dagelijks werk niet worden belast.<br />
* Dit geldt niet voor thuiswonende cliënten.<br />
Naast het verzamelen van de dagboekgegevens, wordt het dossier van de cliënt bestudeerd<br />
ten aanzien van informatie over het bewegen van de cliënt. Tenslotte wil ik graag de cliënt<br />
filmen gedurende de dag (vanaf het ontbijt tot aan het avondeten). Deze beelden worden<br />
later bestudeerd, waarbij gekeken wordt hoe bewegingen worden uitgevoerd en hoe deze<br />
worden uitgelokt. Ook wordt gekeken of de inrichting van de omgeving beweging mogelijk<br />
maakt. De videobeelden worden uiteraard niet voor andere doeleinden gebruikt. Het gebruik<br />
blijft dus binnen het bestek van dit onderzoek! Tot slot worden de functionele vaardigheden<br />
van de cliënten in kaart gebracht met behulp van een observatie-instrument. Deze afname<br />
duurt totaal ongeveer een uur. De belasting van de cliënt wordt tijdens de afname goed in de<br />
gaten gehouden. Wanneer de belasting te groot lijkt, wordt het instrument in aparte delen<br />
afgenomen. Ook dit zal door mij worden gedaan. Ik hoop al deze gegevens van ongeveer<br />
tien personen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen binnen Talant<br />
te kunnen verzamelen.<br />
Talant heeft de RUG toestemming gegeven om mee te werken aan dit onderzoek en<br />
benadrukt ook het belang van dit onderzoek. Uiteraard worden de cliënten alleen betrokken,<br />
wanneer u als ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger hier toestemming voor geeft. Alle<br />
gegevens die in dit onderzoek worden verzameld, worden anoniem verwerkt! Op deze manier<br />
houd ik rekening met de privacy van de cliënt en zijn gezin of medebewoners.<br />
Nu rest mij alleen nog u bij voorbaat hartelijk te bedanken voor uw medewerking aan het<br />
onderzoek. Wanneer u nog vragen of opmerkingen heeft dan hoor ik dat graag. U kunt dan<br />
contact opnemen met mij via het volgende e-mailadres: a.enninga@student.rug.nl of via 06-<br />
42409173 (Annemieke Enninga).<br />
Met vriendelijke groet,<br />
Annemieke Enninga (4 e -jaars studente Orthopedagogiek)<br />
Onder leiding van mevrouw Prof. dr. C. Vlaskamp en mevrouw dr. A. van der Putten,<br />
Rijksuniversiteit Groningen.<br />
54
Brief voor de ouders<br />
Aan de ouders/ wettelijke vertegenwoordiger<br />
Groningen, 4 januari 2010<br />
Betreft : toestemming onderzoek naar activering van mensen met (zeer) ernstige<br />
verstandelijke en meervoudige beperkingen<br />
Geachte heer/mevrouw,<br />
Bewegen heeft een positief effect op de ontwikkeling en op de gezondheid. Tot nu toe weten<br />
we echter niet in hoeverre mensen met meervoudige beperkingen nu precies bewegen.<br />
Daarom wordt vanuit het ‘Research Centre on persons with profound multiple disabilities' van<br />
de afdeling Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek gedaan naar de<br />
’activering van personen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen’. Dit<br />
onderzoek staat onder leiding van mevrouw Prof. dr. C. Vlaskamp en mevrouw dr. A. van der<br />
Putten. Beide personen hebben al veel onderzoek gedaan naar personen met ernstige<br />
verstandelijke en meervoudige beperkingen.<br />
Ik ben een vierdejaarsstudente Orthopedagogiek met als specialisatie ´Opvoeden en<br />
Ondersteunen van Personen met Beperkingen´. Op dit moment ben ik bezig met mijn laatste<br />
studiejaar en zo betrokken bij dit onderzoek naar de activering van personen met zeer<br />
ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. De werkzaamheden binnen het<br />
onderzoek worden door mij uitgevoerd.<br />
Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de hoeveelheid beweging die deze<br />
groep cliënten krijgt en de manier waarop de beweging plaats vindt. Dit wordt onderzocht<br />
door het bijhouden van een dagboek voor de cliënten gedurende vijf werkdagen (zowel op<br />
de woongroep* als op de dagbestedingsgroep/school). In dit dagboek wordt genoteerd hoe<br />
vaak iemand verplaatst wordt en hoe vaak iemand wordt uitgenodigd tot bewegen. Een<br />
onderdeel van dit dagboek is één korte <strong>vragenlijst</strong> over de verplaatsingen van uw kind of<br />
familielid. Deze <strong>vragenlijst</strong> wordt ook gebruikt voor het bestuderen van het dagprogramma,<br />
om te bekijken hoeveel bewegingsactiviteiten worden gepland zoals bijvoorbeeld zwemmen<br />
en fysiotherapie. Zowel het dagboek als de <strong>vragenlijst</strong> worden ingevuld door mij, zodat<br />
begeleiders in hun dagelijks werk niet worden belast.<br />
* Dit geldt niet voor thuiswonende cliënten.<br />
Naast het verzamelen van de dagboekgegevens, wordt het dossier van de cliënt bestudeerd<br />
ten aanzien van informatie over het bewegen van de cliënt. Tenslotte wil ik graag de cliënt,<br />
als u als ouder of wettelijk vertegenwoordiger hiervoor toestemming hebt gegeven, filmen<br />
gedurende de dag (vanaf het ontbijt tot aan het avondeten). Deze beelden worden later<br />
bestudeerd, waarbij gekeken wordt hoe bewegingen worden uitgevoerd en hoe deze worden<br />
uitgelokt. Ook wordt gekeken of de inrichting van de omgeving beweging mogelijk maakt. De<br />
videobeelden worden uiteraard niet voor andere doeleinden gebruikt. Het gebruik blijft dus<br />
binnen het bestek van dit onderzoek! Tot slot worden de functionele vaardigheden van de<br />
cliënten in kaart gebracht met behulp van een observatie-instrument. Deze afname duurt<br />
totaal ongeveer een uur. De belasting van de cliënt wordt tijdens de afname goed in de gaten<br />
55
gehouden. Wanneer de belasting te groot lijkt, wordt het instrument in aparte delen<br />
afgenomen. Ook dit zal door mij worden gedaan. Ik hoop al deze gegevens van ongeveer<br />
tien personen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen binnen Talant<br />
te kunnen verzamelen.<br />
Talant heeft de RUG toestemming gegeven om mee te werken aan dit onderzoek en<br />
benadrukt ook het belang van dit onderzoek. Uiteraard worden de cliënten alleen betrokken,<br />
wanneer u als ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger hier toestemming voor geeft. Alle<br />
gegevens die in dit onderzoek worden verzameld, worden anoniem verwerkt! Op deze manier<br />
houd ik rekening met de privacy van de cliënt en zijn gezin of medebewoners.<br />
Graag vraag ik u of u schriftelijke toestemming wilt geven voor deelname aan dit onderzoek<br />
door uw kind of familielid. U kunt uw toestemming geven door de drie bijgevoegde<br />
verklaringen ondertekend terug te sturen in de bijgeleverde antwoordenveloppe. Frankeren<br />
is hierbij niet nodig. Één van de verklaringen zult u dan ondertekend van mij terug krijgen.<br />
Indien u niet mee wilt werken aan het onderzoek, zou u dit dan ook aan willen geven? Ik<br />
verzoek u dan vriendelijk de brief, met de vermelding dat u niet wilt deelnemen aan het<br />
onderzoek, binnen twee weken naar mij terug te sturen. In dat geval zal ik verder zoeken<br />
naar andere deelnemers.<br />
Ik wil u in verband met de voortgang van het onderzoek vriendelijk vragen of u binnen twee<br />
weken mij kunt laten weten of u toestemming wilt geven voor dit onderzoek.<br />
Nu rest mij alleen nog u bij voorbaat hartelijk te bedanken voor uw medewerking aan het<br />
onderzoek. Wanneer u nog vragen of opmerkingen heeft dan hoor ik dat graag. U kunt dan<br />
contact opnemen met mij via het volgende e-mailadres: a.enninga@student.rug.nl of via 06-<br />
42409173 (Annemieke Enninga).<br />
Met vriendelijke groet,<br />
Annemieke Enninga (4 e -jaars studente Orthopedagogiek)<br />
Onder leiding van mevrouw Prof. dr. C. Vlaskamp en mevrouw dr. A. van der Putten,<br />
Rijksuniversiteit Groningen.<br />
Bijlagen: - verklaring toestemming<br />
- verklaring video opnamen (2x)<br />
56
Verklaring toestemming<br />
Deze verklaring dient ondertekend te worden door de ouder(s) of wettelijke<br />
vertegenwoordiger van de cliënt.<br />
Naam cliënt : ………………………………………………………<br />
Voorziening/woonhuis :………………………………………………………<br />
Naam vertegenwoordiger : ………………………………………………………<br />
Geeft *wel / geen toestemming voor het bijhouden van een dagboek en het in kaart brengen<br />
van de functionele vaardigheden van de cliënt aan A. Enninga, ten behoeve van een<br />
onderzoek naar ‘de activering van mensen met ernstig verstandelijke en meervoudige<br />
beperkingen’.<br />
Geeft *wel / geen toestemming voor het analyseren van het dossier van de cliënt aan A.<br />
Enninga, ten behoeve van een onderzoek naar ‘de activering van mensen met ernstig<br />
verstandelijke en meervoudige beperkingen’.<br />
Geeft *wel / geen toestemming voor het filmen van de cliënt aan A. Enninga, ten behoeve<br />
van een onderzoek naar ‘de activering van mensen met ernstig verstandelijke en<br />
meervoudige beperkingen’.<br />
Er wordt ook gefilmd tijdens verzorgingsmomenten. Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u<br />
dit hieronder aangeven. Dan wordt er niet gefilmd tijdens deze momenten.<br />
Geeft *wel / geen toestemming om de cliënt tijdens verzorgingsmomenten te filmen.<br />
Datum : ………………………………………………………<br />
Handtekening : ………………………………………………………<br />
* aub doorstrepen wat niet van toepassing is.<br />
57
Verklaring Rijksuniversiteit Groningen, Hans Knot<br />
Hierbij verklaart één van de ouders van ……………………………..<br />
toestemming te geven voor het maken van video-opnames ten bate van onderzoek<br />
voor de afdeling Orthopedagogiek der Rijksuniversiteit te Groningen.<br />
De ouder geeft wel/geen* toestemming om de opnames tevens te <strong>gebruiken</strong> voor<br />
onderwijs aan de Rijksuniversiteit te Groningen, ten behoeve van de afdeling<br />
Orthopedagogiek.<br />
Leeftijd:<br />
De opnames zullen een gebruiksperiode van in eerste instantie 5 jaren hebben en<br />
mogen alleen worden gebruikt voor onderzoek (en onderwijs, indien hier<br />
toestemming voor is gegeven). Het gaat om het onderzoek naar: 'de activering van<br />
mensen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen'. Het<br />
onderzoek wordt uitgevoerd door Annemieke Enninga onder supervisie van mevr. dr.<br />
A.A.J. van der Putten en mevr. Prof. dr. C. Vlaskamp.<br />
* doorstrepen wat niet van toepassing is.<br />
Datum:<br />
Handtekeningen ouder/ voogd Handtekening bevoegde namens de<br />
Rijksuniversiteit<br />
Naam ouder:<br />
Adres ouder:<br />
Postcode:<br />
Plaats:<br />
Telefoon:<br />
Hans Knot<br />
58
Bijlage 2: instrumenten<br />
Dagboekschema<br />
Instructie<br />
Het dagboek wordt bijgehouden vanaf het moment dat het ontbijt is afgelopen tot aan het<br />
moment dat het avondeten begint. Wanneer er sprake is van sondevoeding graag starten op<br />
het moment dat ze aangekleed in de woonkamer zitten. Tevens stoppen op het moment dat de<br />
rest van de groep gaat avondeten.<br />
o Met een verplaatsing wordt bedoeld dat iemand verplaatst in de ruimte, waarbij de positie<br />
hetzelfde blijft.<br />
o Met een transfer wordt de overgang van de ene positie, houding en/of situatie naar een<br />
andere bedoeld. Hierbij kan ook sprake zijn van een verplaatsing in de ruimte, maar omdat<br />
men wisselt van vb. rolstoel naar bed, toilet of een andere stoel noemt men het een<br />
transfer. De positie, houding en/of situatie verandert.<br />
In het dagboekschema wordt gevraagd naar de soort verplaatsing en de begintijd hiervan.<br />
Voorbeeld:<br />
- Jan rijdt om 9.10 uur in zijn rolstoel van de eettafel naar zijn slaapkamer.<br />
- Een half uur later, 9.40 uur, gaat hij naar de wc.<br />
- Om 10.00 uur is Jan op de wc klaar en gaat hij naar buiten met de begeleider. Dit is<br />
een nieuwe verplaatsing en wordt dus weer genoteerd.<br />
- Om 10.40 komt Jan binnen en gaat in de woonkamer radio luisteren.<br />
- Jan wordt om 11.00 van de rolstoel op de mat gelegd<br />
- Om 11.30 wordt Jan van de mat weer terug in de rolstoel gezet.<br />
Deze verplaatsingen worden als volgt ingevuld:<br />
Verplaatsing binnen de groep in de ruimte 9.10<br />
Transfer 9.40 11.00<br />
Verplaatsing van binnen naar de buitenlucht<br />
Verplaatsing van de buitenlucht naar binnen<br />
10.00<br />
10.40<br />
11.30<br />
LET OP! Alleen het tijdstip van het naar de toilet gaan wordt genoteerd. NIET de<br />
tussentijdse transfers van op en af de wc. Wat er tijdens een transfer gebeurt (op de wc of op<br />
de mat etc.) hoeft hier niet genoteerd te worden. Wanneer de volgende verplaatsing/transfer<br />
weer begint, wordt de begintijd genoteerd. In het voorbeeld is de volgende verplaatsing na de<br />
wc transfer dat Jan om 10.40 van de wc komt en naar buiten gaat. Wanneer tijdens een<br />
verplaatsing snel een jas aan of uit wordt getrokken hoeft de verplaatsing maar één keer te<br />
worden genoteerd, omdat het een doorlopende verplaatsing is. Wanneer er echter veel tijd zit<br />
tussen het aan- of uittrekken van de jas en de verplaatsing erna moet de verplaatsing na het<br />
aan- of uitrekken van de jas WEL worden genoteerd. Wanneer er veel tijd zit tussen de<br />
transfer en de verplaatsing erna moet deze verplaatsing apart genoteerd worden (bijvoorbeeld,<br />
Jan wordt van de mat weer terug in de rolstoel gezet en wordt na 10 minuten pas verplaatst<br />
59
naar bijvoorbeeld de slaapkamer). Wanneer de verplaatsing na een transfer een verplaatsing<br />
van binnen naar buiten is of van buiten naar binnen, moet deze altijd worden genoteerd, ook<br />
als er weinig tijd tussen de transfer en de verplaatsing zit.<br />
Er wordt tevens gevraagd naar de motorische activatie van de cliënt. Hiermee wordt actieve<br />
motorische activering bedoeld. Dit zijn situaties die aan de cliënt aangeboden worden en<br />
bedoeld zijn om bewegen uit te lokken en niet zijn bedoeld om bijvoorbeeld te ontspannen.<br />
Bovendien wordt gevraagd of de cliënt een motorische reactie geeft op de motorische<br />
activatie.<br />
Voorbeeld:<br />
- Jan krijgt om 15.00 uur een bak macaroni aangeboden waarin hij met zijn handen kan<br />
wroeten. Jan doet dit vervolgens ook.<br />
- Jan krijgt om 16.30 uur een mobiel voor zich neergezet waar hij tegen aan kan slaan.<br />
De cliënt doet dit niet.<br />
Deze situaties wordt als volgt ingevuld:<br />
15.00 J 16.30 N<br />
LET OP! Wanneer er een verplaatsing plaatsvindt, ontstaat er een nieuwe situatie. Er dient<br />
hierbij opnieuw aangegeven te worden wanneer er een motorische activatie plaatsvindt, ook<br />
wanneer dit dezelfde motorische activatie betreft. Bijvoorbeeld:<br />
- Jan heeft om 13.30 een mobiel voor zich gekregen waar hij tegen aan kan slaan. Hij<br />
doet dit ook.<br />
- Om 14.00 wordt Jan van de slaapkamer naar de woonkamer gebracht en de mobiel<br />
verhuist mee. Jan gaat daar ook verder met tegen zijn mobiel slaan.<br />
Dit wordt als volgt genoteerd:<br />
13.30 J 14.00 J<br />
Uiteraard wordt er in het schema bij verplaatsingen/transfers dan ook genoteerd dat Jan<br />
verplaatst is binnen de groep in de ruimte<br />
Verplaatsing binnen de groep in de ruimte 14.00<br />
Hieronder volgt een tabel waarin enkele goede en foute voorbeelden worden gegeven van<br />
actieve motorische activatie (dit zijn slechts voorbeelden en niet alle mogelijke activiteiten):<br />
Motorische activatie Geen motorische activatie<br />
Vingerverven Snoezelen<br />
Kranten scheuren tv kijken<br />
Mobiel Muziek ter ontspanning luisteren<br />
Stampen/ dansen op muziek (voor)lezen<br />
Bak macaroni om in te wroeten Voeten gemasseerd krijgen<br />
Andere actieve activiteiten….. Andere passieve activiteiten….<br />
60
Dagboekschema □ Groep □ Dagcentrum<br />
Datum: Cliënt: Geboortedatum:<br />
Verplaatsing/transfer<br />
Begintijd verplaatsingen (meerdere tijdstippen zijn mogelijk)<br />
Verplaatsing binnen de groep in de ruimte<br />
Transfer<br />
Verplaatsing van binnenshuis naar buitenshuis<br />
Verplaatsing van buitenshuis naar binnenshuis<br />
Lunchtijd: van…………….tot………………..uur<br />
Activatie aangeboden = begintijd noteren<br />
&<br />
Motorische reactie op dat aanbod, ja of nee = J of N invullen achter desbetreffend tijd<br />
Motorische activatie:<br />
Hiermee wordt actieve<br />
motorische activering bedoeld,<br />
situaties die aan de cliënt<br />
aangeboden worden en bedoeld<br />
zijn om een beweging uit te<br />
lokken.<br />
Bijvoorbeeld: het aanbieden van<br />
muziek met als doel om de cliënt<br />
hierop te laten bewegen<br />
(dansen/voeten stampen)<br />
(en niet: het aanbieden van muziek<br />
met als doel om te ontspannen)<br />
Het dagboek wordt bijgehouden vanaf het ontbijt tot aan het avondeten
Vragenlijst voor begeleiders<br />
Instructie<br />
In beide lijsten gaat het om verplaatsingen en transfers.<br />
o Met een verplaatsing wordt bedoeld dat iemand verplaatst in de ruimte, waarbij de positie<br />
hetzelfde blijft.<br />
Voorbeelden van verplaatsingen:<br />
o Van de eettafel naar de slaapkamer rijdend in de rolstoel<br />
o Van de woonkamer naar buiten om te wandelen in de rolstoel<br />
o Van de voorkamer naar de achterkamer, schuivend op de billen<br />
o Met een transfer wordt de overgang van de ene positie, houding en/of situatie naar een<br />
andere bedoeld. Hierbij kan ook sprake zijn van een verplaatsing in de ruimte, maar omdat<br />
men wisselt van vb. rolstoel naar bed, toilet of een andere stoel noemt men het een<br />
transfer. De positie, houding en/of situatie verandert.<br />
Voorbeelden van transfers:<br />
o Toilettransfer<br />
o Bedtransfer (van stoel naar bed en andersom)<br />
o Stoel/rolstoeltransfer (van stoel naar staan en andersom of van stoel/bank naar<br />
rolstoel en andersom)
Er wordt in deze <strong>vragenlijst</strong> gevraagd om het hokje aan te kruisen wat het meest van<br />
toepassing is. Met het meest wordt bedoeld, het gedrag aankruisen wat bij de cliënt het meest<br />
voorkomt. Uitzonderingen hierop hoeven niet vermeld te worden.<br />
Datum: Cliënt: Geboortedatum:<br />
□ Groep □ Dagcentrum<br />
Deel A Verplaatsingen en transfers<br />
1. Hoe verplaatst de cliënt zich doorgaans binnen de groep?<br />
□ Zittend in de rolstoel waarbij hij/zij zelf de rolstoel voortbeweegt met zijn armen of<br />
benen<br />
□ Zittend in de rolstoel waarbij iemand anders hem/haar duwt<br />
□ Zittend in de elektrische rolstoel waarbij hij/zij deze zelf kan besturen<br />
□ Kruipen, rollend en/of schuivend op de billen<br />
□ Lopend met een looprek of met ondersteuning van de begeleider<br />
□ Anders, namelijk………………………………………….<br />
2. Hoe gaat doorgaans de transfer van een stoel naar een mat of bed(box)?<br />
□ Met de tillift<br />
□ De cliënt wordt getild door begeleiders<br />
□ De cliënt steunt tijdens de transfer, eventueel met hulp van de begeleiders, even op<br />
zijn benen<br />
□ Anders, namelijk…………………………………………<br />
3. Hoe gaat doorgaans de transfer van een mat of bed(box) naar een stoel?<br />
□ Met de tillift<br />
□ De cliënt wordt getild door begeleiders<br />
□ De cliënt steunt tijdens de transfer, eventueel met hulp van de begeleiders, even op<br />
zijn benen<br />
□ Anders, namelijk…………………………………………<br />
4. Hoe gaat doorgaans de verzorgings-/toilettransfer?<br />
□ Met de tillift<br />
□ De cliënt wordt getild door begeleiders<br />
□ De cliënt steunt tijdens de transfer, eventueel met hulp van de begeleiders, even op<br />
zijn benen<br />
□ Anders, namelijk…………………………………………<br />
5. Hoe gaan doorgaans de eetmomenten?<br />
□ De cliënt wordt helemaal gevoed door de begeleider<br />
□ De cliënt eet zelfstandig met bestek en/of handen<br />
□ De cliënt houdt eten zelf vast (bestek/hand) en wordt in de beweging naar de mond<br />
begeleid door begeleider<br />
□ Anders, namelijk……………………………………………<br />
6. Hoe gaan doorgaans de drinkmomenten?<br />
□ De cliënt wordt helemaal gevoed door de begeleider<br />
63
□ De cliënt drink zelfstandig met een (drink)beker<br />
□ De cliënt houdt de (drink)beker zelf vast en wordt in de beweging naar de mond<br />
begeleid door de begeleider<br />
□ Anders, namelijk…………………………………………..<br />
7. Hoe verplaatst de cliënt zich doorgaans buitenshuis?<br />
□ Zittend in de rolstoel waarbij hij/zij zelf de rolstoel voortbeweegt met zijn armen of<br />
benen<br />
□ Zittend in de rolstoel waarbij iemand anders hem/haar duwt<br />
□ Zittend in de elektrische rolstoel waarbij hij/zij deze zelf kan besturen<br />
□ Kruipend, rollend en/of schuivend op de billen<br />
□ Lopend met een looprek of met ondersteuning van de begeleider<br />
□ Anders, namelijk………………………………………….<br />
Deel B Geplande bewegingsactiviteiten<br />
1a. Is zwemmen een regulier gepland onderdeel van het dagprogramma van uw cliënt?<br />
□ Ja □ Nee<br />
1b. Zo ja, hoe vaak staat dit op het programma per week en wat is de duur (min.) per keer?<br />
………keer per week & ………. minuten<br />
2a. Is fysiotherapie een regulier gepland onderdeel van het dagprogramma van uw cliënt?<br />
□ Ja □ Nee<br />
2b. Zo ja, hoe vaak staat dit op het programma per week en wat is de duur (min.) per keer?<br />
………keer per week & ………. minuten<br />
3a. Is bewegingsagogiek een regulier gepland onderdeel van het dagprogramma van uw<br />
cliënt?<br />
□ Ja □ Nee<br />
3b. Zo ja, wordt dit uitgevoerd in groepsverband of individueel?<br />
□ Groepsverband □ Individueel<br />
3c. Hoe vaak staat dit op het programma per week en wat is de duur (min.) per keer?<br />
………keer per week & ………. minuten<br />
4a. Is er nog een ander bewegingsgericht gepland onderdeel in het dagprogramma van uw<br />
cliënt?<br />
□ Ja □ Nee<br />
4b. Zo ja, wat is dat? ………………………….<br />
4c. Wordt dit uitgevoerd in groepsverband of individueel?<br />
□ Groepsverband □ Individueel<br />
4d. Hoe vaak staat dit op het programma per week en wat is de duur (min.) per keer?<br />
………keer per week & ………. minuten<br />
64
Analyseschema voor dossieronderzoek<br />
Datum: ……………….. Cliënt: …………..<br />
Geboortedatum: ………..<br />
1. Welke van de volgende motorische disciplines zijn betrokken bij de cliënt?<br />
□ Fysiotherapeut: <strong>vragenlijst</strong> <strong>gebruiken</strong>.<br />
□ Ergotherapeut:<br />
- Hoe vaak is deze bij de cliënt betrokken?<br />
○ Op consultbasis ○ Elke week ○ Elke maand ○ Anders, namelijk……….<br />
- Hoe lang duurt een sessie met de cliënt?<br />
….. minuten.<br />
□ Bewegingsagoog:<br />
- Hoe vaak is deze bij de cliënt betrokken?<br />
○ Op consultbasis ○ Elke week ○ Elke maand ○ Anders, namelijk……….<br />
- Hoe lang is deze bij de cliënt betrokken?<br />
….. minuten.<br />
□ Zwemmen:<br />
- Hoe vaak is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />
○ Elke week ○ Elke maand ○ Anders, namelijk………<br />
- Hoe lang is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />
….. minuten.<br />
□ Paardrijden:<br />
- Hoe vaak is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />
○ Elke week ○ Elke maand ○ Anders, namelijk………<br />
- Hoe lang is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />
….. minuten.<br />
□ anders, namelijk………………………………………………………………………<br />
- Hoe vaak is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />
○ Elke week ○ Elke maand ○ Anders, namelijk………<br />
- Hoe lang is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />
….. minuten.<br />
2. Wat staat er beschreven in het persoonsbeeld over motorische activering / motoriek /<br />
bewegen / motorische ontwikkeling?<br />
65
3. Welke doelen zijn gesteld over (motorische) activering? (exacte omschrijving)<br />
4. Omschrijf per doel welke activiteiten worden ingezet om dit doel te bereiken.<br />
5. Zijn er andere doelen te vinden waarvoor motorische activering wordt ingezet als middel?<br />
(exacte omschrijving)<br />
6. Worden andere motorische activiteiten beschreven zonder dat bekend is wat het doel ervan<br />
is?<br />
66
7. Eventuele opmerkingen en/of toevoegingen.<br />
67
Vragenlijst voor de fysiotherapeut<br />
Datum: Naam cliënt:<br />
Geboortedatum: Fysiotherapeut:<br />
1. Hoe vaak krijgt de cliënt fysiotherapie?<br />
□ 1x per week<br />
□ 1x per maand<br />
□ Op consultbasis<br />
□ Anders, namelijk…………………..<br />
2. Hoe lang duurt de sessie doorgaans?<br />
…… minuten.<br />
3. Vindt de begeleiding door u individueel plaats of in groepsverband?<br />
□ Individueel □ Groepsverband □ Zowel individueel als in groepsverband<br />
4. Waar vindt de fysiotherapie plaats?<br />
□ Op de groep<br />
□ In een aparte ruimte<br />
□ In een gymlokaal<br />
□ Elders, namelijk……………………<br />
□ Combinatie van ………………………….. & ………………………………<br />
5. Waar bestaat de sessie uit?<br />
□ Coachen van begeleiders/anderen<br />
□ Beantwoorden van vragen<br />
□ Monitoren van de cliënt<br />
□ Screenen van de cliënt<br />
□ Behandeling van de cliënt op cliëntniveau<br />
□ Anders, namelijk………………………………………<br />
□ Combinatie van ………………………….. & ………………………………<br />
6. Omschrijf alle doelen waar op dit moment aan wordt gewerkt (exacte omschrijving).<br />
68
7. Omschrijf per doel welke activiteiten worden ingezet om dit doel te bereiken.<br />
8. Eventuele opmerkingen of toevoegingen:<br />
69
Observatieschema videoanalyse<br />
Instructie<br />
Bewegingsactiviteit Uitleg<br />
Tijdstip De exacte tijd waarop een beweging plaatsvindt, bijvoorbeeld 10.32<br />
Beschrijving Een beschrijving van wat er precies op dat moment gebeurt, bijvoorbeeld Pietje eet zijn fruithapje op, waarbij hij zelf<br />
zijn arm omhoog doet en bij zijn elleboog wordt ondersteund.<br />
Beweging cliënt Uitleg<br />
A = Actief De beweging wordt door de cliënt zelf gemaakt. Als de cliënt wordt begeleid/ondersteund door een begeleider, maar er<br />
is duidelijk zichtbaar dat de cliënt zelf inbreng heeft in de uitvoering van de beweging, wordt dit ook als actief gezien.<br />
We noemen iets al actief als iemand ‘iets’ zelf doet, dat kan een onderdeel zijn van een hele activiteit (vb. jas<br />
aantrekken en zelf armen omhoog houden (helpen)). Dus eigenlijk vanaf de maximale ondersteuning.<br />
P = Passief De beweging wordt door de begeleider uitgevoerd. De cliënt heeft zelf geen inbreng in de uitvoering van de beweging.<br />
Soorten initiatief begeleider Voorbeelden<br />
F = Fysiek contact Aanraken<br />
V =Verbaal contact Praten, zingen tegen de cliënt<br />
FV = Fysiek & verbaal contact Praten en aanraken tegen/ van de cliënt<br />
G = Gebaren Gebaren met handen, gezichtsexpressie tegen de cliënt<br />
GV = Gebaren & verbale taal Gebaren uitvoeren en deze mondeling toelichten tegen de cliënt<br />
O = Overige Aanwezig, maar geen interactie, rolstoel duwen maar geen fysiek of verbaal contact<br />
Bewegingsinitiatief Uitleg<br />
G = Geactiveerd<br />
De cliënt wordt door de begeleider uitgelokt om te bewegen. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door een<br />
fysiek spelletje, verbale stimulatie of het gebruik van gebaren of het klaarzetten van een spelletje.<br />
Z = Zelf initiatief<br />
De cliënt beweegt uit zichzelf, zonder dat er iets wordt uitgelokt door de begeleider (ook wanneer cliënt zelf met een<br />
spelletje gaat spelen, zonder dat begeleider dit verbaal/fysiek of met gebaren uitlokt of met een doel heeft neergezet).
Mate van ondersteuning Uitleg<br />
T = Totaal Begeleider doet alles, cliënt geeft geen hulp<br />
Max = Maximaal Begeleider doet meer dan de helft van de activiteit, kind geeft betekenisvolle hulp<br />
G = Gemiddeld Begeleider doet ( minder dan) de helft van de activiteit<br />
Min = Minimaal Begeleider geeft weinig hulp<br />
S = Supervisie Begeleider geeft geen fysieke hulp, maar wel verbaal of heeft iets klaargezet<br />
O = Onafhankelijk Geen fysieke begeleiding of supervisie nodig<br />
De volgende gedragingen worden WEL gezien als beweging/activiteit:<br />
Een verplaatsing<br />
Een transfer (ook verzorgingsmomenten)<br />
Eet- en drinkmomenten<br />
Motorische activatie<br />
Let op! De volgende gedragingen worden NIET gezien als beweging/activiteit:<br />
Spastische bewegingen<br />
Stereotype gedrag (zich herhalend/zelfstimulerend gedrag)<br />
Zelfverwondend gedrag<br />
Epileptische aanval<br />
Voorbeeldsituatie: De cliënt gaat bewegen als de begeleider gitaar speelt<br />
Beweging cliënt: A Soort initiatief begeleider:O Bewegingsinitiatief: G Mate ondersteuning: O<br />
Beschrijving activiteit: P. zit in zijn rolstoel, de begeleider gaat voor hem staan en speelt gitaar. P beweegt met armen en hoofd en brabbelt hoge tonen.<br />
71
Observatieschema Datum: Dagprogramma Cliënt:<br />
Mate van ondersteuning<br />
T = totaal Min = minimaal<br />
Max = maximaal S = supervisie<br />
G = gemiddeld O = onafhankelijk<br />
Bewegingsinitiatief<br />
G = geactiveerd<br />
Z = zelf initiatief<br />
Soort initiatief begeleider<br />
F = fysiek G = gebaren<br />
V = verbaal GV = gebaren-verbaal<br />
FV = fysiek-verbaal O = overig<br />
Beweging cliënt<br />
A = actief<br />
P = passief<br />
Bewegingsactiviteit<br />
Tijdstip:<br />
Beschrijving:<br />
Tijdstip:<br />
Beschrijving:<br />
Tijdstip:<br />
Beschrijving:<br />
Tijdstip:<br />
Beschrijving:<br />
72