05.01.2013 Views

vragenlijst gebruiken. - Gehandicaptensport Nederland

vragenlijst gebruiken. - Gehandicaptensport Nederland

vragenlijst gebruiken. - Gehandicaptensport Nederland

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

In beweging!<br />

Een onderzoek naar de aard en mate van motorische<br />

activering van personen met (zeer) ernstige en<br />

verstandelijke beperkingen<br />

Annemieke Enninga<br />

s1606794<br />

Onderzoeksrapport in het kader van de Masterthesis<br />

Afdeling Orthopedagogiek<br />

Rijksuniversiteit Groningen<br />

Begeleiding door Dr. A.A.J. van der Putten<br />

Tweede beoordelaar: Drs. P. Poppes<br />

November 2010


Voorwoord<br />

Voorliggend onderzoek is uitgevoerd in het kader van de Masterthesis binnen de Master<br />

opleiding Orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderzoek is onderdeel<br />

van een grote onderzoekslijn naar motorische activering van personen met (zeer) ernstige<br />

verstandelijke en meervoudige beperkingen. Deze lijn is gestart vanuit het ‘Research Centre<br />

on Persons with Profound Multiple Disabilities’ en heeft als uiteindelijke doel om personen<br />

met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen meer te activeren in het<br />

dagelijks leven. Ik als Masterstudent heb de unieke kans gekregen om mijn bijdrage te leveren<br />

aan dit belangrijke en mooie streven. Het onderzoek wordt geleid door Dr. A.A.J. van der<br />

Putten.<br />

Tijdens mijn opleiding heb ik meerdere malen te horen gekregen dat er onderzoek wordt<br />

gedaan naar de motorische activering van mensen met (zeer) ernstige verstandelijke en<br />

meervoudige beperkingen. Het leek mij leuk om hier aan mee te werken door mijn<br />

Masterthesis te schrijven over dit onderwerp. Samen met mevrouw van der Putten heb ik toen<br />

bekeken hoe ik dit vorm kon geven. Het resultaat ligt nu voor u. Om tot deze thesis te komen<br />

heb ik veel hulp en steun gehad van verschillende mensen en deze mensen ben ik veel dank<br />

verschuldigd. Allereerst wil ik mevrouw van der Putten, ofwel Annette, bedanken voor haar<br />

geweldige feedback en immer aanwezige vertrouwen in mij. Ik heb hier erg veel aan gehad.<br />

Bovendien heeft haar enthousiasme voor deze doelgroep en voor het uitvoeren van onderzoek<br />

erg aanstekelijk gewerkt! Tevens wil ik Tonny Kodde bedanken voor haar uitstekende hulp<br />

bij het werven van de participanten voor dit onderzoek. Zonder haar hulp was ik niet zo ver<br />

gekomen.<br />

Verder wil ik de instelling waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, de fysiotherapeuten en<br />

de begeleiders van alle locaties heel erg bedanken voor de medewerking en de gastvrijheid.<br />

Vijf hele dagen lang een pottenkijker op de locatie hebben is niet niks. Ik heb me op elke<br />

locatie altijd welkom gevoeld en ik heb veel van alle medewerkers geleerd. Ook de ouders<br />

van de participanten ben ik bijzonder veel dank verschuldigd. Zonder hun toestemming had<br />

dit onderzoek niet plaats kunnen vinden. Tot slot wil ik natuurlijk de participanten zelf<br />

bedanken. Ik heb tijdens de dagen dat ik ze heb gevolgd een mooi beeld gekregen van ieder<br />

als persoon en ik heb erg van hun reacties genoten.<br />

2


De ervaringen die ik gedurende het afgelopen jaar heb opgedaan hebben mij als toekomstig<br />

orthopedagoog zeker gevormd. Het ging niet altijd even makkelijk als ik had gedacht, maar<br />

door de steun van mijn omgeving heb ik toch doorgezet. Bij deze wil ik ook graag mijn<br />

partner, vrienden en ouders bedanken voor hun vertrouwen in mij.<br />

Veel plezier met het lezen van deze Masterthesis!<br />

Met vriendelijke groeten,<br />

Annemieke Enninga<br />

ii<br />

3


Inhoudsopgave<br />

Samenvatting……………………………………………………………………... blz. 5<br />

Hoofdstuk 1: Inleiding……………………………………………………………. blz. 7<br />

1.1 Probleemstelling……………………………………………………… blz. 8<br />

1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen…………………….…. blz. 9<br />

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader…………………………………………………... blz.11<br />

2.1 Personen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige<br />

beperkingen……………………………………………………………….. blz.11<br />

2.2 Belang van bewegen………………………………………………….. blz.13<br />

Hoofdstuk 3: Methode……………………………………………………………. blz.17<br />

3.1 Participanten………………………………………………….............. blz.17<br />

3.2 Design………………………………………………………………….blz.17<br />

3.3 Gegevensverzameling en instrumenten……………………………..... blz.17<br />

3.4 Procedure……………………………………………………………... blz.20<br />

3.5 Analyse……………………………………………………………….. blz.21<br />

Hoofdstuk 4: Resultaten…………………………………………………………...blz.24<br />

4.1 Participanten………………………………………………………….. blz.24<br />

4.2 Resultaten…………………..………………………………………….blz.26<br />

Hoofdstuk 5: Conclusie en discussie…………………………………………….. blz.40<br />

5.1 Beantwoording onderzoeksvragen……………………………………. blz.40<br />

5.2 Methodologische reflectie…………………………………………….. blz.41<br />

5.3 Discussie……………………………………………………………… blz.42<br />

Literatuur…………………………………………………………………………. blz.47<br />

Bijlagen…………………………………………………………………………… blz.53<br />

1 Brieven/verklaringen………………………………………………….....blz.53<br />

2 Instrumenten……………………………………………………………. blz.59<br />

4


Samenvatting<br />

Het is alom bekend dat bewegen goed is voor zowel de lichamelijke als geestelijke<br />

gezondheid. Bewegen is om verschillende redenen ook van groot belang voor personen met<br />

(zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen (EVMB). Het kan mogelijk leiden<br />

tot betere communicatie met de omgeving, het behouden en/of uitbreiden van motorische<br />

vaardigheden en een betere gezondheid. Dit zou vervolgens kunnen leiden tot een betere<br />

kwaliteit van leven en een vergrote zelfstandigheid. Er is momenteel echter weinig bekend<br />

over de aard en mate van motorische activering van personen met EVMB. Dit onderzoek<br />

heeft daarom in kaart gebracht hoeveel personen met EVMB bewegen en ook op welke<br />

manier dat gebeurt.<br />

In totaal hebben 6 participanten aan dit onderzoek meegewerkt. Door middel van een<br />

dagboekschema, een <strong>vragenlijst</strong> voor begeleiders, een <strong>vragenlijst</strong> voor fysiotherapeuten,<br />

dossieranalyse en videoanalyse is in kaart gebracht hoeveel en op welke manieren de<br />

participanten bewegen op zowel de leefgroep als het activiteitencentrum. De functionele<br />

vaardigheden zijn in kaart gebracht door middel van het Gedrags Taxatie Instrument.<br />

Uit de resultaten blijkt dat de personen met EVMB gemiddeld 103 minuten per dag bewogen,<br />

13,8 keer verplaatst werden/een transfer kregen en 4,2 keer per dag een motorische activiteit<br />

aangeboden kregen. De geplande bewegingsactiviteiten bestonden vooral uit zwemmen en<br />

paardrijden; voor drie participanten was op de leefgroep niets gepland en voor twee<br />

participanten was op het activiteitencentrum niets gepland. Er is geen significant verband<br />

gevonden tussen de mate van motorische activering en de factoren ‘leeftijd’, ‘functionele<br />

vaardigheden’ en ‘setting’. Slechts 20% van alle bewegingsactiviteiten zijn motorische<br />

activiteiten. De geobserveerde bewegingsactiviteiten worden voornamelijk passief uitgevoerd<br />

op initiatief van de begeleider. Daarbij wordt voornamelijk fysiek-verbale instructie gebruikt<br />

en wordt de cliënt grotendeels ‘totaal’ ondersteund. Voor één participant was geen enkel doel<br />

opgesteld met betrekking tot motorische activering. Er werd verder een aantal activiteiten<br />

omschreven zonder dat bekend was met welk doel dit aangeboden wordt. Wanneer de<br />

fysiotherapeut intensiever betrokken is bij de cliënt, wat bij geen enkele participant in de<br />

onderzoeksperiode het geval was, bestaat de sessie voornamelijk uit het adviseren van de<br />

begeleiders en vrijwel niet uit behandeling op cliëntniveau.<br />

5


De resultaten moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd vanwege de kleine<br />

steekproefomvang, maar ze kunnen wel als representatief worden beschouwd voor de zes<br />

personen met EVMB binnen dit onderzoek. Er bestaat op dit moment geen referentiekader of<br />

norm waarmee de resultaten kunnen worden vergeleken. Eerder onderzoek naar de mate van<br />

motorische activering laat vergelijkbare resultaten zien. In vervolgonderzoek zal een passend<br />

referentiekader ontwikkeld moeten worden en daarnaast is het aan te raden het onderzoek uit<br />

te breiden zodat betrouwbare conclusies kunnen worden gevormd. Tot slot zal in de toekomst<br />

een bewegingscatalogus worden samengesteld met effectieve bewegingsprogramma’s, zodat<br />

de praktijk handvatten heeft om de beweging van personen met EVMB te stimuleren.<br />

6


Hoofdstuk 1: Inleiding<br />

Het is alom bekend dat bewegen, samen met een goede voeding, noodzakelijk is voor het<br />

hebben van een goede gezondheid. Zo heeft bewegen op lichamelijk gebied een positief effect<br />

op de fitheid en op verschillende gezondheidsparameters zoals bloeddruk en de botdichtheid.<br />

Ook verlaagt bewegen het risico op het ontstaan van bepaalde ziekten zoals hart- en<br />

vaatziekten en heeft het een gunstige invloed op het beloop van diverse aandoeningen zoals<br />

epilepsie en osteoporose (Ministerie van VWS, 2001). Bewegen kan tevens positieve<br />

gevolgen voor de psychische gesteldheid; zo leidt het bijvoorbeeld tot versterking van het<br />

zelfbeeld en de eigenwaarde (Baken, 1997). Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de<br />

regering probeert om heel <strong>Nederland</strong> meer in beweging te krijgen. Dat blijkt wel uit de vele<br />

kabinetsnota’s van de laatste tijd omtrent dit onderwerp. Voor specifieke doelgroepen in onze<br />

samenleving is bewegen vooral belangrijk, maar deze zijn vaak afhankelijk van hun omgeving<br />

voor het vervullen van dergelijke behoeften. Een voorbeeld is de groep mensen met een<br />

verstandelijke beperking. Uit onderzoek van Robertson et al. (2000) blijkt dat personen met<br />

een verstandelijke beperking een significant hoger risico hebben op fysieke inactiviteit<br />

vergeleken met de populatie van personen zonder een verstandelijke beperking. Daarbij geven<br />

lage cognitieve mogelijkheden en wonen in een residentiële setting een extra groot risico op<br />

inactiviteit. Ook Emerson (2005) komt tot deze conclusies. Volgens zijn onderzoek is slechts<br />

4% van de volwassenen met een verstandelijke beperking fysiek actief. Ook blijkt dat ze<br />

significant minder actief zijn dan mensen zonder een verstandelijke beperking en dat ernst van<br />

de verstandelijke beperking, leeftijd en geslacht bijkomende risicofactoren vormen. Zo is de<br />

kans op fysieke inactiviteit voor personen met een ernstigere verstandelijke beperking,<br />

ouderen en vrouwen groter. Onderzoek van Finlayson et al. (2009) laat eveneens zien dat<br />

mensen met een verstandelijke beperking significant minder bewegen dan mensen zonder een<br />

verstandelijke beperking, waarbij onder andere immobiliteit een verhoogd risico geeft. Uit<br />

deze onderzoeken blijkt dat het hebben van een verstandelijke beperking in het algemeen een<br />

risico geeft op het hebben van een inactieve leefstijl.<br />

Mensen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen (EVMB) hebben niet<br />

alleen een zeer ernstige verstandelijke beperking, maar zijn daarnaast ook nog ernstig<br />

motorisch beperkt en hebben vaak bijkomende problemen zoals beperkingen in het gehoor en<br />

in hun zicht (Nakken & Vlaskamp, 2007; Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Door deze<br />

verscheidenheid aan problematiek zijn ze in het dagelijks leven volledig afhankelijk van hun<br />

7


naaste omgeving; dit geldt ook voor het krijgen van adequate lichaamsbeweging. Zelf hebben<br />

ze niet tot nauwelijks de mogelijkheden om tot voldoende beweging te komen. Door de<br />

combinatie van het wonen in een residentiële woonvoorziening, het hebben van ernstige<br />

verstandelijke en motorische beperkingen en de bijkomende problemen bestaat het vermoeden<br />

dat vooral personen met EVMB zeer weinig motorisch actief zijn. Motorische activering is<br />

echter wel van uitermate belang, omdat het mogelijk kan leiden tot betere communicatie met<br />

de omgeving, het behouden of uitbreiden van motorische vaardigheden en een betere<br />

gezondheid. Dit zou vervolgens kunnen leiden tot een betere kwaliteit van leven en een<br />

vergrote zelfstandigheid.<br />

1.1 Probleemstelling<br />

Uit de literatuur blijkt dat er tot nu toe nog maar weinig onderzoek is gedaan naar de<br />

motorische activering van personen met EVMB. Uit onderzoek blijkt wel dat deze doelgroep<br />

in het algemeen weinig activiteiten krijgt aangeboden. Maar liefst 40% ontvangt minder dan<br />

acht uur aan dagactiviteiten per week (Wiersma, Beumer, Koedoot & Vlaskamp, 2002).<br />

Bovendien is het overgrote deel van de aangeboden activiteiten passief van aard en weinig<br />

gericht op beweging/activering (Vlaskamp, Hiemstra, Wiersma & Zijlstra, 2007). Dit blijkt<br />

ook uit onderzoek van Grotenhuis, Van der Kooi en Bosma (2009): slechts 8% van de<br />

aangeboden activiteiten bestaat uit motorische activatie. Uit onderzoek door Verheijen en<br />

Brussee (2009) naar motorische activering van personen met EVMB blijkt eveneens dat deze<br />

doelgroep weinig motorisch geactiveerd wordt. Gemiddeld krijgen ze minder dan één<br />

motorische activiteit per dag aangeboden. Ook blijkt dat de toegepaste interventies binnen de<br />

zorg voor mensen met EVMB maar weinig bewegingsgeoriënteerd zijn (Vlaskamp &<br />

Nakken, 2008).<br />

In welke mate personen met EVMB nu feitelijk motorisch geactiveerd worden en met welke<br />

middelen dit dan gedaan wordt blijft tot op heden echter nog onduidelijk. Dit houdt verband<br />

met het feit dat het reeds uitgevoerde onderzoek naar motorische activering maar weinig<br />

participanten omvat. Voorliggend onderzoek probeert meer informatie te verzamelen omtrent<br />

dit onderwerp, zodat meer inzicht wordt verkregen in de manieren waarop personen met<br />

EVMB bewegen en hoe vaak dit gebeurt. Daarbij wordt gekeken of persoonlijke factoren<br />

zoals leeftijd en functionele vaardigheden en contextuele factoren zoals setting invloed<br />

hebben op de mate van motorische activering.<br />

8


Allereerst wordt bestudeerd of leeftijd invloed heeft op de mate van motorische activering.<br />

Het vermoeden bestaat dat jonge mensen met EVMB meer motorisch geactiveerd worden dan<br />

oudere mensen met EVMB. Onderzoek van Verheijen en Brussee (2009) laat inderdaad een<br />

negatief zwak verband zien. Binnen dit onderzoek wordt bekeken of dezelfde resultaten<br />

worden behaald. Ten tweede wordt bekeken of er een relatie bestaat tussen de functionele<br />

vaardigheden van personen met EVMB en de hoeveelheid beweging die ze krijgen. In<br />

onderzoek van Verheijen en Brussee (2009) wordt een significant zwak verband gevonden<br />

tussen de mate van zelfverzorging van de cliënt en de bewegingen die de cliënten met EVMB<br />

maken. In dit onderzoek wordt bekeken of er ook een verband kan worden gevonden tussen<br />

functionele vaardigheden zoals bijvoorbeeld exploratief gedrag en de hoeveelheid beweging.<br />

Tot slot wordt gekeken of de setting waar de cliënt zich bevindt (leefgroep of<br />

activiteitencentrum) invloed heeft op de aangeboden motorische activatie. Eerder onderzoek<br />

heeft reeds een significant verband kunnen aantonen (Verheijen & Brussee, 2009).<br />

1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen<br />

Het doel van het huidige onderzoek is het in kaart brengen van de aard en mate van<br />

motorische activering van personen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige<br />

beperkingen en bepalen of er een relatie bestaat tussen motorische activering en persoonlijke<br />

en contextuele factoren.<br />

Naar aanleiding van bovenstaand doel kunnen drie onderzoeksvragen worden onderscheiden<br />

die onderverdeeld worden in verschillende subvragen:<br />

Onderzoeksvraag 1: In welke mate worden personen met (zeer) ernstige verstandelijke<br />

en meervoudige beperkingen motorisch geactiveerd en wat is de aard van de motorische<br />

activering?<br />

Subvragen:<br />

1.1 Hoe vaak verplaatsen de participanten met EVMB zich op een dag en hoeveel worden zij<br />

motorisch geactiveerd?<br />

1.2 Welke bewegingen maken de participanten en wat is de inbreng van de participanten en<br />

de begeleiders hierbij?<br />

9


Onderzoeksvraag 2: Is er een relatie tussen de mate van motorische activering en<br />

persoonlijke factoren?<br />

2.1 Is er een verschil te zien in het aantal verplaatsingen/transfers en motorische activatie bij<br />

participanten van verschillende leeftijden?<br />

2.2 Is er een verband tussen de functionele vaardigheden van de participanten en de<br />

hoeveelheid beweging die ze krijgen?<br />

Onderzoeksvraag 3: Is er een relatie tussen mate van motorische activering en<br />

contextuele factoren?<br />

3.1 Bestaat er een verschil in het aantal verplaatsingen/transfers en motorische activatie van<br />

de participanten tussen de leefgroep en het activiteitencentrum?<br />

10


Hoofdstuk 2: Theoretisch kader<br />

2.1 Personen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen<br />

De doelgroep waar het voorliggende onderzoek zich op richt betreft de groep personen met<br />

EVMB. Allereerst hebben deze personen zeer ernstige verstandelijke beperkingen, waarbij<br />

men vaak de norm hanteert van een intelligentiequotiënt van 20-25 of lager. Hun<br />

intelligentieniveau is echter zodanig laag dat het niveau van verstandelijk functioneren niet<br />

precies bepaald kan worden en dus vaak zal moeten worden geschat (Nakken & Vlaskamp,<br />

2007). Vaak wordt ook wel een ontwikkelingsleeftijd van maximaal 24 maanden gehanteerd<br />

als norm (Tadema, Vlaskamp & Ruijssenaars, 2005). Daarnaast hebben ze ernstige of zeer<br />

ernstige motorische beperkingen, wat maakt dat ze bijvoorbeeld niet zelf kunnen lopen of<br />

zitten. Ze zijn dan ook veelal rolstoelgebonden, kunnen niet of bijna niet hun handen of armen<br />

effectief <strong>gebruiken</strong> en hebben moeite om hun houding vast te houden. Vaak zijn zowel hun<br />

grove als hun fijne motoriek aanzienlijk verstoord (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005;<br />

Zijlstra & Vlaskamp, 2005b). Doordat ze hun lichaam amper kunnen <strong>gebruiken</strong>, zijn ze<br />

volledig afhankelijk van hun omgeving. Naar schatting zijn er in <strong>Nederland</strong> zo’n 12.000<br />

personen met EVMB (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005).<br />

Naast deze kernkarakteristieken hebben personen met EVMB vaak ook te maken met<br />

verschillende bijkomende beperkingen zoals zintuiglijke beperkingen. Uit onderzoek van<br />

Evenhuis et al. (2001) in <strong>Nederland</strong> blijkt dat rond de 74% van de personen met ernstige en<br />

zeer ernstige verstandelijke beperkingen visusproblemen heeft. Daarbij lijken de beperkingen<br />

aangeboren te zijn of zijn ze verworven op jonge leeftijd. Woodhouse, Griffiths en Gedling<br />

(2000) stellen dat de kans op een visuele beperking aanzienlijk groter wordt naarmate de<br />

verstandelijke beperking ernstiger is. Van Splunder (2003) beweert zelfs dat men bij personen<br />

met EVMB ervan uit kan gaan dat ze een visuele beperking hebben totdat het tegendeel<br />

bewezen is. Bij deze doelgroep is het echter lastig vast te stellen of ze een visuele beperking<br />

hebben of niet. Sommigen lijken op het ene moment wel te kunnen zien en op een ander<br />

moment niet. Ook kan het zo zijn dat ze ‘losse delen’ wel kunnen waarnemen, maar het niet<br />

tot een geheel kunnen vormen of dat ze kleurcontrasten nodig hebben om iets te kunnen zien<br />

(Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Naast visusproblemen komen ook allerlei soorten<br />

gehoorproblemen frequent voor bij personen met EVMB. Zo’n 25 tot 33% van deze<br />

doelgroep ervaart problemen in het gehoor (Evenhuis et al., 2001). Ook de andere zintuigen<br />

11


zoals tast, smaak en reuk werken vaak niet zoals zou moeten (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra,<br />

2005). Deze sensorische beperkingen blijven vaak onopgemerkt, wat bijvoorbeeld inter-<br />

persoonlijke problemen, problemen in de communicatie en in adaptief functioneren tot gevolg<br />

kan hebben. Mensen in de naaste omgeving zouden dus alert moeten zijn op eventuele<br />

sensorische problematiek (Evenhuis et al., 2001; Janicki & Dalton, 1998).<br />

Behalve allerlei zintuiglijke beperkingen komen gezondheidsproblemen veelvuldig voor bij<br />

personen met EVMB, waardoor het overgrote deel afhankelijk is van voorgeschreven<br />

medicijnen (Vlaskamp & Nakken, 1999). Dikwijls ervaren ze zelfs meerdere problemen<br />

tegelijk. Zo kan onder andere obstipatie voorkomen bij deze doelgroep. Uit onderzoek bij<br />

mensen met een verstandelijke beperking bleek dat 86% van de participanten met obstipatie<br />

een IQ lager dan 35 had. Het hebben van een ernstige verstandelijke beperking geeft kortom<br />

een vergroot risico op het krijgen van obstipatie (Böhmer, Taminiau, Klinkenberg-Knol &<br />

Meuwissen, 2001). Verder valt te denken aan epilepsie, chronische luchtweginfecties,<br />

slaapproblemen en problemen met slikken en kauwen (waardoor het moeilijk wordt om<br />

voldoende voedsel binnen te krijgen) (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Ook refluxziekte<br />

(het terugstromen van de maaginhoud naar de slokdarm) komt geregeld voor bij personen met<br />

EVMB: naar schatting heeft 70% procent hier last van. Deze ziekte wordt vaak niet<br />

opgemerkt en veelal onderschat (Böhmer et al., 1999). Refluxziekte kan leiden tot gaatjes in<br />

het gebit en pijn bij het slikken, wat weer gevolgen heeft voor het kunnen eten en drinken<br />

(Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Ook kan het leiden tot geagiteerd of uitdagend gedrag<br />

(Zijlstra & Vlaskamp, 2005b). Al deze beperkingen en problemen kunnen verschillende<br />

oorzaken hebben zoals chromosoomafwijkingen, syndromen, genetische stoornissen,<br />

complicaties bij de geboorte, virus- of bacteriologische infecties en stofwisselingsziekten.<br />

Ook kan beschadiging of achteruitgang van het centrale zenuwstelsel de oorzaak zijn, waarbij<br />

het bij deze doelgroep vaak zo is dat de hersenbeschadiging diffuus van aard is (Vlaskamp,<br />

Poppes & Zijlstra, 2005; Zijlstra & Vlaskamp, 2005b, Arvio & Sillanpää, 2003).<br />

Het feit dat de beperkingen en problemen in verschillende combinaties en in verschillende<br />

gradaties voor kunnen komen (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005), maakt dat personen met<br />

EVMB samen een zeer heterogene en kwetsbare doelgroep vormen en daarmee een complexe<br />

zorgvraag hebben. Elk individu met zijn specifieke mogelijkheden en beperkingen vraagt een<br />

geheel eigen benadering en dat vraagt van ouders en professionals erg veel inspanning.<br />

Ondanks de heterogeniteit binnen deze doelgroep is er wel één gemeenschappelijk kenmerk<br />

12


aan te wijzen en dat is dat ze op alle terreinen van het dagelijkse leven en gedurende de hele<br />

dag (bijna) volledig afhankelijk zijn van de naaste omgeving (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra,<br />

2005).<br />

2.2 Belang van bewegen<br />

Zoals eerder al is beschreven heeft bewegen in het algemeen positieve effecten op zowel<br />

lichaam als geest. Door genoeg te bewegen kan men de kans op het ontstaan van ziekten als<br />

hart- en vaatziekten verlagen en kan het beloop van aandoeningen als epilepsie op gunstige<br />

manier worden beïnvloed (Ministerie van VWS, 2001). Ook heeft bewegen invloed op het<br />

cognitief functioneren; deelname aan matig intensieve en intensieve bewegingsactiviteiten<br />

geeft bescherming voor cognitieve achteruitgang op latere leeftijd (Aichberger et al., 2010).<br />

Ook uit onderzoek naar mensen met een verstandelijke beperking komt naar voren dat<br />

lichamelijke beweging belangrijke positieve effecten heeft. Zo blijkt dat beweging onder<br />

andere het cholesterol gehalte, het uithoudingsvermogen en de grove motoriek verbeterd. Ook<br />

leidt het tot meer spierkracht en het minder snel moe worden van de spieren (Elmahgoub et<br />

al., 2009; Lewis & Fragala-Pinkham, 2005).<br />

We veronderstellen dat de positieve effecten van bewegen ook van toepassing zijn op<br />

personen met EVMB. Dat is een belangrijk gegeven, aangezien mensen met EVMB kampen<br />

met verschillende gezondheidsrisico’s (Lancioni, Gigante, O’Reilly, Oliva & Montironi,<br />

2000). Uit onderzoek blijkt namelijk dat bij deze doelgroep een lage botdichtheid vaak<br />

voorkomt, waarbij mobiliteit een risicofactor vormt: des te minder mobiel een persoon is, des<br />

te kleiner de botdichtheid. Hierdoor is de kans op botbreuken ook vergroot (Nishiyama,<br />

Kuwahara & Matsuda, 1986). Verder komt ondergewicht vaker voor bij personen met EVMB,<br />

wat tot gevolg kan hebben dat spierweefsel wordt afgebroken (Emerson, 2005) en daarnaast<br />

kan hun immobiliteit leiden tot houdingsproblemen (Lancioni et al., 2000) en tot een slechtere<br />

fysieke conditie (Lancioni et al., 2007). De vermoedelijke inactiviteit van deze doelgroep kan<br />

ook leiden tot bijvoorbeeld vroeg overlijden, kanker, hartfalen en diabetes (Messent, Cook &<br />

Long, 1998). Een manier om al deze gezondheidsrisico’s te verminderen is het meer<br />

motorisch activeren van deze doelgroep, zodat het lichaam sterker wordt en meer weerstand<br />

biedt tegen allerlei ziektes of aandoeningen.<br />

13


Uit onderzoek naar de motorische activering van personen met EVMB dat tot nu toe is<br />

uitgevoerd komt al naar voren dat motorische activering daadwerkelijk de<br />

bewegingsvaardigheden van personen met EVMB kan verbeteren. Zo hebben Van der Putten,<br />

Vlaskamp, Reijnders en Nakken (2005) voor deze doelgroep gekeken of het MOVE-<br />

programma (Mobility Opportunities Via Education) invloed heeft op de<br />

bewegingsvaardigheden van de personen met EMVB en daarmee op de onafhankelijkheid van<br />

deze doelgroep. Het MOVE-programma heeft als doel om de onafhankelijkheid en<br />

participatie van personen met EVMB te vergroten door middel van het trainen van functionele<br />

bewegingsvaardigheden. Uit het onderzoek blijkt dat het MOVE-programma inderdaad de<br />

zelfstandigheid van de doelgroep vergroot tijdens het uitvoeren van een bewegingsactiviteit.<br />

Barnes en Whinnery (2002) hebben eveneens de effecten van het MOVE-programma<br />

bestudeert door te kijken of de functionele wandelvaardigheden van personen met EVMB<br />

verbeterden. Ook in dit onderzoek werden positieve resultaten geboekt: bij vier van de vijf<br />

participanten waren de wandelvaardigheden vergroot met meer onafhankelijkheid en vrijheid<br />

tot gevolg. Verder hebben Drnach, Sisson, Strawbridge en Van Hasselt (1989) bekeken of de<br />

combinatie van gedragstherapie en fysiotherapie functioneel was voor het leren <strong>gebruiken</strong> van<br />

een looprek door een kind met EVMB, waarbij auditieve stimulatie als middel is gebruikt. Uit<br />

de resultaten van deze casestudie blijkt dat de combinatie van gedragstherapie en<br />

fysiotherapie effectief bevonden is voor het leren lopen met een looprek. Tot slot hebben<br />

Walker en Vogelsberg (1985) getoetst of instructieve feedback, herhaalde praktijk en gepaste<br />

sociale bekrachtiging werkten in het stimuleren van bewegingsvaardigheden bij een vrouw<br />

met EVMB. De resultaten laten zien dat de participant meer onafhankelijk gedrag vertoonde<br />

bij het uitvoeren van bewegingsactiviteiten. Deze enkele onderzoeken laten zien dat<br />

motorische activering kan leiden tot meer onafhankelijkheid en vrijheid en daarom van<br />

buitengewoon belang is voor personen met EVMB.<br />

Begeleiding en ondersteuning vindt altijd plaats vanuit een specifieke visie, ook wel normatief<br />

uitgangspunt genoemd. Het bepaalt de manier waarop gedrag geïnterpreteerd wordt en<br />

vervolgens hoe er op gereageerd wordt. Ook in dit onderzoek wordt een uitgangspunt<br />

gehanteerd welke sturing geeft aan de manier waarop begeleiding en ondersteuning van<br />

personen met EVMB vorm zou moeten worden gegeven: personen met EVMB hebben recht<br />

op een situatie waarin zij tot optimale ontplooiing van hun mogelijkheden komen, en waarbij<br />

ze in relaties met anderen een actieve en sturende rol spelen (Vlaskamp, Poppes & Zijlstra,<br />

2005). Voor personen met EVMB is het echter moeilijker om ‘een actieve en sturende rol’<br />

14


aan te nemen, omdat effectief communiceren voor hun problematisch is. Ze hebben niet of<br />

nauwelijks de mogelijkheden om verbale taal of gebaren te <strong>gebruiken</strong> of symbolisch te<br />

interacteren (Vlaskamp, Hiemstra & Wiersma, 2007; Zijlstra & Vlaskamp, 2005b). Veelal<br />

communiceert deze doelgroep door middel van lichaamstaal, waarbij te denken valt aan<br />

bewegingen, geluiden en fysiologische reacties, en het gebruik van gezichtsuitdrukkingen,<br />

zoals bijvoorbeeld het optrekken van de wenkbrauwen. Ze hebben beslist<br />

communicatiemogelijkheden, alleen zijn deze signalen heel subtiel en moeilijk waar te nemen<br />

(Porter, Ouvry, Morgan & Downs, 2001; Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005). Daarnaast zijn<br />

de signalen per persoon weer verschillend, waarbij ze ook meerdere betekennissen kunnen<br />

hebben. Dit vraagt van de directe omgeving dat ze goed observeren wat de cliënt precies doet,<br />

dat ze proberen hier de juiste betekenis aan te geven en dat ze er vervolgens adequaat op<br />

reageren. Dit maakt de persoon met EVMB sterk afhankelijk van goede relaties met anderen<br />

in zijn omgeving om bijvoorbeeld keuzes duidelijk te kunnen maken. Zonder deze relaties kan<br />

de persoon met EVMB geen invloed uitoefenen op zijn eigen bestaan en daarmee ook niet tot<br />

ontplooiing van zijn mogelijkheden komen. Dit werkt ook andersom: een actieve en sturende<br />

rol kan alleen plaatsvinden wanneer de gelegenheid tot ontplooiing van mogelijkheden er is<br />

(Zijlstra & Vlaskamp, 2005a; Vlaskamp, Poppes & Zijlstra, 2005).<br />

In het verkrijgen van een actieve en sturende rol in relaties en het ontplooien van<br />

mogelijkheden kan motorische activering een belangrijke rol spelen. Door personen met<br />

EVMB meer te activeren, worden hun lichamen meer geoefend in het maken van allerlei<br />

bewegingen. Door deze bewegingen worden hun spieren soepeler en sterker, waarmee de<br />

mogelijkheid wordt gecreëerd tot het leren van diverse nieuwe vaardigheden. Wanneer<br />

bijvoorbeeld de armspieren van een cliënt gericht worden getraind, kan deze cliënt leren<br />

gebruik te maken van een elektronisch communicatiemiddel waarbij op een knop moet<br />

worden gedrukt. Op deze manier kan de cliënt onder andere aangeven wat hij wel of niet wil<br />

eten of dat hij een bepaalde activiteit niet leuk vindt om uit te voeren. De cliënt krijgt zo meer<br />

controle over zijn leven, zijn omgeving en de manier waarop hij wordt benaderd. Kortom, de<br />

cliënt wordt onafhankelijker gemaakt, krijgt de kans een actieve en sturende rol aan te nemen<br />

in relatie tot zijn omgeving en komt tot ontplooiing van zijn mogelijkheden (Van der Putten,<br />

Vlaskamp, Reijnders & Nakken, 2005). Zonder motorische activering bestaat zodoende een<br />

dusdanige kans dat ontwikkelingsmogelijkheden van de cliënt onbenut blijven.<br />

Hoe de ontwikkeling van personen met EVMB precies verloopt is nog niet zeker (Vlaskamp,<br />

2008). Wat we wel weten is dat we de ontwikkeling van personen met EVMB breed op<br />

15


kunnen vatten: het bestaat uit verstandelijke, motorische, emotionele en communicatieve<br />

ontwikkeling, waarbij de ontwikkeling niet alleen bestaat uit het leren van nieuwe<br />

vaardigheden. Ook het toepassen van bestaande vaardigheden in nieuwe situaties, het<br />

uitvoeren van vaardigheden met minder ondersteuning van de omgeving en zelfs het<br />

voorkomen van verslechtering van huidige vaardigheden valt hieronder (Vlaskamp, Poppes &<br />

Zijlstra, 2005). Motorische activering kan hier evenzeer een helpende hand bieden. Door<br />

regelmatige beweging blijven spieren, die nodig zijn voor het goed kunnen uitvoeren van<br />

bepaalde vaardigheden, soepel en sterk. Op deze manier kan worden voorkomen dat<br />

bestaande vaardigheden achteruitgaan en de ontwikkeling van de cliënt stagneert en/of<br />

verslechtert.<br />

Motorisch actief zijn heeft daarnaast ook positieve effecten op de alertheid van personen met<br />

EVMB. Uit literatuuronderzoek van Munde, Vlaskamp, Ruijssenaars en Nakken (2009) blijkt<br />

dat met name beweging en stimulatie de alertheid significant kan verhogen. Dit is een<br />

belangrijk gegeven, aangezien alertheid een voorwaarde is voor het kunnen leren en voor de<br />

mogelijkheid om zich te ontwikkelen. Wanneer de cliënt niet kan leren en niet tot<br />

ontwikkeling kan komen, wordt het voor de cliënt ook moeilijker om een actieve en sturende<br />

rol aan te nemen en zijn mogelijkheden te ontplooien. Motorische activering kan dus ook via<br />

het verhogen van de alertheid bijdragen aan het onafhankelijker maken van de cliënt.<br />

Tevens blijkt dat motorische activering nodig is voor een goede kwaliteit van leven. Petry,<br />

Maes en Vlaskamp (2005) hebben in een onderzoek aan ouders en directe begeleiders<br />

gevraagd welke domeinen zij als belangrijk beschouwen voor de kwaliteit van leven van<br />

personen met EVMB. Het domein fysiek welzijn werd daarbij spontaan genoemd door ruim<br />

97,2 % van de begeleiders en door zelfs 100 % van de ouders. Een subdomein hiervan is<br />

‘mobiliteit’ en deze werd door 97 % van de respondenten genoemd. Er kwam hierbij naar<br />

voren dat ouders en begeleiders het ontwikkelen en behouden van motorische vaardigheden<br />

erg belangrijk vonden voor de onafhankelijkheid van de cliënten en voor hun kwaliteit van<br />

leven. Ook werden veranderingen in de houding van deze doelgroep hiervoor van groot<br />

belang geacht. Motorische activering is zoals eerder gezegd allicht middel bij uitstek om<br />

nieuwe functionele vaardigheden aan te leren en ook bestaande vaardigheden te behouden,<br />

waardoor de kwaliteit van leven van deze doelgroep zal verbeteren.<br />

16


Hoofdstuk 3: Methode<br />

3.1 Participanten<br />

In het huidige onderzoek worden cliënten betrokken met EVMB die zorg ontvangen binnen<br />

één zorginstelling in <strong>Nederland</strong>. De cliënten worden geselecteerd aan de hand van<br />

inclusiecriteria. Deze criteria zijn afgeleid van de kernkarakteristieken van personen met<br />

(zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen zoals geformuleerd door Nakken<br />

en Vlaskamp (2007). De inclusiecriteria zijn:<br />

3.2 Design<br />

- Er moet sprake zijn van een (zeer) ernstige verstandelijke beperking. De cliënt heeft<br />

een intelligentiequotiënt van 20-25 of lager of maximaal een ontwikkelingsleeftijd van<br />

24 maanden (Nakken & Vlaskamp, 2007; Tadema, Vlaskamp & Ruijssenaars, 2005).<br />

- De cliënt heeft daarnaast ernstige of zeer ernstige motorische beperkingen. Dit houdt<br />

in dat deze persoon zich niet of minimaal zelfstandig kan voortbewegen (Nakken &<br />

Vlaskamp, 2007).<br />

- De ouders of wettelijke vertegenwoordigers van de cliënt hebben schriftelijke<br />

toestemming verleend om de cliënt deel te laten nemen aan het onderzoek.<br />

Het betreft hier een survey, omdat er één meting wordt gedaan op één bepaald moment in de<br />

tijd (Baarda & De Goede, 2006). Het onderzoek is verder beschrijvend van aard: er zijn<br />

namelijk geen intenties om causale verbanden te trekken. De gegevens waarmee gewerkt<br />

wordt zijn zowel kwantitatief als kwalitatief en worden verzameld aan de hand van<br />

<strong>vragenlijst</strong>en, observaties en dossieranalyses. Voor de beantwoording van de<br />

onderzoeksvragen wordt gebruik gemaakt van een bestaande populatie, namelijk de populatie<br />

van cliënten met EVMB die zorg ontvangen binnen één bepaalde zorginstelling in <strong>Nederland</strong>.<br />

Uit deze populatie wordt vervolgens aselect een aantal personen gekozen.<br />

3.3 Gegevensverzameling en instrumenten<br />

Aard en mate van motorische activering<br />

Om de aard en mate van motorische activering te kunnen bepalen worden verschillende<br />

instrumenten gebruikt. Allereerst wordt gebruik gemaakt van een dagboekschema (Verheijen<br />

17


& Brussee, 2009) dat uit twee delen bestaat. Het eerste deel van het dagboekschema vraagt<br />

naar de begintijden van verplaatsingen en transfers. Met een verplaatsing wordt bedoeld dat<br />

de cliënt bijvoorbeeld van de slaapkamer naar de woonkamer of van de woonkamer naar de<br />

tuin wordt gebracht. De houding van de cliënt verandert daarbij niet (de cliënt blijft gedurende<br />

de verplaatsing in de rolstoel zitten of op het bed liggen). Met transfers worden verplaatsingen<br />

bedoeld waarbij de houding van de cliënt wél verandert. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een<br />

verplaatsing van het bed naar de rolstoel of van de rolstoel naar een andere stoel. Het tweede<br />

deel van het dagboekschema vraagt naar de begintijden van aangeboden motorische activatie.<br />

Tevens wordt genoteerd of de cliënt hier motorisch op reageert. Onder motorische activatie<br />

worden activiteiten verstaan die door de begeleider worden aangeboden met als doel het<br />

uitlokken van een beweging bij de cliënt. Daarbij valt te denken aan het aanbieden van een<br />

speelboog, een activiteitenbord, een washandje om te voelen/in te bijten, macaroni om in te<br />

wroeten etc. Wandelen (indien de rolstoel van de participant wordt geduwd) en rolstoelfietsen<br />

worden niet als motorische activatie gezien, aangezien tijdens deze activiteiten geen<br />

inspanning van de cliënt wordt verwacht. Het dagboekschema wordt gedurende vijf hele<br />

werkdagen (per participant) op zowel de leefgroep als het activiteitencentrum ingevuld door<br />

de onderzoeker zelf. Er is hier voor vijf werkdagen gekozen, omdat uit eerder onderzoek<br />

bleek dat in dit tijdsbestek in voldoende mate een beeld wordt verkregen van de hoeveelheid<br />

motorische activering van de cliënten (Soer, 2009). In het eerdere onderzoek van Verheijen en<br />

Brussee (2009) bleek dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het dagboekschema<br />

voldoende betrouwbaar is met een Cohen’s Kappa van 0,70.<br />

Ook wordt een <strong>vragenlijst</strong> gebruikt die eveneens bestaat uit twee delen. Het eerste deel van<br />

deze lijst kijkt naar de manier waarop verplaatsingen & transfers plaatsvinden en wat de<br />

inbreng van de cliënt daarin is. In het tweede deel wordt de begeleider gevraagd welke<br />

bewegingsactiviteiten in het dagprogramma gepland staan voor de cliënt. Ook wordt gevraagd<br />

hoe vaak, hoe lang en op welke manier deze activiteiten plaatsvinden (in groepsverband of<br />

individueel). De <strong>vragenlijst</strong> is, net als het dagboekschema, ontwikkeld in eerder onderzoek<br />

binnen de onderzoekslijn naar motorische activering (Verheijen & Brussee, 2009) en wordt<br />

ingevuld door één begeleider op zowel de leefgroep als het activiteitencentrum. De<br />

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is onderzocht door Verheijen en Brussee (2009). Daaruit is<br />

gebleken dat de <strong>vragenlijst</strong> voldoende betrouwbaar is met een Cohen’s Kappa van 0,92.<br />

18


Naast het gebruik van het dagboekschema en de <strong>vragenlijst</strong> om de aard en mate van activering<br />

te kunnen bepalen, wordt gekeken in hoeverre de ondersteuning gericht is op motorische<br />

activering. Dit wordt achterhaald door analyse van het algemene dossier dat aanwezig is op de<br />

leefgroep en het activiteitencentrum van de participant. Hierbij wordt gekeken welke<br />

disciplines volgens het dossier bij de cliënt betrokken zijn en ook hoe vaak deze er bij<br />

betrokken zijn. Er wordt gekeken of er informatie te vinden is over de motorische<br />

vaardigheden en motorische ontwikkeling van de cliënt. Tevens wordt bezien of er lange<br />

en/of korte termijndoelen worden omschreven die gericht zijn op motorische activering. Ook<br />

doelen waarbij motorische activering als middel wordt ingezet worden genoteerd. Tot slot<br />

wordt gevraagd welke activiteiten worden ingezet om het doel te bereiken en wordt gekeken<br />

of er activiteiten worden beschreven zonder dat bekend is met welk doel dit aangeboden<br />

wordt.<br />

Verder wordt een <strong>vragenlijst</strong> gebruikt welke speciaal bedoeld is voor de fysiotherapeuten van<br />

de participanten binnen dit onderzoek. Deze <strong>vragenlijst</strong> is binnen dit onderzoek ontwikkeld en<br />

kijkt naar de frequentie, duur, locatie en inhoud van de aangeboden fysiotherapie. Ook wordt<br />

gevraagd aan welke doelen men op dit moment met de cliënt werkt. Zodra uit de<br />

dossieranalyse blijkt dat een fysiotherapeut betrokken is bij de cliënt wordt de <strong>vragenlijst</strong> via<br />

e-mail naar de fysiotherapeut gestuurd met het verzoek deze digitaal in te vullen en<br />

vervolgens terug te sturen. Over de psychometrische kwaliteit van dit instrument kan worden<br />

gezegd dat deze vooralsnog onbekend is.<br />

Tevens wordt door middel van videoanalyse gekeken welke bewegingen de cliënten maken en<br />

ook wat de inbreng van de cliënt en begeleider hierbij is. Daarbij wordt een observatieschema<br />

gebruikt dat inzicht geeft in de hoeveelheid en soort motorische activiteiten die dagelijks<br />

worden uitgevoerd, hoe deze worden uitgelokt, wat hierbij de inbreng van de cliënten en de<br />

begeleider is en tot slot welke ondersteuning de cliënten daarbij krijgen. Aan de hand van het<br />

schema, dat door Verheijen en Brussee (2009) ontworpen is, worden twee hele werkdagen aan<br />

film (per participant) geanalyseerd en gecodeerd door de onderzoeker. Uit een berekening van<br />

de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid door Verheijen en Brussee (2009) blijkt dat dit<br />

instrument voldoende betrouwbaar is met een Cohen’s Kappa van 0,88.<br />

19


Functionele vaardigheden<br />

Om de functionele vaardigheden in kaart te kunnen brengen wordt bij elke participant het<br />

Gedrags Taxatie Instrument (GTI) (Vlaskamp, Van der Meulen & Smrkovsky, 1999)<br />

afgenomen. Dit is een observatie-instrument dat de functionele mogelijkheden van personen<br />

met EVMB inventariseert om zo aanknopingspunten te verkrijgen voor optimale begeleiding<br />

van deze doelgroep. Het GTI bestaat uit vijf subschalen, namelijk: ‘emotioneel communicatief<br />

gedrag’ (hoe drukt de cliënt zijn gevoelens uit), ‘receptief taalgedrag’ (hoe reageert de cliënt<br />

op communicatieve handelingen van een ander), ‘algemeen communicatief gedrag’ (wat zijn<br />

de mogelijkheden van de cliënt om zich te kunnen uiten in een sociale omgeving), ‘visueel<br />

gedrag’ (hoe reageert de cliënt op visuele stimuli) en tot slot ‘exploratief gedrag’ (of en hoe<br />

de cliënt zijn omgeving onderzoekt). Deze subschalen moeten dichotoom gescoord worden.<br />

Er is specifiek voor dit instrument gekozen, omdat de afname hiervan niet afhankelijk is van<br />

leeftijdsgrenzen (Vlaskamp, Van der Meulen & Smrkovsky, 1999). Ook bestaan er bij de<br />

afname grote vrijheden. Zo is de volgorde van afname niet vastgelegd en mogen voor de<br />

beantwoording van sommige items personen die de cliënt goed kennen worden bevraagd. Bij<br />

de afname van het GTI wordt sterk gelet op de belasting van de cliënt: mocht de belasting te<br />

groot worden, dan wordt het instrument in meerdere sessies afgenomen.<br />

Wat betreft de psychometrische kwaliteit van het GTI kan het volgende worden<br />

gezegd. Uit een principale componentenanalyse uitgevoerd door Zijlstra (2003) blijkt dat de<br />

items redelijke (>0.50) tot hoge (>0.70) factorladingen hebben. Binnen dit onderzoek zijn<br />

tevens de interne consistenties van de vijf subschalen geschat door middel van coëfficiënt<br />

alpha. Deze waarden zijn zeer hoog te noemen (>0.96). Ten slotte is ook de<br />

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid onderzocht en hieruit blijkt dat de betrouwbaarheid van alle<br />

schalen, met uitzondering van de schaal ‘emotioneel communicatief gedrag’, goed te noemen<br />

is (>0,93) (Vlaskamp, Van der Meulen & Zijlstra, 2002).<br />

3.4 Procedure<br />

Binnen dit onderzoek wordt één zorginstelling betrokken dat zorg en ondersteuning biedt aan<br />

mensen met een verstandelijke beperking. Door middel van een brief worden allereerst de<br />

teamleiders van de geselecteerde cliënten binnen de instelling geïnformeerd over het<br />

onderzoek. Tevens wordt ze gevraagd of ze willen nagaan of op de locatie van de cliënt dit<br />

onderzoek kan worden uitgevoerd. Zodra van de teamleiders toestemming is verkregen, wordt<br />

er een brief gestuurd naar de ouders of wettelijk vertegenwoordigers van de geselecteerde<br />

20


cliënten met EVMB binnen de zorginstelling. In deze brief wordt de ouders gevraagd of ze<br />

toestemming willen verlenen om hun kind deel te laten nemen aan het huidige onderzoek. In<br />

deze brief wordt duidelijk gemaakt wat het doel is van het onderzoek, welke gegevens worden<br />

verzameld en daarnaast wordt duidelijk gemaakt dat de gegevens anoniem worden verwerkt.<br />

De grootte van de onderzoeksgroep is afhankelijk van het aantal verkregen toestemmingen<br />

van ouders of wettelijk vertegenwoordigers en de teamleiders. Gewenst is evenwel dat er<br />

ongeveer 10 participanten deelnemen aan het onderzoek, zodat een gedetailleerd beeld<br />

verkregen kan worden van de motorische activering van cliënten met EVMB.<br />

3.5 Analyse<br />

Bij de analyse van de <strong>vragenlijst</strong> voor de begeleiders en de <strong>vragenlijst</strong> voor de fysiotherapeut<br />

wordt gebruik gemaakt van frequenties. Bij het dagboekschema wordt voor iedere cliënt een<br />

gemiddelde berekend (op basis van frequenties) voor de volgende variabelen: ‘verplaatsingen<br />

& transfers’, ‘aantal aangeboden motorische activiteiten’, ‘aantal keer reactie op dit aanbod’<br />

en tot slot het ‘maximaal aantal minuten bewegen’. Hierbij worden de frequenties van<br />

verplaatsingen en transfers bij elkaar opgeteld. Om het maximaal aantal minuten bewegen te<br />

kunnen bepalen, wordt de tijd tussen het aanbieden van de motorische activatie en de<br />

begintijd van de volgende gebeurtenis/verplaatsing/transfer/lunch of volgende motorische<br />

activatie bij elkaar opgeteld. Daarbij worden alleen situaties meegenomen waarbij er een<br />

reactie heeft plaatsgevonden op de aangeboden motorische activatie.<br />

De dossieranalyse wordt uitgevoerd aan de hand van een analyseschema met één<br />

voorgecodeerde vraag en vijf open vragen. Dit schema is ontwikkeld binnen dit onderzoek.<br />

Het eerste item vraagt welke disciplines bij de participant betrokken zijn en ook hoe vaak<br />

deze discipline dan betrokken is bij de participant. Hierbij kunnen zes verschillende<br />

disciplines worden aangekruist, waaronder ‘fysiotherapeut’, ‘ergotherapeut’,<br />

‘bewegingsagoog’, ‘zwemmen’, ‘paardrijden’ en ‘anders’ en drie verschillende<br />

ontmoetingsfrequenties, namelijk ‘op consultbasis’, ‘elke week’, ‘elke maand’ en ‘anders’.<br />

Bij de vijf open vragen, die kijken naar informatie over motorische vaardigheden/motoriek en<br />

doelen, wordt letterlijk opgeschreven wat in het dossier beschreven staat. Voor de analyse van<br />

het schema wordt voor het eerste item gebruik gemaakt van frequenties.<br />

21


Bij de videoanalyses wordt gebruikt gemaakt van twee observatieschema’s. Bij de analyse<br />

van de video-opnamen wordt in het eerste observatieschema de begintijd van een<br />

bewegingsactiviteit genoteerd en wordt er precies beschreven wat er op dat ogenblijk gebeurt.<br />

Een aantal gedragingen worden hierbij niet als beweging of activiteit gezien, te weten:<br />

spastische bewegingen, stereotiep gedrag, zelfverwondend gedrag en tot slot epileptische<br />

aanvallen. De volgende gedragingen worden wel als beweging of activiteit gezien: een<br />

verplaatsing, een transfer (ook verzorgingsmomenten), eet- en drinkmomenten, jas aan- en<br />

uittrekken en motorische activatie. Daarnaast worden voorgecodeerde items ingevuld die<br />

vragen naar de volgende zaken: voert de cliënt de bewegingsactiviteit actief of passief uit,<br />

neemt de begeleider of de cliënt zelf het bewegingsinitiatief en welke mate van ondersteuning<br />

wordt door de begeleider verschaft? (Verheijen & Brussee, 2009). Om de resultaten van het<br />

eerste observatieschema te kunnen interpreteren worden frequenties bepaald voor de<br />

beschreven motorische activiteiten, per categorie. Dit betreft de volgende categorieën:<br />

‘dagelijkse verzorging’, ‘verplaatsingen & transfers’, ‘motorische activiteiten’ en ‘overige’.<br />

Onder overige vallen bijvoorbeeld situaties waarbij de begeleider met behulp van de handen<br />

van de cliënt een gebaar maakt om een activiteit aan te kondigen. Daarnaast wordt ook een<br />

lijst geproduceerd met de frequenties op de voorgecodeerde items (Verheijen & Brussee,<br />

2009). Bij het tweede observatieschema worden eveneens voorgecodeerde items gebruikt, dus<br />

ook hier wordt een overzicht gemaakt van de frequenties per item.<br />

Om te kunnen bepalen of er een relatie bestaat tussen de mate van motorische activering en<br />

persoonlijke factoren wordt allereerst bekeken of er een verband bestaat tussen de leeftijd van<br />

de participanten en het aantal verplaatsingen/transfers en aangeboden motorische activatie.<br />

Hiervoor worden de gegevens gebruikt die zijn verkregen met het eerder genoemde<br />

dagboekschema. De leeftijden van de participanten zijn door de ouder(s) of wettelijk<br />

vertegenwoordiger(s) van de participanten ingevuld op een verklaringsformulier en worden<br />

verwerkt als continue variabele. Een eventueel significant verschil tussen de verschillende<br />

leeftijden in het aantal verplaatsingen/transfers en aangeboden motorische activatie wordt in<br />

kaart gebracht met de berekening van de non-parametische correlatiecoëfficiënt Spearman.<br />

Daarbij wordt een significantieniveau van 0,05 gehanteerd.<br />

Tevens wordt bekeken of er een verband bestaat tussen het gemiddeld aantal minuten<br />

beweging per dag en de functionele vaardigheden van de participanten. Het gemiddeld aantal<br />

minuten bewegen is bepaald aan de hand van het dagboekschema en de functionele<br />

vaardigheden zijn in kaart gebracht met het GTI. Voor de analyse van de resultaten verkregen<br />

22


met het Gedrags Taxatie Instrument worden de ruwe scores op de vijf schalen gebruikt. Deze<br />

worden bij elkaar opgeteld tot een totaalscore. Deze score loopt van 0 tot 100. Er wordt<br />

gekeken of er een significante relatie bestaat tussen deze totaalscores en het gemiddeld aantal<br />

minuten beweging per dag. Dit wordt bepaald door het berekenen van de non-parametische<br />

correlatiecoëfficiënt Spearman. Ook hier wordt een significantieniveau van 0,05 gehanteerd.<br />

Om te kunnen bepalen of er een relatie bestaat tussen de mate van motorische activering en<br />

contextuele factoren wordt bekeken of er een verschil te vinden is in het aantal<br />

verplaatsingen/transfers en aangeboden motorische activatie tussen de leefgroep en het<br />

activiteitencentrum. Hiervoor worden de gegevens gebruikt die verzameld worden middels<br />

het dagboekschema en de <strong>vragenlijst</strong> voor de begeleiders. Bij het invullen van deze<br />

instrumenten is namelijk rekening gehouden met de setting. Een eventueel verschil wordt in<br />

kaart gebracht met de non-parametische Mann-Whitney toets, waarbij eveneens een<br />

significantieniveau van 0,05 wordt gehanteerd.<br />

23


Hoofdstuk 4: Resultaten<br />

4.1 Participanten<br />

Respons en kenmerken van de participanten<br />

In totaal zijn er 20 participanten met EVMB aselect geselecteerd voor deelname aan het<br />

onderzoek. Voor 13 van deze participanten is toestemming verkregen van de teamleiders om<br />

het onderzoek uit te voeren op de locaties. Vervolgens hebben de ouders van de participanten<br />

een brief ontvangen met het verzoek een verklaring terug te sturen. 9 ouders hebben de<br />

verklaring daadwerkelijk geretourneerd. Voor 7 participanten is door de ouders toestemming<br />

verleend. Hiervan is naderhand nog 1 participant afgevallen. Uiteindelijk hebben in totaal 6<br />

participanten meegedaan aan dit onderzoek, waarvan 4 mannen en 2 vrouwen. De gemiddelde<br />

leeftijd is 32 jaar met een standaarddeviatie van 12. De jongste en oudste participant zijn<br />

respectievelijk 15 jaar en 47 jaar. In tabel 1 is een overzicht te zien van de bijkomende<br />

problematiek van de participanten, naast hun zeer ernstige verstandelijke en motorische<br />

beperking.<br />

Tabel 1: Bijkomende zintuiglijke en gezondheidsproblemen.<br />

Participant Problematiek*<br />

(N=6)<br />

1 Centrale blind- en slechthorendheid, quadriplegie, spasticiteit, scoliose,<br />

chronische obstipatie, epilepsie, refluxziekte en luchtbuiken.<br />

2 Blindheid, hypertonie, scoliose, spasticiteit, chronische obstipatie en epilepsie.<br />

3 Darmproblemen, hypertonie, spasticiteit, chronische obstipatie en epilepsie.<br />

4 Syndroom van Rett, spastische tetraplegie, epilepsie, visus licht beperkt en zeer<br />

vatbaar voor luchtweginfecties.<br />

5 Slechtziendheid, motorische problemen agv syndroom van Aicardi, epilepsie<br />

(syndroom van West) en zeer vatbaar voor luchtweginfecties.<br />

6 Verlamming alle ledematen, epilepsie, leverinsufficiëntie, scoliose en<br />

heupdysplasie.<br />

* dit betreft informatie uit dossiers.<br />

Motoriek<br />

In de dossiers wordt in het persoonsbeeld bij alle participanten omschreven wat de<br />

participanten motorisch wel en niet kunnen, bijvoorbeeld gericht grijpen, zichzelf op de zij<br />

draaien of het vasthouden van een voorwerp. In tabel 2 worden de motorische vaardigheden<br />

van iedere participant omschreven.<br />

24


Tabel 2: Motorische vaardigheden van de participanten<br />

Participant Motorische vaardigheden*<br />

(N=6)<br />

1 Gericht grijpen met linkerhand, iets pakken wanneer het binnen bereik valt,<br />

vanaf de rug op de zij of buik draaien.<br />

2 Zelf iets met linkerhand vastpakken, mond opendoen en hoofd optillen bij eeten<br />

drinkmomenten, bewegen van de arm bij het vastpakken van speelgoed.<br />

3 Niet omschreven.<br />

4 Voorwerpen vasthouden met linkerhand wanneer deze worden aangegeven,<br />

voeten op en van het voetenplankje zetten, bril/muts afzetten, in gezicht en<br />

ogen wrijven, hoofd krabben, zelf drijven tijdens zwemmen.<br />

5 Op (linker)zij draaien tijdens verzorgingsmoment, zelf drijven tijdens<br />

zwemmen, vork pakken bij brood/fruit eten en hap nemen, arm in mouw doen,<br />

met linkerhand het wiel van de rolstoel draaien , linkerbeen optillen,<br />

manipuleren speelgoed.<br />

6 Bewegen op buik, meehelpen met omrollen van rugligging naar zijligging.<br />

* dit betreft informatie uit dossiers.<br />

In het persoonsbeeld wordt ook omschreven welke motorische problemen de participant heeft.<br />

Hierbij wordt vooral spasticiteit, scoliose, verlamming en hypertonie genoemd (zie ook tabel<br />

1). Bij vier participanten worden de wensen van de participanten met betrekking tot het doen<br />

van activiteiten en de benodigde ondersteuning daarbij omschreven. Wensen zijn onder<br />

andere ‘het behouden van vaardigheden’, ‘ondersteuning lichaamshouding’ en ‘elke week<br />

zwemmen en paardrijden’. Bij twee participanten wordt omschreven wat in de toekomst<br />

belangrijk is in de ondersteuning op motorisch gebied. Daarbij wordt onder andere ‘voldoende<br />

ruimte houden om te bewegen’, ‘behouden en ontwikkelen van vaardigheden’ en ‘meer<br />

bewegingsactiviteiten’ genoemd.<br />

Verplaatsingen/transfers en eet- en drinkmomenten<br />

Op de leefgroep en het activiteitencentrum worden de verplaatsingen binnen- en buitenshuis<br />

allemaal op dezelfde manier uitgevoerd. De participant zit daarbij in de rolstoel en wordt door<br />

iemand anders geduwd. Ook de transfers van stoel naar bed(box), van bed(box) naar stoel en<br />

de verzorging-/toilettransfer worden op zowel de leefgroep als het activiteitencentrum bij alle<br />

zes participanten op één manier uitgevoerd, namelijk met de tillift.<br />

Op de leefgroep worden vier participanten helemaal gevoed door de begeleider bij zowel de<br />

eet- als drinkmomenten. Twee participanten worden op een andere manier gevoed, namelijk<br />

door middel van een PEG-sonde. Op het activiteitencentrum worden drie participanten bij de<br />

eetmomenten volledig gevoed door de begeleider. Bij de drinkmomenten geldt dit voor vier<br />

25


participanten. Twee participanten worden bij de drinkmomenten gevoed door middel van de<br />

PEG-sonde. Bij de eetmomenten worden drie participanten op een andere manier gevoed.<br />

Twee van deze participanten krijgen voedsel via de PEG-sonde en de derde participant pakt<br />

zelf de vork of krijgt deze aangereikt en brengt vervolgens de vork naar haar mond om een<br />

hap te nemen.<br />

4.2 Resultaten<br />

Mate van motorische activering<br />

In tabel 3 is te lezen dat de participanten gemiddeld 13,8 keer per dag verplaatst worden of<br />

een transfer krijgen. Ze krijgen gemiddeld 4,2 keer per dag een motorische activiteit<br />

aangeboden, waarop gemiddeld 3,1 keer een motorische reactie volgt van de participant. In<br />

totaal bewegen de participanten gemiddeld 103 minuten per dag. Participant drie is degene die<br />

het minst verplaatst wordt/een transfer krijgt. Ook krijgt hij/zij minder motorische activiteiten<br />

aangeboden per dag dan de rest. Met gemiddeld 20 minuten beweging per dag beweegt<br />

participant drie tevens het minst. Participant twee wordt het meest verplaatst met gemiddeld<br />

16,2 verplaatsingen/transfers per dag. Hij/zij krijgt tevens het vaakst een motorische activiteit<br />

aangeboden (10 keer), reageert hier het vaakst op (7 keer) en beweegt het meest met<br />

gemiddeld 225 minuten beweging per dag.<br />

Tabel 3: Frequenties van het gemiddeld aantal verplaatsingen/transfers, het gemiddeld aantal<br />

aangeboden motorische activiteiten, het gemiddeld aantal keer reactie op dit aanbod en het<br />

gemiddeld aantal minuten bewegen van de participant per dag.<br />

Participant Aantal Aantal Aantal keer Maximaal<br />

(N=6) verplaatsingen aangeboden reactie op het aantal minuten<br />

en transfers motorische aanbod bewegen<br />

activiteiten<br />

1 15,4 1,4 1 22<br />

2 16,2 10 7 225<br />

3 9,6 0,4 0,2 20<br />

4 14,6 2,8 2,2 100<br />

5 15,2 7,4 6,6 166<br />

6 11,6 3,4 1,6 83<br />

Totaal Gemiddeld Gemiddeld Gemiddeld Gemiddeld<br />

6 13,8 4,2 3,1 103<br />

SD 2,6 3,7 2,9 81<br />

26


In figuur 1 is te zien hoe de verplaatsingen/transfers, de aangeboden motorische activiteiten<br />

en de reactie hierop verdeeld zijn over de vijf werkdagen. In figuur 2 is dit te zien voor het<br />

aantal minuten bewegen. Het blijkt dat participant één op drie dagen niet beweegt en geen<br />

motorische activiteiten aangeboden krijgt. Met name op dag vijf beweegt hij/zij het meest.<br />

Aantal keer<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 1<br />

Verplaatsingen/transfers<br />

Aangeboden motorische<br />

activiteiten<br />

Reactie op aanbod<br />

Figuur 1: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het aanbod per dag<br />

voor participant één.<br />

Minuten<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 1<br />

Figuur 2: aantal minuten beweging per dag voor participant één.<br />

Minuten beweging<br />

Zoals te zien is in figuur 3 en figuur 4 beweegt participant twee elke dag en krijgt hij/zij elke<br />

dag motorische activiteiten aangeboden. Met name op dag twee wordt hij/zij veel verplaatst.<br />

Op dag vijf wordt door participant twee het meest bewogen.<br />

27


Aantal keer<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 2<br />

Verplaatsingen/transfers<br />

Aangeboden motorische<br />

activiteiten<br />

Reactie op aanbod<br />

Figuur 3: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het aanbod per dag<br />

voor participant twee.<br />

Minuten<br />

350<br />

300<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 2<br />

Figuur 4: aantal minuten beweging per dag voor participant twee.<br />

Minuten beweging<br />

Participant drie krijgt op drie dagen geen motorische activiteiten aangeboden (zie figuur 5).<br />

Op dag vijf reageert hij/zij niet op de aangeboden motorische activiteiten. In figuur 6 is te zien<br />

dat hij/zij op één dag wel beweegt en op de overige vier dagen niet.<br />

Aantal keer<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 3<br />

Verplaatsingen/transfers<br />

Aangeboden motorische<br />

activiteiten<br />

Reactie op aanbod<br />

Figuur 5: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het aanbod per dag<br />

voor participant drie.<br />

28


Minuten<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 3<br />

Figuur 6: aantal minuten beweging per dag voor participant drie.<br />

Minuten beweging<br />

Participant vier krijgt elke dag motorische activiteiten aangeboden (zie figuur 7). Op dag drie<br />

gebeurt dat het vaakst. In figuur 8 is te zien dat hij/zij elke dag beweegt, maar de meeste<br />

beweging vindt plaats op dag drie en dag vijf.<br />

Aantal keer<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 4<br />

Verplaatsingen/transfers<br />

Aangeboden motorische<br />

activiteiten<br />

Reactie op aanbod<br />

Figuur 7: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het per dag voor<br />

participant vier.<br />

Minuten<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 4<br />

Figuur 8: aantal minuten beweging per dag voor participant vier.<br />

Minuten beweging<br />

29


In figuur 9 is te zien dat participant vijf elke dag motorische activiteiten aangeboden krijgt,<br />

waarbij op dag drie het minst wordt aangeboden. Op dag vijf is hij/zij het meest verplaatst.<br />

Zoals te zien is in figuur 10 beweegt participant vijf elke dag, waarbij op dag vier iets minder<br />

beweging plaatsvindt.<br />

Aantal keer<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 5<br />

Verplaatsingen/transfers<br />

Aangeboden motorische<br />

activiteiten<br />

Reactie op aanbod<br />

Figuur 9: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het aanbod per dag<br />

voor participant vijf.<br />

Minuten<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 5<br />

Figuur 10: aantal minuten beweging per dag voor participant vijf.<br />

Minuten beweging<br />

Participant zes krijgt op één dag geen motorische activatie aangeboden. Op dag vijf wordt<br />

hij/zij het vaakst motorisch geactiveerd. Met name op dag drie wordt participant zes vaak<br />

verplaatst (zie figuur 11). In figuur 12 is te zien dat participant zes op twee van de vijf dagen<br />

beweegt en op de andere dagen niet.<br />

30


Aantal keer<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 6<br />

Verplaatsingen/transfers<br />

Aangeboden motorische<br />

activiteiten<br />

Reactie op aanbod<br />

Figuur 11: aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en reacties op het aanbod per dag<br />

voor participant zes.<br />

Minuten<br />

300<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5<br />

Participant 6<br />

Figuur 12: aantal minuten beweging per dag voor participant zes.<br />

Aard van motorische activering<br />

Minuten beweging<br />

In tabel 4 worden frequenties weergegeven die laten zien wat voor soort bewegingen de<br />

participanten hebben uitgevoerd. Het grootste deel van de bewegingen (47%) valt onder de<br />

categorie ‘verplaatsingen en transfers’. 33% van de bewegingen valt onder de categorie<br />

‘dagelijkse verzorging’, waarmee eet- en drinkmomenten, het aan- en uittrekken van de jas en<br />

het verschonen worden bedoeld. 20% van de bewegingen waren ‘motorische activiteiten’.<br />

Onder motorische activiteiten vallen onder andere het spelen met een mobiel, zwemmen,<br />

rammelen met een rammelaar etc.<br />

31


Tabel 4: Frequenties van de soorten bewegingen van de participanten per participant,<br />

verkregen door middel van een videoanalyse.<br />

Participant 1 2 3 4 5 6<br />

(N=6) Totaal %<br />

Dagelijkse<br />

verzorging 28 21 8 4 18 17 96 33<br />

Verplaatsingen<br />

en transfers 27 19 17 25 29 17 134 47<br />

Motorische<br />

activiteiten 6 23 1 5 15 7 57 20<br />

Overige 1 0 0 0 0 0<br />

Aantal activiteiten 62 63 26 34 62 41 288 100<br />

Zoals te zien is in tabel 5 wordt 72% van de bewegingen van de participanten passief<br />

uitgevoerd en 28% actief. Tabel 6 laat zien dat het initiatief van de begeleider het vaakst<br />

fysiek-verbaal is (49%), gevolgd door verbaal (28%), overig (14%) en fysiek (9%).<br />

Tabel 5: Frequenties van de manier waarop de bewegingen van de participanten plaatsvonden<br />

per participant, verkregen door middel van een videoanalyse.<br />

Participant 1 2 3 4 5 6<br />

(N=6) Totaal %<br />

Actief 10 29 0 5 31 5 80 28<br />

Passief 52 34 26 29 31 36 208 72<br />

Aantal activiteiten 62 63 26 34 62 41 288 100<br />

Tabel 6: Frequenties van het soort initiatief van de begeleider per participant, verkregen door<br />

middel van een videoanalyse.<br />

Participant 1 2 3 4 5 6<br />

(N=6) Totaal %<br />

Fysiek 7 16 0 0 0 3 26 9<br />

Verbaal 16 6 3 11 26 19 81 28<br />

Fysiek-verbaal 25 30 21 19 28 18 141 49<br />

Gebaren 0 0 0 0 0 0 0 0<br />

Gebaren-verbaal 0 0 0 0 0 0 0 0<br />

Overig 14 11 2 4 8 1 40 14<br />

Aantal activiteiten 62 63 26 34 62 41 288 100<br />

Tabel 7 geeft weer dat bij 98% van de bewegingsactiviteiten de participant geactiveerd wordt<br />

door de begeleider. 2% van de bewegingsactiviteiten is op initiatief van de participant gestart.<br />

32


Tabel 7: Frequenties van het bewegingsinitiatief van de participanten per participant,<br />

verkregen door middel van een videoanalyse.<br />

Participant 1 2 3 4 5 6<br />

(N=6) Totaal %<br />

Geactiveerd 61 57 26 34 62 41 281 98<br />

Zelf initiatief 1 6 0 0 0 0 7 2<br />

Aantal activiteiten 62 63 26 34 62 41 288 100<br />

Tabel 8 toont dat de begeleiders de participanten het vaakst ‘totaal’ ondersteunen bij het<br />

uitvoeren van bewegingsactiviteiten, namelijk in 73% van de gevallen. ‘Maximale’<br />

ondersteuning komt daarna het meeste voor met 11%, gevolgd door ‘supervisie’ met 6%.<br />

Tabel 8: Frequenties van de mate van ondersteuning geboden door de begeleider per<br />

participant, verkregen door middel van een videoanalyse.<br />

Participant 1 2 3 4 5 6<br />

(N=6) Totaal %<br />

Totaal 53 35 26 29 31 36 210 73<br />

Maximaal 4 12 0 1 11 4 32 11<br />

Gemiddeld 2 2 0 1 2 0 7 2<br />

Minimaal 1 7 0 0 6 0 14 5<br />

Supervisie 1 1 0 3 12 1 18 6<br />

Onafhankelijk 1 6 0 0 0 0 7 2<br />

Aantal activiteiten 62 63 26 34 62 41 288 100*<br />

* door afronding van de percentages komt het totaalpercentage uit op 99%.<br />

Geplande bewegingsactiviteiten<br />

In tabel 9 is te zien dat volgens de begeleiders op de leefgroep voor twee participanten<br />

zwemmen op het dagprogramma staat. Voor twee participanten is een andere<br />

bewegingsactiviteit gepland, namelijk paardrijden. Fysiotherapie en bewegingsagogiek wordt<br />

voor geen enkele participant gepland. Zowel zwemmen als paardrijden staan gemiddeld één<br />

keer per week op het programma en duren gemiddeld 30 minuten per keer. Één participant<br />

doet totaal aan twee bewegingsactiviteiten mee en twee participanten aan één. Voor drie<br />

participanten is op de leefgroep geen bewegingsactiviteit gepland. Op dit moment ligt voor<br />

één participant zwemmen stil, omdat het gepland staat op een tijd dat ze nog op het<br />

activiteitencentrum verblijft. Ook ligt voor één participant het paardrijden stil, omdat het<br />

paard met pensioen is.<br />

33


Tabel 9: Frequenties van de geplande bewegingsactiviteiten op de leefgroep.<br />

N=6 Zwemmen Fysiotherapie Bewegingsagogiek Anders…<br />

Gepland 2 0 0 2<br />

Gemiddeld<br />

aantal keer 1 0 0 1<br />

per week<br />

Gemiddeld<br />

aantal minuten 30 0 0 30<br />

per keer<br />

Tabel 10 laat zien dat volgens de begeleiders op het activiteitencentrum zwemmen bij vier<br />

participanten op het programma staat, bewegingsagogiek bij één participant en andere<br />

bewegingsactiviteiten bij twee participanten. Deze andere bewegingsactiviteiten bestaan uit<br />

het maken van muziek en het bewegen in de bedbox. Zwemmen wordt gemiddeld 0,9 keer per<br />

week gedurende 34 minuten gedaan, bewegingsagogiek gemiddeld één keer per week<br />

gedurende 60 minuten en de andere bewegingsactiviteiten gemiddeld 1,5 keer per week<br />

gedurende 33 minuten. Één participant doet in totaal mee aan drie verschillende<br />

bewegingsactiviteiten, drie participanten doen in totaal mee aan één bewegingsactiviteit en<br />

voor twee participanten is op het activiteitencentrum geen enkele bewegingsactiviteit gepland.<br />

Tabel 10: Frequenties van de geplande bewegingsactiviteiten op het activiteitencentrum.<br />

N=6 Zwemmen Fysiotherapie Bewegingsagogiek Anders…<br />

Gepland 4 0 1 2<br />

Gemiddeld<br />

aantal keer 0,9 0 1 1,5<br />

per week<br />

Gemiddeld<br />

aantal minuten 34 0 60 33<br />

per keer<br />

Betrokken disciplines<br />

In tabel 11 worden de disciplines weergegeven die volgens het algemene dossier op de<br />

leefgroep betrokken zijn bij de cliënt. Op het activiteitencentrum is geen dossieranalyse<br />

uitgevoerd, omdat het dossier daar niet volledig of afwezig was. Volgens de dossiers op de<br />

leefgroepen is bij alle zes participanten een fysiotherapeut betrokken, bij twee participanten<br />

een ergotherapeut en bij één participant een bewegingsagoog. Alle zes participanten<br />

zwemmen en twee participanten doen aan paardrijden. Bij één participant is een andere<br />

34


discipline betrokken, namelijk gymnastiek. Per participant zijn er gemiddeld zo’n drie<br />

disciplines betrokken.<br />

Tabel 11: De betrokken disciplines volgens het algemene dossier op de leefgroep.<br />

Participant (N=6) 1 2 3 4 5 6 Totaal<br />

Fysiotherapeut ja ja ja ja ja ja 6<br />

Ergotherapeut nee ja ja nee nee nee 2<br />

Bewegingsagoog nee nee nee nee nee ja 1<br />

Zwemmen ja ja ja ja ja ja 6<br />

Paardrijden ja nee nee ja nee nee 2<br />

Anders, namelijk… nee nee nee ja nee nee 1<br />

Totaal Totaal Totaal Totaal Totaal Totaal<br />

ja ja ja ja ja ja<br />

3 3 3 4 2 3<br />

In tabel 12 wordt weergegeven hoe vaak de betrokken disciplines de participanten ontmoeten.<br />

Het blijkt dat de ontmoetingsfrequentie vaak niet wordt genoemd in het dossier. Ook wordt<br />

niet omschreven hoe lang de activiteit elke keer duurt. Zwemmen, gymnastiek en paardrijden<br />

vinden overwegend elke week plaats. Bij één participant komt zwemmen twee keer in de drie<br />

weken voor. De fysiotherapeut en de ergotherapeut zijn beide op consultbasis bij de<br />

participanten betrokken.<br />

Tabel 12: De ontmoetingsfrequenties per discipline volgens het algemene dossier op de<br />

leefgroep.<br />

N=6 Consultbasis Elke week Elke maand Anders, namelijk<br />

Fysiotherapeut* 3 0 0 0<br />

Ergotherapeut* 1 0 0 0<br />

Bewegingsagoog* 0 0 0 0<br />

Zwemmen* 0 3 0 1<br />

Paardrijden 0 2 0 0<br />

Anders, namelijk… 0 1 0 0<br />

* gegevens ontbreken.<br />

Naar aanleiding van de informatie in de dossiers zijn alle fysiotherapeuten die betrokken zijn<br />

bij de participanten benaderd met de vraag of ze een <strong>vragenlijst</strong> willen invullen. Vier<br />

fysiotherapeuten (één fysiotherapeut is betrokken bij twee participanten en één fysiotherapeut<br />

gaf geen respons) geven aan dat ze op consultbasis betrokken zijn bij de participanten. De<br />

sessie heeft gemiddeld een duur van 27,5 minuten en wordt individueel gegeven. De sessie<br />

vindt volgens drie fysiotherapeuten zowel op de leefgroep als het activiteitencentrum plaats.<br />

Één fysiotherapeut noemt daarbij specifiek het gymlokaal. De invulling van de sessies is<br />

35


volgens vier fysiotherapeuten vooral een combinatie van het ‘coachen van<br />

begeleiders/anderen’, het ‘beantwoorden van vragen’ en ‘advisering ten aanzien van<br />

hulpmiddelen’. Één fysiotherapeut noemt daarnaast ook nog het ‘monitoren van de cliënt’ en<br />

‘behandeling op cliëntniveau’.<br />

Doelen met betrekking tot motorische activering<br />

Zoals in tabel 13 te zien is zijn er volgens het algemene dossier op de leefgroepen in totaal<br />

vier doelen gesteld voor de zes participanten die specifiek gericht zijn op motorische<br />

activering. Dit betreft onder andere doelen als ‘De soepelheid van spieren in stand houden’,<br />

‘Grove motoriek onderhouden’, ‘Cliënt rijdt zelf kleine stukjes met haar rolstoel’ en ‘Cliënt<br />

beweegt vaker en meer’. Voor drie participanten is geen doel opgesteld over motorische<br />

activering. In totaal zijn er vier doelen gevonden waarbij motorische activering als middel<br />

wordt ingezet. Dit zijn doelen als ‘Cliënt blijft in balans in zijn welzijn’, ‘Cliënt krijgt elke<br />

ochtend en middag een activiteit aangeboden’, ‘Cliënt heeft een gevarieerde vrije<br />

tijdsbesteding met voldoende persoonlijke aandacht en activiteiten in de buitenlucht’ en tot<br />

slot ‘Cliënt heeft een gevarieerd dagprogramma met ontwikkelingsgerichte activiteiten en<br />

één-op-één activiteiten’. Voor drie participanten is geen doel opgesteld waarbij motorische<br />

activering als middel wordt gebruikt. Voor één participant zijn zowel geen doelen gesteld<br />

over motorische activering en ook geen doelen met motorische activering als middel. In de<br />

dossiers wordt zeven keer een motorische activiteit genoemd zonder dat beschreven wordt<br />

met welk doel dit wordt aangeboden. Dit betreft hoofdzakelijk de activiteit zwemmen,<br />

gevolgd door gymnastiek en paardrijden.<br />

Tabel 13: Frequenties van het aantal gestelde doelen over motorische activering volgens het<br />

algemene dossier op de leefgroep.<br />

Participant Doelen over Doelen met Motorische<br />

motorische motorische activering activiteiten<br />

(N=6) activering als middel zonder doel<br />

1 2 0 0<br />

2 0 1 1<br />

3 0 1 1<br />

4 0 0 3<br />

5 1 2 0<br />

6 1 0 2<br />

Totaal Totaal Totaal Totaal<br />

6 4 4 7<br />

36


Relatie tussen mate van motorische activering en persoonlijke factoren<br />

Tabel 14 geeft de Spearman-correlaties weer die berekend zijn om te kijken of er een<br />

significant verschil bestaat tussen het gemiddeld aantal verplaatsingen/transfers, het<br />

gemiddeld aantal aangeboden motorische activiteiten, het gemiddeld aantal keer reactie op dit<br />

aanbod en het gemiddeld aantal minuten beweging bij verschillende leeftijden. Alle gevonden<br />

correlaties zijn niet significant te noemen. Dit betekent dat de gevonden verschillen tussen de<br />

diverse leeftijden op de vier variabelen niet significant zijn.<br />

Tabel 14: Correlaties tussen de leeftijden van de participanten en het gemiddeld aantal<br />

verplaatsingen/transfers, aantal aangeboden motorische activiteiten, aantal keer reactie op dit<br />

aanbod en het gemiddeld aantal minuten beweging.<br />

Participanten Spearman-correlatie p-waarde<br />

(N=6)<br />

Aantal verplaatsingen en transfers 0,429 0,198<br />

Aantal aangeboden motorische activatie -0,029 0,479<br />

Aantal keer reactie op het aanbod -0,086 0,436<br />

Aantal minuten motorische activatie -0,086 0,436<br />

* Significant op 0,05 niveau<br />

In figuur 13 is te zien dat de totaalscore op het GTI van participant twee en drie het laagst is,<br />

respectievelijk een score van 13 en 12. Participant vijf heeft de hoogste totaalscore op het<br />

GTI, namelijk een score van 44. Wanneer de scores op het GTI vergeleken worden met het<br />

gemiddeld aantal minuten beweging per dag is te zien dat participant twee ondanks een lage<br />

score op het GTI het meest beweegt. Participant drie heeft de laagste score op het GTI en<br />

beweegt ook het minst. Participant vijf scoort het hoogst op het GTI en beweegt na participant<br />

twee het meest. Uit de correlatieberekening komt een Spearman-correlatiecoëfficiënt van<br />

0,429 met een p-waarde van 0,198. Dit betekent dat er bij een significantieniveau van 0,05<br />

geen significant verband te vinden is tussen de functionele vaardigheden van de participanten<br />

en het gemiddeld aantal minuten beweging per dag.<br />

37


GTI-score<br />

Figuur 13: visuele weergave van de totale GTI-score en het gemiddeld aantal minuten beweging per dag per<br />

participant.<br />

Relatie tussen mate van motorische activering en contextuele factoren<br />

Figuur 14 geeft weer dat de participanten gemiddeld vaker verplaatst worden op het<br />

activiteitencentrum dan op de leefgroep. Ook krijgen de participanten op het<br />

activiteitencentrum vaker een motorische activiteit aangeboden en geven ze vaker een reactie<br />

op het aanbod. In totaal bewegen de participanten op het activiteitencentrum meer, namelijk<br />

gemiddeld 64 minuten per dag. Op de leefgroep is dit 39 minuten (zie figuur 15). De<br />

gevonden verschillen tussen leefgroep en het activiteitencentrum zijn voor alle vier variabelen<br />

niet significant (U= 0; p= 0,159).<br />

Aantal keer<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

1 2 3 4 5 6<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

Participant (N=6)<br />

5<br />

1,3<br />

1,1<br />

GTI-score<br />

8,8<br />

Figuur 14: verschil in gemiddeld aantal verplaatsingen/transfers, aangeboden motorische activiteiten en aantal<br />

keer reactie tussen de leefgroep en het activiteitencentrum.<br />

Minuten<br />

2,9<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

Leefgroep Activiteitencentrum<br />

0<br />

2<br />

1 2 3 4 5 6<br />

Participant (N=6)<br />

Verplaatsingen/transfers<br />

Aangeboden motorische<br />

activatie<br />

Aantal keer reactie<br />

Minuten<br />

bew eging<br />

38


Minuten<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

39<br />

Figuur 15: verschil in gemiddeld aantal minuten beweging tussen de leefgroep en het activiteitencentrum.<br />

64<br />

Leefgroep Activiteitencentrum<br />

Minuten beweging<br />

39


Hoofdstuk 5: Conclusie en discussie<br />

5.1 Beantwoording onderzoeksvragen<br />

Uit de resultaten van het huidige onderzoek blijkt dat de personen met EVMB gemiddeld 103<br />

minuten per dag hebben bewogen en dus motorisch actief zijn geweest, gemiddeld 13,8 keer<br />

verplaatst zijn/een transfer hebben gekregen en gemiddeld 4,2 keer per dag een motorische<br />

activiteit aangeboden hebben gekregen. Het bleek dat drie personen met EVMB vooral op één<br />

of twee dagen bewegen en op de overige dagen niet. Het grootste deel van de<br />

bewegingsactiviteiten die plaatsvonden betrof vooral verplaatsingen/transfers en dagelijkse<br />

verzorgingsmomenten. Slechts 20% van de geobserveerde activiteiten waren motorische<br />

activiteiten. Bij het overgrote deel van de bewegingsactiviteiten werden de cliënten<br />

geactiveerd door de begeleider; de cliënten toonden niet of nauwelijks zelf initiatief tot<br />

beweging. De meeste bewegingsactiviteiten werden passief uitgevoerd door de cliënten en<br />

waren vooral door middel van fysiek-verbale instructie door de begeleider gestart. Bij de<br />

uitvoering van de meeste bewegingsactiviteiten hebben de begeleiders de cliënten totaal<br />

ondersteund; in slechts enkele gevallen gaf de cliënt betekenisvolle hulp. Op de leefgroep is<br />

voor drie participanten geen bewegingsactiviteit gepland; op het activiteitencentrum is dit<br />

voor twee participanten het geval. Indien er wel activiteiten op het dagprogramma stonden<br />

waren dit voornamelijk zwemmen en paardrijden. Geen enkele cliënt ontving fysiotherapie.<br />

Wanneer er wel een sessie plaatsvindt bestaat deze sessie vooral uit het adviseren van de<br />

begeleiders en vrijwel niet uit behandeling op cliëntniveau. Volgens de dossiers waren er<br />

gemiddeld drie disciplines betrokken bij iedere cliënt; de ontmoetingsfrequentie en de duur<br />

werd echter niet of nauwelijks omschreven. Voor de helft van de participanten waren geen<br />

doelen opgesteld die specifiek gericht zijn motorische activering; voor één participant waren<br />

er geen doelen opgesteld die gericht zijn op motorische activering of die motorische<br />

activering als middel hebben. Er werd tot slot een aantal activiteiten omschreven zonder dat<br />

bekend is met welk doel dit wordt aangeboden.<br />

Uit de uitgevoerde berekeningen bleek dat er geen significant verband te vinden was tussen de<br />

mate van motorische activering en de persoonlijke factoren ‘leeftijd’ en ‘functionele<br />

vaardigheden’. Uit de resultaten bleek dat de cliënten op het activiteitencentrum meer<br />

bewegen, maar ook dit verschil was niet significant. Er was kortom ook geen verband tussen<br />

de mate van motorische activering en de contextuele factor ‘setting’.<br />

40


5.2 Methodologische reflectie<br />

Bij dit onderzoek zijn een aantal kanttekeningen te plaatsvinden waardoor de resultaten met<br />

voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Allereerst omvat dit onderzoek een gering<br />

aantal participanten; zes personen met EVMB hebben meegedaan aan het onderzoek.<br />

Hierdoor is het moeilijk om verbanden te leggen tussen de mate van motorische activering en<br />

variabelen als leeftijd, functionele vaardigheden en setting. Generalisatie naar de doelgroep<br />

personen met EVMB is dan ook niet mogelijk. Aangezien per participant veel informatie is<br />

vergaard met behulp van verschillende instrumenten zijn de resultaten wel representatief voor<br />

de zes personen met EVMB binnen dit onderzoek.<br />

Ten tweede kan het zijn dat het onderzoek door subjectiviteit is beïnvloed. Alle instrumenten<br />

zijn door de onderzoeker zelf ingevuld en een controle door een andere onderzoeker heeft niet<br />

plaatsgevonden. Bij de invulling van de instrumenten is door de onderzoeker rekening<br />

gehouden met eventuele fouten, maar uitsluiting van biasen is niet mogelijk. Daarbij komt dat<br />

de betrouwbaarheid in dit onderzoek niet is onderzocht. Dit werd niet noodzakelijk geacht,<br />

omdat in vorig onderzoek een aantal instrumenten al op interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is<br />

getoetst. Daaruit bleek dat de betrouwbaarheid van een aantal instrumenten voldoende is<br />

(Verheijen & Brussee, 2009). De psychometrische kwaliteit van de binnen dit onderzoek<br />

ontwikkelde instrumenten is vooralsnog onbekend en zou in toekomst onderzoek op<br />

betrouwbaarheid en validiteit moeten worden onderzocht.<br />

Ten derde vond het overgrote deel van de dataverzameling plaats in de zomervakantie. Dit<br />

betekent dat gedurende de onderzoeksperiode bepaalde activiteiten stil lagen. Het gaat daarbij<br />

vooral om activiteiten als gymnastiek en paardrijden. Ook werkten in deze periode veel<br />

begeleiders op de groepen die er normaal niet staan. Dit heeft ertoe geleid dat de meeste<br />

aandacht is gegaan naar het vervullen van de basisbehoeften van de cliënten en dat<br />

aanvullende activiteiten sneller op de tweede plek kwamen te staan. Hierdoor kan enige<br />

vertekening van de onderzoeksresultaten zijn ontstaan. De resultaten van de <strong>vragenlijst</strong> voor<br />

de begeleiders zijn door de vakantieperiode niet beïnvloed; deze is namelijk ingevuld voor de<br />

normale situatie.<br />

Daarnaast is het de vraag of bijvoorbeeld wandelen en rolstoelfietsen gerekend moeten<br />

worden tot motorische activatie of niet. Binnen het huidige onderzoek worden deze<br />

41


activiteiten niet gezien als motorische activiteiten, aangezien tijdens deze activiteiten geen<br />

inspanning van de cliënt wordt verwacht. Het kan echter zijn dat de cliënt tijdens het<br />

wandelen bijvoorbeeld meer met zijn armen of bovenlichaam beweegt om zijn/haar plezier te<br />

uiten. Omdat hier geen rekening mee is gehouden kan ook hierdoor enige vertekening van de<br />

resultaten zijn ontstaan. In vorig onderzoek van Verheijen en Brussee (2009) is wandelen wél<br />

meegenomen als motorische activatie.<br />

Tot slot moet bij de berekening van het aantal minuten beweging per dag een opmerking<br />

worden geplaatst. De berekening is nu zodanig uitgevoerd dat een overschatting van het<br />

aantal minuten beweging mogelijk is. Om het aantal minuten bewegen te kunnen bepalen, is<br />

nu de tijd tussen het aanbieden van de motorische activatie en de begintijd van de volgende<br />

gebeurtenis/verplaatsing/transfer/lunch of volgende motorische activatie bij elkaar opgeteld.<br />

Daarbij zijn alleen situaties meegenomen waarbij er een reactie heeft plaatsgevonden op de<br />

aangeboden motorische activatie. Het kan echter zo zijn dat een cliënt maar vijf minuten met<br />

een rammelaar speelt en daarna ophoudt met bewegen. Indien de volgende gebeurtenis pas<br />

een half uur later plaatsvindt, lijkt het alsof de cliënt een half uur heeft bewogen terwijl dit in<br />

werkelijkheid slechts vijf minuten is. Met het huidige instrument is daarmee geen rekening<br />

gehouden. Voor vervolgonderzoek is het aan te raden om deze berekening op een andere<br />

manier uit te voeren.<br />

5.3 Discussie<br />

Het interpreteren van de gevonden resultaten is een lastige kwestie, aangezien er op dit<br />

moment geen norm bestaat voor personen met EVMB die aangeeft hoeveel ze zouden moeten<br />

bewegen. De norm die geldt voor mensen zonder beperkingen, de <strong>Nederland</strong>se Norm Gezond<br />

Bewegen, kan niet zonder meer worden toegepast op de doelgroep personen met EVMB.<br />

Deze norm suggereert namelijk matig intensief bewegen (Ministerie van VWS, 2001) en dat<br />

is voor deze doelgroep moeilijk uit te voeren vanwege de ernstige meervoudige beperkingen<br />

die ze hebben. In verder onderzoek zal daarom moeten worden gekeken naar een geschikt<br />

referentiekader voor deze doelgroep zodat beter in kaart kan worden gebracht of personen met<br />

EVMB te weinig bewegen.<br />

Ondanks het feit dat er geen norm bestaat voor deze doelgroep lijken de resultaten te<br />

suggereren dat de personen met EVMB binnen dit onderzoek weinig motorisch actief zijn. Zo<br />

42


is slechts 20% van alle geobserveerde bewegingsactiviteiten een motorische activiteit zoals<br />

bijvoorbeeld het spelen met een mobiel. Ook blijkt dat alle activiteiten, inclusief dagelijkse<br />

verzorgingsmomenten, veelal passief worden uitgevoerd door de personen met EVMB, op<br />

initiatief van de begeleiders. Hierbij worden de cliënten bijna altijd totaal ondersteund. Dit<br />

betekent dat de cliënten met EVMB bij alle activiteiten die ze dagelijks aangeboden krijgen<br />

niet tot nauwelijks een actieve rol spelen. Ze missen daardoor niet alleen veel<br />

ontwikkelingskansen, maar ook de gelegenheid om zelf sturing te geven aan hun dagelijks<br />

leven. Daarbij wordt motorische activering juist van groot belang geacht voor de kwaliteit van<br />

leven van deze doelgroep (Petry, Maes & Vlaskamp, 2005). Wanneer een persoon met EVMB<br />

meer betrokken wordt bij de uitvoering van een dagelijkse activiteit, bijvoorbeeld een transfer<br />

van bed naar de rolstoel, is de gebeurtenis meer afgestemd op het tempo van de cliënt met<br />

EVMB en wordt deze persoon niet zo door de gebeurtenis overvallen (Van der Putten, 2010).<br />

Het is daarom van belang dat de praktijk de cliënten met EVMB zoveel mogelijk probeert te<br />

betrekken bij de uitvoering van de alledaagse activiteiten, met inachtneming van de<br />

mogelijkheden en beperkingen van de cliënt.<br />

Uit de resultaten blijkt verder dat de personen met EVMB gemiddeld 13,8 keer per dag<br />

werden verplaatst/een transfer kregen. Dit lijkt erg veel, maar wanneer de verplaatsingen over<br />

de hele dag worden bezien is te zien dat vier verplaatsingen al toe te schrijven zijn aan het<br />

vervoer naar het activiteitencentrum en weer terug naar de leefgroep. Verder werden alle<br />

participanten minstens één keer verschoond. Hiervoor zijn al twee transfers nodig. Tot slot<br />

heeft de dataverzameling, zoals eerder genoemd, plaatsgevonden in de zomervakantie en in<br />

deze periode werden de participanten vaak even naar buiten gezet om van het mooie weer te<br />

genieten. Wellicht heeft dit ook invloed gehad op het aantal verplaatsingen/transfers. Wanneer<br />

echter in ogenschouw wordt genomen dat de meeste dagelijkse activiteiten, waaronder<br />

verplaatsingen en transfers, passief werden uitgevoerd zegt het hoge aantal<br />

verplaatsingen/transfers niet veel; de cliënt heeft hier immers geen actieve rol in gehad. Alle<br />

participanten werden namelijk geduwd in hun rolstoel door begeleiders en de transfers<br />

verliepen allemaal met behulp van de tillift. Het bleek tevens dat de personen met EVMB in<br />

dit onderzoek gemiddeld 103 minuten hebben bewogen. Ook dit is vrij veel. Zoals eerder<br />

gezegd is het mogelijk dat dit hoge getal veroorzaakt is door een overschatting van het aantal<br />

minuten beweging. De manier waarop deze gegevens berekend zijn is waarschijnlijk niet<br />

betrouwbaar. Desondanks is het een belangrijk gegeven dat maar liefst de helft van de<br />

participanten slechts op één of twee dagen hebben bewogen. De overige dagen worden ze niet<br />

43


motorisch geactiveerd. Dit lijkt eveneens aan te tonen dat personen met EVMB weinig<br />

motorisch actief zijn. Wanneer ten slotte naar de voor de cliënt opgestelde doelen wordt<br />

gekeken is tevens te zien dat voor de helft van de cliënten geen doelen zijn opgesteld die<br />

specifiek gericht zijn op motorische activering. Voor één cliënt is daarbij ook geen doel<br />

opgesteld waarbij motorische activering als middel wordt ingezet om het doel te behalen. Dit<br />

gegeven komt overeen met resultaten van ander onderzoek waaruit blijkt dat de meeste doelen<br />

die gesteld worden betrekking hebben op interactie en sociale rollen en veel minder op<br />

training van motorische vaardigheden (Van der Putten, Vlaskamp & Poppes, 2008).<br />

De resultaten laten evenzeer positieve signalen zien. Voor alle participanten was ofwel op het<br />

activiteitencentrum ofwel op de leefgroep elke week een bewegingsactiviteit gepland. Dat is<br />

positief, aangezien in onderzoek van Verheijen en Brussee (2009) voor 24% van de personen<br />

met EVMB geen enkele bewegingsactiviteit was gepland. Het aantal activiteiten zou echter<br />

nog wel kunnen worden uitgebreid; op de leefgroep was namelijk voor de helft van de<br />

participanten geen bewegingsactiviteit gepland en dit was voor twee participanten het geval<br />

op het activiteitencentrum. Uit de resultaten komt ook naar voren dat de begeleiders in hun<br />

communicatie naar de cliënten toe voornamelijk fysiek-verbale instructie <strong>gebruiken</strong>. Ook dit<br />

is een goede uitkomst, aangezien uit onderzoek blijkt dat het praten tegen of het aanraken van<br />

de cliënt kan leiden tot meer activiteit van de persoon met EVMB (Vlaskamp, De Geeter,<br />

Huijsmans & Smit, 2003).<br />

Wanneer de gevonden resultaten vergeleken worden met eerdere onderzoeken naar<br />

motorische activering (Grotenhuis, Van der Kooi & Bosma, 2009; Verheijen & Brussee,<br />

2009) blijkt dat de resultaten grotendeels met elkaar overeenkomen. In de eerdere<br />

onderzoeken worden de participanten gemiddeld net zo vaak verplaatst als de participanten<br />

binnen dit onderzoek; ze krijgen in het eerdere onderzoek echter wel minder vaak motorische<br />

activiteiten aangeboden. Dit zou wellicht verklaard kunnen worden door een hogere leeftijd<br />

van de participanten; de gemiddelde leeftijd ligt in het onderzoek van Grotenhuis, Van der<br />

Kooi en Bosma (2009) zes jaren hoger. Onderzoek (Robertson et al., 2000; Verheijen &<br />

Brussee, 2009; Emerson, 2005) laat namelijk zien dat leeftijd invloed heeft op de hoeveelheid<br />

beweging die personen met een verstandelijke beperking krijgen. Tevens omvat het<br />

onderzoek van Verheijen en Brussee (2009) meer participanten dan het huidige onderzoek,<br />

waardoor een beter beeld verkregen wordt van de werkelijkheid. De resultaten uit het huidige<br />

44


onderzoek zijn daarom mogelijk niet representatief voor de gehele populatie personen met<br />

EVMB.<br />

Door het geringe aantal participanten is het binnen dit onderzoek eveneens moeilijk om<br />

significante verbanden te vinden tussen variabelen als leeftijd, setting en functionele<br />

vaardigheden en de mate van motorische activering. Het onderzoek laat dan ook geen<br />

significante verschillen zien tussen de mate van motorische activering op de leefgroep en het<br />

activiteitencentrum. Ook was er geen significant verschil waar te nemen tussen de mate van<br />

motorische activering bij verschillende leeftijden en was er geen verband gevonden tussen<br />

functionele vaardigheden en het aantal minuten bewegen. Volgens onderzoek van Robertson<br />

et al. (2000) heeft setting echter wel invloed op de mate van motorische activering; mensen<br />

met een verstandelijke beperking wonende in een residentiële instelling hebben een<br />

significant groter risico op het hebben van een inactieve leefstijl. Ook Verheijen en Brussee<br />

(2009) komen tot de conclusie dat setting wel degelijk een beduidende invloed heeft op de<br />

hoeveelheid beweging die personen met EVMB krijgen. Dezelfde onderzoeken laten, zoals<br />

eerder genoemd, ook zien dat leeftijd van invloed is op de mate van motorische activering.<br />

Het feit dat er geen verband is gevonden tussen de motorische activering en functionele<br />

vaardigheden komt overeen met de resultaten uit het onderzoek van Verheijen en Brussee<br />

(2009). Een mogelijke verklaring hiervoor ontbreekt echter. Verder onderzoek met een groter<br />

aantal participanten zal meer duidelijkheid kunnen scheppen over het eventuele bestaan van<br />

een significante relatie tussen de mate van motorische activering en factoren als leeftijd,<br />

setting en functionele vaardigheden.<br />

De resultaten uit het huidige onderzoek en uit eerder onderzoek (Verheijen & Brussee, 2009;<br />

Grotenhuis, Van der Kooi & Bosma, 2009) lijken dus te suggereren dat de doelgroep<br />

personen met EVMB weinig motorisch geactiveerd wordt. Het kan zijn dat dit veroorzaakt<br />

wordt door de vele gezondheidsproblemen waar personen met EVMB mee kampen. Uit<br />

onderzoek van Zijlstra en Vlaskamp (2005b) blijkt namelijk dat gezondheidsproblemen de<br />

aangeboden zorg van begeleiders kunnen beperken. Het komt vaak voor dat geplande<br />

activiteiten niet door gaan vanwege ziekte en/of ziekenhuisbezoeken. De begeleiding biedt<br />

dan niet altijd een alternatief programma aan. De resultaten uit het huidige onderzoek laten<br />

zien dat slechts 20% van de activiteiten motorische activiteiten betreft. Wanneer deze<br />

activiteiten uitvallen door gezondheidsproblemen wordt de mate van motorische activering<br />

nog lager terwijl beweging juist voor deze doelgroep van uitermate belang kan zijn. Van der<br />

45


Putten (2010) oppert dat er mogelijk drie andere factoren de aanleiding kunnen zijn van de<br />

motorische inactiviteit van personen met EVMB. Allereerst wordt het gebrek aan kennis<br />

genoemd over het verloop van de motorische ontwikkeling. Hierdoor zou het onduidelijk zijn<br />

wat er verwacht kan worden en wat men wel of niet kan doen. Ten tweede wordt het gebrek<br />

aan beeldvormende instrumenten genoemd die het motorisch functioneren van personen met<br />

EVMB in kaart kunnen brengen. Dit maakt dat het niet bekend is welke mogelijkheden en<br />

beperkingen een cliënt met EVMB heeft en welke vaardigheden mogelijk nog ontwikkeld<br />

kunnen worden. Tot slot wordt het gebrek aan motorische interventies genoemd die bewezen<br />

effectief zijn. Dit maakt het voor de praktijk moeilijk om dingen op touw te zetten.<br />

Aanbevelingen<br />

Er kan naar aanleiding van het bovenstaande een aantal aanbevelingen worden gedaan voor<br />

zowel onderzoek als de praktijk. Allereerst is het in de toekomst van belang het onderzoek<br />

naar motorische activering uit te breiden. Er moet een duidelijker en betrouwbaarder beeld<br />

worden gevormd van de daadwerkelijke motorische activering van personen met EVMB.<br />

Daarbij is het belangrijk dat gekeken wordt naar een geschikte norm waarmee de resultaten<br />

beter kunnen worden geïnterpreteerd. Ook moet worden vastgesteld of er daadwerkelijk een<br />

relatie bestaat tussen de mate van motorische activering en variabelen als leeftijd, setting en<br />

functionele vaardigheden. Dat is binnen dit onderzoek bemoeilijkt door het geringe aantal<br />

participanten. De overheid en zorginstellingen kunnen dan met hun beleid beter inspelen op<br />

het gebrek aan beweging van deze doelgroep. Ook is het noodzakelijk om te kijken welke<br />

bewegingsinterventies effectief zijn in het stimuleren van beweging bij deze doelgroep,<br />

aangezien op dat op dit moment niet bekend is. Deze effectief bevonden interventies zouden<br />

dan gebundeld kunnen worden in een bewegingscatalogus. Dit biedt de praktijk vervolgens<br />

handvatten om beweging bij personen met EVMB meer te stimuleren. Op dit moment is er<br />

één bewezen effectieve bewegingsinterventie die kan worden opgenomen in de<br />

bewegingscatalogus, namelijk het programma MOVE. Dit curriculum, afkomstig uit Amerika,<br />

heeft de verwerving van functionele vaardigheden als doel en gebruikt daarvoor als middel<br />

bewegingsgerichte activiteiten. Er worden alleen vaardigheden getraind waar de persoon met<br />

EVMB wat aan heeft in zijn/haar omgeving (Van der Putten, 2005). In de praktijk zou deze<br />

interventie een goed hulpmiddel kunnen zijn om personen met EVMB in beweging te krijgen.<br />

Tot slot zou men in de praktijk meer aandacht kunnen schenken aan doelen met betrekking tot<br />

de motoriek en motorische vaardigheden. Hierdoor krijgt de persoon met EVMB de kans zelf<br />

sturing te geven aan zijn/haar leven en kan zijn/haar zelfstandigheid worden vergroot.<br />

46


Literatuur<br />

Aichberger, M.C., Busch, M.A., Reischies, F.M., Ströhle, A., Heinz, A. & Rapp, M.A.<br />

(2010). Effect of physical inactivity on cognitive performance after 2.5 years of<br />

follow-up. Journal of Gerontopsychology and Geriatric Psychiatry, 23(1), 7-15.<br />

Arvio, M. & Sillanpää, M. (2003). Prevalence, aetiology and comorbidity of severe and<br />

profound intellectual disability in Finland. Journal of Intellectual Disability Research,<br />

47(2), 108-112.<br />

Baarda, D.B. & Goede, M.P.M. de (2006). Basisboek Methoden en Technieken. Handleiding<br />

voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek (4 e druk). Houten: Wolters-<br />

Noordhoff Groningen.<br />

Baken, W.C. (1997). Sportbeoefening door mensen met een handicap. Een literatuurstudie.<br />

Bunnik/Haarlem: NEBAS/De Vrieseborch.<br />

Barnes, S.B. & Whinnery, K.W. (2002). Effects of Functional Mobility Skills Training for<br />

Young Students with Physical Disabilities. Exceptional Children, 68(3), 313-324.<br />

Böhmer, C.J.M., Niezen-Boer, M.C. de, Klinkenberg-Knol, E.C., Devillé, W.L.J.M., Nadorp,<br />

J.H.S.M. & Meuwissen, S.G.M. (1999). The prevalence of gastroesophageal reflux<br />

disease in institutionalised intellectualy disabled individuals. The American Journal of<br />

Gastroenterology, 94(3), 804-810.<br />

Böhmer, C.J.M., Taminiau, J.A.J.M., Klinkenberg-Knol, E.C. & Meuwissen, S.G.M. (2001).<br />

The prevalence of constipation in institutionalised people with intellectual disability.<br />

Journal of Intellectual Disability Research, 45(3), 212-218.<br />

Drnach, M., Sisson, L.A., Strawbridge, L.A, & Van Hasselt, V.B. (1989). Behavior therapy<br />

combined with physical therapy to promote walker use by a child with multiple<br />

handicaps. Education and Training in Mental Retardation, 24(3), 239-247.<br />

47


Elmahgoub, S.M., Lambers, S., Stegen, S., Laethem, C. van, Cambier, D. & Calders, P.<br />

(2009). The influence of combined exercise training on indices of obesity, physical<br />

fitness and lipid profile in overweight and obese adolescents with mental retardation.<br />

Journal of Pediatrics, 168(11), 1327-1333.<br />

Emerson, E. (2005). Underweight, obesity and exercise among adults with intellectual<br />

disabilities in supported accommodation in Northern England. Journal of Intellectual<br />

Disability Research, 49(2), 134-143.<br />

Evenhuis, H.M., Theunissen, M., Denkers, I., Verschuure, H. & Kemme, H. (2001).<br />

Prevalence of visual and hearing impairment in a Dutch institutionalized population<br />

with intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 45(5), 457-464.<br />

Finlayson, J., Jackson, A., Cooper, S., Morrison, J., Melville, C., Smiley, E., Allan, L. &<br />

Mantry, D. (2009). Understanding predictors of low physical activity in adults with<br />

intellectual disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 22(..),<br />

236-247.<br />

Grotenhuis, E., Kooi, F. van der & Bosma, M. (2009). Motorische activering bij mensen met<br />

zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. Een onderzoek naar de mate<br />

van activering en de invloed van leeftijd en geslacht. Bachelorthesis. Rijksuniversiteit<br />

Groningen, afdeling Orthopedagogiek, Groningen.<br />

Janicki, M.P. & Dalton, A.J. (1998). Sensory impairments among older adults with<br />

intellectual disability. Journal of Intellectual and Developmental Disability, 23(1), 3-<br />

11.<br />

Lancioni, G.E., Gigante, A., O’Reilly, M.F., Oliva, D. & Montironi, L. (2000). Indoor travel<br />

and simple tasks as physical exercise for people with profound multiple disabilities.<br />

Perceptual and Motor Skills, 91, 211-216.<br />

Lancioni, G.E., Singh, N.N., O’Reilly, M.F., Sigafoos, J., Oliva, D., Scalini, L., Castagnaro,<br />

F. & Di Bari, M. (2007). Promoting foot-leg movements in children with multiple<br />

48


disabilities through the use of support devices and technology for regulating<br />

contingent stimulation. Cognitive Processing, 8(4), 279-283.<br />

Lewis, C.L. & Fragala-Pinkham, M.A. (2005). Effects of aerobic conditioning and strength<br />

training on a child with Down syndrome: a case study. Pediatric Physical Therapy,<br />

17(1), 30-36.<br />

Messent, P.R., Cooke, C.B. & Long, J. (1998). Primary and secondary barriers to physically<br />

active healthy lifestyles for adults with learning disabilities. Disability and<br />

Rehabilitation, 21(9), 409-419.<br />

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2001). Sport, bewegen en gezondheid.<br />

Naar een actief kabinetsbeleid ter vergroting van de gezondheid door en bij sport en<br />

beweging. Den Haag.<br />

Munde, V.S., Vlaskamp, C., Ruijssenaars, A.J.J.M. & Nakken, H. (2009). Alertness in<br />

individuals with profound intellectual and multiple Disabilities: A literature review.<br />

Research in Developmental Disabilities, 30, 462-480.<br />

Nakken, H. & Vlaskamp, C. (2007). A need for a taxonomy for profound intellectual and<br />

multiple disabilities. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 4(2),<br />

83-87.<br />

Nishiyama, S., Kuwahara, T. & Matsuda, I. (1986). Decreased bone density in severely<br />

handicapped children and adults, with reference to the influence of limited mobility<br />

and anticonvulsant medication. European Journal of Pediatrics, 144, 457-463.<br />

Petry, K., Maes, B & Vlaskamp, C. (2005). Domains of quality of life of people with<br />

profound multiple disabilities: the perspective of parents and direct support staff.<br />

Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 18, 35-46.<br />

Porter, J., Ouvry, C., Morgan, M. & Downs, C. (2001). Interpreting the communication of<br />

people with profound and multiple learning difficulties. British Journal of Learning<br />

Disabilities, 29(1), 12-16.<br />

49


Putten, A. van der (2005). Moving towards independence? Evaluation of the ‘Mobility<br />

Opportunities Via Education’ curriculum with children with profound intellectual and<br />

multiple disabilities. Groningen: Stichting Kinderstudies.<br />

Putten, A. van der (2010). Ondersteuning in beweging: motorische activering. In: B. Maes, C.<br />

Vlaskamp & A. Penne (Red.), Ondersteuning van mensen met ernstige meervoudige<br />

beperkingen. Handvatten voor een kwaliteitsvol leven (pag. 208-223). Leuven:<br />

Uitgeverij Acco.<br />

Putten, A. van der, Vlaskamp, C. & Poppes, P. (2008). The content of support of persons with<br />

profound intellectual and multiple disabilities: an analysis of the number and content<br />

of goals in the educational programmes. Journal of Applied Research in Intellectual<br />

Disabilities, 22(4), 391-394.<br />

Putten, A. van der, Vlaskamp, C., Reijnders, K. & Nakken, H. (2005). Children with profound<br />

intellectual and multiple disabilities: The effects of functional movement activities.<br />

Clinical Rehabilitation, 19, 613-620.<br />

Robertson, J., Emerson, E., Gregory, N., Hatton, C., Turner, S., Kessissoglou, S. & Hallam,<br />

A. (2000). Lifestyle related risk factors for poor health in residential settings for<br />

people with intellectual disabilities. Research in Developmental Disabilities, 20, 469-<br />

486.<br />

Soer, T. (2009). Bewegen met beperkingen. Onderzoek naar de mate en aard van motorische<br />

activering bij mensen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen.<br />

Afstudeerthesis. Hanzehogeschool Groningen, instituut voor Sportstudies, Groningen.<br />

Splunder, J. van (2003). Visual Impairment. Prevalence and causes of visual impairment in<br />

adults with intellectual disabilies. Proefschrift Universiteit Utrecht. Utrecht.<br />

Tadema, A.C., Vlaskamp, C. & Ruijssenaars, A.J.J.M. (2005). The development of a checklist<br />

of child characteristics for assessment purposes. European Journal of Special Needs<br />

Education, 20, 403-417.<br />

50


Verheijen, J.A.T. & Brussee, F.H.P (2009). Actief in Beeld. Een onderzoek naar de activering<br />

van personen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen.<br />

Masterthesis. Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Orthopedagogiek, Groningen.<br />

Vlaskamp, C. (2008). Noodzakelijk verlangen. Over ontwikkeling van kinderen met zeer<br />

ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. In: E.J. Knorth, H. Nakken, C.E.<br />

Oenema-Mostert, A.J.J.M. Ruijssenaars & J. Strijker (Red.), De ontwikkeling van<br />

kinderen met problemen: gewoon anders (pag. 205-217). Antwerpen, Apeldoorn:<br />

Garant.<br />

Vlaskamp, C., Geeter, K.I. de, Huijsmans, L.M. & Smit, I.H. (2003). Passive activities: the<br />

effectiveness of multisensory environments on the level of activity of individuals with<br />

profound multiple disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities,<br />

16(2), 135-143.<br />

Vlaskamp, C., Hiemstra, S.J., Wiersma, L.A. (2007). Becoming aware of what you know or<br />

need to know: Gathering client and context characteristics in day services for persons<br />

with profound intellectual and multiple disabilities. Journal of Policy and Practice in<br />

Intellectual Disabilities, 4(2), 97-103.<br />

Vlaskamp, C., Hiemstra, S.J., Wiersma, L.A. & Zijlstra, B.J.H. (2007). Extent, duration, and<br />

content of day services’ activities for persons with profound intellectual and multiple<br />

disabilities. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 4(2), 152-159.<br />

Vlaskamp, C., Meulen, B.F. van der & Smrkovsky, M. (1999). Gedrags Taxatie Instrument<br />

GTI. Voor personen met ernstige meervoudige beperkingen. Groningen: Stichting<br />

Kinderstudies.<br />

Vlaskamp, C., Meulen, B.F. van der & Zijlstra, H.P. (2002). De instrumentele realisering van<br />

het GedragsTaxatieInstrument. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 41, 22-31.<br />

Vlaskamp, C. & Nakken, H. (2008). Therapeutic interventions in the Netherlands and<br />

Belgium in support of people with profound intellectual and multiple disabilities.<br />

Education and Training in Developmental Disabilities, 43(3), 334-341.<br />

51


Vlaskamp, C., Poppes, P. & Zijlstra, H.P. (2005). Een programma van jezelf.<br />

Opvoedingsprogramma’s voor kinderen met zeer ernstige verstandelijke en<br />

meervoudige beperkingen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.<br />

Walker, R.I. & Vogelsberg, R.T. (1985). Increasing independent mobility skills for a woman<br />

who was severely handicapped and nonambulatory. Applied Research in Mental<br />

Retardation, 6, 173-183.<br />

Wiersma, L.A., Beumer, H.M., Koedoot, P. & Vlaskamp, C. (2002). Dagactiviteiten voor<br />

mensen met zeer ernstige verstandelijke beperkingen. Resultaten Trimbos-onderzoek<br />

nader bekeken. <strong>Nederland</strong>s Tijdschrift voor Zwakzinnigenzorg, 28(3), 156-169.<br />

Woodhouse, J.M., Griffiths, C. & Gedling, A. (2000). The prevalence of ocular defects and<br />

the provision of eye care in adults with learning disabilities living in the community.<br />

Ophtalmic Physiology and Optics, 20(2), 79-89.<br />

Zijlstra, H.P.R. (2003). Dansen met olifanten. Een onderzoek naar de implementatie van het<br />

Opvoedingsprogramma in de zorg voor mensen met ernstige meervoudige<br />

beperkingen. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. Groningen: Stichting<br />

Kinderstudies.<br />

Zijlstra, H.P. & Vlaskamp, C. (2005a). Leisure provision for persons with profound<br />

intellectual and multiple disabilities: quality time or killing time? Journal of<br />

Intellectual Disability Research, 49(6), 434-448.<br />

Zijlstra, H.P. & Vlaskamp, C. (2005b). The impact of medical conditions on the support of<br />

children with profound intellectual and multiple disabilities. Journal of Applied<br />

Research in Intellectual Disabilities, 18, 151-161.<br />

52


Bijlagen<br />

Bijlage 1: brieven/verklaringen<br />

Brief voor de teamleiders<br />

Aan de teamleiders van Talant<br />

Groningen, 14 december 2009<br />

Betreft : onderzoek naar activering van mensen met (zeer) ernstige verstandelijke en<br />

meervoudige beperkingen<br />

Geachte heer/mevrouw,<br />

Bewegen heeft een positief effect op de ontwikkeling en op de gezondheid. Tot nu toe weten<br />

we echter niet in hoeverre mensen met meervoudige beperkingen nu precies bewegen.<br />

Daarom wordt er binnen Talant, in samenwerking met de afdeling orthopedagogiek van de<br />

Rijksuniversiteit Groningen (RUG), onderzoek hiernaar gedaan. Dit onderzoek is<br />

goedgekeurd door de onderzoekscommissie van Talant en staat onder leiding van Prof. Dr.<br />

C. Vlaskamp en Dr. A. van der Putten van de RUG.<br />

Met deze brief willen we graag alle betrokken teamleiders informeren over het onderzoek.<br />

Binnenkort wordt er namelijk een brief naar de ouders van de geselecteerde cliënten<br />

gestuurd, waarin we hen vragen mee te werken aan het onderzoek.<br />

De procedure is als volgt : de vraag aan u als teamleider is of u per mail voor 01-01-2010<br />

aan Tonny Kodde, voorzitter van de kenniskring EMB en contactpersoon van Talant voor dit<br />

onderzoek, kunt laten weten of u en evt. uw collega teamleider van dagbesteding of bijv.<br />

school akkoord gaan met dit onderzoek. Vervolgens zal het verzoek (inclusief uitleg over het<br />

onderzoek) aan de ouders worden verstuurd met een brief en drie verklaringen. Deze<br />

verzending wordt uitgevoerd door het Kennis – en Onderzoekscentrum i.v.m. de privacy van<br />

de ouders. De ouders laten aan de onderzoeker weten of ze willen deelnemen. De<br />

onderzoeker neemt vervolgens contact op met het Kennis- en Onderzoekscentrum (o.a.<br />

Tonny Kodde), waarna de teamleiders worden geïnformeerd over van welke cliënten<br />

toestemming is verkregen voor deelname aan het onderzoek. Op deze manier proberen we<br />

zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan en de privacy van cliënten te waarborgen.<br />

Het onderzoek wordt uitgevoerd door een vierdejaarsstudente Orthopedagogiek (Annemieke<br />

Enninga) zodat er geen extra personele inzet nodig is op de locatie. Wel zal de student<br />

regelmatig op de groep zijn voor het invullen van de dagboeken en het maken van<br />

videobeelden. Hieronder kunt u een beschrijving vinden van het onderzoek zoals dit ook aan<br />

ouders wordt verstuurd.<br />

Voor vragen kunt u terecht bij Tonny Kodde (voorzitter van de kenniskring EMB van het<br />

Kennis- en Onderzoekscentrum van Talant), 06-52034932 of bij Annemieke Enninga<br />

(Masterstudent Orthopedagogiek RUG), 06-42409173 of a.enninga@student.rug.nl<br />

Uit de brief voor de ouders:<br />

Vanuit het ‘Research Centre on persons with profound multiple disabilities' van de afdeling<br />

Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen wordt er onderzoek gedaan naar de<br />

53


’activering van personen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen’. Dit<br />

onderzoek staat onder leiding van mevrouw Prof. dr. C. Vlaskamp en mevrouw dr. A. van der<br />

Putten. Beide personen hebben al veel onderzoek gedaan naar personen met ernstige<br />

verstandelijke en meervoudige beperkingen.<br />

Ik ben een vierdejaarsstudente Orthopedagogiek met als specialisatie ´Opvoeden en<br />

Ondersteunen van Personen met Beperkingen´. Op dit moment ben ik bezig met mijn laatste<br />

studiejaar en zo betrokken bij dit onderzoek naar de activering van personen met zeer<br />

ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. De werkzaamheden binnen het<br />

onderzoek worden door mij uitgevoerd.<br />

Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de hoeveelheid beweging die deze<br />

groep cliënten krijgt en de manier waarop de beweging plaats vindt. Dit wordt onderzocht<br />

door het bijhouden van een dagboek voor de cliënten gedurende vijf werkdagen (zowel op<br />

de woongroep* als op de dagbestedingsgroep/school). In dit dagboek wordt genoteerd hoe<br />

vaak iemand verplaatst wordt en hoe vaak iemand wordt uitgenodigd tot bewegen. Een<br />

onderdeel van dit dagboek is één korte <strong>vragenlijst</strong> over de verplaatsingen van uw kind of<br />

familielid. Deze <strong>vragenlijst</strong> wordt ook gebruikt voor het bestuderen van het dagprogramma,<br />

om te bekijken hoeveel bewegingsactiviteiten worden gepland zoals bijvoorbeeld zwemmen<br />

en fysiotherapie. Zowel het dagboek als de <strong>vragenlijst</strong> worden ingevuld door mij, zodat<br />

begeleiders in hun dagelijks werk niet worden belast.<br />

* Dit geldt niet voor thuiswonende cliënten.<br />

Naast het verzamelen van de dagboekgegevens, wordt het dossier van de cliënt bestudeerd<br />

ten aanzien van informatie over het bewegen van de cliënt. Tenslotte wil ik graag de cliënt<br />

filmen gedurende de dag (vanaf het ontbijt tot aan het avondeten). Deze beelden worden<br />

later bestudeerd, waarbij gekeken wordt hoe bewegingen worden uitgevoerd en hoe deze<br />

worden uitgelokt. Ook wordt gekeken of de inrichting van de omgeving beweging mogelijk<br />

maakt. De videobeelden worden uiteraard niet voor andere doeleinden gebruikt. Het gebruik<br />

blijft dus binnen het bestek van dit onderzoek! Tot slot worden de functionele vaardigheden<br />

van de cliënten in kaart gebracht met behulp van een observatie-instrument. Deze afname<br />

duurt totaal ongeveer een uur. De belasting van de cliënt wordt tijdens de afname goed in de<br />

gaten gehouden. Wanneer de belasting te groot lijkt, wordt het instrument in aparte delen<br />

afgenomen. Ook dit zal door mij worden gedaan. Ik hoop al deze gegevens van ongeveer<br />

tien personen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen binnen Talant<br />

te kunnen verzamelen.<br />

Talant heeft de RUG toestemming gegeven om mee te werken aan dit onderzoek en<br />

benadrukt ook het belang van dit onderzoek. Uiteraard worden de cliënten alleen betrokken,<br />

wanneer u als ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger hier toestemming voor geeft. Alle<br />

gegevens die in dit onderzoek worden verzameld, worden anoniem verwerkt! Op deze manier<br />

houd ik rekening met de privacy van de cliënt en zijn gezin of medebewoners.<br />

Nu rest mij alleen nog u bij voorbaat hartelijk te bedanken voor uw medewerking aan het<br />

onderzoek. Wanneer u nog vragen of opmerkingen heeft dan hoor ik dat graag. U kunt dan<br />

contact opnemen met mij via het volgende e-mailadres: a.enninga@student.rug.nl of via 06-<br />

42409173 (Annemieke Enninga).<br />

Met vriendelijke groet,<br />

Annemieke Enninga (4 e -jaars studente Orthopedagogiek)<br />

Onder leiding van mevrouw Prof. dr. C. Vlaskamp en mevrouw dr. A. van der Putten,<br />

Rijksuniversiteit Groningen.<br />

54


Brief voor de ouders<br />

Aan de ouders/ wettelijke vertegenwoordiger<br />

Groningen, 4 januari 2010<br />

Betreft : toestemming onderzoek naar activering van mensen met (zeer) ernstige<br />

verstandelijke en meervoudige beperkingen<br />

Geachte heer/mevrouw,<br />

Bewegen heeft een positief effect op de ontwikkeling en op de gezondheid. Tot nu toe weten<br />

we echter niet in hoeverre mensen met meervoudige beperkingen nu precies bewegen.<br />

Daarom wordt vanuit het ‘Research Centre on persons with profound multiple disabilities' van<br />

de afdeling Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek gedaan naar de<br />

’activering van personen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen’. Dit<br />

onderzoek staat onder leiding van mevrouw Prof. dr. C. Vlaskamp en mevrouw dr. A. van der<br />

Putten. Beide personen hebben al veel onderzoek gedaan naar personen met ernstige<br />

verstandelijke en meervoudige beperkingen.<br />

Ik ben een vierdejaarsstudente Orthopedagogiek met als specialisatie ´Opvoeden en<br />

Ondersteunen van Personen met Beperkingen´. Op dit moment ben ik bezig met mijn laatste<br />

studiejaar en zo betrokken bij dit onderzoek naar de activering van personen met zeer<br />

ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. De werkzaamheden binnen het<br />

onderzoek worden door mij uitgevoerd.<br />

Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de hoeveelheid beweging die deze<br />

groep cliënten krijgt en de manier waarop de beweging plaats vindt. Dit wordt onderzocht<br />

door het bijhouden van een dagboek voor de cliënten gedurende vijf werkdagen (zowel op<br />

de woongroep* als op de dagbestedingsgroep/school). In dit dagboek wordt genoteerd hoe<br />

vaak iemand verplaatst wordt en hoe vaak iemand wordt uitgenodigd tot bewegen. Een<br />

onderdeel van dit dagboek is één korte <strong>vragenlijst</strong> over de verplaatsingen van uw kind of<br />

familielid. Deze <strong>vragenlijst</strong> wordt ook gebruikt voor het bestuderen van het dagprogramma,<br />

om te bekijken hoeveel bewegingsactiviteiten worden gepland zoals bijvoorbeeld zwemmen<br />

en fysiotherapie. Zowel het dagboek als de <strong>vragenlijst</strong> worden ingevuld door mij, zodat<br />

begeleiders in hun dagelijks werk niet worden belast.<br />

* Dit geldt niet voor thuiswonende cliënten.<br />

Naast het verzamelen van de dagboekgegevens, wordt het dossier van de cliënt bestudeerd<br />

ten aanzien van informatie over het bewegen van de cliënt. Tenslotte wil ik graag de cliënt,<br />

als u als ouder of wettelijk vertegenwoordiger hiervoor toestemming hebt gegeven, filmen<br />

gedurende de dag (vanaf het ontbijt tot aan het avondeten). Deze beelden worden later<br />

bestudeerd, waarbij gekeken wordt hoe bewegingen worden uitgevoerd en hoe deze worden<br />

uitgelokt. Ook wordt gekeken of de inrichting van de omgeving beweging mogelijk maakt. De<br />

videobeelden worden uiteraard niet voor andere doeleinden gebruikt. Het gebruik blijft dus<br />

binnen het bestek van dit onderzoek! Tot slot worden de functionele vaardigheden van de<br />

cliënten in kaart gebracht met behulp van een observatie-instrument. Deze afname duurt<br />

totaal ongeveer een uur. De belasting van de cliënt wordt tijdens de afname goed in de gaten<br />

55


gehouden. Wanneer de belasting te groot lijkt, wordt het instrument in aparte delen<br />

afgenomen. Ook dit zal door mij worden gedaan. Ik hoop al deze gegevens van ongeveer<br />

tien personen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen binnen Talant<br />

te kunnen verzamelen.<br />

Talant heeft de RUG toestemming gegeven om mee te werken aan dit onderzoek en<br />

benadrukt ook het belang van dit onderzoek. Uiteraard worden de cliënten alleen betrokken,<br />

wanneer u als ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger hier toestemming voor geeft. Alle<br />

gegevens die in dit onderzoek worden verzameld, worden anoniem verwerkt! Op deze manier<br />

houd ik rekening met de privacy van de cliënt en zijn gezin of medebewoners.<br />

Graag vraag ik u of u schriftelijke toestemming wilt geven voor deelname aan dit onderzoek<br />

door uw kind of familielid. U kunt uw toestemming geven door de drie bijgevoegde<br />

verklaringen ondertekend terug te sturen in de bijgeleverde antwoordenveloppe. Frankeren<br />

is hierbij niet nodig. Één van de verklaringen zult u dan ondertekend van mij terug krijgen.<br />

Indien u niet mee wilt werken aan het onderzoek, zou u dit dan ook aan willen geven? Ik<br />

verzoek u dan vriendelijk de brief, met de vermelding dat u niet wilt deelnemen aan het<br />

onderzoek, binnen twee weken naar mij terug te sturen. In dat geval zal ik verder zoeken<br />

naar andere deelnemers.<br />

Ik wil u in verband met de voortgang van het onderzoek vriendelijk vragen of u binnen twee<br />

weken mij kunt laten weten of u toestemming wilt geven voor dit onderzoek.<br />

Nu rest mij alleen nog u bij voorbaat hartelijk te bedanken voor uw medewerking aan het<br />

onderzoek. Wanneer u nog vragen of opmerkingen heeft dan hoor ik dat graag. U kunt dan<br />

contact opnemen met mij via het volgende e-mailadres: a.enninga@student.rug.nl of via 06-<br />

42409173 (Annemieke Enninga).<br />

Met vriendelijke groet,<br />

Annemieke Enninga (4 e -jaars studente Orthopedagogiek)<br />

Onder leiding van mevrouw Prof. dr. C. Vlaskamp en mevrouw dr. A. van der Putten,<br />

Rijksuniversiteit Groningen.<br />

Bijlagen: - verklaring toestemming<br />

- verklaring video opnamen (2x)<br />

56


Verklaring toestemming<br />

Deze verklaring dient ondertekend te worden door de ouder(s) of wettelijke<br />

vertegenwoordiger van de cliënt.<br />

Naam cliënt : ………………………………………………………<br />

Voorziening/woonhuis :………………………………………………………<br />

Naam vertegenwoordiger : ………………………………………………………<br />

Geeft *wel / geen toestemming voor het bijhouden van een dagboek en het in kaart brengen<br />

van de functionele vaardigheden van de cliënt aan A. Enninga, ten behoeve van een<br />

onderzoek naar ‘de activering van mensen met ernstig verstandelijke en meervoudige<br />

beperkingen’.<br />

Geeft *wel / geen toestemming voor het analyseren van het dossier van de cliënt aan A.<br />

Enninga, ten behoeve van een onderzoek naar ‘de activering van mensen met ernstig<br />

verstandelijke en meervoudige beperkingen’.<br />

Geeft *wel / geen toestemming voor het filmen van de cliënt aan A. Enninga, ten behoeve<br />

van een onderzoek naar ‘de activering van mensen met ernstig verstandelijke en<br />

meervoudige beperkingen’.<br />

Er wordt ook gefilmd tijdens verzorgingsmomenten. Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u<br />

dit hieronder aangeven. Dan wordt er niet gefilmd tijdens deze momenten.<br />

Geeft *wel / geen toestemming om de cliënt tijdens verzorgingsmomenten te filmen.<br />

Datum : ………………………………………………………<br />

Handtekening : ………………………………………………………<br />

* aub doorstrepen wat niet van toepassing is.<br />

57


Verklaring Rijksuniversiteit Groningen, Hans Knot<br />

Hierbij verklaart één van de ouders van ……………………………..<br />

toestemming te geven voor het maken van video-opnames ten bate van onderzoek<br />

voor de afdeling Orthopedagogiek der Rijksuniversiteit te Groningen.<br />

De ouder geeft wel/geen* toestemming om de opnames tevens te <strong>gebruiken</strong> voor<br />

onderwijs aan de Rijksuniversiteit te Groningen, ten behoeve van de afdeling<br />

Orthopedagogiek.<br />

Leeftijd:<br />

De opnames zullen een gebruiksperiode van in eerste instantie 5 jaren hebben en<br />

mogen alleen worden gebruikt voor onderzoek (en onderwijs, indien hier<br />

toestemming voor is gegeven). Het gaat om het onderzoek naar: 'de activering van<br />

mensen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen'. Het<br />

onderzoek wordt uitgevoerd door Annemieke Enninga onder supervisie van mevr. dr.<br />

A.A.J. van der Putten en mevr. Prof. dr. C. Vlaskamp.<br />

* doorstrepen wat niet van toepassing is.<br />

Datum:<br />

Handtekeningen ouder/ voogd Handtekening bevoegde namens de<br />

Rijksuniversiteit<br />

Naam ouder:<br />

Adres ouder:<br />

Postcode:<br />

Plaats:<br />

Telefoon:<br />

Hans Knot<br />

58


Bijlage 2: instrumenten<br />

Dagboekschema<br />

Instructie<br />

Het dagboek wordt bijgehouden vanaf het moment dat het ontbijt is afgelopen tot aan het<br />

moment dat het avondeten begint. Wanneer er sprake is van sondevoeding graag starten op<br />

het moment dat ze aangekleed in de woonkamer zitten. Tevens stoppen op het moment dat de<br />

rest van de groep gaat avondeten.<br />

o Met een verplaatsing wordt bedoeld dat iemand verplaatst in de ruimte, waarbij de positie<br />

hetzelfde blijft.<br />

o Met een transfer wordt de overgang van de ene positie, houding en/of situatie naar een<br />

andere bedoeld. Hierbij kan ook sprake zijn van een verplaatsing in de ruimte, maar omdat<br />

men wisselt van vb. rolstoel naar bed, toilet of een andere stoel noemt men het een<br />

transfer. De positie, houding en/of situatie verandert.<br />

In het dagboekschema wordt gevraagd naar de soort verplaatsing en de begintijd hiervan.<br />

Voorbeeld:<br />

- Jan rijdt om 9.10 uur in zijn rolstoel van de eettafel naar zijn slaapkamer.<br />

- Een half uur later, 9.40 uur, gaat hij naar de wc.<br />

- Om 10.00 uur is Jan op de wc klaar en gaat hij naar buiten met de begeleider. Dit is<br />

een nieuwe verplaatsing en wordt dus weer genoteerd.<br />

- Om 10.40 komt Jan binnen en gaat in de woonkamer radio luisteren.<br />

- Jan wordt om 11.00 van de rolstoel op de mat gelegd<br />

- Om 11.30 wordt Jan van de mat weer terug in de rolstoel gezet.<br />

Deze verplaatsingen worden als volgt ingevuld:<br />

Verplaatsing binnen de groep in de ruimte 9.10<br />

Transfer 9.40 11.00<br />

Verplaatsing van binnen naar de buitenlucht<br />

Verplaatsing van de buitenlucht naar binnen<br />

10.00<br />

10.40<br />

11.30<br />

LET OP! Alleen het tijdstip van het naar de toilet gaan wordt genoteerd. NIET de<br />

tussentijdse transfers van op en af de wc. Wat er tijdens een transfer gebeurt (op de wc of op<br />

de mat etc.) hoeft hier niet genoteerd te worden. Wanneer de volgende verplaatsing/transfer<br />

weer begint, wordt de begintijd genoteerd. In het voorbeeld is de volgende verplaatsing na de<br />

wc transfer dat Jan om 10.40 van de wc komt en naar buiten gaat. Wanneer tijdens een<br />

verplaatsing snel een jas aan of uit wordt getrokken hoeft de verplaatsing maar één keer te<br />

worden genoteerd, omdat het een doorlopende verplaatsing is. Wanneer er echter veel tijd zit<br />

tussen het aan- of uittrekken van de jas en de verplaatsing erna moet de verplaatsing na het<br />

aan- of uitrekken van de jas WEL worden genoteerd. Wanneer er veel tijd zit tussen de<br />

transfer en de verplaatsing erna moet deze verplaatsing apart genoteerd worden (bijvoorbeeld,<br />

Jan wordt van de mat weer terug in de rolstoel gezet en wordt na 10 minuten pas verplaatst<br />

59


naar bijvoorbeeld de slaapkamer). Wanneer de verplaatsing na een transfer een verplaatsing<br />

van binnen naar buiten is of van buiten naar binnen, moet deze altijd worden genoteerd, ook<br />

als er weinig tijd tussen de transfer en de verplaatsing zit.<br />

Er wordt tevens gevraagd naar de motorische activatie van de cliënt. Hiermee wordt actieve<br />

motorische activering bedoeld. Dit zijn situaties die aan de cliënt aangeboden worden en<br />

bedoeld zijn om bewegen uit te lokken en niet zijn bedoeld om bijvoorbeeld te ontspannen.<br />

Bovendien wordt gevraagd of de cliënt een motorische reactie geeft op de motorische<br />

activatie.<br />

Voorbeeld:<br />

- Jan krijgt om 15.00 uur een bak macaroni aangeboden waarin hij met zijn handen kan<br />

wroeten. Jan doet dit vervolgens ook.<br />

- Jan krijgt om 16.30 uur een mobiel voor zich neergezet waar hij tegen aan kan slaan.<br />

De cliënt doet dit niet.<br />

Deze situaties wordt als volgt ingevuld:<br />

15.00 J 16.30 N<br />

LET OP! Wanneer er een verplaatsing plaatsvindt, ontstaat er een nieuwe situatie. Er dient<br />

hierbij opnieuw aangegeven te worden wanneer er een motorische activatie plaatsvindt, ook<br />

wanneer dit dezelfde motorische activatie betreft. Bijvoorbeeld:<br />

- Jan heeft om 13.30 een mobiel voor zich gekregen waar hij tegen aan kan slaan. Hij<br />

doet dit ook.<br />

- Om 14.00 wordt Jan van de slaapkamer naar de woonkamer gebracht en de mobiel<br />

verhuist mee. Jan gaat daar ook verder met tegen zijn mobiel slaan.<br />

Dit wordt als volgt genoteerd:<br />

13.30 J 14.00 J<br />

Uiteraard wordt er in het schema bij verplaatsingen/transfers dan ook genoteerd dat Jan<br />

verplaatst is binnen de groep in de ruimte<br />

Verplaatsing binnen de groep in de ruimte 14.00<br />

Hieronder volgt een tabel waarin enkele goede en foute voorbeelden worden gegeven van<br />

actieve motorische activatie (dit zijn slechts voorbeelden en niet alle mogelijke activiteiten):<br />

Motorische activatie Geen motorische activatie<br />

Vingerverven Snoezelen<br />

Kranten scheuren tv kijken<br />

Mobiel Muziek ter ontspanning luisteren<br />

Stampen/ dansen op muziek (voor)lezen<br />

Bak macaroni om in te wroeten Voeten gemasseerd krijgen<br />

Andere actieve activiteiten….. Andere passieve activiteiten….<br />

60


Dagboekschema □ Groep □ Dagcentrum<br />

Datum: Cliënt: Geboortedatum:<br />

Verplaatsing/transfer<br />

Begintijd verplaatsingen (meerdere tijdstippen zijn mogelijk)<br />

Verplaatsing binnen de groep in de ruimte<br />

Transfer<br />

Verplaatsing van binnenshuis naar buitenshuis<br />

Verplaatsing van buitenshuis naar binnenshuis<br />

Lunchtijd: van…………….tot………………..uur<br />

Activatie aangeboden = begintijd noteren<br />

&<br />

Motorische reactie op dat aanbod, ja of nee = J of N invullen achter desbetreffend tijd<br />

Motorische activatie:<br />

Hiermee wordt actieve<br />

motorische activering bedoeld,<br />

situaties die aan de cliënt<br />

aangeboden worden en bedoeld<br />

zijn om een beweging uit te<br />

lokken.<br />

Bijvoorbeeld: het aanbieden van<br />

muziek met als doel om de cliënt<br />

hierop te laten bewegen<br />

(dansen/voeten stampen)<br />

(en niet: het aanbieden van muziek<br />

met als doel om te ontspannen)<br />

Het dagboek wordt bijgehouden vanaf het ontbijt tot aan het avondeten


Vragenlijst voor begeleiders<br />

Instructie<br />

In beide lijsten gaat het om verplaatsingen en transfers.<br />

o Met een verplaatsing wordt bedoeld dat iemand verplaatst in de ruimte, waarbij de positie<br />

hetzelfde blijft.<br />

Voorbeelden van verplaatsingen:<br />

o Van de eettafel naar de slaapkamer rijdend in de rolstoel<br />

o Van de woonkamer naar buiten om te wandelen in de rolstoel<br />

o Van de voorkamer naar de achterkamer, schuivend op de billen<br />

o Met een transfer wordt de overgang van de ene positie, houding en/of situatie naar een<br />

andere bedoeld. Hierbij kan ook sprake zijn van een verplaatsing in de ruimte, maar omdat<br />

men wisselt van vb. rolstoel naar bed, toilet of een andere stoel noemt men het een<br />

transfer. De positie, houding en/of situatie verandert.<br />

Voorbeelden van transfers:<br />

o Toilettransfer<br />

o Bedtransfer (van stoel naar bed en andersom)<br />

o Stoel/rolstoeltransfer (van stoel naar staan en andersom of van stoel/bank naar<br />

rolstoel en andersom)


Er wordt in deze <strong>vragenlijst</strong> gevraagd om het hokje aan te kruisen wat het meest van<br />

toepassing is. Met het meest wordt bedoeld, het gedrag aankruisen wat bij de cliënt het meest<br />

voorkomt. Uitzonderingen hierop hoeven niet vermeld te worden.<br />

Datum: Cliënt: Geboortedatum:<br />

□ Groep □ Dagcentrum<br />

Deel A Verplaatsingen en transfers<br />

1. Hoe verplaatst de cliënt zich doorgaans binnen de groep?<br />

□ Zittend in de rolstoel waarbij hij/zij zelf de rolstoel voortbeweegt met zijn armen of<br />

benen<br />

□ Zittend in de rolstoel waarbij iemand anders hem/haar duwt<br />

□ Zittend in de elektrische rolstoel waarbij hij/zij deze zelf kan besturen<br />

□ Kruipen, rollend en/of schuivend op de billen<br />

□ Lopend met een looprek of met ondersteuning van de begeleider<br />

□ Anders, namelijk………………………………………….<br />

2. Hoe gaat doorgaans de transfer van een stoel naar een mat of bed(box)?<br />

□ Met de tillift<br />

□ De cliënt wordt getild door begeleiders<br />

□ De cliënt steunt tijdens de transfer, eventueel met hulp van de begeleiders, even op<br />

zijn benen<br />

□ Anders, namelijk…………………………………………<br />

3. Hoe gaat doorgaans de transfer van een mat of bed(box) naar een stoel?<br />

□ Met de tillift<br />

□ De cliënt wordt getild door begeleiders<br />

□ De cliënt steunt tijdens de transfer, eventueel met hulp van de begeleiders, even op<br />

zijn benen<br />

□ Anders, namelijk…………………………………………<br />

4. Hoe gaat doorgaans de verzorgings-/toilettransfer?<br />

□ Met de tillift<br />

□ De cliënt wordt getild door begeleiders<br />

□ De cliënt steunt tijdens de transfer, eventueel met hulp van de begeleiders, even op<br />

zijn benen<br />

□ Anders, namelijk…………………………………………<br />

5. Hoe gaan doorgaans de eetmomenten?<br />

□ De cliënt wordt helemaal gevoed door de begeleider<br />

□ De cliënt eet zelfstandig met bestek en/of handen<br />

□ De cliënt houdt eten zelf vast (bestek/hand) en wordt in de beweging naar de mond<br />

begeleid door begeleider<br />

□ Anders, namelijk……………………………………………<br />

6. Hoe gaan doorgaans de drinkmomenten?<br />

□ De cliënt wordt helemaal gevoed door de begeleider<br />

63


□ De cliënt drink zelfstandig met een (drink)beker<br />

□ De cliënt houdt de (drink)beker zelf vast en wordt in de beweging naar de mond<br />

begeleid door de begeleider<br />

□ Anders, namelijk…………………………………………..<br />

7. Hoe verplaatst de cliënt zich doorgaans buitenshuis?<br />

□ Zittend in de rolstoel waarbij hij/zij zelf de rolstoel voortbeweegt met zijn armen of<br />

benen<br />

□ Zittend in de rolstoel waarbij iemand anders hem/haar duwt<br />

□ Zittend in de elektrische rolstoel waarbij hij/zij deze zelf kan besturen<br />

□ Kruipend, rollend en/of schuivend op de billen<br />

□ Lopend met een looprek of met ondersteuning van de begeleider<br />

□ Anders, namelijk………………………………………….<br />

Deel B Geplande bewegingsactiviteiten<br />

1a. Is zwemmen een regulier gepland onderdeel van het dagprogramma van uw cliënt?<br />

□ Ja □ Nee<br />

1b. Zo ja, hoe vaak staat dit op het programma per week en wat is de duur (min.) per keer?<br />

………keer per week & ………. minuten<br />

2a. Is fysiotherapie een regulier gepland onderdeel van het dagprogramma van uw cliënt?<br />

□ Ja □ Nee<br />

2b. Zo ja, hoe vaak staat dit op het programma per week en wat is de duur (min.) per keer?<br />

………keer per week & ………. minuten<br />

3a. Is bewegingsagogiek een regulier gepland onderdeel van het dagprogramma van uw<br />

cliënt?<br />

□ Ja □ Nee<br />

3b. Zo ja, wordt dit uitgevoerd in groepsverband of individueel?<br />

□ Groepsverband □ Individueel<br />

3c. Hoe vaak staat dit op het programma per week en wat is de duur (min.) per keer?<br />

………keer per week & ………. minuten<br />

4a. Is er nog een ander bewegingsgericht gepland onderdeel in het dagprogramma van uw<br />

cliënt?<br />

□ Ja □ Nee<br />

4b. Zo ja, wat is dat? ………………………….<br />

4c. Wordt dit uitgevoerd in groepsverband of individueel?<br />

□ Groepsverband □ Individueel<br />

4d. Hoe vaak staat dit op het programma per week en wat is de duur (min.) per keer?<br />

………keer per week & ………. minuten<br />

64


Analyseschema voor dossieronderzoek<br />

Datum: ……………….. Cliënt: …………..<br />

Geboortedatum: ………..<br />

1. Welke van de volgende motorische disciplines zijn betrokken bij de cliënt?<br />

□ Fysiotherapeut: <strong>vragenlijst</strong> <strong>gebruiken</strong>.<br />

□ Ergotherapeut:<br />

- Hoe vaak is deze bij de cliënt betrokken?<br />

○ Op consultbasis ○ Elke week ○ Elke maand ○ Anders, namelijk……….<br />

- Hoe lang duurt een sessie met de cliënt?<br />

….. minuten.<br />

□ Bewegingsagoog:<br />

- Hoe vaak is deze bij de cliënt betrokken?<br />

○ Op consultbasis ○ Elke week ○ Elke maand ○ Anders, namelijk……….<br />

- Hoe lang is deze bij de cliënt betrokken?<br />

….. minuten.<br />

□ Zwemmen:<br />

- Hoe vaak is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />

○ Elke week ○ Elke maand ○ Anders, namelijk………<br />

- Hoe lang is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />

….. minuten.<br />

□ Paardrijden:<br />

- Hoe vaak is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />

○ Elke week ○ Elke maand ○ Anders, namelijk………<br />

- Hoe lang is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />

….. minuten.<br />

□ anders, namelijk………………………………………………………………………<br />

- Hoe vaak is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />

○ Elke week ○ Elke maand ○ Anders, namelijk………<br />

- Hoe lang is de cliënt met deze activiteit bezig?<br />

….. minuten.<br />

2. Wat staat er beschreven in het persoonsbeeld over motorische activering / motoriek /<br />

bewegen / motorische ontwikkeling?<br />

65


3. Welke doelen zijn gesteld over (motorische) activering? (exacte omschrijving)<br />

4. Omschrijf per doel welke activiteiten worden ingezet om dit doel te bereiken.<br />

5. Zijn er andere doelen te vinden waarvoor motorische activering wordt ingezet als middel?<br />

(exacte omschrijving)<br />

6. Worden andere motorische activiteiten beschreven zonder dat bekend is wat het doel ervan<br />

is?<br />

66


7. Eventuele opmerkingen en/of toevoegingen.<br />

67


Vragenlijst voor de fysiotherapeut<br />

Datum: Naam cliënt:<br />

Geboortedatum: Fysiotherapeut:<br />

1. Hoe vaak krijgt de cliënt fysiotherapie?<br />

□ 1x per week<br />

□ 1x per maand<br />

□ Op consultbasis<br />

□ Anders, namelijk…………………..<br />

2. Hoe lang duurt de sessie doorgaans?<br />

…… minuten.<br />

3. Vindt de begeleiding door u individueel plaats of in groepsverband?<br />

□ Individueel □ Groepsverband □ Zowel individueel als in groepsverband<br />

4. Waar vindt de fysiotherapie plaats?<br />

□ Op de groep<br />

□ In een aparte ruimte<br />

□ In een gymlokaal<br />

□ Elders, namelijk……………………<br />

□ Combinatie van ………………………….. & ………………………………<br />

5. Waar bestaat de sessie uit?<br />

□ Coachen van begeleiders/anderen<br />

□ Beantwoorden van vragen<br />

□ Monitoren van de cliënt<br />

□ Screenen van de cliënt<br />

□ Behandeling van de cliënt op cliëntniveau<br />

□ Anders, namelijk………………………………………<br />

□ Combinatie van ………………………….. & ………………………………<br />

6. Omschrijf alle doelen waar op dit moment aan wordt gewerkt (exacte omschrijving).<br />

68


7. Omschrijf per doel welke activiteiten worden ingezet om dit doel te bereiken.<br />

8. Eventuele opmerkingen of toevoegingen:<br />

69


Observatieschema videoanalyse<br />

Instructie<br />

Bewegingsactiviteit Uitleg<br />

Tijdstip De exacte tijd waarop een beweging plaatsvindt, bijvoorbeeld 10.32<br />

Beschrijving Een beschrijving van wat er precies op dat moment gebeurt, bijvoorbeeld Pietje eet zijn fruithapje op, waarbij hij zelf<br />

zijn arm omhoog doet en bij zijn elleboog wordt ondersteund.<br />

Beweging cliënt Uitleg<br />

A = Actief De beweging wordt door de cliënt zelf gemaakt. Als de cliënt wordt begeleid/ondersteund door een begeleider, maar er<br />

is duidelijk zichtbaar dat de cliënt zelf inbreng heeft in de uitvoering van de beweging, wordt dit ook als actief gezien.<br />

We noemen iets al actief als iemand ‘iets’ zelf doet, dat kan een onderdeel zijn van een hele activiteit (vb. jas<br />

aantrekken en zelf armen omhoog houden (helpen)). Dus eigenlijk vanaf de maximale ondersteuning.<br />

P = Passief De beweging wordt door de begeleider uitgevoerd. De cliënt heeft zelf geen inbreng in de uitvoering van de beweging.<br />

Soorten initiatief begeleider Voorbeelden<br />

F = Fysiek contact Aanraken<br />

V =Verbaal contact Praten, zingen tegen de cliënt<br />

FV = Fysiek & verbaal contact Praten en aanraken tegen/ van de cliënt<br />

G = Gebaren Gebaren met handen, gezichtsexpressie tegen de cliënt<br />

GV = Gebaren & verbale taal Gebaren uitvoeren en deze mondeling toelichten tegen de cliënt<br />

O = Overige Aanwezig, maar geen interactie, rolstoel duwen maar geen fysiek of verbaal contact<br />

Bewegingsinitiatief Uitleg<br />

G = Geactiveerd<br />

De cliënt wordt door de begeleider uitgelokt om te bewegen. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door een<br />

fysiek spelletje, verbale stimulatie of het gebruik van gebaren of het klaarzetten van een spelletje.<br />

Z = Zelf initiatief<br />

De cliënt beweegt uit zichzelf, zonder dat er iets wordt uitgelokt door de begeleider (ook wanneer cliënt zelf met een<br />

spelletje gaat spelen, zonder dat begeleider dit verbaal/fysiek of met gebaren uitlokt of met een doel heeft neergezet).


Mate van ondersteuning Uitleg<br />

T = Totaal Begeleider doet alles, cliënt geeft geen hulp<br />

Max = Maximaal Begeleider doet meer dan de helft van de activiteit, kind geeft betekenisvolle hulp<br />

G = Gemiddeld Begeleider doet ( minder dan) de helft van de activiteit<br />

Min = Minimaal Begeleider geeft weinig hulp<br />

S = Supervisie Begeleider geeft geen fysieke hulp, maar wel verbaal of heeft iets klaargezet<br />

O = Onafhankelijk Geen fysieke begeleiding of supervisie nodig<br />

De volgende gedragingen worden WEL gezien als beweging/activiteit:<br />

Een verplaatsing<br />

Een transfer (ook verzorgingsmomenten)<br />

Eet- en drinkmomenten<br />

Motorische activatie<br />

Let op! De volgende gedragingen worden NIET gezien als beweging/activiteit:<br />

Spastische bewegingen<br />

Stereotype gedrag (zich herhalend/zelfstimulerend gedrag)<br />

Zelfverwondend gedrag<br />

Epileptische aanval<br />

Voorbeeldsituatie: De cliënt gaat bewegen als de begeleider gitaar speelt<br />

Beweging cliënt: A Soort initiatief begeleider:O Bewegingsinitiatief: G Mate ondersteuning: O<br />

Beschrijving activiteit: P. zit in zijn rolstoel, de begeleider gaat voor hem staan en speelt gitaar. P beweegt met armen en hoofd en brabbelt hoge tonen.<br />

71


Observatieschema Datum: Dagprogramma Cliënt:<br />

Mate van ondersteuning<br />

T = totaal Min = minimaal<br />

Max = maximaal S = supervisie<br />

G = gemiddeld O = onafhankelijk<br />

Bewegingsinitiatief<br />

G = geactiveerd<br />

Z = zelf initiatief<br />

Soort initiatief begeleider<br />

F = fysiek G = gebaren<br />

V = verbaal GV = gebaren-verbaal<br />

FV = fysiek-verbaal O = overig<br />

Beweging cliënt<br />

A = actief<br />

P = passief<br />

Bewegingsactiviteit<br />

Tijdstip:<br />

Beschrijving:<br />

Tijdstip:<br />

Beschrijving:<br />

Tijdstip:<br />

Beschrijving:<br />

Tijdstip:<br />

Beschrijving:<br />

72

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!