Hoe kan onderwijs meer betekenen voor jongeren? - Onderwijsraad
Hoe kan onderwijs meer betekenen voor jongeren? - Onderwijsraad
Hoe kan onderwijs meer betekenen voor jongeren? - Onderwijsraad
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
HOE KAN ONDERWIJS MEER BETEKENEN VOOR JONGEREN?<br />
advies
HOE KAN ONDERWIJS MEER BETEKENEN VOOR JONGEREN?
Colofon<br />
De <strong>Onderwijsraad</strong> is een onafhankelijk adviescollege, opgericht in 1919. De raad adviseert, gevraagd en<br />
ongevraagd, over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het <strong>onderwijs</strong>. Hij adviseert<br />
de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De Eerste<br />
en Tweede Kamer der Staten-Generaal kunnen de raad ook om advies vragen. Gemeenten kunnen in speciale<br />
gevallen van lokaal <strong>onderwijs</strong>beleid een beroep doen op de <strong>Onderwijsraad</strong>.<br />
De raad gebruikt in zijn advisering verschillende (bij<strong>voor</strong>beeld <strong>onderwijs</strong>kundige, economische en juridische)<br />
disciplinaire aspecten en verbindt deze met ontwikkelingen in de praktijk van het <strong>onderwijs</strong>. Ook de internationale<br />
dimensie van educatie in Nederland heeft steeds de aandacht.<br />
De raad adviseert over een breed terrein van het <strong>onderwijs</strong>, dat wil zeggen van <strong>voor</strong>schoolse educatie tot<br />
aan postuniversitair <strong>onderwijs</strong> en bedrijfsopleidingen. De producten van de raad worden gepubliceerd in de<br />
vorm van adviezen, studies en verkenningen. Daarnaast initieert de raad seminars en websitediscussies over<br />
onderwerpen die van belang zijn <strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong>beleid.<br />
De raad bestaat uit zeventien leden die op persoonlijke titel zijn benoemd.<br />
Advies <strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong>?, uitgebracht aan de minister van Onderwijs,<br />
Cultuur en Wetenschappen.<br />
Nr. 20040179/775, mei 2004.<br />
Uitgave van de <strong>Onderwijsraad</strong>, Den Haag, 2004.<br />
ISBN 90-77293-20-5<br />
Bestellingen van publicaties:<br />
<strong>Onderwijsraad</strong><br />
Nassaulaan 6<br />
2514 JS Den Haag<br />
email: secretariaat@<strong>onderwijs</strong>raad.nl<br />
(070) 310 00 00 of via de website: www.<strong>onderwijs</strong>raad.nl<br />
Ontwerp en opmaak:<br />
Maarten Balyon grafische vormgeving<br />
Drukwerk:<br />
Drukkerij Artoos<br />
© <strong>Onderwijsraad</strong>, Den Haag<br />
Alle rechten <strong>voor</strong>behouden. All rights reserved.
HOE KAN ONDERWIJS MEER BETEKENEN VOOR JONGEREN?<br />
Kwalificatie, zorg en talentontwikkeling in samenwerking<br />
tussen <strong>onderwijs</strong> en andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, Den Haag, november 2001
Inhoudsopgave<br />
Samenvatting<br />
1 Inleiding<br />
1.1 Vooraf<br />
1.2 Adviesvragen<br />
1.3 De <strong>jongeren</strong> die in dit advies centraal staan<br />
1.4 Voorzieningenaanbod: omvangrijk maar versnipperd<br />
1.5 Beleidsontwikkelingen rondom integraal jeugdbeleid<br />
1.6 Rol van het <strong>onderwijs</strong> in relatie tot andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen<br />
1.7 Drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
1.8 Aanpak en opbouw advies<br />
2 Kansen en belemmeringen in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
2.1 Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />
2.1.1 Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
2.1.2 Voorzieningen in samenwerking en afstemming tussen <strong>onderwijs</strong> en externe partijen<br />
2.1.3 Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
2.1.4 Afstemming en samenwerking tussen overheden en beleidsterreinen<br />
2.1.5 Conclusie<br />
2.2 Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />
2.2.1 Voorzieningen op het terrein van cognitief talent<br />
2.2.2 Voorzieningen op het terrein van kunst en cultuur<br />
2.2.3 Voorzieningen op het terrein van sport<br />
2.2.4 Voorzieningen op het terrein van ondernemerschap<br />
2.2.5 Conclusie over de vier talentgebieden heen: wie voert de regie<br />
3 Conclusies en aanbevelingen<br />
3.1 Uitgangspunten<br />
3.2 Conclusies en aanbevelingen rondom <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />
3.2.1 Totaal aan noodzakelijke <strong>voor</strong>zieningen<br />
3.2.2 Aanbevelingen <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />
3.3 Conclusies en aanbevelingen <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />
3.3.1 Cognitief talent<br />
3.3.2 Overige talentgebieden<br />
3.4 De adviesaanvraag beantwoord<br />
3.4.1 Deelvraag 1<br />
3.4.2 Deelvraag 2<br />
3.4.3 Deelvraag 3<br />
9<br />
13<br />
13<br />
14<br />
15<br />
17<br />
18<br />
21<br />
22<br />
22<br />
24<br />
24<br />
24<br />
28<br />
32<br />
36<br />
37<br />
38<br />
38<br />
42<br />
45<br />
48<br />
50<br />
52<br />
52<br />
53<br />
53<br />
55<br />
59<br />
59<br />
61<br />
64<br />
64<br />
66<br />
66
Literatuur<br />
Bijlage<br />
Bijlage 1: Adviesaanvraag<br />
Bijlage 2: Inventarisatie <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />
Bijlage 3: Gesprekspartners <strong>voor</strong> dit advies<br />
Bijlage 4: Afkortingen<br />
68<br />
B.1-71<br />
B.2-75<br />
B.3-95<br />
B.4-99
Samenvatting<br />
Het <strong>onderwijs</strong> is er <strong>voor</strong> alle kinderen en <strong>jongeren</strong>, maar niet <strong>voor</strong> alle kinderen en <strong>jongeren</strong><br />
<strong>kan</strong> het <strong>onderwijs</strong> het alleen. Scholen moeten aan een steeds gevarieerdere groep<br />
leerlingen <strong>onderwijs</strong> geven. Voor het grootste deel van de leerlingen lukt dat behoorlijk.<br />
<strong>Hoe</strong> goed het <strong>onderwijs</strong> echter ook is ingericht, het loopt een keer tegen de grenzen van<br />
zijn eigen kunnen aan. Sommige leerlingen vergen een specifieke begeleiding vanwege<br />
hun problematische achtergrond, anderen zijn gezegend met buitengewone talenten die<br />
de grenzen van het gebruikelijke <strong>onderwijs</strong>aanbod te boven gaan. Grenzen kun je echter<br />
verleggen en de raad meent dat het <strong>onderwijs</strong> oftewel de scholen daartoe in staat zijn<br />
door verbintenissen aan te gaan en samen te werken met derden. Aldus <strong>kan</strong> de variatiebreedte<br />
die het <strong>onderwijs</strong> aan <strong>kan</strong>, sterk worden vergroot.<br />
In dit advies gaat de <strong>Onderwijsraad</strong> in op manieren om, <strong>voor</strong>al via samenwerking tussen<br />
het <strong>onderwijs</strong> en andere instanties en professionals, beter dan nu in de zeer gevarieerde<br />
vraag van <strong>jongeren</strong> te <strong>voor</strong>zien.<br />
Aandacht <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met problemen én <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere<br />
talenten<br />
De positie van <strong>jongeren</strong> met (gedrags)problemen in en buiten het <strong>onderwijs</strong> en van <strong>jongeren</strong><br />
die opvallen door hun buitengewone talenten, vormt een grote uitdaging <strong>voor</strong> het<br />
<strong>onderwijs</strong>. In dit advies staan daarom twee groepen kinderen en <strong>jongeren</strong> (kortweg aangeduid<br />
als ‘<strong>jongeren</strong>’) centraal.<br />
• Jongeren met uiteenlopende psychosociale problemen, die zich vaak vertalen in<br />
gedragsproblemen.<br />
• Jongeren met bijzondere talenten, die het regulier <strong>onderwijs</strong> niet of onvoldoende<br />
(<strong>kan</strong>) stimuleren.<br />
<strong>Hoe</strong>wel dit advies de term bijzonder talent gebruikt om <strong>jongeren</strong> aan te duiden, die uitblinken<br />
op een bepaald gebied, legt de raad expliciet de nadruk op het feit dat iedere<br />
jongere talenten bezit, die ontdekt en gestimuleerd moeten worden. De twee groepen<br />
<strong>jongeren</strong> vertonen in de praktijk overlap: <strong>jongeren</strong> met problemen kunnen bijzondere<br />
talenten bezitten en andersom kunnen <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten problemen hebben.<br />
Overdrachtelijk gesproken markeren deze beide groepen de grenzen van het <strong>onderwijs</strong><br />
en de scholen. <strong>Hoe</strong>veel variatie <strong>kan</strong> een school aan?<br />
Inventarisatie van het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
De <strong>Onderwijsraad</strong> heeft <strong>voor</strong> zijn advies geïnventariseerd welke <strong>voor</strong>zieningen er bestaan<br />
<strong>voor</strong> beide groepen <strong>jongeren</strong> en welke <strong>kan</strong>sen en belemmeringen het huidige aanbod kent.<br />
Het bestaande <strong>voor</strong>zieningenaanbod <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen richt<br />
zich op problemen van uiteenlopende aard en met diverse oorzaken, die zich in de verschillende<br />
leefmilieus van een jongere (thuis, school, vrije tijd) <strong>voor</strong>doen. Bij de inventarisatie<br />
van het aanbod van <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten is exemplarisch<br />
gekozen <strong>voor</strong> vier talentgebieden:<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
9
10<br />
• cognitief talent (begaafdheid, (hoog)begaafd);<br />
• kunstzinnig en cultureel talent;<br />
• sporttalent; en<br />
• ondernemerstalent.<br />
Een jongere <strong>kan</strong> (al naar gelang de aard en ernst van het probleem of de vraag) na elkaar<br />
gebruikmaken van drie typen <strong>voor</strong>zieningen. De raad spreekt van drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod.<br />
De inventarisatie en beschrijving van het <strong>voor</strong>zieningenaanbod zijn<br />
ingedeeld naar deze stadia:<br />
• <strong>voor</strong>zieningen binnen het <strong>onderwijs</strong>systeem (<strong>onderwijs</strong>zorgstructuur en<br />
-programma gericht op alle leerlingen);<br />
• <strong>voor</strong>zieningen die in samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en relevante externe partijen<br />
worden vormgegeven en uitgevoerd als aanvulling op <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />
en -programma; en<br />
• <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem, onder regie van externe instanties.<br />
Voorstellen van de raad<br />
Algemene uitgangspunten<br />
De raad vindt de volgende uitgangspunten <strong>voor</strong> afstemming en samenwerking tussen<br />
<strong>onderwijs</strong> en externe partijen belangrijk.<br />
• De school blijft zo lang mogelijk verantwoordelijk <strong>voor</strong> (het leerproces van) de<br />
leerling.<br />
• De school moet voldoende instrumenten hebben <strong>voor</strong> inschakeling van externe<br />
instanties om deze verantwoordelijkheid waar te kunnen maken.<br />
• Als de leerling een vorm van zeer specialistische ondersteuning nodig heeft,<br />
draagt de school de regie over aan externe instanties, maar houdt bij hoe het de<br />
(oud-)leerling nadien vergaat.<br />
• Het inschakelen van en overdragen aan externe instanties gebeurt op een kostendoelmatige<br />
(zo min mogelijk bureaucratische) manier.<br />
Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />
De raad ziet de schoolcontext, het <strong>onderwijs</strong>programma en de interne <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />
als basis <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>komen van en omgaan met psychosociale problemen<br />
van leerlingen. Daarom dienen scholen allereerst zelf hun organisatie en middeleninzet<br />
daarop te optimaliseren. Voor een aantal leerlingen zal dat niet voldoende zijn: samenwerking<br />
met en overdracht naar andere instanties is in die gevallen <strong>voor</strong> iedere school<br />
noodzakelijk. De raad formuleert een aantal aanbevelingen om de samenhang tussen<br />
<strong>onderwijs</strong> en externe partijen te optimaliseren door vergroting in de variatie van het<br />
aanbod. De belangrijkste drie worden hier genoemd.<br />
(1) Uitvoeringsteams<br />
De interne zorg<strong>voor</strong>zieningen binnen scholen moeten aansluiten op externe zorg<strong>voor</strong>zieningen.<br />
De interne zorgteams die op veel scholen al functioneren, hebben een vertakking<br />
naar de hulp van buiten. Deze vertakking krijgt gestalte in uitvoeringsteams. Het samenwerken<br />
van <strong>onderwijs</strong> en externe deskundigen in een uitvoeringsteam is een <strong>kan</strong>srijke<br />
ontwikkeling, die een belangrijke bijdrage <strong>kan</strong> leveren aan een sluitende zorgstructuur.<br />
Het is echter niet de enige manier waarop <strong>kan</strong> worden samengewerkt: belangrijk is in elk<br />
geval dat samenwerking gestructureerd gebeurt en dat continuïteit gewaarborgd wordt.<br />
De raad beveelt aan vanwege de vereiste schaal <strong>voor</strong> specialisaties, de uitvoeringsteams<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
deels bovenschools te organiseren en deel uit te laten maken van bestaande samenwerkingsverbanden.<br />
De overheid zou een <strong>voor</strong>trekkersrol kunnen vervullen in het laten uitvoeren<br />
van evaluatieonderzoek naar het functioneren en de resultaten van verschillende<br />
soorten uitvoeringsteams.<br />
(2) Trekkingsrechten<br />
Het <strong>onderwijs</strong> moet een belangrijke stem hebben in de samenstelling van het uitvoeringsteam<br />
en de inzet van externe deskundigen, te regelen via trekkingsrechten. Dat wil<br />
zeggen: een systeem waarbij het <strong>onderwijs</strong> (de samenwerkingsverbanden) aanspraak <strong>kan</strong><br />
doen gelden op (tijds)inzet van bepaalde deskundigheden. De overheid zou experimenten<br />
kunnen laten uitvoeren met verschillende varianten van een dergelijk systeem. Om te<br />
beginnen zouden trekkingsrechten uit praktische overwegingen beperkt kunnen blijven<br />
tot instanties <strong>voor</strong> jeugdzorg, maar de raad beveelt aan dat er stappen ondernomen worden<br />
om op de langere termijn ook trekkingsrechten te creëren op andere maatschappelijke<br />
instanties (bij<strong>voor</strong>beeld politie).<br />
(3) Van-acht-tot-acht-arrangement<br />
In het huidige aanbod ontbreekt een <strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met ernstige gedragsproblemen,<br />
die noch in het speciaal <strong>onderwijs</strong>, noch in justitiële instanties thuishoren. De raad<br />
stelt <strong>voor</strong> de variatie in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod te vergroten door deze geconstateerde<br />
witte plek op te vullen. Hij kiest als <strong>voor</strong>lopige naam <strong>voor</strong> een dergelijke <strong>voor</strong>ziening het<br />
van-acht-tot-acht-arrangement. Hij stelt daarnaast <strong>voor</strong> dat de overheid pilots uitzet en<br />
bekostigt om ervaring op te doen met verschillende varianten ervan en de beste wijze om<br />
plaatsing te regelen te bepalen. Mogelijk dat ervaringen ermee op termijn in nu al bestaande<br />
<strong>voor</strong>zieningen kunnen worden ingepast. De raad benadrukt dat een dergelijke <strong>voor</strong>ziening<br />
géén tuchtschool is, maar uitdrukkelijk een kwalificerende <strong>voor</strong>ziening die aanvullend<br />
is op (preventieve) maatregelen, die al of niet in samenwerking met derden genomen zijn.<br />
Voorwaarde <strong>voor</strong> plaatsing zou in elk geval moeten zijn, dat de school of het uitvoeringsteam<br />
aan <strong>kan</strong> tonen dat er een kwalitatief hoogwaardig traject van zorg en begeleiding<br />
<strong>voor</strong>afgegaan is aan het verzoek tot plaatsing in een van-acht-tot-acht-<strong>voor</strong>ziening.<br />
Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />
Het <strong>onderwijs</strong> staat aan de basis van talentherkenning en stimulering van <strong>jongeren</strong> met<br />
bijzondere talenten: de school ‘ziet’ bij <strong>jongeren</strong> ontluikende toptalenten en zoekt naar<br />
passende ondersteuning. Als het om (hoog)begaafdheid op cognitief terrein gaat, liggen<br />
initiatief en regie bij de school: deze zoekt zodanige samenwerking met experts en instituten<br />
dat zij een adequate ondersteuning <strong>kan</strong> bieden. Voor de talentgebieden kunst en<br />
cultuur en sport zal de regie over en verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> de toptalentontwikkeling<br />
meestal bij anderen dan de school liggen. De school blijft daarbij echter altijd verantwoordelijk<br />
<strong>voor</strong> het algemene <strong>onderwijs</strong> en de diplomaverwerving van de jongere.<br />
Het terrein van ondernemerschap als <strong>onderwijs</strong>onderwerp bevindt zich nog in een pril<br />
stadium van ontwikkeling. Het is daarom <strong>voor</strong>alsnog moeilijk aan te geven welk takenpakket<br />
en welke verantwoordelijkheid het <strong>onderwijs</strong> heeft op dit terrein, maar de raad<br />
beveelt aan de beschikbare kennis en ervaringen te analyseren <strong>voor</strong> verdere (beleids)ontwikkeling.<br />
Welk talentgebied echter ook aan de orde is, de bestaande wet- en regelgeving zou zodanig<br />
moeten worden herzien dat scholen <strong>meer</strong> ruimte verkrijgen om <strong>onderwijs</strong> op maat<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
11
12<br />
aan te bieden aan <strong>jongeren</strong> met bijzondere, schoolse of niet-schoolse, talenten. Ook moeten<br />
lerarenopleidingen <strong>meer</strong> aandacht schenken aan manieren om <strong>jongeren</strong> met bijzondere<br />
talenten vanuit school verder te helpen.<br />
De ervaringen tot nu toe – bij<strong>voor</strong>beeld de samenwerking tussen scholen, georganiseerde<br />
sport en overheid in het LOOT-model (Landelijk Overleg Onderwijs Topsport) – bieden<br />
goede aanknopingspunten <strong>voor</strong> de verdere ontwikkeling van differentiatiemogelijkheden<br />
<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten. De raad acht het nodig om de bestaande beleidsinspanningen<br />
op de diverse terreinen (zoals cultuurprofielschool, LOOT-licentie, Informatiepunt<br />
Hoogbegaafden) te bundelen tot één gemeenschappelijke regeling. Een dergelijk<br />
algemeen kader kent nadere specificaties, al naar gelang het talentgebied.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
1 Inleiding<br />
Het <strong>onderwijs</strong> werkt volop aan aansprekend en vernieuwend <strong>onderwijs</strong>, zorg en begeleiding<br />
<strong>voor</strong> alle leerlingen. <strong>Hoe</strong> goed het echter ook is ingericht, het <strong>onderwijs</strong> zal nooit in<br />
staat zijn om alle wensen en behoeften van <strong>jongeren</strong> ten aanzien van persoonlijke ontwikkeling,<br />
kwalificatie, zorg en steun adequaat en afdoende te vervullen. Het <strong>onderwijs</strong><br />
loopt met name tegen de grenzen van het eigen kunnen aan wanneer het om <strong>jongeren</strong><br />
gaat ‘aan de randen’ van het <strong>onderwijs</strong>bestel: <strong>jongeren</strong> met gedragsproblemen en <strong>jongeren</strong><br />
met buitengewone talenten. In dit advies gaat de <strong>Onderwijsraad</strong> in op manieren om,<br />
met name via samenwerking tussen het <strong>onderwijs</strong> en andere instanties en professionals<br />
die zich met <strong>jongeren</strong> bezighouden, beter dan nu in de vraag van deze <strong>jongeren</strong> te <strong>voor</strong>zien.<br />
1.1 Vooraf<br />
Met de meeste kinderen en <strong>jongeren</strong> in Nederland gaat het goed, zo blijkt herhaaldelijk<br />
uit onderzoek. Ook op school gaat het met de meeste leerlingen goed. Veel scholen slagen<br />
erin om hun leerlingen zodanig <strong>onderwijs</strong> aan te bieden dat zij in staat zijn een<br />
diploma te halen en zich <strong>voor</strong> te bereiden op een zelfstandige plaats in de maatschappij.<br />
Echter, een kleinere groep <strong>jongeren</strong> 1 heeft en/of veroorzaakt problemen in en buiten het<br />
<strong>onderwijs</strong>, vaak als gevolg van een veelvoud aan persoonlijke en gezinsproblemen. Het<br />
<strong>onderwijs</strong> heeft moeite deze <strong>jongeren</strong> de zorg en begeleiding te bieden, die ze nodig<br />
hebben om hun schoolloopbaan vorm te geven en met succes af te ronden. In het maatschappelijk<br />
debat en de media is er momenteel veel aandacht <strong>voor</strong> de meeste extreme<br />
uitingen van probleemgedrag: verbaal en fysiek geweld. Geweld op scholen lijkt steeds<br />
vaker <strong>voor</strong> te komen en is op dit moment een actueel thema door de tragische gebeurtenis<br />
op een school in Den Haag, waar een leerling zijn leraar doodschoot. Duidelijk is<br />
geworden dat er een groep leerlingen met extreme gedragsproblemen bestaat, waar het<br />
<strong>onderwijs</strong> zich echt geen raad mee weet.<br />
Kortom, aandacht <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met uiteenlopende problemen is zeker nodig. De<br />
<strong>Onderwijsraad</strong> is echter van mening dat er, in en buiten het <strong>onderwijs</strong>, ook aandacht<br />
moet zijn en blijven <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> die niet opvallen door problemen, maar juist (zouden<br />
moeten) opvallen door hun talenten. Deze <strong>jongeren</strong> vragen weliswaar minder aandacht,<br />
maar dat betekent niet dat hun <strong>onderwijs</strong>loopbaan vlekkeloos en naar wens verloopt.<br />
Daarom gaat de <strong>Onderwijsraad</strong> in dit advies in op manieren om, <strong>voor</strong>al langs de weg van<br />
samenwerking tussen het <strong>onderwijs</strong> en andere professionals, beter dan nu in de vraag te<br />
<strong>voor</strong>zien van beide groepen: <strong>jongeren</strong> met probleemgedrag en <strong>jongeren</strong> met opvallende<br />
talenten.<br />
1 In het vervolg van dit advies worden ‘kinderen en <strong>jongeren</strong>’ kortweg aangeduid als ‘<strong>jongeren</strong>’.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
13
Dit hoofdstuk geeft eerst in paragraaf 1.2 de adviesvragen die de minister van Onderwijs<br />
aan de <strong>Onderwijsraad</strong> heeft <strong>voor</strong>gelegd. Vervolgens wordt het adviesonderwerp in paragraaf<br />
1.3 ingeleid en afgebakend. Deze paragraaf geeft een omschrijving van de twee<br />
specifieke groepen <strong>jongeren</strong> die in dit advies centraal staan. Paragraaf 1.4 laat zien dat er<br />
weliswaar een rijk aanbod aan <strong>voor</strong>zieningen in het <strong>onderwijs</strong> en daarbuiten is, maar dat<br />
bestaande <strong>voor</strong>zieningen sterk versnipperd zijn. Verschillende instanties houden zich elk<br />
met deelproblemen en deelvragen bezig, waarbij het geheel makkelijk uit het oog verloren<br />
wordt. In de afgelopen dertig jaar is er in het overheidsbeleid nagedacht over manieren<br />
om de versnippering tegen te gaan (paragraaf 1.5). Echter, de geboden en deels ingevoerde<br />
oplossingen zijn <strong>voor</strong>alsnog niet toereikend gebleken, en ook is de rol van het<br />
<strong>onderwijs</strong> ten opzichte van andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen nog niet helder afgebakend. Op<br />
basis van deze probleemafbakening bepaalt paragraaf 1.6 het adviesonderwerp: de plek<br />
van het <strong>onderwijs</strong> ten opzichte van andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen. In het advies zal worden<br />
ingegaan op drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod van <strong>onderwijs</strong> en andere maatschappelijke<br />
instanties (paragraaf 1.7). Paragraaf 1.8 ten slotte geeft aan hoe het advies is<br />
opgebouwd.<br />
1.2 Adviesvragen<br />
14<br />
De minister van Onderwijs heeft de volgende adviesvragen aan de <strong>Onderwijsraad</strong> <strong>voor</strong>gelegd.<br />
Kernvraag: <strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> worden <strong>voor</strong>zien in de noodzaak van een goede sluitende relatie tussen<br />
het <strong>onderwijs</strong>systeem en andere <strong>voor</strong>zieningen gericht op de jeugd?<br />
De minister verzoekt de raad een antwoord op deze vraag te zoeken door bestudering<br />
van de doelgroepen <strong>jongeren</strong> <strong>voor</strong> wie het <strong>onderwijs</strong> wel móet samenwerken met andere<br />
partijen. Welke afstemming en samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen<br />
is nodig ten behoeve van <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen (vaak uitmondend<br />
in gedragsproblemen) en <strong>jongeren</strong> met bepaalde opvallende talenten? Paragraaf 1.4<br />
geeft een nadere omschrijving van deze <strong>jongeren</strong>.<br />
Deelvragen<br />
(1) <strong>Hoe</strong> werkt het <strong>onderwijs</strong>veld momenteel samen met andere partijen en <strong>voor</strong>zieningen<br />
in de kwalificering van, zorg <strong>voor</strong> en talentontwikkeling van <strong>jongeren</strong>? Welke knelpunten<br />
zijn er in de huidige gang van zaken aan te wijzen?<br />
(2) Welke vormen van samenwerking en afstemming tussen het <strong>onderwijs</strong> en andere<br />
(jeugd)instanties kunnen bijdragen aan een sluitende zorgstructuur? Welke verantwoordelijkheden/rollen<br />
heeft het <strong>onderwijs</strong> binnen de jeugdketen? Wanneer en onder welke<br />
<strong>voor</strong>waarden dient het <strong>onderwijs</strong> de regie van een jongere en/of een samenwerkingstraject<br />
op zich te nemen?<br />
(3) Welke rol heeft de overheid in het tot stand brengen van <strong>meer</strong> aansluiting tussen het<br />
<strong>onderwijs</strong> en andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen?<br />
De kernvraag van het advies gaat over de relatie tussen het <strong>onderwijs</strong>systeem en andere<br />
<strong>voor</strong>zieningen gericht op de jeugd. De minister verzoekt de raad eerst na te gaan wat de<br />
bestaande praktijk is ten aanzien van zorg en talentontwikkeling in en rond het <strong>onderwijs</strong><br />
(deelvraag 1). Op basis van dit inzicht <strong>kan</strong> verder worden nagedacht over wenselijke<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
samenwerkingsvormen (deelvraag 2) en de eventuele rol van de overheid bij het tot<br />
stand brengen ervan (deelvraag 3).<br />
1.3 De <strong>jongeren</strong> die in dit advies centraal staan<br />
Jongeren maken deel uit van een complexe samenleving die onder <strong>meer</strong> gekenmerkt<br />
wordt door individualisering, etnische verscheidenheid en een overvloed aan levensopties.<br />
Jongeren krijgen te maken met echtscheiding en andere problemen in de huiselijke<br />
sfeer, familiebanden buiten het kerngezin zijn verzwakt. De eisen die de maatschappij<br />
stelt aan <strong>jongeren</strong> en de mogelijkheden die het biedt, zijn sterk toegenomen. De vanzelfsprekendheid<br />
waarmee enkele decennia geleden nog bepaalde vaststaande levenspatronen<br />
werden aanvaard, heeft plaats gemaakt <strong>voor</strong> een hoge waardering <strong>voor</strong> individuele<br />
keuzes op diverse levensterreinen (opleiding, loopbaan, relatievorming). De samenleving<br />
doet ook een appèl op de <strong>jongeren</strong>, iedereen heeft daarin verantwoordelijkheid te dragen.<br />
De maatschappij stelt stevige opleidingseisen. De <strong>voor</strong>tschrijdende kennisintensivering<br />
en technologische ontwikkelingen hebben tot een kennissamenleving geleid waarin<br />
behoefte is aan hoogopgeleide individuen. Daarnaast is behoefte aan een ander soort<br />
leeropbrengsten: bredere competenties nemen de plaats in van parate vakkennis.<br />
In onze samenleving zijn het individuele prestaties die tot status en succes leiden. Voor<br />
<strong>jongeren</strong> betekent het opgroeien in een dergelijke prestatiemaatschappij dat het doorlopen<br />
van een succesvolle schoolloopbaan van immens belang is. Om echt te ‘slagen’ moet<br />
een individu zich echter nog breder ontwikkelen, onder <strong>meer</strong> door het opbouwen van<br />
een culturele, creatieve of sportieve loopbaan. 2<br />
Dit advies gaat ervan uit dat ieder persoon talenten heeft. In de huidige samenleving<br />
hebben veel <strong>meer</strong> <strong>jongeren</strong> dan <strong>voor</strong>heen de mogelijkheid en de (vrije) tijd om deze<br />
talenten te ontdekken en te ontplooien. Deze talenten kunnen worden ontwikkeld binnen<br />
de schoolloopbaan of door het opbouwen van een vrijetijdsloopbaan, bestaande uit educatieve<br />
en culturele bezigheden náást het <strong>onderwijs</strong>. 3 De toegenomen vrije tijd heeft ook<br />
een andere <strong>kan</strong>t: hoewel het belang van <strong>onderwijs</strong> is toegenomen, heeft school in het<br />
leven van <strong>jongeren</strong> een minder centrale plek gekregen. Schoolwerk moet concurreren met<br />
een scala aan vrijetijdsactiviteiten en -mogelijkheden. Terwijl sommige <strong>jongeren</strong> hun<br />
talenten benutten en een vrijetijdsloopbaan vormgeven, komen andere <strong>jongeren</strong> niet toe<br />
aan talentontwikkeling; zij besteden hun (vrije) tijd aan activiteiten die maatschappelijk<br />
niet geaccepteerd zijn en hun schoolloopbaan belemmeren (druggebruik, overmatig alcoholgebruik,<br />
agressie, criminaliteit).<br />
Randen van het <strong>onderwijs</strong>bestel: twee groepen <strong>jongeren</strong><br />
In de jeugdfase moeten er dus belangrijke keuzes gemaakt worden, met name op het terrein<br />
van <strong>onderwijs</strong>. Het <strong>onderwijs</strong> is echter van oudsher gericht op een groep ‘gemiddelde’<br />
leerlingen en heeft moeite om een adequaat antwoord te geven op leerlingen aan<br />
de randen van het <strong>onderwijs</strong>bestel. Het gaat om twee groepen <strong>jongeren</strong> 4 , die in dit advies<br />
centraal staan.<br />
2 Coleman & Hendry, 1990.<br />
3 Buchner, Fuhs & Kruger, 1996.<br />
4 De twee groepen vertonen een bepaalde overlap. Immers, ook <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen hebben talenten, en<br />
<strong>jongeren</strong> die opvallen door hun talenten zijn niet per definitie vrij van problemen.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
15
16<br />
• Jongeren met psychosociale problemen, die deelnemen aan het <strong>onderwijs</strong> maar<br />
door (gedrags)problemen op het randje verkeren, en <strong>jongeren</strong> die <strong>voor</strong>tijdig het<br />
<strong>onderwijs</strong> verlaten (fysiek en verstandelijk gehandicapte kinderen en <strong>jongeren</strong><br />
vallen buiten het bestek van dit advies).<br />
• Jongeren met opvallende talenten op een bepaald gebied (of <strong>meer</strong>dere gebieden),<br />
die het regulier <strong>onderwijs</strong> onvoldoende stimuleert om hun talent verder te<br />
ontwikkelen en zodoende tot optimale ontwikkeling te komen.<br />
(1) Jongeren met psychosociale problemen<br />
Als een leerling te kampen heeft met problemen die zijn of haar <strong>onderwijs</strong>loopbaan in<br />
gevaar brengen, zijn deze zelden terug te voeren op één oorzaak. Problemen kunnen<br />
<strong>voor</strong>tkomen uit persoonlijke factoren, de gezinssituatie, de culturele groep waartoe een<br />
jongere behoort, het schoolsysteem, of te maken hebben met de invloed van vrienden of<br />
de verlokkingen van de maatschappij. Grofweg zijn er twee (elkaar overlappende) subgroepen<br />
<strong>jongeren</strong> te onderscheiden. Ten eerste zijn er <strong>jongeren</strong> met ‘diepteproblemen’:<br />
persoonlijkheidsproblemen of gedragsproblemen met fysieke (medische) oorzaken, zoals<br />
ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder), depressie en aan autisme verwante aandoeningen.<br />
Ten tweede zijn er <strong>jongeren</strong> met ‘breedteproblemen’: <strong>jongeren</strong> die met name<br />
door hun sociale omgeving (moeilijke thuissituatie, verkeerde vrienden, verkeerde<br />
schoolkeuze, faalangst, drugsgebruik, enzo<strong>voor</strong>t) in de problemen (dreigen te) komen.<br />
Een indeling in subcategorieën, die verder gaat dan het bovenstaande, is natuurlijk mogelijk.<br />
Voor dit advies echter is een dergelijke indeling niet nodig. Uitgangspunt is immers<br />
dat het gaat om een groep <strong>jongeren</strong> die met elkaar gemeen hebben dat zij onvoldoende<br />
geholpen (kunnen) worden door het <strong>onderwijs</strong> en soms ook onhanteerbaar zijn op<br />
school. De <strong>jongeren</strong> van beide subgroepen hebben problemen die hen hinderen in hun<br />
schoolloopbaan en er uiteindelijk toe kunnen leiden dat zij het <strong>onderwijs</strong>systeem zonder<br />
kwalificatie verlaten. Vaak is een neerwaartse spiraal op school het gevolg van de problemen:<br />
het verzuim loopt op, de schoolresultaten gaan achteruit en er ontstaat een patroon<br />
van doublures en schoolwisselingen. Een deel van de <strong>jongeren</strong> vertoont problematisch<br />
gedrag dat verschillend van aard en ernst <strong>kan</strong> zijn, uiteenlopend van brutaal en antisociaal<br />
gedrag tot agressie, spijbelen en criminaliteit. In sommige situaties is het onaangepast<br />
gedrag zo ernstig, dat een jeugdige moeilijk of niet hanteerbaar is op school. Als<br />
gevolg van hun gedrag kunnen deze <strong>jongeren</strong> betrokken raken bij geweldsincidenten of<br />
in aanraking komen met politie en justitie. Sommige <strong>jongeren</strong> wonen door de problemen<br />
niet <strong>meer</strong> thuis maar in een internaat of residentiële inrichting.<br />
Een deel van de <strong>jongeren</strong> in kwestie participeert zoals gezegd in het <strong>onderwijs</strong> en staat al<br />
dan niet op de rand van vertrek. Daarnaast zijn er <strong>jongeren</strong> die het <strong>onderwijs</strong> de rug toekeren<br />
na het doorlopen van een curatief of opvangtraject (schooluitval, registratie, terugleiding<br />
naar <strong>onderwijs</strong> of werkervaringsproject). Zij hebben dan nog steeds geen zicht op<br />
het behalen van een kwalificatie en zullen vermoedelijk een positie verkrijgen aan de<br />
rand van de samenleving. Precieze cijfers over de omvang van de groep <strong>jongeren</strong> met<br />
ernstige psychosociale problemen zijn niet <strong>voor</strong>handen.<br />
(2) Jongeren met bijzondere talenten<br />
Elk kind heeft persoonlijke talenten die al dan niet ontdekt worden en tot bloei komen.<br />
Een kleinere groep <strong>jongeren</strong> valt <strong>meer</strong> dan gemiddeld op door bijzondere talenten op één<br />
of <strong>meer</strong>dere schoolse of niet-schoolse gebieden. Vier van dergelijke ‘talentgebieden’ staan<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
in dit advies, exemplarisch, centraal:<br />
• cognitief talent (begaafdheid, hoogbegaafd);<br />
• kunstzinnig en cultureel talent;<br />
• sporttalent; en<br />
• ondernemerstalent.<br />
<strong>Hoe</strong>wel dit advies de term bijzonder talent gebruikt om die <strong>jongeren</strong> aan te duiden, die<br />
bovengemiddeld uitblinken, gaat het uit van de gedachte dat iedere jongere talenten<br />
bezit, die ontdekt en gestimuleerd zouden moeten worden. Daarbij <strong>kan</strong> lang gediscussieerd<br />
worden over het concept talent. Bestaat verborgen talent of is er alleen sprake van<br />
talent als het zich manifesteert? Is iemand die, bij<strong>voor</strong>beeld, een begenadigd pianospeler<br />
zou kunnen zijn geworden, maar geen mogelijkheid gehad heeft het te leren, getalenteerd?<br />
Deze vragen laten zich moeilijk beantwoorden. Om praktische redenen vat dit<br />
advies het begrip talent op als manifest aanwezig talent.<br />
Niet alle talentgebieden kunnen in het regulier <strong>onderwijs</strong>programma optimaal aan bod<br />
komen. Een jongere die andere dan schoolse talenten en interesses heeft, <strong>kan</strong> zich soms<br />
niet of onvoldoende uitgedaagd voelen door de leerstof, of legt zijn of haar prioriteiten<br />
bij talentontwikkeling buiten school.<br />
Jongeren kunnen deel uitmaken van zowel de groep getalenteerden als de groep met problemen.<br />
Zo is bij<strong>voor</strong>beeld bekend dat <strong>jongeren</strong> die hoogbegaafd zijn, soms niet uit de<br />
voeten kunnen met het reguliere <strong>onderwijs</strong>aanbod. Verveling en een gevoel niet begrepen<br />
te worden kunnen leiden tot gedragsproblemen en tot het niet met succes doorlopen<br />
van de <strong>onderwijs</strong>loopbaan.<br />
1.4 Voorzieningenaanbod: omvangrijk maar versnipperd<br />
De <strong>jongeren</strong> aan de randen van het <strong>onderwijs</strong>bestel kunnen een beroep doen op diverse<br />
<strong>voor</strong>zieningen. Ten eerste zijn er <strong>voor</strong>zieningen in het <strong>onderwijs</strong>stelsel zelf. Onderwijs<br />
heeft een kwalificerende en een socialiserende functie. Aan haar kwalificatietaak geeft het<br />
<strong>onderwijs</strong> vorm door een aansprekend <strong>onderwijs</strong>programma aan te bieden, gericht op de<br />
toeleiding naar een diploma en eventueel vervolg<strong>onderwijs</strong>. Wanneer er problemen ontstaan,<br />
die te maken hebben met het <strong>onderwijs</strong> zelf (kinderen die moeilijk leren, niet<br />
gemotiveerd zijn door het <strong>onderwijs</strong>aanbod), wordt eerst gezocht naar een oplossing in<br />
het <strong>onderwijs</strong>systeem: speciaal <strong>onderwijs</strong>, praktijk<strong>onderwijs</strong>, leer-werktrajecten, leerwegondersteunend<br />
<strong>onderwijs</strong> in het vmbo (<strong>voor</strong>bereidend middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong>).<br />
Liggen de problemen van een leerling op het psychosociale vlak, dan <strong>kan</strong> de leerling (of<br />
zijn ouders) een beroep doen op de interne zorgstructuur van de school. Ook <strong>jongeren</strong><br />
met bijzondere talenten kunnen in eerste instantie een beroep doen op de interne zorgstructuur,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld als zij problemen ondervinden bij de afstemming tussen talentontwikkeling<br />
en kwalificatie.<br />
De interne zorgstructuur van een school heeft tot doel zodanige ondersteuning en begeleiding<br />
te bieden aan alle leerlingen, dat eventuele problemen beheersbaar blijven of worden<br />
en de leerling alsnog in staat is de schoolloopbaan te voltooien. Blijkt deze interne<br />
leerlingzorg niet toereikend, dan zijn er aanvullende <strong>voor</strong>zieningen in andere sectoren,<br />
gericht op zorg en hulp (jeugdzorg, jeugdhulpverlening, jeugdgezondheidszorg),<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
17
correctie (justitiële inrichtingen), kwalificatie en werk (leerplichtambtenaar, arbeidsbemiddeling,<br />
alternatieve opleidingstrajecten) of talentontwikkeling (muziekschool, sportclub,<br />
enzo<strong>voor</strong>t).<br />
Het aanbod aan <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> is omvangrijk maar versnipperd. Dat wil<br />
zeggen dat een vraag of probleem als het ware opgeknipt wordt, waarna de stukjes toegewezen<br />
worden aan verschillende instellingen zonder dat er zicht is op het geheel. Zo<br />
<strong>kan</strong> het gebeuren dat een jongere die door één en dezelfde problematische thuissituatie<br />
vastloopt op verschillende terreinen (slechte schoolresultaten, spijbelen, agressie), te<br />
maken krijgt met een mentor, een leerplichtambtenaar en een maatschappelijk werker<br />
die, elk volgens een eigen methodiek, werken aan een deel van het probleem. Of dat een<br />
begaafd sporter in aanraking komt met een schoolmentor, een sportcoach en een talentscout<br />
die allemaal iets anders verlangen.<br />
Een reeks samenhangende activiteiten ten behoeve van een gezamenlijke klant of klantgroep,<br />
maar die elk uitgevoerd worden door een afzonderlijke instantie, wordt ook wel<br />
een keten genoemd. In dit geval is er sprake van een jeugdketen, waarbinnen de diverse<br />
uitvoerende instanties als schakels zijn te beschouwen. Wanneer de verschillende schakels<br />
samenwerken onder leiding van een gezamenlijk sturende functionaris of instantie,<br />
is er sprake van ketenregie. 5 Vooralsnog is er geen sprake van daadwerkelijke ketenregie<br />
over de diverse <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> heen. Het maken van duurzame afspraken<br />
over samenwerking is moeilijk. Intensieve afspraken tussen partijen kunnen soms ook<br />
een averechts affect hebben: ze leiden dan tot bureaucratie.<br />
In de afgelopen decennia zijn verschillende beleidsinitiatieven in gang gezet om te<br />
komen tot een <strong>meer</strong> coherent aanbod van jeugd<strong>voor</strong>zieningen, dat beter is afgestemd op<br />
de vraag. In het hiernavolgende worden de belangrijkste recente ontwikkelingen beschreven.<br />
Het doel hiervan is te achterhalen wat bekend of afgesproken is over de rol van het<br />
<strong>onderwijs</strong> als schakel in verschillende ketens van <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong>.<br />
1.5 Beleidsontwikkelingen rondom integraal jeugdbeleid<br />
18<br />
Het huidige advies past binnen een breder en langlopend maatschappelijk streven om<br />
<strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> op elkaar af te stemmen. In deze paragraaf wordt kort<br />
weergegeven hoe het beleid zich op dit terrein heeft ontwikkeld. 6 Zo wordt zichtbaar<br />
waar de focus van beleidsinspanningen gelegen heeft, welke resultaten het beleid heeft<br />
opgeleverd en welke onduidelijkheden zijn blijven bestaan.<br />
Al ruim dertig jaar geleden kwam in het overheidsbeleid ter sprake dat de samenwerking<br />
tussen instellingen rondom zorg <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> moet verbeteren, de zorg geregionaliseerd<br />
moet worden en de hulpverlening dichter bij huis gegeven moet worden (rapport<br />
van de commissie-Wiarda 7 in 1971). De overheid stelde als reactie hierop een interdepartementale<br />
werkgroep Jeugdwelzijnsbeleid in, en in 1978 werkten twee nieuwe werkgroepen<br />
de <strong>voor</strong>stellen verder uit. De rapporten van deze twee werkgroepen vormden de<br />
basis van het huidige ‘zo-zo-zo-beleid’ in de jeugdzorg: zo dicht mogelijk bij huis, zo<br />
5 Van Roost & Beemer, 2003.<br />
6 Mede op basis van Van Veen, 1999.<br />
7 Van Veen, 1999.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
licht en kort mogelijk en zo tijdig mogelijk. De werkgroepen benadrukten ook het belang<br />
van een wet op de jeugdhulpverlening en opperden <strong>voor</strong> het eerst dat de school de vindplaats<br />
<strong>voor</strong> jeugdhulpverlening moet zijn. Regering en kamer spraken zich als reactie<br />
hierop uit <strong>voor</strong> een wet die de jeugdhulpverlening zou regelen. Vanaf deze tijd groeide<br />
de beleidsmatige aandacht <strong>voor</strong> de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en jeugdhulpverlening<br />
gestaag. Over thema’s als spijbelaars, gedragsproblemen, <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten,<br />
leerlingzorg op school, verbreding van de zorg in en om regulier <strong>onderwijs</strong> en samenwerking<br />
tussen <strong>onderwijs</strong> en jeugdhulpverlening werd volop gepubliceerd. In 1989 werd de<br />
Wet op de jeugdhulpverlening daadwerkelijk van kracht. En vanaf 1992 begon de decentralisatie<br />
van verantwoordelijkheden naar de provincies en de grote steden, overeenkomstig<br />
deze wet. Hiermee waren de knelpunten in de jeugdzorg en de samenwerking met<br />
het <strong>onderwijs</strong> echter nog niet verholpen. Het probleem was dat in dezelfde periode op<br />
veel beleidsterreinen decentralisatie naar het lokale niveau plaatsvond. Afstemming en<br />
integratie van de verschillende beleidsterreinen waren <strong>voor</strong> provincies en gemeentes niet<br />
makkelijk.<br />
De ministeries van WVC (Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur), Justitie en O&W (Onderwijs<br />
en Wetenschappen) stelden in 1992 een discussienotitie over de samenwerking tussen<br />
<strong>onderwijs</strong> en jeugdhulpverlening op, en gaven aan eerst <strong>meer</strong> inzicht te willen in de<br />
bestaande praktijk, alvorens te bepalen welke maatregelen nodig waren. Hierop volgden<br />
twaalf regionale conferenties met betrokken medewerkers en bestuurders (1993) en een<br />
actieplan. De overheid zette deze lijn echter niet door.<br />
Parallel aan de discussie over afstemming in de jeugdzorg, verschenen er tussen 1969 en<br />
1993 drie algemene overheidsnota’s jeugdbeleid. De eerste van deze drie gaf nog een<br />
algemene invulling aan jeugdbeleid: het scheppen van <strong>voor</strong>waarden binnen algemene<br />
beleidskaders, zodat <strong>jongeren</strong> in wisselwerking met sociale verbanden verantwoord kunnen<br />
opgroeien. Gaandeweg kwam de focus van de nota’s echter <strong>meer</strong> en <strong>meer</strong> te liggen<br />
op problematische <strong>jongeren</strong>, de (geschatte) minderheid van 15% met wie het niet goed<br />
gaat, die overlast veroorzaakt en collectieve <strong>voor</strong>zieningen belast. Zodoende schoof ook<br />
het algemene jeugdbeleid op in de richting van jeugdzorgbeleid. Samenwerking tussen<br />
overheden onderling en met instellingen werd nodig geacht om de problemen het hoofd<br />
te kunnen bieden. Voor wat betreft de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en jeugdhulpverlening<br />
was even sprake van een plan van aanpak. Maar dit kwam in latere documenten<br />
niet <strong>meer</strong> terug. Wel werd, met overheidssubsidies, het LCOJ (Landelijk Centrum Onderwijs<br />
en Jeugdzorg) opgezet, uitgebouwd en ondergebracht bij het NIZW (Nederlands<br />
Instituut <strong>voor</strong> Zorg en Welzijn). Kortom: beleidsdiscussies over integraal jeugdbeleid<br />
hebben zich <strong>voor</strong>namelijk beperkt tot de zorg en hulpverlening rondom de minderheid<br />
die veel problemen ondervindt en veroorzaakt.<br />
Discussies over <strong>onderwijs</strong>deelname, kwalificering en arbeidsdeelname van <strong>jongeren</strong> werden<br />
tegelijkertijd, maar onder een andere noemer gevoerd: het bestrijden van <strong>voor</strong>tijdig<br />
schoolverlaten en jeugdwerkloosheid. De rechtvaardiging van de rol van de overheid op<br />
deze terreinen is vanaf de jaren tachtig verschoven. Waar de overheid eerst zijn handelen<br />
baseerde op een filosofie van gelijkheid, kwam de nadruk later steeds <strong>meer</strong> te liggen op<br />
het denken in sociaal-economische termen. 8 Dat komt duidelijk tot uiting in recente<br />
beleidsstukken zoals het Plan van aanpak jeugdwerkloosheid. Daarin gaan de ministers<br />
8 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
19
20<br />
van SZW (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)<br />
de strijd aan met jeugdwerkloosheid en noemen nadrukkelijk <strong>jongeren</strong> zonder startkwalificatie<br />
(diploma havo of mbo-2) als de belangrijkste risicogroep.<br />
In 1994 is de RMC (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) ingevoerd met als doel het<br />
terugdringen van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten. Hiermee is het <strong>onderwijs</strong> niet langer de enige<br />
probleemeigenaar. Iedere RMC-regio heeft de volgende taken: het realiseren van een sluitende<br />
melding en registratie van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten in de regio, het zorgen <strong>voor</strong><br />
doorverwijzing en herplaatsing van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaters, en het realiseren van<br />
samenwerking tussen relevante partijen. 9<br />
De discussies over integraal jeugdbeleid hebben geleid tot de constatering dat het vaak<br />
misgaat waar verschillende beleidsterreinen elkaar raken. Om hier iets aan te doen hebben<br />
de betrokken ministeries van VWS (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), Binnenlandse<br />
Zaken, Justitie, OCW en SZW een interdepartementaal overlegorgaan opgezet. 10 Het doel<br />
hiervan is <strong>meer</strong> samenhang in het jeugdbeleid te brengen door knelpunten op te sporen<br />
en de afstemming tussen verschillende instanties te stimuleren. In september 2003 heeft<br />
de ministerraad ingestemd met het eerste resultaat van Operatie Jong: Proeve van de jeugdagenda.<br />
11 Op basis van een knelpuntenanalyse is in deze Jeugdagenda een <strong>voor</strong>stel<br />
gedaan <strong>voor</strong> de beleidsprioriteiten en praktijkverbeteringen die de komende jaren nodig<br />
zijn. Belangrijkste conclusie is dat er sprake is van een onduidelijke verdeling van taken,<br />
verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen school en jeugdinstellingen en dat de<br />
onderlinge beeldvorming te wensen over laat. In de Jeugdagenda zijn vervolgens actiepunten<br />
geformuleerd en geprioriteerd. Over deze gezamenlijke marsroute zal het kabinet<br />
overleg voeren met het veld, aldus de Jeugdagenda. Dit overleg moet leiden tot draagvlak<br />
<strong>voor</strong> de genoemde prioriteiten en oplossingen. In december 2003 is een commissaris<br />
Jeugd- en Jongerenbeleid aangesteld. In het kader van Operatie Jong zal hij gevraagd en<br />
ongevraagd adviseren ten behoeve van het jeugdbeleid. In aansluiting op Operatie Jong<br />
werken momenteel verschillende inspecties (Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming,<br />
Gezondheidszorg, Openbare Orde en Veiligheid, en Onderwijs) samen aan het opstellen<br />
van een kader <strong>voor</strong> integraal toezicht (project Synergie en toezicht). Doel van het project is<br />
het inrichten van regulier ketentoezicht. Inspecties zullen samen beoordelen of <strong>voor</strong>zieningen<br />
informatie binnen een keten van instanties naar behoren doorgeven aan elkaar. Daarbij<br />
staan niet de <strong>voor</strong>zieningen centraal, maar de levensloop van de jeugd. 12<br />
In de jeugdzorg heeft de discussie over integraal jeugdbeleid inmiddels geleid tot plannen<br />
<strong>voor</strong> nieuwe wetgeving (Voorstel van wet op de jeugdzorg). 13 Dit wets<strong>voor</strong>stel bevat<br />
een regeling over de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg. De<br />
wet beoogt te leiden tot cliëntgericht werken, waarbij de werkelijke behoeften van de<br />
jongere en zijn opvoeder centraal komen te staan. Door de nieuwe wet zou de bureaucratie<br />
moeten verminderen en zou samenwerking tussen provincies, gemeentes, zorgaanbieders<br />
en Bureaus Jeugdzorg moeten verbeteren.<br />
9 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />
10 Operatie Jong, 2003; Ministeries van VWS, OCW en SZW, 2003.<br />
11 Operatie Jong, 2003.<br />
12 In twee proefgemeenten (Utrecht en Almere) gaan de inspecteurs eerst twee fasen in die levensloop in kaart brengen: nul tot<br />
zes jaar en tien tot achttien jaar. Mogelijk wordt het project daarna verbreed. Meest vergaande resultaat zou zijn: één toezichthoudende<br />
organisatie. Realistischer is echter een gezamenlijke inspectieteam <strong>voor</strong> jeugdzaken. Na afloop van het project<br />
in 2005 zal duidelijk worden of en in welke vorm het project in bestaande kaders geïmplementeerd <strong>kan</strong> worden.<br />
13 De Wet op de jeugdzorg is nog onderwerp van parlementaire behandeling; de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft besloten<br />
een nader verslag uit te brengen. (Kamerstukken II, 2002/2003, 28 168, nr. 53; Kamerstukken I, 2002/2003, 28 168, nr. 267).<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Conclusie: de discussie en beleidsvorming rondom jeugdbeleid heeft zich in de afgelopen<br />
decennia vernauwd tot discussies rondom een minderheid <strong>jongeren</strong> met problemen.<br />
Rondom de positie van (niet-problematische) <strong>jongeren</strong> die <strong>meer</strong> dan gemiddeld willen en<br />
kunnen, is veel minder bekend. Bijzonder getalenteerde en leergierige <strong>jongeren</strong> die onvoldoende<br />
uitdaging ondervinden, zijn dan ook veel minder manifest aanwezig als maatschappelijk<br />
probleem. 14 Echter, op de langere termijn zal het onbenut laten van aanwezig<br />
talent repercussies hebben op een samenleving die zich als kennissamenleving wil (blijven)<br />
profileren. Vooralsnog is alleen bekend dat <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met een<br />
bepaald talent minder vaak gericht zijn op de school, veelal sterk aanbodgericht zijn en<br />
<strong>voor</strong>tkomen uit private initiatieven (zoals sportverenigingen, hoogbegaafdheidsinstituten).<br />
1.6 Rol van het <strong>onderwijs</strong> in relatie tot andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen<br />
Welke rol kennen beleidsontwikkeling en -uitvoering gericht op het bereiken van samenhang<br />
en afstemming tussen bestaande jeugd<strong>voor</strong>zieningen, toe aan het <strong>onderwijs</strong>?<br />
Vooralsnog is er geen heldere visie op deze rol beschreven. In de Proeve van de jeugdagenda<br />
komt het <strong>onderwijs</strong> ter sprake onder de noemer Voorkomen van <strong>voor</strong>tijdig schooluitval.<br />
Naast het bieden van maatwerk en een sluitende registratie, moet dat gebeuren<br />
door de interne zorgstructuur in de school en de externe zorgstructuur rondom de<br />
school goed aan elkaar te koppelen.<br />
De Memorie van Toelichting bij het Wets<strong>voor</strong>stel op de Jeugdzorg noemt scholen als één<br />
van de algemene <strong>voor</strong>zieningen (naast huisarts, gezondheidszorg, maatschappelijk werk,<br />
enzo<strong>voor</strong>t) gericht op de jeugd. 15 De passieve rol van scholen is hiermee aangegeven: ze<br />
zijn ‘vindplaats’ <strong>voor</strong> de jeugdzorg. Maar een beschrijving ontbreekt van welke actieve rol<br />
van scholen wordt verwacht en welke taken zij dienen te vervullen ten aanzien van de<br />
zorg en begeleiding van <strong>jongeren</strong> met problemen. Het wets<strong>voor</strong>stel geeft wel aan dat<br />
jeugdzorg taken heeft ten aanzien van informatieverstrekking, advies en deskundigheidsbevordering<br />
van medewerkers van de algemene <strong>voor</strong>zieningen, bij<strong>voor</strong>beeld door deel te<br />
nemen in netwerken rond scholen. De bedoeling hiervan is vroegtijdige signalering mogelijk<br />
te maken, waardoor (dreigende) problemen in het <strong>onderwijs</strong> al worden aangepakt<br />
en verergering <strong>kan</strong> worden <strong>voor</strong>komen (preventieve functie). Kortom: vanuit de (Wet op<br />
de) jeugdzorg bezien, lijkt de rol van het <strong>onderwijs</strong> in de totstandkoming van zorg en<br />
hulpverlening <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> te bestaan uit preventie, signalering en verwijzing.<br />
Dit advies wil een verdergaande invulling geven aan de positie en de rol van het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
in het geheel van jeugd<strong>voor</strong>zieningen. Moet de school zich in zijn taakstelling<br />
beperken tot vormen van begeleiding en zorg, die noodzakelijk zijn ten behoeve van<br />
het traject van (reguliere) kwalificatie en waar nodig problemen signaleren en doorverwijzen<br />
naar derden? Of heeft de school een breder takenpakket? Is de school in bepaalde<br />
situaties zelfs de eerstverantwoordelijke of ketenregisseur met betrekking tot de zorg<br />
<strong>voor</strong> en talentontwikkeling van een jongere? Op welke wijze zou een school dergelijke<br />
taken en rollen kunnen invullen?<br />
14 Met uitzondering van een subgroep hoogbegaafde <strong>jongeren</strong>; er <strong>kan</strong> een situatie ontstaan waarin tussen deze <strong>jongeren</strong> en de<br />
school kortsluiting optreedt, wat in het uiterste geval <strong>kan</strong> leiden tot <strong>voor</strong>tijdige schooluitval.<br />
15 Kamerstukken II, 2001/2002, 28 168, nr. 3.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
21
1.7 Drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
Een leerling met psychosociale problemen of <strong>onderwijs</strong>problemen <strong>kan</strong> (al naar gelang de<br />
aard en ernst van het probleem) na elkaar gebruikmaken van drie typen <strong>voor</strong>zieningen,<br />
die overeenkomen met drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod:<br />
• <strong>voor</strong>zieningen binnen het <strong>onderwijs</strong>systeem (<strong>onderwijs</strong>zorgstructuur gericht op<br />
alle leerlingen);<br />
• <strong>voor</strong>zieningen die <strong>onderwijs</strong> en relevante externe partijen samen vormgegeven<br />
en uitvoeren als aanvulling op het <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur; en<br />
• <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem (onder regie van externe instanties).<br />
Op een vergelijkbare wijze <strong>kan</strong> een leerling met gebleken bijzondere talenten drie typen<br />
<strong>voor</strong>zieningen benutten:<br />
• de school ontwikkelt zelf programma’s gericht op specifieke talenten en geeft<br />
deze een plek in, of als aanvulling op, het reguliere curriculum;<br />
• de school werkt samen met externen die bepaalde extra programmaonderdelen<br />
aanbieden binnen de school (of aan leerlingen van de school); en<br />
• een leerling die <strong>meer</strong> wil of <strong>kan</strong> dan de school biedt, stapt over naar een aparte<br />
<strong>voor</strong>ziening (al dan niet buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem).<br />
(Keten)regie<br />
Bij de drie genoemde stadia horen ook verschillende regietoedelingen, waarbij de rol van<br />
de school varieert. In het <strong>voor</strong>liggend advies is de regievraag van groot belang wanneer<br />
het gaat om afstemming en samenwerking met externe zorgbieders. Het advies sluit aan<br />
bij de hoofdmodellen van regie die eerder al zijn benoemd in het advies Spelenderwijs<br />
(<strong>Onderwijsraad</strong>, 2002). Ten eerste <strong>kan</strong> de school de regie krijgen en de condities bepalen<br />
waaronder taken worden uitgevoerd. De schoolleiding is dan tevens verantwoordelijk <strong>voor</strong><br />
het management van de eventuele samenwerking. Een tweede mogelijkheid is de school<br />
partner te laten zijn in de regie. In dat geval liggen regie, verantwoordelijkheid en budget<br />
bij het samenwerkingsverband zelf. Ten slotte <strong>kan</strong> er<strong>voor</strong> gekozen worden een andere<br />
partner (bij<strong>voor</strong>beeld iemand vanuit jeugdzorg) de regie te geven over het zorgaanbod of<br />
het samenwerkingsverband. Deze keuze heeft natuurlijk ook financiële consequenties: de<br />
regievoerder moet kunnen beschikken over het budget <strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>ziening.<br />
1.8 Aanpak en opbouw advies<br />
22<br />
Dit advies heeft betrekking op <strong>jongeren</strong> vanaf de basisschoolleeftijd tot achttien jaar.<br />
Deze bovengrens is bepaald door <strong>meer</strong>derjarigheid. Boven deze leeftijdsgrens geldt de<br />
wet- en regelgeving <strong>voor</strong> volwassenen (onder andere strafrecht). Het advies richt zich dus<br />
op het primair <strong>onderwijs</strong>, het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong>.<br />
De nodige informatie <strong>voor</strong> dit advies is op verschillende manieren verkregen. Naast literatuuronderzoek<br />
zijn verschillende (panel)gesprekken gevoerd. 16 De resultaten gaven goed<br />
16 Ten behoeve van de doelgroep jeugd met psychosociale problemen zijn er drie panelgesprekken belegd (<strong>voor</strong> een overzicht van<br />
deelnemers zie bijlage 3) met:<br />
• een tiental deskundigen op het gebied van jeugdzorg en <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten, uit het veld en bij gemeenten en andere<br />
instanties zoals Inspectie <strong>voor</strong> het Onderwijs, NIZW, wsns (12 december 2003);<br />
• een tiental <strong>onderwijs</strong>medewerkers uit vmbo, havo/vwo en mbo, met deskundigheden ten aanzien van de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />
(zorgcoördinatoren, interne begeleiders, mentoren) (6 februari 2004); en<br />
• drie directeuren van scholen <strong>voor</strong> vo en so in Den Haag (Terra College, Pleysierschool en Johan de Witt college).<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
inzicht in de stand van zaken ten aanzien van samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en andere<br />
deskundigen. Welke <strong>kan</strong>sen en belemmeringen zien de verschillende deskundigen hierbinnen?<br />
Literatuur rondom samenwerking ten aanzien van jeugd met bijzondere talenten<br />
bleek slechts sporadisch te bestaan. Het <strong>voor</strong>zieningenaanbod (en de <strong>kan</strong>sen en knelpunten<br />
daarin) is daarom ook in kaart gebracht via bilaterale gesprekken. 17 Ook heeft de<br />
<strong>Onderwijsraad</strong> op de website en discussieplaats geopend rondom de vraag: “Regeert de<br />
middelmaat in het <strong>onderwijs</strong>?”. Dit leverde maar liefst 131 reacties op, die lieten zien dat<br />
er veel onvrede heerst over de wijze waarop scholen inspelen op de behoeften van <strong>jongeren</strong><br />
met gedragsproblemen en bijzondere talenten.<br />
De verzamelde informatie is benut bij de totstandkoming van hoofdstuk twee. Dit hoofdstuk<br />
maakt de balans op van <strong>kan</strong>sen en belemmeringen binnen het bestaande <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen enerzijds en <strong>jongeren</strong> met bijzondere<br />
talenten anderzijds. De beschreven <strong>kan</strong>sen en belemmeringen spelen zich af in<br />
het <strong>onderwijs</strong>systeem (stadium 1), in de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen<br />
(stadium 2) en in <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong> (stadium 3). Op basis van deze<br />
inzichten worden in hoofdstuk 3 conclusies getrokken, aanbevelingen gedaan en de<br />
adviesvragen beantwoord.<br />
17 Een overzicht van de gesprekspartners is te vinden in bijlage 3. De resultaten van de gesprekken zijn aangevuld met informatie<br />
uit beleids- en good practice notities en notities van belangenorganisaties.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
23
2 Kansen en belemmeringen in het <strong>voor</strong>zieningen-<br />
aanbod<br />
Het <strong>onderwijs</strong>systeem slaagt erin om de meeste leerlingen te begeleiden en te steunen in<br />
hun persoonlijke ontwikkeling en toe te leiden naar een diploma. Toch zullen er altijd<br />
leerlingen zijn, die <strong>meer</strong> nodig hebben dan gemiddeld. Voor deze <strong>jongeren</strong> bestaan diverse,<br />
elkaar aanvullende <strong>voor</strong>zieningen. Dit hoofdstuk beschrijft het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
en maakt de balans op van de <strong>kan</strong>sen die dit aanbod biedt en de belemmeringen die het<br />
opwerpt. De beschrijving is opgezet volgens de drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
(zie hoofdstuk 1):<br />
• <strong>voor</strong>zieningen in het <strong>onderwijs</strong>systeem (onder regie van het <strong>onderwijs</strong>);<br />
• <strong>voor</strong>zieningen in samenwerking en afstemming tussen <strong>onderwijs</strong> en relevante<br />
externe partijen; en<br />
• <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem (onder regie van externe instanties).<br />
In paragraaf 2.1 staan de <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen centraal,<br />
in paragraaf 2.2 die <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten. Er is veel gepubliceerd<br />
over <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen. Meestal zijn de observaties<br />
gebaseerd op praktijkervaringen en de evaluaties van projecten en beleidstrajecten.<br />
Systematisch onderzoek is echter nauwelijks uitgevoerd op dit terrein, noch naar de<br />
zorgstructuur in en om het <strong>onderwijs</strong>, noch naar de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en<br />
jeugdzorg of de effecten van een goede zorgstructuur op schoolsucces en tevredenheid<br />
van betrokkenen. 18 Toch is het mogelijk om, op basis van aanwezige literatuur, een beeld<br />
te schetsen van enkele belangrijke <strong>kan</strong>sen en belemmeringen. Over <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong><br />
<strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten is zeer weinig gepubliceerd. Paragraaf 2.2 heeft dan<br />
ook een exploratief karakter en is met name opgesteld op basis van gesprekken met<br />
velddeskundigen en van documenten van het <strong>onderwijs</strong> en deskundigen zelf.<br />
2.1 Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />
24<br />
Deze paragraaf handelt over de <strong>kan</strong>sen en belemmeringen van het bestaande <strong>voor</strong>zieningenaanbod.<br />
Achtereenvolgens wordt ingegaan op bestaande <strong>voor</strong>zieningen in het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
(2.1.1), <strong>voor</strong>zieningen die <strong>onderwijs</strong> en externen samen opzetten en uitvoeren<br />
(2.1.2) en <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem (2.1.3). Vervolgens komen de<br />
rand<strong>voor</strong>waarden aan bod: <strong>kan</strong>sen en belemmeringen van het beleid (gemeente, provincie,<br />
landelijke overheid) rond jeugd<strong>voor</strong>zieningen (2.1.4). Paragraaf 2.1.5 trekt een aantal<br />
conclusies.<br />
2.1.1 Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
De kern van de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur is een kwalitatief hoogwaardig en flexibel <strong>onderwijs</strong>programma<br />
met voldoende goede begeleiding en zorg door <strong>onderwijs</strong>gevenden <strong>voor</strong><br />
18 Van Veen, 1999.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
de leerlingen. Voor de <strong>jongeren</strong> <strong>voor</strong> wie dit niet volstaat, zijn daarnaast speciale <strong>voor</strong>zieningen<br />
in het leven geroepen. In de afgelopen jaren hebben ontwikkelingen in het overheidsbeleid<br />
geleid tot een nieuwe opzet van de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur. <strong>Hoe</strong> ziet het<br />
interne zorgsysteem er op dit moment uit?<br />
Opbouw en mogelijkheden van de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />
Het <strong>onderwijs</strong>systeem is opgedeeld in primair en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> enerzijds en speciaal<br />
(primair en <strong>voor</strong>tgezet) <strong>onderwijs</strong> anderzijds. In alle <strong>onderwijs</strong>typen ligt de basis<br />
van zorg en begeleiding bij de individuele <strong>onderwijs</strong>gevenden en het lerarenteam. De<br />
leraar volgt de leerresultaten van zijn leerlingen, signaleert eventuele leerproblemen en<br />
persoonlijke problemen, voert daarover vaak de eerste gesprekken met leerlingen en<br />
ouders, spreekt er zonodig over met teamleden en verwijst door naar gespecialiseerde<br />
collega’s.<br />
In het primair <strong>onderwijs</strong> bepaalt met name het wsns-beleid (weer samen naar school) de<br />
aard van het zorgsysteem. Om zo veel mogelijk kinderen in het reguliere <strong>onderwijs</strong> te<br />
houden, hebben alle basisscholen zich moeten verenigen in zogenoemde samenwerkingsverbanden.<br />
In elk samenwerkingsverband zit minimaal één school <strong>voor</strong> speciaal<br />
basis<strong>onderwijs</strong> (sbo); het sbo is <strong>voor</strong>tgekomen uit <strong>voor</strong>malige lom- en mlk-scholen<br />
(respectievelijk leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen). Binnen<br />
een samenwerkingsverband zijn de scholen samen verantwoordelijk <strong>voor</strong> het bieden van<br />
zorg aan alle kinderen en <strong>voor</strong> het terugdringen van het aandeel kinderen dat naar het<br />
sbo gaat. Elk samenwerkingsverband heeft een PCL (Permanente Commissie Leerlingenzorg),<br />
die de beschikkingen <strong>voor</strong> het sbo afgeeft. Veel samenwerkingsverbanden hebben<br />
daarnaast ook een zorgteam dat scholen en groepsleerkrachten ondersteuning biedt<br />
(collegiale consultatie, schoolmaatschappelijk werk, soms ambulante hulp), vanuit de<br />
expertise die in het sbo is opgebouwd. De scholen in het samenwerkingsverband hebben<br />
speciale functionarissen (interne begeleiders) die zorgdragen <strong>voor</strong> de afstemming en<br />
samenwerking tussen interne en externe hulpverleners.<br />
Scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> beschikken vaker over een reeks speciale functionarissen<br />
(mentoren, decanen, vertrouwenspersonen, leerlingbegeleiders) die de zorg en begeleiding<br />
overnemen wanneer er <strong>meer</strong> nodig is dan een gesprek met de leraar. Ook in het<br />
<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> is beleid doorgevoerd, dat erop is gericht zo veel mogelijk leerlingen<br />
in het regulier <strong>onderwijs</strong> te houden. Voor leerlingen die niet in aanmerking komen<br />
<strong>voor</strong> het speciaal <strong>onderwijs</strong> maar wel extra ondersteuning nodig hebben, bestaat de<br />
zorgstructuur uit het leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong> en het praktijk<strong>onderwijs</strong>. 19<br />
De indicatiestelling <strong>voor</strong> deze vormen van extra zorg ligt in handen van de Regionale<br />
Verwijzingscommissie Voortgezet Onderwijs, en gebeurt op aanvraag van de school<br />
(mede op basis van het – verplichte – <strong>onderwijs</strong>kundig rapport van de basisschool). Het<br />
leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong> is bedoeld <strong>voor</strong> leerlingen die in staat worden geacht<br />
een vbo- (<strong>voor</strong>bereidend beroeps<strong>onderwijs</strong>) of mavo-diploma te halen, het praktijk<strong>onderwijs</strong><br />
leidt direct op tot werk. Leerlingen in het leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong> zitten in<br />
de praktijk vaak (in tegenspraak met het doel van dit beleid) in aparte klassen of zelfs op<br />
aparte scholen.<br />
19 Het leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong> en het praktijk<strong>onderwijs</strong> zijn in de plaats gekomen van het ivbo, svo-lom en svo-mlk.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
25
26<br />
Een kind dat door een fysieke of verstandelijke handicap of langdurige (psychiatrische)<br />
ziekte niet terecht <strong>kan</strong> in het bovenbeschreven regulier (primair of <strong>voor</strong>tgezet) <strong>onderwijs</strong>,<br />
<strong>kan</strong> geïndiceerd worden <strong>voor</strong> het speciaal <strong>onderwijs</strong>. Het speciaal <strong>onderwijs</strong> is gereorganiseerd<br />
in Regionale Expertisecentra (REC), om <strong>meer</strong> samenhang en afstemming tot stand<br />
te brengen. Binnen de REC’s worden vier clusters onderscheiden:<br />
• <strong>onderwijs</strong> aan visueel gehandicapten (cluster 1);<br />
• <strong>onderwijs</strong> aan auditief en communicatief gehandicapten (cluster2);<br />
• <strong>onderwijs</strong> aan lichamelijk, verstandelijk en <strong>meer</strong>voudig gehandicapten<br />
(cluster 3); en<br />
• <strong>onderwijs</strong> aan leerlingen met gedragsstoornissen uit het huidige <strong>onderwijs</strong>, aan<br />
zeer moeilijk opvoedbaren, langdurig zieken en leerlingen pedologische instituten<br />
(cluster 4).<br />
Een commissie van indicatiestelling geeft een beschikking af <strong>voor</strong> het speciaal <strong>onderwijs</strong>.<br />
Ouders beslissen echter uiteindelijk zelf of hun kind daadwerkelijk naar het speciaal<br />
<strong>onderwijs</strong> gaat. Zij kunnen ook kiezen <strong>voor</strong> leerlinggebonden financiering (rugzakje),<br />
waarmee het kind in het reguliere basis- of <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> terecht <strong>kan</strong> en daarbij<br />
extra ondersteuning ontvangt vanuit het REC.<br />
Belemmeringen <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />
Voordat in dit advies ingegaan wordt op de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen,<br />
wil de raad eerst stilstaan bij de mogelijkheden die er binnen het <strong>onderwijs</strong> zijn om verbeteringen<br />
aan te brengen, die een preventieve werking zullen hebben op probleemgedrag.<br />
Het <strong>onderwijs</strong> vormt de basis van de zorg en begeleiding van leerlingen. Wat daarna(ast)<br />
komt aan zorg, begeleiding en hulp (via samenwerking met externen), is complementair.<br />
Tijdens de uitgebreide regionale conferenties 20 van het LCOJ (NIZW-jeugd) in 2003 bleek<br />
over dit uitgangspunt veldconsensus te bestaan. 21 In de panelgesprekken die <strong>voor</strong> dit<br />
advies zijn gevoerd met zorgcoördinatoren, vertegenwoordigers van jeugdzorg en gemeenten,<br />
en schooldirecteuren, is eveneens gesproken over de drie rollen van de school<br />
in relatie tot de drie stadia zoals die aan het begin van paragraaf 1.7 zijn uiteengezet. De<br />
gesprekspartners gaven aan dat het eigen zorgsysteem van het <strong>onderwijs</strong> (op schools en<br />
bovenschool niveau) afdoende is <strong>voor</strong> de <strong>meer</strong>derheid van de leerlingen. Er is echter een<br />
kleine, groeiende, groep leerlingen die <strong>meer</strong> zorg en begeleiding nodig heeft. Deze leerlingen<br />
kunnen overheersend aanwezig zijn op school, en soms zijn zij zelfs beeldbepalend<br />
<strong>voor</strong> de <strong>onderwijs</strong>sector (vmbo). De probleemleerlingen in kwestie kunnen meestal getypeerd<br />
worden als ‘multiproblem’ en komen dan uit gezinnen waar grote problemen zijn.<br />
De gesprekspartners signaleerden ook problemen die samenhangen met de organisatie<br />
en structuur van het <strong>onderwijs</strong> zelf. Onder <strong>meer</strong> werden als structurele problemen<br />
genoemd wachtlijsten <strong>voor</strong> het speciaal <strong>onderwijs</strong> (door capaciteitsproblemen) en overmatige<br />
bureaucratie in de REC-procedures. 22 Hierdoor blijven leerlingen die thuis horen in<br />
het speciaal <strong>onderwijs</strong>, langer dan goed <strong>voor</strong> hen (en de school) is in het reguliere <strong>onderwijs</strong>.<br />
Extra zorg en begeleiding hangen dan af van de extra inzet van individuele leraren.<br />
Het basis<strong>onderwijs</strong> onderkent verder vaak onvoldoende de situatie waarbij kinderen wél<br />
20 In bijna alle provincies en grootstedelijke regio’s zijn conferenties leerling & zorg georganiseerd (in opdracht van het ministerie<br />
van OCW). In totaal deden 398 deskundigen mee, verspreid over <strong>onderwijs</strong> (34%), beleidsmakers en uitvoerders (25%) en lokale<br />
instellingen jeugdzorg (13%) (Van Veen, Kuijvenhoven & Van den Bogaart, 2003).<br />
21 Van Veen, Kuyvenhoven & Van den Bogaart, 2003.<br />
22 Inmiddels stelt de overheid wel een aantal vereenvoudigingen <strong>voor</strong> in de Indicatiestelling <strong>voor</strong> leerlinggebonden financiering<br />
(Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer, 5 maart 2004).<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
in het regulier <strong>onderwijs</strong> thuishoren, maar daarnaast in aanmerking komen <strong>voor</strong> extra<br />
zorg (leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong>). Hierdoor <strong>kan</strong> het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> geen<br />
indicatieaanvraag doen, en blijft een groep kinderen verstoken van de broodnodige extra<br />
zorg en begeleiding. Ook blijken, zowel in het sbo als in het praktijk<strong>onderwijs</strong>, de twee<br />
doelgroepen (moeilijk lerend en moeilijk opvoedbaar) slechts moeizaam te combineren.<br />
De inbreng van de gezondheidsdienst (schoolartsen) op scholen loopt terug, waardoor<br />
medische en persoonlijke problemen later dan gewenst gesignaleerd worden. En ten<br />
slotte speelt het probleem dat een leerling die niet op de juiste plek zit en tussentijds<br />
zou moeten overstappen, dat niet altijd <strong>kan</strong> omdat hij het budget <strong>voor</strong> dat schooljaar<br />
niet mag meenemen naar de nieuwe school. Het komt dan aan op de goodwill van de<br />
ontvangende schoolorganisatie of zij leerlingen zonder budget willen opnemen.<br />
Een andere belemmering vormt het examen in met name de basisberoepsgerichte leerweg,<br />
vanwege de aard van de nieuwe centrale examens: er is veel algemene kennis vereist.<br />
Het vbo heeft twee taken die volgens betrokkenen niet altijd verenigbaar zijn: toeleiden<br />
naar het examen enerzijds (dat niet <strong>voor</strong> alle leerlingen haalbaar is) en de leerlingen<br />
op het ‘rechte pad’ houden anderzijds. In praktijk voert zorg vaak de boventoon. Sommige<br />
zorgdeskundigen pleiten er<strong>voor</strong> deze praktijk als uitgangspunt te nemen <strong>voor</strong> het<br />
werven van leraren. Vooral de basisberoepsgerichte leerweg heeft behoefte aan ‘leerlingbegeleiders<br />
die een vak geven’, in plaats van vakdocenten die begeleiding ‘erbij doen’.<br />
Momenteel zijn lang niet alle leraren toegerust om de noodzakelijke begeleiding en zorg<br />
te geven. Structurele bijscholing is nodig, evenals lerarenopleidingen met een specialisatie<br />
in vbo en leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong>, en schoolinterne personeelswerving die<br />
expliciet uitgaat van competenties op het gebied van zorg en begeleiding.<br />
Schoolbestuurders en -managers moeten investeren in (preventieve) zorg en begeleiding,<br />
wil een transparant, veilig en zorgzaam schoolklimaat ontstaan. Tot deze preventieve<br />
zorg behoort ook voldoende aandacht <strong>voor</strong> de relatie tussen de school en het thuismilieu.<br />
In de afgelopen jaren lijkt er een ontwikkeling gaande waarbij met name scholen<br />
<strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> de tijd en energie die ze <strong>voor</strong>heen besteedden aan ouders en<br />
verzorgers, hebben teruggebracht tot het minimum (het tienminutengesprek als enig contactmoment).<br />
De raad is er echter van overtuigd dat veel schoolproblemen <strong>voor</strong>komen<br />
zouden kunnen worden, wanneer een school vanaf het moment dat een leerling op<br />
school komt, zorgt <strong>voor</strong> goede communicatie met thuis. Het afleggen van huisbezoeken<br />
en het verstrekken en bespreken van <strong>voor</strong>tgangsrapportages in een ongedwongen sfeer<br />
zijn hiertoe belangrijke middelen, die momenteel te weinig worden ingezet.<br />
Daarnaast zouden veel leerlingen met psychosociale problemen baat hebben bij <strong>onderwijs</strong><br />
dat kleinschalig georganiseerd is en gebaseerd is op groepswerk en leer-werktrajecten.<br />
Dit zijn zaken die volop in ontwikkeling zijn binnen het <strong>onderwijs</strong>, maar nog<br />
lang niet overal daadwerkelijk in praktijk gebracht worden. Portfolio’s en persoonlijke<br />
ontwikkelingsplannen zijn instrumenten waarmee een school de leerling inzicht <strong>kan</strong><br />
geven in wat hij wel <strong>kan</strong> in plaats van de nadruk te leggen op wat niet gaat.<br />
Onderzoek onder <strong>jongeren</strong> die door grote schoolproblemen het <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong>tijdig verlaten<br />
hebben, laat eveneens zien dat het <strong>onderwijs</strong> allereerst zélf verbetering behoeft.<br />
Punten die daarbij van groot belang zijn: 23<br />
23 Van Lieshout, 2003.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
27
28<br />
• een prettig schoolklimaat en prettige omgangscultuur (respect, duidelijkheid,<br />
eerlijkheid);<br />
• persoonlijke aandacht en betrokkenheid;<br />
• kleinschaligheid (kleine overzichtelijke eenheden);<br />
• consequent spijbelbeleid, directe reactie op spijbelen;<br />
• voldoende en duidelijke studie- en beroepskeuze<strong>voor</strong>lichting;<br />
• stages aan het begin van de opleiding; en<br />
• tussentijdse controle of leerling nog op de juiste plek zit.<br />
Kortom: binnen het <strong>onderwijs</strong> en in de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur valt veel te verbeteren<br />
door het <strong>onderwijs</strong>(beleid) en de scholen zelf. Ook landelijk zijn hiertoe initiatieven genomen;<br />
zo is onlangs het landelijke project Kwaliteit van de Leerlingenzorg in het Vmbo en<br />
Praktijk<strong>onderwijs</strong> van start gegaan.<br />
2.1.2 Voorzieningen in samenwerking en afstemming tussen <strong>onderwijs</strong><br />
en externe partijen<br />
Zelfs wanneer de interne <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur goed op orde is, zullen er kinderen en<br />
<strong>jongeren</strong> zijn, die <strong>meer</strong> zorg nodig hebben dan het <strong>onderwijs</strong> <strong>kan</strong> bieden. Samenwerking<br />
met externe partners is dan een noodzaak <strong>voor</strong> iedere school. De eerstaangewezen partners<br />
<strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong> zijn die welke behoren tot het terrein van de jeugdzorg (met<br />
Bureau Jeugdzorg als toegangspoort). Daarnaast zijn er leerplichtambtenaren, politie,<br />
arbeidsbemiddelaars, bedrijven, enzo<strong>voor</strong>t. Deze paragraaf gaat na welke vormen van<br />
samenwerking in de praktijk <strong>voor</strong>komen en welke <strong>kan</strong>sen en belemmeringen er zijn in de<br />
vormgeving van de samenwerking. Drie frequente vormen van samenwerking staan centraal:<br />
• samenwerking met Bureau Jeugdzorg;<br />
• aanbod van externe zorgdeskundigheid op school; en<br />
• uitvoeringsteams in samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen.<br />
Samenwerking met (Bureau) jeugdzorg<br />
Het Wets<strong>voor</strong>stel op de jeugdzorg geeft aan welke <strong>voor</strong>zieningen in de toekomst onder<br />
jeugdzorg vallen. Het gaat om de sectoren jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en<br />
jeugd-geestelijke gezondheidszorg, en om <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> jongere licht verstandelijkgehandicapten.<br />
Het begrip jeugdzorg krijgt in de praktijk echter vaak een bredere betekenis,<br />
wanneer gedoeld wordt op het geheel aan <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> de ondersteuning en<br />
zorg <strong>voor</strong> kinderen en ouders. Dan gaat het ook om het zorgaanbod van lokale <strong>voor</strong>zieningen<br />
zoals het maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg, opvoedingsondersteuning,<br />
enzo<strong>voor</strong>t. 24<br />
De samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en jeugdzorg gaat allereerst over samenwerking met<br />
Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg is de eerstaangewezen instantie <strong>voor</strong> ouders, <strong>jongeren</strong>,<br />
professionals en burgers die jeugdzorg denken nodig te hebben. Het heeft tot taak de<br />
toegangspoort te zijn tot achterliggende <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> jeugdzorg. De Bureaus<br />
Jeugdzorg zijn ingesteld om het brede aanbod <strong>meer</strong> in samenhang met elkaar te brengen<br />
en toegankelijker te maken. Zij dienen uit te groeien tot een herkenbaar, laagdrempelig en<br />
bekend punt <strong>voor</strong> iedereen die te maken heeft met (dreigende) problemen rondom de<br />
opvoeding van <strong>jongeren</strong>. De taak van het Bureau is cliënten die aanspraak maken op<br />
24 Bosdriesz & Berkenbosch, 2003; Brinkman & Talsma, 2003.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
jeugdzorg, te begeleiden en te ondersteunen. Daarnaast moet het Bureau de samenwerking<br />
tussen achterliggende <strong>voor</strong>zieningen bevorderen (de al genoemde sectoren, de<br />
gezinsvoogdij en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling) en zorgt het <strong>voor</strong> indicatiestelling<br />
<strong>voor</strong> die vormen van jeugdzorg waar dat vereist is (onder andere jeugdhulpverlening,<br />
Boddaert-centra, gezinsinterventieprogramma’s, jeugd-geestelijke gezondheidszorg,<br />
jeugdinternaten). Hiertoe beoordeelt het Bureau het verzoek om hulp, stelt vast welke<br />
zorg nodig is en welke achterliggende <strong>voor</strong>ziening de zorg dient te verstrekken. Ook<br />
begeleidt Bureau Jeugdzorg de <strong>jongeren</strong> en ouders tijdens de hulpverlening. Uitgangspunt<br />
van de hulp en zorg is: zo vroeg mogelijk, zo licht mogelijk en zo nabij mogelijk (het zozo-zo-beleid).<br />
Bureau Jeugdzorg mag zelf licht ambulante hulp bieden (vijf gesprekken binnen<br />
een periode van zes maanden). Ten slotte heeft Bureau Jeugdzorg de taak zorg te dragen<br />
<strong>voor</strong> aansluiting met <strong>voor</strong>liggende <strong>voor</strong>zieningen als het <strong>onderwijs</strong>, door deelname<br />
aan lokale netwerken, deskundigheidsbevordering en de kindertelefoon. In de praktijk<br />
betekent dit dat Bureau Jeugdzorg zou moeten participeren in de zorgstructuren binnen<br />
het <strong>onderwijs</strong>. De manier waarop de samenwerking gestalte krijgt is afhankelijk van de<br />
lokale en regionale situatie (de provincie stuurt het Bureau Jeugdzorg aan).<br />
Belemmeringen<br />
In de praktijk komt het nog regelmatig <strong>voor</strong> dat scholen Bureau Jeugdzorg passeren en<br />
rechtstreeks aankloppen bij achterliggende <strong>voor</strong>zieningen. 25 Dat is momenteel nog mogelijk<br />
omdat het Wets<strong>voor</strong>stel op de Jeugdzorg, waarin de rol en taken van Bureau Jeugdzorg<br />
zijn omschreven, nog in behandeling is bij de Eerste Kamer. In deze gevallen maakt<br />
Bureau Jeugdzorg haar rol als poortwachter tot de jeugdzorg dus nog niet waar.<br />
De belangrijkste problemen waar Bureau Jeugdzorg mee te kampen heeft zijn de capaciteit<br />
en de bijbehorende wachtlijsten <strong>voor</strong> geïndiceerde zorg. Scholen geven aan dat er bij<br />
Bureau Jeugdzorg vaak wel snel gereageerd <strong>kan</strong> worden als het gaat om eerste gesprekken,<br />
maar dat vervolghulp te lang duurt. Naast capaciteitsproblemen spelen ook visie en<br />
cultuurverschillen tussen <strong>onderwijs</strong> en jeugdzorg een belangrijke, belemmerende rol in<br />
de samenwerking. Traditioneel zijn <strong>onderwijs</strong> en jeugdzorg immers twee sterk gescheiden<br />
sectoren met verschillende wet- en regelgeving, geldstromen, overheden, werkprocessen,<br />
taal en cultuur. Bosdriesz & Berkenbosch ( 2003) sommen een reeks <strong>voor</strong>oordelen<br />
en klachten van beide <strong>kan</strong>ten op.<br />
Vanuit het <strong>onderwijs</strong>:<br />
• slechte toegankelijkheid van de jeugdzorg: wie doet wat;<br />
• lange wachtlijsten, <strong>voor</strong>al bij geïndiceerde jeugdzorg;<br />
• onvoldoende snelle, lichte jeugdzorg in de regio, dichtbij school;<br />
• gebrek aan consultatiemogelijkheden <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>medewerkers (en deskundigheidsbevordering),<br />
school is geen ‘klant’ van jeugdzorg;<br />
• slechte terugkoppeling (laat staan afstemming) over de behandeling; onder verwijzing<br />
naar de privacywet hoort de school niets over wat er gebeurt en krijgt<br />
geen advies over hoe met het kind om te gaan);<br />
• jeugdzorg onderschat het belang van <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong> de ontwikkeling van kinderen;<br />
en<br />
• scholen moeten steeds vaker jeugdzorg inkopen terwijl het een algemene <strong>voor</strong>ziening<br />
is.<br />
25 Bosdriesz & Berkenbosch, 2003.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
29
30<br />
Vanuit jeugdzorg:<br />
• signalerend vermogen van scholen is onvoldoende (signaleren alleen overlast,<br />
andere signalen worden slecht of laat gezien);<br />
• scholen wachten te lang met inroepen hulp, modderen zelf te lang door;<br />
• interne zorgstructuur is soms niet op orde of wordt niet uitgevoerd (personeelsgebrek);<br />
• communicatie van scholen met ouders is niet optimaal; scholen doen te weinig<br />
om in gesprek te komen met ouders of zijn niet in staat het contact te herstellen;<br />
• scholen hebben vaak een negatieve houding tegenover de hulpverlening, staren<br />
zich blind op wachtlijsten en slechte resultaten en zien positieve resultaten niet;<br />
• scholen hebben soms te hoge verwachtingen van hulpverlening (dat het probleem<br />
snel helemaal is opgelost als er eenmaal behandeld wordt);<br />
• scholen zien hun eigen aandeel in de problemen van kinderen niet altijd; en<br />
• leerstofaanbod staat te veel centraal in plaats van persoonlijke ontwikkeling van<br />
kinderen.<br />
In de laatste jaren is er echter duidelijke <strong>voor</strong>uitgang geboekt op het terrein van afstemming<br />
en samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong>, jeugdzorg en andere externe zorgbieders.<br />
Twee vormen van afstemming zijn in de praktijk veel te vinden: externe zorgdeskundigheid<br />
op school en uitvoeringsteams.<br />
Externe zorgdeskundigheid op school<br />
Scholen <strong>voor</strong> basis<strong>onderwijs</strong> en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> zetten zelf in toenemende mate<br />
schoolmaatschappelijk werkers, schoolverpleegkundigen en schoolpsychologen in op<br />
school, op basis van afspraken met de aansturende instanties (regiobureau politie,<br />
gemeente). Het schoolmaatschappelijk werk bij<strong>voor</strong>beeld is een externe <strong>voor</strong>ziening die<br />
binnen de muren van de school gehaald wordt, maar een aparte plek inneemt ten opzichte<br />
van het eigen zorgsysteem van de school. Het functioneert dan als laagdrempelige<br />
<strong>voor</strong>ziening waar ouders en kinderen terecht kunnen met vragen en problemen over<br />
opvoeding en <strong>onderwijs</strong>, zonder dat zij een ‘stempel’ van de school opgedrukt krijgen<br />
(vergelijkbaar met de rol van een vertrouwenspersoon). Ook biedt het schoolmaatschappelijk<br />
werk soms deskundigheidsbevordering en consultatiemogelijkheden <strong>voor</strong> leraren<br />
en leerlingbegeleiders binnen school, cursussen opvoedingsondersteuning <strong>voor</strong> ouders,<br />
enzo<strong>voor</strong>t. ROC’s (Regionale Opleidingen Centra) die door hun omvang over <strong>meer</strong><br />
(beleidsvoerend) vermogen beschikken, hebben vaak een eigen servicepunt of studentendienst,<br />
waar trajectadviseurs, orthopedagogen of psychologen extra begeleiding en zorg<br />
aanbieden.<br />
Samenwerking in uitvoeringsteams<br />
Steeds vaker werken scholen en externe instanties structureel samen binnen teams. Het<br />
doel van dergelijke uitvoeringsteams is de hulp aan <strong>jongeren</strong>, gezinnen en scholen bij psychosociale<br />
en gezinsproblemen te versnellen en te verbeteren. In <strong>meer</strong> en <strong>meer</strong> regio’s in<br />
Nederland worden uitvoeringsteams momenteel <strong>voor</strong>bereid en ingevoerd. 26 De teams functioneren<br />
als een ondersteuningssysteem dat in potentie werkt <strong>voor</strong> alle leeftijdsfasen en<br />
aanvullend is op de zorg en signalering in het <strong>onderwijs</strong> zelf.<br />
26 Bosdriesz & Berkenbosch, 2003.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Naamgeving, takenpakket, samenstelling en aansturing van de teams verschillen. Zo<br />
wordt gesproken van zorgbreedtecommissies, zorgteams, sociale teams, consultatieteams<br />
en zorgadviesteams. De teams worden aangestuurd door een school, een samenwerkingsverband,<br />
het Bureau Jeugdzorg of een gezamenlijke stuurgroep. Ook de samenstelling<br />
van de teams, de wijze waarop zij opereren en de taken die zij vervullen, lopen<br />
uiteen. Teampartners kunnen bij<strong>voor</strong>beeld zijn Bureau Jeugdzorg, AMW (Algemeen<br />
Maatschappelijk Werk), GGD, de Jeugd Geestelijke Gezondheidszorg (<strong>voor</strong>heen RIAGG),<br />
een wijkagent en/of een leerplichtambtenaar. Afhankelijk van de problemen in de school<br />
kunnen ook de schoolbegeleidingsdienst en instellingen <strong>voor</strong> buitenschoolse opvang bij<br />
het team betrokken worden. De teams zijn meestal bovenschools georganiseerd (<strong>meer</strong>dere<br />
scholen hebben samen één team), vaak op het niveau van het samenwerkingsverband.<br />
De medewerkers van het team blijven in dienst van hun eigen instelling, waardoor korte<br />
lijnen bij doorverwijzen gegarandeerd zijn. Grofweg zijn er bij bestaande teams twee<br />
soorten werkwijzen te onderscheiden. Het eerste type beperkt zich tot periodiek overleg<br />
op basis van casussen en verwijst meteen door. Het tweede type gaat verder: stelt zelf<br />
diagnoses en draagt zorg <strong>voor</strong> lichtambulante hulp en crisisopvang. Deze teams verwijzen<br />
pas door bij zwaardere problematiek.<br />
Kansen en belemmeringen in de samenwerking met externen<br />
De inzet van externe zorgaanbieders op school (spreekuren) of het in dienst nemen van<br />
eigen deskundigen kent een aantal mogelijke problemen. Ten eerste de continuïteit van<br />
<strong>voor</strong>zieningen. Wanneer de inzet van bij<strong>voor</strong>beeld een wijkagent geregeld is op basis<br />
van onderlinge afspraken, is de school afhankelijk van de blijvende goodwill en de<br />
mogelijkheden die de politie heeft om de zorg te continueren. Om in hetzelfde <strong>voor</strong>beeld<br />
te blijven: een wijkagent <strong>kan</strong> plotseling uit de schoolomgeving worden teruggetrokken<br />
als de politieregio haar prioriteiten verandert. Daarnaast speelt bij het in dienst<br />
nemen van bij<strong>voor</strong>beeld schoolmaatschappelijk werkers de vraag naar de lijnen met<br />
externe instanties. De interne schoolmaatschappelijk werker ondervindt, bij verwijzing,<br />
dezelfde toegangsproblemen tot externe zorginstanties als de reguliere leerlingbegeleiders<br />
van een school. Ten slotte is het de vraag hoe de extra ingekochte zorg gefinancierd<br />
wordt door scholen. Soms komt het geld uit extra (tijdelijke) middelen. Dit <strong>kan</strong><br />
belangrijke consequenties hebben <strong>voor</strong> de continuïteit van het aanbod. Soms wordt de<br />
zorg betaald uit het reguliere budget van de school. In dat geval wordt geld dus onttrokken<br />
aan het primair <strong>onderwijs</strong>proces. Kortom: het is de vraag hoe ver het <strong>onderwijs</strong><br />
moet gaan met het inkopen van deskundigheid. Iedere school (samenwerkingsverband)<br />
zou een duidelijke visie moeten hebben op de breedte en de grenzen van het eigen<br />
zorgaanbod. Omdat het onrealistisch is te veronderstellen dat het <strong>onderwijs</strong> ooit zelf<br />
alle zorgfuncties naar behoren <strong>kan</strong> uitvoeren, komt er altijd een moment dat de school<br />
toe moet naar samenwerking met en overdracht naar partners in andere sectoren.<br />
Wanneer scholen de weg inslaan van het steeds <strong>meer</strong> inkopen van deskundigheid (en<br />
gemeenten deze weg stimuleren, bij<strong>voor</strong>beeld via financiering van schoolmaatschappelijk<br />
werk), heeft dat tot consequentie dat de grens waar schoolzorg overgaat in jeugdzorg,<br />
opschuift.<br />
Waar de grens tussen schoolinterne en schoolexterne zorg precies zal liggen, is zonder<br />
grondige evaluatie van de huidige praktijk niet goed uit te maken. Het concept van uitvoeringsteams<br />
is mogelijk een veelbelovende oplossingsrichting. De schaarse ervaringsgegevens<br />
lijken erop te duiden dat die teams <strong>kan</strong>srijk zijn, die niet alleen gesprekspartner<br />
zijn, maar ook actor met een eigen hulpaanbod (preventieve cursussen <strong>voor</strong> ouders,<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
31
32<br />
diagnose, hulpverlening en deskundigheidsbevordering van <strong>onderwijs</strong>medewerkers). 27<br />
In dit advies wordt daarom de verzamelterm ‘uitvoeringsteam’ gekozen (in plaats van<br />
‘samenwerkingsteam’). Het samenwerken op zich is immers niet het doel, het gaat erom<br />
dat een team een aantal zaken weet uit te voeren en te bereiken. Het team vormt dan<br />
een uitvoeringssysteem binnen een breder samenwerkingsverband van instellingen en<br />
professionals. 28 Op deze wijze wordt een team steeds <strong>meer</strong> een <strong>voor</strong>post van Bureau<br />
Jeugdzorg. Deze aanpak vraagt wel om een goede doordenking van de relatie tussen de<br />
twee <strong>voor</strong>zieningen en maakt afspraken die de kwaliteit en snelheid bevorderen, noodzakelijk.<br />
29 Ook vraagt het concept van uitvoeringsteams om een multidisciplinaire denkwijze<br />
(boven de belangen van de eigen organisatie uitdenken) en voldoende ‘ontschotting’<br />
op het organisatieniveau bóven de teams. Daarnaast <strong>kan</strong> het feit dat samenwerkingspartners<br />
te maken hebben met verschillende wet- en regelgeving en cao’s, een belemmering<br />
zijn bij de vormgeving van de samenwerking. Het is zaak dat teams aandacht besteden<br />
aan een goede doordenking van dergelijke zaken.<br />
In de praktijk van uitvoeringsteams zijn ook belemmeringen zichtbaar.<br />
• Er is vaak nog geen sprake van gedeeld probleemeigenaarschap van een team,<br />
terwijl dit wel noodzakelijk is <strong>voor</strong> effectieve samenwerking. Verder is het vaak<br />
onduidelijk wat de taken en verantwoordelijkheden van verschillende partijen<br />
binnen het team zijn. Hierdoor is het ook onhelder wie aanspreekbaar is, als de<br />
taakuitvoering ondermaats of vrijblijvend ingevuld wordt. 30 Kortom: de huidige<br />
samenwerking biedt nog te veel mogelijkheden <strong>voor</strong> partijen om verantwoordelijkheden<br />
door of af te schuiven; 31<br />
• Er is nog te weinig bekend (evaluatiegegevens ontbreken) over de beste manier<br />
waarop het overleg en de samenwerking in de uitvoeringsteams gerealiseerd<br />
<strong>kan</strong> worden. 32 Het is zelfs de vraag of er wel één beste werkwijze aan te wijzen<br />
is, of dat het te kiezen model afhangt van de regionale en lokale situatie;<br />
• De bezetting van de teams is niet altijd optimaal. De samenstelling van een<br />
team is vaak gebaseerd op het beschikbare aanbod van deskundigheid en niet<br />
op een analyse van de noodzakelijke en wenselijk deskundigheid (op basis van<br />
een analyse van te verwachten problemen in een regio of <strong>onderwijs</strong>instelling).<br />
Veelvuldig komt het <strong>voor</strong> dat bepaalde functionarissen officieel wel lid van een<br />
team zijn, maar in de praktijk afwezig of niet bereikbaar. Met name diagnosedeskundigheid<br />
(kinderpsychiaters, GGZ, psychologen) is vaak onvoldoende aanwezig,<br />
waardoor een verkeerde diagnose alsnog tot vertraging van de hulpverlening<br />
leidt.<br />
• Ten slotte worden veel teams nog niet uit structurele middelen bekostigd. Voor<br />
de continuïteit en als waarborg van kwaliteit is het wel noodzakelijk een structurele<br />
basisinzet van externe instellingen te realiseren.<br />
2.1.3 Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
Wanneer het interne zorgsysteem én de zorg georganiseerd in samenwerking met externen<br />
nog onvoldoende blijken om een jongere binnen het <strong>onderwijs</strong>systeem te houden,<br />
bestaan er <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem. In deze paragraaf worden de<br />
27 Bosdriesz & Berkenbosch, 2003.<br />
28 Bosdriesz & Van Veen, 1999.<br />
29 Bosdriesz & Van Veen, 1999.<br />
30 Van Veen, Kuijvenhoven & Van den Bogaart, 2003; Melisse & Walraven, 2001.<br />
31 Panelgesprek <strong>Onderwijsraad</strong>, december 2003.<br />
32 Melisse & Walraven, 2001.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
twee belangrijkste besproken 33 : de RMC-functie en diverse trajecten en <strong>voor</strong>zieningen<br />
onder de verzamelnaam hulp (opvang, opleiding) aan niet-schoolgaande jeugd.<br />
RMC<br />
Met de invoering van de RMC in 1994 heeft de overheid het <strong>voor</strong>touw genomen bij de<br />
aanpak van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten; er bestaan inmiddels 39 RMC-regio’s. Het doel van<br />
de RMC is <strong>jongeren</strong> zonder startkwalificatie zo veel mogelijk de <strong>kan</strong>s te bieden om de<br />
arbeidsmarkt voldoende gekwalificeerd te betreden. Iedere RMC-regio heeft gezamenlijke<br />
taken: het realiseren van een sluitende melding en registratie van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten<br />
in de regio, het zorgen <strong>voor</strong> doorverwijzing en herplaatsing van <strong>voor</strong>tijdige schoolverlaters<br />
en het realiseren van samenwerking tussen relevante partijen in de regio. Om te<br />
achterhalen welke <strong>jongeren</strong> <strong>voor</strong>tijdig het <strong>onderwijs</strong> verlaten, zijn scholen verplicht de<br />
<strong>jongeren</strong> tot 23 jaar die nog geen startkwalificatie hebben en een maand verzuimd hebben,<br />
bij de woongemeente te melden. De RMC brengt de uitvallende leerlingen cijfermatig<br />
in beeld en werkt aan terugleiding naar school of toeleiding naar zorg of werk in het<br />
geval een startkwalificatie niet haalbaar is. 34 Het uitgangspunt is: startkwalificatie boven<br />
werk en werk boven uitkering. 35<br />
Elke RMC in een regio heeft een coördinator, die als taak heeft een netwerk van alle<br />
betrokkenen in die regio (die met de doelgroep te maken hebben) te formeren en te<br />
onderhouden: <strong>onderwijs</strong>veld, gemeenten, Bureaus Jeugdzorg, Centra <strong>voor</strong> Werk en<br />
Inkomen, enzo<strong>voor</strong>t. Het streven is de samenwerking in de RMC-regio zo te organiseren<br />
dat er een sluitend vangnet ontstaat van instellingen op het terrein van <strong>onderwijs</strong>, jeugdzorg,<br />
arbeid en justitie. De jaarverslagen van de RMC van 2001 en 2002 constateren dat<br />
de netwerken grotendeels gerealiseerd zijn. De rol van het <strong>onderwijs</strong> ten aanzien van de<br />
RMC heeft met name betrekking op het melden van schoolverzuim en schooluitval.<br />
Kansen en belemmeringen RMC<br />
De verbetering van de zorgstructuren in het <strong>onderwijs</strong>, met name het werken in uitvoeringsteams,<br />
is een belangrijke <strong>kan</strong>s <strong>voor</strong> de RMC-aanpak 36 . Samenwerkingsteams zorgen<br />
<strong>voor</strong> een betere en eenvoudigere melding van schooluitval en zijn een helder aanspreekpunt<br />
<strong>voor</strong> het RMC. De uitvoeringsteams zelf ervaren de positieve invloed van een RMCmelding<br />
en zorgen <strong>voor</strong> adequate doorverwijzing en overdracht naar het trajectaanbod<br />
van het RMC. Dit alles vermindert het risico van blijvende schooluitval. Daarnaast is van<br />
groot belang dat er op scholen een vaste contactpersoon is, dat er goede afspraken tussen<br />
meldpunt en school over de inhoud en het moment van de melding zijn gemaakt en dat er<br />
regelmatige werkcontacten tussen het meldpunt en scholen zijn. Ook is regelmatige terugmelding<br />
aan de school over het gekozen afhandelingstraject <strong>voor</strong> de jongere van belang. 37<br />
Een belemmering in de uitvoering van de RMC is dat deze functie wettelijk gezien bij de<br />
contactgemeente <strong>voor</strong> een RMC-regio gelegd is, zonder dat deze gemeente formeel de<br />
relevante partijen <strong>kan</strong> aansturen. 38 Daarbij is het bestrijden van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten<br />
33 Nog een stap verder bij de school vandaan, zijn er instituties <strong>voor</strong> correctie en straf (justitiële inrichtingen, jeugdgevangenissen).<br />
Momenteel valt het <strong>onderwijs</strong> van deze instanties onder de REC: op zmok-niveau wordt er <strong>onderwijs</strong> verzorgd. Vaak hebben<br />
de instituties daar<strong>voor</strong> zelf <strong>onderwijs</strong>personeel in dienst. Dit <strong>onderwijs</strong> valt buiten het onderwerp van dit advies.<br />
34 Doorduijn, Fiddelaers-Jaspers, Spee & Van Veen, 2002.<br />
35 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />
36 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />
37 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />
38 Het kabinet stelt overigens dat er <strong>voor</strong> de gemeenten uitdrukkelijk een regierol in deze situaties is weggelegd (Brief van de<br />
minister-president aan de Tweede Kamer, 5 maart 2004, met reactie van het kabinet op het WRR-rapport Waarden, normen en<br />
de last van het gedrag).<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
33
34<br />
zelden de hoofdopdracht van lokale en regionale partijen waarop de RMC een beroep<br />
doet. Ook maken steeds <strong>meer</strong> instellingen deel uit van grotere bestuurlijke gehelen die<br />
onder landelijke richtlijnen bovenlokaal werken. Kortom: er zijn vragen over de verhouding<br />
tussen decentraal en centraal beleid. <strong>Hoe</strong> <strong>meer</strong> partijen aanschuiven, hoe <strong>meer</strong> de<br />
vraag zich opdringt hoe de regie gevoerd moet worden. Het RMC-overleg kent vaak te<br />
veel partijen die zich op hetzelfde probleem richten. 39 Voor de noodzakelijke bestuurlijke<br />
en organisatorische slagkracht wordt gestreefd naar grootschaliger samenwerkingsverbanden,<br />
terwijl in de aanpak juist gekozen wordt <strong>voor</strong> kleinschalige specialistische uitvoeringseenheden,<br />
die het meest effectief lijken.<br />
Trajecten en <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> niet-schoolgaande jeugd<br />
Nadat in de jaren negentig <strong>voor</strong>zieningen zoals randgroep<strong>jongeren</strong>projecten, het vormingswerk<br />
en oriëntatie & schakelen uit de <strong>onderwijs</strong>begroting zijn verdwenen, zijn er<br />
langs twee sporen nieuwe <strong>voor</strong>zieningen ontstaan <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> die uit het <strong>onderwijs</strong><br />
(dreigen te) vallen. Het eerste spoor betreft nieuwe opleidingsvormen en eindniveaus die<br />
als onderdeel van het reguliere <strong>onderwijs</strong> opgezet zijn. Het tweede spoor, dat hier<br />
besproken wordt, is de opvang buiten het schoolsysteem, met als doel terugleiding naar<br />
het reguliere <strong>onderwijs</strong> of, indien dat niet mogelijk is, toeleiding naar werk. 40<br />
Er bestaan diverse soorten trajecten <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met ernstige gedragsmoeilijkheden of<br />
andere psychosociale problemen, die geen <strong>onderwijs</strong> kunnen volgen, ook niet in het speciaal<br />
<strong>onderwijs</strong> thuishoren en evenmin een plaats op de arbeidsmarkt kunnen verwerven.<br />
Per gemeente kunnen organisatie, financiering en opzet van deze <strong>voor</strong>zieningen verschillen.<br />
De middelen kunnen bij<strong>voor</strong>beeld afkomstig zijn uit het goa-beleid (gemeentelijk<br />
<strong>onderwijs</strong>achterstandenbeleid) of het grotestedenbeleid. Voorbeelden zijn: time-outprojecten,<br />
mentor- en coachprojecten en huiskamerprojecten. De variatie in het aanbod is<br />
dus groot, maar de basis van de aanpak is gelijk: flexibele, kleinschalige, op de individuele<br />
jongere afgestemde trajecten, gericht op gedragsverandering en beroepsoriëntatie<br />
met als einddoel terugleiding naar school of toeleiding naar werk. In sommige gevallen<br />
<strong>kan</strong> daghulp of dagopvang ook dienen als <strong>voor</strong>portaal van andere geïndiceerde hulp.<br />
Een veel<strong>voor</strong>komende <strong>voor</strong>ziening is het time-outproject. Dit project (dat op school of<br />
daarbuiten wordt uitgevoerd door uiteenlopende instanties) biedt leerlingen structuur,<br />
stelt duidelijke regels en benadert de leerlingen positief. De leerlingen werken aan de<br />
reguliere schoolvakken en aan inzicht in hun eigen gedrag, verantwoordelijkheid, sociale<br />
vaardigheden en oriëntatie op school en beroep. Als leerlingen door hun gedrag en prestaties<br />
laten zien dat zij het weer aan kunnen om in het reguliere <strong>onderwijs</strong> verder te<br />
gaan, worden zij teruggeplaatst. De verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> de opgevangen leerlingen<br />
blijft bij de school waar de leerling staat ingeschreven. De opvang<strong>voor</strong>ziening heeft altijd<br />
een tijdelijk karakter (enkele weken of maanden).<br />
Kansen en belemmeringen <strong>voor</strong>zieningen buiten schoolsysteem<br />
Uit de regionale conferenties die het LCOJ (Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg) in<br />
2003 organiseerde, en uit de panelgesprekken die <strong>voor</strong> dit advies gehouden zijn, komt<br />
naar voren dat er veel behoefte bestaat aan <strong>meer</strong> variatie in de arrangementen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
met gedragsproblemen. Uit verschillende studies 41 onder <strong>jongeren</strong> blijkt, dat<br />
39 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />
40 Eimers & Roelofs, 2003.<br />
41 Zie Van Lieshout, 2003.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
deelnemende <strong>jongeren</strong> erg positief zijn over trajecten of cursussen die hen een <strong>onderwijs</strong><br />
of leer-werkprogramma aanbieden in plaats van <strong>meer</strong> algemene hulpverlening. Deelnemende<br />
<strong>jongeren</strong> hebben bij<strong>voor</strong>beeld veel lof <strong>voor</strong> het TOV-project (Tijdelijke Opvang<br />
Voortijdige schoolverlaters) in Utrecht. Dit is een project <strong>voor</strong> leerlingen die uit het mbo<br />
dreigen te vallen. De leerplichtambtenaar meldt de jongere aan en houdt de verantwoordelijkheid<br />
over hem/haar. Er is plaats <strong>voor</strong> 36 <strong>jongeren</strong> tegelijk. Een diagnose van de<br />
hoofdcomponent van de problemen van een jongere (schoolproblemen, psychosociale<br />
problemen of gedragsproblemen) is startpunt <strong>voor</strong> hulp en begeleiding. Er zijn korte,<br />
directe lijnen met hulpverlening. Deelname is vrijwillig maar niet vrijblijvend. Driekwart<br />
van de deelnemers gaat binnen een half jaar terug naar het reguliere <strong>onderwijs</strong>, een<br />
kwart gaat naar een leer-werktraject.<br />
Succesfactoren tijdelijke opvang project<br />
Wat spreekt de <strong>jongeren</strong> aan in het TOV-project? Onderzoek naar de tevredenheid van<br />
<strong>jongeren</strong> die deelnemen, geeft aan dat ze vinden dat ze serieus genomen en ondersteund<br />
worden. Ze vinden het prettig dat er duidelijke eisen gesteld worden, maar óók<br />
dat ze zelf de keuze gemaakt hebben om deel te nemen. Kortom: de <strong>jongeren</strong> zijn met<br />
name enthousiast omdat het een kleinschalig, adaptief leertraject betreft. Belangrijke<br />
rand<strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> succes is dat de school verantwoordelijk blijft <strong>voor</strong> de leerling<br />
zolang die niet elders ingeschreven is, en na het traject actief meewerkt aan de eventuele<br />
overdracht naar een andere school.<br />
Echter, een belangrijke belemmering bij dit type <strong>voor</strong>ziening is het gevaar van ‘hospitaliseren’:<br />
de jongere gaat het zo goed op de dagopvang dat hij niet <strong>meer</strong> terug wil naar<br />
school. En het is een investering in een dure <strong>voor</strong>ziening waar slechts een kleine groep<br />
mee geholpen wordt (er bestaan bovendien vaak wachtlijsten <strong>voor</strong>). De vraag is dus of<br />
we door moeten gaan met uitbreiding van dergelijke faciliteiten om schooluitvallers op te<br />
vangen en terug te leiden naar het reguliere <strong>onderwijs</strong> of dat we <strong>meer</strong> moeten investeren<br />
in de scholen zelf, om uitval preventief te lijf te gaan.<br />
Ondanks het bestaan van <strong>voor</strong>zieningen zoals het time-outproject, geven interne begeleiders,<br />
zorgcoördinatoren en directeuren in de panelgesprekken eensgezind aan, dat de<br />
variatie in de <strong>voor</strong>zieningen te beperkt is. Ook signaleren zij een belangrijke witte plek in<br />
het <strong>voor</strong>zieningenaanbod buiten het <strong>onderwijs</strong>: <strong>meer</strong> duurzame begeleiding <strong>voor</strong> nietschoolgaande<br />
<strong>jongeren</strong> die ook na een time-outproject niet terug kunnen naar school of<br />
werk. 42 Momenteel blijven deze <strong>jongeren</strong> vaak op de school ingeschreven maar spijbelen<br />
zo vaak, dat ze bijna volledig afwezig zijn. Ze zijn een onzichtbare maatschappelijke<br />
groep omdat ze niet werken, niet in aanmerking komen <strong>voor</strong> een uitkering of deze niet<br />
aanvragen en ook niet veroordeeld zijn door justitie tot deelname aan justitiële <strong>voor</strong>zieningen<br />
als halt (het alternatief) en jeugdinternaat, enzo<strong>voor</strong>t. Als deze <strong>jongeren</strong> wel op<br />
school komen, worden ze als ernstige ‘stoorzenders’ ervaren.<br />
42 In een gesprek (18-02-2004) met drie directeuren van een school <strong>voor</strong> vmbo, een brede scholengemeenschap en een zmokschool,<br />
werd de noodzaak van een <strong>voor</strong>ziening die verder gaat dan de time-outopvang, sterk onderstreept.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
35
36<br />
2.1.4 Afstemming en samenwerking tussen overheden en<br />
beleidsterreinen<br />
Gemeente, provincie en landelijk overheid hebben ieder eigen taken en verantwoordelijkheden<br />
ten aanzien van het aanbod van jeugd<strong>voor</strong>zieningen, waarbij de vier grote steden<br />
een bijzondere positie innemen. De provincie en de vier grote steden voeren in principe<br />
de regie over de jeugdzorg (en Bureau Jeugdzorg), de gemeente is regievoerder van het<br />
lokaal jeugdbeleid, het <strong>onderwijs</strong>achterstandenbeleid en beleid rondom <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten.<br />
De landelijke overheid stelt de wettelijke kaders vast waarbinnen dit alles<br />
gebeurt en <strong>kan</strong> een gewenste ontwikkeling stimuleren door de toekenning van middelen.<br />
De gemeente is dus de aangewezen partij om, in overleg met de provincie, samenwerking<br />
tussen <strong>onderwijs</strong> en andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen te stimuleren. Welke <strong>kan</strong>sen en<br />
belemmeringen zijn er vanuit de gemeente gezien?<br />
Het SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau) 43 heeft onderzocht wat het lokale jeugdbeleid<br />
aan resultaten heeft opgeleverd. De conclusie is dat er weinig <strong>voor</strong>uitgang is met de<br />
opzet en uitvoering van daadwerkelijk integraal jeugdbeleid. Een belangrijke belemmering<br />
is dat de meeste gemeenten wel netwerken van lokale <strong>voor</strong>zieningen hebben en<br />
onderhouden, maar dat er geen sprake is van een heldere taakafbakening tussen de netwerken<br />
in het beleidsproces. Dit maakt dat sommige instellingen zwaar belast zijn door<br />
hun deelname in allerlei netwerken met bovendien onduidelijke resultaten (bij gemeenten<br />
is nauwelijks informatie over de resultaten van het beleid <strong>voor</strong>handen). Zowel ambtenaren<br />
als vertegenwoordigers van instellingen zijn somber over de resultaten van het beleid<br />
en ook <strong>jongeren</strong> oordelen negatief: gemeenten houden onvoldoende rekening met hun<br />
wensen.<br />
Verder is een belemmering dat de beleidsprioriteiten en regelgeving van de landelijke<br />
overheid (bij<strong>voor</strong>beeld grotestedenbeleid, <strong>onderwijs</strong>achterstandenbeleid, plan van aanpak<br />
<strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten) en de provinciale overheid (jeugdzorgbeleid) de nagestreefde<br />
lokale beleidsvrijheid in de praktijk sterk inperken. Door de verschillende wijzen waarop<br />
en wegen waarlangs dit gebeurt, bevinden lokale overheden zich in een complexe<br />
bestuurlijke omgeving, waardoor zij de hun toegedachte regierol niet kunnen waarmaken.<br />
Van Veen, Kuyvenhoven en Van den Bogaart (2003) geven aan, dat het <strong>voor</strong> een<br />
gemeente lastig is verantwoordelijk te zijn <strong>voor</strong> het lokaal jeugdbeleid zonder sturingsmogelijkheden<br />
met betrekking tot de jeugdzorg (waarvan de regie ligt bij de provincie) of<br />
het <strong>onderwijs</strong> (waarvan de regie ligt bij de schoolbesturen en de landelijke overheid).<br />
Volgens Gilsing (2003) is het noodzakelijk dat er een eenduidig sturingsmodel komt (wellicht<br />
vanuit Operatie Jong) en dat er verdere ontschotting tussen sectoren plaatsvindt.<br />
Vanuit de gemeente is er met name een sterke behoefte aan de inzet van Bureaus<br />
Jeugdzorg in de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur, <strong>voor</strong>al ten behoeve van de hulpverlening aan<br />
leerlingen met gedragsproblemen en het beleid gericht op terugdringen van <strong>voor</strong>tijdig<br />
schoolverlaten. De indruk bestaat dat steeds <strong>meer</strong> gemeenten in gesprek zijn met de provincie<br />
over de taakuitvoering en verbetering van de kwaliteit van Bureau Jeugdzorg.<br />
Van Veen, Kuyvenhoven en Van den Bogaart (2003) maken melding van een <strong>kan</strong>srijke<br />
ontwikkeling, genoemd in de regionale conferenties Leerling en zorg van het LCOJ (zie<br />
pagina 26): er is een toename aan bestuurlijk overleg tussen de gemeenten en de<br />
43 Gilsing, 2003.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
provincie of de grootstedelijke regio over de afstemming van jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid.<br />
Echter, als belemmering kwam naar voren dat schoolbesturen <strong>voor</strong>alsnog te weinig<br />
betrokken zijn in de discussie, mede als gevolg van het ontbreken van geïntegreerd<br />
gemeentelijk <strong>onderwijs</strong>- en jeugdbeleid.<br />
2.1.5 Conclusie<br />
In deze paragraaf is het bestaande <strong>voor</strong>zieningenaanbod kort in kaart gebracht. Voorzieningen<br />
binnen het <strong>onderwijs</strong>systeem, <strong>voor</strong>zieningen die in samenwerking tussen<br />
<strong>onderwijs</strong> en externen worden vormgegeven, en <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
bieden <strong>kan</strong>sen, maar hebben ook belemmeringen. Hiermee is de eerste deelvraag<br />
van dit advies (zie hoofdstuk 1) beantwoord. <strong>Hoe</strong> werkt het <strong>onderwijs</strong>veld momenteel<br />
samen met andere partijen en <strong>voor</strong>zieningen in de kwalificering van en zorg <strong>voor</strong><br />
<strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen? Welke knelpunten zijn er in de huidige gang van<br />
zaken aan te wijzen?<br />
Het <strong>onderwijs</strong> zelf kent een omvangrijke zorgstructuur, op schools en bovenschools<br />
niveau. Scholen kunnen zelf, ondersteund door het ministerie van OCW, verbeteringen<br />
aanbrengen om zorg en begeleiding van <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen te optimaliseren.<br />
Het gaat dan enerzijds om het wegnemen van bepaalde praktische belemmeringen<br />
in de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur, anderzijds om het streven naar een flexibel en<br />
hoogwaardig <strong>onderwijs</strong>programma, verzorgd door leraren die ook competent zijn in het<br />
begeleiden van leerlingen en het tijdig signaleren, bespreken en verwijzen van leerlingen<br />
met problemen. Al is de eigen zorgstructuur echter volledig op orde, er zullen altijd kinderen<br />
en <strong>jongeren</strong> zijn, die <strong>meer</strong> nodig hebben. Structurele samenwerking met externen<br />
is daarom <strong>voor</strong> elke school noodzakelijk. Een uitvoeringsteam van <strong>onderwijs</strong> en externen<br />
biedt een <strong>kan</strong>srijke vorm van samenwerking, al dient er nog verder nagedacht te worden<br />
over de beste wijze van financiering, bezetting en aansturing van deze teams.<br />
Kunnen de interne zorgstructuur en het uitvoeringsteam tezamen geen toereikende zorg<br />
en hulp bieden, dan bestaan er gespecialiseerde <strong>voor</strong>zieningen buiten de school. De jongere<br />
die uitvalt of dreigt uit te vallen, wordt aangemeld bij het RMC, dat een traject uitzet<br />
gericht op terugleiding naar school of toeleiding naar werk. De verbetering van de zorgstructuren<br />
in het <strong>onderwijs</strong>, met name het werken in uitvoeringsteams, is een belangrijke<br />
<strong>kan</strong>s <strong>voor</strong> de RMC-aanpak. Daarnaast is het time-outproject (of een andere vorm van<br />
flexibele, kleinschalig, tijdelijke opvang van <strong>jongeren</strong> die niet naar school kunnen of willen)<br />
een <strong>kan</strong>srijke ontwikkeling en een noodzakelijke aanvulling op het <strong>voor</strong>zieningenaanbod.<br />
In het huidige aanbod ontbreekt wel een <strong>meer</strong> langdurige <strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> nietschoolgaande<br />
<strong>jongeren</strong>, <strong>voor</strong> wie een time-outproject niet afdoende is gebleken.<br />
Ten slotte is gekeken naar <strong>kan</strong>sen en belemmeringen in de samenwerking en afstemming<br />
tussen beleidsmakers (gemeente, provincie, landelijke overheid). De gemeente is de aangewezen<br />
partij om, in overleg met de provincie, samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en<br />
andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen te stimuleren. Op het niveau van de gemeenten zijn er echter<br />
belangrijke belemmeringen:<br />
• de lastige afstemming binnen en tussen gemeenten van beleidsprogramma’s<br />
welzijn, zorg, <strong>onderwijs</strong> en veiligheid;<br />
• de gebrekkige bestuurlijke samenwerking van gemeenten met schoolbesturen<br />
en de provincies (of grootstedelijke regio); mede hierdoor heeft het <strong>onderwijs</strong><br />
nog te vaak geen rol in programma’s die een verbetering beogen van de<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
37
aansluiting tussen lokaal jeugdbeleid en jeugdzorg; en<br />
• de projectencultuur als gevolg van verschillende beleidskokers, die leidt tot een<br />
hoge ‘netwerkdichtheid’ en tot bureaucratisering.<br />
2.2 Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />
38<br />
Deze paragraaf beschrijft <strong>kan</strong>sen en belemmeringen binnen het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten. Achtereenvolgens wordt ingegaan op <strong>voor</strong>zieningen<br />
in het <strong>onderwijs</strong> (2.2.1), <strong>voor</strong>zieningen die <strong>onderwijs</strong> en externen samen vormgeven<br />
(2.2.2) en <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem (2.2.3). Ten behoeve van deze<br />
beschrijving is een overzicht van <strong>voor</strong>zieningen en maatregelen op deze terreinen<br />
samengesteld (zie bijlage 2). Het gaat om <strong>voor</strong>zieningen die bestemd zijn <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
met <strong>meer</strong> dan gemiddelde talenten op een bepaald gebied. Het overzicht is exemplarisch<br />
van aard en bestrijkt vier ‘talentgebieden’:<br />
• cognitief talent (hoogbegaafd, bovengemiddelde intelligentie);<br />
• kunstzinnig en cultureel talent;<br />
• sporttalent; en<br />
• ondernemerstalent.<br />
Het uitgangspunt van dit advies is dat ieder kind persoonlijke talenten bezit, die ontdekt<br />
en gestimuleerd zouden moeten worden. Echter, de term bijzonder talent wordt hier<br />
gehanteerd om die <strong>jongeren</strong> aan te duiden die bovengemiddeld uitblinken. Een verder<br />
uitgangspunt is dat het <strong>onderwijs</strong> in het algemeen gesproken nog onvoldoende stimulansen<br />
en mogelijkheden biedt <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten. Het <strong>onderwijs</strong> is<br />
namelijk veelal afgestemd op de modale groep, waardoor leerlingen aan de ‘randen’ de<br />
nodige extra zorg en begeleiding ontberen. Hierdoor <strong>kan</strong> er sprake zijn van onderbenutting<br />
van talent op velerlei gebied. Via samenwerking en afstemming met derden neemt<br />
de <strong>kan</strong>s toe dat stimulerende ontwikkelingsomgevingen ingericht kunnen worden <strong>voor</strong> de<br />
leerlingen. Het <strong>onderwijs</strong> vergroot daarmee als het ware haar zorgbreedte.<br />
Dit advies maakt een onderscheid tussen breedte<strong>voor</strong>zieningen (<strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> alle<br />
leerlingen, ongeacht de mate waarin zij getalenteerd zijn) en top<strong>voor</strong>zieningen (<strong>voor</strong>zieningen<br />
alleen <strong>voor</strong> leerlingen die bijzonder getalenteerd zijn op een bepaald terrein).<br />
2.2.1 Voorzieningen op het terrein van cognitief talent<br />
In Nederland is het fenomeen (hoog)begaafdheid in het <strong>onderwijs</strong> sinds het congres<br />
Hoogbegaafden in de samenleving in 1984 44 <strong>meer</strong> in de belangstelling gekomen, en deze<br />
belangstelling neemt nog steeds toe. Cognitieve begaafdheid komt niet altijd tot uiting in<br />
hoge schoolcijfers. Natuurlijk zijn er begaafde leerlingen die over de hele linie hoog scoren.<br />
Sommige begaafde leerlingen echter scoren op bepaalde vakken gemiddeld of zelfs<br />
onder het gemiddelde, omdat zij geen interesse hebben in het vak of niet uitgedaagd<br />
worden te leren (door het <strong>voor</strong> hen lage niveau waarop leraren een vak doceren).<br />
Ten behoeve van het <strong>onderwijs</strong> zijn er, op initiatief van de overheid, twee landelijke<br />
Informatiepunten ingericht <strong>voor</strong> hoogbegaafdheid: één <strong>voor</strong> het basis<strong>onderwijs</strong>, ondergebracht<br />
bij de SLO (Stichting Leerplanontwikkeling), en één <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>,<br />
44 Mönks & Span, 1985.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
verzorgd door het CPS (Christelijk Pedagogisch Studiecentrum). De beide Informatiepunten<br />
verzorgen de uitgave van informatiemateriaal en trainingen, en ontwikkelen leermaterialen.<br />
In 2001 is een kort overzicht van <strong>voor</strong>zieningen en knelpunten met betrekking<br />
tot (hoog)begaafden in het primair en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> verschenen. 45 Het<br />
Informatiepunt <strong>voor</strong> het Voortgezet Onderwijs heeft van het ministerie onlangs de<br />
opdracht gekregen om een profiel op te stellen <strong>voor</strong> scholen die speciale aandacht aan<br />
(hoog)begaafden geven. De uiteindelijk bedoeling is dat er een landelijk netwerk ontstaat<br />
van aldus geprofileerde scholen. Deze vijftien à twintig scholen zouden hun expertise<br />
moeten bundelen en andere scholen ondersteunen bij het vormgeven van beleid en<br />
<strong>onderwijs</strong> gericht op (hoog)begaafden.<br />
Verder is het van belang te melden dat het onderzoeksinstituut ITS, in opdracht van de<br />
overheid, recentelijk longitudinaal onderzoek opgestart heeft naar de succescondities<br />
<strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>ondersteuning van hoogbegaafde leerlingen. Het eerste deel hiervan is een<br />
literatuurstudie naar modellen van <strong>onderwijs</strong>ondersteuning <strong>voor</strong> (hoog)begaafde leerlingen<br />
en de effecten hiervan. Het tweede deel is een longitudinale studie met drie meetmomenten<br />
(groep 7, groep 8 en na een half jaar in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>). Het onderzoek<br />
toetst de hypothese dat de mate van differentiatie in leerarrangementen effect heeft op<br />
de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van hoogbegaafden. 46<br />
De belangstelling <strong>voor</strong> (hoog)begaafden (en in het algemeen <strong>voor</strong> talentvolle leerlingen)<br />
past in de huidige beleidsaandacht <strong>voor</strong> <strong>meer</strong> variatie in het <strong>onderwijs</strong>. De (komende)<br />
vrije of differentiële ruimte in het basis<strong>onderwijs</strong> en in de eerste twee jaren van het<br />
<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> biedt <strong>kan</strong>srijke mogelijkheden <strong>voor</strong> eigen keuzes van scholen op<br />
dit terrein. Toch zijn er ook belemmeringen, die een adequate ondersteuning van deze<br />
leerlingen in de weg staan. Deze worden hieronder geordend naar de drie eerder<br />
beschreven stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod.<br />
(1) Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong><br />
Het <strong>onderwijs</strong> en de school zijn de belangrijkste spelers in de zorg en begeleiding van<br />
(hoog)begaafden: de cognitieve ontwikkeling behoort immers tot de kerntaken van het<br />
<strong>onderwijs</strong>. Omdat begaafdheid zich niet altijd vanzelf manifesteert, is vroegtijdige onderkenning<br />
van (hoog)begaafdheid van groot belang. Dan <strong>kan</strong> een goede ondersteunende<br />
omgeving ingericht worden, zowel thuis als op school. Vooral in de eerste jaren van het<br />
basis<strong>onderwijs</strong> is het van belang (hoog)begaafdheid te onderkennen, maar in deze eerste<br />
fase gaat het vaak al mis. 47 Dit komt niet alleen doordat (hoog)begaafdheid moeilijk te<br />
meten is, maar heeft ook te maken met een afwachtende (soms negatieve) houding van<br />
school en leraren en een moeizame communicatie tussen school en ouders. Diagnoseexpertise<br />
neemt geleidelijk toe, maar is in het algemeen nog onvoldoende aanwezig bij<br />
basisscholen.<br />
Ook indien de basisschool (hoog)begaafdheid bijtijds opmerkt, krijgen kinderen lang niet<br />
altijd de extra zorg en begeleiding die zij nodig hebben. Scholen en leraren hebben vaak<br />
moeite (hoog)begaafde leerlingen adequaat te ondersteunen en begeleiden, onder <strong>meer</strong><br />
door onvoldoende toerusting. Ook speelt de gedachte mee dat (hoog)begaafde kinderen<br />
zich wel zullen redden zonder extra begeleiding en zorg, de school geeft dan geen<br />
45 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />
46 Mooy & Hoogeveen, 2003.<br />
47 Mooy, 2000.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
39
40<br />
prioriteit aan deze groep. En soms ervaren scholen en leraren (hoog)begaafdheid ook wel<br />
als een bedreiging. De geheel andere wijze waarop deze leerlingen omgaan met de leerstof,<br />
de sociale omgeving en de personen in hun directe nabijheid, roept onbegrip op<br />
en dit bemoeilijkt de communicatie. Samengevat is het een belangrijke belemmering dat<br />
veel scholen geen helder begrip van, en visie op, (hoog)begaafdheid hebben ontwikkeld,<br />
waardoor er vaak ook geen sprake is van adequaat schoolbeleid.<br />
Een goede communicatie tussen school en ouders over (hoog)begaafdheid en de wenselijk<br />
aanpak en begeleiding van een kind is van bijzonder groot belang. Hier ligt echter een<br />
belangrijke belemmering: ouders en scholen blijken, om welke redenen dan ook, vaak<br />
slecht in staat zijn met elkaar te communiceren over signalering, diagnosestelling,<br />
gewenste aanpak en begeleiding van (hoog)begaafde kinderen. Ouders zeggen vaak geen<br />
gehoor te krijgen wanneer zij aangeven te weten wat er met hun kind aan de hand is. En<br />
dat terwijl het contact met ouders uitermate belangrijk is: hoe ouders en school gezamenlijk<br />
de verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> een (hoog)begaafd kind nemen, bepaalt sterk de<br />
mogelijkheden <strong>voor</strong> ondersteuning. De discussieplaats op de website van de <strong>Onderwijsraad</strong><br />
biedt illustraties van diepe kloven tussen ouders en <strong>onderwijs</strong>. 48 Dit probleem is ook<br />
onderkend door het Landelijk Informatiepunt (hoog)begaafdheid. Een brochure van het<br />
Informatiepunt Voortgezet Onderwijs bevat raadgevingen <strong>voor</strong> de school omtrent de<br />
beste manier om met ouders te communiceren over dit thema. 49<br />
De school zelf <strong>kan</strong> veel doen om de beschreven belemmeringen weg te nemen. De eerste<br />
stap is dat de school het thema in het schoolbeleid opneemt. Volgens het Informatiepunt<br />
Voortgezet Onderwijs zijn er op dit moment zo’n veertig à vijftig scholen actief in het<br />
aanpassen van hun <strong>onderwijs</strong> aan de groep (hoog)begaafde leerlingen (zie bijlage 2).<br />
Veelal volgen deze scholen de volgende aanpassingsstrategieën <strong>voor</strong> het curriculum:<br />
indikken/verkorten, versnellen en verdiepen/verrijken. Ook worden begeleidingsstrategieën<br />
<strong>voor</strong> leerlingen ontwikkeld en ingezet, speciaal gericht op (hoog)begaafden.<br />
Scholen doen dit alles echter zelden geheel alleen, zij maken meestal gebruik van de<br />
bestaande ondersteuningsinfrastructuur (schoolbegeleidingsdiensten) of van speciale<br />
bureaus en samenwerkingsafspraken met andere deskundigen (zie punt 2).<br />
(2) Voorzieningen in samenwerking tussen het <strong>onderwijs</strong> en derden<br />
Diverse typen organisaties houden zich, in samenwerking met het <strong>onderwijs</strong>, bezig met<br />
(hoog)begaafden in het <strong>onderwijs</strong> of met een extra aanbod <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> die <strong>meer</strong> willen<br />
en kunnen dan het schoolcurriculum doorlopen. Het gaat dan bij<strong>voor</strong>beeld om ouderverenigingen,<br />
schoolbegeleidingsdiensten, instituten <strong>voor</strong> diagnostiek en begeleiding, uitgevers,<br />
onderzoeksinstellingen, <strong>onderwijs</strong>instellingen en universiteiten (zie bijlage 2). Voor<br />
scholen is het vrijwel altijd noodzakelijk samen te werken met derden, omdat zij zelf<br />
meestal onvoldoende expertise hebben op deze terreinen. Schoolbegeleidingsdiensten<br />
<strong>voor</strong> het primair <strong>onderwijs</strong> kunnen wellicht worden aangemerkt als de eerstaangewezen<br />
samenwerkingspartner <strong>voor</strong> basisscholen wanneer het gaat om (hoog)begaafdheid. Zij<br />
nemen het onderwerp in toenemende mate op in hun dienstverlening. 50<br />
Diverse instituten werken aan modellen en lesmaterialen <strong>voor</strong> (hoog)begaafden, zowel<br />
<strong>voor</strong> het primair <strong>onderwijs</strong> als het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>; bij<strong>voor</strong>beeld SLO, CPS en PABU<br />
48 Dit beeld werd bevestigd in een gesprek tussen enkele bezorgde ouders en de <strong>Onderwijsraad</strong> op 23 januari 2004.<br />
49 De Boer & Cuijpers, 2002.<br />
50 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
(Psychologische Adviespraktijk Begaafden Utrecht). Door het CPS is een kennisontwikkelings-<br />
en verspreidingsstrategie in gebruik, waarbij netwerken van scholen een belangrijk<br />
voertuig zijn. Hierin wordt onder <strong>meer</strong> gewerkt aan de bijscholing van leraren om in<br />
pedagogische en didactische zin adequaat om te gaan met (hoog)begaafde leerlingen. Uit<br />
een inventariserend onderzoek van het CPS naar het scholingsaanbod <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>professionals<br />
blijkt onder <strong>meer</strong>, dat de meeste <strong>onderwijs</strong>begeleidingsdiensten (en enkele universitaire<br />
instituten) nascholing aanbieden. 51 Binnen de lerarenopleidingen is echter nog<br />
weinig aandacht <strong>voor</strong> differentiatie ten behoeve van (hoog)begaafde leerlingen. 52<br />
Een <strong>voor</strong>beeld van een top<strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> cognitief talent is het <strong>voor</strong>-universitaire college:<br />
recentelijk hebben zestien scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> deze samen met de<br />
Universiteit Leiden opgericht. Dit project is bestemd <strong>voor</strong> leerlingen wie het vwo erg<br />
makkelijk afgaat en die gemotiveerd zijn om <strong>meer</strong> te leren. In het schooljaar 2003-2004<br />
krijgen zij les op de universiteit als aanvulling op het reguliere <strong>onderwijs</strong>.<br />
Voor scholen wordt samenwerking met derden op het gebied van cognitief talent belemmerd<br />
door het ontbreken van een welgeordende infrastructuur. Uit een inventarisatie van<br />
knelpunten op dit terrein blijkt, dat veel instanties op zichzelf werken en geen of nauwelijks<br />
informatie met anderen uitwisselen. 53 Gevonden oplossingen zijn ook vaak sterk<br />
gebonden aan school of plaats, of zelfs aan een docent, hetgeen de overdraagbaarheid<br />
beperkt.<br />
(3) Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
De meeste derde partijen die zich bezighouden met (hoog)begaafdheid en cognitief getalenteerde<br />
<strong>jongeren</strong>, verzorgen een aanbod in samenwerking met, of bedoeld <strong>voor</strong>, het<br />
<strong>onderwijs</strong>veld. Toch zijn er enkele initiatieven te noemen, die losstaan van het reguliere<br />
<strong>onderwijs</strong>. Een <strong>voor</strong>beeld is de weekendschool <strong>voor</strong> extra gemotiveerde kinderen. Deze<br />
school biedt een vakkenpakket aan, bestaande uit disciplines die niet in het regulier<br />
<strong>onderwijs</strong> aan bod komen, zoals geneeskunde, recht, filosofie en poëzie. De school werkt<br />
met gastdocenten uit talloze beroepsvelden en verzorgt het aanbod op zondag.<br />
Conclusie<br />
De centrale overheid ontplooit diverse initiatieven op dit terrein, zoals de instelling van<br />
een Landelijke Informatiepunt Hoogbegaafdheid, de ontwikkeling van een profiel <strong>voor</strong><br />
een begaafdheidsschool en het uitzetten van longitudinaal onderzoek naar optimale<br />
<strong>onderwijs</strong>arrangementen. Hier liggen duidelijke <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> de ontwikkeling van beleid<br />
en samenwerking <strong>voor</strong> ondersteuning van talentvolle <strong>jongeren</strong>.<br />
De belemmeringen liggen in de nog onvoldoende toerusting van scholen: het ontbreken<br />
van diagnose-expertise, het niet kunnen kiezen uit het aanbod aan lesmaterialen en<br />
methoden, de soms moeizame communicatie tussen ouders en school, en de versnippering<br />
in de ondersteuningsstructuur. Dit vergt verdere maatregelen. Een extra moeilijkheid<br />
is het ontbreken van cijfers over de hoeveelheid (hoog)begaafde leerlingen die in de problemen<br />
komt en van onderzoek naar de wijze waarop de schoolloopbaan van (hoog)<br />
begaafden verloopt en <strong>kan</strong>sen en belemmeringen hierin. Ook de diagnosestelling van<br />
(hoog)begaafdheid in het basis<strong>onderwijs</strong> behoeft verbetering.<br />
51 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />
52 Frietman, Groen & De Boer, 2003.<br />
53 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
41
42<br />
In veel gevallen behoudt de school de regie over het leertraject van de (hoog)begaafde<br />
leerling, omdat de cognitieve ontwikkeling tot de kerntaken van het <strong>onderwijs</strong> behoort.<br />
Wel werken de meeste scholen die een aanbod verzorgen, samen met derden (schoolbegeleidingsdiensten,<br />
enzo<strong>voor</strong>t). Veel<strong>voor</strong>komende initiatieven liggen in de sfeer van het<br />
compacter maken, verrijken en versnellen van het curriculum en de leerstof. Vaak bieden<br />
scholen in samenwerking met derden ook extra activiteiten (plusklas) aan binnen of buiten<br />
de school.<br />
2.2.2 Voorzieningen op het terrein van kunst en cultuur<br />
De brede noemer kunst en cultuur beslaat alle kunstvormen, zowel literatuur en beeldende<br />
kunst (tekenen, schilderen, beeldhouwen, vormgeving, fotografie, architectuur,<br />
mode en andere) en uitvoerende kunst (muziek, zang, dans, drama, en andere). Gewoonlijk<br />
wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds kunstsoorten die een fysieke inspanning<br />
vragen (dans, muziek) en anderzijds theater en beeldende kunsten. De eerstgenoemde<br />
kunstsoorten vergen naar hun aard zeer vroege herkenning en ontwikkeling<br />
om tot volle wasdom te kunnen komen. Talent openbaart zich op deze gebieden al zeer<br />
vroeg als een ontwikkelings<strong>voor</strong>sprong op leeftijdgenoten.<br />
Dit terrein is vanouds met het <strong>onderwijs</strong> verbonden. In de taakstelling en naamgeving<br />
van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap komt dit tot uitdrukking. De<br />
beschrijving van het talentgebied (bijlage 2) laat zien dat de overheid een veelomvattend<br />
beleid in gang heeft gezet, gericht op het realiseren van breedte<strong>voor</strong>zieningen: beleidsplan<br />
Cultuur en School, actieplan Cultuurbereik. In het schoolcurriculum zelf is <strong>meer</strong><br />
gestructureerde aandacht gekomen door invoering van de vakken CKV-1, -2 en -3<br />
(Culturele en Kunstzinnige Vorming). 54 Er is sprake van een omvangrijke breedtebenadering<br />
<strong>voor</strong> zowel het primair en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> als het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong>,<br />
waarbij de (extra) <strong>voor</strong>zieningen op alle leerlingen zijn gericht.<br />
Het overheidsbeleid <strong>voor</strong> cultuur (Cultuur en School, Cultuurbereik, en dergelijke) is gunstig<br />
<strong>voor</strong> scholen die zich willen profileren als cultuurschool. Er is bij scholen zeker<br />
belangstelling <strong>voor</strong> dit terrein. Sommige scholen ontwikkelen en profileren zich als cultuurschool.<br />
Kenmerkend <strong>voor</strong> deze scholen is dat zij kunst en cultuur zo veel mogelijk<br />
laten doorwerken in hun gehele curriculum en een structurele samenwerking met derden<br />
aangaan om deze profilering gestalte te geven. Maar met een cultuurschool is er nog<br />
geen garantie dat uitzonderlijke talenten ook daadwerkelijk aan hun trekken komen. Het<br />
is echter te verwachten dat deze breedte<strong>voor</strong>zieningen ook een plek bieden waar talent<br />
ontdekt <strong>kan</strong> worden, en daarmee de basis vormen waarop een top<strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> bijzonder<br />
getalenteerde <strong>jongeren</strong> <strong>kan</strong> worden gebouwd.<br />
De huidige top<strong>voor</strong>zieningen op dit gebied bestaan uit samenwerkingsverbanden tussen<br />
het (<strong>voor</strong>tgezet, maar soms ook primair) <strong>onderwijs</strong> en het kunst-vak<strong>onderwijs</strong>. Het betreft<br />
hier de speciale scholen <strong>voor</strong> aankomende musici, dansers, toneelspelers en beeldende<br />
kunstenaars, die de reguliere opleiding combineren met het talentgebied. Tijdens hun<br />
opleiding in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> maken deze leerlingen al intensief kennis met het<br />
gekozen talentgebied, waardoor de toegang tot het kunst-vak<strong>onderwijs</strong> later wordt vergemakkelijkt.<br />
55 Het kunst-vak<strong>onderwijs</strong> biedt scholen daarbij begeleiding, veelal in samen-<br />
54 CKV-1 betreft met name participatie aan culturele activiteiten (gestimuleerd door middel van vouchers). CKV-2 is een <strong>meer</strong><br />
theoretisch vak, terwijl CKV-3 <strong>voor</strong>al op actieve participatie aan een kunstsoort is gericht. Met name bij dit laatste vak zouden<br />
uitzonderlijke talenten hun plek moeten kunnen vinden.<br />
55 Hoogbergen, Hoogeveen & Broekhof, 2003.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
werking met een instelling <strong>voor</strong> kunstzinnige vorming. Voor <strong>voor</strong>opleidingen dans en<br />
muziek bestaat er een raamregeling, die vrijstellingen verleent op een aantal onderdelen<br />
aan leerlingen in havo en vwo (zie hieronder). De <strong>voor</strong>opleiding is bedoeld <strong>voor</strong> de leeftijdsperiode<br />
vanaf zestien jaar tot de start van de kunstopleiding. In 2003 maakten twaalf<br />
scholen hiervan gebruik. 56 De <strong>voor</strong>opleiding valt onder regie van het kunst-vak<strong>onderwijs</strong>.<br />
De <strong>voor</strong>zieningen (deels nog in ontwikkeling) op dit talentgebied bieden <strong>kan</strong>sen, maar er<br />
zijn ook belemmeringen, die in het hiernavolgende besproken worden.<br />
(1) Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong><br />
Het aanbod aan kunstzinnige vakken op school is veelal beperkt tot de traditionele<br />
kunstvakken (tekenen, handvaardigheid, muziek). Het ontbreken van een cultuurbevorderend<br />
klimaat <strong>kan</strong> als een gemis worden aangemerkt. Om die reden is de ontwikkeling van<br />
cultuurscholen een <strong>kan</strong>srijke ontwikkeling. Bundeling van faciliteiten, middelen en expertise<br />
maakt een ruimer aanbod van kunstzinnige vakken mogelijk en <strong>voor</strong>komt een geïsoleerde<br />
benadering van de vakken (hoewel steeds bekeken moet worden waar integratie<br />
met bij<strong>voor</strong>beeld maatschappijvakken zinvol is en waar niet). Naast de ontwikkeling van<br />
cultuurscholen gericht op alle leerlingen, is er een pilot in gang gezet waar met name<br />
talentontwikkeling centraal staat.<br />
Voorzover bekend zijn er geen scholen die, geheel zelfstandig, een eigen extra aanbod<br />
hebben op het gebied van kunst en cultuur. Het regulier <strong>onderwijs</strong> beschikt niet over de<br />
expertise die noodzakelijk is <strong>voor</strong> een aanbod op dit terrein. Vaak werken scholen samen<br />
met kunst- en cultuurcentra en, als het om uitzonderlijke talenten gaat, met het kunstvak<strong>onderwijs</strong><br />
(zie hieronder).<br />
(2) Voorzieningen in samenwerking tussen het <strong>onderwijs</strong> en derden<br />
Veelal maken kunst- en cultuuractiviteiten onderdeel uit van het aanbod vanuit de reguliere<br />
school, die deze organiseert in nauwe samenwerking met relevante deskundige<br />
instellingen als de Centra <strong>voor</strong> de Kunsten. De bedoeling van deze programma’s is <strong>voor</strong>al<br />
een breed aanbod <strong>voor</strong> alle leerlingen. Deze programma’s fungeren echter tevens als<br />
vindplaats <strong>voor</strong> getalenteerde <strong>jongeren</strong> op het terrein in kwestie.<br />
De cultuursector signaleert belemmeringen, al dan niet gebonden aan een bepaalde<br />
kunstsoort. 57<br />
• Voor muziek en dans: samenwerkingsproblemen tussen muziekinstellingen en<br />
<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>; de lage uitkoopsommen vormen een obstakel <strong>voor</strong> musici<br />
om <strong>meer</strong> en langduriger educatieve projecten uit te voeren; er is wel enige<br />
financiering <strong>voor</strong> een <strong>voor</strong>opleiding (van zestien jaar tot aan de start van de<br />
conservatoriumopleiding), maar niet <strong>voor</strong> een <strong>voor</strong>traject gericht op <strong>jongeren</strong><br />
tot zestien jaar. 58<br />
• Voor beeldende kunst en vormgeving: het ontbreken van structurele middelen;<br />
een niet-optimale infrastructuur; de ontwikkeling van activiteiten door instellingen<br />
zonder ruggespraak met scholen; het ontbreken van kennis en begrip tussen<br />
instellingen en scholen (en tussen instellingen onderling).<br />
56 Hoogbergen, Hoogeveen & Broekhof, 2003.<br />
57 Raad <strong>voor</strong> Cultuur, 2003.<br />
58 De Raad <strong>voor</strong> Cultuur verwacht bovendien dat de nu nog wettelijke taak tot bekostiging van de <strong>voor</strong>opleiding <strong>voor</strong> dans en <strong>voor</strong><br />
muziek eind 2004 zal worden stopgezet, en dat het beurzenstelsel <strong>voor</strong> jong toptalent zal worden beëindigd (Raad <strong>voor</strong><br />
Cultuur, 2003).<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
43
44<br />
• En <strong>voor</strong> cultuureducatie in het algemeen: het binnen- en buitenschoolse cultuureducatieve<br />
aanbod <strong>voor</strong> kinderen van vier tot twaalf jaar vertoont nog onvoldoende<br />
samenhang; in de leeftijdsgroep van dertien tot achttien is het bereik<br />
van de Centra <strong>voor</strong> de Kunsten beperkt, mede door het geringe aanbod.<br />
Bovenstaande belemmeringen zijn geformuleerd door de kunstensector. Zij liggen in de<br />
financiële sfeer, maar hebben eveneens betrekking op te autonoom optreden en onvoldoende<br />
wederzijdse informatie-uitwisseling. De moeizame relatie tussen <strong>onderwijs</strong>- en<br />
kunstinstellingen klemt te <strong>meer</strong> bij talentontwikkeling.<br />
Verder zijn er belemmeringen die <strong>voor</strong>tvloeien uit de wettelijke inrichting van het <strong>onderwijs</strong>.<br />
Gekozen kunstvakken in de gemengde en theoretische leerweg van het vmbo sluiten<br />
bij<strong>voor</strong>beeld onvoldoende aan op het kunst-vak<strong>onderwijs</strong>. Sommige regionale <strong>onderwijs</strong>centra<br />
trachten dit gat te vullen door een kunstzinnige leerroute aan te bieden. Voor<br />
vmbo-leerlingen moet hoe dan ook de weg naar kunst<strong>onderwijs</strong> lopen via het mbo,<br />
gezien de toelatingseisen die het kunst-vak<strong>onderwijs</strong> stelt. Voor bijzondere talenten in<br />
met name het vmbo zou bezien moeten worden of scholen in staat gesteld kunnen worden<br />
individuele ontwikkelingstrajecten aan te bieden. Vooralsnog is verruiming of flexibilisering<br />
in de organisatie om aan specifieke behoeften tegemoet te komen, beperkt. Er is<br />
wel een raamregeling die een verruiming van mogelijkheden aan scholen geeft, maar<br />
deze heeft een beperkte reikwijdte: alleen <strong>voor</strong> havo en vwo en <strong>voor</strong> slechts enkele vakken<br />
(muziek, dans). 59<br />
Voor dans en muziek, waar talenten al vroeg herkend moeten worden en waar jarenlange<br />
oefening vereist is, is er een raamregeling die het mogelijk maakt verregaande aanpassingen<br />
aan te brengen in het curriculum. Voor andere kunstsoorten (theater, beeldende<br />
kunst) is er geen raamregeling, hoewel veel leerlingen al op jonge leeftijd hierin sterk<br />
geïnteresseerd zijn en zich hierin verder zouden willen ontwikkelen. Vanuit hun oogpunt<br />
is het ontbreken van de mogelijkheid om een aangepast curriculum te volgen, een gemis.<br />
Ook met het oog op doorstroming naar kunst-vak<strong>onderwijs</strong> is het ontbreken van een<br />
regeling die flexibiliteit in het aanbod van het <strong>onderwijs</strong> mogelijk maakt, een belemmering.<br />
Diagnose of toewijzing van leerlingen moet in dit model worden opgevat als vaststelling<br />
van potentieel om te kunnen doorstromen naar het kunst-vak<strong>onderwijs</strong>. Voor sommige<br />
kunstsoorten ligt het moment van diagnose echter veel eerder, al in de basisschoolperiode.<br />
Op het terrein van de beeldende vorming zijn de selectiecriteria van kunstopleidingen<br />
nogal diffuus. Opleidingen selecteren sterk vanuit een eigen referentiekader en profiel, en<br />
dit maakt het <strong>voor</strong> leerlingen heel moeilijk zich <strong>voor</strong> te bereiden. Een nauwere band tussen<br />
een toeleverende school en een kunstopleiding zou hierin kunnen helpen: kunstopleiding<br />
en potentiële student leren elkaar zo kennen en kunnen uitzoeken of zij wel of niet<br />
bij elkaar passen. Overigens speelt bij doorstroom en selectie altijd het capaciteitsprobleem:<br />
er zijn veel minder studieplaatsen dan belangstellende studenten. 60<br />
59 Het gaat hier om de regeling Voorbereiding op muziek- en dansvak<strong>onderwijs</strong> van 10 januari 1989. Deze regeling is later aan<br />
de profielstructuur aangepast en onder de titel Raamregeling dans/muziek op 13 juli 1999 aan belanghebbende scholen verzonden<br />
door de staatssecretaris van OCW.<br />
60 Een specifiek probleem betreft de talentontwikkeling van leerlingen uit allochtone groeperingen. Zij zijn ondervertegenwoordigd<br />
in het kunst-vak<strong>onderwijs</strong>. Sommige kunstopleidingen hebben inmiddels <strong>voor</strong> deze doelgroepen speciale programma’s ontwikkeld.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
61 Span, 2000.<br />
(3) Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong> (regie bij het kunstvak<strong>onderwijs</strong>)<br />
Een <strong>voor</strong>beeld van <strong>voor</strong>zieningen waarbij de verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> en regie over de<br />
opleiding van een jongere buiten het <strong>onderwijs</strong> ligt, is de School <strong>voor</strong> Jong Talent; zowel<br />
het Koninklijk Conservatorium als de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in<br />
Den Haag hebben zo’n opleiding. Deze opleidingen richten zich op talentontwikkeling,<br />
maar werken ook toe naar het behalen van een schooldiploma. Het kunst<strong>onderwijs</strong> stelt<br />
de ontwikkeling van het talent dus <strong>voor</strong>op, maar hecht zeker waarde aan een diploma<br />
<strong>voor</strong> algemeen vormend <strong>onderwijs</strong>.<br />
Conclusie<br />
Het door de overheid ingezette beleid <strong>voor</strong> breedte<strong>voor</strong>zieningen in de kunst- en cultuureducatie<br />
biedt goede <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> het leggen van een basis <strong>voor</strong> talentontwikkeling. Ook<br />
de ingezette ontwikkeling naar cultuurscholen biedt <strong>kan</strong>sen. De indruk bestaat wel dat<br />
de overgang van participatie in kunst en cultuur naar daadwerkelijke individuele talentontwikkeling<br />
nader onderzoek verdient. Het is duidelijk dat ten aanzien van uitvoerend<br />
kunstenaarschap er op enkele <strong>meer</strong> traditionele talentgebieden (dans, muziek) een stevige<br />
infrastructuur bestaat. Echter, op het terrein van beeldende kunst is de relatie tussen<br />
<strong>onderwijs</strong> en talentontwikkeling minder duidelijk.<br />
Er is een omvangrijke infrastructuur buiten het <strong>onderwijs</strong>, die belangrijke partners met<br />
expertise biedt. De aard van het talentgebied vergt veelal gedeelde regievoering over de<br />
ontwikkeling en opleiding van de leerlingen. Op enkele gebieden en <strong>voor</strong> enkele <strong>jongeren</strong><br />
ligt de regie uitsluitend bij het kunst<strong>onderwijs</strong>.<br />
Er zijn ook belemmeringen. De samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en instellingen van kunst<br />
en cultuur verloopt niet zonder problemen. Kunst- en cultuurinstellingen denken nog<br />
sterk aanbodgericht. Met name <strong>voor</strong> bijzondere talenten zijn er geen goede <strong>voor</strong>zieningen.<br />
Dit heeft ofwel te maken met financiën, ofwel met de te geringe wettelijke mogelijkheden<br />
<strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong> om flexibiliteit aan te brengen in het aanbod en de organisatie<br />
van het <strong>onderwijs</strong>; die flexibiliteit zou ruimte <strong>voor</strong> kunstactiviteiten kunnen creëren. Ook<br />
ontbreekt <strong>voor</strong>alsnog de samenhang in het aanbod.<br />
Over de diagnosticering van <strong>jongeren</strong> is in zoverre helderheid, dat de verantwoordelijkheid<br />
niet bij de <strong>onderwijs</strong>instelling, maar bij derden moet liggen. Vaststelling van talent<br />
is echter één ding, de daarop te treffen maatregelen een tweede. Deze maatregelen hangen<br />
uiteraard af van de kunstsoort, de motivatie van de leerling en de financiële mogelijkheden.<br />
2.2.3 Voorzieningen op het terrein van de sport<br />
Sport is een ontwikkelings- en prestatiegebied waarbij de inzet van het lichaam dominant<br />
is, vanzelfsprekend met behulp van functies als cognitie, emotie en dergelijke. Hoge<br />
sportbegaafdheid is te herkennen aan het gedurende langere tijd leveren van hoge prestaties.<br />
61 Goede <strong>voor</strong>spellers van sportprestaties zijn <strong>voor</strong>ts hoge scores op een aantal<br />
fysieke kenmerken in combinatie met persoonlijkheidseigenschappen als trainingsdiscipline<br />
en de wil om te winnen. Een gunstige omstandigheid <strong>voor</strong> talentontwikkeling<br />
is het gebruik kunnen maken van een (sport)netwerk.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
45
46<br />
Het <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong>ziet in een breedte<strong>voor</strong>ziening (sport- en bewegings<strong>onderwijs</strong>), maar<br />
de begeleiding van leerlingen naar topniveaus in de sport behoort niet tot de kerntaken<br />
van het <strong>onderwijs</strong>. Onderwijs heeft echter wel de opdracht leerlingen zo adequaat mogelijk<br />
in hun persoonlijke ontwikkeling te begeleiden. Vanuit die opdracht is er dan ook een<br />
aantal scholen dat tracht zodanige rand<strong>voor</strong>waarden te scheppen <strong>voor</strong> leerlingen, dat<br />
deze zich met behulp van derden tot op topsportniveau kunnen ontwikkelen.<br />
(1) Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong><br />
Er zijn diverse <strong>voor</strong>zieningen gericht op het herkennen en ontwikkelen van sporttalent (zie<br />
bijlage 2). In het basis<strong>onderwijs</strong> is de aanzet nog pril en is er nog weinig expertise beschikbaar.<br />
Het vraagstuk van bijzondere sporttalenten speelt, <strong>voor</strong> de meeste sporten, pas vanaf<br />
het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. Daar treffen we dan ook de meeste <strong>onderwijs</strong>initiatieven aan.<br />
Bewegings<strong>onderwijs</strong> is veelal een verplicht onderdeel van het schoolcurriculum <strong>voor</strong> kinderen<br />
tot achttien jaar. 62 In dit advies gaat het om <strong>voor</strong>zieningen naast dit reguliere bewegings<strong>onderwijs</strong>,<br />
bedoeld om extra aandacht te schenken aan het ontwikkelen van sporttalent.<br />
Het <strong>kan</strong> gaan om materiële <strong>voor</strong>zieningen als goed uitgeruste sportfaciliteiten,<br />
maar ook om maatregelen die flexibiliteit in de organisatie van de school mogelijk<br />
maken. De indruk bestaat dat alle scholen die extra aandacht <strong>voor</strong> talenten op sportgebied<br />
hebben, samenwerken met (professionele) derden (zie onder punt 2). Wel komt<br />
het <strong>voor</strong> dat scholen hun faciliteiten <strong>voor</strong> bewegings<strong>onderwijs</strong> of sport geheel zelfstandig<br />
op een zodanig niveau brengen, dat aankomende topsporters er goed mee uit de<br />
voeten kunnen. Maar dit gaat uiteraard niet overal, en <strong>voor</strong> lang niet alle sporten, op.<br />
In sommige grote steden (Rotterdam) maken ook basisscholen deel uit van een topsportinitiatief.<br />
In het algemeen echter zijn <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> de leeftijdsgroep van vier- tot<br />
twaalfjarigen weinig <strong>voor</strong>handen. Voor <strong>jongeren</strong> van zestien jaar en ouder bestaan binnen<br />
het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong> wel <strong>voor</strong>zieningen.<br />
(2) Voorzieningen in samenwerking tussen het <strong>onderwijs</strong> en derden<br />
De meest <strong>kan</strong>srijke ontwikkeling in de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en derden op het<br />
gebied van sporttalent betreft de zogenoemde LOOT-scholen (Landelijk Overleg Onderwijs<br />
Topsport). 63 Deze scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> werken onderling samen om<br />
hun leerlingen topsportfaciliteiten te kunnen bieden. De LOOT-scholen zijn <strong>voor</strong>alsnog de<br />
meest verregaande samenwerkingsvorm van <strong>onderwijs</strong> met de (georganiseerde) sport. 64<br />
De basis van de samenwerking is de LOOT-licentie, die het ministerie van OCW op basis<br />
van bepaalde criteria verleent. Deze licentie stelt scholen in staat <strong>meer</strong> flexibiliteit in<br />
<strong>onderwijs</strong>aanbod en organisatie aan te brengen ten behoeve van de specifieke behoeften<br />
van de aankomende topsporter (zie ook bijlage 2). De LOOT-licentie wordt steeds <strong>voor</strong><br />
vier jaar toegekend. Hierdoor moeten scholen alert blijven, en zich blijven afvragen of zij<br />
aan de eisen (willen) voldoen. Een belangrijk criterium <strong>voor</strong> toekenning is de afstand tot<br />
scholen die al een licentie bezitten (afstandscriterium). Als een aanvragende school te<br />
dicht bij een LOOT-school gevestigd is, krijgt deze geen licentie.<br />
62 Behalve in het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong>.<br />
63 LOOT-scholen werken op diverse terreinen samen, onder andere op het gebied van kennisuitwisseling, belangenbehartiging en<br />
de ‘verdeling van de markt’. Momenteel zijn er 20 LOOT-scholen. De omvang van deelname van <strong>jongeren</strong> per school varieert<br />
van 26 tot 250 leerlingen (Hoogbergen, 2001).<br />
64 Vanuit de georganiseerde sport is er ondanks de LOOT-scholen en de zogenoemde topsportvriendelijke scholen, nog sprake van<br />
een beperkte samenwerking. Dit komt bij<strong>voor</strong>beeld tot uitdrukking in het feit dat slechts 8 van de 28 topsportcoördinatoren<br />
een overzicht hebben van alle talenten in de eigen tak van sport, die op een LOOT-school zitten (Van Bottenburg, Roques & Smit,<br />
2003, p. 42).<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Er is volgens de stichting LOOT een drietal belemmeringen met betrekking tot deze regeling.<br />
Ten eerste werkt het afstandscriterium niet goed. Liever zou de stichting een keurmerkprocedure<br />
instellen analoog aan bij<strong>voor</strong>beeld de Daltonscholen. Een stichtingsbestuur<br />
formuleert kwaliteitseisen en draagt op grond daarvan scholen <strong>voor</strong> een licentie<br />
<strong>voor</strong>. De kwaliteit wordt gewaarborgd door periodieke visitaties en onderzoeken. Aldus<br />
kunnen <strong>meer</strong> scholen los van een willekeurig gekozen aantal (zoals nu) <strong>voor</strong> een licentie<br />
in aanmerking komen. Dan kunnen belangrijke elementen meespelen zoals het gemeentelijk<br />
sportbeleid, de aanwezige sportfaciliteiten in de directe omgeving, de omvang van<br />
de doelgroep en dergelijke.<br />
Ten tweede is de regeling op grond waarvan LOOT-scholen kunnen afwijken van wettelijke<br />
vereisten <strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong>aanbod, niet <strong>voor</strong> alle sporten toereikend. Met name<br />
<strong>voor</strong> sporten als turnen is het zeer moeilijk <strong>onderwijs</strong> te combineren met sportbeoefening<br />
op wereldniveau. Scholen moeten daar<strong>voor</strong> veelverdergaande en kostbare aanpassingen<br />
doen. Er wordt ook wel naar andere wegen gezocht. Zo lossen het Thorbecke<br />
lyceum in Rotterdam en het Segbroek college in Den Haag het probleem bij turnen<br />
<strong>voor</strong>alsnog op door een gezamenlijke aanpak.<br />
Ten slotte is de financiering van de faciliteiten <strong>voor</strong> scholen soms een probleem. Door de<br />
aanpassingen in de organisatie van het <strong>onderwijs</strong> is soms extra inzet van mensen nodig.<br />
Dit hangt ook van het type sport af. Een individuele sport als turnen vergt veel trainingsuren,<br />
waardoor het <strong>onderwijs</strong> heel anders aangeboden moet worden; dit brengt extra<br />
werk met zich mee. Op dit punt is sprake van een impasse in die zin, dat het Ministerie<br />
van OCW geen extra gelden <strong>voor</strong> sportfaciliteiten beschikbaar wil stellen. Ook de<br />
NOC*NSF (koepel van de sportbonden) is niet genegen extra gelden in te zetten. Er is<br />
sprake van veel private financiering, met name als het gaat om sporten als tennis en dergelijke.<br />
Een andere belemmering is het doorgaans stroeve verloop van overleg tussen de ministeries<br />
van OCW en VWS (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en een gepercipieerd gebrek<br />
aan aandacht vanuit OCW. Ook zijn de belangen binnen de georganiseerde sport niet<br />
altijd gelijk: verenigingen vormen bonden en de bonden vormen de koepel NOC*NSF. Elk<br />
van deze onderdelen heeft eigen interesses, belangen en financiële mogelijkheden. De<br />
NOC*NSF signaleert verder een zekere eenzijdigheid in de sporten die in LOOT-scholen<br />
aanbod komen: <strong>voor</strong>al voetbal overheerst. De NOC*NSF is <strong>voor</strong>ts van mening dat toptalentontwikkeling<br />
als zodanig geen taak van het <strong>onderwijs</strong> is. Het <strong>onderwijs</strong> moet<br />
(potentiële) topsporters wel zoveel mogelijk faciliteren.<br />
Niettemin stelt de LOOT-licentie scholen in staat aanzienlijk flexibeler met de wensen van<br />
hun (topsport)leerlingen om te gaan. Topsporters wijzen met name op het belang van die<br />
flexibiliteit <strong>voor</strong> hun trainingsmogelijkheden. 65<br />
(3) Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong><br />
Uit de inventarisatie zijn geen bestaande <strong>voor</strong>zieningen naar voren gekomen, die buiten<br />
de regie van het <strong>onderwijs</strong> worden uitgevoerd. Wel heeft de NOC*NSF plannen om een<br />
65 In een onderzoek naar het topsportklimaat in Nederland (Van Bottenburg, Roques & Smit, 2003), beoordeelt de <strong>meer</strong>derheid<br />
van de bevraagde topsporters (61%) de medewerking vanuit het <strong>onderwijs</strong> als voldoende tot goed, een kleiner deel slecht tot<br />
onvoldoende (15,6%) en 23,3% als redelijk. Met name een flexibel les- en tentamenrooster wordt als een belangrijk te verbeteren<br />
punt genoemd.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
47
48<br />
dergelijke <strong>voor</strong>ziening te creëren. Vanuit de ambitie de Nederlandse sport een permanente<br />
positie bij de top-tien van de wereld te laten innemen, signaleert de NOC*NSF enkele<br />
belemmeringen. Allereerst heerst in onze cultuur en het <strong>onderwijs</strong>systeem volgens de<br />
NOF*NSF een tendens <strong>voor</strong> iedereen gelijke <strong>kan</strong>sen te willen creëren. Topsport is echter<br />
juist gebaseerd op het verschil in <strong>kan</strong>sen en mogelijkheden. Daarnaast en daardoor worden<br />
er nu te weinig trainingsuren gemaakt tijdens de opleidingsjaren, waardoor later in<br />
de carrière een inhaalslag gemaakt moet worden. Dit maakt de ontwikkeling tot wereldtopniveau<br />
moeilijker. 66 Sporters moeten volgens de NOF*NSF al op vrij jonge leeftijd<br />
(zeventien jaar) beginnen met arbeids- en tijdsintensieve <strong>voor</strong>bereidingen op de topsport.<br />
De NOF*NSF doet daarom een <strong>voor</strong>stel <strong>voor</strong> de inrichting van een <strong>voor</strong>ziening die deze<br />
belemmeringen weg zou moeten nemen: een Centrum <strong>voor</strong> Topsport en Onderwijs<br />
Nederland, waar naast topsport<strong>voor</strong>bereiding het verwerven van een diploma middelbaar<br />
beroeps<strong>onderwijs</strong>, hoger beroeps<strong>onderwijs</strong> of universitair <strong>onderwijs</strong> een belangrijke<br />
plaats inneemt. Het ontbreken van een dergelijke <strong>voor</strong>ziening acht de NOC*NSF, gelet op<br />
de eerder geformuleerde doelstelling, een gemis. 67<br />
Conclusie<br />
Samenwerking tussen basis<strong>onderwijs</strong> en georganiseerde sport vindt met name op bilaterale<br />
basis plaats tussen school en een sportvereniging of sportbond, maar het <strong>voor</strong>zieningenpakket<br />
is nog pril. In de wat grotere samenwerkingsverbanden tussen <strong>onderwijs</strong> en<br />
georganiseerde sport zoals in Rotterdam liggen duidelijke <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> een goed beleid in<br />
het basis<strong>onderwijs</strong>. In het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en ook in het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong><br />
is er sprake van <strong>meer</strong> organisatie van de <strong>kan</strong>t van het <strong>onderwijs</strong> zelf dan in het<br />
basis<strong>onderwijs</strong>. Met name de stichting LOOT vervult een belangrijke rol. De LOOT-licentie<br />
biedt een duidelijk aangrijpingspunt <strong>voor</strong> het beleid van zowel scholen als sportbonden.<br />
Dergelijke samenwerkingsverbanden en instrumentatie bieden goede mogelijkheden <strong>voor</strong><br />
verdere ontwikkelingen op dit terrein.<br />
Belemmeringen zijn de geringe expertise in het basis<strong>onderwijs</strong>, de samenwerking tussen<br />
scholen en sport, financiering, en de afstemming op landelijk beleidsniveau tussen verschillende<br />
beleidskaders.<br />
2.2.4 Voorzieningen op het terrein van ondernemerschap<br />
Het <strong>onderwijs</strong> is over het algemeen gesproken altijd <strong>meer</strong> gericht geweest op de <strong>voor</strong>bereiding<br />
op werknemerschap dan op het bevorderen van ondernemerschap. De <strong>voor</strong>bereiding<br />
op ondernemerschap en, <strong>meer</strong> in het algemeen, het ontwikkelen van een ondernemende<br />
houding bij leerlingen (via vaardigheden als innovatief en creatief denken, initiatief<br />
nemen, zelfstandigheid) is dus een relatief nieuw thema <strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong>. <strong>Hoe</strong>wel<br />
het thema nog geen expliciet en structureel onderdeel uitmaakt van het reguliere <strong>onderwijs</strong>curriculum,<br />
zijn er recentelijk wel diverse initiatieven genomen vanuit het <strong>onderwijs</strong><br />
en door derden, die pogen deze lacune op te vullen. Hieronder volgt een <strong>voor</strong>beeld van<br />
een dergelijk project, in de inventarisatie (bijlage 2) zijn <strong>meer</strong> projecten beschreven. In<br />
sommige gevallen gaat het om scholen die een eigen <strong>voor</strong>ziening aanbieden, maar vaak<br />
werken scholen daarbij samen, met elkaar en met derden.<br />
66 NOC*NSF, 2003.<br />
67 NOC*NSF, 2003.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Winkel op Meester Sieberingschool in Nieuw-Balinge<br />
Op deze basisschool maken de leerlingen kennis met ondernemerschap doordat zij<br />
een winkel opzetten. De door de leerlingen gemaakte artikelen worden verkocht aan<br />
klanten uit het dorp. De oudere leerlingen runnen de winkel onder toezicht van docenten<br />
en een Raad van Commissarissen, bestaande uit ervaringsdeskundigen. Het project<br />
start met een <strong>voor</strong>bereidende fase en het opstellen van een ondernemingsplan. In de<br />
uitvoerende fase wordt de winkel ingericht en wordt er gewerkt aan public relations.<br />
De derde fase van het project staat in het teken van evaluatie en verslaglegging.<br />
Dergelijke projecten, die in alle <strong>onderwijs</strong>sectoren <strong>voor</strong>komen, zijn te omschrijven als<br />
breedte<strong>voor</strong>ziening (gericht op alle leerlingen van een klas of school). Natuurlijk werken<br />
deze <strong>voor</strong>zieningen ook als de plaats waar leerlingen met bijzonder talenten hun vaardigheden<br />
en interesses verder kunnen ontwikkelen en hun talent kunnen aantonen. Vooralsnog<br />
is het echter onduidelijk hoe ‘ondernemerstalent’ precies moet worden omschreven<br />
en vastgesteld, en of een top<strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> getalenteerde leerlingen mogelijk, wenselijk<br />
en werkbaar is.<br />
De overheid heeft een belangrijke rol gespeeld in het stimuleren van de aandacht <strong>voor</strong><br />
ondernemerschap en ondernemendheid. Het actuele overheidsstreven is erop gericht<br />
ondernemerschap op nationaal en Europees niveau sterk te stimuleren. De overheid ziet<br />
het <strong>onderwijs</strong> als een zeer belangrijk middel om dit beleidsstreven te bereiken. Daarom<br />
is, in 2000, een Commissie Ondernemerschap en Onderwijs ingesteld door de ministeries<br />
van Economische Zaken en van OCW (zie bijlage 2). Deze commissie heeft als doel <strong>voor</strong>beeldprojecten<br />
op het gebied van ondernemerschap in alle <strong>onderwijs</strong>sectoren te stimuleren,<br />
en te werken aan draagvlak <strong>voor</strong> en bewustzijn van ondernemerschap in het <strong>onderwijs</strong>veld.<br />
De commissie formuleert hiertoe vijf onontbeerlijke ondernemerscompetenties:<br />
durf, reflectievermogen, strategische houding, leidinggevend en communicatief vermogen.<br />
Tussen 2000 en 2002 heeft de commissie, die zijn werkzaamheden inmiddels heeft<br />
overgedragen aan het agentschap Senter, 130 projecten verspreid over alle sectoren van<br />
het <strong>onderwijs</strong> gesubsidieerd en uitgevoerd.<br />
Het oprichten van een commissie en het in het leven roepen van een bijbehorende subsidieregeling<br />
waren de eerste stappen op de weg naar <strong>meer</strong> aandacht <strong>voor</strong> ondernemerschap<br />
in het <strong>onderwijs</strong>. Op dit moment wordt een vervolgstap gezet: het breed verspreiden<br />
van projectresultaten en ervaringen binnen het <strong>onderwijs</strong>. Hiertoe voert Senter een<br />
zogenoemd ‘verspreidings- en verankeringstraject’ uit <strong>voor</strong> de bve- en hbo-sector (respectievelijk<br />
beroeps<strong>onderwijs</strong> en volwasseneneducatie en hoger beroeps<strong>onderwijs</strong>). Deze<br />
heeft tot doel best practices te selecteren, deze geschikt te maken <strong>voor</strong> een brede implementatie<br />
en ze te verspreiden. 68<br />
De belangrijkste belemmering op dit gebied, zo blijkt uit een onderzoek onder docenten<br />
en directies van mbo- en hbo-instellingen, is dat <strong>onderwijs</strong>mensen niet goed raad weten<br />
met het concept, al zijn ze er vaak wel sterk in geïnteresseerd. 69<br />
68 Jansen, 2003.<br />
69 PineappleYellow b.v., 2004.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
49
50<br />
Een <strong>kan</strong>srijke ontwikkelen op dit terrein is het werk van de stichting Miniondernemingen.<br />
Deze is begonnen in 1990 met ongeveer 10 miniondernemingen. Dit jaar draaien er 220<br />
miniondernemingen, waarbij circa 3.000 studenten betrokken zijn (<strong>voor</strong>namelijk in het mbo<br />
en het hbo). Het is echter niet zo dat het bestaan van deze stichting (en de miniondernemingen<br />
die opgestart zijn) betekent, dat er nu sprake is van structureel aandacht <strong>voor</strong><br />
ondernemerschap in het <strong>onderwijs</strong>. Vooralsnog zijn de projecten vrijwillig, recent en is het<br />
aanbod niet structureel. Er dient nog veel te gebeuren <strong>voor</strong>dat aandacht <strong>voor</strong> dit talentgebied<br />
daadwerkelijk ingebed is in de curricula van de verschillende <strong>onderwijs</strong>sectoren.<br />
Conclusie<br />
De bevordering van ondernemerschap en ondernemendheid in het <strong>onderwijs</strong> verkeert duidelijk<br />
in een prille eerste fase van experimenten met uiteenlopende innovatieve projecten<br />
(zie inventarisatie in bijlage 2). Daarbij is er <strong>voor</strong>al sprake van een aanzet tot breedte<strong>voor</strong>zieningen;<br />
<strong>voor</strong>beelden van top<strong>voor</strong>zieningen zijn niet gevonden. In het mbo is er al iets<br />
<strong>meer</strong> aandacht <strong>voor</strong> ondernemerschap dan in de andere <strong>onderwijs</strong>sectoren, wat <strong>voor</strong>al te<br />
maken heeft met de geringe afstand van deze sector tot de arbeidsmarkt. Voor de leeftijdsgroep<br />
van vier tot achttien jaar lijkt een volgende stap te bestaan uit evaluatie en vergelijking<br />
van de in omloop en uitvoering zijnde projecten. Voorts <strong>kan</strong> er, vanuit de ervaringen<br />
die zijn opgedaan, gekeken worden naar de plaats van ondernemerschap en ondernemende<br />
vaardigheden in de kerndoelen van het primair <strong>onderwijs</strong> en de onderbouw van<br />
het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>, in de exameneisen van het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en in de eindtermen<br />
van het bve. Tevens is het van belang dat <strong>onderwijs</strong>professionals (mentoren, decanen,<br />
leerlingbegeleiders) ondernemerschap als een serieuze beroepsmogelijkheid zien en<br />
expliciet opnemen in het proces van studie- en beroepskeuzebegeleiding.<br />
Vooralsnog lijkt het erop dat stimulering van bijzondere talenten op dit terrein <strong>voor</strong>al<br />
vormgegeven wordt in het beroeps<strong>onderwijs</strong> en binnen sectoren gericht op een oudere<br />
leeftijdsgroep: mbo, hbo en wo (wetenschappelijk <strong>onderwijs</strong>). In deze sectoren zijn dan<br />
ook vaak al speciale ondernemersscholen en -opleidingen ingericht. Momenteel is het<br />
nog onduidelijk of het wenselijk en mogelijk is een top<strong>voor</strong>ziening op dit gebied in te<br />
richten <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> onder de achttien, die al blijk geven van bijzondere talenten.<br />
Belangrijke vragen die hieraan <strong>voor</strong>af gaan. hebben betrekking op het begrip talent <strong>voor</strong><br />
ondernemerschap: waaruit bestaat dit talent (welke competenties), met welk gedrag<br />
wordt het zichtbaar en hoe is talent op dit terrein te signaleren en verder te ontwikkelen.<br />
In dit stadium van ontwikkeling is het nog niet mogelijk om <strong>voor</strong> het terrein van ondernemendheid<br />
en ondernemerschap aan te geven, welk takenpakket het <strong>onderwijs</strong> heeft op<br />
dit terrein en hoe het <strong>onderwijs</strong> hierbij het beste zou kunnen en moeten samenwerken<br />
met derden. Dit zijn wel belangrijke vragen, die een plek verdienen in de evaluatie van<br />
lopende initiatieven.<br />
2.2.5 Conclusie over de vier talentgebieden heen: wie voert de regie?<br />
De school is verantwoordelijk <strong>voor</strong> elke leerling en voert op grond daarvan de regie over<br />
de <strong>onderwijs</strong>loopbaan. Het antwoord op de vraag wie de regie voert over de extra activiteiten<br />
op elk van de beschreven talentgebieden, verschilt per terrein. In principe is de<br />
regie over talentontwikkeling steeds een zaak van drie partijen gezamenlijk: de leerling<br />
(en diens ouders), de school en de deskundige derde. Op het terrein van cognitief talent<br />
ligt de regietaak grotendeels bij het <strong>onderwijs</strong> (en ouders en leerlingen) zelf. Cognitieve<br />
ontwikkeling behoort immers tot de kerntaken van het <strong>onderwijs</strong>. Bovendien is het van<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
groot belang dat kinderen die (hoog)begaafd zijn, vroegtijdig opgemerkt worden, aangezien<br />
gebleken is dat een onjuiste aanpak <strong>kan</strong> leiden tot grote school- en gedragsproblemen<br />
en zelfs <strong>voor</strong>tijdige schooluitval. De gedachte dat deze kinderen ‘zich wel redden op<br />
school’, is dus lang niet altijd juist. Al gaat het slechts om kleine aantallen <strong>jongeren</strong>, het<br />
<strong>onderwijs</strong> heeft als taak er alles aan te doen schoolproblemen te <strong>voor</strong>komen (zie ook<br />
paragraaf 2.1). Daarbij hoort het initiatief nemen tot het preventief opsporen van mogelijke<br />
risicofactoren zoals (hoog)begaafdheid. Dit alles wil natuurlijk niet zeggen dat het<br />
<strong>onderwijs</strong> deze taken geheel alleen moet vormgeven. Hoogstwaarschijnlijk is samenwerking<br />
met deskundige derden op dit gebied (stadium twee in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod)<br />
<strong>voor</strong> de meeste scholen zelf een noodzaak, aangezien de deskundigheid op school vaak<br />
niet aanwezig zal zijn. Een situatie echter waarbij de regie van zorg en begeleiding rondom<br />
(hoog)begaafdheid geheel buiten de school komt te liggen (stadium drie van het<br />
<strong>voor</strong>zieningenaanbod), is <strong>voor</strong> dit talentgebied onwenselijk (en ondoenlijk).<br />
Op de terreinen kunst en cultuur en sport is het wel denkbaar dat de regie over talentsignalering<br />
en -ontwikkeling buiten het <strong>onderwijs</strong> komt te liggen (stadium drie). Het ontwikkelen<br />
van toptalent op het gebied van muziek, dans of sport <strong>kan</strong> immers niet tot de kerntaken<br />
van het publiek gefinancierd <strong>onderwijs</strong> liggen. De georganiseerde sport streeft,<br />
vanuit de eigen belangen, zelfs naar een situatie waarin hij de regie voert over de talentontwikkeling<br />
van leerlingen. Tegelijkertijd is het wenselijk en nodig dat voldoende scholen<br />
er zelf <strong>voor</strong> kiezen, zich extra te profileren met een aanbod sport of kunst en cultuur.<br />
Een breedte<strong>voor</strong>ziening op één of <strong>meer</strong> van deze terreinen <strong>kan</strong> namelijk een sterke uitdaging<br />
vormen <strong>voor</strong> leerlingen die zich juist niet kunnen profileren op het cognitieve vlak.<br />
Wanneer een leerling ontdekt dat hij/zij uitblinkt in bij<strong>voor</strong>beeld sport, dans of drama,<br />
<strong>kan</strong> dit een belangrijke motiverende factor zijn om binnen het <strong>onderwijs</strong> te willen blijven.<br />
Hiermee zou een dergelijk aanbod preventief kunnen werken: gedragsproblemen die<br />
<strong>voor</strong>tkomen uit faalangst of een slecht zelfbeeld, zouden ermee <strong>voor</strong>komen kunnen<br />
worden. Vooralsnog is er weinig bekend over het verband tussen prestaties op nietcognitieve<br />
terreinen enerzijds en het <strong>voor</strong>komen van gedrags- en schoolproblemen<br />
anderzijds; het uitzetten van onderzoek hiernaar is wenselijk.<br />
Voor het gebied van het ondernemerschap is nadere bezinning op de plaats van dit concept<br />
in de curricula van met name basis- en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> nodig.<br />
Tot slot stelt de raad vast dat er <strong>kan</strong>sen liggen om extra activiteiten verder vorm te<br />
geven vanuit:<br />
• de toegenomen beleidsaandacht <strong>voor</strong> variatie in het <strong>onderwijs</strong>;<br />
• de ontwikkeling in het curriculum naar vrije of differentiële ruimte;<br />
• de ervaringen met regelingen die variatie toelaten, en met samenwerkingsmodellen<br />
tussen <strong>onderwijs</strong> en andere partijen; en<br />
• de beschikbaarheid van expertise op een aantal talentgebieden buiten het<br />
<strong>onderwijs</strong>.<br />
De raad constateert ook een aantal belemmeringen, waaronder:<br />
• communicatieproblemen met ouders en met andere instellingen, met name communicatie<br />
tussen <strong>onderwijs</strong> en ouders van (hoog)begaafde kinderen ligt soms<br />
moeilijk;<br />
• financieringsproblemen; en<br />
• de (on)toegankelijkheid van de expertise buiten het <strong>onderwijs</strong>.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
51
3 Conclusies en aanbevelingen<br />
Dit hoofdstuk formuleert conclusies en aanbevelingen over samenwerking en afstemming<br />
rondom kwalificering, zorg en talentontwikkeling van <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />
(3.2) en van <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten (3.3). Daaraan <strong>voor</strong>afgaand geeft de<br />
raad een aantal algemene uitgangspunten waarop de aanbevelingen over <strong>voor</strong>zieningen<br />
<strong>voor</strong> de beide groepen <strong>jongeren</strong> gebaseerd zijn (3.1). Het hoofdstuk besluit met de<br />
beantwoording van de adviesvraag (3.4).<br />
3.1 Uitgangspunten<br />
52<br />
Al enige tijd is er een maatschappelijke discussie gaande over rol en taken van het <strong>onderwijs</strong><br />
met betrekking tot het verantwoord opgroeien van <strong>jongeren</strong>. Duidelijk is dat <strong>onderwijs</strong><br />
één van de vele <strong>voor</strong>zieningen is gericht op de jeugd, naast hulpverlening, sportverenigingen,<br />
gezondheidszorg, maatschappelijk werk, culturele instanties, justitiële jeugdinrichtingen,<br />
en dergelijke. Elke <strong>voor</strong>ziening heeft een eigen rol in het streven naar een<br />
zo optimaal mogelijke ontwikkeling van <strong>jongeren</strong>. Het <strong>onderwijs</strong> zoekt naar een juiste en<br />
werkbare afstemming en samenwerking met de verschillende <strong>voor</strong>zieningen. Het eerste<br />
uitgangspunt waar de raad zijn conclusies en aanbevelingen op wil baseren is, dat de<br />
positionering van het <strong>onderwijs</strong> in dit maatschappelijk krachtenveld zodanig moet zijn<br />
dat het <strong>onderwijs</strong> optimaal in staat is zijn rol en taken te vervullen.<br />
Een tweede uitgangspunt van de raad is dat iedere jongere talenten heeft, en dat het<br />
<strong>onderwijs</strong> goed in staat is de meeste <strong>jongeren</strong> te begeleiden op weg naar persoonlijke<br />
ontwikkeling en een kwalificatie die hen <strong>voor</strong>bereidt op de maatschappij. Echter, er zijn<br />
<strong>jongeren</strong> aan de randen van het <strong>onderwijs</strong>bestel, die het <strong>onderwijs</strong> onvoldoende <strong>kan</strong><br />
bedienen. Dit betekent dat het <strong>onderwijs</strong> nog te veel talenten onbenut laat, met name<br />
talenten van een groep <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen en talenten van <strong>jongeren</strong><br />
die in dit advies zijn aangeduid als bijzonder getalenteerd.<br />
In dit advies is een (niet uitputtende) inventarisatie gemaakt van de <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong><br />
beide groepen <strong>jongeren</strong>. De beschrijving is opgezet op basis van drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
(zie hoofdstuk 1): <strong>voor</strong>zieningen in het <strong>onderwijs</strong>systeem onder regie<br />
van het <strong>onderwijs</strong>, <strong>voor</strong>zieningen in samenwerking met en afstemming tussen <strong>onderwijs</strong><br />
en relevante externe partijen en <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem, onder regie<br />
van externe instanties. Ook is nagegaan welke <strong>kan</strong>sen en belemmeringen het aanbod<br />
bevat.<br />
Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven, hangen de antwoorden op de vragen over regie en<br />
afstemming samen met de aangehangen visie op de rol van het <strong>onderwijs</strong>. Moet het<br />
<strong>onderwijs</strong> zich, wanneer het gaat om kwalificering, zorg, begeleiding en talentontwikkeling,<br />
per definitie ontwikkelen tot brede jeugdinstantie waar alle noodzakelijke en<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
wenselijke <strong>voor</strong>zieningen in worden ondergebracht? Tot een deskundig en betrokken<br />
partner die in samenwerking met derden de <strong>jongeren</strong> adequate begeleiding weet te verschaffen?<br />
Of moet het <strong>onderwijs</strong> zich op haar kerntaak – het leren – concentreren en <strong>jongeren</strong><br />
die <strong>meer</strong> nodig hebben, doorverwijzen naar relevante derden? De raad hanteert de<br />
volgende uitgangspunten ten aanzien van de grenzen aan zorg en begeleiding door het<br />
<strong>onderwijs</strong>, en de daaropvolgende afstemming en samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en<br />
externe partijen.<br />
• De school blijft zo lang mogelijk verantwoordelijk <strong>voor</strong> het leerproces van de<br />
leerling.<br />
• De school moet voldoende instrumenten hebben om externe instanties bij de<br />
uitoefening van deze verantwoordelijkheid in te kunnen inschakelen.<br />
• Als de leerling een vorm van zeer specialistische ondersteuning nodig heeft,<br />
moet de school de regie over de leerling overdragen aan externe instanties; de<br />
school dient echter wel bij te houden hoe het de (oud-)leerling nadien vergaat;<br />
• Het inschakelen van en overdragen aan externe instanties gebeurt op een kostendoelmatige<br />
(zo min mogelijk bureaucratische) manier.<br />
Vanuit deze uitgangspunten verwoordt de raad zijn conclusies en aanbevelingen.<br />
3.2 Conclusies en aanbevelingen rondom <strong>jongeren</strong> met psychosociale<br />
problemen<br />
Deze paragraaf trekt conclusies over het noodzakelijke <strong>voor</strong>zieningenaanbod <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
met psychosociale problemen (3.2.1) en geeft vervolgens de aanbevelingen van de<br />
raad met betrekking tot deze groep weer, gerangschikt naar de drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
(3.2.2).<br />
3.2.1 Totaal aan noodzakelijke <strong>voor</strong>zieningen<br />
In schema ziet het totale noodzakelijke <strong>voor</strong>zieningenaanbod <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale<br />
problemen er als volgt uit :<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
53
54<br />
Eerste lijn<br />
Onderwijssysteem en <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />
met kenmerken:<br />
• Kwalitatief hoogwaardig<br />
en flexibel <strong>onderwijs</strong>programma.<br />
• Positief schoolklimaat<br />
met duidelijke regels.<br />
• Leraren die competent<br />
zijn in leerlingbegeleiding<br />
en leerlingzorg.<br />
• Kwalitatief hoogwaardige<br />
interne zorgstructuur,<br />
gericht op signalering,<br />
preventie, lichte hulp en<br />
verwijzing.<br />
• Voldoende toegankelijke<br />
<strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong><br />
speciaal <strong>onderwijs</strong>.<br />
Toelichting schema<br />
In aansluiting op de uitgangspunten van paragraaf 3.1 gaat de raad ervan uit, dat de<br />
schoolorganisatie, het <strong>onderwijs</strong>programma en de interne zorgstructuur van het <strong>onderwijs</strong><br />
de basis vormen <strong>voor</strong> alle leerlingzorg en -begeleiding in de eerste lijn. Jongeren met<br />
leer- en gedragsmoeilijkheden kunnen vervolgens geïndiceerd worden <strong>voor</strong> extra zorg:<br />
speciaal basis<strong>onderwijs</strong> of leerlinggebonden financiering in het basis<strong>onderwijs</strong>, leerwegondersteunend<br />
<strong>onderwijs</strong> of praktijk<strong>onderwijs</strong> in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>; zie hoofdstuk<br />
2. Ten slotte kunnen <strong>jongeren</strong> met problemen met een medische oorzaak (in brede zin)<br />
geplaatst worden in het speciaal <strong>onderwijs</strong>.<br />
Voor sommige <strong>jongeren</strong> is deze interne <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur echter niet toereikend. In<br />
dat geval dient het <strong>onderwijs</strong> in de tweede lijn samen te werken met externe deskundigen,<br />
te beginnen met jeugdzorg. Ook moeten er, <strong>voor</strong> de <strong>jongeren</strong> <strong>voor</strong> wie het aanbod<br />
aan eerste- en tweedelijnszorg en -begeleiding niet voldoende is, mogelijkheden beschikbaar<br />
zijn buiten het <strong>onderwijs</strong>. Afhankelijk van de aard en ernst van de problemen <strong>kan</strong><br />
het gaan om korte, intensieve trajecten (time-out), langduriger trajecten die toewerken<br />
naar kwalificatie (momenteel bestaat hier<strong>voor</strong> niet één bepaald type <strong>voor</strong>ziening, maar<br />
gaat het om uiteenlopende zaken als leer-werktrajecten en tuchtscholen) en, ten slotte,<br />
om justitiële <strong>voor</strong>zieningen.<br />
Kortom: het uitgangspunt van de raad is dat kwalificatie, zorg en begeleiding ‘bottom-up’<br />
worden vormgegeven. Dat is echter alleen mogelijk wanneer tevens aan rand<strong>voor</strong>waarden<br />
(aansturing, financiering) wordt voldaan op het beleidsniveau boven het niveau van<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004<br />
Tweede lijn<br />
Samenwerking <strong>onderwijs</strong> en<br />
externe instanties met kenmerken:<br />
• Samenwerking in uitvoeringsteams.<br />
• Bureau Jeugdzorg vervult<br />
rol van poortwachter en<br />
neemt deel in team.<br />
• Eventueel laagdrempelige<br />
<strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> licht<br />
ambulante hulp, begeleiding<br />
en scholing aan<br />
leerlingen, ouders en<br />
leraren (bij<strong>voor</strong>beeld<br />
schoolmaatschappelijk<br />
werk). Voorziening wordt<br />
idealiter aangestuurd<br />
vanuit uitvoeringsteams.<br />
Derde lijn<br />
Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
die niet <strong>meer</strong> naar school<br />
(kunnen) gaan. Drie typen in<br />
ieder geval nodig:<br />
• Korte, tijdelijke <strong>voor</strong>zieningen<br />
(time-out).<br />
• Meer duurzame <strong>voor</strong>ziening<br />
met (her)opvoeding<br />
en kwalificatie tot doel.<br />
• Justitiële jeugdinstituten<br />
en jeugdgevangenissen.
het <strong>onderwijs</strong>: overheid, provincie, gemeente. De volgende paragrafen formuleren aanbevelingen<br />
zowel ten aanzien van de vormgeving van en <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> zorg en begeleiding,<br />
als ten aanzien van de genoemde rand<strong>voor</strong>waarden.<br />
3.2.2 Aanbevelingen <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale<br />
problemen<br />
De aanbevelingen hebben betrekking op het <strong>voor</strong>zieningenaanbod. Zij zijn geordend in<br />
de drie stadia: (1) <strong>voor</strong>zieningenaanbod binnen het <strong>onderwijs</strong>, (2) <strong>voor</strong>zieningen in<br />
samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen en (3) <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem.<br />
(I) Voorzieningenaanbod binnen het <strong>onderwijs</strong><br />
Het optimaliseren van het <strong>onderwijs</strong>, de <strong>onderwijs</strong>organisatie en de zorgstructuur van het<br />
<strong>onderwijs</strong> is de eerste stap op weg naar een verbeterde en <strong>meer</strong> integrale zorg <strong>voor</strong> en<br />
begeleiding van <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen. De raad formuleert geen aanbevelingen<br />
hierover, maar wil de noodzaak van <strong>onderwijs</strong>vernieuwing nogmaals benadrukken.<br />
Schoolmanagers, <strong>onderwijs</strong>gevenden en begeleiders dienen hierin hun verantwoordelijkheid<br />
te kennen en te nemen. Het gaat dan om zaken als <strong>meer</strong> maatwerk, een hoogwaardig<br />
<strong>onderwijs</strong>programma, een goede relatie tussen de school en het thuismilieu en een lerarencorps<br />
dat competent is in het begeleiden van leerlingen en het tijdig signaleren, bespreken<br />
en verwijzen van problemen. Dit zijn zaken die een school zelf <strong>kan</strong> en moet regelen.<br />
Het is belangrijk dat scholen aandacht besteden aan bijscholing van leraren op het terrein<br />
van zorg en begeleiding. In het basis<strong>onderwijs</strong> is een goed werkend systeem van signalering<br />
en preventie van immens belang. Het <strong>voor</strong>komen van problemen en een vroegtijdige<br />
aanpak als ze zich toch <strong>voor</strong>doen, staan aan de basis van het interne zorgsysteem van<br />
het <strong>onderwijs</strong>; het basis<strong>onderwijs</strong> is daarbinnen een belangrijke actor. Momenteel gebeurt<br />
het nog te vaak dat problemen pas in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> ontdekt worden en<br />
er vanuit het basis<strong>onderwijs</strong> geen of te weinig melding van is gedaan. Het is dus zaak<br />
dat groepsleerkrachten voldoende vaardig zijn op dit gebied of hierin voldoende ondersteund<br />
worden door medewerkers met specifieke deskundigheden. Ook in het vmbo, met<br />
name <strong>voor</strong> de basisberoepsgerichte leerweg en het leerwegondersteundend <strong>onderwijs</strong>, is<br />
<strong>voor</strong> het leraarsberoep <strong>meer</strong> nodig dan vak- en <strong>onderwijs</strong>competenties alleen; iedere<br />
leraar dient daar competent te zijn ten aanzien van leerlingzorg en -begeleiding. Hier zou<br />
een specialisatie binnen lerarenopleidingen <strong>voor</strong> dit <strong>onderwijs</strong> kunnen worden overwogen.<br />
Binnen deze specialisatie zouden competenties op het gebied van leerlingzorg en<br />
-begeleiding <strong>meer</strong> aandacht moeten krijgen dan traditioneel gebruikelijk is. Scholen dienen<br />
<strong>voor</strong>ts alert te zijn op de bewaking van de grens tussen schoolzorg en jeugdzorg.<br />
Ten slotte bestaan er praktische belemmeringen in de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur, die scholen<br />
hinderen bij de uitoefening van hun taken: wachtlijsten speciaal <strong>onderwijs</strong>, de<br />
bureaucratische last van REC- procedures, de onmogelijkheid van tussentijdse overstap<br />
van de ene naar de andere school. Wellicht <strong>kan</strong> de overheid in samenspraak met het<br />
<strong>onderwijs</strong>veld nadenken over manieren om dergelijke belemmeringen te verminderen en<br />
zo de zorgstructuur van het <strong>onderwijs</strong> te versterken.<br />
Binnen de school en het <strong>onderwijs</strong> zelf valt dus nog veel te verbeteren. Toch is de raad<br />
ervan overtuigd dat het <strong>onderwijs</strong> niet in staat zal zijn alleen te opereren in de zorg <strong>voor</strong><br />
en begeleiding van alle leerlingen. Samenwerking met andere instanties <strong>voor</strong> zorg,<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
55
56<br />
hulpverlening en correctie is daarom <strong>voor</strong> iedere school noodzakelijk. De volgende paragraaf<br />
zet uiteen op welke wijze deze samenwerking <strong>kan</strong> worden vormgegeven.<br />
(2) Voorzieningen in samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen<br />
Eerder (hoofdstuk 2) is melding gemaakt van ‘good practices’ en gedachtenuitwisseling<br />
door scholen en bij het <strong>onderwijs</strong> betrokken organisaties en instanties over een wenselijke<br />
basisvorm <strong>voor</strong> deze samenwerking: een multidisciplinair uitvoeringsteam. Hier<br />
werken hulpverleners uit de brede jeugdzorg en andere maatschappelijke <strong>voor</strong>zieningen<br />
structureel samen met vertegenwoordigers van scholen. Doel: hulp aan <strong>jongeren</strong>, gezinnen<br />
en scholen bij psychosociale en gezinsproblemen versnellen en verbeteren. Het<br />
basis- en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en het mbo kunnen deze basisvorm van samenwerking<br />
benutten. Ook Operatie Jong stelt dit model <strong>voor</strong> als basismodel <strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong> (in<br />
de Agenda Jeugdbeleid).<br />
De raad sluit niet uit dat sommige scholen er<strong>voor</strong> zullen kiezen de samenwerking met<br />
externen op een andere manier vorm te geven dan via een uitvoeringsteam, bij<strong>voor</strong>beeld<br />
via het inkopen van externe deskundigheid (zie verderop). Belangrijk is in elk geval dat<br />
de samenwerking gestructureerd verloopt en dat de continuïteit van de gekozen vorm<br />
gewaarborgd wordt. Omdat er veel positieve ervaringen zijn met het samenwerken in<br />
teamverband en omdat het een werkwijze is die in praktijk veel <strong>voor</strong>komt, geeft de raad<br />
in de volgende subparagrafen enkele aanbevelingen ten aanzien van het functioneren van<br />
de uitvoeringsteams. Het gaat dan met name om de aansturing en organisatie, de werkwijze,<br />
de financiering, en de evaluatie van de teams.<br />
Bovenschoolse aansturing en organisatie<br />
Het begrip uitvoeringsteam is een verzamelnaam <strong>voor</strong> verschillende manieren van<br />
samenwerken, afhankelijk van de behoeften van de scholen en leerlingen <strong>voor</strong> wie het<br />
team bedoeld is. Het is mogelijk noch wenselijk één beste opzet en werkwijze aan te wijzen<br />
(mede door het ontbreken van effectmetingen). Wel laten praktijkervaringen zien dat<br />
het ondoenlijk en onwenselijk is dat iedere school beschikt over een eigen uitvoeringsteam:<br />
teams kunnen in veel gevallen het beste bovenschools worden georganiseerd. In<br />
het basis- en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> kunnen de teams deel uitmaken van de al bestaande<br />
samenwerkingsverbanden. Binnen ROC’s zijn teams op instellingenniveau wel wenselijk,<br />
in verband met de daar gerealiseerde schaalgrootte.<br />
Werkwijze: team als actor<br />
Vooral die uitvoeringsteams lijken <strong>kan</strong>srijk, die niet alleen gesprekspartner zijn en doorverwijzen,<br />
maar ook actor zijn. Dat wil zeggen dat het team een eigen hulpaanbod verzorgt<br />
(preventieve cursussen <strong>voor</strong> ouders, diagnose, hulpverlening en deskundigheidsbevordering<br />
van <strong>onderwijs</strong>medewerkers). Ook zou het team contactpunt kunnen zijn <strong>voor</strong>,<br />
onder <strong>meer</strong>, het RMC, en zou het kunnen zorgdragen <strong>voor</strong> de verplichte melding van verzuimende<br />
leerlingen aan het RMC, en op de hoogte blijven gedurende het vervolgtraject<br />
van een (oud-)leerling. Teamleden moeten zelf in actie kunnen komen of de verantwoordelijkheid<br />
kunnen nemen <strong>voor</strong> verdere actie en aanspreekbaar zijn op het effect ervan.<br />
Financiering via trekkingsrechten<br />
Het is van groot belang dat de multidisciplinaire teams in het basis- en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong><br />
en het mbo gefinancierd worden uit structurele middelen. Een of <strong>meer</strong> partijen<br />
(gemeente, schoolbestuur) kunnen het <strong>voor</strong>touw nemen om de opzet en ontwikkeling<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
van teams te stimuleren met behulp van een tijdelijke financiële impuls. Uiteindelijk moet<br />
de betaling echter uit reguliere middelen komen om het <strong>voor</strong>tbestaan van de teams te<br />
garanderen.<br />
De raad acht het tevens wenselijk dat het <strong>onderwijs</strong> een belangrijke stem heeft in de<br />
samenstelling van de uitvoeringsteams. Hij stelt daarom <strong>voor</strong> de uitvoeringsteams te<br />
laten samenstellen en te bekostigen op basis van trekkingsrechten. Dat wil zeggen dat<br />
het <strong>onderwijs</strong> aanspraak <strong>kan</strong> maken op de inzet van bepaalde deskundigheden (bij<strong>voor</strong>beeld<br />
kinderpsychiater, wijkagent, jeugdpsycholoog) <strong>voor</strong> een aantal uren per afgesproken<br />
periode. Naar de mening van de raad is dit een betere optie dan financiering door<br />
gezamenlijke budgetten of door het overhevelen van budgetten naar de school, omdat in<br />
de praktijk blijkt dat gelden uit een gezamenlijk budget niet altijd terecht komen waar ze<br />
terecht zouden moeten komen (in dit geval de zorg <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong>).<br />
Een probleem hierbij is dat scholen bij het uitoefenen van hun trekkingsrechten te maken<br />
kunnen krijgen met veel organisaties. Trekkingsrecht op een wijkagent, bij<strong>voor</strong>beeld,<br />
impliceert bemoeienis en afstemming met de politieregio’s. Wellicht is het daarom verstandig<br />
te beginnen met trekkingsrechten op de jeugdzorg, en <strong>voor</strong> het overige inzet in<br />
het team te regelen via afspraken in de keten. De raad wil hierbij ook pleiten <strong>voor</strong> onderzoek<br />
naar manieren om trekkingsrechten later uit te breiden tot andere relevante organisaties;<br />
bij de politie zou een en ander bij<strong>voor</strong>beeld geregeld kunnen worden via prestatieindicatoren<br />
<strong>voor</strong> de politieregio’s. Vanuit het <strong>onderwijs</strong> bezien moeten trekkingsrechten<br />
leiden tot een stabiele structurele <strong>voor</strong>ziening.<br />
Omdat niet iedere school en niet ieder samenwerkingsverband dezelfde behoefte aan<br />
zorgdeskundigheid heeft, kiest de raad <strong>voor</strong> een flexibel systeem waarbij trekkingsrechten<br />
per samenwerkingsverband bepaald worden. Dat betekent dat er criteria moeten zijn<br />
om te bepalen op hoeveel zorgdeskundigheid scholen aanspraak kunnen maken. De raad<br />
stelt <strong>voor</strong> deze criteria te ontwikkelen via het opzetten en uitvoeren van experimenten<br />
met distributie van trekkingsrechten. In het basis<strong>onderwijs</strong> zouden deze rechten in eerste<br />
instantie gekoppeld kunnen worden aan het aantal indicaties <strong>voor</strong> speciaal basis<strong>onderwijs</strong>,<br />
dat een samenwerkingsverband heeft. In het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> bepalen de indicaties<br />
<strong>voor</strong> leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong> en praktijk<strong>onderwijs</strong> de trekkingsrechten.<br />
Daarbij gaat de raad ervan uit dat er een verband is tussen de hoeveelheid zorg die kinderen<br />
van een school nodig hebben, en de genoemde indicaties. De raad is geen <strong>voor</strong>stander<br />
van nieuwe indicatieprocedures ten behoeve van het vaststellen van trekkingsrechten,<br />
dit acht hij een te bureaucratische werkwijze. Evaluatie van de experimenten<br />
zou kunnen leiden tot bijstelling van de gekozen indicatoren en het opnieuw bepalen van<br />
de beste wijze <strong>voor</strong> de distributie van trekkingsrechten.<br />
Evaluatie uitvoeringsteams gewenst<br />
Evaluatieonderzoek naar de werking en de resultaten van de teams is nodig en zou per<br />
<strong>onderwijs</strong>sector (basis<strong>onderwijs</strong>, <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong>)<br />
vormgegeven moeten worden. Teams dienen hiertoe hun resultaten bij te houden, niet<br />
alleen in aantallen, maar <strong>voor</strong>al in termen van effecten. Leiden de aktiviteiten van de<br />
teams ertoe dat <strong>jongeren</strong> vervolgens in het <strong>onderwijs</strong> of daarbuiten hun weg vinden? Ook<br />
dient evaluatieonderzoek inzichtelijk te maken welke verbeteringen wenselijk en mogelijk<br />
zijn in de uitvoering door de teams. Daarnaast is het continu evalueren van het individueel<br />
effect (op de jongere) van de afspraak essentieel <strong>voor</strong> de werking van het team.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
57
58<br />
School koopt deskundigheid in<br />
Scholen nemen momenteel vaak zelf deskundigen in dienst (schoolmaatschappelijk werk,<br />
orthopedagogen, psychologen) waarmee zij hun eigen zorgaanbod hopen te versterken<br />
en de grenzen van het hulpaanbod verruimen. Een vorm van licht ambulante hulp<br />
(spreekuur) op school <strong>kan</strong> een goede laagdrempelige <strong>voor</strong>ziening zijn <strong>voor</strong> ouders en<br />
kinderen. Er komt echter vaak een moment dat er samenwerking plaats moet vinden met<br />
partners in andere sectoren. De raad acht het geen goede zaak als scholen de deskundigheid<br />
die ze inkopen, beschouwen als een vervanging <strong>voor</strong> verankering in een netwerk<br />
van externen <strong>voor</strong>zieningen. Een eigen zorgaanbod is alleen dan een goede ontwikkeling<br />
als het gekoppeld wordt aan structurele samenwerking (al of niet in uitvoeringsteams).<br />
(3) Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
Time-out trajecten<br />
Voor <strong>jongeren</strong> in het (<strong>voor</strong>tgezet) <strong>onderwijs</strong>, die tijdelijk niet aan het <strong>onderwijs</strong> kunnen<br />
deelnemen vanwege gedragsproblemen, bestaan al korte time-outtrajecten, leer-werktrajecten,<br />
enzo<strong>voor</strong>t. Betrokkenen beoordelen echter de totale capaciteit van dit aanbod<br />
als onvoldoende. De raad wil geen aanbevelingen doen omtrent de benodigde hoeveelheid<br />
<strong>voor</strong>zieningen, maar stelt <strong>voor</strong> het aan de samenwerkingsverbanden over te laten<br />
om vast te stellen welke capaciteit nodig is.<br />
Van-acht-tot-acht-arrangement<br />
De variatie in het totale <strong>voor</strong>zieningenaanbod <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />
lijkt onvoldoende. Zo ontbreekt het momenteel aan een langduriger <strong>voor</strong>ziening<br />
<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> ‘op het randje’ (die ook niet in het speciaal <strong>onderwijs</strong> thuishoren). De raad<br />
geeft hier tijdelijk de naam van-acht-tot acht-arrangement aan. De <strong>voor</strong>ziening in kwestie<br />
is géén tuchtschool of internaat, de dagelijkse zorg en woonplek blijft in de thuissituatie,<br />
zodat de ouders betrokken blijven bij de jongere. Het is ook geen kortdurende time-out<strong>voor</strong>ziening,<br />
maar een traject van langere duur <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> die onvoldoende geholpen<br />
zijn met een time-out. Leerlingen blijven tijdens deelname ingeschreven staan bij de<br />
school waar ze <strong>voor</strong>heen op zaten, en de school blijft verantwoordelijk <strong>voor</strong> het volgen<br />
van de leerling gedurende het traject en <strong>voor</strong> hulp bij eventuele terugkeer in het reguliere<br />
<strong>onderwijs</strong>. Binnen de <strong>voor</strong>ziening in kwestie zou een duidelijk regime moeten zijn, met<br />
veel toezicht en begeleiding. De <strong>voor</strong>ziening is in de ogen van de raad echter geen strafinstituut,<br />
maar heeft een duidelijk kwalificerende taak. De jongere moet een bewijs van<br />
een prestatie kunnen halen (certificaat, diploma) in deze van-acht-tot-acht-<strong>voor</strong>ziening,<br />
waardoor zijn of haar positie in de samenleving versterkt wordt (en gedragsproblemen<br />
afnemen). Het <strong>onderwijs</strong>programma <strong>kan</strong> worden vormgegeven vanuit de ervaringen in<br />
time-outprojecten, leer-werktrajecten, enzo<strong>voor</strong>t.<br />
Een vraag die samenhangt met dit <strong>voor</strong>stel, is hoe de plaatsing van <strong>jongeren</strong> in deze<br />
<strong>voor</strong>ziening geregeld wordt. De raad <strong>kan</strong> zich <strong>voor</strong>stellen dat de plaatsingsbevoegdheid<br />
bij de samenwerkingsverbanden gelegd wordt. Het samenwerkingsverband krijgt dan een<br />
(nader vast te stellen) aantal plaatsen, dat het op basis van eigen criteria verdeelt. De<br />
raad gaat uit van de gedachte dat plaatsing zoveel mogelijk op basis van vrijwilligheid<br />
zou moeten plaatsvinden, maar als dat niet gaat, moet het mogelijk zijn een verplichting<br />
op te leggen aan de ouders en de jongere. De raad stelt daarom <strong>voor</strong> het van-acht-totacht-arrangement<br />
bestuurlijk onder te brengen bij (één van de scholen in) het samenwerkingverband.<br />
Dit maakt het mogelijk <strong>voor</strong> het schoolbestuur om te bepalen dat een<br />
gedragsmoeilijke leerling die op die school is ingeschreven, <strong>onderwijs</strong> dient te volgen<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
aan het van-acht-tot-acht-instituut. Dit alles impliceert wel dat financiering van het vanacht-tot-acht-arrangement<br />
via het samenwerkingsverband verloopt.<br />
De raad wil benadrukken dat een dergelijke van-acht-tot-acht-<strong>voor</strong>ziening altijd een aanvulling<br />
moet zijn op preventieve maatregelen binnen het <strong>onderwijs</strong> of de samenwerking<br />
tussen school en derden. Het mag daarom niet zo zijn dat de investeringen in een dergelijke<br />
nieuwe <strong>voor</strong>ziening ten koste gaan van de investeringen in het <strong>onderwijs</strong>proces, de<br />
<strong>onderwijs</strong>zorgstructuur en de samenwerking met externen. Een belangrijke <strong>voor</strong>waarde<br />
<strong>voor</strong> verwijzing naar de van-acht-tot-acht-<strong>voor</strong>ziening is dat de school (het uitvoeringsteam)<br />
<strong>kan</strong> laten zien, welk traject al met de betrokken leerling is afgelegd en met welk<br />
resultaat. De van-acht-tot-acht-<strong>voor</strong>ziening <strong>kan</strong> ook worden gezien als een project om<br />
ervaringen op te doen, die later worden ingesluisd in nu reeds bestaande <strong>voor</strong>zieningen.<br />
De raad stelt <strong>voor</strong> te beginnen met pilots in drie of vier gemeenten, waarin ervaring<br />
opgedaan wordt met verschillende modellen <strong>voor</strong> deze <strong>voor</strong>ziening. Het proces en de<br />
resultaten dienen geëvalueerd te worden; zo mogelijk vindt vergelijking plaats met een<br />
regio waar de <strong>voor</strong>ziening nog niet bestaat. In de pilot <strong>kan</strong> ook nagegaan worden op<br />
welke wijze plaatsing het beste <strong>kan</strong> geschieden (alleen vrijwillig of ook verplicht).<br />
3.3 Conclusies en aanbevelingen <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />
Iedere jongere heeft persoonlijke talenten die, mede door het <strong>onderwijs</strong> dat hij volgt,<br />
tot bloei kunnen komen. Een kleinere groep <strong>jongeren</strong> blinkt uit op één of <strong>meer</strong> gebieden.<br />
De <strong>onderwijs</strong>raad vindt dat iedere school naar beste vermogen moet werken aan de herkenning<br />
en erkenning van dergelijke bijzondere talenten. Wanneer zij bepaalde talenten<br />
opmerken, zouden leraren en scholen dit in ieder geval moeten bespreken met de leerling<br />
en zijn of haar ouders. Dit alles past in de pedagogische opdracht van <strong>onderwijs</strong>: het<br />
ontdekken en stimuleren van talent. De raad pleit er daarom <strong>voor</strong> dat scholen ten minste<br />
zouden moeten opnemen in het schoolplan hoe zij aandacht schenken aan talentherkenning<br />
en daarover denken te communiceren met ouders. De wijze waarop de school dit<br />
beleid verder uitwerkt en implementeert, is overigens een zaak van de school zelf.<br />
Vanuit deze algemene opvatting en aanbeveling maakt deze paragraaf onderscheid tussen<br />
cognitief talent (hoogbegaafdheid) en de drie andere talentgebieden die in dit advies<br />
(exemplarisch) centraal staan. De raad is van oordeel dat toptalentontwikkeling op cognitief<br />
gebied behoort tot de kerntaak van het <strong>onderwijs</strong>; toptalentontwikkeling ligt als het<br />
ware in het verlengde van de cognitieve ontwikkeling, die het <strong>onderwijs</strong> behoort te<br />
bevorderen. Voor de andere talentgebieden ligt de zorgplicht <strong>voor</strong> toptalentontwikkeling<br />
niet bij het <strong>onderwijs</strong>, maar wel is het vanuit pedagogisch en didactisch oogpunt<br />
gewenst dat talent ondersteund en gestimuleerd wordt binnen de mogelijkheden die een<br />
school heeft.<br />
3.3.1 Cognitief talent<br />
Er bestaan op dit terrein zinvolle aanzetten <strong>voor</strong> de verdere ontwikkeling op scholen (zie<br />
de inventarisatie in bijlage 2). Er is een groeiende infrastructuur die <strong>voor</strong> scholen in principe<br />
bereikbaar is. Gelet op de mate van organisatie en omvang, meent de raad dat verdere<br />
maatregelen nodig zijn.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
59
60<br />
Op dit terrein ligt de regietaak volgens de raad grotendeels bij het <strong>onderwijs</strong> zelf. Cognitieve<br />
ontwikkeling behoort immers tot de kerntaken van het <strong>onderwijs</strong>. Bovendien is het<br />
van groot belang dat <strong>jongeren</strong> die hier uitblinken, vroegtijdig opgemerkt worden om<br />
(school)problemen te <strong>voor</strong>komen. Dat het <strong>onderwijs</strong> de eerstaangewezene is om de regie<br />
van dit talentgebied te voeren, betekent niet dat het deze taken geheel alleen moet vormgeven.<br />
Hoogstwaarschijnlijk is samenwerking met deskundige derden op dit gebied (stadium<br />
twee in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod) <strong>voor</strong> de meeste scholen zelf een noodzaak, aangezien<br />
de deskundigheid op school vaak niet aanwezig zal zijn.<br />
Een situatie echter waarin de regie van zorg en begeleiding rondom (hoog)begaafdheid<br />
geheel buiten de school komt te liggen (stadium drie van het <strong>voor</strong>zieningenaanbod), is<br />
<strong>voor</strong> dit talentgebied onwenselijk (en ondoenlijk); dit stadium komt in het onderstaande<br />
dan ook niet aan bod.<br />
(1) Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong><br />
Het basis<strong>onderwijs</strong> is een belangrijke actor op dit terrein omdat (hoog)begaafdheid vaak al<br />
op jonge leeftijd herkenbaar is. Het basis<strong>onderwijs</strong> <strong>kan</strong> hier zelf <strong>meer</strong> doen dan nu gebruikelijk<br />
is, zowel op het terrein van het herkennen (diagnosticeren) van talent als waar het<br />
gaat om aanpassingen in het curriculum. Het zou goed zijn als er op iedere basisschool<br />
ten minste enige kennis is van (hoog)begaafdheid. De raad beveelt daarom aan dat de<br />
school er<strong>voor</strong> zorg draagt, dat de interne begeleider (of een andere functionaris) geïnfor<strong>meer</strong>d<br />
en geschoold is en blijft met betrekking tot dit onderwerp; externe scholingsprogramma’s<br />
zouden hierin kunnen <strong>voor</strong>zien. Deze functionarissen zouden vervolgens tot<br />
taak hebben groepsleerkrachten en andere teamleden bewust te maken van de noodzaak<br />
van talentherkenning. De nodige expertise op het gebied van (hoog)begaafdheid is in principe<br />
<strong>voor</strong>handen in Nederland. De raad beveelt aan (en begrijpt dat dit pas op langere termijn<br />
effect zal hebben) dat het thema van herkenning van (hoog)begaafdheid opgenomen<br />
wordt in het curriculum van de lerarenopleidingen <strong>voor</strong> het basis<strong>onderwijs</strong>. De nascholing<br />
van leerkrachten <strong>kan</strong> daar vervolgens op aansluiten.<br />
De school <strong>kan</strong> <strong>voor</strong>ts aanpassingen in het curriculum aanbrengen, door het bij<strong>voor</strong>beeld<br />
compacter, <strong>meer</strong> uitgebreid of in een sneller tempo aan te bieden, of door tutorprogramma’s,<br />
waarbij oudere leerlingen jongere leerlingen ondersteunen en uitdagen door extra<br />
lessen of opdrachten. Dit alles zal vaak gebeuren in samenwerking met derden (zie hieronder).<br />
Ten slotte wijst de raad er met nadruk op dat de communicatie tussen school en ouders<br />
verbeterd moet worden; een heldere schoolvisie op (hoog)begaafdheid in het <strong>onderwijs</strong><br />
<strong>kan</strong> hierbij ondersteunend zijn.<br />
Voor het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> ligt naar het oordeel van de raad het vraagstuk anders dan<br />
in het basis<strong>onderwijs</strong>. Hier kunnen immers opleidingen van verschillende zwaarte worden<br />
gevolgd, en in het programma-aanbod is inhoudelijke en institutionele differentiatie<br />
mogelijk. Begaafde en hoogbegaafde <strong>jongeren</strong> kunnen binnen het vwo door extra vakken<br />
en inhoudelijke verdieping wellicht al voldoende aan hun trekken komen. Dit laat onverlet<br />
(en dat blijkt ook uit de inventarisatie) dat binnen de zwaardere opleidingen behoefte<br />
bestaat aan verdere uitdagingen <strong>voor</strong> (hoog)begaafden. De raad stelt zich daarom <strong>voor</strong><br />
dat ook het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> er<strong>voor</strong> zorg draagt dat het over een mentor of leerlingbegeleider<br />
beschikt, die geïnfor<strong>meer</strong>d en geschoold is op dit gebied.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
(2) Voorzieningen in samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen<br />
De basisschool <strong>kan</strong> samenwerken met andere scholen en met derde partijen. De inrichting<br />
van een ‘plusklas’, waarbij hoogbegaafde kinderen regelmatig vanuit verschillende<br />
scholen een verzwaard cognitief en sociaal programma krijgen aangeboden, acht de raad<br />
een goede aanpak. Als <strong>voor</strong>beeld <strong>kan</strong> gelden (zonder andere <strong>voor</strong>beelden tekort te willen<br />
doen) de plusklas die is ingericht in het kader van het wsns-samenwerkingsverband in<br />
Den Bosch. 70<br />
Voor het basis<strong>onderwijs</strong> is het Informatiepunt Hoogbegaafden dat bij de SLO is gesitueerd,<br />
een belangrijk knooppunt in diverse netwerken van expertisescholen. De raad<br />
beveelt verdere versterking van dit knooppunt aan, zodat <strong>meer</strong> scholen <strong>voor</strong> basis<strong>onderwijs</strong><br />
hier nog gemakkelijker toegang toe hebben.<br />
Voor het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> ziet de raad mogelijkheden in het doorvoeren van aanpassingen<br />
in het curriculum, zoals dat ook in het basis<strong>onderwijs</strong> <strong>kan</strong> gebeuren. Daarbij is<br />
ondersteuning wenselijk door derde partijen, zoals het Informatiepunt Hoogbegaafden<br />
Voortgezet Onderwijs, dat bij het CPS is gestationeerd. De raad denkt hierbij ook aan het<br />
inschakelen van instellingen <strong>voor</strong> hbo of wo. Ook arbeidsorganisaties kunnen in <strong>voor</strong>komende<br />
gevallen een <strong>meer</strong> uitdagende leeromgeving <strong>voor</strong> (hoog)begaafde leerlingen<br />
bieden en kunnen daarom bij het schoolcurriculum worden betrokken.<br />
Kortom: de raad is van mening dat scholen en expertise-instituten op dit terrein <strong>meer</strong> zouden<br />
moeten samenwerken om door middel van visieontwikkeling, aanpassingen van het<br />
curriculum en bijzondere <strong>voor</strong>zieningen (uitdagende projecten), de zorgbreedte en het differentiatievermogen<br />
van instellingen <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong> op dit gebied te vergroten. De overheid<br />
moet hierbij in samenspraak met betrokkenen bezien in welke mate aanvullende facilitering<br />
nodig is. Deze facilitering <strong>kan</strong> divers van karakter zijn. De raad beveelt aan:<br />
• naar wet- en regelgeving te kijken: in hoeverre kunnen, door wijzigingen daarin,<br />
scholen <strong>meer</strong> ruimte krijgen <strong>voor</strong> het doorvoeren van aanpassingen in hun<br />
<strong>onderwijs</strong>aanbod en de organisatie daarvan; en<br />
• mogelijkheden van aanvullende financiering te bezien, bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> bijzondere<br />
projecten of de verspreiding van ‘good practices’.<br />
3.3.2 Overige talentgebieden<br />
Wat betreft de talentgebieden kunst en cultuur en sport ligt de zorg <strong>voor</strong>, en regie van,<br />
talentontwikkeling volgens de raad in principe buiten het <strong>onderwijs</strong>. Toch is het ook hier<br />
van belang dat scholen talenten waar mogelijk herkennen en stimuleren, <strong>voor</strong>zover dat<br />
past binnen het schoolbeleid. Het door de overheid ingezette beleid <strong>voor</strong> breedte<strong>voor</strong>zieningen<br />
in de kunst- en cultuureducatie biedt hiertoe bij<strong>voor</strong>beeld een goede aanzet. In<br />
zijn algemeenheid vindt de raad het een goede zaak als scholen zich binnen de wettelijke<br />
mogelijkheden profileren. Hij wijst er bij<strong>voor</strong>beeld op dat er in het curriculum ruimte is,<br />
die scholen zelf kunnen invullen (de zogenoemde vrije of differentiële ruimte). Dit geldt<br />
zowel <strong>voor</strong> het basis- als het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>.<br />
Het is goed denkbaar dat scholen zorgen <strong>voor</strong> een eigen profiel, bij<strong>voor</strong>beeld een cultuurprofiel<br />
of een sportprofiel; een school <strong>kan</strong> zich ook als ondernemende school afficheren.<br />
Binnen een dergelijke profilering zou dan een stimulerende omgeving kunnen<br />
70 ie <strong>voor</strong> een beschrijving de website www.plusklasdenbosch.nl.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
61
62<br />
ontstaan <strong>voor</strong> toptalentontwikkeling. Wel is verdere doordenking nodig van en onderzoek<br />
naar de relatie tussen breedte<strong>voor</strong>zieningen op een bepaald terrein (gericht op alle leerlingen,<br />
zoals sportles, dramales) en een eventuele top<strong>voor</strong>ziening (gericht op <strong>jongeren</strong><br />
met bijzonder talenten).<br />
Verder beveelt de raad in dit verband aan dat de overheid belemmeringen in wet- en<br />
regelgeving wegneemt. Anders gezegd: de mogelijkheden die bij<strong>voor</strong>beeld de LOOTlicentie<br />
<strong>voor</strong> sporters of de regeling Voorbereiding op muziek- en dans<strong>onderwijs</strong> bieden,<br />
kunnen ook op andere terreinen gecreëerd worden (zie onderstaand kader). De overheid<br />
zou hier – in lijn met de bevordering van de autonomie van scholen – gerichte actie op<br />
moeten ondernemen.<br />
De raad denkt in dit verband ook aan individuele gedeeltelijke ontheffing van leerplicht;<br />
<strong>voor</strong>waarde is wel dat de betrokken leerling en diens ouders en de school bereid zijn<br />
afspraken te maken (een convenant te sluiten), die leiden tot het behalen van een passend<br />
diploma. Denk bij<strong>voor</strong>beeld aan turnsters die al op jonge leeftijd en langdurig moeten<br />
trainen willen zij met de wereldtop mee kunnen doen.<br />
Voorbeeld van wettelijke verruiming<br />
Een regeling (analoog aan die <strong>voor</strong> dans en muziek) <strong>voor</strong> theater en beeldende kunsten<br />
zou scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en kunst<strong>onderwijs</strong> een kader bieden <strong>voor</strong><br />
het maken van afspraken met elkaar. Een dergelijke regeling hoeft minder verstrekkend<br />
te zijn dan de regeling <strong>voor</strong> muziek en dans (andere ontwikkelingseisen). De<br />
regeling zou ook een kader kunnen bieden <strong>voor</strong> de verdeling van verantwoordelijkheden<br />
tussen <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en kunst<strong>onderwijs</strong>. De Inspectie zou toe kunnen zien<br />
op de uitvoering en naleving van de regeling. De school zou verantwoordelijk moeten<br />
blijven <strong>voor</strong> het kwalificeringstraject, terwijl de regie <strong>voor</strong> de talentontwikkeling bij de<br />
samenwerkingspartner berust. Vanzelfsprekend blijven de leerling en diens ouder(s)<br />
binnen de wettelijke kaders eindverantwoordelijken.<br />
De samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en derde partijen dient geoptimaliseerd te worden.<br />
Nog te vaak spreken en denken samenwerkende partijen enkel vanuit het eigen perspectief<br />
en de eigen belangen. De overheid zou hier een stimulerende rol kunnen spelen door<br />
het wegnemen van financiële en wettelijke belemmeringen.<br />
Gelet op het prille ontwikkelingsstadium van het talentgebied ondernemendheid en<br />
ondernemerschap, is het <strong>voor</strong>alsnog moeilijk aan te geven welk takenpakket en welke<br />
verantwoordelijkheid het <strong>onderwijs</strong> heeft op dit terrein. Dit zijn wel belangrijke vragen,<br />
die een plek verdienen in de evaluatie van lopende initiatieven. De raad stelt de volgende<br />
stappen <strong>voor</strong>.<br />
• Evalueren en vergelijken van de in uitvoering zijnde projecten.<br />
• Nader (laten) conceptualiseren en beschrijven van het begrip ondernemerschap<br />
in relatie tot het <strong>onderwijs</strong>, en nadere invulling (laten) geven aan het begrip<br />
‘talent <strong>voor</strong> ondernemerschap’: waaruit bestaat dit talent (welke competenties),<br />
met welk gedrag wordt het zichtbaar, hoe is talent op dit terrein te signaleren.<br />
• Nagaan welke plaats ondernemerschap en ondernemende vaardigheden in de<br />
kerndoelen van het primair <strong>onderwijs</strong> en de onderbouw van het <strong>voor</strong>tgezet<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
<strong>onderwijs</strong>, evenals in de exameneisen van het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en eindtermen<br />
bve, innemen of in moeten nemen.<br />
• Scholen dienen ondernemerschap als een serieuze beroepsmogelijkheid te zien<br />
en expliciet op te nemen in het proces van studie- en beroepskeuzebegeleiding.<br />
In dit stadium van ontwikkeling is het nog niet mogelijk aan te geven, welk takenpakket<br />
het <strong>onderwijs</strong> heeft op dit terrein en hoe het beste zou kunnen worden samengewerkt<br />
met derden. Dit zijn wel belangrijke vragen, die een plek verdienen in de evaluatie van<br />
projecten.<br />
Op basis van de kennis en het inzicht die worden opgebouwd door deze exercities, zal<br />
het vervolgens mogelijk zijn tot een verdere strategische doorontwikkeling te komen, en<br />
(op de langere termijn) ook uitzonderlijk getalenteerde leerlingen te ondersteunen in hun<br />
ambities.<br />
Algemene aanbevelingen talentgebieden<br />
De raad meent dat de overheid stimulerend <strong>kan</strong> optreden op de drie genoemde talentgebieden<br />
door verruiming in de wet- en regelgeving en door het verstrekken van financiële<br />
impulsen. Oogmerk hiervan is dat scholen (nog <strong>meer</strong>) in de positie worden gebracht om<br />
in samenwerking met andere partijen adequaat gedifferentieerd <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong> talentvolle<br />
leerlingen en groepen leerlingen aan te bieden, door aanpassing van de interne processen<br />
of eventueel via overdracht aan derden. Voorbeelden zijn de eerder genoemde regelingen<br />
<strong>voor</strong> de talentvolle sporters (de zogenoemde LOOT-licentie) en <strong>voor</strong> talentvolle<br />
leerlingen op kunstgebied (de regeling <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>trajecten dans en muziek).<br />
De raad beveelt aan om in het kader van het beleid van autonomievergroting een algemene<br />
regeling met specificaties naar talentgebieden te ontwerpen, die extra mogelijkheden biedt<br />
naast de bestaande ruimte die scholen hebben <strong>voor</strong> eigen invulling. 71 Hij denkt hierbij aan:<br />
• verlenen van vrijstellingen <strong>voor</strong> deelname aan <strong>onderwijs</strong>uren, vakken en examenonderdelen;<br />
• vergroten van keuzemogelijkheden passend bij het talentgebied;<br />
• vervangen van examenonderdelen van het reguliere programma, passend bij het<br />
talentgebied;<br />
• vaststellen van criteria <strong>voor</strong> toelating en selectie van leerlingen die <strong>voor</strong> speciale<br />
regelingen in aanmerking komen; bij de selectie en toepassing van de criteria<br />
dient de school een derde partij in te schakelen, die op het desbetreffende<br />
gebied algemeen als deskundige is geaccepteerd (<strong>voor</strong> bepaalde kunstgebieden<br />
<strong>kan</strong> dat bij<strong>voor</strong>beeld de desbetreffende kunst-vakopleiding zijn); en<br />
• vaststellen van een registratieplicht van de leerlingen die onder de speciale<br />
regelingen worden gebracht.<br />
De overheid <strong>kan</strong> <strong>voor</strong>ts op het financiële vlak scholen stimuleren door:<br />
• het beschikbaar stellen van tijdelijke extra middelen die het de school mogelijk<br />
maken zich op bepaalde talentgebieden te profileren;<br />
• scholen te ondersteunen bij verwerving van extra middelen uit aanvullende private<br />
fondsen die specifiek werken <strong>voor</strong> bepaalde talentgebieden;<br />
71 De hieronder <strong>voor</strong>gestelde regelingen en financiële impulsen kunnen deels samenvallen met, deels verder strekken dan regelingen<br />
die <strong>voor</strong> breedte<strong>voor</strong>zieningen zijn bedoeld, zoals de Regeling cultuurprofielscholen <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> 2004.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
63
• scholen te ondersteunen in hun samenwerking met derden die op bepaalde<br />
talentgebieden bereid zijn hun middelen in te zetten;<br />
• het beschikbaar stellen van tijdelijke extra middelen om groepen van scholen in<br />
de gelegenheid te stellen zich, zoals de LOOT-scholen, te organiseren op een<br />
bepaald talentgebied en daarbij zelfregulerende mechanismen als een keurmerkprocedure<br />
te ontwikkelen; en<br />
• <strong>voor</strong>lichting omtrent de mogelijkheden op bepaalde talentgebieden, waaronder<br />
de vier hier besprokene.<br />
De raad ziet in een dergelijke algemene systematiek <strong>voor</strong> verruiming en stimulering een<br />
goede aanzet <strong>voor</strong> een <strong>meer</strong> structureel beleid <strong>voor</strong> talentvolle <strong>jongeren</strong>. De raad beveelt<br />
daarbij aan dat de bewindslieden van <strong>onderwijs</strong> in overleg treden met bewindslieden van<br />
de andere betrokken beleidsgebieden zoals Welzijn, Sport en Economische Zaken, teneinde<br />
tot gezamenlijke inspanning en bundeling van beleid en financiering te komen.<br />
3.4 De adviesvraag beantwoord<br />
64<br />
Kernvraag van dit advies is als volgt. <strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> worden <strong>voor</strong>zien in een goede sluitende<br />
relatie tussen het <strong>onderwijs</strong>systeem en andere <strong>voor</strong>zieningen gericht op de <strong>jongeren</strong>?<br />
Deze kernvraag is opgesplitst in drie deelvragen, de antwoorden op deze vragen (zie<br />
onderstaand) vormen tezamen het antwoord op de kernvraag.<br />
3.4.1 Deelvraag 1<br />
<strong>Hoe</strong> werkt het <strong>onderwijs</strong>veld momenteel samen met andere partijen en <strong>voor</strong>zieningen in<br />
de kwalificering van, zorg <strong>voor</strong> en talentontwikkeling van bovenbeschreven <strong>jongeren</strong>?<br />
Welke knelpunten zijn er in de huidige gang van zaken aan te wijzen?<br />
De raad heeft in hoofdstuk twee van het advies geschetst, hoe samenwerking tussen<br />
<strong>onderwijs</strong> en externe partijen op dit moment gestalte krijgt. Voor wat betreft <strong>jongeren</strong><br />
met psychosociale problemen werkt het <strong>onderwijs</strong> samen met verschillende partijen en<br />
op een aantal verschillende manieren. De belangrijkste:<br />
• samenwerking met Bureau Jeugdzorg, waar leerlingen met problemen die de<br />
school alleen niet <strong>kan</strong> oplossen, (onder begeleiding van de school) naartoe kunnen;<br />
• afspraken met de financierende partij van bepaalde deskundigheden (gemeente,<br />
politie, provincie) over de inzet van hun deskundigheid op school;<br />
• het inkopen van externe deskundigheid (schoolmaatschappelijk werk) dat een<br />
aanbod verzorgt (spreekuur, licht ambulante hulp) op school; en<br />
• samenwerken in uitvoeringsteams.<br />
Als <strong>kan</strong>sen en belemmerende factoren in de samenwerking zijn (eveneens in hoofdstuk<br />
2) de volgende zaken benoemd.<br />
• Wachtlijsten in de jeugdzorg, verschil in cultuur en werkwijze tussen <strong>onderwijs</strong><br />
en jeugdzorg.<br />
• Bij het maken van afspraken met externen over de inzet van deskundigheid op<br />
school, is de school afhankelijk van de goodwill en mogelijkheden van de toeleverende<br />
partij. Dit <strong>kan</strong> <strong>betekenen</strong> dat de zorg op enig moment (plotseling)<br />
wordt stopgezet.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
• Het inkopen van ‘eigen’ externe deskundigheid <strong>kan</strong> ten koste gaan van investeringen<br />
(in tijd en geld) in het primair proces en in de samenwerking met externe<br />
instanties. Omdat de school nooit een monopoliepositie zal verwerven in de<br />
zorg, is structurele samenwerking echter altijd noodzakelijk.<br />
• Samenwerking in uitvoeringsteams lijkt <strong>kan</strong>srijk, al moeten er verschillende<br />
praktische aansturings- en uitvoeringsproblemen worden opgelost.<br />
Voor wat betreft <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten heeft hoofdstuk<br />
twee laten zien, dat de mate van samenwerking varieert tussen de vier talentgebieden,<br />
waarbij scholen met name op de terreinen sport en kunst en cultuur sterk extern gericht<br />
zijn (en aanbod via samenwerking tot stand brengen).<br />
• Cognitief talent ((hoog)begaafdheid). Op dit terrein doen veel scholen een aanbod,<br />
ofwel geheel zelfstandig ofwel in samenwerking met deskundige derden.<br />
Initiatieven liggen vaak in de sfeer van het compacter maken van curriculaonderdelen,<br />
het versnellen, het verdiepen, enzo<strong>voor</strong>t. De regie over het aanbod<br />
ligt meestal bij de school zelf, wat te maken <strong>kan</strong> hebben met het feit dat de ontwikkeling<br />
van cognitief talent tot de kerntaken van het <strong>onderwijs</strong> behoort. De<br />
overheid heeft twee landelijke Informatiepunten ingesteld, die scholen informeren<br />
en ondersteunen bij het ontwikkelen van een aanbod <strong>voor</strong> hoogbegaafden.<br />
Daarnaast houden verschillende (particuliere) bureaus, instanties en belangenorganisaties<br />
zich met het vraagstuk <strong>onderwijs</strong> bezig. Deze infrastructuur is, <strong>voor</strong>alsnog,<br />
niet overzichtelijk georganiseerd, noch is duidelijk welke van de in<br />
omloop zijnde werkwijzen goed zijn en welke minder goed.<br />
• Kunstzinnig en cultureel talent. Het door de overheid ingezette beleid op dit terrein<br />
biedt goede <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> het leggen van een basis <strong>voor</strong> talentontwikkeling.<br />
Wel is onderzoek nodig naar de vraag hoe de impact is vanuit breedte<strong>voor</strong>zieningen<br />
naar de ontwikkeling van top<strong>voor</strong>zieningen. Ten aanzien van uitvoerend<br />
kunstenaarschap is er op enkele <strong>meer</strong> traditionele talentgebieden (dans, muziek)<br />
een stevige infrastructuur, meestal in samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en deskundige<br />
derden. Er is veel minder aanbod op het terrein van de beeldende<br />
kunst. De samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en instellingen van kunst en cultuur<br />
verloopt echter niet zonder problemen (zie hoofdstuk 2).<br />
• In het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> zijn goede samenwerkingsmodellen ontwikkeld tussen<br />
het <strong>onderwijs</strong> en de georganiseerde sport, met name de LOOT-scholen. In<br />
het basis<strong>onderwijs</strong> is de organisatie van de samenwerking minder ontwikkeld en<br />
vindt deze <strong>voor</strong>al op bilaterale basis plaats tussen school en een sportvereniging<br />
of sportbond. Wellicht is dit ook minder urgent gezien de leeftijd van de<br />
leerlingen. Dit hangt echter sterk af van het type sport (met turnen moet je<br />
vroeg beginnen).<br />
• Het terrein ondernemerschap als onderwerp van <strong>onderwijs</strong> is nog sterk in ontwikkeling,<br />
initiatieven bevinden zich in een pril stadium (innovatieve projecten<br />
<strong>voor</strong> alle leerlingen). Daarbij is er <strong>voor</strong>al sprake van een aanzet tot breedte<strong>voor</strong>zieningen;<br />
het onderwerp top<strong>voor</strong>zieningen (<strong>voor</strong> getalenteerde leerlingen) is<br />
nog nauwelijks onderwerp van discussie. Gelet op dit prille ontwikkelingsstadium<br />
is het <strong>voor</strong>alsnog moeilijk aan te geven welke takenpakketten en<br />
verantwoordelijkheden het <strong>onderwijs</strong> heeft op dit terrein. Ook is het nog onduidelijk<br />
of het wenselijk en mogelijk is een top<strong>voor</strong>ziening op dit gebied in te<br />
richten. Belangrijke vragen die hieraan <strong>voor</strong>af gaan, hebben betrekking op de<br />
invulling van het begrip talent <strong>voor</strong> ondernemerschap (zie hoofdstuk 2).<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
65
66<br />
3.4.2 Deelvraag 2<br />
Welke vormen van samenwerking en afstemming tussen het <strong>onderwijs</strong> en andere<br />
(jeugd)instanties kunnen bijdragen aan een sluitende zorgstructuur? Welke verantwoordelijkheden/rollen<br />
heeft het <strong>onderwijs</strong> binnen de jeugdketen? Is de <strong>onderwijs</strong>keten voldoende<br />
sluitend? Wanneer en onder welke <strong>voor</strong>waarden dient het <strong>onderwijs</strong> de regie van een jongere<br />
en/of een samenwerkingstraject op zich te nemen?<br />
In hoofdstuk twee is <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen het samenwerken in uitvoeringsteams<br />
als <strong>kan</strong>srijke ontwikkeling benoemd, die een belangrijke bijdrage zou kunnen<br />
leveren aan een sluitende zorgstructuur. Het is echter niet de enige manier waarop<br />
<strong>kan</strong> worden samengewerkt; belangrijk is in elk geval dat samenwerking gestructureerd<br />
gebeurt en dat continuïteit gewaarborgd wordt. De raad beveelt aan de uitvoeringsteams<br />
bestuurlijk onder te brengen bij bestaande samenwerkingsverbanden.<br />
Wat betreft de verantwoordelijkheid en rol van het <strong>onderwijs</strong> in de jeugdketen, is de raad<br />
van mening dat het <strong>onderwijs</strong> een belangrijke stem moet hebben in de samenstelling van<br />
het uitvoeringsteam (via trekkingsrechten te regelen, zie aanbevelingen).<br />
Daarnaast is de raad van mening dat er <strong>meer</strong> variatie in het bestaande aanbod moet<br />
komen, onder <strong>meer</strong> door het opvullen van de geconstateerde witte plek: een <strong>voor</strong>ziening<br />
<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met ernstige gedragsproblemen die momenteel tussen wal en schip vallen,<br />
omdat zij noch op het speciaal <strong>onderwijs</strong>, noch in justitiële instanties thuishoren. De raad<br />
geeft als tijdelijke naam aan deze nog niet bestaande <strong>voor</strong>ziening het van-acht-tot-achtarrangement<br />
(zie aanbevelingen).<br />
Een adequate zorgstructuur <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten vergt van het <strong>onderwijs</strong><br />
inzet en het nemen van verantwoordelijkheid. Het <strong>onderwijs</strong> (de school) neemt<br />
talent waar en zoekt vervolgens naar passende ondersteuning. Als het om cognitief talent<br />
gaat ligt het initiatief bij de school; deze zoekt zodanige samenwerking met experts en<br />
instituten dat zij een adequate ondersteuning <strong>kan</strong> bieden. Gelet op het prille ontwikkelingsstadium<br />
van het terrein van ondernemerschap is het <strong>voor</strong>alsnog moeilijk aan te<br />
geven, welke takenpakketten en verantwoordelijkheden het <strong>onderwijs</strong> heeft op dit terrein.<br />
Voor de talentgebieden kunst en cultuur en sport, ten slotte, ligt de verantwoordelijkheid<br />
meestal bij anderen dan de school. De school <strong>kan</strong> de verantwoordelijkheid eventueel<br />
wel delen in samenwerking met derden. In tegenstelling tot <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
met ernstige gedragsproblemen zal de school in principe de verantwoordelijkheid<br />
<strong>voor</strong> talentvolle <strong>jongeren</strong> nooit geheel overlaten aan derden; het <strong>onderwijs</strong> en de<br />
diplomaverwerving blijven altijd tot zijn verantwoordelijkheid behoren.<br />
De ervaringen tot nu toe – bij<strong>voor</strong>beeld de samenwerking tussen scholen, georganiseerde<br />
sport en overheid in het LOOT-model – bieden goede aanknopingspunten <strong>voor</strong> de verdere<br />
ontwikkeling van differentiatiemogelijkheden <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten op<br />
de onderscheiden gebieden.<br />
3.4.3 Deelvraag 3<br />
Welke rol heeft de overheid in het tot stand brengen van <strong>meer</strong> aansluiting tussen het<br />
<strong>onderwijs</strong> en andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen?<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
De overheid <strong>kan</strong> experimenteren met een systeem van trekkingsrechten op basis waarvan<br />
samenwerkingsverbanden, en daarmee scholen, zeggenschap krijgen over de inzet<br />
van externe partijen in en om het <strong>onderwijs</strong> (zie aanbevelingen). Het systeem <strong>kan</strong> beginnen<br />
met de jeugdzorg. De raad beveelt aan dat er stappen ondernomen worden om op<br />
de langere termijn ook zorg te dragen <strong>voor</strong> trekkingsrechten van scholen op andere<br />
maatschappelijke instanties (bij<strong>voor</strong>beeld politie).<br />
Ook zou de overheid een <strong>voor</strong>trekkersrol kunnen vervullen in het laten uitvoeren van<br />
evaluatieonderzoek naar bestaande uitvoeringsteams, de aansturing en resultaten hiervan.<br />
Op basis van dergelijk onderzoek <strong>kan</strong> know-how worden verkregen over de opzet<br />
en invoering van goed werkende uitvoeringsteams, en kunnen hulpmiddelen en instrumenten<br />
ontwikkeld en verspreid worden.<br />
Ten slotte zou de overheid pilots moeten uitzetten en bekostigen om ervaring op te doen<br />
met verschillende vormen van een van-acht-tot-acht-arrangement (zie beantwoording<br />
vraag 2). In deze pilots zou (via proces- en effectonderzoek) moeten worden nagegaan<br />
met welke vorm van deze <strong>voor</strong>ziening het gewenste effect (terugkeer naar het reguliere<br />
<strong>onderwijs</strong> of toeleiding naar werk) het beste <strong>kan</strong> worden gerealiseerd, op welke wijze en<br />
door wie (samenwerkingsverband?) de <strong>voor</strong>ziening aangestuurd wordt en hoe leerlingen<br />
(vrijwillig of verplicht) geplaatst dienen te worden. Daarnaast is het van groot belang dat<br />
er onderzocht wordt in welke kwantiteit de <strong>voor</strong>zieningen opgezet moeten worden.<br />
Voor wat betreft <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten: de overheid moet hier <strong>voor</strong>al de verruimende<br />
functie van wet- en regelgeving benutten. Dat wil zeggen: bestaande wet- en<br />
regelgeving zodanig herzien dat scholen <strong>meer</strong> ruimte en flexibiliteit verkrijgen om tegemoet<br />
te kunnen komen aan de bijzondere behoeften van talenten. Ook van toezichtbepalingen<br />
<strong>kan</strong> een stimulans uitgaan.<br />
Voorts zou de overheid het punt van differentiatie <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />
in het <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> moeten bevorderen, door hieraan in de lerarenopleidingen gedegen<br />
aandacht te laten schenken. Systematische nascholing, onder <strong>meer</strong> gericht op interne<br />
begeleiders, geeft op kortere termijn dan via de lerarenopleidingen de mogelijkheid, de<br />
expertise van scholen op dit punt te vergroten en aldus betere aansluitingen met <strong>voor</strong>zieningen<br />
buiten het <strong>onderwijs</strong> tot stand te brengen.<br />
De raad acht het nodig en wenselijk om de bestaande beleidsinspanningen op diverse<br />
terreinen (zoals cultuurprofielschool, LOOT-licentie, Informatiepunt Hoogbegaafden) te<br />
bundelen tot één gemeenschappelijk beleids- en financieringskader <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten, zodat initiatieven verder kunnen worden<br />
doorontwikkeld en geïmplementeerd. Voorlichting omtrent de mogelijkheden op<br />
diverse talentgebieden is eveneens wenselijk. Daar waar het gaat om partijen die opereren<br />
vanuit verschillende beleids- en financieringskaders vanwege de overheid, is gemeenschappelijke<br />
afstemming op rijksniveau een noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> effectief<br />
overleg en effectieve samenwerking op instellingsniveau.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
67
Literatuur<br />
Boer, G. de. & E. Cuijpers (2002). (Hoog)begaafde leerlingen in het Voortgezet Onderwijs.<br />
Informatiebrochure. Amersfoort: CPS.<br />
Bosdriesz, M. & Berkenbosch, W. (2003). Jeugdzorgadviesteams <strong>voor</strong> het basis<strong>onderwijs</strong>. Utrecht:<br />
NIZW.<br />
Bosdriesz, M. & Veen, D. van (red.) (1999). Samenwerking <strong>onderwijs</strong> en jeugdzorg. Utrecht: SWP.<br />
Bottenburg, M. van, Roques, C. & Smit, S. (2003). Ontwikkelingen in het topsportklimaat in<br />
Nederland (1998-2002). Verslag van de 1-meting (2002) en vergelijking met de 0-meting<br />
(1998) van het topsportklimaat in Nederland. Den Bosch/Nieuwegein: W.J.H. Mulier<br />
Instituut/Arko Sports Media.<br />
Brinkman, B. & Talsma, L. (2003). Een wereld te winnen. Samenwerking tussen ROC’s en externe<br />
partijen bij de psychosociale zorg <strong>voor</strong> deelnemers. Utrecht: NIZW.<br />
Buchner, P., Fuhs, B. & Kruger, H-H. (red.) (1996). Vom teddybar zum ersten Kus. Wege aus der<br />
Kindheit in Ost- und Westdeutschland. Opladen: Leske & Budrich.<br />
Buitenschools kunst<strong>onderwijs</strong> in Vlaanderen en Nederland (2002). Verslag symposia 27 maart en<br />
27 november 2002/ Gent 5 akkoord. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland.<br />
Coleman, J.C. & Hendry (1990). The nature of adolescence. London: Routledge.<br />
Conijn, P., Schuurmans, M. & Mühren, A. (2003). Het ABC van het ondernemend leren. Krommenie:<br />
Ontwerpbureau De Educatieve Stad.<br />
Doorduijn, A., Fiddelaers-Jaspers, R., Spee, I. & Veen, D. van (2002). Samenwerking in de uitvoering.<br />
Leerlingbegeleiding in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en externe instellingen. Leuven-<br />
Apeldoorn: Garant.<br />
Eijl, P. van, Wientjes, H., Wolfensberger, M.V.C & Pilot, A. (2004). Het uitdagen van talent in <strong>onderwijs</strong>.<br />
In <strong>Onderwijsraad</strong>, Sterke en zwakke <strong>kan</strong>ten van educatief Nederland in internationaal<br />
perspectief. Den Haag: <strong>Onderwijsraad</strong> (in <strong>voor</strong>bereiding).<br />
Eimers, T. & Roelofs, N. (2004). Zicht op een sluitende aanpak. Een nieuwe fase in de bestrijding<br />
van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten. In <strong>Onderwijsraad</strong>, Onderwijs in thema’s (werktitel). Den Haag:<br />
<strong>Onderwijsraad</strong> (in <strong>voor</strong>bereiding).<br />
Frietman, R.C.T., Groen, P. & Boer, G. de (2003). Rapportage Scholingsaanbod (Hoog)begaafdheid.<br />
Een inventariserend onderzoek naar het scholingsaanbod <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>professionals op het<br />
gebied van (hoog)begaafdheid. Amersfoort: CPS.<br />
Gilsing, R. (2003). Beleid in de groei. Voortgang en uitkomsten van het lokale jeugdbeleid.<br />
Den Haag: SCP<br />
Guldemond, H., Bosker, R.J., Kuyper, H. & Werf, M.P.C. van der (2003). Hoogbegaafden in het<br />
<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. Groningen: Gion.<br />
Hoogbergen, M. (2001). Met LOOT naar de TOP. De praktijk en toekomst van <strong>onderwijs</strong> en topsport.<br />
Beleidsplan van 1-8-2002 tot 1-8-2006. Stichting Landelijk Overleg Onderwijs<br />
Topsport (LOOT)/Sardes.<br />
Hoogbergen, M., Hoogeveen, K. & Broekhof, K. (2003). Cultuur maakt school. Praktijk en toekomst<br />
van cultuurscholen in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. Utrecht: Sardes.<br />
Hulsbeek, M. & Boer, G. de (2001). (Hoog)begaafde leerlingen in het po en vo. Een inventarisatie<br />
van knelpunten. Enschede: SLO /CPS.<br />
68<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Jansen, M. (2003). Verspreiding en Verankering O & O. Stand van zaken eind december 2003.<br />
Den Haag: Senter.<br />
Kamerstukken II, 2001/2002, 28 168, nr. 3.<br />
Kamerstukken II, 2002/2003, 28 168, nr. 53. Regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de<br />
bekostiging van de jeugdzorg (Wet op de Jeugdzorg).<br />
Kamerstukken I, 2002/2003, 28 168, nr. 267. Herdruk. Wet op de jeugdzorg; Gewijzigd <strong>voor</strong>stel<br />
van deze wet.<br />
Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (2003). Informatieboekje Bondsjeugdopleiding 2003-<br />
2004. Veenendaal: Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond, regio midden. Geraadpleegd<br />
op 11 november 2003 via website KNLTB: www.knltb.nl.<br />
Lieshout, M. van (2003). Voorkomen beter dan herstellen. Jongeren over de oorzaken en aanpak<br />
van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.<br />
Lowyck, J. (1988). Onderzoek van onderwijzen en het leren van hoogbegaafden. In G. Kanselaar,<br />
J. van der Linden & A. Pennings (red.), Begaafdheid: onderkenning en beïnvloeding (167-<br />
181). Amersfoort/Leuven: ACCO.<br />
Melisse, R. & Walraven, G. (2001). Doorgaan totdat je niet <strong>meer</strong> kunt. Onderzoek naar aanleiding<br />
van de motie Lambrechts, Kortram en Ross van Dorp over de <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> leerlingen<br />
die (tijdelijk) niet <strong>meer</strong> op school terecht kunnen. Apeldoorn/Leuven: Sardes & Garant<br />
Uitgevers n.v.<br />
Ministeries van VWS, OCW en SZW (2003). Kabinetsreactie adviezen Jeugdbeleid. Brochure in het<br />
kader van Operatie Jong. Den Haag.<br />
Mönks, F.J. & Span, P. (red.) (1985). Hoogbegaafden in de samenleving. Nijmegen: Dekker &<br />
van de Vegt.<br />
Mooy, T. (2000). Screening children’s Entry Characteristics in Kindergarten. Early Child<br />
Development and Care, 165, 23-40.<br />
Mooy, T. & Hoogeveen, L. (2003). Succescondities <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>ondersteuning van hoogbegaafde<br />
leerlingen: een <strong>voor</strong>stel <strong>voor</strong> onderzoek. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen (ITS en<br />
CBO).<br />
NOC*NSF (2003). Talentontwikkeling in Nederland; Waar moet het heen? Visiedocument.<br />
Operatie Jong (2003). Proeve van de Jeugdagenda. Den Haag: Operatie Jong.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong> (2002). Spelenderwijs. Den Haag: <strong>Onderwijsraad</strong>.<br />
<strong>Onderwijsraad</strong> (2003). Leren in een kennissamenleving. Den Haag: <strong>Onderwijsraad</strong>.<br />
PineappleYellow b.v. (2004). Ondernemende scholen. Verkorte presentatie kwalitatief onderzoek in<br />
opdracht van Senter. Den Haag.<br />
Raad <strong>voor</strong> Cultuur (2003). Cultuurnota. Vooradvies “Cultuur, <strong>meer</strong> dan ooit”. Den Haag: Raad <strong>voor</strong><br />
Cultuur. Geraadpleegd via website Raad <strong>voor</strong> Cultuur,<br />
www.cultuur.nl/cultuurnota/nota0508/adviezen.html.<br />
Rooijen, F. van, Krijns, T. & Urbanus, C. (2002). De kwaliteit van de faciliteiten in het Olympisch<br />
Netwerk Nederland. Rapport in opdracht van NOC*NSF. Amsterdam: Topsport<br />
Amsterdam/Olympisch Steunpunt Amsterdam.<br />
Roost, M. van & Beemer, F. (2003). Ketenconcept en publieke dienstverlening. In Intelligente<br />
arrangement. Jaarboek 2003/2004 Berenschot Procesmanagement b.v. (59-64). Den Haag:<br />
Berenschot Procesmanagement.<br />
Senter (2003). Ondernemerschap en Onderwijs. 2000-2002 in beeld. Den Haag: Senter.<br />
Span, P. (2000). Sporen van begaafdheid. Signalering en identificatie van begaafde leerlingen.<br />
Vernieuwing, tijdschrift <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong> en opvoeding, 59, 4.<br />
Tilborg, L. van & Es, W. van (2003). Almanak <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten 2003. Een verbeterde<br />
model <strong>voor</strong> de sluitende curatieve aanpak van het <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten. Utrecht: Sardes.<br />
<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
69
Veen, D. van (1999). Terugzien <strong>voor</strong> morgen. In M. Bosdriesz en D. van Veen (red.),<br />
Samenwerking <strong>onderwijs</strong> en jeugdzorg. Utrecht: SWP.<br />
Veen, D. van, Kuyvenhoven, T. & Bogaart, P. van den (2003). Naar structurele samenwerking tussen<br />
de leerlingenzorg in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>, de jeugdzorg en instellingen op het gebied<br />
van welzijn, gezondheidszorg en veiligheid. Resultaten van de provinciale en grootstedelijke<br />
conferenties Leerling & Zorg en onderzoek onder scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. Utrecht:<br />
Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg/NIZW Jeugd.<br />
70<br />
<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Bijlage 1<br />
Adviesvraag<br />
Bijlage B.1-71
B.1-72 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Bijlage B.1-73
B.1-74 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Bijlage 2<br />
Inventarisatie <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />
met bijzondere talenten<br />
Bijlage B.2-75
Deze bijlage geeft op vier talentgebieden een beknopt overzicht van <strong>voor</strong>zieningen die<br />
bestemd zijn <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met <strong>meer</strong> dan gemiddelde talenten. Het overzicht biedt een<br />
opmaat <strong>voor</strong> nadere beschouwing over de vraag, wat het <strong>onderwijs</strong> in samenwerking met<br />
derden <strong>meer</strong> <strong>kan</strong> doen om aan de behoeften van getalenteerde <strong>jongeren</strong> tegemoet te<br />
komen.<br />
Inleiding<br />
De <strong>voor</strong>onderstelling bij de advisering is dat het huidige <strong>onderwijs</strong> in het algemeen<br />
gesproken (nog) onvoldoende stimulansen biedt <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten.<br />
Het <strong>onderwijs</strong> is grotendeels afgestemd op de modale groep, waardoor de leerlingen<br />
aan de randen de nodige extra zorg ontberen. Hierdoor <strong>kan</strong> er sprake zijn van onderbenutting<br />
van talent op velerlei gebied. Een tweede veronderstelling is dat door inschakeling<br />
van instituties en personen die goed thuis zijn op het desbetreffende gebied, er<br />
mogelijkheden <strong>voor</strong> samenwerking en afstemming met het <strong>onderwijs</strong> ontstaan. Daardoor<br />
neemt de <strong>kan</strong>s toe dat stimulerende ontwikkelingsomgevingen ingericht kunnen<br />
worden <strong>voor</strong> getalenteerde leerlingen, zodat zij hun begaafdheid beter kunnen ontwikkelen.<br />
Deze bijlage biedt een inventarisatie van <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> bovengemiddeld<br />
getalenteerde leerlingen. De inventarisatie is exemplarisch van aard en bestrijkt vier<br />
gebieden:<br />
• cognitief talent (begaafdheid, hoogbegaafd);<br />
• kunstzinnig en cultureel talent;<br />
• sporttalent; en<br />
• ondernemerstalent.<br />
De volgende paragrafen beschrijven de huidige praktijk. Na een korte introductie op het<br />
talentgebied en de doelgroep volgt steeds een beschrijving van <strong>voor</strong>zieningen die in en<br />
rond het <strong>onderwijs</strong> bestaan. De volgende indeling van <strong>voor</strong>zieningen wordt gehanteerd:<br />
• kennisverspreiders, ontwikkelaars en bemiddelaars;<br />
• scholen met een eigen aanbod;<br />
• <strong>voor</strong>zieningenaanbod in samenwerking tussen scholen onderling of tussen scholen<br />
en deskundige derden; en<br />
• <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem.<br />
De inventarisatie maakt waar mogelijk onderscheid tussen <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> alle leerlingen<br />
enerzijds en <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> een specifieke groep getalenteerde <strong>jongeren</strong><br />
anderzijds. In navolging van de wereld van de sport (men spreekt daar van breedtesport<br />
en topsport) duiden wij deze <strong>voor</strong>zieningen aan als respectievelijk breedte<strong>voor</strong>zieningen<br />
en top<strong>voor</strong>zieningen. Wij leggen de focus van de inventarisatie op het laatste type <strong>voor</strong>ziening,<br />
gericht op getalenteerde <strong>jongeren</strong>. Echter, de grens tussen beide types <strong>voor</strong>zieningen<br />
is niet altijd even scherp te trekken.<br />
De inventarisatie bestaat uit beschrijvingen van <strong>voor</strong>beelden op de vier terreinen en biedt<br />
een beknopte inventarisatie, het heeft niet de pretentie uitputtend te zijn. Deze inventarisatie<br />
vormt de basis <strong>voor</strong> hoofdstuk 2 van het advies.<br />
Cognitief talent (begaafdheid en hoogbegaafdheid)<br />
Talentgebied en doelgroep<br />
Het talentgebied van de cognitieve begaafdheid kent sinds de eerste intelligentietesten<br />
een rijke historie. Ongeveer 10% van de bevolking zou steeds (hoog)begaafd zijn, met<br />
B.2-76 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
een iq-score van 120 of hoger. 72 Daarbinnen wordt weer onderscheid gemaakt tussen<br />
hoogbegaafden en begaafden. Hoogbegaafden blinken uit op <strong>meer</strong> gebieden, begaafden<br />
op één gebied. 73 Een grens tussen beide groepen wordt ook wel aangegeven door de iqscore<br />
(onder of boven 135). De reden dat er van dergelijke precieze verdelingen sprake<br />
is, heeft te maken met de testtraditie op dit domein. Voor de andere terreinen zullen minder<br />
precieze maatstaven en verdelingen gehanteerd worden.<br />
In Nederland is het fenomeen (hoog)begaafdheid in het <strong>onderwijs</strong> sinds het congres<br />
Hoogbegaafden in de samenleving in 1984 74 <strong>meer</strong> in de belangstelling gekomen, en deze<br />
belangstelling neemt nog steeds toe, ook bij de media. Zo meldt bij<strong>voor</strong>beeld het dagblad<br />
Trouw (16 december 2003) dat zich steeds <strong>meer</strong> pubers (16-17 jaar) aanmelden bij<br />
de universiteiten en hogescholen. Men schrijft deze groei toe aan de toegenomen aandacht<br />
in het <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong> <strong>meer</strong> begaafde leerlingen. In dit verband is het ook vermeldenswaardig<br />
dat het ITS en het CBO (Centrum <strong>voor</strong> Begaafdheidsonderzoek) onlangs met<br />
subsidie van het ministerie van OCW een onderzoek zijn gestart naar succescondities<br />
<strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>ondersteuning van hoogbegaafde leerlingen. Het eerste deel is een literatuurstudie<br />
naar modellen van <strong>onderwijs</strong>ondersteuning <strong>voor</strong> (hoog)begaafde leerlingen en<br />
hun effecten. Het tweede deel is een longitudinale studie met drie meetmomenten: groep<br />
7, einde van groep 8 en na een half jaar in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. Het onderzoek<br />
toetst de hypothese dat de mate van differentiatie in leerarrangementen effect heeft op<br />
de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van hoogbegaafden. 75<br />
Cognitieve begaafdheid manifesteert zich <strong>voor</strong>al op school, hoewel het uiteraard ook<br />
consequenties <strong>kan</strong> hebben <strong>voor</strong> het buitenschoolse leven. Cognitieve begaafdheid komt<br />
echter niet altijd tot uiting in hoge schoolcijfers. Natuurlijk zijn er begaafde leerlingen die<br />
over de hele linie hoog scoren. Sommige begaafde leerlingen echter scoren op bepaalde<br />
vakken gemiddeld of zelfs onder het gemiddelde, omdat zij er geen interesse in hebben<br />
of niet uitgedaagd worden te leren (door het <strong>voor</strong> hen te lage niveau). Motivatie is een<br />
belangrijke factor <strong>voor</strong> de mate van schoolsucces van begaafde leerlingen. Veel (hoog)begaafden<br />
doorlopen zonder veel problemen een succesvolle schoolloopbaan. 76 Een subgroep<br />
ondervindt echter veel problemen. Deze leerlingen vervelen zich op school of voelen<br />
zich anders dan de andere leerlingen en weten daar moeilijk mee om te gaan. Hierbij<br />
komt dat er door betrokken ouders en de school soms zeer verschillend tegen dit vraagstuk<br />
wordt aangekeken. Ter illustratie zijn hieronder twee gevalsbeschrijvingen vanuit<br />
het perspectief van ouders opgenomen en een gevalsbeschrijving vanuit het perspectief<br />
van het <strong>onderwijs</strong>.<br />
72 Men spreekt van hoogbegaafd bij een iq van 135, dit betreft 1% van de populatie. Het gaat hier om een algemene intelligentiemaatstaf.<br />
Guldemond e.a. (2003) maken de volgende indeling: hoogintelligent: iq > 130; begaafd: iq = 120-129; bovengemiddeld<br />
intelligent: iq =110-119.<br />
73 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />
74 Mönks & Span, 1985.<br />
75 Zie <strong>voor</strong> een uitgebreide beschrijving van de opzet Mooy & Hoogeveen, 2003.<br />
76 Ook uit (Amerikaans) onderzoek naar (hoog)begaafde kinderen komt naar voren dat het merendeel geen problemen lijkt te<br />
hebben. Zie Van Eijl e.a., 2004; Guldemond & Meijnen, 1985; Guldemond e.a., 2003.<br />
Bijlage B.2-77
Twee casussen vanuit het perspectief van ouders 77<br />
Nico<br />
Tijdens een tienminutengesprek op de basisschool krijgen de ouders van de vijfjarige<br />
Nico te horen dat hij wel heel erg druk is. De ouders vragen de lerares hoe het met het<br />
werk van Nico zit. Ze krijgen te horen dat Nico <strong>voor</strong> de kerstva<strong>kan</strong>tie het werk <strong>voor</strong><br />
het hele jaar al af had. De ouders vragen of er geen ander werk <strong>voor</strong> Nico is. De lerares<br />
zal eens kijken.<br />
Aldus begint de leerloopbaan van Nico, geschetst vanuit ouderperspectief. Het vervolg<br />
op deze school is: de school stelt als diagnose ADHD, de ouders roepen daarop advies<br />
van de huisarts en een psycholoog in. Deze laatste stelt de diagnose hoogbegaafd. De<br />
school legt het advies van de psycholoog terzijde.<br />
Een nieuw schooljaar, een nieuwe school <strong>voor</strong> Nico, en wel een school met oog <strong>voor</strong><br />
hoogbegaafden. Maar ook op deze school gaat het mis: de situatie wordt onhoudbaar<br />
en een psychiater wordt ingeschakeld. De school denkt aan autisme. De conclusie in<br />
het verslag van de psychiater luidt: Nico moet leren met zijn armen over elkaar te zitten<br />
en te wachten tot iedereen klaar is met werken. Deze actie levert <strong>voor</strong> Nico slechts<br />
op dat hij acht maanden thuis zit. De ouders vinden uiteindelijk zonder hulp van de<br />
school en zonder hulp van de leerplichtambtenaar een nieuwe school. Nico slaat een<br />
klas over, maar begint na een half jaar van school weg te lopen.<br />
De school is het met de ouders eens dat Nico mee <strong>kan</strong> doen aan de Citoeindtoets. Zo<br />
stapt Nico op de leeftijd van net tien jaar het gymnasium binnen. Na een moeilijke<br />
start waarbij hij enorm gepest is door klasgenoten, begint hij zich nu wat <strong>meer</strong> op zijn<br />
gemak te voelen.<br />
Esmée<br />
De ouders van Esmée kiezen, wanneer zij vier jaar is, bewust <strong>voor</strong> een school met een<br />
(pest- en) hoogbegaafdenbeleid. De juffrouw van de peuterspeelzaal denkt namelijk dat<br />
Esmée een heel erg intelligent kind is. Esmée is de jongste uit een gezin met vier kinderen,<br />
een echt nakomertje. De schoolperiode van de drie oudsten, twee dochters en een<br />
zoon, is probleemvol verlopen; met name de beide dochters werden veel gepest. De kinderen<br />
bleken uiteindelijk allen hoogbegaafd zijn. Aanvankelijk zijn de beide leerkrachten<br />
van Esmée zeer enthousiast over haar. Esmée trekt veel op met de oudere kleuters.<br />
De carrière van Esmée begint echter te haperen. Bij een toets van het leerlingvolgsysteem<br />
scoort ze op het hoogste niveau, maar haar taalgebruik begint te verslechteren.<br />
Uitingen als "ik liep, ik sliep", veranderen in “ik loopte en ik slaapte". En Esmée huilt<br />
snel volgens de leerkrachten. De moeder vertelt in een gesprek met de leerkrachten<br />
dat ze vermoedt dat Esmée andere uitdagingen nodig heeft dan haar klasgenootjes.<br />
Eén leerkracht is het er onmiddellijk mee eens, de ander schrijft het op. Er verandert<br />
echter niets, zij krijgt geen uitdagingen aangeboden, ook niet na het advies van een<br />
geraadpleegde psycholoog: meedoen met hogere klassen, andere lesstof zoals Vooruit,<br />
Somplex en Bolleboos.<br />
77 Deze casussen zijn door de werkgroep Terecht verontruste ouders op verzoek toegezonden aan de <strong>Onderwijsraad</strong> (bij brief van<br />
2 februari 2004). Omwille van de lengte zijn de beschrijvingen ingekort.<br />
B.2-78 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
De ouders gaan op zoek naar een andere school, maar dat lukt niet. Wel is het gevolg<br />
dat één van de scholen die door de ouders zijn benaderd, contact opneemt met de<br />
huidige school van Esmée. Daarop krijgt Esmée <strong>voor</strong> rekenen andere lesstof. Op dit<br />
moment (eind januari 2004) zit Esmée in groep 6 en scoort ze op D-niveau van het<br />
leerlingvolgsysteem. Esmée, inmiddels negen jaar, heeft nog regelmatig last van buikpijn<br />
en ziet er bleek en moe uit. De ouders hebben inmiddels alle vertrouwen in het<br />
<strong>onderwijs</strong> verloren. Nu, eind januari 2004, is er nog steeds geen oplossing.<br />
Casus vanuit het perspectief van een school 78<br />
Nadat Ronald is aangemeld bij de plusklas Den Bosch, komt tijdens het intakegesprek<br />
(16 september 2003) naar voren dat hij weinig zelfvertrouwen heeft, problemen heeft<br />
op sociaal-emotioneel gebied en te kampen heeft met motivatieproblemen. Ronald zit<br />
op dat moment in groep 6. Bovenstaande problemen zijn in groep 4 begonnen. Het<br />
lijkt erop dat Ronald toen is begonnen met onderpresteren. De leerkrachten herkenden<br />
dit niet als zodanig.<br />
De ouders van Ronald hebben veel gesprekken met de desbetreffende leerkrachten<br />
gevoerd. Echter, zij waren niet blij met wat zij te horen kregen, want de leerkrachten<br />
waren van mening dat Ronald niet hoogbegaafd was en zich eerst maar moest bewijzen<br />
door goede schoolresultaten te halen. Omdat zij twijfelden aan zijn hoogbegaafdheid,<br />
durfden de leraren geen grotere aanpassingen in de leerstof te maken.<br />
Na diverse gesprekken met de leerkrachten van de plusklas, de intern begeleider en<br />
een van de twee leerkrachten van Ronald, is er een handelingsplan opgesteld waarin<br />
de volgende afspraken staan:<br />
• leerstof indikken, te beginnen met rekenen, later taal en spelling;<br />
• duidelijke afspraken maken over wat er wel en niet gemaakt gaat worden;<br />
• feedback geven;<br />
• eindtoets als begintoets; en<br />
• in de vrijgekomen tijd uitdaging geven, bij<strong>voor</strong>beeld: wisschriften, rekenmeesters,<br />
taalmeesters. Deze materialen worden door de plusklas uitgeleend.<br />
Eind oktober zijn de gemaakte afspraken geëvalueerd. Uit dit gesprek blijkt dat de<br />
leerkrachten nog steeds niet overtuigd zijn. Volgens hen komt Ronald nog steeds niet<br />
aan extra werk toe, ondanks dat de stof compacter wordt aangeboden. Hij behaalt<br />
slechte resultaten en presteert beneden zijn niveau. De ouders besluiten dat het nu<br />
tijd is om Ronald te laten testen. In januari wordt Ronald getest (op kosten van de<br />
ouders) en daar komt uit dat hij hoogbegaafd is, maar problemen ondervindt in de<br />
verwerkingssnelheid.<br />
De leerkrachten van de plusklas stellen nu <strong>voor</strong> om hem op korte termijn een<br />
Citotoets op eindniveau-zes af te nemen. De uitslag van de test is positief; de leer-<br />
78 Beschikbaar gesteld door mevrouw M. van den Heuvel van het WSNS-samenwerkingsverband Den Bosch.<br />
Bijlage B.2-79
krachten zijn nu bereid hem grotere stappen in de leerstof te laten nemen, zodat er<br />
weer voldoende uitdaging komt.<br />
De school van Ronald heeft wel oog <strong>voor</strong> hoogbegaafdheid. Vooral de directie en de<br />
intern begeleider zijn bereid om de <strong>voor</strong>stellen van de plusklas door te voeren. Tevens<br />
wordt er een interne plusklas opgestart, omdat de school <strong>meer</strong>dere hoogbegaafde<br />
leerlingen heeft. Ook Ronald mag daaraan deelnemen. Dat wil echter niet zeggen dat<br />
alle teamleden voldoende geïnfor<strong>meer</strong>d zijn over de problematiek die zich <strong>kan</strong> <strong>voor</strong>doen<br />
bij hoogbegaafdheid. Het is dus belangrijk dat als een school beleid voert op<br />
hoogbegaafdheid, het door alle teamleden gedragen wordt.<br />
Gezien de ontwikkelingen op school mag Ronald nog een ronde meedraaien in de<br />
plusklas. Tijdens deze nieuwe serie van bijeenkomsten wil de school Ronald intensiever<br />
begeleiden om te komen tot een goede leerstrategie en de school verder begeleiden<br />
en adviezen geven.<br />
Conclusie: hoewel hoogbegaafdheid of begaafdheid dus lang niet altijd leidt tot sociale,<br />
persoonlijke of schoolproblemen, ondervindt een minderheid van leerlingen deze wel; dit<br />
staat een succesvolle schoolloopbaan in de weg. Omdat begaafdheid zich niet altijd vanzelf<br />
manifesteert is vroegtijdige onderkenning van groot belang. Dan <strong>kan</strong> een goede<br />
ondersteunende omgeving ingericht worden, zowel thuis als op school. Vooral in de eerste<br />
jaren van het basis<strong>onderwijs</strong> is het van belang (hoog)begaafdheid te onderkennen. 79<br />
Voorzieningenaanbod<br />
Er zijn veel gevarieerde <strong>voor</strong>zieningen om cognitieve begaafdheid te stimuleren in en buiten<br />
het <strong>onderwijs</strong>. Hieronder volgt een beschrijving van activiteiten in en rond het <strong>onderwijs</strong>, die<br />
beogen tegemoet te komen aan de <strong>onderwijs</strong>- en ontwikkelingsbehoeften van (hoog)begaafden,<br />
volgens de eerder aangegeven indeling. De inventarisatie is niet uitputtend.<br />
(1) Kennisverspreiders, ontwikkelaars en bemiddelaars<br />
Ten behoeve van het <strong>onderwijs</strong> zijn twee landelijke Informatiepunten ingericht, één <strong>voor</strong><br />
het basis<strong>onderwijs</strong> ondergebracht bij de SLO en één <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>, verzorgd<br />
door het CPS. De Informatiepunten verzorgen de uitgave van informatiemateriaal<br />
en trainingen, en ontwikkelen leermaterialen. In 2001 is een kort overzicht van <strong>voor</strong>zieningen<br />
en knelpunten met betrekking tot (hoog)begaafden in het primair en <strong>voor</strong>tgezet<br />
<strong>onderwijs</strong> verschenen. 80 Interventies in de praktijk hebben vaak betrekking op aanpassing<br />
van het curriculum en aparte activiteiten <strong>voor</strong> begaafde leerlingen buiten school.<br />
Diverse organisaties houden zich met het vraagstuk van (hoog)begaafden in het <strong>onderwijs</strong><br />
bezig: ouderverenigingen, schoolbegeleidingsdiensten, instituten <strong>voor</strong> diagnostiek<br />
en begeleiding, uitgevers, onderzoeksinstellingen en <strong>onderwijs</strong>instellingen zelf. 81 In dit<br />
79 Mooy, 2000.<br />
80 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />
81 Onder <strong>meer</strong>: Stichting PERDIX, Voortgezet Onderwijs aan Hoogbegaafde Leerlingen verbonden aan de Universiteit Utrecht, CBO,<br />
Centrum <strong>voor</strong> Begaafdheidsonderzoek, verbonden aan de Universiteit van Nijmegen, Pharos, vereniging van ouders van hoogbegaafde<br />
kinderen, HINT, Vereniging van belangbehartiging <strong>voor</strong> hoogbegaafden in <strong>onderwijs</strong> en ontwikkeling, Choochem,<br />
Vereniging ter ondersteuning van hoogbegaafde christenen, Stichting WEBB, werken aan de emotionele begeleiding van hoogbegaafden,<br />
Stichting Plato, Landelijk Informatiecentrum Hoogbegaafdheid.<br />
B.2-80 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
verband is ook vermeldenswaard dat het ministerie van OCW opdracht heeft gegeven aan<br />
het Informatiepunt Hoogbegaafden Voortgezet Onderwijs om een profiel op te stellen<br />
<strong>voor</strong> scholen die speciale aandacht aan (hoog)begaafden geven. De bedoeling is te<br />
komen tot een landelijk dekkend netwerk van geprofileerde scholen op dit talentgebied.<br />
Deze scholen, vijftien à twintig, zouden expertise moeten bundelen en uitwisselen en<br />
andere scholen door middel van ambulante begeleiding moeten kunnen ondersteunen. 82<br />
(2) Scholen met een eigen aanbod<br />
Volgens het Informatiepunt Hoogbegaafdheid Voortgezet Onderwijs zijn er op dit<br />
moment veertig tot vijftig scholen actief in het aanpassen van hun <strong>onderwijs</strong> aan de<br />
groep (hoog)begaafden. 83 Enkele <strong>voor</strong>beelden: Grotius College Heerlen (<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>),<br />
Hooghuislyceum in Oss (<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>), het Bonhoeffer college in Enschede<br />
(<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>) en De Fontein in Beuningen.<br />
Voorbeeld van een school met eigen <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />
Het Zernike College in Haren en Groningen is in 1995 gestart met een atheneum-plusopleiding<br />
<strong>voor</strong> leerlingen die <strong>meer</strong> aan kunnen dan de reguliere atheneumopleiding.<br />
De doelgroep bestaat uit getalenteerde leerlingen die open staan <strong>voor</strong> uitdagingen,<br />
met een grote interesse in de stof en hoge motivatie om te leren. In de bovenbouw<br />
van het atheneum-plus volgen zij een programma met een uitgebreid en zwaarder vakkenaanbod:<br />
vier moderne vreemde talen, wetenschap en onderzoek, filosofie, cultuur<br />
en informatiekunde. Ook wordt gebruik gemaakt van buitenschools leren. De leerlingen<br />
gaan een aantal keren per jaar op excursie, ter introductie of afronding van onderwerpen<br />
die in de les aan de orde zijn. De afgelopen jaren zijn er excursies geweest<br />
naar het Evoluon in Eindhoven, het doe-centrum Aeolus in Sexbierum, het Groninger<br />
Museum en het Museum <strong>voor</strong> Oudheden in Leiden. Binnen de vaklessen worden deze<br />
excursies <strong>voor</strong>bereid en na afloop uitvoerig geëvalueerd. 84<br />
(3) Voorzieningenaanbod in samenwerking van scholen onderling of van scholen met deskundige<br />
derden<br />
Een <strong>voor</strong>beeld in deze categorie is het Christelijk Primair Onderwijs Veenendaal e.o. Zij<br />
ontwikkelen momenteel een plusklas bedoeld <strong>voor</strong> hoogbegaafde bovenbouwleerlingen,<br />
bij wie tevens sprake is van leer-, sociaal-emotionele of psychosociale problemen. De<br />
plusklas is een bovenschoolse opvang waarbij leerlingen een dagdeel per week elkaar<br />
ontmoeten en begeleid worden. Het is geïnspireerd door een dergelijke opvang in Den<br />
Bosch. Deze laatste activiteit valt onder de verantwoordelijkheid van WSNS Den Bosch,<br />
dat in haar zorgplan stelt: “hoogbegaafde leerlingen hebben soms ook extra zorg nodig,<br />
vandaar dat zij onder WSNS vallen.” 85<br />
Een ander <strong>voor</strong>beeld van het aanbieden van verrijkende leer- en prestatieomgevingen:<br />
recentelijk hebben zestien scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> samen met de Universiteit<br />
Leiden het zogenoemde Pre-University College opgericht. Dit project is bestemd <strong>voor</strong><br />
82 Mevrouw G. de Boer van het CPS Informatiepunt, persoonlijke mededeling 14 november 2003.<br />
83 Mevrouw G. de Boer van het CPS Informatiepunt, persoonlijke mededeling 14 november 2003.<br />
84 www.aplus.nl; geraadpleegd op 17 november 2003.<br />
85 Zie <strong>voor</strong> een beschrijving de website www.plusklasdenbosch.nl. Zie ook de gevalsbeschrijving op bladzijde 79.<br />
Bijlage B.2-81
leerlingen <strong>voor</strong> wie het reguliere vwo eigenlijk te gemakkelijk is. In het schooljaar 2003-<br />
2004 kunnen ambitieuze en gemotiveerde leerlingen een dagdeel per week aan dit Pre-<br />
University College studeren. Het Pallas Athene college in Ede heeft het plan om de opleidingsduur<br />
van het vwo naar vijf jaar te verkorten door de eerste fase van de opleiding<br />
van drie naar twee jaar terug te brengen. Voorts ontplooien scholen activiteiten in samenwerking<br />
met universiteiten en hbo-instellingen, en bedrijven zoals onder <strong>meer</strong> Jongeren<br />
en Technologienetwerk, deelname vanuit het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> aan onderdelen van<br />
programma’s van het hoger <strong>onderwijs</strong>. <strong>Hoe</strong> deze activiteiten uitpakken <strong>voor</strong> met name<br />
(hoog)begaafden is <strong>voor</strong>alsnog naar beste weten niet empirisch onderzocht. 86<br />
Voorts organiseren scholen zich in netwerken, al of niet met ondersteuning van een<br />
externe instantie als de stichting Perdix of het CPS.<br />
Opvallend is dat aanpassingen <strong>voor</strong>al binnen het <strong>onderwijs</strong> zelf worden aangebracht.<br />
Veelal worden de volgende aanpassingsstrategieën <strong>voor</strong> het curriculum gevolgd: indikken/verkorten,<br />
versnellen, verdiepen/verrijken. Scholen maken hierbij gebruik van de<br />
bestaande ondersteuningsinfrastructuur (schoolbegeleidingsdiensten) of van speciale<br />
bureaus. Ook worden begeleidingsstrategieën <strong>voor</strong> leerlingen ontwikkeld en ingezet,<br />
speciaal gericht op (hoog)begaafden onder <strong>meer</strong> door rekening te houden met leerstijlen.<br />
De Boer & Cuijpers (2003) onderscheiden de volgende hoofdstromingen in de begeleiding<br />
van hoogbegaafde leerlingen.<br />
• Compacter maken en verrijken: <strong>voor</strong> hoogbegaafde leerlingen worden extra’s in<br />
het regulier programma ingebouwd.<br />
• Het ‘draaideurmodel’: leerlingen kunnen versneld de gewone lesstof doorlopen<br />
en de vrijkomende tijd besteden aan extra activiteiten met begeleiding van<br />
speciale projectdocenten.<br />
• Leer(stof)lijnenmodel: ook hier gaat het om indikken en versnellen van de reguliere<br />
stof waardoor ruimte <strong>voor</strong> extra activiteiten geschapen wordt. Aan eigen<br />
verantwoordelijkheid en zelfregulatie wordt veel waarde gehecht.<br />
• Vwo-plus-programma’s: een verzameling van allerlei soorten vwo-programma’s<br />
zoals tweetalig vwo, een vwo-plus-leerroute en andere. Het programma is<br />
bedoeld <strong>voor</strong> (zeer) goed presterende leerlingen die alleen na selectie tot de<br />
bijzondere leerroute worden toegelaten.<br />
Andere (theoretische) mogelijkheden om tegemoet te komen aan de behoeften van getalenteerde<br />
leerlingen zijn leercentra, creatief problemen oplossen, zelfstandig leren, probleemgericht<br />
leren en interdisciplinaire curricula. 87<br />
(4) Voorzieningenaanbod buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
Een <strong>voor</strong>beeld van een initiatief dat aanvullend op het reguliere <strong>onderwijs</strong> wil zijn (maar<br />
er, organisatorisch gezien, buiten staat), is de weekendschool. Dit door sponsors gesteunde<br />
initiatief biedt een driejarig curriculum aan <strong>voor</strong> kinderen van tien tot veertien<br />
jaar en bevat vakken als geneeskunde, recht, filosofie, poëzie, wiskunde, sterrenkunde<br />
en beeldende kunst. Er wordt met name gewerkt met gastdocenten uit talloze beroepsvelden.<br />
Het <strong>onderwijs</strong> vindt één dag in de week (zondag) plaats.<br />
86 Zie Van Eijl e.a., 2004.<br />
87 Mooy & Hoogeveen, 2003.<br />
B.2-82 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Verder worden er, <strong>voor</strong> begaafden en uitblinkers in bepaalde vakken, nationale en internationale<br />
wedstrijden georganiseerd zoals de Scheikunde Olympiade, de Aardrijkskunde<br />
Olympiade, de Wiskunde Olympiade en dergelijke. Voor uitnemende prestaties op deze<br />
wedstrijden zijn prijzen en faciliteiten beschikbaar. Het initiatief hier<strong>voor</strong> ligt meestal bij<br />
de beroepsgroep of bij leraren van het betreffende vakgebied. Ook op het terrein van het<br />
beroeps<strong>onderwijs</strong> zijn er dergelijke wedstrijden.<br />
Nabeschouwing<br />
De centrale overheid ontplooit diverse initiatieven op dit terrein, zoals de instelling van<br />
een landelijke Informatiepunt Hoogbegaafdheid, de ontwikkeling van een profiel <strong>voor</strong> een<br />
begaafdheidsschool en het uitzetten van longitudinaal onderzoek naar optimale <strong>onderwijs</strong>arrangementen.<br />
Hier liggen duidelijke <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> de ontwikkeling van beleid en<br />
samenwerking <strong>voor</strong> ondersteuning van talentvolle <strong>jongeren</strong>.<br />
In veel gevallen behoudt de school de regie over het leertraject van de (hoog)begaafde<br />
leerling omdat de cognitieve ontwikkeling tot de kerntaken van het <strong>onderwijs</strong> behoort.<br />
Wel werken de meeste scholen die een aanbod verzorgen, samen met derden (schoolbegeleidingsdiensten<br />
enzo<strong>voor</strong>t). Veel<strong>voor</strong>komende initiatieven liggen in de sfeer van het<br />
compacter maken, verrijken en versnellen van het curriculum of de leerstof. Vaak bieden<br />
scholen in samenwerking met derden ook extra activiteiten (plusklas) aan binnen of buiten<br />
de school.<br />
De Informatiepunten <strong>voor</strong> Hoogbegaafden bieden met name ondersteuning door <strong>voor</strong>lichting,<br />
verwijzing, consultatie en training van professionals. De al genoemde inventarisatie<br />
van knelpunten concludeert dat er veel gebeurt <strong>voor</strong> (hoog)begaafden. De auteurs concluderen<br />
tevens dat een echte lijn ontbreekt: veel instanties werken op zichzelf en wisselen<br />
geen of nauwelijks informatie met anderen uit. Verspreiding van goede <strong>voor</strong>zieningen<br />
is dan ook beperkt. 88 Voorts heeft het Landelijk Informatiepunt Hoogbegaafdheid Voortgezet<br />
Onderwijs een inventariserend onderzoek naar het scholingsaanbod <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>professionals<br />
verricht. Daar blijkt onder <strong>meer</strong> uit dat de meeste <strong>onderwijs</strong>begeleidingsdiensten<br />
(en enkele universitaire instituten) nascholing aanbieden op dit terrein.<br />
Binnen de lerarenopleidingen is daarentegen weinig aandacht <strong>voor</strong> differentiatie ten<br />
behoeve van (hoog)begaafde leerlingen. 89<br />
De overheid heeft oog <strong>voor</strong> de ontwikkelingen, onder <strong>meer</strong> blijkend uit de ondersteuning<br />
van het Informatiepunt Hoogbegaafden, de ontwikkeling van een profiel <strong>voor</strong> een begaafdheidsschool<br />
en onderzoek, maar er is geen systematisch en structureel beleid om<br />
tot een verdere inhoudelijke ontwikkeling te komen.<br />
Talent <strong>voor</strong> kunst en cultuur<br />
Talentgebied en doelgroep<br />
De brede noemer kunst en cultuur beslaat alle kunstvormen, zowel literatuur en beeldende<br />
kunst (tekenen, schilderen, beeldhouwen, grafische vormgeving, fotografie, architectuur,<br />
textiel- en mode, en dergelijke) als uitvoerende kunstvormen (muziek, zang,<br />
dans, drama, en dergelijke). Het terrein van kunst en cultuur is vanouds met het <strong>onderwijs</strong><br />
verbonden. In de taakstelling en naamgeving van het ministerie van OCW komt dit<br />
tot uitdrukking.<br />
88 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />
89 Frietman e.a., 2003.<br />
Bijlage B.2-83
Voorzieningenaanbod<br />
Er bestaan omvangrijke landelijke beleidsprogramma’s op het snijvlak van <strong>onderwijs</strong><br />
enerzijds en cultuur en kunst anderzijds, zoals Cultuur en School en Actieplan Cultuurbereik.<br />
Er is <strong>voor</strong>ts een omvangrijke infrastructuur ten behoeve van cultuureducatie op<br />
drie niveaus: de Centra <strong>voor</strong> de Kunsten op gemeentelijk niveau, provinciale steunfunctie-instellingen<br />
en drie landelijke ondersteunende instellingen. Deze programma’s en<br />
instellingen zijn gericht op het bieden van een basis aan alle leerlingen (breedte<strong>voor</strong>ziening)<br />
en in veel mindere mate op het begeleiden van de kleinere groep getalenteerde <strong>jongeren</strong>.<br />
Niettemin zijn dergelijke breedte<strong>voor</strong>zieningen noodzakelijk om het talent van<br />
<strong>jongeren</strong> tot bloei te brengen en te herkennen, zodat verdere ondersteuning en begeleiding<br />
mogelijk worden. De grens tussen herkenning en stimulering van talenten enerzijds<br />
en het bieden van een basis aan alle leerlingen anderzijds is niet altijd duidelijk te trekken,<br />
met name als het gaat om brede programma’s zoals Cultuur en School. Dit in 1997<br />
gestarte project beoogt structurele relaties tot stand te brengen tussen scholen en cultuurinstellingen.<br />
Hiertoe worden op centraal niveau cultuurbonnen ingezet, op decentraal<br />
niveau werken zoals gezegd provinciale instellingen en grote gemeenten samen aan cultuureducatie.<br />
90<br />
(1) Kennisverspreiders, ontwikkelaars en bemiddelaars<br />
De infrastructuur <strong>voor</strong> cultuureducatie bestaat uit landelijke instellingen zoals het<br />
Cultuurnetwerk Nederland, provinciale instellingen en lokale (gemeentelijke) instellingen<br />
<strong>voor</strong> kunst en cultuur. Deze structuur verzorgt de verbinding tussen aanbieders van<br />
kunst en cultuur enerzijds en de afnemers (scholen) anderzijds. Het gaat hier om<br />
breedte<strong>voor</strong>zieningen op basis waarvan toegesneden <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> opvallende<br />
talenten op dit terrein zouden kunnen worden ontwikkeld.<br />
(2) Scholen met een eigen aanbod<br />
Voorzover bekend zijn er geen scholen die, geheel zelfstandig, een eigen aanbod hebben<br />
op het gebied van kunst en cultuur. Het regulier <strong>onderwijs</strong> beschikt niet over de expertise<br />
die noodzakelijk is <strong>voor</strong> een aanbod op dit terrein. Vaak wordt samengewerkt met<br />
kunst- en cultuurcentra en, als het om uitzonderlijke talenten gaat, met het kunstvak<strong>onderwijs</strong><br />
(zie hieronder).<br />
(3) Voorzieningenaanbod in samenwerking van scholen onderling of van scholen met<br />
deskundige derden<br />
Veelal maken kunst- en cultuuractiviteiten onderdeel uit van het aanbod vanuit de reguliere<br />
school, in nauwe samenwerking met relevante deskundige instellingen (Centra <strong>voor</strong><br />
de Kunsten). De bedoeling van deze programma’s is <strong>voor</strong>al het realiseren van een breed<br />
aanbod <strong>voor</strong> alle leerlingen. Deze programma’s fungeren echter tevens als vindplaats<br />
<strong>voor</strong> getalenteerde <strong>jongeren</strong>.<br />
Daarnaast worden projecten ontwikkeld in het kader van CKV <strong>voor</strong> het vmbo. Deze projecten<br />
zijn onder <strong>meer</strong> te vinden op www.cultuurnetwerk.nl. Het gaat hier om een samenwerking<br />
tussen <strong>onderwijs</strong> en cultuureducatie. Ze hebben een oriënterend karakter, maar<br />
kunnen als zodanig de opmaat vormen <strong>voor</strong> talentscouting en verdere begeleiding. Een<br />
<strong>voor</strong>beeld van een mogelijke doorwerking van een breedte<strong>voor</strong>ziening naar een top<strong>voor</strong>-<br />
90 Hoogbergen & Hoogeveen, 2003.<br />
B.2-84 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
ziening waarbij aanvullend op het reguliere <strong>onderwijs</strong>aanbod een kunst-cultuuraanbod<br />
wordt verzorgd, biedt basisschool Het Schateiland in de Rotterdamse wijk Spangen. In de<br />
school zijn kunstenaarsateliers ondergebracht. Talentvolle leerlingen worden door in het<br />
schoolgebouw werkende kunstenaars ‘gescout’ en begeleid bij het ontwikkelen van hun<br />
talenten.<br />
Voorts werken <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en kunst-vak<strong>onderwijs</strong> samen met het oog op talentontwikkeling<br />
bij leerlingen met veel bagage en ambitie. Tijdens hun opleiding maken<br />
deze leerlingen al intensief kennis met het gekozen talentgebied, waardoor later de toegang<br />
tot het kunst-vak<strong>onderwijs</strong> gemakkelijker is. Het kunst-vak<strong>onderwijs</strong> biedt daarbij<br />
begeleiding, veelal in samenwerking met een instelling <strong>voor</strong> kunstzinnige vorming. Het<br />
betreft hier de opleiding van musici, dansers, toneelspelers en beeldende kunstenaars. 91<br />
Voor <strong>voor</strong>opleidingen dans en muziek bestaat er een raamregeling die vrijstellingen verleent<br />
op een aantal onderdelen aan leerlingen in het havo en vwo. 92 De <strong>voor</strong>opleiding is<br />
bedoeld <strong>voor</strong> de leeftijdsperiode vanaf zestien jaar tot de start van de kunstopleiding. Op<br />
dit moment (2003) maken twaalf scholen daarvan gebruik. 93 Overigens is <strong>voor</strong> de basisvormingsperiode<br />
zo’n regeling niet nodig: daar is de inrichtingsvrijheid zo groot dat integratie<br />
mogelijk is tussen het schoolse curriculum en aangepast kunst<strong>onderwijs</strong> met het<br />
karakter van een <strong>voor</strong>opleiding.<br />
Hoogbergen, Hoogeveen & Broekhof (2003) hebben <strong>voor</strong>zieningen gericht op kunst en<br />
cultuur in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> geïnventariseerd. Zij kwamen tot 94 scholen die op<br />
verschillende manieren in samenwerking met derden vormgeven aan kunst en cultuur in<br />
hun <strong>onderwijs</strong>. Zij kwamen tot de volgende indeling.<br />
• Scholen met een <strong>voor</strong>opleiding <strong>voor</strong> conservatorium of dansopleiding in het<br />
hoger <strong>onderwijs</strong>.<br />
• Scholen die kunst en cultuur laten doorwerken in het gehele curriculum en in de<br />
didactiek.<br />
• Brede scholen en scholen met verlengde schooldagactiviteiten waarvan cultuur<br />
deel uitmaakt.<br />
(4) Voorzieningen (deels) buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
Daarnaast zijn er <strong>voor</strong>zieningen op het snijvlak van reguliere school en kunst<strong>onderwijs</strong>,<br />
die <strong>voor</strong>al op het individuele niveau spelen. Nadat hun talent is ontdekt, maken individuen<br />
vervolgens gebruik van een aanbod dat hen in staat stellen zowel te werken aan de<br />
ontwikkeling van het talent op kunstgebied, als deel te nemen aan het reguliere <strong>onderwijs</strong>.<br />
De verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> het aanbod ligt bij de professionele derde. Een <strong>voor</strong>beeld<br />
hiervan is de School <strong>voor</strong> Jong Talent, gehuisvest in het Koninklijk Conservatorium<br />
en in de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Den Haag. Naast talentontwikkeling<br />
wordt ook toegewerkt naar het behalen van een schooldiploma. Voor deze <strong>onderwijs</strong>instelling<br />
staat de ontwikkeling van het talent dus <strong>voor</strong>op, maar aan een diploma van<br />
algemeen vormend <strong>onderwijs</strong> wordt zeker waarde gehecht.<br />
Ten slotte is er in Nederland sprake van buitenschoolse kunsteducatie, die als breedte<strong>voor</strong>ziening<br />
is op te vatten. Dit aanbod wordt met name verzorgd door Centra <strong>voor</strong> de<br />
91 Hoogbergen e.a., 2003.<br />
92 Het gaat hier om de regeling Voorbereiding op muziek- en dansvak<strong>onderwijs</strong> van 10 januari 1989. Deze regeling is later aan<br />
de profielstructuur aangepast en onder de titel Raamregeling dans/muziek op 13 juli 1999 aan belanghebbende scholen verzonden<br />
door de staatssecretaris van OCW.<br />
93 Hoogbergen e.a., 2003.<br />
Bijlage B.2-85
Kunsten (muziekscholen, creativiteitscentra), en daarnaast ook door particulier opererende<br />
docenten. In oktober 2002 waren er in totaal 242 centra <strong>voor</strong> de kunsten. 94<br />
Nabeschouwing<br />
Het door de overheid ingezette beleid <strong>voor</strong> breedte<strong>voor</strong>zieningen in de kunst- en cultuureducatie<br />
biedt goede <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> het leggen van een basis <strong>voor</strong> talentontwikkeling. Ook<br />
de ingezette ontwikkeling naar cultuurscholen biedt <strong>kan</strong>sen. Er is ook een omvangrijke<br />
infrastructuur buiten het <strong>onderwijs</strong>, waarmee <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong> belangrijke partners met<br />
expertise beschikbaar zijn. De indruk bestaat wel dat de overgang van participatie in<br />
kunst en cultuur naar daadwerkelijke individuele talentontwikkeling nader onderzoek verdient,<br />
dat wil zeggen onderzoek naar de vraag hoe de impact is vanuit breedte<strong>voor</strong>zieningen<br />
naar de ontwikkeling van top<strong>voor</strong>zieningen. Het is duidelijk dat ten aanzien van<br />
uitvoerend kunstenaarschap er op enkele <strong>meer</strong> traditionele talentgebieden (dans, muziek)<br />
een stevige infrastructuur bestaat. Echter, op het terrein van beeldende kunst is de relatie<br />
tussen <strong>onderwijs</strong> en talentontwikkeling minder duidelijk.<br />
Talent <strong>voor</strong> sport<br />
Talentgebied en doelgroep<br />
Sport is een ontwikkelings- en prestatiegebied waarbij de inzet van het lichaam dominant<br />
is, uiteraard met behulp van andere functies als cognitie, emotie en dergelijke. Volgens<br />
Span (2000) is hoge sportbegaafdheid te herkennen aan het gedurende lange(re) tijd<br />
leven van hoge prestaties. Goede <strong>voor</strong>spellers van hoge sportprestaties zijn <strong>voor</strong>ts hoge<br />
scores op een aantal fysieke kenmerken en persoonlijkheidseigenschappen als trainingsdiscipline<br />
en de wil om te winnen. Een gunstige omstandigheid <strong>voor</strong> talentontwikkeling<br />
is het gebruik kunnen maken van een (sport)netwerk.<br />
Het is lastig te bepalen om hoeveel sporttalenten het in Nederland zou gaan. Een indicatie<br />
bieden gegevens op het terrein van de tennissport. Volgens de KNLTB (2003) kunnen<br />
300 kinderen landelijk gezien uit groep 5 en 6 op het basisniveau-A geplaatst worden. In<br />
groep 7 en 8 zou het gaan om 150 kinderen die basisniveau-B bereikt hebben. In het<br />
<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> komen 90 kinderen in aanmerking <strong>voor</strong> het predikaat LOOT (zie<br />
verderop) waarmee zij ondersteuning krijgen om een serieuze stap te zetten richting topsportcarrière.<br />
Een andere indicatie <strong>voor</strong> het aantal potentiële topsporters is het aantal<br />
scholieren in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> dat zogenoemde LOOT-faciliteiten krijgt. In het<br />
schooljaar 1999-2000 waren dit er 1355. NOC*NSF schat het aantal potentiële topsporters<br />
in de leeftijd tot 18 jaar op 1.200. 95<br />
Voorzieningenaanbod<br />
Bewegings<strong>onderwijs</strong> is veelal een verplicht onderdeel van het schoolcurriculum <strong>voor</strong> kinderen<br />
tot achttien jaar. In het hiernavolgende gaat het om <strong>voor</strong>zieningen naast dit reguliere<br />
bewegings<strong>onderwijs</strong>, bedoeld om extra aandacht te schenken aan sporttalentontwikkeling.<br />
Er zijn momenteel diverse <strong>voor</strong>zieningen die tot doel hebben te komen tot talentherkenning<br />
en talentontwikkeling. Deze <strong>voor</strong>zieningen beogen tot een doorlopende<br />
sportontwikkelingsweg te komen van basis<strong>onderwijs</strong> naar <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. In het<br />
basis<strong>onderwijs</strong> is de aanzet <strong>voor</strong> deze <strong>voor</strong>zieningen nog pril en is er nog weinig expertise<br />
beschikbaar. Voor populaire sporten als voetbal en tennis zijn overigens veel private<br />
partijen in de markt.<br />
94 Buitenschools kunst<strong>onderwijs</strong> in Vlaanderen en Nederland, 2002.<br />
95 Mededeling in een overleg tussen NOC*NSF en <strong>Onderwijsraad</strong> op 4 december 2003.<br />
B.2-86 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
(1) Kennisverspreiders, ontwikkelaars en bemiddelaars<br />
De organisatie Rotterdam Topsport is gestart met een zo compleet mogelijk platform van<br />
<strong>onderwijs</strong>instellingen. In dit overlegorgaan hebben vertegenwoordigers van basisschool<br />
tot en met universiteit zitting. Binnen iedere deelnemende <strong>onderwijs</strong>instelling is een topsportcoördinator<br />
aangesteld, die leerlingen of studenten de mogelijkheid biedt om tot<br />
een verantwoorde combinatie van topsport en <strong>onderwijs</strong> te komen. Ook de provincie<br />
Utrecht kent een dergelijk initiatief (Utrecht Topsport).<br />
Voorzieningen die scholen en <strong>onderwijs</strong>instellingen in het kader van dit platform kunnen<br />
nemen, zijn:<br />
• een flexibel <strong>onderwijs</strong>programma, waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden<br />
wordt met trainingen en wedstrijden;<br />
• de mogelijkheid om toetsen, tentamens en examens op een <strong>voor</strong> de sporter<br />
geschikt moment en in een aangepaste vorm af te leggen (bij<strong>voor</strong>beeld via leren<br />
op afstand met behulp van e-mail);<br />
• begeleiding in het plannen van de studie; en<br />
• ondersteuning vanuit het Olympisch Steunpunt Rotterdam.<br />
In het <strong>voor</strong>gezet <strong>onderwijs</strong> bestaat de Stichting LOOT: Landelijk Overleg Onderwijs en<br />
Topsport. Een dergelijk initiatief is in het basis<strong>onderwijs</strong> overigens niet bekend. De LOOTscholen<br />
bieden getalenteerde leerlingen extra faciliteiten die het hen mogelijk maken zich<br />
op het gekozen sportgebied te ontwikkelen en hogere niveaus te bereiken. De extra faciliteiten<br />
hebben onder <strong>meer</strong> betrekking op de aanpassing van lesroosters en curricula<br />
(maatwerk); in een aantal gevallen gaat het ook om materiële ondersteuning door aanpassing<br />
van het schoolgebouw en dergelijke. De Stichting LOOT hanteert een niveauindeling<br />
<strong>voor</strong> sporters die <strong>voor</strong> extra faciliteiten in aanmerking komen. De aanpassing in<br />
het lesrooster en examen <strong>kan</strong> plaatsvinden op basis van de verleende LOOT-licentie door<br />
het ministerie van OCW (zie schema). Zij wil samenwerken met andere topsportvriendelijke<br />
scholen, volgens een dependanceformule.<br />
LOOT-licentie<br />
De staatssecretaris schrijft in haar toelichting op de aan het Thorbecke Lyceum in<br />
Rotterdam verleende licentie onder <strong>meer</strong>: 96 “De school <strong>kan</strong>, in de afwijking van de geldende<br />
wet- en regelgeving <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> aan leerlingen een aangepast<br />
<strong>onderwijs</strong>programma aanbieden op de volgende punten:<br />
• Een leerling <strong>kan</strong> <strong>voor</strong> maximaal 20% vrijstelling worden verleend van het verplichte<br />
aantal <strong>onderwijs</strong>uren per schooljaar (artikel 2).<br />
• Een leerling <strong>kan</strong> vrijstelling worden verleend van de verplichting om bepaalde<br />
vakken te volgen en er eindexamen in af te leggen (artikel 3 tot en met 5).<br />
• Een leerling <strong>kan</strong> het eindexamen gespreid afleggen over twee schooljaren (artikel<br />
6). Vrijstelling van het aantal <strong>onderwijs</strong>uren per schooljaar <strong>kan</strong> niet alleen<br />
worden gerealiseerd door vrijstelling te verlenen <strong>voor</strong> bepaalde vakken, maar<br />
ook door een leerling in bepaalde vakken (waar<strong>voor</strong> geen vrijstellingsmogelijkheid<br />
bestaat) minder <strong>onderwijs</strong>uren aan te bieden. De resultaten die de leerling<br />
<strong>voor</strong> dat vak behaalt worden dan wel betrokken bij de overgangsbeslissing en<br />
de leerling legt in dat geval <strong>voor</strong> dat vak wel gewoon eindexamen af.<br />
96 De beschikking is welwillend beschikbaar gesteld aan de <strong>Onderwijsraad</strong> door het Thorbecke Lyceum. De beschikking is exemplarisch<br />
<strong>voor</strong> de beschikkingen <strong>voor</strong> de andere LOOT-scholen.<br />
Bijlage B.2-87
• In artikel 7 wordt bepaald dat de school het Olympische Steunpunt in de regio<br />
dient in te schakelen <strong>voor</strong> de selectie en aanwijzing van leerlingen als topsporter.<br />
Hiermee wordt <strong>voor</strong>komen dat leerlingen door een school te lichtvaardig<br />
als topsporter worden aangewezen.<br />
(2) Scholen met een eigen aanbod<br />
De indruk bestaat dat alle scholen die extra aandacht <strong>voor</strong> talenten op sportgebied hebben,<br />
daarbij samenwerken met professionele derden. De LOOT-scholen zijn daarvan het<br />
belangrijkste <strong>voor</strong>beeld (zie boven). In hoeverre er scholen zijn, die geheel op eigen<br />
kracht een extra aanbod verzorgen <strong>voor</strong> (top)sporters, is niet bekend.<br />
(3) Voorzieningenaanbod in samenwerking van scholen onderling of van scholen met deskundige<br />
derden<br />
Partijen die actief zijn op het snijvlak van <strong>onderwijs</strong> en topsport, zijn: de landelijke sportorganisaties,<br />
de <strong>onderwijs</strong>instellingen, NOC*NSF, de Olympische Steunpunten, de rijksoverheid<br />
en de lokale en provinciale overheden. De LOOT-scholen hebben te maken met<br />
een Olympisch Steunpunt in verband met ondersteuning, toelatingscriteria van leerlingen<br />
en dergelijke. De minister van OCW moet expliciet toestemming verlenen <strong>voor</strong> aanpassingen<br />
in het <strong>onderwijs</strong>aanbod (zie het kader hierboven betreffende de regeling <strong>voor</strong> het<br />
verlenen van een LOOT-licentie).<br />
In het kader van de stichting LOOT werken scholen samen op diverse terreinen, onder<br />
andere informatie- en kennisuitwisseling, belangenbehartiging en ‘verdeling van de<br />
markt’. Momenteel zijn er 20 LOOT-scholen. De omvang van deelname van <strong>jongeren</strong> per<br />
school varieert van 26 tot 250 leerlingen. In het schooljaar 1999-2000 namen zoals<br />
gezegd in totaal 1.355 leerlingen deel, waarvan 37% brugklas, 18% vmbo-3 en vmbo-4 en<br />
45% havo/vwo. 97 Het NOC*NSF werkt via steunpunten verenigd in het Olympisch Netwerk<br />
Nederland samen met de LOOT-scholen. 98<br />
Een tweede initiatief in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> betreft het project Talent op school, een<br />
klas(se) apart, 1998. Dit project is geïnitieerd vanuit het Olympisch Steunpunt Gelderland<br />
met steun van OCW en NOC*NSF. Hierdoor is een extra aantal scholen geschikt gemaakt<br />
<strong>voor</strong> de specifieke begeleiding van sporttalenten: steunpuntscholen. Deze stellen leerlingen<br />
beter in staat om in hun directe leef- en woonomgeving naar school te blijven gaan<br />
en tegelijkertijd het sporttalent optimaal te ontwikkelen. Bij dit initiatief is ook een LOOTschool<br />
betrokken om een eventuele overstap <strong>voor</strong> leerlingen te vergemakkelijken.<br />
In Twente zijn er enkele ROC’s die sport in hun <strong>onderwijs</strong>- en instituutsbeleid hebben<br />
geïntegreerd. Zij werken samen met het Olympisch Steunpunt Twente. Ook in Brabant is<br />
een ROC actief op dit terrein. Het Willem I college – dat recentelijk de LOOT-status heeft<br />
verworven – begeleidt in samenwerking met het Olympisch Steunpunt Brabant jonge<br />
sporters via de inzet van personele en organisatorische middelen (coördinatie, examenfaciliteiten<br />
en extra sportactiviteiten). Het Olympisch Steunpunt Gelderland heeft eveneens<br />
activiteiten richting middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong> ondernomen.<br />
97 De overige zes LOOT-scholen hebben eerst onlangs hun licentie verkregen. Zie <strong>voor</strong> een uitgebreide beschrijving van veertien<br />
LOOT-scholen Hoogbergen, 2001.<br />
98 Hoogbergen, 2001; Van Rooijen e.a., 2002.<br />
B.2-88 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
(4) Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
Het staat buiten kijf dat er op het terrein van de sport tal van aanbieders zijn die naast<br />
breedte- ook topsport willen bevorderen. Bekende <strong>voor</strong>beelden zijn de jeugdtrainingen<br />
van voetbalclubs uit het betaalde voetbal, tennisscholen, handboogschieten, enzo<strong>voor</strong>t.<br />
Voorzover niet ge<strong>kan</strong>aliseerd in de bovengenoemde initiatieven is de precieze relatie tussen<br />
deze aanbieders en <strong>onderwijs</strong> moeilijk aan te geven. Voorts denkt NOC*NSF momenteel<br />
aan de ontwikkeling van twee of drie aparte topsportinstituten; naast <strong>voor</strong>bereiding<br />
op het leven als topsporter zouden hier ook de normale diploma’s gehaald moeten kunnen<br />
worden. Dergelijke topsportinstituten zouden alle door de NOC*NSF erkende (olympische)<br />
sporten moeten omvatten.<br />
Provinciale <strong>voor</strong>zieningen, bij<strong>voor</strong>beeld in Groningen, mikken op breedtesport. De<br />
gedachte hierachter is dat <strong>jongeren</strong> in de school bereikt kunnen worden en er daarom<br />
een goede koppeling te leggen is tussen <strong>onderwijs</strong> en sport. Beoogd wordt de jeugd in<br />
beweging te brengen, onder <strong>meer</strong> met het oog op levenslang actief bewegen. Groningen<br />
voert daarom een pleidooi <strong>voor</strong> het opnieuw aanstellen van vakleerkrachten bewegings<strong>onderwijs</strong><br />
op basisscholen. Het beleid is indirect ook gericht op de bevordering van<br />
sporttalent: het tracht een basis te leggen waarna verdere ontwikkeling op het sportgebied<br />
mogelijk is. De provincie Drenthe voert eveneens een sportbeleid waarin breedtesport<br />
centraal staat. Ook hier is sprake van indirecte stimulering van sporttalent. Daarnaast<br />
is er indirecte stimulering van sporttalent via het verlenen van subsidie aan het<br />
Olympisch Steunpunt Noord-Nederland. Voorts pleit ook Drenthe <strong>voor</strong> de (her)invoering<br />
van vakleerkrachten bewegings<strong>onderwijs</strong> in het basis<strong>onderwijs</strong>.<br />
Nabeschouwing<br />
In het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> is de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en georganiseerde<br />
sport het meest gestructureerd via de stichting LOOT. De daarmee verbonden LOOT-licentie<br />
biedt een duidelijk beleidskader <strong>voor</strong> zowel scholen als sportbonden. Dergelijke<br />
samenwerkingsverbanden en instrumentatie bieden goede mogelijkheden <strong>voor</strong> verdere<br />
ontwikkelingen op dit terrein.<br />
Samenwerking tussen basis<strong>onderwijs</strong> en georganiseerde sport vindt met name op bilaterale<br />
basis plaats tussen school en een sportvereniging of sportbond, maar het <strong>voor</strong>zieningenpakket<br />
is nog pril.<br />
Ondernemerschap<br />
Talentgebied en doelgroep<br />
Het <strong>onderwijs</strong> is over het algemeen gesproken altijd <strong>meer</strong> gericht geweest op de <strong>voor</strong>bereiding<br />
op werknemerschap dan op het bevorderen van ondernemerschap. De <strong>voor</strong>bereiding<br />
op ondernemerschap en, <strong>meer</strong> in het algemeen, het ontwikkelen van een ondernemende<br />
houding bij leerlingen (via vaardigheden als innovatief en creatief denken, initiatief<br />
nemen, zelfstandigheid) is dus een relatief nieuw thema <strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong>. Een<br />
expertgroep concludeert eveneens iets soortgelijks in het rapport Education and training<br />
for Entrepreneurship. 99 Er treedt echter een kentering op, die op nationaal en Europees<br />
niveau te maken heeft met het denken over de kenniseconomie. Vanuit dit denken en<br />
vanuit het idee van de concurrentie tussen de wereldregio’s wordt het belang van onder-<br />
99 Zie http://europa.eu.int/comm/enterprise/entrepreneurship/support_measures/training_education, geraadpleegd op<br />
10 februari 2004.<br />
Bijlage B.2-89
nemerschap bij individuele burgers sterk benadrukt. Vanuit Europa en als gevolg daarvan<br />
vanuit de nationale overheid is er hierdoor toenemende belangstelling <strong>voor</strong> innovatief<br />
ondernemerschap. In de begroting 2004 is de bevordering van ondernemerschap(svaardigheden)<br />
als belangrijk beleidspunt <strong>voor</strong> het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong> opgenomen.<br />
De belangstelling komt <strong>voor</strong>t uit de Lissabon-afspraken waarin Europa aankondigt de<br />
strijd met de andere kenniseconomische wereldregio’s aan te gaan. In innovatief ondernemerschap<br />
wordt een belangrijke sleutel gezien <strong>voor</strong> het scheppen van werkgelegenheid.<br />
Voorzieningenaanbod<br />
<strong>Hoe</strong>wel dit thema nog geen expliciet en structureel onderdeel uitmaakt van het reguliere<br />
<strong>onderwijs</strong>curriculum, zijn er recentelijk wel diverse initiatieven ontplooid vanuit het<br />
<strong>onderwijs</strong> en door derden, waarmee invulling gegeven wordt aan deze lacune. In sommige<br />
gevallen gaat het om scholen die een eigen <strong>voor</strong>ziening aanbieden, maar vaak<br />
werken scholen met elkaar en met derden samen.<br />
(1) Kennisverspreiders, ontwikkelaars en bemiddelaars<br />
De overheid heeft een belangrijke rol gespeeld in het stimuleren van de aandacht <strong>voor</strong><br />
ondernemerschap en ondernemendheid. Het actuele overheidsstreven is erop gericht<br />
ondernemerschap op nationaal en Europees niveau sterk te stimuleren. Het <strong>onderwijs</strong><br />
wordt gezien als een zeer belangrijk middel om dit beleidsstreven te bereiken. Daarom is<br />
in 2000 de Commissie Ondernemerschap en Onderwijs ingesteld door de ministeries van<br />
Economische Zaken en van OCW. Deze commissie, waarin vertegenwoordigers uit het<br />
<strong>onderwijs</strong>, het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke organisaties zitting hadden,<br />
had als doel de opzet en ondersteuning van <strong>voor</strong>beeldprojecten op het gebied van<br />
ondernemerschap in alle <strong>onderwijs</strong>sectoren te stimuleren, en te werken aan draagvlak<br />
<strong>voor</strong> en bewustzijn van ondernemerschap in het <strong>onderwijs</strong>veld. Hierbij werd naar alle<br />
<strong>onderwijs</strong>sectoren gekeken: basis<strong>onderwijs</strong>, <strong>voor</strong>tgezet-, beroeps-, hoger beroeps- tot en<br />
met wetenschappelijk en postinitieel <strong>onderwijs</strong>. De commissie stimuleerde door middel<br />
van het subsidiëren van project<strong>voor</strong>stellen het opnemen van ondernemerschapscompetenties<br />
in het <strong>onderwijs</strong>, en ontwikkelde als kader een ‘doorlopende leerlijn’. De commissie<br />
formuleerde hiertoe vijf onontbeerlijke ondernemerscompetenties: durf, reflectievermogen,<br />
strategische houding, leidinggevend vermogen en communicatief vermogen.<br />
Tussen 2000 en 2002 zijn vanuit de commissie (waarvan de werkzaamheden inmiddels<br />
zijn overgedragen aan het agentschap Senter) 130 projecten verspreid over alle sectoren<br />
van het <strong>onderwijs</strong>, gesubsidieerd en uitgevoerd.<br />
De belangrijkste instantie <strong>voor</strong> samenbundeling en implementatie op dit moment is dus het<br />
agentschap Senter. Op basis van de Subsidieregeling Ondernemerschap en Onderwijs 2000-<br />
2002 zijn, in genoemde periode, projecten verspreid over alle sectoren van het <strong>onderwijs</strong><br />
gesubsidieerd en uitgevoerd. Zij zijn erop gericht om ondernemerschap een volwaardige<br />
plek te laten krijgen in het reguliere, publiek bekostigde <strong>onderwijs</strong>. De projecten zijn<br />
beschreven in de brochure Ondernemerschap en Onderwijs. 2000 – 2002 in beeld (Senter,<br />
juli 2003). In 2002 heeft de laatste tender van de Subsidieregeling Ondernemerschap en<br />
Onderwijs plaatsgevonden. De commissie en bijbehorende subsidieregeling (en projecten)<br />
waren de eerste stappen op de weg naar <strong>meer</strong> aandacht <strong>voor</strong> ondernemerschap in het<br />
<strong>onderwijs</strong>. Op dit moment wordt een vervolgstap gezet: het breed verspreiden van projectresultaten<br />
en ervaringen binnen het <strong>onderwijs</strong>. Hiertoe voert Senter een zogenaamde ‘verspreidings-<br />
en verankeringstraject’ uit <strong>voor</strong> de bve- en hbo-sector. Deze heeft tot doel best<br />
practices te selecteren, deze geschikt te maken <strong>voor</strong> een brede implementatie en ze te ver-<br />
B.2-90 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
spreiden. Senter neemt de uitvoering van de verankering op zich, in samenwerking met de<br />
projectleiders van de geselecteerde best practices. 100 Senter maakt hierbij gebruik van<br />
inzichten die werden verworven in een onderzoek onder docenten en directies van mbo- en<br />
hbo-instellingen. 101 Dat onderzoek geeft het volgende aan.<br />
• Ondernemerschap is nog geen groot issue in het <strong>onderwijs</strong>.<br />
• Onderwijsmensen vinden het onderwerp zeer interessant. Tegelijkertijd weet<br />
men er niet goed raad mee. Het concept als zodanig is onhelder, terwijl ook de<br />
beeldvorming over het begrip erg beperkt is: men verbindt het niet snel met de<br />
eigen beroepsuitoefening en beroepsomgeving, ondernemerschap staat in de<br />
beleving veraf. Onderwijsmensen vinden het wel belangrijk maar tonen niet<br />
direct betrokkenheid ermee.<br />
• Er is veel begeleiding nodig op het rationele en emotionele vlak om ondernemerschap<br />
een volwaardige plek in het <strong>onderwijs</strong>curriculum te geven.<br />
• Afhankelijk van de resultaten zal besloten worden of er in 2004 ook een implementatieproject<br />
opgezet wordt <strong>voor</strong> andere <strong>onderwijs</strong>sectoren.<br />
Een andere belangrijke actor is de stichting Miniondernemingen. Deze is begonnen in<br />
1990 met ongeveer 10 miniondernemingen. Dit jaar draaien er 220 miniondernemingen,<br />
waarbij circa 3.000 studenten betrokken zijn. Alle instructies over de opzet en uitvoering<br />
van een minionderneming staan in een overzichtelijk handboek. Miniondernemers worden<br />
begeleid door ervaren adviseurs uit het bedrijfsleven. Iedere minionderneming heeft<br />
een mentor in de persoon van een (oud-) ondernemer en een (AA-)accountant. Vanuit de<br />
school is er ten minste één docent die de miniondernemers begeleidt. Deelnemers aan<br />
miniondernemingen zijn <strong>voor</strong>alsnog grotendeels studenten uit het mbo (55%) en het hbo<br />
(34%), niet alleen uit de handelsopleidingen en economie, maar ook in toenemende mate<br />
uit technische opleidingen en beroepsopleidingen. Het idee van de minionderneming lijkt<br />
ook over te slaan naar het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. In het vmbo wordt op kleine schaal in<br />
aangepaste vorm gebruik gemaakt van miniondernemingen. Miniondernemingen is een<br />
initiatief van het VNO/NCW (organisatie van ondernemers in Nederland), MKB-Nederland<br />
(Midden- en Kleinbedrijf) en ABN AMRO, en wordt onder <strong>meer</strong> gesponsord door het<br />
Ministerie van Economische Zaken, de VVK (Vereniging van Kamers van Koophandel), de<br />
NOvAA (Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten), IMK Nederland<br />
(Instituut <strong>voor</strong> het Midden- en Kleinbedrijf), Start, Jong Management en Delta Lloyd.<br />
Een ander <strong>voor</strong>beeld op dit terrein is het ontwerpbureau De Educatieve Stad in Krommenie.<br />
Het bureau verstrekt adviezen en ontwikkelt activiteiten met betrekking tot ondernemend<br />
leren. Het begrip ondernemen wordt ruimer opgevat dan alleen economisch: “Ondernemers<br />
tref je overal aan. Het zijn mensen die genoegen beleven aan het feit dat ze iets in beweging<br />
brengen, iets nieuws creëren, grenzen verleggen, problemen oplossen. Kortom initiatief<br />
nemen om tot een waardevol (eind)resultaat te komen. Zulke ondernemers tref je aan<br />
de in sport, de zorg, de kunst, de wetenschap, het <strong>onderwijs</strong>.” 102 Het bureau ontwerpt <strong>voor</strong><br />
en begeleidt diverse projecten in het primair en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> (zie hieronder).<br />
(2) Scholen met een eigen aanbod<br />
Hieronder volgen <strong>voor</strong>beelden van projecten die het ondernemerschap beogen te bevorderen.<br />
Het gaat om breedteprojecten gericht op alle leerlingen van een klas of school. Zij<br />
100 Jansen M., 2003.<br />
101 PineappleYellow b.v., 2004.<br />
102 Conijn, Schuurmans & Mühren, 2003.<br />
Bijlage B.2-91
moeten gezien worden als basis <strong>voor</strong> verdere talentontdekking en begeleiding. De meeste<br />
projecten vinden plaats in het mbo en hbo, hetgeen gezien de afstand tot de arbeidsmarkt<br />
niet verwonderlijk is. Maar ook in het basis- en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> worden projecten<br />
uitgevoerd. De beschrijvingen zijn ontleend aan Senter (2003) .<br />
• Op de Meester Sieberingschool in Nieuw-Balinge kunnen leerlingen kennismaken<br />
met ondernemerschap door een winkel op te zetten op school. De door de leerlingen<br />
gemaakte artikelen worden verkocht aan klanten uit het dorp. De leerlingen<br />
van groep 7 en 8 runnen de winkel onder toezicht van docenten en onder<br />
auspiciën van een (uit externe ervaringsdeskundigen bestaande) Raad van<br />
Commissarissen. Het project start met <strong>voor</strong>bereidende activiteiten waarbij zowel<br />
docenten als leerlingen zijn betrokken. De leerlingen voeren onderdelen van het<br />
plan in werkgroepen uit. Na een oriëntatie bij bestaande ondernemingen wordt<br />
er een ondernemersplan opgesteld. In de uitvoerende fase wordt de winkel ingericht<br />
en gewerkt aan de pr (public relations). De derde fase van bet project staat<br />
in het teken van de evaluatie en de verslaglegging.<br />
• De Christelijke Scholengemeenschap Comenius in Leeuwarden ontwikkelt een<br />
project in de vorm van een adviesbureau. Doordat de leerlingen als ondernemers<br />
opereren binnen een adviesbureau, trainen ze in dit project verschillende<br />
aspecten van het ondernemerschap. Zo worden ze zich bewust van de mogelijkheden<br />
die het ondernemerschap biedt. Het adviesbureau is gericht op algemene<br />
competenties zoals verantwoordelijkheid durven nemen, creativiteit, initiatief<br />
nemen, zelfvertrouwen en moeilijke situaties de baas kunnen. Binnen de context<br />
van het ondernemerschap kunnen leerlingen deze algemene competenties oefenen.<br />
In het adviesbureau werken leerlingen met bedrijfsplannen, werkplannen,<br />
offertes en contracten. De producten die ontstaan, zijn onder andere beleidsadviezen,<br />
kosten-batenanalyses en haalbaarheidsstudies. De docent heeft de rol<br />
van senior-adviseur van het adviesbureau.<br />
(3) Voorzieningenaanbod in samenwerking van scholen onderling of van scholen met deskundige<br />
derden<br />
Een drietal <strong>voor</strong>beelden:<br />
• Samen met Basisschool De Octant in Assendelft voert het Albeda college te<br />
Rotterdam een project op het terrein van techniek uit. In het primair <strong>onderwijs</strong><br />
komen leerlingen vaak onvoldoende in aanraking met praktische, ambachtelijke<br />
technieken zoals houtbewerken en lassen. Hierdoor neemt hun interesse <strong>voor</strong><br />
technisch ambachtschap af. In dit project komen leerlingen van groep 8 in een<br />
gecontroleerde, realistische omgeving in aanraking met technisch ondernemerschap.<br />
De leerlingen werken gedurende een dag in het technisch experimenteercentrum<br />
van het ROC. Onder begeleiding van ervaren praktijkdocenten produceren<br />
de leerlingen speelmateriaal <strong>voor</strong> hun school en <strong>voor</strong> de verkoop. Door het<br />
spelen van een management game leren de leerlingen wat er bij komt kijken als<br />
je een onderneming in de techniek wilt runnen.<br />
• De sector Handel van ROC Zadkine te Rotterdam telt veel allochtone leerlingen<br />
en een deel hiervan droomt ervan zelfstandig ondernemer te worden. In de<br />
praktijk blijkt dat startende allochtone ondernemers vaker failliet gaan dan<br />
autochtone. In dit project wil men aandacht besteden aan algemene ondernemersvaardigheden<br />
en aan de specifieke problemen waar allochtone ondernemers<br />
mee te maken krijgen. In het leertraject dat wordt ontwikkeld, is de cursist<br />
het uitgangspunt aan wie maatwerk wordt geboden. Bij de ontwikkeling van het<br />
B.2-92 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
lesmateriaal speelt het multiculturele ondernemersplatform, dat in het kader van<br />
dit project wordt opgericht, een belangrijke rol. Het traject wordt deels in de<br />
reguliere opleiding aangeboden en deels als mbo+-opleiding.<br />
• In samenwerking met Stichting De Educatieve Stad hebben vier basisscholen een<br />
agro-winkel opgezet. Leerlingen van de onderbouw (tot en met groep 6) spelen<br />
een belangrijke rol in de pr, de bedrijfsvoering, het helpen van klanten (ouders,<br />
buurtbewoners, enzo<strong>voor</strong>t) en soms in het vervaardigen of bewerken van producten.<br />
Hierbij wordt samengewerkt met enkele agrarische bedrijven. Het is de<br />
bedoeling om het aantal bedrijven waarmee men samenwerkt en het aantal<br />
deelnemende basisscholen uit te breiden. De nadruk komt dan te liggen op de<br />
bovenbouw, zodat de winkel een echte onderneming <strong>kan</strong> worden. De leerkrachten<br />
en leerlingen hebben contacten met bedrijven over de producten, de practiviteiten,<br />
de boekhouding, enzo<strong>voor</strong>t. Op basis van deze kennis wordt op<br />
schoolniveau de winkel opgezet en ingericht. Het project is gebaseerd op het<br />
principe 'learning by doing'. Het project wordt afgesloten met een bedrijvencontactdag,<br />
waar de leerlingen hun 'bedrijfsresultaten' presenteren aan elkaar en<br />
aan echte bedrijven.<br />
(4) Voorzieningenaanbod buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />
In deze categorie zijn tijdens de inventarisatie <strong>voor</strong> het terrein ondernemerschap geen<br />
<strong>voor</strong>zieningen gevonden.<br />
Nabeschouwing<br />
De bevordering van ondernemerschap en ondernemendheid in het <strong>onderwijs</strong> verkeert<br />
duidelijk in een prille eerste fase van experimenten met uiteenlopende innovatieve projecten.<br />
In het mbo is er <strong>meer</strong> aandacht <strong>voor</strong> ondernemerschap in het curriculum (zie<br />
onder <strong>meer</strong> de activiteiten van de Stichting Miniondernemingen). In het primair en <strong>voor</strong>tgezet<br />
<strong>onderwijs</strong> is er nog maar een aarzelend begin. Op dit moment is nog onduidelijk in<br />
hoeverre de opgedane projectervaringen een ruimere verspreiding en verankering krijgen.<br />
Vooralsnog lijkt het erop dat bevordering van bijzonder talenten op dit terrein <strong>voor</strong>al<br />
vormgegeven wordt in het beroeps<strong>onderwijs</strong> en <strong>voor</strong> een oudere leeftijdsgroep (de sectoren<br />
mbo, hbo en wo). In deze sectoren zijn dan ook vaak al speciale ondernemersscholen<br />
en -opleidingen ingericht. Momenteel is het nog onduidelijk of het wenselijk en mogelijk<br />
is een top<strong>voor</strong>ziening op dit gebied in te richten <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> onder de achttien, die al<br />
blijk geven van bijzondere talenten. Belangrijke vragen die hieraan <strong>voor</strong>af gaan, hebben<br />
betrekking op het begrip ‘talent <strong>voor</strong> ondernemerschap’: waaruit bestaat dit talent (welke<br />
competenties), met welk gedrag wordt het zichtbaar, hoe is talent op dit terrein te signaleren?<br />
Bijlage B.2-93
B.2-94 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Bijlage 3<br />
Gesprekspartners <strong>voor</strong> dit advies<br />
Bijlage B.3-95
A. Over <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong>, en aanpak van, <strong>jongeren</strong> met psychosociale<br />
problemen<br />
Panelbijeenkomst 10 december 2003<br />
1. Mevrouw R. van Dalen Sisa gemeente Rotterdam<br />
2. Mevrouw K. Laarveld VVO Utrecht<br />
3. Mevrouw A. Jeurissen gemeente Utrecht<br />
4. Mevrouw M. Bosdriesz NIZW<br />
5. Mevrouw M. van Hees Inspectie van het Onderwijs<br />
6. Mevrouw P. Dijkema Bureau Jeugdzorg Rijnland<br />
Panelbijeenkomst 6 februari 2004<br />
1. De heer H. Derks Petra Praktijkschool, Zaandam<br />
2. De heer H. Groothuis College Blaucapel, Utrecht<br />
3. De heer A. van der Heide Burgemeester Harmsma School, Gorredijk<br />
4. Mevrouw H. Kievit Baronie College, Breda<br />
5. Mevrouw D. de Kruijk Scholengemeenschap Lelystad<br />
6. De heer H. Liemburg Openbare Scholengemeenschap Singeland,<br />
Drachten<br />
7. De heer P. Nauta Dokkinga College, Dokkum<br />
8. De heer L. Olive Assink Lyceum, Eijbergen<br />
9. De heer F. Scheen Montessori College Oost, Amsterdam<br />
10. De heer A. van Zwam Basisschool De Dorendal, Doorwerth<br />
Gesprek met drie directeuren op 18 februari 2004<br />
1. De heer G. van Miltenburg Terra college Den Haag<br />
2. De heer K. Veling Johan de Witt college Den Haag<br />
3. De heer K. Richel Pleysierschool Den Haag<br />
Andere deskundigen waarmee gesproken is<br />
1. De heer Brinkman NIZW Jeugd Utrecht<br />
2. De heer P. Nota Gemeente Amsterdam<br />
B.3-96 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
B. Over <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong>, en aanpak van, <strong>jongeren</strong> met bijzondere<br />
talenten<br />
Cognitief talent<br />
1. Mevrouw N. Steenbergen-Penterman SLO (Informatiepunt)<br />
2. Mevrouw G. de Boer CPS (Informatiepunt)<br />
3. Mevrouw. D. van den Heuvel Groep Terecht verontruste ouders<br />
4. Mevrouw N. Nauta Groep Terecht verontruste ouders<br />
5. Mevrouw I. Scholten Groep Terecht verontruste ouders<br />
6. De heer W. Wind Groep Terecht verontruste ouders<br />
7. Mevrouw M. van den Heuvel SBO het Overpad<br />
Talent <strong>voor</strong> kunst en cultuur<br />
1. Mevrouw R. Brand Cultuurnetwerk Nederland<br />
2. De heer F. Haanstra Amsterdamse Hogeschool <strong>voor</strong> de Kunsten<br />
3. De heer J. Deering Faculteit Theater Artez<br />
4. De heer J. Oostwoud Wijdenes Hogeschool <strong>voor</strong> de Kunsten Utrecht<br />
Talent <strong>voor</strong> sport<br />
1. De heer M. Monsma NOC*NSF<br />
2. Mevrouw M. Wisman NOC*NSF<br />
3. De heer M. Broere Landstede Thomas à Kempis college<br />
4. De heer P. Pinkse Landstede Thomas à Kempis college<br />
5. Mevrouw G. Lambers Stichting LOOT<br />
6. De heer A. van der Velde Willem I college Den Bosch<br />
Talent <strong>voor</strong> ondernemerschap<br />
1. Mevrouw R. Staal Senter, Den Haag<br />
2. Mevrouw M. Jansen Senter, Den Haag<br />
Bijlage B.3-97
B.3-98 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004
Bijlage 4<br />
Afkortingen<br />
Bijlage B.4-99
ADHD Attention Deficit Hyperactivity Disorder<br />
AMW Algemeen Maatschappelijk Werk<br />
bve beroepsvorming en volwasseneneducatie<br />
CBO Centrum <strong>voor</strong> Begaafdheidsonderzoek<br />
CKV Culturele en Kunstzinnige Vorming<br />
CPS Christelijk Pedagogisch Studiecentrum<br />
goa gemeentelijk <strong>onderwijs</strong>achterstandenbeleid<br />
halt het alternatief<br />
hbo hoger beroeps<strong>onderwijs</strong><br />
IMK Instituut <strong>voor</strong> het Midden- en Kleinbedrijf<br />
ITS (onderzoeksinstituut verbonden aan de Katholieke Universiteit<br />
Nijmegen)<br />
ivbo individueel <strong>voor</strong>bereidend beroeps<strong>onderwijs</strong><br />
KNLTB Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond<br />
LCOJ Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg<br />
lom leer- en opvoedingsmoeilijkheden<br />
LOOT Landelijk Overleg Onderwijs Topsport<br />
lwoo leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong><br />
mbo middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong><br />
mkb midden- en kleinbedrijf<br />
mlk moeilijk lerende kinderen<br />
NIZW Nederlands Instituut <strong>voor</strong> Zorg en Welzijn<br />
NOC*NSF Nationaal Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie<br />
NOvAA Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten<br />
OCW Onderwijs, Cultuur en Wetenschap<br />
O&W Onderwijs & Wetenschappen<br />
PABU Psychologische Adviespraktijk Begaafden Utrecht<br />
PCL Permante Commissie Leerlingenzorg<br />
REC Regionaal Expertise Centrum<br />
RMC Regionale Meld- en Coördinatiefunctie<br />
ROC Regionaal Opleidingen Centrum<br />
sbo speciaal basis<strong>onderwijs</strong><br />
SCP Sociaal en Cultureel Planbureau<br />
SLO Stichting Leerplanontwikkeling<br />
svo speciaal <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong><br />
TOV Tijdelijke Opvang Voortijdige schoolverlaters<br />
vbo <strong>voor</strong>bereidend beroeps<strong>onderwijs</strong><br />
vmbo <strong>voor</strong>bereidend middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong><br />
VNO/NCW (organisatie van Nederlandse werkgevers)<br />
VVK Vereniging van Kamers van Koophandel<br />
VWS Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />
wsns weer samen naar school<br />
wo wetenschappelijk <strong>onderwijs</strong><br />
WVC Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />
zmok zeer moeilijk opvoedbare kinderen<br />
B.4-100 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004