06.05.2013 Views

Hoe kan onderwijs meer betekenen voor jongeren? - Onderwijsraad

Hoe kan onderwijs meer betekenen voor jongeren? - Onderwijsraad

Hoe kan onderwijs meer betekenen voor jongeren? - Onderwijsraad

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

HOE KAN ONDERWIJS MEER BETEKENEN VOOR JONGEREN?<br />

advies


HOE KAN ONDERWIJS MEER BETEKENEN VOOR JONGEREN?


Colofon<br />

De <strong>Onderwijsraad</strong> is een onafhankelijk adviescollege, opgericht in 1919. De raad adviseert, gevraagd en<br />

ongevraagd, over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het <strong>onderwijs</strong>. Hij adviseert<br />

de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De Eerste<br />

en Tweede Kamer der Staten-Generaal kunnen de raad ook om advies vragen. Gemeenten kunnen in speciale<br />

gevallen van lokaal <strong>onderwijs</strong>beleid een beroep doen op de <strong>Onderwijsraad</strong>.<br />

De raad gebruikt in zijn advisering verschillende (bij<strong>voor</strong>beeld <strong>onderwijs</strong>kundige, economische en juridische)<br />

disciplinaire aspecten en verbindt deze met ontwikkelingen in de praktijk van het <strong>onderwijs</strong>. Ook de internationale<br />

dimensie van educatie in Nederland heeft steeds de aandacht.<br />

De raad adviseert over een breed terrein van het <strong>onderwijs</strong>, dat wil zeggen van <strong>voor</strong>schoolse educatie tot<br />

aan postuniversitair <strong>onderwijs</strong> en bedrijfsopleidingen. De producten van de raad worden gepubliceerd in de<br />

vorm van adviezen, studies en verkenningen. Daarnaast initieert de raad seminars en websitediscussies over<br />

onderwerpen die van belang zijn <strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong>beleid.<br />

De raad bestaat uit zeventien leden die op persoonlijke titel zijn benoemd.<br />

Advies <strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong>?, uitgebracht aan de minister van Onderwijs,<br />

Cultuur en Wetenschappen.<br />

Nr. 20040179/775, mei 2004.<br />

Uitgave van de <strong>Onderwijsraad</strong>, Den Haag, 2004.<br />

ISBN 90-77293-20-5<br />

Bestellingen van publicaties:<br />

<strong>Onderwijsraad</strong><br />

Nassaulaan 6<br />

2514 JS Den Haag<br />

email: secretariaat@<strong>onderwijs</strong>raad.nl<br />

(070) 310 00 00 of via de website: www.<strong>onderwijs</strong>raad.nl<br />

Ontwerp en opmaak:<br />

Maarten Balyon grafische vormgeving<br />

Drukwerk:<br />

Drukkerij Artoos<br />

© <strong>Onderwijsraad</strong>, Den Haag<br />

Alle rechten <strong>voor</strong>behouden. All rights reserved.


HOE KAN ONDERWIJS MEER BETEKENEN VOOR JONGEREN?<br />

Kwalificatie, zorg en talentontwikkeling in samenwerking<br />

tussen <strong>onderwijs</strong> en andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, Den Haag, november 2001


Inhoudsopgave<br />

Samenvatting<br />

1 Inleiding<br />

1.1 Vooraf<br />

1.2 Adviesvragen<br />

1.3 De <strong>jongeren</strong> die in dit advies centraal staan<br />

1.4 Voorzieningenaanbod: omvangrijk maar versnipperd<br />

1.5 Beleidsontwikkelingen rondom integraal jeugdbeleid<br />

1.6 Rol van het <strong>onderwijs</strong> in relatie tot andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen<br />

1.7 Drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

1.8 Aanpak en opbouw advies<br />

2 Kansen en belemmeringen in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

2.1 Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />

2.1.1 Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

2.1.2 Voorzieningen in samenwerking en afstemming tussen <strong>onderwijs</strong> en externe partijen<br />

2.1.3 Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

2.1.4 Afstemming en samenwerking tussen overheden en beleidsterreinen<br />

2.1.5 Conclusie<br />

2.2 Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />

2.2.1 Voorzieningen op het terrein van cognitief talent<br />

2.2.2 Voorzieningen op het terrein van kunst en cultuur<br />

2.2.3 Voorzieningen op het terrein van sport<br />

2.2.4 Voorzieningen op het terrein van ondernemerschap<br />

2.2.5 Conclusie over de vier talentgebieden heen: wie voert de regie<br />

3 Conclusies en aanbevelingen<br />

3.1 Uitgangspunten<br />

3.2 Conclusies en aanbevelingen rondom <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />

3.2.1 Totaal aan noodzakelijke <strong>voor</strong>zieningen<br />

3.2.2 Aanbevelingen <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />

3.3 Conclusies en aanbevelingen <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />

3.3.1 Cognitief talent<br />

3.3.2 Overige talentgebieden<br />

3.4 De adviesaanvraag beantwoord<br />

3.4.1 Deelvraag 1<br />

3.4.2 Deelvraag 2<br />

3.4.3 Deelvraag 3<br />

9<br />

13<br />

13<br />

14<br />

15<br />

17<br />

18<br />

21<br />

22<br />

22<br />

24<br />

24<br />

24<br />

28<br />

32<br />

36<br />

37<br />

38<br />

38<br />

42<br />

45<br />

48<br />

50<br />

52<br />

52<br />

53<br />

53<br />

55<br />

59<br />

59<br />

61<br />

64<br />

64<br />

66<br />

66


Literatuur<br />

Bijlage<br />

Bijlage 1: Adviesaanvraag<br />

Bijlage 2: Inventarisatie <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />

Bijlage 3: Gesprekspartners <strong>voor</strong> dit advies<br />

Bijlage 4: Afkortingen<br />

68<br />

B.1-71<br />

B.2-75<br />

B.3-95<br />

B.4-99


Samenvatting<br />

Het <strong>onderwijs</strong> is er <strong>voor</strong> alle kinderen en <strong>jongeren</strong>, maar niet <strong>voor</strong> alle kinderen en <strong>jongeren</strong><br />

<strong>kan</strong> het <strong>onderwijs</strong> het alleen. Scholen moeten aan een steeds gevarieerdere groep<br />

leerlingen <strong>onderwijs</strong> geven. Voor het grootste deel van de leerlingen lukt dat behoorlijk.<br />

<strong>Hoe</strong> goed het <strong>onderwijs</strong> echter ook is ingericht, het loopt een keer tegen de grenzen van<br />

zijn eigen kunnen aan. Sommige leerlingen vergen een specifieke begeleiding vanwege<br />

hun problematische achtergrond, anderen zijn gezegend met buitengewone talenten die<br />

de grenzen van het gebruikelijke <strong>onderwijs</strong>aanbod te boven gaan. Grenzen kun je echter<br />

verleggen en de raad meent dat het <strong>onderwijs</strong> oftewel de scholen daartoe in staat zijn<br />

door verbintenissen aan te gaan en samen te werken met derden. Aldus <strong>kan</strong> de variatiebreedte<br />

die het <strong>onderwijs</strong> aan <strong>kan</strong>, sterk worden vergroot.<br />

In dit advies gaat de <strong>Onderwijsraad</strong> in op manieren om, <strong>voor</strong>al via samenwerking tussen<br />

het <strong>onderwijs</strong> en andere instanties en professionals, beter dan nu in de zeer gevarieerde<br />

vraag van <strong>jongeren</strong> te <strong>voor</strong>zien.<br />

Aandacht <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met problemen én <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere<br />

talenten<br />

De positie van <strong>jongeren</strong> met (gedrags)problemen in en buiten het <strong>onderwijs</strong> en van <strong>jongeren</strong><br />

die opvallen door hun buitengewone talenten, vormt een grote uitdaging <strong>voor</strong> het<br />

<strong>onderwijs</strong>. In dit advies staan daarom twee groepen kinderen en <strong>jongeren</strong> (kortweg aangeduid<br />

als ‘<strong>jongeren</strong>’) centraal.<br />

• Jongeren met uiteenlopende psychosociale problemen, die zich vaak vertalen in<br />

gedragsproblemen.<br />

• Jongeren met bijzondere talenten, die het regulier <strong>onderwijs</strong> niet of onvoldoende<br />

(<strong>kan</strong>) stimuleren.<br />

<strong>Hoe</strong>wel dit advies de term bijzonder talent gebruikt om <strong>jongeren</strong> aan te duiden, die uitblinken<br />

op een bepaald gebied, legt de raad expliciet de nadruk op het feit dat iedere<br />

jongere talenten bezit, die ontdekt en gestimuleerd moeten worden. De twee groepen<br />

<strong>jongeren</strong> vertonen in de praktijk overlap: <strong>jongeren</strong> met problemen kunnen bijzondere<br />

talenten bezitten en andersom kunnen <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten problemen hebben.<br />

Overdrachtelijk gesproken markeren deze beide groepen de grenzen van het <strong>onderwijs</strong><br />

en de scholen. <strong>Hoe</strong>veel variatie <strong>kan</strong> een school aan?<br />

Inventarisatie van het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

De <strong>Onderwijsraad</strong> heeft <strong>voor</strong> zijn advies geïnventariseerd welke <strong>voor</strong>zieningen er bestaan<br />

<strong>voor</strong> beide groepen <strong>jongeren</strong> en welke <strong>kan</strong>sen en belemmeringen het huidige aanbod kent.<br />

Het bestaande <strong>voor</strong>zieningenaanbod <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen richt<br />

zich op problemen van uiteenlopende aard en met diverse oorzaken, die zich in de verschillende<br />

leefmilieus van een jongere (thuis, school, vrije tijd) <strong>voor</strong>doen. Bij de inventarisatie<br />

van het aanbod van <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten is exemplarisch<br />

gekozen <strong>voor</strong> vier talentgebieden:<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

9


10<br />

• cognitief talent (begaafdheid, (hoog)begaafd);<br />

• kunstzinnig en cultureel talent;<br />

• sporttalent; en<br />

• ondernemerstalent.<br />

Een jongere <strong>kan</strong> (al naar gelang de aard en ernst van het probleem of de vraag) na elkaar<br />

gebruikmaken van drie typen <strong>voor</strong>zieningen. De raad spreekt van drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod.<br />

De inventarisatie en beschrijving van het <strong>voor</strong>zieningenaanbod zijn<br />

ingedeeld naar deze stadia:<br />

• <strong>voor</strong>zieningen binnen het <strong>onderwijs</strong>systeem (<strong>onderwijs</strong>zorgstructuur en<br />

-programma gericht op alle leerlingen);<br />

• <strong>voor</strong>zieningen die in samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en relevante externe partijen<br />

worden vormgegeven en uitgevoerd als aanvulling op <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />

en -programma; en<br />

• <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem, onder regie van externe instanties.<br />

Voorstellen van de raad<br />

Algemene uitgangspunten<br />

De raad vindt de volgende uitgangspunten <strong>voor</strong> afstemming en samenwerking tussen<br />

<strong>onderwijs</strong> en externe partijen belangrijk.<br />

• De school blijft zo lang mogelijk verantwoordelijk <strong>voor</strong> (het leerproces van) de<br />

leerling.<br />

• De school moet voldoende instrumenten hebben <strong>voor</strong> inschakeling van externe<br />

instanties om deze verantwoordelijkheid waar te kunnen maken.<br />

• Als de leerling een vorm van zeer specialistische ondersteuning nodig heeft,<br />

draagt de school de regie over aan externe instanties, maar houdt bij hoe het de<br />

(oud-)leerling nadien vergaat.<br />

• Het inschakelen van en overdragen aan externe instanties gebeurt op een kostendoelmatige<br />

(zo min mogelijk bureaucratische) manier.<br />

Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />

De raad ziet de schoolcontext, het <strong>onderwijs</strong>programma en de interne <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />

als basis <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>komen van en omgaan met psychosociale problemen<br />

van leerlingen. Daarom dienen scholen allereerst zelf hun organisatie en middeleninzet<br />

daarop te optimaliseren. Voor een aantal leerlingen zal dat niet voldoende zijn: samenwerking<br />

met en overdracht naar andere instanties is in die gevallen <strong>voor</strong> iedere school<br />

noodzakelijk. De raad formuleert een aantal aanbevelingen om de samenhang tussen<br />

<strong>onderwijs</strong> en externe partijen te optimaliseren door vergroting in de variatie van het<br />

aanbod. De belangrijkste drie worden hier genoemd.<br />

(1) Uitvoeringsteams<br />

De interne zorg<strong>voor</strong>zieningen binnen scholen moeten aansluiten op externe zorg<strong>voor</strong>zieningen.<br />

De interne zorgteams die op veel scholen al functioneren, hebben een vertakking<br />

naar de hulp van buiten. Deze vertakking krijgt gestalte in uitvoeringsteams. Het samenwerken<br />

van <strong>onderwijs</strong> en externe deskundigen in een uitvoeringsteam is een <strong>kan</strong>srijke<br />

ontwikkeling, die een belangrijke bijdrage <strong>kan</strong> leveren aan een sluitende zorgstructuur.<br />

Het is echter niet de enige manier waarop <strong>kan</strong> worden samengewerkt: belangrijk is in elk<br />

geval dat samenwerking gestructureerd gebeurt en dat continuïteit gewaarborgd wordt.<br />

De raad beveelt aan vanwege de vereiste schaal <strong>voor</strong> specialisaties, de uitvoeringsteams<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


deels bovenschools te organiseren en deel uit te laten maken van bestaande samenwerkingsverbanden.<br />

De overheid zou een <strong>voor</strong>trekkersrol kunnen vervullen in het laten uitvoeren<br />

van evaluatieonderzoek naar het functioneren en de resultaten van verschillende<br />

soorten uitvoeringsteams.<br />

(2) Trekkingsrechten<br />

Het <strong>onderwijs</strong> moet een belangrijke stem hebben in de samenstelling van het uitvoeringsteam<br />

en de inzet van externe deskundigen, te regelen via trekkingsrechten. Dat wil<br />

zeggen: een systeem waarbij het <strong>onderwijs</strong> (de samenwerkingsverbanden) aanspraak <strong>kan</strong><br />

doen gelden op (tijds)inzet van bepaalde deskundigheden. De overheid zou experimenten<br />

kunnen laten uitvoeren met verschillende varianten van een dergelijk systeem. Om te<br />

beginnen zouden trekkingsrechten uit praktische overwegingen beperkt kunnen blijven<br />

tot instanties <strong>voor</strong> jeugdzorg, maar de raad beveelt aan dat er stappen ondernomen worden<br />

om op de langere termijn ook trekkingsrechten te creëren op andere maatschappelijke<br />

instanties (bij<strong>voor</strong>beeld politie).<br />

(3) Van-acht-tot-acht-arrangement<br />

In het huidige aanbod ontbreekt een <strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met ernstige gedragsproblemen,<br />

die noch in het speciaal <strong>onderwijs</strong>, noch in justitiële instanties thuishoren. De raad<br />

stelt <strong>voor</strong> de variatie in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod te vergroten door deze geconstateerde<br />

witte plek op te vullen. Hij kiest als <strong>voor</strong>lopige naam <strong>voor</strong> een dergelijke <strong>voor</strong>ziening het<br />

van-acht-tot-acht-arrangement. Hij stelt daarnaast <strong>voor</strong> dat de overheid pilots uitzet en<br />

bekostigt om ervaring op te doen met verschillende varianten ervan en de beste wijze om<br />

plaatsing te regelen te bepalen. Mogelijk dat ervaringen ermee op termijn in nu al bestaande<br />

<strong>voor</strong>zieningen kunnen worden ingepast. De raad benadrukt dat een dergelijke <strong>voor</strong>ziening<br />

géén tuchtschool is, maar uitdrukkelijk een kwalificerende <strong>voor</strong>ziening die aanvullend<br />

is op (preventieve) maatregelen, die al of niet in samenwerking met derden genomen zijn.<br />

Voorwaarde <strong>voor</strong> plaatsing zou in elk geval moeten zijn, dat de school of het uitvoeringsteam<br />

aan <strong>kan</strong> tonen dat er een kwalitatief hoogwaardig traject van zorg en begeleiding<br />

<strong>voor</strong>afgegaan is aan het verzoek tot plaatsing in een van-acht-tot-acht-<strong>voor</strong>ziening.<br />

Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />

Het <strong>onderwijs</strong> staat aan de basis van talentherkenning en stimulering van <strong>jongeren</strong> met<br />

bijzondere talenten: de school ‘ziet’ bij <strong>jongeren</strong> ontluikende toptalenten en zoekt naar<br />

passende ondersteuning. Als het om (hoog)begaafdheid op cognitief terrein gaat, liggen<br />

initiatief en regie bij de school: deze zoekt zodanige samenwerking met experts en instituten<br />

dat zij een adequate ondersteuning <strong>kan</strong> bieden. Voor de talentgebieden kunst en<br />

cultuur en sport zal de regie over en verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> de toptalentontwikkeling<br />

meestal bij anderen dan de school liggen. De school blijft daarbij echter altijd verantwoordelijk<br />

<strong>voor</strong> het algemene <strong>onderwijs</strong> en de diplomaverwerving van de jongere.<br />

Het terrein van ondernemerschap als <strong>onderwijs</strong>onderwerp bevindt zich nog in een pril<br />

stadium van ontwikkeling. Het is daarom <strong>voor</strong>alsnog moeilijk aan te geven welk takenpakket<br />

en welke verantwoordelijkheid het <strong>onderwijs</strong> heeft op dit terrein, maar de raad<br />

beveelt aan de beschikbare kennis en ervaringen te analyseren <strong>voor</strong> verdere (beleids)ontwikkeling.<br />

Welk talentgebied echter ook aan de orde is, de bestaande wet- en regelgeving zou zodanig<br />

moeten worden herzien dat scholen <strong>meer</strong> ruimte verkrijgen om <strong>onderwijs</strong> op maat<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

11


12<br />

aan te bieden aan <strong>jongeren</strong> met bijzondere, schoolse of niet-schoolse, talenten. Ook moeten<br />

lerarenopleidingen <strong>meer</strong> aandacht schenken aan manieren om <strong>jongeren</strong> met bijzondere<br />

talenten vanuit school verder te helpen.<br />

De ervaringen tot nu toe – bij<strong>voor</strong>beeld de samenwerking tussen scholen, georganiseerde<br />

sport en overheid in het LOOT-model (Landelijk Overleg Onderwijs Topsport) – bieden<br />

goede aanknopingspunten <strong>voor</strong> de verdere ontwikkeling van differentiatiemogelijkheden<br />

<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten. De raad acht het nodig om de bestaande beleidsinspanningen<br />

op de diverse terreinen (zoals cultuurprofielschool, LOOT-licentie, Informatiepunt<br />

Hoogbegaafden) te bundelen tot één gemeenschappelijke regeling. Een dergelijk<br />

algemeen kader kent nadere specificaties, al naar gelang het talentgebied.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


1 Inleiding<br />

Het <strong>onderwijs</strong> werkt volop aan aansprekend en vernieuwend <strong>onderwijs</strong>, zorg en begeleiding<br />

<strong>voor</strong> alle leerlingen. <strong>Hoe</strong> goed het echter ook is ingericht, het <strong>onderwijs</strong> zal nooit in<br />

staat zijn om alle wensen en behoeften van <strong>jongeren</strong> ten aanzien van persoonlijke ontwikkeling,<br />

kwalificatie, zorg en steun adequaat en afdoende te vervullen. Het <strong>onderwijs</strong><br />

loopt met name tegen de grenzen van het eigen kunnen aan wanneer het om <strong>jongeren</strong><br />

gaat ‘aan de randen’ van het <strong>onderwijs</strong>bestel: <strong>jongeren</strong> met gedragsproblemen en <strong>jongeren</strong><br />

met buitengewone talenten. In dit advies gaat de <strong>Onderwijsraad</strong> in op manieren om,<br />

met name via samenwerking tussen het <strong>onderwijs</strong> en andere instanties en professionals<br />

die zich met <strong>jongeren</strong> bezighouden, beter dan nu in de vraag van deze <strong>jongeren</strong> te <strong>voor</strong>zien.<br />

1.1 Vooraf<br />

Met de meeste kinderen en <strong>jongeren</strong> in Nederland gaat het goed, zo blijkt herhaaldelijk<br />

uit onderzoek. Ook op school gaat het met de meeste leerlingen goed. Veel scholen slagen<br />

erin om hun leerlingen zodanig <strong>onderwijs</strong> aan te bieden dat zij in staat zijn een<br />

diploma te halen en zich <strong>voor</strong> te bereiden op een zelfstandige plaats in de maatschappij.<br />

Echter, een kleinere groep <strong>jongeren</strong> 1 heeft en/of veroorzaakt problemen in en buiten het<br />

<strong>onderwijs</strong>, vaak als gevolg van een veelvoud aan persoonlijke en gezinsproblemen. Het<br />

<strong>onderwijs</strong> heeft moeite deze <strong>jongeren</strong> de zorg en begeleiding te bieden, die ze nodig<br />

hebben om hun schoolloopbaan vorm te geven en met succes af te ronden. In het maatschappelijk<br />

debat en de media is er momenteel veel aandacht <strong>voor</strong> de meeste extreme<br />

uitingen van probleemgedrag: verbaal en fysiek geweld. Geweld op scholen lijkt steeds<br />

vaker <strong>voor</strong> te komen en is op dit moment een actueel thema door de tragische gebeurtenis<br />

op een school in Den Haag, waar een leerling zijn leraar doodschoot. Duidelijk is<br />

geworden dat er een groep leerlingen met extreme gedragsproblemen bestaat, waar het<br />

<strong>onderwijs</strong> zich echt geen raad mee weet.<br />

Kortom, aandacht <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met uiteenlopende problemen is zeker nodig. De<br />

<strong>Onderwijsraad</strong> is echter van mening dat er, in en buiten het <strong>onderwijs</strong>, ook aandacht<br />

moet zijn en blijven <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> die niet opvallen door problemen, maar juist (zouden<br />

moeten) opvallen door hun talenten. Deze <strong>jongeren</strong> vragen weliswaar minder aandacht,<br />

maar dat betekent niet dat hun <strong>onderwijs</strong>loopbaan vlekkeloos en naar wens verloopt.<br />

Daarom gaat de <strong>Onderwijsraad</strong> in dit advies in op manieren om, <strong>voor</strong>al langs de weg van<br />

samenwerking tussen het <strong>onderwijs</strong> en andere professionals, beter dan nu in de vraag te<br />

<strong>voor</strong>zien van beide groepen: <strong>jongeren</strong> met probleemgedrag en <strong>jongeren</strong> met opvallende<br />

talenten.<br />

1 In het vervolg van dit advies worden ‘kinderen en <strong>jongeren</strong>’ kortweg aangeduid als ‘<strong>jongeren</strong>’.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

13


Dit hoofdstuk geeft eerst in paragraaf 1.2 de adviesvragen die de minister van Onderwijs<br />

aan de <strong>Onderwijsraad</strong> heeft <strong>voor</strong>gelegd. Vervolgens wordt het adviesonderwerp in paragraaf<br />

1.3 ingeleid en afgebakend. Deze paragraaf geeft een omschrijving van de twee<br />

specifieke groepen <strong>jongeren</strong> die in dit advies centraal staan. Paragraaf 1.4 laat zien dat er<br />

weliswaar een rijk aanbod aan <strong>voor</strong>zieningen in het <strong>onderwijs</strong> en daarbuiten is, maar dat<br />

bestaande <strong>voor</strong>zieningen sterk versnipperd zijn. Verschillende instanties houden zich elk<br />

met deelproblemen en deelvragen bezig, waarbij het geheel makkelijk uit het oog verloren<br />

wordt. In de afgelopen dertig jaar is er in het overheidsbeleid nagedacht over manieren<br />

om de versnippering tegen te gaan (paragraaf 1.5). Echter, de geboden en deels ingevoerde<br />

oplossingen zijn <strong>voor</strong>alsnog niet toereikend gebleken, en ook is de rol van het<br />

<strong>onderwijs</strong> ten opzichte van andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen nog niet helder afgebakend. Op<br />

basis van deze probleemafbakening bepaalt paragraaf 1.6 het adviesonderwerp: de plek<br />

van het <strong>onderwijs</strong> ten opzichte van andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen. In het advies zal worden<br />

ingegaan op drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod van <strong>onderwijs</strong> en andere maatschappelijke<br />

instanties (paragraaf 1.7). Paragraaf 1.8 ten slotte geeft aan hoe het advies is<br />

opgebouwd.<br />

1.2 Adviesvragen<br />

14<br />

De minister van Onderwijs heeft de volgende adviesvragen aan de <strong>Onderwijsraad</strong> <strong>voor</strong>gelegd.<br />

Kernvraag: <strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> worden <strong>voor</strong>zien in de noodzaak van een goede sluitende relatie tussen<br />

het <strong>onderwijs</strong>systeem en andere <strong>voor</strong>zieningen gericht op de jeugd?<br />

De minister verzoekt de raad een antwoord op deze vraag te zoeken door bestudering<br />

van de doelgroepen <strong>jongeren</strong> <strong>voor</strong> wie het <strong>onderwijs</strong> wel móet samenwerken met andere<br />

partijen. Welke afstemming en samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen<br />

is nodig ten behoeve van <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen (vaak uitmondend<br />

in gedragsproblemen) en <strong>jongeren</strong> met bepaalde opvallende talenten? Paragraaf 1.4<br />

geeft een nadere omschrijving van deze <strong>jongeren</strong>.<br />

Deelvragen<br />

(1) <strong>Hoe</strong> werkt het <strong>onderwijs</strong>veld momenteel samen met andere partijen en <strong>voor</strong>zieningen<br />

in de kwalificering van, zorg <strong>voor</strong> en talentontwikkeling van <strong>jongeren</strong>? Welke knelpunten<br />

zijn er in de huidige gang van zaken aan te wijzen?<br />

(2) Welke vormen van samenwerking en afstemming tussen het <strong>onderwijs</strong> en andere<br />

(jeugd)instanties kunnen bijdragen aan een sluitende zorgstructuur? Welke verantwoordelijkheden/rollen<br />

heeft het <strong>onderwijs</strong> binnen de jeugdketen? Wanneer en onder welke<br />

<strong>voor</strong>waarden dient het <strong>onderwijs</strong> de regie van een jongere en/of een samenwerkingstraject<br />

op zich te nemen?<br />

(3) Welke rol heeft de overheid in het tot stand brengen van <strong>meer</strong> aansluiting tussen het<br />

<strong>onderwijs</strong> en andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen?<br />

De kernvraag van het advies gaat over de relatie tussen het <strong>onderwijs</strong>systeem en andere<br />

<strong>voor</strong>zieningen gericht op de jeugd. De minister verzoekt de raad eerst na te gaan wat de<br />

bestaande praktijk is ten aanzien van zorg en talentontwikkeling in en rond het <strong>onderwijs</strong><br />

(deelvraag 1). Op basis van dit inzicht <strong>kan</strong> verder worden nagedacht over wenselijke<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


samenwerkingsvormen (deelvraag 2) en de eventuele rol van de overheid bij het tot<br />

stand brengen ervan (deelvraag 3).<br />

1.3 De <strong>jongeren</strong> die in dit advies centraal staan<br />

Jongeren maken deel uit van een complexe samenleving die onder <strong>meer</strong> gekenmerkt<br />

wordt door individualisering, etnische verscheidenheid en een overvloed aan levensopties.<br />

Jongeren krijgen te maken met echtscheiding en andere problemen in de huiselijke<br />

sfeer, familiebanden buiten het kerngezin zijn verzwakt. De eisen die de maatschappij<br />

stelt aan <strong>jongeren</strong> en de mogelijkheden die het biedt, zijn sterk toegenomen. De vanzelfsprekendheid<br />

waarmee enkele decennia geleden nog bepaalde vaststaande levenspatronen<br />

werden aanvaard, heeft plaats gemaakt <strong>voor</strong> een hoge waardering <strong>voor</strong> individuele<br />

keuzes op diverse levensterreinen (opleiding, loopbaan, relatievorming). De samenleving<br />

doet ook een appèl op de <strong>jongeren</strong>, iedereen heeft daarin verantwoordelijkheid te dragen.<br />

De maatschappij stelt stevige opleidingseisen. De <strong>voor</strong>tschrijdende kennisintensivering<br />

en technologische ontwikkelingen hebben tot een kennissamenleving geleid waarin<br />

behoefte is aan hoogopgeleide individuen. Daarnaast is behoefte aan een ander soort<br />

leeropbrengsten: bredere competenties nemen de plaats in van parate vakkennis.<br />

In onze samenleving zijn het individuele prestaties die tot status en succes leiden. Voor<br />

<strong>jongeren</strong> betekent het opgroeien in een dergelijke prestatiemaatschappij dat het doorlopen<br />

van een succesvolle schoolloopbaan van immens belang is. Om echt te ‘slagen’ moet<br />

een individu zich echter nog breder ontwikkelen, onder <strong>meer</strong> door het opbouwen van<br />

een culturele, creatieve of sportieve loopbaan. 2<br />

Dit advies gaat ervan uit dat ieder persoon talenten heeft. In de huidige samenleving<br />

hebben veel <strong>meer</strong> <strong>jongeren</strong> dan <strong>voor</strong>heen de mogelijkheid en de (vrije) tijd om deze<br />

talenten te ontdekken en te ontplooien. Deze talenten kunnen worden ontwikkeld binnen<br />

de schoolloopbaan of door het opbouwen van een vrijetijdsloopbaan, bestaande uit educatieve<br />

en culturele bezigheden náást het <strong>onderwijs</strong>. 3 De toegenomen vrije tijd heeft ook<br />

een andere <strong>kan</strong>t: hoewel het belang van <strong>onderwijs</strong> is toegenomen, heeft school in het<br />

leven van <strong>jongeren</strong> een minder centrale plek gekregen. Schoolwerk moet concurreren met<br />

een scala aan vrijetijdsactiviteiten en -mogelijkheden. Terwijl sommige <strong>jongeren</strong> hun<br />

talenten benutten en een vrijetijdsloopbaan vormgeven, komen andere <strong>jongeren</strong> niet toe<br />

aan talentontwikkeling; zij besteden hun (vrije) tijd aan activiteiten die maatschappelijk<br />

niet geaccepteerd zijn en hun schoolloopbaan belemmeren (druggebruik, overmatig alcoholgebruik,<br />

agressie, criminaliteit).<br />

Randen van het <strong>onderwijs</strong>bestel: twee groepen <strong>jongeren</strong><br />

In de jeugdfase moeten er dus belangrijke keuzes gemaakt worden, met name op het terrein<br />

van <strong>onderwijs</strong>. Het <strong>onderwijs</strong> is echter van oudsher gericht op een groep ‘gemiddelde’<br />

leerlingen en heeft moeite om een adequaat antwoord te geven op leerlingen aan<br />

de randen van het <strong>onderwijs</strong>bestel. Het gaat om twee groepen <strong>jongeren</strong> 4 , die in dit advies<br />

centraal staan.<br />

2 Coleman & Hendry, 1990.<br />

3 Buchner, Fuhs & Kruger, 1996.<br />

4 De twee groepen vertonen een bepaalde overlap. Immers, ook <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen hebben talenten, en<br />

<strong>jongeren</strong> die opvallen door hun talenten zijn niet per definitie vrij van problemen.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

15


16<br />

• Jongeren met psychosociale problemen, die deelnemen aan het <strong>onderwijs</strong> maar<br />

door (gedrags)problemen op het randje verkeren, en <strong>jongeren</strong> die <strong>voor</strong>tijdig het<br />

<strong>onderwijs</strong> verlaten (fysiek en verstandelijk gehandicapte kinderen en <strong>jongeren</strong><br />

vallen buiten het bestek van dit advies).<br />

• Jongeren met opvallende talenten op een bepaald gebied (of <strong>meer</strong>dere gebieden),<br />

die het regulier <strong>onderwijs</strong> onvoldoende stimuleert om hun talent verder te<br />

ontwikkelen en zodoende tot optimale ontwikkeling te komen.<br />

(1) Jongeren met psychosociale problemen<br />

Als een leerling te kampen heeft met problemen die zijn of haar <strong>onderwijs</strong>loopbaan in<br />

gevaar brengen, zijn deze zelden terug te voeren op één oorzaak. Problemen kunnen<br />

<strong>voor</strong>tkomen uit persoonlijke factoren, de gezinssituatie, de culturele groep waartoe een<br />

jongere behoort, het schoolsysteem, of te maken hebben met de invloed van vrienden of<br />

de verlokkingen van de maatschappij. Grofweg zijn er twee (elkaar overlappende) subgroepen<br />

<strong>jongeren</strong> te onderscheiden. Ten eerste zijn er <strong>jongeren</strong> met ‘diepteproblemen’:<br />

persoonlijkheidsproblemen of gedragsproblemen met fysieke (medische) oorzaken, zoals<br />

ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder), depressie en aan autisme verwante aandoeningen.<br />

Ten tweede zijn er <strong>jongeren</strong> met ‘breedteproblemen’: <strong>jongeren</strong> die met name<br />

door hun sociale omgeving (moeilijke thuissituatie, verkeerde vrienden, verkeerde<br />

schoolkeuze, faalangst, drugsgebruik, enzo<strong>voor</strong>t) in de problemen (dreigen te) komen.<br />

Een indeling in subcategorieën, die verder gaat dan het bovenstaande, is natuurlijk mogelijk.<br />

Voor dit advies echter is een dergelijke indeling niet nodig. Uitgangspunt is immers<br />

dat het gaat om een groep <strong>jongeren</strong> die met elkaar gemeen hebben dat zij onvoldoende<br />

geholpen (kunnen) worden door het <strong>onderwijs</strong> en soms ook onhanteerbaar zijn op<br />

school. De <strong>jongeren</strong> van beide subgroepen hebben problemen die hen hinderen in hun<br />

schoolloopbaan en er uiteindelijk toe kunnen leiden dat zij het <strong>onderwijs</strong>systeem zonder<br />

kwalificatie verlaten. Vaak is een neerwaartse spiraal op school het gevolg van de problemen:<br />

het verzuim loopt op, de schoolresultaten gaan achteruit en er ontstaat een patroon<br />

van doublures en schoolwisselingen. Een deel van de <strong>jongeren</strong> vertoont problematisch<br />

gedrag dat verschillend van aard en ernst <strong>kan</strong> zijn, uiteenlopend van brutaal en antisociaal<br />

gedrag tot agressie, spijbelen en criminaliteit. In sommige situaties is het onaangepast<br />

gedrag zo ernstig, dat een jeugdige moeilijk of niet hanteerbaar is op school. Als<br />

gevolg van hun gedrag kunnen deze <strong>jongeren</strong> betrokken raken bij geweldsincidenten of<br />

in aanraking komen met politie en justitie. Sommige <strong>jongeren</strong> wonen door de problemen<br />

niet <strong>meer</strong> thuis maar in een internaat of residentiële inrichting.<br />

Een deel van de <strong>jongeren</strong> in kwestie participeert zoals gezegd in het <strong>onderwijs</strong> en staat al<br />

dan niet op de rand van vertrek. Daarnaast zijn er <strong>jongeren</strong> die het <strong>onderwijs</strong> de rug toekeren<br />

na het doorlopen van een curatief of opvangtraject (schooluitval, registratie, terugleiding<br />

naar <strong>onderwijs</strong> of werkervaringsproject). Zij hebben dan nog steeds geen zicht op<br />

het behalen van een kwalificatie en zullen vermoedelijk een positie verkrijgen aan de<br />

rand van de samenleving. Precieze cijfers over de omvang van de groep <strong>jongeren</strong> met<br />

ernstige psychosociale problemen zijn niet <strong>voor</strong>handen.<br />

(2) Jongeren met bijzondere talenten<br />

Elk kind heeft persoonlijke talenten die al dan niet ontdekt worden en tot bloei komen.<br />

Een kleinere groep <strong>jongeren</strong> valt <strong>meer</strong> dan gemiddeld op door bijzondere talenten op één<br />

of <strong>meer</strong>dere schoolse of niet-schoolse gebieden. Vier van dergelijke ‘talentgebieden’ staan<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


in dit advies, exemplarisch, centraal:<br />

• cognitief talent (begaafdheid, hoogbegaafd);<br />

• kunstzinnig en cultureel talent;<br />

• sporttalent; en<br />

• ondernemerstalent.<br />

<strong>Hoe</strong>wel dit advies de term bijzonder talent gebruikt om die <strong>jongeren</strong> aan te duiden, die<br />

bovengemiddeld uitblinken, gaat het uit van de gedachte dat iedere jongere talenten<br />

bezit, die ontdekt en gestimuleerd zouden moeten worden. Daarbij <strong>kan</strong> lang gediscussieerd<br />

worden over het concept talent. Bestaat verborgen talent of is er alleen sprake van<br />

talent als het zich manifesteert? Is iemand die, bij<strong>voor</strong>beeld, een begenadigd pianospeler<br />

zou kunnen zijn geworden, maar geen mogelijkheid gehad heeft het te leren, getalenteerd?<br />

Deze vragen laten zich moeilijk beantwoorden. Om praktische redenen vat dit<br />

advies het begrip talent op als manifest aanwezig talent.<br />

Niet alle talentgebieden kunnen in het regulier <strong>onderwijs</strong>programma optimaal aan bod<br />

komen. Een jongere die andere dan schoolse talenten en interesses heeft, <strong>kan</strong> zich soms<br />

niet of onvoldoende uitgedaagd voelen door de leerstof, of legt zijn of haar prioriteiten<br />

bij talentontwikkeling buiten school.<br />

Jongeren kunnen deel uitmaken van zowel de groep getalenteerden als de groep met problemen.<br />

Zo is bij<strong>voor</strong>beeld bekend dat <strong>jongeren</strong> die hoogbegaafd zijn, soms niet uit de<br />

voeten kunnen met het reguliere <strong>onderwijs</strong>aanbod. Verveling en een gevoel niet begrepen<br />

te worden kunnen leiden tot gedragsproblemen en tot het niet met succes doorlopen<br />

van de <strong>onderwijs</strong>loopbaan.<br />

1.4 Voorzieningenaanbod: omvangrijk maar versnipperd<br />

De <strong>jongeren</strong> aan de randen van het <strong>onderwijs</strong>bestel kunnen een beroep doen op diverse<br />

<strong>voor</strong>zieningen. Ten eerste zijn er <strong>voor</strong>zieningen in het <strong>onderwijs</strong>stelsel zelf. Onderwijs<br />

heeft een kwalificerende en een socialiserende functie. Aan haar kwalificatietaak geeft het<br />

<strong>onderwijs</strong> vorm door een aansprekend <strong>onderwijs</strong>programma aan te bieden, gericht op de<br />

toeleiding naar een diploma en eventueel vervolg<strong>onderwijs</strong>. Wanneer er problemen ontstaan,<br />

die te maken hebben met het <strong>onderwijs</strong> zelf (kinderen die moeilijk leren, niet<br />

gemotiveerd zijn door het <strong>onderwijs</strong>aanbod), wordt eerst gezocht naar een oplossing in<br />

het <strong>onderwijs</strong>systeem: speciaal <strong>onderwijs</strong>, praktijk<strong>onderwijs</strong>, leer-werktrajecten, leerwegondersteunend<br />

<strong>onderwijs</strong> in het vmbo (<strong>voor</strong>bereidend middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong>).<br />

Liggen de problemen van een leerling op het psychosociale vlak, dan <strong>kan</strong> de leerling (of<br />

zijn ouders) een beroep doen op de interne zorgstructuur van de school. Ook <strong>jongeren</strong><br />

met bijzondere talenten kunnen in eerste instantie een beroep doen op de interne zorgstructuur,<br />

bij<strong>voor</strong>beeld als zij problemen ondervinden bij de afstemming tussen talentontwikkeling<br />

en kwalificatie.<br />

De interne zorgstructuur van een school heeft tot doel zodanige ondersteuning en begeleiding<br />

te bieden aan alle leerlingen, dat eventuele problemen beheersbaar blijven of worden<br />

en de leerling alsnog in staat is de schoolloopbaan te voltooien. Blijkt deze interne<br />

leerlingzorg niet toereikend, dan zijn er aanvullende <strong>voor</strong>zieningen in andere sectoren,<br />

gericht op zorg en hulp (jeugdzorg, jeugdhulpverlening, jeugdgezondheidszorg),<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

17


correctie (justitiële inrichtingen), kwalificatie en werk (leerplichtambtenaar, arbeidsbemiddeling,<br />

alternatieve opleidingstrajecten) of talentontwikkeling (muziekschool, sportclub,<br />

enzo<strong>voor</strong>t).<br />

Het aanbod aan <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> is omvangrijk maar versnipperd. Dat wil<br />

zeggen dat een vraag of probleem als het ware opgeknipt wordt, waarna de stukjes toegewezen<br />

worden aan verschillende instellingen zonder dat er zicht is op het geheel. Zo<br />

<strong>kan</strong> het gebeuren dat een jongere die door één en dezelfde problematische thuissituatie<br />

vastloopt op verschillende terreinen (slechte schoolresultaten, spijbelen, agressie), te<br />

maken krijgt met een mentor, een leerplichtambtenaar en een maatschappelijk werker<br />

die, elk volgens een eigen methodiek, werken aan een deel van het probleem. Of dat een<br />

begaafd sporter in aanraking komt met een schoolmentor, een sportcoach en een talentscout<br />

die allemaal iets anders verlangen.<br />

Een reeks samenhangende activiteiten ten behoeve van een gezamenlijke klant of klantgroep,<br />

maar die elk uitgevoerd worden door een afzonderlijke instantie, wordt ook wel<br />

een keten genoemd. In dit geval is er sprake van een jeugdketen, waarbinnen de diverse<br />

uitvoerende instanties als schakels zijn te beschouwen. Wanneer de verschillende schakels<br />

samenwerken onder leiding van een gezamenlijk sturende functionaris of instantie,<br />

is er sprake van ketenregie. 5 Vooralsnog is er geen sprake van daadwerkelijke ketenregie<br />

over de diverse <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> heen. Het maken van duurzame afspraken<br />

over samenwerking is moeilijk. Intensieve afspraken tussen partijen kunnen soms ook<br />

een averechts affect hebben: ze leiden dan tot bureaucratie.<br />

In de afgelopen decennia zijn verschillende beleidsinitiatieven in gang gezet om te<br />

komen tot een <strong>meer</strong> coherent aanbod van jeugd<strong>voor</strong>zieningen, dat beter is afgestemd op<br />

de vraag. In het hiernavolgende worden de belangrijkste recente ontwikkelingen beschreven.<br />

Het doel hiervan is te achterhalen wat bekend of afgesproken is over de rol van het<br />

<strong>onderwijs</strong> als schakel in verschillende ketens van <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong>.<br />

1.5 Beleidsontwikkelingen rondom integraal jeugdbeleid<br />

18<br />

Het huidige advies past binnen een breder en langlopend maatschappelijk streven om<br />

<strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> op elkaar af te stemmen. In deze paragraaf wordt kort<br />

weergegeven hoe het beleid zich op dit terrein heeft ontwikkeld. 6 Zo wordt zichtbaar<br />

waar de focus van beleidsinspanningen gelegen heeft, welke resultaten het beleid heeft<br />

opgeleverd en welke onduidelijkheden zijn blijven bestaan.<br />

Al ruim dertig jaar geleden kwam in het overheidsbeleid ter sprake dat de samenwerking<br />

tussen instellingen rondom zorg <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> moet verbeteren, de zorg geregionaliseerd<br />

moet worden en de hulpverlening dichter bij huis gegeven moet worden (rapport<br />

van de commissie-Wiarda 7 in 1971). De overheid stelde als reactie hierop een interdepartementale<br />

werkgroep Jeugdwelzijnsbeleid in, en in 1978 werkten twee nieuwe werkgroepen<br />

de <strong>voor</strong>stellen verder uit. De rapporten van deze twee werkgroepen vormden de<br />

basis van het huidige ‘zo-zo-zo-beleid’ in de jeugdzorg: zo dicht mogelijk bij huis, zo<br />

5 Van Roost & Beemer, 2003.<br />

6 Mede op basis van Van Veen, 1999.<br />

7 Van Veen, 1999.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


licht en kort mogelijk en zo tijdig mogelijk. De werkgroepen benadrukten ook het belang<br />

van een wet op de jeugdhulpverlening en opperden <strong>voor</strong> het eerst dat de school de vindplaats<br />

<strong>voor</strong> jeugdhulpverlening moet zijn. Regering en kamer spraken zich als reactie<br />

hierop uit <strong>voor</strong> een wet die de jeugdhulpverlening zou regelen. Vanaf deze tijd groeide<br />

de beleidsmatige aandacht <strong>voor</strong> de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en jeugdhulpverlening<br />

gestaag. Over thema’s als spijbelaars, gedragsproblemen, <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten,<br />

leerlingzorg op school, verbreding van de zorg in en om regulier <strong>onderwijs</strong> en samenwerking<br />

tussen <strong>onderwijs</strong> en jeugdhulpverlening werd volop gepubliceerd. In 1989 werd de<br />

Wet op de jeugdhulpverlening daadwerkelijk van kracht. En vanaf 1992 begon de decentralisatie<br />

van verantwoordelijkheden naar de provincies en de grote steden, overeenkomstig<br />

deze wet. Hiermee waren de knelpunten in de jeugdzorg en de samenwerking met<br />

het <strong>onderwijs</strong> echter nog niet verholpen. Het probleem was dat in dezelfde periode op<br />

veel beleidsterreinen decentralisatie naar het lokale niveau plaatsvond. Afstemming en<br />

integratie van de verschillende beleidsterreinen waren <strong>voor</strong> provincies en gemeentes niet<br />

makkelijk.<br />

De ministeries van WVC (Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur), Justitie en O&W (Onderwijs<br />

en Wetenschappen) stelden in 1992 een discussienotitie over de samenwerking tussen<br />

<strong>onderwijs</strong> en jeugdhulpverlening op, en gaven aan eerst <strong>meer</strong> inzicht te willen in de<br />

bestaande praktijk, alvorens te bepalen welke maatregelen nodig waren. Hierop volgden<br />

twaalf regionale conferenties met betrokken medewerkers en bestuurders (1993) en een<br />

actieplan. De overheid zette deze lijn echter niet door.<br />

Parallel aan de discussie over afstemming in de jeugdzorg, verschenen er tussen 1969 en<br />

1993 drie algemene overheidsnota’s jeugdbeleid. De eerste van deze drie gaf nog een<br />

algemene invulling aan jeugdbeleid: het scheppen van <strong>voor</strong>waarden binnen algemene<br />

beleidskaders, zodat <strong>jongeren</strong> in wisselwerking met sociale verbanden verantwoord kunnen<br />

opgroeien. Gaandeweg kwam de focus van de nota’s echter <strong>meer</strong> en <strong>meer</strong> te liggen<br />

op problematische <strong>jongeren</strong>, de (geschatte) minderheid van 15% met wie het niet goed<br />

gaat, die overlast veroorzaakt en collectieve <strong>voor</strong>zieningen belast. Zodoende schoof ook<br />

het algemene jeugdbeleid op in de richting van jeugdzorgbeleid. Samenwerking tussen<br />

overheden onderling en met instellingen werd nodig geacht om de problemen het hoofd<br />

te kunnen bieden. Voor wat betreft de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en jeugdhulpverlening<br />

was even sprake van een plan van aanpak. Maar dit kwam in latere documenten<br />

niet <strong>meer</strong> terug. Wel werd, met overheidssubsidies, het LCOJ (Landelijk Centrum Onderwijs<br />

en Jeugdzorg) opgezet, uitgebouwd en ondergebracht bij het NIZW (Nederlands<br />

Instituut <strong>voor</strong> Zorg en Welzijn). Kortom: beleidsdiscussies over integraal jeugdbeleid<br />

hebben zich <strong>voor</strong>namelijk beperkt tot de zorg en hulpverlening rondom de minderheid<br />

die veel problemen ondervindt en veroorzaakt.<br />

Discussies over <strong>onderwijs</strong>deelname, kwalificering en arbeidsdeelname van <strong>jongeren</strong> werden<br />

tegelijkertijd, maar onder een andere noemer gevoerd: het bestrijden van <strong>voor</strong>tijdig<br />

schoolverlaten en jeugdwerkloosheid. De rechtvaardiging van de rol van de overheid op<br />

deze terreinen is vanaf de jaren tachtig verschoven. Waar de overheid eerst zijn handelen<br />

baseerde op een filosofie van gelijkheid, kwam de nadruk later steeds <strong>meer</strong> te liggen op<br />

het denken in sociaal-economische termen. 8 Dat komt duidelijk tot uiting in recente<br />

beleidsstukken zoals het Plan van aanpak jeugdwerkloosheid. Daarin gaan de ministers<br />

8 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

19


20<br />

van SZW (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)<br />

de strijd aan met jeugdwerkloosheid en noemen nadrukkelijk <strong>jongeren</strong> zonder startkwalificatie<br />

(diploma havo of mbo-2) als de belangrijkste risicogroep.<br />

In 1994 is de RMC (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) ingevoerd met als doel het<br />

terugdringen van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten. Hiermee is het <strong>onderwijs</strong> niet langer de enige<br />

probleemeigenaar. Iedere RMC-regio heeft de volgende taken: het realiseren van een sluitende<br />

melding en registratie van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten in de regio, het zorgen <strong>voor</strong><br />

doorverwijzing en herplaatsing van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaters, en het realiseren van<br />

samenwerking tussen relevante partijen. 9<br />

De discussies over integraal jeugdbeleid hebben geleid tot de constatering dat het vaak<br />

misgaat waar verschillende beleidsterreinen elkaar raken. Om hier iets aan te doen hebben<br />

de betrokken ministeries van VWS (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), Binnenlandse<br />

Zaken, Justitie, OCW en SZW een interdepartementaal overlegorgaan opgezet. 10 Het doel<br />

hiervan is <strong>meer</strong> samenhang in het jeugdbeleid te brengen door knelpunten op te sporen<br />

en de afstemming tussen verschillende instanties te stimuleren. In september 2003 heeft<br />

de ministerraad ingestemd met het eerste resultaat van Operatie Jong: Proeve van de jeugdagenda.<br />

11 Op basis van een knelpuntenanalyse is in deze Jeugdagenda een <strong>voor</strong>stel<br />

gedaan <strong>voor</strong> de beleidsprioriteiten en praktijkverbeteringen die de komende jaren nodig<br />

zijn. Belangrijkste conclusie is dat er sprake is van een onduidelijke verdeling van taken,<br />

verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen school en jeugdinstellingen en dat de<br />

onderlinge beeldvorming te wensen over laat. In de Jeugdagenda zijn vervolgens actiepunten<br />

geformuleerd en geprioriteerd. Over deze gezamenlijke marsroute zal het kabinet<br />

overleg voeren met het veld, aldus de Jeugdagenda. Dit overleg moet leiden tot draagvlak<br />

<strong>voor</strong> de genoemde prioriteiten en oplossingen. In december 2003 is een commissaris<br />

Jeugd- en Jongerenbeleid aangesteld. In het kader van Operatie Jong zal hij gevraagd en<br />

ongevraagd adviseren ten behoeve van het jeugdbeleid. In aansluiting op Operatie Jong<br />

werken momenteel verschillende inspecties (Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming,<br />

Gezondheidszorg, Openbare Orde en Veiligheid, en Onderwijs) samen aan het opstellen<br />

van een kader <strong>voor</strong> integraal toezicht (project Synergie en toezicht). Doel van het project is<br />

het inrichten van regulier ketentoezicht. Inspecties zullen samen beoordelen of <strong>voor</strong>zieningen<br />

informatie binnen een keten van instanties naar behoren doorgeven aan elkaar. Daarbij<br />

staan niet de <strong>voor</strong>zieningen centraal, maar de levensloop van de jeugd. 12<br />

In de jeugdzorg heeft de discussie over integraal jeugdbeleid inmiddels geleid tot plannen<br />

<strong>voor</strong> nieuwe wetgeving (Voorstel van wet op de jeugdzorg). 13 Dit wets<strong>voor</strong>stel bevat<br />

een regeling over de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg. De<br />

wet beoogt te leiden tot cliëntgericht werken, waarbij de werkelijke behoeften van de<br />

jongere en zijn opvoeder centraal komen te staan. Door de nieuwe wet zou de bureaucratie<br />

moeten verminderen en zou samenwerking tussen provincies, gemeentes, zorgaanbieders<br />

en Bureaus Jeugdzorg moeten verbeteren.<br />

9 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />

10 Operatie Jong, 2003; Ministeries van VWS, OCW en SZW, 2003.<br />

11 Operatie Jong, 2003.<br />

12 In twee proefgemeenten (Utrecht en Almere) gaan de inspecteurs eerst twee fasen in die levensloop in kaart brengen: nul tot<br />

zes jaar en tien tot achttien jaar. Mogelijk wordt het project daarna verbreed. Meest vergaande resultaat zou zijn: één toezichthoudende<br />

organisatie. Realistischer is echter een gezamenlijke inspectieteam <strong>voor</strong> jeugdzaken. Na afloop van het project<br />

in 2005 zal duidelijk worden of en in welke vorm het project in bestaande kaders geïmplementeerd <strong>kan</strong> worden.<br />

13 De Wet op de jeugdzorg is nog onderwerp van parlementaire behandeling; de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft besloten<br />

een nader verslag uit te brengen. (Kamerstukken II, 2002/2003, 28 168, nr. 53; Kamerstukken I, 2002/2003, 28 168, nr. 267).<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Conclusie: de discussie en beleidsvorming rondom jeugdbeleid heeft zich in de afgelopen<br />

decennia vernauwd tot discussies rondom een minderheid <strong>jongeren</strong> met problemen.<br />

Rondom de positie van (niet-problematische) <strong>jongeren</strong> die <strong>meer</strong> dan gemiddeld willen en<br />

kunnen, is veel minder bekend. Bijzonder getalenteerde en leergierige <strong>jongeren</strong> die onvoldoende<br />

uitdaging ondervinden, zijn dan ook veel minder manifest aanwezig als maatschappelijk<br />

probleem. 14 Echter, op de langere termijn zal het onbenut laten van aanwezig<br />

talent repercussies hebben op een samenleving die zich als kennissamenleving wil (blijven)<br />

profileren. Vooralsnog is alleen bekend dat <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met een<br />

bepaald talent minder vaak gericht zijn op de school, veelal sterk aanbodgericht zijn en<br />

<strong>voor</strong>tkomen uit private initiatieven (zoals sportverenigingen, hoogbegaafdheidsinstituten).<br />

1.6 Rol van het <strong>onderwijs</strong> in relatie tot andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen<br />

Welke rol kennen beleidsontwikkeling en -uitvoering gericht op het bereiken van samenhang<br />

en afstemming tussen bestaande jeugd<strong>voor</strong>zieningen, toe aan het <strong>onderwijs</strong>?<br />

Vooralsnog is er geen heldere visie op deze rol beschreven. In de Proeve van de jeugdagenda<br />

komt het <strong>onderwijs</strong> ter sprake onder de noemer Voorkomen van <strong>voor</strong>tijdig schooluitval.<br />

Naast het bieden van maatwerk en een sluitende registratie, moet dat gebeuren<br />

door de interne zorgstructuur in de school en de externe zorgstructuur rondom de<br />

school goed aan elkaar te koppelen.<br />

De Memorie van Toelichting bij het Wets<strong>voor</strong>stel op de Jeugdzorg noemt scholen als één<br />

van de algemene <strong>voor</strong>zieningen (naast huisarts, gezondheidszorg, maatschappelijk werk,<br />

enzo<strong>voor</strong>t) gericht op de jeugd. 15 De passieve rol van scholen is hiermee aangegeven: ze<br />

zijn ‘vindplaats’ <strong>voor</strong> de jeugdzorg. Maar een beschrijving ontbreekt van welke actieve rol<br />

van scholen wordt verwacht en welke taken zij dienen te vervullen ten aanzien van de<br />

zorg en begeleiding van <strong>jongeren</strong> met problemen. Het wets<strong>voor</strong>stel geeft wel aan dat<br />

jeugdzorg taken heeft ten aanzien van informatieverstrekking, advies en deskundigheidsbevordering<br />

van medewerkers van de algemene <strong>voor</strong>zieningen, bij<strong>voor</strong>beeld door deel te<br />

nemen in netwerken rond scholen. De bedoeling hiervan is vroegtijdige signalering mogelijk<br />

te maken, waardoor (dreigende) problemen in het <strong>onderwijs</strong> al worden aangepakt<br />

en verergering <strong>kan</strong> worden <strong>voor</strong>komen (preventieve functie). Kortom: vanuit de (Wet op<br />

de) jeugdzorg bezien, lijkt de rol van het <strong>onderwijs</strong> in de totstandkoming van zorg en<br />

hulpverlening <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> te bestaan uit preventie, signalering en verwijzing.<br />

Dit advies wil een verdergaande invulling geven aan de positie en de rol van het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

in het geheel van jeugd<strong>voor</strong>zieningen. Moet de school zich in zijn taakstelling<br />

beperken tot vormen van begeleiding en zorg, die noodzakelijk zijn ten behoeve van<br />

het traject van (reguliere) kwalificatie en waar nodig problemen signaleren en doorverwijzen<br />

naar derden? Of heeft de school een breder takenpakket? Is de school in bepaalde<br />

situaties zelfs de eerstverantwoordelijke of ketenregisseur met betrekking tot de zorg<br />

<strong>voor</strong> en talentontwikkeling van een jongere? Op welke wijze zou een school dergelijke<br />

taken en rollen kunnen invullen?<br />

14 Met uitzondering van een subgroep hoogbegaafde <strong>jongeren</strong>; er <strong>kan</strong> een situatie ontstaan waarin tussen deze <strong>jongeren</strong> en de<br />

school kortsluiting optreedt, wat in het uiterste geval <strong>kan</strong> leiden tot <strong>voor</strong>tijdige schooluitval.<br />

15 Kamerstukken II, 2001/2002, 28 168, nr. 3.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

21


1.7 Drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

Een leerling met psychosociale problemen of <strong>onderwijs</strong>problemen <strong>kan</strong> (al naar gelang de<br />

aard en ernst van het probleem) na elkaar gebruikmaken van drie typen <strong>voor</strong>zieningen,<br />

die overeenkomen met drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod:<br />

• <strong>voor</strong>zieningen binnen het <strong>onderwijs</strong>systeem (<strong>onderwijs</strong>zorgstructuur gericht op<br />

alle leerlingen);<br />

• <strong>voor</strong>zieningen die <strong>onderwijs</strong> en relevante externe partijen samen vormgegeven<br />

en uitvoeren als aanvulling op het <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur; en<br />

• <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem (onder regie van externe instanties).<br />

Op een vergelijkbare wijze <strong>kan</strong> een leerling met gebleken bijzondere talenten drie typen<br />

<strong>voor</strong>zieningen benutten:<br />

• de school ontwikkelt zelf programma’s gericht op specifieke talenten en geeft<br />

deze een plek in, of als aanvulling op, het reguliere curriculum;<br />

• de school werkt samen met externen die bepaalde extra programmaonderdelen<br />

aanbieden binnen de school (of aan leerlingen van de school); en<br />

• een leerling die <strong>meer</strong> wil of <strong>kan</strong> dan de school biedt, stapt over naar een aparte<br />

<strong>voor</strong>ziening (al dan niet buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem).<br />

(Keten)regie<br />

Bij de drie genoemde stadia horen ook verschillende regietoedelingen, waarbij de rol van<br />

de school varieert. In het <strong>voor</strong>liggend advies is de regievraag van groot belang wanneer<br />

het gaat om afstemming en samenwerking met externe zorgbieders. Het advies sluit aan<br />

bij de hoofdmodellen van regie die eerder al zijn benoemd in het advies Spelenderwijs<br />

(<strong>Onderwijsraad</strong>, 2002). Ten eerste <strong>kan</strong> de school de regie krijgen en de condities bepalen<br />

waaronder taken worden uitgevoerd. De schoolleiding is dan tevens verantwoordelijk <strong>voor</strong><br />

het management van de eventuele samenwerking. Een tweede mogelijkheid is de school<br />

partner te laten zijn in de regie. In dat geval liggen regie, verantwoordelijkheid en budget<br />

bij het samenwerkingsverband zelf. Ten slotte <strong>kan</strong> er<strong>voor</strong> gekozen worden een andere<br />

partner (bij<strong>voor</strong>beeld iemand vanuit jeugdzorg) de regie te geven over het zorgaanbod of<br />

het samenwerkingsverband. Deze keuze heeft natuurlijk ook financiële consequenties: de<br />

regievoerder moet kunnen beschikken over het budget <strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>ziening.<br />

1.8 Aanpak en opbouw advies<br />

22<br />

Dit advies heeft betrekking op <strong>jongeren</strong> vanaf de basisschoolleeftijd tot achttien jaar.<br />

Deze bovengrens is bepaald door <strong>meer</strong>derjarigheid. Boven deze leeftijdsgrens geldt de<br />

wet- en regelgeving <strong>voor</strong> volwassenen (onder andere strafrecht). Het advies richt zich dus<br />

op het primair <strong>onderwijs</strong>, het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong>.<br />

De nodige informatie <strong>voor</strong> dit advies is op verschillende manieren verkregen. Naast literatuuronderzoek<br />

zijn verschillende (panel)gesprekken gevoerd. 16 De resultaten gaven goed<br />

16 Ten behoeve van de doelgroep jeugd met psychosociale problemen zijn er drie panelgesprekken belegd (<strong>voor</strong> een overzicht van<br />

deelnemers zie bijlage 3) met:<br />

• een tiental deskundigen op het gebied van jeugdzorg en <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten, uit het veld en bij gemeenten en andere<br />

instanties zoals Inspectie <strong>voor</strong> het Onderwijs, NIZW, wsns (12 december 2003);<br />

• een tiental <strong>onderwijs</strong>medewerkers uit vmbo, havo/vwo en mbo, met deskundigheden ten aanzien van de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />

(zorgcoördinatoren, interne begeleiders, mentoren) (6 februari 2004); en<br />

• drie directeuren van scholen <strong>voor</strong> vo en so in Den Haag (Terra College, Pleysierschool en Johan de Witt college).<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


inzicht in de stand van zaken ten aanzien van samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en andere<br />

deskundigen. Welke <strong>kan</strong>sen en belemmeringen zien de verschillende deskundigen hierbinnen?<br />

Literatuur rondom samenwerking ten aanzien van jeugd met bijzondere talenten<br />

bleek slechts sporadisch te bestaan. Het <strong>voor</strong>zieningenaanbod (en de <strong>kan</strong>sen en knelpunten<br />

daarin) is daarom ook in kaart gebracht via bilaterale gesprekken. 17 Ook heeft de<br />

<strong>Onderwijsraad</strong> op de website en discussieplaats geopend rondom de vraag: “Regeert de<br />

middelmaat in het <strong>onderwijs</strong>?”. Dit leverde maar liefst 131 reacties op, die lieten zien dat<br />

er veel onvrede heerst over de wijze waarop scholen inspelen op de behoeften van <strong>jongeren</strong><br />

met gedragsproblemen en bijzondere talenten.<br />

De verzamelde informatie is benut bij de totstandkoming van hoofdstuk twee. Dit hoofdstuk<br />

maakt de balans op van <strong>kan</strong>sen en belemmeringen binnen het bestaande <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen enerzijds en <strong>jongeren</strong> met bijzondere<br />

talenten anderzijds. De beschreven <strong>kan</strong>sen en belemmeringen spelen zich af in<br />

het <strong>onderwijs</strong>systeem (stadium 1), in de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen<br />

(stadium 2) en in <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong> (stadium 3). Op basis van deze<br />

inzichten worden in hoofdstuk 3 conclusies getrokken, aanbevelingen gedaan en de<br />

adviesvragen beantwoord.<br />

17 Een overzicht van de gesprekspartners is te vinden in bijlage 3. De resultaten van de gesprekken zijn aangevuld met informatie<br />

uit beleids- en good practice notities en notities van belangenorganisaties.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

23


2 Kansen en belemmeringen in het <strong>voor</strong>zieningen-<br />

aanbod<br />

Het <strong>onderwijs</strong>systeem slaagt erin om de meeste leerlingen te begeleiden en te steunen in<br />

hun persoonlijke ontwikkeling en toe te leiden naar een diploma. Toch zullen er altijd<br />

leerlingen zijn, die <strong>meer</strong> nodig hebben dan gemiddeld. Voor deze <strong>jongeren</strong> bestaan diverse,<br />

elkaar aanvullende <strong>voor</strong>zieningen. Dit hoofdstuk beschrijft het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

en maakt de balans op van de <strong>kan</strong>sen die dit aanbod biedt en de belemmeringen die het<br />

opwerpt. De beschrijving is opgezet volgens de drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

(zie hoofdstuk 1):<br />

• <strong>voor</strong>zieningen in het <strong>onderwijs</strong>systeem (onder regie van het <strong>onderwijs</strong>);<br />

• <strong>voor</strong>zieningen in samenwerking en afstemming tussen <strong>onderwijs</strong> en relevante<br />

externe partijen; en<br />

• <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem (onder regie van externe instanties).<br />

In paragraaf 2.1 staan de <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen centraal,<br />

in paragraaf 2.2 die <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten. Er is veel gepubliceerd<br />

over <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen. Meestal zijn de observaties<br />

gebaseerd op praktijkervaringen en de evaluaties van projecten en beleidstrajecten.<br />

Systematisch onderzoek is echter nauwelijks uitgevoerd op dit terrein, noch naar de<br />

zorgstructuur in en om het <strong>onderwijs</strong>, noch naar de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en<br />

jeugdzorg of de effecten van een goede zorgstructuur op schoolsucces en tevredenheid<br />

van betrokkenen. 18 Toch is het mogelijk om, op basis van aanwezige literatuur, een beeld<br />

te schetsen van enkele belangrijke <strong>kan</strong>sen en belemmeringen. Over <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong><br />

<strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten is zeer weinig gepubliceerd. Paragraaf 2.2 heeft dan<br />

ook een exploratief karakter en is met name opgesteld op basis van gesprekken met<br />

velddeskundigen en van documenten van het <strong>onderwijs</strong> en deskundigen zelf.<br />

2.1 Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />

24<br />

Deze paragraaf handelt over de <strong>kan</strong>sen en belemmeringen van het bestaande <strong>voor</strong>zieningenaanbod.<br />

Achtereenvolgens wordt ingegaan op bestaande <strong>voor</strong>zieningen in het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

(2.1.1), <strong>voor</strong>zieningen die <strong>onderwijs</strong> en externen samen opzetten en uitvoeren<br />

(2.1.2) en <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem (2.1.3). Vervolgens komen de<br />

rand<strong>voor</strong>waarden aan bod: <strong>kan</strong>sen en belemmeringen van het beleid (gemeente, provincie,<br />

landelijke overheid) rond jeugd<strong>voor</strong>zieningen (2.1.4). Paragraaf 2.1.5 trekt een aantal<br />

conclusies.<br />

2.1.1 Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

De kern van de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur is een kwalitatief hoogwaardig en flexibel <strong>onderwijs</strong>programma<br />

met voldoende goede begeleiding en zorg door <strong>onderwijs</strong>gevenden <strong>voor</strong><br />

18 Van Veen, 1999.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


de leerlingen. Voor de <strong>jongeren</strong> <strong>voor</strong> wie dit niet volstaat, zijn daarnaast speciale <strong>voor</strong>zieningen<br />

in het leven geroepen. In de afgelopen jaren hebben ontwikkelingen in het overheidsbeleid<br />

geleid tot een nieuwe opzet van de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur. <strong>Hoe</strong> ziet het<br />

interne zorgsysteem er op dit moment uit?<br />

Opbouw en mogelijkheden van de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />

Het <strong>onderwijs</strong>systeem is opgedeeld in primair en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> enerzijds en speciaal<br />

(primair en <strong>voor</strong>tgezet) <strong>onderwijs</strong> anderzijds. In alle <strong>onderwijs</strong>typen ligt de basis<br />

van zorg en begeleiding bij de individuele <strong>onderwijs</strong>gevenden en het lerarenteam. De<br />

leraar volgt de leerresultaten van zijn leerlingen, signaleert eventuele leerproblemen en<br />

persoonlijke problemen, voert daarover vaak de eerste gesprekken met leerlingen en<br />

ouders, spreekt er zonodig over met teamleden en verwijst door naar gespecialiseerde<br />

collega’s.<br />

In het primair <strong>onderwijs</strong> bepaalt met name het wsns-beleid (weer samen naar school) de<br />

aard van het zorgsysteem. Om zo veel mogelijk kinderen in het reguliere <strong>onderwijs</strong> te<br />

houden, hebben alle basisscholen zich moeten verenigen in zogenoemde samenwerkingsverbanden.<br />

In elk samenwerkingsverband zit minimaal één school <strong>voor</strong> speciaal<br />

basis<strong>onderwijs</strong> (sbo); het sbo is <strong>voor</strong>tgekomen uit <strong>voor</strong>malige lom- en mlk-scholen<br />

(respectievelijk leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen). Binnen<br />

een samenwerkingsverband zijn de scholen samen verantwoordelijk <strong>voor</strong> het bieden van<br />

zorg aan alle kinderen en <strong>voor</strong> het terugdringen van het aandeel kinderen dat naar het<br />

sbo gaat. Elk samenwerkingsverband heeft een PCL (Permanente Commissie Leerlingenzorg),<br />

die de beschikkingen <strong>voor</strong> het sbo afgeeft. Veel samenwerkingsverbanden hebben<br />

daarnaast ook een zorgteam dat scholen en groepsleerkrachten ondersteuning biedt<br />

(collegiale consultatie, schoolmaatschappelijk werk, soms ambulante hulp), vanuit de<br />

expertise die in het sbo is opgebouwd. De scholen in het samenwerkingsverband hebben<br />

speciale functionarissen (interne begeleiders) die zorgdragen <strong>voor</strong> de afstemming en<br />

samenwerking tussen interne en externe hulpverleners.<br />

Scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> beschikken vaker over een reeks speciale functionarissen<br />

(mentoren, decanen, vertrouwenspersonen, leerlingbegeleiders) die de zorg en begeleiding<br />

overnemen wanneer er <strong>meer</strong> nodig is dan een gesprek met de leraar. Ook in het<br />

<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> is beleid doorgevoerd, dat erop is gericht zo veel mogelijk leerlingen<br />

in het regulier <strong>onderwijs</strong> te houden. Voor leerlingen die niet in aanmerking komen<br />

<strong>voor</strong> het speciaal <strong>onderwijs</strong> maar wel extra ondersteuning nodig hebben, bestaat de<br />

zorgstructuur uit het leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong> en het praktijk<strong>onderwijs</strong>. 19<br />

De indicatiestelling <strong>voor</strong> deze vormen van extra zorg ligt in handen van de Regionale<br />

Verwijzingscommissie Voortgezet Onderwijs, en gebeurt op aanvraag van de school<br />

(mede op basis van het – verplichte – <strong>onderwijs</strong>kundig rapport van de basisschool). Het<br />

leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong> is bedoeld <strong>voor</strong> leerlingen die in staat worden geacht<br />

een vbo- (<strong>voor</strong>bereidend beroeps<strong>onderwijs</strong>) of mavo-diploma te halen, het praktijk<strong>onderwijs</strong><br />

leidt direct op tot werk. Leerlingen in het leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong> zitten in<br />

de praktijk vaak (in tegenspraak met het doel van dit beleid) in aparte klassen of zelfs op<br />

aparte scholen.<br />

19 Het leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong> en het praktijk<strong>onderwijs</strong> zijn in de plaats gekomen van het ivbo, svo-lom en svo-mlk.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

25


26<br />

Een kind dat door een fysieke of verstandelijke handicap of langdurige (psychiatrische)<br />

ziekte niet terecht <strong>kan</strong> in het bovenbeschreven regulier (primair of <strong>voor</strong>tgezet) <strong>onderwijs</strong>,<br />

<strong>kan</strong> geïndiceerd worden <strong>voor</strong> het speciaal <strong>onderwijs</strong>. Het speciaal <strong>onderwijs</strong> is gereorganiseerd<br />

in Regionale Expertisecentra (REC), om <strong>meer</strong> samenhang en afstemming tot stand<br />

te brengen. Binnen de REC’s worden vier clusters onderscheiden:<br />

• <strong>onderwijs</strong> aan visueel gehandicapten (cluster 1);<br />

• <strong>onderwijs</strong> aan auditief en communicatief gehandicapten (cluster2);<br />

• <strong>onderwijs</strong> aan lichamelijk, verstandelijk en <strong>meer</strong>voudig gehandicapten<br />

(cluster 3); en<br />

• <strong>onderwijs</strong> aan leerlingen met gedragsstoornissen uit het huidige <strong>onderwijs</strong>, aan<br />

zeer moeilijk opvoedbaren, langdurig zieken en leerlingen pedologische instituten<br />

(cluster 4).<br />

Een commissie van indicatiestelling geeft een beschikking af <strong>voor</strong> het speciaal <strong>onderwijs</strong>.<br />

Ouders beslissen echter uiteindelijk zelf of hun kind daadwerkelijk naar het speciaal<br />

<strong>onderwijs</strong> gaat. Zij kunnen ook kiezen <strong>voor</strong> leerlinggebonden financiering (rugzakje),<br />

waarmee het kind in het reguliere basis- of <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> terecht <strong>kan</strong> en daarbij<br />

extra ondersteuning ontvangt vanuit het REC.<br />

Belemmeringen <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />

Voordat in dit advies ingegaan wordt op de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen,<br />

wil de raad eerst stilstaan bij de mogelijkheden die er binnen het <strong>onderwijs</strong> zijn om verbeteringen<br />

aan te brengen, die een preventieve werking zullen hebben op probleemgedrag.<br />

Het <strong>onderwijs</strong> vormt de basis van de zorg en begeleiding van leerlingen. Wat daarna(ast)<br />

komt aan zorg, begeleiding en hulp (via samenwerking met externen), is complementair.<br />

Tijdens de uitgebreide regionale conferenties 20 van het LCOJ (NIZW-jeugd) in 2003 bleek<br />

over dit uitgangspunt veldconsensus te bestaan. 21 In de panelgesprekken die <strong>voor</strong> dit<br />

advies zijn gevoerd met zorgcoördinatoren, vertegenwoordigers van jeugdzorg en gemeenten,<br />

en schooldirecteuren, is eveneens gesproken over de drie rollen van de school<br />

in relatie tot de drie stadia zoals die aan het begin van paragraaf 1.7 zijn uiteengezet. De<br />

gesprekspartners gaven aan dat het eigen zorgsysteem van het <strong>onderwijs</strong> (op schools en<br />

bovenschool niveau) afdoende is <strong>voor</strong> de <strong>meer</strong>derheid van de leerlingen. Er is echter een<br />

kleine, groeiende, groep leerlingen die <strong>meer</strong> zorg en begeleiding nodig heeft. Deze leerlingen<br />

kunnen overheersend aanwezig zijn op school, en soms zijn zij zelfs beeldbepalend<br />

<strong>voor</strong> de <strong>onderwijs</strong>sector (vmbo). De probleemleerlingen in kwestie kunnen meestal getypeerd<br />

worden als ‘multiproblem’ en komen dan uit gezinnen waar grote problemen zijn.<br />

De gesprekspartners signaleerden ook problemen die samenhangen met de organisatie<br />

en structuur van het <strong>onderwijs</strong> zelf. Onder <strong>meer</strong> werden als structurele problemen<br />

genoemd wachtlijsten <strong>voor</strong> het speciaal <strong>onderwijs</strong> (door capaciteitsproblemen) en overmatige<br />

bureaucratie in de REC-procedures. 22 Hierdoor blijven leerlingen die thuis horen in<br />

het speciaal <strong>onderwijs</strong>, langer dan goed <strong>voor</strong> hen (en de school) is in het reguliere <strong>onderwijs</strong>.<br />

Extra zorg en begeleiding hangen dan af van de extra inzet van individuele leraren.<br />

Het basis<strong>onderwijs</strong> onderkent verder vaak onvoldoende de situatie waarbij kinderen wél<br />

20 In bijna alle provincies en grootstedelijke regio’s zijn conferenties leerling & zorg georganiseerd (in opdracht van het ministerie<br />

van OCW). In totaal deden 398 deskundigen mee, verspreid over <strong>onderwijs</strong> (34%), beleidsmakers en uitvoerders (25%) en lokale<br />

instellingen jeugdzorg (13%) (Van Veen, Kuijvenhoven & Van den Bogaart, 2003).<br />

21 Van Veen, Kuyvenhoven & Van den Bogaart, 2003.<br />

22 Inmiddels stelt de overheid wel een aantal vereenvoudigingen <strong>voor</strong> in de Indicatiestelling <strong>voor</strong> leerlinggebonden financiering<br />

(Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer, 5 maart 2004).<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


in het regulier <strong>onderwijs</strong> thuishoren, maar daarnaast in aanmerking komen <strong>voor</strong> extra<br />

zorg (leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong>). Hierdoor <strong>kan</strong> het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> geen<br />

indicatieaanvraag doen, en blijft een groep kinderen verstoken van de broodnodige extra<br />

zorg en begeleiding. Ook blijken, zowel in het sbo als in het praktijk<strong>onderwijs</strong>, de twee<br />

doelgroepen (moeilijk lerend en moeilijk opvoedbaar) slechts moeizaam te combineren.<br />

De inbreng van de gezondheidsdienst (schoolartsen) op scholen loopt terug, waardoor<br />

medische en persoonlijke problemen later dan gewenst gesignaleerd worden. En ten<br />

slotte speelt het probleem dat een leerling die niet op de juiste plek zit en tussentijds<br />

zou moeten overstappen, dat niet altijd <strong>kan</strong> omdat hij het budget <strong>voor</strong> dat schooljaar<br />

niet mag meenemen naar de nieuwe school. Het komt dan aan op de goodwill van de<br />

ontvangende schoolorganisatie of zij leerlingen zonder budget willen opnemen.<br />

Een andere belemmering vormt het examen in met name de basisberoepsgerichte leerweg,<br />

vanwege de aard van de nieuwe centrale examens: er is veel algemene kennis vereist.<br />

Het vbo heeft twee taken die volgens betrokkenen niet altijd verenigbaar zijn: toeleiden<br />

naar het examen enerzijds (dat niet <strong>voor</strong> alle leerlingen haalbaar is) en de leerlingen<br />

op het ‘rechte pad’ houden anderzijds. In praktijk voert zorg vaak de boventoon. Sommige<br />

zorgdeskundigen pleiten er<strong>voor</strong> deze praktijk als uitgangspunt te nemen <strong>voor</strong> het<br />

werven van leraren. Vooral de basisberoepsgerichte leerweg heeft behoefte aan ‘leerlingbegeleiders<br />

die een vak geven’, in plaats van vakdocenten die begeleiding ‘erbij doen’.<br />

Momenteel zijn lang niet alle leraren toegerust om de noodzakelijke begeleiding en zorg<br />

te geven. Structurele bijscholing is nodig, evenals lerarenopleidingen met een specialisatie<br />

in vbo en leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong>, en schoolinterne personeelswerving die<br />

expliciet uitgaat van competenties op het gebied van zorg en begeleiding.<br />

Schoolbestuurders en -managers moeten investeren in (preventieve) zorg en begeleiding,<br />

wil een transparant, veilig en zorgzaam schoolklimaat ontstaan. Tot deze preventieve<br />

zorg behoort ook voldoende aandacht <strong>voor</strong> de relatie tussen de school en het thuismilieu.<br />

In de afgelopen jaren lijkt er een ontwikkeling gaande waarbij met name scholen<br />

<strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> de tijd en energie die ze <strong>voor</strong>heen besteedden aan ouders en<br />

verzorgers, hebben teruggebracht tot het minimum (het tienminutengesprek als enig contactmoment).<br />

De raad is er echter van overtuigd dat veel schoolproblemen <strong>voor</strong>komen<br />

zouden kunnen worden, wanneer een school vanaf het moment dat een leerling op<br />

school komt, zorgt <strong>voor</strong> goede communicatie met thuis. Het afleggen van huisbezoeken<br />

en het verstrekken en bespreken van <strong>voor</strong>tgangsrapportages in een ongedwongen sfeer<br />

zijn hiertoe belangrijke middelen, die momenteel te weinig worden ingezet.<br />

Daarnaast zouden veel leerlingen met psychosociale problemen baat hebben bij <strong>onderwijs</strong><br />

dat kleinschalig georganiseerd is en gebaseerd is op groepswerk en leer-werktrajecten.<br />

Dit zijn zaken die volop in ontwikkeling zijn binnen het <strong>onderwijs</strong>, maar nog<br />

lang niet overal daadwerkelijk in praktijk gebracht worden. Portfolio’s en persoonlijke<br />

ontwikkelingsplannen zijn instrumenten waarmee een school de leerling inzicht <strong>kan</strong><br />

geven in wat hij wel <strong>kan</strong> in plaats van de nadruk te leggen op wat niet gaat.<br />

Onderzoek onder <strong>jongeren</strong> die door grote schoolproblemen het <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong>tijdig verlaten<br />

hebben, laat eveneens zien dat het <strong>onderwijs</strong> allereerst zélf verbetering behoeft.<br />

Punten die daarbij van groot belang zijn: 23<br />

23 Van Lieshout, 2003.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

27


28<br />

• een prettig schoolklimaat en prettige omgangscultuur (respect, duidelijkheid,<br />

eerlijkheid);<br />

• persoonlijke aandacht en betrokkenheid;<br />

• kleinschaligheid (kleine overzichtelijke eenheden);<br />

• consequent spijbelbeleid, directe reactie op spijbelen;<br />

• voldoende en duidelijke studie- en beroepskeuze<strong>voor</strong>lichting;<br />

• stages aan het begin van de opleiding; en<br />

• tussentijdse controle of leerling nog op de juiste plek zit.<br />

Kortom: binnen het <strong>onderwijs</strong> en in de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur valt veel te verbeteren<br />

door het <strong>onderwijs</strong>(beleid) en de scholen zelf. Ook landelijk zijn hiertoe initiatieven genomen;<br />

zo is onlangs het landelijke project Kwaliteit van de Leerlingenzorg in het Vmbo en<br />

Praktijk<strong>onderwijs</strong> van start gegaan.<br />

2.1.2 Voorzieningen in samenwerking en afstemming tussen <strong>onderwijs</strong><br />

en externe partijen<br />

Zelfs wanneer de interne <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur goed op orde is, zullen er kinderen en<br />

<strong>jongeren</strong> zijn, die <strong>meer</strong> zorg nodig hebben dan het <strong>onderwijs</strong> <strong>kan</strong> bieden. Samenwerking<br />

met externe partners is dan een noodzaak <strong>voor</strong> iedere school. De eerstaangewezen partners<br />

<strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong> zijn die welke behoren tot het terrein van de jeugdzorg (met<br />

Bureau Jeugdzorg als toegangspoort). Daarnaast zijn er leerplichtambtenaren, politie,<br />

arbeidsbemiddelaars, bedrijven, enzo<strong>voor</strong>t. Deze paragraaf gaat na welke vormen van<br />

samenwerking in de praktijk <strong>voor</strong>komen en welke <strong>kan</strong>sen en belemmeringen er zijn in de<br />

vormgeving van de samenwerking. Drie frequente vormen van samenwerking staan centraal:<br />

• samenwerking met Bureau Jeugdzorg;<br />

• aanbod van externe zorgdeskundigheid op school; en<br />

• uitvoeringsteams in samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen.<br />

Samenwerking met (Bureau) jeugdzorg<br />

Het Wets<strong>voor</strong>stel op de jeugdzorg geeft aan welke <strong>voor</strong>zieningen in de toekomst onder<br />

jeugdzorg vallen. Het gaat om de sectoren jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en<br />

jeugd-geestelijke gezondheidszorg, en om <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> jongere licht verstandelijkgehandicapten.<br />

Het begrip jeugdzorg krijgt in de praktijk echter vaak een bredere betekenis,<br />

wanneer gedoeld wordt op het geheel aan <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> de ondersteuning en<br />

zorg <strong>voor</strong> kinderen en ouders. Dan gaat het ook om het zorgaanbod van lokale <strong>voor</strong>zieningen<br />

zoals het maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg, opvoedingsondersteuning,<br />

enzo<strong>voor</strong>t. 24<br />

De samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en jeugdzorg gaat allereerst over samenwerking met<br />

Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg is de eerstaangewezen instantie <strong>voor</strong> ouders, <strong>jongeren</strong>,<br />

professionals en burgers die jeugdzorg denken nodig te hebben. Het heeft tot taak de<br />

toegangspoort te zijn tot achterliggende <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> jeugdzorg. De Bureaus<br />

Jeugdzorg zijn ingesteld om het brede aanbod <strong>meer</strong> in samenhang met elkaar te brengen<br />

en toegankelijker te maken. Zij dienen uit te groeien tot een herkenbaar, laagdrempelig en<br />

bekend punt <strong>voor</strong> iedereen die te maken heeft met (dreigende) problemen rondom de<br />

opvoeding van <strong>jongeren</strong>. De taak van het Bureau is cliënten die aanspraak maken op<br />

24 Bosdriesz & Berkenbosch, 2003; Brinkman & Talsma, 2003.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


jeugdzorg, te begeleiden en te ondersteunen. Daarnaast moet het Bureau de samenwerking<br />

tussen achterliggende <strong>voor</strong>zieningen bevorderen (de al genoemde sectoren, de<br />

gezinsvoogdij en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling) en zorgt het <strong>voor</strong> indicatiestelling<br />

<strong>voor</strong> die vormen van jeugdzorg waar dat vereist is (onder andere jeugdhulpverlening,<br />

Boddaert-centra, gezinsinterventieprogramma’s, jeugd-geestelijke gezondheidszorg,<br />

jeugdinternaten). Hiertoe beoordeelt het Bureau het verzoek om hulp, stelt vast welke<br />

zorg nodig is en welke achterliggende <strong>voor</strong>ziening de zorg dient te verstrekken. Ook<br />

begeleidt Bureau Jeugdzorg de <strong>jongeren</strong> en ouders tijdens de hulpverlening. Uitgangspunt<br />

van de hulp en zorg is: zo vroeg mogelijk, zo licht mogelijk en zo nabij mogelijk (het zozo-zo-beleid).<br />

Bureau Jeugdzorg mag zelf licht ambulante hulp bieden (vijf gesprekken binnen<br />

een periode van zes maanden). Ten slotte heeft Bureau Jeugdzorg de taak zorg te dragen<br />

<strong>voor</strong> aansluiting met <strong>voor</strong>liggende <strong>voor</strong>zieningen als het <strong>onderwijs</strong>, door deelname<br />

aan lokale netwerken, deskundigheidsbevordering en de kindertelefoon. In de praktijk<br />

betekent dit dat Bureau Jeugdzorg zou moeten participeren in de zorgstructuren binnen<br />

het <strong>onderwijs</strong>. De manier waarop de samenwerking gestalte krijgt is afhankelijk van de<br />

lokale en regionale situatie (de provincie stuurt het Bureau Jeugdzorg aan).<br />

Belemmeringen<br />

In de praktijk komt het nog regelmatig <strong>voor</strong> dat scholen Bureau Jeugdzorg passeren en<br />

rechtstreeks aankloppen bij achterliggende <strong>voor</strong>zieningen. 25 Dat is momenteel nog mogelijk<br />

omdat het Wets<strong>voor</strong>stel op de Jeugdzorg, waarin de rol en taken van Bureau Jeugdzorg<br />

zijn omschreven, nog in behandeling is bij de Eerste Kamer. In deze gevallen maakt<br />

Bureau Jeugdzorg haar rol als poortwachter tot de jeugdzorg dus nog niet waar.<br />

De belangrijkste problemen waar Bureau Jeugdzorg mee te kampen heeft zijn de capaciteit<br />

en de bijbehorende wachtlijsten <strong>voor</strong> geïndiceerde zorg. Scholen geven aan dat er bij<br />

Bureau Jeugdzorg vaak wel snel gereageerd <strong>kan</strong> worden als het gaat om eerste gesprekken,<br />

maar dat vervolghulp te lang duurt. Naast capaciteitsproblemen spelen ook visie en<br />

cultuurverschillen tussen <strong>onderwijs</strong> en jeugdzorg een belangrijke, belemmerende rol in<br />

de samenwerking. Traditioneel zijn <strong>onderwijs</strong> en jeugdzorg immers twee sterk gescheiden<br />

sectoren met verschillende wet- en regelgeving, geldstromen, overheden, werkprocessen,<br />

taal en cultuur. Bosdriesz & Berkenbosch ( 2003) sommen een reeks <strong>voor</strong>oordelen<br />

en klachten van beide <strong>kan</strong>ten op.<br />

Vanuit het <strong>onderwijs</strong>:<br />

• slechte toegankelijkheid van de jeugdzorg: wie doet wat;<br />

• lange wachtlijsten, <strong>voor</strong>al bij geïndiceerde jeugdzorg;<br />

• onvoldoende snelle, lichte jeugdzorg in de regio, dichtbij school;<br />

• gebrek aan consultatiemogelijkheden <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>medewerkers (en deskundigheidsbevordering),<br />

school is geen ‘klant’ van jeugdzorg;<br />

• slechte terugkoppeling (laat staan afstemming) over de behandeling; onder verwijzing<br />

naar de privacywet hoort de school niets over wat er gebeurt en krijgt<br />

geen advies over hoe met het kind om te gaan);<br />

• jeugdzorg onderschat het belang van <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong> de ontwikkeling van kinderen;<br />

en<br />

• scholen moeten steeds vaker jeugdzorg inkopen terwijl het een algemene <strong>voor</strong>ziening<br />

is.<br />

25 Bosdriesz & Berkenbosch, 2003.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

29


30<br />

Vanuit jeugdzorg:<br />

• signalerend vermogen van scholen is onvoldoende (signaleren alleen overlast,<br />

andere signalen worden slecht of laat gezien);<br />

• scholen wachten te lang met inroepen hulp, modderen zelf te lang door;<br />

• interne zorgstructuur is soms niet op orde of wordt niet uitgevoerd (personeelsgebrek);<br />

• communicatie van scholen met ouders is niet optimaal; scholen doen te weinig<br />

om in gesprek te komen met ouders of zijn niet in staat het contact te herstellen;<br />

• scholen hebben vaak een negatieve houding tegenover de hulpverlening, staren<br />

zich blind op wachtlijsten en slechte resultaten en zien positieve resultaten niet;<br />

• scholen hebben soms te hoge verwachtingen van hulpverlening (dat het probleem<br />

snel helemaal is opgelost als er eenmaal behandeld wordt);<br />

• scholen zien hun eigen aandeel in de problemen van kinderen niet altijd; en<br />

• leerstofaanbod staat te veel centraal in plaats van persoonlijke ontwikkeling van<br />

kinderen.<br />

In de laatste jaren is er echter duidelijke <strong>voor</strong>uitgang geboekt op het terrein van afstemming<br />

en samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong>, jeugdzorg en andere externe zorgbieders.<br />

Twee vormen van afstemming zijn in de praktijk veel te vinden: externe zorgdeskundigheid<br />

op school en uitvoeringsteams.<br />

Externe zorgdeskundigheid op school<br />

Scholen <strong>voor</strong> basis<strong>onderwijs</strong> en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> zetten zelf in toenemende mate<br />

schoolmaatschappelijk werkers, schoolverpleegkundigen en schoolpsychologen in op<br />

school, op basis van afspraken met de aansturende instanties (regiobureau politie,<br />

gemeente). Het schoolmaatschappelijk werk bij<strong>voor</strong>beeld is een externe <strong>voor</strong>ziening die<br />

binnen de muren van de school gehaald wordt, maar een aparte plek inneemt ten opzichte<br />

van het eigen zorgsysteem van de school. Het functioneert dan als laagdrempelige<br />

<strong>voor</strong>ziening waar ouders en kinderen terecht kunnen met vragen en problemen over<br />

opvoeding en <strong>onderwijs</strong>, zonder dat zij een ‘stempel’ van de school opgedrukt krijgen<br />

(vergelijkbaar met de rol van een vertrouwenspersoon). Ook biedt het schoolmaatschappelijk<br />

werk soms deskundigheidsbevordering en consultatiemogelijkheden <strong>voor</strong> leraren<br />

en leerlingbegeleiders binnen school, cursussen opvoedingsondersteuning <strong>voor</strong> ouders,<br />

enzo<strong>voor</strong>t. ROC’s (Regionale Opleidingen Centra) die door hun omvang over <strong>meer</strong><br />

(beleidsvoerend) vermogen beschikken, hebben vaak een eigen servicepunt of studentendienst,<br />

waar trajectadviseurs, orthopedagogen of psychologen extra begeleiding en zorg<br />

aanbieden.<br />

Samenwerking in uitvoeringsteams<br />

Steeds vaker werken scholen en externe instanties structureel samen binnen teams. Het<br />

doel van dergelijke uitvoeringsteams is de hulp aan <strong>jongeren</strong>, gezinnen en scholen bij psychosociale<br />

en gezinsproblemen te versnellen en te verbeteren. In <strong>meer</strong> en <strong>meer</strong> regio’s in<br />

Nederland worden uitvoeringsteams momenteel <strong>voor</strong>bereid en ingevoerd. 26 De teams functioneren<br />

als een ondersteuningssysteem dat in potentie werkt <strong>voor</strong> alle leeftijdsfasen en<br />

aanvullend is op de zorg en signalering in het <strong>onderwijs</strong> zelf.<br />

26 Bosdriesz & Berkenbosch, 2003.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Naamgeving, takenpakket, samenstelling en aansturing van de teams verschillen. Zo<br />

wordt gesproken van zorgbreedtecommissies, zorgteams, sociale teams, consultatieteams<br />

en zorgadviesteams. De teams worden aangestuurd door een school, een samenwerkingsverband,<br />

het Bureau Jeugdzorg of een gezamenlijke stuurgroep. Ook de samenstelling<br />

van de teams, de wijze waarop zij opereren en de taken die zij vervullen, lopen<br />

uiteen. Teampartners kunnen bij<strong>voor</strong>beeld zijn Bureau Jeugdzorg, AMW (Algemeen<br />

Maatschappelijk Werk), GGD, de Jeugd Geestelijke Gezondheidszorg (<strong>voor</strong>heen RIAGG),<br />

een wijkagent en/of een leerplichtambtenaar. Afhankelijk van de problemen in de school<br />

kunnen ook de schoolbegeleidingsdienst en instellingen <strong>voor</strong> buitenschoolse opvang bij<br />

het team betrokken worden. De teams zijn meestal bovenschools georganiseerd (<strong>meer</strong>dere<br />

scholen hebben samen één team), vaak op het niveau van het samenwerkingsverband.<br />

De medewerkers van het team blijven in dienst van hun eigen instelling, waardoor korte<br />

lijnen bij doorverwijzen gegarandeerd zijn. Grofweg zijn er bij bestaande teams twee<br />

soorten werkwijzen te onderscheiden. Het eerste type beperkt zich tot periodiek overleg<br />

op basis van casussen en verwijst meteen door. Het tweede type gaat verder: stelt zelf<br />

diagnoses en draagt zorg <strong>voor</strong> lichtambulante hulp en crisisopvang. Deze teams verwijzen<br />

pas door bij zwaardere problematiek.<br />

Kansen en belemmeringen in de samenwerking met externen<br />

De inzet van externe zorgaanbieders op school (spreekuren) of het in dienst nemen van<br />

eigen deskundigen kent een aantal mogelijke problemen. Ten eerste de continuïteit van<br />

<strong>voor</strong>zieningen. Wanneer de inzet van bij<strong>voor</strong>beeld een wijkagent geregeld is op basis<br />

van onderlinge afspraken, is de school afhankelijk van de blijvende goodwill en de<br />

mogelijkheden die de politie heeft om de zorg te continueren. Om in hetzelfde <strong>voor</strong>beeld<br />

te blijven: een wijkagent <strong>kan</strong> plotseling uit de schoolomgeving worden teruggetrokken<br />

als de politieregio haar prioriteiten verandert. Daarnaast speelt bij het in dienst<br />

nemen van bij<strong>voor</strong>beeld schoolmaatschappelijk werkers de vraag naar de lijnen met<br />

externe instanties. De interne schoolmaatschappelijk werker ondervindt, bij verwijzing,<br />

dezelfde toegangsproblemen tot externe zorginstanties als de reguliere leerlingbegeleiders<br />

van een school. Ten slotte is het de vraag hoe de extra ingekochte zorg gefinancierd<br />

wordt door scholen. Soms komt het geld uit extra (tijdelijke) middelen. Dit <strong>kan</strong><br />

belangrijke consequenties hebben <strong>voor</strong> de continuïteit van het aanbod. Soms wordt de<br />

zorg betaald uit het reguliere budget van de school. In dat geval wordt geld dus onttrokken<br />

aan het primair <strong>onderwijs</strong>proces. Kortom: het is de vraag hoe ver het <strong>onderwijs</strong><br />

moet gaan met het inkopen van deskundigheid. Iedere school (samenwerkingsverband)<br />

zou een duidelijke visie moeten hebben op de breedte en de grenzen van het eigen<br />

zorgaanbod. Omdat het onrealistisch is te veronderstellen dat het <strong>onderwijs</strong> ooit zelf<br />

alle zorgfuncties naar behoren <strong>kan</strong> uitvoeren, komt er altijd een moment dat de school<br />

toe moet naar samenwerking met en overdracht naar partners in andere sectoren.<br />

Wanneer scholen de weg inslaan van het steeds <strong>meer</strong> inkopen van deskundigheid (en<br />

gemeenten deze weg stimuleren, bij<strong>voor</strong>beeld via financiering van schoolmaatschappelijk<br />

werk), heeft dat tot consequentie dat de grens waar schoolzorg overgaat in jeugdzorg,<br />

opschuift.<br />

Waar de grens tussen schoolinterne en schoolexterne zorg precies zal liggen, is zonder<br />

grondige evaluatie van de huidige praktijk niet goed uit te maken. Het concept van uitvoeringsteams<br />

is mogelijk een veelbelovende oplossingsrichting. De schaarse ervaringsgegevens<br />

lijken erop te duiden dat die teams <strong>kan</strong>srijk zijn, die niet alleen gesprekspartner<br />

zijn, maar ook actor met een eigen hulpaanbod (preventieve cursussen <strong>voor</strong> ouders,<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

31


32<br />

diagnose, hulpverlening en deskundigheidsbevordering van <strong>onderwijs</strong>medewerkers). 27<br />

In dit advies wordt daarom de verzamelterm ‘uitvoeringsteam’ gekozen (in plaats van<br />

‘samenwerkingsteam’). Het samenwerken op zich is immers niet het doel, het gaat erom<br />

dat een team een aantal zaken weet uit te voeren en te bereiken. Het team vormt dan<br />

een uitvoeringssysteem binnen een breder samenwerkingsverband van instellingen en<br />

professionals. 28 Op deze wijze wordt een team steeds <strong>meer</strong> een <strong>voor</strong>post van Bureau<br />

Jeugdzorg. Deze aanpak vraagt wel om een goede doordenking van de relatie tussen de<br />

twee <strong>voor</strong>zieningen en maakt afspraken die de kwaliteit en snelheid bevorderen, noodzakelijk.<br />

29 Ook vraagt het concept van uitvoeringsteams om een multidisciplinaire denkwijze<br />

(boven de belangen van de eigen organisatie uitdenken) en voldoende ‘ontschotting’<br />

op het organisatieniveau bóven de teams. Daarnaast <strong>kan</strong> het feit dat samenwerkingspartners<br />

te maken hebben met verschillende wet- en regelgeving en cao’s, een belemmering<br />

zijn bij de vormgeving van de samenwerking. Het is zaak dat teams aandacht besteden<br />

aan een goede doordenking van dergelijke zaken.<br />

In de praktijk van uitvoeringsteams zijn ook belemmeringen zichtbaar.<br />

• Er is vaak nog geen sprake van gedeeld probleemeigenaarschap van een team,<br />

terwijl dit wel noodzakelijk is <strong>voor</strong> effectieve samenwerking. Verder is het vaak<br />

onduidelijk wat de taken en verantwoordelijkheden van verschillende partijen<br />

binnen het team zijn. Hierdoor is het ook onhelder wie aanspreekbaar is, als de<br />

taakuitvoering ondermaats of vrijblijvend ingevuld wordt. 30 Kortom: de huidige<br />

samenwerking biedt nog te veel mogelijkheden <strong>voor</strong> partijen om verantwoordelijkheden<br />

door of af te schuiven; 31<br />

• Er is nog te weinig bekend (evaluatiegegevens ontbreken) over de beste manier<br />

waarop het overleg en de samenwerking in de uitvoeringsteams gerealiseerd<br />

<strong>kan</strong> worden. 32 Het is zelfs de vraag of er wel één beste werkwijze aan te wijzen<br />

is, of dat het te kiezen model afhangt van de regionale en lokale situatie;<br />

• De bezetting van de teams is niet altijd optimaal. De samenstelling van een<br />

team is vaak gebaseerd op het beschikbare aanbod van deskundigheid en niet<br />

op een analyse van de noodzakelijke en wenselijk deskundigheid (op basis van<br />

een analyse van te verwachten problemen in een regio of <strong>onderwijs</strong>instelling).<br />

Veelvuldig komt het <strong>voor</strong> dat bepaalde functionarissen officieel wel lid van een<br />

team zijn, maar in de praktijk afwezig of niet bereikbaar. Met name diagnosedeskundigheid<br />

(kinderpsychiaters, GGZ, psychologen) is vaak onvoldoende aanwezig,<br />

waardoor een verkeerde diagnose alsnog tot vertraging van de hulpverlening<br />

leidt.<br />

• Ten slotte worden veel teams nog niet uit structurele middelen bekostigd. Voor<br />

de continuïteit en als waarborg van kwaliteit is het wel noodzakelijk een structurele<br />

basisinzet van externe instellingen te realiseren.<br />

2.1.3 Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

Wanneer het interne zorgsysteem én de zorg georganiseerd in samenwerking met externen<br />

nog onvoldoende blijken om een jongere binnen het <strong>onderwijs</strong>systeem te houden,<br />

bestaan er <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem. In deze paragraaf worden de<br />

27 Bosdriesz & Berkenbosch, 2003.<br />

28 Bosdriesz & Van Veen, 1999.<br />

29 Bosdriesz & Van Veen, 1999.<br />

30 Van Veen, Kuijvenhoven & Van den Bogaart, 2003; Melisse & Walraven, 2001.<br />

31 Panelgesprek <strong>Onderwijsraad</strong>, december 2003.<br />

32 Melisse & Walraven, 2001.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


twee belangrijkste besproken 33 : de RMC-functie en diverse trajecten en <strong>voor</strong>zieningen<br />

onder de verzamelnaam hulp (opvang, opleiding) aan niet-schoolgaande jeugd.<br />

RMC<br />

Met de invoering van de RMC in 1994 heeft de overheid het <strong>voor</strong>touw genomen bij de<br />

aanpak van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten; er bestaan inmiddels 39 RMC-regio’s. Het doel van<br />

de RMC is <strong>jongeren</strong> zonder startkwalificatie zo veel mogelijk de <strong>kan</strong>s te bieden om de<br />

arbeidsmarkt voldoende gekwalificeerd te betreden. Iedere RMC-regio heeft gezamenlijke<br />

taken: het realiseren van een sluitende melding en registratie van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten<br />

in de regio, het zorgen <strong>voor</strong> doorverwijzing en herplaatsing van <strong>voor</strong>tijdige schoolverlaters<br />

en het realiseren van samenwerking tussen relevante partijen in de regio. Om te<br />

achterhalen welke <strong>jongeren</strong> <strong>voor</strong>tijdig het <strong>onderwijs</strong> verlaten, zijn scholen verplicht de<br />

<strong>jongeren</strong> tot 23 jaar die nog geen startkwalificatie hebben en een maand verzuimd hebben,<br />

bij de woongemeente te melden. De RMC brengt de uitvallende leerlingen cijfermatig<br />

in beeld en werkt aan terugleiding naar school of toeleiding naar zorg of werk in het<br />

geval een startkwalificatie niet haalbaar is. 34 Het uitgangspunt is: startkwalificatie boven<br />

werk en werk boven uitkering. 35<br />

Elke RMC in een regio heeft een coördinator, die als taak heeft een netwerk van alle<br />

betrokkenen in die regio (die met de doelgroep te maken hebben) te formeren en te<br />

onderhouden: <strong>onderwijs</strong>veld, gemeenten, Bureaus Jeugdzorg, Centra <strong>voor</strong> Werk en<br />

Inkomen, enzo<strong>voor</strong>t. Het streven is de samenwerking in de RMC-regio zo te organiseren<br />

dat er een sluitend vangnet ontstaat van instellingen op het terrein van <strong>onderwijs</strong>, jeugdzorg,<br />

arbeid en justitie. De jaarverslagen van de RMC van 2001 en 2002 constateren dat<br />

de netwerken grotendeels gerealiseerd zijn. De rol van het <strong>onderwijs</strong> ten aanzien van de<br />

RMC heeft met name betrekking op het melden van schoolverzuim en schooluitval.<br />

Kansen en belemmeringen RMC<br />

De verbetering van de zorgstructuren in het <strong>onderwijs</strong>, met name het werken in uitvoeringsteams,<br />

is een belangrijke <strong>kan</strong>s <strong>voor</strong> de RMC-aanpak 36 . Samenwerkingsteams zorgen<br />

<strong>voor</strong> een betere en eenvoudigere melding van schooluitval en zijn een helder aanspreekpunt<br />

<strong>voor</strong> het RMC. De uitvoeringsteams zelf ervaren de positieve invloed van een RMCmelding<br />

en zorgen <strong>voor</strong> adequate doorverwijzing en overdracht naar het trajectaanbod<br />

van het RMC. Dit alles vermindert het risico van blijvende schooluitval. Daarnaast is van<br />

groot belang dat er op scholen een vaste contactpersoon is, dat er goede afspraken tussen<br />

meldpunt en school over de inhoud en het moment van de melding zijn gemaakt en dat er<br />

regelmatige werkcontacten tussen het meldpunt en scholen zijn. Ook is regelmatige terugmelding<br />

aan de school over het gekozen afhandelingstraject <strong>voor</strong> de jongere van belang. 37<br />

Een belemmering in de uitvoering van de RMC is dat deze functie wettelijk gezien bij de<br />

contactgemeente <strong>voor</strong> een RMC-regio gelegd is, zonder dat deze gemeente formeel de<br />

relevante partijen <strong>kan</strong> aansturen. 38 Daarbij is het bestrijden van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten<br />

33 Nog een stap verder bij de school vandaan, zijn er instituties <strong>voor</strong> correctie en straf (justitiële inrichtingen, jeugdgevangenissen).<br />

Momenteel valt het <strong>onderwijs</strong> van deze instanties onder de REC: op zmok-niveau wordt er <strong>onderwijs</strong> verzorgd. Vaak hebben<br />

de instituties daar<strong>voor</strong> zelf <strong>onderwijs</strong>personeel in dienst. Dit <strong>onderwijs</strong> valt buiten het onderwerp van dit advies.<br />

34 Doorduijn, Fiddelaers-Jaspers, Spee & Van Veen, 2002.<br />

35 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />

36 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />

37 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />

38 Het kabinet stelt overigens dat er <strong>voor</strong> de gemeenten uitdrukkelijk een regierol in deze situaties is weggelegd (Brief van de<br />

minister-president aan de Tweede Kamer, 5 maart 2004, met reactie van het kabinet op het WRR-rapport Waarden, normen en<br />

de last van het gedrag).<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

33


34<br />

zelden de hoofdopdracht van lokale en regionale partijen waarop de RMC een beroep<br />

doet. Ook maken steeds <strong>meer</strong> instellingen deel uit van grotere bestuurlijke gehelen die<br />

onder landelijke richtlijnen bovenlokaal werken. Kortom: er zijn vragen over de verhouding<br />

tussen decentraal en centraal beleid. <strong>Hoe</strong> <strong>meer</strong> partijen aanschuiven, hoe <strong>meer</strong> de<br />

vraag zich opdringt hoe de regie gevoerd moet worden. Het RMC-overleg kent vaak te<br />

veel partijen die zich op hetzelfde probleem richten. 39 Voor de noodzakelijke bestuurlijke<br />

en organisatorische slagkracht wordt gestreefd naar grootschaliger samenwerkingsverbanden,<br />

terwijl in de aanpak juist gekozen wordt <strong>voor</strong> kleinschalige specialistische uitvoeringseenheden,<br />

die het meest effectief lijken.<br />

Trajecten en <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> niet-schoolgaande jeugd<br />

Nadat in de jaren negentig <strong>voor</strong>zieningen zoals randgroep<strong>jongeren</strong>projecten, het vormingswerk<br />

en oriëntatie & schakelen uit de <strong>onderwijs</strong>begroting zijn verdwenen, zijn er<br />

langs twee sporen nieuwe <strong>voor</strong>zieningen ontstaan <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> die uit het <strong>onderwijs</strong><br />

(dreigen te) vallen. Het eerste spoor betreft nieuwe opleidingsvormen en eindniveaus die<br />

als onderdeel van het reguliere <strong>onderwijs</strong> opgezet zijn. Het tweede spoor, dat hier<br />

besproken wordt, is de opvang buiten het schoolsysteem, met als doel terugleiding naar<br />

het reguliere <strong>onderwijs</strong> of, indien dat niet mogelijk is, toeleiding naar werk. 40<br />

Er bestaan diverse soorten trajecten <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met ernstige gedragsmoeilijkheden of<br />

andere psychosociale problemen, die geen <strong>onderwijs</strong> kunnen volgen, ook niet in het speciaal<br />

<strong>onderwijs</strong> thuishoren en evenmin een plaats op de arbeidsmarkt kunnen verwerven.<br />

Per gemeente kunnen organisatie, financiering en opzet van deze <strong>voor</strong>zieningen verschillen.<br />

De middelen kunnen bij<strong>voor</strong>beeld afkomstig zijn uit het goa-beleid (gemeentelijk<br />

<strong>onderwijs</strong>achterstandenbeleid) of het grotestedenbeleid. Voorbeelden zijn: time-outprojecten,<br />

mentor- en coachprojecten en huiskamerprojecten. De variatie in het aanbod is<br />

dus groot, maar de basis van de aanpak is gelijk: flexibele, kleinschalige, op de individuele<br />

jongere afgestemde trajecten, gericht op gedragsverandering en beroepsoriëntatie<br />

met als einddoel terugleiding naar school of toeleiding naar werk. In sommige gevallen<br />

<strong>kan</strong> daghulp of dagopvang ook dienen als <strong>voor</strong>portaal van andere geïndiceerde hulp.<br />

Een veel<strong>voor</strong>komende <strong>voor</strong>ziening is het time-outproject. Dit project (dat op school of<br />

daarbuiten wordt uitgevoerd door uiteenlopende instanties) biedt leerlingen structuur,<br />

stelt duidelijke regels en benadert de leerlingen positief. De leerlingen werken aan de<br />

reguliere schoolvakken en aan inzicht in hun eigen gedrag, verantwoordelijkheid, sociale<br />

vaardigheden en oriëntatie op school en beroep. Als leerlingen door hun gedrag en prestaties<br />

laten zien dat zij het weer aan kunnen om in het reguliere <strong>onderwijs</strong> verder te<br />

gaan, worden zij teruggeplaatst. De verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> de opgevangen leerlingen<br />

blijft bij de school waar de leerling staat ingeschreven. De opvang<strong>voor</strong>ziening heeft altijd<br />

een tijdelijk karakter (enkele weken of maanden).<br />

Kansen en belemmeringen <strong>voor</strong>zieningen buiten schoolsysteem<br />

Uit de regionale conferenties die het LCOJ (Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg) in<br />

2003 organiseerde, en uit de panelgesprekken die <strong>voor</strong> dit advies gehouden zijn, komt<br />

naar voren dat er veel behoefte bestaat aan <strong>meer</strong> variatie in de arrangementen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

met gedragsproblemen. Uit verschillende studies 41 onder <strong>jongeren</strong> blijkt, dat<br />

39 Van Tilborg & Van Es, 2003.<br />

40 Eimers & Roelofs, 2003.<br />

41 Zie Van Lieshout, 2003.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


deelnemende <strong>jongeren</strong> erg positief zijn over trajecten of cursussen die hen een <strong>onderwijs</strong><br />

of leer-werkprogramma aanbieden in plaats van <strong>meer</strong> algemene hulpverlening. Deelnemende<br />

<strong>jongeren</strong> hebben bij<strong>voor</strong>beeld veel lof <strong>voor</strong> het TOV-project (Tijdelijke Opvang<br />

Voortijdige schoolverlaters) in Utrecht. Dit is een project <strong>voor</strong> leerlingen die uit het mbo<br />

dreigen te vallen. De leerplichtambtenaar meldt de jongere aan en houdt de verantwoordelijkheid<br />

over hem/haar. Er is plaats <strong>voor</strong> 36 <strong>jongeren</strong> tegelijk. Een diagnose van de<br />

hoofdcomponent van de problemen van een jongere (schoolproblemen, psychosociale<br />

problemen of gedragsproblemen) is startpunt <strong>voor</strong> hulp en begeleiding. Er zijn korte,<br />

directe lijnen met hulpverlening. Deelname is vrijwillig maar niet vrijblijvend. Driekwart<br />

van de deelnemers gaat binnen een half jaar terug naar het reguliere <strong>onderwijs</strong>, een<br />

kwart gaat naar een leer-werktraject.<br />

Succesfactoren tijdelijke opvang project<br />

Wat spreekt de <strong>jongeren</strong> aan in het TOV-project? Onderzoek naar de tevredenheid van<br />

<strong>jongeren</strong> die deelnemen, geeft aan dat ze vinden dat ze serieus genomen en ondersteund<br />

worden. Ze vinden het prettig dat er duidelijke eisen gesteld worden, maar óók<br />

dat ze zelf de keuze gemaakt hebben om deel te nemen. Kortom: de <strong>jongeren</strong> zijn met<br />

name enthousiast omdat het een kleinschalig, adaptief leertraject betreft. Belangrijke<br />

rand<strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> succes is dat de school verantwoordelijk blijft <strong>voor</strong> de leerling<br />

zolang die niet elders ingeschreven is, en na het traject actief meewerkt aan de eventuele<br />

overdracht naar een andere school.<br />

Echter, een belangrijke belemmering bij dit type <strong>voor</strong>ziening is het gevaar van ‘hospitaliseren’:<br />

de jongere gaat het zo goed op de dagopvang dat hij niet <strong>meer</strong> terug wil naar<br />

school. En het is een investering in een dure <strong>voor</strong>ziening waar slechts een kleine groep<br />

mee geholpen wordt (er bestaan bovendien vaak wachtlijsten <strong>voor</strong>). De vraag is dus of<br />

we door moeten gaan met uitbreiding van dergelijke faciliteiten om schooluitvallers op te<br />

vangen en terug te leiden naar het reguliere <strong>onderwijs</strong> of dat we <strong>meer</strong> moeten investeren<br />

in de scholen zelf, om uitval preventief te lijf te gaan.<br />

Ondanks het bestaan van <strong>voor</strong>zieningen zoals het time-outproject, geven interne begeleiders,<br />

zorgcoördinatoren en directeuren in de panelgesprekken eensgezind aan, dat de<br />

variatie in de <strong>voor</strong>zieningen te beperkt is. Ook signaleren zij een belangrijke witte plek in<br />

het <strong>voor</strong>zieningenaanbod buiten het <strong>onderwijs</strong>: <strong>meer</strong> duurzame begeleiding <strong>voor</strong> nietschoolgaande<br />

<strong>jongeren</strong> die ook na een time-outproject niet terug kunnen naar school of<br />

werk. 42 Momenteel blijven deze <strong>jongeren</strong> vaak op de school ingeschreven maar spijbelen<br />

zo vaak, dat ze bijna volledig afwezig zijn. Ze zijn een onzichtbare maatschappelijke<br />

groep omdat ze niet werken, niet in aanmerking komen <strong>voor</strong> een uitkering of deze niet<br />

aanvragen en ook niet veroordeeld zijn door justitie tot deelname aan justitiële <strong>voor</strong>zieningen<br />

als halt (het alternatief) en jeugdinternaat, enzo<strong>voor</strong>t. Als deze <strong>jongeren</strong> wel op<br />

school komen, worden ze als ernstige ‘stoorzenders’ ervaren.<br />

42 In een gesprek (18-02-2004) met drie directeuren van een school <strong>voor</strong> vmbo, een brede scholengemeenschap en een zmokschool,<br />

werd de noodzaak van een <strong>voor</strong>ziening die verder gaat dan de time-outopvang, sterk onderstreept.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

35


36<br />

2.1.4 Afstemming en samenwerking tussen overheden en<br />

beleidsterreinen<br />

Gemeente, provincie en landelijk overheid hebben ieder eigen taken en verantwoordelijkheden<br />

ten aanzien van het aanbod van jeugd<strong>voor</strong>zieningen, waarbij de vier grote steden<br />

een bijzondere positie innemen. De provincie en de vier grote steden voeren in principe<br />

de regie over de jeugdzorg (en Bureau Jeugdzorg), de gemeente is regievoerder van het<br />

lokaal jeugdbeleid, het <strong>onderwijs</strong>achterstandenbeleid en beleid rondom <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten.<br />

De landelijke overheid stelt de wettelijke kaders vast waarbinnen dit alles<br />

gebeurt en <strong>kan</strong> een gewenste ontwikkeling stimuleren door de toekenning van middelen.<br />

De gemeente is dus de aangewezen partij om, in overleg met de provincie, samenwerking<br />

tussen <strong>onderwijs</strong> en andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen te stimuleren. Welke <strong>kan</strong>sen en<br />

belemmeringen zijn er vanuit de gemeente gezien?<br />

Het SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau) 43 heeft onderzocht wat het lokale jeugdbeleid<br />

aan resultaten heeft opgeleverd. De conclusie is dat er weinig <strong>voor</strong>uitgang is met de<br />

opzet en uitvoering van daadwerkelijk integraal jeugdbeleid. Een belangrijke belemmering<br />

is dat de meeste gemeenten wel netwerken van lokale <strong>voor</strong>zieningen hebben en<br />

onderhouden, maar dat er geen sprake is van een heldere taakafbakening tussen de netwerken<br />

in het beleidsproces. Dit maakt dat sommige instellingen zwaar belast zijn door<br />

hun deelname in allerlei netwerken met bovendien onduidelijke resultaten (bij gemeenten<br />

is nauwelijks informatie over de resultaten van het beleid <strong>voor</strong>handen). Zowel ambtenaren<br />

als vertegenwoordigers van instellingen zijn somber over de resultaten van het beleid<br />

en ook <strong>jongeren</strong> oordelen negatief: gemeenten houden onvoldoende rekening met hun<br />

wensen.<br />

Verder is een belemmering dat de beleidsprioriteiten en regelgeving van de landelijke<br />

overheid (bij<strong>voor</strong>beeld grotestedenbeleid, <strong>onderwijs</strong>achterstandenbeleid, plan van aanpak<br />

<strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten) en de provinciale overheid (jeugdzorgbeleid) de nagestreefde<br />

lokale beleidsvrijheid in de praktijk sterk inperken. Door de verschillende wijzen waarop<br />

en wegen waarlangs dit gebeurt, bevinden lokale overheden zich in een complexe<br />

bestuurlijke omgeving, waardoor zij de hun toegedachte regierol niet kunnen waarmaken.<br />

Van Veen, Kuyvenhoven en Van den Bogaart (2003) geven aan, dat het <strong>voor</strong> een<br />

gemeente lastig is verantwoordelijk te zijn <strong>voor</strong> het lokaal jeugdbeleid zonder sturingsmogelijkheden<br />

met betrekking tot de jeugdzorg (waarvan de regie ligt bij de provincie) of<br />

het <strong>onderwijs</strong> (waarvan de regie ligt bij de schoolbesturen en de landelijke overheid).<br />

Volgens Gilsing (2003) is het noodzakelijk dat er een eenduidig sturingsmodel komt (wellicht<br />

vanuit Operatie Jong) en dat er verdere ontschotting tussen sectoren plaatsvindt.<br />

Vanuit de gemeente is er met name een sterke behoefte aan de inzet van Bureaus<br />

Jeugdzorg in de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur, <strong>voor</strong>al ten behoeve van de hulpverlening aan<br />

leerlingen met gedragsproblemen en het beleid gericht op terugdringen van <strong>voor</strong>tijdig<br />

schoolverlaten. De indruk bestaat dat steeds <strong>meer</strong> gemeenten in gesprek zijn met de provincie<br />

over de taakuitvoering en verbetering van de kwaliteit van Bureau Jeugdzorg.<br />

Van Veen, Kuyvenhoven en Van den Bogaart (2003) maken melding van een <strong>kan</strong>srijke<br />

ontwikkeling, genoemd in de regionale conferenties Leerling en zorg van het LCOJ (zie<br />

pagina 26): er is een toename aan bestuurlijk overleg tussen de gemeenten en de<br />

43 Gilsing, 2003.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


provincie of de grootstedelijke regio over de afstemming van jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid.<br />

Echter, als belemmering kwam naar voren dat schoolbesturen <strong>voor</strong>alsnog te weinig<br />

betrokken zijn in de discussie, mede als gevolg van het ontbreken van geïntegreerd<br />

gemeentelijk <strong>onderwijs</strong>- en jeugdbeleid.<br />

2.1.5 Conclusie<br />

In deze paragraaf is het bestaande <strong>voor</strong>zieningenaanbod kort in kaart gebracht. Voorzieningen<br />

binnen het <strong>onderwijs</strong>systeem, <strong>voor</strong>zieningen die in samenwerking tussen<br />

<strong>onderwijs</strong> en externen worden vormgegeven, en <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

bieden <strong>kan</strong>sen, maar hebben ook belemmeringen. Hiermee is de eerste deelvraag<br />

van dit advies (zie hoofdstuk 1) beantwoord. <strong>Hoe</strong> werkt het <strong>onderwijs</strong>veld momenteel<br />

samen met andere partijen en <strong>voor</strong>zieningen in de kwalificering van en zorg <strong>voor</strong><br />

<strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen? Welke knelpunten zijn er in de huidige gang van<br />

zaken aan te wijzen?<br />

Het <strong>onderwijs</strong> zelf kent een omvangrijke zorgstructuur, op schools en bovenschools<br />

niveau. Scholen kunnen zelf, ondersteund door het ministerie van OCW, verbeteringen<br />

aanbrengen om zorg en begeleiding van <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen te optimaliseren.<br />

Het gaat dan enerzijds om het wegnemen van bepaalde praktische belemmeringen<br />

in de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur, anderzijds om het streven naar een flexibel en<br />

hoogwaardig <strong>onderwijs</strong>programma, verzorgd door leraren die ook competent zijn in het<br />

begeleiden van leerlingen en het tijdig signaleren, bespreken en verwijzen van leerlingen<br />

met problemen. Al is de eigen zorgstructuur echter volledig op orde, er zullen altijd kinderen<br />

en <strong>jongeren</strong> zijn, die <strong>meer</strong> nodig hebben. Structurele samenwerking met externen<br />

is daarom <strong>voor</strong> elke school noodzakelijk. Een uitvoeringsteam van <strong>onderwijs</strong> en externen<br />

biedt een <strong>kan</strong>srijke vorm van samenwerking, al dient er nog verder nagedacht te worden<br />

over de beste wijze van financiering, bezetting en aansturing van deze teams.<br />

Kunnen de interne zorgstructuur en het uitvoeringsteam tezamen geen toereikende zorg<br />

en hulp bieden, dan bestaan er gespecialiseerde <strong>voor</strong>zieningen buiten de school. De jongere<br />

die uitvalt of dreigt uit te vallen, wordt aangemeld bij het RMC, dat een traject uitzet<br />

gericht op terugleiding naar school of toeleiding naar werk. De verbetering van de zorgstructuren<br />

in het <strong>onderwijs</strong>, met name het werken in uitvoeringsteams, is een belangrijke<br />

<strong>kan</strong>s <strong>voor</strong> de RMC-aanpak. Daarnaast is het time-outproject (of een andere vorm van<br />

flexibele, kleinschalig, tijdelijke opvang van <strong>jongeren</strong> die niet naar school kunnen of willen)<br />

een <strong>kan</strong>srijke ontwikkeling en een noodzakelijke aanvulling op het <strong>voor</strong>zieningenaanbod.<br />

In het huidige aanbod ontbreekt wel een <strong>meer</strong> langdurige <strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> nietschoolgaande<br />

<strong>jongeren</strong>, <strong>voor</strong> wie een time-outproject niet afdoende is gebleken.<br />

Ten slotte is gekeken naar <strong>kan</strong>sen en belemmeringen in de samenwerking en afstemming<br />

tussen beleidsmakers (gemeente, provincie, landelijke overheid). De gemeente is de aangewezen<br />

partij om, in overleg met de provincie, samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en<br />

andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen te stimuleren. Op het niveau van de gemeenten zijn er echter<br />

belangrijke belemmeringen:<br />

• de lastige afstemming binnen en tussen gemeenten van beleidsprogramma’s<br />

welzijn, zorg, <strong>onderwijs</strong> en veiligheid;<br />

• de gebrekkige bestuurlijke samenwerking van gemeenten met schoolbesturen<br />

en de provincies (of grootstedelijke regio); mede hierdoor heeft het <strong>onderwijs</strong><br />

nog te vaak geen rol in programma’s die een verbetering beogen van de<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

37


aansluiting tussen lokaal jeugdbeleid en jeugdzorg; en<br />

• de projectencultuur als gevolg van verschillende beleidskokers, die leidt tot een<br />

hoge ‘netwerkdichtheid’ en tot bureaucratisering.<br />

2.2 Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />

38<br />

Deze paragraaf beschrijft <strong>kan</strong>sen en belemmeringen binnen het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten. Achtereenvolgens wordt ingegaan op <strong>voor</strong>zieningen<br />

in het <strong>onderwijs</strong> (2.2.1), <strong>voor</strong>zieningen die <strong>onderwijs</strong> en externen samen vormgeven<br />

(2.2.2) en <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem (2.2.3). Ten behoeve van deze<br />

beschrijving is een overzicht van <strong>voor</strong>zieningen en maatregelen op deze terreinen<br />

samengesteld (zie bijlage 2). Het gaat om <strong>voor</strong>zieningen die bestemd zijn <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

met <strong>meer</strong> dan gemiddelde talenten op een bepaald gebied. Het overzicht is exemplarisch<br />

van aard en bestrijkt vier ‘talentgebieden’:<br />

• cognitief talent (hoogbegaafd, bovengemiddelde intelligentie);<br />

• kunstzinnig en cultureel talent;<br />

• sporttalent; en<br />

• ondernemerstalent.<br />

Het uitgangspunt van dit advies is dat ieder kind persoonlijke talenten bezit, die ontdekt<br />

en gestimuleerd zouden moeten worden. Echter, de term bijzonder talent wordt hier<br />

gehanteerd om die <strong>jongeren</strong> aan te duiden die bovengemiddeld uitblinken. Een verder<br />

uitgangspunt is dat het <strong>onderwijs</strong> in het algemeen gesproken nog onvoldoende stimulansen<br />

en mogelijkheden biedt <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten. Het <strong>onderwijs</strong> is<br />

namelijk veelal afgestemd op de modale groep, waardoor leerlingen aan de ‘randen’ de<br />

nodige extra zorg en begeleiding ontberen. Hierdoor <strong>kan</strong> er sprake zijn van onderbenutting<br />

van talent op velerlei gebied. Via samenwerking en afstemming met derden neemt<br />

de <strong>kan</strong>s toe dat stimulerende ontwikkelingsomgevingen ingericht kunnen worden <strong>voor</strong> de<br />

leerlingen. Het <strong>onderwijs</strong> vergroot daarmee als het ware haar zorgbreedte.<br />

Dit advies maakt een onderscheid tussen breedte<strong>voor</strong>zieningen (<strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> alle<br />

leerlingen, ongeacht de mate waarin zij getalenteerd zijn) en top<strong>voor</strong>zieningen (<strong>voor</strong>zieningen<br />

alleen <strong>voor</strong> leerlingen die bijzonder getalenteerd zijn op een bepaald terrein).<br />

2.2.1 Voorzieningen op het terrein van cognitief talent<br />

In Nederland is het fenomeen (hoog)begaafdheid in het <strong>onderwijs</strong> sinds het congres<br />

Hoogbegaafden in de samenleving in 1984 44 <strong>meer</strong> in de belangstelling gekomen, en deze<br />

belangstelling neemt nog steeds toe. Cognitieve begaafdheid komt niet altijd tot uiting in<br />

hoge schoolcijfers. Natuurlijk zijn er begaafde leerlingen die over de hele linie hoog scoren.<br />

Sommige begaafde leerlingen echter scoren op bepaalde vakken gemiddeld of zelfs<br />

onder het gemiddelde, omdat zij geen interesse hebben in het vak of niet uitgedaagd<br />

worden te leren (door het <strong>voor</strong> hen lage niveau waarop leraren een vak doceren).<br />

Ten behoeve van het <strong>onderwijs</strong> zijn er, op initiatief van de overheid, twee landelijke<br />

Informatiepunten ingericht <strong>voor</strong> hoogbegaafdheid: één <strong>voor</strong> het basis<strong>onderwijs</strong>, ondergebracht<br />

bij de SLO (Stichting Leerplanontwikkeling), en één <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>,<br />

44 Mönks & Span, 1985.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


verzorgd door het CPS (Christelijk Pedagogisch Studiecentrum). De beide Informatiepunten<br />

verzorgen de uitgave van informatiemateriaal en trainingen, en ontwikkelen leermaterialen.<br />

In 2001 is een kort overzicht van <strong>voor</strong>zieningen en knelpunten met betrekking<br />

tot (hoog)begaafden in het primair en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> verschenen. 45 Het<br />

Informatiepunt <strong>voor</strong> het Voortgezet Onderwijs heeft van het ministerie onlangs de<br />

opdracht gekregen om een profiel op te stellen <strong>voor</strong> scholen die speciale aandacht aan<br />

(hoog)begaafden geven. De uiteindelijk bedoeling is dat er een landelijk netwerk ontstaat<br />

van aldus geprofileerde scholen. Deze vijftien à twintig scholen zouden hun expertise<br />

moeten bundelen en andere scholen ondersteunen bij het vormgeven van beleid en<br />

<strong>onderwijs</strong> gericht op (hoog)begaafden.<br />

Verder is het van belang te melden dat het onderzoeksinstituut ITS, in opdracht van de<br />

overheid, recentelijk longitudinaal onderzoek opgestart heeft naar de succescondities<br />

<strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>ondersteuning van hoogbegaafde leerlingen. Het eerste deel hiervan is een<br />

literatuurstudie naar modellen van <strong>onderwijs</strong>ondersteuning <strong>voor</strong> (hoog)begaafde leerlingen<br />

en de effecten hiervan. Het tweede deel is een longitudinale studie met drie meetmomenten<br />

(groep 7, groep 8 en na een half jaar in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>). Het onderzoek<br />

toetst de hypothese dat de mate van differentiatie in leerarrangementen effect heeft op<br />

de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van hoogbegaafden. 46<br />

De belangstelling <strong>voor</strong> (hoog)begaafden (en in het algemeen <strong>voor</strong> talentvolle leerlingen)<br />

past in de huidige beleidsaandacht <strong>voor</strong> <strong>meer</strong> variatie in het <strong>onderwijs</strong>. De (komende)<br />

vrije of differentiële ruimte in het basis<strong>onderwijs</strong> en in de eerste twee jaren van het<br />

<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> biedt <strong>kan</strong>srijke mogelijkheden <strong>voor</strong> eigen keuzes van scholen op<br />

dit terrein. Toch zijn er ook belemmeringen, die een adequate ondersteuning van deze<br />

leerlingen in de weg staan. Deze worden hieronder geordend naar de drie eerder<br />

beschreven stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod.<br />

(1) Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong><br />

Het <strong>onderwijs</strong> en de school zijn de belangrijkste spelers in de zorg en begeleiding van<br />

(hoog)begaafden: de cognitieve ontwikkeling behoort immers tot de kerntaken van het<br />

<strong>onderwijs</strong>. Omdat begaafdheid zich niet altijd vanzelf manifesteert, is vroegtijdige onderkenning<br />

van (hoog)begaafdheid van groot belang. Dan <strong>kan</strong> een goede ondersteunende<br />

omgeving ingericht worden, zowel thuis als op school. Vooral in de eerste jaren van het<br />

basis<strong>onderwijs</strong> is het van belang (hoog)begaafdheid te onderkennen, maar in deze eerste<br />

fase gaat het vaak al mis. 47 Dit komt niet alleen doordat (hoog)begaafdheid moeilijk te<br />

meten is, maar heeft ook te maken met een afwachtende (soms negatieve) houding van<br />

school en leraren en een moeizame communicatie tussen school en ouders. Diagnoseexpertise<br />

neemt geleidelijk toe, maar is in het algemeen nog onvoldoende aanwezig bij<br />

basisscholen.<br />

Ook indien de basisschool (hoog)begaafdheid bijtijds opmerkt, krijgen kinderen lang niet<br />

altijd de extra zorg en begeleiding die zij nodig hebben. Scholen en leraren hebben vaak<br />

moeite (hoog)begaafde leerlingen adequaat te ondersteunen en begeleiden, onder <strong>meer</strong><br />

door onvoldoende toerusting. Ook speelt de gedachte mee dat (hoog)begaafde kinderen<br />

zich wel zullen redden zonder extra begeleiding en zorg, de school geeft dan geen<br />

45 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />

46 Mooy & Hoogeveen, 2003.<br />

47 Mooy, 2000.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

39


40<br />

prioriteit aan deze groep. En soms ervaren scholen en leraren (hoog)begaafdheid ook wel<br />

als een bedreiging. De geheel andere wijze waarop deze leerlingen omgaan met de leerstof,<br />

de sociale omgeving en de personen in hun directe nabijheid, roept onbegrip op<br />

en dit bemoeilijkt de communicatie. Samengevat is het een belangrijke belemmering dat<br />

veel scholen geen helder begrip van, en visie op, (hoog)begaafdheid hebben ontwikkeld,<br />

waardoor er vaak ook geen sprake is van adequaat schoolbeleid.<br />

Een goede communicatie tussen school en ouders over (hoog)begaafdheid en de wenselijk<br />

aanpak en begeleiding van een kind is van bijzonder groot belang. Hier ligt echter een<br />

belangrijke belemmering: ouders en scholen blijken, om welke redenen dan ook, vaak<br />

slecht in staat zijn met elkaar te communiceren over signalering, diagnosestelling,<br />

gewenste aanpak en begeleiding van (hoog)begaafde kinderen. Ouders zeggen vaak geen<br />

gehoor te krijgen wanneer zij aangeven te weten wat er met hun kind aan de hand is. En<br />

dat terwijl het contact met ouders uitermate belangrijk is: hoe ouders en school gezamenlijk<br />

de verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> een (hoog)begaafd kind nemen, bepaalt sterk de<br />

mogelijkheden <strong>voor</strong> ondersteuning. De discussieplaats op de website van de <strong>Onderwijsraad</strong><br />

biedt illustraties van diepe kloven tussen ouders en <strong>onderwijs</strong>. 48 Dit probleem is ook<br />

onderkend door het Landelijk Informatiepunt (hoog)begaafdheid. Een brochure van het<br />

Informatiepunt Voortgezet Onderwijs bevat raadgevingen <strong>voor</strong> de school omtrent de<br />

beste manier om met ouders te communiceren over dit thema. 49<br />

De school zelf <strong>kan</strong> veel doen om de beschreven belemmeringen weg te nemen. De eerste<br />

stap is dat de school het thema in het schoolbeleid opneemt. Volgens het Informatiepunt<br />

Voortgezet Onderwijs zijn er op dit moment zo’n veertig à vijftig scholen actief in het<br />

aanpassen van hun <strong>onderwijs</strong> aan de groep (hoog)begaafde leerlingen (zie bijlage 2).<br />

Veelal volgen deze scholen de volgende aanpassingsstrategieën <strong>voor</strong> het curriculum:<br />

indikken/verkorten, versnellen en verdiepen/verrijken. Ook worden begeleidingsstrategieën<br />

<strong>voor</strong> leerlingen ontwikkeld en ingezet, speciaal gericht op (hoog)begaafden.<br />

Scholen doen dit alles echter zelden geheel alleen, zij maken meestal gebruik van de<br />

bestaande ondersteuningsinfrastructuur (schoolbegeleidingsdiensten) of van speciale<br />

bureaus en samenwerkingsafspraken met andere deskundigen (zie punt 2).<br />

(2) Voorzieningen in samenwerking tussen het <strong>onderwijs</strong> en derden<br />

Diverse typen organisaties houden zich, in samenwerking met het <strong>onderwijs</strong>, bezig met<br />

(hoog)begaafden in het <strong>onderwijs</strong> of met een extra aanbod <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> die <strong>meer</strong> willen<br />

en kunnen dan het schoolcurriculum doorlopen. Het gaat dan bij<strong>voor</strong>beeld om ouderverenigingen,<br />

schoolbegeleidingsdiensten, instituten <strong>voor</strong> diagnostiek en begeleiding, uitgevers,<br />

onderzoeksinstellingen, <strong>onderwijs</strong>instellingen en universiteiten (zie bijlage 2). Voor<br />

scholen is het vrijwel altijd noodzakelijk samen te werken met derden, omdat zij zelf<br />

meestal onvoldoende expertise hebben op deze terreinen. Schoolbegeleidingsdiensten<br />

<strong>voor</strong> het primair <strong>onderwijs</strong> kunnen wellicht worden aangemerkt als de eerstaangewezen<br />

samenwerkingspartner <strong>voor</strong> basisscholen wanneer het gaat om (hoog)begaafdheid. Zij<br />

nemen het onderwerp in toenemende mate op in hun dienstverlening. 50<br />

Diverse instituten werken aan modellen en lesmaterialen <strong>voor</strong> (hoog)begaafden, zowel<br />

<strong>voor</strong> het primair <strong>onderwijs</strong> als het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>; bij<strong>voor</strong>beeld SLO, CPS en PABU<br />

48 Dit beeld werd bevestigd in een gesprek tussen enkele bezorgde ouders en de <strong>Onderwijsraad</strong> op 23 januari 2004.<br />

49 De Boer & Cuijpers, 2002.<br />

50 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


(Psychologische Adviespraktijk Begaafden Utrecht). Door het CPS is een kennisontwikkelings-<br />

en verspreidingsstrategie in gebruik, waarbij netwerken van scholen een belangrijk<br />

voertuig zijn. Hierin wordt onder <strong>meer</strong> gewerkt aan de bijscholing van leraren om in<br />

pedagogische en didactische zin adequaat om te gaan met (hoog)begaafde leerlingen. Uit<br />

een inventariserend onderzoek van het CPS naar het scholingsaanbod <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>professionals<br />

blijkt onder <strong>meer</strong>, dat de meeste <strong>onderwijs</strong>begeleidingsdiensten (en enkele universitaire<br />

instituten) nascholing aanbieden. 51 Binnen de lerarenopleidingen is echter nog<br />

weinig aandacht <strong>voor</strong> differentiatie ten behoeve van (hoog)begaafde leerlingen. 52<br />

Een <strong>voor</strong>beeld van een top<strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> cognitief talent is het <strong>voor</strong>-universitaire college:<br />

recentelijk hebben zestien scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> deze samen met de<br />

Universiteit Leiden opgericht. Dit project is bestemd <strong>voor</strong> leerlingen wie het vwo erg<br />

makkelijk afgaat en die gemotiveerd zijn om <strong>meer</strong> te leren. In het schooljaar 2003-2004<br />

krijgen zij les op de universiteit als aanvulling op het reguliere <strong>onderwijs</strong>.<br />

Voor scholen wordt samenwerking met derden op het gebied van cognitief talent belemmerd<br />

door het ontbreken van een welgeordende infrastructuur. Uit een inventarisatie van<br />

knelpunten op dit terrein blijkt, dat veel instanties op zichzelf werken en geen of nauwelijks<br />

informatie met anderen uitwisselen. 53 Gevonden oplossingen zijn ook vaak sterk<br />

gebonden aan school of plaats, of zelfs aan een docent, hetgeen de overdraagbaarheid<br />

beperkt.<br />

(3) Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

De meeste derde partijen die zich bezighouden met (hoog)begaafdheid en cognitief getalenteerde<br />

<strong>jongeren</strong>, verzorgen een aanbod in samenwerking met, of bedoeld <strong>voor</strong>, het<br />

<strong>onderwijs</strong>veld. Toch zijn er enkele initiatieven te noemen, die losstaan van het reguliere<br />

<strong>onderwijs</strong>. Een <strong>voor</strong>beeld is de weekendschool <strong>voor</strong> extra gemotiveerde kinderen. Deze<br />

school biedt een vakkenpakket aan, bestaande uit disciplines die niet in het regulier<br />

<strong>onderwijs</strong> aan bod komen, zoals geneeskunde, recht, filosofie en poëzie. De school werkt<br />

met gastdocenten uit talloze beroepsvelden en verzorgt het aanbod op zondag.<br />

Conclusie<br />

De centrale overheid ontplooit diverse initiatieven op dit terrein, zoals de instelling van<br />

een Landelijke Informatiepunt Hoogbegaafdheid, de ontwikkeling van een profiel <strong>voor</strong><br />

een begaafdheidsschool en het uitzetten van longitudinaal onderzoek naar optimale<br />

<strong>onderwijs</strong>arrangementen. Hier liggen duidelijke <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> de ontwikkeling van beleid<br />

en samenwerking <strong>voor</strong> ondersteuning van talentvolle <strong>jongeren</strong>.<br />

De belemmeringen liggen in de nog onvoldoende toerusting van scholen: het ontbreken<br />

van diagnose-expertise, het niet kunnen kiezen uit het aanbod aan lesmaterialen en<br />

methoden, de soms moeizame communicatie tussen ouders en school, en de versnippering<br />

in de ondersteuningsstructuur. Dit vergt verdere maatregelen. Een extra moeilijkheid<br />

is het ontbreken van cijfers over de hoeveelheid (hoog)begaafde leerlingen die in de problemen<br />

komt en van onderzoek naar de wijze waarop de schoolloopbaan van (hoog)<br />

begaafden verloopt en <strong>kan</strong>sen en belemmeringen hierin. Ook de diagnosestelling van<br />

(hoog)begaafdheid in het basis<strong>onderwijs</strong> behoeft verbetering.<br />

51 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />

52 Frietman, Groen & De Boer, 2003.<br />

53 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

41


42<br />

In veel gevallen behoudt de school de regie over het leertraject van de (hoog)begaafde<br />

leerling, omdat de cognitieve ontwikkeling tot de kerntaken van het <strong>onderwijs</strong> behoort.<br />

Wel werken de meeste scholen die een aanbod verzorgen, samen met derden (schoolbegeleidingsdiensten,<br />

enzo<strong>voor</strong>t). Veel<strong>voor</strong>komende initiatieven liggen in de sfeer van het<br />

compacter maken, verrijken en versnellen van het curriculum en de leerstof. Vaak bieden<br />

scholen in samenwerking met derden ook extra activiteiten (plusklas) aan binnen of buiten<br />

de school.<br />

2.2.2 Voorzieningen op het terrein van kunst en cultuur<br />

De brede noemer kunst en cultuur beslaat alle kunstvormen, zowel literatuur en beeldende<br />

kunst (tekenen, schilderen, beeldhouwen, vormgeving, fotografie, architectuur,<br />

mode en andere) en uitvoerende kunst (muziek, zang, dans, drama, en andere). Gewoonlijk<br />

wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds kunstsoorten die een fysieke inspanning<br />

vragen (dans, muziek) en anderzijds theater en beeldende kunsten. De eerstgenoemde<br />

kunstsoorten vergen naar hun aard zeer vroege herkenning en ontwikkeling<br />

om tot volle wasdom te kunnen komen. Talent openbaart zich op deze gebieden al zeer<br />

vroeg als een ontwikkelings<strong>voor</strong>sprong op leeftijdgenoten.<br />

Dit terrein is vanouds met het <strong>onderwijs</strong> verbonden. In de taakstelling en naamgeving<br />

van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap komt dit tot uitdrukking. De<br />

beschrijving van het talentgebied (bijlage 2) laat zien dat de overheid een veelomvattend<br />

beleid in gang heeft gezet, gericht op het realiseren van breedte<strong>voor</strong>zieningen: beleidsplan<br />

Cultuur en School, actieplan Cultuurbereik. In het schoolcurriculum zelf is <strong>meer</strong><br />

gestructureerde aandacht gekomen door invoering van de vakken CKV-1, -2 en -3<br />

(Culturele en Kunstzinnige Vorming). 54 Er is sprake van een omvangrijke breedtebenadering<br />

<strong>voor</strong> zowel het primair en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> als het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong>,<br />

waarbij de (extra) <strong>voor</strong>zieningen op alle leerlingen zijn gericht.<br />

Het overheidsbeleid <strong>voor</strong> cultuur (Cultuur en School, Cultuurbereik, en dergelijke) is gunstig<br />

<strong>voor</strong> scholen die zich willen profileren als cultuurschool. Er is bij scholen zeker<br />

belangstelling <strong>voor</strong> dit terrein. Sommige scholen ontwikkelen en profileren zich als cultuurschool.<br />

Kenmerkend <strong>voor</strong> deze scholen is dat zij kunst en cultuur zo veel mogelijk<br />

laten doorwerken in hun gehele curriculum en een structurele samenwerking met derden<br />

aangaan om deze profilering gestalte te geven. Maar met een cultuurschool is er nog<br />

geen garantie dat uitzonderlijke talenten ook daadwerkelijk aan hun trekken komen. Het<br />

is echter te verwachten dat deze breedte<strong>voor</strong>zieningen ook een plek bieden waar talent<br />

ontdekt <strong>kan</strong> worden, en daarmee de basis vormen waarop een top<strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> bijzonder<br />

getalenteerde <strong>jongeren</strong> <strong>kan</strong> worden gebouwd.<br />

De huidige top<strong>voor</strong>zieningen op dit gebied bestaan uit samenwerkingsverbanden tussen<br />

het (<strong>voor</strong>tgezet, maar soms ook primair) <strong>onderwijs</strong> en het kunst-vak<strong>onderwijs</strong>. Het betreft<br />

hier de speciale scholen <strong>voor</strong> aankomende musici, dansers, toneelspelers en beeldende<br />

kunstenaars, die de reguliere opleiding combineren met het talentgebied. Tijdens hun<br />

opleiding in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> maken deze leerlingen al intensief kennis met het<br />

gekozen talentgebied, waardoor de toegang tot het kunst-vak<strong>onderwijs</strong> later wordt vergemakkelijkt.<br />

55 Het kunst-vak<strong>onderwijs</strong> biedt scholen daarbij begeleiding, veelal in samen-<br />

54 CKV-1 betreft met name participatie aan culturele activiteiten (gestimuleerd door middel van vouchers). CKV-2 is een <strong>meer</strong><br />

theoretisch vak, terwijl CKV-3 <strong>voor</strong>al op actieve participatie aan een kunstsoort is gericht. Met name bij dit laatste vak zouden<br />

uitzonderlijke talenten hun plek moeten kunnen vinden.<br />

55 Hoogbergen, Hoogeveen & Broekhof, 2003.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


werking met een instelling <strong>voor</strong> kunstzinnige vorming. Voor <strong>voor</strong>opleidingen dans en<br />

muziek bestaat er een raamregeling, die vrijstellingen verleent op een aantal onderdelen<br />

aan leerlingen in havo en vwo (zie hieronder). De <strong>voor</strong>opleiding is bedoeld <strong>voor</strong> de leeftijdsperiode<br />

vanaf zestien jaar tot de start van de kunstopleiding. In 2003 maakten twaalf<br />

scholen hiervan gebruik. 56 De <strong>voor</strong>opleiding valt onder regie van het kunst-vak<strong>onderwijs</strong>.<br />

De <strong>voor</strong>zieningen (deels nog in ontwikkeling) op dit talentgebied bieden <strong>kan</strong>sen, maar er<br />

zijn ook belemmeringen, die in het hiernavolgende besproken worden.<br />

(1) Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong><br />

Het aanbod aan kunstzinnige vakken op school is veelal beperkt tot de traditionele<br />

kunstvakken (tekenen, handvaardigheid, muziek). Het ontbreken van een cultuurbevorderend<br />

klimaat <strong>kan</strong> als een gemis worden aangemerkt. Om die reden is de ontwikkeling van<br />

cultuurscholen een <strong>kan</strong>srijke ontwikkeling. Bundeling van faciliteiten, middelen en expertise<br />

maakt een ruimer aanbod van kunstzinnige vakken mogelijk en <strong>voor</strong>komt een geïsoleerde<br />

benadering van de vakken (hoewel steeds bekeken moet worden waar integratie<br />

met bij<strong>voor</strong>beeld maatschappijvakken zinvol is en waar niet). Naast de ontwikkeling van<br />

cultuurscholen gericht op alle leerlingen, is er een pilot in gang gezet waar met name<br />

talentontwikkeling centraal staat.<br />

Voorzover bekend zijn er geen scholen die, geheel zelfstandig, een eigen extra aanbod<br />

hebben op het gebied van kunst en cultuur. Het regulier <strong>onderwijs</strong> beschikt niet over de<br />

expertise die noodzakelijk is <strong>voor</strong> een aanbod op dit terrein. Vaak werken scholen samen<br />

met kunst- en cultuurcentra en, als het om uitzonderlijke talenten gaat, met het kunstvak<strong>onderwijs</strong><br />

(zie hieronder).<br />

(2) Voorzieningen in samenwerking tussen het <strong>onderwijs</strong> en derden<br />

Veelal maken kunst- en cultuuractiviteiten onderdeel uit van het aanbod vanuit de reguliere<br />

school, die deze organiseert in nauwe samenwerking met relevante deskundige<br />

instellingen als de Centra <strong>voor</strong> de Kunsten. De bedoeling van deze programma’s is <strong>voor</strong>al<br />

een breed aanbod <strong>voor</strong> alle leerlingen. Deze programma’s fungeren echter tevens als<br />

vindplaats <strong>voor</strong> getalenteerde <strong>jongeren</strong> op het terrein in kwestie.<br />

De cultuursector signaleert belemmeringen, al dan niet gebonden aan een bepaalde<br />

kunstsoort. 57<br />

• Voor muziek en dans: samenwerkingsproblemen tussen muziekinstellingen en<br />

<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>; de lage uitkoopsommen vormen een obstakel <strong>voor</strong> musici<br />

om <strong>meer</strong> en langduriger educatieve projecten uit te voeren; er is wel enige<br />

financiering <strong>voor</strong> een <strong>voor</strong>opleiding (van zestien jaar tot aan de start van de<br />

conservatoriumopleiding), maar niet <strong>voor</strong> een <strong>voor</strong>traject gericht op <strong>jongeren</strong><br />

tot zestien jaar. 58<br />

• Voor beeldende kunst en vormgeving: het ontbreken van structurele middelen;<br />

een niet-optimale infrastructuur; de ontwikkeling van activiteiten door instellingen<br />

zonder ruggespraak met scholen; het ontbreken van kennis en begrip tussen<br />

instellingen en scholen (en tussen instellingen onderling).<br />

56 Hoogbergen, Hoogeveen & Broekhof, 2003.<br />

57 Raad <strong>voor</strong> Cultuur, 2003.<br />

58 De Raad <strong>voor</strong> Cultuur verwacht bovendien dat de nu nog wettelijke taak tot bekostiging van de <strong>voor</strong>opleiding <strong>voor</strong> dans en <strong>voor</strong><br />

muziek eind 2004 zal worden stopgezet, en dat het beurzenstelsel <strong>voor</strong> jong toptalent zal worden beëindigd (Raad <strong>voor</strong><br />

Cultuur, 2003).<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

43


44<br />

• En <strong>voor</strong> cultuureducatie in het algemeen: het binnen- en buitenschoolse cultuureducatieve<br />

aanbod <strong>voor</strong> kinderen van vier tot twaalf jaar vertoont nog onvoldoende<br />

samenhang; in de leeftijdsgroep van dertien tot achttien is het bereik<br />

van de Centra <strong>voor</strong> de Kunsten beperkt, mede door het geringe aanbod.<br />

Bovenstaande belemmeringen zijn geformuleerd door de kunstensector. Zij liggen in de<br />

financiële sfeer, maar hebben eveneens betrekking op te autonoom optreden en onvoldoende<br />

wederzijdse informatie-uitwisseling. De moeizame relatie tussen <strong>onderwijs</strong>- en<br />

kunstinstellingen klemt te <strong>meer</strong> bij talentontwikkeling.<br />

Verder zijn er belemmeringen die <strong>voor</strong>tvloeien uit de wettelijke inrichting van het <strong>onderwijs</strong>.<br />

Gekozen kunstvakken in de gemengde en theoretische leerweg van het vmbo sluiten<br />

bij<strong>voor</strong>beeld onvoldoende aan op het kunst-vak<strong>onderwijs</strong>. Sommige regionale <strong>onderwijs</strong>centra<br />

trachten dit gat te vullen door een kunstzinnige leerroute aan te bieden. Voor<br />

vmbo-leerlingen moet hoe dan ook de weg naar kunst<strong>onderwijs</strong> lopen via het mbo,<br />

gezien de toelatingseisen die het kunst-vak<strong>onderwijs</strong> stelt. Voor bijzondere talenten in<br />

met name het vmbo zou bezien moeten worden of scholen in staat gesteld kunnen worden<br />

individuele ontwikkelingstrajecten aan te bieden. Vooralsnog is verruiming of flexibilisering<br />

in de organisatie om aan specifieke behoeften tegemoet te komen, beperkt. Er is<br />

wel een raamregeling die een verruiming van mogelijkheden aan scholen geeft, maar<br />

deze heeft een beperkte reikwijdte: alleen <strong>voor</strong> havo en vwo en <strong>voor</strong> slechts enkele vakken<br />

(muziek, dans). 59<br />

Voor dans en muziek, waar talenten al vroeg herkend moeten worden en waar jarenlange<br />

oefening vereist is, is er een raamregeling die het mogelijk maakt verregaande aanpassingen<br />

aan te brengen in het curriculum. Voor andere kunstsoorten (theater, beeldende<br />

kunst) is er geen raamregeling, hoewel veel leerlingen al op jonge leeftijd hierin sterk<br />

geïnteresseerd zijn en zich hierin verder zouden willen ontwikkelen. Vanuit hun oogpunt<br />

is het ontbreken van de mogelijkheid om een aangepast curriculum te volgen, een gemis.<br />

Ook met het oog op doorstroming naar kunst-vak<strong>onderwijs</strong> is het ontbreken van een<br />

regeling die flexibiliteit in het aanbod van het <strong>onderwijs</strong> mogelijk maakt, een belemmering.<br />

Diagnose of toewijzing van leerlingen moet in dit model worden opgevat als vaststelling<br />

van potentieel om te kunnen doorstromen naar het kunst-vak<strong>onderwijs</strong>. Voor sommige<br />

kunstsoorten ligt het moment van diagnose echter veel eerder, al in de basisschoolperiode.<br />

Op het terrein van de beeldende vorming zijn de selectiecriteria van kunstopleidingen<br />

nogal diffuus. Opleidingen selecteren sterk vanuit een eigen referentiekader en profiel, en<br />

dit maakt het <strong>voor</strong> leerlingen heel moeilijk zich <strong>voor</strong> te bereiden. Een nauwere band tussen<br />

een toeleverende school en een kunstopleiding zou hierin kunnen helpen: kunstopleiding<br />

en potentiële student leren elkaar zo kennen en kunnen uitzoeken of zij wel of niet<br />

bij elkaar passen. Overigens speelt bij doorstroom en selectie altijd het capaciteitsprobleem:<br />

er zijn veel minder studieplaatsen dan belangstellende studenten. 60<br />

59 Het gaat hier om de regeling Voorbereiding op muziek- en dansvak<strong>onderwijs</strong> van 10 januari 1989. Deze regeling is later aan<br />

de profielstructuur aangepast en onder de titel Raamregeling dans/muziek op 13 juli 1999 aan belanghebbende scholen verzonden<br />

door de staatssecretaris van OCW.<br />

60 Een specifiek probleem betreft de talentontwikkeling van leerlingen uit allochtone groeperingen. Zij zijn ondervertegenwoordigd<br />

in het kunst-vak<strong>onderwijs</strong>. Sommige kunstopleidingen hebben inmiddels <strong>voor</strong> deze doelgroepen speciale programma’s ontwikkeld.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


61 Span, 2000.<br />

(3) Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong> (regie bij het kunstvak<strong>onderwijs</strong>)<br />

Een <strong>voor</strong>beeld van <strong>voor</strong>zieningen waarbij de verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> en regie over de<br />

opleiding van een jongere buiten het <strong>onderwijs</strong> ligt, is de School <strong>voor</strong> Jong Talent; zowel<br />

het Koninklijk Conservatorium als de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in<br />

Den Haag hebben zo’n opleiding. Deze opleidingen richten zich op talentontwikkeling,<br />

maar werken ook toe naar het behalen van een schooldiploma. Het kunst<strong>onderwijs</strong> stelt<br />

de ontwikkeling van het talent dus <strong>voor</strong>op, maar hecht zeker waarde aan een diploma<br />

<strong>voor</strong> algemeen vormend <strong>onderwijs</strong>.<br />

Conclusie<br />

Het door de overheid ingezette beleid <strong>voor</strong> breedte<strong>voor</strong>zieningen in de kunst- en cultuureducatie<br />

biedt goede <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> het leggen van een basis <strong>voor</strong> talentontwikkeling. Ook<br />

de ingezette ontwikkeling naar cultuurscholen biedt <strong>kan</strong>sen. De indruk bestaat wel dat<br />

de overgang van participatie in kunst en cultuur naar daadwerkelijke individuele talentontwikkeling<br />

nader onderzoek verdient. Het is duidelijk dat ten aanzien van uitvoerend<br />

kunstenaarschap er op enkele <strong>meer</strong> traditionele talentgebieden (dans, muziek) een stevige<br />

infrastructuur bestaat. Echter, op het terrein van beeldende kunst is de relatie tussen<br />

<strong>onderwijs</strong> en talentontwikkeling minder duidelijk.<br />

Er is een omvangrijke infrastructuur buiten het <strong>onderwijs</strong>, die belangrijke partners met<br />

expertise biedt. De aard van het talentgebied vergt veelal gedeelde regievoering over de<br />

ontwikkeling en opleiding van de leerlingen. Op enkele gebieden en <strong>voor</strong> enkele <strong>jongeren</strong><br />

ligt de regie uitsluitend bij het kunst<strong>onderwijs</strong>.<br />

Er zijn ook belemmeringen. De samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en instellingen van kunst<br />

en cultuur verloopt niet zonder problemen. Kunst- en cultuurinstellingen denken nog<br />

sterk aanbodgericht. Met name <strong>voor</strong> bijzondere talenten zijn er geen goede <strong>voor</strong>zieningen.<br />

Dit heeft ofwel te maken met financiën, ofwel met de te geringe wettelijke mogelijkheden<br />

<strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong> om flexibiliteit aan te brengen in het aanbod en de organisatie<br />

van het <strong>onderwijs</strong>; die flexibiliteit zou ruimte <strong>voor</strong> kunstactiviteiten kunnen creëren. Ook<br />

ontbreekt <strong>voor</strong>alsnog de samenhang in het aanbod.<br />

Over de diagnosticering van <strong>jongeren</strong> is in zoverre helderheid, dat de verantwoordelijkheid<br />

niet bij de <strong>onderwijs</strong>instelling, maar bij derden moet liggen. Vaststelling van talent<br />

is echter één ding, de daarop te treffen maatregelen een tweede. Deze maatregelen hangen<br />

uiteraard af van de kunstsoort, de motivatie van de leerling en de financiële mogelijkheden.<br />

2.2.3 Voorzieningen op het terrein van de sport<br />

Sport is een ontwikkelings- en prestatiegebied waarbij de inzet van het lichaam dominant<br />

is, vanzelfsprekend met behulp van functies als cognitie, emotie en dergelijke. Hoge<br />

sportbegaafdheid is te herkennen aan het gedurende langere tijd leveren van hoge prestaties.<br />

61 Goede <strong>voor</strong>spellers van sportprestaties zijn <strong>voor</strong>ts hoge scores op een aantal<br />

fysieke kenmerken in combinatie met persoonlijkheidseigenschappen als trainingsdiscipline<br />

en de wil om te winnen. Een gunstige omstandigheid <strong>voor</strong> talentontwikkeling<br />

is het gebruik kunnen maken van een (sport)netwerk.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

45


46<br />

Het <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong>ziet in een breedte<strong>voor</strong>ziening (sport- en bewegings<strong>onderwijs</strong>), maar<br />

de begeleiding van leerlingen naar topniveaus in de sport behoort niet tot de kerntaken<br />

van het <strong>onderwijs</strong>. Onderwijs heeft echter wel de opdracht leerlingen zo adequaat mogelijk<br />

in hun persoonlijke ontwikkeling te begeleiden. Vanuit die opdracht is er dan ook een<br />

aantal scholen dat tracht zodanige rand<strong>voor</strong>waarden te scheppen <strong>voor</strong> leerlingen, dat<br />

deze zich met behulp van derden tot op topsportniveau kunnen ontwikkelen.<br />

(1) Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong><br />

Er zijn diverse <strong>voor</strong>zieningen gericht op het herkennen en ontwikkelen van sporttalent (zie<br />

bijlage 2). In het basis<strong>onderwijs</strong> is de aanzet nog pril en is er nog weinig expertise beschikbaar.<br />

Het vraagstuk van bijzondere sporttalenten speelt, <strong>voor</strong> de meeste sporten, pas vanaf<br />

het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. Daar treffen we dan ook de meeste <strong>onderwijs</strong>initiatieven aan.<br />

Bewegings<strong>onderwijs</strong> is veelal een verplicht onderdeel van het schoolcurriculum <strong>voor</strong> kinderen<br />

tot achttien jaar. 62 In dit advies gaat het om <strong>voor</strong>zieningen naast dit reguliere bewegings<strong>onderwijs</strong>,<br />

bedoeld om extra aandacht te schenken aan het ontwikkelen van sporttalent.<br />

Het <strong>kan</strong> gaan om materiële <strong>voor</strong>zieningen als goed uitgeruste sportfaciliteiten,<br />

maar ook om maatregelen die flexibiliteit in de organisatie van de school mogelijk<br />

maken. De indruk bestaat dat alle scholen die extra aandacht <strong>voor</strong> talenten op sportgebied<br />

hebben, samenwerken met (professionele) derden (zie onder punt 2). Wel komt<br />

het <strong>voor</strong> dat scholen hun faciliteiten <strong>voor</strong> bewegings<strong>onderwijs</strong> of sport geheel zelfstandig<br />

op een zodanig niveau brengen, dat aankomende topsporters er goed mee uit de<br />

voeten kunnen. Maar dit gaat uiteraard niet overal, en <strong>voor</strong> lang niet alle sporten, op.<br />

In sommige grote steden (Rotterdam) maken ook basisscholen deel uit van een topsportinitiatief.<br />

In het algemeen echter zijn <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> de leeftijdsgroep van vier- tot<br />

twaalfjarigen weinig <strong>voor</strong>handen. Voor <strong>jongeren</strong> van zestien jaar en ouder bestaan binnen<br />

het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong> wel <strong>voor</strong>zieningen.<br />

(2) Voorzieningen in samenwerking tussen het <strong>onderwijs</strong> en derden<br />

De meest <strong>kan</strong>srijke ontwikkeling in de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en derden op het<br />

gebied van sporttalent betreft de zogenoemde LOOT-scholen (Landelijk Overleg Onderwijs<br />

Topsport). 63 Deze scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> werken onderling samen om<br />

hun leerlingen topsportfaciliteiten te kunnen bieden. De LOOT-scholen zijn <strong>voor</strong>alsnog de<br />

meest verregaande samenwerkingsvorm van <strong>onderwijs</strong> met de (georganiseerde) sport. 64<br />

De basis van de samenwerking is de LOOT-licentie, die het ministerie van OCW op basis<br />

van bepaalde criteria verleent. Deze licentie stelt scholen in staat <strong>meer</strong> flexibiliteit in<br />

<strong>onderwijs</strong>aanbod en organisatie aan te brengen ten behoeve van de specifieke behoeften<br />

van de aankomende topsporter (zie ook bijlage 2). De LOOT-licentie wordt steeds <strong>voor</strong><br />

vier jaar toegekend. Hierdoor moeten scholen alert blijven, en zich blijven afvragen of zij<br />

aan de eisen (willen) voldoen. Een belangrijk criterium <strong>voor</strong> toekenning is de afstand tot<br />

scholen die al een licentie bezitten (afstandscriterium). Als een aanvragende school te<br />

dicht bij een LOOT-school gevestigd is, krijgt deze geen licentie.<br />

62 Behalve in het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong>.<br />

63 LOOT-scholen werken op diverse terreinen samen, onder andere op het gebied van kennisuitwisseling, belangenbehartiging en<br />

de ‘verdeling van de markt’. Momenteel zijn er 20 LOOT-scholen. De omvang van deelname van <strong>jongeren</strong> per school varieert<br />

van 26 tot 250 leerlingen (Hoogbergen, 2001).<br />

64 Vanuit de georganiseerde sport is er ondanks de LOOT-scholen en de zogenoemde topsportvriendelijke scholen, nog sprake van<br />

een beperkte samenwerking. Dit komt bij<strong>voor</strong>beeld tot uitdrukking in het feit dat slechts 8 van de 28 topsportcoördinatoren<br />

een overzicht hebben van alle talenten in de eigen tak van sport, die op een LOOT-school zitten (Van Bottenburg, Roques & Smit,<br />

2003, p. 42).<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Er is volgens de stichting LOOT een drietal belemmeringen met betrekking tot deze regeling.<br />

Ten eerste werkt het afstandscriterium niet goed. Liever zou de stichting een keurmerkprocedure<br />

instellen analoog aan bij<strong>voor</strong>beeld de Daltonscholen. Een stichtingsbestuur<br />

formuleert kwaliteitseisen en draagt op grond daarvan scholen <strong>voor</strong> een licentie<br />

<strong>voor</strong>. De kwaliteit wordt gewaarborgd door periodieke visitaties en onderzoeken. Aldus<br />

kunnen <strong>meer</strong> scholen los van een willekeurig gekozen aantal (zoals nu) <strong>voor</strong> een licentie<br />

in aanmerking komen. Dan kunnen belangrijke elementen meespelen zoals het gemeentelijk<br />

sportbeleid, de aanwezige sportfaciliteiten in de directe omgeving, de omvang van<br />

de doelgroep en dergelijke.<br />

Ten tweede is de regeling op grond waarvan LOOT-scholen kunnen afwijken van wettelijke<br />

vereisten <strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong>aanbod, niet <strong>voor</strong> alle sporten toereikend. Met name<br />

<strong>voor</strong> sporten als turnen is het zeer moeilijk <strong>onderwijs</strong> te combineren met sportbeoefening<br />

op wereldniveau. Scholen moeten daar<strong>voor</strong> veelverdergaande en kostbare aanpassingen<br />

doen. Er wordt ook wel naar andere wegen gezocht. Zo lossen het Thorbecke<br />

lyceum in Rotterdam en het Segbroek college in Den Haag het probleem bij turnen<br />

<strong>voor</strong>alsnog op door een gezamenlijke aanpak.<br />

Ten slotte is de financiering van de faciliteiten <strong>voor</strong> scholen soms een probleem. Door de<br />

aanpassingen in de organisatie van het <strong>onderwijs</strong> is soms extra inzet van mensen nodig.<br />

Dit hangt ook van het type sport af. Een individuele sport als turnen vergt veel trainingsuren,<br />

waardoor het <strong>onderwijs</strong> heel anders aangeboden moet worden; dit brengt extra<br />

werk met zich mee. Op dit punt is sprake van een impasse in die zin, dat het Ministerie<br />

van OCW geen extra gelden <strong>voor</strong> sportfaciliteiten beschikbaar wil stellen. Ook de<br />

NOC*NSF (koepel van de sportbonden) is niet genegen extra gelden in te zetten. Er is<br />

sprake van veel private financiering, met name als het gaat om sporten als tennis en dergelijke.<br />

Een andere belemmering is het doorgaans stroeve verloop van overleg tussen de ministeries<br />

van OCW en VWS (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en een gepercipieerd gebrek<br />

aan aandacht vanuit OCW. Ook zijn de belangen binnen de georganiseerde sport niet<br />

altijd gelijk: verenigingen vormen bonden en de bonden vormen de koepel NOC*NSF. Elk<br />

van deze onderdelen heeft eigen interesses, belangen en financiële mogelijkheden. De<br />

NOC*NSF signaleert verder een zekere eenzijdigheid in de sporten die in LOOT-scholen<br />

aanbod komen: <strong>voor</strong>al voetbal overheerst. De NOC*NSF is <strong>voor</strong>ts van mening dat toptalentontwikkeling<br />

als zodanig geen taak van het <strong>onderwijs</strong> is. Het <strong>onderwijs</strong> moet<br />

(potentiële) topsporters wel zoveel mogelijk faciliteren.<br />

Niettemin stelt de LOOT-licentie scholen in staat aanzienlijk flexibeler met de wensen van<br />

hun (topsport)leerlingen om te gaan. Topsporters wijzen met name op het belang van die<br />

flexibiliteit <strong>voor</strong> hun trainingsmogelijkheden. 65<br />

(3) Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong><br />

Uit de inventarisatie zijn geen bestaande <strong>voor</strong>zieningen naar voren gekomen, die buiten<br />

de regie van het <strong>onderwijs</strong> worden uitgevoerd. Wel heeft de NOC*NSF plannen om een<br />

65 In een onderzoek naar het topsportklimaat in Nederland (Van Bottenburg, Roques & Smit, 2003), beoordeelt de <strong>meer</strong>derheid<br />

van de bevraagde topsporters (61%) de medewerking vanuit het <strong>onderwijs</strong> als voldoende tot goed, een kleiner deel slecht tot<br />

onvoldoende (15,6%) en 23,3% als redelijk. Met name een flexibel les- en tentamenrooster wordt als een belangrijk te verbeteren<br />

punt genoemd.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

47


48<br />

dergelijke <strong>voor</strong>ziening te creëren. Vanuit de ambitie de Nederlandse sport een permanente<br />

positie bij de top-tien van de wereld te laten innemen, signaleert de NOC*NSF enkele<br />

belemmeringen. Allereerst heerst in onze cultuur en het <strong>onderwijs</strong>systeem volgens de<br />

NOF*NSF een tendens <strong>voor</strong> iedereen gelijke <strong>kan</strong>sen te willen creëren. Topsport is echter<br />

juist gebaseerd op het verschil in <strong>kan</strong>sen en mogelijkheden. Daarnaast en daardoor worden<br />

er nu te weinig trainingsuren gemaakt tijdens de opleidingsjaren, waardoor later in<br />

de carrière een inhaalslag gemaakt moet worden. Dit maakt de ontwikkeling tot wereldtopniveau<br />

moeilijker. 66 Sporters moeten volgens de NOF*NSF al op vrij jonge leeftijd<br />

(zeventien jaar) beginnen met arbeids- en tijdsintensieve <strong>voor</strong>bereidingen op de topsport.<br />

De NOF*NSF doet daarom een <strong>voor</strong>stel <strong>voor</strong> de inrichting van een <strong>voor</strong>ziening die deze<br />

belemmeringen weg zou moeten nemen: een Centrum <strong>voor</strong> Topsport en Onderwijs<br />

Nederland, waar naast topsport<strong>voor</strong>bereiding het verwerven van een diploma middelbaar<br />

beroeps<strong>onderwijs</strong>, hoger beroeps<strong>onderwijs</strong> of universitair <strong>onderwijs</strong> een belangrijke<br />

plaats inneemt. Het ontbreken van een dergelijke <strong>voor</strong>ziening acht de NOC*NSF, gelet op<br />

de eerder geformuleerde doelstelling, een gemis. 67<br />

Conclusie<br />

Samenwerking tussen basis<strong>onderwijs</strong> en georganiseerde sport vindt met name op bilaterale<br />

basis plaats tussen school en een sportvereniging of sportbond, maar het <strong>voor</strong>zieningenpakket<br />

is nog pril. In de wat grotere samenwerkingsverbanden tussen <strong>onderwijs</strong> en<br />

georganiseerde sport zoals in Rotterdam liggen duidelijke <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> een goed beleid in<br />

het basis<strong>onderwijs</strong>. In het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en ook in het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong><br />

is er sprake van <strong>meer</strong> organisatie van de <strong>kan</strong>t van het <strong>onderwijs</strong> zelf dan in het<br />

basis<strong>onderwijs</strong>. Met name de stichting LOOT vervult een belangrijke rol. De LOOT-licentie<br />

biedt een duidelijk aangrijpingspunt <strong>voor</strong> het beleid van zowel scholen als sportbonden.<br />

Dergelijke samenwerkingsverbanden en instrumentatie bieden goede mogelijkheden <strong>voor</strong><br />

verdere ontwikkelingen op dit terrein.<br />

Belemmeringen zijn de geringe expertise in het basis<strong>onderwijs</strong>, de samenwerking tussen<br />

scholen en sport, financiering, en de afstemming op landelijk beleidsniveau tussen verschillende<br />

beleidskaders.<br />

2.2.4 Voorzieningen op het terrein van ondernemerschap<br />

Het <strong>onderwijs</strong> is over het algemeen gesproken altijd <strong>meer</strong> gericht geweest op de <strong>voor</strong>bereiding<br />

op werknemerschap dan op het bevorderen van ondernemerschap. De <strong>voor</strong>bereiding<br />

op ondernemerschap en, <strong>meer</strong> in het algemeen, het ontwikkelen van een ondernemende<br />

houding bij leerlingen (via vaardigheden als innovatief en creatief denken, initiatief<br />

nemen, zelfstandigheid) is dus een relatief nieuw thema <strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong>. <strong>Hoe</strong>wel<br />

het thema nog geen expliciet en structureel onderdeel uitmaakt van het reguliere <strong>onderwijs</strong>curriculum,<br />

zijn er recentelijk wel diverse initiatieven genomen vanuit het <strong>onderwijs</strong><br />

en door derden, die pogen deze lacune op te vullen. Hieronder volgt een <strong>voor</strong>beeld van<br />

een dergelijk project, in de inventarisatie (bijlage 2) zijn <strong>meer</strong> projecten beschreven. In<br />

sommige gevallen gaat het om scholen die een eigen <strong>voor</strong>ziening aanbieden, maar vaak<br />

werken scholen daarbij samen, met elkaar en met derden.<br />

66 NOC*NSF, 2003.<br />

67 NOC*NSF, 2003.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Winkel op Meester Sieberingschool in Nieuw-Balinge<br />

Op deze basisschool maken de leerlingen kennis met ondernemerschap doordat zij<br />

een winkel opzetten. De door de leerlingen gemaakte artikelen worden verkocht aan<br />

klanten uit het dorp. De oudere leerlingen runnen de winkel onder toezicht van docenten<br />

en een Raad van Commissarissen, bestaande uit ervaringsdeskundigen. Het project<br />

start met een <strong>voor</strong>bereidende fase en het opstellen van een ondernemingsplan. In de<br />

uitvoerende fase wordt de winkel ingericht en wordt er gewerkt aan public relations.<br />

De derde fase van het project staat in het teken van evaluatie en verslaglegging.<br />

Dergelijke projecten, die in alle <strong>onderwijs</strong>sectoren <strong>voor</strong>komen, zijn te omschrijven als<br />

breedte<strong>voor</strong>ziening (gericht op alle leerlingen van een klas of school). Natuurlijk werken<br />

deze <strong>voor</strong>zieningen ook als de plaats waar leerlingen met bijzonder talenten hun vaardigheden<br />

en interesses verder kunnen ontwikkelen en hun talent kunnen aantonen. Vooralsnog<br />

is het echter onduidelijk hoe ‘ondernemerstalent’ precies moet worden omschreven<br />

en vastgesteld, en of een top<strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> getalenteerde leerlingen mogelijk, wenselijk<br />

en werkbaar is.<br />

De overheid heeft een belangrijke rol gespeeld in het stimuleren van de aandacht <strong>voor</strong><br />

ondernemerschap en ondernemendheid. Het actuele overheidsstreven is erop gericht<br />

ondernemerschap op nationaal en Europees niveau sterk te stimuleren. De overheid ziet<br />

het <strong>onderwijs</strong> als een zeer belangrijk middel om dit beleidsstreven te bereiken. Daarom<br />

is, in 2000, een Commissie Ondernemerschap en Onderwijs ingesteld door de ministeries<br />

van Economische Zaken en van OCW (zie bijlage 2). Deze commissie heeft als doel <strong>voor</strong>beeldprojecten<br />

op het gebied van ondernemerschap in alle <strong>onderwijs</strong>sectoren te stimuleren,<br />

en te werken aan draagvlak <strong>voor</strong> en bewustzijn van ondernemerschap in het <strong>onderwijs</strong>veld.<br />

De commissie formuleert hiertoe vijf onontbeerlijke ondernemerscompetenties:<br />

durf, reflectievermogen, strategische houding, leidinggevend en communicatief vermogen.<br />

Tussen 2000 en 2002 heeft de commissie, die zijn werkzaamheden inmiddels heeft<br />

overgedragen aan het agentschap Senter, 130 projecten verspreid over alle sectoren van<br />

het <strong>onderwijs</strong> gesubsidieerd en uitgevoerd.<br />

Het oprichten van een commissie en het in het leven roepen van een bijbehorende subsidieregeling<br />

waren de eerste stappen op de weg naar <strong>meer</strong> aandacht <strong>voor</strong> ondernemerschap<br />

in het <strong>onderwijs</strong>. Op dit moment wordt een vervolgstap gezet: het breed verspreiden<br />

van projectresultaten en ervaringen binnen het <strong>onderwijs</strong>. Hiertoe voert Senter een<br />

zogenoemd ‘verspreidings- en verankeringstraject’ uit <strong>voor</strong> de bve- en hbo-sector (respectievelijk<br />

beroeps<strong>onderwijs</strong> en volwasseneneducatie en hoger beroeps<strong>onderwijs</strong>). Deze<br />

heeft tot doel best practices te selecteren, deze geschikt te maken <strong>voor</strong> een brede implementatie<br />

en ze te verspreiden. 68<br />

De belangrijkste belemmering op dit gebied, zo blijkt uit een onderzoek onder docenten<br />

en directies van mbo- en hbo-instellingen, is dat <strong>onderwijs</strong>mensen niet goed raad weten<br />

met het concept, al zijn ze er vaak wel sterk in geïnteresseerd. 69<br />

68 Jansen, 2003.<br />

69 PineappleYellow b.v., 2004.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

49


50<br />

Een <strong>kan</strong>srijke ontwikkelen op dit terrein is het werk van de stichting Miniondernemingen.<br />

Deze is begonnen in 1990 met ongeveer 10 miniondernemingen. Dit jaar draaien er 220<br />

miniondernemingen, waarbij circa 3.000 studenten betrokken zijn (<strong>voor</strong>namelijk in het mbo<br />

en het hbo). Het is echter niet zo dat het bestaan van deze stichting (en de miniondernemingen<br />

die opgestart zijn) betekent, dat er nu sprake is van structureel aandacht <strong>voor</strong><br />

ondernemerschap in het <strong>onderwijs</strong>. Vooralsnog zijn de projecten vrijwillig, recent en is het<br />

aanbod niet structureel. Er dient nog veel te gebeuren <strong>voor</strong>dat aandacht <strong>voor</strong> dit talentgebied<br />

daadwerkelijk ingebed is in de curricula van de verschillende <strong>onderwijs</strong>sectoren.<br />

Conclusie<br />

De bevordering van ondernemerschap en ondernemendheid in het <strong>onderwijs</strong> verkeert duidelijk<br />

in een prille eerste fase van experimenten met uiteenlopende innovatieve projecten<br />

(zie inventarisatie in bijlage 2). Daarbij is er <strong>voor</strong>al sprake van een aanzet tot breedte<strong>voor</strong>zieningen;<br />

<strong>voor</strong>beelden van top<strong>voor</strong>zieningen zijn niet gevonden. In het mbo is er al iets<br />

<strong>meer</strong> aandacht <strong>voor</strong> ondernemerschap dan in de andere <strong>onderwijs</strong>sectoren, wat <strong>voor</strong>al te<br />

maken heeft met de geringe afstand van deze sector tot de arbeidsmarkt. Voor de leeftijdsgroep<br />

van vier tot achttien jaar lijkt een volgende stap te bestaan uit evaluatie en vergelijking<br />

van de in omloop en uitvoering zijnde projecten. Voorts <strong>kan</strong> er, vanuit de ervaringen<br />

die zijn opgedaan, gekeken worden naar de plaats van ondernemerschap en ondernemende<br />

vaardigheden in de kerndoelen van het primair <strong>onderwijs</strong> en de onderbouw van<br />

het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>, in de exameneisen van het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en in de eindtermen<br />

van het bve. Tevens is het van belang dat <strong>onderwijs</strong>professionals (mentoren, decanen,<br />

leerlingbegeleiders) ondernemerschap als een serieuze beroepsmogelijkheid zien en<br />

expliciet opnemen in het proces van studie- en beroepskeuzebegeleiding.<br />

Vooralsnog lijkt het erop dat stimulering van bijzondere talenten op dit terrein <strong>voor</strong>al<br />

vormgegeven wordt in het beroeps<strong>onderwijs</strong> en binnen sectoren gericht op een oudere<br />

leeftijdsgroep: mbo, hbo en wo (wetenschappelijk <strong>onderwijs</strong>). In deze sectoren zijn dan<br />

ook vaak al speciale ondernemersscholen en -opleidingen ingericht. Momenteel is het<br />

nog onduidelijk of het wenselijk en mogelijk is een top<strong>voor</strong>ziening op dit gebied in te<br />

richten <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> onder de achttien, die al blijk geven van bijzondere talenten.<br />

Belangrijke vragen die hieraan <strong>voor</strong>af gaan. hebben betrekking op het begrip talent <strong>voor</strong><br />

ondernemerschap: waaruit bestaat dit talent (welke competenties), met welk gedrag<br />

wordt het zichtbaar en hoe is talent op dit terrein te signaleren en verder te ontwikkelen.<br />

In dit stadium van ontwikkeling is het nog niet mogelijk om <strong>voor</strong> het terrein van ondernemendheid<br />

en ondernemerschap aan te geven, welk takenpakket het <strong>onderwijs</strong> heeft op<br />

dit terrein en hoe het <strong>onderwijs</strong> hierbij het beste zou kunnen en moeten samenwerken<br />

met derden. Dit zijn wel belangrijke vragen, die een plek verdienen in de evaluatie van<br />

lopende initiatieven.<br />

2.2.5 Conclusie over de vier talentgebieden heen: wie voert de regie?<br />

De school is verantwoordelijk <strong>voor</strong> elke leerling en voert op grond daarvan de regie over<br />

de <strong>onderwijs</strong>loopbaan. Het antwoord op de vraag wie de regie voert over de extra activiteiten<br />

op elk van de beschreven talentgebieden, verschilt per terrein. In principe is de<br />

regie over talentontwikkeling steeds een zaak van drie partijen gezamenlijk: de leerling<br />

(en diens ouders), de school en de deskundige derde. Op het terrein van cognitief talent<br />

ligt de regietaak grotendeels bij het <strong>onderwijs</strong> (en ouders en leerlingen) zelf. Cognitieve<br />

ontwikkeling behoort immers tot de kerntaken van het <strong>onderwijs</strong>. Bovendien is het van<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


groot belang dat kinderen die (hoog)begaafd zijn, vroegtijdig opgemerkt worden, aangezien<br />

gebleken is dat een onjuiste aanpak <strong>kan</strong> leiden tot grote school- en gedragsproblemen<br />

en zelfs <strong>voor</strong>tijdige schooluitval. De gedachte dat deze kinderen ‘zich wel redden op<br />

school’, is dus lang niet altijd juist. Al gaat het slechts om kleine aantallen <strong>jongeren</strong>, het<br />

<strong>onderwijs</strong> heeft als taak er alles aan te doen schoolproblemen te <strong>voor</strong>komen (zie ook<br />

paragraaf 2.1). Daarbij hoort het initiatief nemen tot het preventief opsporen van mogelijke<br />

risicofactoren zoals (hoog)begaafdheid. Dit alles wil natuurlijk niet zeggen dat het<br />

<strong>onderwijs</strong> deze taken geheel alleen moet vormgeven. Hoogstwaarschijnlijk is samenwerking<br />

met deskundige derden op dit gebied (stadium twee in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod)<br />

<strong>voor</strong> de meeste scholen zelf een noodzaak, aangezien de deskundigheid op school vaak<br />

niet aanwezig zal zijn. Een situatie echter waarbij de regie van zorg en begeleiding rondom<br />

(hoog)begaafdheid geheel buiten de school komt te liggen (stadium drie van het<br />

<strong>voor</strong>zieningenaanbod), is <strong>voor</strong> dit talentgebied onwenselijk (en ondoenlijk).<br />

Op de terreinen kunst en cultuur en sport is het wel denkbaar dat de regie over talentsignalering<br />

en -ontwikkeling buiten het <strong>onderwijs</strong> komt te liggen (stadium drie). Het ontwikkelen<br />

van toptalent op het gebied van muziek, dans of sport <strong>kan</strong> immers niet tot de kerntaken<br />

van het publiek gefinancierd <strong>onderwijs</strong> liggen. De georganiseerde sport streeft,<br />

vanuit de eigen belangen, zelfs naar een situatie waarin hij de regie voert over de talentontwikkeling<br />

van leerlingen. Tegelijkertijd is het wenselijk en nodig dat voldoende scholen<br />

er zelf <strong>voor</strong> kiezen, zich extra te profileren met een aanbod sport of kunst en cultuur.<br />

Een breedte<strong>voor</strong>ziening op één of <strong>meer</strong> van deze terreinen <strong>kan</strong> namelijk een sterke uitdaging<br />

vormen <strong>voor</strong> leerlingen die zich juist niet kunnen profileren op het cognitieve vlak.<br />

Wanneer een leerling ontdekt dat hij/zij uitblinkt in bij<strong>voor</strong>beeld sport, dans of drama,<br />

<strong>kan</strong> dit een belangrijke motiverende factor zijn om binnen het <strong>onderwijs</strong> te willen blijven.<br />

Hiermee zou een dergelijk aanbod preventief kunnen werken: gedragsproblemen die<br />

<strong>voor</strong>tkomen uit faalangst of een slecht zelfbeeld, zouden ermee <strong>voor</strong>komen kunnen<br />

worden. Vooralsnog is er weinig bekend over het verband tussen prestaties op nietcognitieve<br />

terreinen enerzijds en het <strong>voor</strong>komen van gedrags- en schoolproblemen<br />

anderzijds; het uitzetten van onderzoek hiernaar is wenselijk.<br />

Voor het gebied van het ondernemerschap is nadere bezinning op de plaats van dit concept<br />

in de curricula van met name basis- en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> nodig.<br />

Tot slot stelt de raad vast dat er <strong>kan</strong>sen liggen om extra activiteiten verder vorm te<br />

geven vanuit:<br />

• de toegenomen beleidsaandacht <strong>voor</strong> variatie in het <strong>onderwijs</strong>;<br />

• de ontwikkeling in het curriculum naar vrije of differentiële ruimte;<br />

• de ervaringen met regelingen die variatie toelaten, en met samenwerkingsmodellen<br />

tussen <strong>onderwijs</strong> en andere partijen; en<br />

• de beschikbaarheid van expertise op een aantal talentgebieden buiten het<br />

<strong>onderwijs</strong>.<br />

De raad constateert ook een aantal belemmeringen, waaronder:<br />

• communicatieproblemen met ouders en met andere instellingen, met name communicatie<br />

tussen <strong>onderwijs</strong> en ouders van (hoog)begaafde kinderen ligt soms<br />

moeilijk;<br />

• financieringsproblemen; en<br />

• de (on)toegankelijkheid van de expertise buiten het <strong>onderwijs</strong>.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

51


3 Conclusies en aanbevelingen<br />

Dit hoofdstuk formuleert conclusies en aanbevelingen over samenwerking en afstemming<br />

rondom kwalificering, zorg en talentontwikkeling van <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />

(3.2) en van <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten (3.3). Daaraan <strong>voor</strong>afgaand geeft de<br />

raad een aantal algemene uitgangspunten waarop de aanbevelingen over <strong>voor</strong>zieningen<br />

<strong>voor</strong> de beide groepen <strong>jongeren</strong> gebaseerd zijn (3.1). Het hoofdstuk besluit met de<br />

beantwoording van de adviesvraag (3.4).<br />

3.1 Uitgangspunten<br />

52<br />

Al enige tijd is er een maatschappelijke discussie gaande over rol en taken van het <strong>onderwijs</strong><br />

met betrekking tot het verantwoord opgroeien van <strong>jongeren</strong>. Duidelijk is dat <strong>onderwijs</strong><br />

één van de vele <strong>voor</strong>zieningen is gericht op de jeugd, naast hulpverlening, sportverenigingen,<br />

gezondheidszorg, maatschappelijk werk, culturele instanties, justitiële jeugdinrichtingen,<br />

en dergelijke. Elke <strong>voor</strong>ziening heeft een eigen rol in het streven naar een<br />

zo optimaal mogelijke ontwikkeling van <strong>jongeren</strong>. Het <strong>onderwijs</strong> zoekt naar een juiste en<br />

werkbare afstemming en samenwerking met de verschillende <strong>voor</strong>zieningen. Het eerste<br />

uitgangspunt waar de raad zijn conclusies en aanbevelingen op wil baseren is, dat de<br />

positionering van het <strong>onderwijs</strong> in dit maatschappelijk krachtenveld zodanig moet zijn<br />

dat het <strong>onderwijs</strong> optimaal in staat is zijn rol en taken te vervullen.<br />

Een tweede uitgangspunt van de raad is dat iedere jongere talenten heeft, en dat het<br />

<strong>onderwijs</strong> goed in staat is de meeste <strong>jongeren</strong> te begeleiden op weg naar persoonlijke<br />

ontwikkeling en een kwalificatie die hen <strong>voor</strong>bereidt op de maatschappij. Echter, er zijn<br />

<strong>jongeren</strong> aan de randen van het <strong>onderwijs</strong>bestel, die het <strong>onderwijs</strong> onvoldoende <strong>kan</strong><br />

bedienen. Dit betekent dat het <strong>onderwijs</strong> nog te veel talenten onbenut laat, met name<br />

talenten van een groep <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen en talenten van <strong>jongeren</strong><br />

die in dit advies zijn aangeduid als bijzonder getalenteerd.<br />

In dit advies is een (niet uitputtende) inventarisatie gemaakt van de <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong><br />

beide groepen <strong>jongeren</strong>. De beschrijving is opgezet op basis van drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

(zie hoofdstuk 1): <strong>voor</strong>zieningen in het <strong>onderwijs</strong>systeem onder regie<br />

van het <strong>onderwijs</strong>, <strong>voor</strong>zieningen in samenwerking met en afstemming tussen <strong>onderwijs</strong><br />

en relevante externe partijen en <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem, onder regie<br />

van externe instanties. Ook is nagegaan welke <strong>kan</strong>sen en belemmeringen het aanbod<br />

bevat.<br />

Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven, hangen de antwoorden op de vragen over regie en<br />

afstemming samen met de aangehangen visie op de rol van het <strong>onderwijs</strong>. Moet het<br />

<strong>onderwijs</strong> zich, wanneer het gaat om kwalificering, zorg, begeleiding en talentontwikkeling,<br />

per definitie ontwikkelen tot brede jeugdinstantie waar alle noodzakelijke en<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


wenselijke <strong>voor</strong>zieningen in worden ondergebracht? Tot een deskundig en betrokken<br />

partner die in samenwerking met derden de <strong>jongeren</strong> adequate begeleiding weet te verschaffen?<br />

Of moet het <strong>onderwijs</strong> zich op haar kerntaak – het leren – concentreren en <strong>jongeren</strong><br />

die <strong>meer</strong> nodig hebben, doorverwijzen naar relevante derden? De raad hanteert de<br />

volgende uitgangspunten ten aanzien van de grenzen aan zorg en begeleiding door het<br />

<strong>onderwijs</strong>, en de daaropvolgende afstemming en samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en<br />

externe partijen.<br />

• De school blijft zo lang mogelijk verantwoordelijk <strong>voor</strong> het leerproces van de<br />

leerling.<br />

• De school moet voldoende instrumenten hebben om externe instanties bij de<br />

uitoefening van deze verantwoordelijkheid in te kunnen inschakelen.<br />

• Als de leerling een vorm van zeer specialistische ondersteuning nodig heeft,<br />

moet de school de regie over de leerling overdragen aan externe instanties; de<br />

school dient echter wel bij te houden hoe het de (oud-)leerling nadien vergaat;<br />

• Het inschakelen van en overdragen aan externe instanties gebeurt op een kostendoelmatige<br />

(zo min mogelijk bureaucratische) manier.<br />

Vanuit deze uitgangspunten verwoordt de raad zijn conclusies en aanbevelingen.<br />

3.2 Conclusies en aanbevelingen rondom <strong>jongeren</strong> met psychosociale<br />

problemen<br />

Deze paragraaf trekt conclusies over het noodzakelijke <strong>voor</strong>zieningenaanbod <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

met psychosociale problemen (3.2.1) en geeft vervolgens de aanbevelingen van de<br />

raad met betrekking tot deze groep weer, gerangschikt naar de drie stadia in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

(3.2.2).<br />

3.2.1 Totaal aan noodzakelijke <strong>voor</strong>zieningen<br />

In schema ziet het totale noodzakelijke <strong>voor</strong>zieningenaanbod <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale<br />

problemen er als volgt uit :<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

53


54<br />

Eerste lijn<br />

Onderwijssysteem en <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur<br />

met kenmerken:<br />

• Kwalitatief hoogwaardig<br />

en flexibel <strong>onderwijs</strong>programma.<br />

• Positief schoolklimaat<br />

met duidelijke regels.<br />

• Leraren die competent<br />

zijn in leerlingbegeleiding<br />

en leerlingzorg.<br />

• Kwalitatief hoogwaardige<br />

interne zorgstructuur,<br />

gericht op signalering,<br />

preventie, lichte hulp en<br />

verwijzing.<br />

• Voldoende toegankelijke<br />

<strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong><br />

speciaal <strong>onderwijs</strong>.<br />

Toelichting schema<br />

In aansluiting op de uitgangspunten van paragraaf 3.1 gaat de raad ervan uit, dat de<br />

schoolorganisatie, het <strong>onderwijs</strong>programma en de interne zorgstructuur van het <strong>onderwijs</strong><br />

de basis vormen <strong>voor</strong> alle leerlingzorg en -begeleiding in de eerste lijn. Jongeren met<br />

leer- en gedragsmoeilijkheden kunnen vervolgens geïndiceerd worden <strong>voor</strong> extra zorg:<br />

speciaal basis<strong>onderwijs</strong> of leerlinggebonden financiering in het basis<strong>onderwijs</strong>, leerwegondersteunend<br />

<strong>onderwijs</strong> of praktijk<strong>onderwijs</strong> in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>; zie hoofdstuk<br />

2. Ten slotte kunnen <strong>jongeren</strong> met problemen met een medische oorzaak (in brede zin)<br />

geplaatst worden in het speciaal <strong>onderwijs</strong>.<br />

Voor sommige <strong>jongeren</strong> is deze interne <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur echter niet toereikend. In<br />

dat geval dient het <strong>onderwijs</strong> in de tweede lijn samen te werken met externe deskundigen,<br />

te beginnen met jeugdzorg. Ook moeten er, <strong>voor</strong> de <strong>jongeren</strong> <strong>voor</strong> wie het aanbod<br />

aan eerste- en tweedelijnszorg en -begeleiding niet voldoende is, mogelijkheden beschikbaar<br />

zijn buiten het <strong>onderwijs</strong>. Afhankelijk van de aard en ernst van de problemen <strong>kan</strong><br />

het gaan om korte, intensieve trajecten (time-out), langduriger trajecten die toewerken<br />

naar kwalificatie (momenteel bestaat hier<strong>voor</strong> niet één bepaald type <strong>voor</strong>ziening, maar<br />

gaat het om uiteenlopende zaken als leer-werktrajecten en tuchtscholen) en, ten slotte,<br />

om justitiële <strong>voor</strong>zieningen.<br />

Kortom: het uitgangspunt van de raad is dat kwalificatie, zorg en begeleiding ‘bottom-up’<br />

worden vormgegeven. Dat is echter alleen mogelijk wanneer tevens aan rand<strong>voor</strong>waarden<br />

(aansturing, financiering) wordt voldaan op het beleidsniveau boven het niveau van<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004<br />

Tweede lijn<br />

Samenwerking <strong>onderwijs</strong> en<br />

externe instanties met kenmerken:<br />

• Samenwerking in uitvoeringsteams.<br />

• Bureau Jeugdzorg vervult<br />

rol van poortwachter en<br />

neemt deel in team.<br />

• Eventueel laagdrempelige<br />

<strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> licht<br />

ambulante hulp, begeleiding<br />

en scholing aan<br />

leerlingen, ouders en<br />

leraren (bij<strong>voor</strong>beeld<br />

schoolmaatschappelijk<br />

werk). Voorziening wordt<br />

idealiter aangestuurd<br />

vanuit uitvoeringsteams.<br />

Derde lijn<br />

Voorzieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

die niet <strong>meer</strong> naar school<br />

(kunnen) gaan. Drie typen in<br />

ieder geval nodig:<br />

• Korte, tijdelijke <strong>voor</strong>zieningen<br />

(time-out).<br />

• Meer duurzame <strong>voor</strong>ziening<br />

met (her)opvoeding<br />

en kwalificatie tot doel.<br />

• Justitiële jeugdinstituten<br />

en jeugdgevangenissen.


het <strong>onderwijs</strong>: overheid, provincie, gemeente. De volgende paragrafen formuleren aanbevelingen<br />

zowel ten aanzien van de vormgeving van en <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> zorg en begeleiding,<br />

als ten aanzien van de genoemde rand<strong>voor</strong>waarden.<br />

3.2.2 Aanbevelingen <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale<br />

problemen<br />

De aanbevelingen hebben betrekking op het <strong>voor</strong>zieningenaanbod. Zij zijn geordend in<br />

de drie stadia: (1) <strong>voor</strong>zieningenaanbod binnen het <strong>onderwijs</strong>, (2) <strong>voor</strong>zieningen in<br />

samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen en (3) <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem.<br />

(I) Voorzieningenaanbod binnen het <strong>onderwijs</strong><br />

Het optimaliseren van het <strong>onderwijs</strong>, de <strong>onderwijs</strong>organisatie en de zorgstructuur van het<br />

<strong>onderwijs</strong> is de eerste stap op weg naar een verbeterde en <strong>meer</strong> integrale zorg <strong>voor</strong> en<br />

begeleiding van <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen. De raad formuleert geen aanbevelingen<br />

hierover, maar wil de noodzaak van <strong>onderwijs</strong>vernieuwing nogmaals benadrukken.<br />

Schoolmanagers, <strong>onderwijs</strong>gevenden en begeleiders dienen hierin hun verantwoordelijkheid<br />

te kennen en te nemen. Het gaat dan om zaken als <strong>meer</strong> maatwerk, een hoogwaardig<br />

<strong>onderwijs</strong>programma, een goede relatie tussen de school en het thuismilieu en een lerarencorps<br />

dat competent is in het begeleiden van leerlingen en het tijdig signaleren, bespreken<br />

en verwijzen van problemen. Dit zijn zaken die een school zelf <strong>kan</strong> en moet regelen.<br />

Het is belangrijk dat scholen aandacht besteden aan bijscholing van leraren op het terrein<br />

van zorg en begeleiding. In het basis<strong>onderwijs</strong> is een goed werkend systeem van signalering<br />

en preventie van immens belang. Het <strong>voor</strong>komen van problemen en een vroegtijdige<br />

aanpak als ze zich toch <strong>voor</strong>doen, staan aan de basis van het interne zorgsysteem van<br />

het <strong>onderwijs</strong>; het basis<strong>onderwijs</strong> is daarbinnen een belangrijke actor. Momenteel gebeurt<br />

het nog te vaak dat problemen pas in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> ontdekt worden en<br />

er vanuit het basis<strong>onderwijs</strong> geen of te weinig melding van is gedaan. Het is dus zaak<br />

dat groepsleerkrachten voldoende vaardig zijn op dit gebied of hierin voldoende ondersteund<br />

worden door medewerkers met specifieke deskundigheden. Ook in het vmbo, met<br />

name <strong>voor</strong> de basisberoepsgerichte leerweg en het leerwegondersteundend <strong>onderwijs</strong>, is<br />

<strong>voor</strong> het leraarsberoep <strong>meer</strong> nodig dan vak- en <strong>onderwijs</strong>competenties alleen; iedere<br />

leraar dient daar competent te zijn ten aanzien van leerlingzorg en -begeleiding. Hier zou<br />

een specialisatie binnen lerarenopleidingen <strong>voor</strong> dit <strong>onderwijs</strong> kunnen worden overwogen.<br />

Binnen deze specialisatie zouden competenties op het gebied van leerlingzorg en<br />

-begeleiding <strong>meer</strong> aandacht moeten krijgen dan traditioneel gebruikelijk is. Scholen dienen<br />

<strong>voor</strong>ts alert te zijn op de bewaking van de grens tussen schoolzorg en jeugdzorg.<br />

Ten slotte bestaan er praktische belemmeringen in de <strong>onderwijs</strong>zorgstructuur, die scholen<br />

hinderen bij de uitoefening van hun taken: wachtlijsten speciaal <strong>onderwijs</strong>, de<br />

bureaucratische last van REC- procedures, de onmogelijkheid van tussentijdse overstap<br />

van de ene naar de andere school. Wellicht <strong>kan</strong> de overheid in samenspraak met het<br />

<strong>onderwijs</strong>veld nadenken over manieren om dergelijke belemmeringen te verminderen en<br />

zo de zorgstructuur van het <strong>onderwijs</strong> te versterken.<br />

Binnen de school en het <strong>onderwijs</strong> zelf valt dus nog veel te verbeteren. Toch is de raad<br />

ervan overtuigd dat het <strong>onderwijs</strong> niet in staat zal zijn alleen te opereren in de zorg <strong>voor</strong><br />

en begeleiding van alle leerlingen. Samenwerking met andere instanties <strong>voor</strong> zorg,<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

55


56<br />

hulpverlening en correctie is daarom <strong>voor</strong> iedere school noodzakelijk. De volgende paragraaf<br />

zet uiteen op welke wijze deze samenwerking <strong>kan</strong> worden vormgegeven.<br />

(2) Voorzieningen in samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen<br />

Eerder (hoofdstuk 2) is melding gemaakt van ‘good practices’ en gedachtenuitwisseling<br />

door scholen en bij het <strong>onderwijs</strong> betrokken organisaties en instanties over een wenselijke<br />

basisvorm <strong>voor</strong> deze samenwerking: een multidisciplinair uitvoeringsteam. Hier<br />

werken hulpverleners uit de brede jeugdzorg en andere maatschappelijke <strong>voor</strong>zieningen<br />

structureel samen met vertegenwoordigers van scholen. Doel: hulp aan <strong>jongeren</strong>, gezinnen<br />

en scholen bij psychosociale en gezinsproblemen versnellen en verbeteren. Het<br />

basis- en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en het mbo kunnen deze basisvorm van samenwerking<br />

benutten. Ook Operatie Jong stelt dit model <strong>voor</strong> als basismodel <strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong> (in<br />

de Agenda Jeugdbeleid).<br />

De raad sluit niet uit dat sommige scholen er<strong>voor</strong> zullen kiezen de samenwerking met<br />

externen op een andere manier vorm te geven dan via een uitvoeringsteam, bij<strong>voor</strong>beeld<br />

via het inkopen van externe deskundigheid (zie verderop). Belangrijk is in elk geval dat<br />

de samenwerking gestructureerd verloopt en dat de continuïteit van de gekozen vorm<br />

gewaarborgd wordt. Omdat er veel positieve ervaringen zijn met het samenwerken in<br />

teamverband en omdat het een werkwijze is die in praktijk veel <strong>voor</strong>komt, geeft de raad<br />

in de volgende subparagrafen enkele aanbevelingen ten aanzien van het functioneren van<br />

de uitvoeringsteams. Het gaat dan met name om de aansturing en organisatie, de werkwijze,<br />

de financiering, en de evaluatie van de teams.<br />

Bovenschoolse aansturing en organisatie<br />

Het begrip uitvoeringsteam is een verzamelnaam <strong>voor</strong> verschillende manieren van<br />

samenwerken, afhankelijk van de behoeften van de scholen en leerlingen <strong>voor</strong> wie het<br />

team bedoeld is. Het is mogelijk noch wenselijk één beste opzet en werkwijze aan te wijzen<br />

(mede door het ontbreken van effectmetingen). Wel laten praktijkervaringen zien dat<br />

het ondoenlijk en onwenselijk is dat iedere school beschikt over een eigen uitvoeringsteam:<br />

teams kunnen in veel gevallen het beste bovenschools worden georganiseerd. In<br />

het basis- en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> kunnen de teams deel uitmaken van de al bestaande<br />

samenwerkingsverbanden. Binnen ROC’s zijn teams op instellingenniveau wel wenselijk,<br />

in verband met de daar gerealiseerde schaalgrootte.<br />

Werkwijze: team als actor<br />

Vooral die uitvoeringsteams lijken <strong>kan</strong>srijk, die niet alleen gesprekspartner zijn en doorverwijzen,<br />

maar ook actor zijn. Dat wil zeggen dat het team een eigen hulpaanbod verzorgt<br />

(preventieve cursussen <strong>voor</strong> ouders, diagnose, hulpverlening en deskundigheidsbevordering<br />

van <strong>onderwijs</strong>medewerkers). Ook zou het team contactpunt kunnen zijn <strong>voor</strong>,<br />

onder <strong>meer</strong>, het RMC, en zou het kunnen zorgdragen <strong>voor</strong> de verplichte melding van verzuimende<br />

leerlingen aan het RMC, en op de hoogte blijven gedurende het vervolgtraject<br />

van een (oud-)leerling. Teamleden moeten zelf in actie kunnen komen of de verantwoordelijkheid<br />

kunnen nemen <strong>voor</strong> verdere actie en aanspreekbaar zijn op het effect ervan.<br />

Financiering via trekkingsrechten<br />

Het is van groot belang dat de multidisciplinaire teams in het basis- en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong><br />

en het mbo gefinancierd worden uit structurele middelen. Een of <strong>meer</strong> partijen<br />

(gemeente, schoolbestuur) kunnen het <strong>voor</strong>touw nemen om de opzet en ontwikkeling<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


van teams te stimuleren met behulp van een tijdelijke financiële impuls. Uiteindelijk moet<br />

de betaling echter uit reguliere middelen komen om het <strong>voor</strong>tbestaan van de teams te<br />

garanderen.<br />

De raad acht het tevens wenselijk dat het <strong>onderwijs</strong> een belangrijke stem heeft in de<br />

samenstelling van de uitvoeringsteams. Hij stelt daarom <strong>voor</strong> de uitvoeringsteams te<br />

laten samenstellen en te bekostigen op basis van trekkingsrechten. Dat wil zeggen dat<br />

het <strong>onderwijs</strong> aanspraak <strong>kan</strong> maken op de inzet van bepaalde deskundigheden (bij<strong>voor</strong>beeld<br />

kinderpsychiater, wijkagent, jeugdpsycholoog) <strong>voor</strong> een aantal uren per afgesproken<br />

periode. Naar de mening van de raad is dit een betere optie dan financiering door<br />

gezamenlijke budgetten of door het overhevelen van budgetten naar de school, omdat in<br />

de praktijk blijkt dat gelden uit een gezamenlijk budget niet altijd terecht komen waar ze<br />

terecht zouden moeten komen (in dit geval de zorg <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong>).<br />

Een probleem hierbij is dat scholen bij het uitoefenen van hun trekkingsrechten te maken<br />

kunnen krijgen met veel organisaties. Trekkingsrecht op een wijkagent, bij<strong>voor</strong>beeld,<br />

impliceert bemoeienis en afstemming met de politieregio’s. Wellicht is het daarom verstandig<br />

te beginnen met trekkingsrechten op de jeugdzorg, en <strong>voor</strong> het overige inzet in<br />

het team te regelen via afspraken in de keten. De raad wil hierbij ook pleiten <strong>voor</strong> onderzoek<br />

naar manieren om trekkingsrechten later uit te breiden tot andere relevante organisaties;<br />

bij de politie zou een en ander bij<strong>voor</strong>beeld geregeld kunnen worden via prestatieindicatoren<br />

<strong>voor</strong> de politieregio’s. Vanuit het <strong>onderwijs</strong> bezien moeten trekkingsrechten<br />

leiden tot een stabiele structurele <strong>voor</strong>ziening.<br />

Omdat niet iedere school en niet ieder samenwerkingsverband dezelfde behoefte aan<br />

zorgdeskundigheid heeft, kiest de raad <strong>voor</strong> een flexibel systeem waarbij trekkingsrechten<br />

per samenwerkingsverband bepaald worden. Dat betekent dat er criteria moeten zijn<br />

om te bepalen op hoeveel zorgdeskundigheid scholen aanspraak kunnen maken. De raad<br />

stelt <strong>voor</strong> deze criteria te ontwikkelen via het opzetten en uitvoeren van experimenten<br />

met distributie van trekkingsrechten. In het basis<strong>onderwijs</strong> zouden deze rechten in eerste<br />

instantie gekoppeld kunnen worden aan het aantal indicaties <strong>voor</strong> speciaal basis<strong>onderwijs</strong>,<br />

dat een samenwerkingsverband heeft. In het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> bepalen de indicaties<br />

<strong>voor</strong> leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong> en praktijk<strong>onderwijs</strong> de trekkingsrechten.<br />

Daarbij gaat de raad ervan uit dat er een verband is tussen de hoeveelheid zorg die kinderen<br />

van een school nodig hebben, en de genoemde indicaties. De raad is geen <strong>voor</strong>stander<br />

van nieuwe indicatieprocedures ten behoeve van het vaststellen van trekkingsrechten,<br />

dit acht hij een te bureaucratische werkwijze. Evaluatie van de experimenten<br />

zou kunnen leiden tot bijstelling van de gekozen indicatoren en het opnieuw bepalen van<br />

de beste wijze <strong>voor</strong> de distributie van trekkingsrechten.<br />

Evaluatie uitvoeringsteams gewenst<br />

Evaluatieonderzoek naar de werking en de resultaten van de teams is nodig en zou per<br />

<strong>onderwijs</strong>sector (basis<strong>onderwijs</strong>, <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong>)<br />

vormgegeven moeten worden. Teams dienen hiertoe hun resultaten bij te houden, niet<br />

alleen in aantallen, maar <strong>voor</strong>al in termen van effecten. Leiden de aktiviteiten van de<br />

teams ertoe dat <strong>jongeren</strong> vervolgens in het <strong>onderwijs</strong> of daarbuiten hun weg vinden? Ook<br />

dient evaluatieonderzoek inzichtelijk te maken welke verbeteringen wenselijk en mogelijk<br />

zijn in de uitvoering door de teams. Daarnaast is het continu evalueren van het individueel<br />

effect (op de jongere) van de afspraak essentieel <strong>voor</strong> de werking van het team.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

57


58<br />

School koopt deskundigheid in<br />

Scholen nemen momenteel vaak zelf deskundigen in dienst (schoolmaatschappelijk werk,<br />

orthopedagogen, psychologen) waarmee zij hun eigen zorgaanbod hopen te versterken<br />

en de grenzen van het hulpaanbod verruimen. Een vorm van licht ambulante hulp<br />

(spreekuur) op school <strong>kan</strong> een goede laagdrempelige <strong>voor</strong>ziening zijn <strong>voor</strong> ouders en<br />

kinderen. Er komt echter vaak een moment dat er samenwerking plaats moet vinden met<br />

partners in andere sectoren. De raad acht het geen goede zaak als scholen de deskundigheid<br />

die ze inkopen, beschouwen als een vervanging <strong>voor</strong> verankering in een netwerk<br />

van externen <strong>voor</strong>zieningen. Een eigen zorgaanbod is alleen dan een goede ontwikkeling<br />

als het gekoppeld wordt aan structurele samenwerking (al of niet in uitvoeringsteams).<br />

(3) Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

Time-out trajecten<br />

Voor <strong>jongeren</strong> in het (<strong>voor</strong>tgezet) <strong>onderwijs</strong>, die tijdelijk niet aan het <strong>onderwijs</strong> kunnen<br />

deelnemen vanwege gedragsproblemen, bestaan al korte time-outtrajecten, leer-werktrajecten,<br />

enzo<strong>voor</strong>t. Betrokkenen beoordelen echter de totale capaciteit van dit aanbod<br />

als onvoldoende. De raad wil geen aanbevelingen doen omtrent de benodigde hoeveelheid<br />

<strong>voor</strong>zieningen, maar stelt <strong>voor</strong> het aan de samenwerkingsverbanden over te laten<br />

om vast te stellen welke capaciteit nodig is.<br />

Van-acht-tot-acht-arrangement<br />

De variatie in het totale <strong>voor</strong>zieningenaanbod <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen<br />

lijkt onvoldoende. Zo ontbreekt het momenteel aan een langduriger <strong>voor</strong>ziening<br />

<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> ‘op het randje’ (die ook niet in het speciaal <strong>onderwijs</strong> thuishoren). De raad<br />

geeft hier tijdelijk de naam van-acht-tot acht-arrangement aan. De <strong>voor</strong>ziening in kwestie<br />

is géén tuchtschool of internaat, de dagelijkse zorg en woonplek blijft in de thuissituatie,<br />

zodat de ouders betrokken blijven bij de jongere. Het is ook geen kortdurende time-out<strong>voor</strong>ziening,<br />

maar een traject van langere duur <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> die onvoldoende geholpen<br />

zijn met een time-out. Leerlingen blijven tijdens deelname ingeschreven staan bij de<br />

school waar ze <strong>voor</strong>heen op zaten, en de school blijft verantwoordelijk <strong>voor</strong> het volgen<br />

van de leerling gedurende het traject en <strong>voor</strong> hulp bij eventuele terugkeer in het reguliere<br />

<strong>onderwijs</strong>. Binnen de <strong>voor</strong>ziening in kwestie zou een duidelijk regime moeten zijn, met<br />

veel toezicht en begeleiding. De <strong>voor</strong>ziening is in de ogen van de raad echter geen strafinstituut,<br />

maar heeft een duidelijk kwalificerende taak. De jongere moet een bewijs van<br />

een prestatie kunnen halen (certificaat, diploma) in deze van-acht-tot-acht-<strong>voor</strong>ziening,<br />

waardoor zijn of haar positie in de samenleving versterkt wordt (en gedragsproblemen<br />

afnemen). Het <strong>onderwijs</strong>programma <strong>kan</strong> worden vormgegeven vanuit de ervaringen in<br />

time-outprojecten, leer-werktrajecten, enzo<strong>voor</strong>t.<br />

Een vraag die samenhangt met dit <strong>voor</strong>stel, is hoe de plaatsing van <strong>jongeren</strong> in deze<br />

<strong>voor</strong>ziening geregeld wordt. De raad <strong>kan</strong> zich <strong>voor</strong>stellen dat de plaatsingsbevoegdheid<br />

bij de samenwerkingsverbanden gelegd wordt. Het samenwerkingsverband krijgt dan een<br />

(nader vast te stellen) aantal plaatsen, dat het op basis van eigen criteria verdeelt. De<br />

raad gaat uit van de gedachte dat plaatsing zoveel mogelijk op basis van vrijwilligheid<br />

zou moeten plaatsvinden, maar als dat niet gaat, moet het mogelijk zijn een verplichting<br />

op te leggen aan de ouders en de jongere. De raad stelt daarom <strong>voor</strong> het van-acht-totacht-arrangement<br />

bestuurlijk onder te brengen bij (één van de scholen in) het samenwerkingverband.<br />

Dit maakt het mogelijk <strong>voor</strong> het schoolbestuur om te bepalen dat een<br />

gedragsmoeilijke leerling die op die school is ingeschreven, <strong>onderwijs</strong> dient te volgen<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


aan het van-acht-tot-acht-instituut. Dit alles impliceert wel dat financiering van het vanacht-tot-acht-arrangement<br />

via het samenwerkingsverband verloopt.<br />

De raad wil benadrukken dat een dergelijke van-acht-tot-acht-<strong>voor</strong>ziening altijd een aanvulling<br />

moet zijn op preventieve maatregelen binnen het <strong>onderwijs</strong> of de samenwerking<br />

tussen school en derden. Het mag daarom niet zo zijn dat de investeringen in een dergelijke<br />

nieuwe <strong>voor</strong>ziening ten koste gaan van de investeringen in het <strong>onderwijs</strong>proces, de<br />

<strong>onderwijs</strong>zorgstructuur en de samenwerking met externen. Een belangrijke <strong>voor</strong>waarde<br />

<strong>voor</strong> verwijzing naar de van-acht-tot-acht-<strong>voor</strong>ziening is dat de school (het uitvoeringsteam)<br />

<strong>kan</strong> laten zien, welk traject al met de betrokken leerling is afgelegd en met welk<br />

resultaat. De van-acht-tot-acht-<strong>voor</strong>ziening <strong>kan</strong> ook worden gezien als een project om<br />

ervaringen op te doen, die later worden ingesluisd in nu reeds bestaande <strong>voor</strong>zieningen.<br />

De raad stelt <strong>voor</strong> te beginnen met pilots in drie of vier gemeenten, waarin ervaring<br />

opgedaan wordt met verschillende modellen <strong>voor</strong> deze <strong>voor</strong>ziening. Het proces en de<br />

resultaten dienen geëvalueerd te worden; zo mogelijk vindt vergelijking plaats met een<br />

regio waar de <strong>voor</strong>ziening nog niet bestaat. In de pilot <strong>kan</strong> ook nagegaan worden op<br />

welke wijze plaatsing het beste <strong>kan</strong> geschieden (alleen vrijwillig of ook verplicht).<br />

3.3 Conclusies en aanbevelingen <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />

Iedere jongere heeft persoonlijke talenten die, mede door het <strong>onderwijs</strong> dat hij volgt,<br />

tot bloei kunnen komen. Een kleinere groep <strong>jongeren</strong> blinkt uit op één of <strong>meer</strong> gebieden.<br />

De <strong>onderwijs</strong>raad vindt dat iedere school naar beste vermogen moet werken aan de herkenning<br />

en erkenning van dergelijke bijzondere talenten. Wanneer zij bepaalde talenten<br />

opmerken, zouden leraren en scholen dit in ieder geval moeten bespreken met de leerling<br />

en zijn of haar ouders. Dit alles past in de pedagogische opdracht van <strong>onderwijs</strong>: het<br />

ontdekken en stimuleren van talent. De raad pleit er daarom <strong>voor</strong> dat scholen ten minste<br />

zouden moeten opnemen in het schoolplan hoe zij aandacht schenken aan talentherkenning<br />

en daarover denken te communiceren met ouders. De wijze waarop de school dit<br />

beleid verder uitwerkt en implementeert, is overigens een zaak van de school zelf.<br />

Vanuit deze algemene opvatting en aanbeveling maakt deze paragraaf onderscheid tussen<br />

cognitief talent (hoogbegaafdheid) en de drie andere talentgebieden die in dit advies<br />

(exemplarisch) centraal staan. De raad is van oordeel dat toptalentontwikkeling op cognitief<br />

gebied behoort tot de kerntaak van het <strong>onderwijs</strong>; toptalentontwikkeling ligt als het<br />

ware in het verlengde van de cognitieve ontwikkeling, die het <strong>onderwijs</strong> behoort te<br />

bevorderen. Voor de andere talentgebieden ligt de zorgplicht <strong>voor</strong> toptalentontwikkeling<br />

niet bij het <strong>onderwijs</strong>, maar wel is het vanuit pedagogisch en didactisch oogpunt<br />

gewenst dat talent ondersteund en gestimuleerd wordt binnen de mogelijkheden die een<br />

school heeft.<br />

3.3.1 Cognitief talent<br />

Er bestaan op dit terrein zinvolle aanzetten <strong>voor</strong> de verdere ontwikkeling op scholen (zie<br />

de inventarisatie in bijlage 2). Er is een groeiende infrastructuur die <strong>voor</strong> scholen in principe<br />

bereikbaar is. Gelet op de mate van organisatie en omvang, meent de raad dat verdere<br />

maatregelen nodig zijn.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

59


60<br />

Op dit terrein ligt de regietaak volgens de raad grotendeels bij het <strong>onderwijs</strong> zelf. Cognitieve<br />

ontwikkeling behoort immers tot de kerntaken van het <strong>onderwijs</strong>. Bovendien is het<br />

van groot belang dat <strong>jongeren</strong> die hier uitblinken, vroegtijdig opgemerkt worden om<br />

(school)problemen te <strong>voor</strong>komen. Dat het <strong>onderwijs</strong> de eerstaangewezene is om de regie<br />

van dit talentgebied te voeren, betekent niet dat het deze taken geheel alleen moet vormgeven.<br />

Hoogstwaarschijnlijk is samenwerking met deskundige derden op dit gebied (stadium<br />

twee in het <strong>voor</strong>zieningenaanbod) <strong>voor</strong> de meeste scholen zelf een noodzaak, aangezien<br />

de deskundigheid op school vaak niet aanwezig zal zijn.<br />

Een situatie echter waarin de regie van zorg en begeleiding rondom (hoog)begaafdheid<br />

geheel buiten de school komt te liggen (stadium drie van het <strong>voor</strong>zieningenaanbod), is<br />

<strong>voor</strong> dit talentgebied onwenselijk (en ondoenlijk); dit stadium komt in het onderstaande<br />

dan ook niet aan bod.<br />

(1) Voorzieningen in het <strong>onderwijs</strong><br />

Het basis<strong>onderwijs</strong> is een belangrijke actor op dit terrein omdat (hoog)begaafdheid vaak al<br />

op jonge leeftijd herkenbaar is. Het basis<strong>onderwijs</strong> <strong>kan</strong> hier zelf <strong>meer</strong> doen dan nu gebruikelijk<br />

is, zowel op het terrein van het herkennen (diagnosticeren) van talent als waar het<br />

gaat om aanpassingen in het curriculum. Het zou goed zijn als er op iedere basisschool<br />

ten minste enige kennis is van (hoog)begaafdheid. De raad beveelt daarom aan dat de<br />

school er<strong>voor</strong> zorg draagt, dat de interne begeleider (of een andere functionaris) geïnfor<strong>meer</strong>d<br />

en geschoold is en blijft met betrekking tot dit onderwerp; externe scholingsprogramma’s<br />

zouden hierin kunnen <strong>voor</strong>zien. Deze functionarissen zouden vervolgens tot<br />

taak hebben groepsleerkrachten en andere teamleden bewust te maken van de noodzaak<br />

van talentherkenning. De nodige expertise op het gebied van (hoog)begaafdheid is in principe<br />

<strong>voor</strong>handen in Nederland. De raad beveelt aan (en begrijpt dat dit pas op langere termijn<br />

effect zal hebben) dat het thema van herkenning van (hoog)begaafdheid opgenomen<br />

wordt in het curriculum van de lerarenopleidingen <strong>voor</strong> het basis<strong>onderwijs</strong>. De nascholing<br />

van leerkrachten <strong>kan</strong> daar vervolgens op aansluiten.<br />

De school <strong>kan</strong> <strong>voor</strong>ts aanpassingen in het curriculum aanbrengen, door het bij<strong>voor</strong>beeld<br />

compacter, <strong>meer</strong> uitgebreid of in een sneller tempo aan te bieden, of door tutorprogramma’s,<br />

waarbij oudere leerlingen jongere leerlingen ondersteunen en uitdagen door extra<br />

lessen of opdrachten. Dit alles zal vaak gebeuren in samenwerking met derden (zie hieronder).<br />

Ten slotte wijst de raad er met nadruk op dat de communicatie tussen school en ouders<br />

verbeterd moet worden; een heldere schoolvisie op (hoog)begaafdheid in het <strong>onderwijs</strong><br />

<strong>kan</strong> hierbij ondersteunend zijn.<br />

Voor het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> ligt naar het oordeel van de raad het vraagstuk anders dan<br />

in het basis<strong>onderwijs</strong>. Hier kunnen immers opleidingen van verschillende zwaarte worden<br />

gevolgd, en in het programma-aanbod is inhoudelijke en institutionele differentiatie<br />

mogelijk. Begaafde en hoogbegaafde <strong>jongeren</strong> kunnen binnen het vwo door extra vakken<br />

en inhoudelijke verdieping wellicht al voldoende aan hun trekken komen. Dit laat onverlet<br />

(en dat blijkt ook uit de inventarisatie) dat binnen de zwaardere opleidingen behoefte<br />

bestaat aan verdere uitdagingen <strong>voor</strong> (hoog)begaafden. De raad stelt zich daarom <strong>voor</strong><br />

dat ook het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> er<strong>voor</strong> zorg draagt dat het over een mentor of leerlingbegeleider<br />

beschikt, die geïnfor<strong>meer</strong>d en geschoold is op dit gebied.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


(2) Voorzieningen in samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en externen<br />

De basisschool <strong>kan</strong> samenwerken met andere scholen en met derde partijen. De inrichting<br />

van een ‘plusklas’, waarbij hoogbegaafde kinderen regelmatig vanuit verschillende<br />

scholen een verzwaard cognitief en sociaal programma krijgen aangeboden, acht de raad<br />

een goede aanpak. Als <strong>voor</strong>beeld <strong>kan</strong> gelden (zonder andere <strong>voor</strong>beelden tekort te willen<br />

doen) de plusklas die is ingericht in het kader van het wsns-samenwerkingsverband in<br />

Den Bosch. 70<br />

Voor het basis<strong>onderwijs</strong> is het Informatiepunt Hoogbegaafden dat bij de SLO is gesitueerd,<br />

een belangrijk knooppunt in diverse netwerken van expertisescholen. De raad<br />

beveelt verdere versterking van dit knooppunt aan, zodat <strong>meer</strong> scholen <strong>voor</strong> basis<strong>onderwijs</strong><br />

hier nog gemakkelijker toegang toe hebben.<br />

Voor het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> ziet de raad mogelijkheden in het doorvoeren van aanpassingen<br />

in het curriculum, zoals dat ook in het basis<strong>onderwijs</strong> <strong>kan</strong> gebeuren. Daarbij is<br />

ondersteuning wenselijk door derde partijen, zoals het Informatiepunt Hoogbegaafden<br />

Voortgezet Onderwijs, dat bij het CPS is gestationeerd. De raad denkt hierbij ook aan het<br />

inschakelen van instellingen <strong>voor</strong> hbo of wo. Ook arbeidsorganisaties kunnen in <strong>voor</strong>komende<br />

gevallen een <strong>meer</strong> uitdagende leeromgeving <strong>voor</strong> (hoog)begaafde leerlingen<br />

bieden en kunnen daarom bij het schoolcurriculum worden betrokken.<br />

Kortom: de raad is van mening dat scholen en expertise-instituten op dit terrein <strong>meer</strong> zouden<br />

moeten samenwerken om door middel van visieontwikkeling, aanpassingen van het<br />

curriculum en bijzondere <strong>voor</strong>zieningen (uitdagende projecten), de zorgbreedte en het differentiatievermogen<br />

van instellingen <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong> op dit gebied te vergroten. De overheid<br />

moet hierbij in samenspraak met betrokkenen bezien in welke mate aanvullende facilitering<br />

nodig is. Deze facilitering <strong>kan</strong> divers van karakter zijn. De raad beveelt aan:<br />

• naar wet- en regelgeving te kijken: in hoeverre kunnen, door wijzigingen daarin,<br />

scholen <strong>meer</strong> ruimte krijgen <strong>voor</strong> het doorvoeren van aanpassingen in hun<br />

<strong>onderwijs</strong>aanbod en de organisatie daarvan; en<br />

• mogelijkheden van aanvullende financiering te bezien, bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> bijzondere<br />

projecten of de verspreiding van ‘good practices’.<br />

3.3.2 Overige talentgebieden<br />

Wat betreft de talentgebieden kunst en cultuur en sport ligt de zorg <strong>voor</strong>, en regie van,<br />

talentontwikkeling volgens de raad in principe buiten het <strong>onderwijs</strong>. Toch is het ook hier<br />

van belang dat scholen talenten waar mogelijk herkennen en stimuleren, <strong>voor</strong>zover dat<br />

past binnen het schoolbeleid. Het door de overheid ingezette beleid <strong>voor</strong> breedte<strong>voor</strong>zieningen<br />

in de kunst- en cultuureducatie biedt hiertoe bij<strong>voor</strong>beeld een goede aanzet. In<br />

zijn algemeenheid vindt de raad het een goede zaak als scholen zich binnen de wettelijke<br />

mogelijkheden profileren. Hij wijst er bij<strong>voor</strong>beeld op dat er in het curriculum ruimte is,<br />

die scholen zelf kunnen invullen (de zogenoemde vrije of differentiële ruimte). Dit geldt<br />

zowel <strong>voor</strong> het basis- als het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>.<br />

Het is goed denkbaar dat scholen zorgen <strong>voor</strong> een eigen profiel, bij<strong>voor</strong>beeld een cultuurprofiel<br />

of een sportprofiel; een school <strong>kan</strong> zich ook als ondernemende school afficheren.<br />

Binnen een dergelijke profilering zou dan een stimulerende omgeving kunnen<br />

70 ie <strong>voor</strong> een beschrijving de website www.plusklasdenbosch.nl.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

61


62<br />

ontstaan <strong>voor</strong> toptalentontwikkeling. Wel is verdere doordenking nodig van en onderzoek<br />

naar de relatie tussen breedte<strong>voor</strong>zieningen op een bepaald terrein (gericht op alle leerlingen,<br />

zoals sportles, dramales) en een eventuele top<strong>voor</strong>ziening (gericht op <strong>jongeren</strong><br />

met bijzonder talenten).<br />

Verder beveelt de raad in dit verband aan dat de overheid belemmeringen in wet- en<br />

regelgeving wegneemt. Anders gezegd: de mogelijkheden die bij<strong>voor</strong>beeld de LOOTlicentie<br />

<strong>voor</strong> sporters of de regeling Voorbereiding op muziek- en dans<strong>onderwijs</strong> bieden,<br />

kunnen ook op andere terreinen gecreëerd worden (zie onderstaand kader). De overheid<br />

zou hier – in lijn met de bevordering van de autonomie van scholen – gerichte actie op<br />

moeten ondernemen.<br />

De raad denkt in dit verband ook aan individuele gedeeltelijke ontheffing van leerplicht;<br />

<strong>voor</strong>waarde is wel dat de betrokken leerling en diens ouders en de school bereid zijn<br />

afspraken te maken (een convenant te sluiten), die leiden tot het behalen van een passend<br />

diploma. Denk bij<strong>voor</strong>beeld aan turnsters die al op jonge leeftijd en langdurig moeten<br />

trainen willen zij met de wereldtop mee kunnen doen.<br />

Voorbeeld van wettelijke verruiming<br />

Een regeling (analoog aan die <strong>voor</strong> dans en muziek) <strong>voor</strong> theater en beeldende kunsten<br />

zou scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en kunst<strong>onderwijs</strong> een kader bieden <strong>voor</strong><br />

het maken van afspraken met elkaar. Een dergelijke regeling hoeft minder verstrekkend<br />

te zijn dan de regeling <strong>voor</strong> muziek en dans (andere ontwikkelingseisen). De<br />

regeling zou ook een kader kunnen bieden <strong>voor</strong> de verdeling van verantwoordelijkheden<br />

tussen <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en kunst<strong>onderwijs</strong>. De Inspectie zou toe kunnen zien<br />

op de uitvoering en naleving van de regeling. De school zou verantwoordelijk moeten<br />

blijven <strong>voor</strong> het kwalificeringstraject, terwijl de regie <strong>voor</strong> de talentontwikkeling bij de<br />

samenwerkingspartner berust. Vanzelfsprekend blijven de leerling en diens ouder(s)<br />

binnen de wettelijke kaders eindverantwoordelijken.<br />

De samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en derde partijen dient geoptimaliseerd te worden.<br />

Nog te vaak spreken en denken samenwerkende partijen enkel vanuit het eigen perspectief<br />

en de eigen belangen. De overheid zou hier een stimulerende rol kunnen spelen door<br />

het wegnemen van financiële en wettelijke belemmeringen.<br />

Gelet op het prille ontwikkelingsstadium van het talentgebied ondernemendheid en<br />

ondernemerschap, is het <strong>voor</strong>alsnog moeilijk aan te geven welk takenpakket en welke<br />

verantwoordelijkheid het <strong>onderwijs</strong> heeft op dit terrein. Dit zijn wel belangrijke vragen,<br />

die een plek verdienen in de evaluatie van lopende initiatieven. De raad stelt de volgende<br />

stappen <strong>voor</strong>.<br />

• Evalueren en vergelijken van de in uitvoering zijnde projecten.<br />

• Nader (laten) conceptualiseren en beschrijven van het begrip ondernemerschap<br />

in relatie tot het <strong>onderwijs</strong>, en nadere invulling (laten) geven aan het begrip<br />

‘talent <strong>voor</strong> ondernemerschap’: waaruit bestaat dit talent (welke competenties),<br />

met welk gedrag wordt het zichtbaar, hoe is talent op dit terrein te signaleren.<br />

• Nagaan welke plaats ondernemerschap en ondernemende vaardigheden in de<br />

kerndoelen van het primair <strong>onderwijs</strong> en de onderbouw van het <strong>voor</strong>tgezet<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


<strong>onderwijs</strong>, evenals in de exameneisen van het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en eindtermen<br />

bve, innemen of in moeten nemen.<br />

• Scholen dienen ondernemerschap als een serieuze beroepsmogelijkheid te zien<br />

en expliciet op te nemen in het proces van studie- en beroepskeuzebegeleiding.<br />

In dit stadium van ontwikkeling is het nog niet mogelijk aan te geven, welk takenpakket<br />

het <strong>onderwijs</strong> heeft op dit terrein en hoe het beste zou kunnen worden samengewerkt<br />

met derden. Dit zijn wel belangrijke vragen, die een plek verdienen in de evaluatie van<br />

projecten.<br />

Op basis van de kennis en het inzicht die worden opgebouwd door deze exercities, zal<br />

het vervolgens mogelijk zijn tot een verdere strategische doorontwikkeling te komen, en<br />

(op de langere termijn) ook uitzonderlijk getalenteerde leerlingen te ondersteunen in hun<br />

ambities.<br />

Algemene aanbevelingen talentgebieden<br />

De raad meent dat de overheid stimulerend <strong>kan</strong> optreden op de drie genoemde talentgebieden<br />

door verruiming in de wet- en regelgeving en door het verstrekken van financiële<br />

impulsen. Oogmerk hiervan is dat scholen (nog <strong>meer</strong>) in de positie worden gebracht om<br />

in samenwerking met andere partijen adequaat gedifferentieerd <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong> talentvolle<br />

leerlingen en groepen leerlingen aan te bieden, door aanpassing van de interne processen<br />

of eventueel via overdracht aan derden. Voorbeelden zijn de eerder genoemde regelingen<br />

<strong>voor</strong> de talentvolle sporters (de zogenoemde LOOT-licentie) en <strong>voor</strong> talentvolle<br />

leerlingen op kunstgebied (de regeling <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>trajecten dans en muziek).<br />

De raad beveelt aan om in het kader van het beleid van autonomievergroting een algemene<br />

regeling met specificaties naar talentgebieden te ontwerpen, die extra mogelijkheden biedt<br />

naast de bestaande ruimte die scholen hebben <strong>voor</strong> eigen invulling. 71 Hij denkt hierbij aan:<br />

• verlenen van vrijstellingen <strong>voor</strong> deelname aan <strong>onderwijs</strong>uren, vakken en examenonderdelen;<br />

• vergroten van keuzemogelijkheden passend bij het talentgebied;<br />

• vervangen van examenonderdelen van het reguliere programma, passend bij het<br />

talentgebied;<br />

• vaststellen van criteria <strong>voor</strong> toelating en selectie van leerlingen die <strong>voor</strong> speciale<br />

regelingen in aanmerking komen; bij de selectie en toepassing van de criteria<br />

dient de school een derde partij in te schakelen, die op het desbetreffende<br />

gebied algemeen als deskundige is geaccepteerd (<strong>voor</strong> bepaalde kunstgebieden<br />

<strong>kan</strong> dat bij<strong>voor</strong>beeld de desbetreffende kunst-vakopleiding zijn); en<br />

• vaststellen van een registratieplicht van de leerlingen die onder de speciale<br />

regelingen worden gebracht.<br />

De overheid <strong>kan</strong> <strong>voor</strong>ts op het financiële vlak scholen stimuleren door:<br />

• het beschikbaar stellen van tijdelijke extra middelen die het de school mogelijk<br />

maken zich op bepaalde talentgebieden te profileren;<br />

• scholen te ondersteunen bij verwerving van extra middelen uit aanvullende private<br />

fondsen die specifiek werken <strong>voor</strong> bepaalde talentgebieden;<br />

71 De hieronder <strong>voor</strong>gestelde regelingen en financiële impulsen kunnen deels samenvallen met, deels verder strekken dan regelingen<br />

die <strong>voor</strong> breedte<strong>voor</strong>zieningen zijn bedoeld, zoals de Regeling cultuurprofielscholen <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> 2004.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

63


• scholen te ondersteunen in hun samenwerking met derden die op bepaalde<br />

talentgebieden bereid zijn hun middelen in te zetten;<br />

• het beschikbaar stellen van tijdelijke extra middelen om groepen van scholen in<br />

de gelegenheid te stellen zich, zoals de LOOT-scholen, te organiseren op een<br />

bepaald talentgebied en daarbij zelfregulerende mechanismen als een keurmerkprocedure<br />

te ontwikkelen; en<br />

• <strong>voor</strong>lichting omtrent de mogelijkheden op bepaalde talentgebieden, waaronder<br />

de vier hier besprokene.<br />

De raad ziet in een dergelijke algemene systematiek <strong>voor</strong> verruiming en stimulering een<br />

goede aanzet <strong>voor</strong> een <strong>meer</strong> structureel beleid <strong>voor</strong> talentvolle <strong>jongeren</strong>. De raad beveelt<br />

daarbij aan dat de bewindslieden van <strong>onderwijs</strong> in overleg treden met bewindslieden van<br />

de andere betrokken beleidsgebieden zoals Welzijn, Sport en Economische Zaken, teneinde<br />

tot gezamenlijke inspanning en bundeling van beleid en financiering te komen.<br />

3.4 De adviesvraag beantwoord<br />

64<br />

Kernvraag van dit advies is als volgt. <strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> worden <strong>voor</strong>zien in een goede sluitende<br />

relatie tussen het <strong>onderwijs</strong>systeem en andere <strong>voor</strong>zieningen gericht op de <strong>jongeren</strong>?<br />

Deze kernvraag is opgesplitst in drie deelvragen, de antwoorden op deze vragen (zie<br />

onderstaand) vormen tezamen het antwoord op de kernvraag.<br />

3.4.1 Deelvraag 1<br />

<strong>Hoe</strong> werkt het <strong>onderwijs</strong>veld momenteel samen met andere partijen en <strong>voor</strong>zieningen in<br />

de kwalificering van, zorg <strong>voor</strong> en talentontwikkeling van bovenbeschreven <strong>jongeren</strong>?<br />

Welke knelpunten zijn er in de huidige gang van zaken aan te wijzen?<br />

De raad heeft in hoofdstuk twee van het advies geschetst, hoe samenwerking tussen<br />

<strong>onderwijs</strong> en externe partijen op dit moment gestalte krijgt. Voor wat betreft <strong>jongeren</strong><br />

met psychosociale problemen werkt het <strong>onderwijs</strong> samen met verschillende partijen en<br />

op een aantal verschillende manieren. De belangrijkste:<br />

• samenwerking met Bureau Jeugdzorg, waar leerlingen met problemen die de<br />

school alleen niet <strong>kan</strong> oplossen, (onder begeleiding van de school) naartoe kunnen;<br />

• afspraken met de financierende partij van bepaalde deskundigheden (gemeente,<br />

politie, provincie) over de inzet van hun deskundigheid op school;<br />

• het inkopen van externe deskundigheid (schoolmaatschappelijk werk) dat een<br />

aanbod verzorgt (spreekuur, licht ambulante hulp) op school; en<br />

• samenwerken in uitvoeringsteams.<br />

Als <strong>kan</strong>sen en belemmerende factoren in de samenwerking zijn (eveneens in hoofdstuk<br />

2) de volgende zaken benoemd.<br />

• Wachtlijsten in de jeugdzorg, verschil in cultuur en werkwijze tussen <strong>onderwijs</strong><br />

en jeugdzorg.<br />

• Bij het maken van afspraken met externen over de inzet van deskundigheid op<br />

school, is de school afhankelijk van de goodwill en mogelijkheden van de toeleverende<br />

partij. Dit <strong>kan</strong> <strong>betekenen</strong> dat de zorg op enig moment (plotseling)<br />

wordt stopgezet.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


• Het inkopen van ‘eigen’ externe deskundigheid <strong>kan</strong> ten koste gaan van investeringen<br />

(in tijd en geld) in het primair proces en in de samenwerking met externe<br />

instanties. Omdat de school nooit een monopoliepositie zal verwerven in de<br />

zorg, is structurele samenwerking echter altijd noodzakelijk.<br />

• Samenwerking in uitvoeringsteams lijkt <strong>kan</strong>srijk, al moeten er verschillende<br />

praktische aansturings- en uitvoeringsproblemen worden opgelost.<br />

Voor wat betreft <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten heeft hoofdstuk<br />

twee laten zien, dat de mate van samenwerking varieert tussen de vier talentgebieden,<br />

waarbij scholen met name op de terreinen sport en kunst en cultuur sterk extern gericht<br />

zijn (en aanbod via samenwerking tot stand brengen).<br />

• Cognitief talent ((hoog)begaafdheid). Op dit terrein doen veel scholen een aanbod,<br />

ofwel geheel zelfstandig ofwel in samenwerking met deskundige derden.<br />

Initiatieven liggen vaak in de sfeer van het compacter maken van curriculaonderdelen,<br />

het versnellen, het verdiepen, enzo<strong>voor</strong>t. De regie over het aanbod<br />

ligt meestal bij de school zelf, wat te maken <strong>kan</strong> hebben met het feit dat de ontwikkeling<br />

van cognitief talent tot de kerntaken van het <strong>onderwijs</strong> behoort. De<br />

overheid heeft twee landelijke Informatiepunten ingesteld, die scholen informeren<br />

en ondersteunen bij het ontwikkelen van een aanbod <strong>voor</strong> hoogbegaafden.<br />

Daarnaast houden verschillende (particuliere) bureaus, instanties en belangenorganisaties<br />

zich met het vraagstuk <strong>onderwijs</strong> bezig. Deze infrastructuur is, <strong>voor</strong>alsnog,<br />

niet overzichtelijk georganiseerd, noch is duidelijk welke van de in<br />

omloop zijnde werkwijzen goed zijn en welke minder goed.<br />

• Kunstzinnig en cultureel talent. Het door de overheid ingezette beleid op dit terrein<br />

biedt goede <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> het leggen van een basis <strong>voor</strong> talentontwikkeling.<br />

Wel is onderzoek nodig naar de vraag hoe de impact is vanuit breedte<strong>voor</strong>zieningen<br />

naar de ontwikkeling van top<strong>voor</strong>zieningen. Ten aanzien van uitvoerend<br />

kunstenaarschap is er op enkele <strong>meer</strong> traditionele talentgebieden (dans, muziek)<br />

een stevige infrastructuur, meestal in samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en deskundige<br />

derden. Er is veel minder aanbod op het terrein van de beeldende<br />

kunst. De samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en instellingen van kunst en cultuur<br />

verloopt echter niet zonder problemen (zie hoofdstuk 2).<br />

• In het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> zijn goede samenwerkingsmodellen ontwikkeld tussen<br />

het <strong>onderwijs</strong> en de georganiseerde sport, met name de LOOT-scholen. In<br />

het basis<strong>onderwijs</strong> is de organisatie van de samenwerking minder ontwikkeld en<br />

vindt deze <strong>voor</strong>al op bilaterale basis plaats tussen school en een sportvereniging<br />

of sportbond. Wellicht is dit ook minder urgent gezien de leeftijd van de<br />

leerlingen. Dit hangt echter sterk af van het type sport (met turnen moet je<br />

vroeg beginnen).<br />

• Het terrein ondernemerschap als onderwerp van <strong>onderwijs</strong> is nog sterk in ontwikkeling,<br />

initiatieven bevinden zich in een pril stadium (innovatieve projecten<br />

<strong>voor</strong> alle leerlingen). Daarbij is er <strong>voor</strong>al sprake van een aanzet tot breedte<strong>voor</strong>zieningen;<br />

het onderwerp top<strong>voor</strong>zieningen (<strong>voor</strong> getalenteerde leerlingen) is<br />

nog nauwelijks onderwerp van discussie. Gelet op dit prille ontwikkelingsstadium<br />

is het <strong>voor</strong>alsnog moeilijk aan te geven welke takenpakketten en<br />

verantwoordelijkheden het <strong>onderwijs</strong> heeft op dit terrein. Ook is het nog onduidelijk<br />

of het wenselijk en mogelijk is een top<strong>voor</strong>ziening op dit gebied in te<br />

richten. Belangrijke vragen die hieraan <strong>voor</strong>af gaan, hebben betrekking op de<br />

invulling van het begrip talent <strong>voor</strong> ondernemerschap (zie hoofdstuk 2).<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

65


66<br />

3.4.2 Deelvraag 2<br />

Welke vormen van samenwerking en afstemming tussen het <strong>onderwijs</strong> en andere<br />

(jeugd)instanties kunnen bijdragen aan een sluitende zorgstructuur? Welke verantwoordelijkheden/rollen<br />

heeft het <strong>onderwijs</strong> binnen de jeugdketen? Is de <strong>onderwijs</strong>keten voldoende<br />

sluitend? Wanneer en onder welke <strong>voor</strong>waarden dient het <strong>onderwijs</strong> de regie van een jongere<br />

en/of een samenwerkingstraject op zich te nemen?<br />

In hoofdstuk twee is <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met psychosociale problemen het samenwerken in uitvoeringsteams<br />

als <strong>kan</strong>srijke ontwikkeling benoemd, die een belangrijke bijdrage zou kunnen<br />

leveren aan een sluitende zorgstructuur. Het is echter niet de enige manier waarop<br />

<strong>kan</strong> worden samengewerkt; belangrijk is in elk geval dat samenwerking gestructureerd<br />

gebeurt en dat continuïteit gewaarborgd wordt. De raad beveelt aan de uitvoeringsteams<br />

bestuurlijk onder te brengen bij bestaande samenwerkingsverbanden.<br />

Wat betreft de verantwoordelijkheid en rol van het <strong>onderwijs</strong> in de jeugdketen, is de raad<br />

van mening dat het <strong>onderwijs</strong> een belangrijke stem moet hebben in de samenstelling van<br />

het uitvoeringsteam (via trekkingsrechten te regelen, zie aanbevelingen).<br />

Daarnaast is de raad van mening dat er <strong>meer</strong> variatie in het bestaande aanbod moet<br />

komen, onder <strong>meer</strong> door het opvullen van de geconstateerde witte plek: een <strong>voor</strong>ziening<br />

<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met ernstige gedragsproblemen die momenteel tussen wal en schip vallen,<br />

omdat zij noch op het speciaal <strong>onderwijs</strong>, noch in justitiële instanties thuishoren. De raad<br />

geeft als tijdelijke naam aan deze nog niet bestaande <strong>voor</strong>ziening het van-acht-tot-achtarrangement<br />

(zie aanbevelingen).<br />

Een adequate zorgstructuur <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten vergt van het <strong>onderwijs</strong><br />

inzet en het nemen van verantwoordelijkheid. Het <strong>onderwijs</strong> (de school) neemt<br />

talent waar en zoekt vervolgens naar passende ondersteuning. Als het om cognitief talent<br />

gaat ligt het initiatief bij de school; deze zoekt zodanige samenwerking met experts en<br />

instituten dat zij een adequate ondersteuning <strong>kan</strong> bieden. Gelet op het prille ontwikkelingsstadium<br />

van het terrein van ondernemerschap is het <strong>voor</strong>alsnog moeilijk aan te<br />

geven, welke takenpakketten en verantwoordelijkheden het <strong>onderwijs</strong> heeft op dit terrein.<br />

Voor de talentgebieden kunst en cultuur en sport, ten slotte, ligt de verantwoordelijkheid<br />

meestal bij anderen dan de school. De school <strong>kan</strong> de verantwoordelijkheid eventueel<br />

wel delen in samenwerking met derden. In tegenstelling tot <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

met ernstige gedragsproblemen zal de school in principe de verantwoordelijkheid<br />

<strong>voor</strong> talentvolle <strong>jongeren</strong> nooit geheel overlaten aan derden; het <strong>onderwijs</strong> en de<br />

diplomaverwerving blijven altijd tot zijn verantwoordelijkheid behoren.<br />

De ervaringen tot nu toe – bij<strong>voor</strong>beeld de samenwerking tussen scholen, georganiseerde<br />

sport en overheid in het LOOT-model – bieden goede aanknopingspunten <strong>voor</strong> de verdere<br />

ontwikkeling van differentiatiemogelijkheden <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten op<br />

de onderscheiden gebieden.<br />

3.4.3 Deelvraag 3<br />

Welke rol heeft de overheid in het tot stand brengen van <strong>meer</strong> aansluiting tussen het<br />

<strong>onderwijs</strong> en andere jeugd<strong>voor</strong>zieningen?<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


De overheid <strong>kan</strong> experimenteren met een systeem van trekkingsrechten op basis waarvan<br />

samenwerkingsverbanden, en daarmee scholen, zeggenschap krijgen over de inzet<br />

van externe partijen in en om het <strong>onderwijs</strong> (zie aanbevelingen). Het systeem <strong>kan</strong> beginnen<br />

met de jeugdzorg. De raad beveelt aan dat er stappen ondernomen worden om op<br />

de langere termijn ook zorg te dragen <strong>voor</strong> trekkingsrechten van scholen op andere<br />

maatschappelijke instanties (bij<strong>voor</strong>beeld politie).<br />

Ook zou de overheid een <strong>voor</strong>trekkersrol kunnen vervullen in het laten uitvoeren van<br />

evaluatieonderzoek naar bestaande uitvoeringsteams, de aansturing en resultaten hiervan.<br />

Op basis van dergelijk onderzoek <strong>kan</strong> know-how worden verkregen over de opzet<br />

en invoering van goed werkende uitvoeringsteams, en kunnen hulpmiddelen en instrumenten<br />

ontwikkeld en verspreid worden.<br />

Ten slotte zou de overheid pilots moeten uitzetten en bekostigen om ervaring op te doen<br />

met verschillende vormen van een van-acht-tot-acht-arrangement (zie beantwoording<br />

vraag 2). In deze pilots zou (via proces- en effectonderzoek) moeten worden nagegaan<br />

met welke vorm van deze <strong>voor</strong>ziening het gewenste effect (terugkeer naar het reguliere<br />

<strong>onderwijs</strong> of toeleiding naar werk) het beste <strong>kan</strong> worden gerealiseerd, op welke wijze en<br />

door wie (samenwerkingsverband?) de <strong>voor</strong>ziening aangestuurd wordt en hoe leerlingen<br />

(vrijwillig of verplicht) geplaatst dienen te worden. Daarnaast is het van groot belang dat<br />

er onderzocht wordt in welke kwantiteit de <strong>voor</strong>zieningen opgezet moeten worden.<br />

Voor wat betreft <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten: de overheid moet hier <strong>voor</strong>al de verruimende<br />

functie van wet- en regelgeving benutten. Dat wil zeggen: bestaande wet- en<br />

regelgeving zodanig herzien dat scholen <strong>meer</strong> ruimte en flexibiliteit verkrijgen om tegemoet<br />

te kunnen komen aan de bijzondere behoeften van talenten. Ook van toezichtbepalingen<br />

<strong>kan</strong> een stimulans uitgaan.<br />

Voorts zou de overheid het punt van differentiatie <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten<br />

in het <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> moeten bevorderen, door hieraan in de lerarenopleidingen gedegen<br />

aandacht te laten schenken. Systematische nascholing, onder <strong>meer</strong> gericht op interne<br />

begeleiders, geeft op kortere termijn dan via de lerarenopleidingen de mogelijkheid, de<br />

expertise van scholen op dit punt te vergroten en aldus betere aansluitingen met <strong>voor</strong>zieningen<br />

buiten het <strong>onderwijs</strong> tot stand te brengen.<br />

De raad acht het nodig en wenselijk om de bestaande beleidsinspanningen op diverse<br />

terreinen (zoals cultuurprofielschool, LOOT-licentie, Informatiepunt Hoogbegaafden) te<br />

bundelen tot één gemeenschappelijk beleids- en financieringskader <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

<strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten, zodat initiatieven verder kunnen worden<br />

doorontwikkeld en geïmplementeerd. Voorlichting omtrent de mogelijkheden op<br />

diverse talentgebieden is eveneens wenselijk. Daar waar het gaat om partijen die opereren<br />

vanuit verschillende beleids- en financieringskaders vanwege de overheid, is gemeenschappelijke<br />

afstemming op rijksniveau een noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> effectief<br />

overleg en effectieve samenwerking op instellingsniveau.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

67


Literatuur<br />

Boer, G. de. & E. Cuijpers (2002). (Hoog)begaafde leerlingen in het Voortgezet Onderwijs.<br />

Informatiebrochure. Amersfoort: CPS.<br />

Bosdriesz, M. & Berkenbosch, W. (2003). Jeugdzorgadviesteams <strong>voor</strong> het basis<strong>onderwijs</strong>. Utrecht:<br />

NIZW.<br />

Bosdriesz, M. & Veen, D. van (red.) (1999). Samenwerking <strong>onderwijs</strong> en jeugdzorg. Utrecht: SWP.<br />

Bottenburg, M. van, Roques, C. & Smit, S. (2003). Ontwikkelingen in het topsportklimaat in<br />

Nederland (1998-2002). Verslag van de 1-meting (2002) en vergelijking met de 0-meting<br />

(1998) van het topsportklimaat in Nederland. Den Bosch/Nieuwegein: W.J.H. Mulier<br />

Instituut/Arko Sports Media.<br />

Brinkman, B. & Talsma, L. (2003). Een wereld te winnen. Samenwerking tussen ROC’s en externe<br />

partijen bij de psychosociale zorg <strong>voor</strong> deelnemers. Utrecht: NIZW.<br />

Buchner, P., Fuhs, B. & Kruger, H-H. (red.) (1996). Vom teddybar zum ersten Kus. Wege aus der<br />

Kindheit in Ost- und Westdeutschland. Opladen: Leske & Budrich.<br />

Buitenschools kunst<strong>onderwijs</strong> in Vlaanderen en Nederland (2002). Verslag symposia 27 maart en<br />

27 november 2002/ Gent 5 akkoord. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland.<br />

Coleman, J.C. & Hendry (1990). The nature of adolescence. London: Routledge.<br />

Conijn, P., Schuurmans, M. & Mühren, A. (2003). Het ABC van het ondernemend leren. Krommenie:<br />

Ontwerpbureau De Educatieve Stad.<br />

Doorduijn, A., Fiddelaers-Jaspers, R., Spee, I. & Veen, D. van (2002). Samenwerking in de uitvoering.<br />

Leerlingbegeleiding in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en externe instellingen. Leuven-<br />

Apeldoorn: Garant.<br />

Eijl, P. van, Wientjes, H., Wolfensberger, M.V.C & Pilot, A. (2004). Het uitdagen van talent in <strong>onderwijs</strong>.<br />

In <strong>Onderwijsraad</strong>, Sterke en zwakke <strong>kan</strong>ten van educatief Nederland in internationaal<br />

perspectief. Den Haag: <strong>Onderwijsraad</strong> (in <strong>voor</strong>bereiding).<br />

Eimers, T. & Roelofs, N. (2004). Zicht op een sluitende aanpak. Een nieuwe fase in de bestrijding<br />

van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten. In <strong>Onderwijsraad</strong>, Onderwijs in thema’s (werktitel). Den Haag:<br />

<strong>Onderwijsraad</strong> (in <strong>voor</strong>bereiding).<br />

Frietman, R.C.T., Groen, P. & Boer, G. de (2003). Rapportage Scholingsaanbod (Hoog)begaafdheid.<br />

Een inventariserend onderzoek naar het scholingsaanbod <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>professionals op het<br />

gebied van (hoog)begaafdheid. Amersfoort: CPS.<br />

Gilsing, R. (2003). Beleid in de groei. Voortgang en uitkomsten van het lokale jeugdbeleid.<br />

Den Haag: SCP<br />

Guldemond, H., Bosker, R.J., Kuyper, H. & Werf, M.P.C. van der (2003). Hoogbegaafden in het<br />

<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. Groningen: Gion.<br />

Hoogbergen, M. (2001). Met LOOT naar de TOP. De praktijk en toekomst van <strong>onderwijs</strong> en topsport.<br />

Beleidsplan van 1-8-2002 tot 1-8-2006. Stichting Landelijk Overleg Onderwijs<br />

Topsport (LOOT)/Sardes.<br />

Hoogbergen, M., Hoogeveen, K. & Broekhof, K. (2003). Cultuur maakt school. Praktijk en toekomst<br />

van cultuurscholen in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. Utrecht: Sardes.<br />

Hulsbeek, M. & Boer, G. de (2001). (Hoog)begaafde leerlingen in het po en vo. Een inventarisatie<br />

van knelpunten. Enschede: SLO /CPS.<br />

68<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Jansen, M. (2003). Verspreiding en Verankering O & O. Stand van zaken eind december 2003.<br />

Den Haag: Senter.<br />

Kamerstukken II, 2001/2002, 28 168, nr. 3.<br />

Kamerstukken II, 2002/2003, 28 168, nr. 53. Regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de<br />

bekostiging van de jeugdzorg (Wet op de Jeugdzorg).<br />

Kamerstukken I, 2002/2003, 28 168, nr. 267. Herdruk. Wet op de jeugdzorg; Gewijzigd <strong>voor</strong>stel<br />

van deze wet.<br />

Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (2003). Informatieboekje Bondsjeugdopleiding 2003-<br />

2004. Veenendaal: Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond, regio midden. Geraadpleegd<br />

op 11 november 2003 via website KNLTB: www.knltb.nl.<br />

Lieshout, M. van (2003). Voorkomen beter dan herstellen. Jongeren over de oorzaken en aanpak<br />

van <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.<br />

Lowyck, J. (1988). Onderzoek van onderwijzen en het leren van hoogbegaafden. In G. Kanselaar,<br />

J. van der Linden & A. Pennings (red.), Begaafdheid: onderkenning en beïnvloeding (167-<br />

181). Amersfoort/Leuven: ACCO.<br />

Melisse, R. & Walraven, G. (2001). Doorgaan totdat je niet <strong>meer</strong> kunt. Onderzoek naar aanleiding<br />

van de motie Lambrechts, Kortram en Ross van Dorp over de <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> leerlingen<br />

die (tijdelijk) niet <strong>meer</strong> op school terecht kunnen. Apeldoorn/Leuven: Sardes & Garant<br />

Uitgevers n.v.<br />

Ministeries van VWS, OCW en SZW (2003). Kabinetsreactie adviezen Jeugdbeleid. Brochure in het<br />

kader van Operatie Jong. Den Haag.<br />

Mönks, F.J. & Span, P. (red.) (1985). Hoogbegaafden in de samenleving. Nijmegen: Dekker &<br />

van de Vegt.<br />

Mooy, T. (2000). Screening children’s Entry Characteristics in Kindergarten. Early Child<br />

Development and Care, 165, 23-40.<br />

Mooy, T. & Hoogeveen, L. (2003). Succescondities <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>ondersteuning van hoogbegaafde<br />

leerlingen: een <strong>voor</strong>stel <strong>voor</strong> onderzoek. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen (ITS en<br />

CBO).<br />

NOC*NSF (2003). Talentontwikkeling in Nederland; Waar moet het heen? Visiedocument.<br />

Operatie Jong (2003). Proeve van de Jeugdagenda. Den Haag: Operatie Jong.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong> (2002). Spelenderwijs. Den Haag: <strong>Onderwijsraad</strong>.<br />

<strong>Onderwijsraad</strong> (2003). Leren in een kennissamenleving. Den Haag: <strong>Onderwijsraad</strong>.<br />

PineappleYellow b.v. (2004). Ondernemende scholen. Verkorte presentatie kwalitatief onderzoek in<br />

opdracht van Senter. Den Haag.<br />

Raad <strong>voor</strong> Cultuur (2003). Cultuurnota. Vooradvies “Cultuur, <strong>meer</strong> dan ooit”. Den Haag: Raad <strong>voor</strong><br />

Cultuur. Geraadpleegd via website Raad <strong>voor</strong> Cultuur,<br />

www.cultuur.nl/cultuurnota/nota0508/adviezen.html.<br />

Rooijen, F. van, Krijns, T. & Urbanus, C. (2002). De kwaliteit van de faciliteiten in het Olympisch<br />

Netwerk Nederland. Rapport in opdracht van NOC*NSF. Amsterdam: Topsport<br />

Amsterdam/Olympisch Steunpunt Amsterdam.<br />

Roost, M. van & Beemer, F. (2003). Ketenconcept en publieke dienstverlening. In Intelligente<br />

arrangement. Jaarboek 2003/2004 Berenschot Procesmanagement b.v. (59-64). Den Haag:<br />

Berenschot Procesmanagement.<br />

Senter (2003). Ondernemerschap en Onderwijs. 2000-2002 in beeld. Den Haag: Senter.<br />

Span, P. (2000). Sporen van begaafdheid. Signalering en identificatie van begaafde leerlingen.<br />

Vernieuwing, tijdschrift <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong> en opvoeding, 59, 4.<br />

Tilborg, L. van & Es, W. van (2003). Almanak <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten 2003. Een verbeterde<br />

model <strong>voor</strong> de sluitende curatieve aanpak van het <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten. Utrecht: Sardes.<br />

<strong>Hoe</strong> <strong>kan</strong> <strong>onderwijs</strong> <strong>meer</strong> <strong>betekenen</strong> <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

69


Veen, D. van (1999). Terugzien <strong>voor</strong> morgen. In M. Bosdriesz en D. van Veen (red.),<br />

Samenwerking <strong>onderwijs</strong> en jeugdzorg. Utrecht: SWP.<br />

Veen, D. van, Kuyvenhoven, T. & Bogaart, P. van den (2003). Naar structurele samenwerking tussen<br />

de leerlingenzorg in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>, de jeugdzorg en instellingen op het gebied<br />

van welzijn, gezondheidszorg en veiligheid. Resultaten van de provinciale en grootstedelijke<br />

conferenties Leerling & Zorg en onderzoek onder scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. Utrecht:<br />

Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg/NIZW Jeugd.<br />

70<br />

<strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Bijlage 1<br />

Adviesvraag<br />

Bijlage B.1-71


B.1-72 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Bijlage B.1-73


B.1-74 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Bijlage 2<br />

Inventarisatie <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong><br />

met bijzondere talenten<br />

Bijlage B.2-75


Deze bijlage geeft op vier talentgebieden een beknopt overzicht van <strong>voor</strong>zieningen die<br />

bestemd zijn <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met <strong>meer</strong> dan gemiddelde talenten. Het overzicht biedt een<br />

opmaat <strong>voor</strong> nadere beschouwing over de vraag, wat het <strong>onderwijs</strong> in samenwerking met<br />

derden <strong>meer</strong> <strong>kan</strong> doen om aan de behoeften van getalenteerde <strong>jongeren</strong> tegemoet te<br />

komen.<br />

Inleiding<br />

De <strong>voor</strong>onderstelling bij de advisering is dat het huidige <strong>onderwijs</strong> in het algemeen<br />

gesproken (nog) onvoldoende stimulansen biedt <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> met bijzondere talenten.<br />

Het <strong>onderwijs</strong> is grotendeels afgestemd op de modale groep, waardoor de leerlingen<br />

aan de randen de nodige extra zorg ontberen. Hierdoor <strong>kan</strong> er sprake zijn van onderbenutting<br />

van talent op velerlei gebied. Een tweede veronderstelling is dat door inschakeling<br />

van instituties en personen die goed thuis zijn op het desbetreffende gebied, er<br />

mogelijkheden <strong>voor</strong> samenwerking en afstemming met het <strong>onderwijs</strong> ontstaan. Daardoor<br />

neemt de <strong>kan</strong>s toe dat stimulerende ontwikkelingsomgevingen ingericht kunnen<br />

worden <strong>voor</strong> getalenteerde leerlingen, zodat zij hun begaafdheid beter kunnen ontwikkelen.<br />

Deze bijlage biedt een inventarisatie van <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> bovengemiddeld<br />

getalenteerde leerlingen. De inventarisatie is exemplarisch van aard en bestrijkt vier<br />

gebieden:<br />

• cognitief talent (begaafdheid, hoogbegaafd);<br />

• kunstzinnig en cultureel talent;<br />

• sporttalent; en<br />

• ondernemerstalent.<br />

De volgende paragrafen beschrijven de huidige praktijk. Na een korte introductie op het<br />

talentgebied en de doelgroep volgt steeds een beschrijving van <strong>voor</strong>zieningen die in en<br />

rond het <strong>onderwijs</strong> bestaan. De volgende indeling van <strong>voor</strong>zieningen wordt gehanteerd:<br />

• kennisverspreiders, ontwikkelaars en bemiddelaars;<br />

• scholen met een eigen aanbod;<br />

• <strong>voor</strong>zieningenaanbod in samenwerking tussen scholen onderling of tussen scholen<br />

en deskundige derden; en<br />

• <strong>voor</strong>zieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem.<br />

De inventarisatie maakt waar mogelijk onderscheid tussen <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> alle leerlingen<br />

enerzijds en <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> een specifieke groep getalenteerde <strong>jongeren</strong><br />

anderzijds. In navolging van de wereld van de sport (men spreekt daar van breedtesport<br />

en topsport) duiden wij deze <strong>voor</strong>zieningen aan als respectievelijk breedte<strong>voor</strong>zieningen<br />

en top<strong>voor</strong>zieningen. Wij leggen de focus van de inventarisatie op het laatste type <strong>voor</strong>ziening,<br />

gericht op getalenteerde <strong>jongeren</strong>. Echter, de grens tussen beide types <strong>voor</strong>zieningen<br />

is niet altijd even scherp te trekken.<br />

De inventarisatie bestaat uit beschrijvingen van <strong>voor</strong>beelden op de vier terreinen en biedt<br />

een beknopte inventarisatie, het heeft niet de pretentie uitputtend te zijn. Deze inventarisatie<br />

vormt de basis <strong>voor</strong> hoofdstuk 2 van het advies.<br />

Cognitief talent (begaafdheid en hoogbegaafdheid)<br />

Talentgebied en doelgroep<br />

Het talentgebied van de cognitieve begaafdheid kent sinds de eerste intelligentietesten<br />

een rijke historie. Ongeveer 10% van de bevolking zou steeds (hoog)begaafd zijn, met<br />

B.2-76 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


een iq-score van 120 of hoger. 72 Daarbinnen wordt weer onderscheid gemaakt tussen<br />

hoogbegaafden en begaafden. Hoogbegaafden blinken uit op <strong>meer</strong> gebieden, begaafden<br />

op één gebied. 73 Een grens tussen beide groepen wordt ook wel aangegeven door de iqscore<br />

(onder of boven 135). De reden dat er van dergelijke precieze verdelingen sprake<br />

is, heeft te maken met de testtraditie op dit domein. Voor de andere terreinen zullen minder<br />

precieze maatstaven en verdelingen gehanteerd worden.<br />

In Nederland is het fenomeen (hoog)begaafdheid in het <strong>onderwijs</strong> sinds het congres<br />

Hoogbegaafden in de samenleving in 1984 74 <strong>meer</strong> in de belangstelling gekomen, en deze<br />

belangstelling neemt nog steeds toe, ook bij de media. Zo meldt bij<strong>voor</strong>beeld het dagblad<br />

Trouw (16 december 2003) dat zich steeds <strong>meer</strong> pubers (16-17 jaar) aanmelden bij<br />

de universiteiten en hogescholen. Men schrijft deze groei toe aan de toegenomen aandacht<br />

in het <strong>onderwijs</strong> <strong>voor</strong> <strong>meer</strong> begaafde leerlingen. In dit verband is het ook vermeldenswaardig<br />

dat het ITS en het CBO (Centrum <strong>voor</strong> Begaafdheidsonderzoek) onlangs met<br />

subsidie van het ministerie van OCW een onderzoek zijn gestart naar succescondities<br />

<strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>ondersteuning van hoogbegaafde leerlingen. Het eerste deel is een literatuurstudie<br />

naar modellen van <strong>onderwijs</strong>ondersteuning <strong>voor</strong> (hoog)begaafde leerlingen en<br />

hun effecten. Het tweede deel is een longitudinale studie met drie meetmomenten: groep<br />

7, einde van groep 8 en na een half jaar in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. Het onderzoek<br />

toetst de hypothese dat de mate van differentiatie in leerarrangementen effect heeft op<br />

de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van hoogbegaafden. 75<br />

Cognitieve begaafdheid manifesteert zich <strong>voor</strong>al op school, hoewel het uiteraard ook<br />

consequenties <strong>kan</strong> hebben <strong>voor</strong> het buitenschoolse leven. Cognitieve begaafdheid komt<br />

echter niet altijd tot uiting in hoge schoolcijfers. Natuurlijk zijn er begaafde leerlingen die<br />

over de hele linie hoog scoren. Sommige begaafde leerlingen echter scoren op bepaalde<br />

vakken gemiddeld of zelfs onder het gemiddelde, omdat zij er geen interesse in hebben<br />

of niet uitgedaagd worden te leren (door het <strong>voor</strong> hen te lage niveau). Motivatie is een<br />

belangrijke factor <strong>voor</strong> de mate van schoolsucces van begaafde leerlingen. Veel (hoog)begaafden<br />

doorlopen zonder veel problemen een succesvolle schoolloopbaan. 76 Een subgroep<br />

ondervindt echter veel problemen. Deze leerlingen vervelen zich op school of voelen<br />

zich anders dan de andere leerlingen en weten daar moeilijk mee om te gaan. Hierbij<br />

komt dat er door betrokken ouders en de school soms zeer verschillend tegen dit vraagstuk<br />

wordt aangekeken. Ter illustratie zijn hieronder twee gevalsbeschrijvingen vanuit<br />

het perspectief van ouders opgenomen en een gevalsbeschrijving vanuit het perspectief<br />

van het <strong>onderwijs</strong>.<br />

72 Men spreekt van hoogbegaafd bij een iq van 135, dit betreft 1% van de populatie. Het gaat hier om een algemene intelligentiemaatstaf.<br />

Guldemond e.a. (2003) maken de volgende indeling: hoogintelligent: iq > 130; begaafd: iq = 120-129; bovengemiddeld<br />

intelligent: iq =110-119.<br />

73 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />

74 Mönks & Span, 1985.<br />

75 Zie <strong>voor</strong> een uitgebreide beschrijving van de opzet Mooy & Hoogeveen, 2003.<br />

76 Ook uit (Amerikaans) onderzoek naar (hoog)begaafde kinderen komt naar voren dat het merendeel geen problemen lijkt te<br />

hebben. Zie Van Eijl e.a., 2004; Guldemond & Meijnen, 1985; Guldemond e.a., 2003.<br />

Bijlage B.2-77


Twee casussen vanuit het perspectief van ouders 77<br />

Nico<br />

Tijdens een tienminutengesprek op de basisschool krijgen de ouders van de vijfjarige<br />

Nico te horen dat hij wel heel erg druk is. De ouders vragen de lerares hoe het met het<br />

werk van Nico zit. Ze krijgen te horen dat Nico <strong>voor</strong> de kerstva<strong>kan</strong>tie het werk <strong>voor</strong><br />

het hele jaar al af had. De ouders vragen of er geen ander werk <strong>voor</strong> Nico is. De lerares<br />

zal eens kijken.<br />

Aldus begint de leerloopbaan van Nico, geschetst vanuit ouderperspectief. Het vervolg<br />

op deze school is: de school stelt als diagnose ADHD, de ouders roepen daarop advies<br />

van de huisarts en een psycholoog in. Deze laatste stelt de diagnose hoogbegaafd. De<br />

school legt het advies van de psycholoog terzijde.<br />

Een nieuw schooljaar, een nieuwe school <strong>voor</strong> Nico, en wel een school met oog <strong>voor</strong><br />

hoogbegaafden. Maar ook op deze school gaat het mis: de situatie wordt onhoudbaar<br />

en een psychiater wordt ingeschakeld. De school denkt aan autisme. De conclusie in<br />

het verslag van de psychiater luidt: Nico moet leren met zijn armen over elkaar te zitten<br />

en te wachten tot iedereen klaar is met werken. Deze actie levert <strong>voor</strong> Nico slechts<br />

op dat hij acht maanden thuis zit. De ouders vinden uiteindelijk zonder hulp van de<br />

school en zonder hulp van de leerplichtambtenaar een nieuwe school. Nico slaat een<br />

klas over, maar begint na een half jaar van school weg te lopen.<br />

De school is het met de ouders eens dat Nico mee <strong>kan</strong> doen aan de Citoeindtoets. Zo<br />

stapt Nico op de leeftijd van net tien jaar het gymnasium binnen. Na een moeilijke<br />

start waarbij hij enorm gepest is door klasgenoten, begint hij zich nu wat <strong>meer</strong> op zijn<br />

gemak te voelen.<br />

Esmée<br />

De ouders van Esmée kiezen, wanneer zij vier jaar is, bewust <strong>voor</strong> een school met een<br />

(pest- en) hoogbegaafdenbeleid. De juffrouw van de peuterspeelzaal denkt namelijk dat<br />

Esmée een heel erg intelligent kind is. Esmée is de jongste uit een gezin met vier kinderen,<br />

een echt nakomertje. De schoolperiode van de drie oudsten, twee dochters en een<br />

zoon, is probleemvol verlopen; met name de beide dochters werden veel gepest. De kinderen<br />

bleken uiteindelijk allen hoogbegaafd zijn. Aanvankelijk zijn de beide leerkrachten<br />

van Esmée zeer enthousiast over haar. Esmée trekt veel op met de oudere kleuters.<br />

De carrière van Esmée begint echter te haperen. Bij een toets van het leerlingvolgsysteem<br />

scoort ze op het hoogste niveau, maar haar taalgebruik begint te verslechteren.<br />

Uitingen als "ik liep, ik sliep", veranderen in “ik loopte en ik slaapte". En Esmée huilt<br />

snel volgens de leerkrachten. De moeder vertelt in een gesprek met de leerkrachten<br />

dat ze vermoedt dat Esmée andere uitdagingen nodig heeft dan haar klasgenootjes.<br />

Eén leerkracht is het er onmiddellijk mee eens, de ander schrijft het op. Er verandert<br />

echter niets, zij krijgt geen uitdagingen aangeboden, ook niet na het advies van een<br />

geraadpleegde psycholoog: meedoen met hogere klassen, andere lesstof zoals Vooruit,<br />

Somplex en Bolleboos.<br />

77 Deze casussen zijn door de werkgroep Terecht verontruste ouders op verzoek toegezonden aan de <strong>Onderwijsraad</strong> (bij brief van<br />

2 februari 2004). Omwille van de lengte zijn de beschrijvingen ingekort.<br />

B.2-78 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


De ouders gaan op zoek naar een andere school, maar dat lukt niet. Wel is het gevolg<br />

dat één van de scholen die door de ouders zijn benaderd, contact opneemt met de<br />

huidige school van Esmée. Daarop krijgt Esmée <strong>voor</strong> rekenen andere lesstof. Op dit<br />

moment (eind januari 2004) zit Esmée in groep 6 en scoort ze op D-niveau van het<br />

leerlingvolgsysteem. Esmée, inmiddels negen jaar, heeft nog regelmatig last van buikpijn<br />

en ziet er bleek en moe uit. De ouders hebben inmiddels alle vertrouwen in het<br />

<strong>onderwijs</strong> verloren. Nu, eind januari 2004, is er nog steeds geen oplossing.<br />

Casus vanuit het perspectief van een school 78<br />

Nadat Ronald is aangemeld bij de plusklas Den Bosch, komt tijdens het intakegesprek<br />

(16 september 2003) naar voren dat hij weinig zelfvertrouwen heeft, problemen heeft<br />

op sociaal-emotioneel gebied en te kampen heeft met motivatieproblemen. Ronald zit<br />

op dat moment in groep 6. Bovenstaande problemen zijn in groep 4 begonnen. Het<br />

lijkt erop dat Ronald toen is begonnen met onderpresteren. De leerkrachten herkenden<br />

dit niet als zodanig.<br />

De ouders van Ronald hebben veel gesprekken met de desbetreffende leerkrachten<br />

gevoerd. Echter, zij waren niet blij met wat zij te horen kregen, want de leerkrachten<br />

waren van mening dat Ronald niet hoogbegaafd was en zich eerst maar moest bewijzen<br />

door goede schoolresultaten te halen. Omdat zij twijfelden aan zijn hoogbegaafdheid,<br />

durfden de leraren geen grotere aanpassingen in de leerstof te maken.<br />

Na diverse gesprekken met de leerkrachten van de plusklas, de intern begeleider en<br />

een van de twee leerkrachten van Ronald, is er een handelingsplan opgesteld waarin<br />

de volgende afspraken staan:<br />

• leerstof indikken, te beginnen met rekenen, later taal en spelling;<br />

• duidelijke afspraken maken over wat er wel en niet gemaakt gaat worden;<br />

• feedback geven;<br />

• eindtoets als begintoets; en<br />

• in de vrijgekomen tijd uitdaging geven, bij<strong>voor</strong>beeld: wisschriften, rekenmeesters,<br />

taalmeesters. Deze materialen worden door de plusklas uitgeleend.<br />

Eind oktober zijn de gemaakte afspraken geëvalueerd. Uit dit gesprek blijkt dat de<br />

leerkrachten nog steeds niet overtuigd zijn. Volgens hen komt Ronald nog steeds niet<br />

aan extra werk toe, ondanks dat de stof compacter wordt aangeboden. Hij behaalt<br />

slechte resultaten en presteert beneden zijn niveau. De ouders besluiten dat het nu<br />

tijd is om Ronald te laten testen. In januari wordt Ronald getest (op kosten van de<br />

ouders) en daar komt uit dat hij hoogbegaafd is, maar problemen ondervindt in de<br />

verwerkingssnelheid.<br />

De leerkrachten van de plusklas stellen nu <strong>voor</strong> om hem op korte termijn een<br />

Citotoets op eindniveau-zes af te nemen. De uitslag van de test is positief; de leer-<br />

78 Beschikbaar gesteld door mevrouw M. van den Heuvel van het WSNS-samenwerkingsverband Den Bosch.<br />

Bijlage B.2-79


krachten zijn nu bereid hem grotere stappen in de leerstof te laten nemen, zodat er<br />

weer voldoende uitdaging komt.<br />

De school van Ronald heeft wel oog <strong>voor</strong> hoogbegaafdheid. Vooral de directie en de<br />

intern begeleider zijn bereid om de <strong>voor</strong>stellen van de plusklas door te voeren. Tevens<br />

wordt er een interne plusklas opgestart, omdat de school <strong>meer</strong>dere hoogbegaafde<br />

leerlingen heeft. Ook Ronald mag daaraan deelnemen. Dat wil echter niet zeggen dat<br />

alle teamleden voldoende geïnfor<strong>meer</strong>d zijn over de problematiek die zich <strong>kan</strong> <strong>voor</strong>doen<br />

bij hoogbegaafdheid. Het is dus belangrijk dat als een school beleid voert op<br />

hoogbegaafdheid, het door alle teamleden gedragen wordt.<br />

Gezien de ontwikkelingen op school mag Ronald nog een ronde meedraaien in de<br />

plusklas. Tijdens deze nieuwe serie van bijeenkomsten wil de school Ronald intensiever<br />

begeleiden om te komen tot een goede leerstrategie en de school verder begeleiden<br />

en adviezen geven.<br />

Conclusie: hoewel hoogbegaafdheid of begaafdheid dus lang niet altijd leidt tot sociale,<br />

persoonlijke of schoolproblemen, ondervindt een minderheid van leerlingen deze wel; dit<br />

staat een succesvolle schoolloopbaan in de weg. Omdat begaafdheid zich niet altijd vanzelf<br />

manifesteert is vroegtijdige onderkenning van groot belang. Dan <strong>kan</strong> een goede<br />

ondersteunende omgeving ingericht worden, zowel thuis als op school. Vooral in de eerste<br />

jaren van het basis<strong>onderwijs</strong> is het van belang (hoog)begaafdheid te onderkennen. 79<br />

Voorzieningenaanbod<br />

Er zijn veel gevarieerde <strong>voor</strong>zieningen om cognitieve begaafdheid te stimuleren in en buiten<br />

het <strong>onderwijs</strong>. Hieronder volgt een beschrijving van activiteiten in en rond het <strong>onderwijs</strong>, die<br />

beogen tegemoet te komen aan de <strong>onderwijs</strong>- en ontwikkelingsbehoeften van (hoog)begaafden,<br />

volgens de eerder aangegeven indeling. De inventarisatie is niet uitputtend.<br />

(1) Kennisverspreiders, ontwikkelaars en bemiddelaars<br />

Ten behoeve van het <strong>onderwijs</strong> zijn twee landelijke Informatiepunten ingericht, één <strong>voor</strong><br />

het basis<strong>onderwijs</strong> ondergebracht bij de SLO en één <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>, verzorgd<br />

door het CPS. De Informatiepunten verzorgen de uitgave van informatiemateriaal<br />

en trainingen, en ontwikkelen leermaterialen. In 2001 is een kort overzicht van <strong>voor</strong>zieningen<br />

en knelpunten met betrekking tot (hoog)begaafden in het primair en <strong>voor</strong>tgezet<br />

<strong>onderwijs</strong> verschenen. 80 Interventies in de praktijk hebben vaak betrekking op aanpassing<br />

van het curriculum en aparte activiteiten <strong>voor</strong> begaafde leerlingen buiten school.<br />

Diverse organisaties houden zich met het vraagstuk van (hoog)begaafden in het <strong>onderwijs</strong><br />

bezig: ouderverenigingen, schoolbegeleidingsdiensten, instituten <strong>voor</strong> diagnostiek<br />

en begeleiding, uitgevers, onderzoeksinstellingen en <strong>onderwijs</strong>instellingen zelf. 81 In dit<br />

79 Mooy, 2000.<br />

80 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />

81 Onder <strong>meer</strong>: Stichting PERDIX, Voortgezet Onderwijs aan Hoogbegaafde Leerlingen verbonden aan de Universiteit Utrecht, CBO,<br />

Centrum <strong>voor</strong> Begaafdheidsonderzoek, verbonden aan de Universiteit van Nijmegen, Pharos, vereniging van ouders van hoogbegaafde<br />

kinderen, HINT, Vereniging van belangbehartiging <strong>voor</strong> hoogbegaafden in <strong>onderwijs</strong> en ontwikkeling, Choochem,<br />

Vereniging ter ondersteuning van hoogbegaafde christenen, Stichting WEBB, werken aan de emotionele begeleiding van hoogbegaafden,<br />

Stichting Plato, Landelijk Informatiecentrum Hoogbegaafdheid.<br />

B.2-80 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


verband is ook vermeldenswaard dat het ministerie van OCW opdracht heeft gegeven aan<br />

het Informatiepunt Hoogbegaafden Voortgezet Onderwijs om een profiel op te stellen<br />

<strong>voor</strong> scholen die speciale aandacht aan (hoog)begaafden geven. De bedoeling is te<br />

komen tot een landelijk dekkend netwerk van geprofileerde scholen op dit talentgebied.<br />

Deze scholen, vijftien à twintig, zouden expertise moeten bundelen en uitwisselen en<br />

andere scholen door middel van ambulante begeleiding moeten kunnen ondersteunen. 82<br />

(2) Scholen met een eigen aanbod<br />

Volgens het Informatiepunt Hoogbegaafdheid Voortgezet Onderwijs zijn er op dit<br />

moment veertig tot vijftig scholen actief in het aanpassen van hun <strong>onderwijs</strong> aan de<br />

groep (hoog)begaafden. 83 Enkele <strong>voor</strong>beelden: Grotius College Heerlen (<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>),<br />

Hooghuislyceum in Oss (<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>), het Bonhoeffer college in Enschede<br />

(<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>) en De Fontein in Beuningen.<br />

Voorbeeld van een school met eigen <strong>voor</strong>zieningenaanbod<br />

Het Zernike College in Haren en Groningen is in 1995 gestart met een atheneum-plusopleiding<br />

<strong>voor</strong> leerlingen die <strong>meer</strong> aan kunnen dan de reguliere atheneumopleiding.<br />

De doelgroep bestaat uit getalenteerde leerlingen die open staan <strong>voor</strong> uitdagingen,<br />

met een grote interesse in de stof en hoge motivatie om te leren. In de bovenbouw<br />

van het atheneum-plus volgen zij een programma met een uitgebreid en zwaarder vakkenaanbod:<br />

vier moderne vreemde talen, wetenschap en onderzoek, filosofie, cultuur<br />

en informatiekunde. Ook wordt gebruik gemaakt van buitenschools leren. De leerlingen<br />

gaan een aantal keren per jaar op excursie, ter introductie of afronding van onderwerpen<br />

die in de les aan de orde zijn. De afgelopen jaren zijn er excursies geweest<br />

naar het Evoluon in Eindhoven, het doe-centrum Aeolus in Sexbierum, het Groninger<br />

Museum en het Museum <strong>voor</strong> Oudheden in Leiden. Binnen de vaklessen worden deze<br />

excursies <strong>voor</strong>bereid en na afloop uitvoerig geëvalueerd. 84<br />

(3) Voorzieningenaanbod in samenwerking van scholen onderling of van scholen met deskundige<br />

derden<br />

Een <strong>voor</strong>beeld in deze categorie is het Christelijk Primair Onderwijs Veenendaal e.o. Zij<br />

ontwikkelen momenteel een plusklas bedoeld <strong>voor</strong> hoogbegaafde bovenbouwleerlingen,<br />

bij wie tevens sprake is van leer-, sociaal-emotionele of psychosociale problemen. De<br />

plusklas is een bovenschoolse opvang waarbij leerlingen een dagdeel per week elkaar<br />

ontmoeten en begeleid worden. Het is geïnspireerd door een dergelijke opvang in Den<br />

Bosch. Deze laatste activiteit valt onder de verantwoordelijkheid van WSNS Den Bosch,<br />

dat in haar zorgplan stelt: “hoogbegaafde leerlingen hebben soms ook extra zorg nodig,<br />

vandaar dat zij onder WSNS vallen.” 85<br />

Een ander <strong>voor</strong>beeld van het aanbieden van verrijkende leer- en prestatieomgevingen:<br />

recentelijk hebben zestien scholen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> samen met de Universiteit<br />

Leiden het zogenoemde Pre-University College opgericht. Dit project is bestemd <strong>voor</strong><br />

82 Mevrouw G. de Boer van het CPS Informatiepunt, persoonlijke mededeling 14 november 2003.<br />

83 Mevrouw G. de Boer van het CPS Informatiepunt, persoonlijke mededeling 14 november 2003.<br />

84 www.aplus.nl; geraadpleegd op 17 november 2003.<br />

85 Zie <strong>voor</strong> een beschrijving de website www.plusklasdenbosch.nl. Zie ook de gevalsbeschrijving op bladzijde 79.<br />

Bijlage B.2-81


leerlingen <strong>voor</strong> wie het reguliere vwo eigenlijk te gemakkelijk is. In het schooljaar 2003-<br />

2004 kunnen ambitieuze en gemotiveerde leerlingen een dagdeel per week aan dit Pre-<br />

University College studeren. Het Pallas Athene college in Ede heeft het plan om de opleidingsduur<br />

van het vwo naar vijf jaar te verkorten door de eerste fase van de opleiding<br />

van drie naar twee jaar terug te brengen. Voorts ontplooien scholen activiteiten in samenwerking<br />

met universiteiten en hbo-instellingen, en bedrijven zoals onder <strong>meer</strong> Jongeren<br />

en Technologienetwerk, deelname vanuit het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> aan onderdelen van<br />

programma’s van het hoger <strong>onderwijs</strong>. <strong>Hoe</strong> deze activiteiten uitpakken <strong>voor</strong> met name<br />

(hoog)begaafden is <strong>voor</strong>alsnog naar beste weten niet empirisch onderzocht. 86<br />

Voorts organiseren scholen zich in netwerken, al of niet met ondersteuning van een<br />

externe instantie als de stichting Perdix of het CPS.<br />

Opvallend is dat aanpassingen <strong>voor</strong>al binnen het <strong>onderwijs</strong> zelf worden aangebracht.<br />

Veelal worden de volgende aanpassingsstrategieën <strong>voor</strong> het curriculum gevolgd: indikken/verkorten,<br />

versnellen, verdiepen/verrijken. Scholen maken hierbij gebruik van de<br />

bestaande ondersteuningsinfrastructuur (schoolbegeleidingsdiensten) of van speciale<br />

bureaus. Ook worden begeleidingsstrategieën <strong>voor</strong> leerlingen ontwikkeld en ingezet,<br />

speciaal gericht op (hoog)begaafden onder <strong>meer</strong> door rekening te houden met leerstijlen.<br />

De Boer & Cuijpers (2003) onderscheiden de volgende hoofdstromingen in de begeleiding<br />

van hoogbegaafde leerlingen.<br />

• Compacter maken en verrijken: <strong>voor</strong> hoogbegaafde leerlingen worden extra’s in<br />

het regulier programma ingebouwd.<br />

• Het ‘draaideurmodel’: leerlingen kunnen versneld de gewone lesstof doorlopen<br />

en de vrijkomende tijd besteden aan extra activiteiten met begeleiding van<br />

speciale projectdocenten.<br />

• Leer(stof)lijnenmodel: ook hier gaat het om indikken en versnellen van de reguliere<br />

stof waardoor ruimte <strong>voor</strong> extra activiteiten geschapen wordt. Aan eigen<br />

verantwoordelijkheid en zelfregulatie wordt veel waarde gehecht.<br />

• Vwo-plus-programma’s: een verzameling van allerlei soorten vwo-programma’s<br />

zoals tweetalig vwo, een vwo-plus-leerroute en andere. Het programma is<br />

bedoeld <strong>voor</strong> (zeer) goed presterende leerlingen die alleen na selectie tot de<br />

bijzondere leerroute worden toegelaten.<br />

Andere (theoretische) mogelijkheden om tegemoet te komen aan de behoeften van getalenteerde<br />

leerlingen zijn leercentra, creatief problemen oplossen, zelfstandig leren, probleemgericht<br />

leren en interdisciplinaire curricula. 87<br />

(4) Voorzieningenaanbod buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

Een <strong>voor</strong>beeld van een initiatief dat aanvullend op het reguliere <strong>onderwijs</strong> wil zijn (maar<br />

er, organisatorisch gezien, buiten staat), is de weekendschool. Dit door sponsors gesteunde<br />

initiatief biedt een driejarig curriculum aan <strong>voor</strong> kinderen van tien tot veertien<br />

jaar en bevat vakken als geneeskunde, recht, filosofie, poëzie, wiskunde, sterrenkunde<br />

en beeldende kunst. Er wordt met name gewerkt met gastdocenten uit talloze beroepsvelden.<br />

Het <strong>onderwijs</strong> vindt één dag in de week (zondag) plaats.<br />

86 Zie Van Eijl e.a., 2004.<br />

87 Mooy & Hoogeveen, 2003.<br />

B.2-82 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Verder worden er, <strong>voor</strong> begaafden en uitblinkers in bepaalde vakken, nationale en internationale<br />

wedstrijden georganiseerd zoals de Scheikunde Olympiade, de Aardrijkskunde<br />

Olympiade, de Wiskunde Olympiade en dergelijke. Voor uitnemende prestaties op deze<br />

wedstrijden zijn prijzen en faciliteiten beschikbaar. Het initiatief hier<strong>voor</strong> ligt meestal bij<br />

de beroepsgroep of bij leraren van het betreffende vakgebied. Ook op het terrein van het<br />

beroeps<strong>onderwijs</strong> zijn er dergelijke wedstrijden.<br />

Nabeschouwing<br />

De centrale overheid ontplooit diverse initiatieven op dit terrein, zoals de instelling van<br />

een landelijke Informatiepunt Hoogbegaafdheid, de ontwikkeling van een profiel <strong>voor</strong> een<br />

begaafdheidsschool en het uitzetten van longitudinaal onderzoek naar optimale <strong>onderwijs</strong>arrangementen.<br />

Hier liggen duidelijke <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> de ontwikkeling van beleid en<br />

samenwerking <strong>voor</strong> ondersteuning van talentvolle <strong>jongeren</strong>.<br />

In veel gevallen behoudt de school de regie over het leertraject van de (hoog)begaafde<br />

leerling omdat de cognitieve ontwikkeling tot de kerntaken van het <strong>onderwijs</strong> behoort.<br />

Wel werken de meeste scholen die een aanbod verzorgen, samen met derden (schoolbegeleidingsdiensten<br />

enzo<strong>voor</strong>t). Veel<strong>voor</strong>komende initiatieven liggen in de sfeer van het<br />

compacter maken, verrijken en versnellen van het curriculum of de leerstof. Vaak bieden<br />

scholen in samenwerking met derden ook extra activiteiten (plusklas) aan binnen of buiten<br />

de school.<br />

De Informatiepunten <strong>voor</strong> Hoogbegaafden bieden met name ondersteuning door <strong>voor</strong>lichting,<br />

verwijzing, consultatie en training van professionals. De al genoemde inventarisatie<br />

van knelpunten concludeert dat er veel gebeurt <strong>voor</strong> (hoog)begaafden. De auteurs concluderen<br />

tevens dat een echte lijn ontbreekt: veel instanties werken op zichzelf en wisselen<br />

geen of nauwelijks informatie met anderen uit. Verspreiding van goede <strong>voor</strong>zieningen<br />

is dan ook beperkt. 88 Voorts heeft het Landelijk Informatiepunt Hoogbegaafdheid Voortgezet<br />

Onderwijs een inventariserend onderzoek naar het scholingsaanbod <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong>professionals<br />

verricht. Daar blijkt onder <strong>meer</strong> uit dat de meeste <strong>onderwijs</strong>begeleidingsdiensten<br />

(en enkele universitaire instituten) nascholing aanbieden op dit terrein.<br />

Binnen de lerarenopleidingen is daarentegen weinig aandacht <strong>voor</strong> differentiatie ten<br />

behoeve van (hoog)begaafde leerlingen. 89<br />

De overheid heeft oog <strong>voor</strong> de ontwikkelingen, onder <strong>meer</strong> blijkend uit de ondersteuning<br />

van het Informatiepunt Hoogbegaafden, de ontwikkeling van een profiel <strong>voor</strong> een begaafdheidsschool<br />

en onderzoek, maar er is geen systematisch en structureel beleid om<br />

tot een verdere inhoudelijke ontwikkeling te komen.<br />

Talent <strong>voor</strong> kunst en cultuur<br />

Talentgebied en doelgroep<br />

De brede noemer kunst en cultuur beslaat alle kunstvormen, zowel literatuur en beeldende<br />

kunst (tekenen, schilderen, beeldhouwen, grafische vormgeving, fotografie, architectuur,<br />

textiel- en mode, en dergelijke) als uitvoerende kunstvormen (muziek, zang,<br />

dans, drama, en dergelijke). Het terrein van kunst en cultuur is vanouds met het <strong>onderwijs</strong><br />

verbonden. In de taakstelling en naamgeving van het ministerie van OCW komt dit<br />

tot uitdrukking.<br />

88 Hulsbeek & De Boer, 2001.<br />

89 Frietman e.a., 2003.<br />

Bijlage B.2-83


Voorzieningenaanbod<br />

Er bestaan omvangrijke landelijke beleidsprogramma’s op het snijvlak van <strong>onderwijs</strong><br />

enerzijds en cultuur en kunst anderzijds, zoals Cultuur en School en Actieplan Cultuurbereik.<br />

Er is <strong>voor</strong>ts een omvangrijke infrastructuur ten behoeve van cultuureducatie op<br />

drie niveaus: de Centra <strong>voor</strong> de Kunsten op gemeentelijk niveau, provinciale steunfunctie-instellingen<br />

en drie landelijke ondersteunende instellingen. Deze programma’s en<br />

instellingen zijn gericht op het bieden van een basis aan alle leerlingen (breedte<strong>voor</strong>ziening)<br />

en in veel mindere mate op het begeleiden van de kleinere groep getalenteerde <strong>jongeren</strong>.<br />

Niettemin zijn dergelijke breedte<strong>voor</strong>zieningen noodzakelijk om het talent van<br />

<strong>jongeren</strong> tot bloei te brengen en te herkennen, zodat verdere ondersteuning en begeleiding<br />

mogelijk worden. De grens tussen herkenning en stimulering van talenten enerzijds<br />

en het bieden van een basis aan alle leerlingen anderzijds is niet altijd duidelijk te trekken,<br />

met name als het gaat om brede programma’s zoals Cultuur en School. Dit in 1997<br />

gestarte project beoogt structurele relaties tot stand te brengen tussen scholen en cultuurinstellingen.<br />

Hiertoe worden op centraal niveau cultuurbonnen ingezet, op decentraal<br />

niveau werken zoals gezegd provinciale instellingen en grote gemeenten samen aan cultuureducatie.<br />

90<br />

(1) Kennisverspreiders, ontwikkelaars en bemiddelaars<br />

De infrastructuur <strong>voor</strong> cultuureducatie bestaat uit landelijke instellingen zoals het<br />

Cultuurnetwerk Nederland, provinciale instellingen en lokale (gemeentelijke) instellingen<br />

<strong>voor</strong> kunst en cultuur. Deze structuur verzorgt de verbinding tussen aanbieders van<br />

kunst en cultuur enerzijds en de afnemers (scholen) anderzijds. Het gaat hier om<br />

breedte<strong>voor</strong>zieningen op basis waarvan toegesneden <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> opvallende<br />

talenten op dit terrein zouden kunnen worden ontwikkeld.<br />

(2) Scholen met een eigen aanbod<br />

Voorzover bekend zijn er geen scholen die, geheel zelfstandig, een eigen aanbod hebben<br />

op het gebied van kunst en cultuur. Het regulier <strong>onderwijs</strong> beschikt niet over de expertise<br />

die noodzakelijk is <strong>voor</strong> een aanbod op dit terrein. Vaak wordt samengewerkt met<br />

kunst- en cultuurcentra en, als het om uitzonderlijke talenten gaat, met het kunstvak<strong>onderwijs</strong><br />

(zie hieronder).<br />

(3) Voorzieningenaanbod in samenwerking van scholen onderling of van scholen met<br />

deskundige derden<br />

Veelal maken kunst- en cultuuractiviteiten onderdeel uit van het aanbod vanuit de reguliere<br />

school, in nauwe samenwerking met relevante deskundige instellingen (Centra <strong>voor</strong><br />

de Kunsten). De bedoeling van deze programma’s is <strong>voor</strong>al het realiseren van een breed<br />

aanbod <strong>voor</strong> alle leerlingen. Deze programma’s fungeren echter tevens als vindplaats<br />

<strong>voor</strong> getalenteerde <strong>jongeren</strong>.<br />

Daarnaast worden projecten ontwikkeld in het kader van CKV <strong>voor</strong> het vmbo. Deze projecten<br />

zijn onder <strong>meer</strong> te vinden op www.cultuurnetwerk.nl. Het gaat hier om een samenwerking<br />

tussen <strong>onderwijs</strong> en cultuureducatie. Ze hebben een oriënterend karakter, maar<br />

kunnen als zodanig de opmaat vormen <strong>voor</strong> talentscouting en verdere begeleiding. Een<br />

<strong>voor</strong>beeld van een mogelijke doorwerking van een breedte<strong>voor</strong>ziening naar een top<strong>voor</strong>-<br />

90 Hoogbergen & Hoogeveen, 2003.<br />

B.2-84 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


ziening waarbij aanvullend op het reguliere <strong>onderwijs</strong>aanbod een kunst-cultuuraanbod<br />

wordt verzorgd, biedt basisschool Het Schateiland in de Rotterdamse wijk Spangen. In de<br />

school zijn kunstenaarsateliers ondergebracht. Talentvolle leerlingen worden door in het<br />

schoolgebouw werkende kunstenaars ‘gescout’ en begeleid bij het ontwikkelen van hun<br />

talenten.<br />

Voorts werken <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> en kunst-vak<strong>onderwijs</strong> samen met het oog op talentontwikkeling<br />

bij leerlingen met veel bagage en ambitie. Tijdens hun opleiding maken<br />

deze leerlingen al intensief kennis met het gekozen talentgebied, waardoor later de toegang<br />

tot het kunst-vak<strong>onderwijs</strong> gemakkelijker is. Het kunst-vak<strong>onderwijs</strong> biedt daarbij<br />

begeleiding, veelal in samenwerking met een instelling <strong>voor</strong> kunstzinnige vorming. Het<br />

betreft hier de opleiding van musici, dansers, toneelspelers en beeldende kunstenaars. 91<br />

Voor <strong>voor</strong>opleidingen dans en muziek bestaat er een raamregeling die vrijstellingen verleent<br />

op een aantal onderdelen aan leerlingen in het havo en vwo. 92 De <strong>voor</strong>opleiding is<br />

bedoeld <strong>voor</strong> de leeftijdsperiode vanaf zestien jaar tot de start van de kunstopleiding. Op<br />

dit moment (2003) maken twaalf scholen daarvan gebruik. 93 Overigens is <strong>voor</strong> de basisvormingsperiode<br />

zo’n regeling niet nodig: daar is de inrichtingsvrijheid zo groot dat integratie<br />

mogelijk is tussen het schoolse curriculum en aangepast kunst<strong>onderwijs</strong> met het<br />

karakter van een <strong>voor</strong>opleiding.<br />

Hoogbergen, Hoogeveen & Broekhof (2003) hebben <strong>voor</strong>zieningen gericht op kunst en<br />

cultuur in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> geïnventariseerd. Zij kwamen tot 94 scholen die op<br />

verschillende manieren in samenwerking met derden vormgeven aan kunst en cultuur in<br />

hun <strong>onderwijs</strong>. Zij kwamen tot de volgende indeling.<br />

• Scholen met een <strong>voor</strong>opleiding <strong>voor</strong> conservatorium of dansopleiding in het<br />

hoger <strong>onderwijs</strong>.<br />

• Scholen die kunst en cultuur laten doorwerken in het gehele curriculum en in de<br />

didactiek.<br />

• Brede scholen en scholen met verlengde schooldagactiviteiten waarvan cultuur<br />

deel uitmaakt.<br />

(4) Voorzieningen (deels) buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

Daarnaast zijn er <strong>voor</strong>zieningen op het snijvlak van reguliere school en kunst<strong>onderwijs</strong>,<br />

die <strong>voor</strong>al op het individuele niveau spelen. Nadat hun talent is ontdekt, maken individuen<br />

vervolgens gebruik van een aanbod dat hen in staat stellen zowel te werken aan de<br />

ontwikkeling van het talent op kunstgebied, als deel te nemen aan het reguliere <strong>onderwijs</strong>.<br />

De verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> het aanbod ligt bij de professionele derde. Een <strong>voor</strong>beeld<br />

hiervan is de School <strong>voor</strong> Jong Talent, gehuisvest in het Koninklijk Conservatorium<br />

en in de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Den Haag. Naast talentontwikkeling<br />

wordt ook toegewerkt naar het behalen van een schooldiploma. Voor deze <strong>onderwijs</strong>instelling<br />

staat de ontwikkeling van het talent dus <strong>voor</strong>op, maar aan een diploma van<br />

algemeen vormend <strong>onderwijs</strong> wordt zeker waarde gehecht.<br />

Ten slotte is er in Nederland sprake van buitenschoolse kunsteducatie, die als breedte<strong>voor</strong>ziening<br />

is op te vatten. Dit aanbod wordt met name verzorgd door Centra <strong>voor</strong> de<br />

91 Hoogbergen e.a., 2003.<br />

92 Het gaat hier om de regeling Voorbereiding op muziek- en dansvak<strong>onderwijs</strong> van 10 januari 1989. Deze regeling is later aan<br />

de profielstructuur aangepast en onder de titel Raamregeling dans/muziek op 13 juli 1999 aan belanghebbende scholen verzonden<br />

door de staatssecretaris van OCW.<br />

93 Hoogbergen e.a., 2003.<br />

Bijlage B.2-85


Kunsten (muziekscholen, creativiteitscentra), en daarnaast ook door particulier opererende<br />

docenten. In oktober 2002 waren er in totaal 242 centra <strong>voor</strong> de kunsten. 94<br />

Nabeschouwing<br />

Het door de overheid ingezette beleid <strong>voor</strong> breedte<strong>voor</strong>zieningen in de kunst- en cultuureducatie<br />

biedt goede <strong>kan</strong>sen <strong>voor</strong> het leggen van een basis <strong>voor</strong> talentontwikkeling. Ook<br />

de ingezette ontwikkeling naar cultuurscholen biedt <strong>kan</strong>sen. Er is ook een omvangrijke<br />

infrastructuur buiten het <strong>onderwijs</strong>, waarmee <strong>voor</strong> <strong>onderwijs</strong> belangrijke partners met<br />

expertise beschikbaar zijn. De indruk bestaat wel dat de overgang van participatie in<br />

kunst en cultuur naar daadwerkelijke individuele talentontwikkeling nader onderzoek verdient,<br />

dat wil zeggen onderzoek naar de vraag hoe de impact is vanuit breedte<strong>voor</strong>zieningen<br />

naar de ontwikkeling van top<strong>voor</strong>zieningen. Het is duidelijk dat ten aanzien van<br />

uitvoerend kunstenaarschap er op enkele <strong>meer</strong> traditionele talentgebieden (dans, muziek)<br />

een stevige infrastructuur bestaat. Echter, op het terrein van beeldende kunst is de relatie<br />

tussen <strong>onderwijs</strong> en talentontwikkeling minder duidelijk.<br />

Talent <strong>voor</strong> sport<br />

Talentgebied en doelgroep<br />

Sport is een ontwikkelings- en prestatiegebied waarbij de inzet van het lichaam dominant<br />

is, uiteraard met behulp van andere functies als cognitie, emotie en dergelijke. Volgens<br />

Span (2000) is hoge sportbegaafdheid te herkennen aan het gedurende lange(re) tijd<br />

leven van hoge prestaties. Goede <strong>voor</strong>spellers van hoge sportprestaties zijn <strong>voor</strong>ts hoge<br />

scores op een aantal fysieke kenmerken en persoonlijkheidseigenschappen als trainingsdiscipline<br />

en de wil om te winnen. Een gunstige omstandigheid <strong>voor</strong> talentontwikkeling<br />

is het gebruik kunnen maken van een (sport)netwerk.<br />

Het is lastig te bepalen om hoeveel sporttalenten het in Nederland zou gaan. Een indicatie<br />

bieden gegevens op het terrein van de tennissport. Volgens de KNLTB (2003) kunnen<br />

300 kinderen landelijk gezien uit groep 5 en 6 op het basisniveau-A geplaatst worden. In<br />

groep 7 en 8 zou het gaan om 150 kinderen die basisniveau-B bereikt hebben. In het<br />

<strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> komen 90 kinderen in aanmerking <strong>voor</strong> het predikaat LOOT (zie<br />

verderop) waarmee zij ondersteuning krijgen om een serieuze stap te zetten richting topsportcarrière.<br />

Een andere indicatie <strong>voor</strong> het aantal potentiële topsporters is het aantal<br />

scholieren in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> dat zogenoemde LOOT-faciliteiten krijgt. In het<br />

schooljaar 1999-2000 waren dit er 1355. NOC*NSF schat het aantal potentiële topsporters<br />

in de leeftijd tot 18 jaar op 1.200. 95<br />

Voorzieningenaanbod<br />

Bewegings<strong>onderwijs</strong> is veelal een verplicht onderdeel van het schoolcurriculum <strong>voor</strong> kinderen<br />

tot achttien jaar. In het hiernavolgende gaat het om <strong>voor</strong>zieningen naast dit reguliere<br />

bewegings<strong>onderwijs</strong>, bedoeld om extra aandacht te schenken aan sporttalentontwikkeling.<br />

Er zijn momenteel diverse <strong>voor</strong>zieningen die tot doel hebben te komen tot talentherkenning<br />

en talentontwikkeling. Deze <strong>voor</strong>zieningen beogen tot een doorlopende<br />

sportontwikkelingsweg te komen van basis<strong>onderwijs</strong> naar <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. In het<br />

basis<strong>onderwijs</strong> is de aanzet <strong>voor</strong> deze <strong>voor</strong>zieningen nog pril en is er nog weinig expertise<br />

beschikbaar. Voor populaire sporten als voetbal en tennis zijn overigens veel private<br />

partijen in de markt.<br />

94 Buitenschools kunst<strong>onderwijs</strong> in Vlaanderen en Nederland, 2002.<br />

95 Mededeling in een overleg tussen NOC*NSF en <strong>Onderwijsraad</strong> op 4 december 2003.<br />

B.2-86 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


(1) Kennisverspreiders, ontwikkelaars en bemiddelaars<br />

De organisatie Rotterdam Topsport is gestart met een zo compleet mogelijk platform van<br />

<strong>onderwijs</strong>instellingen. In dit overlegorgaan hebben vertegenwoordigers van basisschool<br />

tot en met universiteit zitting. Binnen iedere deelnemende <strong>onderwijs</strong>instelling is een topsportcoördinator<br />

aangesteld, die leerlingen of studenten de mogelijkheid biedt om tot<br />

een verantwoorde combinatie van topsport en <strong>onderwijs</strong> te komen. Ook de provincie<br />

Utrecht kent een dergelijk initiatief (Utrecht Topsport).<br />

Voorzieningen die scholen en <strong>onderwijs</strong>instellingen in het kader van dit platform kunnen<br />

nemen, zijn:<br />

• een flexibel <strong>onderwijs</strong>programma, waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden<br />

wordt met trainingen en wedstrijden;<br />

• de mogelijkheid om toetsen, tentamens en examens op een <strong>voor</strong> de sporter<br />

geschikt moment en in een aangepaste vorm af te leggen (bij<strong>voor</strong>beeld via leren<br />

op afstand met behulp van e-mail);<br />

• begeleiding in het plannen van de studie; en<br />

• ondersteuning vanuit het Olympisch Steunpunt Rotterdam.<br />

In het <strong>voor</strong>gezet <strong>onderwijs</strong> bestaat de Stichting LOOT: Landelijk Overleg Onderwijs en<br />

Topsport. Een dergelijk initiatief is in het basis<strong>onderwijs</strong> overigens niet bekend. De LOOTscholen<br />

bieden getalenteerde leerlingen extra faciliteiten die het hen mogelijk maken zich<br />

op het gekozen sportgebied te ontwikkelen en hogere niveaus te bereiken. De extra faciliteiten<br />

hebben onder <strong>meer</strong> betrekking op de aanpassing van lesroosters en curricula<br />

(maatwerk); in een aantal gevallen gaat het ook om materiële ondersteuning door aanpassing<br />

van het schoolgebouw en dergelijke. De Stichting LOOT hanteert een niveauindeling<br />

<strong>voor</strong> sporters die <strong>voor</strong> extra faciliteiten in aanmerking komen. De aanpassing in<br />

het lesrooster en examen <strong>kan</strong> plaatsvinden op basis van de verleende LOOT-licentie door<br />

het ministerie van OCW (zie schema). Zij wil samenwerken met andere topsportvriendelijke<br />

scholen, volgens een dependanceformule.<br />

LOOT-licentie<br />

De staatssecretaris schrijft in haar toelichting op de aan het Thorbecke Lyceum in<br />

Rotterdam verleende licentie onder <strong>meer</strong>: 96 “De school <strong>kan</strong>, in de afwijking van de geldende<br />

wet- en regelgeving <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> aan leerlingen een aangepast<br />

<strong>onderwijs</strong>programma aanbieden op de volgende punten:<br />

• Een leerling <strong>kan</strong> <strong>voor</strong> maximaal 20% vrijstelling worden verleend van het verplichte<br />

aantal <strong>onderwijs</strong>uren per schooljaar (artikel 2).<br />

• Een leerling <strong>kan</strong> vrijstelling worden verleend van de verplichting om bepaalde<br />

vakken te volgen en er eindexamen in af te leggen (artikel 3 tot en met 5).<br />

• Een leerling <strong>kan</strong> het eindexamen gespreid afleggen over twee schooljaren (artikel<br />

6). Vrijstelling van het aantal <strong>onderwijs</strong>uren per schooljaar <strong>kan</strong> niet alleen<br />

worden gerealiseerd door vrijstelling te verlenen <strong>voor</strong> bepaalde vakken, maar<br />

ook door een leerling in bepaalde vakken (waar<strong>voor</strong> geen vrijstellingsmogelijkheid<br />

bestaat) minder <strong>onderwijs</strong>uren aan te bieden. De resultaten die de leerling<br />

<strong>voor</strong> dat vak behaalt worden dan wel betrokken bij de overgangsbeslissing en<br />

de leerling legt in dat geval <strong>voor</strong> dat vak wel gewoon eindexamen af.<br />

96 De beschikking is welwillend beschikbaar gesteld aan de <strong>Onderwijsraad</strong> door het Thorbecke Lyceum. De beschikking is exemplarisch<br />

<strong>voor</strong> de beschikkingen <strong>voor</strong> de andere LOOT-scholen.<br />

Bijlage B.2-87


• In artikel 7 wordt bepaald dat de school het Olympische Steunpunt in de regio<br />

dient in te schakelen <strong>voor</strong> de selectie en aanwijzing van leerlingen als topsporter.<br />

Hiermee wordt <strong>voor</strong>komen dat leerlingen door een school te lichtvaardig<br />

als topsporter worden aangewezen.<br />

(2) Scholen met een eigen aanbod<br />

De indruk bestaat dat alle scholen die extra aandacht <strong>voor</strong> talenten op sportgebied hebben,<br />

daarbij samenwerken met professionele derden. De LOOT-scholen zijn daarvan het<br />

belangrijkste <strong>voor</strong>beeld (zie boven). In hoeverre er scholen zijn, die geheel op eigen<br />

kracht een extra aanbod verzorgen <strong>voor</strong> (top)sporters, is niet bekend.<br />

(3) Voorzieningenaanbod in samenwerking van scholen onderling of van scholen met deskundige<br />

derden<br />

Partijen die actief zijn op het snijvlak van <strong>onderwijs</strong> en topsport, zijn: de landelijke sportorganisaties,<br />

de <strong>onderwijs</strong>instellingen, NOC*NSF, de Olympische Steunpunten, de rijksoverheid<br />

en de lokale en provinciale overheden. De LOOT-scholen hebben te maken met<br />

een Olympisch Steunpunt in verband met ondersteuning, toelatingscriteria van leerlingen<br />

en dergelijke. De minister van OCW moet expliciet toestemming verlenen <strong>voor</strong> aanpassingen<br />

in het <strong>onderwijs</strong>aanbod (zie het kader hierboven betreffende de regeling <strong>voor</strong> het<br />

verlenen van een LOOT-licentie).<br />

In het kader van de stichting LOOT werken scholen samen op diverse terreinen, onder<br />

andere informatie- en kennisuitwisseling, belangenbehartiging en ‘verdeling van de<br />

markt’. Momenteel zijn er 20 LOOT-scholen. De omvang van deelname van <strong>jongeren</strong> per<br />

school varieert van 26 tot 250 leerlingen. In het schooljaar 1999-2000 namen zoals<br />

gezegd in totaal 1.355 leerlingen deel, waarvan 37% brugklas, 18% vmbo-3 en vmbo-4 en<br />

45% havo/vwo. 97 Het NOC*NSF werkt via steunpunten verenigd in het Olympisch Netwerk<br />

Nederland samen met de LOOT-scholen. 98<br />

Een tweede initiatief in het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> betreft het project Talent op school, een<br />

klas(se) apart, 1998. Dit project is geïnitieerd vanuit het Olympisch Steunpunt Gelderland<br />

met steun van OCW en NOC*NSF. Hierdoor is een extra aantal scholen geschikt gemaakt<br />

<strong>voor</strong> de specifieke begeleiding van sporttalenten: steunpuntscholen. Deze stellen leerlingen<br />

beter in staat om in hun directe leef- en woonomgeving naar school te blijven gaan<br />

en tegelijkertijd het sporttalent optimaal te ontwikkelen. Bij dit initiatief is ook een LOOTschool<br />

betrokken om een eventuele overstap <strong>voor</strong> leerlingen te vergemakkelijken.<br />

In Twente zijn er enkele ROC’s die sport in hun <strong>onderwijs</strong>- en instituutsbeleid hebben<br />

geïntegreerd. Zij werken samen met het Olympisch Steunpunt Twente. Ook in Brabant is<br />

een ROC actief op dit terrein. Het Willem I college – dat recentelijk de LOOT-status heeft<br />

verworven – begeleidt in samenwerking met het Olympisch Steunpunt Brabant jonge<br />

sporters via de inzet van personele en organisatorische middelen (coördinatie, examenfaciliteiten<br />

en extra sportactiviteiten). Het Olympisch Steunpunt Gelderland heeft eveneens<br />

activiteiten richting middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong> ondernomen.<br />

97 De overige zes LOOT-scholen hebben eerst onlangs hun licentie verkregen. Zie <strong>voor</strong> een uitgebreide beschrijving van veertien<br />

LOOT-scholen Hoogbergen, 2001.<br />

98 Hoogbergen, 2001; Van Rooijen e.a., 2002.<br />

B.2-88 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


(4) Voorzieningen buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

Het staat buiten kijf dat er op het terrein van de sport tal van aanbieders zijn die naast<br />

breedte- ook topsport willen bevorderen. Bekende <strong>voor</strong>beelden zijn de jeugdtrainingen<br />

van voetbalclubs uit het betaalde voetbal, tennisscholen, handboogschieten, enzo<strong>voor</strong>t.<br />

Voorzover niet ge<strong>kan</strong>aliseerd in de bovengenoemde initiatieven is de precieze relatie tussen<br />

deze aanbieders en <strong>onderwijs</strong> moeilijk aan te geven. Voorts denkt NOC*NSF momenteel<br />

aan de ontwikkeling van twee of drie aparte topsportinstituten; naast <strong>voor</strong>bereiding<br />

op het leven als topsporter zouden hier ook de normale diploma’s gehaald moeten kunnen<br />

worden. Dergelijke topsportinstituten zouden alle door de NOC*NSF erkende (olympische)<br />

sporten moeten omvatten.<br />

Provinciale <strong>voor</strong>zieningen, bij<strong>voor</strong>beeld in Groningen, mikken op breedtesport. De<br />

gedachte hierachter is dat <strong>jongeren</strong> in de school bereikt kunnen worden en er daarom<br />

een goede koppeling te leggen is tussen <strong>onderwijs</strong> en sport. Beoogd wordt de jeugd in<br />

beweging te brengen, onder <strong>meer</strong> met het oog op levenslang actief bewegen. Groningen<br />

voert daarom een pleidooi <strong>voor</strong> het opnieuw aanstellen van vakleerkrachten bewegings<strong>onderwijs</strong><br />

op basisscholen. Het beleid is indirect ook gericht op de bevordering van<br />

sporttalent: het tracht een basis te leggen waarna verdere ontwikkeling op het sportgebied<br />

mogelijk is. De provincie Drenthe voert eveneens een sportbeleid waarin breedtesport<br />

centraal staat. Ook hier is sprake van indirecte stimulering van sporttalent. Daarnaast<br />

is er indirecte stimulering van sporttalent via het verlenen van subsidie aan het<br />

Olympisch Steunpunt Noord-Nederland. Voorts pleit ook Drenthe <strong>voor</strong> de (her)invoering<br />

van vakleerkrachten bewegings<strong>onderwijs</strong> in het basis<strong>onderwijs</strong>.<br />

Nabeschouwing<br />

In het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> is de samenwerking tussen <strong>onderwijs</strong> en georganiseerde<br />

sport het meest gestructureerd via de stichting LOOT. De daarmee verbonden LOOT-licentie<br />

biedt een duidelijk beleidskader <strong>voor</strong> zowel scholen als sportbonden. Dergelijke<br />

samenwerkingsverbanden en instrumentatie bieden goede mogelijkheden <strong>voor</strong> verdere<br />

ontwikkelingen op dit terrein.<br />

Samenwerking tussen basis<strong>onderwijs</strong> en georganiseerde sport vindt met name op bilaterale<br />

basis plaats tussen school en een sportvereniging of sportbond, maar het <strong>voor</strong>zieningenpakket<br />

is nog pril.<br />

Ondernemerschap<br />

Talentgebied en doelgroep<br />

Het <strong>onderwijs</strong> is over het algemeen gesproken altijd <strong>meer</strong> gericht geweest op de <strong>voor</strong>bereiding<br />

op werknemerschap dan op het bevorderen van ondernemerschap. De <strong>voor</strong>bereiding<br />

op ondernemerschap en, <strong>meer</strong> in het algemeen, het ontwikkelen van een ondernemende<br />

houding bij leerlingen (via vaardigheden als innovatief en creatief denken, initiatief<br />

nemen, zelfstandigheid) is dus een relatief nieuw thema <strong>voor</strong> het <strong>onderwijs</strong>. Een<br />

expertgroep concludeert eveneens iets soortgelijks in het rapport Education and training<br />

for Entrepreneurship. 99 Er treedt echter een kentering op, die op nationaal en Europees<br />

niveau te maken heeft met het denken over de kenniseconomie. Vanuit dit denken en<br />

vanuit het idee van de concurrentie tussen de wereldregio’s wordt het belang van onder-<br />

99 Zie http://europa.eu.int/comm/enterprise/entrepreneurship/support_measures/training_education, geraadpleegd op<br />

10 februari 2004.<br />

Bijlage B.2-89


nemerschap bij individuele burgers sterk benadrukt. Vanuit Europa en als gevolg daarvan<br />

vanuit de nationale overheid is er hierdoor toenemende belangstelling <strong>voor</strong> innovatief<br />

ondernemerschap. In de begroting 2004 is de bevordering van ondernemerschap(svaardigheden)<br />

als belangrijk beleidspunt <strong>voor</strong> het middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong> opgenomen.<br />

De belangstelling komt <strong>voor</strong>t uit de Lissabon-afspraken waarin Europa aankondigt de<br />

strijd met de andere kenniseconomische wereldregio’s aan te gaan. In innovatief ondernemerschap<br />

wordt een belangrijke sleutel gezien <strong>voor</strong> het scheppen van werkgelegenheid.<br />

Voorzieningenaanbod<br />

<strong>Hoe</strong>wel dit thema nog geen expliciet en structureel onderdeel uitmaakt van het reguliere<br />

<strong>onderwijs</strong>curriculum, zijn er recentelijk wel diverse initiatieven ontplooid vanuit het<br />

<strong>onderwijs</strong> en door derden, waarmee invulling gegeven wordt aan deze lacune. In sommige<br />

gevallen gaat het om scholen die een eigen <strong>voor</strong>ziening aanbieden, maar vaak<br />

werken scholen met elkaar en met derden samen.<br />

(1) Kennisverspreiders, ontwikkelaars en bemiddelaars<br />

De overheid heeft een belangrijke rol gespeeld in het stimuleren van de aandacht <strong>voor</strong><br />

ondernemerschap en ondernemendheid. Het actuele overheidsstreven is erop gericht<br />

ondernemerschap op nationaal en Europees niveau sterk te stimuleren. Het <strong>onderwijs</strong><br />

wordt gezien als een zeer belangrijk middel om dit beleidsstreven te bereiken. Daarom is<br />

in 2000 de Commissie Ondernemerschap en Onderwijs ingesteld door de ministeries van<br />

Economische Zaken en van OCW. Deze commissie, waarin vertegenwoordigers uit het<br />

<strong>onderwijs</strong>, het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke organisaties zitting hadden,<br />

had als doel de opzet en ondersteuning van <strong>voor</strong>beeldprojecten op het gebied van<br />

ondernemerschap in alle <strong>onderwijs</strong>sectoren te stimuleren, en te werken aan draagvlak<br />

<strong>voor</strong> en bewustzijn van ondernemerschap in het <strong>onderwijs</strong>veld. Hierbij werd naar alle<br />

<strong>onderwijs</strong>sectoren gekeken: basis<strong>onderwijs</strong>, <strong>voor</strong>tgezet-, beroeps-, hoger beroeps- tot en<br />

met wetenschappelijk en postinitieel <strong>onderwijs</strong>. De commissie stimuleerde door middel<br />

van het subsidiëren van project<strong>voor</strong>stellen het opnemen van ondernemerschapscompetenties<br />

in het <strong>onderwijs</strong>, en ontwikkelde als kader een ‘doorlopende leerlijn’. De commissie<br />

formuleerde hiertoe vijf onontbeerlijke ondernemerscompetenties: durf, reflectievermogen,<br />

strategische houding, leidinggevend vermogen en communicatief vermogen.<br />

Tussen 2000 en 2002 zijn vanuit de commissie (waarvan de werkzaamheden inmiddels<br />

zijn overgedragen aan het agentschap Senter) 130 projecten verspreid over alle sectoren<br />

van het <strong>onderwijs</strong>, gesubsidieerd en uitgevoerd.<br />

De belangrijkste instantie <strong>voor</strong> samenbundeling en implementatie op dit moment is dus het<br />

agentschap Senter. Op basis van de Subsidieregeling Ondernemerschap en Onderwijs 2000-<br />

2002 zijn, in genoemde periode, projecten verspreid over alle sectoren van het <strong>onderwijs</strong><br />

gesubsidieerd en uitgevoerd. Zij zijn erop gericht om ondernemerschap een volwaardige<br />

plek te laten krijgen in het reguliere, publiek bekostigde <strong>onderwijs</strong>. De projecten zijn<br />

beschreven in de brochure Ondernemerschap en Onderwijs. 2000 – 2002 in beeld (Senter,<br />

juli 2003). In 2002 heeft de laatste tender van de Subsidieregeling Ondernemerschap en<br />

Onderwijs plaatsgevonden. De commissie en bijbehorende subsidieregeling (en projecten)<br />

waren de eerste stappen op de weg naar <strong>meer</strong> aandacht <strong>voor</strong> ondernemerschap in het<br />

<strong>onderwijs</strong>. Op dit moment wordt een vervolgstap gezet: het breed verspreiden van projectresultaten<br />

en ervaringen binnen het <strong>onderwijs</strong>. Hiertoe voert Senter een zogenaamde ‘verspreidings-<br />

en verankeringstraject’ uit <strong>voor</strong> de bve- en hbo-sector. Deze heeft tot doel best<br />

practices te selecteren, deze geschikt te maken <strong>voor</strong> een brede implementatie en ze te ver-<br />

B.2-90 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


spreiden. Senter neemt de uitvoering van de verankering op zich, in samenwerking met de<br />

projectleiders van de geselecteerde best practices. 100 Senter maakt hierbij gebruik van<br />

inzichten die werden verworven in een onderzoek onder docenten en directies van mbo- en<br />

hbo-instellingen. 101 Dat onderzoek geeft het volgende aan.<br />

• Ondernemerschap is nog geen groot issue in het <strong>onderwijs</strong>.<br />

• Onderwijsmensen vinden het onderwerp zeer interessant. Tegelijkertijd weet<br />

men er niet goed raad mee. Het concept als zodanig is onhelder, terwijl ook de<br />

beeldvorming over het begrip erg beperkt is: men verbindt het niet snel met de<br />

eigen beroepsuitoefening en beroepsomgeving, ondernemerschap staat in de<br />

beleving veraf. Onderwijsmensen vinden het wel belangrijk maar tonen niet<br />

direct betrokkenheid ermee.<br />

• Er is veel begeleiding nodig op het rationele en emotionele vlak om ondernemerschap<br />

een volwaardige plek in het <strong>onderwijs</strong>curriculum te geven.<br />

• Afhankelijk van de resultaten zal besloten worden of er in 2004 ook een implementatieproject<br />

opgezet wordt <strong>voor</strong> andere <strong>onderwijs</strong>sectoren.<br />

Een andere belangrijke actor is de stichting Miniondernemingen. Deze is begonnen in<br />

1990 met ongeveer 10 miniondernemingen. Dit jaar draaien er 220 miniondernemingen,<br />

waarbij circa 3.000 studenten betrokken zijn. Alle instructies over de opzet en uitvoering<br />

van een minionderneming staan in een overzichtelijk handboek. Miniondernemers worden<br />

begeleid door ervaren adviseurs uit het bedrijfsleven. Iedere minionderneming heeft<br />

een mentor in de persoon van een (oud-) ondernemer en een (AA-)accountant. Vanuit de<br />

school is er ten minste één docent die de miniondernemers begeleidt. Deelnemers aan<br />

miniondernemingen zijn <strong>voor</strong>alsnog grotendeels studenten uit het mbo (55%) en het hbo<br />

(34%), niet alleen uit de handelsopleidingen en economie, maar ook in toenemende mate<br />

uit technische opleidingen en beroepsopleidingen. Het idee van de minionderneming lijkt<br />

ook over te slaan naar het <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong>. In het vmbo wordt op kleine schaal in<br />

aangepaste vorm gebruik gemaakt van miniondernemingen. Miniondernemingen is een<br />

initiatief van het VNO/NCW (organisatie van ondernemers in Nederland), MKB-Nederland<br />

(Midden- en Kleinbedrijf) en ABN AMRO, en wordt onder <strong>meer</strong> gesponsord door het<br />

Ministerie van Economische Zaken, de VVK (Vereniging van Kamers van Koophandel), de<br />

NOvAA (Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten), IMK Nederland<br />

(Instituut <strong>voor</strong> het Midden- en Kleinbedrijf), Start, Jong Management en Delta Lloyd.<br />

Een ander <strong>voor</strong>beeld op dit terrein is het ontwerpbureau De Educatieve Stad in Krommenie.<br />

Het bureau verstrekt adviezen en ontwikkelt activiteiten met betrekking tot ondernemend<br />

leren. Het begrip ondernemen wordt ruimer opgevat dan alleen economisch: “Ondernemers<br />

tref je overal aan. Het zijn mensen die genoegen beleven aan het feit dat ze iets in beweging<br />

brengen, iets nieuws creëren, grenzen verleggen, problemen oplossen. Kortom initiatief<br />

nemen om tot een waardevol (eind)resultaat te komen. Zulke ondernemers tref je aan<br />

de in sport, de zorg, de kunst, de wetenschap, het <strong>onderwijs</strong>.” 102 Het bureau ontwerpt <strong>voor</strong><br />

en begeleidt diverse projecten in het primair en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> (zie hieronder).<br />

(2) Scholen met een eigen aanbod<br />

Hieronder volgen <strong>voor</strong>beelden van projecten die het ondernemerschap beogen te bevorderen.<br />

Het gaat om breedteprojecten gericht op alle leerlingen van een klas of school. Zij<br />

100 Jansen M., 2003.<br />

101 PineappleYellow b.v., 2004.<br />

102 Conijn, Schuurmans & Mühren, 2003.<br />

Bijlage B.2-91


moeten gezien worden als basis <strong>voor</strong> verdere talentontdekking en begeleiding. De meeste<br />

projecten vinden plaats in het mbo en hbo, hetgeen gezien de afstand tot de arbeidsmarkt<br />

niet verwonderlijk is. Maar ook in het basis- en <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong> worden projecten<br />

uitgevoerd. De beschrijvingen zijn ontleend aan Senter (2003) .<br />

• Op de Meester Sieberingschool in Nieuw-Balinge kunnen leerlingen kennismaken<br />

met ondernemerschap door een winkel op te zetten op school. De door de leerlingen<br />

gemaakte artikelen worden verkocht aan klanten uit het dorp. De leerlingen<br />

van groep 7 en 8 runnen de winkel onder toezicht van docenten en onder<br />

auspiciën van een (uit externe ervaringsdeskundigen bestaande) Raad van<br />

Commissarissen. Het project start met <strong>voor</strong>bereidende activiteiten waarbij zowel<br />

docenten als leerlingen zijn betrokken. De leerlingen voeren onderdelen van het<br />

plan in werkgroepen uit. Na een oriëntatie bij bestaande ondernemingen wordt<br />

er een ondernemersplan opgesteld. In de uitvoerende fase wordt de winkel ingericht<br />

en gewerkt aan de pr (public relations). De derde fase van bet project staat<br />

in het teken van de evaluatie en de verslaglegging.<br />

• De Christelijke Scholengemeenschap Comenius in Leeuwarden ontwikkelt een<br />

project in de vorm van een adviesbureau. Doordat de leerlingen als ondernemers<br />

opereren binnen een adviesbureau, trainen ze in dit project verschillende<br />

aspecten van het ondernemerschap. Zo worden ze zich bewust van de mogelijkheden<br />

die het ondernemerschap biedt. Het adviesbureau is gericht op algemene<br />

competenties zoals verantwoordelijkheid durven nemen, creativiteit, initiatief<br />

nemen, zelfvertrouwen en moeilijke situaties de baas kunnen. Binnen de context<br />

van het ondernemerschap kunnen leerlingen deze algemene competenties oefenen.<br />

In het adviesbureau werken leerlingen met bedrijfsplannen, werkplannen,<br />

offertes en contracten. De producten die ontstaan, zijn onder andere beleidsadviezen,<br />

kosten-batenanalyses en haalbaarheidsstudies. De docent heeft de rol<br />

van senior-adviseur van het adviesbureau.<br />

(3) Voorzieningenaanbod in samenwerking van scholen onderling of van scholen met deskundige<br />

derden<br />

Een drietal <strong>voor</strong>beelden:<br />

• Samen met Basisschool De Octant in Assendelft voert het Albeda college te<br />

Rotterdam een project op het terrein van techniek uit. In het primair <strong>onderwijs</strong><br />

komen leerlingen vaak onvoldoende in aanraking met praktische, ambachtelijke<br />

technieken zoals houtbewerken en lassen. Hierdoor neemt hun interesse <strong>voor</strong><br />

technisch ambachtschap af. In dit project komen leerlingen van groep 8 in een<br />

gecontroleerde, realistische omgeving in aanraking met technisch ondernemerschap.<br />

De leerlingen werken gedurende een dag in het technisch experimenteercentrum<br />

van het ROC. Onder begeleiding van ervaren praktijkdocenten produceren<br />

de leerlingen speelmateriaal <strong>voor</strong> hun school en <strong>voor</strong> de verkoop. Door het<br />

spelen van een management game leren de leerlingen wat er bij komt kijken als<br />

je een onderneming in de techniek wilt runnen.<br />

• De sector Handel van ROC Zadkine te Rotterdam telt veel allochtone leerlingen<br />

en een deel hiervan droomt ervan zelfstandig ondernemer te worden. In de<br />

praktijk blijkt dat startende allochtone ondernemers vaker failliet gaan dan<br />

autochtone. In dit project wil men aandacht besteden aan algemene ondernemersvaardigheden<br />

en aan de specifieke problemen waar allochtone ondernemers<br />

mee te maken krijgen. In het leertraject dat wordt ontwikkeld, is de cursist<br />

het uitgangspunt aan wie maatwerk wordt geboden. Bij de ontwikkeling van het<br />

B.2-92 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


lesmateriaal speelt het multiculturele ondernemersplatform, dat in het kader van<br />

dit project wordt opgericht, een belangrijke rol. Het traject wordt deels in de<br />

reguliere opleiding aangeboden en deels als mbo+-opleiding.<br />

• In samenwerking met Stichting De Educatieve Stad hebben vier basisscholen een<br />

agro-winkel opgezet. Leerlingen van de onderbouw (tot en met groep 6) spelen<br />

een belangrijke rol in de pr, de bedrijfsvoering, het helpen van klanten (ouders,<br />

buurtbewoners, enzo<strong>voor</strong>t) en soms in het vervaardigen of bewerken van producten.<br />

Hierbij wordt samengewerkt met enkele agrarische bedrijven. Het is de<br />

bedoeling om het aantal bedrijven waarmee men samenwerkt en het aantal<br />

deelnemende basisscholen uit te breiden. De nadruk komt dan te liggen op de<br />

bovenbouw, zodat de winkel een echte onderneming <strong>kan</strong> worden. De leerkrachten<br />

en leerlingen hebben contacten met bedrijven over de producten, de practiviteiten,<br />

de boekhouding, enzo<strong>voor</strong>t. Op basis van deze kennis wordt op<br />

schoolniveau de winkel opgezet en ingericht. Het project is gebaseerd op het<br />

principe 'learning by doing'. Het project wordt afgesloten met een bedrijvencontactdag,<br />

waar de leerlingen hun 'bedrijfsresultaten' presenteren aan elkaar en<br />

aan echte bedrijven.<br />

(4) Voorzieningenaanbod buiten het <strong>onderwijs</strong>systeem<br />

In deze categorie zijn tijdens de inventarisatie <strong>voor</strong> het terrein ondernemerschap geen<br />

<strong>voor</strong>zieningen gevonden.<br />

Nabeschouwing<br />

De bevordering van ondernemerschap en ondernemendheid in het <strong>onderwijs</strong> verkeert<br />

duidelijk in een prille eerste fase van experimenten met uiteenlopende innovatieve projecten.<br />

In het mbo is er <strong>meer</strong> aandacht <strong>voor</strong> ondernemerschap in het curriculum (zie<br />

onder <strong>meer</strong> de activiteiten van de Stichting Miniondernemingen). In het primair en <strong>voor</strong>tgezet<br />

<strong>onderwijs</strong> is er nog maar een aarzelend begin. Op dit moment is nog onduidelijk in<br />

hoeverre de opgedane projectervaringen een ruimere verspreiding en verankering krijgen.<br />

Vooralsnog lijkt het erop dat bevordering van bijzonder talenten op dit terrein <strong>voor</strong>al<br />

vormgegeven wordt in het beroeps<strong>onderwijs</strong> en <strong>voor</strong> een oudere leeftijdsgroep (de sectoren<br />

mbo, hbo en wo). In deze sectoren zijn dan ook vaak al speciale ondernemersscholen<br />

en -opleidingen ingericht. Momenteel is het nog onduidelijk of het wenselijk en mogelijk<br />

is een top<strong>voor</strong>ziening op dit gebied in te richten <strong>voor</strong> <strong>jongeren</strong> onder de achttien, die al<br />

blijk geven van bijzondere talenten. Belangrijke vragen die hieraan <strong>voor</strong>af gaan, hebben<br />

betrekking op het begrip ‘talent <strong>voor</strong> ondernemerschap’: waaruit bestaat dit talent (welke<br />

competenties), met welk gedrag wordt het zichtbaar, hoe is talent op dit terrein te signaleren?<br />

Bijlage B.2-93


B.2-94 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Bijlage 3<br />

Gesprekspartners <strong>voor</strong> dit advies<br />

Bijlage B.3-95


A. Over <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong>, en aanpak van, <strong>jongeren</strong> met psychosociale<br />

problemen<br />

Panelbijeenkomst 10 december 2003<br />

1. Mevrouw R. van Dalen Sisa gemeente Rotterdam<br />

2. Mevrouw K. Laarveld VVO Utrecht<br />

3. Mevrouw A. Jeurissen gemeente Utrecht<br />

4. Mevrouw M. Bosdriesz NIZW<br />

5. Mevrouw M. van Hees Inspectie van het Onderwijs<br />

6. Mevrouw P. Dijkema Bureau Jeugdzorg Rijnland<br />

Panelbijeenkomst 6 februari 2004<br />

1. De heer H. Derks Petra Praktijkschool, Zaandam<br />

2. De heer H. Groothuis College Blaucapel, Utrecht<br />

3. De heer A. van der Heide Burgemeester Harmsma School, Gorredijk<br />

4. Mevrouw H. Kievit Baronie College, Breda<br />

5. Mevrouw D. de Kruijk Scholengemeenschap Lelystad<br />

6. De heer H. Liemburg Openbare Scholengemeenschap Singeland,<br />

Drachten<br />

7. De heer P. Nauta Dokkinga College, Dokkum<br />

8. De heer L. Olive Assink Lyceum, Eijbergen<br />

9. De heer F. Scheen Montessori College Oost, Amsterdam<br />

10. De heer A. van Zwam Basisschool De Dorendal, Doorwerth<br />

Gesprek met drie directeuren op 18 februari 2004<br />

1. De heer G. van Miltenburg Terra college Den Haag<br />

2. De heer K. Veling Johan de Witt college Den Haag<br />

3. De heer K. Richel Pleysierschool Den Haag<br />

Andere deskundigen waarmee gesproken is<br />

1. De heer Brinkman NIZW Jeugd Utrecht<br />

2. De heer P. Nota Gemeente Amsterdam<br />

B.3-96 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


B. Over <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong>, en aanpak van, <strong>jongeren</strong> met bijzondere<br />

talenten<br />

Cognitief talent<br />

1. Mevrouw N. Steenbergen-Penterman SLO (Informatiepunt)<br />

2. Mevrouw G. de Boer CPS (Informatiepunt)<br />

3. Mevrouw. D. van den Heuvel Groep Terecht verontruste ouders<br />

4. Mevrouw N. Nauta Groep Terecht verontruste ouders<br />

5. Mevrouw I. Scholten Groep Terecht verontruste ouders<br />

6. De heer W. Wind Groep Terecht verontruste ouders<br />

7. Mevrouw M. van den Heuvel SBO het Overpad<br />

Talent <strong>voor</strong> kunst en cultuur<br />

1. Mevrouw R. Brand Cultuurnetwerk Nederland<br />

2. De heer F. Haanstra Amsterdamse Hogeschool <strong>voor</strong> de Kunsten<br />

3. De heer J. Deering Faculteit Theater Artez<br />

4. De heer J. Oostwoud Wijdenes Hogeschool <strong>voor</strong> de Kunsten Utrecht<br />

Talent <strong>voor</strong> sport<br />

1. De heer M. Monsma NOC*NSF<br />

2. Mevrouw M. Wisman NOC*NSF<br />

3. De heer M. Broere Landstede Thomas à Kempis college<br />

4. De heer P. Pinkse Landstede Thomas à Kempis college<br />

5. Mevrouw G. Lambers Stichting LOOT<br />

6. De heer A. van der Velde Willem I college Den Bosch<br />

Talent <strong>voor</strong> ondernemerschap<br />

1. Mevrouw R. Staal Senter, Den Haag<br />

2. Mevrouw M. Jansen Senter, Den Haag<br />

Bijlage B.3-97


B.3-98 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004


Bijlage 4<br />

Afkortingen<br />

Bijlage B.4-99


ADHD Attention Deficit Hyperactivity Disorder<br />

AMW Algemeen Maatschappelijk Werk<br />

bve beroepsvorming en volwasseneneducatie<br />

CBO Centrum <strong>voor</strong> Begaafdheidsonderzoek<br />

CKV Culturele en Kunstzinnige Vorming<br />

CPS Christelijk Pedagogisch Studiecentrum<br />

goa gemeentelijk <strong>onderwijs</strong>achterstandenbeleid<br />

halt het alternatief<br />

hbo hoger beroeps<strong>onderwijs</strong><br />

IMK Instituut <strong>voor</strong> het Midden- en Kleinbedrijf<br />

ITS (onderzoeksinstituut verbonden aan de Katholieke Universiteit<br />

Nijmegen)<br />

ivbo individueel <strong>voor</strong>bereidend beroeps<strong>onderwijs</strong><br />

KNLTB Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond<br />

LCOJ Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg<br />

lom leer- en opvoedingsmoeilijkheden<br />

LOOT Landelijk Overleg Onderwijs Topsport<br />

lwoo leerwegondersteunend <strong>onderwijs</strong><br />

mbo middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong><br />

mkb midden- en kleinbedrijf<br />

mlk moeilijk lerende kinderen<br />

NIZW Nederlands Instituut <strong>voor</strong> Zorg en Welzijn<br />

NOC*NSF Nationaal Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie<br />

NOvAA Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten<br />

OCW Onderwijs, Cultuur en Wetenschap<br />

O&W Onderwijs & Wetenschappen<br />

PABU Psychologische Adviespraktijk Begaafden Utrecht<br />

PCL Permante Commissie Leerlingenzorg<br />

REC Regionaal Expertise Centrum<br />

RMC Regionale Meld- en Coördinatiefunctie<br />

ROC Regionaal Opleidingen Centrum<br />

sbo speciaal basis<strong>onderwijs</strong><br />

SCP Sociaal en Cultureel Planbureau<br />

SLO Stichting Leerplanontwikkeling<br />

svo speciaal <strong>voor</strong>tgezet <strong>onderwijs</strong><br />

TOV Tijdelijke Opvang Voortijdige schoolverlaters<br />

vbo <strong>voor</strong>bereidend beroeps<strong>onderwijs</strong><br />

vmbo <strong>voor</strong>bereidend middelbaar beroeps<strong>onderwijs</strong><br />

VNO/NCW (organisatie van Nederlandse werkgevers)<br />

VVK Vereniging van Kamers van Koophandel<br />

VWS Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

wsns weer samen naar school<br />

wo wetenschappelijk <strong>onderwijs</strong><br />

WVC Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />

zmok zeer moeilijk opvoedbare kinderen<br />

B.4-100 <strong>Onderwijsraad</strong>, mei 2004

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!