27.07.2013 Views

Handleiding proeftuinzorg (pdf) - IWT

Handleiding proeftuinzorg (pdf) - IWT

Handleiding proeftuinzorg (pdf) - IWT

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Koning Albert II -laan 35, bus 16<br />

B-1030 Brussel<br />

<strong>Handleiding</strong><br />

PLATFORMEN EN PROJECTEN VOOR DE PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE<br />

VLAANDEREN<br />

Versie 2012 bis<br />

Verduidelijkingen/correcties ten opzichte van <strong>Handleiding</strong> versie 2012:<br />

p 15: Voor geen enkel platform (inclusief het initieel portfolio aan projecten) of project mag de subsidie meer bedragen<br />

dan 2 miljoen euro.<br />

p 15: De extra subsidie van 15% voor samenwerking geldt enkel indien er in het platform of project een samenwerking is<br />

tussen minstens 2 onafhankelijke organisaties, waarbij minstens 1 organisatie een kmo is en geen enkele organisatie meer<br />

dan 70% van de in aanmerking komende kosten van het samenwerkingsverband voor haar rekening neemt.<br />

p 17: Een onderaanneming vanaf 8.500 euro kan afzonderlijk gebudgetteerd worden.<br />

Tel.: +32 (0)2 432 42 00<br />

Fax: +32 (0)2 432 43 99<br />

E-mail: info@iwt.be<br />

Web: www.iwt.be


PROJECTFICHE<br />

Basiskenmerken van de proeftuin Zorginnovatieruimte Vlaanderen<br />

De proeftuin Zorginnovatieruimte Vlaanderen richt zich op het stimuleren van innovatie in de ouderenzorg<br />

om op termijn het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen die gepaard gaan met de vergrijzing van de<br />

Vlaamse bevolking. De proeftuin beoogt innovatieve zorg-initiatieven te ondersteunen waarbij aandacht<br />

besteed wordt aan alle aspecten van ouderenzorg, inclusief preventie (o.a. tegengaan van sociale<br />

kwetsbaarheid, verhogen van de kwaliteit van de huisvestingssituatie), sensibilisering, detectie, interventie en<br />

zorg.<br />

Een proeftuin is een gestructureerde testomgeving waarin organisaties innovatieve technologieën, producten,<br />

diensten en concepten kunnen testen, gebruik makend van een representatieve groep van individuen, die als<br />

testers worden ingezet in hun eigen leef- en werkomgeving. Het doel is om de innovatie bij te sturen en/of te<br />

versnellen en/of om toekomstige noden te capteren.<br />

De proeftuin zal bestaan uit één of meerdere proeftuinplatformen, waarop projecten uitgevoerd worden. Een<br />

platform bestaat uit een infrastructuur, een ondersteunende structuur voor de algemene werking en een<br />

testpopulatie. Reeds bij de indiening van de platformen dient een portfolio van projecten ingediend te<br />

worden waarmee het platform van start kan gaan. Er dient echter ruimte te blijven om later bijkomende<br />

projecten op het platform uit te voeren.<br />

Om te vermijden dat de verschillende platformen/projecten los van elkaar staan, wordt één “programme<br />

office” voorzien, die de activiteiten op alle platformen coördineert. Deze taak zal uitgevoerd worden door<br />

IBBT. Aan de programme office zal een wetenschappelijk consortium van kennisinstellingen verbonden<br />

zijn dat zal instaan voor de wetenschappelijke begeleiding van de platformen en projecten. Verder zal ook<br />

een klankbordcommissie opgezet worden die bestaat uit vertegenwoordigers van Flanders’ Care en<br />

verschillende actoren uit het werkveld en die als taak heeft om nieuwe innovatieve ideëen aan te reiken voor<br />

de proeftuinplatformen.<br />

Voor de proeftuin worden drie oproepen voorzien, verspreid over twee fasen. In een eerste fase (2012)<br />

worden parallel twee oproepen gelanceerd: enerzijds een oproep voor proeftuinplatformen + bijhorende<br />

projecten (voorzien budget: € 6,02 M) en anderzijds een oproep voor een project kennisopbouw voor de<br />

selectie van het wetenschappelijk consortium (voorzien budget: € 0,93 M). Zodra bekend is welke<br />

platformen geselecteerd werden, wordt in een tweede fase (2013) een bijkomende oproep (voorzien budget:<br />

€ 2 M) gelanceerd, waarbij ook nieuwe aanvragers die gebruik wensen te maken van een gesteund platform,<br />

een projectvoorstel kunnen indienen.<br />

De financiering van de platformen loopt maximaal 3 jaar. De proeftuinprojecten kunnen enkel gefinancierd<br />

worden tijdens de financieringsperiode van het platform waarop ze uitgevoerd worden.<br />

De proeftuin heeft een economische en/of maatschappelijke finaliteit. Op maatschappelijk vlak gaat de<br />

aandacht zowel naar het betaalbaar houden van het zorgsysteem als naar het voorzien van een degelijke<br />

zorgkwaliteit voor de individuele ouderen.<br />

Voor de platform- en projectvoorstellen kunnen de aanvragende consortia opgebouwd zijn uit steden en<br />

gemeenten, bedrijven en social profit organisaties met activiteiten relevant voor de zorgsector.<br />

Kennisinstellingen kunnen geen aanvrager zijn, maar kunnen betrokken worden als onderaannemer. In het<br />

aanvragend consortium van een platformaanvraag dient minstens een bedrijf en een stad of gemeente<br />

aanwezig te zijn.<br />

Voor aanvragen in het kader van het project kennisopbouw dient het aanvragend consortium te bestaan uit<br />

een brede, instellingsoverschrijdende, multidisciplinaire samenstelling van voornamelijk Vlaamse<br />

Koning Albert II -laan 35, bus 16<br />

B-1030 Brussel<br />

Tel.: +32 (0)2 432 42 00<br />

Fax: +32 (0)2 432 43 99<br />

E-mail: info@iwt.be<br />

Web: www.iwt.be


HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

kennisinstellingen die een ruime expertise bezitten op vlak van zorgprocessen, onderzoeksmethodologieën,<br />

vergrijzing en zorgeconomie.<br />

Documentenoverzicht<br />

Deze handleiding<br />

Oproepdocument met specifieke modaliteiten en de timing<br />

De aanvraagdocumenten<br />

Al deze documenten zijn beschikbaar op www.iwt.be.<br />

3/26


INHOUD<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

1. ALGEMENE SITUERING EN PROBLEEMSTELLING ................................................................................ 5<br />

1.1. Probleemstelling in de ouderenzorg ............................................................................................ 5<br />

1.2. De proeftuin als antwoord ............................................................................................................ 5<br />

2. SITUERING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN ...................................................... 6<br />

2.1. Doelstellingen .............................................................................................................................. 6<br />

2.2. Positionering van de proeftuin in Vlaanderen .............................................................................. 6<br />

2.3. Stakeholders ................................................................................................................................ 7<br />

2.4. Onderzoeksvragen ...................................................................................................................... 7<br />

3. PROGRAMMAKENMERKEN ...................................................................................................................... 9<br />

3.1. Structuur van de proeftuin ........................................................................................................... 9<br />

3.2. Drie oproepen ............................................................................................................................ 12<br />

3.3. Consortia en stakeholders ......................................................................................................... 12<br />

3.4. Platform- en projectduur, begroting en subsidie ........................................................................ 15<br />

3.5. IPR en valorisatie....................................................................................................................... 18<br />

4. BEHANDELING VAN DE AANVRAAG ..................................................................................................... 20<br />

4.1. Algemeen .................................................................................................................................. 20<br />

4.2. Indiening .................................................................................................................................... 20<br />

4.3. Ontvankelijkheid ........................................................................................................................ 21<br />

4.4. Evaluatie .................................................................................................................................... 22<br />

5. UITVOERING EN MONITORING ............................................................................................................... 24<br />

5.1. Uitvoering .................................................................................................................................. 24<br />

5.2. Uitbetaling .................................................................................................................................. 24<br />

5.3. Opvolging .................................................................................................................................. 24<br />

4/26


1. ALGEMENE SITUERING EN PROBLEEMSTELLING<br />

1.1. Probleemstelling in de ouderenzorg<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Vlaanderen wordt geconfronteerd met een sterke toename van het aantal ouderen ten opzichte van de<br />

totale populatie. De vergrijzing van de Vlaamse bevolking zal met de intrede van de ‘Baby Boom<br />

generatie’ in de groep 60-plussers een spectaculaire groei kennen in de komende decennia. Niet alleen<br />

het aantal ouderen zal toenemen, ook het aantal 80-plussers en het aantal kwetsbare ouderen zal in<br />

absolute cijfers versneld toenemen. Het is dan ook de verwachting dat de zorgvraag in het algemeen en<br />

de ouderenzorg in het bijzonder deze demografische evoluties zal volgen.<br />

Deze toename van de vraag naar ouderenzorg zal tesamen met andere evoluties, zoals de toename van<br />

het aantal alleenstaande ouderen, de vergrijzing van de eerste generatie migranten en de druk op de<br />

arbeidsmarkt inzake de zorgberoepen, een belangrijke uitdaging betekenen voor de Vlaamse<br />

samenleving.<br />

Bovendien blijken ouderen vandaag andere woon- en zorgpreferenties te hebben. Zo wordt inwonen bij<br />

de kinderen meestal niet als zorgalternatief overwogen (4% van de ouderen: BAS, 2012), terwijl het<br />

klassieke woonzorgcentrum op even weinig enthousiasme kan rekenen bij 65-plussers. Ouderen willen<br />

zolang mogelijk zelfstandig blijven functioneren. Daarvoor verkiezen ze meestal ook hun woning te<br />

behouden, terwijl deze in bijna 40% van de gevallen niet aangepast is aan mogelijke gezondheids- of<br />

mobiliteitsproblemen.<br />

Om het hoofd te bieden aan deze uitdagingen, zal duidelijk meer nodig zijn dan een bestendiging van<br />

het regulier beleid. Het zoeken, uittesten en implementeren van innovatieve zorgprocessen en<br />

zorgproducten zal een essentiële voorwaarde zijn om succesvol met de vermelde maatschappelijke<br />

uitdagingen om te gaan.<br />

Hierbij is het belangrijk om aandacht te besteden aan alle aspecten van ouderenzorg, inclusief preventie,<br />

sensibilisering, detectie, interventie en zorg. Er zullen acties ondernomen moeten worden op vele<br />

domeinen, zoals onder meer het het accuraat screenen van chronische en invaliderende pathologieën, het<br />

tegengaan van sociale kwetsbaarheid van ouderen, het verhogen van de kwaliteit van de<br />

huisvestingssituatie van ouderen, het inzetten van de publieke ruimte en het zorgen voor sociale cohesie.<br />

1.2. De proeftuin als antwoord<br />

Een mogelijke wijze om innovatie in de ouderenzorg te stimuleren en faciliteren is het ter beschikking<br />

stellen van een proeftuin in dit domein. Daarom besliste de Vlaamse Regering, op initiatief van Minister<br />

Ingrid Lieten, bevoegd voor innovatie, om een proeftuin “Zorginnovatieruimte Vlaanderen” te lanceren.<br />

Een proeftuin is een gestructureerde testomgeving waarin organisaties innovatieve technologieën,<br />

producten, diensten en concepten kunnen testen, gebruik makend van een representatieve groep van<br />

eindgebruikers, die als testers worden ingezet in hun eigen leef- en werkomgeving. Het doel is om de<br />

innovatie bij te sturen en/of te versnellen of om toekomstige noden te capteren om innovatie uit te<br />

lokken. Essentieel in deze definitie is de aanwezigheid van een testpopulatie in zijn eigen leef- of<br />

werkomgeving. Hierdoor onderscheidt een proeftuin zich van initiatieven waarbij onderzoek en<br />

ontwikkeling wordt gedaan in labo-omstandigheden.<br />

5/26


HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

2. SITUERING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

2.1. Doelstellingen<br />

De proeftuin Zorginnovatieruimte Vlaanderen wil een experimenteer- en testruimte creëren om<br />

innovatieve concepten, diensten, processen en producten in de ouderenzorg te ontwikkelen en te<br />

toetsen in “real life” omstandigheden. In de proeftuin staat de zorg-eindgebruiker (client, patiënt,<br />

mantelzorger,…) centraal, niet alleen als lijdend voorwerp in de test- en experimenteerfases, maar<br />

tevens als leidend voorwerp bij de ontwikkeling, toetsing en bijsturing van zorginnovatieve projecten.<br />

De proeftuin veronderstelt een (deels) open innovatie ecosysteem, waarbij partnerships ontwikkeld<br />

worden in de hele zorg- en waardeketen (bijv. eerste lijn, tweede lijn, ziekenhuizen, lokale besturen,<br />

huisvestingsmaatschappijen, eindgebruikers, zorgeconomische actoren, overheid …) en waarbij de<br />

eindgebruikers actief betrokken worden bij conceptualisering, ontwikkeling, onderzoek en evaluatie in<br />

het volledige innovatieproces (co-creatie). Multidisciplinariteit, sector-overschrijdende samenwerking<br />

en transmurale samenwerking zullen belangrijke voorwaarden zijn om voor financiering in aanmerking<br />

te komen. Bovendien moet de proeftuin een voldoende schaalgrootte garanderen om op termijn een<br />

impact op de samenleving te kunnen realiseren.<br />

Naast de evaluatie van het economisch potentieel, zal er bij de evaluatie ook een sterke nadruk gelegd<br />

worden op het maatschappelijke potentieel van de voorstellen. Zowel het betaalbaar houden van het<br />

zorgsysteem als het voorzien van een degelijke zorgkwaliteit voor de individuele eindgebruikers zullen<br />

in rekening gebracht worden. Bij de beoordeling van de zorgkwaliteit van de beoogde innovaties zal<br />

onder meer aandacht besteed worden aan volgende aspecten: effectiviteit, efficiëntie,<br />

patiëntgestuurdheid, tijdigheid, toegankelijkheid en veiligheid.<br />

2.2. Positionering van de proeftuin in Vlaanderen<br />

In heel wat Europese landen werden reeds initiatieven ontwikkeld die experimenten in de ouderenzorg<br />

mogelijk maken. De proeftuin Zorginnovatieruimte Vlaanderen sluit aan bij deze internationale<br />

initiatieven, en sluit tevens aan bij de bestaande Vlaamse onderzoeks- en innovatietrajecten op gebied<br />

van zorg (demonstratieprojecten van Flanders’ Care, <strong>IWT</strong> O&O bedrijfsprojecten in de zorg,…).<br />

Bij de proeftuin die in Vlaanderen wordt opgezet, dient rekening gehouden te worden met de specifieke<br />

situatie in Vlaanderen, onder meer op vlak van volgende aspecten:<br />

de integratieve en trans-sectorale aanpak;<br />

de lokale en contextuele demografische en zorgorganisatorische verschillen;<br />

de integratie van zorgeconomische producten in de zorgprocessen;<br />

het decreet lokaal sociaal beleid;<br />

het woonzorg decreet;<br />

de vigerende RIZIV nomenclatuur;<br />

de regeneratie van stedelijke en landelijke omgevingen (inclusief de organisatie van de<br />

openbare ruimte en voorzieningen);<br />

het bestaande dienstverleningsaanbod;<br />

de huisvestingsomstandigheden;<br />

de lokale, provinciale, Vlaamse en federale bestuursverantwoordelijkheden;<br />

de vigerende en toekomstige interventieparadigma’s (cure & care model).<br />

6/26


2.3. Stakeholders<br />

Mogelijke stakeholders en/of deelnemers aan proeftuinplatformen zijn:<br />

Gemeenten & OCMW’s;<br />

Sociale huisvestingmaatschappijen;<br />

Huisartsen- en specialistenverenigingen;<br />

Thuiszorgorganisaties;<br />

Ziekenhuizen;<br />

Residentiële ouderenzorg;<br />

Boodschappendiensten, klusjesdiensten;<br />

Ziekenfondsen, RIZIV;<br />

Bedrijven (zorg, ICT, telecom, bouw);<br />

Seniorenverenigingen;<br />

Maatschappelijke middenveld;<br />

Patiëntenvereniging en gebruikersorganisaties;<br />

Mantelzorgers;<br />

Kennisinstellingen;<br />

Overheden (federaal, Vlaams, lokaal,…);<br />

Gezondheids- en zorgbeoefenaars;<br />

…<br />

2.4. Onderzoeksvragen<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

De onderzoeksvragen die in de proeftuin aan bod kunnen komen, zijn zeer divers, en kunnen zowel<br />

betrekking hebben op nieuwe producten als op nieuwe processen gericht op ouderenzorg:<br />

In welke mate kunnen nieuwe zorg- en hulpprocessen (of nieuwe zorg- en hulpproducten) een<br />

bijdrage leveren aan de kwaliteit, kosteneffectiviteit en uitvoerbaarheid van de ouderenzorg?<br />

Wat zijn de aantoonbare maatschappelijke en economische effecten van de nieuwe zorg- en<br />

hulpprocessen (of nieuwe zorg- en hulpproducten)?<br />

In welke mate geven de nieuwe zorg- en hulpprocessen (of nieuwe zorg- en hulpproducten)<br />

invulling aan het bestaande woonzorg decreet en het decreet lokaal sociaal beleid?<br />

Op welke wijze worden de nieuwe integratieve zorg- en hulpprocessen ondersteund door<br />

zorgproducten (bijv. domotica, huisvesting, ICT,…)?<br />

Op welke wijze zijn de nieuwe integratieve zorg- en hulpproducten geïntegreerd in de zorg- en<br />

hulpprocessen?<br />

Op welke wijze kunnen de nieuwe zorg- en hulpprocessen (of nieuwe zorg- en hulpproducten)<br />

verspreid worden in andere zorgcontexten (vb. landelijk, stedelijk,…)?<br />

Op welke wijze kunnen de nieuwe zorg- en hulpprocessen (of de nieuwe zorg- en<br />

hulpproducten) doorstromen in het regulier beleid, de markt of in een privaat-publieke<br />

samenwerking?<br />

Welke juridische implicaties hebben de nieuwe zorg- en hulpprocessen (of nieuwe zorg- en<br />

hulpproducten)?<br />

Welke implicaties hebben de nieuwe zorg- en hulpprocessen (of nieuwe zorg- en<br />

hulpproducten) voor de arbeids- en organisatieprocessen?<br />

…<br />

De specifieke regelgeving, omgeving en organisatie van de zorg in Vlaanderen hebben tot gevolg dat<br />

het vertalen van een concept dat toegepast wordt in het buitenland naar de Vlaamse situatie een<br />

belangrijk onderzoekselement zou kunnen bevatten. Dergelijke vertaling van in het buitenland reeds<br />

uitgeteste of toegepaste concepten kan bijgevolg in aanmerking komen voor subsidie, mits een positieve<br />

evaluatie volgens de evaluatiecriteria vermeld in 4.4.2. van deze handleiding.<br />

7/26


HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Binnen het kader van de proeftuin Zorginnovatieruimte Vlaanderen kunnen ook Vlaamse<br />

demonstratieprojecten (bijv. van Flanders’ Care) die toetsing in ‘real life’ situaties vereisen gebruik<br />

maken van de infrastructuur van de proeftuinplatformen.<br />

8/26


3. PROGRAMMAKENMERKEN<br />

3.1. Structuur van de proeftuin<br />

3.1.1. Platformen<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Een proeftuinplatform bestaat uit een infrastructuur, een ondersteunende structuur voor de algemene<br />

werking en een testpopulatie (representatieve groep van eindgebruikers). Enkel de additionele kosten<br />

die vereist zijn voor de opbouw van het platform en die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de<br />

projecten zijn steunbaar in het kader van de proeftuin.<br />

Gezien de ambities van de proeftuin, de diversiteit van de mogelijke stakeholders in de projecten en de<br />

diversiteit in de vraagstelling, is het te verwachten dat er niet één platform gesteund wordt, maar dat<br />

verschillende platformen worden opgezet (als het ware “deel”proeftuinen). Dit wordt niet a priori<br />

vastgelegd. De platformen moeten wel complementair en compatibel zijn, en er moet onderlinge<br />

synergie tot stand komen. Een platform moet bovendien voldoende kritische massa hebben.<br />

Een aanvragend consortium van een platform kan bestaan uit bedrijven, social profit organisaties met<br />

activiteiten relevant voor de zorgsector en steden of gemeenten (zie toelichting in 3.3.1).<br />

Kennisinstellingen kunnen niet optreden als aanvrager, maar kunnen wel deelnemen als onderaannemer<br />

van een aanvrager.<br />

Het aanvragend consortium dient een stuurgroep/gebruikerscommissie op te richten, die wordt<br />

samengesteld uit steden en gemeenten, bedrijven, zorgverstrekkers (transsectoraal), zorggebruikers en<br />

mantelzorgers. De leden van de gebruikerscommissie engageren zich om actief mee te werken aan het<br />

proeftuinplatform en na afloop de resultaten maximaal te gebruiken. Verder bepaalt de<br />

gebruikerscommissie hoe ingestaan wordt voor het algemeen en administratief beheer, de technische<br />

ondersteuning, de selectie en het beheer van de testpopulatie, de organisatie van het<br />

gebruikersonderzoek, en de marketing van het proeftuinplatform.<br />

Het is de bedoeling dat voor de proeftuinplatformen geen specifieke juridische entiteit wordt opgezet die<br />

later afwikkelingsproblemen stelt. De proeftuinfinanciering is immers tijdelijk.<br />

3.1.2. Projecten<br />

Op de platformen worden projecten uitgevoerd door de initiële partners (aanvragers) en eventueel ook<br />

door andere partijen. De aanvragende projectconsortia kunnen bestaan uit bedrijven, social profit<br />

organisaties met activiteiten relevant voor de zorgsector en steden of gemeenten (zie toelichting in<br />

3.3.2). Kennisinstellingen kunnen enkel optreden als onderaannemer.<br />

Bij de indiening van de platformen zal reeds een uitgewerkte portfolio van projecten moeten<br />

ingediend worden, waarmee het platform van start kan gaan. Er dient echter ruimte te blijven om later<br />

bijkomende projecten op het platform uit te voeren. Elk platform dient openheid te garanderen voor<br />

derden.<br />

Na de beslissing over de subsidie aan proeftuinplatformen en bijhorende projecten, zal een specifieke<br />

bijkomende oproep georganiseerd worden naar projecten die gebruik maken van de gesteunde<br />

infrastructuur. Deze specifieke oproep moet toelaten dat waardevolle projecten van andere dan de<br />

gesteunde consortia ingediend kunnen worden om op één of meerdere van de gesteunde platformen uit<br />

te voeren.<br />

9/26


3.1.3. Programme office<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Om te vermijden dat de verschillende platformen en projecten losstaande infrastructuren en projecten<br />

blijven, is een centraliserende organisatie vereist, de programme office, die de activiteiten op alle<br />

platformen coördineert. IBBT (Interdisciplinair Instituut voor Breedband Technologie) zal deze rol<br />

vervullen. Elk van de gesteunde proeftuinplatformen zal nauw dienen samen te werken met de<br />

programme office.<br />

De taken van de programme office zijn onder meer:<br />

fungeren als centraal aanspreekpunt voor de overheid;<br />

verzorgen van een duidelijke en geïntegreerde externe communicatie van de resultaten;<br />

afstemmen van de werking tussen de verschillende platformen en projecten;<br />

uitwerken en beheren van generieke procedures voor de werking van de platformen, onder meer<br />

op vlak van de toelatingsvoorwaarden voor projectpartners, algemene principes van<br />

intellectuele eigendomsrechten en een correcte behandeling van vertrouwelijke informatie;<br />

faciliteren van de integratie en interpretatie van de gegevens die een maatschappelijke of<br />

beleidsmatige relevantie hebben;<br />

opvolgen van de evolutie van de proeftuinplatformen;<br />

stimuleren van diverse samenwerkingsvormen, bijeenbrengen van stakeholders: zowel binnen<br />

als buiten de proeftuinplatformen als tussen de proeftuinplatformen onderling;<br />

identificeren van opportuniteiten: op basis van de diverse resultaten uit de proeftuinplatformen,<br />

nieuwe projectideeën lanceren en een actief wervingsbeleid organiseren in overleg met de<br />

regionale innovatiecentra en Flanders’ Care;<br />

instaan voor juridische en financiële begeleiding: begeleiding in het opstellen van onder meer<br />

samenwerkingsovereenkomsten, privacy-issues en gebruikerscontracten + verlenen van advies<br />

met betrekking tot subsidiemogelijkheden;<br />

ondersteunen bij doorgroeitrajecten: innovatieve onderzoeksprojecten die in de proeftuin lopen,<br />

laten doorgroeien tot bijvoorbeeld een spin-off;<br />

organiseren en faciliteren van diverse workshops en interactie met Flanders’ Care.<br />

3.1.4. Wetenschappelijk consortium<br />

Aan de programme office zal een wetenschappelijk consortium gekoppeld worden. Dit betreft een<br />

consortium van kennisinstellingen, dat zal instaan voor de wetenschappelijke begeleiding van de<br />

proeftuinplatformen en -projecten.<br />

De samenstelling van het wetenschappelijk consortium zal bepaald worden via een open oproep, die<br />

parallel aan de oproep naar proeftuinplatformen/projecten zal georganiseerd worden. Eén overkoepelend<br />

project kennisopbouw zal gefinancierd kunnen worden. Na de selectie van dit project, zullen aan het<br />

consortium nog bijkomende experten uit de beleidsdomeinen “Innovatie” en “Welzijn,<br />

Volksgezondheid en Gezin” en het RIZIV toegevoegd worden.<br />

Elk geselecteerd proeftuinplatform zal tijdens de uitvoering nauw dienen samen te werken met het<br />

wetenschappelijk consortium.<br />

Het wetenschappelijk consortium moet de zorg benaderen op een brede, generieke en interdisciplinaire<br />

manier. Dit betekent dat de zorg voor ouderen in de bredere context van samenlevingsontwikkeling,<br />

wonen en urbanisatie, zorgontwikkeling, tewerkstelling, sociale cohesie,… dient bekeken te worden.<br />

Hierbij ligt de focus op welzijn en kwaliteit van leven. Binnen het wetenschappelijk consortium dient<br />

ruime expertise inzake zorgprocessen, onderzoeksmethodologie, vergrijzing en zorgeconomie aanwezig<br />

te zijn.<br />

10/26


HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

De opdrachten voor het wetenschappelijk consortium zijn onder meer:<br />

het wetenschappelijk ondersteunen van de verschillende zorg- en hulpprocessen;<br />

het opstellen van een meetinstrumentarium dat projectgebonden is. Deze meetinstrumenten<br />

moeten zowel de economische als de maatschappelijke impact kunnen inschatten;<br />

het aanbieden van wetenschappelijke kennis aan de proeftuinplatformen en het verzamelen en<br />

verspreiden van de opgedane wetenschappelijke kennis over de projecten;<br />

het formuleren van beleidsaanbevelingen op basis van de resultaten van de<br />

platformen/projecten.<br />

Het wetenschappelijk consortium zal zich ook inschrijven in verwante Europese projecten rond<br />

comparatieve effectmetingen.<br />

3.1.5. Klankbordcommissie<br />

Om de aansluiting met het werkveld te bewerkstelligen, wordt tevens een klankbordcommissie<br />

opgericht. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van Flanders’ Care en verschillende actoren<br />

uit het werkveld en heeft als belangrijkste taak om nieuwe innovatieve ideëen aan te reiken voor de<br />

proeftuinplatformen.<br />

Verder neemt de klankbordcommissie ook volgende verantwoordelijkheden op:<br />

De klankbordcommissie volgt de proeftuinen mee op d.m.v. regelmatige bijeenkomsten met de<br />

verantwoordelijken van de proeftuinen, onder leiding van de programme office (IBBT) die de<br />

projectbegeleiding organiseert. Hierbij geeft de klankbordcommissie opmerkingen en<br />

suggesties omtrent de lopende initiatieven en geeft ze aanbevelingen voor eventuele<br />

bijsturingen.<br />

De klankbordcommissie zorgt er voor dat alle stakeholders in het ganse innovatieproces<br />

betrokken zijn, en dat er een permanente dialoog ontstaat tussen de actoren in de proeftuinen, de<br />

ondernemers in de zorgeconomie, de (eind)gebruikers en het beleid.<br />

Schematische voorstelling structuur Zorginnovatieruimte Vlaanderen<br />

11/26


3.2. Drie oproepen<br />

Voor de proeftuin worden drie oproepen voorzien, verspreid over twee fasen.<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

In een eerste fase worden twee oproepen gelanceerd: enerzijds een oproep voor proeftuinplatformen +<br />

bijhorende projecten en anderzijds een oproep voor een project kennisopbouw voor de selectie van het<br />

wetenschappelijk consortium. Nadat de proeftuinplatformen geselecteerd werden, wordt overgegaan<br />

naar de tweede fase, waarin een bijkomende oproep zal gelanceerd worden, waarbij ook nieuwe<br />

aanvragers die gebruik wensen te maken van een gesteund proeftuinplatform, een projectvoorstel<br />

kunnen indienen.<br />

3.3. Consortia en stakeholders<br />

3.3.1. Consortium en stakeholders voor een proeftuinplatform<br />

Aanvragers<br />

De aanvragers zijn de initiatiefnemers voor het proeftuinplatform en zijn tegelijk de formele<br />

begunstigden van de subsidie. Een consortium van aanvragers kan bestaan uit:<br />

- steden of gemeenten uit het Vlaams Gewest (enkel de besturen),<br />

- organisaties met rechtspersoonlijkheid en die geen onderzoeksinstelling zijn. Onder deze categorie<br />

vallen zowel (i) de ondernemingen die hun economische activiteit op een duurzame wijze<br />

uitoefenen door middel van een vestiging in het Vlaams Gewest als (ii) social profit organisaties<br />

met activiteiten relevant voor de zorgsector die ofwel gevestigd zijn in het Vlaams Gewest ofwel<br />

een uni-communautaire 1 Nederlandstalige social profit zijn uit het Brussels Hoofdstedelijk<br />

Gewest 23 . In dit laatste geval is dan wel vereist dat (i) de platformaanvraag tot stand kwam op<br />

initiatief van een Vlaamse organisatie en (ii) de platformresultaten een aantoonbaar belang hebben<br />

voor het Vlaams Gewest.<br />

De materiële infrastructuur van elk platform dient zich hoofdzakelijk in Vlaanderen te bevinden.<br />

Per platform wordt één hoofdaanvrager aangesteld, die een eerste contactpersoon aanduidt. Deze<br />

contactpersoon moet werkzaam zijn bij de hoofdaanvrager.<br />

Het aanvragend consortium dient minstens te bestaan uit een stad of gemeente en een bedrijf 4 . Het<br />

consortium moet voldoende groot zijn om een brede toepasbaarheid mogelijk te maken en dient in staat<br />

te zijn om het platform financieel te dragen. Elke aanvrager zal minstens zijn eigen kosten minus de<br />

subsidie moeten kunnen dragen.<br />

Kennisinstellingen komen niet als aanvrager in aanmerking (maar wel als onderaannemer).<br />

Er dient tussen de aanvragers geen formele structuur opgericht te worden, maar de aanvragers dienen<br />

onderling wel een samenwerkingsovereenkomst af te sluiten.<br />

1<br />

Uni-communautaire instellingen zijn instellingen die tengevolge van hun activiteiten of organisatie beschouwd moeten<br />

worden als uitsluitend behorend tot één van beide gemeenschappen.<br />

2<br />

In het geval van een organisatie met een rechtsvorm naar publiek recht is vereist dat de actviteiten waarvoor in dit<br />

programma steun wordt aangevraagd te situeren zijn buiten het valorisatiegebied van het wettelijk monopolie van deze<br />

organisatie.<br />

3<br />

Tenzij hiervan uitdrukkelijk wordt afgeweken in dit programma, geldt voor de categorie “organisaties” verder de FAQ op<br />

de <strong>IWT</strong>-website betreffende de aanvrager voor O&O-Bedrijfssteun.<br />

4<br />

Een bedrijf dient hier geïnterpreteerd te worden als een vennootschap zoals gedefinieerd in het wetboek van<br />

vennootschappen.<br />

12/26


Onderaannemers<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

De aanvragers kunnen zelf instaan voor de uitvoering van de activiteiten, maar kunnen daarnaast ook<br />

onderaannemers inschakelen die specifieke expertise inbrengen (bijv. kennisinstellingen, bedrijven,<br />

social profit organisaties,…). Hierbij dient de betrokken aanvrager/begunstigde de geleverde prestaties<br />

van de onderaannemer volledig te vergoeden (voor meer informatie: zie FAQ op www.iwt.be).<br />

De kosten die de aanvrager/begunstigde maakt voor de onderaannemers worden door <strong>IWT</strong> aan hetzelfde<br />

subsidiepercentage gesteund als alle andere platformkosten (zie 3.4.2).<br />

Testpopulatie<br />

De testpopulatie bestaat uit een groep van representatieve eindgebruikers van de beoogde<br />

innovaties. Gezien deze proeftuin zich ook richt op preventie, behoren niet alleen ouderen die reeds<br />

zorg nodig hebben (+ de mantelzorgers van deze ouderen) tot deze mogelijke testpopulatie, maar<br />

kunnen ook ouderen die nog geen zorg vereisen, deel uitmaken van de testpopulatie. De proeftuin dient<br />

te voorzien in een representatief en voldoende stabiel panel van testgebruikers, in functie van de te<br />

onderzoeken innovaties, en in een methodiek om dit testpanel in te schakelen en te bevragen. Uiteraard<br />

dient er voldaan te worden aan alle vereisten die gesteld worden op vlak van privacy (cfr.<br />

privacycommissie).<br />

Gebruikerscommissie<br />

Het aanvragend consortium dient een stuurgroep/gebruikerscommissie op te richten, die de volledige<br />

zorg- en waardeketen omvat (eindgebruikers, mantelzorgers, overheden zoals steden en gemeenten,<br />

beleidsvoerders, zorgverstrekkers, bedrijven,…). Een transsectorale en multidisciplinaire samenwerking<br />

is essentieel.<br />

De leden van de gebruikerscommissie engageren zich om actief mee te werken aan het<br />

proeftuinplatform en na afloop van het platform de resultaten maximaal te gebruiken. Verder bepaalt de<br />

gebruikerscommissie hoe ingestaan wordt voor het algemeen en administratief beheer, de technische<br />

ondersteuning, de selectie en het beheer van de testpopulatie, de organisatie van het<br />

gebruikersonderzoek, en de marketing van het proeftuinplatform.<br />

3.3.2. Consortium voor een proeftuinproject<br />

Aanvragers<br />

De projectaanvragers zijn de initiatiefnemers voor het proeftuinproject en zijn de formele begunstigden<br />

van de subsidie aan een project. Deze aanvragers kunnen ook deel uitmaken van het aanvragend<br />

consortium van een proeftuinplatform, maar dit is geen vereiste. De mogelijke types projectaanvragers<br />

zijn dezelfde als die voor het platform:<br />

- steden of gemeenten uit het Vlaams Gewest (enkel de besturen),<br />

- organisaties met rechtspersoonlijkheid en die geen onderzoeksinstelling zijn. Onder deze categorie<br />

vallen zowel (i) de ondernemingen die hun economische activiteit op een duurzame wijze<br />

uitoefenen door middel van een vestiging in het Vlaams Gewest als (ii) social profit organisaties<br />

met activiteiten relevant voor de zorgsector die ofwel gevestigd zijn in het Vlaams Gewest ofwel<br />

een uni-communautaire 5 Nederlandstalige social profit zijn uit het Brussels Hoofdstedelijk<br />

5 Uni-communautaire instellingen zijn instellingen die tengevolge van hun activiteiten of organisatie beschouwd moeten<br />

worden als uitsluitend behorend tot één van beide gemeenschappen.<br />

13/26


HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Gewest 67 . In dit laatste geval is dan wel vereist dat (i) de projectaanvraag tot stand kwam op<br />

initiatief van een Vlaamse organisatie en (ii) de projectresultaten een aantoonbaar belang hebben<br />

voor het Vlaams Gewest.<br />

Per project wordt één hoofdaanvrager aangesteld, die een projectleider aanduidt. De projectleider moet<br />

werkzaam zijn bij de hoofdaanvrager en treedt op als eerste contactpersoon voor <strong>IWT</strong> en de programme<br />

office.<br />

Er zijn geen a priori regels over het aantal aanvragers, behalve dat het consortium in staat moet zijn om<br />

het eigen aandeel van het project (eigen kosten minus de subsidie) financieel te dragen. De aanvragers<br />

dienen onderling een samenwerkingsovereenkomst af te sluiten.<br />

Onderaannemers<br />

Net als bij de platformen, kunnen de aanvragers van een project onderaannemers inschakelen voor de<br />

uitvoering van hun project. Hier gelden dezelfde regels als voor de platformen (zie p 13).<br />

Testpopulatie<br />

De testpopulatie waarop een project zich beroept, is (een deel van) de testpopulatie van het platform (zie<br />

p 13).<br />

Gebruikerscommissie<br />

Het is niet de bedoeling om per project een individuele gebruikerscommissie op te stellen. De<br />

gebruikerscommissie van het platform waarop de projecten uitgevoerd worden, zal evenwel inzage<br />

krijgen in de (niet-confidentiële) resultaten van het project en zal advies/sturing kunnen verlenen.<br />

3.3.3. Consortium voor het project kennisopbouw (= wetenschappelijk consortium)<br />

Aanvragers<br />

Een aanvragend consortium voor het project kennisopbouw bestaat uit een brede,<br />

instellingsoverschrijdende, multidisciplinaire samenstelling van voornamelijk Vlaamse<br />

kennisinstellingen, die alle facetten van de ouderenzorg behandelen en ruime expertise bezitten op vlak<br />

van zorgprocessen, onderzoeksmethodologieën, vergrijzing en zorgeconomie. Niet-Vlaamse<br />

kennisinstellingen kunnen eveneens aanvrager/begunstigde zijn, doch hun bijdrage is cumulatief beperkt<br />

tot maximaal 20% van de totale projectbegroting.<br />

Het consortium stelt één hoofdaanvrager aan, die een projectleider aanduidt. De projectleider moet<br />

werkzaam zijn bij de hoofdaanvrager en treedt op als eerste contactpersoon voor <strong>IWT</strong>.<br />

Na de selectie van het consortium kennisopbouw (via open oproep), zal het consortium verder<br />

aangevuld worden met experten uit de beleidsdomeinen “Innovatie” en “Welzijn, Volksgezondheid en<br />

Gezin” en het RIZIV.<br />

6 In het geval van een organisatie met een rechtsvorm naar publiek recht is vereist dat de actviteiten waarvoor in dit<br />

programma steun wordt aangevraagd te situeren zijn buiten het valorisatiegebied van het wettelijk monopolie van deze<br />

organisatie.<br />

7 Tenzij hiervan uitdrukkelijk wordt afgeweken in dit programma, geldt voor de categorie “organisaties” verder de FAQ op<br />

de <strong>IWT</strong>-website betreffende de aanvrager voor O&O-Bedrijfssteun.<br />

14/26


Onderaannemers<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Voor de projectuitvoering kunnen de aanvragers/begunstigden specifieke taken uitbesteden aan een<br />

onderaannemer. De kosten voor onderaannemers dienen echter beperkt te blijven tot 30% van de<br />

projectbegroting.<br />

3.4. Platform- en projectduur, begroting en subsidie<br />

3.4.1. Platform- en projectduur<br />

Een proeftuinplatform is een tijdelijke structuur. De subsidie geldt voor maximaal 3 jaar. Projecten<br />

(inclusief het project kennisopbouw) kunnen enkel gefinancierd worden tijdens de financieringsperiode<br />

van het platform waarop ze uitgevoerd worden.<br />

<strong>IWT</strong> zal enkel kosten kunnen aanvaarden die tijdens de platform/projectperiode (max. 3 jaar) gemaakt<br />

werden. <strong>IWT</strong> vergoedt dus geen kosten die de duur van het platform/project overschrijden (zoals<br />

eventuele verplichtingen met betrekking tot het personeel).<br />

3.4.2. Subsidie en subsidiepercentage<br />

Subsidie<br />

De totale subsidie aan de proeftuinplatformen en hun initiële projectportfolio bedraagt maximaal 6,02<br />

miljoen euro. Voor geen enkel individueel platform (inclusief het initieel portfolio aan projecten) of<br />

project mag de subsidie meer bedragen dan 2 miljoen euro. Voor de latere bijkomende oproep naar<br />

proeftuinprojecten wordt 2 miljoen euro voorzien.<br />

Aan het project kennisopbouw kan maximaal een subsidie van 0,93 miljoen euro toegekend worden.<br />

Subsidiepercentage voor de proeftuinplatfomen en –projecten (exclusief project kennisopbouw)<br />

De proeftuinplatformen en -projecten zullen (met uitzondering van het project kennisopbouw) deels<br />

gesteund worden onder het O&O-besluit 8 en deels onder de vorm van rechtstreekse subsidie aan<br />

Vlaamse steden en gemeenten, zoals voorzien in het besluit 9 van de Vlaamse Regering van 20 juli<br />

2012.<br />

Als organisaties (bedrijven of social profit organisaties) begunstigde zijn van een project of<br />

platform zullen ze een subsidie toegekend krijgen die conform het O&O-besluit is. Dit betekent dat<br />

het subsidiepercentage afhankelijk is van het ontwikkelings/onderzoeksgehalte van de projecten,<br />

de eventuele samenwerking met kmo’s en de aard van de onderneming.<br />

Voor de platformen en projecten zal worden uitgegaan van een 40/60 verhouding tussen onderzoek<br />

en ontwikkeling, waardoor het basissubsidiepercentage 35% bedraagt.<br />

Verder wordt een extra subsidie van 15% voor samenwerking toegekend. Dit geldt enkel indien er<br />

in het platform of project een samenwerking (niet via onderaanneming) is tussen minstens 2<br />

onafhankelijke organisaties (bedrijven of social profit organisaties), waarbij minstens 1 organisatie<br />

8<br />

Besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot regeling van de steun aan projecten van onderzoek en ontwikkeling van het<br />

bedrijfsleven in Vlaanderen<br />

9<br />

Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 houdende toekenning van een subsidie aan het <strong>IWT</strong> voor steunverlening aan de<br />

proeftuin Zorginnovatieruimte Vlaanderen<br />

15/26


HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

een kmo is en geen enkele organisatie meer dan 70% van de in aanmerking komende kosten van<br />

het samenwerkingsverband voor haar rekening neemt.<br />

Naast de extra subsidie voor samenwerking, kunnen kleine ondernemingen (ko’s) 20% extra<br />

subsidie krijgen en kunnen middelgrote ondernemingen 10% extra subsidie krijgen (geldig voor<br />

bedrijven en social profit organisaties). Onderstaande definities worden hierbij gehanteerd:<br />

• Een middelgrote onderneming (mo) is een zelfstandige onderneming met niet meer dan 250<br />

werknemers én met een jaaromzet van minder dan € 50 miljoen óf een balanstotaal van<br />

minder dan € 43 miljoen (voor meer informatie: zie FAQ op<br />

http://www.iwt.be/faq#t35n468).<br />

• Een kleine onderneming (ko) is een zelfstandige onderneming met niet meer dan 50<br />

werknemers én met een jaaromzet van minder dan € 10 miljoen of een balanstotaal van<br />

minder dan € 10 miljoen (voor meer informatie: zie FAQ op<br />

http://www.iwt.be/faq#t35n468).<br />

De subsidie voor een organisatie die als aanvrager/begunstigde deelneemt aan een proeftuinplatform<br />

of -project zal zich bijgevolg situeren tussen 50% en 70% (afhankelijk van de grootte van de<br />

onderneming) indien een voldoende samenwerking kan aangetoond worden.<br />

Indien een project andere financiële steun geniet van een publiekrechtelijk persoon, dient er voor de<br />

berekening van het maximale subsidiepercentage rekening gehouden te worden met de<br />

samengestelde subsidie. Het gaat hierbij om financiële steun voor dezelfde activiteiten.<br />

Vergoedingen voor geleverde prestaties, zoals bijvoorbeeld in ziekenhuizen, worden niet<br />

beschouwd als subsidie.<br />

Gemeenten of steden die begunstigde zijn van een platform of project, kunnen 80% subsidie<br />

verwerven voor hun deelname aan een proeftuinplatform en/of –project. Het betreft hier enkel de<br />

besturen zelf. Entiteiten die verbonden zijn aan de publieke sector maar (deels) werken met<br />

marktmiddelen, worden als organisatie (bedrijf of social profit organisatie) beschouwd.<br />

Steden en gemeenten kunnen enkel gesteund worden voor hun deelname aan projecten die geen<br />

rechtstreekse economische exploitatie door de overheid beogen, maar uitgevoerd worden in<br />

samenwerking met bedrijven met een lange termijn oogmerk voor economische benutting. In de<br />

finale subsidieovereenkomst zullen de nodige clausules opgenomen worden om te vrijwaren dat geen<br />

indirecte staatsteun wordt verleend aan de betrokken bedrijven.<br />

Kennisinstellingen kunnen geen aanvrager/begunstigde zijn, maar kunnen enkel als onderaannemer<br />

optreden. Voor hun geleverde prestaties worden de kennisinstellingen voor 100% vergoed door de<br />

aanvrager/begunstigde waarvoor ze onderaannemer zijn. Het subsidiepercentage waarop de<br />

aanvrager/begunstigde een beroep kan doen voor deze onderaannemer is hetzelfde als voor alle andere<br />

platform- of projectkosten van de begunstigde en volgt bijgevolg de subsidiepercentages die hierboven<br />

zijn weergegeven (80% voor besturen van steden/gemeenten en 50-70% voor organisaties).<br />

Subsidiepercentage voor een project kennisopbouw<br />

Voor het project kennisopbouw worden de aanvragers/begunstigden (kennisinstellingen) gesteund<br />

volgens het SBO-besluit 10 . Hier bedraagt het subsidiepercentage 100%.<br />

10<br />

Besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2003 houdende de instelling van een financieringskanaal voor het strategisch<br />

basisonderzoek in Vlaanderen (BS 04.03.2004)<br />

16/26


3.4.3. Aanvaardbare kosten<br />

Algemene principes<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

De algemene principes voor de opmaak van de begroting (geldig voor de platformen, projecten en het<br />

project kennisopbouw) worden beschreven in het <strong>IWT</strong>-kostenmodel. In het najaar van 2012 zal een<br />

nieuw kostenmodel in voege treden. De modaliteiten zullen uiterlijk begin november bekend gemaakt<br />

worden op de <strong>IWT</strong>-website (zie http://www.iwt.be/subsidies/oeno-bedrijfsproject/documenten).<br />

Kort samengevat geldt het volgende:<br />

- De aanvaardbare personeelskosten vormen de basis. Ze moeten steeds na het project verantwoord<br />

kunnen worden, zowel naar geleverde prestaties op het project, als naar uitgevoerde betalingen. De<br />

personeelskosten verwijzen naar de directe loonkost van de personen die bij de aanvrager het<br />

project uitvoeren. Indien een bepaalde persoon niet voltijds actief is op het project, zullen de<br />

prestaties slechts a rato van de geleverde inspanning in rekening worden gebracht. Technisch<br />

personeel is slechts aanrekenbaar voor zover het taken uitvoert die noodzakelijk zijn voor het<br />

project, zoals het uitvoeren van testen en gelijkaardige activiteiten. Personeel voor ondersteunende<br />

taken zoals secretariaat, boekhouding, aankoop, onderhoud, enz. kan hier niet ingebracht worden<br />

(wel bij de overige kosten). Algemeen leidinggevend en toezichthoudend personeel wordt ook niet<br />

tot het directe personeel gerekend.<br />

- De overige kosten bestaan enerzijds uit de directe kosten voor werkingsmiddelen en<br />

uitrustingsgoederen (afschrijving van computer, test- en analyse apparatuur) en anderzijds uit<br />

indirecte kosten. Dit zijn algemene kosten die weliswaar uit de projectactiviteiten voortvloeien,<br />

maar die ofwel niet direct toewijsbaar zijn, of kosten van algemeen ondersteunende aard zijn. De<br />

overige kosten worden berekend als een standaardkost per voltijds equivalent (VTE). Deze<br />

standaardkost moet overeenkomen met een reële kost.<br />

Onderaannemingen vallen onder de overige kosten. Een onderaanneming vanaf 8.500 euro kan<br />

afzonderlijk gebudgetteerd worden, maar in dat geval dient een raming van de kosten ingesloten te<br />

worden.<br />

- Kosten kunnen in rekening gebracht worden vanaf de startdatum van het platform/project. Dit is ten<br />

vroegste de eerste dag van de maand volgend op de uiterste indiendatum.<br />

- Organisaties die niet (100%) BTW-plichtig zijn, kunnen de niet-recupereerbare BTW mee opnemen<br />

in hun projectbegroting.<br />

Verder dienen kennisinstellingen (in het project kennisopbouw) en steden en gemeenten een duidelijke<br />

boekhouding te voeren die toelaat de niet-economische activiteiten te scheiden van de eventuele<br />

economische activiteiten.<br />

Specifiek voor de proeftuinplatformen en –projecten (niet van toepassing voor project kennisopbouw)<br />

Het financieel plan in de platformaanvraag moet zowel de kosten voor de investeringen in het platform<br />

als de kosten voor de werking van het platform verduidelijken. Bij de goedkeuring van een<br />

platformaanvraag zullen concrete engagementen moeten beschikbaar zijn voor de financiering van het<br />

eigen aandeel door elke aanvrager (totale kosten van de desbetreffende aanvrager minus de subsidie).<br />

Er wordt een aparte begroting opgesteld voor het platform en voor elk individueel project dat op het<br />

platform zal uitgevoerd worden en waarvoor subsidie aangevraagd wordt. Een platform- en<br />

projectbegroting wordt per jaar en per aanvrager opgesteld.<br />

17/26


HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Volgende kosten kunnen deel uitmaken van de aanvaardbare kosten voor de berekening van de<br />

subsidie:<br />

- Voor de kosten voor het opzetten van de proeftuin, inclusief de uitbouw van de infrastructuur en de<br />

platformen worden de personeels- en werkingskosten aanvaard die specifiek aan de proeftuin<br />

verbonden zijn, a rato van de tijd en het aandeel van de kosten specifiek voor de werking van de<br />

proeftuin. Gebruiksvergoedingen voor infrastructuur e.d. mogen enkel de directe kosten dekken en<br />

geen winsttoeslagen e.d. Investeringen in specifieke apparatuur kunnen eveneens aanvaard worden,<br />

eveneens a rato van het gebruik in de proeftuin, en voor zover boekhoudkundig afgeschreven<br />

tijdens de proeftuinperiode. Investeringen in grond en gebouwen komen daarentegen niet in<br />

aanmerking. De kosten voor het ontwikkelen van een specifieke methodiek, voor de testpopulatie<br />

e.d. komen wel in aanmerking.<br />

- Voor de werking van de proeftuin komen de directe personeels- en werkingskosten in aanmerking<br />

voor zover deze duidelijk aan de proeftuin kunnen toegewezen worden. Dit betreft o.m. de kosten<br />

voor het in stand houden van de proeftuin en voor het onderhoud van het netwerk van<br />

proefpersonen etc.<br />

- De marginale kosten die voortvloeien uit het uitvoeren van projecten op het proeftuinplatform,<br />

moeten begroot worden per project en volgens een duidelijk en algemeen gangbaar tarief, aan de<br />

projectaanvragers doorgerekend worden.<br />

3.5. IPR en valorisatie<br />

3.5.1. Proeftuinplatformen en –projecten (exclusief project kennisopbouw)<br />

De intellectuele eigendomsrechten (IPR) behoren toe aan de begunstigden, volgens de regels gangbaar<br />

in O&O-bedrijfsprojecten 11 . In de samenwerkingsovereenkomst dienen duidelijke afspraken te worden<br />

gemaakt over de achtergrondkennis en de nieuw opgebouwde IPR. Er dient onderzocht te worden of er<br />

eventuele belemmeringen zijn naar het gebruik van de kennis.<br />

Binnen de proeftuin moet een duidelijke regeling worden uitgewerkt ter bescherming van de<br />

intellectuele rechten van de gebruikers van de proeftuin. Te complexe regelingen worden als een risicofactor<br />

beschouwd.<br />

In de platform- en projectaanvraag moet duidelijk vermeld worden welke toegevoegde waarde de<br />

aanvragers verwachten van hun deelname aan het platform/project. Afhankelijk van de aard van de<br />

aanvrager, kan deze toegevoegde waarde economisch of maatschappelijk zijn.<br />

Op maatschappelijk vlak dient aandacht besteed te worden aan zowel het betaalbaar houden van de<br />

ouderenzorg als het verhogen van de zorgkwaliteit voor ouderen. Hierbij dient ook rekening gehouden<br />

te worden met de criteria voor kwaliteitsvolle zorg die onder meer door Flanders’ Care gehanteerd<br />

worden (zie bijlage 1).<br />

Voor de bedrijven dient er in principe een voldoende economische meerwaarde aangetoond te worden<br />

(investeringen en tewerkstelling in Vlaanderen).<br />

11 http://www.iwt.be/sites/default/files/subsidies/documenten/Algemene_<strong>IWT</strong>_voorwaarden_februari2010_2010.2.<strong>pdf</strong><br />

18/26


3.5.2. Project kennisopbouw<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Indien er intellectuele eigendomsrechten opgebouwd worden in het project kennisopbouw, behoren<br />

deze toe aan de begunstigden van dit project. Bij een eventuele economische benutting van de<br />

resultaten dienen de IPR op een marktconforme wijze getransfereerd te worden (zie document<br />

Beleidslijn m.b.t. gebruik resultaten op http://www.iwt.be/subsidies/sbo/documenten).<br />

19/26


4. BEHANDELING VAN DE AANVRAAG<br />

4.1. Algemeen<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Voor de proeftuin Zorginnovatieruimte Vlaanderen worden drie oproepen geörganiseerd, verspreid over<br />

twee fasen.<br />

In een eerste fase worden in parallel twee oproepen gelanceerd: enerzijds een oproep voor<br />

proeftuinplatformen + bijhorende projecten, en anderzijds een oproep voor een project kennisopbouw.<br />

De tijdslijnen voor deze oproepen worden vermeld in het oproepdocument, dat beschikbaar is op<br />

www.iwt.be/subsidies/<strong>proeftuinzorg</strong>.<br />

Met betrekking tot de oproep voor de proeftuinplatformen en -projecten, dienen de aanvragende<br />

consortia bij indiening duidelijk te maken welk platform ze zouden willen opzetten en hoe ze dit<br />

plaform denken te benutten. Deze aanvraag moet een intentieverklaring tussen de consortiumpartners<br />

omvatten, evenals een gedetailleerde beschrijving van het platform, een sluitend financieel plan, een<br />

portfolio van projecten om het platform gedeeltelijk te benutten en een gemotiveerde raming van de<br />

verwachte economische en maatschappelijke impact. De projectvoorstellen moeten degelijk ingevulde<br />

voorstellen betreffen die op de criteria (zie 4.4.2) kunnen getoetst worden. Het mag dus niet gaan om<br />

zeer generieke en/of vage omschrijvingen van mogelijkheden.<br />

<strong>IWT</strong> zal een evaluatie en selectie van de ingediende platform- en projectaanvragen en ingediende<br />

aanvragen voor het project kennisopbouw organiseren, met inbreng van externe deskundigen.<br />

Van zodra de geselecteerde proeftuinplatformen (en bijgevolg ook de beschikbare infrastructuur)<br />

gekend zijn, zal de programme office instaan voor de nodige informatieverspreiding ten behoeve van<br />

geïnteresseerde organisaties.<br />

In een tweede fase, zal <strong>IWT</strong> een bijkomende oproep organiseren naar proeftuinprojecten die gebruik<br />

wensen te maken van één of meerdere van de gesteunde proeftuinplatformen. Ook voor deze oproep zal<br />

<strong>IWT</strong> een evaluatie organiseren met inbreng van externe deskundigen.<br />

4.2. Indiening<br />

De aanvraag moet worden ingediend volgens de modaliteiten beschreven in de aanvraagdocumenten,<br />

die beschikbaar gesteld werden op www.iwt.be/subsidies/<strong>proeftuinzorg</strong>. De aanvraag wordt in het<br />

Nederlands opgesteld.<br />

20/26


4.3. Ontvankelijkheid<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Na de indiening gaat <strong>IWT</strong> na of de platform- en projectaanvragen formeel ontvankelijk zijn. De<br />

ontvankelijkheidscriteria zullen toegepast worden op de platformaanvraag in zijn geheel en tevens op<br />

elk individueel proeftuinproject.<br />

Volgende ontvankelijkheidscriteria worden gehanteerd:<br />

Ontvankelijkheidscriteria voor subsidie aan een proeftuinplatform<br />

1. Het proeftuinplatform evenals de aangevraagde proeftuinprojecten passen qua doelstelling en aanpak<br />

binnen de oproep.<br />

2. Er is voldaan aan de algemene administratieve voorwaarden m.b.t. timing en vorm van de indiening en<br />

de deelnemende organisaties. In het bijzonder bestaat het aanvragend consortium minstens uit een stad<br />

of gemeente en een bedrijf 12 .<br />

3. Er is voldaan aan specifieke in de oproep vastgelegde regels.<br />

4. Het aanvragend consortium legt een activiteiten- en financieringsplan voor m.b.t. de goede werking<br />

van het proeftuinplatform, de continuïteit en afwikkeling op het einde van het project (exit).<br />

5. De doelgroep is omschreven en de werking van de stuurgroep/gebruikerscommissie is duidelijk.<br />

6. Er is geen probleem bij de platformindieners op vlak van de financiële draagkracht, het voldoen aan<br />

overheidsverplichtingen, of het gedrag naar aanleiding van vorige projectvoorstellen.<br />

Ontvankelijkheidscriteria voor subsidie aan een proeftuinproject<br />

1. Het proeftuinproject past qua doelstelling en aanpak binnen de oproep.<br />

2. Er is voldaan aan de algemene administratieve voorwaarden m.b.t. timing en vorm van de indiening en<br />

de deelnemende organisaties.<br />

3. Er is voldaan aan specifieke in de oproep vastgelegde regels.<br />

4. De doelgroep is omschreven en de werking van de stuurgroep/gebruikerscommissie van het<br />

proeftuinplatform (naar dit specifieke proeftuinproject toe) is duidelijk.<br />

5. Er is geen probleem bij de projectindieners op vlak van de financiële draagkracht, het voldoen aan<br />

overheidsverplichtingen, of het gedrag naar aanleiding van vorige projectvoorstellen.<br />

Ontvankelijkheidscriteria voor subsidie aan een project kennisopbouw<br />

1. Het projectvoorstel wordt ingediend uiterlijk op de resp. vastgestelde limietdatum en is volledig en<br />

conform de vereisten van de aanvraagtemplate.<br />

2. Het wetenschappelijk consortium is samengesteld uit actoren van de doelgroep, met name<br />

kennisinstellingen die over een ruime expertise beschikken op vlak van zorgprocessen,<br />

onderzoeksmethodologieën, vergrijzing en zorgeconomie. Het consortium dient interdisciplinair<br />

samengesteld te zijn.<br />

3. Het projectvoorstel is voorzien van de nodige verklaringen van de aanvrager(s).<br />

4. Er is geen probleem bij de projectindieners op vlak van de financiële draagkracht, het voldoen aan<br />

overheidsverplichtingen, of het gedrag naar aanleiding van vorige projectvoorstellen.<br />

<strong>IWT</strong> kan contact opnemen met de aanvrager(s) tijdens de ontvankelijkheidsanalyse ter vervollediging<br />

van de aanvraag. Na de beslissing omtrent de (on)ontvankelijkheidsverklaring van een voorstel (voor<br />

een project of platform) wordt de hoofdaanvrager hiervan op de hoogte gebracht.<br />

Projecten die niet ontvankelijk worden bevonden, nemen niet deel aan de verdere evaluatie- en<br />

selectieprocedure. De ontvankelijkheidscriteria blijven gelden tijdens de ganse behandelingsprocedure.<br />

12<br />

Een bedrijf dient hierbij geïnterpreteerd te worden als een vennootschap zoals gedefinieerd in het wetboek van<br />

vennootschappen.<br />

21/26


4.4. Evaluatie<br />

4.4.1. Evaluatieproces<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Na ontvankelijkheid zal <strong>IWT</strong> met de aanvragers een gesprek organiseren en indien nodig bijkomende<br />

informatie opvragen. De mogelijke data voor deze gesprekken worden vermeld in het oproepdocument.<br />

De aanvragen worden beoordeeld door <strong>IWT</strong> met advies van externe deskundigen. De deskundigen<br />

geven een advies op basis van de evaluatiecriteria tijdens een besloten mondeling college. Bij de<br />

samenstelling van de colleges van deskundigen, zal <strong>IWT</strong> instaan voor een optimale samenstelling en er<br />

rekening mee houden dat belangenvermenging vermeden wordt.<br />

De Vlaamse Regering beslist over de steun aan de proeftuinplatformen op basis van een advies van<br />

<strong>IWT</strong>. De steunbeslissing betreffende de individuele proeftuinprojecten en het project kennisopbouw<br />

wordt aan <strong>IWT</strong> gedelegeerd.<br />

Onafhankelijk van de evaluatieprocedure, kan een negatieve beslissing genomen worden of kunnen<br />

aanvullende voorwaarden gesteld worden op basis van onvoldoende financiële draagkracht van de<br />

aanvragers, het niet voldoen aan overige verplichtingen of vergunningen vanwege de overheid of nietcorrect<br />

gedrag naar aanleiding van vorige aanvragen (inzake informatieverstrekking, inhoudelijke en<br />

financiële verplichtingen of verslaggeving).<br />

Bij de selectie kan rekening gehouden worden met de complementariteit van de platformen en<br />

projectportfolio’s.<br />

4.4.2. Criteria<br />

Bij de beoordeling van de platform- en projectvoorstellen worden volgende evaluatiecriteria<br />

gehanteerd:<br />

Criteria voor de beoordeling van een proeftuinplatform<br />

1. Relevantie van het proeftuinplatform:<br />

duidelijkheid van het doel van het proeftuinplatform en aansluiting bij de doelstelling van de<br />

oproep, mede te evalueren op basis van de ingediende proeftuinprojecten;<br />

omvang en bereik van de doelgroep van gebruikers en organisatie en representativiteit van de<br />

gebruikerscommissie;<br />

complementariteit met andere initiatieven m.b.t. innovatiestimulering;<br />

verwachte economische en/of maatschappelijke toegevoegde waarde in het algemeen en in<br />

Vlaanderen in het bijzonder, in aansluiting bij de verwachtingen van de oproep;<br />

mate waarin de specifieke risico’s m.b.t. de valorisatie worden erkend en beheerd.<br />

2. Kwaliteit van de uitvoering:<br />

duidelijkheid en relevantie van het werkplan, met inbegrip van opvolgingsindicatoren;<br />

relevantie en track record van de betrokken organisaties, compleetheid en competentie van het<br />

aanvragend consortium en kwaliteit van de organisatie van de samenwerking;<br />

kwaliteit van het organisatorisch en financieel plan (incl. opstart en afwikkeling van het<br />

proeftuinplatform), met inbegrip van de omvang van en zekerheid over de materiële en<br />

financiële engagementen van de betrokken organisaties;<br />

mate waarin de specifieke risico’s m.b.t. de uitvoering worden erkend en beheerd.<br />

3. Administratieve en financiële draagkracht van de deelnemende organisaties<br />

Verder zal bij de subsidiebeslissing ook rekening gehouden worden met de complementariteit van de<br />

platformen en projectportfolio’s.<br />

22/26


Criteria voor de beoordeling van een proeftuinproject<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

1. Relevantie van het proeftuinproject:<br />

duidelijkheid van het doel van het proeftuinproject en aansluiting bij de doelstelling van de<br />

oproep;<br />

omvang en bereik van de doelgroep van gebruikers en organisatie en representativiteit van de<br />

stuurgroep/gebruikerscommissie van het proeftuinplatform (naar dit specifieke proeftuinproject<br />

toe);<br />

complementariteit met andere initiatieven m.b.t. innovatiestimulering;<br />

verwachte economische en/of maatschappelijke toegevoegde waarde in het algemeen en in<br />

Vlaanderen in het bijzonder, in aansluiting bij de verwachtingen van de specifieke oproep;<br />

mate waarin de specifieke risico’s m.b.t. de valorisatie worden erkend en beheerd.<br />

2. Kwaliteit van de uitvoering:<br />

duidelijkheid en relevantie van het werkplan, met inbegrip van opvolgingsindicatoren;<br />

relevantie en track record van de betrokken organisaties, compleetheid en competentie van het<br />

aanvragend consortium en kwaliteit van de organisatie van de samenwerking;<br />

kwaliteit van het organisatorisch en financieel plan met inbegrip van de omvang van en zekerheid<br />

over de materiële en financiële engagementen van de betrokken organisaties;<br />

mate waarin de specifieke risico’s m.b.t. de uitvoering worden erkend en beheerd.<br />

3. Administratieve en financiële draagkracht van de deelnemende organisaties.<br />

Criteria voor de beoordeling van een project kennisopbouw<br />

4.4.3. Na de beslissing<br />

1. Wetenschappelijke waarde:<br />

strategisch karakter van het onderzoek en de bijdrage tot de uitbouw van een ruim kennisplatform<br />

met brede mogelijkheden voor verdere onderzoeksactiviteiten;<br />

doelmatigheid en de kwaliteit van de onderzoeksaanpak, de projectplanning (incl. coördinatie), het<br />

werkprogramma en het voorziene projectbeheer;<br />

uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het voorgestelde onderzoek met de voorziene menskracht en<br />

middelen;<br />

aanwezige competentie, infrastructuur en potentieel in de schoot van de projectaanvragers om het<br />

voorgestelde onderzoek uit te voeren.<br />

2. Valorisatie- of utiliteitsperspectieven:<br />

belang en omvang van het verwacht maatschappelijk valorisatiepotentieel in Vlaanderen,<br />

kwaliteit van de voorgestelde strategie en de aanpak ter ondersteuning van de verdere<br />

maatschappelijke benutting van onderzoeksresultaten (kennistransfer);<br />

aanwezige competentie op vlak van het beheer van onderzoeksresultaten en de transfer ervan naar<br />

economische of maatschappelijke actoren.<br />

De projectfiche met de besluitvorming wordt aan de aanvrager overgemaakt bij bekendmaking van de<br />

beslissing. De aanvragers kunnen steeds een nabespreking aanvragen.<br />

In het geval van een positieve beslissing wordt een overeenkomst opgemaakt tussen <strong>IWT</strong> en de<br />

projectaanvragers.<br />

23/26


5. UITVOERING EN MONITORING<br />

5.1. Uitvoering<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

De verantwoordelijkheid voor de goede uitvoering van het proeftuinplatform en de bijhorende projecten<br />

ligt bij de begunstigden.<br />

Bij de start zullen een aantal voorwaarden worden vastgelegd. Daarvoor zijn, zowel voor de platformen<br />

als voor de individuele projecten, de volgende documenten essentieel:<br />

de overeenkomst tussen de begunstigden en <strong>IWT</strong>, op basis van de algemene bepalingen m.b.t.<br />

<strong>IWT</strong>-subsidie, aangevuld met platform- of projectspecifieke bepalingen;<br />

de samenwerkingsovereenkomst tussen alle betrokken partijen, die de onderlinge rechten en<br />

plichten regelt, o.m. met betrekking tot de aansturing, de taken, de verdeling van de kosten en de<br />

IPR. Deze samenwerkingsovereenkomst wordt opgesteld door de betrokken partijen en ter<br />

goedkeuring voorgelegd aan het <strong>IWT</strong>.<br />

Voor de platformen dient daarnaast een reglement opgesteld te worden dat regelt wie toegang krijgt tot<br />

het platform en onder welke voorwaarden.<br />

5.2. Uitbetaling<br />

De uitbetaling van de subsidie gebeurt in zesmaandelijkse voorschotten, bij het begin van de periode<br />

waarop deze betaling betrekking heeft. De voorschotten worden uitbetaald na vervulling van de<br />

noodzakelijke voorwaarden, zoals voorzien in de <strong>IWT</strong>-overeenkomst. Van het totale bedrag wordt 20%<br />

ingehouden tot na afsluiting van het project.<br />

5.3. Opvolging<br />

De opvolging van de platformen en projecten wordt vastgelegd bij de start. De basisprincipes zijn<br />

alleszins:<br />

Voor de proeftuinplatformen wordt een gebruikerscommissie opgezet, die op regelmatige basis<br />

bijeenkomt, en die de initiatiefnemers adviseert. <strong>IWT</strong> wordt uitgenodigd op de vergaderingen van<br />

de gebruikerscommissie en krijgt de verslagen;<br />

Er dienen afspraken gemaakt te worden tussen de consortia voor de platformen enerzijds en IBBT<br />

en het wetenschappelijk consortium anderzijds om de opvolging zo efficiënt mogelijk te laten<br />

verlopen.<br />

Jaarlijks wordt een operationeel verslag overgemaakt aan <strong>IWT</strong>, dat minstens volgende aspecten<br />

behandelt:<br />

o status van de uitbouw van de proeftuin (materieel, organisatorisch en qua competenties) en in<br />

het bijzonder evoluties t.o.v. het vorige verslag;<br />

o overzicht van de acties die gedaan zijn om de werking van de proeftuin te ondersteunen, zoals<br />

opbouw van methodes, opzetten van de testpopulatie, bekendmaking, acties naar potentiële<br />

gebruikers,…<br />

o overzicht van de werking van de gebruikerscommissie;<br />

o beschrijving van de inbreng van de kennisinstelling die als ondersteuning optreedt (indien van<br />

toepassing);<br />

24/26


HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

o overzicht van de portfolio van projecten die door de proeftuin worden uitgevoerd (in<br />

voorbereiding, lopend, afgewerkt) en voor de afgewerkte projecten een appreciatie van het<br />

resultaat en de toegevoegde waarde;<br />

o overzicht van de ingezette middelen door de initiatiefnemers en in het bijzonder prestatiestaten<br />

van het ingezette personeel over het voorbije jaar;<br />

o specifieke aandachtspunten voor het volgende jaar.<br />

Na afloop van de gesteunde periode zullen de initiatiefnemers een syntheseverslag opstellen dat de<br />

hoger vermelde punten behandelt en daarnaast meer expliciet aandacht geeft aan de toegevoegde<br />

waarde van de activiteiten van de proeftuin.<br />

25/26


Bijlage 1: criteria voor kwaliteitsvolle zorg 13<br />

HANDLEIDING PROEFTUIN ZORGINNOVATIERUIMTE VLAANDEREN<br />

Effectiviteit: het verlenen van zorg gebaseerd op wetenschappelijke kennis aan iedereen die hierbij baat heeft.<br />

Hierbij wordt gekeken of een interventie, zoals een preventieve service, diagnostische test, of therapie, betere<br />

resultaten geeft dan alternatieven, inclusief het alternatief van niets doen. Evidence based practice vereist dat<br />

degenen die zorg geven consequent onderbenutting van de effectieve zorg en overmatig gebruik van inefficiënte<br />

zorg vermijden.<br />

Efficiëntie: het vermijden van verspilling, met inbegrip van uitrusting, benodigdheden, ideeën en energie.<br />

Patiëntgestuurd: het respectvol inspelen op de individuele patiënt/gebruiker voorkeuren, behoeften en<br />

waarden, en ervoor te zorgen dat de patiënt/gebruiker betrokken wordt bij alle klinische beslissingen.<br />

Tijdigheid: het verminderen/vermijden van wachttijden en de soms schadelijk vertragingen voor zowel degenen<br />

die zorg ontvangen als degenen die zorg geven.<br />

Toegankelijkheid: het verlenen van zorg die niet varieert in kwaliteit als gevolg van persoonlijke kenmerken<br />

zoals geslacht, etniciteit, geografische locatie en sociaaleconomische status.<br />

Veiligheid: patiënten/gebruikers dienen te worden beschermd tegen schade veroorzaakt door het zorgsysteem.<br />

Vermindering van het risico en het waarborgen van de veiligheid vragen specifieke vereisten voor meer<br />

aandacht voor systemen die helpen bij het voorkomen en het inperken van fouten.<br />

13 Gebaseerd op de 6 internationaal erkende kenmerken van goede zorg, door Institute of Medicine, ‘CROSSING THE QUALITY CHASM - A New<br />

Health System for the 21st Century’ - www.iom.edu/Reports/2001/Crossing-the-Quality-Chasm-A-New-Health-System-for-the-21st-Century.aspx<br />

26/26

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!