Hoofdstuk 2. Kennis maken
Hoofdstuk 2. Kennis maken
Hoofdstuk 2. Kennis maken
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Kennis</strong> Maken met Onderzoek Toelichting onderzoek en oefenopdrachten<br />
omstandigheden voor beide groepen moeten gelijk gehouden worden (zelfde voedsel behalve de<br />
zoetstof, etc.). De ratten die geen zoetstof krijgen, vormen de controlegroep.<br />
Je kunt het experiment ook op een meer ingewikkelde manier uitvoeren door meer groepen ratten<br />
te nemen en de hoeveelheid zoetstof over de groepen te laten variëren. Eén groep krijgt dan geen<br />
zoetstof (controlegroep), één groep krijgt een klein beetje, een andere groep krijgt meer, etc.). De<br />
onafhankelijke variabele is dan het zoetstofgehalte in het dieet, dit varieert bijv. van 0 tot 10<br />
milligram per g voer.<br />
► Oefenopdracht 3-8. Wat is de afhankelijke en de onafhankelijke variabele?<br />
Beatrix krijgt de opdracht om de grip van diverse sportschoenen op een vloer te onderzoeken.<br />
Welke schoen heeft de beste grip? Zij doet dit door de schoenen op de vloer te zetten en te<br />
bepalen hoeveel kracht nodig is om de schoen van zijn plaats te krijgen. Ze gebruikt hierbij een<br />
unster = krachtmeter.<br />
a. Wat zijn bij dit onderzoek de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen?<br />
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….<br />
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….<br />
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….<br />
b. Welke variabelen moet je allemaal constant houden?<br />
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….<br />
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….<br />
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….<br />
3.4.2 Betrouwbaarheid, validiteit en nauwkeurigheid<br />
Betrouwbaarheid. Bij enig nadenken weet iedereen dat de massa van het eigen lichaam varieert<br />
tussen maaltijden en stoelgang. Wat je meet op een badkamerweegschaal (gewicht dus) is niet<br />
constant! Bij het meten van lichaamslengte kom je er bijvoorbeeld ook gauw achter dat je een<br />
goede procedure moet afspreken: er moet een duidelijke afspraak komen over een meetrecept.<br />
Bijvoorbeeld: schoenen uit, hakken duidelijk op de grond, plankje of boek horizontaal op het hoofd<br />
voor het aflezen van een meetlint aan de muur, niet speciaal diep inademen of helemaal<br />
uitademen, etc. Dat alles om metingen reproduceerbaar te <strong>maken</strong> en om de betrouwbaarheid van<br />
metingen te vergroten.<br />
Validiteit. Temperatuur, wat is dat eigenlijk? Het moet toch een gevoel van warmte of koude<br />
voorstellen? Wat wil je dan eigenlijk meten? Wat meet je in werkelijkheid? Zegt de lengte van die<br />
alcohol- of kwikkolom nu echt iets over warmte en koude? Dat is de vraag naar validiteit van de<br />
meting: meet je wat je echt wilt meten? De validiteit of geldigheid van een experiment is de mate<br />
waarin je meet wat je zou moeten meten.<br />
De meting van de lengte van een kwikkolom kan heel nauwkeurig zijn en dus heel betrouwbare<br />
resultaten opleveren, maar daarmee hebben we nog niet de essentie van temperatuur te pakken.<br />
Betrouwbare metingen hoeven dus nog niet valide te zijn. Aan de andere kant, onbetrouwbare<br />
metingen zijn altijd niet valide. Betrouwbaarheid is een noodzakelijke maar niet voldoende<br />
voorwaarde voor validiteit.<br />
Nauwkeurigheid. Bij elk onderzoek treden fouten op, die de nauwkeurigheid van het antwoord<br />
beïnvloeden. We kunnen deze fouten onderverdelen in toevallige en systematische fouten.<br />
Toevallige fouten treden altijd op. Meetapparatuur heeft maar een beperkte nauwkeurigheid en bij<br />
elke manuele handeling is er kans op fouten. Als je bijvoorbeeld 100 ml wilt afmeten, maakt het<br />
een groot verschil in nauwkeurigheid of je dat doet in een bekerglas (1,0.10 2 ml), een maatcilinder<br />
(1,00.10 2 ml) of in een maatkolf (1,0000.10 2 ml). Bij het aflezen treden toevallige fouten op.<br />
Met de vuistregel voor de significantie kun je snel een verantwoorde nauwkeurigheid aan je<br />
antwoord toekennen. In het algemeen moet je proberen met je verschillende apparatuur in één<br />
experiment ongeveer dezelfde graad van nauwkeurigheid te bereiken. Omdat toevallige fouten de<br />
ene keer naar de ene kant en de andere keer naar de andere kant werken, moet elk experiment<br />
een aantal keren herhaald worden. De grootte van de toevallige fout en de praktische<br />
uitvoerbaarheid bepalen het aantal keren. Algemeen geldt: hoe vaker hoe beter, maar overdrijf<br />
21