05.09.2013 Views

Ingestorte Idealen – Duurzame dragers voor particulier ... - PlanDag

Ingestorte Idealen – Duurzame dragers voor particulier ... - PlanDag

Ingestorte Idealen – Duurzame dragers voor particulier ... - PlanDag

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Ingestorte</strong> <strong>Idealen</strong> <strong>–</strong> <strong>Duurzame</strong> <strong>dragers</strong> <strong>voor</strong> <strong>particulier</strong> initiatief? <strong>–</strong> Pieter Graaff<br />

Abstract:<br />

De grootschalige uitbreidingslocaties die in beperkte mate sinds de woningwet en in sterke mate vanaf<br />

de wederopbouw als maakbare samenlevingen door krachtige planningsallianties in onze maagdelijke<br />

polders zijn geprojecteerd hebben hun beste tijd gehad. De suburbane droomsteden zijn slaapsteden<br />

geworden, de waarden en idealen die bij het toen verse beton waren ingestort, zijn inmiddels versleten<br />

en afgeschreven.<br />

Wat er <strong>voor</strong> in de plaats kwam is pragmatisme (de niks-aan-de-hand eengezinswoning) en<br />

beargumentering op basis van kwantitatieve criteria als financiele rekenmodellen,<br />

duurzaamheidsberekeningen en bevolkingsprognoses. Deze meetbare aspecten krijgen in utopische<br />

projecten die nu over de hele aarde gevisualiseerd worden de volle aandacht. In de tussentijd kwijnen<br />

onze modernistische wijken waarin de idealen ten volle geëxpliciteerd zijn langzaam weg.<br />

Op leefstijlen (‘de markt’) gestuurde buitenwijken en gegentrificeerde stadsdelen lijken uit te stralen<br />

zich onbevangen naar de wensen van gelukkige woonconsumenten te voegen. De achterliggende<br />

complexiteit aan afwegingen met betrekking tot grondexploitaties, beheer en productiemechanismen<br />

maakt echter totaal onzichtbaar wat de bedoelingen zijn en wie daar belang bij heeft.<br />

Nu de tijd van grootschaligheid achter de rug is en alle ogen gericht zijn op woningeigenaren en<br />

marktpartijen, is het zoeken naar manieren om perspectieven <strong>voor</strong> de lange termijn in de bestaande<br />

stad een kans te geven. In een langzame transformatie van de gebouwde omgeving die bestaat uit<br />

kleinschalige, <strong>particulier</strong> geïnitieerde mutaties, is het van groot belang duurzame <strong>dragers</strong> te benoemen<br />

die de belangen van de lange termijn waarborgen. Een integrale visie op stedelijke opgaven zoals<br />

waterberging, vergroening of differentiatie van de woning<strong>voor</strong>raad kunnen onderdeel van deze dagers<br />

zijn.


<strong>Ingestorte</strong> <strong>Idealen</strong><br />

<strong>Duurzame</strong> <strong>dragers</strong> <strong>voor</strong> <strong>particulier</strong> initiatief?<br />

Pieter Graaff<br />

Stellingen:<br />

De grootste hervormingen in de Nederlandse planning waren vrijwel nooit technisch, maar altijd<br />

maatschappelijk gemotiveerd.<br />

De achterliggende motieven van modernistische wijken en hedendaagse nieuwbouwplannen komen in<br />

grote mate overeen.<br />

In sociaal-economisch zwakke gebieden is juist het <strong>particulier</strong> bezit vaak kwetsbaar. Het lange termijn<br />

belang en perspectief ontbreekt.<br />

Ook achter pragmatische op de wetten van de markt gestuurde ontwikkelingen gaan waarden schuil.<br />

De toegeslagen ontregeldrift roept de vraag op wat de positieve betekenis van regels en<br />

rand<strong>voor</strong>waarden nog kan zijn.<br />

Het is de kunst een balans te vinden tussen voldoende vrijheid om uitnodigend te zijn en voldoende<br />

structuur om zekerheid te scheppen. Voorwaarden werken niet alleen beperkend, maar ook<br />

geruststellend. Commitment <strong>voor</strong> investeringen moet van twee kanten komen.<br />

De waarden van het meritocratisch ideaal dwingen ons expliciet te maken wat de lange termijn<br />

belangen zijn.<br />

Een uitnodigingsplanologie is gebaat bij een perspectief <strong>voor</strong> de lange termijn in de vorm van<br />

duurzame <strong>dragers</strong>.<br />

VIT-B<br />

www.vit-b.nl<br />

Pieter Graaff<br />

GR@AFFx.nl<br />

06-41873700<br />

Hugo de Grootstraat 22<br />

2613 TV Delft<br />

Nederland


<strong>Ingestorte</strong> <strong>Idealen</strong><br />

<strong>Duurzame</strong> <strong>dragers</strong> <strong>voor</strong> <strong>particulier</strong> initiatief?<br />

Van oudsher hebben Nederland en België een nogal contraire planningscultuur gehad. Waar het<br />

<strong>particulier</strong>e woningbezit in België van generatie op generatie werd overgedragen, plande men er in<br />

Nederland lustig op los tot alle risico’s waren uitgebannen en elke generatie van bovenaf haar eigen<br />

wensbeeld in het weiland heeft kunnen projecteren en realiseren. De laatste jaren lijkt het er echter op<br />

dat de twee buurlanden steeds meer op elkaar gaan lijken en elkaar ontmoeten in een tussenmaat. Waar<br />

men in België onder de noemer ‘Wonen in Meervoud’ de schaal<strong>voor</strong>delen van meergezinswoningen<br />

ontdekt in binnenstedelijke transformatie- en inbreidingsprojecten, wordt in Nederland de schaal<br />

verkleind en bovenal de traditionele rolverdeling binnen stedelijke (her)ontwikkeling losgelaten. Alle<br />

ogen richten zich nu op <strong>particulier</strong>e initiatieven die zich spontaan <strong>voor</strong>doen, of na een uitgebreide<br />

reclamecampagne van lokale overheden, die plekken ontdekken en waarde ontwikkelen. Terwijl<br />

ambitieuze overheidsprofessionals met ´ambtenaar 2.0´ op hun visitekaartje driftig aan het ontregelen<br />

zijn geslagen om ruimte aan de markt te geven, dringt de vraag zich op wat nu eigenlijk de grenzen en<br />

zekerheden zijn die nog wél gehandhaafd moeten worden. Waar<strong>voor</strong> hebben we die bureaucratische<br />

regelmacht eigenlijk ooit ingesteld? Was dat hinderlijke paternalistische bemoeizucht of kunnen we er<br />

nog steeds wat mee? En is het realistisch te denken dat zwakke wijken zichzelf zullen redden door<br />

bestemmingsplannen flexibeler te maken, de welstand af te schaffen en corporaties tot hun kerntaken<br />

te beperken?<br />

Om enig houvast te geven aan deze<br />

fundamentele vragen zullen we een<br />

exemplarische wijk als spiegel en<br />

referentiepunt gebruiken, namelijk de wijk<br />

Pendrecht in Rotterdam Zuid. Ter zuiden<br />

van het Zuiderpark werd in de jaren ’50<br />

een stuk land opgespoten, de bestaande<br />

bebouwing opgekocht en gesloopt, alle<br />

structuren uitgewist. Dit gaf alle vrijheid<br />

om de door Lotte Stam-Beese bedachte<br />

wijk zo perfect mogelijk uit te voeren. Een<br />

halve eeuw later lijkt er van de utopie<br />

Figuur 1 Lotte Stam-Beese en <strong>voor</strong>malig minister Ella Vogelaar<br />

echter weinig over. In het lijstje<br />

probleemwijken van <strong>voor</strong>malig minister Ella Vogelaar (Minister van Wonen, Wijken en Integratie,<br />

2007-2008) wordt Pendrecht uitgeroepen tot de een-na-slechtste wijk van Nederland. De spagaat<br />

tussen het koesteren van het erfgoed en het aanpakken van de sociaal-economische problemen leidt tot<br />

heel verschillende opvattingen over wat er al dan niet met de wijk moet gebeuren.


Waarden in ontwikkeling<br />

Het denken over de stad is nooit eenduidig geweest. Maar de liefde <strong>voor</strong> de stad met haar urban fabric<br />

zoals deze door Jane Jacobs en haar opvolgers tot op de dag van vandaag ervaren wordt is relatief<br />

jong. Eeuwenlang werd de stad <strong>voor</strong>al gezien als plek van verderf, armoede en onveiligheid. Met de<br />

industriële revolutie in de 19 e eeuw groeiden de steden razendsnel. Veel werk verplaatste zich van het<br />

platteland naar de fabrieken en havens, de groeiende behoefte aan betaalbare arbeiderswoningen werd<br />

aanvankelijk <strong>voor</strong>al door <strong>particulier</strong>e bouwers (revolutiebouw) opgepakt. Door de combinatie van de<br />

enorme woningnood en de beperkte financiele draagkracht van arbeiders zijn de omstandigheden<br />

waarin geleefd wordt schrijnend. SDAP-kamerlid Schaper noemde in een discussie ‘...een geval in<br />

Groningen, dat ik zelf opgemerkt heb, waar twee à drie gezinnen woonden in één kamer. Het komt<br />

soms <strong>voor</strong> dat er (...) eenvoudig een krijtstreep wordt getrokken waarbinnen dan ieder gezin zijn<br />

privaatterrein heeft.’ (De Vreeze 2001)<br />

Het zijn de artsen die zich beginnen te realiseren dat er een verband bestaat tussen de vele epidemiën<br />

die in de volksbuurten ontstaan en de omstandigheden waarin geleefd wordt. In 1855 rapporteert het<br />

Koninklijk Instituut van Ingenieurs aan koning Willem III: ‘De woning van den werkman is niet<br />

zelden eene plaats van schrik <strong>voor</strong> den meer beschaafde, waar de onreinheid soms ten top stijgt, de<br />

dampkring verpest is door alles wat er opeengestapeld en verrigt wordt, waar de zedeloosheid hare<br />

wieg en bakermat vindt, en waar brandpunten ontstaan van ziekten, wier invloed zich wijd rondom<br />

zich verspreidt, om alle standen aan te tasten en den gesel der verwoesting te doen rondgaan tot in de<br />

huizen der meer beschaafden.’ (eene Commissie uit het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1855). Een<br />

wets<strong>voor</strong>stel dat het gemeentebestuur de mogelijkheid geeft woningverbetering te verplichten<br />

bij huiseigenaren wordt echter verworpen. Het is pas een halve eeuw later dat de ministers Goeman<br />

Borgesius, Pierson en Cort van der Linden het wetsontwerp <strong>voor</strong> de Woningwet indienen die op 1<br />

augustus 1902 in werking zal treden. (De Vreeze 2001)<br />

Deze uit nood geboren woningwet, bestaande uit 10 paragrafen en 54 artikelen, maakte <strong>voor</strong> het eerst<br />

overheidsbemoeienis op het gebied van volkshuisvesting mogelijk. Het verplichtte iedere gemeente<br />

met meer dan 20.000 inwoners uitbreidingsplannen te maken en bouw<strong>voor</strong>schriften vast te leggen en<br />

legde daarmee de basis <strong>voor</strong> een lange traditie van planners, <strong>voor</strong> de stedenbouw als discipline en <strong>voor</strong><br />

subsidie op de bouw en huur van arbeiderswoningen. Met de wet werd beoogd de levenswijze van de<br />

arbeidersklasse op alle fronten te verbeteren. ‘Er zijn helaas vele huisvaders, die een groot deel van<br />

hun weekgeld buitenshuis zoek maken.Ongerijmd zou het zijn te willen beweren, dat dit niet meer zal<br />

<strong>voor</strong>komen, indien slechts <strong>voor</strong> betere woningen wordt gezorgd maar even ongerijmd zou het zijn te<br />

willen volhouden, dat uithuizigheid niet door slechte huisvesting wordt bevorderd, dat gemis van een<br />

gezelligen huiselijken haard den man nooit naar de kroeg jaagt.’ (Memorie van Toelichting bij de<br />

Woningwet, 1901).<br />

Men streefde er naar om het model van de volksbuurten om te keren van een ‘open gezin’ (met weinig<br />

samenhang) in een ‘gesloten samenleving’ (wie <strong>voor</strong> een dubbeltje geboren werd, werd nooit een<br />

kwartje) naar dat van een meer ‘gesloten gezin in een open samenleving’. Woningen met voldoende<br />

ruimte en huiselijkheid om een gezinsleven te ontwikkelen, goed onderwijs en een open stedenbouw<br />

moesten daaraan bijdragen.


Toelatingsplanologie<br />

Sinds de woningwet van 1901 hebben we generatie na generatie onze ideale versies van de<br />

(sub)urbane samenlevingen in het landschap kunnen bouwen. Voortschrijdend inzicht leidde daarbij<br />

tot nieuwe modellen die op nieuwe plekken gerealiseerd konden worden. Zoals de woningwet zelf<br />

maatschappelijke gemotiveerd was, zo is ook aan de plannen die sinds die tijd ontwikkeld zijn af te<br />

lezen welke ideologische opvattingen werden gehandhaafd. De ontwikkeling van Rotterdam Zuid is<br />

hierin een sprekend <strong>voor</strong>beeld. Parallel aan de ontwikkelingen van de haven worden <strong>voor</strong> deze<br />

stadshelft grootse plannen gemaakt. W.G. Witteveen tekent in 1926 een uitbreidingsplan waarin hij<br />

een volwaardige stad <strong>voor</strong>ziet op de linker maasoever, met een centrum van waaruit straten<br />

uitwaaieren naar verschillende woongebieden. Met de oorlog wordt vanzelfsprekend alles anders. De<br />

urgentie <strong>voor</strong> een woonstad op Zuid wordt weliswaar groter als na het bombardement de palen uit de<br />

grond getrokken worden en in de binnenstad meer ruimte komt <strong>voor</strong> winkels, kantoren en verkeer.<br />

Maar het veranderend denken over de stad zorgt er <strong>voor</strong> dat het plan Witteveen in de onderste lade<br />

verdwijnt.<br />

Aanleiding hier<strong>voor</strong> is de Studiegroep Bos, die zich tijdens de oorlog boog over de vraag hoe de<br />

wederopbouw van Rotterdam plaats zou moeten vinden. In haar publicatie ´De stad der toekomst, de<br />

toekomst der stad´ (Studiegroep Bos, 1946) geeft de studiegroep een visie op de samenleving en doet<br />

zij een aantal veelzeggende uitspraken over de invloed van de grote stad.<br />

‘Velen (...) lijden er onder, dat in onze maatschappij de mensen<br />

zo van zichzelf en van elkander vervreemd zijn, dat zij zich te<br />

midden van het drukke stadsgewoel volkomen vereenzaamd<br />

gevoelen en in hun woonplaats geen echte ontmoeting meer<br />

kennen, niet met den medemens, en evenmin met wijsheid en<br />

schoonheid of met de stilte. De lichamelijke opeenhoping roept<br />

eerder weerzin op dan dat zij bijdraagt tot wederkerig<br />

dienstbetoon. (...) Als een droge zandkorrel wordt hij, althans in<br />

onze westerse beschaving, maar al te gemakkelijk een willoze<br />

prooi van iedere opstekende macht. Hij is bereid zonder critiek<br />

den leider te volgen die zich aan hem opdringt met suggestieve<br />

leuzen en uiterlijk machtsvertoon. Hij is de exponent van een<br />

beschaving, die wordt gekenmerkt door het amorele,<br />

doortastende optreden van enkelingen en kleine groepen<br />

enerzijds, en het lijdelijk toezien en over zich laten beschikken<br />

van de massa anderzijds.’ (Studiegroep Bos 1946 pp.15<strong>–</strong>17).<br />

De auteur doelt hier op de massamens, een term afkomstig van de spanjaard José Ortega y Gasset die<br />

hierover in 1929 in zijn boek La Rebelion de las Masas constateerde dat er een soort massamens<br />

ontstaat in Europa die voldoet aan drie kenmerken: 1. Het leven moet zo comfortabel en makkelijk<br />

mogelijk zijn. 2. Autoriteit is vies en telt niet meer mee. 3. Weinig verheven verlangens moeten zo<br />

snel mogelijk tot uitvoer worden gebracht. In de discussie uit de jaren ‘40 komt deze term veel naar<br />

voren. De massamaatschappij zou de ideale voedingsbodem zijn geweest <strong>voor</strong> het fascisme, <strong>voor</strong> het<br />

kritiekloos achter een foute leider aanlopen, maar ook <strong>voor</strong> een wat onschuldiger vervlakking van het<br />

dagelijks leven.


Dit gezegd hebbende is het begrijpelijk dat de invloedrijke Studiegroep Bos er geen <strong>voor</strong>stander van<br />

was Rotterdam Zuid grootstedelijke allure mee te geven. Mensen moesten niet verloren raken in de<br />

massa maar betrokken en verantwoordelijk kunnen zijn binnen overzichtelijke gemeenschappen. De<br />

wijkgedachte wekte dan ook de interesse en er verscheen een alternatief plan <strong>voor</strong> de verdere<br />

ontwikkeling van Rotterdam Zuid: Een grote groen<strong>voor</strong>ziening in de vorm van het Zuiderpark (tijdens<br />

de hongerwinter had men ontdekt dat de nabijheid van volkstuintjes en landbouwgrond geen<br />

overbodige luxe was) en daaronder een aantal wijken, de Zuidelijke Tuinsteden, die als zelfstandige<br />

gemeenschappen zijn geprojecteerd.<br />

Figuur 2 Na de oorlog maakt het Plan Witteveen plaats <strong>voor</strong> de Zuidelijke Tuinsteden<br />

In de Zuidelijke Tuinsteden werd de wijkgedachte en het idee van gemeenschapsvorming een centraal<br />

thema. Waar deze ambitie in Zuidwijk in sterke mate op organisatorisch vlak invulling kreeg door<br />

middel van buurthuizen en verenigingen, stelde stedenbouwkundig ontwerpster Lotte Stam-Beese<br />

zichzelf <strong>voor</strong> Pendrecht ten doel ‘de maatschappelijke constellatie zelf als uitgangspunt te nemen’.<br />

Woningen <strong>voor</strong> verschillende huishoudens werden daarbij gecombineerd rondom een<br />

gemeenschappelijk stukje groen, met als doel de uitwisseling tussen starters en senioren, grote<br />

gezinnen en ‘kinderlozen’ te bevorderen. Dit cluster woningen droeg de naam ‘Wooneenheid’ en de<br />

samenstelling hiervan was representatief <strong>voor</strong> de huishoudenssamenstelling van de hele wijk, die een<br />

repetitie was van dezelfde wooneenheden rondom een centrum. Daarmee werden verschillende<br />

huishoudenstypen gelijkmatig over de wijk verspreid.


De wijk werd vrij letterlijk een model van de samenleving omdat de woningen in verschillende<br />

buurten door verschillende corporaties werden gebouwd en aan de eigen doelgroep verhuurd. Daarmee<br />

was de verzuiling terug te vinden in de wijk, met gescheiden buurten <strong>voor</strong> socialisten, katholieken,<br />

protestanten en liberalen waarbinnen verschillende leeftijdscategorieën, opleidingsniveaus en<br />

inkomensklassen te vinden waren. In het centrum ontmoetten de verschillende zuilen elkaar <strong>voor</strong><br />

bestuur en handel. De samenleving van de jaren ’50 in een notendop.<br />

Figuur 3 Pendrecht: verzuiling binnen de wijk (links) en samenstelling van twee wooneenheden (rechts)<br />

Deze twee keerpunten in de geschiedenis van de woningbouw - de invoering van de woningwet rond<br />

1900 en de inrichting van de wederopbouw rond 1950 <strong>–</strong> tonen haarfijn aan wat de sociaal-culturele<br />

waarden en ambities waren die aan de planning ten grondslag lagen.<br />

Wat volgde waren een hoogbouwgolf, stadsvernieuwing, groeikernen en bloemkoolwijken, de vierde<br />

nota ruimtelijke ordening extra (Vinex) en de huizencrisis. Inmiddels bevinden we ons op een punt<br />

waarop de <strong>voor</strong>naamste bouwopgave niet langer in het weiland ligt, maar in de bestaande stad. De<br />

vraag met wat <strong>voor</strong> bril naar de bestaande wijken gekeken wordt, wint daarmee aan relevantie.<br />

De bij het beton ingestorte idealen bleken geen garantie <strong>voor</strong> een lang succes van de naoorlogse<br />

wijken met open verkavelingen en hoogbouw in het groen. Waar deze wijken en new towns<br />

aanvankelijk nog aantrekkelijke droomsteden waren als alternatief <strong>voor</strong> krappe verouderde<br />

stadswijken, veranderde hun imago langzamerhand in slaapsteden. Ze bleken slechts zelden de<br />

utopische wijken en steden zoals die geschetst werden, bovendien ontstond er een aantrekkelijk en<br />

betaalbaar alternatief in de vorm van groeikernen. Maar de neerwaartse spiraal ging verder dan dat. De<br />

wijken worden niet alleen geassocieerd met gebrek aan levendigheid, maar zelfs met eenzaamheid,<br />

vandalisme en (zelf)moord. De term flatneurose doet haar intrede en Alice Coleman sleept in 1985 de<br />

modernistische utopie <strong>voor</strong> de denkbeeldige rechtbank met statistiek als bewijslast. De idealen zijn<br />

ingestort, de droomstad is een waakstad geworden, een probleemwijk waar je je leven niet zeker bent.<br />

En het ooit zo <strong>voor</strong>beeldige Pendrecht wordt uitgeroepen tot 1-na-slechtste wijk van Nederland.<br />

Ontwikkelingsplanologie<br />

Wie de achterliggende motieven van deze wijken en die van hedendaagse nieuwbouwprojecten met<br />

elkaar vergelijkt ziet veel overeenkomsten. Het grootste verschil - en dat is inmiddels een open deur -<br />

lijkt dat het geloof in de maakbaarheid van de samenleving verdwenen is. Daarmee is het<br />

aandachtspunt verschoven van waarden naar waarde. De grootschalige stadsuitbreiding heeft zich<br />

ontwikkeld van een planningsmachine met maakbaarheidsgedachte vanuit de waarden en idealen van


de overheid naar een productiemachine die aantrekkelijke producten op de woningmarkt zet <strong>voor</strong> de<br />

kieskeurige woonconsument. De op marketing en leefstijlen gestuurde buitenwijken en<br />

gegentrificeerde stadsdelen lijken uit te stralen zich neutraal en onbevangen naar de wensen van deze<br />

bewoners te willen voegen. De motivatie van deze keuzes is echter gebaseerd op een complexiteit aan<br />

afwegingen met betrekking tot grondexploitaties, beheer- en productiemechanismen en beleid. Een<br />

complexiteit die zo groot en onuitgesproken is dat het vrijwel onmogelijk is de maatschappelijke<br />

waarden ervan te doorgronden of er een discussie over te voeren die verder rijkt dan mooi of lelijk.<br />

Die waarden zijn er natuurlijk wel degelijk. Achter het vraag en aanbod gestuurde verhaal zit het idee<br />

dat eigen woningbezit (decennialang gestimuleerd door middel van de hypotheekrente-aftrek) het<br />

verantwoordelijkheidsgevoel van mensen bevordert, dat marktwerking leidt tot rechtvaardigheid, dat<br />

een grote concentratie sociale huurwoningen <strong>voor</strong> problemen zorgt, etcetera. In het<br />

herstructureringsprogramma De Tuin op het Zuiden in Pendrecht worden door corporatie Woonstad<br />

circa 1000 huurwoningen gesloopt om plaats te maken <strong>voor</strong> zo’n 540 nieuwbouwwoningen:<br />

grondgebonden koopwoningen. Een bekende aanpak; de door overheid en corporaties gefinancierde<br />

herstructurering onttrekt sociale huurwoningen aan de onderkant van de markt en bouwt er<br />

grondgebonden eengezinswoningen <strong>voor</strong> de middelhoge inkomens <strong>voor</strong> terug. Een manier om in de<br />

vaart der volkeren de woning<strong>voor</strong>raad op peil te houden, maar ook om concentraties minder<br />

daadkrachtige huishoudens te verspreiden over de rest van de stad. Terwijl het aantal woningen per<br />

hectare afneemt, wordt in de verhouding privé / openbaar van de footprint het openbare of collectieve<br />

domein juist sterk ingeperkt. Dat levert meer grondopbrengsten op, bespaart in het beheer en geeft<br />

bewoners meer gelegenheid zich deze openbare ruimte toe te eigenen.<br />

Figuur 4 Pendrecht: Verhouding privé / openbaar in bestaande situatie (links) en in nieuwbouwplan (rechts)<br />

Ondanks de aantrekkelijke prijzen (minder dan 200.000 euro <strong>voor</strong> een eengezinswoning met tuin en<br />

parkeerplaats) raken de woningen maar mondjesmaat verkocht. Een groot aantal woonvelden ligt als<br />

braakliggend terrein te wachten op kopers. Inmiddels worden de huizen ook te huur aangeboden, met<br />

de optie om het na een aantal jaren alsnog te kopen.<br />

Op de braakliggende terreinen van andere herstructureringsprojecten waar juist een hoge dichtheid<br />

was geprojecteerd, worden door middel van zelfbouw en CPO alternatieve inrichtingsplannen<br />

gerealiseerd. Het <strong>particulier</strong> initiatief en vraaggericht bouwen lijkt hier het antwoord te zijn op de tot<br />

stilstand gekomen productiemachinerie.<br />

Alle ogen zijn nu gericht op het <strong>particulier</strong>e initiatief. Op groepen bewoners of ondernemers die zelf<br />

plekken ontdekken en ontwikkelen. Die investeren en hun eigen wensen realiseren, met een<br />

waardeontwikkeling van het omliggende gebied als gevolg. Om dit mogelijk te maken wordt aan alle<br />

kanten ontregeld. Grondprijzen worden afgeboekt, bestemmingsplannen flexibeler gemaakt en de<br />

welstand wordt afgeschaft. De overheid wordt faciliterend en zet in op zelforganisatie. Hoeveel ruimte


is er in deze rol nog <strong>voor</strong> waarden en ambities? En wat zijn de wetten en structuren die nog wel<br />

overeind gehouden moeten worden om een bepaalde mate van zelforganisatie te laten functioneren?<br />

Naastgelegen buurten met veel <strong>particulier</strong> bezit laten zien dat het eigen woningbezit (laat staan van<br />

woningen in VvE-constructies) aan de onderkant van de koopmarkt op termijn niet zaligmakend is.<br />

Wanneer een aantal bewoners niet de financiële ruimte en het lange termijn belang heeft om te<br />

investeren in verduurzaming en onderhoud, kunnen vastgoed en woonomgeving hard achteruit gaan.<br />

Nu de huizenprijzen dalen zit de woningmarkt op slot en de bewoners met een restschuld. Er zijn<br />

gevallen bekend waar bewoners financieel aan de grond zitten maar nog (gratis) in hetzelfde huis<br />

wonen omdat een executieverkoop <strong>voor</strong> de bank niet rendabel is. Dit tot ontsteltenis van de buren, die<br />

hun maandlasten zien stijgen door de toenemende energielasten. Corporaties hebben in deze gebieden<br />

amper bezit, bovendien zijn ze tot hun kerntaak teruggefloten en is het grootschalig opkopen van<br />

<strong>particulier</strong> bezit niet meer van deze tijd. In dergelijke omstandigheden gaat enkel ontregelen en vol<br />

verwachting naar zelforganisatie kijken het verschil niet maken. We zien hier gebeuren waar onder<br />

andere hoogleraar Justus Uitermark op attendeert: zelforganisatie leidt tot segregatie en ongelijkheid.<br />

De groepen mensen die zichzelf kunnen organiseren zullen over meer <strong>voor</strong>zieningen en<br />

mogelijkheden beschikken dan de groepen mensen die daartoe minder goed in staat zijn.<br />

Deze neveneffecten zijn de bekende randverschijnselen van wat als het nu heersende ideaal mag<br />

worden beschouwd: de meritocratie. Een model van de samenleving waarin niet je afkomst, maar je<br />

inzet en vaardigheden bepalen welke positie je bereikt. Het gevaar zit erin dat het kan leiden tot een<br />

zogenaamde horizontale verzuiling. Met een zichzelf feliciterende bovenklasse, een bestuurlijke en<br />

economische elite die ver af staat van een massa die zich niet vertegenwoordigd voelt maar deze<br />

positie slechts aan zichzelf te danken heeft.<br />

Uitnodigingsplanologie<br />

Bestemmingsplannen, welstandsnota´s en bouwvergunningen zijn er<strong>voor</strong> bedoeld zekerheden te<br />

scheppen en te beschermen. Daardoor worden ze vaak gezien als belemmeringen <strong>voor</strong> wie iets wil, ten<br />

gunste van de belangen van zittende partijen. Als we het meritocratisch ideaal als hedendaagse<br />

waarden accepteren, zouden we er<strong>voor</strong> kunnen pleiten om de toelatingsplanologie (niets mag tenzij het<br />

in het bestemmingsplan staat) in sommige gebieden te vervangen <strong>voor</strong> een uitnodigingsplanologie.<br />

Daarbij ligt de verantwoordelijkheid om te beargumenteren wat wel en niet wenselijk is bij de initiator<br />

in plaats van bij de overheid. Alles mag, is dan het uitgangspunt, zolang je kunt aantonen dat daarbij<br />

geen andere belangen worden geschaad. De overheid neemt daarbij een procesmatige rol aan die<br />

partijen en initiatieven met elkaar verbindt. Rand<strong>voor</strong>waarde daarbij is dat initiatoren voldoende<br />

kundig zijn om aan te tonen dat er geen belangen worden geschaad. Daarmee doemt opnieuw de<br />

schaduwzijde van het meritocratisch model op: het leent zich <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> assertieve kundige partijen.<br />

Met de uitnodigingsplanologie lijkt het algemeen belang te zijn beschermd. Maar het uitgangspunt dat<br />

alles mogelijk is zegt nog niets over wat wenselijk is. Naast een controlerende en faciliterende rol<br />

heeft de overheid ook eigen beleidsprogramma’s en liggen er verschillende stedelijke opgaven die de<br />

belangen van individuele bewoners of groepen overstijgen. Programma’s waar budgetten aan<br />

gekoppeld zijn die niet altijd meer zo groot zijn dat ze van bovenaf uitgerold kunnen worden. Juist in<br />

de gebieden waar <strong>particulier</strong>e investeringen gevoelig zijn en maar moeizaam van de grond komen is<br />

het niet voldoende om te zeggen dat alles mag. Regels zijn niet alleen maar belemmerend <strong>voor</strong> wie iets<br />

wil, maar kunnen juist ook een stimulans zijn <strong>voor</strong> <strong>particulier</strong> initiatief. Wie investeert wil ook het


vertrouwen hebben dat het ergens toe bijdraagt, dat het toekomst heeft. Zoals bij ‘Planner’s blight’ een<br />

gerucht dat een wijk gesloopt gaat worden ertoe kan bijdragen dat er een versneld materieel en sociaal<br />

verval optreedt, zo kan een lonkend perspectief reden zijn om juist wel te investeren.<br />

Voor de ontwikkeling van de bestaande stad is het van groot belang dat er partijen zijn die een lange<br />

termijn belang hebben en benoemen. Zoals de meritocratie gebaat is bij goed onderwijs, dient de<br />

uitnodigingsplanologie na al het ontregelen en faciliteren opnieuw haar waarden te expliciteren om<br />

daarmee pro-actief te kunnen verleiden tot grotere of kleinschalige <strong>particulier</strong>e initiatieven.<br />

De stedelijke opgaven zoals vergroening van de buitenruimte, waterberging, verduurzaming of<br />

differentiatie van de woning<strong>voor</strong>raad kunnen als duurzame <strong>dragers</strong> dienen <strong>voor</strong> een geleidelijke<br />

transformatie van de stad, opgebouwd uit kleinschalige, <strong>particulier</strong> geïnitieerde mutaties. Op die<br />

manier kunnen deze opgaven niet alleen door <strong>particulier</strong>e initiatieven gerealiseerd worden, maar<br />

mogelijk ook een deel van de legitimatie en dekking zijn van de investering, middels<br />

stimuleringsregelingen of green deals. Wil de gemeente een gedifferentieerde woning<strong>voor</strong>raad? In<br />

plaats van het opkopen en transformeren van hele blokken woningen informeert, stimuleert, faciliteert<br />

en subsidieert ze bewoners die twee woningen willen samenvoegen. Wil de stad minder CO2<br />

uitstoten? Ze informeert, faciliteert en cofinanciert de diepteinvesteringen die bewoners doen om hun<br />

woning te verduurzamen. Wil de deelgemeente meer oppervlaktewater in de wijk? De buitenruimte<br />

opknappen? Leegstand tegengaan?<br />

De stedelijke waarden, idealen en ambities kunnen op die manier ondernemende en volgzame<br />

<strong>particulier</strong>en in kwetsbare wijken een handelingsperspectief bieden om de eigen situatie te verbeteren<br />

én bij te dragen aan een constante vernieuwing van de stad.<br />

Bronnen afbeeldingen<br />

Figuur 1: Lotte Stam-Beese: gemeentearchief.rotterdam.nl, Ella Vogelaar: frontpage.fok.nl<br />

Figuur 2: gemeentearchief rotterdam<br />

Figuur 3: Lotte Stam-Beese, bewerking auteur<br />

Figuur 4: De Nijl architecten, project De Tuin op het Zuiden<br />

Referenties<br />

Rooy, Peter van, 2011, Uitnodigingsplanologie als sociaal-cultureel perspectief, available at:<br />

http://www.nlbw.net/blog/2011/12/23/uitnodigingsplanologie-als-sociaal-cultureel-perspectief/<br />

Studiegroep Bos, 1946, De Stad der Toekomst, de Toekomst der Stad; een stedenbouwkunige en<br />

sociaal-culturele studie over de groeiende stadsgemeenschap, Rotterdam: Voorhoeve<br />

De Vreeze, N., 2001, 6,5 miljoen woningen: 100 jaar woningwet en wooncultuur in Nederland,<br />

Rotterdam; Uitgeverij 010

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!