07.09.2013 Views

nummer 4 (pdf) - Literair Werk

nummer 4 (pdf) - Literair Werk

nummer 4 (pdf) - Literair Werk

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

MEI 2012


<strong>Literair</strong> e-tijdschrift [werk]<br />

Nummer 4<br />

Special: Vriendschap en andere ongemakken<br />

Mei 2012<br />

MEI 2012 | Nummer 4 2


Inhoudsopgave<br />

Redactioneel 6<br />

Marcel de Laat<br />

Terug tot Zanger Rob 7<br />

Roelof ten Napel<br />

Notities 13<br />

Reactie van Julie de Leeuw: ‘Ik moest het een paar keer lezen, er zitten zoveel lagen<br />

in. Wat er voor mij heel sterk uit komt is het onwezenlijke van het afscheid nemen<br />

van een vriend.’<br />

Jolanda Oudijk<br />

Kamp 15<br />

Reactie van Helen: ‘Heel mooi geschreven! “Ik stop nog een fireball in mijn mond.”<br />

Wat een prachtige zin en hij zegt alles. Niks geen uitleg, maar personages van vlees<br />

en bloed en handelingen die voor zich spreken. Complimenten!’<br />

Pauline Genee<br />

Zaal 305 17<br />

Reactie van Rob Verschuren: ‘Fantastisch verhaal! Een zin wil ik eruit lichten, want<br />

voor mij zijn mooie zinnen de essentie van het schrijversschap. [...] “Ze klonk als een<br />

jong meisje dat op een zonnige dag de was ophangt tussen twee berkenboompjes.”’<br />

Derk Fangman<br />

Spaanse frambozen 25<br />

Reactie van Eva Logan: ‘Geestig, ik heb hartelijk gelachen.’<br />

MEI 2012 | Nummer 4 4


Sophie Velthuizen<br />

Wimpel vaarwel 28<br />

Reactie van Rocco Elibell: ‘Ik vind vooral de eerste strofe erg ontroerend. Met heel<br />

weinig woorden geeft het voor mij een relatie aan die geen voldoening biedt, armoedig<br />

is. Knap aangegeven, doordat kleur en emotie zo dicht bij elkaar liggen.’<br />

Linda Mulders<br />

Een dun laagje chroom 29<br />

Reactie van Mechteld: ‘Je hebt oog voor sprekende details die de scène voor mij echt<br />

tot leven brengen.’<br />

Peter Cnops<br />

Weekend aan zee 31<br />

De Heer Bill<br />

Batser met biceps 36<br />

Reactie van Roelof ten Napel: ‘Hoe dan ook, interessante opbouw. Het karakter<br />

van “Bob” wordt snel en behendig neergezet en “likeable” gemaakt.’<br />

Jantina Eppinga<br />

Terug naar de realiteit 43<br />

Reactie van Hilko: ‘Ik heb je verhaal twee keer gelezen en ik ga het nog een keer<br />

lezen, maar deze keer om er iets van te leren over schrijven.’<br />

Over de auteurs 47<br />

Colofon 50<br />

MEI 2012 | Nummer 4 5


Redactioneel<br />

Vriendschap kent vele gezichten. Het kan een bron van vreugde zijn, maar<br />

ook van irritaties. Het inspireert je tot grootse daden of verlamt je. Vriendschap<br />

kan je verheffen of terneerslaan. Dat is wel gebleken uit de inzendingen<br />

voor de schrijfwedstrijd ‘Vriendschap en andere ongemakken’, die<br />

<strong>Literair</strong>werk.nl tijdens de boekenweek samen met Bibliotheek Eemland organiseerde.<br />

Het beste ingezonden werk is gebundeld in deze special.<br />

In ‘Terug tot Zanger Rob’, de winnende inzending van de schrijfwedstrijd,<br />

laat Marcel de Laat zien hoe vriendschap een mens op plekken kan brengen<br />

waar hij anders nooit zou komen: volksfeesten waar het bier neerregent<br />

op het publiek, of een woonwagenkamp. Een ongerijmde vriendschap die<br />

luchtig en afstandelijk begint ontwikkelt zich tot een ware obsessie. En dat<br />

blijft niet zonder gevolgen.<br />

Als we als redactie van <strong>Literair</strong>werk.nl in de afgelopen weken één ding<br />

hebben geleerd, is het wel dat ‘ongemak’ een milde benaming is voor de<br />

drama’s die een vriendschap teweeg kan brengen. De inzendingen lieten een<br />

staalkaart aan groot en klein leed zien. En dan hebben we het niet alleen<br />

over verdriet om een verbroken vriendschap, jaloezie of teleurstelling. Nee:<br />

bedrog, vernieling, verkrachting, brand en meer van dat ergs passeerden de<br />

revue. Tot moord aan toe.<br />

Vrienden? Nee, doe ons maar een goede buur. Behalve dan op<br />

Facebook, daar kunnen we nog wel wat vrienden gebruiken:<br />

www.facebook.com/<strong>Literair</strong>werk.<br />

Namens de redactie,<br />

Mechteld Jansen<br />

MEI 2012 | Nummer 4 6


Marcel de Laat<br />

Terug tot Zanger Rob<br />

Het waren lichte dagen, het waren donkere dagen. Het waren dagen van<br />

angst en het waren dagen van hoop. De muziek was dood en de muziek was<br />

levend. Het was het tijdperk van De Reuvertjes, Betty & Albert, Jurgen van<br />

de Tillart, en natuurlijk Zanger Rob.<br />

Als ik aan Rob denk, zie ik hem altijd voor me zoals hij op de poster stond,<br />

die kleine, compacte jongeman met zijn stekeltjeshaar, zijn gebruinde huid,<br />

die piercing in zijn linkeroor. Een godenzoon was hij, neergeslagen in de<br />

bloei van zijn leven, en vervolgens gedwongen dat geknakte leven uit te<br />

zitten.<br />

Ik heb voor hem gedaan wat ik moest doen. Als ik hiervoor gestraft word,<br />

dan zij dat maar zo. Voor nu zit ik veilig. Achter tralies, dat wel, maar veilig.<br />

Ik had hem op een poster zien staan, een van die overvolle posters die je<br />

bij de frietboer ziet, posters die steevast een extravaganza beloofden, een<br />

festival van sterren aan het firmament van het lokale levenslied. Rob stond<br />

precies in het midden, gaf zo onterecht de indruk dat hij de headliner was.<br />

Op Koninginnedag zou hij twee straten verderop optreden, bijgestaan door<br />

onder meer Zanger Max en (Zangeres?) Priscilla.<br />

Ik heb niets met volksmuziek maar beroep me er graag op dat ik open sta<br />

voor nieuwe ervaringen. Ik belandde met een biertje in de hand in het park,<br />

een grote groep in het oranje uitgedoste buurtbewoners om me heen. Om<br />

twee uur betrad Zanger Rob op zijn gemak het podium. Ik juichte met de<br />

andere toeschouwers mee, deels bevangen door de levenslust en energie van<br />

het moment en deels uit angst voor de reusachtige moeder van Zanger Rob,<br />

die met haar handen in haar zij naast het podium stond en het publiek in de<br />

gaten hield, als om hen uit te dagen om níet te applaudisseren.<br />

Toen ik Zanger Rob voor de eerste keer hoorde zingen (Duo sangria, volgens<br />

de man naast mij het eerste <strong>nummer</strong> van zijn tweede cd) was ik een beetje<br />

teleurgesteld. Hij was niet meer en niet minder, niet slechter of beter dan<br />

de andere volkszangers. Hij was er gewoon. Ik was verbaasd dat het publiek<br />

zo los ging. De verafgoding van deze middelmatige artiest fascineerde en<br />

irriteerde me.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 7


Had ik toen maar geweten dat ik keek naar een artiest die aan zijn tragische<br />

retour was begonnen! Toen er eindelijk iets was wat hem distantieerde van<br />

de platte massa en hem op een podium plaatste, had ik al snel spijt van mijn<br />

irritaties, want datgene wat hem van de rest onderscheidde, was dat hij aan<br />

kanker van de longen leed.<br />

Achteraf bezien draaide hij bij dat concert al op een fractie van zijn gebruikelijke<br />

krachten, en het spijt me nog altijd dat ik nooit van de grote<br />

Zanger Rob op zijn hoogtepunt heb kunnen genieten. Ja, er stonden tientallen<br />

– sinds het incident waarschijnlijk hónderden, doch ik heb niet langer<br />

toegang tot het internet – video’s van hem op YouTube, enkele weken lang<br />

draaiden radiozenders elk uur zijn grootste hits als Glimlach van mijn meisje<br />

en Oh Oh Oh Oh, Hee Oh. Deze opnamen gaven je echter niet het gevoel<br />

dat je met Rob in één kamer stond, boden je niet de mogelijkheid het zweet<br />

van zijn fans te horen, het bier op je haar en voorhoofd te voelen plenzen.<br />

Tijdens dat Koninginnedagconcert wist nog niemand dat hij ziek was. Ja,<br />

ik hoorde een vrouw naast mij tegen haar vriend zeggen dat Rob er slecht<br />

uitzag vandaag, en een paar keer begon hij halverwege een refrein hevig te<br />

hoesten en moest het publiek de zangpartij voor hem invallen, maar zover<br />

ik wist was dit gebruikelijk bij het levenslied. Deze mensen waren geen<br />

pro’s; als zij bakken met geld verdienden, woonden zij niet langer in een<br />

woonwagen, nietwaar?<br />

Ik werd, zoals bij veel van die dingen, gedreven door een stukje afstandelijke<br />

ironie. De eerste keer dat ik Robs homepage bezocht, een week na het<br />

bijwonen van zijn concert, deed ik dat om eens te kunnen lachen om die<br />

lullige, achtergestelde levensliedcultuur. Als academicus kon ik neerkijken<br />

op die Nederlandse ‘rednecks’ met hun simpele pleziertjes.<br />

Mijn spot sloeg om in een stukje schuldgevoel toen ik las dat de kanker<br />

Zanger Rob te pakken had, en niet zo’n beetje ook. Een dag of drie eerder<br />

was bekend geworden dat Rob ernstige uitzaaiingen in zijn longen had,<br />

waarvan hij in geen geval zou herstellen. Mijn lach stokte in mijn keel en het<br />

scheelde weinig of ik had de webpage weg geklikt, walgend van mezelf. De<br />

bijgevoegde foto van Rob, eentje uit betere tijden waarop hij met een blos op<br />

zijn gezicht voor een publiek van honderden zijn kunstje opvoerde, vormde<br />

een schril contrast met de verzwakte Rob die ik een week eerder had gezien.<br />

Dit was niet eerlijk. De jongen was pas 26. Ík was 26. Ik had evengoed degene<br />

kunnen zijn die ziek werd, maar in plaats daarvan was het Rob geworden.<br />

Die kogel had hij voor me opgevangen, en waarom? Wat bracht ik ter<br />

tafel? Hij was een intens geliefde volkszanger, ik een jurist die zich terecht<br />

MEI 2012 | Nummer 4 8


schuldig voelde over het feit dat hij nog leefde. Een zwaar gevoel kwam over<br />

me, alsof het niet een volkszanger maar mijn beste vriend was die door de<br />

kanker te grazen was genomen. Mijn vriend, mijn Zanger Rob.<br />

Achter het scherm van mijn computer barstte ik in tranen uit.<br />

Voor ik het wist, bezocht ik dagelijks de website van Zanger Rob, gedreven<br />

als ik werd door een opmerkelijke cocktail van pervers voyeurisme en oprechte<br />

bezorgdheid. Omdat Zanger Rob zelf te zwak was om hele lappen<br />

tekst op papier te rammen, verzorgde zijn moeder in gebroken Nederlands<br />

en met liberaal gebruik van de CAPS LOCK-knop zijn updates.<br />

Robbie heeft weer de hele nacht liggen hoesten, schreef ze dan, hij heb ze hele<br />

bed ondergekost.<br />

In die tijd ging het met haar zoon altijd slechter dan de dag ervoor, nooit<br />

beter. Ja, er waren dagen dat het even beter ging maar die werden doorgaans<br />

gevolgd door dagen waarop het extra slecht ging. De kanker deed zijn ding,<br />

en de chemo stelde slechts het onvermijdelijke uit. De fanbase buitelde over<br />

zichzelf heen met steunbetuigingen.<br />

Er was iets dat me steeds weer raakte aan zijn lijdensweg, aan die legioenen<br />

hondstrouwe fans. Ik kon nog zo hard werken, geld doneren aan ontwikkelingslanden<br />

en persoonlijk waterpompen de grond in stampen op het<br />

duistere continent, maar mijn verscheiden zou nooit zoveel mensen aan het<br />

huilen krijgen als er tranen zouden vergieten bij de dood van Zanger Rob.<br />

Zanger Rob bleek een taaie. Liever dan al zijn tours af te zeggen en zijn<br />

resterende maanden, weken, dagen met zijn familie door te brengen, bleef<br />

hij hardnekkig doorzingen. Ik maakte een paar van zijn publieke optredens<br />

mee, verzette afspraken om erbij te kunnen zijn, op volle dorpspleinen, in<br />

afgeladen biertenten. In mijn meest joviale bloesje, tussen de gewone mensen.<br />

Ik schrok elke keer dat ik Rob in persoon zag. Zijn gezicht was immer meer<br />

ingevallen, tegen het eind zelfs skeletachtig. Hij werd steevast door twee<br />

nichtjes het podium op geholpen; het waren altijd twee andere nichtjes;<br />

kennelijk had hij een grote familie. Gewoonlijk zong hij met schorre stem<br />

een paar liedjes die dan op luid applaus konden rekenen. Natuurlijk klapte<br />

ik even hard mee, alsof ik hem met mijn applaus kon genezen. Onwillekeurig<br />

probeerde ik dichter bij het podium te komen. Ik weet niet wat ik wilde.<br />

Hem aanraken? Hem de hand schudden, nu het nog kon? Zijn ziekte op<br />

mij nemen?<br />

‘Zanger Rob, ik begrijp je,’ wilde ik zeggen. ‘Ik begrijp je pijn.’<br />

MEI 2012 | Nummer 4 9


Ook aan die optredens kwam een eind. Een week nadat een concert in<br />

Boxtel onverwacht was gecanceld, maakte ik uit het geratel van zijn zwaar<br />

geschokte moeder op dat de dokter hem niet lang meer gaf, dat het een<br />

kwestie van weken zou zijn voor het over en uit was met Zanger Rob.<br />

Robbie gaat het nog proberen om bij het levensliedfestijn in Loon po Zand te<br />

zijn volgende week de ziekte krijgt hem niet klein. Hij doet het voor zijn fans<br />

maar dit is misschien wel DE LAATSTE KEER DAT HIJ HET DOET.<br />

Ik werd lid van de Zanger Rob-pagina op Hyves. ik wens jeu veels terkte.<br />

NIET DOODGAAN! X, en meer van dat soort boodschappen, veelal vergezeld<br />

door zwaar bedroefde emoticons. Aan de aankondiging dat Rob weldra<br />

aan de kanker zou sterven werd morbide genoeg door velen respect gegeven.<br />

Alle steunbetuigingen mochten niet baten. Rob slonk en slonk. Voor onze<br />

ogen teerde hij weg.<br />

Ik zou het wel weten, dacht ik vaak, ik zou een einde aan mijn leven maken.<br />

Zo ging het in die culturen niet. Je stapte niet uit. Je bleef zitten, tot het<br />

hoestende, proestende eind van de rit.<br />

Zelfs nu hij zich uit het openbare leven had teruggetrokken, kreeg Zanger<br />

Rob niet de rust om waardig te sterven. Elke dag weer beschreef zijn moeder<br />

uitgebreid hoezeer zijn toestand nu weer verslechterd was.<br />

Het gaat steeds slechter met Rob. ‘Hij kan niet meer op eigen beweging naar het<br />

toilet en als we dan mee moeten dan komt er niks uit want hij zit potdicht. Het<br />

is vreeslijk ons zoon zo te zien leiden.<br />

Ik kon niet anders dan medelijden voelen om deze publieke martelgang. Dit<br />

was niet hoe ik hem wilde herinneren. Zijn fans bleven echter toestromen,<br />

vastbesloten hun plaatsen voor de eerste rang van zijn sterven te behouden.<br />

Ik was erbij toen Zanger Rob stierf.<br />

Er was dagelijks een bezoekuur voor de stervende zanger, waarin zijn fans in<br />

groepen van niet meer dan drie bij hem thuis op bezoek konden komen om<br />

afscheid te nemen. Ongetwijfeld goedbedoeld, maar ik kon me voorstellen<br />

dat Rob op dit moment wel andere dingen aan zijn hoofd had dan zijn fans.<br />

Kanker bijvoorbeeld.<br />

Uit Rob echter geen woord; hij onderging het proces zwijgzaam, zonder<br />

te klagen, als een martelaar, een Christus. Besefte hij dat hij als een dier<br />

tentoon werd gesteld?<br />

Toen ik acht jaar oud was, reed mijn vader op een kwade dag een kat aan.<br />

Het arme beest was zwaargewond, zijn bovenlichaam ongedeerd, het onderlichaam<br />

vastgeplakt op het asfalt. Ik weet nog hoe het me aankeek, in<br />

MEI 2012 | Nummer 4 10


die momenten terwijl mijn vader naar een zwaar object zocht. Die grote<br />

smekende ogen.<br />

Het probleem was dat Rob niet stierf. Hij moet zo sterk zijn geweest. Als<br />

een drenkeling klampte hij zich aan het leven vast, ook al was het niet meer<br />

nodig, ook al was het beter om los te laten.<br />

Toen ik op zeker moment besefte dat de lijdensweg van Rob zich al maanden<br />

voortsleepte, begon ik me ernstige zorgen te maken. De prognoses werden<br />

keer op keer bijgesteld, zonder dat er enige tekenen van herstel waren.<br />

De kanker ging niet weg, maar won evenmin terrein. De bezoekuren bleven<br />

lopen en fans bleven toestromen om Robs slappe handje te schudden.<br />

Bij de zoveelste foto van Zanger Rob, omhoog gehouden door een stapel kussens,<br />

zich waarschijnlijk niet eens bewust van het feit dat hij gefotografeerd<br />

werd, werd het me te veel. In zijn ogen las ik slechts twee woorden: Help me.<br />

Na een nacht lang piekeren was ik er uit.<br />

Voor de spiegel oefende ik mijn verhaal. Mevrouw, Rob kent mij niet, maar<br />

ik ben zijn grootste fan, zijn beste vriend, en ik móét hem zien. Zijn verhaal is<br />

inspirerend voor kankerpatiënten over de hele wereld.<br />

Het was niet nodig. Ik kwam gemakkelijk binnen op het bezoekuur, hoefde<br />

niet eens een afspraak te maken. Ik werd vreemd bekeken daar in dat Osse<br />

woonwagenkamp, in mijn nette pak, zonder enige gouden kettinkjes of tatoeages.<br />

Als ik mijn stropdas om had gehad waren ze er vast aan komen voelen.<br />

‘Hij is wakker,’ zei Robs moeder, die me in de kleine huiskamer van de camper<br />

ontving. ‘Niet te snel praten, anders dan volgt ’ie het niet.’<br />

Ik knikte, opende de deur en sloot deze zorgvuldig weer achter me. Het<br />

stonk in het kamertje; ik rook kots en urine. Rob lag op bed, stak zijn hand<br />

op toen hij me zag. Posters van Rob in concert sierden de muren van zijn<br />

slaapkamer. Ze hingen zij aan zij met fanmails, kaarten met plaatjes van<br />

dellerige elfen die Rob beterschap wensten.<br />

‘H-hallo,’ kraakte Rob met een getergde blik. Zijn stem was gebroken. Alles<br />

was gebroken.<br />

Ik zweeg, verzekerde me ervan dat de deur goed dicht was, sloot de gordijnen.<br />

Rob probeerde iets te zeggen, maar het kwam er niet uit.<br />

‘Hoe gaat het nu, Rob? Ga je beter worden?’<br />

‘Ik word niet meer beter,’ zei Rob. ‘Maar het…’ Zijn gehoest verdronk de<br />

rest van de zin.<br />

Ik liep naar de cd-speler in het raamkozijn en zette een cd op, draaide de volumeknop<br />

omhoog. Zanger Rob. Life. stond er op de hoes. ‘Vind je deze leuk?’<br />

MEI 2012 | Nummer 4 11


Ik liiig hier heeeel alleeen vannaaacht, klonk het, zonder iemands warme hart.<br />

Het horen van zijn eigen stem in betere tijden leek Rob goed te doen, want<br />

hij glimlachte en staakte zijn gekreun, sloot zijn ogen even.<br />

‘Ja, dat is beter, nietwaar?’<br />

Ik keek nog eenmaal om, luisterde naar voetstappen of andere geluiden,<br />

pakte toen een kussen van de bank. Zijn ogen waren nog altijd dicht. Het<br />

was beter zo. Ik zou hem niet hoeven aankijken voor ik het deed.<br />

‘Vergeef me, Rob. Ik doe dit uit liefde.’<br />

Ik drukte het kussen op zijn gezicht. Hij stribbelde tegen, verdomde hard<br />

ook voor een stervende. Balde zijn vuisten, mepte me tegen mijn borst, mijn<br />

nek. Ik bleef drukken. Tijdens de worsteling ontsnapte hem een korte kreet,<br />

luid genoeg om door zijn moeder gehoord te worden bleek een halve minuut<br />

later, toen ze de kamer binnenviel en me bij haar zoon wegsleurde.<br />

Tegen die tijd was mijn werk al gedaan. Zanger Rob was dan toch gestorven.<br />

Het is een wonder dat ik het heb overleefd. Als ik langer in dat woonwagenkamp<br />

was gebleven, hadden ze me gelyncht. Maar mevrouw Donders zat<br />

daar met haar dode zoon in haar armen, en op mij werd geen acht geslagen.<br />

Ik ben er vandoor gegaan, maar genoeg mensen hebben me zien vertrekken.<br />

Het duurde niet lang voordat de politie mij vond. Het was goed dat zíj me<br />

vonden.<br />

Ik zit in voorlopige hechtenis. Er zijn stemmen die roepen dat ik de doodstraf<br />

verdien – een meerstemmig koor – maar die kennen we in Nederland<br />

niet. Ik weet niet wat er gaat gebeuren als ik het gevang in ga. Ik weet zeker<br />

dat Zanger Rob er zat fans heeft rondlopen, die zich herinneren hoeveel<br />

vreugde Rob hun heeft gebracht, niet begrijpen dat ik hem een gunst heb<br />

verleend.<br />

Ik heb geen spijt, wát mijn advocaat mij ook in de mond probeert te leggen.<br />

Ik deed een goede vriend een gunst. Doe met mij wat u wilt; veroordeel mij,<br />

sluit mij op, stop mij weg. Ik zit hier in mijn cel en laat het over mij heenkomen,<br />

zittend op mijn bed, luisterend naar de radio.<br />

Bedankt voor alle goede zorgen, zingt Zanger Rob, bedankt voor die fijne tijd.<br />

Meepraten over dit werk<br />

MEI 2012 | Nummer 4 12


Roelof ten Napel<br />

Notities<br />

Bij alle dingen die ik zie denk ik: dit is van hem. Dit is zijn bureau. Dit is<br />

zijn pen. Dit is zijn huis. Niet ‘was’ – alsof je alleen levend iets zou kunnen<br />

bezitten, hoewel, levend lukt dat ook nooit helemaal. Zijn bureau ligt vol<br />

aantekeningen, soms een A4 vol, soms slechts een zin. Ik weet niet precies<br />

wat ik hier zoek.<br />

Niet alle tekst komt van hem zelf, ik zie hier en daar aantekeningen met<br />

namen eronder, soms ook de oorsprong. Ik probeer de dingen te sorteren,<br />

op tafel en in mijn hoofd. Eigenlijk is het er te vroeg voor, maar daar zijn<br />

stoffige lampen voor bedacht.<br />

Op een gegeven moment vind ik een stapel briefjes met zinnen van Kafka,<br />

bij elkaar gelegd. Ik lees.<br />

‘Zo stevig als een hand die een steen vasthoudt. Vastgehouden, echter, puur<br />

om hem des te verder te werpen. Maar ook naar die verte leidt de weg.’<br />

Ik denk aan twee jongens die kiezels hebben verzameld. De steiger is minstens<br />

vijftig meter. Het is al koud, maar de wind, die al hun haren vangt, maakt het<br />

nog veel kouder. Eén voor één pakken ze een steentje, ze zetten zich schrap en<br />

gooien. Zwarte stippen vliegen en worden opgeslokt door golven. Uiteindelijk is<br />

de stapel weg.<br />

Hij wist dat ik het verst gegooid had, gaf me ook een hand, maar zei terwijl we<br />

terug naar het strand liepen: ‘Eigenlijk weten we niet wie gewonnen heeft, het<br />

hangt er maar net van af waar de zee het diepst is.’<br />

Ik denk aan kiezelstenen die door water naar beneden zakken. Leidt daar nog<br />

een weg?<br />

Licht begint door het raampje te vallen. Nog niet genoeg om de lamp uit te<br />

doen, maar wel om mijn handen te warmen. Even sluit ik mijn ogen, lang,<br />

langer dan normaal. Ik hoor mezelf ademhalen, zijn lucht. Hij kocht nooit<br />

luchtverfrissers. Ruiken is wat mensen niet kunnen voorkomen – adem heb<br />

je nodig. Als het stonk deed hij een raampje open. Geur hoort bij een huis,<br />

zei hij eens. Zoiets.<br />

Ik leg het eerste briefje aan de kant en lees verder.<br />

‘De kraaien beweren dat één enkele kraai genoeg is om de hemel te vernietigen.<br />

Dit is ontegensprekelijk waar, maar zegt niets over de hemel, want de<br />

MEI 2012 | Nummer 4 13


hemel is gewoon een andere manier om te zeggen: de onmogelijkheid van<br />

kraaien.’<br />

Ik herinner.<br />

Ze zitten op een bankje, zonnebrillen, korte broeken, het is zomer. Beide hebben<br />

ze een bakje friet. De twee praten, zitten niet meer in dezelfde klas maar maken<br />

daar een voordeel van, nu hebben ze meer te vertellen. Af en toe gooien ze een<br />

stukje friet op straat, voor de duiven.<br />

Eén van de twee begint over een meisje. Het gevecht tussen willen en durven, de<br />

ander moedigt aan – door al het praten verdwijnt steeds meer eten richting de vogels.<br />

Minstens één vergelijkt hen met vroeger.<br />

De duiven schrikken op, er komt een kauwtje, hij eet de restjes en verwacht<br />

meer. Zijn zwarte, bolle oogjes kijken hen aan. Maar het kauwtje geven ze<br />

niets, ze eten de bakjes leeg, staan op en lopen verder.<br />

Ik vraag me af waarom hij deze dingen opgeschreven heeft, maar de vraag<br />

blijft niet lang hangen. Honger. In mijn tas zit een trommel, ik heb mijn<br />

eigen brood meegenomen en maak zelf een aantekening dat ik het eten uit<br />

de koelkast weg moet gooien, als dat er nog ligt.<br />

De jongens, intussen eigenlijk mannen, lopen over een bospad. Hun gesprek is<br />

het enige geluid, de vogels lijken tijdelijk vertrokken. Eén van hen praat gefrustreerd,<br />

er is iets – maar wat, dat komt niet ter sprake. De woorden werken<br />

als stootkussen. Ze komen aan bij een bankje langs het water, daar zijn ze stil.<br />

Het wordt later.<br />

Uiteindelijk moeten ze ook weer weg. Al uren hebben ze niets meer gezegd.<br />

Ze lopen het bos weer uit, wegenlang terug naar huis, tot ze op het punt komen<br />

waar ‘huis’ in twee richtingen ligt. Ze wensen elkaar alvast een gelukkig<br />

Nieuwjaar. Daarna zien ze elkaar niet meer.<br />

De koelkast is al leeg. Hij staat niet eens meer aan. Wat doe ik hier eigenlijk?<br />

Gaat dit over achterhalen? Of achternarennen? Een laatste glimp opvangen<br />

van iets wat al niet meer schijnt.<br />

De aantekeningen laat ik even voor wat ze zijn en ik kijk naar buiten. Hij<br />

woonde hier mooi, ver van dorp of stad. Zelfs binnen kan ik de wind voelen,<br />

beeld ik me in. Voor het raam komt een kraai staan.<br />

Ik besef wel dat ik die papieren niet nodig heb, niet om te herinneren, en zie<br />

dat ik door te sorteren iets heb weggewerkt: aanwezigheid. Niemand werkt<br />

aan een bureau met rechte stapels. Misschien is dat het, wat ik hier doe. Ik<br />

zet zijn huis in de juiste staat. Ook dit gebouw moet rouwen.<br />

Met een armbeweging jaag ik de vogel weg. Ik haal diep adem, laat de geur<br />

binnendringen en begin alles op te ruimen.<br />

Meepraten over dit werk<br />

MEI 2012 | Nummer 4 14


Jolanda Oudijk<br />

Kamp<br />

Met een klein roze borsteltje strijk ik over het haar van Barbie. Ze draagt<br />

een jurk met witte sterretjes. Dan houd ik Barbie met mijn rechterhand<br />

minutenlang vlak voor mijn brandende nachtlampje. Met mijn linkerhand<br />

voel ik in mijn broekzak. Twee gulden. Genoeg om een grote zak snoep te<br />

kopen, voor morgen als we met de klas op kamp gaan. Brenda zou me bellen<br />

om nog wat dingen te overleggen, maar dat heeft ze niet gedaan.<br />

Brenda. We trokken vaak dezelfde kleren aan, het liefst onze Pink Panthertrui.<br />

We tekenden Snoopy in onze vriendschapsboekjes. We giechelden als<br />

Sven langskwam. Als we een dictee hadden mocht Brenda bij mij afkijken<br />

en ik mocht haar uitkomsten van breuken overschrijven. Altijd samen, behalve<br />

op woensdagmiddag, dan had Brenda vioolles en ik tekenles. Toen<br />

maakte Brenda in korte tijd een groeispurt, zoals mijn moeder dat noemde.<br />

Brenda verruilde de Pink Panthertrui voor een strak shirt. De jongens in<br />

de klas keken om als ze langsliep. Dan glimlachte ze. Daarom wist ik niet<br />

of ik Brenda moest geloven toen ze me vertelde dat ze elke avond het Grote<br />

Sprookjesboek van de Lage Landen op haar borstkas legde, gewikkeld in<br />

een zwachtel, om haar borsten te laten stoppen met groeien.<br />

Ik doe het licht uit. De sterretjes van de Barbiejurk lichten witgroen op.<br />

De pinnen van het borsteltje druk ik tegen mijn wang, net boven de metalen<br />

rand van mijn buitenboordbeugel, steeds harder en harder. Ik haal het<br />

borsteltje weg, leg mijn hoofd op mijn kussen en voel met mijn vingers de<br />

kleine putjes in mijn huid.<br />

Als we de volgende dag na een urenlange fietstocht rond vier uur bij een<br />

verbouwde boerderij in Ermelo aankomen, rennen de jongens joelend naar<br />

een grote ruimte, die ze even later ‘de Mannenzaal’ noemen. De meiden<br />

gaan naar de slaapzaal aan de andere kant van het terrein. Brenda kiest een<br />

stapelbed uit. Inge gaat boven liggen. Brenda onder. Ik in het bed ernaast.<br />

‘Maar we slapen toch naast elkaar?’ zegt Brenda tegen mij.<br />

Uit mijn rugtas haal ik een zak snoep. Ik geef Inge en Brenda een fireball.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 15


Brenda zuigt erop, dan trekt ze een zuur gezicht. Ze spuugt de bal uit en wikkelt<br />

hem weer in de plastic verpakking. Dan schraapt ze haar keel en zegt:<br />

‘Jakkes. Maarre, zullen we eigenlijk nog oefenen voor de Bonte Avond?’<br />

Ik duw het snoepje met mijn tong naar de binnenkant van mijn linkerwang,<br />

open mijn mond, wil wat zeggen, maar sluit mijn mond weer. Brenda vraagt<br />

het aan Inge.<br />

‘Ja, ik wil wel dat het goed wordt. Ben jij Mel of Kim?’ vraagt Inge.<br />

‘Ach, maakt niet uit. Ze lijken toch op elkaar.’ Brenda grinnikt.<br />

Ik stop nog een fireball in mijn mond. Ik kauw hard. Het hete kaneel brandt<br />

op mijn tong.<br />

Tijdens de Bonte Avond worden liedjes van Madonna, Janet Jackson, Mel en<br />

Kim en George Michael geplaybackt. Daarna speelt Brenda een vrolijk liedje<br />

op haar viool. Ik zie Sven naar haar kijken. Hij houdt zijn hoofd schuin. Als<br />

laatste ben ik aan de beurt. Ik ratel een tekst van De La Soul op, maar na<br />

‘Always pushing that we’ve formed an image, there’s no need to lie’, raak ik<br />

de tekst kwijt en kan ik alleen nog maar ‘Mirror, mirror on the wall’ rappen.<br />

Na afloop van de optredens komen alle meiden en jongens bij elkaar. We<br />

drinken Seven Up uit champagneglazen. Inge en Brenda krijgen schouderklopjes.<br />

Niemand zegt iets tegen mij. Ik ga naar buiten waar meester Reinoud<br />

bezig is een kampvuur aan te steken. Ik help hem. Nadat mijn klasgenoten<br />

naar buiten zijn gekomen, gaan ze in een cirkel rond het vuur zitten. We<br />

rijgen roze worstjes aan een stok en houden ze boven het vuur. Brenda heeft<br />

nog bruine schmink op haar gezicht. Zwijgend houdt ze de stok in haar hand<br />

en staart naar de vlammen. Ik zit naast meester Reinoud en knabbel op een<br />

stukje stokbrood. Brenda blijft naar het vuur staren. Dan ziet ze het. En ik zie<br />

dat ze het ziet. Haar onderlip begint te trillen. Ze schudt haar hoofd, laat de<br />

stok uit haar hand vallen en kijkt nog een keer naar de vlammen. Een traan<br />

trekt een baantje door de schmink op haar rechterwang. Ik glimlach als ik<br />

haar grote ogen zie en kijk naar de wigwam van brandende takken. In het<br />

midden van het vuur, daar ligt hij. Haar halfverkoolde viool.<br />

Meepraten over dit werk<br />

MEI 2012 | Nummer 4 16


Pauline Genee<br />

Zaal 305<br />

Dinsdagochtend om negen uur kwam het bericht: ons museum kreeg toestemming<br />

om westerse impressionisten ten toon te stellen. Iedereen was euforisch<br />

– we zijn in ons hart tenslotte allemaal Hermitazjniks. Hoe Anna<br />

Vassilievna het voor elkaar had gekregen begreep echter niemand. Connecties<br />

bij de Sovjetcommissie voor Volkskunst, werd gefluisterd. Ik wist<br />

dat dat niet waar kon zijn. Haar vader, een baron, was jaren geleden in de<br />

kampen verdwenen, net als haar broers.<br />

Anna Vassilievna wijdde er niet over uit. Ze vouwde het telegram na haar<br />

korte aankondiging in haar jaszak en keek zwijgend over de glinsterende<br />

Neva.<br />

Wij wachtten in de deuropening.<br />

‘Nu dan,’ zei ze na enig moment. ‘Dit heeft lang genoeg geduurd.’ Ze draaide<br />

zich om. ‘Aan het werk allemaal.’<br />

Teleurgesteld maakten we aanstalten.<br />

‘Niet jij, Irina. Kom mee naar beneden.’<br />

Ik snelde achter haar aan. Niemand van ons was ooit in de ondergrondse<br />

depots geweest – het exclusieve domein van de Directeur, de Hoofdconservator<br />

en de Depotbeheerder.<br />

Alexeij Ivanov leek ons te verwachten. Zwijgend stak hij de sleutel in het<br />

goudbeslagen slot en stapte achteruit. ‘Gaat uw gang, Anna Vassilievna.’<br />

De deur knarste open. Een muffe lucht sloeg ons vanuit het duister tegemoet.<br />

Even wankelde ik op mijn benen; mijn pupillen hadden een paar<br />

seconden nodig om te wennen aan het halfduister en ik hoorde de stem van<br />

mijn oude professor: ‘Impressionisme weerspiegelt het verval van de burgerlijke<br />

cultuur’ – een van de vele definities uit zijn eigen Sovjet Encyclopedie.<br />

Anna Vassilievna stapte over de drempel. Het was alsof de jarenlang ongeziene<br />

werken haar naar zich toezogen. Haar rug was gekromd, haar tred was<br />

die van een jachtluipaard en haar blik kreeg iets waanzinnigs.<br />

‘Kijk, kijk, kijk, Irina. Dit gaat niet over objecten of voorstellingen.’<br />

Stapje voor stapje verschoof ze langs de doeken.<br />

‘Dit gaat over licht, Irina. Licht.’<br />

Ik stapte de gewelfde ruimte in. Nu pas durfde ik naar de collectie te kijken<br />

MEI 2012 | Nummer 4 17


die in de lage kamer stond. Twee pianospelende zusjes in de meest wonderlijke<br />

pasteltinten. Een kleuter met de handen verzonken in klei, naast een<br />

moeder met het mooiste bruine haar dat ik ooit gezien had. Een bloementuin.<br />

Kleuren. Licht – het spoelde van de doeken de ruimte in, de gang op.<br />

Dank U, God! dacht ik.<br />

Anna Vassilievna kwam bij me staan. Ze duwde me een paar nieuwe witte<br />

handschoenen in de hand.<br />

‘Aan het werk. Denk erom: we bouwen het rustig op.’<br />

Rustig? Dat had ik haar nog nooit horen zeggen tegen een personeelslid.<br />

‘Kijk niet zo, Irina! Ik bedoel natuurlijk: voorzichtig! Stalin is nog niet zo<br />

heel lang dood, die verduivelde Serov is er ook nog… je weet wat er kan<br />

gebeuren.’<br />

Ik knikte. Ik wist van horen zeggen wat er met haar familie was gebeurd.<br />

‘Natuurlijk, Anna Vassilievna.’<br />

Ik deed de handschoenen aan. ‘Misschien kunnen we beginnen met wat<br />

onschuldige landschappen van Monet?’ Het was eruit voor ik er erg in had.<br />

Geschrokken hield ik mijn mond. Ongevraagd advies stelde Anna Vassilievna<br />

nooit op prijs. Ooit had ze me dringend verzocht mijn praatjes te<br />

bewaren voor als ik later zelf conservator was.<br />

Maar nu knikte ze instemmend. ‘Monet, moet kunnen. Er zouden er zeven<br />

in depot moeten staan.’<br />

Een half uur later staarden we samen naar zeven doeken.<br />

‘Wel wel’, zei Anna Vassilievna terwijl ze erlangs liep. Haar hakken weerklonken<br />

in de gewelfde ruimte. Ik staarde in trance naar de schilderijen en<br />

dacht: straks hangt deze pracht na al die jaren duisternis weer op zijn plaats<br />

in het licht.<br />

Anna Vassilievna liep met kleine stapjes langs de doeken heen en weer. Af<br />

en toe mompelde ze iets. Toen deed ze opeens een stap terug en stelde zich<br />

op voor Hooibaal bij Giverny.<br />

‘Het werkende boerenleven,’ constateerde ze tevreden. ‘Een onderwerp dat<br />

een Sovjetkunstenaar niet zou misstaan.’ Voor Waterloo Bridge klakte ze<br />

met haar tong. ‘Zeer impressionistisch, dat wel, maar ik zie toch heel duidelijk<br />

fabriekspijpen op de achtergrond.’ Kade bij Le Havre kon ook op instemmend<br />

geknik rekenen. ‘<strong>Werk</strong>zame levens. Ongevaarlijk.’<br />

Ze gebaarde dat ik de werken op mijn lijst moest noteren. Ik hield mijn pen<br />

al in de aanslag voor <strong>nummer</strong> vier tot en met zeven, maar Anna Vassilievna<br />

zweeg. Ze stond daar maar, gebogen voor de resterende vier doeken en keek<br />

bezorgd. Ze gebaarde dat ik naast haar moest komen staan. ‘Laten we hier<br />

nog eens goed naar kijken, Irina.’<br />

MEI 2012 | Nummer 4 18


Samen stonden we voor Vijver in Mongeron.<br />

‘Wat zien we hier?’<br />

Ik hield mijn lippen op elkaar. De vragen van Anna Vassilievna kon je<br />

meestal beter niet beantwoorden. Deed je dat wel, dan bleken ze toch niet<br />

voor jou bedoeld, maar als inleiding voor haar eigen monoloog.<br />

‘Kijk eens Irina, je kunt op dit werk de mensen weliswaar niet goed onderscheiden,<br />

maar toch.’ Ze deed een stap opzij, wees nu naar Vrouw in tuin in<br />

Sainte Adresse.<br />

Het Paradijs, dacht ik, maar zei niets. Pas toen ze me indringend bleef aankijken<br />

en ik ervanuit kon gaan dat mijn antwoord gewenst en zelfs vereist<br />

was, liet ik me lafhartig redden door het jaartal rechtsonder in de hoek.<br />

‘Een vroeg werk.’<br />

‘Irina!’ zei ze streng. ‘Kijk goed naar die vrouw! Het is toch duidelijk.’<br />

Ik zag alleen maar een paar verfstrepen.<br />

Ze keek me ongeduldig aan. ‘Die jurk. Die hoed. Dat parasolletje.’<br />

Ik hoorde haar snuiven. Toen boog ze naar me toe en zei bijna onhoorbaar:<br />

‘Zet je hart uit, Irina. Kijk met Sovjetogen.’<br />

Paradijs, dacht ik weer. Maar nu zag ik toch ook iets anders. Vage contouren<br />

weliswaar, maar toch. Op elk van de doeken – hoe verscholen ook – leek iets<br />

te bewegen. Verfstreken van de achtergrond kwamen naar voren. De streperige<br />

witte jurken achter in de tuin, elegant en nauw in de taille, zweefden<br />

als spookgewaden naar voren. En het vage landgoed in de verte – bezit van<br />

de rijke neef van Monet – stond plots op de voorgrond, dreigend als een<br />

bastion.<br />

Anna Vassilievna velde het oordeel. Ze kwam voor me staan, dichterbij dan<br />

ik haar gezicht ooit had gezien. Toen zei ze zacht maar beslist: ‘Te bourgeois.<br />

Dit is nu te gevaarlijk.’<br />

Mijn mond voelde droog. Vrouw in tuin. Tuin. Vijver in Mongeron. Hoek<br />

van tuin in Mongeron. Ik voelde tranen opwellen. Niet omdat we ze niet<br />

zouden ophangen, maar omdat de landschappen, die me drie minuten geleden<br />

nog zo paradijselijk, ja zo vreedzaam en neutraal hadden toegeschenen,<br />

nu ook in mijn ogen iets vijandigs hadden gekregen, alleen door die paar<br />

woorden van mijn bazin.<br />

Anna Vassilievna gaf me een tikje op de schouder. ‘Niet getreurd, Irina.<br />

Schoonheid vergaat niet. Ga je opfrissen en kom meteen terug.’<br />

Toen ik een kwartier later de trap weer afdaalde, hoorde ik verderop in de<br />

gewelven Anna Vassilievna’s stem. Ik hield stil op de derde trede en spitste<br />

mijn oren.<br />

‘Alexeij Ivanov, hoe komt u hieraan?’<br />

MEI 2012 | Nummer 4 19


‘Is het echt?<br />

‘Wie weten hiervan?’<br />

Ik hoorde geritsel van papier, de schuifelende voetstappen van de Depotbeheerder<br />

die terugliep naar zijn ondergrondse kantoortje. Daarna werd de<br />

stilte alleen nog doorbroken door geschuif van objecten op de vloer, en de<br />

stem van Anna Vassilievna die een oud volksliedje zong. Ze klonk als een<br />

jong meisje dat op een zonnige dag de was ophangt tussen twee berkenboompjes.<br />

‘Aha, daar ben je weer.’ Ze had voor Tuin in Mongeron gestaan, met een<br />

dromerige blik. ‘Dit schilderij, Irina, is precies de tuin van mijn jeugd.’<br />

Ik zweeg. Ik keek naar de doeken. Ze had ze alle zeven bij elkaar gezet.<br />

‘Goed.’ Ze schraapte iets weg. ‘Meisje, gun je ogen nog hun moment met<br />

deze doeken, en dan zwaaien we ze uit.’<br />

Wat zei ze nou? Waren ze opeens alle zeven niet onschuldig genoeg? Ging<br />

ze nou alles afblazen?<br />

‘Maar Anna Vassilievna…’ probeerde ik. ‘En Hooibaal dan, en Waterloo, de<br />

fabriekspijpen in de mist? Die konden toch best, als eerste stap…? ’<br />

Ze klopte het stof van haar kleding. ‘Je begrijpt me helemaal verkeerd, Irinotsjka.<br />

We doen ze alle zeven. En we zoeken er nog flink wat bij. Aan de<br />

slag!’<br />

Een uur later hadden we ook alle 37 werken van Matisse opzij gezet.<br />

‘Plus de late stukken!’ had ze op de haar bekende toon geïnstrueerd. En<br />

tegen de lunch stonden er zelfs kubistische Picasso’s op de lijst.<br />

Dat we gevaarlijk bezig waren stond voor mij buiten kijf. De uitspraken van<br />

Chroetsjov aangaande het impressionisme waren welbekend. ‘Geklieder.<br />

Verdorven.’ En Serov, die had vorige maand het officiële standpunt nog eens<br />

bevestigd: Impressionisme weerspiegelt het verval van de burgerlijke cultuur.<br />

Maar ik durfde geen vragen te stellen bij haar ommezwaai. Ik schreef<br />

alles netjes op en aan het eind van de middag instrueerde ik de sjouwers.<br />

‘Honderdvijftien werken,’ zei ik tegen de jongens.<br />

De karren stonden al klaar. Anna Vassilievna stond er naast en commandeerde<br />

de boel op haar gebruikelijke manier.<br />

‘Eerst optillen, dan draaien!’<br />

‘Lager!’<br />

‘Niet vloeken!’<br />

De volgende dag nam ik de vroegste trolleybus. Het was nog donker buiten;<br />

het was die tijd van het jaar waarin het pas om half tien licht wordt. Ik kon<br />

niet wachten om te zien hoe de lege plekken op de muren, die plekken waar<br />

MEI 2012 | Nummer 4 20


niemand ooit openlijk over had durven praten, straks weer bedekt zouden<br />

zijn.<br />

Ik snelde meteen naar ons kantoortje. Anna Vassilievna zat aan haar bureau<br />

over een tekst gebogen. Ze groette me niet. ‘Irina Petrovna,’ zei ze zonder<br />

me aan te kijken. ‘We krijgen vandaag bezoek van hooggeplaatsten. Ik verzoek<br />

je echter nadrukkelijk om dit keer niet deel te nemen aan de rondleiding<br />

en niet te vragen waarom.’<br />

Ik keek naar haar grijze gezicht en probeerde mijn teleurstelling te verbergen.<br />

Ik wilde roepen: Maar Anna Vassilievna, ik kan het! Ik weet alles van<br />

elk kunstwerk… Ik hoef alleen maar de vertrouwde route te wandelen en de<br />

woorden kan ik dromen!<br />

Elke vrije minuut had ik hier tijdens mijn studie doorgebracht, eerst als<br />

sjouwer op de afdeling van Olga, en later bij Anna Vassilievna. Tientallen<br />

delegaties had ik met haar door het museum geloodst, dus ook het protocol<br />

kende ik als geen ander. Alles was steeds hetzelfde, ook de wodka en de<br />

kaviaar aan het eind.<br />

Ik knikte beleefd en zei: ‘Maar natuurlijk, Anna Vassilievna.’<br />

Een uur later kwamen vier zwarte Wolga’s over het plein voor het museum<br />

aanrijden. Ze hielden stil bij de rode loper en de deuren van de voorste<br />

auto zwaaiden open. De directeur kondigde het bezoek aan: ‘Kameraad<br />

Voorzitter van de Staatscommissie voor Volkskunst Serov!’ Over de rode<br />

loper liep hij op ze toe. Anna Vassilievna stond naast de directeur. Wat<br />

de directeur zei, verstond ik niet, maar Kameraad Serov bulderde iets over<br />

dekselse Franse doeken.<br />

Anna Vassilievna keek strak toe hoe de laatste heren van de delegatie uitstapten.<br />

De groep ging op weg naar de Oostvleugel. Ik keek ze na, bad dat alle<br />

werken die we gisteren overmoedig hadden geselecteerd, nog op hun karren<br />

zouden staan.<br />

Ze liepen over de roodbeklede trappen richting de zalen van het Winterpaleis;<br />

daar hingen de minst aanstootgevende werken. Anna Vassilievna liep<br />

voorop. Ze stopte bij een zijvertrek met hoogtepunten uit de Sovjet Volkskunst<br />

– veertig werken uit de school van het Socialistisch Realisme. Ik zag<br />

ze naar binnen gaan en wachtte.<br />

Er was aandacht geweest voor Kirchenko’s afbeeldingen van arbeiders aan<br />

de maaltijd, voor Stalin tussen de soldaten, voor Lenin ‘Volodja’ tussen de<br />

kinderen. Serov had wat bij een van zijn eigen werken gedraald. Lenin luistert<br />

oplettend naar een brief die soldaten uit hun eigen dorp ontvingen.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 21


Toen achtte de delegatie het wenselijk de nieuwste werken te bewonderen,<br />

die recentelijk aan de collectie waren toegevoegd. Het leek de delegatie verstandig<br />

dit te doen, voordat het volk hiermee in groten getale in aanraking<br />

zou komen.<br />

Anna Vassilievna had geknikt. ‘Juist. Volgt u mij.’<br />

Vanuit de verte zag ik ze gaan. Hun stappen galmden in de gang. Naarmate<br />

de groep de impressionisten naderde, werd Anna Vassilievna’s sloffende tred<br />

een bijna statige pas. Haar kromme rug een kaarsrechte pilaar. En ik kon<br />

niets voor haar doen.<br />

Ik zag ons weer staan, de dag ervoor, in die kamer vol impressionisten, de<br />

kamer die decennia lang gesloten was geweest. Het was warm, laat in de<br />

middag, het laatste doek van onze lijst stond tegen de muur. Anna Vassilievna<br />

blies een grijze pluk haar uit haar gezicht.<br />

We namen de afbeelding in ons op. Twee vrouwen, de lichamen ineengestrengeld.<br />

Een vierkante wirwar van ledematen.<br />

‘Laat kubisme, misschien beter wachten?’ had ik gevraagd.<br />

Anna Vassilievna had even spookachtig geglimlacht, en toen strijdlustig<br />

gezegd: ‘Niet meer wachten. Noteren: Vriendschap, Picasso, <strong>nummer</strong> 115.’<br />

Toen kwam het moment waarop de delegatie zaal 305 binnenkwam. De<br />

mannen liepen regelrecht af op het laatste doek van onze lijst.<br />

‘Kameraad Serov,’ had Anna Vassilievna met vaste stem gezegd. ‘Met de<br />

vroegere impressionisten zal ik u niet vermoeien. Maar kijkt u eens naar<br />

deze werken van Picasso. Ze worden kubistisch genoemd. Kijk eens hoe<br />

prachtig: in strakke lijnen wordt de vriendschap tussen twee mensen verbeeld.’<br />

Serov stapte naar voren en riep verbolgen: ‘Mevrouw Kameraad! U hoort<br />

als geen ander te weten dat kunst de arbeidersklasse dient te verlichten met<br />

positieve en realistische taferelen. U bent de marges van uw toestemming<br />

duidelijk te buiten gegaan.’ Hij pauzeerde even en siste: ‘Maar gezien uw<br />

familiegeschiedenis zou mij dat niet moeten verbazen.’<br />

Anna Vassilievna was even stil en speelde toen zacht haar troef uit. ‘Maar<br />

Kameraad Serov, weet u dan niet dat dit een van de hoogtepunten betreft<br />

van de beeldende kunst?’<br />

‘Ach wat,’ sneerde Serov, ‘heeft uw vader u dat soms verteld? Of uw broers?<br />

Wat jammer toch dat we het ze niet meer kunnen vragen!’<br />

Het noemen van haar familie deed Anna Vassilievna even met de ogen<br />

knipperen. Maar toen herstelde ze zich.<br />

‘Mag ik u herinneren aan uw grote ongelijk, kameraad Serov?’<br />

MEI 2012 | Nummer 4 22


Er viel een gevaarlijke stilte. Anna Vassilievna haalde een document uit haar<br />

zak en hield het omhoog.<br />

‘Ik heb hier een document. Het is ondertekend door Kameraad Lenin zelf.’<br />

Ze overhandigde het papier, dat al die tijd in haar zak had gezeten.<br />

Serov bestudeerde het en verbleekte. Hij richtte zich tot de directeur.<br />

‘Ik neem aan dat u deze uitspraak van Vladimir Iljits ook niet kent?’ Met<br />

ingehouden woede wapperde hij met het papier heen en weer. De directeur<br />

verstarde. Niemand durfde elkaar aan te kijken en er viel een lange gespannen<br />

stilte.<br />

Iedereen staarde bewegingsloos naar het document waarin Lenin verklaarde<br />

dat de gehele collectie een goede basis was voor de verheffing van het volk.<br />

‘Ziezo,’ zouden de laatste triomfantelijke woorden van Anna Vassilievna<br />

zijn geweest. ‘Maar de schilderijen zijn in ieder geval gered.’<br />

Vanaf die woensdag kregen vrijwel alle impressionisten, van Monet tot Picasso,<br />

een vaste plek aan de muren van ons museum. Maar Anna Vassilievna<br />

hebben we nooit meer gezien.<br />

Ik heb gehoord dat ze de volgende avond per nachttrein naar Moskou zou<br />

zijn gereisd. Daar zou ze nog een paar jaar als schoonmaker in de Tretjakov<br />

Galerij hebben gewerkt. Anderen beweren dingen die ik liever niet had gehoord.<br />

Ik weet dat ze nu 115 jaar oud zou zijn geweest. En zo vaak als mijn drukke<br />

baan van Hoofdconservator het toestaat, zit ik in zaal 305, Picasso. Ik kijk<br />

naar Vriendschap, en denk aan haar.<br />

Dit verhaal is geschreven naar aanleiding van de documentaire van Aliona van<br />

der Horst ‘Passie voor de Hermitage’, aflevering 3: ‘Stille sabotage.’<br />

Meepraten over dit werk<br />

MEI 2012 | Nummer 4 23


Derk Fangman<br />

Spaanse frambozen<br />

Sophia zette de schaal met frambozen op tafel.<br />

‘Die zijn zo lekker bij de wijn,’ zei ze.<br />

Ze had ze uit Spanje gehaald. Niet zelf natuurlijk, maar toch.<br />

Behalve frambozen had Sophia ook prachtig blond haar. Engelenhaar. Haar<br />

waar je je tanden mee zou willen flossen; nooit meer gaatjes.<br />

Misschien dacht Sophia: met frambozen en witte wijn is het nét zomer.<br />

Want buiten sneeuwde het al drie dagen onafgebroken. En Sophia hield<br />

niet van sneeuw.<br />

Ze had ons uitgenodigd bij haar thuis, voor een wijntje. Ik had er geen zin<br />

in gehad, maar Roel haalde me over.<br />

‘Je vindt Sophia toch zo leuk? Ik schep wel een beetje over je op en dan ben<br />

ik plotseling weg. Dit is je kans!’<br />

Ik dacht: mijn kans op Sophia is al lang verkeken.<br />

Een jaar geleden had ze mij opgebeld om samen naar Artis te gaan.<br />

‘Apies kijken,’ had ze gezegd.<br />

Ik had niet geweten of we als vrienden of als iets anders naar apies gingen<br />

kijken. Ik hoopte op iets anders.<br />

‘Ik heb zin om te huppelen,’ zei ze toen we de apies gezien hadden.<br />

Ze huppelde. Als een konijntje door het hoge gras. Maar zelfs dat klinkt<br />

te complex, te poëtisch. Het was heel simpel: zij huppelde en ik werd daar<br />

geil van.<br />

Toen ze uitgehuppeld was gingen we op het bankje bij de olifanten zitten.<br />

Toen had het moeten gebeuren, maar ik deed niets.<br />

Roel dronk gulzig van de witte wijn, maar volgens mij hoorde je witte wijn<br />

zo helemaal niet te drinken.<br />

Naast wijn drinken maakte Roel ook kunst. Hele lelijke kunst, maar op de<br />

kunstacademie kreeg Roel nooit lager dan een acht. Gelukkig maakte Roel<br />

veel fouten met taal. Dan kon ik hem daarop wijzen.<br />

‘Dat maakt toch niet uit man. Roel is goed in tekenen, jij in taal. En ik ben<br />

goed in rekenen.’<br />

Sophia lachte. Het leven was blijkbaar terug te brengen tot rekenen, taal en<br />

tekenen.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 25


Ik dacht: het stoort me dat hun kwaliteiten wel rijmen.<br />

Het leek Roel ook te storen, want plotseling begon hij hoog van de toren te<br />

blazen over zijn literaire kwaliteiten. Hij vertelde ons (Sophia) dat hij literair<br />

misschien nog wel meer in zijn mars had dan op het gebied van schilderen.<br />

Wij (ik) lachte(n) hem uit.<br />

Roel vertelde over een gedicht dat hij ooit had geschreven voor het keuzevak<br />

Woord & Beeld op de kunstacademie. Zijn gedicht werd uitgekozen om<br />

voor te dragen op een poëzieavond in een café in de stad. Hij had applaus<br />

gekregen; een staande ovatie. Onder het publiek was ook de stadsdichter.<br />

Die was later op de avond naar hem toegekomen, om zijn kaartje te geven.<br />

‘Stuur me meer van je werk, dit gedicht was veelbelovend.’ Sophia knikte<br />

gretig, ze wilde het graag horen. Roel speelde schuwheid, maar was uiteindelijk<br />

weinig bedeesd toen hij op zijn stoel stond:<br />

‘Solitaire liefde<br />

Zoals hij daar ligt<br />

Die mooie jongen<br />

Blauwe ogen schuldbewust<br />

Armen hangen slap<br />

Jonge strakke lid rustend op zijn buik<br />

Navel vol met druppels zweet<br />

Doelloos klevend zaad<br />

Solitaire liefde; net te laat’<br />

Ik merkte dat ik vuurrood was geworden, maar niet door de wijn. Ik wilde<br />

niets zeggen, gewoon mijn jas pakken en naar huis gaan. Maar Sophia vond<br />

het zó mooi, dat ik toch maar iets zei: ‘Dat gedicht is niet van jou, het is<br />

van mij.’<br />

Hij was een jaar geleden bij mij naar binnen gestormd. ‘Ik moet over een<br />

half uur een gedicht inleveren voor mijn studie. Heb jij nog iets?’<br />

Roel en Sophia leken niet erg onder de indruk van de ontmaskering. Roel<br />

zei: ‘Inhoudelijk schort er een hoop aan, het ging meer om de voordracht.’<br />

En Sophia zei dat ze poëzie eigenlijk niets aan vond, dat ze het toch nooit<br />

echt begreep.<br />

Roel en Sophia voerden nu een discussie over kunst en bewustzijn. Leidde<br />

het bewustzijn tot kunst of was het precies andersom? Ik haalde mijn schouders<br />

op.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 26


Midden in een zin stopten ze met praten. Ze zoenden. Alsof ik niet midden<br />

tussen hen in op de bank zat.<br />

Sophia schrok toen ik opstond. Ze zei: ‘Van sneeuw heb je drie keer last: als<br />

het valt, als het ligt en als het smelt.’<br />

Roel keek me glazig aan.<br />

De stoep was te glad om naar huis te lopen. Ik liep over het gepekelde wegdek,<br />

midden op de straat. Een rode Peugeot 205 reed stapvoets achter mij,<br />

toeterde.<br />

Ik dacht: het lijkt wel of mensen met rode auto’s driftiger toeteren dan anderen.<br />

Harder, met kortere tussenpozen. Ik bedacht me ook dat ik niet geproefd<br />

had van de frambozen. Spaanse frambozen.<br />

Meepraten over dit werk<br />

MEI 2012 | Nummer 4 27


Sophie Velthuizen<br />

Wimpel vaarwel<br />

Jij bent de wimpel<br />

en ik ben de vlag<br />

die een kleur mist.<br />

En samen wapperen we<br />

aan een paal.<br />

Maar ik heb het wel gezien hier.<br />

Het uitzicht is mooi<br />

en het is inderdaad gezellig,<br />

toch is het gras aan de voet<br />

niet zo groen als vorig jaar.<br />

De wind wordt kouder,<br />

de man die ons ophangt ouder.<br />

De vorstin die we vierden is dood.<br />

Ik ga zoeken naar rood,<br />

want het mijne is roze<br />

en het jouwe oranje.<br />

Het spijt me dat je niet mee kan.<br />

Maar wat moet jij elders?<br />

Jouw leven is hier en het mijne<br />

zal de wereld zien.<br />

Meepraten over dit werk<br />

MEI 2012 | Nummer 4 28


Linda Mulders<br />

Een dun laagje chroom<br />

Het eerste ochtendlicht valt tussen de lamellen door en werpt strepen door<br />

mijn slaapkamer. Ze zijn hard, onvergevend, als tralies. Mijn kamer lijkt wel<br />

een gevangenis. Eva’s gezicht ligt van me afgewend op het andere kussen.<br />

Ik zie alleen haar verwarde rode haar en het roze randje van haar oorschelp.<br />

Koffie. Ze drinkt koffie in de ochtend. Met een beetje melk en suiker.<br />

Ik sta op en schiet in een joggingbroek en T-shirt. Tussen duim en wijsvinger<br />

trek ik het plakkerige condoom met een zuigend geluid los van de vloer.<br />

Ik hou het bij mijn gezicht; het ruikt naar rubber, niet naar haar. In de<br />

keuken laat ik het in de afvalbak glijden, op de bovenlaag van opgekrulde<br />

aardappelschillen en dikke, vochtige theezakjes die zijn weggegooid nadat<br />

de essentie eraan was onttrokken. Ik vul de percolator en plaats hem op het<br />

fornuis. Het gas sist boosaardig.<br />

Wat een avond. Het was lang geleden dat we voor het laatst met de hele<br />

vriendengroep waren gaan stappen. Echt stappen: nachtwerk met een bas<br />

die doordringt tot in je onderbuik en een stroboscoop die je gedachten in<br />

stukken flitst. De meisjes hadden hun haar gekruld en droegen lipgloss. Wij<br />

hadden onze oude schoenen aan, waarvan het niet erg is als er bier overheen<br />

gaat, en hadden ons geschoren. Behalve Jim, die denkt dat hij er het beste<br />

uitziet met een lichte stoppel.<br />

‘Wat ziet Eva er goed uit,’ riep hij me toe boven de muziek uit. ‘Dat je gewoon<br />

vrienden kan zijn met zo’n wijf, man.’<br />

Ze danste met de andere meisjes, haar bewegingen los en ritmisch.<br />

‘Ik zie haar niet op die manier.’<br />

Jim wreef over zijn stoppels. ‘Knap.’<br />

‘Zij mij ook niet.’<br />

‘Dat is dan weer logisch.’ Hij stootte me lachend aan met zijn elleboog. Bier<br />

klotste vanuit zijn glas op mijn schoenen.<br />

De percolator pruttelt en de geur van verse koffie vult de keuken. Ik schenk<br />

twee kopjes vol, doe melk en suiker in de hare en ga terug naar de slaapkamer.<br />

Eva heeft zich op haar andere zij gedraaid. Haar gezicht is ontspannen,<br />

haast kinderlijk, in haar slaap. Als ik het kopje onder haar neus hou, wordt<br />

ze wakker. Ze glimlacht breed.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 29


‘Goeiemorgen.’ Ze gaat rechtop zitten en pakt haar kopje aan. ‘Oeh, hoofdpijn.’<br />

Haar neusvleugels trillen zacht als ze aan haar koffie ruikt. Een lok haar zit<br />

tegen haar slaap geplakt. Met mijn vingers haal ik hem los.<br />

‘Niet zo gek, na wat er gebeurd is.’<br />

Ik pak haar hand en knijp er zachtjes in. Haar vingers liggen fragiel in mijn<br />

palm. Ze kijkt me aan, haar ogen groot en vragend.<br />

‘Ik dacht eerst dat ik gewoon te veel drankjes had gehad, maar dit was stukken<br />

erger dan dronken. Ik heb me nog nooit zo beroerd gevoeld. Er zat echt<br />

iets in.’<br />

‘Van zo’n trieste gast die niet op een normale manier een meisje kan scoren.’<br />

Ik schud mijn hoofd.<br />

‘Gelukkig kwamen we er op tijd achter en is het niet uit de hand gelopen.<br />

Ik ben wel heel blij dat je meteen terugging met me en dat ik bij je mocht<br />

logeren. Heb ik je avond heel erg verpest?’<br />

‘Tuurlijk niet, ik ben er graag voor je. We zijn toch vrienden?’<br />

We drinken onze koffie in stilte. Het T-shirt dat ze gisteravond van me<br />

leende staat haar goed. Haar borsten komen er precies zo in uit als ik me<br />

herinner dat ze aanvoelden onder mijn handen. Stevig. Warm.<br />

‘Zal ik nieuwe zetten?’ stelt ze voor.<br />

Ze pakt mijn kopje aan en stapt uit bed. Haar rode slipje spant over haar<br />

ronde billen. Natuurlijk kijk ik haar na als ze de kamer uitloopt. Dan nestel<br />

ik me aan haar kant van het bed en snuif haar geur diep op. In de keuken<br />

rommelt Eva met de kopjes en schroeft de percolator open. Het is even stil,<br />

dan hoor ik dat ze het zeefje met oude koffie leegtikt tegen de rand van de<br />

vuilnisbak. Eén keer, twee keer. Stilte.<br />

‘Tom?’ Haar stem klinkt schril.<br />

‘De koffie staat op de bovenste plank!’ roep ik terug.<br />

Ze verschijnt in de deuropening, haar ene arm voor haar borst gekruist, de<br />

andere uitgestrekt. Tussen haar duim- en wijsvinger bungelt het condoom.<br />

Donkerbruine koffie kleeft aan het melkachtige rubber.<br />

‘Wat is dit?’<br />

Meepraten over dit werk<br />

MEI 2012 | Nummer 4 30


Peter Cnops<br />

Weekend aan zee<br />

Ook nu weer heb ik me door Lisa laten meeslepen in haar nieuwe avontuur.<br />

Ze blokkeert mijn vermogen tot helder denken, keer op keer. Dat is al zolang<br />

we vriendinnen zijn. Op de toneelschool deed ze het ook al, mij een rol<br />

toekennen in iets wat leek op een stuk dat zij regisseerde. Zonder te vertellen<br />

waarover het ging en wie mijn personage was. Ik kan Lisa niets weigeren en<br />

dat weet ze.<br />

De boten aan de steigers schitteren in de ochtendzon. Mensen in zomerse<br />

kledij hijsen bagage aan boord, maken trossen los, trekken zeilen op, lachen<br />

en zwaaien naar elkaar. Het is druk in de jachthaven en de gelegenheidsschippers<br />

laveren traag naar de vaargeul richting open zee. De meeuwen<br />

geven krijsend commentaar op de activiteiten, wandelaars kijken toe. Door<br />

het open raam van mijn flat adem ik de zeelucht tot diep in mijn longen.<br />

Mijn leven is even vlak als het water in de vaargeul. Af en toe rimpels, soms<br />

golfjes. Mijn enige opwinding zijn haar avonturen: wat zij beleeft, beleef ik<br />

mee. Ik ben haar schaduw en haar spiegelbeeld. Je bent mijn beste vriendin,<br />

zegt Lisa, en ze bedwelmt me met haar omarming, ze streelt mijn wankele<br />

ego en ze voedt mijn fantasie met hapklare brokjes. En ik ga mee.<br />

Ben ik te volgzaam? Ik had het er op de toneelschool ook al moeilijk mee<br />

om leiding te nemen. Lisa niet, bij haar ging het vanzelf. Kwam dat door<br />

haar imponerende schoonheid, haar stralende energie, haar geestdrift? Mijn<br />

toewijding aan haar begon klein, zoals alles klein begint. Onschuldig, niets<br />

buitengewoons. Een boekbespreking maken of een tekstanalyse, een lastig<br />

vriendje opvangen, dat soort dingen. Vervelend soms, maar betrekkelijk ongevaarlijk.<br />

Maar het ging steeds verder.<br />

Niet opnemen als hij belt, zei ze vanochtend, in een strakke, witte broek,<br />

een topje met veel bloot, zonnebril op de wilde, blonde haren, bruisend, verlekkerd<br />

op het avontuur. Als hij er later naar vraagt, ben ik het hele weekend<br />

bij jou geweest, lachte ze. En we hebben gepraat, in de zon gelegen, lekker<br />

gegeten en gedronken. Zoals vriendinnen dat doen. Je hebt een cadeautje te<br />

MEI 2012 | Nummer 4 31


goed, zei ze terwijl ze me omhelsde en ik knikte. Voor ik kon antwoorden,<br />

was er enkel nog haar parfum.<br />

Ik wandel elke dag twee keer drie kilometer, de hele vaargeul langs tot aan<br />

de zee. Ook vandaag, terwijl de jachten mij vergezellen, en ik zoek aan de<br />

pier een plek in de schaduw. Mijn witte huid verbrandt in de zon, een tere<br />

bloem, zegt Lisa. De letters die ik wil lezen, kronkelen als wormen over het<br />

papier. De tequila sunrise drapeert een waas over mijn wroeging. Het helpt<br />

nauwelijks. Scherpe randen ritsen de tule, een golf van weemoed knijpt<br />

mijn keel dicht.<br />

De zee is getooid met witte driehoeken. Lisa drinkt champagne, eet toast<br />

met kaviaar, lacht haar gastheer welwillend toe. Zo zie ik het, van hier uit,<br />

op het einde van de pier die als de boeg van een schip in zee steekt. Ik doe<br />

alsof, zij beleeft het echt. Ik zie mijn hele leven als een wrange komedie, alles<br />

gespeeld, niet echt. Waarom cultiveer ik dit zelfbedrog? Was ik al zo voor ik<br />

Lisa leerde kennen? Was het al gezaaid en deed Lisa het ontkiemen? Hield<br />

ik daarom al van haar na onze eerste ontmoeting?<br />

Zelfs met een zonnebril prikt het harde licht in mijn ogen, lichtgrijze,<br />

transparante ogen, zegt Lisa. Ogen die te veel zien wat er niet is en te weinig<br />

wat wel bestaat. Maar wat ik zie, is er wél. Bedrog, bijvoorbeeld, want waarom<br />

moet ik liegen tegen de man waarmee ze nu samenleeft? Waartoe dient<br />

die maskerade, dat vermoeiende spel van intriges en illusies? Jij zit vast in<br />

jezelf, zegt Lisa. Dat zeiden ze op de toneelschool ook al. Laat je gaan, laat je<br />

in hemelsnaam een keer gaan, riep de docent, radeloos met de armen in de<br />

lucht. Ik deed wat hij vroeg, maar het overtuigde hem niet. Hij zinspeelde<br />

op mijn seksleven en ik klapte dicht. Sloeg hard met de deuren en huilde<br />

onder de rozelaar in de tuin. Zij troostte me, met veel warmte en genegenheid,<br />

met overgave. Lisa deed alles met overgave.<br />

Zo was het ook begonnen. Ik volgde de toneelschool om zelfvertrouwen<br />

te krijgen, Lisa om zich uit te leven. Zij speelde altijd, min of meer. Een<br />

wervelwind van emoties die iedereen meezoog, waartegen niemand zich<br />

wilde verzetten, want met Lisa gebeurde er altijd iets. Lisa wás een gebeurtenis.<br />

Zelfs als ze niets deed, kon je haar niet negeren. Dat zij mij haar vriendin<br />

noemde, tilde mij uit boven de grijze middelmaat. Ik zou alles gedaan<br />

hebben om dat zo te houden. En dat deed ik ook.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 32


De uitbater van de bistro maakt een compliment over mijn witte, katoenen<br />

jurk. Hij charmeert me telkens ik hier kom. Hij is knap, rond de dertig,<br />

elegant, Italiaans type. Hij praat vlot, maakt grapjes, vleit me, flirt. Ik antwoord,<br />

lach vriendelijk. Ik weet dat hij me mee uit zal vragen. Ik zal beleefd<br />

weigeren. Hij zal aandringen, speels. Ik zal me niet gewonnen geven. Zo<br />

gemakkelijk gaat het niet.<br />

Het is druk op de dijk, veel dagjesmensen, joelende kinderen, groepen bejaarden,<br />

families, verliefde koppeltjes. De zee trekt me aan, om haar uitgestrektheid,<br />

de onechte begrenzing van de horizon, de suggestie van reizen<br />

en avontuur, het tijdelijke verblijf, alsof je op doorreis bent en zo weer kunt<br />

vertrekken. Ik wil dat gevoel behouden: op elk moment de koffers kunnen<br />

pakken en weggaan om nooit terug te keren. Dat zou ik heel graag doen,<br />

weggaan, voorgoed. Maar waarvan zou ik weggaan? De enige van wie ik<br />

weg zou willen, ben ik zelf. En dat kan niet in dit leven.<br />

Ik heb het geprobeerd: te zijn als Lisa. Even onbekommerd, zorgeloos als<br />

een kind, geen angst, geen vooroordelen, onbesuisd in het leven duiken.<br />

Maar aan de rand van de springplank knikten mijn knieën, staarde het<br />

water me aan als een open muil om me gretig op te slokken. Lisa kapte mijn<br />

rode haar, kleurde mijn bleke gezicht met subtiele wolkjes en veegjes, trok<br />

de rand van mijn topje wat lager en sprenkelde een passend parfum. Lisa<br />

stelde me op feestjes voor aan de mooiste en leukste jongens. Ik danste, ik<br />

lachte en dronk, ik wilde Lisa niet teleurstellen.<br />

Met Fred liep het helemaal fout. Ik had het kunnen weten. Lisa had me<br />

gevraagd of ik hem wilde afhalen van de vlieghaven. Ze had iets met hem<br />

voor hij vertrok. Tien dagen zonder aanbidder was voor haar een kwelling.<br />

Ik moest hem dus opvangen. Fred was een mooie, aangename man, een<br />

beetje ernstig, geen danstype. In de auto naar huis keek hij tijdens het<br />

praten naar mijn blote dijen. Ik liet mijn gedachten los, voelde zijn handen<br />

op mijn lichaam en zweefde op een aangename roes. Hij vroeg me bij hem<br />

binnen, ik was nieuwsgierig, bewust van de erotiek. Ik had het Lisa zo vaak<br />

horen vertellen, het fascinerende spel van verleiden en verleid worden, de<br />

trage opbouw naar de zaligmakende climax.<br />

Hij zei nadien dat het hem speet, dat hij zijn zelfbeheersing had verloren<br />

en ik walgde. Hij wees me de badkamer. Ik fatsoeneerde mijn jurk met<br />

een veiligheidsspeld. Mijn gescheurde slipje stopte ik in mijn handtas. Ik<br />

spoelde de tranen van mijn gezicht, kamde mijn haar. Hij zat op het bed<br />

MEI 2012 | Nummer 4 33


en rookte. Hij zei het nog eens: ‘Sorry.’ Ik had niets te zeggen, trok de deur<br />

achter me dicht. Vervloekte mijn dwaze droom, de illusie te kunnen zijn zoals<br />

Lisa. Thuis stond ik een half uur onder de douche. De schaamte liet zich<br />

maar moeizaam wegspoelen.<br />

Lisa maakte zich kwaad, verweet me mijn lichtzinnigheid. Voor het eerst<br />

overwoog ik om met Lisa te breken. Ik was gebruikt en misbruikt. Ik, niet<br />

zij. Maar ik wist dat ik haar niets kon verwijten. Wie klimt, moet kunnen<br />

vallen. ‘Op je bek gaan,’ zei onze spelcoach, ‘dát moet je kunnen. Dan weer<br />

opstaan maakt je sterker.’ Ik begreep het maar half, toen. Nu had ik er de<br />

grootste moeite mee, met opstaan.<br />

De uitwerking van de tweede tequila sunrise maakt me loom, even log en<br />

warm als de voorjaarszon, deinend op de trage golfslag van een diffuus bewustzijn.<br />

De zeebries is te zacht om de sierlijke vlaggen voor het terras te<br />

laten wapperen. Een familie komt voorbij, likkend aan een ijsje, met roodverbrande<br />

neus. Twee jonge mannen in spannend T-shirt, strakke jeans,<br />

zonnebril, speuren naar vrouwelijk schoon. Ze merken mij op, kijken uitdagend<br />

in mijn richting. Ik neem ostentatief mijn boek. Ze zeggen iets tegen<br />

elkaar, lachen, scannen verder. Een mooie, jonge vrouw met een boek is<br />

geen dankbaar objectief.<br />

Ik schrik op door mijn zoemende mobiel. Lisa vraagt via sms of alles oké is.<br />

Ik stel haar gerust, kort en bondig. Meer verwacht ze niet. Meer wil ik niet<br />

geven. Waarom zou ik?<br />

Een opgetutte vrouw met hoogblond, opgestoken haar, grote, donkere zonnebril,<br />

diep gedecolleteerd, kort rokje, hoge hakken, trekt een poedel achter<br />

zich aan. Het hondje heeft een roze strikje om zijn staart en is zorgvuldig<br />

in model geschoren. In dit lachwekkende beeld herken ik plots mezelf, aan<br />

een lijn achter Lisa aan. Ik wil niet leven als een kopie van iemand die ik<br />

eigenlijk niet wil zijn. Ik wil mezelf herkennen als ik in de spiegel kijk.<br />

Ik duizel lichtjes van de drank, net niet te veel om me dronken te voelen,<br />

en net voldoende om van het verzachtende effect te genieten. Ik drentel<br />

naar de pier, pluk zinnen uit conversaties: prachtig weer, druk maar net<br />

niet té, heerlijk aan het water, alles goed met de kinderen? Ik loop tot aan<br />

het uiterste punt, waar het harder waait, mijn strohoed in de hand. Een<br />

zilverkleurig jacht rondt met bolle zeilen het havenhoofd, helt mee met de<br />

wind. Een vrouw viert de vuurrode spinaker, alsof een enorm insect de boot<br />

MEI 2012 | Nummer 4 34


voorttrekt. De schipper zwaait naar de landrotten. Ik draai me om, de wind<br />

tilt mijn jurk frivool op. Een man met een klein meisje op de arm kijkt naar<br />

mijn borsten. Ik negeer zijn blik. Ik negeer mijn lusten. Het moet stoppen.<br />

Ik moet los, weg uit de schaduw, weg uit de spiegel. Ik wil niet kwijnend<br />

achterblijven, niet buiten dit leven staan. Als ik er geen deel van uitmaak,<br />

kan ik beter dood zijn.<br />

Aan het einde van de pier trek ik mijn schoenen uit en loop met blote voeten<br />

in het hete zand. De geur van de zee, van het zand, van mijn huid waarop<br />

de zon brandt, vermengt zich met flarden herinnering. Ik slenter tot aan de<br />

vloedlijn, het koele water doet mijn huid tintelen, ik druk met een hand<br />

mijn hoed op het hoofd, met de ander houd ik mijn jurk samen en stap in<br />

het water. Als ik het voel klotsen halfweg mijn dijen, moet ik de neiging<br />

om door te gaan onderdrukken. Hoe heerlijk zou het zijn om door het<br />

koude water te worden omsloten en dan zacht meegevoerd te worden naar<br />

de diepte? Ik keer terug, leg me neer waar het zand droog is, sluit de ogen,<br />

luister naar het ruisen, de meeuwen, de mensen, de wind en daarachter,<br />

net hoorbaar, mijn adem. Waarom hoor ik mezelf nauwelijks? Waarom sta<br />

ik op de laatste rij? Waarom laat ik Lisa in alles voorgaan? Kan je niet van<br />

iemand houden zonder jezelf te verloochenen? Waar is al die bescheidenheid<br />

goed voor?<br />

De man aan de ijskraam op de dijk lijkt iets ouder dan ik. Behendig schept<br />

hij ijs op wafels en in hoorntjes, zonder de verveelde uitdrukking van de<br />

vermoeide middenstander. <strong>Werk</strong>student? vraag ik. Hij knikt. Net afgestudeerd,<br />

als ingenieur. Eerst een vakantiejob, dan enkele weken genieten voor<br />

het echte werken begint. Goed plan, zeg ik. Hij lacht, open en ongekunsteld.<br />

Je hebt de handen vol, ga ik verder. Liever zo, zegt hij, een ijsje? Ik<br />

knik, hij schept gul. Mooie hoed, zegt hij, staat je goed. Sta je hier morgen<br />

ook? vraag ik. Elke dag, tot het einde van de maand. Tot morgen, zeg ik. Ik<br />

kijk naar je uit, antwoordt hij.<br />

Meepraten over dit werk<br />

MEI 2012 | Nummer 4 35


De Heer Bill<br />

Batser met biceps<br />

Duizenden joelende mensen. Ik hoor nog net het gepiep onder mijn gympen<br />

wanneer ik mijn voeten op schouderhoogte plaats. Ik concentreer me<br />

op de groene vloer vol lijnen waarvan ik niet weet tot welke sport ze behoren.<br />

Ik, ik, ik en even niemand anders. Krachtig kom ik overeind. Al mijn<br />

spieren op volle spanning. Ik kijk naar mezelf, hoe ik een geweldige show<br />

opvoer. Biceps, triceps, vastus, gluteus. Mijn spieren staan zo strak dat de<br />

blauwe aderen bijna door de gebronsde huid heen snijden. Spontaan gaat er<br />

een wave door de tot stadion geworden gymzaal. Iedereen doet mee. Bijna<br />

iedereen. De door mij vermoorde glimlach van mijn vrouw straalt me toe.<br />

De belichaming van liefde en trots zwaait me toe. Deftige mannen begeleiden<br />

me naar de hoogste tree van het podium. Mijn vrouw verdwijnt uit<br />

zicht. Zoenen van een Miss op beide wangen. Haar lippen voelen scherp en<br />

vinden nu mijn hele lijf. Pikkende lippen. Roekoe!<br />

Martin Luther King had een tekstschrijver. Ik had een droom. Een droom<br />

zonder einde. Een einde gepikt door een hongerige duif. Een duif oud en<br />

grijs en ogen zwart als de pyjama van de dood. Doodstil zit ik, bang dat de<br />

minste beweging de complete onaffe droom zal vervagen. Wegvagen.<br />

Duif, die net nog de kruimels en het vel van mijn lijf pikte, wijkt niet van<br />

mijn zijde. Een Gier in vermomming. Ondanks zijn knikkende kop blijven<br />

zijn ogen strak op me gericht staan. Het is alsof hij mijn gedachten leest en<br />

ze wil afnemen. Hoe strakker zijn blik, hoe stiller ik zit. Mijn ademhaling<br />

vlak.<br />

Niets doen, dat moet me lukken. Ik doe al jaren niets anders. Het is de<br />

reden dat ik hier zit, hier woon, mijn vrouw me het huis heeft uitgeschopt<br />

en de reden dat ik geen baan heb kunnen vinden voordat het geld om mijn<br />

hotelkamer te betalen op was, de reden dat ik zwerf en zonder vrienden ben.<br />

Ik houd de droom krampachtig vast.<br />

Mijn nieuwe thuis is nat en koud en drukt in mijn rug, maar toch, beter<br />

dan deze bank in het park wordt het voorlopig niet. Ik graai in de plastic<br />

boodschappentas naast me die alles in zich heeft wat ik nog bezit (veertien<br />

stukken gele hotelzeep in chemisch vanille, twee badhanddoeken, wat tijdschriften<br />

uit de hotellobby, zo’n vijf gram wiet, lange vloei, een trui en een<br />

MEI 2012 | Nummer 4 36


shirt en twee blikken euroshopperbier) en haal er een tijdschrift uit. Zorgvuldig<br />

scheur ik een strip af van wat er nog over is van de cover van Men’s<br />

Health. Ik bouw er een tip van, brokkel, verdeel, draai, lik, ontvlam, zuig<br />

aan de tepel van een gespierde mannenborst en inhaleer.<br />

Mijn voeten drummen tegen mijn kartonnen bedeldoos. Het doffe geluid<br />

van mijn inkomen klinkt. Voor op de doos staat in dikke zwarte letters<br />

‘GEELZUCHT.’ Ik schuif hem naar me toe en kijk wat de opbrengst is.<br />

De inhoud: twee euro en een papiertje dat er niet door mij is ingestopt. De<br />

score: min vijf euro. Bestolen. Alweer.<br />

Dat beest nadert, werkt me op mijn zenuwen. Dat is wat mijn vrouw ook<br />

vaak tegen me zei, dat het enige werk dat ik verrichtte, op haar zenuwen<br />

was. Ze verweet me dat ik nooit beslissingen nam en al jaren ronddwaalde<br />

op de rotonde van mijn leven, alsmaar rondjes rijdend, te bang om af te<br />

slaan. Ik sluit mijn ogen en neem een flinke trek van mijn bats. Er was een<br />

tijd dat blowen me kon laten giechelen als een klein meisje en hunkeren<br />

naar frikandellen met discodip. Nu legt het nog slechts mijn gevoelens plat<br />

en maakt het tijdelijk een eind aan het geratel van mijn gedachten. Ik open<br />

mijn ogen en blaas uit. Duif staart me in de groeiende pupillen. Zijn blik, of<br />

haar blik, ik weet niet hoe je dat ziet bij een duif, staat onveranderd. Men’s<br />

Health vliegt vanuit mijn gebalde vuist richting zijn kop en mist op een<br />

veer na. Het model op de cover en Duif kijken elkaar aan. Duif kijkt van<br />

de musculus pectoralis major naar mij, naar de musculus tibialis anterior<br />

en weer naar mij en dan naar het stuk papier in de geelzuchtcollectedoos.<br />

Een flinke, flinke trek. THC licht de tekst Doe wat met je leven op van het<br />

stuk papier.<br />

Doe wat met je leven, het klinkt stom maar daar had ik niet aan gedacht,<br />

dat heb ik nooit overwogen.<br />

Dit papiertje, wauw, dit papiertje is een teken, net als het blad vol spierballen<br />

dat is, net als mijn droom. Een lelijke duif als boodschapper. Heftig.<br />

De ommekeer. Zoiets. De batser met biceps. Zoiets. Ik weet het, ik kan er<br />

beter helemaal mee stoppen. Dit is mijn laatste en ik rook hem op tot ik<br />

niets dan papieren tepel proef. Ik zal de rotonde verlaten. De wereld zal me<br />

bewonderen. Mijn vrouw zal me terug willen en ik zal haar gelukkig maken.<br />

Simpel. Nu nog even mijn eigen fitnessruimte creëren.<br />

De snackbarhouder kijkt me wantrouwig aan maar geeft me uiteindelijk<br />

vier emmers met oud frituurvet mee. Multi-inzetbaar. De barman van ‘De<br />

Bok’ geeft me een vijftig liter fust mee waar de datum 24-2-93 op staat. ‘Alcoholvrij,<br />

drinkt geen mens,’ maar geweldig bij het squaten. Na enig wrikken<br />

vind ik wat losse stenen in een voortuin die ik kan gebruiken bij het<br />

MEI 2012 | Nummer 4 37


opbouwen van een bankdrukbank.<br />

Trainen. De eerste keer voel ik me belachelijk. Mijn gezicht loopt rood aan<br />

nog voor ik kracht op de ijzeren staaf boven mijn gezicht uitoefen. De emmers<br />

met oud vet hangen bewegingloos naast mijn hoofd en toch ben ik de<br />

controle over mijn ademhaling al volledig kwijt. Mijn gedachten gaan van<br />

vijf gram wiet naar de trotse lach van mijn vrouw. Wiet binnen handbereik.<br />

Mijn vrouw sterrenstelsels ver. Ik denk aan hoe ik naar haar keek, naast<br />

me in bed. Haar gezicht bedekt met schaduw. Haar wimpers steken af tegen<br />

de heldere hemel, reikend naar de sterren. Een diepe teug lucht en een<br />

zucht. De emmers stijgen en bungelen nu naast mijn gezicht. Mijn spieren<br />

schreeuwen om hulp. Dit voelt goed. Au. Er is het geluid van geld dat landt<br />

op karton. Er is het geluid van geld op geld. Het geluid van waardering.<br />

Trainen, trainen, trainen. De eerste verandering is vooral zichtbaar op de<br />

gezichten van de mensen die langslopen; ze kijken niet meer weg, glimlachen<br />

af en toe en groeten soms zelf schaamteloos. De tweede verandering<br />

bolt op wanneer ik mijn arm buig.<br />

Ik heb een fan. Een lelijke, dat wel. Zijn ogen staan een vuist wijd uit elkaar.<br />

Zijn schedel is bedekt met glimmende stekels, hard genoeg om een egel op<br />

de vlucht te laten slaan. Zijn glimlach is zo breed als zijn gezicht. Het is niet<br />

correct om hem mongool noemen. Ik noem hem Bob.<br />

‘Bob, wil je ook proberen?’<br />

Zijn glimlach snijdt zijn hoofd in tweeën. ‘MJAA, JA!’<br />

De woorden schieten eruit alsof ze al tijden op volle kracht tegen de binnenkant<br />

van zijn lippen duwden.<br />

‘Denk aan je ademhaling, Bob.’<br />

Bob knikt alsof hij het begrijpt. Ik betwijfel het.<br />

‘Drukken Bob, drukken.’<br />

Bob drukt, veertig liter frituurvet. Zijn gezicht loopt paars aan. Hij denkt<br />

niet aan zijn ademhaling maar flikt het toch maar even. Als het grauw weer<br />

in zijn gezicht is teruggekeerd roept hij: ‘IK, STERK!’<br />

Voor het eerst sinds tijden verschijnt er weer een glimlach op mijn gezicht<br />

die spontaan is. Vanaf nu is Bob mijn vaste trainingsmaat.<br />

Zwaar irritant is het als je al maanden keihard traint, je rekening houdt<br />

bij welke eettent je uit de vuilnisbak eet en je trainingsmaat dan naar je<br />

buik wijst en toetert: ‘BABY!’ Gelukkig heeft een voorbijganger in een eng<br />

strakke broek me het geheim verteld: ‘Hardlopen, de beste manier om vet<br />

te verbranden.’<br />

Elke dag doe ik nu mijn rondje. Bob gaat niet mee, die rent als een peuter<br />

met een volle luier. ‘NIE ZO SNELL!’<br />

MEI 2012 | Nummer 4 38


Van het geld dat mensen in mijn voormalige kreupeldoos storten ben ik<br />

toiletartikelen gaan kopen en wat extra kleren. Eindelijk niet meer aan de<br />

brokkelige gele hotelzeep. Vanille ruikt voor mij ondertussen net zo aantrekkelijk<br />

als gedoneerde maaginhoud brandend in de scherpe zomerzon. Ik<br />

moet wel uitkijken dat ik er niet te verzorgd uit ga zien. Mensen hebben het<br />

niet zo op zwervers maar hebben een grondige hekel aan mensen die zich<br />

als zwervers voordoen. Dat is mijn theorie in ieder geval. Van het kleingeld<br />

dat overblijft koop ik sportdrank voor Bob en mij. Na iedere training geef<br />

ik hem een flesje met die chemische, lichtgevende rommel en telkens begint<br />

zijn gezicht weer te stralen. Ik voed me op zijn enthousiasme. Denk niet dat<br />

ik anders zo ver was gekomen.<br />

De hardloper had gelijk, ik kijk naar mijn buik en zie blokjes. Ik prik mijn<br />

vinger erin en proef bijna de biefstuk, medium-well done, die mijn vrouw<br />

regelmatig voor me bakte.<br />

Wanneer je vergeet dat je benen aan het werk zijn en je gedachten afdwalen<br />

dan weet je dat het goed gaat. In mijn gedachten ben ik al vele malen Mister<br />

Universe geweest. In mijn gedachten heb ik mijn overwinningsspeech<br />

al uitgesproken. In mijn gedachten heeft mijn vrouw zich alweer in mijn<br />

armen gestort. In mijn gedachten komt Bob bij ons op de koffie en roept:<br />

‘LEKKERR!’ als ik vraag of hij er een koekje bij wil.<br />

Hoe positiever de gedachten, des te sneller mijn benen onder me bewegen.<br />

Het is een pamflet waar mijn oog op valt dat me dit keer uit mijn gedachten<br />

rukt en terug op aarde plaatst.<br />

ZONDAG 12-4: MISTER BOKKUM VERKIEZING<br />

Een half jaar geleden, ongeveer natuurlijk, droomde ik een aangezette versie<br />

van de werkelijkheid waarin ik me nu begeef. De groene vloer met al zijn<br />

lijnen waarover Bob en ik lopen lijkt een kopie. Misschien zien al die vloeren<br />

er hetzelfde uit. Misschien ben ik slecht in het onderscheid maken tussen<br />

verschillende vloeren. Zeker is dat ik vroeger al slecht was in spelletjes als<br />

zoek de tien verschillen. Zeker is dat ik nogal begin te zwetsen tegen mezelf<br />

wanneer ik zenuwachtig ben. Bob lijkt mijn mentale toestand aan te voelen,<br />

geeft me een schouderklop en schreeuwt me een nietszeggend maar geruststellend<br />

‘MJAA!’ toe. Ik beantwoord het met een schouderklop.<br />

Al vrij snel nadat ik het pamflet dat de Mister Bokkum-Verkiezing aankondigde<br />

gelezen had besloot ik het idee om Mister Universe te worden los te<br />

laten. Ik weet niet eens waar het gehouden wordt, of er misschien voorverkiezingen<br />

zijn, is er een Mister Bond waar ik me bij aan moet sluiten? Ne-<br />

MEI 2012 | Nummer 4 39


men ze wel zwervers aan? Kortom, klote maar waar, kansloos. Heftig, maar<br />

ik zie dit toch als de ideale reservedroom. In tegenstelling tot in die droom<br />

zijn er geen tribunes opgetrokken tot aan het plafond. Deze zijn vervangen<br />

door lage houten bankjes die ik nog wel ken uit mijn gymtijd. Bankjes waar<br />

ik altijd net zo lang op zat tot iemand met tegenzin zei: ‘Oké, ik kies jou...’<br />

Er zitten ook geen duizenden mensen klaar om mijn naam te scanderen en<br />

de wave in te zetten.<br />

Het maakt niet uit, zij is er, met lach. Ze moet al die maanden geweten<br />

hebben waarmee ik bezig was. Ze pijnigt haar kont op een houten bank.<br />

Waarom? Voor mij, de nieuwe mij. Ze komt kijken of ik veranderd ben, of<br />

ik in staat ben iets te bereiken. Die lach betekent: Jij hoogste tree, jij mee<br />

naar huis. Mijn lippen kunnen niet wachten op dat moment en planten zich<br />

ongeduldig op Bob zijn wang. ‘HEEJJ!’ Met wilde armzwaaien, alsof er een<br />

zwerm bijen op zijn gezicht geland is, veegt hij zijn gezicht schoon.<br />

Er is een probleem. Ik zie er fantastisch uit. Het probleem is dat de zaal zich<br />

gevuld heeft met mannen die eruitzien alsof ze gefotoshopt zijn. Wanneer<br />

ik een strakke broek draag kan ik de plooien rond het gebied van de bovenbenen<br />

gladstrijken door mijn benen aan te spannen. Zij hebben benen zo<br />

breed dat ze geen normale broek meer aan kunnen. Ik zie ze al lopen door de<br />

supermarkt, geolied en wel, in niets anders dan hun rode en paarse strings,<br />

poses aannemend bij elk product dat ze uit de schappen pakken. Bob moet<br />

gelijke beelden hebben, want hij grijnst onophoudelijk.<br />

Net als ik wil vragen waar hij aan denkt ontstaat er rumoer; geschuifel,<br />

gefluister, flesjes olie vallen op de grond, deelnemers vallen op de grond,<br />

er wordt gerend, deuren slaan open, lijven zo volgepompt dat ze alleen nog<br />

waggelend op de vlucht kunnen slaan bewegen zich naar buiten, de zon<br />

stormt naar binnen en doet de geoliede vloer glinsteren. De hal is nu zo leeg<br />

dat de fluister ‘dopingcontrole’ luid echoot. Mijn voet glijdt weg, de vloed<br />

glibberig van angst en olie. Een man met een klembord en een naamplaatje<br />

waarschuwt: ‘Pas op!’ en voegt eraan toe dat ik, ‘hup hup’, over vijftien minuten<br />

op moet en daarna onmiddellijk met het mannetje van de doping mee<br />

moet voor een plasje en een spuitje. Tegen Bob zegt hij dat hij de tweede<br />

en laatste kandidaat is, dat hij zich, ‘hopla,’ lekker moet gaan insmeren en<br />

gezellig met hetzelfde mannetje mee mag als hij klaar is.<br />

Ik geef Bob een trillende en bezwete hand. Hij is mijn enige tegenstander.<br />

Vijftig procent kans om te winnen en een herstart te maken met mijn leven.<br />

Vijftig procent kans te verliezen en mijn laatste overgebleven droom verloren<br />

zien gaan. Heftig. Zenuwachtig knisper ik het zakje wiet tussen mijn<br />

vingers dat ik mee heb voor troost of om de overwinning mee te vieren.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 40


Op, dat moet ik. De gele sportbroek die ik voor de gelegenheid gekocht heb<br />

staat me, geloof ik. De man met het klembord geeft me een knikje. Muziek<br />

start, ‘Eye of the Tiger,’ originaliteitsprijs kan ik nu al vergeten. Ik span mijn<br />

hele lichaam aan, draai het rond, zwier mijn armen. Van pose kramp ik naar<br />

pose naar pose. Alles staat op scheuren, ook mijn glimlach.<br />

Just a man and his will to survive. The eye of the tiger<br />

Buiging. Applaus blijft uit. Dopingman neemt me aan de arm mee richting<br />

het toilet. Ik gebaar hem rustig aan te doen. Alles doet zeer. Elke spier is<br />

twee centimeter ingekort en achter mijn ogen bonkt het: ‘Was dit genoeg?<br />

Is dit de ommekeer? Wil ze me terug?’<br />

‘Tussen deze twee lijntjes. Lukt dat denkt u?’<br />

‘Ja,’ fluister ik terwijl ik de zaal in tuur.<br />

Bob is goed, heel goed. Hij zal zo naar me toekomen voor zijn drankje.<br />

Zenuwachtig speel ik met het zakje wiet in mijn broekzak. Ik draai een paar<br />

keer rond over de rotonde en besluit af te slaan.<br />

Meepraten over dit werk<br />

MEI 2012 | Nummer 4 41


Jantina Eppinga<br />

Terug naar de realiteit<br />

Ik lig op mijn bed en staar naar de knuffels die aan het voeteneind liggen.<br />

Een groen konijn staart terug naar mij.<br />

‘Wat zit je te kijken?’ zeg ik geïrriteerd.<br />

Het konijn blijft stoïcijns naar mij kijken; met een harde trap schop ik de<br />

knuffel op de grond.<br />

Ik voel me onrustig. Ik heb zin in avontuur, weg uit deze benauwende omgeving,<br />

maar de enige avonturen die ik beleef spelen zich af in de filmzaal<br />

van mijn hoofd.<br />

Ik sta op en loop naar de platenspeler op mijn bureautje. Ik duw de naald<br />

naar beneden en de rauwe gitaarklanken van Fleetwood Mac vullen mijn<br />

slaapkamer. I can’t help about the shape I’m in. I can’t sing, I aint’t pretty and<br />

my legs are thin. But don’t ask me what I think of you, I might not give the<br />

answer that you want me to. Oh well.<br />

Op de hoes van de plaat staat een tekening van een naakte gespierde man op<br />

een wit paard. Ik kijk er aandachtig naar.<br />

Ik fantaseer dat ik in een paradijs sta met gekleurde bloemen en een grote<br />

appelboom met vuurrode appels. Even denk ik zelfs dat ik een slang zie. In<br />

de verte zie ik een stofwolk opwaaien, een witte schim rent mijn kant op. Ik<br />

merk nu pas dat ik op een reuzenschildpad zit, hij brengt mij verder, maar<br />

we gaan zo langzaam als een slak.<br />

‘Er zit een naakte man op dat paard.’<br />

‘Wat?’<br />

‘Er zit een naakte man op dat paard,’ zegt de schildpad nog een keer, maar<br />

nu iets langzamer.<br />

Ik knijp mijn ogen samen om goed te kunnen kijken in de felle zon want<br />

mijn fantasie heeft geen zonnebril voor mij klaargelegd. De stofwolk verandert<br />

in een herkenbaar plaatje, het is inderdaad een wit paard met daarop<br />

een naakte man. Hij komt steeds dichterbij en dichterbij. Mijn hart begint<br />

harder te werken en mijn handen voelen als twee bakstenen. Het paard<br />

mindert vaart en stopt bij mij en de schildpad. Een korte stilte doet het<br />

paradijs tot zijn recht komen.<br />

‘Waarom reis jij hier op een schildpad?’ vraagt de man.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 43


‘Eh… dat weet ik niet.’ Ik probeer naar zijn hoofd te kijken maar mijn ogen<br />

worden onbedwingbaar naar zijn gespierde lichaam getrokken.<br />

‘Kom op, spring achterop!’ Hij wijst naar de lege plek achter hem.<br />

Ik zwijg. Waarom ben ik altijd zo’n mietje? Ik moet dat doorbreken.<br />

Spring achter op dat paard… spring achter op dat paard… spring achter op dat<br />

paard… Er klinkt een mantra in mijn hoofd.<br />

Het werkt, ik loop met grote stappen naar het paard en klim achterop.<br />

‘Waar gaan we naartoe?’ vraag ik terwijl ik naar de zweetdruppels op zijn<br />

rug kijk. ‘We gaan naar de realiteit,’ zegt hij.<br />

‘Maar hoe kunnen we naar de realiteit gaan? Ik bedoel hoe kunnen wij<br />

samen naar de realiteit gaan als de realiteit slechts voor één persoon echt<br />

kan zijn?’<br />

‘Als jij wilt dat onze realiteit dezelfde is, dan is dat zo. Dat is jouw realiteit,’<br />

zegt hij.<br />

Ik snap niet precies wat hij bedoelt, maar het klinkt aannemelijk.<br />

‘Kom op, we gaan, ik heb niet je hele fantasie de tijd!’ Hij spoort het paard<br />

aan, het beest hinnikt een paar keer en galoppeert richting de laagstaande<br />

zon. Ik sla mijn armen om de buik van de man en voel zijn spieren tegen<br />

mijn handpalmen drukken. Ik voel me groots met deze man, groter dan ik<br />

me ooit heb gevoeld.<br />

Ik schrik op van een rinkelende telefoon. Ik leg de platenhoes op mijn bureau,<br />

de man op het paard kijkt zoekend achterom.<br />

Ik loop naar de gang waar de telefoon hangt. Het zwart-wit geblokte zeil<br />

voelt lekker koel onder mijn blote voeten.<br />

‘Hallo,’ zeg ik.<br />

‘Hallo, met David,’ zegt zijn stem.<br />

‘O hallo.’<br />

‘Hoi.’<br />

‘Heb je zin om naar de steiger te gaan? Even zwemmen?’ vraagt David.<br />

‘Goed,’ zeg ik, ‘ik ben er over tien minuten.’<br />

‘Oké, tot straks.’<br />

Klik. Tuut, tuut, tuut, tuut, tuut, tuut, tuut, tuut, tuut, tuut, tuut, tuut,<br />

tuut.<br />

Het geluid van de monotone ophangtoon maakt mij zenuwachtig.<br />

Ik ga David zien, vanmiddag, over tien minuten.<br />

Snel leg ik de hoorn op de haak en trek mijn zwemkleding aan.<br />

David is er al. Hij zit op de steiger in een blauwe zwembroek.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 44


‘Het water is heerlijk!’ schreeuwt hij.<br />

Zijn haar zit leuk. Ik denk dat hij er geen gel in heeft gedaan, maar dat wilde<br />

staat hem juist goed.<br />

David staat op, neemt een aanloop en plonst in het water. De opspattende<br />

druppels lijken net glitters door de felle zon.<br />

‘Kom op, springen!’ schreeuwt David. Zijn stem slaat over bij de eerste lettergreep<br />

van springen.<br />

Ik neem een aanloop en spring in het meer. Mijn lichaam wordt opgeslokt<br />

door het verkoelende water. Ik doe mijn ogen open, het water is troebel<br />

maar ik kan de benen van David zien.<br />

Ik zwem naar hem toe, grijp met mijn hand het linkerbeen van David en<br />

trek hem naar beneden.<br />

Als ik boven water kom prikken mijn ogen alsof er shampoo in zit. David is<br />

ook weer boven water, hij lacht en maakt met zijn handen spastische bewegingen<br />

om mij nat te spatten.<br />

Ik zwem naar de overkant en klim op de wal, het gras voelt lekker zacht aan<br />

mijn voeten. Ik ga liggen op een plek waar niet veel madeliefjes bloeien. De<br />

felle zon is heerlijk na dat koele water.<br />

Boven mijn hoofd vliegt een mug nerveus heen en weer. Als er andere mugjes<br />

bij hem in de buurt komen jaagt hij ze weg alsof hij de enige is die boven<br />

mijn lichaam mag vliegen.<br />

Een paar druppeltjes vallen op mijn benen, David is uit het water gekomen<br />

en gaat naast mij liggen.<br />

Ik kijk stiekem naar hem en zie dat hij zijn ogen dicht heeft. Zijn gezicht is<br />

veranderd de laatste maanden, stoer en volwassen geworden. Vroeger plaagde<br />

ik hem met het kuiltje in zijn kin, maar nu vind ik het juist mannelijk<br />

staan. David opent zijn ogen en draait zijn hoofd naar mij. Ik schrik.<br />

‘Zit je naar mij te kijken?’<br />

‘Ja, dat mag toch wel?’ zeg ik zachtjes.<br />

David zegt niets en sluit zijn ogen weer.<br />

Ik doe hetzelfde en kijk naar de kleuren die verschijnen voor mijn oogleden.<br />

Rood en zwart met felle bewegende discolampjes. In de verte hoor ik een<br />

meerkoet.<br />

Dan voel ik iets zachts op mijn lippen, ik open mijn ogen en kijk recht in<br />

het gezicht van David.<br />

Zijn mond zit op mijn mond. Hij zoent mij en legt zijn hand op mijn buik.<br />

Ik doe mijn ogen weer dicht en de kleuren achter mijn ogen veranderen<br />

in siervuurwerk. Rood, groen, blauw, geel, een explosie aan schitterende<br />

kleuren.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 45


Plotseling verkrampt mijn lichaam, het siervuurwerk verdwijnt onmiddellijk<br />

achter gitzwarte wolken.<br />

Een gevoel van paniek stijgt op naar mijn hoofd. Stel dat iemand ons ziet<br />

zoenen?<br />

Ik duw David van me af en spring in het water. Met al mijn kracht maak<br />

ik de zwembeweging die David en ik ooit hebben geleerd toen we samen<br />

naar zwemles gingen. Beelden schieten door mijn hoofd, van vroeger, hoe<br />

we altijd samen waren, twee handen op één buik. Snel klim ik op de steiger,<br />

een scherpe pijn dringt door in mijn knie.<br />

Ik kijk achterom. David staat nog aan de overkant.<br />

‘Johan, wacht!’ Davids stem galmt geschrokken over het meer.<br />

Maar ik wacht niet. Ik ren weg, zo hard als ik kan.<br />

Meepraten over dit werk<br />

MEI 2012 | Nummer 4 46


Over de auteurs<br />

De Heer Bill (1978) Liefhebber, schrijver van curieuze fictie met een hekel<br />

aan ‘omdat het zo hoort’ en een voorkeur voor onwaarschijnlijk maar<br />

niet onmogelijk. Eerste roman Alles komt goed, soms te downloaden op<br />

www.deheerbill.blogspot.com. Tweede (e)boek volgt binnenkort.<br />

Peter Cnops (Antwerpen, 1953) debuteerde enkele jaren geleden als toneelauteur.<br />

Hij schreef zowel eenakters als volavondstukken, waarvan er<br />

verscheidene met succes zijn opgevoerd. Hij regisseert ook regelmatig voor<br />

het theater en is actief als schrijfcoach voor theaterauteurs. Recent debuteerde<br />

hij met korte verhalen. Peter werkt nu aan zijn eerste roman.<br />

Jantina Eppinga (1984) werd geboren in Sneek. Sinds 2009 woont zij in<br />

Groningen. Na omzwervingen op sociale studies studeert zij nu journalistiek<br />

en wil zich specialiseren in creatief schrijven. Ze schrijft gedichten en<br />

(Engelse) songteksten. Sinds een jaar richt zij zich meer op het schrijven van<br />

verhalen.<br />

Derk Fangman werd op 1 april 1986 geboren te Amsterdam. Na een jaar<br />

verhuisde hij met zijn ouders naar Oegstgeest, waar Marten Toonder de<br />

nieuwe overbuurman werd. Later woonde Derk in Bussum en vervolgens<br />

in Groningen.<br />

Al toen hij een klein jongetje was hield hij van lezen. Dat bleef zo. Schrijven<br />

deed hij bij vlagen. In 2007 werd hij door Wuacademia genomineerd voor<br />

de beste talentdichter van Nederland. Hij won niet. Ook De Gelderlander<br />

plaatste ooit een gedicht uit zijn pen. In 2012 deed Derk mee aan een<br />

schrijfwedstrijd van de universiteitskrant van de RUG. Zijn verhaal werd<br />

tot de beste tien verkozen. Uitgeverij Passage publiceerde de verhalen in een<br />

bundel.<br />

Pauline Genee (1968) studeerde Frans en Russisch, werkte onder meer bij<br />

Buitenlandse Zaken en studeert momenteel proza aan de Schrijversvakschool.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 47


Marcel de Laat, geboren in 1985 te Goirle, schrijft al sinds hij een pen kan<br />

vasthouden. Van zijn hand verschenen eerder – toen nog onder het pseudoniem/anagram<br />

Alec Madeltar – diverse weblogs. Op een dag hoopt hij een<br />

echt boek te schrijven. Tijdens werkuren is hij milieujurist.<br />

Linda Mulders (1984) schrijft verhalen voor jongeren en volwassenen.<br />

In 2001 debuteerde ze met haar jeugdboek Julian, Mijn Broer en sindsdien<br />

publiceert ze korte verhalen in tijdschriften, kranten en bundels. Op<br />

dit moment legt ze de laatste hand aan een literaire roman. Linda volgde<br />

een schrijfopleiding aan de Schrijversvakschool Amsterdam. Zie ook:<br />

www.lindamulders.nl<br />

Roelof ten Napel (1993) schrijft proza, poëzie en muziek, won in 2012 Kunstbende<br />

Taal, werd eerder tweede in een Write Now! voorronde, studeert wiskunde,<br />

aquarelleert, plaatst af en toe iets op inktinstinct.tumblr.com en houdt<br />

van chocolademelk en -milkshakes.<br />

Jolanda Oudijk (1976) schrijft o.a. gedichten, verhalen en (Engelstalige)<br />

liedjes. In 2009 verscheen het kinderboek Het Geheim van de Haspelnap, dat<br />

ze samen met Annette Verspoor en Karin Horst schreef. In 2011 won ze de<br />

eerste prijs van de verhalenwedstrijd van Amersfoort over Amersfoort met<br />

het verhaal ‘Zelfbeeld in Bladspiegels.’<br />

Sophie Velthuizen is student Nederlandse Taal en Cultuur en schrijft graag.<br />

In gedichten en korte verhalen merkt ze de wonderlijke en paradoxale aspecten<br />

van het leven op die door veel mensen als clichés worden afgedaan.<br />

In 2007 won ze de tweede prijs bij de H.J. Schepsprijsvraag met een kort<br />

verhaal.<br />

MEI 2012 | Nummer 4 48


<strong>Literair</strong>werk.nl werkt!<br />

Reacties van schrijvers op commentaar op literairwerk.nl:<br />

Ik blijf nog wel denken hoe het verder te verbeteren. Leuk om te merken hoe<br />

feedback werkt. (Hadeke)<br />

Bedankt voor je kritiek (…). Ik wil graag ´groeien´ en zonder kritiek wordt dat<br />

lastig. (Jantina Epje)<br />

@literairwerk: dank aan iedereen voor het mogelijk maken van zowel mijn<br />

winst bij doe maardicht maar als 2de prijs write now amsterdam!’ (David<br />

Bogaers, via twitter)<br />

Genoten van dit <strong>nummer</strong>?<br />

Help <strong>Literair</strong>werk.nl dan de kosten van site en e-tijdschrift te blijven dragen.<br />

Donaties zijn van harte welkom en kunnen worden overgemaakt op:<br />

Triodos-bankrekening 390479594<br />

ten name van Stichting [werk] te Amsterdam<br />

onder vermelding van ‘donatie’.<br />

Onder de donateurs verloten wij een gesigneerd exemplaar van Egidius Donker<br />

ra-ra boem-boem van David Veldman. (actie loopt tot 1 juli 2012).<br />

*literairwerk.nl heeft geen winstoogmerk en draait volledig op vrijwilligers*


Colofon<br />

<strong>Literair</strong> e-tijdschrift [werk] is een uitgave van Stichting [werk].<br />

Redactieadres<br />

Bloys van Treslongstraat 44hs, 1056 XC Amsterdam; info@literairwerk.nl<br />

<strong>Literair</strong> e-tijdschrift [werk] verschijnt uitsluitend digitaal als ePub en PDF<br />

en is te downloaden via <strong>Literair</strong>werk.nl.<br />

© samenstelling: Stichting [werk]<br />

© op de afzonderlijke verhalen en gedichten berust bij de auteurs<br />

Redactie<br />

Stefan Bijnen, Philomene Dewaide, Mechteld Jansen, Helen Jochems,<br />

Andries Wijnker<br />

Vormgeving en opmaak<br />

Pascal Maramis<br />

Vormgeving cover<br />

Stefan Bijnen<br />

De redactie heeft geprobeerd alle rechthebbenden op gebruikt beeld te<br />

achterhalen. Als u beeldmateriaal herkent waarvan u (mede)rechthebbende<br />

bent terwijl u niet als rechthebbende wordt genoemd, kunt u contact opnemen<br />

met Stichting [werk].<br />

Kopij<br />

Korte literaire verhalen (max 12.000 woorden) en gedichten kunt u uploaden<br />

op www.literairwerk.nl of mailen aan info@literairwerk.nl.<br />

<strong>Literair</strong>e beeldverhalen kunt u nog niet uploaden, maar mailen als <strong>pdf</strong> of gif<br />

naar stefan@literairwerk.nl.<br />

Deadline <strong>nummer</strong> 5: 1 augustus 2012<br />

ISSN: 2211-3622<br />

MEI 2012 | Nummer 4 50

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!