12.09.2013 Views

INHOUDSOPGAVE - Bart van Egmond

INHOUDSOPGAVE - Bart van Egmond

INHOUDSOPGAVE - Bart van Egmond

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

is. In dat geval functioneert de wetenschap <strong>van</strong> de verkiezing als een versterking <strong>van</strong> Gods<br />

onoverwinnelijkheid. 120 Geen menselijk gebrek kan Gods vasthoudendheid overwinnen. 121<br />

Nog sterker benadrukt Augustinus dat deze zekerheid nooit iets is dat mensen in bezit<br />

krijgen. Alles draait er bij Augustinus om te benadrukken dat de zekerheid <strong>van</strong> ons bestaan<br />

alleen in God zelf ligt. 122 Alleen in Gods eigen kennis hebben de zijnen een ongeschokte<br />

stabiliteit. 123 Voortdurend herhaalt hij de volgende uitspraken: “Wat hebben we dat wij niet<br />

ont<strong>van</strong>gen hebben?” (1 Korintiërs 4, 7). “Wie roemt, moet in de Heer roemen” (1 Korintiërs 1,<br />

31). En: “In niets moet worden geroemd, omdat niets <strong>van</strong> ons is”, een citaat <strong>van</strong> Cyprianus<br />

dat in latere geschriften nog regelmatig zal terugkeren. 124 Het punt is immers dat de mens<br />

geneigd is voortdurend zichzelf te willen vereeuwigen en niet wil leven op de kracht <strong>van</strong> de<br />

eeuwige God. Mensen die leven in de genade <strong>van</strong> Christus, zijn nog altijd de mensen die de<br />

neiging hebben om in zichzelf te roemen. Daarom bevordert Augustinus met zijn nadruk op<br />

het donum perseverantiae ook een intense onzekerheid, maar dan een onzekerheid die een<br />

mens over zichzelf moet voelen. “Want zij leren dat zij zich juist op de rechte weg met beven<br />

moeten verheugen (cum tremore se exsultari) door zich niet het vertrouwen om te volharden<br />

(fiduciam permanendi) aan te matigen alsof ze die uit eigen kracht hebben en niet te zeggen<br />

‘in hun rijkdom: Ik zal in eeuwigheid niet wankelen’.” 125 Juist <strong>van</strong> de uitverkorenen zegt<br />

Augustinus hier dus dat ze niet weten of ze wel zullen volharden. Niet omdat ze niet zeker zijn<br />

over God, maar omdat ze zichzelf kennen als tijdelijke en veranderlijke mensen die geneigd<br />

zijn de stabiliteit <strong>van</strong> hun bestaan in zichzelf te willen funderen. Deze kennis geeft hen een<br />

nederige houding. Enerzijds zijn ze blij omdat ze God kennen, maar anderzijds beven ze<br />

omdat ze zichzelf kennen. Alleen op die manier blijven ze in de sfeer <strong>van</strong> de genade. Alleen zo<br />

worden elatio en praesumptio, de krachten die de mens <strong>van</strong> God doen afvallen, onderdrukt.<br />

De vrijheid die de genade belooft, moet voortdurend bevochten worden, omdat de mens<br />

steeds geneigd is zichzelf door de hoogmoed deze vrijheid te ontnemen. Gelovigen houden<br />

dan ook niet op te bidden: “Vergeef ons onze schulden.” 126<br />

Omdat de strijd om de nederigheid de christelijke spiritualiteit beheerst is zekerheid<br />

over het bezit <strong>van</strong> de genade in dit leven niet heilzaam. En bedoeld is dan: zekerheid over<br />

jezelf, een zekerheid buiten God (securitas in onderscheid <strong>van</strong> certitudo). Augustinus schrijft<br />

120<br />

Gustav Ljunggren, Zur Geschichte der christlichen Heilsgewissheit. Von Augustin bis zur Hochscholastik,<br />

(Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1920), 153: “Der Prädestinationsgedanke verstärkt nur die<br />

Glaubwürdigkeit der promissa Gottes und gibt der Vorstellung von der unbestechlichen veracitas Gottes<br />

vermehrtes Gewicht.”<br />

121<br />

Cf. corrept. 7, 14: Horum si quisquam perit, fallitur Deus: sed nemo eorum perit, quia non fallitur Deus. Horum<br />

si quisquam perit, vitio humano vincitur Deus: sed nemo eorum perit, quia nulla re vincitur Deus.<br />

122<br />

Ljunggren 1920, 150vv.<br />

123<br />

corrept 9, 20: ... filii Dei erant in memoriali Patris sui inconcussa stabilitate conscripti.<br />

124<br />

corrept. 7, 12. Augustinus citeert uit: ad Quirinum 3, 3, 4.<br />

125<br />

corrept. 9, 24: Discunt enim in ipsa via iusta cum tremore se exsultare debere, non sibi arrogando tanquam de<br />

sua virtute fiduciam permanendi, nec dicendo in abundantia sua, non movebimur in aeternum.<br />

126<br />

Cf. corrept. 12, 35: Et accipiunt tantam per istam gratiam libertatem, ut quamvis, quamdiu hic vivunt, pugnent<br />

contra concupiscentias peccatorum, eisque nonnulla subrepant, propter quae dicant quotidie, dimitte nobis<br />

debita nostra; non tamen ultra serviant peccato quod est ad mortem... id esse peccatum, fidem quae per<br />

dilectionem operatur, deserere usque ad mortem.<br />

36

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!