19.09.2013 Views

Faith and Fratricide - Simon Schoon

Faith and Fratricide - Simon Schoon

Faith and Fratricide - Simon Schoon

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

6. JODENHAAT EN HET NIEUWE TESTAMENT<br />

Bedreigend<br />

Voor christenen is de vraag onontwijkbaar: Is het theologisch antisemitisme een<br />

onlosmakelijk onderdeel van de christelijke identiteit? Met <strong>and</strong>ere woorden: is de<br />

jodenhaat 'onopgeefbaar verbonden' met het christendom? Daaruit volgt weer de vraag:<br />

Is de jodenhaat onuitroeibaar in het christendom, omdat de afkeer van joden en<br />

jodendom zijn oorsprong heeft in het Nieuwe Testament zelf? In alle hevigheid is de<br />

discussie over deze indringende en voor christenen bedreigende vragen losgebarsten<br />

na de publicatie van Rosemary Ruether's boek <strong>Faith</strong> <strong>and</strong> <strong>Fratricide</strong> in 1974. 1 Zij<br />

verdedigde de stelling, dat het theologisch antisemitisme de linkerh<strong>and</strong> is van de<br />

christologie. Elke christologie, die benadrukt dat Jezus als messias de vervulling is van<br />

de beloften van het Oude Testament, leidt volgens haar tot de opvatting, dat het joodse<br />

volk ongehoorzaam is en dat het jodendom als levende godsdienst heeft afgedaan.<br />

Haar boek riep zowel bijval als afwijzing op. 2 Pogingen werden in het werk gesteld om<br />

de geschriften van het Nieuwe Testament van jodenhaat vrij te pleiten. Want voor velen<br />

was de gedachte ontstellend, dat het Nieuwe Testament als bron voor het christelijk<br />

geloof reeds vergiftigd zou zijn.<br />

In de Nederl<strong>and</strong>se situatie begon de discussie over deze thematiek pas goed aan het<br />

begin van de tachtiger jaren naar aanleiding van het verschijnen van een aantal studies<br />

van Hans Jansen. 3 Uitvoerig toonde hij aan, hoe de Wirkungsgeschichte van een aantal<br />

nieuwtestamentische teksten een spoor van bloed en tranen heeft getrokken door de<br />

joodse geschiedenis. Talloze auteurs werden geciteerd en vele voorbeelden uit de<br />

kerkgeschiedenis weergegeven om de stelling te onderbouwen, dat de uitwerking van<br />

de anti-joodse nieuwtestamentische passages catastrofaal is geweest voor joden. Bij<br />

het aantonen van zovele verschrikkelijke gevolgen van het gebruik van deze teksten<br />

1 R.R. Ruether, <strong>Faith</strong> <strong>and</strong> <strong>Fratricide</strong>. The Theological Roots of Anti-Semitism, New York 1974.<br />

2 Zie bijvoorbeeld twaalf verschillende bijdragen in: A.T. Davies (ed.), AntiSemitism <strong>and</strong> the Foundations<br />

of Christianity, New York 1979.<br />

3 Eerst: H. Jansen, Christelijke theologie na Auschwitz. Deel 1 Theologische en kerkelijke wortels van<br />

het antisemitisme, 's-Gravenhage 1981. Daarna verschenen: H. Jansen, Christelijke theologie na<br />

Auschwitz. Deel 2 Nieuwtestamentische wortels van het antisemitisme. A1 Diagnose en therapie in<br />

geschriften van joden en christenen, B<strong>and</strong> I en II, ' s-Gra-venhage 1985.


leek bij voorbaat het antwoord reeds gegeven op de vraag, of de teksten zelf en de<br />

auteurs van de teksten alle veroorzaakte ellende op hun geweten hadden. Als in een<br />

lange geschiedenis het gebruikmaken van een tekst als Mat. 27:25 ("Zijn bloed kome<br />

over ons en onze kinderen") niets <strong>and</strong>ers heeft opgeroepen dan haat en geweld van<br />

christenen jegens joden, dan is de conclusie toch bijna onontkoombaar, dat zo'n tekst<br />

niet kunstmatig gescheiden kan worden van de eeuwenlange uitwerking ervan? Het lijkt<br />

onmogelijk om de tekst volledig onschuldig te verklaren en alle schuld alleen te zoeken<br />

bij het christelijke misbruik van deze tekst. De emotionele geladenheid van deze<br />

problematiek maakte (en maakt) het moeilijk om het thema 'jodenhaat en het Nieuwe<br />

Testament' zo objectief en zo wetenschappelijk mogelijk te benaderen. Er bestond (en<br />

bestaat) een sterke neiging om niet alleen in de gemeente maar ook in de theologie de<br />

uitdagende en bedreigende vraag 'Is het Nieuwe Testament een bron voor jodenhaat?'<br />

met een uitgesproken en ongenuanceerd 'ja' of 'nee' te beantwoorden.<br />

Diegenen, die zonder omwegen 'ja' zeggen op de gestelde vraag, laden de<br />

verdenking op zich nogal rigoreus te willen afrekenen met kerk en christendom. Ze zijn<br />

er toch al van overtuigd, dat het zondenregister van de kerk verbijsterend is; de kerk is<br />

immers medeschuldig geworden aan racisme en apartheid, aan onderdrukking van<br />

vrouwen, aan kolonialisme en economische uitbuiting. En nu blijkt de kerk dan ook nog<br />

de voornaamste schuldige te zijn aan het antisemitisme. De aanklacht gaat zelfs nog<br />

verder: het Nieuwe Testament als oorsprongsdocument van het christendom is al<br />

besmet met het anti-joodse gif. Diegenen, die daartegenover de genoemde vraag zo<br />

snel mogelijk met 'nee' beantwoorden, laden de verdenking op zich verontruste<br />

christenen gerust te willen stellen zonder de problematiek echt aan de orde te laten<br />

komen. Met een beroep op de orthodoxe Schriftbeschouwing wordt het bij voorbaat<br />

onmogelijk geacht, dat het Nieuwe Testament voedsel zou kunnen geven aan<br />

jodenhaat. Maar het vraagteken laat zich niet vroegtijdig en gemakkelijk wegwerken. De<br />

bezinning moet niet gestagneerd worden door voorbarig 'ja' of 'nee' te zeggen op de<br />

vraag die hier in het geding is: Is het Nieuwe Testament medeschuldig aan jodenhaat?<br />

Begrippen<br />

In de bovengenoemde discussie blijkt de keuze van begrippen reeds een inhoudelijke<br />

keuze te betekenen. Er wordt over anti-judaïsme, antisemitisme en jodenhaat


gesproken en deze verschillende termen zijn moeilijk objectief te definiëren. 4 Vaak wordt<br />

het 'christelijke anti-judaïsme' onderscheiden van het 'niet-christelijke antisemitisme',<br />

waarbij gesteld wordt dat de ideologie van het anti-judaïsme totaal <strong>and</strong>ers is dan die van<br />

het antisemitisme. 5 Sinds het einde van de 19e eeuw wordt de term 'antisemitisme'<br />

gebruikt om de racistische jodenhaat aan te duiden en worden de joden omschreven als<br />

een eigen ras met gevaarlijke, erfelijke eigenschappen. Het zou vanwege oorsprong en<br />

inhoud van de term 'antisemitisme' onmogelijk zijn om deze toe te passen op teksten in<br />

het Nieuwe Testament, omdat de term op deze wijze anachronistisch gehanteerd zou<br />

worden. Maar ook de term 'anti-judaïsme' werd pas aan het einde van de 19e eeuw<br />

gebruikt om de christelijke variant van jodenhaat aan te duiden. 6 Hoewel het van belang<br />

is terminologisch onderscheid te maken tussen anti-judaïsme en antisemitisme, is het<br />

vanuit het oogpunt van de joodse slachtoffers van deze beide ideologieën niet juist om<br />

dit onderscheid veel gewicht te geven. Anti-judaïsme en antisemitisme zijn twee uitingen<br />

van het hetzelfde fenomeen, namelijk afkeer van joden en jodendom. Soms wordt uit<br />

polemische motieven tegenover het christendom het onderscheid tussen beide uitingen<br />

te zeer uit het oog verloren. Soms wordt daarentegen uit apologetische motieven ten<br />

aanzien van het christendom het onderscheid tussen beide uitingen te sterk<br />

beklemtoond.<br />

4 Zie over de terminologie ook aan het begin van hoofdstuk 4.<br />

5 Zo bijvoorbeeld K.A.D. Smelik, Anti-judaïsme en de kerk. Een verkenning, Baarn 1993, 65-97.<br />

Daartegenover: C.W. Mönnich, 'Religieuze en theologische aspecten van het antisemitisme', in: R.W.<br />

Munk (red.), Wat is antisemitisme? Een benadering vanuit vier disciplines, Kampen 1991, 75.<br />

6 Eén van de eersten was Bernard Lazare, L'antisémitisme: son histoire et ses causes, Paris 1893.


In de eerste eeuwen valt eigenlijk alleen te spreken van 'theologisch anti-judaïsme'.<br />

Maar sinds het begin van de kruistochten in de Middeleeuwen kwam het voor, dat joden<br />

enkel en alleen vermoord werden omdat zij joden waren. En ook in het Spanje van de<br />

15e eeuw vervaagden de grenzen tussen anti-judaïsme en antisemitisme, toen joden<br />

die katholiek geworden waren, maatschappelijk werden gediscrimineerd met behulp van<br />

de statuten van de 'zuiverheid van het bloed' (limpieza de sangre). Certificaten van<br />

zuiverheid van het bloed waren voor hen nodig om een officieel kerkelijk of burgerlijk<br />

ambt te bekleden. 7 Historisch lijkt de stelling onontkoombaar, dat het theologische anti-<br />

judaïsme de voorwaarden geschapen heeft voor verschillende vormen van racistisch<br />

antisemitisme, niet alleen in de 19e en 20e eeuw maar ook reeds in de Middeleeuwen.<br />

Dat het christendom met een beroep op teksten in het Nieuwe Testament deze voor-<br />

waarden gecreëerd heeft, valt op geen enkele wijze historisch of theologisch te veront-<br />

schuldigen. De grote vraag dient te zijn, of en hoe het christendom zich van deze<br />

afschuwelijke erfenis kan bevrijden. Uit deze vraag vloeien vele <strong>and</strong>ere vragen voort: Is<br />

het eventueel mogelijk de omstreden teksten te isoleren en zelfs te verwijderen uit het<br />

geheel van het Nieuwe Testament? Of is de antisemitische uitwerking van de teksten<br />

niet zozeer een kwestie van de teksten zelf als wel een kwestie van de 'boosheid' van<br />

het menselijk hart, dat telkens weer van deze teksten misbruik maakt? Of kunnen deze<br />

teksten misschien door nieuwere exegetische methoden zo uitgelegd worden, dat het<br />

venijn er uit wordt weggenomen? Of moeten de bewuste teksten in de context van onze<br />

tijd na Auschwitz wellicht totaal <strong>and</strong>ers geïnterpreteerd worden? Of is het helemaal niet<br />

mogelijk om een aantal teksten te isoleren van de rest van het Nieuwe Testament en<br />

moet met Ruether geconstateerd worden, dat de bron zelf vergiftigd is?<br />

Onlosmakelijk?<br />

Voor velen is in de discussie over de relatie tussen jodenhaat en het Nieuwe Testament<br />

het hart van het christelijk geloof in het geding. De meeste uitleggers komen tot<br />

dezelfde conclusie als de rooms-katholieke theoloog van joodse afkomst Gregory<br />

Baum in 1961, toen hij een apologie schreef van het Nieuwe Testament en de schuld<br />

van de anti-joodse uitwerking van een aantal teksten volledig legde bij de latere<br />

7 Vgl. H .Jansen, Christelijke oorsprong van racistische jodenhaat. Een vergelijkend onderzoek,<br />

Kampen 1995, 14-37.


exegeten. 8 In zijn inleiding tot het boek van Ruether <strong>Faith</strong> <strong>and</strong> <strong>Fratricide</strong> in 1974<br />

bekende hij, dat hij door de lezing van haar boek noodgedwongen tot <strong>and</strong>ere gedachten<br />

gekomen was. Hoewel hij dit vroeger ontkend had, zag hij nu de belijdenis van Jezus<br />

als de Christus als de diepste oorzaak van het christelijke antisemitisme, of in de<br />

woorden van Ruether 'het antisemitisme als de linkerh<strong>and</strong> van de christologie'. De<br />

Christus-belijdenis zou steeds h<strong>and</strong> in h<strong>and</strong> gegaan zijn met de verwerping van het<br />

jodendom als een levende religie. We zagen reeds eerder dat de Amerikaanse<br />

theologen A.R. Eckardt en A.L. Eckardt nog radicaler waren in hun conclusies en<br />

verklaarden, dat de belijdenis van de opst<strong>and</strong>ing van Jezus Christus ten diepste als<br />

anti-joods gezien moest worden, omdat christenen door deze belijdenis te kennen<br />

gaven dat met Pasen de joodse geschiedenis 'vervuld' en principieel ten einde was<br />

gekomen. 9 Weinigen zijn Baum, Ruether en de Eckardts in deze radicale conclusies<br />

gevolgd. Sommige uitleggers waren bereid onder ogen te zien dat het Nieuwe<br />

Testament anti-joodse teksten bevatte, maar weigerden te aanvaarden dat het Nieuwe<br />

Testament daardoor als een vergiftigde bron beschouwd moest worden. Ook joodse<br />

onderzoekers mengden zich in de discussie; enkelen namen de scherpe these van<br />

Ruether over, 10 maar <strong>and</strong>eren verwierpen deze of brachten nuanceringen aan. 11<br />

8 G. Baum, The Jews <strong>and</strong> the Gospels, New York 1961.<br />

9 Zie in hoofdstuk 5. A.R. Eckardt, A.L. Eckardt, Long Night's Journey into Day. Life <strong>and</strong> Death after<br />

the Holocaust, Detroit 1982, 111-138.<br />

10 Bijv. H. Maccoby, The Sacred Executioner. Human Sacrifice <strong>and</strong> the Legacy of Guilt, London<br />

1982, en idem, The Mythmaker. Paul <strong>and</strong> the Invention of Christianity, New York 1986.<br />

11 Bijv. Y.H. Yerushalmi, 'Response to Rosemary Ruether', in: E. Fleischner, Auschwitz: Beginning of<br />

a New Era? Reflections on the Holocaust, New York 1977, 97-107; E.B. Borowitz, Contemporary<br />

Christologies. A Jewish Response, New York/Ramsey 1980, 176-186.


De discussie over deze thematiek kan onverwachte en verwarrende coalities tot<br />

st<strong>and</strong> brengen. Diegenen die volstrekt het tegenovergestelde willen beklemtonen,<br />

komen soms toch tot dezelfde conclusie. Zo kunnen zij die van mening zijn dat het anti-<br />

joodse virus het Nieuwe Testament ongeneeslijk heeft geïnfecteerd, in hun<br />

argumentaties een 'monsterverbond' aangaan met hen die er van overtuigd zijn, dat het<br />

anti-judaïsme een principieel theologisch onderdeel vormt van het Nieuwe Testament<br />

en dáárom onopgeefbaar is. De ene groep acht het anti-judaïsme gif, de <strong>and</strong>ere groep<br />

ziet het als een wezenlijk element van het christelijk geloof. Beide groepen zijn echter<br />

van mening, dat het anti-judaïsme een niet te elimineren onderdeel vormt van het<br />

Nieuwe Testament. In 1974 werd in twee bijdragen van het tijdschrift Evangelische<br />

Theologie een merkwaardige pennenstrijd gevoerd tussen de joodse geleerde David<br />

Flusser en de christelijke nieuwtestamenticus Ulrich Wilckens. Flusser kritiseerde een<br />

pas verschenen commentaar van Wilckens op het Nieuwe Testament en bespeurde<br />

een virulent anti-judaïsme in de wijze waarop Wilckens met een aantal omstreden<br />

teksten omging. 12 Hij laakte vooral de 'ontjoodsing' van het Nieuwe Testament in het<br />

commentaar en had er geen goed woord over het jodendom in gevonden. Wilckens<br />

antwoordde dat het anti-judaïsme nu eenmaal een wezenlijk aspect vormt van het<br />

Nieuwe Testament, dat nauwkeurig onderscheiden diende te worden van het latere<br />

antisemitisme. 13 Hij achtte de anti-joodse motieven in het Nieuwe Testament christelijk-<br />

theologisch essentieel en benadrukte tegelijkertijd, dat dit anti-judaïsme niet gericht was<br />

tegen de joden als medemensen, maar wel de zenuw raakte van de joodse<br />

geloofsoverlevering. De discussie werd nog gecompliceerder, toen een <strong>and</strong>ere Duitse<br />

theoloog uit de school van Bultmann, Günther Klein, de term 'anti-judaïsme' juist<br />

volstrekt afwees ten aanzien van het Nieuwe Testament, omdat het voor hem boven<br />

alle twijfel verheven was dat in het Nieuwe Testament joden en heidenen gelijkgesteld<br />

waren en beide als 'goddelozen' alleen gerechtvaardigd konden worden door het geloof<br />

12 D. Flusser, 'Ulrich Wilckens und die Juden', Evangelische Theologie 34 (1974), 236-243.<br />

13 U. Wilckens, 'Das Neue Testament und die Juden. Antwort an David Flusser', Evangelische<br />

Theologie 34 (1974), 602-611. In een 1995 geschreven recensie kwam hij op de discussie van 1974<br />

terug en oordeelde dat het begrip 'anti-judaïsme' beter niet gebruikt had kunnen worden om het meest<br />

wezelijke 'grondverschil' tussen jodendom en christendom aan te duiden: Theologische Literatur<br />

Zeitung 120 (1995), 523-527.


in Jezus Christus. 14 Hoe zou het opkomen voor het behoud van joden door Christus als<br />

'anti-joods' aangemerkt kunnen worden, vroeg hij zich retorisch af. Het is immers juist<br />

'pro-judaïstisch', wanneer er voor geijverd wordt joden te 'behouden'? In zijn artikel<br />

bestreed hij die theologen te vuur en te zwaard, die door de schok van Auschwitz het<br />

Nieuwe Testament met een <strong>and</strong>ere bril trachtten te lezen, want volgens hem was er<br />

voor joden maar één heilsweg, namelijk Jezus Christus. Hij verweet zijn tegenst<strong>and</strong>ers<br />

theologische terreur, de verabsolutering van het eigen gelijk en een 'criminaliserende<br />

intimidatie' ten aanzien van theologische opvattingen van <strong>and</strong>eren. Zijn furieuze<br />

stellingname en felle uitlatingen lieten zien tot welke emoties de discussie over 'anti-<br />

judaïsme en het Nieuwe Testament' kan leiden.<br />

Ontsnappingswegen<br />

De veronderstelling dat er een oorzakelijk verb<strong>and</strong> zou kunnen zijn tussen jodenhaat en<br />

een aantal nieuwtestamentische teksten, is in kerk en theologie door velen als een<br />

ernstige aanklacht ervaren. Dit heeft tot een explosie van studies geleid die vaak een<br />

sterk apologetisch karakter hebben. Er zijn vele pogingen in het werk gesteld om de<br />

aanklachten weg te nemen. Het feit kan echter niet ontkend worden, dat in de loop van<br />

de kerkgeschiedenis uitingen van antisemitisme talloze malen zijn gestaafd met teksten<br />

uit het Nieuwe Testament. Exegetische studies mogen daarom niet als<br />

ontsnappingswegen dienen om de ernst van deze zaak onder ogen te zien. Wellicht<br />

kunnen deze studies de ingewikkelde materie nuanceren of misschien de aanklacht<br />

relativeren. Maar wetenschappelijke studies blijven onder de maat, wanneer de<br />

verborgen agenda is om bij voorbaat elk verb<strong>and</strong> tussen jodenhaat en<br />

nieuwtestamentische teksten te ontkennen of te verontschuldigen. Het is mogelijk<br />

enkele duidelijke tendensen aan te wijzen in de grote hoeveelheid literatuur over dit<br />

thema. 15 Soms komen verschillende benaderingswijzen en tendensen voor in één en<br />

dezelfde studie. Hieronder volgt een poging tot opsomming en tegelijk onderscheiding:<br />

a. Ontkenning<br />

14 G. Klein, ' "Christlicher Antijudaismus". Bemerkungen zu einem semantischen<br />

Einschüchterungsversuch', Zeitschrift für Theologie und Kirche 79 (1982), 411-450.<br />

15 Enkele worden opgesomd in: G. Theissen, 'Aporien im Umgang mit den Antijudaismen des Neuen<br />

Testaments', in: E. Blum u.a. (Hg.), Die Hebräische Bibel und ihre zweifache Nachgeschichte, FS für<br />

Rolf Rendtorff, Neukirchen-Vluyn 1990, 535-554.


Er zou in het Nieuwe Testament op geen enkele wijze sprake zijn van anti-judaïstische<br />

tendensen. Zelden wordt ontkend dat teksten in latere tijd gebruikt zijn om<br />

antisemitisme te onderbouwen of aan te wakkeren. Maar wel wordt ontkend dat de<br />

teksten zelf daartoe aanleiding zouden hebben gegeven. Bij deze opvatting wordt het<br />

latere gebruik van de teksten voor antisemitische doeleinden als puur misbruik<br />

gebr<strong>and</strong>merkt. Daarmee is het Nieuwe Testament zelf veilig en buiten schot gesteld,<br />

maar worden tegelijkertijd vele latere uitleggers, zoals kerkvaders, reformatoren,<br />

dogmatici en predikers, in de beklaagdenbank gezet. Aan hedendaagse exegeten, die<br />

anti-judaïsme in de nieuwtestamentische teksten zelf menen te moeten aanwijzen,<br />

wordt dan verweten dat zij op onwetenschappelijke gronden het latere misbruik<br />

terugprojecteren in het Nieuwe Testament. 16<br />

b. Antisemitisme in de Oudheid<br />

Het nieuwtestamentische anti-judaïsme zou beslissend beïnvloed zijn door het heidense<br />

antisemitisme, dat veelvuldig voorkwam in de Grieks-Romeinse wereld van de<br />

Oudheid. 17 Aan het adres van de joden werden in de Oudheid met name de volgende<br />

verwijten gemaakt: ze zouden goddelozen zijn, omdat ze geen afbeeldingen van hun<br />

godheid bezaten; ze zouden mensenhaters zijn, omdat ze zich door hun<br />

voedselvoorschriften en verbod van gemengde huwelijken afscheidden van <strong>and</strong>eren; ze<br />

zouden lui zijn vanwege hun gebod van de sabbatsrust; en ze zouden hun lichaam<br />

verminken door de besnijdenis. Daarnaast werden nog merkwaardige gruwelverhalen<br />

opgedist, zoals over het door joden vereren van een ezelskop in de tempel en over een<br />

jaarlijkse door hen uitgevoerde rituele moord op Grieken. Het Nieuwe Testament zou<br />

slechts op milde wijze dit virulente heidense antisemitisme weerspiegelen. Zo is er vaak<br />

op gewezen dat Paulus beïnvloed zou zijn door het heidense antisemitisme in zijn uitval<br />

in 1 Tess. 2:15 tegen de joden, "die God niet behagen en tegen alle mensen ingaan". 18<br />

Toch lijkt het onmogelijk het Nieuwe Testament te verontschuldigen met een verwijzing<br />

16 D. Sänger, Die Verkündigung des Gekreuzigten und Israel. Studien zur Verhältnis von Kirche und<br />

Israel bei Paulus und im frühen Christentum, Tübingen 1994, 78-79.<br />

17 Zo bijvoorbeeld F. Lovsky, Antisémitisme et mystère d'Israël, Paris 1955, 139-160.<br />

18 Deze anti-judaïstische exegese wordt bestreden door: T. Baarda, ' "Maar de toorn is over hen<br />

gekomen..." (1 Thess.2:16c', in: T. Baarda e.a., Paulus en de <strong>and</strong>ere joden. Exgetische bijdragen en<br />

discussie, Delft 1984, 15-74, met name 45-47.


naar het heidense antisemitisme. Diverse auteurs hebben aangetoond, dat de heidense<br />

weerst<strong>and</strong> tegen joden niet algemeen voorkwam, maar alleen in specifieke streken en<br />

steden was ingegeven door sociale conflicten en economische belangen. 19 Rond het<br />

begin van de jaartelling had het hellenistische jodendom in ieder geval ook een grote<br />

uitstraling en oefende tot in de hoogste kringen een sterke aantrekkingskracht uit op<br />

vele niet-joden. In diverse Griekse en Romeinse bronnen wordt met sympathie en hoog-<br />

achting over joden en jodendom geschreven. Er is in de Grieks-Romeinse Oudheid<br />

geen sprake van een bijzondere haat tegen joden, wel van algemene vooroordelen<br />

tegen alle 'barbaarse' volken. Het christelijke anti-judaïsme kan dan ook niet op<br />

apologetische gronden herleid worden tot het heidense antisemitisme. Hoewel<br />

ongetwijfeld elementen overgenomen zijn, voegde de christelijke jodenhaat een<br />

principieel religieus element toe aan het besta<strong>and</strong>e antisemitische arsenaal.<br />

c. Teksten tegenover teksten<br />

'Negatieve' teksten in het Nieuwe Testament over joden en jodendom zouden weerlegd<br />

en weersproken kunnen worden door 'positieve' teksten, soms zelfs bij dezelfde<br />

auteurs. Ongetwijfeld weerspiegelt zich ook reeds in het Nieuwe Testament de<br />

ambivalente houding, die zo kenmerkend is in de christelijke houding jegens joden en<br />

jodendom. Er is enerzijds het bewustzijn aanwezig dat het heil via het joodse volk tot de<br />

heidenen gekomen is, er is <strong>and</strong>erzijds de overtuiging dat de joden hardnekkig en<br />

ongehoorzaam zijn, omdat ze in grote meerderheid dit heil in Jezus Christus hebben<br />

afgewezen. Overal in het Nieuwe Testament is deze ambivalentie terug te vinden. Een<br />

paar voorbeelden kunnen ter illustratie genoemd worden. Er kan gewezen worden op<br />

Paulus die in 1 Tess. 2:16 spreekt over de joden "die te allen tijde de maat van hun<br />

zonden vol maken" en er dan als conclusie aan toevoegt: "De toorn is over hen<br />

gekomen tot het einde". Maar dezelfde Paulus geeft in Rom. 9:2 blijk van "een grote<br />

smart en een voortdurend hartzeer" over zijn eigen joodse volk en eindigt zijn uitvoerige<br />

betoog over Israël met het uitspreken van de overtuiging in Rom. 11:26, dat "aldus gans<br />

Israël behouden zal worden". Ook de evangelist Matteüs kan in dit verb<strong>and</strong> geciteerd<br />

19 Vgl. G.I. Langmuir, History, Religion <strong>and</strong> Antisemitism, London/New York 1990,18-41; M.Stern,<br />

'The Jews in Greek <strong>and</strong> Latin Literature', in: S. Safrai, M. Stern (eds.), The Jewish People in the First<br />

Century, Vol.Two, Assen/Amsterdam 1976, 1101-1159; K.A.D. Smelik, Anti-judaïsme en de kerk, Baarn<br />

1993, 48-64.


worden. Aan de ene kant heeft hij woorden bewaard over de exclusieve opdracht van<br />

de apostelen jegens de 'verloren schapen van het huis Israëls' (Mat. 10:6, 15:24), aan<br />

de <strong>and</strong>ere kant spreekt hij in zeer venijnige bewoordingen over de Farizeeën (Mat. 23)<br />

en laat hij de joden een 'vloekroep' uitschreeuwen vóór het gerechtsgebouw van Pilatus<br />

(Mat. 27:25). In het evangelie van Johannes komt de ambivalentie het scherpst tot<br />

uiting. Vele malen worden 'de joden' in het meervoud genoemd en meestal in een<br />

uitgesproken negatieve context. Toch wordt ook het woord in Joh. 4:22 overgeleverd:<br />

"Het heil is uit de joden". Daarnaast kunnen echter vele <strong>and</strong>ere teksten geciteerd<br />

worden, waarvan wellicht de meest beruchte aan het adres van de joden luidt: "Gij hebt<br />

de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen" (Joh. 8:44). De<br />

ambivalentie in al deze teksten betekent dat er in het Nieuwe Testament zowel<br />

verwantschap als vervreemding tot uitdrukking wordt gebracht tussen joden en<br />

christenen, tussen Israël en de kerk. Het is onjuist om door het verwijzen naar teksten,<br />

die verwantschap weerspiegelen, <strong>and</strong>ere teksten buiten werking te willen stellen die<br />

vervreemding en zelfs vij<strong>and</strong>schap onder woorden brengen.<br />

d. Intern-joodse polemiek<br />

In het Nieuwe Testament zou in de negatieve teksten over joden en jodendom slechts<br />

sprake zijn van intern-joodse polemiek. 20 Ongetwijfeld vond een dergelijke polemiek in<br />

de eerste eeuw veelvuldig plaats. De profeten van het Oude Testament konden al fel<br />

tekeer gaan tegen hun volksgenoten. En in de tijd van Jezus stonden verscheidene<br />

joodse groeperingen scherp tegenover elkaar. Pas na de verwoesting van Jeruzalem en<br />

de tempel in het jaar 70 ontwikkelden de Farizeeën, later de rabbijnen, zich tot de<br />

leidende groep, die het volk door de crisis heen voerde. Maar vóór deze verwoesting<br />

stonden Sadduceeën, Farizeeën, Zeloten, Essenen en <strong>and</strong>eren naast en tegenover<br />

elkaar. Zij maakten elkaar vaak felle verwijten, die niet onderdeden voor de felheid van<br />

de 'anti-joodse' bewoordingen, die in het Nieuwe Testament te vinden zijn. Ook de<br />

Qumran-gemeenschap maakte buitensta<strong>and</strong>ers uit voor 'zonen van de duisternis' en<br />

'zonen van de duivel'. De 'Jezus-groepering' maakte aanvankelijk deel uit van het<br />

pluriforme jodendom van de eerste eeuw. Juist het feit dat Jezus zo dicht bij de<br />

beweging van de Farizeeën stond, was de oorzaak van polemiek, wrijving en<br />

20 Bijv. E. Schillebeeckx, Mensen als verhaal van God, Baarn 1989, 166-173.


aanklachten. Na het jaar 70 kreeg deze overgeleverde polemiek aan het adres van de<br />

Farizeeën een scherpere lading, omdat deze toen de leidende groepering waren<br />

geworden en 'de kerk uit de joden' zich door hen in de verdediging gedrongen voelde.<br />

Het a<strong>and</strong>acht vragen voor deze historische omst<strong>and</strong>igheden is van belang en werpt<br />

stellig een verhelderend licht op de teksten. Het wijzen op deze samenhangen kan het<br />

anti-joodse karakter van een aantal nieuwtestamentische teksten wellicht historisch<br />

relativeren maar niet opheffen. Een volstrekte historisering van deze teksten verwaar-<br />

loost het gegeven, dat deze theologisch gezaghebbend zijn geworden. Negatieve oor-<br />

delen over de joden worden bijvoorbeeld in de evangeliën in de mond van Jezus gelegd<br />

en krijgen daardoor een absoluut gezag.<br />

e. Neerslag van sociale conflicten<br />

In aansluiting aan het in het voorga<strong>and</strong>e punt genoemde wordt door sommige auteurs<br />

de oorzaak van het anti-judaïsme in het christendom vrijwel uitsluitend gezocht in de<br />

sociale groepsconflicten in de eerste eeuwen. Na de joodse opst<strong>and</strong>en herstelde het<br />

jodendom onder leiding van de Farizeeën, later de rabbijnen, zich van de schok van de<br />

ondergang van de tempel en grensde zich op zoek naar nieuwe vitaliteit af tegenover<br />

<strong>and</strong>ersdenkenden. De jonge kerk, waarin langzamerh<strong>and</strong> heidenchristenen de<br />

meerderheid gingen vormen, zag zich genoodzaakt polemisch en apologetisch op deze<br />

nieuwe vitaliteit te reageren. Joden en christenen zouden in de tweede en derde eeuw<br />

in grote rivaliteit op zoek geweest zijn naar nieuwe bekeerlingen en daarbij gebruik<br />

gemaakt hebben van een steeds scherpere polemiek tegenover elkaar. Baanbrekend<br />

voor deze visie op het gebeuren in de eerste eeuwen was de studie van Marcel <strong>Simon</strong>,<br />

Verus Israel, 21 die tegenover dogmatische uiteenzettingen die vaak de theologische<br />

superioriteit van het christendom beklemtoonden, alle nadruk wilde leggen op sociale<br />

factoren, zoals rivaliteit en groepsbelangen, in een verklaring voor het virulente anti-<br />

judaïsme van de kerkvaders. Als in het algemeen verbale agressie, sociaal-<br />

psychologisch gezien, een uiting is van frustratie, dan is de anti-joodse, agressieve<br />

retoriek van de kerkvaders een bewijs van hun frustratie over het feit dat de<br />

meerderheid van het joodse volk Jezus afwees als messias. Met verwijzingen naar het<br />

21 M. <strong>Simon</strong>, Verus Israel. Etude sur les Relations entre Chrétiens et Juifs dans l'Empire Romain,<br />

Paris 1964 2 .


Oude Testament en de evangeliën maakten de kerkvaders duidelijk, dat de joden altijd<br />

al hardnekkig, ongelovig en ongehoorzaam geweest waren. De verdediging van deze<br />

'conflict-theorie' van Marcel <strong>Simon</strong>, die stellig waarheidselementen bevat, ging echter<br />

fungeren als een verontschuldiging voor de hardnekkige continuïteit van het<br />

theologische anti-judaïsme in de christelijke traditie. 22 Het is onjuist het anti-judaïsme te<br />

beschrijven als een min of meer toevallig nevenproduct van een historisch conflict,<br />

waaraan beide partijen evenveel schuld zouden zijn. De 'conflict-theorie' die onder velen<br />

school gemaakt heeft, legt een te zwaar accent op de sociale factoren ter verklaring van<br />

de christelijke afkeer van joden in de eerste eeuwen en onderschat daardoor de kracht<br />

van het theologische anti-judaïsme, dat in alle eeuwen gevoed werd door een beroep op<br />

een aantal nieuwtestamentische teksten.<br />

f. Joden als representanten<br />

In verschillende studies wordt verdedigd, dat de a<strong>and</strong>uidingen 'de Farizeeën' en 'de<br />

joden' in de evangeliën niet zozeer concreet-historisch gelezen moeten worden als wel<br />

symbolisch-representatief opgevat dienen te worden. 23 Het zou de evangelisten in hun<br />

negatief-afwijzende tekening van de Farizeeën niet gaan om een veroordeling van deze<br />

concreet-historische groepering, maar om het geven van een waarschuwend voorbeeld<br />

tegen alle vormen van menselijke eigendunk en vrome zelfgerechtigheid. Daarom<br />

zouden de Farizeeën weergegeven worden als dé prototypen van alle verzet en<br />

weerst<strong>and</strong> tegen het evangelie. Op deze wijze kunnen zij als een soort illustratie-model<br />

fungeren voor alle ongehoorzaamheid binnen de christelijke gemeente. Die rol hebben<br />

'de Farizeeën' en 'de joden' steeds weer toegeschoven gekregen in de christelijke<br />

catechese en verkondiging. Zij werden beschouwd als de representanten bij uitstek van<br />

alle verzet tegen God. Deze opvatting, die tevens fungeert als een ontsnappingsweg om<br />

de beschuldiging van anti-judaïsme in het Nieuwe Testament te weerleggen, keert zich<br />

echter tegen zichzelf. Niets is namelijk vernietigender dan dat een groepering model<br />

moet staan voor afval van God en ongehoorzaamheid aan het evangelie. Of men nu<br />

22 Deze kritiek op M. <strong>Simon</strong> verwoordt de joodse onderzoeker Miriam S. Taylor in haar studie: Anti-<br />

Judaism <strong>and</strong> Early Christian Identity. A Critique of the Scholarly Consensus, Leiden/New York/Köln<br />

1995.<br />

23 Zie bijvoorbeeld over 'de joden' in het evangelie van Johannes: J. Beutler, 'Die "Juden" und der<br />

Tod Jesu im Johannesevangelium', in: H.H. Henrix, M. Stöhr (Hg.), Exodus und Kreuz im ökumenischen<br />

Dialog zwischen Juden und Christen, Aachen 1978, 75-93.


anti-joodse uitspraken betrekt op 'symbolische joden' als een soort model of op<br />

concreet-empirische joden, het resultaat is hetzelfde, namelijk afwijzing van joden en<br />

jodendom.<br />

Een bijzonder exegetisch probleem vormt de 71x in het evangelie van Johannes<br />

voorkomende a<strong>and</strong>uiding 'de joden', op een enkele uitzondering na meestal in een zeer<br />

vij<strong>and</strong>ige context. Op verschillende wijzen is getracht om aan de klaarblijkelijkheid van<br />

anti-judaïsme in deze uitdrukking te ontkomen. Zo is er op gewezen, dat met de<br />

a<strong>and</strong>uiding 'de joden' voornamelijk gedoeld zou worden op de geestelijke leiders die<br />

Jezus vij<strong>and</strong>ig gezind waren. Er is ook betoogd, dat 'de joden' in Johannes getekend<br />

worden als de vertegenwoordigers van de ongelovige wereld, die in duisternis verkeert<br />

en de van God gezonden verlosser afwijst. Verder zijn er pogingen in het werk gesteld<br />

om de Griekse a<strong>and</strong>uiding hoi Ioudaioi te vertalen met 'de Judeeërs' in tegenstelling tot<br />

de groep van de Galileeërs, waardoor de negatieve verwijzing naar het joodse volk<br />

geheel zou komen te vervallen. Deze 'oplossing' voert echter tot absurde vertalingen als<br />

'het reinigingsritueel van de Judeeërs' (2:6) en 'Loofhutten, het feest van de Judeeërs'<br />

(7:2). Het lijkt het meest waarschijnlijk, dat de scherpe uitspraken over 'de joden' op<br />

twee niveau's gelezen moeten worden, op het niveau van de tijd van Jezus én op het<br />

niveau van de tijd van de evangelist, toen de tegenstellingen tussen de christelijke<br />

gemeente en 'de joden' scherper en dieper geworden waren. Dit inzicht kan het anti-<br />

judaïsme van de teksten wellicht relativeren maar niet wegnemen, laat staan ter<br />

verontschuldiging dienen voor de anti-joodse uitwerking van deze teksten.<br />

g. Sublimering<br />

Soms is getracht de scherpte van 'anti-joodse' uitdrukkingen weg te nemen door aan<br />

een tekst een stichtelijke wending aan te geven. Zo is er in verb<strong>and</strong> met de beruchte<br />

tekst Mat. 27:25 "Zijn bloed kome over ons en onze kinderen" op gewezen, dat het<br />

Nieuwe Testament steeds spreekt over het verlossende bloed van Jezus. Het<br />

verzamelde volk vóór het gerechtsgebouw van Pilatus zou in een soort onbewuste<br />

profetische uitroep, vergelijkbaar met de onbewust uitgesproken 'profetie' van Kajafas in<br />

Joh. 11:49-52, het verlossende bloed van Jezus hebben afgesmeekt over zichzelf en<br />

zijn nakomelingen. 24 Op deze wijze wordt de onheilspellende betekenis van de uitroep<br />

24 Zo F. Mussner, Traktat über die Juden, München 1979, 309-310; E. Schweizer, Das Evangelium<br />

nach Matthäus, Göttingen 1973, 333. Vgl. ook M. Hamburger, W. Zuidema, 'Achtergrond en gevolgen<br />

van een betekenisver<strong>and</strong>ering. "Zijn bloed kome over ons en onze kinderen" ', in: Morasja Kehillat


gesublimeerd en wordt de beruchte tekst bevrijd van de verdenking van anti-judaïsme.<br />

Deze uitweg gaat niet alleen tegen de oorspronkelijke bedoeling van de tekst in, maar<br />

verwaarloost ook negentien eeuwen uitleg-traditie, waarin deze tekst zijn anti-joodse<br />

sporen heeft getrokken in de kerk én in de geschiedenis van het joodse volk.<br />

Ambivalentie<br />

Ontsnappingswegen zijn doodlopende wegen. De nuanceringen en relativeringen<br />

krijgen het karakter van verontschuldingen en nemen daardoor de aanklacht van anti-<br />

judaïsme niet weg, maar verscherpen die veeleer. Het nieuwtestamentische anti-<br />

judaïsme is de keerzijde van een diepe verwantschap met het jodendom en van een<br />

hechte verbinding met het joodse volk. Er is reeds op gewezen, dat de ambivalentie niet<br />

te overwinnen is door eenvoudigweg de 'negatieve' teksten tegeover de 'positieve'<br />

teksten te plaatsen of zelfs weg te strepen. Deze ambivalentie is met behulp van vele<br />

teksten te illustreren: In het evangelie van Matteüs staat enerzijds het woord van Jezus<br />

vermeld: "Er zal niet één tittel of jota vergaan van de wet" (Mat. 5:18). Anderzijds laat de<br />

evangelist Jezus zeggen:"Het Koninkrijk Gods zal van u weggenomen worden en het<br />

zal gegeven worden aan een <strong>and</strong>er volk, dat de vruchten daarvan opbrengt" (Mat.<br />

21:43).<br />

Jaacov. Het erfdeel van de gemeente van Jacob (Dewariem 33-4), L<strong>and</strong>graaf 1988, 71-83.


Enerzijds wordt in het evangelie van Lucas gesproken over "heerlijkheid voor uw volk<br />

Israël" (Luc. 2:32), <strong>and</strong>erzijds staat er geschreven dat Jeruzalem niet weet wat tot haar<br />

vrede dient (Luc. 19:42). Enerzijds wordt in het evangelie van Johannes betuigd "Het<br />

heil is uit de joden" (Joh. 4:22), <strong>and</strong>erzijds wordt aan de collectieve groep van 'de joden'<br />

toegeschreven, dat zij Jezus voortdurend naar het leven staan. 25 In één en dezelfde<br />

tekst van Paulus kunnen joden zelfs zowel "vij<strong>and</strong>en om uwentwil" heten als "geliefden<br />

om der vaderen wil" (Rom. 11:28). De ambivalentie van het christendom ten opzichte<br />

van het jodendom is onlosmakelijk verbonden met de oorsprongsgeschiedenis van de<br />

christelijke gemeente. Christenen ervaren in hun identiteit zowel verwantschap als<br />

verschillen met het jodendom. In vele eeuwen is de verwantschap onderdrukt of zelfs<br />

ontkend, terwijl de verschillen breed zijn uitgemeten. Uit reactie op deze ontwikkeling<br />

valt in onze tijd soms het tegenovergestelde te constateren: De verwantschap wordt<br />

zeer sterk benadrukt, terwijl de verschillen naar de achtergrond worden gedrongen. De<br />

grote uitdaging ligt echter in het bezig zijn met de vraag, of kerk en theologie na<br />

Auschwitz in staat zullen zijn de ambivalentie te overwinnen, die vaak eenzijdig is<br />

omgeslagen in jodenhaat, en of christenen kunnen leren leven met de dualiteit van<br />

verwantschap en verschil.<br />

Het is geen uitweg om de omstreden teksten eenvoudigweg uit het Nieuwe<br />

Testament te schrappen. Het zou trouwens niet alleen om enkele teksten gaan maar<br />

ook om hele gedeelten, wanneer men alle sporen van anti-judaïsme zou willen<br />

uitbannen. Formeel en officieel zou geen enkele theologische of kerkelijke autoriteit tot<br />

een dergelijke rigoreuze stap bevoegd zijn. Geen enkele religie gaat overigens op deze<br />

wijze met haar heilige geschriften om. Marcion die in de 2e eeuw heeft getracht alles in<br />

de bijbel te schrappen wat aan Israël herinnerde, staat als ketter te boek. Er zijn <strong>and</strong>ere,<br />

meer begaanbare wegen om de ambivalentie in het christendom te overwinnen en anti-<br />

judaïsme tegen te gaan. Die wegen zijn vooral exegetisch en hermeneutisch van aard.<br />

Op exegetisch gebied is in de laatste decennia veel vooruitgang geboekt. De eerste<br />

25 Zie over anti-judaïsme en het evangelie van Johannes: H. Jansen, 'Anti-Semitic Potential in het<br />

Evangelie van Johannes', in: D. van Arkel e.a., Veertig jaar na '45. Visies op het hedendaagse<br />

antisemitisme, Amsterdam 1985, 75-116. Vgl. ook een joodse stem: M. Brumlik, 'Johannes: Das<br />

judenfeindliche Evangelium', Kirche und Israel 4 (1989), 102-113; en de respons van een<br />

nieuwtestamenticus: E. Stegemann, 'Die Tragödie der Nähe. Zu den judenfeindlichen Aussagen des<br />

Johannesevangeliums', Kirche und Israel 4 (1989), 114-122.


eacties na de felle aanklacht van Rosemary Ruether in 1974 waren vooral polemisch<br />

en apologetisch van aard. Het kon en mocht gewoonweg niet waar zijn. Daarna is in<br />

vele studies de aanklacht gerelativeerd en genuanceerd. Zorgvuldig historisch-kritisch<br />

onderzoek vanuit een 'holistische' benadering lijkt het meeste resultaat op te leveren. In<br />

een dergelijke benadering wordt het Nieuwe Testament niet geïsoleerd bestudeerd<br />

maar gezien als een bundel voornamelijk joodse geschriften uit de periode rond het<br />

begin van de jaartelling. Vooral Peter Tomson heeft in zijn boek 'Als dit uit de Hemel<br />

is...'. Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament in hun verhouding tot het<br />

Jodendom 26 een dergelijke benadering bepleit. 'Het' jodendom en 'het' christendom<br />

bestonden in de eerste eeuwen nog niet kunnen daarom niet bestudeerd worden als<br />

twee gescheiden, elkaar uitsluitende historische grootheden. In de eerste eeuwen<br />

bestonden er vele groeperingen naast en tegenover elkaar, die elkaar over en weer<br />

bestreden en beïnvloeden. Daarom is voor de studie van het Nieuwe Testament<br />

kennismaking met zeer uiteenlopende literatuur uit die periode relevant, zoals de<br />

geschriften van Qumran, joods-apocalyptische literatuur, rabbijnse geschriften,<br />

christelijk-joodse bronnen, hellenistisch-joodse geschriften en nog veel meer. Het is in<br />

dit verb<strong>and</strong> interessant om het resultaat van de historisch-kritische studie van Tomson<br />

samen te vatten ten aanzien van de vraag naar het verschijnsel van anti-judaïsme in het<br />

Nieuwe Testament.<br />

Het opsommen van een dergelijk 'exegetisch resultaat' moet natuurlijk opgevat<br />

worden als een uitdaging tot het kritisch en nauwkeurig bestuderen van de<br />

bewijsvoering in het boek. Tomson tekent Jezus geheel en al in het joodse milieu van<br />

Palestina aan het begin van de eerste eeuw. Hoewel hij bij Jezus ook esseense<br />

invloeden waarneemt, bespeurt hij bij hem toch vooral farizeese affiniteit en ziet hij hem<br />

op bepaalde punten een onafhankelijke positie innemen. Uiteraard kan er bij de jood<br />

Jezus in zijn joodse context op geen enkele wijze sprake zijn van anti-judaïsme. Al<br />

spoedig ontstond in joods milieu een gezaghebbende traditie, die op enkele plaatsen in<br />

de brieven van Paulus en in de brief van Jakobus is terug te vinden. Boeiend is de<br />

bespreking die Tomson wijdt aan 'de joodse kerken en geschriften', waarbij hij doelt op<br />

Judas, Jakobus, de Didachè, maar ook op de Openbaring van Johannes en de Brief aan<br />

de Hebreeën. Hoewel in deze geschriften wel van polemiek sprake is, is de term anti-<br />

26 Uitg. B. Folkertsma Stichting voor Talmudica, Hilversum 1997.


judaïsme hier niet van toepassing. De brieven van Paulus en de lucaanse geschriften<br />

waren gericht aan niet-joodse kerken. Paulus zette zich in voor het ideaal van een kerk<br />

als een 'lichaam', waarin joodse en niet-joodse gelovigen verschillende maar<br />

gelijkwaardig leden zouden zijn. Deze pluralistische visie kwam steeds meer onder druk<br />

te staan, enerzijds van de zijde van sommige joodse Jezus-volgelingen die de niet-<br />

joden in de paulinische gemeenten dwongen tot judaïseren, <strong>and</strong>erzijds van de kant van<br />

niet-joodse gelovigen die problemen hadden met joodse leefgewoonten van christelijke<br />

joden in de gemeente. Lucas houdt in zijn evangelie en in het boek H<strong>and</strong>elingen vast<br />

aan het oorspronkelijke, pluriforme paulinische visioen. Tomson berekent de paulinisch-<br />

lucaanse traditie, waarin volgens hem geen anti-judaïsme voorkomt, op meer dan de<br />

helft van de omvang van het Nieuwe Testament. Aan het begin van de tweede eeuw is<br />

Paulus echter reeds anti-joods geïnterpreteerd, een ontwikkeling die Tomson vooral ziet<br />

beginnen bij bisschop Ignatius van Antiochië. Het evangelie van Johannes beschouwt hij<br />

met meerdere exegeten als een boek, dat in verschillende, achtereenvolgende milieu's<br />

gevormd is. In zijn uiteindelijke vorm weerspiegelt het evangelie een milieu, dat vrijwel<br />

helemaal los is komen te staan van het jodendom. In dit milieu is de aanvankelijk felle<br />

maar nog intern-joodse kritiek ver<strong>and</strong>erd in een vij<strong>and</strong>ige tekening van de collectieve<br />

groep van 'de joden' als buitensta<strong>and</strong>ers, waardoor hier van anti-judaïsme en zelfs van<br />

jodenhaat gesproken zou moeten worden. Ten aanzien van Marcus en Matteüs is<br />

Tomson van mening, dat deze beide evangeliën in de laatste fase een anti-joodse<br />

bewerking ondergingen, Matteüs ingrijpender dan Marcus. Naast de markante<br />

christelijk-joodse nadruk in Matteüs getuigt dit evangelie in een latere bewerking van<br />

een toewending naar de niet-joden met duidelijk anti-joodse accenten. Het boek van<br />

Tomson is een voorbeeld van een studie, die de apologetische tendens van vele<br />

voorga<strong>and</strong>e studies te boven is gekomen.<br />

Uitwerking<br />

Hoe belangrijk grondige exegetische studies ook zijn, er is meer nodig om de<br />

eeuwenoude ambivalentie van kerken en christenen jegens het jodendom en het joodse<br />

volk te doorbreken. Naast exegese is het noodzakelijk onderzoek te verrichten naar wat<br />

er in de loop van de tijd met de teksten gedaan is, dat wil zeggen naar de geschiedenis<br />

van de tekstuitleg (Auslegungsgeschichte) en naar de praktische uitwerking van de<br />

teksten (Wirkungsgeschichte). De teksten zijn namelijk een eigen leven gaan leiden in


de geschiedenis van de kerk. Ongetwijfeld zijn vele teksten te herleiden tot momenten in<br />

het pijnlijke proces van de scheiding der wegen tussen joden en christenen, maar ze<br />

werden een onlosmakelijk onderdeel van het oorsprongsverhaal van het christendom.<br />

De afwijzing van Jezus door de meerderheid van het joodse volk zou het geboorte-<br />

trauma van het christendom genoemd kunnen worden. Dit trauma is op vele plaatsen in<br />

het Nieuwe Testament terug te vinden en is niet alleen geïsoleerd waar te nemen in<br />

enkele afzonderlijke teksten. De christelijk-joodse minderheid moest na de verwoesting<br />

van de tempel in het jaar 70 haar identiteit vaststellen tegenover de meerderheid van<br />

het jodendom. In deze intern-joodse polemiek werden aan het einde van de eerste<br />

eeuw harde noten gekraakt. Toen het christendom zich ontwikkelde tot een voor-<br />

namelijk heidenchristelijke kerk, werd deze intern-joodse kritiek gelezen als 'anti-<br />

judaïsme' en ging deze deel uitmaken van de canon van het Nieuwe Testament. 27 De<br />

kerkvaders voelden zich genoodzaakt de superioriteit van het christendom te bewijzen<br />

tegenover het jodendom. Er moesten verklaringen aangevoerd worden voor het joodse<br />

ongeloof ten aanzien van Jezus. De drie argumenten die in de loop van de tijd het<br />

meest gebruikt werden, waren de volgende: 1. De joden waren verblind voor de klaar-<br />

blijkelijke bedoeling van hun eigen heilige Schriften. 2. De joden waren schuldig aan de<br />

dood van Jezus en moesten daarom als godsmoordenaars beschouwd worden. 3.<br />

Historische gebeurtenissen zoals de ondergang van de tempel en de daarop volgende<br />

verstrooiing van de joden vormden het bewijs van de goddelijke straf voor het onge-<br />

lovige joodse volk.<br />

Om deze argumenten kracht bij te zetten, werd steeds weer een beroep gedaan op<br />

teksten in het Nieuwe Testament. De teksten hebben mede aanleiding gegeven tot een<br />

geschiedenis van jodenhaat, die hun auteurs stellig niet aangerekend kan worden.<br />

Daarom is meer dan exegese nodig om de anti-joodse uitwerking van de teksten te<br />

ontdekken en te bestrijden. Hoewel de afzonderlijke teksten niet losgemaakt kunnen<br />

worden uit hun samenhang, duiken bepaalde teksten, zoals bijvoorbeeld Mat. 27:25,<br />

telkens weer op in anti-joodse geschriften. Over het gebruikmaken van Mat. 27:25 in de<br />

Adversus Judaeos-traditie van de kerk zou een uitgebreide studie te schrijven zijn. 28<br />

27 Vgl. G.I .Langmuir, History, Religion <strong>and</strong> Antisemitism, London/New York 1990, 275-305.<br />

28 Zie een beknopte studie: S. <strong>Schoon</strong>, "Zijn bloed over ons en onze kinderen". Een tekst en zijn<br />

uitwerking, Verkenning en Bezinning 16/4, Kampen 1983.


Lange tijd werd aangenomen dat tot de 4e eeuw de kerkvaders deze tekst niet<br />

geciteerd hadden om hun afkeer van joden kracht bij te zetten en niet geïnterpeteerd<br />

hadden als zelfvervloeking. Vele onderzoekers volgden deze conclusie van de Franse<br />

auteur Lovsky, 29 die apologetisch tegen de Frans-joodse schrijver Jules Isaac wilde<br />

bewijzen, dat de bewuste tekst niet datgene kon inhouden wat christenen er<br />

eeuwenlang uit gehaald hadden. Dit misbruik van de tekst zou in de eerste drie eeuwen<br />

nog niet voorgekomen zijn en pas door invloeden van buitenaf in de Constantijnse<br />

staatskerk binnengedrongen zijn. In een uitgebreide studie heeft Kampling inmiddels<br />

onweerlegbaar aangetoond, dat deze these van Lovsky onjuist was. 30 Ook in de eerste<br />

eeuwen citeerden vrijwel alle kerkvaders de beruchte tekst om aan te geven, dat de<br />

joden hun ongeluk over zichzelf hadden afgeroepen en dat de bloedschuld voor de<br />

dood van Jezus op het gehele joodse volk lag. Door hun roep vóór Pilatus zouden de<br />

joden de enige schuldigen geworden zijn aan de dood van Jezus. Volgens Origenes is<br />

de verwoesting van Jeruzalem het gevolg van de roep van de menigte. En vanaf<br />

Hieronymus werd de opvatting gemeengoed, dat al het ongeluk dat de joden<br />

overkomen was, het gevolg was van de bloedschuld van het gehele joodse volk. Deze<br />

schuld rustte volgens de kerkvaders niet alleen op de joden uit de tijd van Jezus maar<br />

ook op de joden van hun eigen tijd. Overigens achtten zij de uitvoering van de straf<br />

geheel en al aan God voorbehouden. Pas in de late Middeleeuwen zou de opvatting<br />

verdedigd worden, dat christenen de voltrekking van deze straf zelf ter h<strong>and</strong> zouden<br />

moeten nemen.<br />

Ook in de vroege Middeleeuwen werd Mat. 27:25 veelvuldig geciteerd om de joden<br />

aan te wijzen als de enige schuldigen aan het bloed van de Verlosser. 31 Martin van<br />

Leon (sterfjaar 1185) was berucht om zijn scherpe pen tegen de joden. De thema's van<br />

de joodse verblinding, hun schuld aan de dood van de Verlosser en de daaropvolgende<br />

29 F. Lovsky, Antisémitisme et mystère d'Israel, Paris 1955, 433-437. Lovsky volgde de studie van E.<br />

Massaux, L'influence de l'Evangile de St. Matthieu sur la littérature chrétienne avant Saint Irénée,<br />

Louvain 1950, 363-365.<br />

30 R. Kampling, Das Blut Christi und die Juden. Mat 27,25 bei den lateinischsprachigen christlichen<br />

Autoren bis zu Leo dem Grossen, Aschendorff 1984.<br />

31 Vgl. H. Schreckenberg, Die christlichen Adversus-Judaeos-Texte (11.-13. Jh.). Mit einer<br />

Ikonographie des Judenthemas bis zum 4. Laterankonzil, Frankfurt 1988, o.a. 227, 281, 291, 399, 417-<br />

418, 445.


straf van God komen uitvoerig aan de orde. Volgens Martin zijn de joden<br />

"schaamteloze honden", die vanwege hun roep in Mat. 27:25 "verdreven werden uit het l<strong>and</strong><br />

van belofte, nu verstrooid leven over de hele aarde, veracht, en lijdend onder beschimpingen<br />

en velerlei gewelddaden."<br />

Wilhelm van Bourges, een bekeerde jood, die van 1199-1209 bisschop van Bourges<br />

was, schrijft over de collectieve schuld van de joden op grond van Mat. 27:25 en tekent<br />

hun toest<strong>and</strong> als 'duivelskinderen', ellende en goddeloosheid als gevolgen van hun<br />

'bloedroep'. Arnold van Lübeck (sterfjaar 1211 of 1214) vertelt een wonderverhaal over<br />

een bekeerde jood en beschrijft in dit verb<strong>and</strong> de Judaica perfidia op grond van Mat.<br />

27:25, die tot uiting zou komen in slechtheid, verblinding en sch<strong>and</strong>elijk gedrag.<br />

Tamelijk irenisch vermeldt Hildegard van Bingen (sterfjaar 1179), dat de roep van Mat.<br />

27:25 slechts door een deel van het joodse volk uitgesproken werd. Zij was er van<br />

overtuigd, dat geheel Israël het heil zou vinden aan het einde der tijden en vergeleek<br />

Israël met de oudste zoon in de gelijkenis van de verloren zoon. De anti-joodse uitleg<br />

van Mat. 27:25 was echter gemeengoed en kon gemakkelijk aansluiting vinden bij de<br />

gangbare uitleg van de Kaïn- en Abel-geschiedenis. De christenen werden daarbij<br />

gezien als afstammelingen van Abel, omdat zij in de eucharistie een onbloedig offer<br />

brachten op het altaar, zoals Abel ook gedaan had. De joden werden echter steevast<br />

beschreven als Kaïns afstammelingen, die verworpen waren vanwege hun moordzucht<br />

en als getekenden moesten rondzwerven over de aarde.<br />

Calvijn schreef in een evangeliën-harmonie als commentaar bij Mat.27:25:<br />

"Terwijl zij een onherstelbare misdaad begingen, voegden zij er nog een plechtige vervloeking<br />

aan toe, waardoor zij zichzelf afsneden van de hoop op vergeving.(...) De joden dachten, dat<br />

zij door het doden van Christus een dienst verichtten die goed was in Gods ogen. Waar kwam<br />

deze goddeloze dwaling <strong>and</strong>ers v<strong>and</strong>aan dan van hun goddeloze hardnekkigheid en van de<br />

verachting voor God zelf? Daardoor werden zij terecht overgegeven aan deze gruwel om de<br />

uiteindelijke ondergang over zich heen te halen." 32<br />

32 J. Calvin, Commentary on a Harmony of the Evangelists, Matthew, Mark <strong>and</strong> Luke, Ed. W.<br />

Pringle, Vol.III, Gr<strong>and</strong> Rapids 1949, 288.


In enkele preken in de 20e eeuw uit de serie 'Menigerlei Genade' klinkt de echo nog<br />

uitleg. 33<br />

“Alle eeuwen door hebben de Joden moeten ondervinden, dat hunnen zelfverwensching is<br />

wat zal het dan zijn in den dag, wanneer alle dikverheven schilden, waarmede de zondaars<br />

machtige hebben getrotseerd en zijnen Christus hebben verworpen, tegen de grond zullen<br />

worden en het godslasterlijke 'Weg met Hem!' zal ver<strong>and</strong>eren in het eeuwig<br />

hen!' Weg tot in de diepten der helle toe!"<br />

33 Citaten in: S. <strong>Schoon</strong>, 9-12.<br />

na<br />

va<br />

n<br />

de<br />

ze<br />

ve<br />

rv<br />

uld<br />

.<br />

En<br />

de<br />

n<br />

Al<br />

ge<br />

sm<br />

et<br />

en<br />

on<br />

be<br />

ro<br />

uw<br />

elij<br />

ke:<br />

'W<br />

eg<br />

m<br />

et


In het jaar 1941 zei Van Herksen in een preek over deze tekst:<br />

"De historie werd voor Israël de historie van den w<strong>and</strong>elenden Jood en nog draagt dit volk de<br />

gevolgen van de zonde der Christus-verwerping, waardoor het zichzelf des eeuwigen levens<br />

niet waardig heeft gekeurd. (...) De scorpioenen-geesel, welke zij op den Christus hebben<br />

doen neersuizelen ten doode toe, heeft sindsdien henzelf getroffen; het bloed van Christus<br />

kwam en komt over hen geslacht na geslacht. (...) Israël heeft zich aan zijn God vergrepen; het<br />

heeft met eigen h<strong>and</strong> de Vorst des levens gedood.(...) Het haat Hem, den Heilige, en toont<br />

zichzelf daardoor tot de hoogste zonde gerijpt. Nu gaan de wit-gepleisterde graven open; nu<br />

worden de doodsbeenderen gezien."<br />

Het valt niet vol te houden, dat exegeten en verkondigers alle eeuwen door slechts<br />

misbruik van de tekst gemaakt hebben. 34 Hoewel er in de tekst geen sprake is van<br />

zelfvervloeking, maar de menigte alleen te kennen geeft bereid te zijn de<br />

verantwoordelijkheid van Pilatus over te nemen, kon de latere uitleg toch aanknopen bij<br />

een in de tekst reeds hoorbare intentie van Matteüs. 35 Terwijl Matteüs aanvankelijk<br />

spreekt over de 'menigte' ( Grieks: ochlos) vóór het gerechtsgebouw van Pilatus,<br />

ver<strong>and</strong>ert hij op het moment van de 'bloedroep' het subject van 'menigte' in 'heel het<br />

volk' (Grieks: pas hò laòs). De conclusie kan niet <strong>and</strong>ers zijn dan dat naar de mening<br />

van Matteüs de menigte vóór Pilatus in haar optreden en uitspraak model staat voor<br />

'heel het verbondsvolk'. De evangelist laat doorschemeren, dat de kerk alle voorrechten<br />

van het verbond van het volk Israël heeft overgenomen. Zijn theologische tendens, die<br />

zichtbaar wordt in Mat. 27:25, is onmiskenbaar bepaald door de ondergang van<br />

Jeruzalem en de tempel in het jaar 70. Hij interpreteerde dit gebeuren als de straf van<br />

God voor het afvallige Israël. Met deze verklaring stond hij niet zo ver af van<br />

verschillende interpretaties, die ook door <strong>and</strong>ere joodse groeperingen na het jaar 70<br />

gehanteerd werden, hoewel deze straf in de ogen van Matteüs een bijzondere<br />

geladenheid kreeg door de joodse verwerping van Jezus als Zoon van God. Beklem-<br />

toond moet worden, dat er echter iets heel <strong>and</strong>ers gebeurde met de tekst en zijn<br />

34 Deze lijn wordt verdedigd door: S. McKnight, 'A Loyal Critic: Matthew's Polemic with Judaism in<br />

Theological Perspective', in: C.A. Evans, D.A.Hagner (eds.), Anti-Semitism <strong>and</strong> Early Christianity.<br />

Issues of Polemic <strong>and</strong> <strong>Faith</strong>, Minneapolis 1993, 70-79, en noot 65.<br />

35 Zie de in noot 28 genoemde studie, ook voor literatuur. Verder Kampling, 219-238.


toepassing op het moment dat een grootendeels heidenchristelijk geworden kerk de<br />

interpretatie van de evangelist overnam en toepaste in haar eigen tijd op het gehele<br />

joodse volk. Op dat moment was de intern-joodse kritiek van Matteüs ver<strong>and</strong>erd in een<br />

venijnig christelijk anti-judaïsme, met jodenhaat als uiteindelijke consequentie.<br />

Onuitroeibaar?<br />

We moeten terugkomen op de vraag, die aan het begin van dit hoofdstuk werd gesteld:<br />

Is de jodenhaat onuitroeibaar in het christendom, omdat de afkeer van joden en<br />

jodendom zijn oorsprong heeft in het Nieuwe Testament zelf? Het is onmogelijk deze<br />

vraag eenduidig te beantwoorden. Wat de joodse geleerde David Flusser in 1976 s-<br />

chreef, is nog steeds relevant:<br />

"Het gehele beeld is weinig opwekkend. Misschien is ooit een zekere spanning tussen het<br />

christendom en het jodendom historisch noodzakelijk geweest voor de ontwikkeling van het<br />

christendom als een zelfst<strong>and</strong>ige, van het jodendom onafhankelijke en verschillende<br />

godsdienst. V<strong>and</strong>aag kunnen we - helaas te laat - deze hulpconstructie gerust verwijderen. De<br />

christelijke neiging tot anti-judaïsme kan evenwel alleen worden overwonnen, wanneer men de<br />

koortshaard verwijdert. Verontschuldigende uitvluchten kunnen daarbij niet helpen. Men dient<br />

in te zien dat het christelijke anti-judaïsme geen toevallige ontsporing is geweest. Het anti-<br />

judaïsme heeft aan de wieg van het christendom gestaan." 36<br />

Er is nog een lange weg te gaan voordat het anti-judaïsme in kerk en theologie, niet<br />

alleen aan de oppervlakte maar ook in de diepte van het onderbewuste van de<br />

christenheid, met wortel en tak uitgeroeid zal zijn. Er zal nog veel exegetisch en<br />

hermeneutisch onderzoek verricht moeten worden. Inmiddels rust er geen taboe meer<br />

op het thema 'anti-judaïsme in het Nieuwe Testament' en zijn apologetische studies<br />

minder talrijk geworden. Volgens sommigen heeft dit thema echter zijn relevantie<br />

verloren, omdat in een tijd van voortschrijdende secularisatie en van vermindering van<br />

de maatschappelijke invloed van de kerk er niet of nauwelijks meer een beroep zou<br />

worden gedaan op nieuwtestamentische teksten om antisemitisme te legitimeren. Maar<br />

de oude religieuze vooroordelen, die zich in het onderbewuste van de Westerse<br />

beschaving hebben genesteld, kunnen ook in geseculariseerde vorm naar de<br />

oppervlakte komen en opnieuw tot uitbarstingen van jodenhaat leiden. Overigens<br />

vervalt de opdracht van de christelijke gemeente om anti-judaïsme in welke vorm dan<br />

36 D. Flusser, Jezus, Haarlem 1979 3 , 165-166.


ook te bestrijden niet met het verdwijnen van haar maatschappelijke invloed. In<br />

hoeverre er nog steeds in onze tijd een verbinding bestaat tussen christelijk geloof en<br />

antisemitisme is moeilijk concreet vast te stellen. In een recente sociaal-<br />

wetenschappelijke studie naar deze verbinding in de Nederl<strong>and</strong>se situatie is weliswaar<br />

aangetoond, dat er nog steeds een zekere samenhang bestaat, maar in de conclusies<br />

worden vele reserves ingebouwd. 37 Toch is het ernstig genoeg, wanneer het in<br />

wetenschappelijk onderzoek meetbaar is, dat kerkgang en kerkgenootschap indirect via<br />

christelijke gelovigheid van invloed zijn op antisemitisme. Hoe voorzichtig ook<br />

geformuleerd, toch is de volgende conclusie schokkend:<br />

"Naarmate men vaker naar de kerk gaat, is men geloviger en dientengevolge ook sterker<br />

religieus en seculier antisemitisch." 38<br />

Als er nog een lange weg te gaan is, dan is het van belang om enkele richtingwijzers<br />

voor deze weg te geven. Daarbij mogen de volgende niet ontbreken:<br />

a. Verdere exegetische studies zijn nodig, zoals de hierboven genoemde van Tomson.<br />

Zijn conclusie is dat er geen aanleiding is voor massale aanklachten, noch voor fiere<br />

verdedigingen. Het is aan de ene kant inderdaad van groot belang om oog te krijgen<br />

voor nuanceringen en relativeringen, wanneer de neiging opduikt tot al te massieve<br />

aanklachten aan het adres van het Nieuwe Testament. Aan de <strong>and</strong>ere kant mogen deze<br />

nuanceringen, waarvan de meest gangbare hierboven zijn opgesomd, niet leiden tot<br />

apologetische stellingnames en het ontduiken van het probleem van het anti-judaïsme<br />

in het Nieuwe Testament.<br />

37 R.P. Koning, Christelijke religie en antisemitisme in Nederl<strong>and</strong> 1990. Een sociaal-<br />

wetenschappelijk onderzoek (diss.), Kampen 1997.<br />

38 Koning, 126.


. Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen het historisch en het liturgisch lezen<br />

van de bijbel. 39 In de kring van de gemeente komen de Schriften tot leven in de<br />

voortga<strong>and</strong>e en weerkerende lezing in de liturgie. Teksten kunnen hierbij niet<br />

omgebogen of zelfs geschrapt worden. In deze meerstemmige lezing van de Schriften<br />

behoeven verschillen en tegenstellingen niet ontkend en vermeden te worden.<br />

Daarnaast is er alle ruimte voor het historisch-kritisch bestuderen van de bijbel. Beide<br />

manieren van lezen kunnen elkaar wederkerig beïnvloeden. Door de historisch-kritische<br />

lezing van het evangelie van Johannes zullen er bijvoorbeeld verklarende opmerkingen<br />

geplaatst moeten worden bij de liturgische lezing van dat evangelie, waarbij 'de joden'<br />

telkens weer collectief in een negatieve context genoemd worden. En wanneer de<br />

beruchte tekst Mat. 27:25 klinkt in de liturgie, zal duidelijk gemaakt moeten worden dat<br />

het volstrekt ongeoorloofd is, wanneer de kerk na Auschwitz dezelfde conclusie meent<br />

te kunnen trekken als de joodse auteur van het evangelie na het jaar 70.<br />

c. Het is een omstreden thema, of theologisch-zakelijke kritiek geoorloofd en nuttig is<br />

ten aanzien van een aantal nieuwtestamentische teksten, die eeuwenlang br<strong>and</strong>stof<br />

geleverd hebben voor het vuur van het antisemitisme. Tegenst<strong>and</strong>ers verwerpen deze<br />

vorm van Schriftkritiek of theologische Sachkritik, omdat deze het einde zou betekenen<br />

van pogingen om een tekst op een totaal <strong>and</strong>ere en nieuwe manier te verstaan en<br />

daarmee een bepaalde traditionele exegese zou verabsoluteerd worden, verder omdat<br />

op deze wijze de tekst ten onrechte opgesloten zou worden in de ontstaansperiode van<br />

de tekst, en tenslotte omdat er in deze zienswijze al te naïef van uitgegaan wordt dat de<br />

voortga<strong>and</strong>e anti-joodse uitwerking van de tekst door deze Sachkritik opgeheven zou<br />

worden. 40 Voorst<strong>and</strong>ers verdedigen de onvermijdelijkheid van deze Sachkritik in de<br />

omgang met het nieuwtestamentische anti-judaïsme. 41 Bepaalde teksten kunnen<br />

39 Tomson wijst ook op dit aspect: P.J. Tomson, 'Als dit uit de Hemel is...'. Jezus en de schrijvers<br />

van het Nieuwe Testament in hun verhouding tot het Jodendom, Hilversum 1997, 9-10, 375-382. Vgl.<br />

reeds eerder: P.J. Tomson, 'Identiteit en openheid: De relatie van joden en christenen historisch<br />

opgevat', in: Tora met hart en ziel. Artikelen aangeboden aan Yehuda Aschkenazy bij zijn 65e<br />

verjaardag, Hilversum 1989, 335-348.<br />

40 Zo bijv. F.-W. Marquardt, Von Elend und Heimsuchung der Theologie. Prologomena zur<br />

Dogmatik, München 1988, 88-91.<br />

41 Bijvoorbeeld G. Theissen, 'Aporien im Umgang mit den Antijudaismen des Neuen Testaments', in:<br />

E. Blum u.a. (Hg.), Die Hebräische Bibel und ihre zweifache Nachgeschichte, Neukirchen-Vluyn 1990,<br />

550-553.


weliswaar niet geschrapt worden maar zouden wel hun theologische geldigheid moeten<br />

verliezen. Zo kan tegenover de uitspraak dat 'de joden' niet in de ware God geloven en<br />

de duivel tot vader hebben, gesteld worden dat de hele bijbel uitgaat van de overtuiging<br />

dat het joodse volk authentieke geloofservaringen kent met God. En tegenover de<br />

tendens van de evangelist in de reeds meermalen genoemde tekst Mat. 27:25 kan<br />

gesteld worden, dat deze in strijd is met de ook in datzelfde evangelie voorkomende<br />

oproep tot liefde voor de vij<strong>and</strong>. De discussie over deze thematiek zal ongetwijfeld<br />

doorgaan, maar theologisch-zakelijke kritiek mag mijns inziens niet bij voorbaat<br />

uitgesloten worden.<br />

d. Wanneer het thema joden en jodendom aan de orde komt in catechese en<br />

verkondiging zullen doorlopend hermeneutische keuzen gemaakt moeten worden. Deze<br />

keuzen doen zich ook voor bij alle <strong>and</strong>ere hedendaagse thema's, zoals bijvoorbeeld de<br />

positie van de vrouw. Er zullen nog weinig predikers zijn, die in een huwelijksviering hun<br />

gehoor vermanen met een bijbelgedeelte als 1 Petr. 3:1-7 over de onderdanige positie<br />

van de vrouw in het huwelijk, vergelijkbaar met die van Sara die Abraham haar heer<br />

noemde. Zo moeten ook teksten over de positie van het joodse volk kritisch gelezen<br />

worden. Telkens weer dient de volgende vraag gesteld te worden: Bij welke<br />

bijbelgedeelten en teksten moet aangesloten worden in het kerkelijk onderricht over het<br />

joodse volk? Ook ten aanzien van de vraag 'Is er een niet anti-joodse christologie<br />

mogelijk?' zullen keuzen gemaakt moeten worden, omdat het Nieuwe Testament een<br />

breed spectrum laat zien van verschillende christologieën. Het kan een uitdaging<br />

betekenen om christologische accenten naar voren te halen die op de achtergrond<br />

geraakt zijn, zoals die van Luc. 2:32, waarin Jezus bezongen wordt als 'licht tot<br />

openbaring voor de heidenen' en als 'heerlijkheid voor uw volk Israël'. 42<br />

e. Het spreekt eigenlijk vanzelf, dat er voor prediking en onderricht over het thema joden<br />

en jodendom dringend pedagogische en didactische ondersteuning noodzakelijk is. Het<br />

gaat met name in het godsdienstig onderricht niet alleen om de uitleg van teksten, maar<br />

vooral om het overdragen van <strong>and</strong>ere beelden over bijvoorbeeld Farizeeën in het<br />

evangelie en over joden in het hedendaagse Israël. Er is veel goede literatuur op dit<br />

42 Vgl. voor een theologische verwerking van de consequenties van deze lucaanse christologie: S.<br />

<strong>Schoon</strong>, De weg van Jezus. Een christologische heroriëntatie vanuit de joods-christelijke ontmoeting,<br />

Kampen 1991, 192-226.


gebied. 43 Het toerusten van de toerusters is van het grootste belang, omdat overdracht<br />

over joden en jodendom niet alleen een zaak is van woorden maar vooral van attitude.<br />

f. Wellicht is de belangrijkste uitdaging voor kerken en christenen om op weg te gaan<br />

naar een nieuwe praxis in de omgang met joden in het algemeen en in de joods-<br />

christelijke dialoog in het bijzonder. Deze nieuwe praxis van een levende ontmoeting<br />

met joden zal veel te denken geven aan de christelijke theologie en nieuwe wegen<br />

wijzen ten aanzien van oude en nieuwe vragen.<br />

43 J.J. de Lange e.a., Jodendom in de godsdienstige vorming, Ojec-serie 6, Kampen 1988; G.<br />

Biemer, Freiburger Leitlinien zum Lernprozess Christen Juden. Theologische und didaktische<br />

Grundlegung, Düsseldorf 1981.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!