EEN DUBBEL GEVOEL - Rutgers WPF
EEN DUBBEL GEVOEL - Rutgers WPF
EEN DUBBEL GEVOEL - Rutgers WPF
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Een dubbel gevoel <strong>Rutgers</strong> <strong>WPF</strong>, 2012<br />
In de rest van dit overzicht zal niet verder worden ingegaan op eventuele causale verbanden<br />
tussen seksuele oriëntatie, cross-gender arousal en genderidentiteitsontwikkeling, maar zullen<br />
onderzoeksresultaten over de prevalentie van seksuele oriëntaties en studies over seksuele<br />
identiteitsontwikkeling worden besproken. Niettemin is het belangrijk om te weten dat de<br />
controverse rondom de classificatie van transseksuelen op grond van hun seksuele oriëntatie<br />
veel invloed heeft gehad op wat er wel en niet is onderzocht. Zo vormt de controverse rondom<br />
het wel of niet bestaan van de onderzoeksgroep de aanleiding van onderzoek naar de seksuele<br />
identiteitsvorming van homo- en biseksuele transmannen, en wordt in veel studies enkel<br />
onderscheid gemaakt tussen ‘homoseksuele’ en ‘niet-homoseksuele’ respondenten.<br />
3.5.2 Voorkomen van seksuele oriëntaties<br />
In Nederland en Vlaanderen is in verschillende studies onder transgenderpersonen gevraagd<br />
naar hun seksuele voorkeur of naar hun seksuele identiteit. Omdat geen van deze studies<br />
gebruik maakte van een representatieve steekproef, kunnen op grond van deze gegevens geen<br />
betrouwbare uitspraken worden gedaan over de seksuele oriëntatie en identiteit van<br />
transpersonen. Hoogstens kan voorzichtig een beeld worden geschetst over de richting waarin<br />
de resultaten wijzen.<br />
In de tabel in bijlage 2 zijn de onderzoeksresultaten van drie studies samengevat. Wat opvalt<br />
aan de resultaten is dat deze onder VM-transgenders redelijk overeenkomen, maar onder MVtransgenders<br />
erg divers zijn. In alle onderzoeken voelt de meerderheid van de ondervraagde<br />
transmannen zich voornamelijk of uitsluitend aangetrokken tot vrouwen, met percentages<br />
variërend van 61% (Vennix, 2010) en 70,3% (Smith et al., 2005) tot 91,3% (De Cuypere et al.,<br />
2009). Ook onder de transgendermannen die geen wens hebben om medisch behandeld te<br />
worden (Vennix, 2010) valt de meerderheid (52%) op vrouwen, maar is dit percentage wat<br />
lager. Deze groep geeft relatief vaak aan ongeveer even vaak op mannen als op vrouwen te<br />
vallen (13%) of op geen van beide (9%) (Vennix, 2010).<br />
In het onderzoek over de seksuele voorkeur van transvrouwen loopt het percentage dat zich<br />
aangetrokken voelt tot mannen uiteen van 20% (Vennix, 2010) tot 54% (Smith et al., 2005) en<br />
56% (De Cuypere et al., 2009). Ook onder MV-transgenders lijken er verschillen te bestaan in<br />
seksuele oriëntatie tussen MV-transgenders die wel of geen wens hebben tot een GAB (Vennix,<br />
2010). Degenen die geen GAB wensen voelen zich relatief vaker tot vrouwen en minder vaak<br />
tot mannen aangetrokken ten opzichte van degenen die wel een GAB wensen (Vennix, 2010).<br />
De grote variatie in de uitkomsten heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat er geen<br />
representatieve steekproeven zijn getrokken. De verschillen zouden bijvoorbeeld verklaard<br />
kunnen worden doordat in de ene steekproef meer variatie naar leeftijd en etniciteit aanwezig<br />
was dan in de andere. Uit Amerikaans onderzoek (Nuttbrock et al., 2011) blijkt namelijk dat<br />
seksuele oriëntatie van MV-transgenders verband houdt met zowel leeftijd als etniciteit: de<br />
niet-witte en jongere transgenders uit dat onderzoek voelden zich significant vaker uitsluitend<br />
aangetrokken tot mannen dan de witte en oudere transgenders.<br />
Daarnaast is het mogelijk dat in klinische studies meer sociaal wenselijk antwoord is gegeven<br />
op de vragenlijsten, aangezien binnen de klinische context ook bepaald wordt of iemand wel of<br />
niet in aanmerking komt voor geslachtsaanpassende behandeling. Uit verschillend onderzoek<br />
blijkt dat respondenten inderdaad geneigd zijn deze vragenlijsten sociaal wenselijk in te vullen<br />
uit angst om niet voor deze behandeling in aanmerking te komen (Vennix, 2010). De<br />
percentages androfiele transvrouwen en gynefiele transmannen zijn inderdaad het hoogst in de<br />
studies met een klinische context.<br />
In het hierboven geciteerde onderzoek naar seksuele voorkeur worden vaak te weinig<br />
antwoordmogelijkheden geboden voor seksuele voorkeur. Uit onderzoek dat meer rekening<br />
houdt met variatie in seksuele identiteit blijkt echter dat biseksualiteit, aseksualiteit en<br />
17