27.09.2013 Views

Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis

Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis

Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

tot 32 vrij sterke radiale ribben, die breder zijn<br />

dan de tussenruimten. Deze zijn bij goed<br />

geconserveerde exemplaren bezet met op<br />

regelmatige afstanden geplaatste,<br />

commarginale schubben. In juveniele<br />

exemplaren zijn deze minder breed dan de<br />

ribben. De ribtussenruimten en in mindere<br />

mate de ribben zelf zijn voorzien van een zeer<br />

fijne radiale sculptuur, die alleen bij goed<br />

geconserveerd materiaal bewaard is gebleven.<br />

Boven het voorste spierindruksel is het<br />

indruksel van de voetretractor zichtbaar, dat de<br />

vorm heeft van een smalle langgerekte groef.<br />

De schelpen kunnen lijken op die van C. edule,<br />

maar C. parkinsoni is groter en relatief hoger,<br />

vooral aan de achterzijde. Het aantal ribben is<br />

doorgaans groter.<br />

Voorheen is deze soort in het genus<br />

Laevicardium, subgenus Dinocardium<br />

geplaatst (Janssen et al., 1978). Alexander<br />

Kafanov (pers. comm.) wees erop dat deze<br />

soort beter past bij het genus Cerastoderma.<br />

Dinocardium is in z‟n verspreiding beperkt tot<br />

het Caraïbisch gebied en vertoont weinig<br />

morfologische overeenkomsten met C.<br />

parkinsoni.<br />

Cerastoderma parkinsoni wordt alleen<br />

aangetroffen in laat-pliocene afzettingen van<br />

het Noordzeebekken en is algemeen in de Red<br />

Crag van Walton-on-the-Naze en in de<br />

Belgische Zanden van Kruisschans.<br />

In Nederland is deze soort gevonden in<br />

materiaal uit de Westerschelde en in het<br />

Sloegebied.<br />

(†) Ciliatocardium ciliatum (Fabricius, 1780)<br />

Cardium interruptum Wood, 1853.<br />

Figuur 10<br />

Lengte 70 mm.<br />

Vrij grote, afgerond driehoekige tot ovale<br />

schelp met uitstekende top. De schelp is iets<br />

langer dan hoog. De top staat iets voor het<br />

midden. Aan de buitenzijde heeft de schelp ca.<br />

32 tot 40 driehoekige ribben. In het fossiele<br />

Nederlandse strandenmateriaal is de<br />

buitenlaag steeds afgesleten. Alleen op de<br />

groeilijnen is een restant van de sculptuur<br />

bewaard. De slotplaat is vrij smal met ter<br />

plaatse van de cardinale tanden een uitstulping<br />

naar onder, het ligament is relatief lang. De<br />

onderrand is gecreneleerd, de ribbensculptuur<br />

is aan de binnenzijde nauwelijks<br />

waarneembaar.<br />

Fragmenten van C. ciliatum kunnen verward<br />

worden met die van vertegenwoordigers van<br />

Cerastoderma, Laevicardium en met Serripes<br />

groenlandicus. Het aantal ribben is echter<br />

groter dan bij de algemene Cerastodermasoorten<br />

en duidelijk geringer in aantal en beter<br />

6<br />

ontwikkeld dan bij Laevicardium. Ook de<br />

uitstulping in de slotplaat is bij Laevicardium<br />

lang niet zo duidelijk, terwijl het ligament veel<br />

langer is dan bij Laevicardium. Serripes heeft<br />

geen gecreneleerde onderrand en de<br />

ribbensculptuur is veel minder duidelijk waar te<br />

nemen en zo wel, dan is ze veel fijner.<br />

Kafanov (2001) onderscheidt diverse<br />

ondersoorten, waarvan er twee recent in de<br />

Noordelijke Atlantische Oceaan voorkomen: C.<br />

c. ciliatum (Fabricius, 1780) en C. c.<br />

nordenskioeldi Kafanov, 1981. De slechte<br />

conservatie en veelal fragmentaire staat van<br />

het op de Nederlandse stranden aangetroffen<br />

materiaal laat een determinatie tot op<br />

ondersoortniveau niet met zekerheid toe, maar<br />

aangezien de verspreiding van<br />

laatstgenoemde ondersoort beperkt is tot hoog<br />

arctische gebieden, gaat het hier waarschijnlijk<br />

om de nominale ondersoort.<br />

Ciliatocardium ciliatum is in het<br />

Noordzeebekken bekend van de laat pliocene<br />

Red Crag Formatie van Oost-Engeland en de<br />

vroeg-pleistocene Maassluis Formatie uit de<br />

Nederlandse ondergrond. Het is een van de<br />

kenmerkende soorten voor molluskenzone<br />

MOL.B (Spaink, 1975).<br />

Ciliatocardium ciliatum s.l. leeft wereldwijd in<br />

arctische en boreale gebieden, overwegend op<br />

diepten van ca. 10 tot 150 m. In de Noordelijke<br />

Atlantische Oceaan is de soort bekend van<br />

N.O. Canada, Groenland, IJsland, Spitsbergen<br />

en noordelijk Noorwegen.<br />

Op Walcheren zijn meerdere fragmenten en<br />

juveniele klepjes gevonden, er zijn slechts<br />

enkele min of meer gave exemplaren bekend.<br />

† Habecardium tenuisulcatum (Nyst, 1836)<br />

Figuur 11<br />

Lengte tot 85 mm (Albrecht & Valk, 1943),<br />

maar meestal veel kleiner.<br />

Het is een vrij bolle en zeer dikschalige schelp<br />

met afgevlakt achterste veld. De schelp is<br />

ongeveer cirkelrond tot scheefovaal met<br />

uitstekende umbo. Deze staat ongeveer in het<br />

midden. De achterrand gaat gehoekt over in de<br />

onderrand. Aan de buitenzijde zijn ca. 70<br />

afgeplatte radiale ribben aanwezig, in het<br />

midden met een fijn groefje. De tussenruimten<br />

zijn smal en hebben vaak een putjesstructuur<br />

die veroorzaakt wordt door commarginale<br />

lamellen tussen de ribben. Bij goed<br />

geconserveerde exemplaren kunnen deze<br />

lamellen aan de voorzijde boven de ribben<br />

verheven zijn. Het slot is zwaar en krachtig en<br />

de spierindruksels liggen iets verdiept. De<br />

mantellijn heeft nabij de achterrand een

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!