27.09.2013 Views

Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis

Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis

Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

onregelmatig verloop. De binnenrand is<br />

duidelijk gecreneleerd.<br />

In Noordwest-Europa is H. tenuisulcatum<br />

bekend uit laat-eocene en oligocene<br />

afzettingen.<br />

In het Nederlandse stranden- en<br />

zeegatenmateriaal is een hele, maar<br />

afgesleten klep gevonden bij Cadzand. Eén<br />

fragment is bovendien aangetroffen op het<br />

Maasvlaktestrand. Opmerkelijk is de vondst<br />

van een vrijwel hele klep bij<br />

graafwerkzaamheden aan de sluisput in<br />

Vlissingen in 1926 (ter Poorten, 2003). We<br />

vermoeden dat de strandfossielen deels met<br />

de Rijn vanuit het Duitse achterland naar onze<br />

kustzone zijn gevoerd.<br />

Laevicardium oblongum crassum (Gmelin,<br />

1791) – Noorse hartschelp<br />

Laevicardium crassum (Gmelin, 1791) en L. norvegicum<br />

(Spengler, 1799) auct.<br />

Figuur 12<br />

Lengte 50 mm.<br />

Stevige schelp, driehoekig eivormig, ongeveer<br />

even hoog als lang of iets hoger dan lang. De<br />

umbo staat voor het midden en steekt iets uit.<br />

Aan de buitenzijde is de schelp vrijwel glad en<br />

heeft 40 tot 50, vooral op de voor- en<br />

achterzijde nauwelijks waarneembare ribben.<br />

Doordat de schelp ter plaatse van de<br />

ribtussenruimten sneller corrodeert, worden de<br />

ribben op het middendeel van de schelp bij<br />

slijtage beter zichtbaar. Het slot is smal en<br />

stevig, de binnenrand is gecreneleerd.<br />

Fossiele schelpen zijn uit het Eemien bekend,<br />

maar het merendeel van de Nederlandse<br />

strand schelpen stamt waarschijnlijk uit het<br />

Holoceen.<br />

Vidal (2005) toonde aan, dat de voorheen<br />

steeds als afzonderlijke soorten beschouwde L<br />

oblongum (Gmelin, 1791) en L. crassum tot<br />

één polytypische soort behoren. Deze soort<br />

bestaat uit vijf ondersoorten. Wij volgen deze<br />

mening, alhoewel aanvullend moleculair<br />

onderzoek nodig zal zijn ter bevestiging. In ons<br />

fossiele materiaal kunnen we L. oblongum<br />

crassum aantonen. Een beperkt aantal<br />

gedrongen, bolle exemplaren uit West<br />

Zeeuwsch-Vlaanderen en het Sloegebied<br />

(lengte tot 35 tot 40 mm) komt qua vorm sterk<br />

overeen met de Mediterrane L. oblongum<br />

castanea Vidal, 2005. Deze zijn geheel<br />

gerekristalliseerd en stammen uit oudere<br />

bodemlagen, mogelijk van Eemien ouderdom.<br />

Verder onderzoek is nodig om de status van dit<br />

materiaal definitief vast te stellen.<br />

Levend komt L. oblongum s.l. voor vanaf<br />

Noorwegen en zuidelijk tot aan Angola, de<br />

Kaapverdische eilanden en in de Middellandse<br />

7<br />

Zee, ook in de Noordzee. De soort leeft van<br />

iets uit de kust tot op ca. 200 m diepte in grind,<br />

schelpengruis, modderig zand of zand.<br />

Langs de gehele Nederlandse kust zijn<br />

verkleurde, ook wel gerekristalliseerde kleppen<br />

aangetroffen, in Zeeland en op de<br />

Waddeneilanden vaker dan langs de Noord-<br />

en Zuid-Hollandse kust.<br />

† Laevicardium decorticatum (Wood, 1849)<br />

Figuur 13<br />

Lengte 70 mm.<br />

Grote, vrij dunschalige, driehoekig eivormige<br />

schelp, die ongeveer even hoog als lang of iets<br />

hoger dan lang is. De umbo staat voor het<br />

midden en steekt iets uit, de schelpen zijn iets<br />

geschouderd. De ca. 50 vlakke ribben worden<br />

naar de onderrand toe duidelijker. Op goed<br />

geconserveerd materiaal van L. decorticatum<br />

is te zien dat de ribtussenruimten iets verdiept<br />

liggen ten opzichte van de ribben. De schelp<br />

corrodeert op het middendeel echter sneller ter<br />

plaatse van de ribtussenruimten, iets dat we<br />

ook bijvoorbeeld veel zien op schelpen die in<br />

situ zijn verzameld in de Antwerpse<br />

havendokken. Oudere schelpen vertonen<br />

steeds brede, concentrische banden waar de<br />

buitenste schelplaag geheel verdwenen is. Dit<br />

geldt zeker voor al ons strand- en<br />

zuigermateriaal. Ten opzichte van L. oblongum<br />

crassum verschilt L. decorticatum door de<br />

grotere, dunnere (lichtere) en breekbaarder<br />

schelp en het relatief bredere slot met grotere<br />

tophoek, waardoor voor- en achterrand aan de<br />

bovenzijde meer in één lijn liggen. Van aan<br />

onze kust aangespoelde schelpen van L.<br />

oblongum crassum is de buitenlaag meestal<br />

beter bewaard dan bij L. decorticatum.<br />

Laevicardium decorticatum is een soort die uit<br />

het gehele Plioceen van het Noordzeebekken<br />

bekend is. Gladenkov et al. (1980) noemen<br />

“Cardium” aff. decorticatum uit de Tjörnes-<br />

Crag van IJsland. Deze schelpen kunnen<br />

gezien de vorm en het geringe aantal ribben<br />

echter niet tot de Noordzeesoort behoren.<br />

In Nederland zijn schelpen, maar vooral<br />

fragmenten aangetroffen in West Zeeuwsch-<br />

Vlaanderen, in materiaal van de<br />

Westerschelde, het Sloegebied en Walcheren.<br />

Parvicardium exiguum (Gmelin, 1791)<br />

Cardium exiguum Gmelin, 1791 – Van Regteren Altena,<br />

1937.<br />

Figuur 14<br />

Lengte 10 mm.<br />

Stevig, bol, afgerond driehoekig en<br />

ongelijkzijdig schelpje. De umbo staat ver voor

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!