Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis
Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis
Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Parvicardium papillosum is bekend uit<br />
afzettingen van het Eemien van Denemarken.<br />
Mogelijk heeft een deel van het<br />
strandmateriaal eveneens een laat-pleistocene<br />
ouderdom. De door Marquet onder deze naam<br />
besproken en afgebeelde schelpen uit het<br />
Plioceen van Kallo en Doel lijken meer verwant<br />
aan P. minimum. Deze schelpen blijven steeds<br />
kleiner dan P. papillosum en hebben meestal<br />
meer ribben. Ook de sculptuur op de ribben is<br />
wezenlijk anders. Zie tevens onder P.<br />
minimum.<br />
Levend komt P. papillosum voor vanaf<br />
Bretagne zuidelijk tot Angola en in de<br />
Middellandse en de Zwarte Zee. Van het<br />
zuidelijk Iberisch schiereiland meldt Salas<br />
(1996) P. papillosum van 4 tot 62 m diepte.<br />
Fossiele schelpjes zijn aangetroffen in West<br />
Zeeuwsch-Vlaanderen, de Westerschelde en<br />
de stranden van Walcheren (Domburg).<br />
(†) Parvicardium cf. pinnulatum (Conrad, 1831)<br />
P. ovale (Sowerby, 1840) – Tebble, P. fasciatum<br />
(Montagu, 1808) – Heering, 1950; P. exiguum - Marquet,<br />
2005?<br />
Figuur 17<br />
Lengte 14 mm.<br />
Een licht ongelijkzijdige schelp, vrij bol en<br />
ongeveer even lang als hoog. De schelpen van<br />
deze soort zijn relatief dunschalig. De umbo<br />
staat meestal duidelijk voor het midden en aan<br />
de achterzijde is de schelp licht afgeknot. De<br />
onderrand is regelmatig afgerond. De sculptuur<br />
bestaat uit 23-27 ribben, die in het midden van<br />
de schelp niet of nauwelijks gewelfd zijn en<br />
worden gescheiden door heel smalle groeven.<br />
Deze groeven vertonen bij meer juveniele<br />
schelpjes regelmatige putjes.<br />
Aan de voorzijde zijn de ribben versierd met<br />
vrij ver uit elkaar liggende scheve lijsten over<br />
vrijwel de gehele breedte van de rib. Op het<br />
middendeel zijn de ribben doorgaans glad, op<br />
de achterzijde staan er kleine stekeltjes op.<br />
Het slot is vrij zwak en de ribben zijn aan de<br />
binnenzijde vrij ver te volgen.<br />
Parvicardium pinnulatum is vaak verward met<br />
andere soorten uit dit genus. De soort<br />
onderscheidt zich o.a. van P. scabrum door de<br />
zeer smalle ribtussenruimtes, de sterk<br />
afgevlakte ribben op het midden van de schelp<br />
en de aanwezigheid van duidelijke, kleine<br />
stekeltjes op de achterste ribben. De top ligt<br />
iets duidelijker voor het midden van de schelp,<br />
terwijl de achterzijde minder scherp is<br />
afgeknot. Tenslotte zijn de schelpen van P.<br />
pinnulatum dunschaliger, waardoor de ribben<br />
aan de binnenzijde verder te volgen zijn.<br />
Marquet (2005) vermeldt twee klepjes van P.<br />
exiguum uit de Zanden van Kattendijk, welke<br />
9<br />
eerder met de hier besproken soort overeen<br />
komen dan met P. exiguum. Een monster uit<br />
de Zanden van Luchtbal bevat in ieder geval<br />
onmiskenbare exemplaren van P. pinnulatum.<br />
Wood (1874) noemt Cardium pinnatulum<br />
(vergissing voor pinnulatum!) Conrad, 1831 uit<br />
de Coralline Crag, maar deze vermelding kan<br />
ook betrekking hebben op P. scabrum. Heering<br />
(1950) meldt de soort uit pliocene afzettingen<br />
in de Nederlandse bodem.<br />
Parvicardium pinnulatum komt recent zowel<br />
voor in het Oost- als in het West-Atlantische<br />
gebied. Aan gene zijde is de soort verspreid<br />
van Labrador tot Noord-Carolina, aan deze<br />
zijde komt P. pinnulatum noordelijk voor van<br />
IJsland in het westen en Moermansk in het<br />
oosten zeker tot aan Morbihan, Frankrijk (Ter<br />
Poorten, 2003) zuidelijk. Een nog zuidelijker<br />
verspreiding wordt wel vermeld (bijv. Tebble),<br />
maar is niet zeker. De soort is namelijk vaak<br />
verward met andere, gelijkende soorten.<br />
Een in de Westerschelde gevonden fossiel<br />
klepje hoort naar alle waarschijnlijkheid tot<br />
deze soort. Daarom nemen we deze hier - met<br />
enig voorbehoud - op.<br />
(†) Parvicardium scabrum (Philippi, 1844)<br />
Figuur 18<br />
Lengte 12 mm, meestal kleiner.<br />
Breed ovaal schelpje, vrijwel gelijkzijdig of met<br />
de umbo iets naar voren gebogen. Aan de<br />
achterzijde is de schelp afgeknot. Er zijn 26 tot<br />
28 ribben. Bij goed geconserveerde schelpjes<br />
liggen er op de ribben dicht opeenstaande,<br />
langgerekte schubjes. Tussen de ribben is<br />
vaak, maar niet altijd een sculptuur van kleine<br />
putjes zichtbaar.<br />
Parvicardium scabrum lijkt op juveniele<br />
Cerastoderma edule. De laatste hebben een<br />
relatief hogere achterzijde met ter plekke<br />
minder sterk ontwikkelde ribben en langere<br />
achterste laterale tanden. Bovendien zijn er<br />
twee achterste laterale tanden in de<br />
rechterklep. Schubjes kunnen wel aanwezig<br />
zijn, maar staan verder uiteen dan bij P.<br />
scabrum. De verschillen met de gelijkende P.<br />
papillosum zijn onder laatstgenoemde soort<br />
aangegeven. Een andere gelijkende soort is P.<br />
pinnulatum (Conrad, 1831). Deze is gemeld uit<br />
vroeg-pleistocene afzettingen in de<br />
Nederlandse bodem, maar is tot nu niet met<br />
zekerheid in het Nederlandse strand- en<br />
zeegatenmateriaal aangetoond. De soort<br />
onderscheidt zich o.a. van P. scabrum door de<br />
zeer smalle ribtussenruimtes, de sterk<br />
afgevlakte ribben op het midden van de schelp<br />
en de aanwezigheid van duidelijke, kleine<br />
stekeltjes op de achterste ribben. De top ligt