27.09.2013 Views

Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis

Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis

Superfamilie Cardioidea Lamarck, 1809 - science . naturalis

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

het midden. De achterrand gaat met een vrij<br />

scherpe hoek in de onderrand over. De<br />

onderrand is aan de achterzijde recht. Een<br />

duidelijk gemarkeerde kiel loopt vanaf de umbo<br />

naar de overgang van achter- en onderrand.<br />

De schelp heeft 20 tot 23 vlakke radiale ribben.<br />

Deze zijn bezet met knobbeltjes die op<br />

regelmatige afstanden van elkaar staan. In de<br />

smalle tussenruimten tussen de ribben zijn op<br />

regelmatige afstanden commarginale lamellen<br />

te zien, vooral bij goed bewaard en juveniel<br />

materiaal. De binnenrand is gecreneleerd.<br />

Fossiel is deze soort uit laat-pleistocene<br />

afzettingen (Eemien) in Nederland bekend.<br />

Marquet (2005) noemt P. exiguum uit de<br />

pliocene Kattendijk Formatie van Kallo<br />

(België). Het afgebeelde klepje lijkt echter<br />

meer op P. pinnulatum (Conrad, 1831). Zie<br />

hiervoor onder laatsgenoemde soort. Lauriat-<br />

Rage (1981) vermeldt P. exiguum uit het laatmiocene<br />

tot vroeg-pliocene Redonien van<br />

West-Frankrijk.<br />

Parvicardium exiguum leeft vanaf Noorwegen<br />

zuidelijk tot het Iberisch schiereiland, de<br />

Middellandse en de Zwarte Zee. De soort is te<br />

vinden in het sublitoraal tot op ca. 55 m in<br />

zand, grind met zand of modder.<br />

Fossiele schelpen zijn gevonden op de<br />

stranden van Zeeuwsch-Vlaanderen, in de<br />

Westerschelde, het Sloegebied, op Walcheren,<br />

Noord-Beveland en de Waddeneilanden.<br />

(†) Parvicardium cf. minimum (Philippi, 1836)<br />

P. papillosum - Marquet, 2005?<br />

Figuur 15<br />

Lengte 7,5 mm.<br />

Een vrijwel gelijkzijdige schelp, vrij bol en<br />

ongeveer even lang als hoog. De schelpen van<br />

deze soort zijn relatief dunschalig. De umbo<br />

staat meestal ongeveer in het midden, is spits<br />

en iets naar voren gericht. Vlak ervoor is<br />

sprake van een duidelijke inbochting. Achter<br />

de umbo is de bovenrand vaak concaaf.<br />

Verder is de schelp regelmatig afgerond aan<br />

alle zijden.<br />

De sculptuur bestaat uit 27-32 duidelijke ribben<br />

(28 of 29 bij het enig bekende Nederlandse<br />

klepje), gescheiden door vrij smalle groeven.<br />

Deze groeven vertonen een regelmatige en<br />

duidelijke touwladdersculptuur.<br />

De ribben zijn bedekt met driehoekige,<br />

enigszins puntige schubjes, die van de voor-<br />

tot de achterzijde vrijwel gelijk van karakter zijn<br />

en op enige afstand van elkaar geplaatst zijn.<br />

Deze sculptuur is vaak wat smaller dan de<br />

ribben zelf.<br />

Het slot is vrij zwak en de ribben zijn aan de<br />

binnenzijde tot op enige afstand van de rand te<br />

volgen.<br />

8<br />

De soort onderscheidt zich van andere<br />

Parvicardium-soorten door de vrij homogene<br />

ribsculptuur; het hoge ribaantal en de<br />

gelijkzijdige, vrijwel cirkelronde vorm.<br />

Bovendien blijft de soort kleiner dan de overige<br />

op onze stranden aangetroffen Parvicardiumsoorten.<br />

Marquet (2005) vermeldt P. papillosum uit de<br />

Zanden van Kattendijk. Zijn afbeeldingen<br />

komen in hoge mate met het hier besproken<br />

klepje overeen. Ook door ons bekeken<br />

materiaal van het Deurganckdok, afkomstig<br />

van de Luchtbal zanden van de Lillo Formatie,<br />

vertoont een gelijksoortige vorm en<br />

ribsculptuur.<br />

De soort P. minimum is bekend vanaf het<br />

Midden Mioceen (Studencka, 1986). Gezien<br />

het Belgische pliocene voorkomen, kan het<br />

Domburgse klepje van een van vergelijkbare<br />

ouderdom zijn.<br />

Parvicardium minimum komt noordelijk voor<br />

van IJsland en Noordelijk Noorwegen tot<br />

Mauritanië in het zuiden. Ook in de gehele<br />

Middellandse Zee. Meestal wordt de soort<br />

aangetroffen in wat dieper water vanaf 10 tot<br />

tenminste 555 m (Salas, 1996).<br />

Een duidelijk fossiel klepje afkomstig uit<br />

Domburg hoort naar alle waarschijnlijkheid tot<br />

deze soort. Gezien de beschikbaarheid van<br />

slechts één juveniel, maar betrekkelijk goed<br />

geconserveerd klepje wordt de soort hier onder<br />

enig voorbehoud opgenomen, mede omdat de<br />

ribben van het onderhavige klepje iets<br />

geprononceerder zijn dan bij vergeleken recent<br />

materiaal.<br />

(†) Parvicardium papillosum (Poli, 1795)<br />

Plagiocardium (Papillicardium) papillosum (Poli, 1795) –<br />

Janssen, 1975.<br />

Figuur 16<br />

Lengte 10 mm.<br />

Breed ovaal tot ongeveer rond kokkeltje,<br />

gelijkzijdig of met de umbo iets aan de<br />

voorzijde. De overgang van achter- in<br />

onderrand is meestal minder duidelijk<br />

aangeduid dan bij P. scabrum, waar deze soort<br />

sterk op lijkt. Aan de buitenzijde heeft de<br />

schelp 24 tot 27 ribben, voorzien van<br />

knobbeltjes. De ribtussenruimten zijn vrij breed<br />

en duidelijk en hebben een sterk ontwikkelde<br />

touwladder-/putjessculptuur.<br />

Bij de soms moeilijk van deze soort te<br />

onderscheiden P. scabrum zijn de ribben<br />

voorzien van in de lengterichting uitgetrokken<br />

schubjes in plaats van knobbeltjes en de<br />

tussenruimten van de ribben zijn smaller,<br />

minder diep en hebben geen of een veel<br />

minder ontwikkelde putjessculptuur.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!