64. VENTILATIE – CIRCULATIE – DIFFUSIE - Stichting ITON
64. VENTILATIE – CIRCULATIE – DIFFUSIE - Stichting ITON
64. VENTILATIE – CIRCULATIE – DIFFUSIE - Stichting ITON
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>64.</strong> <strong>VENTILATIE</strong> <strong>–</strong> <strong>CIRCULATIE</strong> <strong>–</strong> <strong>DIFFUSIE</strong><br />
Indeling<br />
Bovenzijde: normale situatie (roze) en aanpassingsmechanismen (grijs). Longen zijn schematisch voorgesteld in twee gedeelten:<br />
longtop en longbasis.<br />
Donkergrijs: alveolaire ruimte.<br />
Schuin gestreept: fysiologische dode ruimte.<br />
Wit, binnen de luchtwegen: anatomische dode ruimte.<br />
Onderzijde: zes gevallen van stoornissen met de consequenties voor de bloedgaswaarden.<br />
Normale situatie (roze): ventilatie-circulatie ratio<br />
Een longalveolus functioneert optimaal wanneer ventilatie, circulatie en diffusie op elkaar zijn afgestemd. Het bloed dat de<br />
alveolus verlaat heeft dan een HbO2- percentage van 100%, een pO2 van ongeveer 100 mm Hg en een pCO2 van 40 mm Hg (zie<br />
63).<br />
Er vindt echter steeds een geringe veneuze bijmenging plaats vanuit de bronchiale circulatie: deze wordt gevormd door takken<br />
van de aorta die de bronchiën en longweefsel zélf van bloed voorzien, d.w.z. het is een deel van de grote circulatie. De bijmenging<br />
vindt plaats doordat bloed uit de bronchiale vaten ten dele wordt afgevoerd via pulmonale venen: hierdoor zal de arteriële Hbsaturatie<br />
iets lager dan 100% zijn (de ‘shunt’ bedraagt normaal ongeveer 2% van het hartminuutvolume).<br />
De circulatie van een longgedeelte is afhankelijk van de positie boven of onder het hart: in de longtop is de intracapillaire<br />
bloeddruk vrijwel nihil, in de longbasis 20 à 25 mm Hg (het hoogteverschil ten opzichte van het hart vormt een hydrostatische druk<br />
die van de bloeddruk moet worden afgetrokken) (zie ook schema 56).<br />
In de longtop vindt dus ventilatie voor niets plaats, d.w.z. de ventilatie-circulatie ratio is groter dan één. De ruimte binnen<br />
alveoli die wel geventileerd maar niet gecirculeerd wordt noemt men de fysiologische dode ruimte.<br />
In de longbasis is de ratio kleiner dan één: ten dele vindt circulatie voor niets plaats. Men spreekt wel van ‘fysiologische rechtslinks<br />
shunt’.<br />
De verschillen in ventilatie-circulatie ratio veroorzaken dat bloed uit hogere longdelen een lagere pCO2 en normale of licht<br />
verhoogde pO2 heeft (de relatieve hyperventilatie beïnvloedt de pO2 nauwelijks gezien de trage diffusie van O2) en dat bloed uit<br />
lagere longdelen een hogere pCO2 en lagere pO2 (en dus Hb-saturatie) heeft. Menging van pulmonale bloed uit hogere en lagere<br />
longdelen resulteert in arterieel bloed met een vrijwel normale pCO2 maar met een verlaagde pO2.<br />
Hieruit volgt dat stoornissen in de ventilatie-circulatie ratio een hypoxemie kunnen veroorzaken. Aanwezigheid van longgedeelten<br />
met een lage ratio functioneren als shunt en verlagen het arteriële HbO2-percentage.<br />
Uiteraard dragen deze verschillen in ventilatie-circulatie ratio normaal ook bij aan het feit dat het arteriële HbO2-percentage iets<br />
lager dan 100% is.<br />
Bij arbeid en in liggende houding verandert deze situatie: de longtop wordt dan, door de hogere bloeddruk, wel doorstroomd en de<br />
verschillen in ventilatie-circulatie ratio nemen af.<br />
Aanpassingsmechanismen (grijs)<br />
Door een aantal fysiologische effecten waarvan het belang echter nog niet is bewezen, worden bovengenoemde verschillen in<br />
ventilatie-circulatie ratio tegengewerkt:<br />
1. Door de relatief geringe circulatie in de longtop diffundeert minder O2 uit de alveolaire ruimte en minder CO2 van het bloed in<br />
de alveolaire ruimte. In de alveolaire lucht is daardoor de pO2 aan de hoge, de pCO2 aan de lage kant. Men vermoedt dat het<br />
glad spierweefsel in de wand van de bronchiën hierdoor geactiveerd kan worden waardoor een bronchoconstrictie ontstaat en de<br />
ventilatie afneemt: de ventilatie wordt aangepast aan de circulatie, of: ‘de ventilatie vermijdt slecht doorstroomde longgedeelten<br />
en zoekt goed doorstroomde op’.<br />
NB: Het bestaan van dit mechanisme is fysiologisch uitermate nuttig maar niet algemeen geaccepteerd.<br />
2. Door de relatief geringe ventilatie in de longbasis (of de relatief grote circulatie) daalt de pO2 van het bloed in de pulmonale<br />
arteriolen. Pulmonale arteriolen vernauwen door verlaging van de pO2 (dit effect is tegengesteld aan overal elders in het<br />
lichaam, zie 55) zodat de circulatie afneemt: de circulatie wordt aangepast aan de ventilatie, of: ‘bloed zoekt goed geventileerde<br />
longgedeelten op en vermijdt slecht geventileerde longgedeelten’.<br />
NB: Het mechanisme is fysiologisch nog niet geheel bewezen; het wordt echter wel vrij algemeen geaccepteerd.<br />
Bovengenoemde mechanismen werken waarschijnlijk vrij traag en spelen mogelijk alleen een rol bij langer durende pathologische<br />
toestanden<br />
(longembolie, chronische bronchus-obstructie).<br />
Afwijkingen (onderzijde van het schema)<br />
In de diagrammetjes aan de onderzijde zijn zes belangrijke hoofdgroepen van afwijkingen weergegeven:<br />
1. Hypoventilatie
Wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld astma bronchiale (maar ook vele andere, bijv. neurogene, oorzaken, zie 47). De pCO2 van het<br />
arteriële bloed is toegenomen, de pO2 en Hb-saturatie afgenomen (hypoxemie en hypercapnie): eventueel kan cyanose ontstaan.<br />
Door de langdurig verhoogde pCO2 worden de chemosensoren ongevoelig voor CO2; de ademhaling wordt in belangrijke mate op<br />
gang gehouden door de verlaagde pO2 via de perifere chemosensoren (zie 66). Geven van zuivere zuurstof kan daarom de laatste<br />
ademprikkel doen verdwijnen en gevaarlijk zijn.<br />
2. Hyperventilatie<br />
In de praktijk vaak veroorzaakt door chronische angst of spanning (echter ook andere oorzaken, zie 47). Ondanks de lichte stijging<br />
van de pO2 verandert de Hb-saturatie nauwelijks (is normaal al bijna maximaal); de pCO2 daalt echter waardoor de ademhaling<br />
kan stoppen (CO2 is normaal de belangrijkste ademprikkel, zie 66). Door het stoppen van de ademhaling stijgt de pCO2 weer en<br />
daalt de pO2 zodat de ademhaling weer begint; de pCO2 gaat nu weer dalen en kan de ademhaling weer doen stoppen. Er ontstaat<br />
een soort oscillatie waarbij afgewisseld hyperventilatie en apneu optreedt (hyperventilatiesyndroom, periodiek ademen). Deze<br />
oscillatie komt op gang wanneer de gemiddelde pCO2 verlaagd is; door in een plastic zakje te ademen neemt de pCO2 toe en kan<br />
de vicieuze cirkel worden doorbroken (uiteindelijk moet natuurlijk de oorzaak bestreden worden: de angst of spanning).<br />
3. Ventilatie-verdelingsstoornis<br />
Ten gevolge van obstructie van een of meer bronchiën (chronische bronchitis, longcarcinoom). Bloed uit de slecht geventileerde<br />
longdelen heeft een hogere pCO2 en een lagere pO2, het mengt zich met normaal bloed zodat de arteriële pCO2 stijgt en<br />
hypoxemie ontstaat. De verhoogde pCO2 stimuleert de chemosensoren en er ontstaat een compensatoire hyperventilatie die<br />
echter alleen in het gezonde longdeel effect heeft: de arteriële pO2 blijft daardoor laag en de pCO2 kan normaal of zelfs verlaagd<br />
zijn. Uiteraard is het geven van zuivere zuurstof hier wel nuttig. Op den duur vernauwen de arteriolen in het slecht geventileerde<br />
longdeel door de verlaagde pO2 en ontstaat er een atelectase (samenvallen) van het betreffende longdeel. De hypoxemie wordt nu<br />
eventueel gecorrigeerd en de cyanose kan verdwijnen.<br />
4. Circulatie-verdelingsstoornissen<br />
Ten gevolge van één of meer longembolieën; aangezien de ventilatie-circulatie ratio niet kleiner dan één wordt verandert er weinig<br />
aan de bloedgaswaarden. Wanneer grote delen van de pulmonale circulatie zijn belemmerd ontstaat een shock (zie 60).<br />
5. Diffusiestoornis<br />
Door verkleining of verdikking van het alveolaire oppervlak: omdat O2 veel trager diffundeert dan CO2 neemt de arteriële pO2 af<br />
waardoor via de perifere chemosensoren een hyperventilatie ontstaat. Door de hyperventilatie daalt de arteriële pCO2 (of wordt<br />
genormaliseerd wanneer ook de CO2-diffusie gestoord was); de pO2 en Hb-saturatie worden echter niet gecorrigeerd: er is een<br />
hypoxemie en een normo- of hypocapnie. Uiteraard is het geven van zuivere zuurstof nuttig omdat daardoor de diffusiekracht voor<br />
zuurstof wordt opgevoerd.<br />
6. Rechts-links shunt<br />
Wanneer er shunts bestaan kan bloed van het rechter in het linker hart komen zonder dat in dat bloed gaswisseling heeft<br />
plaatsgehad. Dit komt bij vele longziekten voor (longfibrose, longemfyseem, ziekte van Rendu-Osler) maar ook bij congenitale<br />
hartgebreken (ductus arteriosus persistens). Het gevolg is een stijging van de pCO2 en daling van de pO2 (alleen als de<br />
shuntstroom van rechts naar links plaatsvindt). Bloed ‘slaat de longen over’ zodat het geven van zuivere zuurstof weinig zin heeft.<br />
Ref.: 52, 61, A, B