67. WERKING VAN DE NIER - Stichting ITON
67. WERKING VAN DE NIER - Stichting ITON
67. WERKING VAN DE NIER - Stichting ITON
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>67.</strong> <strong>WERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>DE</strong> <strong>NIER</strong><br />
Indeling<br />
Bovenzijde: één nefron; grijs = filtraat; rood = bloed.<br />
NB: Op één verzamelbuis komen verscheidene nefronen uit.<br />
Onderzijde: mogelijkheden van filtratie, resorptie en secretie; de dikte van de zwarte lijnen geeft de hoeveelheid stof aan die de<br />
betreffende weg volgt.<br />
Het nefron<br />
Het nefron is de functionele eenheid van de nier: hier kunnen in principe de verschillende reinigende bewerkingen plaats hebben.<br />
Naar schatting bevat één nier ongeveer 1 miljoen nefronen. Een nefron is een blind beginnend en open in het nierbekken eindigend<br />
buisje, en bestaat uit de volgende delen:<br />
1. De glomerulus: een capillair netwerk dat zich bevindt binnen het ingestulpte en verbrede blinde uiteinde van het nefron (=<br />
kapsel van Bowman). Het capillaire netwerk samen met de kapsel van Bowman heet eigenlijk ‘lichaampje van Malpighi’, men<br />
spreekt echter meestal kortweg van ‘glomerulus’.<br />
2. Tubulus I (tubulus cortortus I of proximale tubulus): het buisje van het nefron is hier sterk gekronkeld en bevindt zich in de<br />
nierschors.<br />
3. Lis van Henle: een lange lus die geheel in het niermerg afdaalt.<br />
4. Tubulus II (tubulus cortortus II of distale tubulus): is weer sterk gekronkeld en ligt in de nierschors.<br />
5. Verzamelbuis: bevat uitmondingen van meerdere nefronen en komt uit in het nierbekken.<br />
In deze 5 gedeelten ondergaat het filtraat van bloedplasma een aantal bewerkingen. De uiteindelijke urine komt via nierbekken en<br />
ureter in de blaas terecht.<br />
Bloedvoorziening van het nefron<br />
De arteria renalis is een tak van de aorta en heeft als eindvertakking het vas afferens; het vas afferens gaat over in een capillair<br />
netwerk (glomerulus in engere zin) in de kapsel van Bowman. De bloeddruk in deze capillairen is relatief hoog (80 mm Hg = 10,67<br />
kPa): het zijn eigenlijk arteriolen met een permeabele wand. Uit de glomerulus vormt zich het vas efferens (dit is, net als het vas<br />
afferens, een echt arteriool) dat zich vertakt tot een capillair netwerk rond de tubuli (zowel tubulus I als II). Een gering deel van het<br />
bloed stroomt via de vasa recta naar het niermerg (parallel met de lissen van Henle). Na het peritubulaire netwerk vormen zich<br />
venulen en venen die samenkomen in de vena renalis (komt in de vena cava inferior uit).<br />
De totale renale bloeddoorstroming bedraagt ongeveer 1250 ml/min (= 1/4 van de cardiac output in rust).<br />
Via glad spierweefsel in vas afferens en vas efferens kan de doorstroming en bloeddruk in de glomerulus worden gewijzigd (het<br />
regulatiemechanisme is echter nog niet geheel opgehelderd).<br />
<strong>WERKING</strong> <strong>VAN</strong> <strong>DE</strong> <strong>NIER</strong><br />
1. Glomerulus<br />
De kapsel van Bowman en de capillaire membraan vormen een semipermeabel dubbelmembraan dat doorlaatbaar is voor alle<br />
stoffen met een molecuulgewicht kleiner dan 68000 (functioneel dus gelijk aan een weefselcapillair). Door de relatief hoge druk<br />
vindt een filtratie van bloedplasma plaats: de filtratiedruk bedraagt ongeveer 40 mm Hg (intracapillaire bloeddruk = 80 mm Hg,<br />
verminderd met tegenkrachten: kapseldruk = 15 mm Hg en colloid osmotische druk = 25 mm Hg, zie 56).<br />
Onder invloed van deze filtratiedruk wordt van het langsstromende bloed (1250 ml/min bloed, 750 ml/min plasma) 125 ml/min<br />
filtraat gevormd (= ongeveer 180 liter/dag). De verhouding tussen de hoeveelheid filtraat en de plasmadoorstroming noemt men de<br />
filtratiefractie (normaal 1/6).<br />
Het filtraat gelijkt in alle opzichten op weefselvloeistof: het bevat alle klein-moleculaire opgeloste stoffen en een geringe<br />
hoeveelheid albuminen. Het na de filtratie overgebleven plasma (625 ml/min) is door dit verlies van vloeistof ingedikt (de<br />
hematocriet en het eiwitgehalte zijn toegenomen).<br />
2. Tubulus I<br />
Het isotone filtraat stroomt naar de tubulus I. Hier wordt een groot deel van het gevormde filtraat door de tubuluscellen<br />
geresorbeerd (ong. 85%) en komt terecht in het bloed van de peritubulaire capillairen. Sommige stoffen worden door de<br />
tubuluscellen vanuit het bloed in het tubuluslumen gesecerneerd. Het netto effect is dat aan het einde van tubulus I nog ongeveer<br />
20 ml/min isotoon filtraat over is.<br />
Deze resorptie en secretieprocessen zijn obligaat, d.w.z. de intensiteit van deze processen is constant en niet varieerbaar.<br />
De transportprocessen zijn ten dele actief, ten dele passief. Geresorbeerd worden bijvoorbeeld glucose en aminozuren,<br />
gesecerneerd waterstofionen en creatinine.<br />
De transportcapaciteit heeft een zeker maximum, het tubulaire maximum (Tm) dat wordt overschreden wanneer de concentratie<br />
van de betreffende stof in het filtraat of plasma te hoog wordt (bijv.: bij hyperglykemie wordt het tubulaire maximum voor glucose<br />
overschreden zodat glucosurie ontstaat; zie 48).
3. Lis van Henle<br />
Het filtraat stroomt nu in het dalende been van de lis van Henle en komt tot diep in het niermerg; de vloeistof wordt hierbij steeds<br />
meer hypertoon (tot maximaal 1400 mosmol/liter = 4 x zo hoog als plasma). In het stijgende been wordt echter weer actief natrium<br />
uit het filtraat gepompt zodat de osmolariteit weer afneemt en het filtraat zelfs hypotoon wordt. Aangezien een gering gedeelte van<br />
het filtraat door de vasa recta wordt afgevoerd is aan het einde van de lis nog ongeveer 18 ml/min over (zie 69 voor het nut van de<br />
toe- en afnemende concentratie en van de ‘tegenstroom’).<br />
4. Tubulus II<br />
Hier vindt een selectieve secretie en resorptie van bepaalde stoffen plaats. Het transport staat onder invloed van hormonen die de<br />
mate van deze processen naar behoefte kunnen reguleren. Netto overheerst de onttrekking van vloeistof uit het filtraat waardoor<br />
gemiddeld nog 9 ml/min over is (zie 68).<br />
5. Verzamelbuis<br />
De permeabiliteit van de wand van tubulus II en verzamelbuis is afhankelijk van het ADH (zie 45). Wanneer in het bloed<br />
voldoende ADH aanwezig is wordt in tubulus II en verzamelbuis water onttrokken uit het filtraat (onder invloed van de<br />
concentratiegradiënt in het niermerg, zie 69). Gemiddeld blijft ongeveer 1 ml/min over (= 1,5 liter urine per dag). Bij dorsten<br />
ontstaat antidiurese en kan dit veel minder worden. Bij diabetes insipidus is geen ADH aanwezig, d.w.z. de urineproduktie is gelijk<br />
aan de hoeveelheid filtraat die in tubulus II binnenkomt, namelijk 18 ml/min = ong. 25 liter per dag).<br />
Uitgaande van de gemiddelde urineproduktie van<br />
1 ml/min volgt hieruit dat van de arterieel ingestroomde hoeveelheid plasma (750 ml/min) in de vena renalis nog 749 ml/min over<br />
is. Eén zesde van het plasma stroomt echter via het nefron!<br />
CLEARANCE<br />
De clearance is de hoeveelheid plasma die per minuut geheel van een stof wordt gereinigd. Dit is eigenlijk een abstractie aangezien<br />
meestal het gehele plasmavolume gedeeltelijk wordt gereinigd! Wanneer een stof na filtratie het nefron ongewijzigd verlaat is de<br />
clearance 125 ml/min; bij filtratie + volledige secretie is de clearance 750 ml/min (deze stof heeft dus een concentratie nul in de<br />
vena renalis). Bij de maximale clearance wordt 1250 ml bloed per minuut van deze stof ontdaan, d.w.z. 25% van de cardiac output;<br />
de concentratie in arterieel bloed van een dergelijke stof is dus na één minuut 3/4 van de oorspronkelijke, na twee minuten daar<br />
weer 3/4 van, etc. etc.: de concentratie wordt theoretisch nooit nul (medicamenten met een lage clearance kunnen inderdaad<br />
bijzonder lang in het bloed aanwezig blijven).<br />
In formule:<br />
hoeveelheid stof met<br />
de urine uitgescheiden<br />
CLEARANCE =–––––––––––––––––––––<br />
plasmaconcentratie<br />
van die stof<br />
Mogelijkheden (onderzijde schema)<br />
1. Alleen filtratie: bijvoorbeeld inulineclearance = 125. Inuline kan daarom worden gebruikt om de glomerulaire filtratie te bepalen.<br />
2. Filtratie + volledige resorptie: bijvoorbeeld glucoseclearance = 0.<br />
3. Filtratie + volledige secretie: bijvoorbeeld para-amino-hippuurzuur (PAH); de PAH-clearance = 750; PAH kan daarom worden<br />
gebruikt om de renale plasmadoorstroming te meten.<br />
4. Filtratie, resorptie en secretie: bijvoorbeeld kalium wordt proximaal geresorbeerd, distaal gesecerneerd; alle clearancewaarden<br />
tussen 0 en 750 zijn mogelijk.<br />
5. Filtratie + gedeeltelijke resorptie: bijvoorbeeld ureum en natrium; de clearance ligt tussen 0 en 125.<br />
6. Filtratie + gedeeltelijke secretie: bijvoorbeeld creatinine; de clearance ligt tussen 125 en 750.<br />
Ref.: 69, A