Bijlage 2 Archeologische onderzoeken - ruimtelijkeplannen ...
Bijlage 2 Archeologische onderzoeken - ruimtelijkeplannen ...
Bijlage 2 Archeologische onderzoeken - ruimtelijkeplannen ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
15. Determinatie A Verhoeven. Mogelijk<br />
betreft het een schaal van het type<br />
Chenet 342 (vergelijk Erdrich 1998,<br />
879).<br />
19<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
wezen op importen. Echter, ook in dit geval is de aangetroffen hoeveelheid materiaal der-<br />
mate beperkt dat het doen van uitspraken een moeilijke aangelegenheid blijft.<br />
Een klein wandscherfje met een fijn, zwartgrijs en op de breuk grijsrood baksel is het<br />
vroegste met zekerheid na de Prehistorie te dateren fragment. Typologisch kan de scherf<br />
ingedeeld worden in de groep van het zogenaamde Terra Nigra aardewerk. Hoewel het<br />
fragment te gering van omvang is om het type van het voorwerp vast te stellen, is het<br />
zeer waarschijnlijk dat het ooit deel uitmaakte van een schaaltje op voet. 15 Qua datering<br />
moet dit voorwerp in ieder geval in de Laat Romeinse periode geplaatst worden. Mogelijk<br />
stammen ook de bij het Prehistorische aardewerk besproken scherven met plantaardige<br />
magering uit deze periode.<br />
De volgende periode waaruit een tweetal kleine fragmenten aanwezig is, is de<br />
Karolingische Tijd (Vroege Middeleeuwen C). Een randscherf met radstempel versiering is<br />
afkomstig van een Badorf bolpot. Een tweede, kleiner fragment uit hetzelfde vondst-<br />
nummer is mogelijk van dezelfde pot afkomstig. Beide scherven kunnen tussen 725 en 900<br />
gedateerd worden. Mogelijk stamt ook de eerder besproken Hessen Schortens scherf uit<br />
deze periode.<br />
Van het zogenaamde Pingsdorfer aardewerk, dat typochronolgisch volgt op de keramiek uit<br />
Badorf, zijn meerdere scherven aanwezig. In alle gevallen betreft het echter wand-<br />
scherven, die niet scherper dan tussen 900 en 1200 gedateerd kunnen worden.<br />
Onder de vondsten uit de opgraving zijn ook enkele fragmenten van grijs en rood aarde-<br />
werk en van steengoed. Hoewel enkele van deze scherven uit de Late Middeleeuwen (13 e /<br />
14 e eeuw) kunnen dateren, lijkt een datering in de Nieuwe tijd (vanaf de late 15 e eeuw)<br />
meer waarschijnlijk. Voor al deze fragmenten geldt dat ze uit het esdek ter plaatse afkom-<br />
stig zijn. Waarschijnlijk zijn deze scherven tezamen met het bemestingsmateriaal waarmee<br />
het esdek gevormd werd op deze locatie terechtgekomen. Het ontbreken van een duidelijk<br />
Laat Middeleeuwse component onder dit materiaal vormt een aanwijzing voor de relatief<br />
late datering van de vorming van het esdek op deze locatie.<br />
5.4 Conclusie<br />
Tijdens het AAO ter plaatse van de Josink Es werd een relatief kleine hoeveelheid aarde-<br />
werk aangetroffen die evenwel op een zeer lange bewoningsgeschiedenis lijkt te wijzen. Bij<br />
de bespreking van het Prehistorische materiaal werd de mogelijkheid besproken dat een<br />
belangrijk deel van de vondsten zouden kunnen dateren uit de Late Bronstijd en/of de<br />
Vroege IJzertijd. Alle afzonderlijke decoratietechnieken komen evenwel gedurende een<br />
zeer lange periode (Bronstijd tot Romeinse Tijd) voor. Wanneer we dit gegeven combineren<br />
met de determinaties van het Middeleeuwse aardewerk, dan lijkt de andere geopperde con-<br />
clusie echter meer waarschijnlijk. Bij de bespreking van het Middeleeuwse materiaal is<br />
duidelijk geworden dat de aanwijzing voor bewoningsactiviteiten ter plaatse veelal bestaat<br />
uit één of enkele scherven. Voor het overgrote deel van het materiaal geldt dat een<br />
scherpe datering niet mogelijk is. In plaats van een datering in de Late Bronstijd / Vroege<br />
IJzertijd lijken de aangetroffen Prehistorische scherven dan ook het resultaat te zijn van<br />
een veel langere bewoningsgeschiedenis. Al met al zijn er aanwijzingen voor bewonings-<br />
activiteiten in de Vroege Bronstijd, Late Bronstijd / Romeinse Tijd, terwijl er ook gedu-<br />
rende de Laat Romeinse Tijd, de Karolingische periode en de Volle Middeleeuwen gewoond<br />
zal zijn. Omdat het materiaal voor het grootste deel uit het esdek ter plaatse afkomstig is<br />
en derhalve nauwelijks te relateren is aan sporen, is het moeilijk om binnen het<br />
esdekcomplex bewoningsconcentraties te traceren. Daarnaast is de hoeveelheid materiaal<br />
die met zekerheid in bepaalde perioden te plaatsen is dermate klein dat deze ook nauwe-<br />
lijks voor dit doel bruikbaar is. Zelfs is het niet uit te sluiten dat materiaal van elders, te-<br />
zamen met de in de Laat en Post Middeleeuwse periode in stallen gebruikten heideplaggen,<br />
werd aangevoerd.<br />
Waarschijnlijk is de onderzochte locatie (met tussenpozen) vanaf de Vroege Bronstijd tot in<br />
de Volle Middeleeuwen bewoond geweest. Vanaf het einde van de Late Middeleeuwen was<br />
deze locatie waarschijnlijk in gebruik als landbouwgrond. De bewoning zal per periode be-<br />
staan hebben uit één of enkele erven waarvan een belangrijk deel door de latere landbouw-<br />
activiteiten verploegd is. Het grootste deel van de aan deze bewoning te relateren vond-<br />
sten werd immers in het boven de bewoningsresten gelegen esdek aangetroffen.