Vel 79. 305 Tweede Kamer. 14dc VERGADERING
Vel 79. 305 Tweede Kamer. 14dc VERGADERING
Vel 79. 305 Tweede Kamer. 14dc VERGADERING
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Vel</strong> <strong>79.</strong> <strong>305</strong> <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. - 29 OCTOBER 1924.<br />
Ingekomen stukken. — 186. Wijziging van artikel 26 der Arbeidswet 1919.<br />
14 dc <strong>VERGADERING</strong><br />
<strong>VERGADERING</strong> VAN WOENSDAG 29 OCTOBER 1924<br />
(Bijeenroepingsuur 1 namiddag.)<br />
Ingekomen: 1°. berichten van leden; 2°. verzoekschriften;<br />
3°. moties; 4°. een drukwerk. — Verslag uitgebracht<br />
over verzoekschriften. — Verlenging van<br />
den termijn voor bet uitbrengen van verslag. —<br />
Behandeling en aanneming van een ontwerp van<br />
wet. — Voortzetting der behandeling van bet ontwerp<br />
van wet tot vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
Voorzitter: de beer Kooien.<br />
Aanwezig, met den Voorzitter, 87 leden, te weten:<br />
de heeren Scheurer, van de Bilt, Rutgers van Rozenburg,<br />
Ament, Fleskens, Beumer, van der Molen, Bakker,<br />
Michielsen, van Sasse van Ysselt, mevrouw Bronsveld—<br />
Vitringa, de heeren Knigge, van Rijckevorsel, Bongaerts,<br />
Wintemians, Engels, Bulten, Smeenk, Duys, Ebels, Ketelaar,<br />
Leenstra, Sannes, Feber, van Rijzewijk, Wijkamp,<br />
Deckers, van Vuuren, van Voorst tot Voorst, van Dijk,<br />
Albarda, mejuffrouw, Groeneweg, de heeren Kleerekoper,<br />
Kuiper, Schaper, Loerakker, Brautigam, Troelstra, mejuffrouw<br />
Westerman, de heer Heukels, mevrouw Bakker—<br />
Nort, de heeren Staalman, van der Waerden, Colijn, van<br />
Gijn, Braat, van den Tempel, Ter Hall, Bierema, de Monté<br />
verLoren. Dresselhuys, K. ter Laan, Lovink, IJzerman,<br />
Hermans, de Boer, van Zadelhoff, Zijlstra, Suring, Schokking.<br />
Tilcnus, Xolons, Fntten, Bnmans, de Wilde, lixifsyers,<br />
Weitkamp, van den Heuvel, Schouten, de Groot ( Boon,<br />
Snoeck Henkemans, Fruytier, Krijger, van Schaik, van<br />
Braambeek, mejuffrouw Meijer, de heeren Gerritsen. Hiemstra,<br />
Duymaer van Twist, Marcliant, Kersten, Visscher,<br />
van Ravesteijn, mejuffrouw Katz, de heer van Rappard,<br />
en de heeren Ministers van Financiën en van Arbeid,<br />
Handel en Nijverheid.<br />
De Voorzitter: Ik deel aan de <strong>Kamer</strong> mede:<br />
A. dat zijn ingekomen:<br />
1°. berichten van leden, die verhinderd zijn de vergadering<br />
bij te wonen: van den heer Vliegen, wegens verhuizing;<br />
van den heer de Boer, gisteren, wegens een vergadering<br />
elders.<br />
Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen;<br />
2°. de volgende adressen:<br />
een, betreffende het ontwerp van wet tot vaststelling<br />
eener nieuwe Tariefwet, van den voorzitter en den seci'etaris<br />
namens het bestuur der Vereeniging van Nederian iselie<br />
Grossiers in horloges, te Amsterdam j<br />
een, betreffende het ontwerp van wet tot wijziging van<br />
de Gemeentewet met betrekking tot de plaatselijke belastin-<br />
(Voorzitter e. a.)<br />
gen, van de <strong>Kamer</strong> van Koophandel en Fabrieken voor Gouda<br />
en omstreken;<br />
een, betreffende het ontwerp van wet lot wijziging van<br />
art. 26 der Arbeidswet 1919, van den voorzitter en den<br />
waarnemenden secretaris namens het dagelijksch bestuur<br />
van het Verbond van Nederlandsche Fabrikanten-Vereenigingen,<br />
te 's Gravenhage.<br />
Deze verzoekschriften zullen worden gezonden aan<br />
de betrokken Commissie van Rapporteurs;<br />
3°. de volgende motiën:<br />
twee, betreffende de opeenvolgende salarisverlagingen van<br />
het personeel in 's Rijks dienst, aangenomen door de af
306<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
186. Wijziging van artikel 26 der Arbeidswet 1919.<br />
(Schaper e. a.)<br />
De heer Schaper: Mijnheer de Voorzitter! Ik zal niet een<br />
(kort woord mijn stem betreffende dit wetsontwerp motiveeren,<br />
en stel daarbij voorop, dat dit wetsontwerp onze stem<br />
niet zal kunnen krijgen. Ik wil niet ontkennen, dat de<br />
Memorie van Antwoord op mij den indruk heeft gemaalkt,<br />
dat de Minister zelf met ernst over deze zaak heeft gedacht<br />
en dat hij onder den indruk is van het moeilijke van dit<br />
voorstel. Overtuigd heeft dat Staatsstulk mij echter niet. De<br />
argumentatie is voor mij niet afdoende. Wij kunnen onmogelijk<br />
de verantwoordelijkheid voor een maatregel als<br />
hier wordt voorgesteld op ons nemen. Ik wil niet beweren,<br />
dat wij <strong>Kamer</strong>leden volikomen afdoende alles kunnen beoordeelen.<br />
Er kunnen zich dingen van internen aard voordoen,<br />
waarbij wij niet over voldoende materiaal beschikken om<br />
alles te Ikunnen overzien. Maar de houding van den Minister<br />
lijkt ons zoo, dat hij als het ware murw gemaakt is door de<br />
werkgevers, en daarom kunnen wij hem niet volgen zonder<br />
voldoende gegevens.<br />
Wij hebben hier te doen met een gewichtige overgangsbepaling,<br />
waarvan gebruik gemaalkt wordt om de jeugd<br />
langer dan 8 uur per dag te laten werken, om dus de jeugd<br />
te doen uitbuiten door het ondernemerdom. De arbeidswetgeving'<br />
is ook in ons land begonnen met de bescherming van<br />
het kind; dat was het eerste begin van alle 'bescherming van<br />
den arbeid. Nu wij als norm den 8-urigen wertkdag hebben<br />
voor de volwassenen, moeten wij dus dubbel oppassen, dat<br />
de kinderen niet door het kapitaal worden gebruikt om<br />
arbeid te verrichten in strijd met de belangen van de volksgezondheid<br />
en de volkskracht. Het komt mij voor, dat de<br />
industrie zich hier heeft te schikken naar de normen van de<br />
Arbeidswet. Om daarvoor nu weer twee jaar respijt te<br />
geven, daartegen zien wij op. De Minister is pas op het<br />
laatste oogenblilk tot de overtuiging gekomen, dat deze maatregel<br />
genomen moest worden, want toen de laatste wijziging<br />
van de Arbeidswet hier aan de orde was, was hij daarvan<br />
blijkbaar nog niet overtuigd. Ik ben echter niet overtuigd,<br />
dat de Minister niet eenvoudig had kunnen zeggen tegen de<br />
werkgevers: Dat gaat niet; wij moeten nu ophouden. Ik zie<br />
oolk niet in, dat de Minister over twee jaar — wanneer hij<br />
hier dan nog zit — wel de kracht zal hebben om dat te<br />
zeggen.<br />
Wij hebben hier te doen met loopende vergunningen. Kan<br />
de Minister verzekeren, dat het, wanneer deze vergunningen<br />
geëindigd zijn, afgeloopen zal zijn, met het gebruilk maken<br />
van dit artikel? Ik vrees van niet. In elk geval kunnen wij<br />
de verantwoordelijfkheid voor een dergelijke verzwakking<br />
van de Arbeidswet niet op ons nemen. Het komt ons voor,<br />
dat dit niet moet gebeuren, en om die reden zullen ik en mijn<br />
politieke vrienden dan ook tegen dit ontwerp •temmen.<br />
De heer Smeenk: Mijnheer de Voorzitter! Niet dan noode<br />
zal ik in verband met de moeilijke tijdsomstandigheden mijn<br />
stem aan dit wetsontwerp geven. Ik doe dat in het vertrouwen,<br />
dat slecbts bij zeer hooge uitzondering vergunningen<br />
zullen worden verleend. Ik dring er bij den Minister<br />
op aan, dat hij de bestaande vergunningen allengs vermindere,<br />
zoodat over twee jaar geen nieuwe verlenging van dezen<br />
termijn behoeft te worden toegestaan. Op verlenging voor<br />
langer dan tot 1926 mag ook door de industrieelen stellig<br />
niet worden gerekend.<br />
Dit moet vaststaan. Waar evenwel de bijzondere tij ds •<br />
omstandigheden thans hier en daar op beperkte schaal veroorzaken,<br />
dat overwerkvergunningen, die zonder vergunningen<br />
ook voor jeugdige personen geen effect kunnen sorteeren,<br />
noodzakelijk zijn, zal ik mijn stem aan dit wetsontwerp<br />
niet onthouden.<br />
De heer Aalberse.Minister van Arbeid. Handel en Nijverheid:<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik kan mij geheel aansluiten<br />
bij hetgeen de laatste geachte spreker heeft gezegd. Geeft hij<br />
slechts noode zijn stem aan dit wetsontwerp, hel zal uit de<br />
toelichting en uit de Memorie van Antwcord wel voldoende<br />
aan de <strong>Kamer</strong> gebleken zijn, dat ik niet dan noode overgegaan<br />
ben_ tot de indiening van dit wetsontweri).<br />
Het feit, dat die indiening eigenlijk te laat heeft plaats<br />
(Minister Aalberse.)<br />
gehad, waarvoor ik in andere omstandigheden zou moeten<br />
beginnen met mijn verontschuldiging aan de <strong>Kamer</strong> aan te<br />
bieden, is in dit geval het beste bewijs, dat het wantrouwen,<br />
waarvan de heer Schaper blijk gat', toch inderdaad niet verdiend<br />
is.<br />
Hoe stond de zaak? Ik was vast van plan om niet het<br />
initiatief tot een verlenging van den termijn te nemen. De<br />
gehecle wijze, waarop ik gebruik heb gemaakt van de bevoegdbeid,<br />
welke in dit artikel uitsluitend en persoonlijk aan<br />
den Minister wordt gegeven — dus niet aan de Arbeidsinspectie;<br />
het betreft hier vergunningen welke de wet uitdrukkelijk<br />
aan den Minister persoonlijk heeft voorbohouden<br />
—, kan zelfs voor den heer Schaper wel een waarborg<br />
zijn, dat er werkelijk niet anders van gebruik gemaakt is dan<br />
in gevallen van zeer dringende noodzakelijkheid.<br />
In de Memorie van Antwoord zijn eenige cijfers medegedeeld<br />
over 1924. Wat betreft 1923, waaromtrent meer cijfers<br />
te mijner beschikking zijn, kan ik dit mededeelen: in dat jaar<br />
zijn in het geheel 15 216 eigenlijke overwerkvergunningen<br />
gegeven; daarvan waren er 6317 voor een maand en langer,<br />
dus overwerkvergunningen van ernige beteekenis. De andere<br />
waren vergunningen van enkele dagen.<br />
Naast die 6317 overwerkvergunningen voor een maand of<br />
langer zijn gegeven 29 vergunningen krachtens dit artikel.<br />
Men zal begrijpen, dat er een zeer groote aandrang op den<br />
Minister is uitgeoefend om meer van dergelijke vergunningen<br />
te yerleenen. Vooral in den aanvang heeft zender eenigen<br />
twijfel de zeer sterke beperking, welke ik in acht genomen<br />
heb wat betreft den overarbeid van deze jeugdige personen,<br />
het verschillenden industrieën niet gemakkelijk gemaakt om<br />
zich aan de Arbeidswet aan te passen. In het eerste jaar zijn<br />
er dan ook meer gegeven. Dat was ook de bedoeling der overgangsbepaling.<br />
Maar er is van het eerste begin af aan, dat<br />
ik begonnen ben met de uitvoering der Arbeidswet, naar<br />
gestreefd om zoo kras mogelijk in te gaan tegen alle verzoeken<br />
om overwerkvergunning voor jeugdige personen beneden 16<br />
jaar. Geleidelijk zijn ze dan ook ingekrompen, zoodat in het<br />
3de jaar, dat do wet werkt, op de ruim 6000 overwerkvergunningen<br />
van langeren duur voor personen van 16 jaar of ouder<br />
er niet meer dan 29 zijn geweest voor jeugdige personen van<br />
14 en 15 jaar.<br />
De heer Schaper: Dat is 30 te veel!<br />
P, e hf_ er Aalberse. Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid:<br />
Wanneer de heer Schaper in mijn plaats was geweest<br />
en had gestaan voor de verantwoordelijkheid van een afwijzende<br />
beschikking, dan weet ik niet,'of hij dan ook niet<br />
even verstandig zou geweest zijn als ik meen dat ik in die<br />
omstandigheden wel geweest ben.<br />
Men moet zeker deze zaak niet te licht nemen. Ik neem<br />
het inderdaad niet te licht, wat betreft dezen arbeid voor<br />
jeugdige personen. Ik vind het ernstig voor deze kinderen,<br />
die pas de school verlaten hebben, om 8| uur in de fabriek<br />
te moeten gaan werken. Dat is een overgang voor die kinderen,<br />
welke buitengewoon groot en ernstig en zwaar is.<br />
Vandaar dan ook, dat ik mij altijd, als het maar eenigszius<br />
mogelijk is, er tegen verzet om toe te staan, dat die aibeïdsdag<br />
van 8| uur nog zou worden verlengd.<br />
Maar men moet toch, wanneer werkelijk ernstige gevallen<br />
zich voordoen, den moed hebben om te zien wat de<br />
werkelijkheid is. Wanneer ik dan sta voor de keuze, dat een<br />
industrie voor geruimen tijd stopgezet moet worden, tenzij<br />
men gelegenheid geeft het verlies eenigermate te verkleinen<br />
door het gebeele personeel langer te laten werken, omdat<br />
het overwerk van de volwassenen geen voldoende productiviteit<br />
heeft, wanneer niet te gelijker tijd een gedeeltelijk*<br />
overwerkvergunning voor jeugdige personen gegeven worde,<br />
dan staat men voor de keuze het kwaad, dat zit in den toestand<br />
van de overwerkvergunning voor die 14-, 15-jarigen.<br />
af te meten aan dat andere kwaad, dat het geheele personeel<br />
maandenlang op de keien komt te staan en geen voldoende<br />
levensonderhoud zou hebben.<br />
Dit is de keuze, waarvoor ik in die gevallen gesteld was,
307<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
186. Wijziging art. 26 der Arbeidswet 1919. — 66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Minister Aalbevse e. a.)<br />
en alleen onder dergelijke omstandigheden ben ik er toe<br />
overgegaan deze vergunning to geven.<br />
Nu heeft de geachte afgevaardigde de heer Schaper een<br />
vraag gesteld, die ik niet begrijp. Hij heeft gevraagd, of ik<br />
van plan was om, wanneer de loopende overwerk vergun -<br />
ningen krachtens dit wetsontwerp waren afgeloopen, die dan<br />
nog te verlengen. Mijnteer de Voorzitter! Er loopt er op het<br />
oogenblik geen een, ze zijn alle afgeloopen 23 October. De<br />
vraag is alleen, of er nog eenige zullen gegeven worden.<br />
Daarop kan ik alleen zeggen, dat ze altijd gegeven zijn,<br />
krachtens dit artikel, voor betrekkelijk korten termijn en<br />
dat steeds opnieuw zal worden onderzocht, of inderdaad nog<br />
dezelfde ernstige redenen aanwezig zijn, die aanleiding I<br />
iven tot de verlenging als aanvankelijk aanwezig^ waren, j<br />
f<br />
u is het mij niet gegeven op dit oogenblik in te zien, hoe j<br />
over drie of over zes maanden de toestanden in deze zelfde<br />
industrieën zullen zijn. Indien die toestanden precies |<br />
dezelfde zijn en precies dezelfde argumenten gelden, dan j<br />
geloof ik, dat de Minister, belast met de uitvoering van de j<br />
wet, van zijn bevoegdheid krachtens dit artikel ook dan zal<br />
moeten gebruik maken. Zijn de omstandigheden eenigszins |<br />
anders, meent hij, dat het eenigszins mogelijk is, dat de '<br />
industrie zich redden kan zonder die vergunningen, dan zou<br />
die Minister m.i. zijn plicht verzaken, indien hij toch doorging<br />
mot die vergunning te geven. Dit is het antwoord, dat<br />
ik op die vraag geven kan.<br />
De vraag van den heer Smeenk heb ik eigenlijk reeds<br />
beantwoord. De heer Smeenk vraagt, of de bedoeling is,<br />
deze vergunningen steeds zoozeer in te krimpen, dat wij geleidelijk<br />
komen tot het niet meer geven van die vergunningen.<br />
Dat is inderdaad van het begin af aan de bedoeling<br />
geweest. Het aantal is geleidelijk verminderd en is op dit<br />
oogenblik tot een minimum beperkt. Ik heb precies medegedeeld,<br />
hoeveel er op 23 October nog loopende waren, en dat<br />
het aantal vergroot zal worden acht ik bijna uitgesloten,<br />
maar ik moet ook hier het voorbehoud maken, dat ik niet<br />
kan weten voor welke plotselinge gevallen ik in de toekomst<br />
kan komen te staan. De bedoeling is evenwol, om geheel te<br />
handelen in den geest van den heer Smeenk, welke ook mijn<br />
geest is, om van dit artikel niet dan bij dringende noodzaak<br />
gebruik_ te maken en het zooveel daarheen te drijven, dat de<br />
industrie zich moet trachten te redden zonder den arbeid<br />
van deze jeugdige personen.<br />
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.<br />
De artikelen I en II, zoomede de beweegreden van het<br />
ontwerp van wet, worden achtereenvolgens zonder beraadslaging<br />
en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Het ontwerp van wet wordt op verzoek van den heer<br />
Schaper in stemming gebracht en met 61 tegen 19 stemmen<br />
aangenomen.<br />
Vóór hebben gestemd de heeren van Dijk. Kuiper, Loerakker,<br />
mejuffrouw Westerman, de heeren Heukels, Staalman,<br />
Colijn. van Gijn, Braat, Ter Hall, Bierema, de Monté<br />
ver Loren, Dresselhuys, Lovink, Hermans, de Boer, Zijlstra,<br />
Suring, Schokking, Tilanus, Nolens, Rutten, Bomans, de<br />
Wilde, Rutgers, Weitkamp, van den Heuvel, Schouten, de<br />
Groot, Boon. Snoeck Henkemans, Fruytier, Krijger, van<br />
Schaik, mejuffrouw Meijer, de heeren Gerritzen, Scheurer,<br />
van de Bilt, Rutgers van Rozenburg, Ament, Fleskens,<br />
Beumer, van der Molen, Bakker, Michielsen, van Sasse van<br />
Ysselt.__ mevrouw Bronsveld—Vitringa, de heeren Knigge,<br />
van Riickevorsel, Bongaerts, Wintormans, Engels, Bulten,<br />
Smeenk. Leenstra, Feber, van Rijzewijk, Deckers, van<br />
Vuuren, van Voorst tot Voorst en de Voorzitter.<br />
Tegen hebben gestemd de heer Albarda, mejuffrouw Groeneweg,<br />
de heeren Kleerekoper, Schaper, Brautigam, Troelstra,<br />
mevrouw Bakker—Nort, de heeren van der Waerden,<br />
van den Tempel, K. ter Laan, IJzerman, van Zadelhof f,<br />
van Braambeek, Hiemstra, Duys, Ebels, Ketelaar, Sannes<br />
«n Wijkamp.<br />
(de Monté ver Loren e. a.)<br />
Aan de orde is de behandeling van het ontwerp van wet<br />
tot vaststelling eener nieuwe Tariefwet (66).<br />
De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs, brengt het volgend Verslag uit:<br />
In handen der Commissie is het volgende verzoekschrift<br />
gesteld (n°. 210) van de Vereeniging van Nederlandsche<br />
Grossiers in Horloges, te Amsterdam.<br />
Adressante acht de voorgestelde verhooging van het invoerrecht<br />
op horloges niet in het belang van den handel in<br />
uurwerken, te meer, omdat, behalve het gewone verschuldigde<br />
invoerrecht op horloges, welke uit edel metaal zijn<br />
samengesteld, nog een surtaxe wordt geheven, welke in den<br />
laatsten tijd is verhoogd met 100 pet. ingevolge de gewijzigde<br />
Waarborgwet. Door verminderde koopkracht, als<br />
gevolg van verhooging van invoerrecht, zal, naar adressante<br />
meent, de invoer van horloges belangrijk dalen en de fiscus<br />
dus weinig gebaat zijn. Verzocht wordt het artikel horloges<br />
niet met een verhoogd invoerrecht te belasten.<br />
De Commissie stelt voor, dit adres neder te leggen ter<br />
griffie, ter inzage van de leden.<br />
De <strong>Kamer</strong> vereenigt zich met de voorgestelde conclusie.<br />
Beraadslaging over volgnummer 83, luidende:<br />
„Mangels, waschmachines, wringmachines en waschborden<br />
voor het opmaken en wasschen van linnengoed,<br />
welke onderscheidenlijk een gewicht hebben van 125,<br />
60, 20 en 5 kilogram of minder, en wringmachinerollen<br />
(gummirollen op metalen of andere spil), welke een gewicht<br />
hebben van 3 kilogram of minder. Maatstaf:<br />
waarde. Rechten: 8 pet.",<br />
waarop zijn ingediend de volgende amendementen:<br />
I. een, door den heer Vliegen (Stuk n°. 5, IX), strekkendo<br />
om in plaats van 8 pet. te lezen: 5 pet.;<br />
II. een, van mevrouw Bakker—Nort (Stuk n°. 7), van<br />
dezelfde strekking;<br />
III. een, van den heer van Gijn (Stuk n°. 14, III), strekkende<br />
om het volgnummer te doen vervallen.<br />
De heer IJzerman verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil de<br />
toelichting van dit amendement beginnen met te erkennen,<br />
dat het invoerrecht, dat van deze werktuigen en gereedschappen<br />
geheven zal worden, wanneer zij voor den arbeid<br />
in het huisgezin worden gebezigd, ligt in de lijn van de<br />
beginselen, welke de samenstelling van dit tarief beheerscht<br />
hebben.<br />
Maar dit pleit meer tegen die beginselen dan tegen dit<br />
amendement.<br />
Want de consequentie van die beginselen is in dit geval<br />
wel bijzonder onbillijk.<br />
Zij leidt er toe, dat men wel die arbeidsmiddelen onbelast<br />
laat. wanneer ze in het bedrijf van een waschinrichting gebruikt<br />
worden, terwijl men ze met 8 pet. belast, wanneer<br />
ze gebruikt worden door do huisvrouw, die toch waarlijk<br />
niet uit weelde de wasch binnenshuis doet, of door de vrouw,<br />
die, evenmin uit weelde, dit werk voor andere vrouwen verricht.<br />
In alle gemeenten, waar voor de minvermogende huisvrouwen<br />
geen goedkoope waschinrichting bestaat — en dus<br />
in verreweg de meeste gemeenten—, zal deze tariefsherziening<br />
ten gevolge hebben, dat dit invoerrecht speciaal en<br />
biina geheel op de minvermogenden drukt.<br />
Ik hoop daarom, dat de Regeering zal inzien, dat deze<br />
consequentie toch tot al te ongewenschte verhoudingen leidt.<br />
Moge Zijn Excellentie bedenken, dat „jede Konsequenz'<br />
ons kan brengen bij iemand, op wiens gezelschap hij zeker<br />
weinig prijs zal stellen. _ ,<br />
Ik geef daarom Zijn Excellentie in overweging, zich desnoods<br />
aan een inconsequentie — in dit geval een beminnelijke
308<br />
14do <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(IJzerman ca.)<br />
inconsequentie — schuldig te maken, door dit amendement<br />
over te nemen.<br />
Het amendement van den heer Vliegen (Stuk n°. 5, IX)<br />
is mede-onderteekend door de heeren van der Waerden en<br />
IJzerman en wordt ondersteund door de heeren Wijkamp,<br />
Alharda en mejuffrouw Groeneweg en maakt mitsdien een<br />
onderwerp van beraadslaging uit.<br />
Mevrouw Bakker—Nort verkrijgt het woord tot toelichting<br />
van haar amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter:<br />
Ik zal zeer kort zijn met de toelichting van dit amendement.<br />
Er waren twee gronden, de eene is reeds aangevoerd door<br />
'den heer IJzerman, dat de in post 83 genoemde artikelen<br />
hulpmiddelen zijn in de huishouding voor elke huisvrouw,<br />
ter bevordering van de reinheid en de hygiëne. Er is nog<br />
een ernstiger grond, nl. dat deze artikelen de hulpmiddelen<br />
zijn voor de arme waschvrouw, die het brood voor haar gezin<br />
moet verdienen met deze hulpmiddelen. Weer op dezelfde<br />
gronden als bij volgnummer 56 meen ik, dat deze artikelen<br />
niet zoo zwaar mogen worden belast. Ik heb niet algeheel»<br />
vrijstelling bepleit, omdat ik weet, dat de Minister uit dit<br />
ontwerp een verhooging van inkomsten verwacht en dit dus<br />
geen kans van slagen heeft. Ik heb dus een zeer bescheiden<br />
amendement voorgesteld, om het tarief van 8 pet. te brengen<br />
op ö pet. en hoop, dat de Minister daarmede zal kunnen<br />
meegaan.<br />
De Voorzitter: Als ik het goed zie, zijn de amendementen<br />
van den heer Vliegen en van mevrouw Bakker—Nort<br />
dezelfde. Het zal dus het beste zijn, dat een van die twee<br />
amendementen wordt ingetrokken. Ik denk, dat de heer<br />
IJzerman uit hoffelijkheid tegenover mevrouw Bakker—Nort<br />
het zijne wil intrekken • zoo ja, dan blijft alleen over het<br />
amendement van mevrouw Bakker—Nort.<br />
De heer IJzerman : Wij trekken ons amendement in, Mijnheer<br />
de Voorzitter!<br />
Aangezien het amendement van den heer Vliegen (Shik<br />
n°. 5, IX) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van<br />
beraadslaging meer uit.<br />
De Voorzitter: Ik mag nu aannemen, dat de leden, die<br />
het gelijkluidend amendement van den heer Vliegen hebben<br />
gesteund, dat van mevrouw Bakker—Nort steunen.<br />
De heer van Oijn verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Gaarne<br />
zou ik een enkel woord over deze zaak zeggen.<br />
De Voorzitter: Alleen tot toelichting van uw amendement<br />
!<br />
De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! Dit amendement<br />
is, zooals u bekend is een van de zes amendementen,<br />
waarin een zeker systeem ligt. Ik geef toe, dat er in de<br />
beide gevallen die tot nog toe aan de orde waren, iets dubieus<br />
was. Wel is waar begrijp ik niet wat de Minister van de<br />
electromotoren gezegd heeft, maar er was zeker wel een<br />
grond van waarheid in de opmerking, die de Minister<br />
maakte ten aanzien van de stofzuigers, dat zij ook wel<br />
worden gebruikt bij wijze van luxe. _<br />
Dit laatste bezwaar kan zeker hier niet gelden, want ik<br />
heb nooit gehoord van iemand, die bij wijze van luxe aan<br />
de waschtobbe ging staan of er een wringmachine op na<br />
hield als weeldeartikel. Hier is een zeer sterk geval van<br />
hetgeen ik in dit artikel afkeur, dat het de productie in<br />
het D gr oot vrijlaat, maar dat het de productie m het klein,<br />
en speciaal de productie voor het gezin, niet als productie<br />
beschouwt, maar als consumptie. Wanneer een mangel of<br />
een wringmachine in een fabriek staat, dan dient zij voor<br />
de productie van schoon goed maar wanneer een mangel in<br />
het huisgezin wordt gebruikt, dan schijnt het volgens<br />
(van Gijn e. a.)<br />
den Minister een artikel van consumptie, en wie met de<br />
mangel mangelt, consumeert den mangel. Dat is de opzet van<br />
het tarief, maar die opzet is in casu in strijd met de werke-<br />
1 ijkheid.<br />
Het gaat hier echter niet alleen over de huisvrouwen,<br />
maar ook de kleine producenten, de kleine waschbaas en de<br />
kleine waschvrouw, zijn hierbij in sterke mate betrokken.<br />
De Minister zal zeker niet zeggen, dat die personen, die het<br />
bedrijf in het klein uitoefenen, den mangel consumeeren.<br />
De Regeering, die zooveel mogelijk de vrouwen uit het<br />
beroep en het bedrijf naar het huisgezin terugdrijft, zal<br />
zeker willen, dat de vrouw thuis ook nuttig is. De Minister<br />
zal dan ook moeten toegeven, dat een vrouw, die buitenshuis<br />
niets meer verdienen kan en die daarom naar het huisgezin<br />
teruggaat, zeker in de eerste plaats zal willen besparen op<br />
de kosten van de wasch. Maar, dan is het ook hoogst onbillijk,<br />
te zeggen: wat de vrouw nu thuis doet, is nutteloos, het<br />
is geen productie, maar het is consumeeren van mangels,<br />
wringmachines en dergelijke.<br />
In dit geval gaat het in hoofdzaak over den vrouwenarbeid,<br />
en daarom breng ik dit argument sterk op den voorgrond.<br />
Ik zou het zeer betreuren, als de Regeering den<br />
vrouwenarbeid disqualificeerde door het handhaven van<br />
deze bepaling.<br />
Ik wil hierbij nog opmerken, dat een vrijstelling van alle<br />
werktuigen, die voor het wasschen bestemd zijn, ook zeer<br />
wenschelijk is uit een oogpunt van hygiëne. Onze natie heeft<br />
een eerepunt, nl., dat zij de zindelijkste is van de wereld,<br />
laat het dan niet zijn op eigen lichaam — dat schijnt men<br />
niet zoo noodig te vinden —, maar wel op wat zij draagt.<br />
Maar zelfs die eer zou de Nederlandsche natie worden ontnomen,<br />
wanneer de vreemdeling zag, dat de Regeering een<br />
recht van 8 pet. wil heffen op de toestellen, die noodig zijn<br />
om die zindelijkheid mogelijk te maken.<br />
De Voorzitter: Ik zal niet vragen, of het amendement<br />
van den heer van Gijn wordt ondersteund, omdat het geea<br />
amendement is. Als de geachte afgevaardigde bezwaar heeft<br />
tegen het volgnummer, kan hij straks er tegenstemmen.<br />
Mejuffrouw Meijer: Mijnheer de Voorzitter! Naar aanleiding<br />
van het amendement, ingediend op dit volgnummer<br />
door mevrouw Bakker—Nort, zou ik gaarne een enkel woord<br />
willen zeggen. Ik zelf voel er ook voor, om de huisvrouwen<br />
hierin te gemoet te komen: mangels, waschmachines, wringmachines<br />
zijn toch hulpmiddelen, die in vele huisgezinnen<br />
worden gebruikt, vooral in die van minder welgestelden,<br />
waar de wasch geheel in huis wordt behandeld. De personen,<br />
die deze aitikelen koopen, koopen ze voor eigen gebruik, en<br />
deze uitgaaf vordert een belangrijk bedrag, zoodat de vermeerdering<br />
der kosten met 3 pet. dan ook zeker door hen zal<br />
worden gevoeld.<br />
Naar ik meen te weten, zal de bate, welke dit artikel voor<br />
de schatkist oplevert, niet groot zijn.<br />
Ook bestaat er geen samenhang met andere posten. Het<br />
lijkt mij dus een goed amendement en ik hoop daarom te<br />
mogen aannemen, dat er voor Zijn Excellentie gern bezwaar<br />
bestaat, het amendement over te nemen en het recht op 5 pet.<br />
te bepalen.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik zal eerst een enkel woord zeggen over het overgeblevcn<br />
amendement van mevrouw Bakker—Nort, dat<br />
betoogt, het recht terug te brengen van 8 op 6 pet. Ofschoon<br />
men niet alle min of meer pathetische beschouwingen, die<br />
daarover zijn gevoerd, voor zijn rekening behoeft te nemen,<br />
is er, dunkt mij, wel aanleiding, om te gemoet te komen aan<br />
den wensch, die van zoo verschillende zijden in de <strong>Kamer</strong> is<br />
uitgesprolken. Ilk neem dus het amendement over.<br />
Aangezien het amendement van mevrouw Bakker—Nort<br />
(Stuk n°. 7) door de Regeering is overgenomen, maakt het<br />
geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
<strong>Vel</strong> 80. 309 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Minister Colijn e. a.)<br />
De heer Colijn, Minister van Einanciën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik wil nog een enkel woord zeggen over den nu gewijzigden<br />
post, in antwoord op hetgeen de heer van Gijn als<br />
bezwaar heeft aangevoerd. Ik vertrouw, dat de bezwaren J<br />
van den geachten afgevaardigde door overneming van het ;<br />
amendement op niet onbelangrijke wijze gereduceerd ziin, j<br />
al erken ik. dat daarmee niet ten volle aan zijn wenschea<br />
is te gemoet gekomen.<br />
De heer van Gijn heeft een betoog opgezet over de disqualificatie,<br />
die van de Eegeering zou uitgaan in zalke den<br />
arbeid van de vrouw in huis tegenover den arbeid in industrieele<br />
ondernemingen. Ik geloof, dat de heer van G'"n wat<br />
erg sterk heeft gesproken, want wanneer men die gedachte<br />
door het heele tarief heen zou willen volgen, zou elk artikel,<br />
waarmee de vrouw op eenigerlei wijze in het huishouden<br />
werkt, b. v. alle potten en pannen in de keuken, onder gelijk<br />
gezichtspunt moeten worden behandeld, en ilk vrees, dat er<br />
dan van vele posten in het tarief niet heel veel zou overblijven!<br />
Ik meen dus, waar ik te gemoet ben gekomen aan<br />
een wensch, die vrij algemeen in deze <strong>Kamer</strong> werd uitgesproken,<br />
door den post te verlagen, den aldus verlaagden<br />
post te moeten handhaven.<br />
De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! De Minister<br />
heeft gevraagd, of ik 'de consequentie zoover zou willen<br />
trekken, dat alles waarmee de vrouw te maken beeft, uit het<br />
tarief zou moeten worden geschrapt. Maar ik ben met mijn<br />
amendementen juist zoover niet gegaan. Ik heb een zeer<br />
logische grens getrokken: al het werk, dat zoowel binnens. als<br />
buitenshuis wordt gedaan, mag worden beschouwd als productie,<br />
en nu is er geen reden, om die productie in het klein<br />
te belasten en de productie in het groot niet.<br />
Wanneer de Mini&ter zegt, dat men voor 'het heele tarief<br />
heen consequent moet zijn, merk ik op, dat de Minister dan<br />
ook het amendement van mevrouw Bakker—Nort niet had<br />
moeten overnemen, want die verlaging op 5 pet. zou dan nu<br />
ook in het heele tarief moeten worden doorgewerkt.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik handhaaf mijn bezwaar tegen<br />
dezen post en zal daarover stemming viagen.<br />
De Voorzitter: Ik neem aan, dat de Commissie van Rapporteurs<br />
tegen de door de Regeering aangebrachte wijziging<br />
geen bezwaar heeft.<br />
De beraadslaging wordt gesloten.<br />
De Voorzitter: Ik geef het woord aan den heer van der<br />
Waerden, tot motiveering van zijn stem.<br />
De heer van der Waerden: Mijnheer de Voorzitter! Een<br />
enkel woord om mijn stem te motiveeren. Het zou anders<br />
vreemd kunnen worden gevonden, wanneer wij ook tegen<br />
dezen gewijzigden post — die in overeenstemming is met<br />
ons amendement — onze stem uitbrengen. Wij waren echter<br />
van oordeel, dat wij, om succes te hebben, ten hoogste konden<br />
vragen vermindering van 8 op 5 pet., maar dat wil<br />
niet zeggen, dat wij niet waren vóór geheele vrijstelling.<br />
Wij hebben alleen daartoe geen amendement ingediend,<br />
omdat wij meenden, dat het uiterste wat te bereiken was,<br />
is 5 pet. Maar nu eenmaal stemming wordt gevraagd, zullen<br />
wij ook tegen den gewijzigden post onze stem uitbrrTi-<br />
Het gewijzigd volgnummer 83, waarvan in de kolom<br />
Rechten het cijfer ,,8" gewijzigd is in ,,5", wordt aangenomen<br />
met 51 tegen 31 stemmen.<br />
Vóór hebben gestemd de heeren de Monté ver Loren,<br />
Loviuk, Hermans, Zijlstra, Suring, Schokking, Tilanus,<br />
Nolens, Rutten, Bomans, de Wilde, Rutgers, Weitkamp,<br />
van den Heuvel, Schouten, Snoeck Henkemans, Fruytier,<br />
Krijger, van Schaik, mejuffrouw Meijer, de heeren Duymaer<br />
van Twist, Scheurer, van de Bilt, Rutgers van Rozenburg,<br />
Ament, FlesJkens, Beumer, van der Molen, Bakker. MichieU<br />
sen, van Sasse van Ysselt, mevrouw Bronsveld—Vitringa,<br />
de heeren Knigge, van Rijckevorsel, Bongaerts, Wintermans, 1<br />
Handelingen der Staten-Generaal. — 1924—1925. — II.<br />
I (Voorzitter e. a.)<br />
Engels, Bulten, Smeenk, Leenstra, Feber, van Rijzewijk,<br />
Deekers, van Vuuren, van Voorst tot Voorst, van Dijk,<br />
Kuiper, Loerakker, Heukels, Colijn en de Voorzitter.<br />
Tegen hebben gestemd de heeren van den Tempel, Ter<br />
Hall, Bierema, Dresselhuys, K. ter Laan, IJzerman, de<br />
Boer, van Zadelhoff, de Groot, Boon, van Braambeek, Gerritzen,<br />
Hiemstra, Marchant, Duys, Ebels, Ketelaar, Sannes,<br />
Wijkamp, Albarda, mejuffrouw Groeneweg, de heeren<br />
Kitcekoper, Schaper, brautigara, Troel'.tw, ireiuffrouw<br />
Westerman, mevrouw Bakker—Nort, de heeren Staalman,<br />
van der Waerden, van Gijn en Braat.<br />
Volgnummer 84 wordt zonder beraadslaging en zonder<br />
hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Beraadslaging over volgnummer 85, luidende:<br />
„Manufacturen, weefsels, stoffen en vlechtwerken en<br />
borduur-, haak-, kant-, knoop- en breiwerken van allerlei<br />
aard (zoogenaamde entredeux en puntjes; lint, band,<br />
kant, feston en ganieersel; servetten, tafellakens,<br />
handdoeken, zakdoeken, dekens en netten; embrasses,<br />
franjes, kwasten en passementen; borduurwerken met<br />
aangegeven of gedeeltelijk voltooid borduurpatroon;<br />
stoffen bedrukt, beschilderd of gebatikt; stoffen doorweekt<br />
met vet, bekleed met rubber, glasgruis of zand,<br />
bestreken met graphiet, asphalt of teer, of op eenigerlei<br />
andere wijze voor een bepaald doel geschikt gemaakt;<br />
stoffen waarvan, als bij imitatiebastband, de<br />
draden of vezels door middel van lijm of andere kleefstof<br />
worden bijeengehouden; haarvilt; wolvilt; was»<br />
doek; leerdcek en dergelijke artikelen daaronder begrepen),<br />
zoomede, met inachtneming van de Bijzondere<br />
bepalingen, de met een en ander geheel of hoofdzakelijk<br />
samengestelde werken en voorwerpen.<br />
I. Jute weefsels en, met uitzondering van weefsels<br />
en vlechtwerken van stroo, spaan, hout, bies of andere<br />
dergelijke natuurproducten en van fabrikaten in koord-,<br />
snoer-, touw- of buisvorm, andere tot den post behoorende<br />
weefsels, vlechtwerken en stoffen, welke per 10<br />
centimeter in het vierkant, meer draden hebben dau<br />
30, maar niet meer dan 200, en per meter in het vierkant,<br />
voor elke 10 draden, welke op den meter in het<br />
vierkant voorkomen, een gewicht hebben van meer dan<br />
2, maar niet meer dan 7 gram, zoowel aan het stuk,<br />
als in niet verder bewerkte, uitsluitend uit zoodanige<br />
stof bestaande stukken. Maatstaf: waarde. Bechten;<br />
5 pet.<br />
_ II. Niet van beugel.sluiting of metalen oogen,<br />
ringen of kousen voorziene zakken( beddezakken, geld-,<br />
wasch-, post- en monsterzakken en dergelijke zakken<br />
daaronder begrepen), vervaardigd van de stoffen behoorende<br />
tot onderdeel I, ook al mochten die zakken<br />
inwendig zijn bekleed of beplakt met papier. Maatstaf:<br />
waarde. Bechten: 5 pet.<br />
III. Wit katoenen band, mits ingevoerd op rollen,<br />
welke ten minste 100 meter bevatten, en waaromtrent<br />
bij de visitatie door bestelorders of andere bescheiden<br />
afdoende wordt aangetoond, dat het is bestemd om te<br />
worden gebezigd als grondstof voor het samenstellen<br />
van motoren en andere electrotechnische artikelen.<br />
Maatstaf: waarde. Rechten: 5 pet.<br />
IV. Overige tot den post behoorende artikelen.<br />
Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />
Bijzondere bepalingen.<br />
I. Tot den post behooren niet:<br />
a. weefsels en vlechtwerken en andere bij den post<br />
genoemde fabrikaten, uitsluitend vervaardigd uit metaaldraad<br />
of metaalband, dat niet is samengesteld met<br />
papier, weefsel, garen of andere zelfstandigheden, welke<br />
behooren tot een der posten nos. 41, 85 of 97;
310<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. (Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Voorzitter.)<br />
o. artikelen, welke behooren tot een der posten nos.<br />
11, 26, 41, 51, 53, 67, 108, 123 of 132, onderdeel I.<br />
II. Wij behouden Ons voor, bij algenieenen maatregel<br />
van bestuur, onder de noodige voorzieningen, vrijdom<br />
van het volgens dezen post verschuldigd invoerrecht<br />
te verleenen:<br />
a. voor ongebleekt katoen ten gebruike der katoendrukkerijen<br />
en ververijen;<br />
0. voor ongebleekte en ongeverfde lakens, bestemd<br />
om te worden gebruikt voor dekens in katoendrukkerijen.<br />
III. Met inachtneming van het bepaalde sub IV<br />
hierna, worden van het volgens den post verschuldigd<br />
invoerrecht vrijgesteld:<br />
1. Geknoopte, al dan niet getaande stof voor het vervaardigen<br />
van netten, zoowel aan het stuk als in riet<br />
verder bewerkte uitsluitend uit zoodanige stof bestaande<br />
stukken, en de uit zoodanige stof vervaardigde vischnetten.<br />
2. Zijden builgaas, zoowel aan het stuk, als in niet<br />
verder bewerkte uitsluitend uit zoodanig gaas bestaande<br />
stukken, en de met zoodanig gaas geheel of hoofdzakelijk<br />
samengestelde builkleeden en builzakken.<br />
3. Weefsels en stoffen, uitshiitend vervaardigd van<br />
asbest, zoowel aan het stuk als in niet verder bewerkte<br />
uitsluitend uit zoodanige stof bestaande stukken, en de<br />
van zoodanige stof vervaardigde ringen, ringvormige<br />
randen en doorboorde schijven.<br />
4. Zeildoek, karldoek, scheerdoek, prezenningdoek,<br />
en, met uitzondering van zoogenaamde kokosmat en<br />
andere tapijt- en looperstof en van fabrikaten in koord-,<br />
snoer-, touw- of buisvorm, andere tot den post behoorende<br />
weefsels, vlechtwerken en stoffen, welke per vierkanten<br />
meter een gewicht hebben van meer dan 800,<br />
maar niet meer dan 1500 gram, zoowel aan het stuk als<br />
in niet verder bewerkte, uitsluitend uit zoodanige stof<br />
bestaande stukken, mits:<br />
a. deze stoffen niet als fluweel, pluche, velours, velvet<br />
en trijp, zijn voorzien van opstaande of liggende<br />
haren of draden, of als imitatie-astrakan, zijn voorzien<br />
van oogen of lussen;<br />
b. deze stoffen geheel noch gedeeltelijk zijn vervaardigd<br />
uit elastiek of elastiekgaren ; of uit wol, haar,<br />
zijde of andere producten, welke zich bij verbranding<br />
gedragen als een product van dierlijken aard, en niet<br />
ziin bekleed of beplakt met amaril, glasgruis of zand,<br />
of zijn bekleed, beplakt, bestreken of doortrokken met<br />
caoutchouc, rubber of gutta-percha, of met eene zelfstandigheid,<br />
welke op grond van Bijzondere bepaling<br />
n°. 1 op post n°. 28 daarmede is gelijk te stellen;<br />
c. van deze stoffen geen inslagdraden of niet meer<br />
dan 1/10 van het aantal kettingdraden, of wanneer dit<br />
1/10 meer bedraagt dan 8 draden, niet meer dan 8 kettingdraden<br />
(getwijnde draden voor één te tellen), aan<br />
het stuk of in de draden geheel of gedeeltelijk zijn geverf<br />
d of bedrukt;<br />
d. deze stoffen niet door middel van weven, drukken<br />
of op eenigerlei andere wijze zijn voorzien van bloemen,<br />
bladeren, blokken, lijnen, ruiten, strepen, patronen of<br />
figuren, tenzij gevormd door het 1/10 aantal Kettingdraden<br />
of door de 8 kettingdraden, bedoeld bij letter c<br />
hiervoor.<br />
5. Kaardenband, drijfriemenband en, met uitzondering<br />
van zoogenaamde kokosmat en andere tapijt- en<br />
looperstof en van fabrikaten in koord-, snoer-, touw- of<br />
buisvorm, andere tot den post behoorende weefsels,<br />
vlechtwerken en stoffen, welke per vierkanten meter een<br />
gewicht hebben van 1500 gram of meer, zoowel aan het<br />
stuk als in niet verder bewerkte uitsluitend uit zoodanige<br />
stof bestaande stukken, mits:<br />
«. deze stoffen niet, als fluweel, pluche, velours,<br />
velvet en trijp, zijn voorzien van opstaande of liggende<br />
haren of draden,'of als imitatie-astrakan, zijn voorzien<br />
van oogen of lussen;<br />
5'. deze stoffen niet door middel van weven, drukken<br />
of op eenigerlei andere wijze zijn voorzien van bloemen,<br />
bladeren, blokken, lijnen, ruiten, strepen, patronen of<br />
figuren.<br />
6. Geweven of gevlochten koord, snoer en touw, voor<br />
het vervaardigen van pakkingstof, en (met uitzondering<br />
van al dan niet van dradenkern voorzien hol- of pijpkoord<br />
en van snoer, koord en touw met weefsel of vlecntwerk<br />
bekleed of overtrokken) ander geweven of gevlochten<br />
of met weefsel of vlechtwerk samengesteld koord,<br />
snoer en touw (ook wanneer het is bestreken met vet of<br />
graphiet, is ingelegd met catoiitchouc. rubber of gutta»<br />
ercha, of eene zelfstandigheid, welke op grond van<br />
Êajzondere bepaling n°. 1 op post n°. 28 daarmede is<br />
gelijk te stellen, of is gevuld met asbest, gips, mica,<br />
kurk, kieselguhr of dergelijke stof), dat per strekkenden<br />
meter, per decimeter omtrek (onderdeelen van decimeters<br />
niet te verwaarloozen), een gewicht heeft van 150 gram<br />
of meer, zoowel aan het stuk, als in niet verder bewerkte,<br />
uitsluitend uit zoodanig koord, snoer of touw bestaande<br />
stukken, mits:<br />
a. deze fabriknten, geheel noch gedeeltelijk zijn vervaardigd<br />
uit wol, haar, zijde of andere producten, welke<br />
zich bij verbranding gedrageu als een product van dierlijken<br />
aard;<br />
o. deze fabrikaten (bestrijken met graphiet en vet<br />
buiten aanmerking gelaten), niet zijn geverfd of gekleurd,<br />
of uit geverfde, gekleurde of bedrukte draden<br />
zijn samengesteld;<br />
c. deze fabrikaten niet door middel van weven, drukken<br />
of op eenigerlei andere wijze zijn voorzien van bloemen,<br />
bladeren, blokken, lijnen, ruiten, strepen, patronen<br />
of figuren.<br />
7. Scheepszeilen, en, voor zoover zij een gewicht<br />
hebben van 25 Ikilogram of meer en worden ingevoerd<br />
in ruit-, rechthoek" of vierkantvorm, brand- en reddingszeilen,<br />
dekkleeden en niet op garnituur gemonteerde<br />
tent-, wagen- en rijtuigkleeden; een en ander<br />
mits vervaardigd van de stoffen vrijgesteld sub 4 hiervoor.<br />
8. Drijfriemen en transportbanden, en, wanneer aan<br />
derzelver bestemming om te dienen als werktuigen of<br />
toestellen of als onderdeelen of toebehooren daarvan,<br />
niet wordt getwijfeld, buil-, filter- en perszakken, buil-,<br />
filter- en perskleeden en andere dergelijke als bedrij f 3-<br />
hulpmiddel gebezigde artikelen, een en ander voor zoover<br />
vervaardigd van de stoffen vrijgesteld sub 4 of ')<br />
biervoor, zoomede de van zoodanige stoffen vervaardigde<br />
ringen, ringvormige randen en doorboorde schijvcn.<br />
kennelijk bestemd om te worden gebezigd om bij<br />
worlktuigen, toestellen en buizen, uitstraling of toetreding<br />
van warmte, het ontsnappen van stoom, gas of<br />
vloeistoffen, of geraas of trilling te voorkomen.<br />
9. Zoogenaamde rondgeweven wolvilten,_ en drukdekens<br />
met gutta-percha overtrek, vervaardigd van de<br />
stoffen vrijgesteld sub 5 hiervoor, of aan welker bestemming<br />
om te worden gebezigd als onderdeel van werktuigen<br />
en toestellen niet wordt getwijfeld.<br />
10. Olielinnen, oliebuis, oliekous en andere op dergelijke<br />
wijze geprepareerde weefsels en stoffen, waaromtrent<br />
bij de visitatie door bestelorders of andere bescheiden<br />
afdoende wordt aangetoond, dat zij zijn bestemd<br />
om te worden gebezigd als grondstof voor het samenstellen<br />
van motoren en andere electroterhnische artikelen.<br />
11. Reddingsboeien en scheepsstootzakken.<br />
12. Land-, zee- en hemelkaarten, welke, gemeten<br />
binnen de rolhouten, zoo die aanwezig zijn, eene oppervlakte<br />
hebben van 60 vierkante decimeter of meer, mits<br />
(de enkele vermelding in een der hoeken of randen, van<br />
naam en adres van drukker en uitgever en op de kaart<br />
betrekking hebbende wapens en vlaggen buiten aanmerking<br />
gelaten) niet bedrukt met eenigerlei reclame
311<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Voorzitter.)<br />
of andere niet tot de eigenlijke kaart 'behoorende aanduiding<br />
in letters, cijfers, teekens of figuren.<br />
13. Op schildersdoek aangebrachte, al dan niet op<br />
raam gespanen, al dan niet voltooide schetsen, schilderstukken<br />
of teekeningen, zoomede geschilderde of geteekende<br />
kakemono's en makimono's, een en ander mits<br />
niet voorzien van eenigerlei reclame of andere niet tot<br />
de eigenlijke schildering of teekening behoorende aanduiding<br />
en letters, cijfers, teekens of figuren, en met<br />
uitzondering van artikelen als zoogenaamde peinture<br />
Bogaerts en dergelijke, welke slechts gedeeltelijk door<br />
schilderen of teekenen zijn verkregen.<br />
14. Vlechtwerken van stroo of spaan, of van niet<br />
tot garen of draad gesponnen hennep, rameh of andere<br />
plantenvezels, in niet aaneengehechte reepen of strooken,<br />
welke eene breedte hebben van 3 centimeter of<br />
minder en eene lengte van 3 meter of meer, oolk al bevinden<br />
zich in die reepen of strooken emkele katoenen<br />
draden.<br />
16. Stroohulzen.<br />
16. Lompen, zoomede resten van weefsels en stoffen,<br />
welke in verband met hunnen aard en den toestand<br />
waarin zij worden ingevoerd, met lompen zijn gelijk te<br />
stellen.<br />
IV. Regelen voor de toepassing.<br />
1. Voor de toepassing van onderdeel I van den post<br />
en van sub III nos. 1 tot en met 6 van de Bijzondere<br />
bepalingen, als manufacturen, weefsels, stoffen en<br />
andere tot den post behoorende artikelen ,,aan het<br />
stuk", met inachtneming van het bepaalde hierna,<br />
alleen aan te merken, niet met andere zelfstandigheden<br />
verbonden fabrikaten welke eene lengte hebben van<br />
8 meter of meer, en, als stukken bukskin, feston en kant,<br />
worden begrensd door vier zijden, waarvan de twee van<br />
zelfkant of af hechting voorziene zijden, of, zoo deze<br />
ontbreekt, de twee langste zijden, over de geheele<br />
lengte van het stuk met elkander evenwijdig loopen, en<br />
waarvan de beide overige zijden niet door middel van<br />
zelfkant, afhechting, het aanbrengen van franje of op<br />
eenigerlei andere dergelijke wijze zijn afgewerkt of afgesloten.<br />
2. Als lengte, met inachtneming van het bepaalde<br />
bij de nos. 3, 4, 5 en 6 hierna, te nemen de gemiddelde<br />
lengte van de twee van zelfkant of afhechting voorziene<br />
zijden, welke aan elkander evenwijdig loopen, in andere<br />
gevallen de gemiddelde lengte van de aan elkander<br />
evenwijdig loopende langste zijden.<br />
3. Voor weefsels, vlechtwerken en andere tot den<br />
post behoorende artikelen, opgemaakt uit meer dan eene<br />
lengte, als lengte aan te nemen de lengte van elk der<br />
stukken voor de opmaking gebezigd.<br />
4. Bij stoffen met zoogenaamden valschen zelfkant<br />
(stoffen, waarbij behalve de gewone zelfkant aan de<br />
uiteinden van het stuk, ook in het midden van het stuk<br />
een of meer zelfkanten of tusschenruimten voorkomen),<br />
en bij stoffen, welke als aaneengeweven servetten,<br />
handdoeken, en zakdoeken, blijkens een daarop aangebraoht<br />
patroon, of een daarin voorkomende indeeling,<br />
blijkbaar zijn bestemd om op bepaalde plaatsen te worden<br />
gescheiden of vaneengeknipt, als lengte te nemen de<br />
lengte der af te scheiden stukken, (zelfkant en tusschenruimte<br />
niet medegemeten).<br />
5. Van weefsels en stoffen, waarvan de uiteinden op<br />
eenigerlei wijze zijn verbonden of aaneengehecht (randgeweven<br />
en rondgevlochten artikelen daaronder begrepen),<br />
zal de omtrek worden genomen als breedte, wanneer<br />
die omtrek minder is dan 2 meter, als lengte, wanneer<br />
die omtrek is 2 meter of meer.<br />
6. Bij het opnemen der afmetingen (met inachtneming<br />
van het bepaalde hiervoor) zelfkant, afhechting, |<br />
franje, enz. mede te meten. Bij het meten van feston,<br />
kant en franje, en van stoffen van feston, kant of franje<br />
voorzien en dergelijke artikelen, te meten volgens de<br />
li]n of lijnen, welke de meest uitstekende punten vereenigt.<br />
# 7. Als niet verder bewerkte stukken voor de toepassing<br />
van onderdeel I van den post en van sub III nos. 1<br />
tot en met 6 van de Bijzondere bepalingen, alleen aan<br />
te merken de artikelen, welke enkel zijn verkregen door<br />
weefsels en stoffen door middel van snijden, knippen,<br />
ponsen of dergelijke eenvoudige wijze te verdeelen in<br />
stukken, of welke, wanneer zij op andere wijze zijn vervaardigd,<br />
eenzelfde eenvoudig karakter dragen, 'een en<br />
ander voor zooveel die bewerking of vervaardiging niet,<br />
of niet tevens is dienstbaar gemaakt om de artikelen<br />
te versieren met of te voorzien van opengewerkte patronen,<br />
van gekartelde of uitgeschulpte randen of van<br />
feston, kant, franje, enz. Op laatstgenoemde wijze bewerkte<br />
artikelen zullen, evenals artikelen, welke zijn<br />
gezoomd of doorstikt, of zijn voorzien van kant, franje<br />
of feston, of waarvan (voor zooveel de cirkelvormige<br />
stukken betreft) de omtrek geheel of gedeeltelijk, of<br />
(voor zooveel de andervormige artikelen betreft) meer<br />
dan twee zijden of andere dan de aan elkander tegenover<br />
liggende zijden geheel of gedeeltelijk zijn afgehecht of<br />
voorzien van zelfkant, als verder bewerkte artikelen worden<br />
aangemerkt.<br />
8. Voor de toepassing van onderdeel I van den post<br />
en van sub 12 dezer Bijzondere bepaling, bij het bepalen<br />
van het aantal draden, wanneer ketting of inslag of<br />
beiden bestaan uit twee of meer naast of op elkander<br />
liggende draden, eiken draad afzonderlijk te tellen.<br />
9. Voor de toepassing van de letters c en d van sub<br />
III n°. 4 en van sub IV n°. 12 van de Bijzondere bepalingen:<br />
a. bij het berekenen van 1/10 van het aantal kettingdraden,<br />
onderdeden te verwaarloozen;<br />
h. geverfde of bedrukte draden in zoom, zelfkant of<br />
elders aangebracht, als geverfde of bedrukte draden aan<br />
te merken, en, voor zoover zij liggen in de richting der<br />
kettingdraden, bij het vaststellen van het aantal geverfde<br />
of bedrukte kettingdraden mede te tellen;<br />
c. wanneer aan stoffen en fabrikaten zelfkant of<br />
afhechting ontbreekt en slechts in ééne richting (schering<br />
of inslag), geverfde of bedrukte draden voorkomen,<br />
de in die richting loopende draden als kettingdraden aan<br />
te merken;<br />
d. stoffen en draden, welke zijn geïmpregneerd,<br />
geappreteerd, gedrenkt, bekleed, bestreken of bedekt<br />
met zoodanige al dan niet kunstmatig gekleurde zelfstandigheden,<br />
dat zij naar uiterlijk aanzien met bedrukte<br />
of geverfde stoffen en draden overeenkomen<br />
(bestrijken met graphiet en vet, zoomede bleeken, ook<br />
witbleeken, buiten aanmerking gelaten), met bedrukte<br />
of geverfde stoffen en draden gelijk te stellen;<br />
e. stoffen en fabrikaten, bedrukt met een enkel<br />
firmastempel, verzendmerk, fabrieksmerk, inhoudsopgave<br />
of plaatsnaam, niet als geverfd of bedrukt of als<br />
voorzien van figmren of patronen aan te merken.<br />
10. Als schilderdoek voor de toepassing van sub 111<br />
n°. 13, van de Bijzondere bepalingen aan te merken<br />
alle al dan niet gepraepareerde weefsels en stoffen,<br />
uitsluitend vervaardigd uit zelfstandigheden, welke<br />
zich bij verbranding gedragen als een product van<br />
plantaardigen aard.<br />
11. Onderdeel 1 van den post zal alleen worden toegepast<br />
op weefsels en stoffen:<br />
a. waarvan ketting en inslag duidelijk waarneembaar<br />
zijn, en niet, als bij fluweeh, velours-, pluche-,<br />
vilt-, velvet-, trijp- en astrakanachfige stoffen en als<br />
bij g'emoltonneeide, gehekelde, geteerde of met andere<br />
zelfstandigheden bedekte of bekleede stoffen, aan een<br />
of beide zijden geheel of gedeeltelijk aan het oog zijn<br />
onttrokken;
312<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Voorzitter.)<br />
h. welke geheel noch gedeeltelijk zijn vervaardigd<br />
uit elastiek, of metaaldraad, of uit wol, haar, zijde of<br />
andere producten, die zich bij verbranding gedragen<br />
als een product van dierlijken aard, en geen getwijnde<br />
draden bevatten;<br />
c. waarvan geen inslagdraden, of niet meer dan<br />
1/10 van het aantal kettingdraden, of wanneer dat 1/10<br />
meer bedraagt dan 14 draden, niet meer dan 14 kettingdraden,<br />
aan het stuk of in de draden geheel of gedeeltelijk<br />
zijn geverfd of bedrukt;<br />
d. welke niet door middel van weven, drukken of<br />
op eenigerlei andere wijze zijn voorzien van bloemen,<br />
bladeren, blokken, ruiten, lijnen, strepen, patronen of<br />
figuren, tenzij gevormd door het 1/10 aantal kettingdraden,<br />
of door 14 kettingdraden, bedoeld bij letter c<br />
hiervoor."<br />
De Voorzitter: Ik meen aan het adres van de Regeering<br />
een opmerking te moeten maken.<br />
Dit is een zeer lang volgnummer en wat ik wil zeggen<br />
betreft hetgeen voorkomt op bladz. 47.<br />
Volgens de Nota van Wijziging, Stuk n°. 18, wordt in<br />
'de Bijzondere bepaling IV het bestaande punt 10 vervangen<br />
door een nieuw punt 10. Ik onderstel, dat dit niet de bedoeling<br />
is, maar dat tusschen de bestaande punten 9 en 10<br />
een nieuw punt 10 zal worden ingevoegd, luidende zooals<br />
het in de Nota van Wijziging is opgenomen:<br />
,,10. Wij behouden Ons vnor bij alcemesnen mantregel<br />
van bestuur met betrekking tot de goederen bedoeld<br />
bij onderdeel III van den post en bij Bijzondere<br />
bepaling III, sub 10, zoo noodig nader beperkende voorschriften<br />
te geven, ten einde misbruik te voorkomen."<br />
Het bestaande punt 10 wordt dan punt 11 en punt 11<br />
wordt 12.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Uw opmerking is juist.<br />
De Voorzitter: Ik wensch verder even aan den heer van<br />
Gijn te doen opmerken, dat, terwijl zijn stuk is ingekomen<br />
op 21 October, sedert dien door de Regeering een Nota van<br />
Wijziging is ingediend, waarbij zij een nieuw punt III<br />
heeft ingevoegd. Punt III is nu punt IV geworden. In het<br />
amendement van den heer van Gij» (Stuk n". 14, VII,<br />
sub 1°.) zal nu in plaats van III moeten staan: IV.<br />
In het amendement (Stuk n°. 14, VII, sub 2°.) staat het<br />
woord ..Voor"; dit moet zijn: ,,voor".<br />
Vindt de heer van Gijn goed, dat die wijzigingen worden i<br />
aangebracht?<br />
De heer Tan Gijn: Ja, Mijnheer de Voorzitter!<br />
De Voorzitter: Op dit volgnummer zijn ingediend 3 amendementen<br />
van den lieer van Gijn (Stuk n°. 14, VII), strekkende<br />
dus:<br />
1°. In de omschrijving den post sub IV te lezen:<br />
,,Overige tot den post behoorende artikelen waarde<br />
5 pet.".<br />
2°. In de Bijzondere Bepalingen II, 6ub a, te lezen: '<br />
..voor ongebleekt katoen ten gebruike der katoendrukkerijen,<br />
.ververijen en -bleekerijen".<br />
3°. In de Bijzondere Bepalingen III toe te voegen:<br />
,,17. Wollensterkflanel voor gebruik in katoen- |<br />
sterkerijen."<br />
De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! Het geldt hier<br />
een amendement van gansch anderen aard dan de andere<br />
amendementen, die wij hebben ingediend.<br />
In dit geval geldt het een verhooging van rechten, waar- ,<br />
tegen ik mij moet verzetten, omdat daarbij de zeer groote ,<br />
(van Gijn.)<br />
kans bastaat, dat de verbruikers veel meer moeten betalen,<br />
dan de schatkist ontvangt.<br />
De heer Gelderman, een Twentenaar, man van het vak.<br />
berekende in de Economisch Statistische Bcri :hten, op<br />
grond van de gegevens van den heer van Spae:donck in<br />
Tilburg, dat de inkomsten uit dezen post voor den Staat<br />
zijn 3,3 millioen, zijnde 3 pet. van 110 millioen. terwijl<br />
do verbruikers meer zullen te betalen hebben 9,3 millioen,<br />
omdat de prijzen van de in het binnenland gemaakte<br />
en verbruikte goederen, ter waarde van f200 millioen, ook<br />
met 3 pet. zal worden verhoogd.<br />
Dat duurder worden van de artikelen is niet op centen<br />
nauwkeurig te berekenen en ik wil voor een oogenblik aannemen,<br />
dat er elementen zullen zijn, die verhooging tegenwerken<br />
en dus inderdaad de prijsstijging 2 pet. zal zijn,<br />
ofschoon ik hier dadelijk bij opmerk, dat de Twentenaren<br />
aannemen, dat het volle bedrag er bij zal komen. De deskundigen<br />
zullen er toch wel iets van weten.<br />
Is dus het percentage van de verhooging van de prijzen<br />
der artikelen, die in het binnenland worden gemaakt, 2, dan<br />
is het totaal bedrag 7,3 millioen, waarvan 3,3 millioen<br />
komen in de schatkist. M.a.w.. wij hebben hier een belasting<br />
— op het standpunt van den Minister mogen wij<br />
niet naar alle andere gevolgen krijgen —, waarbij het resultaat<br />
is, dat, van wat er betaald wordt 45 pet. niet in de<br />
schatkist komen en 55 pet. wel. Wij zijn bedenkelijk dicht<br />
genaderd tot het percentage, waarom de wegtollen werden<br />
afgeschaft, waarbij een belangrijk deel niet kwam in de<br />
zakken van den fiscus, doch in de zakken van de tollenaren.<br />
In dit geval zijn de anderen de fabrikanten, maar uit zuiver<br />
fiscaal licht bezien is de zaak precies hetzelfde.<br />
Ik vols: den Minister dus op den weg, om hier de zaak<br />
alleen te bezien uit een oogpunt van belastingheffing, maar<br />
dan moet de Minister mij ook toegeven, dat een belastingwetgeving,<br />
waarbij 45 pet. komt te vallen tusschen den wal<br />
en het schip, een belastingwetgeving is, die in de geheele<br />
geschiedenis als de slechtste is gekenschetst. Vooral als dan<br />
anderen, die een belangrijk deel krijgen, dat eigenlijk liever<br />
niet hebben willen.<br />
De Twentsche fabrikanten van textielgoederen zeggen: wij<br />
zullen daardoor een aanzienlijke som in onze zaken krijgen,<br />
maar wij beschouwen het als een Danaïsgeschenk, als het<br />
Trojaansche paard, 1°. omdat wij principieel bescherming<br />
slecht vinden voor een industrie, en 2°. omdat wij verwachten,<br />
dat de ééne bescherming de andere medebrengen zal<br />
en zich in duurdere productie zal doen gevoelen, hetgeen het<br />
binnenlandsche voordeel weer opheft en den export zal bemoeilijken.<br />
Hier spreken geen malle, domme, weltfremde<br />
theoretici, doch mannen van de practijk, die getoond hebben,<br />
hun industrie zonder bescherming (wellicht juist door het<br />
ontbreken daarvan) groot te kunnen maken. Zij zeggen:<br />
geef het ons niet, want wij zijn er bang voor. Verder beweren<br />
zij: Ook is het gevaar niet denkbeeldig, dat bij verhooging<br />
van het tarief van 5 op 8 pet. het overigens vrijhandelsgezinde<br />
Engeland aan den zoo belangrijken invoer<br />
onzer manufacturen in haar koloniën fiscale belemmeringen<br />
in den weg gaat leggen. Ik zeg nog eens: het zijn geen<br />
theoretici, die dit beweren, maar de Twentsche industricelen,<br />
die die vrees te kennen geven, terwijl zij daarenboven verklaren,<br />
„dat zij in mogelijke prijsstijging van weefgoederen<br />
een ernstig bezwaar zien voor de belangrijke confectieindustrie<br />
in ons land, waarvoor de manufacturen toch grondstoffen<br />
zijn en die daardoor in het betrekken van haar grondstoffen<br />
nog meer wordt belemmerd."<br />
Op al deze gronden meen ik der Regeering ten zeerste<br />
in overweging te moeten geven, dezen post van haar belastingwetgeving<br />
terug te nemen, omdat het buitengewoon<br />
evident is, dat meer uit de zakken van de verbmikers zal<br />
worden gehaald, dan in de zakken van den fiscus komt.<br />
Mijn tweede amendement betreft de aanvulling van de bijzondere<br />
bepaling sub 2, welke betreft het verleenen van vrijdom<br />
van invoerrecht voor ongebleekt katoen ten gebruike der<br />
katoenclnikkerijen en ververijen. Dit zou ik, als eenvoudige<br />
logica, aangevuld willen zien met de bleekerijen.
<strong>Vel</strong> 81. 313 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. .Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(van Gijn e. a.)<br />
De katoenververijen en katoendrukkerijen krijgen haar<br />
ongebleekt katoen hier binnen geheel vrij ; zij veredelen dat<br />
product en het wordt dus beschouwd als grondstof. Dat heeft<br />
altijd zoo gegolden en blijft gelden, ook bij het hoogere recht.<br />
Toen indertijd deze vrijstelling van ongebleekt katoen werd<br />
verleend, waren er hier te lande nog geen katoen bleekerij en,<br />
maar die zijn er thans wel, waaronder een zeer belangrijke,<br />
het zijn ondernemingen, die dn hoofdzaak in Nederland gemaakt<br />
katoen bleeken, maar toch ook wel uit Engeland ingevoerd<br />
katoen bleeken, en die dat katoen ten deele weer exporteeren,<br />
ten deele in Nederland verkoopen. Wordt het geëxporteerd,<br />
dan komt het recht weer terug, maar in het andere<br />
geval niet. Wat kan nu de reden wezen om een verschillende<br />
behandeling toe te passen tusschen de bleekerij en eenerzij ds<br />
en de katoen drukkerij en en ververijen anderzijds? Onder de<br />
makers van het tarief waren er wel, die de meening waren<br />
toegedaan, dat hier geen recht moest worden geheven. De<br />
Minister zal zeggen, dat het mij niet aangaat, maar ik durf<br />
dat te vertellen, omdat ook de Minister reeds uit de keuken<br />
van het tarief heeft geklapt.<br />
Het derde amendement betreft eigenlijk een vraag, welke<br />
niet is beantwoord. De Minister heeft indertijd toegezegd,<br />
ook op vragen, welke in adressen waren gedaan, te zullen<br />
ingaan. Nu heeft de Twentsche <strong>Kamer</strong> van Koophandel in<br />
haar adres bij volgnummer 85 te kennen gegeven, dat er<br />
naar haar meening alle reden was, dat wollensterkflanel,<br />
zuiver een product, noodig voor de industrie, moest worden<br />
vermeld in de bijzondere bepaling III. Het gaat hier niet om<br />
bescherming of niet-bescherming, want het artikel wordt<br />
alleen in het buitenland gemaakt. Het is zuiver de quaestie,<br />
of een artikel, noodig voor de industrie, zal worden belast.<br />
Ik geef den Minister in overweging, het advies van die<br />
<strong>Kamer</strong> van Koophandel te volgen.<br />
De gewijzigde amendementen van den heer van Gijn worden<br />
ondersteund door de heeren Staalman, Ter Hall, Gerritzen,<br />
mejuffrouw Westerman en mevrouw Bakker—Nort en<br />
maken derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik begin met mede te deelen, dat het mij voorkomt,<br />
dat uw opmerking over de door de Regeering aangebrachte<br />
wijzigingen volkomen juist is, zoodat de lezing moet zijn als<br />
door u aangegeven.<br />
Ik kom thans tot de amendementen van den heer van Gijn.<br />
Het eerste strekt eigenlijk om het recht van manufacturen,<br />
dat wordt voorgesteld op 8 pet., terug te brengen op 5 pet.<br />
De heer van Gijn deelde reeds mede, dat inwilliging van zijn<br />
voorstel voor de schatkist een schade zou meebrengen van<br />
rond f 3 300 000. Dit cijfer, gebaseerd op den invoer van het<br />
jaar 1923. is juist. De gronden, die de heer van Gijn voor<br />
die verlaging heeft aangegeven, zi.in bij het algemeen debat<br />
uitvoerig besproken. De heer van Gijn betoogde toen en betoogt<br />
ook nu: wanneer men van een zeker artikel het recht<br />
verhoogt, gelijk in dit geval, met 3 pet., dan brengt dat mede<br />
voor dezelfde goederen, die in het binnenland worden vervaardigd,<br />
een prijsverhooging met 3 pet.; misschien wat<br />
minder, maar allicht 2 pet. Maar dat is nu het punt, waarover<br />
bij de algemeene beschouwingen het geheele debat geloopen<br />
heeft, met betrekking tot de vraag, of er in dit tarief<br />
een protectionistisch element zit of niet. Wat de heer van<br />
Gijn hier stelt als een feit, is juist het punt, dat te bewijzen<br />
was en dat ik, naar ik meen, bij de algemeene beschouwingen<br />
heb weerlegd. De vraag gaat m. i. hierom, of de voorsprong,<br />
die Nederland heeft in de bestaande tarief verhoudingen,<br />
gewijzigd wordt door dit nieuwe tarief, in aanmerking<br />
nemende, dat bijna alle andere continentale landen van<br />
Europa hun tarief in de laatste jaren aanmerkelijk hebben<br />
verhoogd. Destijds heb ik betwist, dat de invoer van deze<br />
goederen in Nederland zou verminderen en heb ik aangetoond,<br />
dat de rechten op die goederen — men kan nooit zeggen<br />
geheel; ik laat mij niet uit in dergelijke stellige bewoordingen<br />
— waarschijnlijk niet zullen worden betaald door den<br />
Nederlandschen gebruiker en derhalve ook geen aanleiding<br />
zullen geven tot verhooging van den binnenlandschen prijs.<br />
Handelingen der Staten-Generaal. — 1924—1925. — II.<br />
(Minister Colijn e. a.)<br />
Deheer van Gijn heeft ook nog gewezen op het bezwaar,<br />
dat hij niet zelf te berde beeft gebracht, maar geciteerd heeft<br />
uit een der adressen, dat men wel eens zou kunnen ondervinden,<br />
dat in de Engelsche Dominions en koloniën de rechten<br />
verhoogd zouden worden, omdat Nederland de rechten op<br />
goederen van Engelschen oorsprong verhoogd had. Wie nu<br />
in het bekende geschriftje van den heer van Spaendonck heeft<br />
gelezen, welke tarieven nu reeds in de Engelsche koloniën<br />
geheven worden, ziet, dat de onze daarvan nog zoo ver verwijderd<br />
zijn, dat een dergelijke vrees mij overdreven toeschijnt.<br />
Ik geloof daarvan niets. Wanneer iemand zelf een<br />
recht heft van 30 pet., kan men moeilijk tot represailles<br />
komen op grond dat iemand anders 8 pet. heft.<br />
Het tweede amendement van den neer van Gijn heeft<br />
de strekking om de uitzondering, die nu in het tarief zit<br />
voor katoendrukkerijen en «ververijen, ook uit te strekken<br />
tot de bleekerijen. Hij heeft gezegd: dat kan ook best; ik<br />
weet zelfs, dat er onder degenen, die aan dit ontwerp gedokterd<br />
hebben, ook zijn die er zoo over denken. Daarover<br />
is inderdaad gedacht, maar ook aan wat anders, nl. om de<br />
vrijstelling voor de drukkerijen en ververijen terug te<br />
nemen, omdat artikel 15 van de wet een volmaakte solutie<br />
geeft ten opzichte van die goederen, welke weer worden<br />
geëxporteerd en die hier te lande alleen ingevoerd zijn om<br />
weer te worden bewerkt of verwerkt.<br />
De toestand is zoo, dat indertijd voor de drukkerijen en<br />
ververijen, die uitsluitend voor export werkten, die vrijstelling<br />
is ingevoerd en de bleekerijen er buiten zijn gelaten,<br />
omdat er gevaar bestond voor misbruik, hierin bestaande,<br />
dat het voor binnenlandsch gebruik bestemde<br />
katoen, door het ongebleekt te laten binnenkomen en daarna<br />
hier te bleeken, aan het invoerrecht, ook voor binnenlandsch<br />
gebruik, zou worden onttrokken. Nu is die toestand<br />
langzamerhand eenigszins gewijzigd. De vrijstelling voor<br />
drukkerijen en ververijen zou, zooals ik reeds zeide, kunnen<br />
vervallen, omdat art. 15 van het wetsontwerp geheel en al<br />
voorziet in deze aangelegenheid, nl. dat goederen, ingevoerd<br />
om hier te lande een bewerking of verwerking of herstelling<br />
te ondergaan en daarna weer te worden uitgevoerd,<br />
van invoerrecht zijn vrijgesteld. De Regeering heeft de<br />
bijzondere bepaling voor drukkerijen en ververijen ten<br />
; slotte echter niet teruggenomen, omdat sedert 1877 die<br />
drukkerijen en ververijen nu eenmaal zich daarop geheel<br />
hebben ingericht. Om zoo weinig mogelijk verandering te<br />
brengen in den bestaanden toestand, hebben wij gezegd:<br />
laat het nu voor de drukkerijen en ververijen maar bestaan,<br />
doch voor de bleekerijen is het geheel en al onnoodig, want<br />
voor zoover de goederen worden ingevoerd en daarna weer<br />
uitgevoerd, zijn zij aan het recht niet onderworpen.<br />
Wat nu het derde amendement betreft, ik moge er do<br />
aandacht op vestigen, dat z.g. wollen sterkflanel op het<br />
oogenblik belast is; dat wordt getroffen door een recht van<br />
5 pet. Nu komt het mij voor, dat het mogelijk is, om aan<br />
den wensch van den geachten afgevaardigde te gemoet te<br />
komen, indien hij dat derde amendement zou willen redigeeren<br />
ongeveer in overeenstemming met hetgeen voorkomt<br />
op blz. 44 van het tarief, onder punt 10, nl : ,,wollensterkflanel,<br />
waaromtrent bij de visitatie door bestelorders of<br />
.andere bescheiden afdoende wordt aangetoond, enz.". Dan<br />
zou aan het verlangen van den geachten afgevaardigde<br />
worden voldaan, dat het als hulpmiddel voor de industrie<br />
vrijblijft, terwijl het, wanneer het voor andere doeleinden<br />
wordt ingevoerd, belast blijft.<br />
De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! De Minister<br />
heeft opgemerkt, dat deze zaak besproken is bij de algemeene<br />
beschouwingen. Ik heb toen echter geen antwoord<br />
gekregen op mijn bezwaar, dat er zooveel tusschen den wal<br />
en het schip raakt. De Minister zegt nu, dat gebeurt niet.<br />
Echter is een deel van de textielindustrieelen tegen deze<br />
verhooging, ofschoon zij erkennen dat die in hun zakken<br />
komt, terwijl oen ander deel ervóór is. klaarblijkelijk omdat<br />
zij in hun zakken komt. Vindt de Minister dat niet een<br />
duidelijke aanwijzing, dat de heeren van plan zijn, als het<br />
zoover is, het recht er op te leggen? Wanneer wij in dit
314<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>.<br />
66. Vaststelling<br />
- 29 OCTOBER 1924.<br />
nieuwe Tariefwet.<br />
(van Gijn e. a.)<br />
wetsontwerp een bepaling zouden opnemen, gesteld eens,<br />
dat dit technisch mogelijk was, dat de industrieelen hetgeen<br />
zij er zelf bij opzetten, aan het einde van het jaar aan den<br />
Staat moeten afstaan, dan zou de belangstelling van de<br />
committenten van den heer Fleskens en de zijnen zeker veel<br />
geringer worden.<br />
De Voorzitter: Ik moet den geachten afgevaardigde verzoeken,<br />
om zich van dergelijke uitdrukkingen te onthouden.<br />
Wij spreken hier niet van „committenten" van <strong>Kamer</strong>leden.<br />
Een dergelijke wijze van spreken kan hier niet toegelaten<br />
worden.<br />
De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! Ik wist niet,<br />
dat ik daarmede iets miszeide. Laat ik dan zeggen, dat<br />
degenen, wier belangen de heer Fleskens voorstaat, niet van<br />
zooveel belangstelling zouden doen blijken. De heer Nolens<br />
zegt, dat dit niet zoo is, maar wij zien hier van die zijde<br />
amendementen, die voor een speciaal deel van het land zijn.<br />
De leer van den Minister: als het buitenland de rechten<br />
verhoogt b. v. van 20 tot 40 pet., moeten wij verhoogen van<br />
5 tot 8 pet., en dan blijven wij in vollkomen dezelfde verhouding,<br />
is m. i. moeilijk te handhaven. Wij zouden dan<br />
van jaar tot jaar ons tarief moeten wijzigen, al naar gelang<br />
het 'buitenland de rechten wijzigt, en dan zouden wij nu<br />
moeten verhoogen niet van 5 tot 8 pet., maar zeker tot<br />
28 pet. De Minister zegt, dat hij dit heeft aangetoond, maar<br />
ik heb het even stenk bestreden en wij hebben elkander niet<br />
overtuigd. Ik Ikan dus met evenveel recht zeggen, dat ik<br />
het tegendeel heb aangetoond, maar het is zeker, dat de<br />
verhooging van 5 tot 8 niets te malken heeft met den voorsprong,<br />
die vroeger reeds bestond en die nu blijft bestaan.<br />
Wanneer de Minister daaraan geloofde, moest h^* zeggen:<br />
die verhooging met 3 pet. doet er niets toe, ik moet er 20 pet.<br />
opzetten. Maar bovendien, wij zouden al lang met buitenlandsche<br />
goederen moeten zijn overstroomd. Ik bl^i dus<br />
bij mijn meening, niet alleen in overeenstemming met mijn<br />
theoretisch inzicht, maar ook met het practisch inzicht van<br />
de Twentsche industrieelen, die hun industrie hebben groot<br />
gemaakt zonder bescherming, en, zooals zij zeggen, omdat<br />
zij geen bescherming hadden, althans zeer geringe bescherming.<br />
Ik handhaaf dan ook mijn amendement.<br />
Toen de heer Vliegen bij amendement voorstelde, de<br />
werkmanspakken vrij te stellen, zeide de Minister: dan Ikom<br />
ik in moeilijkheden met de manufacturen. Zoo ziet men, dat<br />
men van het eene tot het andere Ikonit. Voor mij zou dat een<br />
reden geweest zijn om de manufacturen op 5 pet. te houden,<br />
zoodat men ook de werkpalkken niet duurder maakte. Langs<br />
anderen weg kan men, zooals ook in het buitenland geschiedt,<br />
de luxekleeding belasten, zonder dat alle manufacturen en<br />
textielgoederen, die gekocht moeten worden door de massa<br />
van de Nederlandsche bevolking, die het toch al zwaar<br />
genoeg heeft, tevens duurder worden gemaakt.<br />
Wat betreft de bleekerijen, Ikan ik den Minister wel toegeven,<br />
dat de ververijen en drukkerijen niet in geheel<br />
dezelfde positie zijn. De een voegt bij de veredeling een<br />
grooter bedrag aan waarde toe dan de ander, maar dat is<br />
een quaestie van percentage. Als de Minister de drukkerijen<br />
handhaaft, brengt de logica mee, dat hij ook de bleekerijen<br />
er in zet. Intusschen zal ik, om niet te veel stemmingen te<br />
provoceeren, dit amendement terugnemen.<br />
Wat betreft het derde amendement, zal ik gaarne gevolg<br />
geven aan hetgeen de Minister in overweging heeft gegeven,<br />
om nl. dit amendement aldus te lezen:<br />
„Wollenstenkflanel, waaromtrent bij de visitatie door<br />
bestelorders of andere bescheiden afdoende wordt aangetoond,<br />
dat het bestemd is om te worden gebezigd als<br />
hulpmiddel in katoensterkerijen."<br />
Ik breng deze wijziging in mijn amendement aan.<br />
Aangezien de heer van Gijn het tweede amendement (Stuk<br />
n°. 14, VII, 2°.) heeft ingetrokken, maakt het geen onderwerp<br />
van beraadslaging: meer uit.<br />
(Voorzitter e. a.)<br />
De Voorzitter: De heer van Gijn heeft het derde amendement<br />
gewijzigd, zoodat het thans strekt om aan sub III<br />
I van de Bijzondere bepalingen toe te voegen:<br />
,,17. Wollensterkflanel waaromtrent bij de visitatie<br />
door bestelorders of andere bescheiden afdoende wordt<br />
aangetoond, dat zij zijn bestemd om te worden gebezigd<br />
als hulpmiddel in katoensterkerijen."<br />
Ik onderstel, dat de leden, die het oorspronkelijk amendement<br />
hebben ondersteund, ook het gewijzigd amendement<br />
ondersteunen.<br />
De heer Colijjn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik meen te hebben verstaan, dat de heer van Gijn<br />
zijn tweede amendement heeft ingetrokken, zoodat ik daarover<br />
niet verder behoef te spreken.<br />
Het derde amendement, zooals het nu gewijzigd is, wordt<br />
door de Regeering overgenomen.<br />
Tegen het eerste amendement handhaaf ik mijn bezwaar.<br />
, De heer van Gijn heeft gezegd: vindt gij dan in de uitlating<br />
I van dat deel der industrieelen, dat zegt. dat het recht wel<br />
! zal worden gelegd op den prijs van de goederen, die in het<br />
: binnenland zullen worden vervaardigd, geen afdoend bewijs,<br />
i dat het wel zoo zal zijn? Neen, daarin vind ik geen afdoend<br />
bewijs. Ik sluit de mogelijkheid niet uit, dat een deel van het<br />
I recht op den prijs van het binnenslands vervaardigd goed zal<br />
worden gelegd, maar ik acht het niet waarschijnlijk, en ik<br />
heb de gronden voor mijn meening aangevoerd. De simpele<br />
! verklaring van een groep personen, van wie bekend is, dat<br />
zij nu eenmaal altijd principieele vrijhandelaars zijn geweest,<br />
is voor mij niet afdoende. Als iemand eenmaal prin--<br />
cipieel op dat standpunt staat, spreekt het vanzelf, dat hij<br />
het argument, dat het recht op den prijs komt, moet voli<br />
houden, omdat anders zijn heele redeneering omvalt.<br />
Nu zegt de heer van Gijn: maar gij dan, die u baseert op<br />
de relatieve verhouding van de verschillende tarieven, moet<br />
gij niet elk jaar, als een ander land zijn tarief wijzigt,<br />
I ook uw tarief wijzigen? Neen, wat ik alleen te bewijzen had,<br />
! en wat ik ook meen bewezen te hebben, is, dat met deze<br />
wijziging geen verandering ten ongunste in de verhouding<br />
wordt gebracht.<br />
Nu zegt de geachte afgevaardigde: als gij die verhouding<br />
hadt willen bewaren, dan hadt gij met veel meer moeten<br />
verhoogen. Dat zou juist zijn, als het de bedoeling was, de<br />
verhouding, zooals die te voren was, te handhaven. Maar<br />
de bedoeling was alleen om een fiscaal tarief te maken, om<br />
'• daaruit meer geld te halen en toch de verhouding niet<br />
ongunstiger te maken dan zij vroeger was, en ik meen, dat<br />
! dat hier bereikt is.<br />
Voorts heeft de geachte afgevaardigde nog een opmerking<br />
! gemaakt met verwijzing naar een argument, dat ik gisteren<br />
i tegen den heer Vliegen heb gebruikt. Hij heeft gezegd: als<br />
het recht maar 5 pet. was, dan gold het argument, dat gn<br />
i gisteren bij de werkmanskleeren hebt gebruikt, niet langer.<br />
Neen, Mijnheer de Voorzitter, dan blijft dat argument ook<br />
van kracht, want als men 5 pet. heft op de grondstoffen en<br />
het gereede artikel vrijlaat, dan creëert men een averechtsche<br />
bescherming, zij het een, die minder is dan wanneer het<br />
: recht op de grondstof 8 pet. bedraagt. Ik moet dus de<br />
! <strong>Kamer</strong> aanraden, het overgebleven amendement van den heer<br />
van Gijn niet aan te nemen.<br />
De Voorzitter: De Regeering deelt mede, dat zij het gewijzigrl<br />
derde amendement van den heer van Gijn heeft over-<br />
• genomen, zoodat dit Reen onderwerp van beraadslaging meer<br />
uitmaakt. Er is dus no-r overgebleven het eerste gewijzigde<br />
iimendc-iiient. Ma,? ik den voorzitter van de Commissie van<br />
Rapporteurs verzoeken, haar oordeel mede te deelen over<br />
de Regeeringswijziginpren en het eenijr overgebleven amendement?<br />
De hfer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van<br />
Rapporteurs heeft tegen de door de Regeering aangebrachte<br />
l wijzigingen geen bezwaar.
315<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. [Vaststelling 1 eener nieuwe Tariefwet.<br />
(de Monté ver Loren e. a.)<br />
Aangaande het eenig overgebleven amendement van den<br />
heer van Gijn is de meerderheid der Commissie van Rapporteurs<br />
van meening, dat het niet behoort te worden aangenomen.<br />
De beraadslaging wordt gesloten.<br />
Het gewijzigd amendement van den heer van Gijn komt<br />
in stemming.<br />
De Voorzitter: De heer Dresselhuys suggereert, dat ik<br />
aan de <strong>Kamer</strong> zal voorstellen om te stemmen met zitten en<br />
opstaan.<br />
Ik stel voor, daartoe te besluiten.<br />
Daartoe wordt besloten.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek den leden, die vóór het amendement<br />
zijn, zich van hun zitplaatsen te verheffen.<br />
Ik constateer, dat het amendement niet is aangenomen.<br />
Volgnummer 85, aan welks Bijzondere bepaling III thans<br />
is toegevoegd:<br />
,,17. Wollensterkflanel waaromtrent bij de visitatie<br />
door bestelorders of andere bescheiden afdoende wordt<br />
aangetoond, dat zij zijn bestemd om te worden gebezigd<br />
als hulpmiddel in katoensterkerijen.",<br />
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
De volgnummers 86 en 87 worden achtereenvolgens zonder<br />
beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Beraadslaging over volgnummer 88, luidende:<br />
,,Messen en messenmakerswerk.<br />
Rechten: 8 pet.<br />
Bijzondere bepalingen.<br />
Maatstaf: waarde.<br />
_ 1. Als messen en messenmakerswerk voor de toepassing<br />
van den post alleen aan te merken:<br />
a. knipmessen;<br />
b. scheermessen en andere toiletmessen, en scheermeslemmetten;<br />
c. tafel- en keukenmessen (snijboonenmesjes, broodzaagmessen,<br />
boter-, kaas-, visch-, vruchten-, dessert-,<br />
koekpan-, oester- en voorsnijmessen, en dergelijke artikelen<br />
daaronder begrepen);<br />
d. bijlen, bij den invoer voorzien van een aangezet<br />
handvat of steel;<br />
e. hakmessen, snoeimessen, steekmessen, schrapinessen,<br />
slagersmessen, koksmessen, looiersmessen, kmpersbandmessen,<br />
en andere bedrij f smessen, chirurgische<br />
messen daaronder begrepen, bij den invoer voorzien van<br />
een aangezet handvat, handgreep, heft of steel, en<br />
waarvan, als bij tafel- en voorsnijmessen, het grootste<br />
gedeelte van een of meer der lengtezij den van het !emmer<br />
of lemmet ( het metalen gedeelte van het mes dat<br />
uit het handvat uitsteekt) is aangescherpt of voorzien<br />
van snede, een en ander ook, wanneer die artikelen naar<br />
vak- of spraakgebruik met den naam van „snijders'",<br />
,,stalen", „schrappers" „schrapers" of anderen naam<br />
dan messen mochten worden aangeduid.<br />
2. Zagen, met uitzondering van broodzaagmessen, en<br />
schaven en vijlen behooren niet tot den post.<br />
3. Bus- en blikopeners en zeepraspen en zeepschaven<br />
te belasten volgens post n°. 56; radeermesjes volgens post<br />
n°. 62; sigarenkistopeners volgens post n°. 103; scharen,<br />
schaarbladen en tondeusemessen volgens post n°. 106;<br />
van mes voorziene snijborden en andere snij werktuigen,<br />
zoomede kaas-, kool- en komkommerschaven en op houder<br />
bevestigde koolmessen volgens post n°. 113; baardschccrapparaten<br />
en daarbij gebezigde mesjes volgeus post n°.<br />
127; niet samenvouw- of inschuifbare dolken, ponjaards<br />
(Voorzitter e. a.)<br />
en dergelijke wapenmessen, en klingen voor blanke<br />
wapenen volgens post n°. 141.<br />
4. Als „knipmessen" zullen voor de toepassing van<br />
den post worden aangemerkt alle messen, met uitzon^<br />
dering van scheermessen, welke samenvouw, of inschuifbaar<br />
zijn, samenvouwbare oculeer-, rits-, snoei- en<br />
tempermessen, samenvouwbare jacht- en dolkmessen en<br />
samenvouwbare chirurgische messen daaronder begrepen.<br />
5. Van het volgens den post verschuldigd invoerrecht<br />
worden vrijgesteld:<br />
0. trekmessen en andere tot den post behoorende<br />
artikelen met twee handvatten ;<br />
b. mits niet samengesteld met edele metalen, messen,<br />
bijlen en andere tot den post behoorende artikelen,<br />
waarvan handvat, handgreep, heft of steel geheel of<br />
hoofdzakelijk is vervaardigd van hout of onedel metaal<br />
en welke een gewicht hebben van meer dan 600 gram;<br />
c. lemmetten, met uitzondering van lemmetten voor<br />
scheermessen.",<br />
waarop door den heer Vliegen een amendement is voorgesteld<br />
(Stuk n°. 5, X), strekkende om bij de Bijzondere be»<br />
palingen 5 toe te voegen aan b: „messen met houten gevesten,<br />
zonder eenige versiering, en gereedschapsmessen;".<br />
De heer van der Waerden: Mijnheer de Voorzitter! Bij<br />
dit amendement is het wederom gebleken, hoe verbazend<br />
moeilijk het is, in de techniek in te grijpen. Bij nadere<br />
overweging vrees ik. dat, wanneer dit amendement zou worden<br />
aangenomen, toch nog de voorwerpen, waarvoor wij een<br />
verlaging voorstellen, zouden vallen onder de bepaling I, e.<br />
Bovendien zijn voor soortgelijke amendementen reeds sternmingen<br />
geweest. Op deze gronden hebben wij de eer, dit<br />
amendement in te trekken.<br />
Aangezien het amendement van den heer Vliegen (Stuk<br />
n°. 5, X) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van<br />
beraadslaging meer uit.<br />
Volgnummer 88 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Volgnummer 89 wordt zonder beraadslaging en zonder<br />
hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Beraadslaging over volgnummer 90, luidende:<br />
„Muziekinstrumenten, phonographen en dergelijke<br />
artikelen, en onderdeelen en toebehooren van een en<br />
ander.<br />
1. Piano's, orgels, harmoniums, pianino's, vleugelpiano's,<br />
spinetten, clavecymbalen en andere dergelijke<br />
klavierinstrumenten. Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />
II. Gramophonen, dictaphonen, graphophonen, phonographen,<br />
muziekdoozen, muziekautomaten, orchestrions,<br />
draaiorgels, electrische piano's en andere dergelijke<br />
instrumenten, waarmede muziek of geluiden geheel<br />
of ten deele op mechanische wijze worden voortgehracht,<br />
of waarmede muziek of geluiden worden opgenomen,<br />
zoomede pianola's, phonola's en andere dergelijke<br />
voor het mechanisch bespelen van muziekinstrumenten<br />
gebezigde apparaten. Maatstaf: waarde. Rechten:<br />
8 pot.<br />
III. Slag-, blaas- en strijkinstrumenten, mond- en<br />
trekharmonica's, harpen guitaren, mandolines, citers,<br />
fluiten, en andere muziekinstrumenten dan genoemd bij<br />
onderdeel I en II hiervoor, castagnetten, bekkens, tamboerijnen,<br />
trommels, gongs, gamelangs, zoogenaamde<br />
Turksche hoornen en dergelijke artikelen daaronder hegrepen.<br />
Maatstaf: waarde. Ëechten: S pet.<br />
IV. Onderdeelen en toebehooren.<br />
«. Muziekrollen, muziekwalsen, muziekplaten en dergclijke<br />
artikelen, gebezigd bij het mechanisch voortbrengen<br />
van muziek: of geluiden, rollen, walsen en
316<br />
(Voorzitter e. a.)<br />
platen voor carrillons, orchestions, pianola's, muziekdoozen<br />
en dergelijke artikelen daaronder begrepen, zoomede<br />
zoogenaamde vierges (platen en rollen voor het<br />
opnemen van muziek en geluiden). Maatstaf: waarde.<br />
Rechten: 8 pet.<br />
o. Kasten en omhullingen voor muziekinstrumenten,<br />
zoomede drijfwerken (ook wel genaamd motoren), microphonen<br />
(sound-boxes), hoorns, armen, naalden en naaldhouders<br />
voor phonographen, gramophonen, graphophonen>en<br />
dergelijke muziekinstrumenten; strijk-, trommelen<br />
paukenstokken; plectra's en ringen voor het bespelen<br />
van mandolines en citers; dirigeerstokken; stemvorken<br />
en stemfluiten; klankmeters en maataangevers; kinsteunen<br />
en schouderkussentjes voor vioolspelers. Maatstaf:<br />
waarde. Rechten: 8 pet.<br />
Bijzondere bepaling.<br />
Volledige of zoo goed als volledige binnenwerken voor<br />
de muziekinstrumenten, aangeduid sub I en II van den<br />
post voor de toepassing van het tarief met muziekinstrumenten<br />
gelijk te stellen en als zoodanig te belasten.",<br />
waarop door den heer Ter Hall is voorgesteld een amendement<br />
(Stuk n°. 16), strekkende om:<br />
sub III, te doen vervallen de woorden: ,,Slag-, blaasen<br />
strijkinstrumenten, harpen, castagnetten, bekkens, tamboerijnen,<br />
trommels,";<br />
sub IV, 6, te doen vervallen de woorden: .,strijk-, trommel-<br />
en paukenstokken, dirigeerstokken, stemvorken en sternfluiten;".<br />
De heer Ter Hall: Mijnheer de Voorzitter! Onder dit volgnummer<br />
lezen wij: Muziekinstrumenten, phonographen, gramophonen,<br />
orchestrions, enz., enz. Ik zal over deze muziekinstrumenten<br />
geen woord 6preken. Even verder in het volgnummer<br />
lezen wij: Slag-, blaas- en strijkinstrumenten, en<br />
daarover wil ik wel enkele woorden zeggen.<br />
Slag-, blaas- en strijkinstrumenten zijn die instrumenten,<br />
die door de musici gebruikt worden in de orkesten.<br />
Een slaginstrument, Excellentie, is een trommel, een<br />
pauken en een tambourijn. Een castagnet is een instrument,<br />
dat men met de hand kan bewegen en waarmede een soort<br />
kleppergeluid wordt verwekt.<br />
Over die blaas- en strijkinstrumenten wensen ik het volgende<br />
te zeggen.<br />
Op bladz. 14 van den vergelijkenden staat (volgnummer 20)<br />
staat, dat gereedschappen, welke zijn het eigendom van den<br />
werkman, vrij zijn. Nu is het logisch, dat deze instrumenten<br />
zijn te beschouwen als gereedschappen. Wat is toch in<br />
's hemelsnaam een violist zonder viool, een klarinettist zonder<br />
klarinet, enz.? Al die instrumenten zijn het eigendom<br />
van de werknemers en niet van de werkgevers en zijn dus te<br />
beschouwen als gereedschappen, waarmede die menschen hun<br />
brood verdienen.<br />
Ik heb nu het amendement met zekere angstvalligheid zóó<br />
geredigeerd, dat alleen die instrumenten uit het volgnummer<br />
gelicht worden, waarop deze motiveering van toepassing<br />
zou zijn.<br />
Ik geloof niet, dat de Minister bezwaar zal hebben, dat<br />
deze instrumenten, met name genoemd, welke zijn te beschouwen<br />
als gereedschappen, worden vrijgesteld, zooals nu<br />
reeds het geval is.<br />
Het amendement van den heer Ter Hall (Stuk n°. 16)<br />
«Oldt ondersteund door den heer St.ialman, mejuffrouw j<br />
Westerman, den heer van Gijn, mevrouw Bakker—Nort en j<br />
den heer Marchant en maakt mitsdien een onderwerp van j<br />
beraadslaging uit.<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de V001-<br />
zitter! Het bezwaar, dat ik heb tegen de uiteenzetting van<br />
den geachten afgevaardigde, is hierin gelegen, dat hij<br />
meent, dat de instrumenten, welke hier genoemd worden, ;<br />
uitsluitend worden gebezigd door personen, die daarmede |<br />
(Minister Coiijjn e. a.)<br />
hun brood moeten verdienen. Men heeft mij echter gezegd,<br />
dat de hier met name genoemde instrumenten ook in talrijke<br />
gevallen worden gekocht voor gebruik door particuliere personen,<br />
die die instrumenten voor hun genoegen bezigen.<br />
Waar dat het geval is, geloof ik, dat er niet veel aanleiding<br />
is aan het verzoek van den geachten afgevaardigde te voldoen.<br />
Ik vind evenwel de zaak niet van zooveel belang, dat<br />
ik niet de beslissing aan de <strong>Kamer</strong> zou kunnen overlaten.<br />
De heer Ter Hall: Mijnheer de Voorzitter: Mij past in<br />
de eerste plaats een innig woord van dank aan Zijn<br />
Excellentie voor de tegemoetkomende houding, door hem<br />
aangenomen, maar ik wensch aan zijn motiveering nog toe<br />
te voegen, dat de instrumenten, door mij genoemd, hoofdzakelijk<br />
worden aangeschaft door menschen, die er hun<br />
brood mede moeten verdienen. Het spreekt vrijwel vanzelf,<br />
dat die instrumenten ook worden gebruikt door amateurs,<br />
maar dat moet men toejuichen, want het is van groot cultureel<br />
belang, dat men het beoefenen van de muziek als<br />
zoodanig in de hand werkt. Een groote trom wordt natuurlijk<br />
niet in ieder gezin gevonden, maar een viool of een harp<br />
zijn instrumenten, die veel worden aangetroffen, en men<br />
moet iemand feliciteeren, wanneer een van zijn buren zich<br />
daarop oefent.<br />
Ik hoop, dat de <strong>Kamer</strong> de bezwaren, door mij naar voren<br />
gebracht, zal onderschrijven en zal beamen, dat instrumenten,<br />
waarmede de menschen hun brood moeten verdienen<br />
en die hun eigendom zijn, niet moeten worden belast.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek de Commissie van Rapporteurs,<br />
haar oordeel over het amendement mede te deelen.<br />
De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De meerderheid<br />
\an de Commissie van Rapporteurs, ofschoon natuurlijk op<br />
prijs stellende dat de Minister aan de <strong>Kamer</strong> in deze geheel<br />
de vrije hand laat, kan toch niet aan de <strong>Kamer</strong> adviseeren<br />
van deze vrijheid gebruik to maken. De Commissie is van<br />
oordeel, dat, evenmin als in andere gevallen, hier een<br />
voldoend motief aanwezig is, om een verlaging als de voorgestelde<br />
aan te brengen. Zij geeft de <strong>Kamer</strong> derhalve in overweging,<br />
het amendement niet aan te nemen.<br />
De beraadslaging wordt gesloten.<br />
Het amendement van den heer Ter Hall (Stuk n°. 1G)<br />
wordt op verzoek van den heer Duys in stemming gebracht<br />
en verworpen met 53 tegen 30 stemmen.<br />
Tegen hebben gestemd de heeren Heukels, Colijn, de<br />
Monté ver Loren, Lovink, Hermans, Zijlstra, Suring,<br />
Schokking. Tilanus, Nolens, Rutten, Bomans, de Wilde,<br />
Rutgers, Weitkamp, van den Heuvel, Schouten ? Snoeck<br />
Henkemans, Fruytier, Krijger, van Schaik, mejuffrouw<br />
Meijer, de heeren Duymaer van Twist, Kersten, Visscher,<br />
mejuffrouw Katz, de heeren van de Bilt, Rutgers van Rozenburg,<br />
Ament, Fleskens, Beumer, van der Molen, Bakker,<br />
Michielsen, van Sasse van Ysselt, mevrouw Bronsveld—<br />
Vitringa, de heeren Knigge, van Rijckevorsel, Bongaerts,<br />
Wintermans, Engels, Bulten, Smeenk Leenstra, Feber, van<br />
Rijzewijk, Deckers, van Vuuren van Voorst tot Voorst, van<br />
Dijk, Kuiper, Loerakker en de Voorzitter.<br />
Vóór hebben gestemd mejuffrouw Westerman, mevrouw<br />
Bakker—Nort, de heeren Staalman, van der Waerden, van<br />
Gijn, Braat, van den Tempel, Ter Hall, Bierema, Dfesselhuys,<br />
K. ter Laan, IJzerman, de Boer, van Zadelhoff, de<br />
Groot, Boon, van Braambeek, Gerritzen, Marchant, van<br />
Ravesteijn, Duys, Ebels, Sannes, Wij kamp, Albarda, mejuffrouw<br />
Groeneweg, en de heeren Kleerekoper, Schaper, Brautigam<br />
en Troelstra.<br />
Volgnummer 90 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen^
<strong>Vel</strong> 82. 317 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling 1 eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Voorzitter e. a.1<br />
Beraadslaging over volgnummer 91. luidende:<br />
„Naai-, brei-, stop-, borduur., zoom-, stik-. festonneeren<br />
dergelijke machines/ en apparaten.<br />
I. Breï- en stopmachines, brei- en stopapparaten,<br />
zoogenaamde magio weavers en dergelijke artikelen<br />
daaronder begrepen, welke een gewicht hebben van 3<br />
kilogram of minder. Maatstaf: waarde. Reebten: 8 pet.<br />
II. Naaimachines, ook zooldoornaaimachines en<br />
dergelijke naaimachines, en borduur-, zoom-. stik- en<br />
festonneermachines:<br />
a. ingebouwd in, of bevestigd aan of op zoogenaamde<br />
salonkastjes. Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.;<br />
b. andere:<br />
1. op tafel, voetstuk of pooten, al dan niet voorzien<br />
van trapinrichting, welke een gewicht hebben van 55<br />
kilogram of minder. Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pot.;<br />
2. overige, welke een gewicht hebben van 20 kilogram<br />
of minder. Maatstaf: waarde. Rechten 8 pet.",<br />
waarop zijn ingediend de volgende amendementen.<br />
I. een, van mevrouw Bakker—Nort (Stuk n°. 7), strekkende<br />
om in plaats van 8 pet. te lezen: 5 pet;<br />
II. een, van den heer van Gijn (Stuk n°. 14, IV), strekkende<br />
om het volgnummer te lezen:<br />
,,Naaimachines, ook zooldoornaaimachines en dergelijke<br />
machines en borduur-, zoom-, stik- en festonneermachines<br />
ingebouwd in of bevestigd aan of op zoogenaamde<br />
salonkastjes waarde 8 pet.;<br />
III. een, van de heeren IJzerman en van der Waerden,<br />
(Stuk n°. 21, III), strekkende om 116 te lezen:<br />
,,&. andere waarde 5 pet."<br />
en IV. een, van de heeren Boon, de Groot, van Rappard,<br />
mejuffrouw Westerman en de heeren Staalman. Ter Hall,<br />
Gerritzen, Dresselhuys, Duys en Oud (Stuk n°. 32, I),<br />
strekkende om aan het volgnummer sub 2 toe te voegen een<br />
bijzondere bepaling:<br />
„Van het volgens dezen post verschuldigd invoerrecht<br />
worden vrijgesteld de machines, voor zoover desverlangd<br />
bij de visitatie door bestelorders of bescheiden afdoende<br />
wordt aangetoond, dat de artikelen zijn bestemd om te<br />
worden gebezigd als grondstof of hulpmiddel in de<br />
industrie. Wij behouden Ons echter het recht voor bij<br />
algemeenen maatregel van bestuur met betrekking tot<br />
de'hierbedoelde vrijstellingen zoo noodig nader beperkende<br />
voorschriften te geven, ten einde misbruik te voorkomen."<br />
Mevrouw Bakker—Nort verkrijgt het woord tot toelich-<br />
•ting van het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Door den Minister wordt voorgesteld 8 pet. te heffen van al<br />
deze machines, waarvan vooral de naaimachines ook in de<br />
eenvoudigste huishouding worden gebruikt, hetzij voor eigen<br />
gebruik, hetzij voor betaalden arbeid, als kostwinning van<br />
de huisvrouw.<br />
Ook ten opzichte van de andere machines, in dezen post<br />
genoemd, is er een dringend argument om tot verlaging van<br />
het invoerrecht over te gaan. Deze machines, b.v. brei- en<br />
stopmachines, worden gebruikt door vrouwen, die haar kinderen<br />
niet alleen kunnen laten en het brood thuis voor het<br />
gezin moeten verdienen. Het zou consequent zijn geweest om,<br />
zooals de heer van Gijn heeft gedaan, vrijstelling te vragen,<br />
omdat deze machines in vele gevallen een hulpmiddel van<br />
bedriif zijn. Ik heb dat echter evenmin als in andere gevallen<br />
gedaan, omdat ik meen, dat een matig recht meer<br />
kans van slagen heeft, waar dit ontwerp bedoelt te zijn een<br />
fiscale herziening.<br />
Het amendement van mevrouw Bakker—Nort (Stuk n°. 7)<br />
wordt ondersteund door de heeren Dresselhuys, Ter Hall,<br />
(van Gijn e. a.)<br />
Duys, van der Waerden, van Zadelhoff en de Boer en maakt<br />
mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.<br />
De heer van Gijn verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Bij dit<br />
artikel geldt wel het sterkst, dat het onjuist is om een<br />
productiemiddel van gering gewicht, dat bij thuisnaaien<br />
voor eigen gezin — of bij het naaien thuis voor anderen —<br />
ee -i. l i"' it wor(^t' * e belasten, terwijl de fabrieksnaaimachine<br />
vrij blij ft. Het geldt hier de huiselijke productie der vrouw<br />
bij uitnemendheid. Maar toch ook wel fabrieksmachines.<br />
Het gaat zoowel om naaimachines, wat de hoofdzaak is,<br />
als ook om brei-, stop-, borduur-, zoom-, stuk- en festonneermachines,<br />
welke laatste door vrouwen (en mannen), die in<br />
klein bedrijf voor anderen naaien, gebezigd worden. Ik ben<br />
niet tevreden met het terugbrengen van 8 op 5 pet., want<br />
deze naaimachines waren tot nu toe vrij, en terwijl de algemeene<br />
verhooging 3 pet. bedraagt, gaat men hier van<br />
0 tot 5 pet.<br />
Ten einde te toonen, dat ik in den stijl van het ontwerp<br />
wil blijven, wordt niet voorgesteld het geheele artikel te<br />
schrappen, doch te behouden de „naaimachines, ingebouwd<br />
in salonkastjes", die als min of meer luxueus zijn te beschouwen.<br />
Ik heb er zelfs niet tegen, als de Minister daarop<br />
16 pet. wil beffen. Hier gaat het om verbruiksters, die zich<br />
wellicht voor dat gebruik eenigszins geneeren.<br />
TJit een adres van Singer blijkt, dat men het recht op den<br />
prijs zal zetten, vermits reeds nu niet met voordeel geleverd<br />
wordt wegens de noodzakelijkheid om krediet te geven. Ik<br />
wijs er op, dat het hier niet gaat om vrijhandel of bescher»<br />
ming, omdat naaimachines hier te lande niet worden gemaakt;<br />
de vraag is, of dit een object is voor een fiscaal recht.<br />
Singer geeft een goed beeld van de personen, die hier<br />
belast worden; hij schrijft o. a. het volgende:<br />
„Ons artikel wordt voor nog geen 20 pet. a contant<br />
of ten minste op groote termijnen verkocht en voor meer<br />
dan 80 pet. op zéér, zéér kleine, wekelijksche termijnen.<br />
Waarom? Omdat het is geworden het gereedschap dei<br />
economisch meest zwakken, het redmiddel van duizenden<br />
weduwen, die voor zich en bare kindereD den natuurlijken<br />
verzorger missen; van tienduizenden huismoeders,<br />
die in de naaimachine een middel hebben om ligt niet<br />
toereikende iniomen van den man en vader te completeeren<br />
öf om op schappelijke wijze in het bezit te komen<br />
van nette kleeding voor haar gezin; van tienduizenden<br />
beroepsnaaisters en "kleermakers, die van de hand in<br />
den tand leven, doch — dank zij de naaimachine en het<br />
door ons verleende krediet — een — zij het dan ook<br />
zuur — stuk brood verdienen. Hierbij komen nog de<br />
honderden „loonfabrikantjes", die nu reeds de allergrootste<br />
moeite hebben om het hoofd boven water te<br />
houden "<br />
De berichten, die ik ontvangen heb, zijn van dien aard,<br />
dat tal van machines, die door de fabrikanten worden gebruikt,<br />
ook nog onder het recht zouden vallen. Mij kan dat<br />
op zich zelf niet schelen; als de Minister de huisvrouwen<br />
belast, kan hij mijnentwege ook de fabrikanten belasten.<br />
Te recht eindigt Singer met de vraag, of nu van deze reeds<br />
overbelaste tobbers ook nog een recht van 5 pet. op de<br />
machines, die zij gebruiken, moet worden geheven.<br />
Ik meen dan ook met den meesten ernst bij den Minister<br />
een goed woord te mogen doen voor de vrouw, die thuis<br />
werken moet; voor de ontslagen ambtenares, die elders niets<br />
meer verdienen kan voor baar gezin, en dergelijken. Ik<br />
twijfel niet, of de Minister zal, ofschoon hem een brug aangeboden<br />
wordt in den vorm van het 5-pct.«amendement, in<br />
dit geval de stemming over het amendement-van Gijn overlaten<br />
aan de rechterzijde en ik twijfel er niet aan, of de<br />
rechterzijde zal bij deze gelegenheid van die vrijheid een<br />
nuttig gebruik maken.<br />
Het amendement van den heer van Gijn (Stuk n°. 14, IV)<br />
wordt ondersteund door de heeren Dresselhuys, Boon, Ter<br />
Hall, Staalman en mejuffrouw Westerman en maakt derhalve<br />
mede een onderwerp van beraadslaging uit.<br />
Handelingen der Staten-Generaal. — 1924—1925. — II.
318<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(IJzerman e. a.)<br />
De lieer IJzerman verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
zij» amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Volgens<br />
dezen post worden naaimachines en soortgelijke machines,<br />
ook wanneer ze van de luxe der salonkastjes gespeend zijn,<br />
met 8 pet. belast, indien zij zwaarder zijn dan 55 of 20<br />
kilogram. De zwaardere naaimachines blijven onbelast.<br />
Het komt mij voor, dat er geen enkel redelijk_ motief Is,<br />
om, terwijl men naaimachines, die in de industrie gebruikt<br />
worden, vrijlaat, de eenvoudige naaimachines van de huisvrouw<br />
en van de naaister te belasten.<br />
Ik zou dan ook hebben voorgesteld, deze arbeidsmiddelen<br />
geheel vrij te stellen, indien ik het niet, om althans iets<br />
te bereiken, gewenscht vond, den Minister een eindweegs<br />
te gemoet te komen, door voor te stellen voor deze machines<br />
het invoerrecht op o pet. te bepalen.<br />
Ik ben daarbij zeer ver gegaan, ik heb van den afstand<br />
tusschen den Minister en mij 5/8 afgelegd, en vertrouw<br />
dus, dat Zijn Excellentie de oveblijvende 3/8 van den weg<br />
zal afleggen.<br />
Het amendement van de heeren IJzerman en van der<br />
Waerden (Stuk n°. 21, III) wordt ondersteund door de heeren<br />
Schaper, Wij kamp, Ter Hall en mejuffrouw Groeneweg en<br />
maakt derhalve mede een onderwerp van beraadslaging uit.<br />
De heer Boon verkrijgt het woord tot toelichting van zijn<br />
amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Do bedoeling<br />
van den Minister is, naaimachines beneden een zeker gewicht<br />
te belasten en zwaardere machines vrij te stellen,<br />
omdat die alleen in de industrie worden gebezigd.<br />
Men kan nu wel aan het Departement denken, dat deze<br />
scheidingslijn zoo loopt en theoretisch is het zeker _ heel<br />
fraai, maar de practijk is anders. De machines, die in de<br />
industrie worden gebruikt, wegen voor een zeer groot deel<br />
minder dan 20 K.G. Ik had hier wel zulk een machine<br />
kunnen meenemen, een van 8\ K.G., dat is maar zoo'n klein<br />
dingetje. Uit mijn gegevens blijkt, dat bijv. in één fabriek<br />
met 400 machines, in bedrijf zijn 86 overlockmachines van<br />
8£ K.G., 7 trikotitmachines'van 5i K.G., 212 stuks dubbele<br />
kettingsteekbezetmachines van lli K.G. en 19 overdeknaaimachines<br />
van 20 K.G., terwijl in totaal slechts 66 machines<br />
gebruikt worden zwaarder dan 20 K.G. M.a.w. 16 pet. van<br />
de machines is zwaarder, 84 pot. is lichter dan 20 K.G. Geen<br />
dier machines is geschikt om voor huishoudelijke doeleinden<br />
te worden gebruikt; zij worden uitsluitend gebezigd voor de<br />
industrie. Het criterium, dat in dit artikel wordt aangelegd,<br />
is derhalve voor de practijk absoluut onbruikbaar en<br />
daarom heb ik dit amendement ingediend. Nu echter de<br />
heer van Gijn een amendement heeft voorgesteld van verdere<br />
strekking, waarbij ook deze machines worden vrijgesteld,<br />
zal ik natuurlijk nog liever zien, dat het amendement<br />
van mijn geestverwant wordt aangenomen.<br />
Voorgesteld door 10 leden maakt het amendement van den<br />
heer Boon c. s. (Stuk n°. 32, I) een onderwerp van beraad,<br />
slaging uit.<br />
Mevrouw Bronsveld—Vitringa: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Mevrouw Bakker—Nort wil in post 91 het recht terugbrengen<br />
tot 5 pet. Ik zou zoover niet willen gaan, maar ik<br />
zou toch een goed woord willen doen voor de huisvrouwen,<br />
die de z.g. hand- en trapnaaimachines in het gezin gebruiken.<br />
Ik kan mij aansluiten bij hetgeen wordt voorgesteld<br />
in het amendement-van der Waerden, dat juist op<br />
die naaimachines betrekking heeft. Ik geloof, dat het wenschelijk<br />
is, waar de huisvrouw zooveel goed thuis moet<br />
naaien, dat het materiaal, dat zij daarvoor noodig heeft,<br />
die naaimachines, niet hooger worden belast dan strikt<br />
noodig is. Ik hoop daarom, dat de Minister er toe zal overgaan,<br />
om, zooals de heer van der Waerden heeft voorgesteld,<br />
voor deze naaimachines het recht terug te brengen<br />
op 5 pet.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik wil eerst naar aanleiding van het amendement van<br />
den heer Boon een enkel woord zeggen.<br />
(Minister Colijn e. a.)<br />
De opmerking van den geachten afgevaardigde, dat hier<br />
onder de in II, 2°, aangenomen gewichtsgrens van 20 K.G.<br />
ook vallen enkele machines, die ook in de industrie worden<br />
gebruikt, is juist. Dat was mij ook bekend. Toen wij deze<br />
gewichtsgrens gingen vaststellen, hebben wij ons eerst op de<br />
hoogte gesteld wat zou vrijvallen en wat zou worden belast.<br />
Daarop is deze gewichtsgrens als de meest doelmatige aangenomen,<br />
ofschoon wij wisten, dat de machines, die de heer<br />
Boon noemt en die betrekking hebben op enkele fabrieken,<br />
er onder zouden vallen. Waarom is toen toch die gewichtsgrens<br />
gehandhaafd? Ik heb gevraagd, hoeveel zulk een machine<br />
kostte en hoeveel jaren zij mee kon. Zij bleek f 400 ta<br />
kosten en 20 jaar te kunnen worden gebruikt, d. w. z. het<br />
gebruik per jaar kost f20. Wanneer men nu aanneemt, dat<br />
het recht van 8 pet. ten volle op die machine komt te drukken,<br />
dan beteekent dat per jaar voor iedere machine f 1,60. Wanneer<br />
men nu in een groote zaak 100 van die machines in<br />
gebruik heeft, beteekent dat een verhooging van kosten van<br />
f 160 per jaar. Ik weet nu wel, dat men in elk bedrijf ook<br />
moet kijken naar een uitgave van f 160, m.aar als in groote<br />
bedrijven in het ongunstigste geval dientengevolge de productiekosten<br />
worden verhoogd met f160, dan vraag ik mij toch<br />
af, of daarvoor alleen noodig is, de groote bezwaren, die aan<br />
het amendement van den geachten afgevaardigde verbonden<br />
zijn, op den koop toe te nemen; alle machines zouden dan<br />
gecontroleerd moeten worden op haar bestemming. Daaraan<br />
zijn ernstige administratieve bezwaren verbonden. Wat het<br />
amendement van den heer van Gijn betreft, om alleen werktuigen,<br />
die in salonkastjes en dergelijke zijn ingebouwd, en<br />
die dus als luxe zijn te beschouwen, te belasten met 8 pet.<br />
en daarentegen al het andere, wat in den post voorkomt, vrij<br />
te laten, dat zou de schatkist een nadeel berokkenen van<br />
2A ton. Het is op dien grond, dat ik veel meer voel voor het<br />
amendement van de heeren van der Waerden en IJzerman,<br />
die het recht voor gewone naaimachines, zooals die worden<br />
gebruikt in het huishouden en door huisnaaisters, terugbrengen<br />
van 8 op 5 pet. Een soortgelijk amendement is ingediend<br />
door mevrouw Bakker—Nort, die echter te ver gaat,<br />
omdat zij alle artikelen, ook die, welke de heer van Gijn op<br />
8 pet. wil laten en waarvan hij zelfs zeide, dat men tot 16 pet.<br />
zou kunnen gaan, op 5 pet. wil laten. Ik resumeer dus, dat<br />
met het oog op de gevolgen voor de schatkist noch het amendement<br />
van den heer van Gijn, noch dat van mevrouw Bakker—Nort<br />
aanbeveling verdient: dat, ofschoon ik erken, dat<br />
voor het amendement van den heer Boon het een en ander<br />
is aan te voeren, ik de juistheid daarvan niet van zoo overwegende_beteekenis<br />
acht. dat het geoorloofd zou zijn, ons<br />
den administratieven omslag op den hals te halen, die daarvan<br />
het gevolg zal zijn.<br />
Er blijft dus alleen over het ook door mevrouw Bronsveld—<br />
Vitringa aanbevolen amendement van de heeren van der<br />
Waerden en IJzerman, dat tot strekking heeft voor de gewone<br />
naaimachines het recht terug te brengen van 8 tot 5<br />
pet., waarbij dan nog komt, dat indien dat geschiedt, in<br />
zooverre aan het bezwaar van den heer Boon is te gemoet<br />
gekomen, ook voor de machines, die hij op het oog heeft, het<br />
recht met 3 pet. wordt verminderd, zoodat het bezwaar, dat<br />
ik zooeven heb getracht onder cijfers te brengen, nog geringer<br />
wordt. Ik durf nog niet te zeggen, dat ik het overneem,<br />
omdat mij nog niet gebleken is, of misschien uit de <strong>Kamer</strong><br />
daartegen verzet zou rijzen. Blijkt dat niet het geval te zijn,<br />
gelijk ik uit de stemming der vergadering meen te mogen<br />
opmaken, dan ben ik bereid het amendement over te nemen,<br />
hetgeen ik bij deze doe.<br />
Aangezien het amendement van de heeren van der Waerden<br />
en IJzerman (Stuk n°. 21, III) door de Regeering is<br />
overgenomen, maakt het geen onderwerp van beraadslaging<br />
meer uit.<br />
De heer Boon: Mijnheer de Voorzitter! De Minister heeft<br />
gezegd, dat het hem bekend was, dat ,,enkele" machines, die<br />
voor de industrie gebruikt worden, onder dezen post zouden<br />
vallen. Ik vermoed, dat de Minister zooeven niet zeer scherp<br />
geluisterd heeft, want ik heb met cijfers vermeld, dat in
319<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. [Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Boon e. a.)<br />
sommige fabrieken niet enkele, maar 84 pet. van de daar<br />
gebruikte machines er onder zouden vallen, in andere fabrieken<br />
misschien 70 of 80 pet. Ik ben eventueel bereid die cijfers<br />
nog eens te noemen.<br />
Wat zegt nu de Minister? Er worden in de fabrieken gebruikt400<br />
machines. Wat doet dat er eigenlijk toe? Ze hebben<br />
een levensduur van 20 jaar. (De levensduur is wel wat korter,<br />
nl. 12 tot 15 jaar, maar laten wij daar niet al te veel op<br />
vallen!) Het zal dus voor één bedrijf zijn een post van 400 x<br />
f 400 = f 160 000. Dat is dus per jaar voor één bedrijf met<br />
400 machines een post van f 8000, of f G40 invoerrecht.<br />
Wanneer wij aannemen, dat de levensduur niet is 20 jaar,<br />
maar 12 jaar, dan blijkt het. dat die post voor een vrij uitgebreide<br />
fabriek tegen de f 1000 loopt.<br />
Nu zegt de Minister: wat maakt ge een kabaal voor zoo'n<br />
klein postje. Ik wijs er echter op, hoe gevaarlijk het is, om<br />
bij ieder postje te zeggen: wat doet het er eigenlijk toe.<br />
Door drie achtereenvolgende postjes, nl. voor garens f 1200,<br />
voor de naaimachines f 1000 en straks voor naalden f 800, zal<br />
één fabriek f 3000 hebben te betalen. De Minister kan nu wel<br />
zeggen: dat is een klein bedrag en wat doet dat er eigenlijk<br />
toe, maar de Minister is er toch met mij van overtuigd, dat<br />
onze industrie dergelijke kleine bedragen niet kan dragen,<br />
dat wij, met onze wassende bevolking, hoe langer hoe meer<br />
op den export zijn aangewezen en dat wij de industrie zoo<br />
weinig mogelijk belemmeringen in den v^eg moeten leggen.<br />
Mijnheer de Voorzitter! De Minister is geëindigd met te<br />
zeggen: het amendement van den heer Boon bevat elementen<br />
van juistheid, ik zou er wel iets voor gevoelen, maar de administratie<br />
wordt zoo moeilijk. Ik wijs er dan echter op. dat de<br />
Minister in post 41 onder de bijzondere bepalingen dezelfde<br />
redactie heeft voor platinadraad, koperdraad, kopertouw,<br />
ongeverfde zijde en dergelijke meer, waarbij het in de declaratie<br />
ontzettend veel moeilijker zal zijn te constateeren, waarvoor<br />
de .artikelen bestemd zijn, dan bij deze machines.<br />
Aan den eenen kant beroept de Minister er zich op, dat<br />
de machines zoo zelden vernieuwd worden: zij zouden een<br />
levensduur van 20 janr hebben; zoo heel veel worden er niet<br />
ingevoerd; maar aan den anderen kant zegt de Minister, dat<br />
het voor de administratie ondoenlijk zal zijn dit te controleeren.<br />
Dat argument zal de Minister moeilijk kunnen volhouden.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Het spijt mij, dat de dames Bronsveld—Vitringa<br />
of Meijer, of een ander lid der rechterzijde<br />
mij hierbij niet steunen, aangezien ik dan meer succes zou<br />
hebben, nu de Minister zelf erkent, dat het billijk en juist is.<br />
Mevrouw Bakker—Nort: Mijnheer de Voorzitter! Ten<br />
einde de <strong>Kamer</strong> een onnoodige stemming te besparen, trek<br />
ik mijn amendement in.<br />
Aangezien het amendement van mevrouw Bakker—Nort<br />
(Stuk n°. 7) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van<br />
beraadslaging meer uit.<br />
De heer van Gijn: Mijnheer de Voorzitter! Het is minder<br />
aangenaam voor den vrouwenarbeid te moeten optreden, als<br />
men de vrouwen aan de rechterzijde hoort zeggen: och, als<br />
de naaimachines iets duurder worden, wat doet dat er toe? j<br />
Wanneer een naaimachine f 160 of f 200 kost, wil het<br />
zeggen voor de arme stakkerds die haar bijna afbetaald<br />
hebben, dat er f 12,80 of f 16 bijkomt en dat zij dus een i<br />
paar termijnen meer moeten betalen.<br />
Wij hebben mevrouw Bronsveld—Vitringa hooren zeggen:<br />
5 pet. komt er niet op aan. Zij was al heel blij, dat er<br />
8 pet. afging en zij tegen de kiezers kon zeggen': ik heb<br />
jullie verdedigd tegenover den Minister, die zooveel vroeg.<br />
Ik ben van die meening niet en blijf het voor de stakkerds<br />
opnemen, die vaak al zoo heel moeilijk door het leven<br />
komen en zich even nuttig maken in de productie als do<br />
groote fabrikanten.<br />
De Minister heeft gezegd: het kost alle jaren f 2-15 000.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik zou wel eens willen weten, !<br />
wat het amendement, dat de Minister heeft overgenomen,<br />
(van Gijn e. a.)<br />
hem kost, om daaruit te berekenen, welk verschil er tusschen<br />
die twee zou zijn. Een belangrijk deel traat van die<br />
f245 000 af.<br />
Ik wil er op wijzen, dat brei- en stopmachines evengoed<br />
worden gebruikt door thuiswerkers. Die worden gebruikt<br />
door menschen, die daarmede niet werken voor hun eigen<br />
gezin, maar in het klein werken voor ondernemingen.<br />
Ik zie niet in, waarom wij alleen aan naaimachines<br />
moeten vasthouden. Wie een breimachine gebruikt, is er<br />
dikwerf even arm en akelig aan toe, als wie een naaimachine<br />
gebruikt, misschien nog veel slechter.<br />
Ik blijf dus hopen, dat althans een voldoend aantal leden<br />
zich zullen verklaren voor de belangen van die arme tobbers,<br />
die de Regeering, in haar 6treven om de schatkist te vullen,<br />
helaas meent te moeten treffen door dit recht.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik heb nog enkele opmerkingen te maken naar aaulei<br />
ding van de becijfering, welke de heer Boon gegeven heeft.<br />
Die geachte afgevaardigde zegt: 84 pet. van die machines<br />
valt onder de gewiebtsgrens van 20 K.G.<br />
Dit zegt op zich zelf zeer weinig. Wanneer men namelijk<br />
de geldelijke gevolgen berekent, dan dient men te zeggen:<br />
84 pet. van welk aantal ? Van 10 000 machines ? Van 100 000 ?<br />
Van_400, zegt de geachte afgevaardigde. Welnu, dan zijn<br />
wij in staat om het precies uit te rekenen.<br />
84 pet. van 400 is rond 325. De prijs van een machine is<br />
f 400. De verbruiksduur is 20 jaren. Dat beteekent dus een<br />
afschrijving van f 20 per jaar. Wanneer er een recht op is<br />
van 8 pet., dan moet die afschrijving worden verhoogd met<br />
f 1,60 per jaar, aangenomen althans, dat dat recht ten volle<br />
op het artikel drukt.<br />
En als het gaat om 325 machines, dan gaat het in totaal<br />
dus om verhooging der productiekosten met een bedrag van<br />
325 maal f 1,60.<br />
Een gelijke opmerking moet ik maken naar aanleiding van<br />
de cijfers, door den heer van Gijn genoemd. De geachte<br />
afgevaardigde spreekt, als hij het heeft over die arme<br />
tobberds, die met een naaimachine hun brood moeten verdienen,<br />
van een naaimachine van f 200, maar een naaimachine<br />
kost f 60 of f 70 en, al6 men een heel mooie wil<br />
hebben, f90.<br />
Ik hoor daar zeggen: f 30, maar die soort ken ik niet. In<br />
elk geval is f 60 veel dichter bij de waarheid dan f 200.<br />
Als men dergelijke argumenten gebruikt, waarvan ik de<br />
betrekkelijke waarde niet wil ontkennen, moet men niet door<br />
dergelijke overdrijving de zaak voorstellen in afmetingen,<br />
welke met de werkelijkheid niet in overeenstemming zijn.<br />
Ik handhaaf dus mijn bezwaren tegen de amendementen,<br />
voor zoover ik ze niet heb overgenomen.<br />
De heer Boon: Mijnheer de Voorzitter! Nu de Minister<br />
zijnerzijds een berekening heeft gemaakt, moet ik die toch<br />
even rectificeeren. De Minister heeft gezegd, dat 83 pet. van<br />
400 was 325, maar, als Zijn Excellentie had geluisterd naar<br />
de berekening, welk ik zooeven heb gemaakt, dan had hij<br />
gehoord, dat het waren 334 machines, zoodat men kreeg een<br />
bedrag van 334 maal f 1,60 of f 477. De Minister denkt, dat<br />
de levensduur van een machine is 20 jaar, maar die zal<br />
ongeveer 12 jaar zijn, zoodat men komt tot een bedrag van<br />
ongeveer f 800 voor de eene door mij bedoelde fabriek. Maar<br />
al ging het om f 500, dan was het nog van belang.<br />
Verder wijs ik er op, dat de Minister verder wijselijk heeft<br />
gezwegen over zijn bewering, dat de administratieve moeilijkheden<br />
zoo groot zouden zijn, terwijl Zijn Excellentie die<br />
bij andere ingewikkelde artikelen niet laat wegen.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik wensch alleen mede te deelen, dat één der betrokken<br />
fabrikanten persoonlijk aan het Departement heeft gesprolken<br />
van een levensduur van 20 jaar; niet van 12 jaar.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek de Commissie van Rapporteurs,<br />
haar oordeel over de Regeeringswijziging en over de beide<br />
amendementen mede te deelen.
320<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 0CT0BER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuw© Tariefwet.<br />
(de Monté ver Loren e. a.)<br />
De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van<br />
Rapporteurs heeft tegen de Regeeringswijziging geen bezwaar,<br />
maar de meerderheid der Commissie is van meening,<br />
dat de beide amendementen niet moeten worden aangenomen.<br />
De beraadslaging wordt gesloten.<br />
De Voorzitter: Kan de <strong>Kamer</strong> goedvinden, dat over de<br />
amendementen wordt beslist met zitten en opstaan?<br />
Daartoe wordt besloten.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek den leden, die vóór het amendement<br />
van den heer van Gijn (Stuk n°. 14, IV) zijn, op te<br />
staan.<br />
Ik constateer, dat het amendement nipt is aangenomen.<br />
Ik stel voor, op dezelfde wijze te beslissen over het amendement<br />
van den heer Boon c. s. (Stuk n°. 32, I).<br />
Daartoe wordt besloten.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek degenen, die tegen het amendement<br />
zijn, op te staan.<br />
Ik constateer, dat het amendement niet is aangenomen.<br />
Het gewijzigde volgnummer 91, waarvan het bepaalde bij<br />
II sub b thans luidt:<br />
„o.<br />
andere: waarde 5 pet.",<br />
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Beraadslaging over volgnummer 92, luidende:<br />
„Naalden en spelden.<br />
I. Pak-, matras-, zeil-, snij- en stoffeerdersnaalden,<br />
naai- en stopnaalden, borduur», rijg-, hecht- en knoopnaalden<br />
en andere gereedschapsnaalden met oog,<br />
machinenaalden en naalden voor chirurgisch gebruik<br />
daaronder begrepen, zoomede haak- en breinaalden, ook<br />
wel genaamd haak- en breipennen, lardeernaalden en<br />
nettenknoop- of nettenbreinaalden. Maatstaf: waarde.<br />
Rechten: 8 pet.<br />
II. Siernaalden en andere hoed- en kleednaalden,<br />
zoomede spelden (friseer-, haar-, krul- en veiligheidsspelden,<br />
van speld voorziene insignes en derQ-eliike artikelen<br />
daaronder begrepen). Maatstaf: waarde. Rechten:<br />
8 pet.",<br />
waarop de volgende amendementen zijn voorgesteld:<br />
I. twee, van de heeren IJzerman en van der Waerden,<br />
strekkende om: sub I in plaats van ,,8 pet." te lezen:<br />
„5 pet." (Stuk n°. 21, IV),<br />
en sub tl te vervangen door:<br />
,,II. Spelden, met uitzondering van de onder III<br />
genoemde, waarde 5 pet.<br />
III. Siernaalden en andere hoed- en kleednaalden.<br />
zoomede friseer-, haar» en krulspelden, van een speld<br />
voorziene insignes en dergelijke artikelen. Waarde:<br />
8 pet." (Stuk n°. 21, V);<br />
II. een, van den heer Boon (Stuk n°. 22), strekkende om<br />
tusschen I en II in te voegen:<br />
..Bijzondere bepaling.<br />
Van het volgens dezen post onder I verschuldigde<br />
recht worden vrijgesteld de artikelen, vcor zoover desverlangd<br />
bij de visitatie door bestelorders of bescheiden<br />
afdoende wordt aangetoond, dat de artikelen zijn bestemd<br />
om te worden gebezigd als hulpmiddelen in de<br />
industrie. Wij behouden Ons echter voor bij algemeenen<br />
maatregel van bestuur met betrekking tot de hier be-<br />
(Yoorzitter e. a.)<br />
doelde vrijstellingen, zoo noodig nader beperkende voor.<br />
schriften te geven ten einde misbruik te voorkomen.",<br />
en III. een, van de heeren Boon, de Groot, van Rappard,<br />
mejuffrouw Westermau, en de heeren Staalman, Ter Hall,<br />
Gerritzen, Dresselhuys, Duys en Oud (Stuk n°. 32, II), strekkende<br />
om aan het volgnummer toe te voegen:<br />
,, Vrij gesteld worden alle breimachinenaalden, zoowel<br />
tongen- als hakennaalden."<br />
De heer IJzerman verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
de amendementen en zegt: Mijnheer de Voorzitter! De bedoeling<br />
van deze twee amendementen is, om naalden en<br />
spelden, voor zoover zij arbeidsmiddelen zijn ep bovendien<br />
niet dienen als instrument voor wereldsche ijdelheid, niet<br />
zwaarder te belasten dan thans.<br />
Tot dusver waren deze artikelen deels met 5 pet. belast,<br />
deels vrij van invoerrecht, deels soms vrij, soms met 5 pet.<br />
belast. Om het tarief niet al te gecompliceerd te maken en<br />
voor Zijn Excellentie de overneming van dit amendement<br />
niet te moeilijk te maken, heb ik voorgesteld, ze alle met<br />
5 pet. te belasten, en voor siernaalden, enz., die min of meer<br />
als weelde-artikelen kunnen worden aangemerkt, de verhooging<br />
tot 8 pet. te behouden.<br />
De amendementen van de heeren IJzerman en van der<br />
Waerden (Stuk n D . 21, IV en V) worden ondersteund door<br />
de heeren Ter Hall, Boon, Troelstra en Braat en maken<br />
mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.<br />
De heer Boon verkrijgt het woord tot toelichting van het<br />
amendement op Stuk n°. 32 en zegt: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik zal gaarne mijn stem geven aan het door den heer IJzerman<br />
voorgestelde amendement, maar, wanneer dit mocht<br />
worden verworpen, stel ik er prijs op. dat mijn amendement<br />
wordt aangenomen. Het geldt hier duizenden naalden, die<br />
met 8 pet. zullen worden belast. Nu wordt er onderscheid<br />
gemaakt tusschen naalden met en zonder oog. Tongennaalden<br />
hebben iets, dat op een oog gelijkt, maar voor de ambtenaren<br />
is het zeer moeilijk te zeggen, of het een oog is of<br />
niet. Het gevolg zal wel zijn, dat de haken- en tongennaalden<br />
belast zullen worden. Men gebruikt al deze naalden alleen<br />
in de industrie, en er zijn fabrieken, die er jaarlijks f 10 000<br />
tot f 12 000 van gebruiken. De overneming van mijn amendement<br />
zal de opbrengst van het tarief niet veel verminderen,<br />
zoodat dit voor den Minister geen bezwaar kan zijn,<br />
daar de geïncasseerde winst tot aan art. 92 nog gering is<br />
en zich beperkt tot de borstels van den heer Vliegen, de<br />
anti-conceptioneele middelen van den heer van Gijn, de<br />
mattenkloppers van mevrouw Bakker—Nort en de badkuipen<br />
van den heer IJzerman en mevrouw Bakker—Nort.<br />
De Voorzitter: Wenscht te heer Boon het tweede amendement<br />
(Stuk n°. 32, II), voorgesteld door hem en andere<br />
leden, ook toe te lichten?<br />
De heer Boon: Dank u, Mijnheer de Voorzitter!<br />
Het amendement van den heer Boon (Stuk n°. 22) wordt<br />
ondersteund door de heeren de Boer, Braat, Ter Hall, Staalman<br />
en Dresselhuys, en maakt mitsdien een onderwerp van<br />
beraadslaging uit.<br />
Het amendement van den heer Boon e. s. (Stuk n°. 32, II)<br />
maakt, als voorgesteld door tien leden, een onderwerp van<br />
beraadslaging uit.<br />
De heer Colijn, Ministei van Financiën: Mijnheer de V001-<br />
zitter! Het amendement-Boon op Stuk 32 lijkt mij overbodig.<br />
Er wordt in den post gezegd: ,,zoomede haak- en breinaalden,<br />
ook wel genaamd naak- en breipennen". Die zin<br />
dient ter verklaring van hetgeen met haak- en breinaalden<br />
wordt bedoeld, en dus komt het mij voor, dat de door den<br />
geacht en afgevaardigde bedoelde naalden reeds vrijgesteld<br />
zijn. In elk geval is het de bedoeling van het tarief om ze
<strong>Vel</strong> 83. 321 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Minister Colijn e. ft.)<br />
vrij te stellen. Indien de geachte afgevaardigde het nu nog<br />
.veiliger vindt om zijn amendement er aan toe te voeden, ii<br />
dat misschien overbodig, maar niet gevaarlijk, en ben ik<br />
bereid het amendement over te nemen. Het brengt geen verandering<br />
in wat de Regeering reeds bedoelde.<br />
Wat het andere amendement-Boon betreft, daartegen heb<br />
ik weer overwegende bezwaren van administratieven aard.<br />
•Wanneer men al deze dingen moet nagaan, geeft dat een<br />
omslag voor de administratie, die ik weet niet hoeveel amb-<br />
.tenaren noodig zal maken.<br />
Wat het amendement-van der Waerden aangaat, het<br />
schijnt buitengewoon moeilijk te zijn om uit te maken, wat<br />
al dan niet sierspelden zijn. Onder het oude tarief is juist<br />
'dit artikel altijd een bron van voortdurende geschillen geweest.<br />
Daarom komt het mij voor, dat het Deter is, dat<br />
onderscheid niet te maken en eenvoudig al deze spelden als<br />
één soort te beschouwen.<br />
(de Monté ver Loren e. a.)<br />
bezwaar. De meerderheid van de Commissie is van meening,<br />
dat de beide amendementen niet moeten worden aangenomen.<br />
De beraad^slaKing wordt gesloten.<br />
De Voorzitter: Verlangt de heer IJzerman, dat over de<br />
beide amendementen afzonderlijk gestemd wordt, of zou hij<br />
kunnen goedvinden, dat over beide amendementen gezamenlijk<br />
wordt gestemd P<br />
De heer IJzerman: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb tegen<br />
een gecombineerde stemming: geen bezwaar.<br />
De Voorzitter: Ik stel voor, deze stemming te doen geschieden<br />
bij zitten en opstaan.<br />
Daartoe wordt besloten.<br />
De heer Boon: Mijnheer de Voorzitter! Het amendement<br />
op Stuk n°. 22 wordt door mij ingetrokken. Straks, bij de<br />
naaimachines, was het administratieve bezwaar van den<br />
Minister zeer gezocht, maar ik begrijp, dat het hier nioeilijker<br />
is en dat de Minister het amendement bezwaarlijk kan<br />
overnemen.<br />
De Minister heeft in zake mijn amendement op Stuk<br />
n". 32 gezegd: het is misschien overbodig, maar als de geachte<br />
afgevaardigde er prijs op stelt, wil ik het overnemen.<br />
ïk zou dit laatste gaarne zien. Dan weet men waar men aan<br />
toe is en anders blijft er twijfel bestaan.<br />
'Aangezien het amendement van den heer Boon (Stuk n*.<br />
22) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraad-<br />
Blaging meer uit.<br />
De heer IJzerman: Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof,<br />
'dat het bezwaar van den Minister tegen mijn amendementen<br />
overdreven is. De overgroote massa van de naalden, die<br />
opgesomd worden sub I van dit volgnummer, kan niet verward<br />
worden met siernaalden. Ik meen dus, mijn amendementen<br />
te moeten handhaven.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
De stel thans voor, tusschen I en II van den post in<br />
te voegen: vrijgesteld worden alle breimachinenaalden, zoo-<br />
Wel tongen- als hakennaalden.<br />
Wat Detreft de opmerking van den heer IJzerman, deze<br />
xal begrijpen, dat ik in dergelijke vragen mij moet laten<br />
leiden door de ervaring van den dienst der invoerrechten en<br />
accijnzen. Wanneer die dienst verklaart, dat hij het onderscheid<br />
zeer moeilijk kan vaststellen, en dat daaruit in het<br />
verleden tal van moeilijkheden zijn voortgekomen, dan moet<br />
ik dat als een ervaringsfeit aannemen en het hier aanvoeren<br />
als een grond tegen het amendement.<br />
De Voorzitter: De Minister deelt mede, dat hij tusschen<br />
I en II in volgnummer 92 invoegt de woorden: ..Vrijgesteld<br />
worden alle breimachinenaalden, zoowel tongen- als hakennaalden".<br />
Ik mag aannemen, dat de heer Boon thans zijn amendement<br />
(Stuk n°. 32, II) intrekt.<br />
De heer Boon: Ja, Mijnheer de Voorzitter!<br />
Aangezien bet amendement van den heer Boon (Stuk<br />
n c . 32, II) is ingetrokken, maakt dit geen onderwerp van<br />
beraadslaging meer uit.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek thans de Commissie van Rapporteurs,<br />
haar gevoelen mede te deelen over de Regeeringswijzigin
322<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
C6. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(IJzerman e. a.)<br />
talrijkste en meest sympathieke sexe, maar ook bij de vele<br />
mannen, vooral ter rechterzijde, wier harten zooveel meer<br />
uitgaan tot de breiende, mazende en stoppende vrouw dan<br />
tot de onderwijzende, tikkende of politiseerende vrouw.<br />
Ik beveel ook daarom dit amendement in de bijzondere<br />
aandacht van Zijn Excellentie aan.<br />
Het amendement van den heer Vliegen (Stuik n°. 5, XI)<br />
is mede-onderteekend door de heeren van der Waerden en<br />
IJzerman en wordt ondersteund door de heeren Duys,<br />
Troelstra, Hiemstra en de Boer en maakt mitsdien een<br />
onderwerp van beraadslaging uit.<br />
De heer Colijjn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Nu de geachte afgevaardigde en ik een paar maal op<br />
voet van vriendschappelijkheid hebben gestaan bij de bespreking<br />
van zijn amendementen en ik er een paar heb overgenomen,<br />
is de geachte afgevaardigde blijkbaar van oordeel,<br />
dat ik in die richting tot het einde van den avond behoor<br />
door te gaan. Maar dat zal toch met dit amendement al heel<br />
moeilijk gaan! Want onder de hier genoemde voorwerpen<br />
zullen er verscheidene voorkomen, die in zeer kostbare opmakingen<br />
en vormen worden ingevoerd, bijv. zilveren en<br />
f ouden vingerhoeden, kostbaar versierde naaldenkokers en<br />
ergelijke. Het zal bij deze gToep onmogelijk zijn, onderscheid<br />
te maken txisschen de eene en de andere soort, en<br />
daarom is het m.i. verkeerd af te wijken van de algemeene<br />
lijn van het wetsontwerp, door het recht voor alle, dus ook<br />
voor de zeer dure, artikelen te verlagen.<br />
De heer IJzerman: Mijnheer de Voorzitter! Om de <strong>Kamer</strong><br />
een stemming te besparen, trek ik het amendement m.<br />
Aangezien het amendement van den heer Vliegen (Stuk<br />
n°. 6, XI) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van<br />
beraadslaging meer uit.<br />
Volgnummer 93 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Beraadslaging over volgnummer 94, luidende:<br />
„Naturaliën en anatomische en microscopische praeparaten.<br />
I. Naturaliën en anatomische praeparaten op spiritus<br />
of andere stoffen, welke behooren tot post n°. 2,<br />
sub II, voor zoover niet behoorende tot post n°. 138,<br />
met inbegrip van de onmiddellijke (eerste) verpakking,<br />
met vrijstelling van accijns;<br />
a. in glazen verpakking. Maatetaf: kilogram. Rechtsn:<br />
f4,7ü;<br />
0. in andere verpakking. Maatstaf: kilogram. Rechten:<br />
f 6,70.<br />
II. Schelpen, „verpakt", of wel ingevoerd in kisten,<br />
vaten, doozen of andere emballage van hout, metaal,<br />
papier of karton. Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />
III. Opgezette dieren, al dan niet bevestigd op<br />
plankje of geplaatst in lijst, raam of vitrine. Maatstaf:<br />
waarde. Rechten: 8 pet.<br />
# IV. Vlinders, insecten of andere naturaliën, bevestigd<br />
in doosjes of op al dan niet in lijst, raam of vitrine<br />
rrevat karton of plankje, of op eenitrerlei, andere dergclijke<br />
wijze opgemaakt, zoomede microscopische praeparaten.<br />
Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />
Bijzondere bepaling.<br />
Geweien, hoornen, hoeven, tanden en schelpen, op<br />
eenigerlei wijze gemonteerd of ingericht tot gebruiksof<br />
versieringsyooiwerpen, of wel bediukt, beschilderd of<br />
op andere wijze voorzien van figuren of af beddingen<br />
(snijwerken daaronder bedropen), voor zoover zij niet, in<br />
verband met hunnen aard. behcoren tot een anderen post,<br />
te belasten volgens post n°. 132.",<br />
(Bierema e. a.)<br />
waarop door den heer Bierema een amendement is voorgesteld<br />
(Stuk n°. 11, II), strekkende om III en IV te doen<br />
vervallen.<br />
De heer Bierema verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Bii dezen<br />
post worden belast naturaliën en anatomische en miscroscopische<br />
praeparaten. Reeds in 1854, merkt de Minister op,<br />
werden deze artikelen vrijgesteld, behalve anatomische<br />
praeparaten op spiritus. In de Memorie van Antwoord merkt<br />
de Minister op, dat de onder I genoemde artikelen niet<br />
kunnen worden vrijgesteld, omdat daarvan misbruik gemaakt<br />
zou worden door vrijen alcohol in te voeren. Dat is mij<br />
duidelijk, maar ik meen, dat de zaak met de artikelen, genoemd<br />
onder III en IV anders staat. Daar geldt het in het<br />
algemeen artikelen, gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden.<br />
Het is mogelijk, dat een opgezet dier wordt gebruikt<br />
voor sieraad, maar dat zal uitzondering zijn. Bij art. 19 van<br />
de wet heeft de Minister een voorziening getroffen voor de<br />
artikelen, die worden opgenomen in openbare musea of<br />
dienen voor het onderwijs, en die daarom kunnen worden<br />
vrijgesteld, maar er zijn ook particulieren, die wetenschappelijken<br />
arbeid verrichten, en ik acht het verkeerd,<br />
dien wetenschappeliiken arbeid belemmeringen in den weg<br />
te leggen. Daarom heb ik bij amendement voorgesteld, III<br />
en IV te doen vervallen.<br />
Het amendement van den heer Bierema (Stuk n*. 11, II)<br />
wordt ondersteund door de heeren Duys, Dresselhuys, Boon,<br />
van Rappard en mevrouw Bakker—Nort en maakt mitsdien<br />
een onderwerp van beraadslaging uit.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Wij hebben in den loop van de discussie al eenige<br />
malen voorstellen van gelijke strekking gehad. Ik herinner<br />
bijv. aan het voorstel van den heer Boon om globes, telluriums,<br />
enz. vrij te stellen. Wij hebben ook prehad een amendement<br />
om chemicaliën voor wetenschappelijk onderzoek vrij<br />
te stellen. De <strong>Kamer</strong> heeft te dezer zake een paar maal een<br />
beslissing genomen, nl. dat voor dergelijke artikelen geen<br />
uitzondering zal worden gemaakt. Natuurlijk heeft de geachte<br />
afgevaardigde volkomen het recht, om bij ieder onderwerp<br />
opnieuw een amendement in te dienen, en ik zal hem<br />
dat niet kwalijk nemen, maar ik geloof, dat er voor de <strong>Kamer</strong><br />
geen aanleiding bestaat, om, nadat zij reeds enkele malen<br />
amendementen van gelijke strekking heeft verworpen, dit<br />
amendement aan te nemen.<br />
De heer Bierema: Mijnheer de Voorzitter! De Minister<br />
heeft er op gewezen, dat reeds eenige malen amendementen<br />
van gelijke strekking zijn verworpen. Ik ontken dat niet.<br />
Maar de Minister zal moeilijk kunnen staande houden, dat<br />
zijn opzet in alle opzichten consequent is. De Minister heeft<br />
zelf reeds wetenschappelijke instrumenten vrijgesteld, en<br />
waar ik meen, dat ook hetgeen in dezen post wordt genoemd,<br />
hoofdzakelijk voor wetenschappelijke doeleinden wordt gebruikt,<br />
kan ik geen aanleiding vinden, om mijn amendement<br />
in te trekken en moet ik het dus handhaven.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik wilde alleen nog even opmerken, dat de vergelijking<br />
met wetenschappelijke instrumenten niet opgaat.<br />
Deze instrumenten worden uitsluitend gebezigd vcor wetenschappelijke<br />
doeleinden en de onderwerpelijke artikelen<br />
worden ook gebruikt voor andere dan wetenschapoelijke doeleinden.<br />
In sommige etalages kan men opgezette vlinders zien,<br />
die soms een prijs doen van f 10. Waar hier dus de onderscheiding<br />
niet kan worden gemaakt, staat dit amendement<br />
volkomen gelijk met de amendementen, die reeds verworpen<br />
zijn.<br />
De Voorzitter: Mag ik den voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs verdoeken, haar oordeel mede te deelen<br />
aangaande het amendement?
323<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(de Monté ver Loren e. a.)<br />
De heer (Ie Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De meerderheid<br />
der Commissie van Rapporteurs is van oordeel, dat het amendement<br />
niet behoort te worden aangenomen.<br />
De beraadslaging wordt gesloten.<br />
De Voorzitter: Ik stel voor, over dit amendement te stemmen<br />
bij zitten en opstaan.<br />
Daartoe wordt besloten.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek den leden, die tegen het amendement<br />
zijn, op te staan.<br />
Ik constateer, dat het amendement niet is aangenomen.<br />
Volgnummer 94 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
De Voorzitter: Ik stel aan de <strong>Kamer</strong> voor, om het voor<br />
de leden ter inzage gelegd gedeelte van het officieel verslag<br />
der Handelingen van de vorige vergadering goed te keuren.<br />
Daartoe wordt besloten.<br />
De beraadslaging wordt hervat.<br />
Volgnummer 95 wordt zonder beraadslaging en zonder<br />
hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Beraadslaging over volgnummer 96, luidende:<br />
„Oliën en vetten, zoowel dierlijke, plantaardige en<br />
minerale, als kunstmatige, aetherische en welriekende<br />
(noten- of bandazeep, cacaoboter, kokosvet, lanoline,<br />
reuzel, talk en traan daaronder begrepen); smeer, hars,<br />
was, balsem, gom, teer en terpentijn; oliezuur, vetzuur,<br />
olievetzuur, glycerine, creosoot, carbolzuur, benzine,<br />
paraffine, vaseline, en andere olie- en vetachtige<br />
producten uit olie of teer; zoomede producten en zelfstandigheden,<br />
welke voor een aanmerkelijk gedeelte<br />
daaruit bestaan.<br />
I. Petroleum, benzine, gasolie, teerolie en alle producten<br />
en zelfstandigheden, ruwe petroleum, residu's en<br />
dergelijke stoffen daaronder begrepen, welke bij 15°<br />
Celsius voor ten minste 95 pet. van hun volume bestaan<br />
uit vloeibare koolwaterstoffen, die bij atmospherischen<br />
druk bij 300° Celsius of lagere temperatuur overdistilleeren,<br />
of, bij een soortelijk gewicht van niet hooger<br />
dan 0,84 bij 15° Celsius, voor meer dan 70 pet. van hun<br />
volume bestaan uit vloeibare koolwaterstoffen, welke bij<br />
atmospherische druk bij 300° Celsius of lagere temperatuur<br />
door distillatie daaruit zijn af te scheiden:<br />
a. verpakt of in tabletvorm. Maatstaf: waarde. Rechten:<br />
8 pet.;<br />
b. ingevoerd op andere wijze. Maatstaf: 100 kilogr.<br />
Rechten: f 1.<br />
II. Overige tot den post behoorende artikelen, met<br />
uitzondering van natuur- en kunstboter, bak- en braadvet<br />
en andere dergelijke eetbare vetten, welke in elke<br />
verpakking en in eiken vorm vrij van rechten ten invoer<br />
zullen worden toegelaten:<br />
verpakt of in tabletvorm. Maatstaf: waarde. Rechten:<br />
8 pet.<br />
Bijzondere bepalingen.<br />
1. Natuurlijke terpentijn en producten en zelfstandigheden,<br />
welke voor meer dan oO percent daaruit bestaan,<br />
worden, voor zoover zij niet behooren tot onderdeel<br />
I letter a van den post, van het volgens den post<br />
verschuldigd invoerrecht vrijgesteld.<br />
2. Ongesmolten dierenvet te belasten volgens post<br />
n\ 136.<br />
(de Groot e. a.)<br />
3. Het onderzoek naar de sameustelling van de bij<br />
onderdeel I van den post bedoelde stoffen zal geschieden<br />
overeenkomstig de voorschriften bij algemeenen maatregel<br />
van bestuur te bepalen.<br />
4. Bij invoer van gestorte petroleum en andere tot<br />
onderdeel I van den post behoorende artikelen in tankschepen,<br />
zal op daartoe gedaan verzoek het gewicht der<br />
"roederen, overeenkomstig door Onzen Minister van<br />
ï financiën te geven voorschriften, door ambtenaren der<br />
invoerrechten en accijnzen worden vastgesteld.<br />
5. Als eetbare vetten, bedoeld bij onderdeel II van<br />
den post, zullen alleen worden aangemerkt de artikelen,<br />
welke blijkens een op de verpakking voorkomende aanduiding<br />
of opschrift als consumptieartikel zullen worden<br />
gebezigd.",<br />
waarop zijn voorgesteld twee amendementen:<br />
een, van den heer de Groot (Stuk n°. 20, IV), strekkende<br />
om onder o: in plaats van 8 pet. te lezen 5 pet.; onder 6:<br />
in plaats van f 1 te lezen: f 0,55,<br />
en een van de heeren IJzerman en van der Waerden<br />
(Stuk n°. 21, VI). strekkende om sub 1 b in plaats van:<br />
f 1 te lezen: „f 0,55".<br />
De heer de Groot: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou nog<br />
graag een enkel woord over dit amendement willen zeggen,<br />
hoewel het mij tamelijk hopeloos lijkt, wanneer ik hier den<br />
gang van zaken aanschouw.<br />
De artikelen, die onder dit volgnummer zijn opgenomen,<br />
worden dagelijks niet alleen in de klein-industrie, doch ook<br />
in alle gezinnen gebruikt.<br />
De strekking van mijn amendement is, om de bestaande<br />
rechten te handhaven, omdat deze post omvat de artikelen,<br />
die het minst gemist kunnen worden, zoowel in de kleinindustrie<br />
als in de arbeidersgezinnen, alsook in de gezinnen<br />
van de beter-gesitueerden.<br />
Het amendement van den heer de Groot (Stuk n°. 20, IV)<br />
wordt ondersteund door de heeren van Rappard, Boon,<br />
Dresselhuys en Duys en maakt derhalve een onderwerp van<br />
beraadslaging uit.<br />
De heer van der Waerden: Mijnheer de Voorzitter! De<br />
bedoeling van dit amendement is om de belasting op petroleum,<br />
benzine en aanverwante artikelen, die op het oogenblik<br />
55 cent per 100 K.G. bedraagt, maar waarvan wordt<br />
voorgesteld ze te verhoogen tot f 1 per 100 K.G., op het oude<br />
bedrag te handhaven. Ik zou natuurlijk liever voorgesteld<br />
hebben nog verder te gaan, maar het is weer om de lijn van<br />
den zwaksten weerstand te volgen, dat ik mij zal vergenoegen<br />
met het terugbrengen van het voorstel van f 1 op 55 cent<br />
per 100 K.G.<br />
De heer de Groot heeft gezegd, dat het eigenlijk zoo moeilijk<br />
zou zijn, dergelijke amendementen hier aangenomen te<br />
krijgen. Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof dat voor dit<br />
amendement vooralsnog niet.<br />
De argumenten, die wij van de tafel van den Minister<br />
meermalen bij verschillende artikelen hebben gehoord als<br />
averechtsche bescherming, inbreuk op de lijn van het tarief,<br />
gelden hier absoluut niet. Het is een amendement, dat de<br />
eentonigheid van 5 en 8 pet. onderbreekt en het heeft over<br />
55 cent en f 1. Het is volkomen in overeenstemming met de<br />
Nota, die WT indertijd hebben ingediend en die den Minister<br />
zeer sympathiek gestemd vond. Alleen vond hij groote technische<br />
bezwaren, die hier juist niet aanwezig zijn, want do<br />
toestand blijft, zooals hij was.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik heb twee ernstige bezwaren<br />
tegen deze verhooging.<br />
Petroleum is onmisbaar en speciaal onmisbaar in de gezinnen<br />
van de minstgegocden. Ze wordt daar ia groote hoeveelheden<br />
gebruikt. Ze wordt vooral daar gebruikt, waar men<br />
nog een beetje achterop is of nog achter is en niet van den
324<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTÜBER 1924.<br />
66. [Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(van der Waerden e. a.)<br />
vooruitgang van de wetenschap en techniek kan gebruik<br />
maken, op het platteland, waar nog geen gas is, waar de<br />
electriciteit nog niet is doorgedrongen, waar de gewone huishrand<br />
te duur is door de transportkosten, en in de armere<br />
streken.<br />
Men kan zeker zeggen, dat, waar hij dit artikel geen conourrentie<br />
is, het verhoogde recht op den prijs zal komen,<br />
zoodat het wel een van de meest onbillijke indirecte belastingen<br />
is.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Mijn tweede ernstige bezwaar is,<br />
dat petroleum en de onder I genoemde aanverwante artikëlen<br />
onmisbaar zijn voor bet bedrijfsleven en voor een deel<br />
altü-d onmisbaar zullen blijven.<br />
Vooral in dezen tijd kan men in afgelegen streken de<br />
petroleum niet missen, zoodat het uit een economisch oogpunt<br />
verwerpelijk zou zijn, om dit invoerrecht te verhoogen.<br />
Even dwaas zou het zijn, als men er toe kwam — dat zou de<br />
Minister zelf niet durven — een invoerrecht op steenkolen<br />
te gaan heffen. Maar bovendien, vooral de armere en achterlij<br />
ke streken worden hier getroffen. Ik acht bet dus onbillijk<br />
en oneconomisch en ik dring er dus bij de <strong>Kamer</strong> zoo<br />
sterk mogelijk op aan, om niet verder te gaan en het bestaande<br />
recht niet te verhoogen.<br />
Het amendement van de heeren IJzerman en van der<br />
Waerden (Stuk n°. 21, VI) wordt ondersteund door de<br />
heeren Wijkamp, Troelstra, van den Tempel en Duys, en<br />
maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.<br />
De Voorzitter: Een deel van het amendement van den heer<br />
de Groot bestrijkt dezelfde quaestie, maar mij dunkt, dat<br />
dat amendement als een geheel kan worden beschouwd,<br />
zoodat de beide amendementen naast ellkander staan.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ilk moet één opmerking herhalen, welke ik gisteren<br />
reeds heb gemaalkt. Wanneer men op de verschillende redeneeringen,<br />
welke hier worden gehouden, een tarief moest<br />
opbouwen, zou men ten eenenmale falen; want, wanneer men<br />
een artikel heeft, waarvan men kan zeggen, dat de uitwerking<br />
er van beschermend zou kunnen zijn, dan zegt men,<br />
dat zulk een artikel niet in het tarief mag voorkomen. Heeft<br />
men een artikel, waarvan men zeiker is, dat het geen beschermende<br />
werking kan uitoefenen, dat zuiver fiscaal is,<br />
gelijk thee, koffie, caoutchouc en petroleumproducten, dan<br />
mag men dat ook niet in het tarief betrekken, omdat de<br />
artikelen dan duurder worden. Uk vraag mij echter af, waar<br />
toch ieder artikel of het eene öf het andere karakter draagt,<br />
hoe men dan tot het opbouwen van een tarief kan komen.<br />
Vooral degenen, die bij de algemeene beschouwingen zoo<br />
sterk hebben gepleit voor een tarief, alleen gebaseerd op<br />
fiscale rechten, rechten op goederen, welke hier te lande niet<br />
worden vervaardigd, zullen moeten erkennen, dat dit amendement<br />
buiten de lijn van hun betoog valt.<br />
Verder vestig ik er de aandacht op, dat het hier een<br />
product geldt, dat inderdaad ook gebruikt wordt voor verlichtings-<br />
en verwarmingsdoeleinden op het platteland;<br />
maar in elk geval slechts ten deele, want een ander deel van<br />
het product, de benzine, wordt voor het overgroote deel gebezigd<br />
ten behoeve van luxe-vervoermiddelen. Er zijn wel<br />
taxi's en vrachtauto's, maar het gebruik van benzine door<br />
die vervoermiddelen is belangrijk geringer dan het gebruik<br />
van benzine door de luxe-auto's. Er loopen in verhouding<br />
duizenden luxe-auto's tegen honderden andere vervoermiddelen.<br />
De heer Dresselhuys voegt mij toe, dat voor motoren in<br />
fabrieken ook veel benzine wordt gebezigd. Ik meen, dat dit<br />
gebruik niet zoo groot is en zelfs afnemende.<br />
Zijn de geachte afgevaardigden het hiermede niet eens,<br />
dan zullen zij niet nalaten, aan te toonen, dat er in Nederland<br />
zooveel benzine gebruikt wordt in fabrieksmotoren.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Waarop komt nu de verhooging<br />
van het recht neer? Op nog geen halven cent per kilogram,<br />
en om nu ter wille daarvan prijs te geven het groote bedrag,<br />
dat men zonder eenig bezwaar uit dezen post kan krijgen,<br />
(Minister Colijn e. a.)<br />
nl. 12 ton, daarmede kan ik mij niet vereenigen, ook al wordt<br />
petroleum in de lamp gebruikt. Het geldt hier in elk gevai<br />
een product, dat volgens de eigen beschouwingen van den<br />
geachten afgevaardigde volkomen thuis behoort in een<br />
fiscaal tarief. Want dat een fiscaal invoerrecht invloed op<br />
den prijs Ikan uitoefenen, dat geldt voor alle artikelen. Ik ial<br />
dus het door mij voorgestelde tegenover bot amendement<br />
moeten handhaven.<br />
De heer de Groot: Mijnheer de Voorzitter! De Minister<br />
heeft gezegd, dat, wanneer wij spreken over een tarief, alleen<br />
een fiscaal tarief bij ons op zijn plaats is, maar er is ook<br />
bij dezen post niemand, die den Minister aanspoort, op dezen<br />
post geen recht te heffen. Wij vragen alleen handhaving<br />
van het oude recht.<br />
De Minister heeft gezegd, dat de benzine in hoofdzaak<br />
wordt gebezigd voor luxe automobielen, maar bij informatie<br />
is mij gebleken, dat er tienmaal zooveel chassis voor vrachtauto's<br />
worden ingevoerd, dan door den Minister is opgegeven,<br />
ongeveer vier tot vijf duizend en niet vierhonderd, zooals de<br />
Memorie van Toelichting aangeeft, zoodat het aantal luxe<br />
auto's daartegenover in een andere verhouding komt.<br />
Er is verder bijna geen kleinindustrie, die niet al3 hulpmiddel<br />
benzine, olie en petroleum noodig heeft; ik handhaaf<br />
daarom mijn amendement om het tegenwoordige recht te behouden.<br />
De heer van der Waerden: Mijnheer de Voorzitter! Ik<br />
kan mij bij den vorigen spreker aansluiten en ik erken dus<br />
niet het verwijt van den. Minister, dat men destructief doet<br />
door met een dergelijk amendement te komen, waar er alleen<br />
wordt voorgesteld behoud van het bestaande recht. Ik ben<br />
het niet eens met den Minister als zoude hiermede ee-n luxe<br />
belasting worden geheven.<br />
De hoeveelheid benzine, in het bedrijf en voor vrachtauto's<br />
gebruikt, is, juist omdat de frequentie zooveel grooter<br />
is, ontzaglijk grooter dan die voor luxe auto's. Indien de<br />
Minister voor een wegenfonds of voor een luxe belasting zou<br />
komen met een element, waarin de benzine voor luxe auto's<br />
is begrepen, willen wij daarover spreken. Maar het gaat hier<br />
om een hulpmiddel voor de industrie en voor huishoudelijk<br />
gebruik.<br />
De Minister zegt: het is zoo'n belangrijk cijfer, wel 12 ton.<br />
Juist daarom stel ik zooveel prijs op aanneming van het<br />
amendement. Het argument kan niet beslissend zijn, zelfs<br />
indien ik stond op het standpunt van de overzijde. De Minister<br />
dacht 10 a 12 millioen uit dit ontwerp te krijgen; door<br />
de oppositie in het land is er gekomen art. 43, waardoor de<br />
Minister meer dan 3 millioen meer zal krijgen. Zelfs bij<br />
aanneming van mijn amendement zal de Minister nog 1 a 2<br />
millioen meer krijgen dan hij aanvankelijk bedoelde bij de<br />
indiening van het ontwerp.<br />
Het is natuurlijk ,,maar" een halve cent, maar het gaat<br />
om de hoeveelheid. Het is misschien een verhooging van<br />
10 pet. van den kostprijs, wat de kleine man moet betalen.<br />
Wij krijgen hier onmiddellijk het verhoogde recht op de<br />
petroleum, op de verwarming met petroleumstellen. op de<br />
verlichting met de petroleum, dus juist voor het platteland,<br />
waar de loonen het laagst zijn.<br />
Wij hebben bij de algemeene beschouwingen van den heer<br />
Hermans gehoord, dat, wanneer het een fiscaal tarief was,<br />
speciaal ten aanzien van de lagere volksklassen, zijn houding<br />
geheel anders zou zijn. Ik verwacht dan ook van hem, en<br />
van mejuffrouw Meijer en mevrouw Bronsveld—Vitringa,<br />
die zoo aandoenlijk spraken over de kosten van het huishouden<br />
der kleine luyden, dat zij voor dit amendement zullen<br />
stemmen.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
De heer de Groot meende, dat het in de Memorie van<br />
Toelichting genoemde cijfer van 420 vrachtauto's ten eenenmale<br />
onjuist is en met 10 moet worden vermenigvuldigd.<br />
Ik handhaaf dit cijfer, en vermoedelijk bestaat er bij den<br />
geachten afgevaardigde omtrent hetgeen in de Memorie van<br />
Toelichting staat dit misverstand, dat hierin gesproken wonU
<strong>Vel</strong> 84. 325 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>.<br />
66. Vaststelling 1 eener<br />
- 29 OCTOBER 1924.<br />
nieuwe Tariefwet.<br />
(Minister ('oli.jn e. a.)<br />
van. vrachtauto's, die als zoodanig worden ingevoerd en niet<br />
als chassis, omdat men daaraan niet kan zien of het chassis<br />
zim voor vrachtauto's of voor gewone auto's, tenzij voor<br />
bijzonder groote lastauto's. Maar hij de kleinere vrachtwagens,<br />
zooals de veelvuldig gebruikte Ford-wagens, kan<br />
men het verschil niet zien.<br />
De heer van der Waerden stelt zich op het standpunt:<br />
ik heb geen be/waar, dat gij een recht heft, maar hef dan<br />
een recht, zooals het tot nu toe gelieven werd, en ik ben dan<br />
bereid tot zoover met u mee te gaan. De geachte afgevaardigde<br />
verliest dan echter uit het oog, met welk doel deze<br />
tariefsherziening ondernomen is, nl. om er een meerdere<br />
opbrengst van 15 millioen uit te krijgen.<br />
Nu zegt de geachte afgevaardigde: Gii krijgt uit het tarief<br />
reeds een hoogere opbrengst ten gevolge van de wijziging<br />
van artikel 43 en dus hebt ge het meerdere van dezen post i<br />
niet noodig, maar dat meerdere bedrag uit het tarief is reeds [<br />
van de tabaksbelasting afgenomen. Oorspronkelijk was geraamd<br />
een opbrengst van 20 millioen uit beide en zoo is het<br />
gebleven. De redeneering van den geachten afgevaardigde<br />
gaat derhalve niet op. Dat hier een belasting gelegd wordt<br />
ook op eeu eenvoudig verbruiksartikel, ik denk er niet aan<br />
het tegen te spreken, maar voor een zeer belangrijk deel drukt :<br />
de verhooging op wat ik eenerzijds acht te zijn luxe, terwijl<br />
het anderzijds is een tegemoetkoming voor de vernieling van<br />
onze wegen door de zware vrachtautomobielen, ten gevolge<br />
waarvan de schatkist aanzienlijke offers moet brengen om l<br />
de vernieling te herstellen. Dit rechtvaardigt deze heffing<br />
zoowel voor de luxe-automobielen als voor de vrachtautomobielen.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek thans de Commissie van Rapporteurs<br />
advies uit te brengen over de beide amendementen.<br />
De heer do Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De meerderheid<br />
van de Commissie is van meening, dat de beide amendemeuten<br />
niet moeten worden aangenomen.<br />
De beraadslaging wordt gesloten.<br />
Het amendement van den heer de Groot (Stuk n°. 20, IV)<br />
wordt verworpen met 51 tegen 30 stemmen.<br />
Tegen hebben gestemd de heeren Leenstra, Feber, van<br />
Rijzewijk, Deckers, van Vuuren, van Voorst tot Voorst, vau<br />
Dijk, Kuiper, Loerakker, Heukels, Colijn, de Monté ver<br />
Loren, Lovink. Hermans, Zijlstra, Suring, Schokking, Tilanus,<br />
Nolens, Rutten, Bomans, de Wilde, Rutgers, Weitkamp,<br />
van den Heuvel, Schouten, Snoeck Henkemans,<br />
Fruytier, Krijger, van Schaik, mejuffrouw Meijer, de heeren<br />
Duymaer van Twist, Visscher, mejuffrouw Katz, de heeren.<br />
van de Bilt, Rutgers van Rozenburg, Ament, Fleskens,<br />
Beumer, van der Molen, Bakker, Michielsen, van Sasse van<br />
Ysselt, mevrouw Bronsveld—Vitringa, de heeren. Knigge,<br />
van Rijckevorsel, Bongaerts, Wintermans, Engels, Bulten<br />
en de Voorzitter.<br />
Vóór hebben gestemd de heeren Smeenk, Duys, Ebels,<br />
Sannes, Wijkamp, mejuffrouw Groeneweg, de heeren<br />
Kleerekoper, Schaper, Brautigam, ïroel«tra, mejuffrouw<br />
Westerman, mevrouw Bakker—Nort, de heeren Staalman,<br />
van der Waerden, van Gijn, Braat, van den Tempel, Ter<br />
Hall, Bierema, Dresselhuys, K. ter Laan, IJzerman, de<br />
Boer, van Zadelhoff, de Groot, Boon, Gerritzen, Hiemstra,<br />
van Ravesteijn en van Rappard.<br />
De Voorzitter: Ik stel voor, over het amendement van<br />
de heeren IJzerman en van der Waerden (Stuk n°. 21, VI)<br />
te stemmen bij zitten en opstaan.<br />
De heer van der Waerden: Mijnheer de Voorzitter! Ik ben<br />
het met u eens, dat het amendement niet van zoo verre<br />
strekking is; ik zou daarom gaarne zien, dat het in hocfdelijke<br />
stemming werd gebracht.<br />
Handelingen der Staten-Generaal. — 1924—1925. — II.<br />
(Voorzifter e. a.)<br />
De Voorzitter: Ieder lid heeft het recht, hoofdelijke<br />
stemming te vragen; er zal dus hoofdelijk worden gestemd.<br />
Het amendement van de heeren IJzerman en van der<br />
Waerden (Stuk n°. 21, VI) wordt verworpen met 52 tegen<br />
29 stemmen.<br />
Te,gen hebben gestemd de heeren Kuiper, Loerakker,<br />
Heukels, Colijn, de Monté ver Loren, Lovink, Hermans,<br />
Zijlstra, Suring, Schokkipg, Tilanus, Nolens, Rutten,<br />
Bomans, de Wilde, Rutgers, Weitkamp, van den Heuvel,<br />
Schouten, Snoeck Henkemans, Fruytier, Krijger, van<br />
Schaik, mejuffrouw Meijer, de heeren Duymaer van Twist,<br />
Visscher, mejuffrouw Katz, de heeren van de Bilt, Rutgers<br />
van Rozenburg, Ament, Fleskens, Beumer, van der Molen,<br />
Bakker, Michielsen, van Sasse van Ysselt, mevrouw<br />
Bronsveld—Vitringa, de heeren Knigge, van Rijckevorsel,<br />
Bongaerts, Wintermans, Engels, Bulten, Smeenk, Leenstra,<br />
Feber, van Rijzewijk, Deckers, van Vuuren, van Voorst tot<br />
Voorst, van Dijk en de Voorzitter.<br />
Vóór hebben gestemd de heeren Schaper, Brautigam,<br />
Troelstra, mejuffrouw Westerman, mevrouw Bakker—Nort,<br />
de heeren Staalman, van der Waerden, van Gijn, Braat,<br />
van den Tempel, Ter Hall, Bierema, Dresselhuys, K. ter<br />
Laan, IJzerman, de Boer, van Zadelhoff, de Groot, Boon,<br />
Gerritzen, Hiemstra, van Ravesteijn, van Rappard, Duys,<br />
Ebels, Sannes, Wijkamp, mejuffrouw Groeneweg en do<br />
heer Kleerekoper.<br />
Volgnummer 96 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Beraadslaging over volgnummer 97, luidende:<br />
„Papier v. a. s., al dan niet vermengd, gedrenkt of<br />
bekleed met andere zelfstandigheden, of op eenigerlei<br />
wijze voor een bepaald doel geschikt gemaakt (ook wanneer<br />
het, als papier maché, vulcanfibre en dergelijke<br />
uit papiergTondstof vervaardigde producten, de eigenschappen<br />
van papier geheel of gedeeltelijk heeft verloren),<br />
zoomede met inachtneming van de Bijzondere<br />
bepalingen, papierwaren (artikelen geheel of hoofdzakelijk<br />
uit of met papier of papiergrondstof samengesteld),<br />
prenten, platen, schrifturen, albums, boeken<br />
en drukwerken daaronder begrepen.<br />
I. Sigarettenpapier, ongeacht den vorm waarin het<br />
wordt ingevoerd, zoomede sigarettenhulzen en deelen<br />
van sigarettenhulzen, voor zoover deze deelen zijn vervaardigd<br />
uit sigarettenpapier.<br />
A. Sigarettenhulzen en deelen van sigarettenhulzen.<br />
Maatstaf: 1000 stuks. Rechten: f 1,50.<br />
B. Sigarettenpapier:<br />
1. Ingevoerd in bladen of vellen, al dan niet opgerold:<br />
al. in blaadjes van niet meer dan 25 vierkanten centimeter<br />
oppervlakte, al dan niet samengevoegd tot<br />
boekjes. Maatstaf: 1000 stuks. Rechten f 1,50;<br />
6. in bladen of vellen van andere maat dan aangegeven<br />
bij letter a. Maatstaf: M\ Rechten: f 0,60.<br />
2. Ingevoerd in anderen vorm, voor zoover niet behoorende<br />
tot post n°. 110. Maatstaf: M 2 . Rechten:<br />
f 0,60.<br />
II. Rotatiepapier en ander papier uit één stuk, ingevoerd<br />
op rollen, wegende per rol, met inbegrip van<br />
huls of ander opwin dmiddel, 200 kilogram of meer.<br />
Maatstaf: waarde. Rechten: 5 pet.<br />
III. Overige tot den post behoorende artikelen.<br />
Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />
Bijzondere bepalingen.<br />
I. Tot den post behooren niet:<br />
a. artikelen van papier maché, vulcan-fibre of andere<br />
uit papierbrij of papiergTondstof vervaardigde pro-
326<br />
*_ — - '<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1934.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
!<br />
—<br />
(Voorzitter.)<br />
ducten, welker hardheid die van hout evenaart of overtreft,<br />
tenzij ingevoerd in vlakke al dan niet opgerolde<br />
bladen, vellen, banen, banden, reepen, ringen, strooken,<br />
stukken, schijven, enz.;<br />
6. weefsels en vlechtwerken van papier en hetgeen<br />
met zoodanige weefsels en vlechtwerken geheel of<br />
hoofdzakelijk is samengesteld;<br />
0. artikelen, welke behooren tot een der posten nos.<br />
11, 41, 80, 132 sub I, of 143.<br />
II. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maat-<br />
•egel van bestuur, onder de noodige voorzieningen, vrijdom<br />
van invoerrecht te verleenen voor sigarettenpapier,<br />
dat gebezigd wordt, voor de vervaardiging 1 van sigaretten<br />
in sigarettenfabrieken, of voor de vervaardiging 1 van<br />
artikelen, welke bij invoer niet of aan een lager invoerrecht<br />
zijn onderworpen dan van sigarettenpapier is verschuldigd.<br />
Goudpapier en dergelijke artikelen voor het vervaardigen<br />
van mondstulkken van sigaretten zullen niet als<br />
sigarettenpapier worden aangemerkt.<br />
III. Van het volgens den post verschuldigd invoerrecht<br />
worden vrijgesteld:<br />
1. Papierwaren (geschreven of getypte manuscripten,<br />
artikelen in brailleschrift, drukwerken, prenten,<br />
platen en kaarten daaronder begrepen), in boek-,<br />
brochure- of tijdschriftvorm, zoowel los als ingenaaid<br />
of ingebonden, mits bestaande, behalve omslag en titelvel,<br />
zoo deze aanwezig zijn, uit meer dan vier bladzijden,<br />
blijkbaar bestemd om aaneen te blijven, met inbegrip<br />
van do voor reclame daaraan toegevoegde drukwerken<br />
en de daarbij behoorende gelijktijdig ingevoerde prenten,<br />
platen, kaarten, modellen, patronen, plattegronden,<br />
bijvoegsels of andere bescheiden, welke vóór, tusschen<br />
of achter den tekst zijn aangebracht of los daaraan zijn<br />
toegevoegd, met uitzondering van:<br />
a. boeken en andere papierwaren in boek-, brochureof<br />
tijdschriftvorm, in de Nederlandsche taal;<br />
h. registers, schoolschriften, kantoorboeken, kalenders,<br />
almanakken, jaarboeken, albums, en andere papierwaren<br />
in boek-, brochure- of tijdschriftvorm, waarvan<br />
meer dan een vierde van het aantal al dan niet bedrukte<br />
bladzijden, omslag en titelblad, zoo deze aanwezig zijn,<br />
medegerekend, is voorzien van kalender of van niet<br />
ebruikte notenbalken, of geheel of gedeeltelijk blijkaar<br />
is bestemd of ingericht, maar nog 1 niet geheel is<br />
f<br />
benut voor het maken van becijferingen of schetsen, voor<br />
het maken van aanteekeningen, het invullen van prijsbedragen,<br />
voor het inschuiven of opplakken van prenten,<br />
platen, postzegels, photographieën of andere artikelen,<br />
of dergelijk gebruik;<br />
c. boeken en andere papierwaren in boek-, brochureof<br />
tijdschriftvorm, welke geheel of voor meer dan de<br />
helft van het aantal bladzijden, berekend als is aangegeven<br />
sub b hiervoor, bestaan uit prenten, platen, kaarten,<br />
plattegronden, teekeningen of afbeeldingen, welke<br />
uitvouwbaar, samenvouwbaar of opzetbaar zijn;<br />
d. boeken met metalen, lederen of andere sluiting, of<br />
waarvan rug of delkblad geheel of gedeeltelijk zijn bekleed<br />
of versierd met edelgesteenten, halfedelgesteenten<br />
of paarlen of met imitatie's daarvan, of wel met<br />
edele metalen, met ivoor, been, barnsteen, schelp, schildpad,<br />
paarlemoer, lava of dergelijke natuurproducten,<br />
met celluloid, galalith of dergelijke fabrikaten, met<br />
fluweel of pluche, of fluweeb of plucheachtige stoffen,<br />
met borduur-j brei-, haak-, kant- of batikwerk, of welke<br />
zijn verpakt in doos of étui, wanneer zich in de doozen<br />
of étui's, bovendien bevinden een of meer in het tarief<br />
belast verklaarde artikelen, als portemonnaies, rozenkransen,<br />
verfbenoodigdheden, enz.;<br />
e. _ Ikleurboeken en zoogenaamde plakboeken (boeken<br />
waarin zich naast in kleuren gedrukte voorbeelden, afbeeldingen<br />
bevinden, bestemd om te worden nagekleurd,<br />
of waarvan de bladen deels zijn bedrukt met een schets<br />
en deels met gekleurde deelen dierzelfde schets, welke<br />
laatste zijn bestemd, om na te zijn uitgeknipt, op de<br />
eerstbedoelde schets te worden geplakt), en zoogenaamde<br />
tooverboekjes.<br />
2. Schetsen, schilderstukken en teekeningen, zoomede<br />
geschilderde of geteekende kakemono's en makimono's,<br />
een en ander mits niet voorzien van eenigerlei<br />
reclame of andere niet tot de eigenlijke voorstelling of<br />
afbeelding behoorende aanduiding in letters, cijfers,<br />
teekens of figuren, en met uitzondering van met de hand<br />
gekleurde photographieën en andere artikelen, welke<br />
slechts gedeeltelijk door schilderen of teekenen zijn verkregen.<br />
3. Land-, zee- en hemelkaarten, welke, gemeten binnen<br />
de rolhouten, zoo die aanwezig zijn, eene oppervlakte<br />
hebben van 50 vierkanten decimeter of meer, mits<br />
(de enkele vermelding in een der hoeken of randen van<br />
naam en adres van drukker en uitgever en op de kaart<br />
betrekking hebbende wapens en vlaggen buiten aanmerking<br />
gelaten), niet bedrukt met eenigerlei reclame<br />
of andere niet tot de eigenlijke kaart behoorende aanduiding<br />
in letters, cijfers, teekens of figuren.<br />
4. Bouwkundige en andere technische teekeningen<br />
op lichtdrukpapier, waarvan ten genoegen van den inspecteur<br />
der invoerrechten ter losplaats of diens plaatsvervanger,<br />
wordt aangetoond, dat zij betrekking hebben<br />
op ontwerpen, prijsvragen of in uitvoering zijnde<br />
werken.<br />
5. Rag- en weekbladen, met uitzondering van die<br />
in de Nederlandsche taal.<br />
6. Gedrukte of geschreven muziek, waaronder te<br />
verstaan van noten voorzien muziekpapier, met uitzondering<br />
van die, voorzien van een tekst in de Nederlandeche<br />
taal.<br />
7. Van Staatswege uitgegeven papiergeld.<br />
8. Postzegels en andere van Staatswege uitgegeven<br />
zegels en briefkaarten en andere van Staatswege uitgegeven<br />
met zegel bedrukte bescheiden, al dan niet<br />
gangbaar of gebruikt, ook wanneer die artikelen zijn<br />
verzameld in boekjes of albums, in welk geval het hiervoren<br />
bepaalde bij n°. 1, letter b, buiten toepassing zal<br />
blijven.<br />
9. Effecten, coupons, couponbladen, bankbiljetten,<br />
wissels en andere dergelijke geldswaardige stukken, met<br />
uitzondering van stukken, waaraan, wegens het niet volledig<br />
ingevuld zijn van de voor invulling bestemde<br />
ruimte of het ontbreken van nummer, handteekening of<br />
naamstempel, op het oogenblik van invoer geldswaarde<br />
dient te worden ontzegd.<br />
10. Gebruikte spoorwegkaartjes, gebruikte reisbiljetten,<br />
geheel of gedeeltelijk beschreven kantoorboeken<br />
en andere dergelijke stukken, waarvan ten genoegen van<br />
den inspecteur der invoerrechten ter losplaats of diens<br />
plaatsvervanger wordt aangetoond, dat de invoer geschiedt<br />
voor verificatie of in verband met eene kantoorverplaatsing<br />
en cognossementen, vrachtbrieven en dergeb'ike<br />
bescheiden, waarvan de voor invulling bestemde<br />
ruimte is benut, zoomede plaatsbiljetten van buitenlandsche<br />
spoorwegmaatschappijen of andere ondernemingen<br />
van vervoer, welke naar hier te lande gevestigde<br />
ondernemingen worden gezonden voor de samenstelling<br />
van reisbiljetten in internationaal verkeer.<br />
11. Tenzij onder de waarde van naar dien maatstaf<br />
belaste goederen begrepen, drukwerken gevoegd bij, of<br />
gebezigd' tot verpakking van goederen, waarmede) zij<br />
te gelijk worden verkocht, verspreid of afgeleverd, en<br />
drukwerken, welke zijn toegevoegd aan zendingen tot<br />
het geven van aanwijzingen omtrent ontpakking, monteering<br />
of behandeling daarvan, of welke in niet meer<br />
dan vijf stuks zijn toegevoegd, om voor een verkoopartikel<br />
van afzender reclame te maken.<br />
12. Papier, papierstof, houtstof en cellulose in bladen<br />
of vellen, blijkens de daarin aangebrachte gaten, of blij-
327<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. [Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
{Yoorzitter.)<br />
kens den graad van vochtigheid blijkbaar alleen geschikt<br />
om te dienen als grondstof voor papierfabricage.<br />
13. Papierhulzen voor katoenspinnerijen.<br />
14. Prespaan, pertinax en ander papier, waaromtrent<br />
bij de visitatie door bestelorders of andere bescheiden<br />
afdoende wordt aangetoond, dat het is bestemd om te<br />
worden gebezigd als grondstof voor het samenstellen van<br />
motoren en andere electrotechnische artikelen, of om in<br />
fabrieken, waarin deze artikelen worden vervaardigd, tot<br />
zoodanige grondstof te worden verwerkt.<br />
15. Decalcomanieën, waaromtrent bij visitatie door<br />
bestelorders of andere bescheiden afdoende wordt aangetoond,<br />
dat zij zijn bestemd om in aardewerk" of andere<br />
fabrieken te worden gebezigd ter versiering of afwerking<br />
van daar vervaardigde goederen.<br />
16. Papierlompen, papierafval en verscheurd papier,<br />
voor geen ander doel geschikt dan voor verwerking in<br />
den papiermolen.<br />
IV. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel<br />
van bestuur, met betrekking tot de bij Bijzondere<br />
bepaling III, sub 14 en 15 bedoelde vrijstellingen, zoo<br />
noodig nader beperkende voorschriften te geven ten<br />
einde misbruik te voorkomen.<br />
V. Ten einde te voorkomen, dat Fransche, Engelsche,<br />
Duitsche of andere geschriften in een vreemde taal<br />
vrij van invoerrecht zouden binnenkomen, daarentegen<br />
Vlaamsche of Zuid-Afrikaansche geschriften op grond<br />
van overeenkomst met de Nederlandsche taal wel aan<br />
invoerrecht onderworpen zouden zijn, worden voor de<br />
toepassing dezer wet het Vlaamsch en Zuid-Afrikaansch<br />
met buitenlandsche talen gelijkgesteld.<br />
VI. Wanneer voor de toepassing van het bepaalde<br />
sub III ; n°. 8, bij het invoeren van zegels en bescheiden<br />
in boekjes of albums, meer dan drie-vierden van de voor<br />
aanhechting van zegels en bescheiden ingerichte ruimte<br />
nog niet is benut, zal, met inachtneming van het bepaalde<br />
sub III, n°. 1, letter o, van de boekjes en albums,<br />
waarin die artikelen zijn aangebracht, afzonderlijk invoerrecht<br />
verschuldigd zijn en zullen deze afzonderlijk<br />
ten invoer moeten worden aangegeven.",<br />
waarop de volgende amendementen zijn voorgesteld:<br />
I. een, van den heer Vliegen (Stuk n°. 5, XII), strekkende<br />
om in de Bijzondere bepalingen, onder III, la en 6,<br />
het woord „Nederlandsche" te vervangen door: ,,Hollandsche",<br />
en van de Bijzondere bepalingen III 5 te laten vervallen<br />
;<br />
II. een, van den Keer Staalman (Stuk •n°. J3,- IV),<br />
strekkende om sub II te doen vervallen en achter III, te<br />
wijzigen in II, in plaats van 8 pet. te lezen: ,,5 pet.";<br />
III. een, van den heer de Groot (Stuk n°. 20, V), strekkende<br />
om aan de Bijzondere bepalingen toe te voegen:<br />
„16. Transfers (waarmede figuren op schilder- of<br />
lakwerk worden overgebracht)."<br />
De heer IJzerman: Mijnheer de Voorzitter! Daar de<br />
Regeering een wijziging in het wetsontwerp heeft aangebracht,<br />
waardoor de bedoeling van ons amendement wordt<br />
bereikt, meen ik, dat het amendement kan worden ingetrokken.<br />
Aangezien het amendement van den heer Vliegen (Stuk<br />
n°. 5, XII) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van<br />
beraadslaging meer uit.<br />
De heer Staalman verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Dit amendement<br />
heeft de bedoeling om alle papier goelijk te stellen<br />
met roiatiepapier, waarvan het recht door den Minister is<br />
teruggebracht van 8 op 5 pet. Op het oogenblik is het zoo,<br />
(Staalman e. a.)<br />
dat het allerminderwaardigste drukwerk wordt gedrukt op<br />
papier, dat belast zal worden met 5 pet., terwijl boeken van<br />
beter gehalte gedrukt zullen worden op papier, dat belast<br />
zal worden met 8 pet. Ik heb hier voor mij een prullig stukje<br />
lectuur, een keukenromannetje, dat gedrukt is op rotatiepapier.<br />
Dat zal belast worden met 5 pet. Een boek van eenige<br />
waarde zal in Nederland gedrukt worden op papier, dat met<br />
8 pet. belast is. Ik geloof, dat dit is een aantasting van de<br />
cultureele waarde van alles, wat in Nederland gedrukt wordt.<br />
Daar komt nog iets bij. Onder dezen post valt ook papier,<br />
dat gebruikt wordt op kantoren. Het is dus om zoo te zeggen<br />
hulpmiddel bij de uitoefening van het bedrijf en in het<br />
systeem van den Minister had dit dus zelfs moeten worden<br />
vrijgesteld. Ik begrijp daarom niet, dat, terwijl men allerlei<br />
grondstoffen voor fabrieken en trafieken vrijstelt, men het<br />
papier, dat de grondstof is voor alles wat bureau is, met<br />
8 pet. wil belasten. Ik geloof dan ook, dat er alle aanleiding<br />
is, om dit amendement bij den Minister en de <strong>Kamer</strong> aan te<br />
bevelen.<br />
Het amendement van den heer Staalman (Stuk n". 13, IV)<br />
wordt ondersteund door de heeren Boon, Dresselhuys, van<br />
Rappard, de Groot en Hiemstra en maakt mitsdien een onderwerp<br />
van beraadslaging uit.<br />
De heer de Groot: Mijnheer de Voorzitter! Dit amendementje<br />
zal de Minister wel willen aanvaarden. Dit is nu<br />
zoo onschuldig en in zijn financieele beteekenis voor de<br />
schatkist van zoo weinig belang, dat ik meen. dat er niet<br />
veel toelichting bij noodig is. Het amendementje betreft het<br />
vrijstellen van een hulpmiddel voor onze industrie, nl.<br />
decalcomanie-papier, dat gebruikt wordt om op rijwielen en<br />
andere voorwerpen een kleine versiering aan te brengen,<br />
waarna het papier als waardeloos wordt weggeworpen. Ik<br />
hoop daarom, dat de Minister het zal willen overnemen.<br />
De Voorzitter: De heer de Groot zal de kans op voldoening<br />
aan zijn wenschen vergrooten door twee wijzigingen aan te<br />
brengen in zijn amendement; in de eerste plaats door achter<br />
„Bijzondere bepalingen" toe te voegen: „onder III" en ten<br />
tweede door het cijfer 16 te veranderen in 17, en dit naar<br />
aanleiding van de wijzigingen, door de Regeering bij Nota<br />
van Wijziging in het volgnummer gebracht.<br />
De heer de Groot: Mijnheer de Voorzitter! Ik breng die<br />
wijzigingen aan.<br />
De Voorzitter: Dan is dus het amendement in dien zin<br />
gewijzigd.<br />
Het amendement wordt ondersteund door de heeren Dresselhuys,<br />
Ter Hall, Staalman, Boon en Hiemstra en maakt<br />
mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Tegen het amendement van den heer de Groot heb ik<br />
geen bezwaar. Ik geloof alleen, dat het beter is, het te verwerken<br />
in n°. 17 (dat op bladz. 57 begint) onder III op<br />
bladz. 59.<br />
De Voorzitter: Ik kan den Minister nededeelen, dat die<br />
wijziging zooeven op mijn verzoek is aangebracht.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Ja, Mijnheer de<br />
Voorzitter, maar ik wilde u voorstellen het te verwerken in<br />
punt 17, want transfers, die in het amendement worden<br />
genoemd, is precies hetzelfde als wat in dat punt genoemd<br />
worden, nl. decalcomanieën.<br />
Wanneer men in het tot 15 geworden punt 17 leest,<br />
„Decalcomanieën, transfers daaronder begrepen, enz." is<br />
men klaar. Ik geloof, dat dit beter is dan er een nieuwen<br />
post van te maken, waar het hier betreft voorwerpen, die<br />
precies hetzelfde zijn.<br />
De heer Staalman maakt er mij een grief van, dat het<br />
eenvoudiger product met een lager recht belast is dan het
328<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Minister Colijn e.a.)<br />
duurdere. Dit is nu juist een geval, waarin wij zonder<br />
moeite voor bepaalde soorten een lager recht hebben kunnen<br />
voorstellen dan voor de duurdere.<br />
Wanneer wij den geachten afgevaardigde zouden volgen<br />
op den weg van zijn amendement, zouden wij ook het allerduurste<br />
luxe-papier, dat in den handel voorkomt, moeten<br />
belasten met 5 pet. en ik geloof niet, dat daartoe eenige<br />
aanleiding is.<br />
Ik handhaaf dus tegenover het amendement van dien geachten<br />
afgevaardigde den post, zooals hij hier staat, terwijl<br />
ik door de door mij aangegeven wijziging in punt 15 (oud 17)<br />
ben te gemoet gekomen aan het amendement van den heer<br />
de Groot.<br />
De Voorzitter: Door de Regeering is een wijziging aangebracht<br />
in punt III, sub 15, in dien zin, dat achter ,,Decalcomanieën"<br />
worden ingevoegd de woorden: „transfers daaronder<br />
begrepen,".<br />
Mag ik den heer de Groot verzoeken, mij mede te deelen<br />
of hij nu zijn amendement intrekt?<br />
De heer de Groot: Mijnheer de Voorzitter! Ik trek thans<br />
mijn amendement in.<br />
Aangezien het gewijzigde amendement van den heer de<br />
Groot is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging<br />
meer uit.<br />
De Voorzitter: Is ook de heer Staalman bereid, zijn amendement<br />
in te trekken.<br />
De heer Staalman: Hoewel ik het hopeloos acht, meen<br />
ik, mijn amendement te moeten handhaven.<br />
De Voorzitter: Ik geef thans het woord aan den heer de<br />
Monté ver Lor en, voorzitter van de Commissie van Rapporteurs,<br />
ten einde het oordeel dier Commissie over de Regeeringswijziging<br />
en het amendement van den heer Staalman<br />
mede te deelen.<br />
(Voorzitter e. a.)<br />
De Voorzitter: In volgnummer 101 is door de Regeering<br />
een wijziging aangebracht na het Verslag. De Commissie<br />
van Rapporteurs heeft mij medegedeeld, dat zij tegen deze<br />
wijziging geen bezwaar heeft.<br />
Volgnummer 101, zoomede volgnummer 102 worden<br />
achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelij<br />
ke stemming aangenomen.<br />
Beraadslaging over volgnummer 103, luidende:<br />
„Rookersbenoodigdheden.<br />
Tabaks-, sigaren- en sigarettenpijpen v. a. »., nargilehs,<br />
sigaren, en sigarettenhoudera (houders waarmede<br />
sigaar of sigaret bij het rooken wordt vastgehouden)<br />
en dergelijke artikelen daaronder begrepen, zoomede<br />
opiumpijpen; de voor een en ander gebezigde branders,<br />
koppen, doppen, sluitingen, roeren en mondstukken;<br />
sigarenkolkers; sigarettenkofleers; sigarettenrolmatjes;<br />
nicotinefilters; tabakszakken; tabak&doozen; zakvuuraanstekers;<br />
omhullingen voor lucifersdoosjes; sigaren-<br />
Iknippers en sigarendoovers; sigarenkistopeners; sigaren-.<br />
pijpen- en luciferstandaards; sigarendroogflesschen;<br />
tabalkspotten; aschbakjes; rookstellen; rooktafeitjes, zoomede<br />
andere dergelijke rookersbenoodigdheden. Maatstaf:<br />
waarde. Rechten: 8 pet.<br />
Bijzondere bepaling.<br />
Vederschachten voor het vervaardigen van papieren<br />
sigaren, of sigarettenpijpen, en niet gemonteerde diersprongen<br />
worden van het volgens den post verschuldigd<br />
invoerrecht vrijgesteld.",<br />
waarop door den heer Staalman een amendement is voorgesteld<br />
(Stuk n°. 13, V), strekkende om vóór de woorden:<br />
Tabalks-, sigaren- en sigarettenpijpen, etc. te plaatsen:<br />
,,!.". Hierachter te doen vervallen de woorden: de voor een<br />
en ander gebezigde branders, koppen, doppen, sluitingen,<br />
roeren en mondstukken.<br />
De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie<br />
heeft tegen de Regeeringswijziging geen bezwaar. Wat het<br />
overgebleven amendement betreft, is zij in meerderheid van<br />
meening, dat het niet moet worden aangenomen;<br />
De beraadslaging wordt gesloten.<br />
De Voorzitter: Ik stel voor, de stemming over het amendement<br />
van den heer Staalman (Stuk n°. 13, IV) te doen<br />
plaats hebben met zitten en opstaan.<br />
Daartoe wordt besloten.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek den leden, die vóór het amendement<br />
zijn, op te staan.<br />
Ik constateer, dat het amendement niet is aangenomen.<br />
Volgnummer 97, waarvan de Bijzondere bepaling III,<br />
'sub 15, thans luidt:<br />
„Decalcomanieën, transfers daaronder begrepen, waaromtrent<br />
bij visitatie door bestelorders of andere bescheiden<br />
afdoende wordt aangetoond, dat zij zijn bestemd om<br />
in aardewerk- of andere fabrieken te worden gebezigd<br />
ter versiering of afwerking van daar vervaardigde goederen."<br />
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
De volgnummers 98 tot en met 100 worden achtereenvolgens<br />
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem- ;<br />
ming aangenomen.<br />
i<br />
Dezelfde woorden toe te voegen achter II en daarachter te<br />
lezen: waarde, 3 pet.<br />
De heer Staalman verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Dit amendement<br />
heeft ten doel, om de artikelen, welke hulpmiddelen<br />
zijn bij de pijpenindustrie, terug te brengen tot het oude<br />
tarief van 3 pet. voor halffabrikaat. Men zal toch niet alleen<br />
branders, koppen, sluitingen en mondstukken invoeren voor<br />
het gebruik-door particulieren. Die artikelen worden bijna<br />
uitsluitend ingevoerd door pijpenfabrikanten, om ze bij het<br />
vervaardigen van pijpen te gebruiken. Als men nu van die<br />
artikelen 8 pet. gaat heffen, is dat een averechtsche bescherming.<br />
Dit is voor mij het motief geweest om mijn amendement<br />
in te dienen.<br />
Het amendement van den heer Staalman (Stuk n°. 13, V)<br />
wordt ondersteund door de heeren Boon, Dresselhuys, Bierema,<br />
Gerritzen en de Groot en maakt derhalve een onderwerp<br />
van beraadslaging uit.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Het is zeer onaangenaam, wanneer men van de<br />
Regeeringstafel altijd ,,neen" moet zeggen, en toch dwingt<br />
de geachte afgevaardigde mij dit thans weer te doen. Zooeven<br />
had hij een amendement, dat de opbrengst van het<br />
tarief met 9 ton zou hebben doen afnemen, en nu heeft hij<br />
er een, dat ten gevolge zou hebben, dat het recht van 8 pet.<br />
op pijpen wellicht geheel illusoir zou maken, omdat men<br />
dan de pijpen in onderdeelen zou kunnen invoeren. Als<br />
men dat een beetje handig deed, dan zou het gevaar niet<br />
denkbeeldig zijn, dat het bedrag, dat men met dezen post<br />
wilde binnenkrijgen, geheel verloren ging.
<strong>Vel</strong> 85. 329 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Minister Colijn e.a.)<br />
Bovendien merk ik op, dat deze artikelen thans onder den<br />
naam van „krameriien" zijn belast me.t 5 pet. Van die geheele<br />
groep van artikelen wordt voorgesteld 8 pet. te heffen<br />
en er is geen enkele reden, om voor de hierbedoelde artikelen<br />
daarvan af te wijken.<br />
De heer Staalman: Mijnheer de Voorzitter! De Minister<br />
tilt m.i. de zaak wat te zwaar. Ik ben niet van meening. dat<br />
door mijn amendement de opbrengst van het recht op deze<br />
artikelen geheel verloren zou gaan. Er zijn tal van pijpen,<br />
welke niet uit elkander genomen kunnen worden, zoodat men<br />
die niet in onderdeelen zou kunnen invoeren. Er is inderdaad<br />
een soort pijpen, waarvan men voor de fabricage hier te<br />
lande de onderdeelen uit het buitenland moet invoeren. Ten<br />
einde nu de industrie hier te lande in een behoorlijke positie<br />
te brengen tegenover de buitenlandsche, heb ik mijn amendement<br />
ingediend.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik vestig er de aandacht op, dat bij dit amendement<br />
wordt voorgesteld om o. a. de woorden „koppen" en ,,mondstuikken"<br />
te doen vervallen. Verdeelt men nu een pijp in<br />
twee hoofddeelen: den kop en het mondstuk, dan kan men<br />
heden het eene pakket zenden en morgen het andere. Men<br />
heeft dan een pijp en betaalt geen invoerrecht.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek de Commissie van Rapporteurs,<br />
haar oordeel over het amendement mede te deelen.<br />
De beer de Mont* ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie is<br />
in haar meerderheid van oordeel, dat het amendement niet<br />
behoort te worden aangenomen.<br />
De heer Staalman: Mijnheer de Voorzitter! Ten einde de<br />
<strong>Kamer</strong> een stemming te besparen, trek ik het amendement in.<br />
Aangezien de heer Staalman zijn amendement (Stuk n°. 13,<br />
V) heeft ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging<br />
meer uit.<br />
De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 103<br />
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
De volgnummers 104 tot en met 106 worden achtereenyolgens<br />
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming<br />
aangenomen.<br />
Beraadslaging over volgnummer 107, luidende:<br />
,,Schoen- en hoef beslag.<br />
I. Hoefiizers, hoefkalkoenen, hoefzolen, zoomede<br />
ander hoefbeslag en andere hoefbekleeding, ook van<br />
rubber of dergelijke stof, met uitzondering van hoefnagels<br />
en hoef spijkers. Maatstaf: waarde.. Rechten:<br />
8 pet.<br />
II. Schoenbeslag (metalen plaatjes gebezigd tot<br />
vermindering der slijtage van zolen en hakken), hoefijzertjes<br />
gebezigd tegen het afslijten van de schoenhakken,<br />
lederen nopjes voor voetbalschoenen, zoogenaamde<br />
rubberhakken, ijssporen en, met uitzondering van<br />
nagels, spijkers en schoenpennen, andere dergelijke artikelen<br />
gebezigd voor het uitwendig bekleeden van schoenzolen<br />
en schoenhakken. Maatstaf: waarde. Rechten:<br />
8 pet.",<br />
waarop door den heer Bierema een amendement is voorgesteld<br />
(Stuk n°. 11, III), strekkende om in dit volgnummer<br />
I te doen vervallen.<br />
De heer Bierema verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Bij de<br />
raming, die de Minister maakt van de vermoedelijke opbrengst<br />
van de nieuwe Tariefwet, deelt de Minister mede,<br />
(Bierema e. a.)<br />
dat onder den post ijzerwerk, hout, koperwerk, etc. van het<br />
tegenwoordig tarief, artikelen worden ingevoerd tot een gezamenlijk<br />
bedrag van 74 niillioen en dat hij hiervan artikelen<br />
tot een gezamenlijke waarde van 48 millioen wil vrijstellen<br />
als hulpmiddelen voor de industrie. Ik heb mij afgevraagd,<br />
waarom de Minister dan ook niet het hoefbeslag vrijstelt.<br />
Wij hebben verschillende hulpmiddelen ten dienste van handel,<br />
industrie of landbouw, maar dit is een hulpmiddel ten<br />
dienste van al die drie bedrijven. Hoefbeslag is noodig voor<br />
vele paarden in den landbouw en voor alle paarden in handel<br />
en industrie. Het komt mij daarom logisch" voor, het onder I<br />
genoemde hoefbeslag vrij te stellen.<br />
Ik stel dit ook voor uit een oogpunt van dierenmishandeling,<br />
daar landbouwers, die op de kleintjes letten, nu dikwijls<br />
paarden op harde wegen laten loopen zonder hoefbeslag,<br />
wat voor de dieren pijnlijk is. Ik wil daarom er niet toa<br />
medewerken, dat het hoefbeslag duurder wordt.<br />
Het amendement wordt ondersteund door de heeren Ter<br />
Hall, van Gijn, Dresselhuys, de Groot en Boon maakt mits»<br />
dien een onderwerp van beraadslaging uit.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ilk moet er bezwaar tegen maken om I uit dezen<br />
post geheel te doen vervallen, maar ben wel bereid om het<br />
recht van 8 pet. terug te brengen tot 5 pet., het recht, dat<br />
op het oogenblik voor dit artikel bestaat. Trouwens, het zou<br />
anders toch volgens art. 43 automatisch weer met 5 pet.<br />
worden belast. Maar voor het behoud van de economie in do<br />
wet vind ilk het beter, dat de post blijft staan, doch met een<br />
waarderecht van 5 pet.<br />
De Voorzitter: Ik heb begrepen, dat dit amendement<br />
alleen I van dit volgnummer betreft.<br />
De heer Bierema: Ja, Mijnheer de Voorzitter!<br />
De Voorzitter: Door den Minister wordt onder I van het<br />
volgnummer 8 pet. gewijzigd in 5 pet.<br />
De heer Bierema deelt mij mede, dat hij thans zijn amendement<br />
intrekt, zoodat dit verder geen onderwerp van beraadslaging<br />
uitmaakt.<br />
Ik verzoek nu de Commissie van Rapporteurs, haar oordeel<br />
over de door de Regeering aangebrachte wijziging mede<br />
te deelen.<br />
De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van<br />
Rapporteurs heeft tegen deze wijziging geen bezwaar.<br />
Het gewijzigd volgnummer 107, waarvan onder I in de<br />
kolom Rechten het cijfer ,,8" is gewijzigd in ,,5", wordt<br />
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Beraadslaging over volgnummer 108, luidende:<br />
,,Schoenen, laarzen en pantoffels, en andere dergelijke<br />
voet- en beenbekleeding, klompschoenen, overschoenen,<br />
muilen, sandalen, been- en rij kappen, beenen<br />
broekbeschermers, slobkousen en dergelijke artikelen<br />
daaronder begrepen, zoomede leestklaar schoenwerk,<br />
(waaronder te verstaan bovenstukken voor bottines,<br />
laarzen, pantoffels en andere voet- en beenbekleeding,<br />
welke, om als zoodanig te worden aangewend, slechts<br />
behoeven te worden voorzien van zool of klomp) en<br />
losse inlegzooltjes. Maatstaf: waarde. Rechten: 8 pet.<br />
Bijzondere bepaling.<br />
Van het volgens den post verschuldigd invoerrecht<br />
worden vrijgesteld:<br />
a. duikerschoenen en ander schoenwerk, waarvan de<br />
onderzijde bestaat uit of is bekleed met een niet onderbroken<br />
plaat van metaal;<br />
b. schoenen en andere tot den post behoorendo ,
330<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
06. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
iToorritter e. a.l<br />
artikelen, uitsluitend of zoo goed als uitsluitend vervaardigd<br />
van asbest;<br />
c. klompen, geheel vervaardigd van hout, al dan<br />
niet _ gevoerd of voorzien van zoogenaamde klompenleertjes:<br />
d. klimschoenen, gebezigd door houthakkers of bij<br />
bet beklimmen van telefoon- en telegraafpalen, welke,<br />
bindriemen buiten aanmerking gelaten, uitsluitend zijn<br />
vervaardigd van metaal.",<br />
waarop zijn voorgesteld de volgende amendementen:<br />
I. een, van den beer Bierema (Stuk n°. 11, IV), strekkende<br />
om in plaats van 8 pet. te lezen 5 pet.;<br />
II. een, van de heeren Fleskens en Bongaerts (Stuk n".<br />
23, I), strekkende om in het hoofd van volgnummer I te<br />
doen ven-allen de komma achter ,,klompschoenen" en na<br />
dit woord in te voegen: ,,en klompen", en om in de bijzondere<br />
bepaling op dezen post letter c te doen vervallen en<br />
letjter d te lezen c.<br />
De heer Bierema verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
eijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Scboenen<br />
zullen met 8 pet. worden belast, met uitzondering van enkele<br />
hulpmiddelen, die worden vrijgesteld; de Minister noemt<br />
'duikerschoenen, schoenen van asbest, klompen en klimechoenen,<br />
en beeft in de Memorie van Toelichting er aan<br />
toegevoegd, dat het niet mogelijk is, meerdere hulpmiddelen<br />
yrij te stellen, omdat het te groote technische bezwaren ontmoet.<br />
Ik kan mij dit laatste levendig voorstellen, maar dan<br />
is dat een beschuldiging tegen de verhooging van den geheelen<br />
post.<br />
Het verheugt mij, dat de Minister de klompen ook in bet<br />
vervolg wil vrij stellen, al is dit voor den heer Fleskens een<br />
bron van groot verdriet. Toch geloof ik, dat de Minister een<br />
onjuisten indruk vestigt, wanneer hij het doet voorkomen,<br />
alsof klompen alleen zouden worden gedragen door de allerarmsten.<br />
Het dragen van klompen is in sommige streken<br />
meer een gewoonte, omdat het buitengewoon practisch is en<br />
men daardoor in dit vochtige jaargetijde^ drooge voeten<br />
houdt. Thans loopen vele schoolgaande kinderen op het<br />
platteland op klompen, niet alleen de arme, maar evenzeer<br />
de meer welgestelde kinderen. Dat is een goede gewoonte. In<br />
de steden dragen de kinderen bijna nooit klompen, en het is<br />
een groote uitzondering, dat daar kinderen van paupers klompen<br />
dragen. Het is dus onjuist te meenen, dat de klompen<br />
speciaal door de allerarmsten worden gedragen en de schoenen<br />
door de meer welgestelden. Ik geloof, dat schoenen een<br />
veel meer algemeene levensbehoefte mogen worden genoemd<br />
dan klompen.<br />
Nu heeft de Minister bij de algemeene beschouwingen<br />
uitdrukkelijk gezegd, dat hij de levensmiddelen niet wil<br />
belasten, omdat hij niet absoluut zeker is, dat daardoor geen<br />
prijsstijging zou plaats vinden. De Minister zegt: voedingsmiddelen;<br />
ik neem dat woord gaarne over. Maar onder de<br />
allereerste levensbehoeften vallen evenzeer schoenen. Wanneer<br />
in de eerste plaats de levensmiddelen goedkoop moeten<br />
zijn, is het evenzeer van groot belang, dat daarnaast de<br />
schoenen zoo goedkoop mogelijk te verkrijgen zijn. De schoenen<br />
vormen in ieder gezin een belangrijken post op het<br />
budget; gaat men de schoenen belasten, dan worden daardoor<br />
vooral de groote gezinnen getroffen. Het komt mij daarom<br />
voor, dat deze veihooging van het bestaande tarief van 5 op<br />
8 pet. zou zijn tegen het algemeen belang, en daarom heb<br />
ik voorgesteld, het tarief weer terug te brengen tot 5 pet. Ik<br />
beveel mijn amendement ten zeerste bij den Minister aan en<br />
hoop, dat hij de groote gezinnen zal willen te genioet komen.<br />
Het amendement van den heer Bierema (Stuk n°. 11, IV)<br />
wordt ondersteund door de heeren Boon, Dressellmys, van<br />
Rappard, Staalman, de Groot, mevrouw Bakker—Nort en<br />
mejuffrouw Westerman en maakt mitsdien een onderwerp<br />
van beraadslaging uit.<br />
De heer Fleskens verkrijgt het woord tot toelichting van<br />
zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorsitter! In het<br />
(Fleskens.)<br />
Voorloopig Verslag werd een sterke aandrang uitgeoefend<br />
om ook de klompen in het tariefontwerp te betrekken, en mep.<br />
meende dat met meer recht te mogen doen, waar het ontwerp<br />
uitging van de grondgedachte, dat in het algemeen van de<br />
zoogenaamde toonbankartikelen een invoerrecht moest worden<br />
geheven. Dat de klompen tot de toonbankartikelen gerekend<br />
moeten worden, zal wel niemand betwisten.<br />
De Regeering heeft echter gemeend, aan het geuite verlangen<br />
van verschillende leden niet te kunnen voldoen, tiitgaande<br />
van de redeneering, dat de klompen öf als bedrijfsmiddel,<br />
óf door den minder kapitaalkrachtige worden gebezigd.<br />
Het argument, dat de klompen een bedrijfsmiddel zouden<br />
zijn, vind ik wel wat gezocht. Als men de verschillende artikelen,<br />
welke steeds belast werden en ook in de toekomst belast<br />
zullen zijn, van uit dat gezichtspunt zou gaan bekijken, dan<br />
wil liet mij toeschijnen, dat er heel wat uit bet ontwerp zouden<br />
moeten verdwijnen.<br />
Het tweede argument, dat de klompen door den minder<br />
kapitaalkrachtige worden gedragen, kan vroeger hebben gegolden,<br />
doch voor de latere jaren is het niet meer juist en<br />
overeenkomstig de werkelijkheid. Wat het dragen van klompen<br />
betreft, geldt de volgende onderscheiding.<br />
In de steden draagt men schoenen; op het platteland draagt<br />
men klompen. Meer of mindere kapitaalkrachtigheid blijft<br />
hier buiten beschouwing. De armste stedeling houdt bet niet<br />
zijn schoen, al is het dikwijls een slechte; de plattelandsbevolking<br />
met zijn boeren en met zijn middenstanders blijft<br />
den klomp als het geliefkoosd verbruiksartikel beschouwen.<br />
Dat ten gevolde van een invoerrecht op klompen de levensduurte<br />
in het gedrang zou komen ; acht ik op zim minst sterk<br />
overdreven, waar men toch met vier paar klompen een geheet<br />
jaar kan volstaan, terwijl de klompenindustrie bij een grootere<br />
productie in staat zal zijn de prijzen van haar artikelen<br />
eenigermate te verlagen. Een invoerrecht zal geen prijsstijging,<br />
doch eerder prijsverlaging ten gevolge hebben.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Onze klompenindustrie heeft het<br />
hard te verantwoorden. Reeds vóór den oorlog had zij zwaar<br />
te strijden tegen de Belgische concurrentie. Gedurende den<br />
oorlog werden maximum prijzen vastgesteld en de uitvoer<br />
verboden. Na den oorlog kwam de Belgische concurrentie,<br />
welke zelf beschermd wordt met minstens 10 pet., weer los,<br />
verergerd door de valuta-concurrentie. In het jaar 1923 bedroeg<br />
de Belgische invoer bijna 6 000 000 paren, terwijl de<br />
tegenwoordige binnenlandsche productie maar steeds door<br />
bleef terugloopen.<br />
Waren er in 1919 in het handbedrijf ruim 3800 ondernemingen<br />
en in het machinale bedrijf meer dan 50 met een<br />
gezamenlijke productie van meer dan 9 000 000 paren, op<br />
liet oogenblik mag de binnenlandsche productie op niet meer<br />
dan 6 000 000 paren worden gesteld. De meeste machinale<br />
bedrijyen hebben opgehouden te bestaan, terwijl de ruim<br />
20 inrichtingen, die er nog in bedrijf zijn, nog gedeeltelijk<br />
stilliggen. In de klompenindustrie heerscht dan ook een<br />
malaise als in geen enkel ander bedrijf. Is het niet jammei<br />
en in hooge mate te betreuren, dat de klompenindustrie niet<br />
haar volle 100 pet. capaciteit kan ontplooien, waardoor zij<br />
ruimschoots in eigen behoefte zou kunnen voorzien? Zou het<br />
niet te betreuren ziin als deze echt Hollandsche nijverheid<br />
langzamerhand zou moeten gaan verdwijnen?<br />
Nu weet ik wel, Mijnheer de Voorzitter, dat we hier te<br />
doen hebben met een technische herziening van ons tarief<br />
en dat bescherming van de een of andere industrie niet de<br />
reden is geweest van de indiening van het in behandeling<br />
zijnde wetsontwerp. Maar, Mijnheer de Voorzitter, waar de<br />
klommen technisch in het ontwerp thuisbehooren, waar de<br />
bewering, dat de klompen onder de eerste levensbehoeften<br />
gerekend moeten worden, niet staande kan worden gehouden,<br />
waar door de aannnming van ons amendement de schatkisl<br />
versterkt wordt, daar behoeft de omstandigheid, dat ten<br />
gevolge van een invoerrecht de klompenindustrie gesteund<br />
en de werkgelegenheid verruimd wordt, toch geen reden te<br />
zijn om deze nijverheid niet ter wille te zijn.<br />
Een enkel woord nog tot d«n heer van Gijn. Dit ame.".-<br />
dement is mij ingegeven door het algemeen belang. De klom-
331<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCïOBER 1924,<br />
66. [Vaststelling eèner nieuwe Tariefwet.<br />
(Fleskens e. a.)<br />
penmakers zii'n niet mijn committenten. Er is meer reden<br />
om aan te nemen — ofschoon ik het niet wil doen — dat,<br />
waar de Vrij heidshond in verband met dit wetsontwerp een<br />
informatiebureau heeft opgericht, de leden van dien bond ala<br />
kl'achtenbus fungeeren.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik herhaal, dit amendement is<br />
mij ingegeven door het algemeen belang. Ik hoop, dat de<br />
Minister er tegenover een welwillende houding zal aannemen<br />
en dat de <strong>Kamer</strong> het zal aanvaarden.<br />
Het amendement van de heeren Fleskens en Bongaerts<br />
'(Stuk n°. 23, I) wordt ondersteund door de heeren Bulten,<br />
van Voorst tot Voorst, Fruytier, van Rijzewijk en Wintermans<br />
en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging<br />
uit.<br />
De heer Tan den Heuvel: Mijnheer de Voorzitter! De heer<br />
Fleskens heeft, als ik hem goed begrepen heb, met de toelichting<br />
van zijn amendement aannemelijk willen maken,<br />
dat zijn amendement drie gunstige gevolgen zou hebben:<br />
1° het zou de schatkist aan geld helpen, 2° het zou de klomenindustrie<br />
helpen en 3° (een negatief resultaat) het zou<br />
Se klompen niet duurder maken.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik heb met veel belangstelling<br />
naar dat betoog geluisterd, maar de heer Fleskens heeft mij<br />
niet kunnen overtuigen, dat dit alles inderdaad bereikt zal<br />
kunnen worden.<br />
De werking van dit invoerrecht kan drieërlei zijn:<br />
In de eerste plaats kan de importeur het recht voor zijn<br />
rekening nemen. Dan is de schatkist geholpen en ook de<br />
ebruiker is geholpen, want de klompen worden niet duurer,<br />
maar dan is de klompenindustrie niet geholpen. Ik be-<br />
f<br />
grijp althans niet, wanneer voor hetzelfde bedrag een zelfde<br />
hoeveelheid klompen zou worden ingevoerd, hoe de klompenindustriei<br />
daarmee 1 geholpen zou zijn.<br />
Een tweede mogelijkheid is, dat de importeur het recht<br />
legt op den prijs. Dan krijgt de schatkist ook het geld, de<br />
klompenindustrie is wellicht geholpen, maar dan worden de<br />
klompen waarschijnlijk duurder, en zijn dus maar weer twee<br />
'doeleinden' bereikt.<br />
Een derde werking is, dat het invoerrecht werkt als een<br />
invoerverbod, dat de importeur van den invoer afziet, en dus<br />
geen klompen worden ingevoerd. Ik zou dit op zich zelf geen<br />
schadelijke werking vinden, want de mogelijkheid zou volstrekt<br />
niet zijn uitgesloten, dat op deze wijze de klompen niet<br />
'duurder zouden worden, daar de klompenindustrie door grootere<br />
productie goedkooper zou kunnen produceeren.<br />
In dit geval zijn maar weer twee doeleinden bereikt, omdat<br />
'de schatkist dan niets krijgt.<br />
Om dit echter langs een omweg te bereiken, lijkt mij niet<br />
wenschelijk. Er zijn ook gemengde werkingen denkbaar,<br />
waarbij noch het een noch het ander als eenig gevolg optreedt.<br />
In dat geval blijven de gemaakte opmerkingen, zij het<br />
jn verminderde mate ? van kracht.<br />
Van_ welken kant ik de zaak ook bezie, ik kan mij niet<br />
vereenigen met het amendement van den heer Fleskens,<br />
vooral omdat dit amendement niet thuisbehoort in deze<br />
Tariefwet. De duidelijk vooropgezette bedoeling om de klompenindustrie<br />
te beschermen — wat ik op zich zelf volstrekt<br />
niet verkeerd vind, maar wat men, indien noodig, niet bij<br />
deze Tariefwet moet doen, maar bij een afzonderlijke regeling—-zou<br />
voor dit punt recht geven aan degenen, die, thans<br />
ten onrechte, deze Tariefwet van protectionistische tendensen<br />
beschuldigen.<br />
_ Een tweede bezwaar tegen het amendement is, dat het ook<br />
in een ander opzicht afwijkt van den opzet van deze wet,<br />
omdat wijihier nl. _ te doen hebben met een eerste levensbehoefte.<br />
De duidelijk vooropgezette bedoeling bij deze herziening<br />
is om de eerste levensbehoeften vrij te stellen, en wat<br />
de heeren dnarvan ook zegden, die bedoeling is de Minister<br />
getrouw gebleven. Het lijstje, dat de heer van der Waerden<br />
Heelt gegeven om aan te toonen, dat er eerste levensbehoeften<br />
zijn, welke belast worden, had geen waarde, omdat dat alles<br />
betrol zaken, die wel eens een enkelen keer worden gebruikt<br />
maar geen beteekenende uitgaaf vormen.<br />
(van den Heuvel e. a.)<br />
De Voorzitter: Ik hoop, dat de heer van den Heuvel zich<br />
door de interrupties niet zal laten verleiden terug te treden<br />
in de algemeene beschouwingen.<br />
De heer van den Heuvel: Ik merkte alleen op, dat toti<br />
dusverre de eerste levensbehoeften door deze wet niet zijn<br />
belast geworden, en de Minister heeft door overneming van<br />
het borstel- en boender-amendement van den heer Vliegen<br />
getoond, dat hij in die richting zoover wil gaan als eenigs*<br />
zins mogelijk is. Hier geldt het inderdaad een eerste levensbehoefte.<br />
De cijfers, die de heer Fleskens ter verdediging<br />
van het amendement heeft gegeven, zijn juist de scherpste<br />
bestrijding er van. Hij heeft gezegd, dat 6 millioen paar van<br />
buiten worden ingevoerd en 6 millioen hier worden gemaakt.<br />
Dat is samen 12 millioen, dit is voor een waarde van minstens<br />
15 millioen. Dat is een niet onbeteekenend bedTag. Wanneer<br />
men dan bovendien bedenkt, dat die klompen bijna uitsluitend<br />
worden gedragen door ten hoogste 1/5 van de Nederlandsche_<br />
bevolking, en wel op het platteland, want in de<br />
steden ziet men bijna geen klompen, en als men daarbij in<br />
het oog vat, dat, al worden zij wel door een enkelen welgestelde<br />
gedragen, het gros er van gedragen wordt door het<br />
minst draagkrachtige deel der plattelandsbevolking, nl. door<br />
de boerenarbeiders, dan ziet men, dat men hier te doen heeft<br />
met een uitgaaf, die periodiek tot een vrij belangrijk bedrag<br />
in ieder arbeidersgezin weerkeert.<br />
Bovendien geldt het hier niet een verhooging van 5 tot 8<br />
pet., maar een verhooging van 0 tot 8 pet., en al mag men<br />
nu aannemen, dat een verhooging van 5 tot 8 pet. niet bepaald<br />
tot prijsverhooging behoeft te leiden, het is toch niet<br />
aan te nemen, dat van een verhooging van 0 tot 8 pet. geen<br />
verhooging het gevolg zal zijn. Daarom, omdat dit amendement<br />
niet past in de bedoeling van deze Tariefwet, geloof<br />
ik, dat de <strong>Kamer</strong> goed zal doen, met ten aanzien van dit<br />
amendement te volgen den raad, dien de heer van Vuuren<br />
ten aanzien van een ander amendement gisteren ga", nl. voorloopig<br />
het niet aan te nemen.<br />
De heer Fruytier: Mijnheer de Voorzitter I Ik zou willen<br />
beginnen met den heer van den Heuvel te vragen, hoe hij<br />
staat tegenover den geheelen post. Hij wijst het invoerrecht<br />
op klompen af, omdat die worden gedragen door het minst<br />
draagkrachtige deel van onze bevolking, maar er is een ander,<br />
evenzeer weinig draagkrachtig deel van onze bevolking, dat<br />
schoenen draagt.<br />
De heer van den Heuvel zegt, dat 1/5 deel der bevolking<br />
klompen draagt. Daar staat tegenover, dat er veel meer personen<br />
zijn, niet alleen in de gezinnen van de rijksten, maar<br />
ook in die van de armsten, die schoenen dragen, zoodat de<br />
heer van den Heuvel, consequent blijvende, het geheele volgnummer<br />
zou moeten afwijzen.<br />
Verder wil ik den heer van den Heuvel niet volgen in zijn<br />
academisch overzicht wat betreft het dragen en het fabriceeren<br />
van klompen. Hij schijnt echter niet voldoende op de<br />
hoogte te zijn van het bedrijf.<br />
In het klompenmakersbedrijf is een groote factor het koopen<br />
van het klompenhout. Het is een feit, dat door de gunstiger<br />
arbeids- en productievoorwaarden in het buitenland<br />
het klompenhout door de buitenlandsche klompenmakers<br />
tegen hoogeren prijs kan worden gekocht dan de Nederlandsche<br />
klompenmakers er voor kunnen betalen. Het gevolg<br />
daarvan is, dat jaarlijks uit Nederland groote hoeveelheden<br />
klompenhout worden ingevoerd vooral in België, maar ook<br />
in Duitschland. Het hout wordt daar verwerkt to't klompen,<br />
die later tegen concurreerende prijzen in Nederland worden<br />
ingevoerd. *<br />
Is het nu mogelijk, door deze heffing onze industrie de<br />
gelegenheid te geven, ^tegen meer concurreerende prijzen het<br />
hout in Nederland te koopen en de klompen, die hier noodig<br />
7 'iJ n , in^? 13 land te verwerken? Ik zie die mogelijkheid door<br />
deze hefiing wel geschapen. In zou er de <strong>Kamer</strong> dan ook op<br />
willen wijzen, dat de aanneming van dit amendement niet<br />
zoozeer la het directe belang van de klompenmakers, als wel<br />
het directe belang van de werkgelegenheid in deze industrie,<br />
die vooral in de laatste jaren veel geleden heeft.
332<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Fruytier e. a.)<br />
Ik beveel daarom het amendement van den heer Fleskens<br />
bij de <strong>Kamer</strong> aan.<br />
De heer Braat: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou de <strong>Kamer</strong><br />
in overweging willen geven, het amendement van den heer<br />
Fleskens niet te aanvaarden en dus den invoer van klompen<br />
onbelast te laten.<br />
De Iklompen zijn artikelen, die voor het overgroote deel<br />
gedragen worden door de arbeiders en boeren op het platteland<br />
en die zeiker niet duurder mogen gemaakt worden, dan<br />
ze nu reeds zijn.<br />
Veel werk, dat door de door mij bedoelde arbeiders moet<br />
worden verricht, kan in vele gevallen niet op schoenen<br />
gedaan worden.<br />
De klompen zijn momenteel te duur. Groote-mansklompen<br />
kosten nu f 2,50 per jaar, terwijl de prijs vóór den oorlog<br />
van 80 tot 100 cent liep. Men Ikan veilig aannemen, dat de<br />
prijs van de klompen op het oogenblilk 2^-maal zoo hoog "'s<br />
als vóór den oorlog.<br />
Mijnheer de Voorzitter! De heer Fleskens heeft gezegd,<br />
dat het in het 'belang van de industrie zou zijn, wanneer<br />
zijn amendement werd aangenomen. Er zijn echter bij alle<br />
artikelen industrieën te noemen, in wier belang de heffing<br />
niet en wèl zou zijn. Men kan zoo wel alle amendementen<br />
op verschillende manieren verdedigen. Het kan best mogelijk<br />
zijn, dat door een bepaald amendement een zekere<br />
industrie wordt geholpen, maar daar staat tegenover, dat er<br />
veel meer menschen zijn, die meer moeten betalen.<br />
Ik moet ten aanzien van het betoog van den heer van den<br />
Heuvel opmerlken, dat zijn betoog nu heel anders luidt dan<br />
het geklonken heeft bij de heffingsvoorstellen van ongeveer<br />
dezelfde soort artikelen in deze <strong>Kamer</strong>. Hij is in deze<br />
eenigszins uit zijn rol gevallen! Hij spreekt nu van een<br />
eerste levensbehoefte, maar er zijn meer artikelen behandeld,<br />
die men onder die groep zou kunnen onderbrengen.<br />
Maar den was de heer van den Heuvel er niet tegen. Nu het<br />
gaat over klompen, een artikel, dat speciaal ten plattelande<br />
wordt gebruikt, treedt oolk de heer van den Heuvel in het<br />
krijt, blijlkbaar om de kiezers ten plattelande in het gevlei te<br />
komen. Andere dingen, in dit wetsontwerp genoemd, zijn<br />
ook eerste levensbehoeften, welke ten plattelande worden<br />
gebruikt. Ik begrijp den heer van den Heuvel niet best. Hii<br />
Ikan blijkbaar twee kanten uitgaan. Het eene oogenblilk<br />
spreekt hij zus en het andere oogenblik zoo.<br />
_ De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Deze ongetwijfeld belangwekkende discussie gaat min<br />
of meer buiten de Regeering om. De heer Fleskens wil bij<br />
amendement in den post 108 ook klompen opnemen. l'echnisch<br />
is daartegen geen bezwaar. Ik bedoel daarmede, dat<br />
klompen, evenals vele andere artikelen, een artikel is, dat<br />
in den vorm. waarin het hier wordt ingevoerd, ook aan den<br />
gebruiker wordt afgeleverd en dus geheel voldoet aan het<br />
criterium van toonbankartikel, welk criterium de Regeering<br />
aan den opzet van dit tarief ten grondslag heeft gelegd.<br />
Maar de Regeering heeft nog iets anders gedaan. Zij heeft<br />
bij het oorspronkelijk ontwerp, zooal.s het bij de <strong>Kamer</strong> is<br />
ingediend, en dat later door artikel 43 eenigszins is gewijzigd.<br />
getracht het aantal vrijstellingen, dat er volgens<br />
het oude tarief was, uit te breiden. Natuurlijk was rnetdien<br />
gedaehtencang in strijd om het aantal vrijstellingen in te<br />
krimpen. M. a. w. in den opzet van het ontwerp behoorde<br />
niet thuis, dat artikelen van een aard als deze, als zij vrij<br />
waren onder het oude tarief, in het nieuwe tarief belast<br />
zouden worden. Natuurlijk komt het amendement van den<br />
geachten afgevaardigde met die opvatting, welke óók aan<br />
het tarief ten grondslag ligt, wel in strijd.<br />
Terwiil dus eenerzijds in technischen zin het amendement<br />
kan geacht worden binnen het kader van het wetsontwerp<br />
te liggen, anderzijds is het, naar het mij voorkomt, niet in<br />
overeenstemming met een van de andere opvattingen, welke<br />
aan het tarief ten grondslag liggen.<br />
Er is nu een amendement en daarover hebben verschillende<br />
personen hun licht doen schijnen. Daarom zeg ik hier hetzelf<br />
de, wat ik over het amendement van den heer Ter Hall<br />
heb gezegd. Te meer, waar gebleken is, dat er in de <strong>Kamer</strong><br />
(Minister Colijn e.a.)<br />
zooveel verschillende meeningen bestaan. Ik laat daarom de<br />
beslissing aan de <strong>Kamer</strong> over.<br />
De h eer Bierema heeft een amendement ingediend, strekkende<br />
om den post van de schoenen van 8 pet. op 5 pet. terug<br />
te brengen. Hij heeft dat amendement verdedigd op grond<br />
van het feit, dat de schoen een artikel is, dat in ieder gezin<br />
wordt gebruikt, dat somwijlen bij groote hoeveelheden wordt<br />
gebruikt en dat geenszins altijd een luxe artikel is. Dat is<br />
volkomen waar, maar er staan in dezen post ook tal van<br />
dingen, welke wel als luxe artikelen zijn te beschouwen.<br />
Wanneer men b.v. heeft met goud bestikte muiltjes, dan<br />
vallen deze er ook onder, en dat geldt voor zeer veel duur<br />
schoenwerk. dat van uit het buitenland wordt ingevoerd.<br />
En daarom heb ik geen vrijmoedigheid om het recht op deze<br />
geheele groep te verlagen, te meer niet, omdat het weer<br />
31 ton kosten zou. Ik moet dus bezwaar maken tegen het<br />
amendement van den heer Bierema en laat de beslissing over<br />
het amendement van den heer Fleskens aan het oordeel van<br />
de <strong>Kamer</strong> over.<br />
De heer Bierema: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb met<br />
leedwezen vernomen, dat de Minister bezwaar maakt tegen<br />
mijn amendement. Ik kan niet ontlkennen, dat onder dezen<br />
post artikelen voorkomen, die tot de luxe-artikelen behooren,<br />
maar wanneer ik van den Minister maar eenige aanwijzing<br />
gekregen had, dat hij zijn medewerlking zou willen verleenen<br />
tot verlaging van het invoerrecht voor schoenen, zou<br />
ik trachten deze onder een aparten post te brengen. Waar ik<br />
echter niet den indruk heb gekregen, dat de Minister daartoe<br />
bereid zou zijn, meen ik in de gegeven omstandigheden mijn<br />
amendement te moeten handhaven.<br />
De heer Fleskens: Mijnheer de Voorzitter! Ik ben dankbaar<br />
voor de houding van den Minister tegenover mijn<br />
amendement, dat hij ter beslissing aan de <strong>Kamer</strong> overlaat.<br />
Ik meen te kunnen volstaan met aan de <strong>Kamer</strong> mijn amendement<br />
aan te bevelen.<br />
De heer Dresselhnyg: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil even<br />
constateeren, dat deze debatten voor iemand, die de zaken<br />
gevolgd heeft, eenige verwarring moeten opleveren. Wij<br />
hebben den heer van den Heuvel met klem hooren betoogen.<br />
dat hij ter wille van de belangen van het platteland geen<br />
recht op klompen geheven wil zien, en de heer Fleskens<br />
heeft betoogd, dat de klompen niet duurder zullen worden;<br />
ik meen zelfs, dat hij een oogenblik sprak van goedkooper.<br />
De Minister heeft zich daarover niet uitgelaten. Maar nu<br />
zulke groote belangen voor een groote bevolkingsgroep op<br />
het spel staan, moeten wij toch meer zekerheid hebben. De<br />
heer van den Heuvel heeft ten slotte bij de algemeene beschouwingen<br />
deze uitdrukking gebruikt, dat een bewijs van<br />
een verband tusschen hoogere invoerrechten en duur leven<br />
niet is geleverd en het tegendeel dikwijls is gezien. Dat lijkt<br />
op hetgeen de neer Fleskens zegt. Maar de Minister heeft op<br />
22 October bij de algemeene beschouwingen gezegd:<br />
,,Mijnheer de Voorzitter! Op de gronden, die ik zooeven<br />
heb uiteengezet, geloof ik niet, dat het gevolg van<br />
dit tarief zal zijn vermindering van onzen invoer, geloof<br />
ik ook daarom niet aan de beteekenis van het duurteargument,<br />
want het duurder worden van de goederen<br />
kan alleen plaats hebben, wanneer de prijs van het<br />
invoerrecht op den prijs der goederen komt en dan niet<br />
alleen voor de ingevoerde goederen, maar ook voor de<br />
goederen, die binnenslands worden vervaardigd.<br />
Ik verwacht, zooals ik zeide, niet, dat het Techt op den<br />
prijs der goederen zal worden gelegd, en daarom verwacht<br />
ik ook niet de duurtegevolgen, die door sommige<br />
sprekers naar voren zijn geschoven."<br />
Intusschen ben ik vandaag weer in de war gebracht, omdat<br />
de Minister meewarig verklaarde, dat enkele artikelen ter<br />
wille van de arme bevolking niet moesten worden belast,<br />
omdat zij dan duurder zouden worden, zooals de nagelschuiers.<br />
Intusschen worden de klompen volgens den heer
<strong>Vel</strong> 86. 333 Twrorla <strong>Kamer</strong>.<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. .Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Dresselhuys e. a.)<br />
Fleskens goedkooper. Wij hebben van den Minister betzelfde<br />
geboord van de niattenkloppers, terwijl deze bij de<br />
naaimachines 5 pet. wilde toestaan om geen extra weeldebelasting<br />
op te leggen. Wat meent de Minister nu; zullen de<br />
klompen duurder worden of niet? En hoe staat bet met de<br />
schoenen ? Zullen die door het invoerrecht goedkooper worden<br />
of duurder? Voor mij staat het vast: alles zal duurder worden<br />
en wij zullen allerlei bevolkingsgroepen extra belasten;<br />
de Minister denkt, dat de zaken niet duurder zullen worden,<br />
maar de beer van den Heuvel is blijkbaar bekeerd en meent,<br />
dat de klompen wel duurder zullen worden. De heer Fleskens<br />
staat nog altijd op het goedkoope standpunt. Voor dat alles<br />
is van vitaal belang, dat de Minister verklaart: worden de<br />
klompen duurder bij aanneming van het amendement-<br />
Fleskens of niet; blijven de schoenen even goedkoop bij het<br />
voorstel van den Minister of bij bet voorstel van den heer<br />
Bierema? Die vraagstukken eischen toelichting en ik hoop<br />
daarop van den Minister een stellig antwoord te ontvangen.<br />
De heer Schaper: Mijnheer de Voorzitter! Ik hoor met<br />
verontrusting dit debat voeren. Wij hadden de troost, dat I<br />
althans de klompen, het schoeisel van de armen en van het [<br />
platteland, vrijbieven. Nu staat de Minister schier altijd op j<br />
zijn stuk; bijna altijd zegt hij: torn zoo weinig mogelijk<br />
aan wat is voorgesteld. Hedenmiddag hebben wij bij de I<br />
blaasinstrumenten wat tegemoetkoming gekregen, maar bet |<br />
voorstel tot vrijstelling werd toch niet aangenomen; de ;<br />
rechterzijde was het niet eens met den Minister en wilde !<br />
het invoerrecht toch hebben. Maar nu is er over deze zaak<br />
bij de rechterzijde strijd en de Minister zegt laconiek: ik<br />
laai de <strong>Kamer</strong> vrij.<br />
Ik zou wel willen waarschuwen tegen deze politiek, die<br />
voor het platteland zeer slecht zal zijn. Ik verbaas mij, dat<br />
hierbij nooit aanwezig is de Minister van Landbouw, die<br />
alles heeft mede-onderteekend. Zelfs bij deze quaestie is de<br />
Minister afwezig en de landbouw wordt door de ltegeering<br />
vrijwel geïgnoreerd. De klompen waren vóór den oorlog, ik<br />
zou haast zeggen, te goedkoop; ik heb teen verschillende j<br />
klachten gehoord van klompenmakers, baasjes en knechten,<br />
dat er geen stuk brood in zat. Ik kon het dus niet betreuren,<br />
al wilde ik geen kunstmiddelen om den toestand te wijzigen,<br />
dat onder de vrije werking van vraag en aanbod de klompen<br />
wat duurder zijn geworden, waardoor het loon van die menschen<br />
op een evenredig peil is kunnen worden gebracht.<br />
Maar nu zijn de klompen zeker 2 maal duurder geworden en<br />
volgens mijn inlichtingen is de toestand in de klompenmakerij<br />
thans redelijk. Moet men nu kunstmatig door<br />
8 pet. invoerrecht er een schep bovenop doen? Ik betreur het<br />
zeer, dat de Minister, door de <strong>Kamer</strong> „vrij te laten", de<br />
rechterzijde als het ware uitnoodigt nog wat verder te gaan<br />
en de klompen, het schoeisel van de armen, nog duurder te<br />
maken. Ik hoop, dat de <strong>Kamer</strong> niet aldus zal doen.<br />
De heer Tan den Heuvel: Mijnheer de Voorzitter! Hoewel<br />
het niet noodiff is, in te gaan op elke beschuldiging van<br />
inconsequentie, vooral wanneer die Ikomt van de zijde van<br />
;<br />
den heer Dresselhuys, in wiens politieke loopbaan zooveel<br />
dingen zijn, die men met den naam inconsequent kan betitelen,<br />
wil ilk in dit specieal geval toch deze opmerking<br />
maken:<br />
Wanneer men spreekt over het duurder worden van arti- !<br />
kelen, maakt het toch zeer veel verschil, of men te doen<br />
heeft met artikelen, waarvoor het invoerrecht wordt gebracht<br />
van 5 op 8 pet., dan wel met artilkelen, gelijk hier de<br />
klompen, waarvan geen recht wordt geheven en thans voorgesteld<br />
wordt 8 pet. Bij de algemeene beshouwingen ging<br />
het in het algemeen over de verhooging van 5 op 8 pet., en<br />
dat maakt een zeer groot verschil met een verhooging, die in<br />
percenten niet is uit te drulkken, nl. van 0 op 8 net."Daarom<br />
is er j^en sprake van, dat op dit punt eenige inconsequentie<br />
bestaat.<br />
De heer Colijn, Minister van Financiën: Mijnheer de Voor-<br />
Zitter! Achter de Regeenngstafel heeft men zich niet kunnen |<br />
Handelingen der Staten-Generaal. — 1824—1926,<br />
II.<br />
| (Minister Colijn e.a.)<br />
opwerken tot die mate van warmte, die blijkbaar bij de bespreking<br />
van dit onderwerp onder de leden nu en dan<br />
heerscht. Wat ik in eersten termijn gezegd heb, \an ik herhalen:<br />
de ltegeering heeft zelf een recht als dit niet voorgesteld,<br />
omdat zij van oordeel was, dat, ofschoon het technisch<br />
wel onder liet tarief gebracht kon worden, zij geen<br />
uitbreiding wenschte te geven aan het aantal artikelen, die<br />
tot nu toe vrij waren, indien zulks vermeden kor. worden.<br />
De Regeering heeft integendeel gestreefd naar uitbreiding<br />
van het aantal vrijstellingen.<br />
Nu zegt de heer Dresselhuys: laat van de Regeeringstafel<br />
eens weten, en ik wen-:ch een stellig ar.twoord op die vraag:<br />
zullen de klompen duurder woiden, of zullen zij niet duurüer<br />
worden? De heer Dresselhuys beschikt over een benijdenswaardige<br />
zekerheid, wanneer hij meent te kunnen zeggen:<br />
zij worden duurder. Tk heb dit geheele debat door gezegd,<br />
dat ik dergelijke stellige vonekeringen niet kon ge* en en<br />
niet wilde geven, omdat nanr mijn overtuiging niemand die<br />
geven kan. Wanneer de heer Dresselhuys zegt: de klompen<br />
worden duurder, dan zeg ik: het zou kunnen zijn, maar het<br />
zou ook best kunnen zijn, dat het tegendeel het preval was.<br />
Ik weet het niet.<br />
De heer van Gijn : Dus niets dan een sprong in het duister!<br />
De heer Colijn. Minister van Financiën: Er is een waarschijnlijkheid,<br />
heb ik doorloopend betoogd, dat de artikelen<br />
niet duurder worden bij verhooging van het recht van 5 tot<br />
8 pet., maar over een bepaald geval durf ik niet met de stelligheid<br />
van den heer Dresselhuys spreken.<br />
Hetzelfde geldt natuurlijk van «choeneu. Of bij verhooging<br />
van het recht van 5 tot 8 pet. de schoenen duurder zullen<br />
worden, of zij 3 pet. duurder zullen worden, of zij 2 pet.<br />
duurder zullen worden, of zij 1 pet. duurder zullen worden,<br />
of de importeur het recht geheel voor zijn rekening zal<br />
nemen, ik kan dat niet met zekerheid zeggen, en wanneer do<br />
heer Dresselhuys meent, wel met de groote stelligheid over<br />
zulke economische factoren te kunnen spreken als hij gedaan<br />
heeft, welnu, wij zijn in een vrij land; laat de heer Dresselhuys<br />
van die vrijheid gebruik maken op de wijze, die hem<br />
goeddunkt, ik zal hem op dien weg niet volgen.<br />
Een enkel woord nog naar aanleiding van hetgeen de heer<br />
Schaper heeft gezegd. Deze geachte afgevaardigde meende,<br />
dat ik verkeerd had gedaan door het oordeel over deze zaak<br />
aan de <strong>Kamer</strong> over te laten. Ik acht het een goede praetijk,<br />
wanneer zich in de <strong>Kamer</strong> tegenstrijdige meeningen openbaren,<br />
zooals hier het geval is, en het amendement technisch<br />
niet buiten den opzet van het tarief valt, noch ook aan bet<br />
doel van het tarief schade toebrengt, dat de beslissing aan<br />
de <strong>Kamer</strong> wordt overgelaten. Wanneer iemand komt met een<br />
amendement, dat mij twaalf ton kost, of een dat drie ton<br />
of negen ton kost, of dat technisch ondeugdelijk is, dan ben<br />
ik wel verplicht, mij uit te spreken, omdat ik het doel van<br />
het tarief en zijn inrichting in het oog heb te houden. Wanneer<br />
dit echter niet het geval is en er zijn verschillende stroomingen<br />
in de <strong>Kamer</strong>, dan moet de <strong>Kamer</strong> zelf een beslissing<br />
nemen.<br />
De heer Dresselhuys: Mijnheer de Voorzitter! Ik moet met<br />
een enkel woord protesteeren tegen de opmerking van den<br />
Minister in laatsten termijn. De Minister zegt: de vraag, of<br />
de klompen door de aanneming van het amendement van den<br />
heer Fleskens duurder zouden worden, kan ik niet beantwoorden.<br />
Dat is in klaren strijd met hetgeen de Minister<br />
gesteld heeft in de Memorie van Antwoord. In het Voorioopig<br />
Verslag was gevraagd naar een invoerrecht op klompen,<br />
en in antwoord daarop heeft de Minister verwezen naar<br />
paragraaf 8 van de Memorie van Antwoord. Daarin stond:<br />
,,De bestaande vrijstelling van klompen wordt bestendigd,<br />
omdat deze öf als Bedrijfsmiddel of door den<br />
minder kapitaalkrachtige worden gebezigd. Zij ligt derhalve<br />
geheel in de lijn van het ontwerp."<br />
De Minister wijst het dus af, omdat de minder draagkrachiigen<br />
die verhooging niet betalen kunnen. Daar staat
334<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Dresselhuys e. a.)<br />
'dus, dat do overtuiging van den Minister is, dat de klompen<br />
door het invoerrecht duurder zullen worden.<br />
Ik moet zeggen, dat ik de houding van den Minister niet<br />
begrijp, waar het invoerrecht zoo sterk zal inwerken op de<br />
belangen van de kleine luyden, van het platteland, van de<br />
smalle gemeente. De Minister zegt: de vraag, of dat recht<br />
eT op komt of niet, interesseert mij weinig, dat moet de<br />
<strong>Kamer</strong> weten; het gaat niet tegen het systeem van mijn ont-<br />
•werp. Neen, Mijnheer de Voorzitter, het gaat juist wel<br />
tegen het systeem van het ontwerp. De Minister heeft deze<br />
zaak in de Memorie van Antwoord afgewezen, omdat hij<br />
niet wilde, dat de niet koopkrachtigen nog meer belast<br />
zouden worden, dan reeds bij dit wetsontwerp het geval is.<br />
Hét komt mij voor, dat de taak van den Minister ongetwijfeld<br />
is, hier te waken voor de belangen van de menschen,<br />
die het niet betalen kunnen en van de plattelandsbewoners.<br />
Zoowel omdat het een hulpmiddel is, als omdat<br />
bet invoerrecht drukt op de niet «koopkrachtigen, is het m.i.<br />
de plicht van den Minister, om conform de Memorie van<br />
Antwoord te zeggen: die hoogere belasting wil ik niet. Ik<br />
wil dat geld niet hebben. Als gij het mij aanbiedt, heeren<br />
Fleskens en Bongaerts, accepteer ik het niet, in de eerste<br />
plaats omdat het niet noodig is (de Minister is al 5 millioen<br />
boven de oorspronkelijke raming), in de tweede plaats,<br />
omdat het ingaat tegen het systeem en bovenal, omdat het<br />
de klompen duurder maakt.<br />
De heer Schaper: Mijnheer de Voorzitter! Eeu enkele opmerking<br />
over het slotwoord van den Minister aan mijn adres.<br />
De Minister zegt: als mij geld wordt aangeboden, ben ik<br />
als Minister van Financiën wel verplicht, het aan te nemen.<br />
Dat is een standpunt, Mijnheer de Voorzitter, dat ik niet<br />
begrijp, dat is zuiver mammonistisch! Dan staat de Minister<br />
niet alleen als geldman ,,te grabbelen hier en te grabbelen<br />
daar", maar dan zegt hij ook nog: als mij wat wordt toegeworpen,<br />
grabbel ik het op, dat is binnen!<br />
In de Memorie van Antwoord stelt de Minister zich op een<br />
ander standpunt. Daar wijst hij op de belangen van de minder<br />
draagkrachtigen. Wie verdedigt die belangen dan nu<br />
aan de Ministerstaf el? De Minister van Landbouw is er<br />
niet- de Minister van Arbeid zit er bij. Was het dan niet<br />
zijn plicht om te zeggen: gij, Minister van Financien, beki'ïkt<br />
die zaak stroef en koud van financieel standpunt, maar<br />
er is nog een ander standpunt?<br />
Het is de arbeider, die hier weer voornamelijk getroffen<br />
wordt Ik acht dit standpunt van de Regeenng niet houdbaar.<br />
Ik heb den Minister niet gevraagd, mij te zeggen, ot<br />
het artikel duurder wordt, ja dan neen. Een kind, althans<br />
een onbevooroordeeld kind, en ook een Minister van Financiën<br />
kan begrijpen, dat als een artikel tot nu toe vrij kan<br />
worden ingevoerd en men daar 8 pet op legt, dat artikel<br />
naar alle waarschijnlijkheid veel duurder zal worden Elke<br />
andere profetie op'dit gebied beteekent niets. Iedere stap in<br />
deze richting is uiterst bedenkelijk en ik protesteer er bij<br />
voorbaat tegen.<br />
De heer Fruytier: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil nog<br />
even wijzen op de quaestie, door den heer Schaper ter sprake<br />
gebracht, nl. met betrekking tot de loonen, die verdiend<br />
worden in de klompenindustrie. Ik kan den heer bohaper niet<br />
toestemmen, dat die loonen op het oogenblik zouden zirn op<br />
een peil dat de heer Schaper behoorlijk vindt. Zi.i staan nog<br />
achter bij de landarbeiders en, wanneer er op het land werk<br />
is, werken de klompenmakers gaarne als landarbeiders. L)e<br />
hooge prijzen van de klompen vinden hun ooi-zaak niet in<br />
de hooge'loonen, die betaald worden, maar in de hoogere<br />
prijzen van het hout, waarop ik reeds in eerste instontie<br />
heb gewezen. Dat hout wordt door het buitenland gekocht<br />
te'en vrij dure prijzen, zoodat het voor de binnen!andsche<br />
industrie'onmogelijk is, dat hout te koopen. omdat het voor<br />
het buitenland, wegens de daar heerschende gunstige<br />
arbeidsvoorwaarden, mogelijk is, de klompen in Holland in<br />
te voeren tegen prijzen, waartegen ze hier niet gemaakt kunnen<br />
worden? Ik meende dit naar aanleiding van hetgeen de<br />
heer Schaper heeft gezegd, te moeten opmerken.<br />
(Braat e. a.)<br />
De heer Braat: Mijnheer de Voorzitter! De Minister weet<br />
ons niet mede te deelen, of, wanneer op een artikel een<br />
invoerrecht wordt gelegd, dat duurder zal worden. Ik geloof,<br />
dat, wanneer men die vraag aan 7 millioen Nederlandera<br />
voorlegt, er geen 100 het antwoord schuldig zullen blijven.<br />
Maar in deze <strong>Kamer</strong> schijnt men de wijsheid te gebruiken<br />
om zekere dingen te maskeeren. Men staat er paf van, hoe<br />
het mogelijk is, dat menschen, die zooveel geleerd hebben<br />
als de vjlen, die in deze zaal zijn, op dergelijke onnoozele<br />
vragen geen antwoord kunnen geven.<br />
Ik moet mij thans aansluiten bij hetgeen de heer Schaper<br />
heeft gezegd. Ook ik zou wel wenschen, dat de Minister van<br />
Arbeid eenige inlichtingen gaf. Het geldt hier voornamelijk<br />
de plattelandsarbeiders, die getroffen zullen worden. Tot nog<br />
toe heeft deze Minister van Arbeid zich er voornamelijk voorgespannen<br />
om de stadsarbeiders te bevoordeelen, thans gaat<br />
het om de plattelandsarbeiders. Laat de Minister nu eens<br />
zeggen, wat zijn oordeel is. Wij hebben hem van het begin<br />
van de behandeling van deze wet aan de groene tafel gezien,<br />
hij zal dus het wetsontwerp wel heel goed kennen, en tevens<br />
het amendement-Fleskens. Zeker zal hij dus een antwoord<br />
kunnen geven op de vraag, of iets duurder zal worden door<br />
een invoerrecht en of dit in het belang van den plattelandsarbeider<br />
is of niet.<br />
Thans een enkel woord naar aanleiding van hetgeen de<br />
heer van den Heuvel gezegd heeft, dat hij zich namelijk niet<br />
bewust is van inconsequentie. Dit in verband met hetgeen<br />
hij noemde de eerste levensbehoeften. De heer van den Heuvel<br />
noemde klompen wel eerste levensbehoeften, maar andere<br />
dingen, die het evengoed zijn, maar waar hij was voor de<br />
verhooging van het invoerrecht, noemde hij dus blijkbaar<br />
geen eerste levensbehoeften.<br />
Wanneer het gaat om "vraagstukken voor het platteland,<br />
treedt de heer van den Heuvel, misschien gefingeerd, on ala<br />
verdediger van het platteland. Hij grijpt den toestand aan,<br />
wil dien niet voorbij laten gaan en valt dan uit zijn rol. Hij<br />
heeft altijd gestemd tegen de amendementen op de Tariefwet,<br />
die hot duurder maken dor artikelen tegen) 'ingen, maar alleen<br />
bij het artikel klompen, een minder noodwendig artikel, dat<br />
de schatkist geen geld kost, als het verworpen wordt, kan<br />
hij ook tegenstemmen. De inconsequentie van den heer van<br />
den Heuvel ligt er zeer dik op, omdat hij aldus niet blijft<br />
in de lijn om overal tegen het duurder maken der noodwendige<br />
levensbehoefte, ook voor de plattelandsbevolking, ageert.<br />
De heer Coliin, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Nog een paar korte opmerkingen aan het adres van<br />
den heer Dresselhuys, die meent, dat de Regcering zich aan<br />
inconsequentie heeft schuldig gemaakt. Nu zeg ik: ik kan<br />
niet met even groote zekerheid spreken als de heer ÜTesselhuys,<br />
en in de stukken heb ik gezegd: ik laat de eerste<br />
levensbehoeften vrij, omdat de mogelijkheid bestaat, dat er<br />
een verhooging komt! Dat is in volkomen overeenstemming<br />
met elkaar. Bij de alfremeene beschouwingen heb ik in antwoord<br />
op een opmerking van mejuffrouw Groeneweg nog<br />
eens onderstreept, dat die mogelijkheid niet geheel werd<br />
weggecijferd, en dat er een aantal artikelen waren, waarbij<br />
men overwoog: ook die mogelijkheid moet worden ter zijde<br />
gesteld om 100 pet. zekerheid te krijgen. Dat had betrekking<br />
op verschillende voedingsmiddelen en verder dan die<br />
verschillende voedingsmiddelen strekte zich dat niet uit.<br />
Nu komt het mij voor, dat, wanneer men hier te doen had<br />
met een artikel, dat de Regeering als waarlijk allereerste<br />
levensbehoefte beschouwde, zij verplicht was om consequent<br />
in die lijn door te gaan en te zeggen: hier moet ik het zekere<br />
voor het onzekere nemen. Hier past de eisch van de 100 pet.<br />
zekerheid. Maar een zoodanig artikel acht ik klompen niet<br />
te zijn. Wij hebben het begrip eerste levensbehoeften voornamelijk<br />
opgevat in den zin van voedingsmiddelen, en klompen<br />
behooren niet in die mate tot de eerste levensbehoeften,<br />
dat men daarop ook de volle 100 pet. zekerheid in het leven<br />
zou moeten roepen. In antwoord op een vraag van mejuffrouw<br />
Groeneweg, heb ik die zekerheid uitdrukkelijk beperkt tot<br />
de voedingsmiddelen. De houding, die de Regeering nu aanneemt,<br />
is daarmede niet in strijd.
335<br />
14de <strong>VERGADERING</strong>. — 29 OCTOBER 1924.<br />
66. Vaststelling eener nieuwe Tariefwet.<br />
(Minister Colijn e.a.)<br />
En als de heer Dresselhuys volhardt, en zegt: ik eisch,<br />
dat de Minister zeggen zal, worden de klompen nu duurder<br />
of worden ze niet duurder, dan zeg ik: in twijfel onthoudt<br />
u en bega geen onvoorzichtigheden door met zooveel stelligheid<br />
te spreken over dingen, die men niet waar kan maken.<br />
Daarom volg ik den heer Dresselhuys op dien weg niet.<br />
De Voorzitter: De heer Dresselhuys vraagt nu in vijfden<br />
termijn het woord. Ofschoon het mij voorkomt, dat er aan<br />
ieder debat een einde dient te komen, stel ik niettemin aan<br />
de <strong>Kamer</strong> voor, den heer Dresselhuys toe te staan, in vijfden<br />
termijn het woord te voeren.<br />
Daartoe wordt besloten.<br />
Do heer Dresselhnys: Mijnheer de Voorzitter! Wij zullen<br />
moeten begrijpen, dat inderdaad de Minister zich hier aan<br />
een zeer ernstige inconsequentie schuldig maakt.<br />
De Minister heeft hier gesproken over levensmiddelen,<br />
levensbehoeften, maar over klompen heeft hij in de Memorie<br />
van Antwoord, naar aanleiding van een vraag van enkele<br />
leden, gezegd:<br />
„de bestaande vrijstelling van klompen wordt bestendigd;<br />
zij ligt geheel in de lijn van het ontwerp."<br />
Dat is dus geen vermoeden, maar zekerheid.<br />
Wanneer de Minister nu zegt: ik laat de zaak aan de <strong>Kamer</strong><br />
Dver, of in zijn laatste betoog feitelijk liet amendement van<br />
den heer Fleskens verdedigt, dan maakt de Minister mijns<br />
inziens zich wellicht ten nadeele der arme plattelandsbevob<br />
king aan een gevaarlijke inconsequentie sclnildig.<br />
De heer Coliin, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!<br />
Ik wil nog slechts opmerken, dat wanneer de heer<br />
Dresselhuys die conclusie zou willen handhaven, hij eigenlijk<br />
verlangt, dat de Minister, indien een dergelijk amendement<br />
werd aangenomen, daaruit de conclusie zou moeten<br />
trekken, dat hij het voorstel van wet niet zou kunnen handhaven.<br />
De geachte afgevaardigde begrijpt heel goed, dat dit<br />
amendement, ongeacht wat daarover vroeger in de stukken<br />
is gezegd, niet van zoodanige beteekenis is, dat de Minister<br />
zich hier niet zou kunnen refereeren aan het oordeel der<br />
<strong>Kamer</strong>.<br />
De Voorzitter: Mag ik de Commissie van Rapporteurs<br />
verzoeken haar gevoelen over de amendementen mede te<br />
deelen?<br />
De heer de Monté ver Loren, voorzitter van de Commissie<br />
van Rapporteurs, verkrijgt het woord tot het uitbsengen van<br />
rapport en zegt: Mijnheer da A T oorzitter! De Commissie van<br />
Rapporteurs is in haar meerderheid van meening, dat het<br />
amendement van den heer Bierema niet moet worden aangenomen.<br />
Wat het amendement van den heer Fleskens betreft,<br />
is het advies van een meerderheid der Commissie van<br />
Rapporteurs van gelijke strekking.<br />
(Voorzitter e. a.)<br />
Die meerderheid is toch van meening, dat het artikel<br />
„klompen", dat niet in den opzet van het tarief begrepen<br />
was, er thans niet bij amendement behoort te worden ingebracht.<br />
De beraadslaging wordt gesloten.<br />
De Voorzitter: Ik stel voor, om over het amendement van<br />
den heer Bierema (Stuk n°. 11, IV) te stemmen met zitten ea<br />
opstaan.<br />
Daartoe wordt besloten.<br />
De Voorzitter: Ik verzoek den leden, die vóór het amendement<br />
zijn, op te staan.<br />
Ik constateer, dat het amendement van den heer Bierema<br />
niet is aangenomen.<br />
Het amendement van de heeren Fleskens en Bongaerts<br />
(Stuk n\ 23, I) wordt verworpen met 46 tegen 22 stemmen.<br />
Tegen hebben gestemd mejuffrouw Westerman, de heer<br />
Heukels, mevrouw Bakker—Nort, de heeren Staalman, van<br />
der Waerden, van Gijn, Braat, Ter Hall, Bierema, de Monté<br />
ver Loren, Diesselhuys, K. ter Laan, IJzerman, de Boer,<br />
van Zadelhoff, Zijlstra, Schokkjng Tilanus, Rutten, de<br />
Wilde, Weitkamp, van den Heuvel, Schouten, de Groot,<br />
Boon, Snoècï J3^nkemans, Krijgjer^ van Schaik, Gerritzen,<br />
Duymaer van Twist, Marchant, mejuffrou$y_Katz, de heeren<br />
van Rappard, Beumer, Bakker. Engels, Ebels, Leenstra,<br />
Sannes, van Vuuren van Voorst tot Voorst, Albarda, mejuffrouw<br />
Groeneweg, de heeren Schaper, Loerakker en Brau»<br />
tigam.<br />
Vóór hebben gestemd de heeren Hermans, Suring, Nolens,<br />
Rutgers, Fruytier, mejuffrouw Meijer, de heeren van de<br />
Bilt, Ament, Fleslkens, Michielsen, van Sasse van Ysselt,<br />
mevrouw Bronsveld—Vitringa, de heeren Knigge, van<br />
Rijckevorsel, Wintermans, Bulten, Feber, van Rijzewijk,<br />
Deckers, van Dijk, Kuiper en de Voorzitter,<br />
Volgnummer 108 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
De volgnummers 109 en 110 worden achtereenvolgens<br />
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijlke stemming aangenomen.<br />
De Voorzitter: In de volgnummers 111, 112 en 113 zijn<br />
door de Regeering wijzigingen aangebracht na het uitbrengen<br />
van het Verslag. Ik onderstel, dat tegen deze wijzigingen<br />
bij de Commissie van Rapporteurs geen bezwaar<br />
bestaat.<br />
De volgnummers 111, 112 en 113 worden achtereenvolgens<br />
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
De behandeling van het ontwerp van wet wordt verdaagd<br />
en de vergadering gesloten.