03.01.2015 Views

versie 28-10-2009 - ProDef

versie 28-10-2009 - ProDef

versie 28-10-2009 - ProDef

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Georganiseerd overleg sector Defensie<br />

(SOD)<br />

email 16-03-20<strong>10</strong><br />

briefnummer SOD/<strong>10</strong>.00171<br />

zaaknummer ZD.003.1<br />

status Behandel Informatie<br />

X Pieptermijn<br />

Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

Rechtspositie<br />

Voorzitter en leden van de<br />

sectorcommissie Defensie<br />

Bezoekadres:<br />

Binckhorstlaan 135<br />

Postadres:<br />

Postbus 20703<br />

2500 ES Den Haag<br />

MPC 58 L<br />

www.defensie.nl<br />

Contactpersoon<br />

mr. E.H. Dekker<br />

T 070 – 3396768<br />

F 070 - 3397012<br />

EH.Dekker@mindef.nl<br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>009322<br />

Datum 16 maart 20<strong>10</strong><br />

Betreft Wijzigingsbesluit AMAR en URAMAR in het kader van FPS<br />

Door tussenkomst<br />

de secretaris SOD<br />

Bij beantwoording datum,<br />

onze referentie en betreft<br />

vermelden.<br />

Als uitvloeisel van het overleg in het SOD van 9 maart 20<strong>10</strong> bied ik u hierbij in<br />

bijlage aan het concept-wijzigingsbesluit van het AMAR in het kader van de<br />

invoering van FPS met een nota van toelichting. Tevens zijn gevoegd het<br />

aangepast URAMAR (zie met name de artikelen 3:5 en 3:29, eerste lid), het<br />

aangepast FG-formulier en het POP-formulier.<br />

Ten slotte is in bijlage opgenomen de SOD-brief d.d. 4 maart 20<strong>10</strong> inzake de<br />

Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS. De tijdens het SOD-overleg<br />

gemaakte afspraken zullen bij de uitvoering van de aanwijzing worden<br />

gehanteerd.<br />

Indien ik uiterlijk 19 maart 20<strong>10</strong> door tussenkomst van het secretariaat geen<br />

bericht van u heb mogen ontvangen, neem ik aan dat u met het vorenstaande<br />

instemt. Indien u blijk wilt geven van het tegendeel stel ik het op prijs uw<br />

standpunt schriftelijk en gemotiveerd door tussenkomst van het secretariaat te<br />

ontvangen.<br />

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,<br />

voor deze<br />

DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL,<br />

“w.g.”<br />

J.G.A. Leijh<br />

Luitenant-generaal<br />

Pagina 1 van 1<br />

Br03005 AMAR-URAMAR en fps 9322


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

Besluit van,<br />

tot wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement in het<br />

kader van de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht<br />

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,<br />

enz. enz. enz.<br />

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van ..<br />

2007, nr. ;<br />

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet alsmede op artikel<br />

12 van de Militaire ambtenarenwet 1931<br />

De Raad van State gehoord (advies van 2007,<br />

nr. );<br />

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie<br />

van 2007, nr. ;<br />

HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:<br />

Artikel I<br />

Het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:<br />

A. Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:<br />

1. De aanhef komt te luiden:<br />

1. In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:<br />

2. In onderdeel e wordt “krijgsmachtdeel” vervangen door: operationeel commando.<br />

3. In onderdeel k wordt na “besluit” de volgende zinsnede ingevoegd: , als<br />

bedoeld in artikel 31,.<br />

4. na onderdeel n worden de volgende onderdelen toegevoegd:<br />

o. effectieve rang:<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 1 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

het bekleden van een rang anders dan titulair of tijdelijk.<br />

p. onderofficier:<br />

de militair ingedeeld bij de Koninklijke marine met de rang van korporaal, sergeant,<br />

sergeant-majoor of adjudant-onderofficier, de militair ingedeeld bij de<br />

Koninklijke landmacht, luchtmacht en marechaussee met de rang van sergeant,<br />

sergeant der eerste klasse, wachtmeester, wachtmeester der eerste<br />

klasse, sergeant-majoor, opperwachtmeester of adjudant-onderofficier;<br />

q. maximum looptijd:<br />

het aantal jaren dat een militair maximaal in een bepaalde rang of stand mag<br />

doorbrengen;<br />

r. functie:<br />

een samenstel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.<br />

s. functietoewijzing:<br />

de aanwijzing van een militair voor het vervullen van een functie;<br />

t. rang:<br />

een militaire rang en stand of klasse, voor zover niet titulair toegekend;<br />

u. functionele chef<br />

de functionaris onder wiens directe toezicht en rechtstreekse leiding de toegewezen<br />

functie wordt vervuld, dan wel die als zodanig door het hoofd defensieonderdeel<br />

is aangewezen.<br />

B. Artikel 3a komt te luiden:<br />

Artikel 3a Mandaatverlening<br />

De bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in<br />

de hoofdstukken 2 tot en met 12 kan door Onze Minister worden gemandateerd<br />

aan de hoofddirecteur personeel van het Ministerie van Defensie.<br />

C. Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:<br />

1. In het eerste lid wordt “commandant operationeel commando” vervangen<br />

door: Onze Minister.<br />

2. Onderdeel g van het eerste lid komt te luiden: de loopbaanmogelijkheden<br />

die de militair heeft.<br />

D. Artikel 7, tweede lid, komt te luiden:<br />

2. Bij ministeriële regeling kan voor specifieke categorieën personeel worden<br />

bepaald dat de duur van de in het eerste lid genoemde verplichting wordt<br />

verminderd.<br />

E. Artikel 9 komt te luiden:<br />

Artikel 9 Proeftijd<br />

1. Aan een aanstelling is een proeftijd van zes kalendermaanden verbonden.<br />

2. Wanneer sprake is van een hernieuwde aanstelling van een gewezen militair,<br />

kan door Onze Minister worden afgeweken van het eerste lid, waarbij de<br />

proeftijd maximaal drie kalender maanden bedraagt.<br />

F. In artikel 12, onderdeel b, wordt “krijgsmachtdeel” vervangen door: operationeel<br />

commando.<br />

G. Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 2 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

Artikel 12a Wijziging van bestemming en indeling<br />

1. De militair kan door Onze Minister worden bestemd voor een andere functie<br />

of groep van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd:<br />

a. op zijn aanvraag, binnen het operationeel commando waarbij hij is ingedeeld;<br />

b. op zijn aanvraag, bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling<br />

bij dat operationeel commando kan plaatsvinden;<br />

c. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang<br />

van de dienst binnen het operationeel commando waar hij is ingedeeld;<br />

d. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang<br />

van de dienst bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling bij<br />

dat operationeel commando kan plaatsvinden.<br />

2. Bij toepassing van het eerste lid wordt gewijzigd hetgeen ingevolge artikel<br />

12, onderdelen b en e en in voorkomend geval onderdeel g, in de aanstellingsbeschikking<br />

is opgenomen.<br />

H. De hoofdstukken 3 en 4 komen te luiden:<br />

Hoofdstuk 3 Opleiding, functietoewijzing en bevordering en loopbaanbegeleiding<br />

Paragraaf 1 Opleidingen<br />

Artikel 13 Initiële opleidingen<br />

De militair wordt door Onze Minister bij aanstelling in beginsel aangewezen<br />

voor het volgen van een initiële opleiding. Deze opleiding is ten minste gericht<br />

op het verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste<br />

functie(s) waarvoor hij is bestemd.<br />

Artikel 14 Functieopleidingen<br />

1. De militair wordt voor het verkrijgen van benodigde kennis en vaardigheden<br />

door Onze Minister aangewezen voor:<br />

a. een opleiding benodigd voor de vervulling van zijn huidige functie of voor<br />

een vervolgfunctie die past binnen de groep van functies waarbinnen hij zijn<br />

loopbaan vervult;<br />

b. een opleiding benodigd voor de vervulling van functies in een andere groep<br />

van functies dan waarvoor hij is bestemd.<br />

2. Onze Minister vergoedt de aan een functieopleiding verbonden kosten.<br />

Artikel 15 Loopbaanopleidingen<br />

1. De militair kan met inachtneming van artikel <strong>28</strong>a door Onze Minister worden<br />

aangewezen voor een opleiding gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden<br />

die nodig zijn voor het vervullen van functies waaraan een hogere<br />

rang is verbonden dan de militair bekleedt.<br />

2. Onze Minister vergoedt de aan een loopbaanopleiding verbonden kosten.<br />

Artikel 16 Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling<br />

1. De militair wordt op zijn aanvraag door Onze Minister aangewezen voor<br />

een opleiding die ziet op zijn persoonlijke ontwikkeling ten behoeve van de<br />

verbreding van zijn loopbaanmogelijkheden binnen Defensie. De aanvraag<br />

gaat vergezeld met een advies van de loopbaanbegeleider.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 3 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

2. Onze Minister vergoedt de aan een opleiding in het kader van de persoonlijke<br />

ontwikkeling verbonden noodzakelijke kosten, die voor rekening van de<br />

militair komen.<br />

3. Wanneer de opleiding dan wel de noodzakelijke voorbereiding daarop<br />

plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair, wordt hij door Onze Minister<br />

hiervoor vrijgesteld van arbeid. Indien zwaarwegende redenen van dienstbelang<br />

dit noodzakelijk maken, kan de vrijstelling van arbeid door Onze Minister<br />

tijdelijk worden opgeheven.<br />

Artikel 16a Opleidingen, gericht op een loopbaan buiten Defensie<br />

1. De militair kan een aanvraag indienen bij Onze Minister om te worden aangewezen<br />

voor een opleiding, gericht op een loopbaan buiten het ministerie<br />

van Defensie. De aanvraag moet vergezeld gaan van een advies van de loopbaanbegeleider<br />

of, wanneer sprake is van een extern bemiddelingstraject, als<br />

bedoeld in artikel 31a, van een advies van het Dienstencentrum externe bemiddeling<br />

defensiepersoneel.<br />

2. Bij een besluit van Onze Minister tot aanwijzing, bedoeld in het eerste lid,<br />

wordt rekening gehouden met:<br />

a. het bij de aanvraag gevoegde advies van de loopbaanbegeleider of van het<br />

Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel;<br />

b. de beroepswensen van de militair;<br />

c. de arbeidsmarkt relevantie van de gewenste opleiding en de verhouding tot<br />

het werkervarings- en opleidingsniveau van de militair.<br />

3. Wanneer de opleiding is gericht op het voortzetten van de loopbaan buiten<br />

Defensie binnen het functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam<br />

is, en op een vergelijkbaar werkniveau worden de kosten voor de opleiding<br />

volledig vergoed.<br />

4. Wanneer de opleiding is gericht op het voortzetten van de loopbaan buiten<br />

Defensie buiten het functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam is,<br />

dan wel op een hoger werkniveau worden de kosten voor de opleiding vergoed<br />

tot bij ministeriële regeling vast te stellen maximum bedragen.<br />

5. Wanneer de opleiding niet kan worden afgerond voordat ontslag plaatsvindt<br />

op grond van artikel 39, tweede lid, onder i, kan, in voorkomend geval in<br />

afwijking van artikel 29a tot en met 29c, de ingangsdatum van het ontslag<br />

door Onze Minister met instemming van de militair worden opgeschort tot:<br />

a. de opleiding is afgerond, wanneer sprake is van een opleiding, als bedoeld<br />

in het derde lid;<br />

b. uiterlijk twaalf maanden na de oorspronkelijke ontslagdatum, wanneer<br />

sprake is van een opleiding, als bedoeld in het vierde lid.<br />

6. Wanneer bemiddeling van de militair op basis van artikel 31a van dit besluit<br />

binnen het functiegebied en op een vergelijkbaar werkniveau, waarin de militair<br />

bij Defensie werkzaam is, niet mogelijk is, en de militair aangeeft een opleiding,<br />

als bedoeld in het vierde lid, te willen volgen, zijn het derde en vijfde<br />

lid, onder a, van overeenkomstige toepassing zijn op deze opleiding.<br />

7. Met instemming van de militair kan door Onze Minister worden afgeweken<br />

van het vierde en vijfde lid, onder b, waar het gaat om maximale duur van de<br />

voortzetting van het dienstverband met het oog op de afronding van de opleiding<br />

en daarmee samenhangende vergoeding van de kosten.<br />

8. Wanneer de opleiding plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair,<br />

wordt hij door Onze Minister hiervoor vrijgesteld van arbeid, tenzij dit op grond<br />

van zwaarwegende redenen van dienstbelang niet mogelijk is.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 4 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien<br />

van dit artikel.<br />

Artikel 16b Vrijstellen van een opleiding of delen daarvan<br />

Onze Minister kan de militair vrijstelling verlenen van een opleiding, bedoeld<br />

in artikel 13 tot en met 16, of delen daarvan, indien blijkt dat reeds over de<br />

benodigde kennis en vaardigheid wordt beschikt.<br />

Artikel 16c Aanvraag voorschot<br />

Aan de militair kan op diens aanvraag een voorschot worden verstrekt voor<br />

de door hem te maken kosten voor een opleiding, bedoeld in artikel 16 en<br />

16a.<br />

Artikel 16d Ontheffing van een opleiding<br />

De militair, die is aangewezen voor het volgen van een opleiding, bedoeld in<br />

artikel 13 tot en met 16, kan daarvan door Onze Minister worden ontheven,<br />

indien hij niet voldoet aan de voor de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing<br />

in het belang van de dienst of van de militair noodzakelijk is.<br />

Artikel 16e Terugbetalingsverplichting opleidingskosten<br />

1. Aan de aanwijzing voor een opleiding, bedoeld in artikel 13 tot en met 16a,<br />

kan door Onze Minister de verplichting worden verbonden tot gehele of gedeeltelijke<br />

terugbetaling van de kosten van de opleiding, indien de militair na<br />

het verstrijken van de voor hem geldende proeftijd:<br />

a. in verband met aan hem te verwijten omstandigheden wordt ontheven van<br />

de opleiding;<br />

b. in verband met aan hem te verwijten omstandigheden wordt ontheven van<br />

de functie waarvoor hij is opgeleid;<br />

c. uit de dienst wordt ontslagen, op grond van artikel 39, eerste lid of tweede<br />

lid, onder e, ten 1 e , h, j, k, l, m of n, of artikel 45.<br />

2. Bij de berekening van het terug te betalen bedrag wordt uitgegaan van een<br />

evenwichtige verdeling van risico's tussen werkgever en werknemer.<br />

3. Het bedrag van de terugbetalingsverplichting in geval van een initiële opleiding,<br />

bedoeld in artikel 13, wordt naar evenredigheid verminderd naarmate<br />

de termijn van de hem op basis van artikel 12k van de Militaire Ambtenarenwet<br />

1931 opgelegde verplichting is verstreken met dien verstande dat de<br />

periode van de proeftijd hierbij meetelt.<br />

4. Het door de militair terug te betalen bedrag wordt als volgt vastgesteld:<br />

a. voor het deel van de opleiding dat is gevolgd binnen het Ministerie van Defensie:<br />

overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde kosten van die<br />

opleiding per cursist;<br />

b. voor het deel van de opleiding dat is gevolgd buiten het Ministerie van Defensie:<br />

de opleidingskosten die rechtstreeks door het Ministerie van Defensie<br />

aan die onderwijsinstelling zijn betaald;<br />

c. de militaire inkomsten die volgens het Inkomstenbesluit militairen zijn ontvangen<br />

tijdens een:<br />

(1) opleiding, die is gevolgd bij een externe onderwijsinstelling, met volledige<br />

vrijstelling van het verrichten van arbeid: over de werkdagen voor de volle<br />

duur van die opleiding waarop de militair is vrijgesteld van werkzaamheden<br />

en diensten als militair,<br />

(2) opleiding, die is gevolgd bij een externe onderwijsinstelling, met gedeeltelijke<br />

vrijstelling van het verrichten van arbeid: over de werkdagen van die op-<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 5 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

leiding waarop de militair is vrijgesteld van werkzaamheden en diensten als<br />

militair,<br />

verminderd met het minimumloon over die periode, vastgesteld conform hetgeen<br />

is bepaald bij en krachtens de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag;<br />

5. De militair op wie een terugbetalingsverplichting rust, wordt ontslagen van<br />

die verplichting, indien hij bij ontslag op aanvraag, als bedoeld in artikel 39,<br />

eerste lid, binnen zes maanden na dat ontslag wordt aangesteld als ambtenaar<br />

bij het Ministerie van Defensie.<br />

6. Het door de militair terug te betalen bedrag dient direct, wanneer een omstandigheid,<br />

als bedoeld in het eerste lid, zich voordoet, en in beginsel in één<br />

termijn te worden voldaan. Onze Minister kan een afbetalingsregeling treffen.<br />

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien<br />

van de uitvoering van dit artikel.<br />

Paragraaf 2 Functietoewijzing<br />

Artikel 17 Functietoewijzing en ontheffing uit de functie<br />

1. Functietoewijzing en ontheffing uit een functie geschiedt door Onze Minister.<br />

2. De functie wordt in beginsel voor minimaal twee jaar en maximaal drie jaar<br />

toegewezen. De duur van de functievervulling kan met instemming van de militair<br />

worden verlengd tot een maximum van vijf jaar.<br />

3. De militair is gehouden de hem toegewezen functie te vervullen.<br />

4. Gedurende de eerste twee jaar van functievervulling komt de militair in beginsel<br />

niet in aanmerking voor plaatsing op een andere functie.<br />

5. Na ontheffing uit de functie volgt in beginsel functietoewijzing of bestemming<br />

voor een functieopleiding.<br />

6. Indien de militair buiten staat is de hem toegewezen functie te vervullen,<br />

kunnen daaraan door Onze Minister consequenties worden verbonden.<br />

7. In afwijking van het tweede lid kan voor bij ministeriële regeling aan te wijzen<br />

specifieke functiegroepen de functievervullingsduur worden vastgesteld<br />

tot een maximum van zeven jaar. In geval van een afwijkende functievervullingsduur<br />

van meer dan vijf jaar, kan tevens een van het vierde lid afwijkende<br />

termijn worden vastgesteld tot een maximum van vier jaar.<br />

Artikel 18 Belangstellingsregistratie<br />

1. De militair wordt in de gelegenheid gesteld zijn voorkeur kenbaar te maken<br />

voor te vervullen functies. Hiertoe worden in ieder geval de beschikbare functies<br />

bekend gesteld.<br />

2. Bij de bekendstelling van functies worden in ieder geval vermeld:<br />

a. de functie-eisen;<br />

b. een indicatie van de datum waarop de functie voor toewijzing in aanmerking<br />

komt.<br />

Artikel 19 Opbouw van kennis en ervaring<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 6 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

1. Om voor een functie in aanmerking te komen moet de militair voldoen aan<br />

de gestelde eisen over de opbouw van kennis, ervaring en vaardigheden.<br />

2. Tot de in het eerste lid bedoelde eisen worden in ieder geval gerekend:<br />

a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden<br />

en vooropleidingen;<br />

b. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;<br />

c. de eventuele voor de functievervulling en voor bepaalde functiegroepen<br />

vereiste competenties;<br />

d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.<br />

Artikel 20 Beslissing tot functietoewijzing<br />

1. Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing wordt in ieder geval<br />

rekening gehouden met de volgende factoren:<br />

a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en<br />

in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle<br />

functies;<br />

b. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel<br />

<strong>28</strong>a;<br />

c. de beschikbaarheid van de militair;<br />

d. de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding<br />

van de loopbaan van de militair over verschillende functies;<br />

e. de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.<br />

2. Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing worden in ieder geval<br />

de volgende kandidaten in ogenschouw genomen:<br />

a. de militairen, voor wie een voorkeurspositie geldt, omdat zij in aanmerking<br />

komen voor ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, onder f;<br />

b. andere bepaalde categorieën militairen aan wie een voorkeurspositie is<br />

toegekend;<br />

c. de militair die zijn voorkeur voor de functie heeft kenbaar gemaakt;<br />

d. militairen die in het kader van een reorganisatie zijn aangemerkt als herplaatsingkandidaat<br />

en die voor de vervulling van de vacante functie zijn voorgedragen;<br />

e. militairen die op grond van organisatiebelang geschikt worden geacht voor<br />

de functie, met inbegrip van de militair die op grond van het gevoerde loopbaanbeleid<br />

voor toewijzing van de functie in aanmerking komt.<br />

3. Bij de bekwaamheid en geschiktheid van de militair, bedoeld in het eerste<br />

lid onder e worden in beginsel in beschouwing genomen:<br />

a. de mate waarin de militair voldoet aan de functie-eisen als bedoeld in artikel<br />

19;<br />

b. de uitkomst van functioneringsgesprekken, als bedoeld in artikel <strong>28</strong>;<br />

c. de uitkomst van loopbaangesprekken, als bedoeld in artikel <strong>28</strong>a;<br />

d. de voor het besluit tot functietoewijzing relevante beoordelingen, als bedoeld<br />

in artikel <strong>28</strong>b.<br />

Artikel 21 Bekendmaking van functietoewijzing<br />

1. Onze Minister stelt de betrokken militair indien mogelijk zes maanden voor<br />

de datum van ingang van de functievervulling, in kennis van het besluit tot<br />

functietoewijzing onder vermelding van:<br />

a. de functie;<br />

b. de standplaats;<br />

c. de datum van ingang;<br />

d. een indicatie van de duur van functievervulling.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 7 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

2. Van de termijn, genoemd in het eerste lid, kan door Onze Minister worden<br />

afgeweken tot een termijn van ten minste twee maanden, indien naar zijn<br />

oordeel het dienstbelang hiertoe noodzaakt.<br />

3. In afwijking van het eerste lid wordt voor in het buitenland geplaatste militairen<br />

in beginsel een termijn van 12 maanden met een ondergrens van 9<br />

maanden gehanteerd, indien zij na hun buitenlandse plaatsing een functie in<br />

Nederland gaan vervullen.<br />

Artikel 22 Waarneming<br />

1. De militair kan door Onze Minister eenmaal tijdens een functievervulling<br />

voor een periode van maximaal 12 maanden worden belast met de volledige<br />

waarneming van een functie. Onder volledige waarneming van een functie<br />

wordt verstaan: het op aanwijzing van Onze Minister in de plaats van de eigen<br />

functie uitoefenen van het volledige samenstel van werkzaamheden van<br />

een andere functie.<br />

2. Voorts kan de militair eenmaal tijdens een functievervulling door Onze Minister<br />

voor een periode van in beginsel maximaal 12 maanden, naast het blijven<br />

vervullen van zijn eigen functie, worden belast met de waarneming van<br />

een deel van het samenstel van werkzaamheden, verbonden aan een andere<br />

functie dan die aan hem is toegewezen.<br />

3. In beginsel kan een militair alleen worden belast met de waarneming van<br />

een functie waaraan zijn eigen rangsniveau of het naasthogere rangsniveau<br />

is verbonden.<br />

4. De militair wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van het besluit hem<br />

te belasten met de waarneming van een functie indien de waarneming voorzienbaar<br />

langer dan 30 dagen zal duren. Hierbij wordt vermeld:<br />

a. de functie die wordt waargenomen;<br />

b. of er sprake is van volledige of gedeeltelijke waarneming;<br />

c. indien het een gedeeltelijke waarneming betreft, welk gedeelte van de functie<br />

niet wordt waargenomen;<br />

d. de datum van aanvang en de vermoedelijke einddatum van de waarneming;<br />

e. de mogelijkheid dat de waarneming eerder kan eindigen dan<br />

de aangegeven vermoedelijke einddatum.<br />

f. het feit of een toelage wordt toegekend als bedoeld in artikel 11 van het Inkomstenbesluit<br />

militairen.<br />

5. De commandant van de in het tweede lid bedoelde militair draagt er zorg<br />

voor dat de combinatie van de waar te nemen werkzaamheden en de eigen<br />

werkzaamheden de belasting van één functie niet overschrijdt.<br />

Artikel 23 Ontheffing van de functie-eisen<br />

1. Onze Minister kan de militair ontheffen van de eisen die aan de hem toe te<br />

wijzen functie zijn verbonden wanneer het onder bijzondere omstandigheden<br />

onmogelijk is gebleken de militair tijdig aan te wijzen voor een opleiding als<br />

bedoeld in artikel 14, eerste lid en artikel 15 eerste lid.<br />

2. De in het eerste lid genoemde ontheffing geldt voor de duur dat de militair<br />

de opleiding nog niet heeft voltooid.<br />

3. Onze Minister stelt de militair met voorrang in de gelegenheid de voor de<br />

vervulling van de hem toegewezen functie noodzakelijke opleidingen te volgen.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 8 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

Paragraaf 3 Bevordering<br />

Artikel 24 Bevordering<br />

1. Bij koninklijk besluit geschiedt de bevordering van:<br />

a. een militair met een rang beneden de rang van luitenant ter zee der derde<br />

klasse/tweede luitenant tot een officiersrang;<br />

b. een militair die een officiersrang bekleedt;<br />

c. een lid van het Koninklijk Huis;<br />

d. een militair die behoort tot het Militaire huis van Hare Majesteit de Koningin;<br />

e. een militair tot de rang van commandeur/brigadegeneraal/commodore of<br />

tot een hogere rang.<br />

2. De bevoegdheid tot de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bevordering<br />

kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister worden toegekend.<br />

3. De overige bevorderingen geschieden door Onze Minister.<br />

4. Aan de militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is<br />

verbonden dan de rang die hij bekleedt, wordt met ingang van de datum van<br />

ingang van functievervulling die hogere rang toegekend. Het toekennen van<br />

die rang kan tevens, voor een korte periode van voorbereiding, daaraan voorafgaand<br />

geschieden.<br />

5. In afwijking van het vierde lid kan aan de militair in bijzondere gevallen tijdelijk<br />

een hogere rang worden toegekend dan die welke hij bekleedt indien:<br />

a. het gewenste optreden van de militair daartoe noodzaakt en het optreden<br />

een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de functie<br />

b. de militair wordt ingezet in het kader van een vredesoperatie als bedoeld in<br />

artikel 2, onderdeel c, en hij niet voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 19.<br />

6. De in het vijfde lid bedoelde militair keert van rechtswege terug tot de rang<br />

of klasse die hij daarvoor bekleedde indien de reden tot het toekennen van de<br />

hogere rang vervalt.<br />

7. De navolgende bevorderingen kunnen geschieden in afwijking van het vierde<br />

lid:<br />

a. bij de Koninklijke marine: de bevorderingen in de stand van matroos en de<br />

bevordering van de luitenant ter zee der derde klasse tot luitenant ter zee der<br />

tweede klasse;<br />

b. bij de Koninklijke landmacht: de bevorderingen in de stand van soldaat, de<br />

bevordering van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering van<br />

sergeant/wachtmeester tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse en de<br />

bevordering van tweede luitenant tot eerste luitenant;<br />

c. bij de Koninklijke luchtmacht: de bevorderingen in de stand van soldaat, de<br />

bevorderingen van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering<br />

van sergeant tot sergeant der eerste klasse en de bevordering van tweede<br />

luitenant tot eerste luitenant.<br />

d. bij de Koninklijke marechaussee: de bevorderingen in de stand van marechaussee<br />

der vierde en derde klasse; de bevordering van marechaussee der<br />

tweede klasse tot marechaussee der eerste klasse, de bevordering van de<br />

wachtmeester tot wachtmeester der eerste klasse en de bevordering van<br />

tweede luitenant tot eerste luitenant;<br />

8. Indien een militair die een rang tijdelijk bekleedt, overlijdt, wordt hij geacht<br />

de tijdelijke rang effectief te hebben bekleed op het tijdstip van zijn overlijden.<br />

Artikel 24a Bevordering bij functiewaardering<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 9 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

1. Indien naar aanleiding van de uitkomst van een functiewaarderingsonderzoek<br />

bij een bestaande functie sprake is van een verhoging van de rang die<br />

wordt verbonden aan de functie, wordt de militair, die deze functie vervult, bevorderd<br />

tot deze hogere rang.<br />

2. De datum van ingang van de bevordering als bedoeld in het eerste lid is de<br />

datum waarop de aanvraag tot het houden van een functiewaarderingsonderzoek<br />

is aangeboden aan het hoofd van het defensieonderdeel.<br />

Artikel 24b Bevorderingen tijdens opleiding en in verband met ervaringsopbouw<br />

1. De militair kan tijdens een initiële opleiding door Onze Minister worden bevorderd<br />

wegens het afsluiten van de opleiding of een gedeelte daarvan.<br />

2. Onze Minister kan aan de militair tijdens een opleiding een titulaire rang of<br />

een rang tijdelijk toekennen.<br />

3. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke landmacht, de Koninklijke luchtmacht<br />

of de Koninklijke marechaussee wordt in verband met opgedane ervaring<br />

of de gevolgde opleiding bevorderd tot:<br />

a. eerste luitenant wanneer hij de effectieve rang van tweede luitenant gedurende<br />

twee jaren heeft bekleed.<br />

b. sergeant/wachtmeester der eerste klasse wanneer hij de effectieve rang<br />

van sergeant/wachtmeester gedurende vier jaren heeft bekleed<br />

c. korporaal/marechaussee der eerste klasse wanneer hij de effectieve rang<br />

van korporaal dan wel marechaussee der tweede klasse gedurende twee jaren<br />

heeft bekleed.<br />

d. soldaat der eerste klasse wanneer hij de effectieve stand van soldaat der<br />

tweede klasse gedurende één jaar heeft bekleed en zijn initiële opleiding met<br />

goed gevolg heeft afgerond dan wel zijn initiële opleiding niet heeft kunnen afronden<br />

in verband met een niet voor zijn rekening of risico komende omstandigheid;<br />

e. marechaussee der tweede klasse wanneer hij zijn initiële opleiding met<br />

goed gevolg heeft afgerond.<br />

4. De militair voldoet aan de in het derde lid genoemde ervaringseis indien de<br />

militair gedurende de in dat lid genoemde en voor zijn aanstellingscategorie<br />

en functieniveau geldende periode op voldoende wijze heeft gefunctioneerd.<br />

Daarbij wordt rekening gehouden met de bekwaamheid en geschiktheid, als<br />

bedoeld in artikel 20, derde lid. De duur van de genoemde periode kan in geval<br />

van onvoldoende functioneren worden verlengd met ten hoogste een jaar.<br />

5. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke marine, wordt in verband met opgedane<br />

ervaring bevorderd tot korporaal wanneer hij is aangewezen voor een<br />

loopbaanopleiding tot onderofficier en deze met goed gevolg heeft afgerond.<br />

6. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke marine, die is aangewezen voor een<br />

loopbaanopleiding tot officier wordt bevorderd tot:<br />

a. tijdelijk luitenant ter zee der 3e klasse/tweede luitenant wanneer hij het<br />

theoretische deel van die functie- of loopbaanopleiding met goed gevolg heeft<br />

afgerond;<br />

b. luitenant ter zee der 2e klasse/eerste luitenant wanneer hij de gehele functie-<br />

of loopbaanopleiding met goed gevolg heeft afgerond.<br />

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor bevordering<br />

tijdens of aansluitend op een opleiding dan wel op grond van ervaringsopbouw.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina <strong>10</strong> van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

Artikel 24c Akte van bevordering<br />

Aan de militair die is bevorderd, wordt als akte van bevordering een afschrift<br />

van of uittreksel uit het betreffende besluit tot bevordering uitgereikt. In een<br />

akte inzake een tijdelijke bevordering als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, en artikel<br />

24b, tweede lid, worden de reden en het tijdelijke karakter van die bevordering<br />

uitdrukkelijk vermeld.<br />

Artikel 25 Overgangsbeleid bevordering tot sergeant bij de Koninklijke<br />

Marine<br />

1. De militair ingedeeld bij Koninklijke marine die op 9 december 2003 de<br />

rang van korporaal bekleedde zal, indien hij 12 jaren die rang heeft bekleed,<br />

bij voorrang een functie worden toegewezen waaraan de rang van sergeant is<br />

verbonden, voor zover een dergelijke functie beschikbaar is, met dien verstande<br />

dat een dergelijke functietoewijzing niet kan geschieden binnen een<br />

termijn van twee jaar voor de dag waarop hem ontslag als bedoeld in artikel<br />

39a, onder a, zal worden verleend.<br />

2. Indien het niet mogelijk is om de militair, bedoeld in het eerste lid, een functie<br />

toe te wijzen waaraan de rang van sergeant is verbonden, wordt hij, op het<br />

moment dat hij de rang van korporaal 15 jaar heeft bekleed, bevorderd tot<br />

sergeant.<br />

3. De militair ingedeeld bij de Koninklijke marine, die op 9 december 2003 de<br />

rang van korporaal bekleedde en aan wie twee jaar voor de dag waarop hem<br />

ontslag als bedoeld in artikel 39a onder a, zal worden verleend, nog geen<br />

functie is of kan worden toegewezen waaraan de rang van sergeant is verbonden,<br />

wordt niettemin bevorderd tot sergeant.<br />

4. Om voor toewijzing van een functie waaraan de rang van sergeant is verbonden,<br />

als bedoeld in het eerste lid, dan wel voor bevordering tot sergeant,<br />

als bedoeld in het tweede en derde lid, in aanmerking te komen dient de militair<br />

te voldoen aan de gestelde eisen als bedoeld in artikel 19.<br />

Artikel 26 Behoud toegekende effectieve rang<br />

1. In bijzondere gevallen en voor ten hoogste achttien maanden kan aan de<br />

militair een functie worden toegewezen waaraan een lagere rang is verbonden<br />

dan de effectieve rang die hij bekleedt.<br />

2. De in het eerste lid bedoelde militair, alsmede de militair die is aangewezen<br />

voor het volgen van een opleiding, behoudt zijn rang.<br />

Paragraaf 4 Functie- en l loopbaanbegeleiding<br />

Artikel 27 Informatie tijdens de loopbaan<br />

De militair wordt tijdens zijn loopbaan geïnformeerd over:<br />

a. de inhoud van de door de militair te vervullen functie, aan de hand van een<br />

functie-introductiegesprek;<br />

b. de wijze van functioneren, aan de hand van een functioneringsgesprek en<br />

in voorkomend geval een beoordeling;<br />

c. de loopbaanmogelijkheden, aan de hand van een loopbaangesprek;<br />

d. de wijze waarop de selectie voor doorstroom naar fase drie plaatsvindt.<br />

Artikel <strong>28</strong> Functioneringsgesprek<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 11 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

1. Aan de wijze waarop de militair - aangesteld bij het beroepspersoneel -<br />

functioneert wordt ten minste eenmaal per jaar aandacht besteed in een functioneringsgesprek.<br />

Met de militair, aangesteld bij het reservepersoneel, wordt<br />

door de commandant, in beginsel ten minste eenmaal per drie jaar een functioneringsgesprek<br />

gehouden.<br />

2. Indien een militair naast de uit zijn functie voortvloeiende arbeid andere<br />

opgedragen arbeid heeft verricht, wordt tevens aan de wijze waarop hij die<br />

arbeid heeft verricht, aandacht besteed.<br />

3. Onverminderd het eerste lid wordt een functioneringsgesprek gehouden indien<br />

daartoe de behoefte wordt aangegeven door de militair of door de functionele<br />

chef. Hierbij geldt dat sprake moet zijn van een dienstverhouding van<br />

ten minste twee maanden.<br />

4. Aan het functioneringsgesprek wordt deelgenomen door de militair en<br />

diens functionele chef.<br />

5. Op initiatief van een van de deelnemers aan het functioneringsgesprek<br />

kunnen een of meer andere personen deelnemen aan het gesprek, mits dit uiterlijk<br />

een week voordat het gesprek plaatsvindt, wordt gemeld aan de andere<br />

deelnemer(s) aan het gesprek.<br />

6. Het functioneringsgesprek is ten minste gericht op de navolgende onderdelen:<br />

a. het functioneren en de werkomstandigheden van de militair in de omgeving<br />

waarin hij zijn functie vervult, waarbij aandacht wordt besteed aan de functionele,<br />

wederzijdse relatie tussen de militair en zijn functionele chef, de verhouding<br />

tussen de getoonde kennis en vaardigheden en de functie-eisen;<br />

b. de toetsing in hoeverre eerder gemaakte afspraken zijn nagekomen;<br />

c. de persoonlijke ontwikkeling van de militair in zijn huidige functie;<br />

d. andere onderwerpen, waaronder in ieder geval sociale aspecten van leiderschap<br />

en het levensfasebeleid.<br />

7. De functionele chef legt een samenvatting van de inhoud van het gesprek<br />

alsmede de gemaakte afspraken en besproken aandachtspunten vast in het<br />

bij ministeriële regeling vast te stellen functioneringsgesprekformulier. Het<br />

formulier wordt voor een correcte weergave daarvan door de militair en de<br />

functionele chef ondertekend, waarna de militair een afschrift van het formulier<br />

ontvangt. De samenvatting van de inhoud van het gesprek, de gemaakte<br />

afspraken en de besproken aandachtspunten worden in het personeelsdossier<br />

opgelegd.<br />

8. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />

houden van functioneringsgesprekken.<br />

Artikel <strong>28</strong>a Loopbaangesprek<br />

1. Met de militair die zich in loopbaanfase één bevindt:<br />

a. wordt in ieder geval een jaar voor het einde van loopbaanfase één een<br />

loopbaangesprek gevoerd door de loopbaanbegeleider;<br />

b. wordt daarnaast op zijn aanvraag een loopbaangesprek gevoerd door de<br />

loopbaanbegeleider.<br />

2. Met de militair die zich in loopbaanfase twee of drie bevindt wordt tijdens<br />

elke functievervulling, maar ten minste eenmaal per drie jaar, minimaal één<br />

loopbaangesprek gevoerd door de loopbaanbegeleider.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 12 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

3. Op verzoek van de militair kan een derde persoon deelnemen aan het<br />

loopbaangesprek.<br />

4. In het loopbaangesprek wordt ten minste aan de volgende aspecten aandacht<br />

besteed:<br />

a. de loopbaanwensen van de militair;<br />

b. de kansen en mogelijkheden binnen het door hem gevolgde loopbaanpad;<br />

c. de kansen en mogelijkheden bij het mogelijk wijzigen van het loopbaanpad;<br />

d. de ontwikkelpunten inzake kennis, ervaring en competenties, gericht op het<br />

vervolg van de loopbaan.<br />

5. Indien het een militair betreft die een functie in fase twee vervult, wordt<br />

daarnaast aandacht besteed aan de kansen en mogelijkheden voor het vervolgen<br />

van de loopbaan in fase drie in afwachting van het doorstroombesluit.<br />

6. Afspraken die in het loopbaangesprek worden gemaakt, worden vastgelegd<br />

in het bij ministeriële regeling vast te stellen persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />

Het formulier wordt ondertekend door de militair, de loopbaanbegeleider<br />

en de commandant operationeel commando.<br />

7. De afspraken uit het persoonlijk ontwikkelplan, als bedoeld in het zesde lid,<br />

zijn bindend, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich verzet tegen uitvoering<br />

van de gemaakte afspraken.<br />

8. Indien de in het zesde lid genoemde afspraken niet kunnen worden uitgevoerd<br />

om zwaarwegende redenen van dienstbelang, biedt de commandant<br />

van het operationeel commando, waarbij de militair is ingedeeld, binnen één<br />

jaar, vanaf het moment dat duidelijk wordt dat de oorspronkelijke afspraak<br />

niet wordt uitgevoerd, een gelijkwaardig alternatief aan.<br />

9. Wanneer de in het zevende lid genoemde afspraken niet zijn nagekomen<br />

en de militair van mening is dat geen gelijkwaardig alternatief, als bedoeld in<br />

het achtste lid, is aangeboden kan hij zich binnen vier weken wenden tot een<br />

door Onze Minister in te stellen commissie van advies voor een mogelijke oplossing.<br />

<strong>10</strong>. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />

houden van loopbaangesprekken en het opstellen, vaststellen en nakomen<br />

van de afspraken, vastgelegd in het persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />

Artikel <strong>28</strong>b Beoordeling<br />

1. In dit artikel wordt verstaan onder:<br />

a. eerste beoordelaar:<br />

de functionele chef van de militair;<br />

b. tweede beoordelaar:<br />

de commandant van de militair. In het geval de commandant de eerste beoordelaar<br />

is, treedt in beginsel de functionele chef van de commandant op als<br />

tweede beoordelaar.<br />

2. Indien de militair of zijn commandant dit wenselijk vindt wordt een beoordeling<br />

over het functioneren van de militair opgemaakt. De militair kan hiertoe<br />

een aanvraag indienen bij zijn commandant.<br />

3. Onze Minister kan opdracht geven tot het opmaken van een beoordeling.<br />

4. In de beoordeling wordt een oordeel gegeven over de wijze waarop de militair<br />

zijn functie, inclusief eventueel andere opgedragen werkzaamheden,<br />

heeft vervuld gedurende het beoordelingstijdvak. De beoordeling wordt gebaseerd<br />

op concrete handelingen, resultaten en gedragingen van de te beoor-<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 13 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

delen militair. Daarbij kunnen ook omstandigheden worden meegewogen buiten<br />

de dienst die van invloed zijn geweest op het vervullen van de functie.<br />

5. Het beoordelingstijdvak, waarin ten minste één functioneringsgesprek heeft<br />

plaatsgevonden, bedraagt ten minste zes maanden en maximaal 2 jaren. Per<br />

kalenderjaar kan slechts één beoordeling worden opgemaakt.<br />

6. De beoordeling wordt opgemaakt door de eerste beoordelaar en vastgelegd<br />

in het bij ministeriële regeling vast te stellen beoordelingsformulier.<br />

7. Na het opstellen van de beoordeling wordt deze besproken met de militair.<br />

De militair ontvangt een afschrift van de beoordeling waarna hij twee weken<br />

de tijd heeft om bedenkingen kenbaar te maken bij de tweede beoordelaar.<br />

Deze termijn kan op verzoek van de militair met twee weken worden verlengd.<br />

8. De tweede beoordelaar neemt de beoordeling en de eventueel daartegen<br />

ingediende bedenkingen in beschouwing en stelt de beoordeling vast. De militair<br />

ontvangt een afschrift van de vastgestelde beoordeling.<br />

9. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />

opmaken en vaststellen van beoordelingen.<br />

Hoofdstuk 4 Doorstroom naar fase drie<br />

Artikel 29 Maximum aantal militairen in een bepaalde rang<br />

Onze Minister stelt het aantal militairen vast dat een bepaalde rang mag bekleden.<br />

Artikel 29a Soldaten<br />

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder soldaten: bij de<br />

Koninklijke landmacht en luchtmacht: soldaten der 1 e , 2 e en 3 e klasse.;<br />

2. Voor soldaten bedraagt de maximum looptijd in rang in totaal acht jaren.<br />

3. Onverminderd het tweede lid vervullen soldaten een functie in fase twee tot<br />

uiterlijk hun dertigste jaar.<br />

4. Soldaten komen niet in aanmerking voor doorstroom naar functievervulling<br />

in fase drie.<br />

5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit<br />

artikel en kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld<br />

over een afwijkende maximale looptijd in rang of een afwijkende leeftijdsgrens.<br />

Artikel 29b Korporaals en overeenkomstige rangen<br />

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder korporaals en overeenkomstige<br />

rangen:<br />

a. bij de Koninklijke marine: matrozen der 1 e klasse en mariniers der 1 e klasse;<br />

b. bij de Koninklijke landmacht en luchtmacht: korporaals en korporaals der 1<br />

klasse;<br />

c. bij de Koninklijke marechaussee: marechaussees der 1 e en 2 e klasse.<br />

2. Voor marechaussees der 1 e en 2 e klasse bedraagt de maximum looptijd in<br />

rang in totaal zes jaren.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 14 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

3. Onverminderd het tweede lid vervullen korporaals en overeenkomstige<br />

rangen een functie in fase twee tot uiterlijk hun tweeëndertigste jaar.<br />

4. Korporaals of militairen met een overeenkomstige rang komen niet in aanmerking<br />

voor doorstroom naar functievervulling in fase drie.<br />

5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit<br />

artikel en kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld<br />

over een afwijkende maximale looptijd in rang of een afwijkende leeftijdsgrens.<br />

Artikel 29c Onderofficieren en officieren<br />

1. Onderofficieren en officieren vervullen een functie in fase twee tot uiterlijk<br />

hun vijfendertigste jaar.<br />

2. Bij ministeriële regeling kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels<br />

worden gesteld over een afwijkende leeftijdsgrens.<br />

Artikel 30 Doorstroom naar fase drie<br />

1. Met inachtneming van de leeftijdsgrenzen, genoemd in artikel 29a, 29b en<br />

29c, kan Onze Minister een militair voordragen voor doorstroom naar fase<br />

drie.<br />

2. Wanneer een militair op verzoek van de commandant van het operationeel<br />

commando zijn voorkeur kenbaar maakt voor een of meerdere, door de<br />

commandant van het operationeel commando bepaalde functies en dit leidt<br />

tot een functietoewijzing, die gepaard gaat met een doorstroom naar fase<br />

drie, wordt dit aangemerkt als een voordracht, bedoeld in het eerste lid. Wanneer<br />

geen functietoewijzing plaatsvindt, wordt het kenbaar maken van de<br />

voorkeur door de militair niet aangemerkt als een aanvraag, bedoeld in het<br />

vierde lid.<br />

3. De militair, bedoeld in artikel 29c, wordt uiterlijk drie jaar voor het bereiken<br />

van de in artikel 29c genoemde leeftijdsgrens duidelijkheid verschaft over zijn<br />

mogelijkheden tot doorstroom naar fase drie.<br />

4. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan de militair in fase een of twee<br />

zelf maximaal drie maal een aanvraag voor doorstroom naar fase drie bij Onze<br />

Minister indienen.<br />

5. Onze Minister informeert de militair tijdig over de mogelijkheid, bedoeld in<br />

het vierde lid, gelet op de termijnen, genoemd in artikel 31.<br />

6. Onze Minister kan ten aanzien van militairen in specifieke functiegroepen<br />

bepalen dat deze al in fase een of op een eerder moment in fase twee dan<br />

drie jaar voor het bereiken van de voor hem geldende leeftijdsgrens in fase<br />

twee, als bedoeld in het derde lid, voor doorstroom in aanmerking komen.<br />

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering<br />

van dit artikel.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 15 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

Artikel 31 Besluit inzake doorstroom<br />

1. Onze Minister besluit in beginsel binnen uiterlijk zes weken na ontvangst<br />

van de voordracht, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, of de aanvraag, als<br />

bedoeld in artikel 30, derde lid, op basis van:<br />

a. de beschikbare functies;<br />

b. het aantal militairen dat een bepaalde rang mag bekleden, genoemd in artikel<br />

29 en<br />

c. de geschiktheid van de militair voor functievervulling in fase drie.<br />

2. Bij de bepaling van de geschiktheid van de militair als bedoeld in het eerste<br />

lid, onder c worden ten minste in beschouwing genomen:<br />

a. het verloop van het gevolgde loopbaanpad;<br />

b. de uitkomst van functioneringsgesprekken en beoordelingen;<br />

c. de gevolgde opleidingen;<br />

d. de uitkomst van loopbaangesprekken;<br />

e. de mate waarin de militair voldoet aan de eisen voor functievervulling in fase<br />

3.<br />

3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan worden afgeweken<br />

van de in het eerste lid genoemde termijn van zes weken tot een maximum<br />

van tien weken.<br />

4. In het in het eerste lid genoemde besluit wordt de militair meegedeeld dat<br />

hij:<br />

a. doorstroomt naar fase 3;<br />

b. nog niet doorstroomt naar fase drie;<br />

c. niet doorstroomt naar fase drie.<br />

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering<br />

van dit artikel.<br />

Artikel 31a Begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt<br />

1. De soldaat, genoemd in artikel 29a, de korporaal of de militair met een<br />

overeenkomstige rang, genoemd in artikel 29b, of de militair aan wie een besluit,<br />

als bedoeld in artikel 31, vierde lid onder b of c, is meegedeeld en aan<br />

wie ontslag zal worden verleend op grond van artikel 39, tweede lid, onder i,<br />

wordt door de commandant van het operationeel commando, waarbij hij is ingedeeld,<br />

uiterlijk één jaar voor het beoogde ontslagmoment aangemeld bij het<br />

Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel, voor begeleiding bij<br />

de overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt.<br />

2. De militair die om ontslag verzoekt, kan op zijn aanvraag, onder regie van<br />

het Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel, gedurende ten<br />

hoogste een periode van een jaar, voorafgaand aan de datum van ontslag,<br />

worden begeleid bij de overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt.<br />

3. Afspraken, gemaakt in het kader van de bemiddeling, worden vastgelegd in<br />

het persoonlijk ontwikkelplanformulier, genoemd in artikel <strong>28</strong>a, zesde lid. Artikel<br />

<strong>28</strong>a, zevende tot en met tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.<br />

I. Artikel 39 van het AMAR wordt als volgt gewijzigd.<br />

1. Het eerste lid komt te luiden:<br />

1. Aan de militair kan ontslag op aanvraag worden verleend, indien hij daartoe<br />

aan het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag schriftelijk de wens te kennen<br />

geeft. Indien de ontslagaanvraag wordt ingediend tijdens de proeftijd vindt ar-<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 16 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

tikel 12m, onder b, c of d, van de Militaire ambtenarenwet 1931, geen toepassing.<br />

2. Het tweede lid, onder b, komt te luiden:<br />

b. wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;<br />

3. In het tweede lid, onder g, wordt “behoort tot” vervangen door: is ingedeeld<br />

bij.<br />

4. Het tweede lid, onder i, komt te luiden:<br />

i. wegens het bereiken of overschrijden van de voor hem geldende maximum<br />

looptijd in rang of de voor hem geldende maximum leeftijd in fase twee, als<br />

bedoeld in artikel 29a tot en met 29c;.<br />

5. Het vijfde lid komt te luiden:<br />

5. Aan de militair die behoort tot het reservepersoneel kan voorts nog ontslag<br />

worden verleend indien het op grond van artikel 38 bevoegde gezag handhaving<br />

van die dienstverhouding niet langer nodig oordeelt.<br />

6. Een nieuw achtste lid wordt toegevoegd, dat komt te luiden:<br />

8. Wanneer een ontslag op aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, wordt verleend<br />

in verband met het aanvaarden van een betrekking op de civiele arbeidsmarkt<br />

binnen drie maanden voor het bereiken van de maximum leeftijdsgrens<br />

of maximum looptijd in rang in fase twee, genoemd in de artikelen<br />

29a tot en met 29c, wordt dit ontslag aangemerkt als een ontslag op grond<br />

van het tweede lid, onder i.<br />

J. Artikel 40 komt te luiden:<br />

Artikel 40 Ontslag bij aanvaarding van het ambt van minister of staatssecretaris<br />

Aan de militair die een benoeming tot minister of staatssecretaris aanvaardt,<br />

wordt om die reden ontslag verleend.<br />

K. Artikel 42 vervalt.<br />

L. In artikel 43, eerste lid, worden de woorden “in fase drie” geschrapt,<br />

M. Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:<br />

1. In het tweede lid wordt 'artikel 39, tweede lid, onder c, d, e, f, g en j,' vervangen<br />

door: artikel 39, tweede lid, aanhef en onder c, d, e, f, g, i en j,.<br />

2. Het vijfde lid vervalt onder gelijktijdige vernummering van het zesde in het<br />

vijfde lid.<br />

N. Artikel 126 vervalt.<br />

O. In artikel 130, tweede lid, wordt “hoofdstuk 4” vervangen door: hoofdstuk 3.<br />

P. De artikelen 131 en 131a vervallen.<br />

Q. In artikel 138 wordt “de commandant operationeel commando” vervangen<br />

door: het hoofd defensieonderdeel.<br />

R. Artikel 140 vervalt.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 17 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />

Artikel II<br />

Artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, van Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij<br />

werkloosheid voor de sector Defensie komt te luiden:<br />

a. een functie vervult in fase 2 of 3, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel<br />

m en n, van het Algemeen militair ambtenarenreglement; en<br />

Artikel III<br />

Overgangsbepalingen<br />

1. De militair, die zich in fase twee bevindt en:<br />

a. op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijdsgrens, ingevolge<br />

artikel 29a, 29b of 29c van het Algemeen militair ambtenarenreglement<br />

is gepasseerd, wordt, voor begeleiding bij de overgang naar een betrekking<br />

op de civiele arbeidsmarkt, aangemeld bij het Dienstencentrum<br />

externe bemiddeling defensiepersoneel en ontslagen op grond van artikel<br />

39, tweede lid, onder i, van het Algemeen militair ambtenarenreglement,<br />

waarbij de ontslagdatum minimaal twaalf maanden maar uiterlijk achttien<br />

maanden ligt na het moment van inwerkingtreding van dit besluit;<br />

b. binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijdsgrens,<br />

ingevolge in artikel 29a, 29b of 29c van het Algemeen militair<br />

ambtenarenreglement bereikt, wordt, voor begeleiding bij de overgang<br />

naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt, aangemeld bij het Dienstencentrum<br />

externe bemiddeling defensiepersoneel en op grond van artikel<br />

39, tweede lid, onder i, van het Algemeen militair ambtenarenreglement,<br />

ontslagen, waarbij de ontslagdatum minimaal twaalf maanden maar<br />

uiterlijk achttien maanden ligt na het moment van inwerkingtreding van dit<br />

besluit.<br />

2. Het eerste lid is niet van toepassing, wanneer binnen de genoemde termijn<br />

een besluit wordt genomen, als bedoeld in artikel 31, vierde lid, onder a, van<br />

het Algemeen militair ambtenarenreglement.<br />

Artikel IV<br />

Inwerkingtreding<br />

Dit besluit treedt in werking met ingang van ……. 20<strong>10</strong>.<br />

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting<br />

in het Staatsblad zal worden geplaatst.<br />

De Staatssecretaris van Defensie,<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 18 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong><br />

NOTA VAN TOELICHTING<br />

1. Algemeen<br />

Bij Stb. 2007, 576, is onder meer het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR)<br />

gewijzigd in verband met de invoering van het flexibel personeelssysteem (FPS). Het ging<br />

hier om de eerste noodzakelijke wijzigingen met het oog op de invoering van het FPS met<br />

ingang van 1 januari 2008. Met ingang van dezelfde datum trad namelijk in werking de Wet<br />

van 8 november 2007 tot wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 (MAW 1931) en<br />

intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder<br />

andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht (Stb. 2007,<br />

480).<br />

Het doel van FPS is tweeledig. Ten eerste een voortdurende talentontwikkeling van het<br />

personeel. Dit gebeurt via opleidingen, loopbaanbeleid- en begeleiding alsmede door<br />

werkervaring op te doen in opeenvolgende functies. De investering in talentontwikkeling<br />

leidt niet alleen tot kwalitatief optimale personeelsopbouw en meer loopbaanmogelijkheden<br />

voor de militair maar ook tot een versterking van de arbeidsmarktkwalificatie van de militair.<br />

Deze kwalificatie is van belang, wanneer de militair, hetzij om organisatorische redenen,<br />

hetzij op vrijwillige basis, zijn loopbaan voortzet buiten het Ministerie van Defensie. Ten<br />

tweede is FPS gericht op het realiseren en handhaven van een evenwichtige opbouw van<br />

het personeelsbestand.<br />

Met deze tweeledige doelstelling in gedachten is in het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector<br />

Defensie 2007-<strong>2009</strong> een aantal uitgangspunten met de centrales van overheidspersoneel<br />

overeengekomen voor de verdere invoering van FPS. Die uitgangspunten zijn nadien in<br />

overleg met de centrales nader ingevuld in de beleidsuitwerking FPS, waarin het<br />

beleidskader in verband met de voortgezette invoering van FPS wordt beschreven. De<br />

voorliggende wijziging van het AMAR behelst de vertaling van een deel van dit<br />

beleidskader in de regelgeving op het niveau van algemene maatregel van bestuur.<br />

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om delen van ministeriële regelgeving op<br />

te nemen in het AMAR.<br />

Daarnaast behelzen de in onderhavig besluit opgenomen maatregelen onder meer een<br />

verdere uitvoering van artikel 12 quinquies van de MAW 1931. Dit artikel was toegevoegd<br />

bij het al genoemde Stb. 2007, 480. Het gaat hierbij vooral om de invulling van de<br />

sturingsinstrumenten “maximum leeftijden voor een aanstelling als militair ambtenaar en<br />

voor functietoewijzing” en “het maximum aantal jaren dat een militair ambtenaar in een<br />

rang mag dienen”. Het nader invullen en hanteren van deze sturingsinstrumenten is<br />

noodzakelijk met het oog op een zo optimaal mogelijke personeelsopbouw, die is<br />

gerelateerd aan de taakstelling van de krijgsmacht. Uitgangspunt hierbij is een piramidale<br />

personeelsopbouw met een brede basis van jongere militairen uitlopend naar de spits met<br />

oudere militairen. Deze piramidale opbouw is wenselijk met het oog op de operationele<br />

taakstelling van Defensie, waarbij de nadruk ligt op fysiek en mentaal belastende<br />

uitzendingen, maar ook met het oog op een verantwoorde besteding van<br />

personeelskosten.<br />

De staatssecretaris van Defensie heeft met de centrales van overheidspersoneel in de<br />

Sectorcommissie Defensie overeenstemming bereikt over de in dit besluit opgenomen<br />

maatregelen.<br />

2. Vormgeving FPS<br />

2.1. Talentontwikkeling gericht op het bieden van een optimaal vooruitzicht op<br />

een loopbaan bij Defensie of eventueel daarbuiten.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 93229322 Pagina 1 van 19<br />

16-3-20<strong>10</strong>


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

FPS richt zich erop om de medewerker, direct vanaf het moment van aanstelling, via<br />

talentontwikkeling naar een kwalitatief hoger niveau te brengen. Dit gebeurt via opleidingen<br />

en door werkervaring op te doen in opeenvolgende functies. Als leidraad hierbij wordt<br />

uitgegaan van de niveaus in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB-niveaus) 1 .<br />

Uitgangspunt bij talentontwikkeling is, dat, gegeven het personeelsaanbod, bij zowel de<br />

organisatie als de medewerker het bewustzijn en de bereidheid bestaat om te investeren in<br />

die ontwikkeling. Hierbij wordt onderkend dat voor verschillende functies verschillende<br />

talenten benodigd zijn. Defensie gaat zoveel mogelijk uit van aanwezig talent en stelt zich<br />

proactief op in de ontwikkeling hiervan. Hierdoor wordt geanticipeerd op het maken van<br />

keuzes. Defensie biedt zijn personeelsleden perspectief door een actieve ontwikkeling van<br />

hun talenten, wat tot uitdrukking komt in de erkenning van de verworven competenties. De<br />

investering in talentontwikkeling, die moet resulteren in een hoger WEB-niveau, leidt ook<br />

tot een versterking van de arbeidsmarktkwalificatie en draagt daarmee bij aan het adagium<br />

“van werk naar werk”, zoals dat ook door het Kabinet wordt uitgedragen.<br />

Een voorwaarde voor talentontwikkeling is dat er zoveel mogelijk maatwerk wordt<br />

geleverd. Een cruciale rol is hierbij weggelegd voor de leidinggevenden op alle niveaus. De<br />

Defensieorganisatie is er voor verantwoordelijk dat leidinggevenden ervan doordrongen<br />

zijn dat investeren in de ontwikkeling van de individuele militair het goed functioneren van<br />

de Defensieorganisatie niet belast, maar daaraan juist een positieve bijdrage levert.<br />

De militaire loopbaan is binnen FPS op hoofdlijnen te onderscheiden in drie fasen.<br />

• Fase 1 begint als de loopbaan bij Defensie start en duurt tot het einde van de<br />

dienverplichting.<br />

• Fase 2 begint aan het einde van de dienverplichting en gaat over in de derde fase op het<br />

moment dat de militair een positief doorstroombesluit heeft gekregen.<br />

• Fase 3 start als een positief doorstroombesluit is genomen en eindigt in beginsel bij het<br />

leeftijdsontslag van de militair.<br />

Militairen, die bij hun aanstelling geen startkwalificatie (WEB1; beneden niveau<br />

MBO2/HAVO, zie overzicht WEB-niveaus in voetnoot 1) hebben, zullen alsnog beschikken<br />

over een startkwalificatie (WEB2), wanneer zij de initiële opleiding (fase 1)hebben<br />

doorlopen. Gedurende hun resterende aanstellingsduur tijdens fase 1 en 2 zal hun WEBniveau<br />

door opleidingen en werkervaring naar een hoger niveau worden gebracht (WEB3<br />

of 4). Militairen met een startkwalificatie (WEB2 en hoger) kunnen ervoor zorgen dat zij<br />

zich na hun aanstelling via opleidingen en werkervaring in fase 1 en 2 opwerken naar een<br />

hoger niveau (WEB3 of 4).<br />

Door het zo goed mogelijk inrichten, faciliteren en ondersteunen van de talentontwikkeling<br />

moet een kader ontstaan, waarbinnen de militair zich via opleidingen en werkervaring kan<br />

ontwikkelen naar een hoger niveau, zodat niet alleen een langere loopbaan bij Defensie<br />

aantrekkelijk en mogelijk is (behoud), maar ook, wanneer de loopbaan niet binnen<br />

1 Niveaus Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)<br />

Web1: Eenvoudige uitvoerende werkzaamheden Assistentopleiding 0,5-1 jaar<br />

Web2: Uitvoerende werkzaamheden Basisberoepsopleiding 2-3 jaar (NB WEB2 is een startkwalificatie, vanaf MBO/HAVO)<br />

Web3: Volledig zelfstandige uitvoering werkzaamheden Vakopleiding 2-4 jaar<br />

Web4: Als niveau 3 met brede inzetbaarheid of specialisatie Middenkaderopleiding 3-4 jaar/Specialistenopleiding 1-2 jaar<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 2 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

Defensie wordt voortgezet, de kans op een loopbaan buiten Defensie zoveel mogelijk is<br />

gegarandeerd (“van werk naar werk”).<br />

Het voorgaande is tot uitdrukking gebracht in de voorliggende wijziging van het AMAR,<br />

waarbij vooral het investeren in opleidingen, een duidelijk functietoewijzingsproces, het<br />

intensiveren van loopbaanbegeleiding en een eenduidig en transparant doorstroomproces<br />

relevant zijn voor het wezenskenmerk van FPS, te weten het mogelijk maken dat de militair<br />

zich kan ontwikkelen naar een hoger niveau, niet alleen bij Defensie, maar ook, in<br />

voorkomend geval, buiten Defensie. Daarnaast kan tegelijkertijd een personeelsbestand<br />

worden gegarandeerd dat, gerelateerd aan de taakstelling van de krijgsmacht, in<br />

kwantitatief en kwalitatief opzicht zo optimaal mogelijk is opgebouwd.<br />

2.2. Opleidingen (Hoofdstuk 3, paragraaf 1, AMAR)<br />

Permanent investeren in opleidingen is belangrijk, zowel met het oog op behoud en<br />

doorstroom als met het oog op arbeidsmarktkwalificatie van de militair die loopbaan buiten<br />

Defensie voortzet. Opleidingen leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de<br />

doelstelling om talent te ontwikkelen en de militair na zijn aanstelling gedurende de diverse<br />

FPS-loopbaanfasen naar een hoger WEB-niveau te brengen. Daarnaast zijn opleidingen<br />

ook noodzakelijk met het oog op een volgende functie, de verdere loopbaan of de<br />

gewenste persoonlijke ontwikkeling.<br />

Het opleidingspakket, dat vanaf het moment van aanstelling ter beschikking staat, bestaat<br />

uit de initiële opleiding, functie- en loopbaanopleidingen en de opleidingen persoonlijke<br />

ontwikkeling, zowel intern als extern gericht. In paragraaf 1 van Hoofdstuk 3 van de<br />

voorgestelde AMAR-wijzigingen zijn deze opleidingsvoorzieningen opgenomen.<br />

2.2.1. Initiële, functie- en loopbaanopleidingen<br />

In het voorgestelde artikel 13 AMAR is opgenomen de initiële opleiding, gericht op het<br />

verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste functie(s) waarvoor de<br />

militair is bestemd.<br />

Functieopleidingen, als bedoeld in artikel 14 AMAR, zijn gericht op het verkrijgen van de<br />

benodigde kennis en vaardigheden voor de vervulling van de huidige functie, voor<br />

vervolgfuncties die passen in de groep van waarbinnen de loopbaan wordt vervuld of voor<br />

voor vervolgfuncties die in een andere groep liggen dan waarvoor de militair oorspronkelijk<br />

is bestemd.<br />

Loopbaanopleidingen (artikel 15 AMAR) zijn gericht op het verwerven van kennis en<br />

vaardigheden die nodig zijn voor het vervullen van functies waaraan een hogere rang is<br />

verbonden dan de rang die wordt bekleed. Loopbaanopleidingen hebben daarom een<br />

rechtstreekse relatie met het loopbaanbeleid en de daarmee samenhangende<br />

loopbaanpatronen.<br />

2.2.2. Opleidingen persoonlijke ontwikkeling<br />

Met de invoering van FPS wordt vooral extra geïnvesteerd in opleidingen die zich richten<br />

op de persoonlijke ontwikkeling binnen Defensie of op het vervolgen van de loopbaan op<br />

de civiele arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om de volgende opleidingen, die hun grondslag<br />

hebben in respectievelijk artikel 16 en 16a AMAR:<br />

a. Intern gerichte opleidingen (gericht op een loopbaan binnen Defensie; artikel 16 AMAR):<br />

Na afloop van de initiële dienverplichting (fase 1) krijgt de militair meer<br />

keuzemogelijkheden ten aanzien van het vervolg van de loopbaan binnen Defensie.<br />

Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling kunnen daarbij ondersteunen.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 3 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

Dit betekent dat zorgvuldig zal worden gekeken naar de capaciteiten en wensen van de<br />

militair. De verschillende opleidingsmogelijkheden zullen daarop verder worden afgestemd.<br />

In het verleden werd de hoogte van de vergoeding in tijd en geld bij opleidingen (gericht op<br />

interne werkzekerheid) vastgesteld aan de hand van het criterium of zij geheel of mede in<br />

belang van de dienst aangemerkt konden worden. In de FPS-situatie worden de<br />

opleidingen in het kader van de intern gerichte persoonlijke ontwikkeling volledig vergoed<br />

in tijd (meestal binnen diensttijd) en geld.<br />

b. Extern gerichte opleidingen (gericht op een loopbaan buiten Defensie; artikel 16a<br />

AMAR): De militair, die Defensie om organisatorische redenen moet of op vrijwillige basis<br />

wil verlaten, wordt voorbereid op het vervolgen van de loopbaan op de civiele<br />

arbeidsmarkt. Ten minste één jaar voor dienstverlating wordt de militair door tussenkomst<br />

van de loopbaanbegeleider aangemeld bij het Dienstencentrum Externe Bemiddeling<br />

Defensiepersoneel (DCEBD), dat een regiefunctie vervult en verantwoordelijk is voor<br />

begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt. Aan de hand van de persoonlijke situatie van de<br />

militair wordt een analyse gemaakt van de positie van de militair op de arbeidsmarkt (EVCassessment).<br />

Uitgangspunt zijn de beroepswensen van de militair. Daarbij wordt rekening<br />

gehouden met zijn werkervaring, competenties en de situatie op de arbeidsmarkt. Indien er<br />

tekorten in het opleidingsniveau worden geconstateerd, wordt nagegaan welke opleidingen<br />

nodig zijn om de afstand naar de arbeidsmarkt te overbruggen en worden de noodzakelijk<br />

bevonden opleidingen aangeboden. De wens van de militair staat hierbij centraal. Dit<br />

beleid geldt defensiebreed en zal voor elke militair gelden ongeacht het OPCO waarbij hij<br />

is ingedeeld dan wel het Defensieonderdeel, waar hij werkzaam is.<br />

Zoals hierboven is aangegeven kan de militair een extern gerichte opleiding als bedoeld in<br />

artikel 16a AMAR ook in een vroegtijdig stadium van zijn loopbaan aanvragen bij een<br />

voorgenomen vrijwillig vertrek. De voorzieningen als bedoeld in artikel 16a AMAR zijn<br />

onverkort van toepassing. Afspraken hieromtrent worden na advies van de<br />

loopbaanbegeleider vastgelegd in een POP.<br />

Vanuit het uitgangspunt dat de militair bij het verlaten van de Defensieorganisatie zoveel<br />

mogelijk van werk naar werk wordt begeleid, biedt Defensie voorzieningen in tijd en geld<br />

ter ondersteuning aan. De hoogte van de voorziening verschilt naar gelang de situatie:<br />

- De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten, maar wel binnen hetzelfde<br />

functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is en op een vergelijkbaar werkniveau;<br />

- De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten en buiten het functiegebied,<br />

waarin hij bij Defensie werkzaam is of op een hoger werkniveau binnen hetzelfde<br />

functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is.<br />

Wat het werkniveau betreft geldt in beide gevallen dat als ijkpunt voor de eventueel<br />

benodigde opleiding het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />

arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. De nadere uitwerking evenals de voorzieningen<br />

zullen op ministerieel niveau worden geregeld.<br />

2.3. Functietoewijzing en bevordering (Hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3, AMAR)<br />

In Hoofdstuk 3, paragraaf 2, zijn de bepalingen over de wijze van functietoewijzing<br />

opgenomen. Hierbij is het huidige beleid vrijwel ongewijzigd gebleven. Wel is meer<br />

flexibiliteit aangebracht in de duur van de functievervulling. Een functie wordt in beginsel<br />

voor minimaal twee en maximaal drie jaar toegewezen en kan worden verlengd tot<br />

maximaal vijf jaar. In de praktijk is gebleken dat deze maximale functievervullingsduur voor<br />

specifieke functiegroepen niet toereikend is. Om die reden is enige flexibiliteit aangebracht<br />

voor specifiek (in overleg met de centrales van overheidspersoneel) aan te wijzen<br />

functiegroepen.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 4 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

In paragraaf 3 van hetzelfde hoofdstuk 3 zijn de bepalingen over bevordering opgenomen.<br />

In deze bepalingen zijn vrijwel geen inhoudelijke wijzigingen in het beleid aangebracht.<br />

2.4. Loopbaanbegeleiding (Hoofdstuk 3, paragraaf 4, AMAR)<br />

2.4.1. Cyclus loopbaanbegeleiding<br />

Uitgangspunt is, dat de militair gedurende zijn gehele militaire loopbaan wordt begeleid bij<br />

het vormgeven van zijn loopbaan. Om dit te benadrukken is de loopbaanbegeleiding in zijn<br />

geheel in een aparte paragraaf 4 in Hoofdstuk 3 van het AMAR is opgenomen.<br />

De begeleidingscyclus ziet er op hoofdlijnen als volgt uit:<br />

- De militair komt op functie en met zijn functionele chef wordt besproken wat de chef van<br />

de militair verwacht en wat de zienswijze van de militair over de manier van<br />

functievervulling is.<br />

- Na maximaal een jaar krijgt de militair een functioneringsgesprek. In principe gebeurt dit<br />

op initiatief van de chef, maar het kan ook op verzoek van de militair. Het gesprek gaat<br />

over de zienswijze van zowel de militair als zijn chef over het functioneren van de militair in<br />

zijn huidige functie en de relatie met zijn chef. In dat gesprek komt onder andere het<br />

eventueel aanstaande loopbaangesprek aan de orde. Het kan daarbij onder meer gaan om<br />

de vraag of afspraken uit een eerder loopbaangesprek zijn nagekomen en al dan niet een<br />

vervolg behoeven of de enkele vraag of de militair zich al heeft voorbereid op het gesprek<br />

in die zin dat hij heeft nagedacht over eventuele toekomstplannen. De uitkomsten van het<br />

functioneringsgesprek worden vastgelegd in het functioneringsgesprekformulier.<br />

- Militairen in fase 1 krijgen een jaar voor het einde van hun dienverplichting hun eerste<br />

loopbaangesprek. Op verzoek van de militair of als er een specifieke aanleiding voor is,<br />

kunnen zij ook al eerder een loopbaangesprek krijgen. Overigens, wanneer sprake is van<br />

een langer durende dienverplichting (officieren en vliegers) vindt dit loopbaangesprek altijd<br />

eerder plaats. Vanaf fase 2 heeft elke militair gedurende iedere functievervullingsperiode,<br />

maar minstens eenmaal per drie jaar, binnen FPS standaard een loopbaangesprek met<br />

zijn loopbaanbegeleider. Het initiatief voor het loopbaangesprek ligt bij de<br />

loopbaanbegeleider. De militair kan ook zelf om een (extra) gesprek vragen. Het<br />

loopbaangesprek is toekomstgericht en kijkt verder vooruit dan het functioneringsgesprek.<br />

Ontwikkelafspraken die uit het loopbaangesprek voortvloeien, worden, na interne<br />

afstemming over de uitvoerbaarheid en uitvoering van die afspraken, vastgelegd in het<br />

POP en bekrachtigd door of namens de Commandant van het OPCO (C-OPCO). De<br />

afspraken in het POP zijn dan afspraken tussen de militair en het OPCO. De geldigheid is<br />

functie-, eenheids-, OPCO- en defensieonderdeel-overstijgend.<br />

- Als er aanleiding toe is, kan op verzoek van de militair, of op initiatief van zijn chef of de<br />

organisatie een beoordeling worden opgemaakt over de militair (de regel blijft: “niet<br />

beoordelen, tenzij…”).<br />

- Aan de militair wordt een volgende functie toegewezen. Daarbij wordt rekening<br />

gehouden met de afspraken in zijn POP en met zijn belangstellingsregistratie of sollicitatie.<br />

- De POP-afspraken van de militair gaan mee naar de volgende functie. Deze afspraken<br />

blijven dus geldig.<br />

- De begeleidingscyclus herhaalt zich in de volgende functie.<br />

De hiervoor beschreven cyclus ziet op de situatie dat de militair in dienst blijft. Het kan ook<br />

gebeuren dat de militair op enig moment besluit of te kennen geeft dat hij zijn loopbaan<br />

buiten Defensie wil voortzetten. De loopbaanbegeleiding stopt dan niet, maar krijgt een<br />

ander karakter. Het dossier van de militair wordt, tenzij de militair al een andere baan heeft<br />

aanvaard, overgedragen aan het DCEBD. Het DCEBD heeft de regie over de bemiddeling<br />

van werk naar werk, ook buiten Defensie. Hierbij is het uitgangspunt de keuzevrijheid van<br />

de militair in zijn beroepswensen. De loopbaanbegeleider en ook de leidinggevende blijven<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 5 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

waar nodig bij dit proces betrokken, vooral waar het gaat om het volgen van eventueel<br />

noodzakelijke opleidingen.<br />

2.4.2. Het functioneringsgesprek (FG; artikel <strong>28</strong> AMAR)<br />

Functioneringsgesprekken zijn essentieel voor de begeleiding van het defensiepersoneel<br />

in de huidige functie. Daarom is het niet alleen noodzakelijk dat elke direct leidinggevende<br />

minstens eenmaal per jaar een FG houdt met de militair, maar ook dat de kwaliteit van de<br />

gesprekken het vereiste niveau heeft. De chef is verantwoordelijk voor het coachen en<br />

begeleiden van de medewerker. Het bewaken van de uitvoering van gemaakte afspraken<br />

ligt zowel bij de militair en als bij zijn chef. Het functioneringsgesprekformulier, waarin het<br />

verslag en de gemaakte afspraken worden vastgelegd dient mede ter ondersteuning<br />

hiervan. Het formulier wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.<br />

2.4.3. Het loopbaangesprek en het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP; artikel <strong>28</strong>a<br />

AMAR)<br />

Een belangrijk onderdeel van de taak van de loopbaanbegeleider is het begeleiden,<br />

adviseren en ondersteunen van militairen bij hun loopbaanontwikkeling. Het belangrijkste<br />

middel hiervoor is het houden van loopbaangesprekken. Het loopbaangesprek is<br />

toekomstgericht en gaat over de wensen, verwachtingen en capaciteiten van de militair, en<br />

op basis hiervan, de mogelijkheden en onmogelijkheden voor het vervolg van de loopbaan<br />

in het eigen loopbaanspoor of elders binnen Defensie. Wat wil de militair zelf, wat kan hij,<br />

welke mogelijkheden zijn er. Met andere woorden, de loopbaanontwikkeling van de militair<br />

staat centraal. Daarnaast zijn de gesprekken ook voor een belangrijk deel gericht op het zo<br />

lang mogelijk behouden van de militair voor de defensieorganisatie. Daarbij wordt zowel<br />

gekeken naar de mogelijkheden binnen het eigen loopbaanspoor, als naar andere<br />

loopbaansporen, binnen of buiten het eigen defensieonderdeel. De loopbaanbegeleider en<br />

de militair bekijken samen wat geschikte opties zijn en welke ontwikkelactiviteiten daar<br />

eventueel voor nodig zijn. De loopbaanbegeleider helpt bij het duidelijk krijgen en invullen<br />

van de belangstellingsregistratie. Het loopbaangesprek kan leiden tot afspraken over een<br />

ontwikkelrichting, met daaraan gekoppeld bijvoorbeeld een opleiding, een coachingstraject<br />

of de opbouw van bepaalde ervaring. Het kan ook leiden tot afspraken over (aspecten van)<br />

een volgende functievervulling, bijvoorbeeld over de duur van de functievervulling, in welke<br />

regio of bij welk onderdeel. Het loopbaangesprek richt zich, zoals aangegeven, op de<br />

loopbaanontwikkeling van de militair. Dit kan er ook toe leiden dat het door de organisatie<br />

nagestreefde behoud niet het uiteindelijke resultaat zal zijn, omdat de militair voortzetting<br />

van zijn loopbaan buiten Defensie ambieert. In dat geval kan ook gebruik worden gemaakt<br />

van de expertise van het DCEBD, waar het gaat om overzicht van en inzicht in de<br />

mogelijkheden op de externe arbeidsmarkt.<br />

De tijdens een loopbaangesprek gemaakte loopbaanafspraken worden opgenomen in het<br />

POP. Voor eenmaal gemaakte afspraken geldt uitdrukkelijk: “afspraak = afspraak”. De<br />

afspraken hebben een bindend en afdwingbaar karakter. Hiertoe worden waarborgen<br />

opgenomen in het AMAR. Het bindende karakter verplicht het OPCO en de directe chef tot<br />

het realiseren van de POP-afspraken. Ook voor de militair zijn de afspraken in het POP<br />

bindend. Als de organisatie de gemaakte afspraken door onvoorziene, zwaarwegende<br />

omstandigheden niet kan realiseren, biedt het OPCO de militair een gelijkwaardig<br />

alternatief. Ook bij functiewisseling van de militair blijven de POP-afspraken van kracht.<br />

Ook de nieuwe directe chef is aan de afspraken gebonden. In het volgende<br />

loopbaangesprek met de loopbaanbegeleider wordt onder andere de voortgang van het<br />

POP besproken en geëvalueerd. Op basis hiervan wordt het POP geactualiseerd of wordt<br />

een nieuw POP opgesteld. Daarvoor geldt dezelfde procedure etc. als hierboven<br />

beschreven.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 6 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

2.4.4. Beoordelingen (artikel <strong>28</strong>b AMAR)<br />

Beoordelingen maken ook deel uit van de loopbaancyclus. In tegenstelling echter tot<br />

functionerings- en loopbaangesprekken, waar sprake is van een vaste frequentie, vindt<br />

een beoordeling alleen plaats, wanneer de militair of de commandant dit wenselijk acht. De<br />

regelgeving in het voorliggend besluit wordt geen wijziging in het vigerende beleid<br />

aangebracht.<br />

2.5. Doorstroom (Hoofdstuk 4 AMAR)<br />

Onderscheid moet worden gemaakt tussen interne en externe doorstroom. Interne<br />

doorstroom ziet op het overgaan naar de volgende loopbaanfase binnen Defensie, externe<br />

doorstroom op het voortzetten van de loopbaan buiten Defensie.<br />

Externe doorstroom kan om verschillende redenen (vrijwillig of vanuit organisatorische<br />

overwegingen) in diverse stadia van de loopbaan plaatsvinden. De volgende situaties van<br />

interne en externe doorstroom kunnen worden onderscheiden:<br />

a. Interne doorstroom van fase 1 naar fase 2. Vanaf de datum indiensttreding tot en met<br />

de initiële dienverplichting bevindt de militair zich in fase 1 van zijn loopbaan. Door het<br />

verstrijken van de periode van de initiële dienverplichting stroomt de militair door naar<br />

fase 2, zonder nadere selectie.<br />

b. Vrijwillig vertrek in fase 2. Het staat de militair vrij om na afloop van fase 1 Defensie te<br />

verlaten. Dus ook direct aansluitend op of kort na het aflopen van de dienverplichting<br />

(fase 1). De essentie van de dienverplichting is het creëren van rechtszekerheid en<br />

rechtsgelijkheid, zowel voor de organisatie als het individu. De dienverplichting,<br />

verbonden aan de aanstelling is wettelijk vastgelegd in artikel 12k van de Militaire<br />

ambtenarenwet 1931. Het uitgangspunt van FPS is het zo lang mogelijk behouden van<br />

personeel. In die zin past het niet om ontslag tijdens de dienverplichting te faciliteren.<br />

Hiermee zou ook worden afgeweken van de wettelijke kaders.<br />

In zeer bijzondere gevallen kan maatwerk leiden tot een ontslagmoment vóór het einde<br />

van de dienverplichting. De situatie kan zich namelijk voordoen dat de militair kort voor<br />

of na afloop van de dienverplichting de mogelijkheid heeft ander werk buiten Defensie<br />

te aanvaarden. De militair kan in ieder geval in het loopbaangesprek, 1 jaar voor de<br />

einddatum van de dienverplichting, al aangeven wat zijn voornemens na einde<br />

dienverplichting zijn. Wanneer de militair vervolgens ontslag wil nemen, moet hij dit<br />

aanvragen bij het tot ontslag bevoegde gezag. Een kennisgeving bij de<br />

loopbaanbegeleider volstaat niet.<br />

De formele opzegtermijn bedraagt ten minste 3 maanden (artikel 47, tweede lid,<br />

AMAR). Om de overstap naar de civiele arbeidsmarkt te vereenvoudigen, kan op basis<br />

van artikel 47, vierde lid, AMAR, wanneer een militair kort voor of na het verstrijken van<br />

zijn dienverplichting een andere functie buiten Defensie kan aanvaarden, flexibel<br />

worden omgegaan met de opzegtermijn van 3 maanden bij ontslag op aanvraag. Als<br />

uitgangspunt geldt wel dat de opzegtermijn minstens 1 maand bedraagt en het<br />

daadwerkelijk ontslagmoment buiten de periode van de dienverplichting ligt.<br />

Wanneer sprake is van een vrijwillig vertrek na het einde van de dienverplichting, vindt<br />

het ontslag feitelijk plaats tijdens fase 2. Dit betekent dat de voorzieningen van<br />

toepassing zijn, die altijd bij vrijwillig vertrek tijdens fase 2 van toepassing zijn.<br />

- Loopbaanbegeleiding. De loopbaan- en functioneringsgesprekken vinden plaats<br />

volgens het reguliere patroon.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 7 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

- Bemiddeling 2 . De bemiddelingsinspanning vindt, gedurende maximaal 1 jaar<br />

voorafgaand aan het ontslag, plaats door het DCEBD en is voor iedereen gelijk (artikel<br />

31a AMAR). De feitelijke bemiddeling kan, wanneer de militair dit wenst, ook door een<br />

bemiddelingsorganisatie van zijn keuze plaatsvinden. In dat geval blijft de regie wel bij<br />

het DCEBD liggen.<br />

Een vrijwillig vertrek kan worden veroorzaakt door een intensief uitzendverleden. Als in<br />

dat geval sprake is van een indicatie van het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk<br />

Werk (DCBMW), blijft de militair gedurende de bemiddelingsperiode op zijn functie<br />

geplaatst, maar wordt hij niet meer ingezet (uitzending, varen, vliegen of oefenen). Het<br />

is wel mogelijk de militair andere passende werkzaamheden op te dragen.<br />

- Opleidingen. De militair komt in aanmerking voor “Extern gerichte opleidingen” (artikel<br />

16a AMAR).<br />

- Uitkering in geval van werkloosheid na vertrek. Aangezien sprake is van een vrijwillig<br />

vertrek bestaat geen recht op een WW-uitkering.<br />

- Loonsuppletie bij aanvaarding ander werk. Er bestaat geen aanspraak op<br />

loonsuppletie, tenzij sprake is van een vrijwillig vertrek op basis van een indicatie<br />

DCBMW in verband met een intensief uitzendverleden. De suppletie bedraagt in dat<br />

geval maximaal 50% van het verschil in loon over een periode van maximaal 3 jaar.<br />

c. Interne doorstroom van fase 2 naar fase 3: Voor het grootste deel van de militairen zal<br />

de doorstroom van fase 2 naar fase 3 in FPS een eenvoudig proces zijn dat<br />

voorspelbaar is en in goed overleg plaatsvindt. Het doorstroom- en selectieproces is<br />

opgenomen in de artikelen 29 tot en met 31 van het AMAR. Vanaf het moment van zijn<br />

aanstelling hebben alle militairen tijdens fase 1 en 2 de mogelijkheid zich via<br />

werkervaring en opleidingen te kwalificeren voor doorstroom naar fase 3. Deze weg<br />

naar kwalificatie voor doorstroom is voor de diverse categorieën personeel als volgt<br />

geregeld.<br />

- Soldaten en overeenkomstige rangen komen niet in aanmerking voor doorstroom<br />

naar fase 3 (artikel 29a AMAR), tenzij zij zich kwalificeren voor de rang van korporaal<br />

of een overeenkomstige rang en vervolgens voor een (onder)officiersrang. Wanneer zij<br />

zich niet kwalificeren voor doorstroom naar fase 3 wordt voor deze categorie het<br />

sturingsinstrument “maximale looptijd in rang” gehanteerd. Voor deze categorie zal een<br />

maximum looptijd in rang gelden van 8 jaar, waarna ontslag plaatsvindt. Gelet op de<br />

gemiddelde leeftijd bij indiensttreding, grotendeels vanaf 17 tot 20 jaar, betekent dit dat<br />

het ontslag ruim voor 30 jaar plaatsvindt. Echter, met het oog op hun positie op de<br />

arbeidsmarkt moet in voorkomend geval het ontslag, ook wanneer op dat moment nog<br />

niet de maximale doorlooptijd in rang is bereikt, plaatsvinden bij het bereiken van<br />

uiterlijk het 30 ste levensjaar. In dat geval vindt ontslag plaats op grond van het bereiken<br />

van de leeftijd van 30 jaar. Één jaar voor het verstrijken van de maximum looptijd in<br />

rang of het bereiken van de maximum leeftijd, worden soldaten door het OPCO,<br />

waarbij zij zijn ingedeeld, aangemeld bij het DCEBD (artikel 31a AMAR).<br />

- Korporaals en overeenkomstige rangen komen niet in aanmerking voor doorstroom<br />

naar fase 3 (artikel 29b AMAR), tenzij zij zich kwalificeren voor (onder-)officiersfuncties.<br />

Gelet op de positie op de arbeidsmarkt worden, moet, wanneer zij niet voor fase 3 in<br />

aanmerking komen, het ontslag uiterlijk plaatsvinden op het moment van het bereiken<br />

van hun 32 e levensjaar. Voor marechaussees der 1 e en 2 e klasse is een maximale<br />

looptijd in rang van in totaal 6 jaar bepaald. Voor marechaussees in deze rangen is<br />

slechts een beperkt aantal, gelijksoortige functies beschikbaar. Om mogelijke<br />

2 Zowel bij gedwongen als bij vrijwillig vertrek begint de bemiddeling met de intake door de DCEBD. Blijkt bij vrijwillig ontslag dat<br />

betrokkene geen ondersteuning door Defensie nodig heeft (bijvoorbeeld al andere baan) bij voortzetting van zijn loopbaan extern,<br />

wordt de bemiddeling beëindigd<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 8 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

motivatieproblemen te voorkomen is ervoor gekozen om voor deze groep dit<br />

sturingsinstrument te gebruiken (artikel 29b, tweede lid, AMAR). Één jaar voor die<br />

datum worden zij door het OPCO, waarbij zij zijn ingedeeld, aangemeld bij het DCEBD<br />

(artikel 31a AMAR).<br />

Van de hiervoor genoemde ontslagleeftijden voor soldaten, korporaals en<br />

overeenkomstige rangen en standen kan bij wijze van uitzondering, wanneer sprake is<br />

van acute vullingproblemen bij specifieke functiegroepen, tijdelijk worden afgeweken<br />

(artikel 29a, vijfde lid, en 29b, vijfde lid, AMAR). Daarbij moet rekening worden<br />

gehouden met de arbeidsmarktpositie van de betrokken militairen en moet<br />

overeenstemming met de militair zelf bestaan. Bij een afwijking van de hiervoor<br />

genoemde ontslagleeftijden zullen aan de militair “van werk naar werk”-trajecten<br />

worden aangeboden, zoals die worden gerealiseerd onder de regie van het DCEBD.<br />

- Voor onderofficieren en officieren (artikel 29c AMAR) zal het reguliere proces van<br />

loopbaan- en functioneringsgesprekken tijdens fase 2 al een duidelijk beeld geven van<br />

de mogelijkheden op doorstroom. De organisatie geeft de militair tijdig in fase 2<br />

(uiterlijk 3 jaar vóór vertrekdatum, doorgaans rond de leeftijd van 32 jaar) duidelijkheid<br />

over zijn mogelijkheden om door te stromen naar fase 3 of de militair die voor<br />

doorstroom in aanmerking wil komen, dient hiervoor een verzoek in. In de artikelen 30<br />

en 31 AMAR is dit doorstroom- en selectieproces uitgewerkt. De vertrekdatum bij een<br />

negatief doorstroombesluit ligt bij het bereiken van de 35-jarige leeftijd. Deze leeftijd is<br />

mede ingegeven door de positie van de militair op de arbeidsmarkt. Voor militairen met<br />

een langere dienverplichting (officieren, 7 jaar, en vliegers, <strong>10</strong> jaar) zal zoveel mogelijk<br />

direct aan het einde van die dienverplichting duidelijkheid worden verschaft over het<br />

doorstroomperspectief.<br />

Ook hier geldt dat van de hiervoor genoemde ontslagleeftijden bij wijze van<br />

uitzondering, wanneer sprake is van acute vullingproblemen bij specifieke<br />

functiegroepen, tijdelijk kan worden afgeweken. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden<br />

en uitgangspunten als bij soldaten en korporaals. Ook kan in bepaalde gevallen, waar<br />

specialisme en ervaring zich koppelen in langere trajecten, het uitstroommoment enige<br />

jaren later liggen dan bij het bereiken van de 35-jarige leeftijd. Hierbij kan worden<br />

gedacht aan onder meer medisch personeel, vliegers en technisch personeel.<br />

Dit laat echter onverlet, dat ook hier, met het oog op het streven naar zoveel mogelijk<br />

behoud, al in een zo vroeg mogelijk stadium duidelijkheid wordt gegeven over de<br />

doorstroomperspectieven.<br />

Wanneer het feitelijk ontslag plaatsvindt, heeft Defensie nog steeds de<br />

verantwoordelijkheid tot het leveren van een bemiddelingsinspanning. Ook blijft<br />

onverkort overeind dat sprake moet zijn van een voldoende arbeidsmarktkwalificatie<br />

van de werknemer. De afspraak, dat tijdig een aanvang wordt gemaakt met de<br />

eventuele voorbereiding (bemiddeling en opleiding) op het vertrek, blijft van kracht.<br />

Hiermee is sprake van voldoende inspanningen, die, ook bij ontslag later dan op 35-<br />

jarige leeftijd, een overgang naar ander werk zoveel mogelijk ondersteunen.<br />

Daarnaast kan natuurlijk ook de militair zelf het initiatief nemen om het interne<br />

doorstroomproces in gang te zetten.<br />

d. Fase 2: voorzieningen bij vertrek op grond van organisatorische overwegingen: Als een<br />

militair, door toepassing van de sturingsinstrumenten of op basis van<br />

geschiktheideisen, niet kan doorstromen van fase 2 naar fase 3 komt de militair in<br />

aanmerking voor de volgende voorzieningen.<br />

- Bemiddeling. Ten minste 1 jaar vóór dienstverlating wordt de militair aangemeld bij<br />

het DCEBD en start de feitelijke bemiddeling (artikel 31a AMAR). De militair heeft de<br />

mogelijkheid om dan zelf kenbaar te maken welke bemiddelingsorganisatie hij wil<br />

inschakelen. Maximaal drie maanden voor ontslag wordt in overleg bezien of<br />

betrokkene, als nog geen concreet uitzicht bestaat op ander werk, wordt aangemeld bij<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 9 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

een speciale externe bemiddelingsinstantie. De bemiddeling loopt door na ontslag,<br />

zolang geen sprake is van succesvolle plaatsing en recht bestaat op een WW-uitkering.<br />

De duur van de bemiddeling na ontslag is gekoppeld aan de duur van de WW-uitkering<br />

en bedraagt minimaal 3 en maximaal 38 maanden. De feitelijke duur is afhankelijk van<br />

de duur van het dienstverband. De regie ligt gedurende de gehele bemiddelingsperiode<br />

bij het DCEBD.<br />

- Opleidingen. Zie hiervoor in punt 1.5.3. onder het kopje “Extern gerichte opleidingen”.<br />

Bij de bemiddeling zal optimaal rekening worden gehouden met de voorkeuren van de<br />

militair. Daarbij moet de kanttekening worden gemaakt dat bij de eigen keuze met<br />

betrekking tot opleidingen ook rekening moet worden gehouden met de wettelijke<br />

werkgeversverantwoordelijkheid van Defensie voor overgang van werk naar werk. Dit<br />

houdt in dat de eigen voorkeur een reëel uitzicht moet bieden op een positief resultaat<br />

voor het einde van de bemiddelingsperiode.<br />

- Uitkering in geval van werkloosheid na vertrek. Er bestaat aanspraak op een WWuitkering<br />

en een bovenwettelijke WW-uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke<br />

uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie.<br />

- Loonsuppletie bij aanvaarding ander werk. De bovenwettelijke WW-uitkering voorziet<br />

in de mogelijkheid tot loonsuppletie bij aanvaarding van ander werk met een lager<br />

salaris dan de militair genoot bij Defensie.<br />

e. Vrijwillig vertrek in fase 3: De voorzieningen in deze situatie zijn gelijk aan de<br />

voorzieningen bij vrijwillig vertrek in Fase 2, inclusief de bijzondere voorzieningen bij<br />

vrijwillig vertrek op basis van een indicatie van het DCBMW in verband met een<br />

intensief uitzendverleden. De bijzondere voorzieningen in Fase 3 zijn overeengekomen<br />

in het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Defensie 2007-<strong>2009</strong>, punt 4.4.<br />

3. Artikelsgewijs<br />

Artikel I<br />

De invoering van het FPS op 1 januari 2008 maakt een aantal ingrijpende wijzigingen in het<br />

AMAR noodzakelijk. Het meest in het oog springend hierbij is de gewijzigde systematiek<br />

van aanstelling en bestemming alsmede de introductie van loopbaanbegeleiding en van<br />

sturingsinstrumenten ten aanzien van de bestandsmatige opbouw van de organisatie<br />

alsmede de selectie ten behoeve van doorstroom naar fase drie.<br />

Onderdeel A<br />

In het eerste lid van artikel 1 AMAR is een aantal voor het FPS benodigde<br />

definitiebepalingen toegevoegd. De betekenis hiervan spreekt voor zich. Bij het begrip<br />

“functionele chef” is het relevant om te vermelden dat een functie ook een opleidingsplaats<br />

kan behelzen.<br />

Onderdeel B<br />

Het toevoegen van een aantal nieuwe hoofdstukken heeft tevens gevolgen voor de<br />

bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen.<br />

Onderdeel C<br />

Het betreft hier een wijziging in de toedeling van bevoegdheden, als aanzet voor een<br />

verdere vereenvoudiging van de bevoegdhedentoedeling door het terugbrengen van het<br />

aantal autoriteiten dat geattribueerde bevoegdheden uitoefent.<br />

Onderdeel D<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina <strong>10</strong> van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

Het FPS beoogt flexibel te zijn. Ook instroom op latere leeftijd behoort tot de mogelijkheden<br />

van FPS. Omdat in dergelijke gevallen maatwerk meestal wenselijk is, is ook de bepaling<br />

over de dienverplichting aangepast in die zin dat de strikte bepaling dat een<br />

dienverplichting ten minste twee jaar moet bedragen is geschrapt. Bij instroom als militair<br />

op latere leeftijd is de al eerder opgedane werkervaring een belangrijke factor. Wanneer<br />

sprake is van eerder opgedane werkervaring als militair zal in de meeste gevallen geen<br />

initiële opleiding plaatsvinden. In die situatie wordt er geen dienverplichting opgelegd,<br />

omdat de dienverplichting beoogt rendement te halen uit de opleiding tot militair. Dit laatste<br />

blijkt uit de artikelsgewijze toelichting bij Artikel I, onderdeel F, artikel 12k, in de Memorie<br />

van Toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 en<br />

intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder<br />

andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht (Tweede<br />

Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 674, nr. 3). Wanneer geen sprake is van eerder<br />

opgedane militaire werkervaring maar sprake is van een andere specifieke werkervaring,<br />

waar Defensie behoefte aan heeft, is het uit een wervingsoogpunt wenselijk om niet te<br />

worden beperkt door een strikt bepaalde minimale periode voor de dienverplichting.<br />

Onderdeel E<br />

Het aan de aanstelling verbinden van een proeftijd was tot op heden in een beleidsregel<br />

bepaald. Gezien de aard van de proeftijd, verdient regeling in een algemene maatregel van<br />

bestuur de voorkeur. Met het gewijzigde artikel 9 is hieraan invulling gegeven. Tot op<br />

heden was sprake van een flexibele proeftijd tot maximaal twaalf maanden. Dit gaf in de<br />

uitvoeringspraktijk aanleiding tot niet te verklaren verschillen. Daarom is gekozen voor een<br />

gefixeerde proeftijd van zes maanden. In geval van een hernieuwde aanstelling van een<br />

gewezen militair kan hiervan uit wervingsoogpunt worden afgeweken. Afhankelijk van de al<br />

opgedane ervaring als militair in het verleden, kan aan deze aanstelling een proeftijd van<br />

nul tot maximaal drie maanden worden verbonden.<br />

Onderdeel G<br />

Het wijzigen van bestemming was tot op heden geregeld in artikel 20. De gewijzigde<br />

systematiek is thans in artikel 12a, eerste lid, neergelegd. Bij aanstelling wordt een militair<br />

ingedeeld bij een operationeel commando en bestemd voor een groep van functies. Het is<br />

mogelijk deze bestemming te wijzigen. In sommige gevallen kan dit indeling bij een ander<br />

operationeel commando tot gevolg hebben. In dit laatste geval zal de indeling bij het<br />

andere operationeel commando, gelet op het ingrijpende karakter van de herindeling voor<br />

de militair, in beginsel met de instemming van de militair moeten plaatsvinden. Ingevolge<br />

het tweede lid wordt bij een wijziging van de bestemming van de militair zijn<br />

aanstellingsbeschikking gewijzigd. Tevens wordt dan bepaald of de dienverplichting<br />

ingevolge artikel 12k van de Militaire ambtenarenwet moet worden aangepast, bijvoorbeeld<br />

als de bestemmingswijziging zich richt op een loopbaan als vlieger.<br />

Onderdeel H<br />

De onderwerpen opleiding, functietoewijzing, bevordering en loopbaanbegeleiding zijn<br />

vanwege hun onderlinge samenhang in één hoofdstuk ondergebracht.<br />

Het karakter van artikel 13 is ongewijzigd. In de artikelen 14 en 15 AMAR worden de<br />

functie- en loopbaanopleidingen geregeld. Bij de twee laatstgenoemde opleidingen is een<br />

relatie gelegd met het loopbaangesprek, zoals dit is geregeld in artikel <strong>28</strong>a. Het volgen van<br />

deze opleidingen kan immers rechtstreeks voortvloeien uit afspraken gemaakt tijdens dat<br />

gesprek en vastgelegd in het Persoonlijk ontwikkelplanformulier. Het spreekt voor zich dat<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 11 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

een tijdige aanwijzing voor een opleiding van groot belang is, temeer wanneer het gaat om<br />

een functieopleiding voorafgaande aan de toewijzing van een functie.<br />

In de artikelen 16 en 16a AMAR zijn de opleidingen in het kader van de persoonlijke<br />

ontwikkeling vormgegeven. Deze opleidingen nemen een belangrijke positie in binnen de<br />

filosofie achter het FPS. De tot op heden bestaande bepalingen over interne en externe<br />

werkzekerheid, te weten de artikelen 17b en 17c, zijn in verband met de introductie van de<br />

opleidingen in het kader van persoonlijke ontwikkeling komen te vervallen.<br />

Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling (artikel 16 AMAR) zijn gericht op<br />

de ontwikkeling en het algemeen functioneren van de militair. Het gaat dan om<br />

maatwerkopleidingen die aansluiten op de wensen en capaciteiten van de militair.<br />

Na afloop van de initiële dienverplichting krijgt de militair meer keuzemogelijkheden ten<br />

aanzien van het vervolg van de loopbaan. Opleidingen in het kader van de persoonlijke<br />

ontwikkeling kunnen daarbij ondersteunen. Het oogmerk van intern gerichte opleidingen in<br />

het kader van de persoonlijke ontwikkeling is het voorzien in de mogelijkheid om door de<br />

militair gewenste wijzigingen in de gehele loopbaan bij Defensie te faciliteren met<br />

opleidingen.<br />

Aanwijzing voor een opleiding in het kader van de persoonlijke ontwikkeling kan<br />

plaatsvinden indien de behoefte daartoe is gebleken in een loopbaangesprek. In dat geval<br />

is de wens met het advies van de loopbaanbegeleider vastgelegd in het persoonlijk<br />

ontwikkelplanformulier (POP-formulier) en mede ondertekend door het C-OPCO (zie artikel<br />

<strong>28</strong>a). Dit laat onverlet dat het ook mogelijk is dat een militair buiten de cyclus van de<br />

loopbaangesprekken om op enig moment een opleiding wil aanvragen. De aanvraag moet<br />

dan ook vergezeld gaan van een advies van de loopbaanbegeleider. De kosten worden in<br />

overeenstemming met de systematiek bij functieopleidingen vergoed.<br />

Artikel 16a regelt de opleidingen die zijn gericht op een loopbaan buiten Defensie. De<br />

militair, die Defensie moet of, in bepaalde gevallen, wil verlaten, wordt voorbereid op het<br />

vervolgen van de loopbaan op de civiele arbeidsmarkt. Ten minste één jaar voor<br />

dienstverlating wordt de militair door tussenkomst van de loopbaanbegeleider aangemeld<br />

bij het Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel (DCEBD), dat een<br />

loketfunctie vervult en verantwoordelijk is voor begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt.<br />

Aan de hand van de persoonlijke situatie van de militair wordt een analyse gemaakt van de<br />

positie van de militair op de arbeidsmarkt (EVC-assessment). Uitgangspunt zijn de<br />

(beroeps)wensen van de militair. Daarbij wordt rekening gehouden met zijn werkervaring,<br />

competenties en de situatie op de arbeidsmarkt. Indien er tekorten in het opleidingsniveau<br />

worden geconstateerd, wordt nagegaan welke opleidingen nodig zijn om de afstand naar<br />

de arbeidsmarkt te overbruggen en worden de noodzakelijk bevonden opleidingen<br />

aangeboden. De wens van de militair staat hierbij centraal. Op grond van artikel 31a, derde<br />

lid, AMAR worden de afspraken, gemaakt in het kader van de bemiddeling, vastgelegd in<br />

het POP-formulier en zijn de daarop van toepassing zijnde bepalingen ook in dit kader van<br />

toepassing. Maar ook hier geldt dat de opleiding op enig moment zal moeten worden<br />

aangevraagd. De aanvraag gaat vergezeld met het advies van het DCEBD dat direct na<br />

indiening van de aanvraag zal worden opgesteld.<br />

Dit beleid geldt defensiebreed en zal voor elke militair gelden ongeacht het OPCO waarbij<br />

hij is ingedeeld dan wel het Defensieonderdeel, waar hij werkzaam is.<br />

Vanuit het uitgangspunt dat de militair bij het verlaten van de Defensieorganisatie zoveel<br />

mogelijk van werk naar werk wordt begeleid, biedt Defensie voorzieningen ter<br />

ondersteuning aan. Daarbij kunnen verschillende situaties worden onderscheiden.<br />

• De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten, maar wel binnen hetzelfde<br />

functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is en op een vergelijkbaar werkniveau<br />

(artikel 16a, derde en vijfde lid). Een militair vervult zijn loopbaanpad binnen hetzelfde<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 12 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

functiegebied indien hij zijn binnen Defensie opgebouwde loopbaanervaring wil<br />

gebruiken voor vergelijkbare functies buiten Defensie. Deze loopbaanervaring wordt<br />

bepaald aan de hand van zijn binnen Defensie vervulde functies, de hiervoor gevolgde<br />

opleidingen en de verworven competenties. Bij de bepaling of een opleidingsaanvraag<br />

valt binnen het functiegebied zal maatwerk worden toegepast als de specifieke situatie<br />

daarom vraagt. Wat het werkniveau betreft geldt dat als ijkpunt voor de eventueel<br />

benodigde opleiding, het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />

arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. Defensie biedt ruimte voor een maximale<br />

inspanning van de militair hiervoor gedurende zijn diensttijd of daarna. In het laatste<br />

geval zal het dienstverband worden voortgezet, waarbij de prioriteit wordt gelegd bij de<br />

opleiding. Daarnaast zal de opleiding volledig worden vergoed.<br />

• De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten en buiten het functiegebied,<br />

waarin hij bij Defensie werkzaam is of op een hoger werkniveau binnen hetzelfde<br />

functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is (artikel 16a, vierde en vijfde lid). Ook<br />

hier geldt dat wat het niveau betreft dat als ijkpunt voor de eventueel benodigde<br />

opleiding, het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />

arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. Daarnaast is van belang de arbeidsmarktrelevantie<br />

van de door de militair in het kader van zijn beroepswensen gewenste opleiding. Omdat<br />

i.c. sprake is van een andere uitgangssituatie (de ontwikkeling van de militair tijdens zijn<br />

dienstverband sluit onvoldoende aan bij het vervolg van zijn loopbaan buiten Defensie)<br />

zijn ook de voorzieningen vanuit Defensie van een andere orde. Ook is van belang wat<br />

wordt begrepen onder “buiten het functiegebied waarin hij bij Defensie werkzaam is”.<br />

Hiervoor wordt ook nu aansluiting gezocht bij het door de militair gevolgde loopbaanpad.<br />

Wanneer de militair zijn binnen Defensie gevolgde loopbaanpad verlaat en een ander<br />

loopbaanpad buiten Defensie kiest, met de daarbij behorende andere functie- en<br />

opleidingseisen en competenties, wordt dit aangemerkt als een functie buiten het<br />

functiegebied waarin de militair bij Defensie werkzaam is. Bij de bepaling of een<br />

opleidingsaanvraag valt buiten het functiegebied zal maatwerk worden toegepast als de<br />

specifieke situatie daarom vraagt.<br />

Nadere regels, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de uiteindelijke duur van de<br />

aanstelling van de militair bij Defensie, worden vastgesteld bij ministeriële regeling.<br />

• Een middenweg is ook mogelijk. Ook hierbij gaat het om maatwerk. Een militair geeft,<br />

bijvoorbeeld tijdens een loopbaangesprek, te kennen dat hij weg wil bij Defensie. Hij wil<br />

een civiele opleiding volgen buiten zijn vakgebied. Dan kan worden afgesproken dat de<br />

militair langer bij Defensie blijft en dat hij tijdens die (langere) periode de civiele opleiding<br />

op kosten van Defensie (al dan niet geheel) volgt. Daarbij zal hij natuurlijk de reguliere<br />

werkzaamheden verrichten. Artikel 16a, zevende lid, biedt de mogelijkheid tot maatwerk.<br />

• Tot slot kan het gebeuren dat het niet mogelijk is om de militair te bemiddelen binnen zijn<br />

functiegebied of op een vergelijkbaar werkniveau, bijvoorbeeld om dat sprake is van een<br />

dermate expliciete defensiefunctie dat een vergelijkbare functie op de civiele<br />

arbeidsmarkt niet voorhanden is. In dat geval is bemiddeling buiten het functiegebied<br />

noodzakelijk, wat in voorkomend geval kan worden aangemerkt als bemiddeling binnen<br />

het functiegebied met de daaraan verbonden voorzieningen.<br />

Aparte aandacht verdient het zesde lid van artikel 16a. In het geval van externe<br />

bemiddeling staat bemiddeling binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar werkniveau,<br />

tenzij de beroepswensen van de militair anders luiden. Het kan ook voorkomen dat<br />

bemiddeling van de militair binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar werkniveau niet<br />

mogelijk blijkt te zijn. Wanneer het DCEBD dit constateert en adviseert (natuurlijk ook<br />

rekening houdend met de beroepswensen van de militair) een opleiding te volgen die is<br />

gericht op overgang naar werk buiten het werkgebied van de militair of op een hoger<br />

niveau, ligt het in de rede om wat de voorzieningen betreft dan uit te gaan van de meer<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 13 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

uitgebreide voorzieningen voor opleidingen binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar<br />

werkniveau.<br />

Artikel 16b regelt de vrijstelling van een opleiding of delen daarvan. Defensie streeft naar<br />

talentontwikkeling in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit gebeurt onder meer door het<br />

aanbieden van instroomopleidingen in samenwerking met Regionale Opleidingscentra. De<br />

leerlingen, die deze opleidingen volgen, zijn nog niet aangesteld als militair en dus niet in<br />

dienst bij Defensie. Het is echter mogelijk dat, wanneer zij na het volgen van de opleiding<br />

kiezen voor een aanstelling als militair, zij al over vaardigheden beschikken, die zij anders<br />

bij de initiële opleiding zouden moeten verkrijgen. Een geheel of gedeeltelijke vrijstelling ligt<br />

dan voor de hand. Hetzelfde geldt ook voor de overige opleidingen. Als de militair al over<br />

bepaalde vaardigheden beschikt, waarin onderricht plaatsvindt tijdens een door de militair<br />

te volgen opleiding, kan vrijstelling plaatsvinden. Het spreekt voor zich dat vrijstelling door<br />

Defensie alleen mogelijk is bij intern te volgen Defensieopleidingen.<br />

Artikel 16d behelst de ontheffing uit een opleiding. Er is voor gekozen één bepaling op te<br />

nemen in plaats van de ontheffing per opleiding te regelen. Ontheffing van een opleiding<br />

door Defensie is alleen mogelijk bij interne Defensieopleidingen. Defensie kan een militair<br />

niet ontheffen van een opleiding aan een externe onderwijsinstelling. In dat geval kan wel<br />

sprake zijn van het beëindigen van de voorzieningen in tijd en geld bij bijvoorbeeld<br />

gebleken onvoldoende inzet.<br />

Ook in het geval van de terugbetalingsverplichting is gekozen voor één bepaling in artikel<br />

16e voor alle opleidingen. Aan de bepaling is toegevoegd dat, wanneer sprake is van<br />

ontheffing van de opleiding of van de functie, waarvoor is opgeleid, die ontheffing aan de<br />

militair te wijten moet zijn.<br />

Artikel 17 AMAR regelt de toewijzing van en het ontheffen uit een functie. Dit onderwerp<br />

werd tot op heden in artikel 19 behandeld. De inhoud is grotendeels ongewijzigd gebleven,<br />

zij het dat enkele zaken die op beleidsmatig niveau waren geregeld, naar het niveau van<br />

algemene maatregel van bestuur zijn getild. Nieuw is het zevende lid, waarin de uit de<br />

praktijk gebleken noodzakelijke mogelijkheid is vastgelegd om in specifieke gevallen een<br />

langere duur voor functievervulling vast te stellen. De specifieke functiegroepen, waarvoor<br />

deze afwijkingsmogelijkheid geldt, worden bij ministeriële regeling aangewezen.<br />

De strekking van de artikelen 18, 19 en 20 AMAR is overgenomen uit de oude artikelen 21,<br />

22 en 23 en de vigerende beleidsregel. In het kader van de functietoewijzing is ook weer<br />

een relatie gelegd met het loopbaangesprek en de mogelijk hierbij gemaakte afspraken, die<br />

zijn vastgelgd in het Persoonlijk ontwikkelplanformulier, zoals bepaald in artikel <strong>28</strong>a.<br />

In artikel 21 (oud 24) is de bekendmaking van de functietoewijzing geregeld, waarbij de<br />

termijnen zijn aangepast. De hoofdregel luidt dat de termijn voor bekendmaking twaalf<br />

maanden bedraagt. Afwijking van deze hoofdregel is slechts in beperkte gevallen mogelijk.<br />

De strekking van artikel 22 is overgenomen uit artikel 25 (oud) en de vigerende<br />

beleidsregel. In het artikel is toegevoegd dat een militair slechts eenmalig tijdens de duur<br />

van een functievervulling kan worden belast met waarneming om te voorkomen dat een<br />

opeenvolging van periodes van twaalf maanden te gemakkelijk leidt tot een langdurige<br />

waarnemingsperiode. Daarnaast is de clausulering “inclusief de daarmee gepaard gaande<br />

bevoegdheden en verantwoordelijkheden”. In de praktijk is dit normaal formeel niet altijd<br />

mogelijk, waardoor eveneens formeel geen recht zou bestaan op de financiële vergoeding<br />

van waarneming. Dit is niet juist. Tot slot zij opgemerkt dat waarneming uitdrukkelijk niet als<br />

instrument is bedoeld om een militair “in te werken” of “proef te laten draaien” op een<br />

functie. Het voorhanden zijnde instrumentarium van loopbaangesprekken, opleidingen en<br />

functietoewijzing biedt hierin voldoende mogelijkheden.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 14 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

De inhoud van artikel 23 is overgenomen uit artikel 26 (oud). Toegevoegd is de verplichting<br />

van de Minister om de militair met voorrang in de gelegenheid te stellen om de voor de<br />

functievervulling noodzakelijke opleidingen zo spoedig mogelijk te volgen.<br />

In artikel 24 is de inhoud van het oude artikel 27 ongewijzigd overgenomen.<br />

De strekking van artikel 24a is uit de vigerende beleidsregel overgenomen. Op het moment<br />

dat het rangsniveau dat bij de functie hoort, wordt verhoogd, wordt de militair (gelet op het<br />

bepaalde in artikel 24) tot deze rang bevorderd.<br />

De strekking van artikel 24b is overgenomen uit de oude artikelen <strong>28</strong> en 29.<br />

In het nieuwe artikel 24c is verplicht gesteld om bij een besluit tot tijdelijke bevordering aan<br />

te geven waarom er tijdelijk is bevorderd en wat de omvang van de tijdelijkheid is. Deze<br />

motiveringseis is expliciet opgenomen omdat met het tijdelijk bevorderen terughoudend<br />

moet worden omgegaan.<br />

In de artikelen 25 en 26 is de strekking van de respectievelijke artikelen 29a (oud) en 30<br />

(oud) overgenomen. Artikel 27 ziet op loopbaanbegeleiding en de informatieverstrekking op<br />

dat gebied.<br />

Artikel <strong>28</strong> is overgenomen uit artikel 131 (oud) evenals uit wat hierover beleidsmatig was<br />

bepaald. Daarbij zijn de gespreksonderwerpen geactualiseerd en wordt een relatie gelegd<br />

met het persoonlijk ontwikkelplan en de daarin opgenomen afspraken voor de langere<br />

termijn, zoals deze zijn geregeld in artikel <strong>28</strong>a. Bij de gespreksonderwerpen worden onder<br />

meer de sociale aspecten van leiderschap genoemd. Gelet op de tweezijdigheid van het<br />

gesprek geldt dit natuurlijk zowel vanuit de beleving van de militair ten opzichte van de<br />

houding van de organisatie als vanuit de beleving vanuit de organisatie ten opzichte van de<br />

houding van de militair. Deze beleving kan zien op bijvoorbeeld aspecten van de<br />

Gedragscode Defensie, gender en integriteit.<br />

Het nieuwe artikel <strong>28</strong>a ziet op het loopbaangesprek. Omdat de loopbaan in fase één een<br />

voorspelbaar karakter heeft, is hier voor een andere benadering gekozen dan in<br />

loopbaanfase twee en drie. In ieder geval vindt een loopbaangesprek plaatsvindt (één jaar)<br />

voor het aflopen van de dienverplichting . Dit geeft de militair de mogelijkheid zijn wensen<br />

en verwachtingen kenbaar te maken voor het vervolg van zijn loopbaan, maar biedt ook de<br />

organisatie de kans te vernemen wat de toekomstplannen van de militair zijn. Dit gesprek<br />

is ook van belang met het oog op eventueel gewenste bemiddeling, wanneer de militair zijn<br />

loopbaan buiten Defensie wil voortzetten. Daarnaast vinden loopbaangesprekken in die<br />

fase alleen plaats wanneer de behoefte daartoe in een functioneringsgesprek is gebleken. .<br />

Vanaf fase twee wordt tijdens elke functievervulling een loopbaangesprek gevoerd met de<br />

loopbaanbegeleider. Omdat in bepaalde gevallen sprake kan zijn van een langere<br />

functievervullingsduur is bovendien bepaald dat er in ieder geval elke drie jaar een<br />

loopbaangesprek plaatsvindt. De militair kan zich in het loopbaangesprek laten informeren<br />

en adviseren over zijn loopbaanmogelijkheden op langere termijn. Zijn eigen wensen zijn<br />

daarbij het uitgangspunt. Het accent in een loopbaangesprek zal vooral liggen op het<br />

maken van afspraken over de loopbaan. Dergelijke afspraken hebben een bindend<br />

karakter en worden neergelegd in het persoonlijk ontwikkelplan (POP). Zij worden<br />

gevalideerd door de partijen die bij de afspraak betrokken zijn. Dat zijn de militair en de<br />

commandant van het operationeel commando (of een gemandateerde). Het bindende<br />

karakter verplicht de directe chef tot het realiseren van de in het POP opgenomen<br />

loopbaanafspraken. Ook een volgende chef is aan deze afspraken gebonden, tenzij er<br />

andere afspraken met de militair worden gemaakt. Als door onvoorziene omstandigheden<br />

de gemaakte (loopbaan) afspraken niet kunnen worden gerealiseerd moet een<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 15 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

gelijkwaardig alternatief worden geboden. Zo kan het nodig zijn om het volgen van een<br />

bepaalde opleiding naar een later moment te verplaatsen. In de regelgeving zijn<br />

waarborgen opgenomen om het adagium bij het POP, “Afspraak is afspraak”, te<br />

garanderen.<br />

De in het loopbaangesprek gemaakte afspraken kunnen op zich leiden tot besluiten in de<br />

zin van de AWB. Bijvoorbeeld het afwijzen van een aanvraag voor het volgen van een<br />

afgesproken opleiding. Dit betekent dat het de militair, ongeacht de overige waarborgen,<br />

vrij staat om in het geval van een besluit of het niet nemen van een besluit, gebruik te<br />

maken van de reguliere bezwaarprocedures en uiteindelijk de gang naar de rechter.<br />

De strekking van artikel <strong>28</strong>b is overgenomen uit artikel 131a (oud) evenals uit wat hierover<br />

beleidsmatig was bepaald.<br />

Hoofdstuk 4 is een nieuw hoofdstuk waarmee invulling is gegeven aan de ingevolge artikel<br />

12 quinquies van de MAW1931 gegeven opdracht tot het stellen van regels ten behoeve<br />

van het reguleren van de instroom, de doorstroom en de uitstroom van militair personeel.<br />

Met de inhoud van artikel 29 is invulling gegeven aan artikel 12 quinquies, onderdeel c, van<br />

de wet. Deze bepaling geeft de minister de gelegenheid om te sturen op het aantal<br />

militairen dat een bepaalde rang bekleedt.<br />

In het verlengde van het bepaalde in artikel 12 quinquies, onderdeel a, van de MAW1931,<br />

worden in artikel 29a tot en met 29c leeftijdsgrenzen bij doorstroom gesteld. Hierbij wordt<br />

onderscheid gemaakt voor verschillende categorieën personeel.<br />

Een evenwichtige personeelsopbouw, zowel in kwantitatief als kwalitatief (inclusief<br />

leeftijdsopbouw) van de krijgsmacht is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de<br />

operationele taken van de krijgsmacht. De nadruk van die taken ligt daarbij op het<br />

expeditionaire karakter. In het bereiken van dit doel ligt de objectieve rechtvaardiging voor<br />

het stellen van leeftijdscriteria. Bij het vaststellen van de concrete leeftijdscriteria heeft,<br />

naast de algemene overwegingen (operationeel, financieel, verjonging, fysiek en mentaal<br />

belastende uitzendingen), nog een aantal andere overwegingen een rol gespeeld. Soldaten<br />

en korporaals, alsmede militairen in overeenkomstige rangen komen in beginsel niet in<br />

aanmerking voor doorstroom naar fase drie. Het voorkomen van motivatie- maar ook<br />

mentale en fysieke problemen, veroorzaakt door een langdurig verblijf met opeenvolgende<br />

gelijksoortige functies, is in het belang van zowel de militair als de organisatie. Dergelijke<br />

problemen zullen namelijk een negatieve invloed hebben op het functioneren, wat voor de<br />

militair zelf, zijn collega’s en de organisatie risico’s met zich kan brengen. Daarnaast is het<br />

ook van groot belang rekening te houden met de positie van een vertrekkende militair op<br />

de civiele arbeidsmarkt. De bemiddelbaarheid wordt minder naarmate de leeftijd hoger<br />

wordt en het werk- en ervaringsniveau lager is. Deze factoren hebben, zoals aangegeven,<br />

mede een rol gespeeld bij de vaststelling de diverse leeftijdsgrenzen bij alle<br />

personeelscategorieën. Daarbij is in enkele gevallen ook een koppeling gelegd met een<br />

maximale looptijd in een bepaalde rang. Daarop wordt later in deze toelichting ingegaan.<br />

Het niet meer toewijzen van een functie in verband met het bereiken van de gestelde<br />

leeftijdsgrens betekent dat aan de militair na ommekomst van de duur van de<br />

functievervulling met toepassing van artikel 39, tweede lid, onderdeel i, ontslag wordt<br />

verleend. Tevens is voorzien in een grondslag om voor specifieke functiegroepen<br />

afwijkende maximum leeftijdsgrenzen bij doorstroom vast te stellen om, wanneer dat nodig<br />

is, flexibel te kunnen reageren op veranderende instroom, doorstroom of uitstroom.<br />

In artikel 29a, dat een uitwerking is van artikel 12 quinquies, onderdeel b, van de<br />

MAW1931, is voor soldaten bovendien geregeld dat het maximum aantal jaren dat een<br />

manschap in zijn rang (stand) mag doorbrengen acht jaren bedraagt. Het bereiken van de<br />

maximale looptijd in rang betekent dat aan de militair met toepassing van artikel 39, tweede<br />

lid, onderdeel i, ontslag wordt verleend. Wanneer het nodig is flexibel te kunnen reageren<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 16 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

op veranderende instroom, doorstroom of uitstroom, is in artikel 29a ook voorzien in een<br />

grondslag om voor specifieke functiegroepen afwijkende maximale looptijden in rang vast<br />

te stellen. Een overeenkomstige bepaling is opgenomen in artikel 29b, tweede lid, voor<br />

marechaussees der 1 e en 2 e klasse, zij het met een maximum looptijd van zes jaren.<br />

De leeftijdsgrens en de maximum looptijd in rang zijn in voorkomend geval onverkort van<br />

toepassing. Wanneer een militair zijn maximum looptijd in rang bereikt voordat hij de<br />

maximum leeftijdgrens bereikt vindt ontslag plaats. Dit is ook het geval wanneer hij eerder<br />

de maximum leeftijd bereikt dan de maximum looptijd in rang.<br />

Artikel 30 regelt de selectie voor doorstroom naar fase drie. Primair vindt de voordracht<br />

voor doorstroom naar fase drie plaats op initiatief van de organisatie. Manschappen komen<br />

in beginsel niet in aanmerking voor doorstroom naar fase drie. De mogelijkheid voor de<br />

organisatie om een militair voor te dragen beperkt zich echter niet tot onderofficieren en<br />

officieren. Een voordracht van militair, behorend tot de manschappen, is in bijzondere<br />

gevallen mogelijk, maar moet dan wel gepaard gaan met een opleiding tot (onder)officier.<br />

Als uitgangspunt geldt dat ten aanzien (onder)officieren in ieder geval drie jaar vóór het<br />

bereiken van de voor hen geldende maximum leeftijdsgrens in fase twee, inzicht moet<br />

worden gegeven in de mogelijkheden om door te stromen naar fase drie. Dit geeft ook de<br />

militair zelf de kans zich tijdig voor te bereiden op een mogelijk vertrek bij Defensie.<br />

De militair die zich in fase twee bevindt, kan ook zelf een aanvraag indienen om te mogen<br />

doorstromen naar functievervulling in fase drie. Zoals al aangegeven kunnen alle<br />

(onder)officieren voor doorstroom in aanmerking komen. Manschappen niet, tenzij zij<br />

gedurende hun verblijf bij Defensie onderofficier of officier zijn geworden dan wel zich<br />

hebben gekwalificeerd voor een (onder)officiersopleiding. Dit neemt natuurlijk niet weg dat<br />

zij altijd een aanvraag kunnen indienen.<br />

De geschiktheid van de militair om te kunnen doorstromen wordt door de minister (of een<br />

gemandateerde) bepaald. Een militair kan drie maal een aanvraag doen om toegelaten te<br />

worden tot fase drie. Als de derde keer niet succesvol is, wordt de loopbaan in fase twee -<br />

en na toepassing van artikel 29a tot en met 29c - buiten Defensie voortgezet. Het zesde lid<br />

geeft de minister de mogelijkheid om militairen in specifieke functiegroepen al in een vroeg<br />

stadium aan Defensie te binden door de betreffende militairen in aanmerking te brengen<br />

voor selectie voor functievervulling in fase drie. Het spreekt voor zich dat een dergelijke<br />

situatie niet als aanvraag van de militair geldt.<br />

Artikel 31 behandelt het doorstroombesluit, dat de minister (of een gemandateerde) neemt.<br />

Het doorstroombesluit, dat een besluit is in de betekenis die de Algemene wet<br />

bestuursrecht daaraan toekent, kent drie varianten:<br />

a. de militair stroomt door naar fase drie<br />

b. de militair stroomt nog niet door naar fase drie<br />

c. de militair stroomt niet door naar fase drie<br />

Na een besluit met variant a bevindt de militair zich in fase drie. Vanaf dat moment is de<br />

militair niet meer onderhevig aan een sturingsinstrument.<br />

Een besluit met variant b kan verschillende oorzaken hebben. Er is nog geen functie<br />

beschikbaar of de militair is nog niet geschikt, hetzij wegens gebrek aan ervaring hetzij<br />

wegens gebrek aan opleiding. In het laatste geval zal in samenspraak met de<br />

loopbaanbegeleider worden bezien op welke wijze alsnog de benodigde geschiktheid kan<br />

worden bereikt.<br />

Indien een besluit met variant b of c volgt, wordt de functievervulling in fase twee<br />

voortgezet tot het moment dat succesvol een nieuwe aanvraag of voordracht wordt gedaan<br />

of dat de loopbaan door toepassing van artikel 29a tot en met 29c buiten Defensie moet<br />

worden voortgezet.<br />

Militairen, die de maximale looptijd in rang hebben bereikt, die de gestelde maximale<br />

leeftijdsgrens hebben bereikt of waarvan vaststaat dat zij niet zullen doorstromen naar de<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 17 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

fase drie, worden begeleid naar een functie buiten Defensie. Artikel 31a biedt hiervoor de<br />

grondslag. De genoemde begeleiding vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het<br />

DCEBD en kan onder meer vorm krijgen door het volgen van opleidingen, als bedoeld in<br />

artikel 16a. Het “van werk naar werk begeleiden” is het uitgangspunt. Dit legt een<br />

verantwoordelijkheid op de Defensieorganisatie voor een maximale inspanning. Daarom<br />

hebben afspraken over het volgen van opleidingen in het kader van de externe<br />

bemiddeling hetzelfde bindende karakter als loopbaanafspraken in het POP.<br />

Onderdeel I<br />

Artikel 39 heeft enkele redactionele wijzigingen ondergaan. Daarnaast is het tweede lid op<br />

punten gewijzigd. De grondslag om militairen die voor een bepaalde tijd bij het<br />

beroepspersoneel zijn aangesteld aan het einde van die bepaalde tijd te ontslaan, is<br />

vervallen. Het nieuwe onderdeel b is noodzakelijk omdat de mogelijkheid bestaat dat een<br />

militair niet met leeftijdsontslag gaat, maar tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in werkelijke<br />

dienst blijft. In het nieuwe onderdeel i wordt voorzien in de ontslaggronden die<br />

samenhangen met de sturingsinstrumenten uit de artikelen 29 tot en met 29c.<br />

Een militair, die niet doorstroomt naar fase drie en ontslagen zal worden in verband met<br />

het bereiken van de maximum leeftijd voor functievervulling in fase twee of het bereiken<br />

van de maximum looptijd in rang (artikel 39, tweede lid, onder i, van het AMAR), wordt één<br />

jaar voor het beoogde ontslagmoment aangemeld bij het DCEBD voor begeleiding bij de<br />

overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt (artikel 31a, eerste lid, van het<br />

AMAR). De situatie kan zich voordoen dat een dergelijke betrekking beschikbaar is en kan<br />

worden aanvaard voordat sprake is van het feitelijk ontslagmoment. De militair kan<br />

genegen zijn de betrekking te weigeren, omdat alsdan geen sprake zou zijn van een<br />

onvrijwillig maar vrijwillig ontslag met de mogelijke gevolgen vandien. Ook is het mogelijk<br />

dat de nieuwe werkgever de betrekking aan iemand anders gunt, omdat hij niet wil<br />

wachten tot de militair beschikbaar is. Het aanmerken als “FPS-ontslag” heeft tot gevolg<br />

dat de aan een onvrijwillig ontslag verbonden uitkeringsgevolgen ook hier van toepassing<br />

blijven en in voorkomend geval (bijvoorbeeld onvrijwillig ontslag binnen bepaalde termijn bij<br />

nieuwe werkgever) kunnen herleven. Dit wordt geregeld in het nieuwe achtste lid.<br />

Onderdeel J<br />

Artikel 40 heeft een terminologische aanpassing ondergaan, omdat het zijn van minister of<br />

staatssecretaris zich in zijn geheel niet verdraagt met het zijn van militair ambtenaar.<br />

Onderdelen K tot en met P<br />

De aanpassingen in artikel 47 zijn technisch van aard en zien op de verwijzingen naar<br />

artikel 39. Daarnaast zijn de artikelen 42, 126 en 140 vervallen, omdat de inhoud daarvan<br />

is opgenomen in de MAW1931.<br />

De wijziging van artikel 130 is een gevolg van de nieuwe hoofdstukindeling van het AMAR.<br />

Het vervallen van de artikelen 131 en 131a hangt samen met het verplaatsen van de<br />

inhoud van deze bepalingen naar de artikelen <strong>28</strong> en <strong>28</strong>b.<br />

De wijziging van artikel 138 behelst een wijziging in bevoegdheidstoedeling.<br />

Artikel II<br />

In het Akkoord Arbeidsvoorwaardenbeleid 2007-<strong>2009</strong> sector Defensie is afgesproken dat<br />

onder bepaalde voorwaarden bij een vrijwillig vertrek van een militair in fase drie in verband<br />

met een intensief uitzendverleden, loonsuppletie plaatsvindt bij aanvaarding van ander<br />

werk. De wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 18 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

sector Defensie behelst het doortrekken van die afspraak naar overeenkomstige situaties<br />

bij militairen in fase twee.<br />

Artikel III<br />

In de periode tussen 1 januari 2008 (inwerkingtreding “eerste fase” FPS, Stb, 2007, 576)<br />

en de inwerkingtreding van dit besluit was nog geen sprake van formele ontslaggronden in<br />

verband met het overschrijden van de maximum looptijden in rang of de maximum<br />

leeftijdsgrenzen voor functievervulling in fase twee FPS. Het personeel is op de hoogte<br />

gesteld van dit gegeven en dat dit inhoudt dat het feitelijk moment van ontslag moet<br />

worden uitgesteld totdat een formele ontslaggrond is gerealiseerd. Om te voorkomen dat<br />

de in het geding zijnde militairen van de ene op de andere dag worden geconfronteerd met<br />

een ontslag is deze overgangsbepaling opgenomen. De bepaling voorziet in een ontslag<br />

minimaal twaalf maanden maar uiterlijk achttien maanden na inwerkingtreding van dit<br />

besluit. Dit geeft de militair extra ruimte om zijn voorbereidingen te treffen voor zijn vertrek<br />

bij Defensie. Ook de organisatie krijgt hierdoor meer ruimte voor niet alleen<br />

bemiddelingsinspanningen ten aanzien van de militair maar ook om in voorkomend geval<br />

te voorzien in vervanging van de militair.<br />

Een soortgelijke overgangsbepaling is niet opgenomen ten aanzien van het<br />

sturingsinstrument “maximale looptijd in rang” voor de militairen, die na 1 januari 2008 die<br />

maximum looptijd hebben overschreden. In de nota van de Staatssecretaris van Defensie<br />

van 13 december 2007, nr. P/2007033713, inzake “Uitvoeringsaangelegenheden invoering<br />

Flexibel Personeelssysteem” is namelijk het volgende aangegeven: “Waar het gaat om het<br />

vaststellen van een maximale looptijd in rang, geldt, dat deze in voorkomend geval alleen<br />

naar de toekomst zal werken. Militairen zullen dus niet met terugwerkende kracht worden<br />

geconfronteerd met een maximale looptijd in rang”. Het niet opnemen van een<br />

overgangsbepaling ter zake zal niet tot problemen leiden, aangezien het instrument<br />

“maximum leeftijdsgrens in fase twee” in voldoende compenserende sturing voorziet.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 19 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

MINISTERIE VAN DEFENSIE<br />

van<br />

Ministeriële regeling<br />

, afdeling personeelsbeleid en rechtspositie, nr. BS/20<strong>10</strong><br />

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE<br />

Gelet op het Algemeen militair ambtenarenreglement<br />

Besluit:<br />

Hoofdstuk 1<br />

Algemene bepalingen<br />

Artikel 1:1 Begripsbepalingen<br />

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:<br />

a. C-OPCO<br />

de commandant operationeel commando;<br />

b. HDO<br />

het hoofd defensieonderdeel;<br />

c. FG-formulier<br />

het functioneringsgesprekformulier<br />

d. POP-formulier<br />

het persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />

Hoofdstuk 2 Aanstelling<br />

Artikel 2:1 Maximum leeftijdsgrens bij aanstelling<br />

Voor de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen specifieke groepen personeel gelden de<br />

daarbij vermelde maximum leeftijden bij aanstelling.<br />

Artikel 2:2 Aanstelling bij het beroepspersoneel<br />

1. Bij de aanstelling bij het beroepspersoneel waarbij een militair wordt aangewezen voor het<br />

volgen van een initiële opleiding wordt hem de rang of stand en klasse toegekend die past bij<br />

de fase van die opleiding waarvoor hij wordt aangewezen.<br />

2. Bij een aanstelling bij het beroepspersoneel waarbij een militair niet wordt aangewezen<br />

voor het volgen van een initiële opleiding, wordt hem de rang of stand en klasse toegekend<br />

die is verbonden aan de eerste functie waarvoor de militair is bestemd.<br />

3. In afwijking van het eerste of het tweede lid behoudt de militair, die voor aanvang van de<br />

initiële opleiding reeds was aangesteld bij het beroepspersoneel, zijn rang tenzij toepassing<br />

van een van die leden leidt tot toekenning van een hogere rang.<br />

4. De militair die bij aanstelling bij het beroepspersoneel wordt aangewezen voor het volgen<br />

van de opleiding tot officier bestemd voor het specialistisch profiel dan wel de opleiding tot<br />

onderofficierspecialist, wordt bij aanstelling voor de duur van de opleiding een tijdelijke rang<br />

als bedoeld in artikel 24b, tweede lid, van het AMAR toegekend die is verbonden aan de<br />

functie welke hem na voltooiing van deze opleiding zal worden toegewezen.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 1 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

Artikel 2:3<br />

Aanstelling bij het reservepersoneel<br />

1. Bij aanstelling bij het reservepersoneel aansluitend aan zijn ontslag bij het<br />

beroepspersoneel behoudt de militair de rang die hij op het moment van ontslag effectief<br />

bekleedde, tenzij deze rang hem uitsluitend tijdens de initiële opleiding is toegekend.<br />

2. Aan de militair die bij aanstelling bij het reservepersoneel wordt aangewezen voor het<br />

volgen van een initiële opleiding wordt de stand of rang toegekend die behoort bij de fase<br />

van de opleiding waarvoor hij bij zijn aanstelling is aangewezen.<br />

3. Aan de militair die bij aanstelling bij het reservepersoneel niet wordt aangewezen voor het<br />

volgen van een initiële opleiding, wordt de stand of rang toegekend die is verbonden aan de<br />

eerste functie waarvoor de militair is bestemd.<br />

4. De gegadigde voor een aanstelling bij het reservepersoneel komt niet in aanmerking voor<br />

een bestemming om functies te vervullen bij het Korps Nationale Reserve indien hij reeds<br />

een bestemming heeft voor opkomst in geval van nationale rampen en crisissituaties bij een<br />

onderdeel van de krijgsmacht of daarbuiten.<br />

5. Aan een aanstelling bij het reservepersoneel wordt een proeftijd verbonden van 6<br />

maanden indien de militair niet beschikt over eerder opgedane militaire ervaring.<br />

Artikel 2:4 Aan de aanstelling verbonden verplichting (uitvoering art 7, tweede lid,<br />

AMAR)<br />

In afwijking van artikel 7, eerste lid, van het AMAR en gelet op het bepaalde in artikel 7,<br />

tweede lid, van het AMAR geldt voor de hierna genoemde groepen personeel een afwijkende<br />

aan de aanstelling verbonden verplichting om deel uit te maken van het beroepspersoneel:<br />

a. militairen in de stand van soldaat of korporaal die zijn ingedeeld bij de Koninklijke<br />

Landmacht: gedurende de initiële opleiding en aansluitend een periode van twee jaar.<br />

b. PM (afwijking met het oog op instroom op latere leeftijd + initiële opleiding)<br />

Hoofdstuk 3<br />

Paragraaf 3.1<br />

Opleiding, functietoewijzing, bevordering en loopbaanbegeleiding<br />

Opleiding<br />

Artikel 3:1 Opleidingsreglement<br />

Het HDO draagt zorg voor vaststelling van opleidingsreglementen voor de onder hem<br />

ressorterende opleidingsinrichtingen, waarin ten minste de volgende elementen zijn<br />

opgenomen:<br />

a. het toetsings- en wegingssysteem voor het meten van resultaten bij testen, tentamens en<br />

examens gebaseerd op een honderd-puntsschaal met de score 55 als laagste voldoende,<br />

dan wel voor gereglementeerde opleidingen het voor die opleidingen voorgeschreven<br />

systeem. Onder gereglementeerde opleiding wordt verstaan een opleiding waarvan het te<br />

bereiken niveau wettelijk of nationaal is bepaald voor de toelating tot bepaalde beroepen;<br />

b. het voor de cursist geldende beoordelingssysteem tijdens de initiële opleiding;<br />

c. de bevorderingsmomenten tijdens de opleiding, met inachtneming van artikel 24b van het<br />

AMAR;<br />

d. de mogelijkheid om de opleiding of een onderdeel daarvan te herhalen indien de<br />

herhaling binnen een redelijke termijn kan worden begonnen en de verwachting bestaat<br />

dat de opleiding hierdoor met goed gevolg zal worden afgerond;<br />

e. de mogelijkheid om de opleiding via een korte voortzetting alsnog af te ronden;<br />

f. de mogelijkheid om tijdens het volgen van de initiële opleiding een bestemmingswijziging<br />

als bedoeld in artikel 12a van het AMAR te krijgen;<br />

g. regels voor een voordracht tot ontheffing uit een opleiding die ten minste de volgende<br />

elementen bevatten:<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 2 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

(1) de motivering van de voordracht;<br />

(2) het gemotiveerd advies om de militair al dan niet in aanmerking te brengen voor de<br />

mogelijkheden genoemd onder d, e of f;<br />

(3) een uitspraak of de voordracht wordt dan wel mede wordt veroorzaakt door<br />

omstandigheden die komen voor rekening en risico van de militair.<br />

Artikel 3:2 Commissie van advies bij ontheffing uit de opleiding<br />

1. De minister laat zich bij de ontheffing van een militair uit een initiële, functie- of<br />

loopbaanopleiding adviseren door een commissie van advies, bestaande uit drie leden.<br />

2. In het opleidingsreglement wordt de samenstelling van een commissie van advies<br />

vastgesteld, waarbij de kwaliteit en onafhankelijkheid van de commissie voldoende is<br />

gewaarborgd.<br />

3. De commissie van advies hoort de betrokken militair, waarbij de militair zich kan laten<br />

bijstaan door een derde.<br />

4. Het inschakelen van een commissie, als bedoeld in het eerste lid, kan achterwege blijven<br />

wanneer de militair op eigen aanvraag wordt ontheven uit de opleiding.<br />

Artikel 3:3 Vergoeding van kosten<br />

De kosten, genoemd in artikel 14, tweede lid,15, tweede lid,16, tweede lid en 16a, derde en<br />

vierde lid, van het AMAR, die voor vergoeding in aanmerking komen, zijn, voor zover zij niet<br />

rechtstreeks voor rekening komen van of rechtstreeks worden betaald door het Ministerie<br />

van Defensie:<br />

a. inschrijvings-, les-, college-, practicum-, examen- en diplomagelden, met uitzondering van<br />

kosten verbonden aan het volgen van praktisch vliegonderricht;<br />

b. studieboeken en studiemateriaal, voor zover direct gerelateerd aan de opleiding;<br />

c. excursie, reis- en verblijfskosten op grond van het Besluit dienstreizen defensie.<br />

Eventuele tegemoetkomingen van derden worden hierop in mindering gebracht.<br />

Artikel 3:4 Informatie voortgang<br />

De militair, die een opleiding, als bedoeld in artikel 16 of 16a van het AMAR, volgt buiten het<br />

Ministerie van Defensie, informeert het HDO schriftelijk over de voortgang van zijn opleiding,<br />

met overlegging van cijferlijsten, certificaten en diploma’s van de externe onderwijsinstelling.<br />

Artikel 3:5 Maximale vergoeding kosten opleiding, gericht op loopbaan buiten<br />

Defensie buiten het functiegebied of op een hoger werkniveau (uitvoering 16a, vierde lid,<br />

AMAR)<br />

1. De kosten voor een opleiding, gericht op een loopbaan buiten Defensie buiten het<br />

functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam is, dan wel op een hoger werkniveau,<br />

als bedoeld in artikel 16a, vierde lid, van het AMAR, worden vergoed:<br />

a. tot ten hoogste € 1.000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />

fase 1 FPS tot het moment van ontslag minder dan twee jaar heeft geduurd;<br />

b. tot ten hoogste € 2.000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />

fase 1 FPS het moment van ontslag twee jaar of meer, maar minder dan vier jaar heeft<br />

geduurd;<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 3 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

c. tot ten hoogste € 3000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />

fase 1 FPS tot het moment van ontslag vier jaar of meer, of minder dan zes jaar heeft<br />

geduurd.<br />

d. tot ten hoogste € 4500,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />

fase 1 FPS tot het moment van ontslag zes jaar of meer, of minder dan acht jaar heeft<br />

geduurd.<br />

e. tot ten hoogste € 6000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />

fase 1 FPS tot het moment van ontslag acht jaar of meer heeft geduurd.<br />

2. In aanvulling op de vergoeding van de opleidingskosten als bedoeld in het eerste lid wordt<br />

een extra vergoeding toegekend:<br />

a. tot ten hoogste € 500,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van maximaal een<br />

half jaar;<br />

b. tot ten hoogste € <strong>10</strong>00,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van een half jaar<br />

of meer maar minder dan een jaar;<br />

c. tot ten hoogste € 1500,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van een jaar of<br />

meer maar minder dan twee jaar;<br />

d. tot ten hoogste € 2000,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van twee jaar of<br />

meer.<br />

Artikel 3:6 Duur restitutieverplichting en drempelbedrag<br />

1. De periode, waarover de restitutieverplichting, genoemd in artikel 16e van het AMAR,<br />

geldt, bedraagt ten hoogste twee maal de duur van de opleiding, waaraan de<br />

restitutieverplichting is gekoppeld.<br />

2. De hoogte van de restitutieverplichting als bedoeld in artikel 16e derde lid van het AMAR<br />

wordt evenredig verminderd naar mate de periode, genoemd in het eerste lid, verstrijkt.<br />

3. Er wordt geen restitutieverplichting opgelegd, wanneer de totale kosten van de opleiding<br />

minder dan € 4000,- bedragen.<br />

4. PM (afwijking dure (vliegers)opleidingen)<br />

Artikel 3:7 Bepaling kosten opleiding per cursist, als bedoeld in artikel 16e, vierde lid,<br />

onder a, AMAR<br />

PM<br />

Paragraaf 3.2<br />

Functietoewijzing<br />

Artikel 3:8 Afwijkende duur functievervulling<br />

In bijlage 2 bij deze regeling zijn opgenomen de specifieke functiegroepen personeel als<br />

bedoeld in artikel 17, zevende lid, van het AMAR.<br />

Artikel 3:8a Mandatering functietoewijzing<br />

De in artikel 17 van het AMAR aan de minister toegekende bevoegdheden kunnen ten<br />

hoogste worden gemandateerd aan onder het C-OPCO ressorterende hoofd van de afdeling,<br />

belast met de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende OPCO<br />

of een daartoe aangewezen functionaris binnen deze afdeling.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 4 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

Paragraaf 3.3<br />

Bevordering<br />

Paragraaf 3.3.1. Bevordering van militairen tijdens de initiële opleiding<br />

Artikel 3:9 Algemene bepaling (24BAFBD)<br />

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 van het AMAR wordt de militair tijdens de<br />

initiële opleiding bevorderd op de tijdstippen waarop hij afgeronde delen van de opleiding<br />

heeft voltooid.<br />

Artikel 3:<strong>10</strong> Bevordering tijdens de opleiding tot officier bij de Koninklijke marine<br />

PM<br />

Artikel 3:11 Bevordering tijdens de opleiding tot officier bij de Koninklijke landmacht,<br />

de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee (26BAFBD)<br />

1. De militair die is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan een officiersrang is<br />

verbonden, bekleedt gedurende de Algemene Luitenants Opleiding I de stand van soldaat<br />

der derde klasse /marechaussee der vierde klasse, tenzij in deze beleidsregel anders is<br />

vermeld.<br />

2. De militair die op grond van zijn vooropleiding in aanmerking komt voor bekorting van de<br />

in het derde en het vierde lid genoemde opleidingen wordt in afwijking daarvan, bevorderd<br />

tot de daarin genoemde rangen na te zijn geslaagd voor overeenkomende, daarin genoemde<br />

delen van de opleiding.<br />

3. De militair die via de Officiersopleiding Kort Model (OKM) wordt opgeleid tot officier wordt<br />

bevorderd tot:<br />

a.cadet-korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de Algemene Luitenants<br />

Opleiding (ALO) I succesvol is afgerond;<br />

b. cadet-vaandrig/kornet, op de dag dat de ALO I tot en met IV succesvol is afgerond;<br />

c. tweede luitenant, nadat de ALO I tot en met IV en de Vaktechnische Opleiding (VTO)<br />

succesvol zijn afgerond, met ingang van de dag waarop die militair zijn functie is toegewezen<br />

waaraan de rang van luitenant is verbonden<br />

4. De militair die via de Officiersopleiding Lang Model (OLM) waarvan de bachelor studie<br />

deel uitmaakt, wordt opgeleid tot officier wordt bevorderd tot:<br />

a.cadet-korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de ALO I succesvol is<br />

afgerond;<br />

b. cadet-sergeant/wachtmeester, op de dag dat de Gemeenschappelijke Officiers<br />

Opleiding(GOO) succesvol is afgerond;<br />

c. cadet-vaandrig/kornet, op de dag waarop het derde studiejaar succesvol is afgerond;<br />

d. tweede luitenant, nadat:<br />

(1) de volledige OLM, waarvan de bachelor studie deel uitmaakt, succesvol is afgerond, met<br />

ingang van de dag waarop die militair een functie is toegewezen waaraan de rang van<br />

luitenant is verbonden, dan wel<br />

(2) met ingang van de dag gelegen 4 jaar na aanvang van de opleiding indien het voor hem<br />

geldende reguliere opleidingstraject tot dan toe binnen de normale termijnen succesvol is<br />

doorlopen.<br />

5. De militair die via de Opleiding Post Academisch (OPA) wordt opgeleid tot officier, wordt<br />

bevorderd tot:<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 5 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

a. cadet korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de ALO I succesvol is<br />

afgerond;<br />

b. cadet vaandrig/cadet-vaandrig/ kornet, op de dag dat de ALO I tot en met IV succesvol is<br />

afgerond;<br />

c. tweede luitenant, nadat de ALO I tot en met IV, de PASMB en de VTO succesvol zijn<br />

afgerond, met ingang van de dag waarop die militair een functie is toegewezen waaraan de<br />

rang van luitenant is verbonden.<br />

6. De militair die reeds is aangesteld bij het beroepspersoneel en bestemd was voor het<br />

vervullen van onderofficiersfuncties en als gevolg van een bestemmingswijziging wordt<br />

opgeleid tot officier, wordt bevorderd tot:<br />

a. tijdelijk vaandrig/kornet, op de dag dat de verkorte ALO I tot en met IV succesvol is<br />

afgerond. De militair behoudt die tijdelijke rang totdat is voldaan aan artikel 24, eerste lid, van<br />

het AMAR;<br />

b. de rang behorend bij de functie die wordt toegewezen na succesvolle afronding van de<br />

opleiding.<br />

Artikel 3:12 Bevordering tijdens de opleiding tot onderofficier bij de Koninklijke marine<br />

(27 BAFBD)<br />

1. De militair die is bestemd voor onderofficier bij de wapentechnische dienst wordt<br />

bevorderd:<br />

a. tot de eerste klasse van de stand van matroos op de dag dat hij het eerste gedeelte van<br />

de stage succesvol heeft afgerond;<br />

b. tot korporaal op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />

2. De militair die is bestemd voor onderofficier bij andere (sub)dienstgroepen wordt<br />

bevorderd:<br />

a. tot adjudant-onderofficier bijzondere diensten vliegverkeersleider op de dag dat hij de<br />

gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />

b. tot korporaal op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />

Artikel 3:13 Bevordering tijdens de opleiding tot onderofficier bij de Koninklijke<br />

landmacht, de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee (<strong>28</strong> BAFBD)<br />

1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen bij de Koninklijke<br />

luchtmacht waaraan de rang van sergeant is verbonden, bekleedt gedurende de AMO de<br />

stand van soldaat der derde klasse, tenzij in deze regeling anders is vermeld.<br />

2. De militair die is aangewezen voor het volgen van de opleiding tot onderofficier wordt<br />

bevorderd tot:<br />

a. soldaat der eerste klasse/marechaussee der derde klasse, op de dag dat de AMO/AMBV<br />

succesvol is afgerond;<br />

b. korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de AKO/de proeve van<br />

bekwaamheid Planton/publieke service (na BPV-01) succesvol is afgerond en – voor zover<br />

van toepassing – aanvangt met de Vaktechnische Opleiding (VTO);<br />

c. marechaussee der eerste klasse na het succesvol afronden van de summatieve toetsen<br />

(na LOKKMar 03);<br />

d. sergeant/wachtmeester, op de dag dat de initiële opleiding/Leergang Algemeen<br />

Opsporingsambtenaar KMar succesvol is afgerond, tenzij in deze regeling anders is bepaald.<br />

3. De militair van de Koninklijke landmacht wordt, voor zover sprake is van een aanvullende<br />

opleiding elektronica, bevorderd tot sergeant op de dag dat deze opleiding succesvol is<br />

afgerond, indien hij is bestemd om het loopbaanpatroon voor het technisch middenkader te<br />

gaan volgen.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 6 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

4. De militair van de Koninklijke landmacht die is bestemd om het loopbaanpatroon als<br />

algemeen militair verpleegkundige (AMV) dan wel als algemeen militair verzorgende in de<br />

gezondheidszorg (AMVIG) te gaan volgen, wordt bevorderd tot sergeant op de dag dat het<br />

eerste studiejaar van de beroepsopleiding (fase II) succesvol is afgerond.<br />

5. De militair wordt bevorderd tot sergeant op de dag waarop hij de opleiding tot onderofficier<br />

succesvol heeft afgerond, met dien verstande dat hij wordt bevorderd tot sergeant der eerste<br />

klasse indien hij bestemd is om:<br />

a. het loopbaanpatroon voor het technisch middenkader te volgen;<br />

b. het loopbaanpatroon voor apothekersassistenten te volgen;<br />

c. het loopbaanpatroon voor algemeen militair verpleegkundige te volgen, direct aansluitend<br />

aan het behalen van het AMV-certificaat; of<br />

d. het loopbaanpatroon voor algemeen militair verzorgende in de gezondheidszorg te volgen,<br />

6 jaar na bevordering tot sergeant.<br />

6. De militair die is aangewezen voor het volgen van de opleiding tot onderofficier-specialist,<br />

wordt bevorderd tot de rang die behoort bij de functie waartoe hij bij zijn aanstelling is<br />

bestemd, op de dag dat hij de specialistenopleiding succesvol heeft afgerond.<br />

Artikel 3:14 Bevordering tijdens de opleiding tot korporaal/marechaussee der tweede<br />

klasse bij de Koninklijke landmacht, Koninklijke luchtmacht en Koninklijke<br />

marechaussee (29 BAFBD)<br />

1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de rang<br />

van korporaal/marechaussee der tweede klasse is verbonden, bekleedt gedurende de AMO<br />

de stand van soldaat der derde klasse/marechaussee der vierde klasse.<br />

2. De in het eerste lid bedoelde militair wordt bevorderd tot:<br />

a. soldaat der tweede klasse/marechaussee der derde klasse, op de dag waarop hij de<br />

AMO/AMBV succesvol heeft afgerond;<br />

b. korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag waarop hij de FO/de proeve van<br />

bekwaamheid Planton/publieke service (na BPV-01) van de initiële opleiding succesvol heeft<br />

afgerond.<br />

Artikel 3:15 Bevordering tijdens de opleiding voor functies waaraan een stand is<br />

verbonden bij de Koninklijke marine (30 BAFBD)<br />

De militair die bestemd is voor functies waaraan een stand is verbonden wordt bevorderd:<br />

a. tot matroos der tweede klasse op de dag dat hij de eerste maritiem-militaire vorming, de<br />

vakopleiding, de bedrijfsveiligheidsopleiding en de opleiding algemene scheepstaken<br />

succesvol heeft afgerond;<br />

b. tot marinier der tweede klasse op de dag dat hij de Elementaire militaire vorming mariniers<br />

succesvol heeft afgerond; c. tot matroos der eerste klasse als hij bestemd is voor functies bij<br />

de subdienstgroep bijzondere diensten wasser, op de dag dat hij de praktische<br />

bedrijfsintroductie succesvol heeft afgerond, maar niet eerder dan 3 maanden nadat de<br />

bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden;<br />

d. tot matroos der eerste klasse op de dag dat hij de praktische bedrijfsintroductie succesvol<br />

heeft afgerond, maar niet eerder dan 8 maanden nadat de bevordering tot matroos der<br />

tweede klasse heeft plaatsgevonden;<br />

e. tot marinier der eerste klasse op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft<br />

afgerond;<br />

f. tot matroos der eerste klasse met terugwerkende kracht tot de datum gelegen drie<br />

maanden nadat de bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden,<br />

eventueel vermeerderd met de duur van de verlenging indien de praktische<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 7 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

bedrijfsintroductie door oorzaken behorend tot het risicogebied van de organisatie niet<br />

binnen de gestelde termijn van 3 maanden werd afgerond;<br />

g. tot matroos der eerste klasse als hij bestemd is voor functies bij de subdienstgroep<br />

bijzondere diensten wasser, met terugwerkende kracht tot de datum gelegen 8 maanden<br />

nadat de bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden, eventueel<br />

vermeerderd met de duur van de verlenging indien de praktische bedrijfsintroductie door<br />

oorzaken behorend tot het risicogebied van de organisatie niet binnen de gestelde termijn<br />

van 8 maanden werd afgerond;<br />

h. tot matroos der eerste klasse eerder dan de minimale termijn van 8 maanden indien<br />

sprake is van uitzonderlijk goed functioneren.<br />

Artikel 3:16 Bevordering tijdens de opleiding tot soldaat bij de Koninklijke landmacht<br />

en de Koninklijke luchtmacht (31 BAFBD)<br />

1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de<br />

stand van soldaat is verbonden, bekleedt gedurende de AMO de stand van soldaat der<br />

derde klasse.<br />

2. De in het eerste lid bedoelde militair wordt bevorderd tot soldaat der tweede klasse, op de<br />

dag waarop hij de AMO succesvol heeft afgerond.<br />

3. Bevordering tot soldaat der eerste klasse tijdens de initiële opleiding vindt uitsluitend<br />

plaats één jaar nadat de militair is bevorderd tot soldaat der tweede klasse indien hij binnen<br />

de termijn van een jaar, te rekenen vanaf de afronding van de AMO, de Functiegerichte<br />

Opleiding om organisatorische redenen niet succesvol heeft kunnen afronden.<br />

4. Indien tijdens de initiële opleiding als bedoeld in het eerste lid het militaire en het<br />

vaktechnische opleidingsgedeelte geïntegreerd worden verzorgd, vindt bevordering plaats op<br />

het tijdstip waarop het militaire opleidingsgedeelte zou zijn afgerond indien dat<br />

opleidingsgedeelte separaat zou zijn verzorgd. Bevordering vindt alsdan plaats indien de<br />

militair het tot dat moment voor hem geldende opleidingstraject met voldoende resultaat<br />

heeft doorlopen.<br />

Paragraaf 3.3.2. Bevordering van militairen tijdens functie- of loopbaanopleidingen<br />

Artikel 3:17 Bevordering tijdens functie- of loopbaanopleidingen (38 BAFBD)<br />

Aan de militair die tijdens een door hem te volgen functie- of loopbaanopleidingen<br />

feitelijk wordt belast met de werkzaamheden verbonden aan de na voltooiing van de<br />

opleiding toe te wijzen functie, kan voor de duur van deze praktische tewerkstelling tijdelijk<br />

de aan die functie verbonden rang worden toegekend, dan wel<br />

in het kader van zijn opleiding, buiten het opleidingsinstituut tijdelijk wordt belast met het<br />

uitoefenen van gezag, kan voor deze periode titulair de vereiste rang worden toegekend.<br />

Artikel 3:18 Bevordering na voltooiing van de loopbaanopleidingen bij de Koninklijke<br />

marine (39 BAFBD)<br />

1. De militair die is aangewezen voor een loopbaanopleiding tot onderofficier wordt<br />

bevorderd tot korporaal op de dag dat hij de gehele loopbaanopleiding succesvol heeft<br />

afgerond.<br />

2. De militair die is aangewezen voor een loopbaanopleiding tot officier wordt – nadat met de<br />

voordracht is ingestemd – bevorderd:<br />

a. tot tijdelijk luitenant ter zee der 3e klasse op de dag dat hij het theoretische deel van die<br />

loopbaanopleiding succesvol heeft afgerond;<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 8 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

b. tot luitenant ter zee der 2e klasse op de dag dat hij de gehele loopbaanopleiding<br />

succesvol heeft afgerond.<br />

Paragraaf 3.3.3. Bevorderingen van militairen door ervaringsopbouw<br />

Artikel 3:19 Ervaringsopbouw (32 BAFBD)<br />

1. Om voor een bevordering als bedoeld in artikel 24, zevende lid, onder b van het AMAR, in<br />

aanmerking te komen, dient de militair respectievelijk in de stand van soldaat dan wel de<br />

rang van korporaal/marechaussee der eerste klasse, sergeant/wachtmeester of tweede<br />

luitenant relevante ervaring tijdens een functievervulling te hebben verworven waarbij er door<br />

de commandant geen bezwaren tegen de voorgenomen bevordering zijn geuit.<br />

2. De in het eerste lid bedoelde ervaring wordt aanwezig geacht indien de militair gedurende<br />

een voor zijn aanstellingscategorie en functieniveau vastgestelde periode op voldoende wijze<br />

heeft gefunctioneerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de bekwaamheid en<br />

geschiktheid van de militair als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het AMAR. De duur van de<br />

hiervoor bedoelde periode kan in geval van onvoldoende functioneren worden verlengd met<br />

maximaal één jaar.<br />

3. Gedurende de periode dat de militair is geschorst dan wel in militaire detentie doorbrengt<br />

vindt geen ervaringsopbouw plaats. Indien de militair door ziekte of buitengewoon verlof niet<br />

in staat is geweest zijn functie daadwerkelijk te vervullen, dan wel er gedurende een<br />

aanmerkelijk gedeelte van de aangegeven periode sprake is geweest van overwegende<br />

bemerkingen op het functioneren, kan de duur van de periode als bedoeld in de eerste zin<br />

van het tweede lid worden verlengd met maximaal een half jaar.<br />

4. Indien de militair binnen twaalf maanden voorafgaande aan zijn aanstelling reeds was<br />

aangesteld bij het beroepspersoneel en een functie op overeenkomstig rangsniveau heeft<br />

vervuld, wordt die periode in mindering gebracht op de periode van de ervaringsopbouw<br />

welke is benodigd voor bevordering tot korporaal der eerste klasse, tot sergeant der eerste<br />

klasse dan wel voor bevordering tot eerste luitenant.<br />

Artikel 3:20 Bevordering tot soldaat der eerste klasse bij de Koninklijke landmacht (33<br />

BAFBD)<br />

De militair die bij zijn aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de<br />

stand van soldaat is verbonden, wordt bevorderd tot soldaat der eerste klasse een jaar<br />

nadat hij is bevorderd tot soldaat der tweede klasse, met dien verstande dat hij de<br />

Functiegerichte Opleiding succesvol dient te hebben afgerond.<br />

Artikel 3:21 Bevordering tot soldaat der eerste klasse bij de Koninklijke luchtmacht (34<br />

BAFBD)<br />

De militair wordt bevorderd tot soldaat der eerste klasse nadat hij gedurende een jaar als<br />

soldaat der tweede klasse een praktische training tijdens tewerkstelling heeft voltooid.<br />

Artikel 3:22 Bevordering tot korporaal/marechaussee der eerste klasse (35 BAFBD)<br />

De militair wordt bevorderd tot korporaal/marechaussee der eerste klasse, met ingang van<br />

het tijdstip waarop hij na voltooiing van de initiële opleiding in de rang van<br />

korporaal/marechaussee der tweede klasse gedurende twee jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 9 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

Artikel 3:23 Bevordering tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse (36 BAFBD)<br />

De militair wordt bevorderd tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse met ingang van het<br />

tijdstip waarop hij na voltooiing van de opleiding tot onderofficier in de rang van<br />

sergeant/wachtmeester gedurende vier jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />

Artikel 3:24 Bevordering tot eerste luitenant (37 BAFBD)<br />

1. De militair wordt bevorderd tot eerste luitenant nadat hij in de rang van tweede luitenant<br />

gedurende twee jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />

2. De militair die in het verlengde van de door hem als onderofficier beklede functies een<br />

functie op officiersniveau gaat vervullen, wordt vrijgesteld van de in het eerste lid bedoelde<br />

eis met betrekking tot de ervaringsopbouw. Deze militair wordt bevorderd tot eerste luitenant,<br />

nadat hij de daartoe bestemde opleiding heeft afgerond, op het tijdstip waarop hem voor de<br />

eerste maal een officiersfunctie wordt toegewezen.<br />

Paragraaf 3.4<br />

Functie- en loopbaanbegeleiding<br />

Artikel 3:25 Functie-introductiegesprek (3 BFBD)<br />

1. De militair heeft binnen één maand na aanvang van zijn functievervulling een functieintroductiegesprek<br />

met zijn functionele chef.<br />

2. In het functie-introductiegesprek wordt de militair geïnformeerd over wat van hem in de<br />

functie wordt verwacht. Voorts wordt de militair geïnformeerd over de planning van de met<br />

hem te houden functioneringsgesprekken. In het functie-introductiegesprek wordt de<br />

zienswijze van de militair ten aanzien van de wijze van functievervulling besproken.<br />

3. De functionele chef houdt in beginsel binnen twee maanden na aanvang van zijn<br />

functievervulling een functie-introductiegesprek met de medewerkers van wie hij de<br />

functionele chef is geworden. In dit gesprek komen eventueel al gemaakte afspraken met de<br />

militair eveneens aan de orde.<br />

4. De functionele chef draagt zorg voor verslaglegging van het functie-introductiegesprek.<br />

Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het als bijlage 2 gevoegde FG-formulier (Dfe 030)<br />

Artikel 3:26 Functioneringsgesprek (4 t/m 7 BFBD)<br />

1. De functionele chef nodigt ten minste twee weken voordat het functioneringsgesprek wordt<br />

gehouden, de militair hiervoor uit.<br />

2. Tijdens het functioneringsgesprek komen in ieder geval de in artikel <strong>28</strong>, zesde lid, van het<br />

AMAR genoemde onderwerpen aan de orde. Daarnaast kunnen zowel door de militair als<br />

door de functionele chef te bespreken onderwerpen worden ingebracht.<br />

3. Een samenvatting van het gesprek, de gemaakte afspraken en aandachtspunten voor de<br />

komende periode ten aanzien de taakuitvoering en eventueel door de militair of de<br />

functionele chef, met instemming van de militair, ingebrachte nadere informatie, worden door<br />

de functionele chef vastgelegd in het externe gedeelte van het als bijlage gevoegde FGformulier<br />

(Dfe 030). Wanneer de functionele chef of de militair meer informatie willen<br />

vastleggen wordt hiervoor het interne gedeelte van het FG-formulier gebruikt, dat alleen voor<br />

de functionele chef en de militair is bestemd.<br />

4. Het interne gedeelte van het FG-formulier blijft in bezit van de militair en de functionele<br />

chef. De functionele chef draagt zorg voor vernietiging van zijn exemplaar bij beëindiging van<br />

de dienstverhouding. Het externe deel van het FG-formulier wordt opgelegd in het<br />

persoonsdossier van de militair.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina <strong>10</strong> van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

Artikel 3:27 Loopbaangesprek en POP-formulier (11 BFBD)<br />

1. De afspraken die worden gemaakt tijdens een loopbaangesprek, worden vastgelegd in het<br />

als bijlage 3 gevoegde POP-formulier (Dfe …).<br />

2. Ook wanneer een loopbaangesprek niet leidt tot overeenstemming over de te maken<br />

afspraken tussen de militair en de loopbaanbegeleider, wordt dit vastgelegd in het POPformulier.<br />

3. In geval van geen overeenstemming tussen de militair en de loopbaanbegeleider kan op<br />

verzoek van een of beide partijen aan een andere loopbaanbegeleider advies worden<br />

gevraagd.<br />

4. Vastgelegde afspraken zijn bindend, ook wanneer de militair een andere functie wordt<br />

toegewezen, wordt ingedeeld bij een ander OPCO of wordt tewerkgesteld bij een ander<br />

defensieonderdeel.<br />

5. De C-OPCO kan zijn bevoegdheid om de afspraken in het POP-formulier vast te stellen<br />

ten hoogste mandateren aan het onder hem ressorterende hoofd van de afdeling, belast met<br />

de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende OPCO dan wel de<br />

Koninklijke marechaussee.<br />

Artikel 3:<strong>28</strong> Instelling adviescommissie ex artikel <strong>28</strong>a, negende lid, AMAR<br />

1. Ingesteld wordt een commissie, die, op verzoek van de militair, adviseert over een<br />

mogelijke oplossing wanneer afspraken in het kader van de persoonlijke ontwikkeling niet<br />

worden nagekomen en, naar de mening van de militair, geen passend alternatief wordt<br />

geboden.<br />

2. De in het eerste lid genoemde commissie bestaat uit een door Onze Minister te benoemen<br />

voorzitter, een vertegenwoordiger van de centrales van overheidspersoneel, een<br />

vertegenwoordiger van het OPCO, waarbij de militair is ingedeeld, en in het geval de militair<br />

niet is tewerkgesteld bij het OPCO, waarbij hij is ingedeeld, op ad hoc-basis een<br />

vertegenwoordiger van het defensieonderdeel, waarbij de militair is tewerkgesteld.<br />

3. Aanvragen voor advies moeten worden ingediend door tussenkomst van de C-OPCO,<br />

waarbij de militair is ingedeeld, en worden binnen vier weken voorzien van een advies van<br />

de C-OPCO.<br />

4. De commissie brengt uiterlijk zes weken na ontvangst van de aanvraag advies uit en<br />

brengt zowel de militair als de betrokken C-OPCO schriftelijk van dit advies op de hoogte.<br />

Artikel 3:29 Beoordelingen (12 t/m 21 BFBD)<br />

1. PM<br />

2. Voor het opstellen van een beoordeling wordt gebruik gemaakt van het in bijlage 4<br />

opgenomen beoordelingsformulier (Dfe 012).<br />

3. Het beoordelingstijdvak, genoemd in artikel <strong>28</strong>b, vijfde lid, van het AMAR, kan niet een<br />

deel van een periode omvatten waarover reeds een beoordeling is vastgesteld en tijdens dat<br />

tijdvak moet in beginsel één functioneringsgesprek hebben plaatsgevonden.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 11 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

4. De aanvraag van een militair om een beoordeling op te maken, kan worden afgewezen,<br />

indien over de militair minder dan een jaar geleden, te rekenen van de datum van de<br />

aanvraag, een beoordeling is vastgesteld.<br />

5. Indien de eerste of tweede beoordelaar niet de Nederlandse nationaliteit bezit zal het<br />

HDO, eventueel op voorstel van de commandant van de Nederlandse eenheid waarbij de te<br />

beoordelen militair administratief is ondergebracht, een Nederlandse militair of ambtenaar<br />

aanwijzen die als eerste of tweede beoordelaar optreedt. De bepalingen in het AMAR en<br />

deze regeling blijven daarbij onverkort van kracht.<br />

6. Wanneer de militair werkzaam is in een zodanig - internationaal - verband, dat toepassing<br />

van het vijfde lid niet mogelijk is, gelden voor het opmaken en vaststellen van de beoordeling<br />

de desbetreffende internationale voorschriften en modellen.<br />

Hoofdstuk 4<br />

Doorstroom naar fase drie<br />

Artikel 4:1 Afwijkende leeftijdsgrenzen bij doorstroom naar fase drie (artikel 29a, vijfde<br />

lid, 29b, vijfde lid, en 29c, tweede lid, AMAR)<br />

Voor de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen specifieke groepen personeel gelden de<br />

daarbij vermelde maximum leeftijden bij doorstroom naar fase 3.<br />

Artikel 4:2 Verlengen maximale looptijd in rang of verschuiven leeftijdsgrens i.v.m. het<br />

volgen van de (onder)officiersopleiding (artikel 29a, vijfde lid, en 29b, vijfde lid, AMAR)<br />

1. Wanneer een soldaat, korporaal of een militair met een daarmee gelijkgestelde stand of<br />

rang is aangewezen voor of deelneemt aan een (onder)officiersopleiding, kan worden<br />

afgeweken van de in artikel 29a of 29b van het AMAR genoemde maximale looptijd in rang<br />

tot uiterlijk het moment waarop de militair de opleiding heeft afgerond en wordt bevorderd tot<br />

de rang van (onder)officier.<br />

2. Wanneer een soldaat, korporaal of een militair met een daarmee gelijkgestelde stand of<br />

rang is aangewezen voor of deelneemt aan een (onder)officiersopleiding, kan worden<br />

afgeweken van de in artikel 29a of 29b van het AMAR, dan wel van de in artikel<br />

4:1genoemde en bedoelde leeftijdsgrenzen tot uiterlijk het moment waarop de militair de<br />

opleiding heeft afgerond en wordt bevorderd tot de rang van (onder)officier.<br />

2. Wanneer de militair wordt ontheven van de in het eerste lid bedoelde opleiding of deze<br />

opleiding niet met goed gevolg volbrengt, zijn de in het eerste en tweede lid bedoelde<br />

maximum looptijd in rang en leeftijdsgrenzen weer onverkort van toepassing.<br />

Artikel 4:3 Afwijkend selectiemoment voor doorstroom naar fase drie (artikel 30, zesde<br />

lid, AMAR)<br />

PM<br />

Artikel 4:4 Besluitvorming doorstroom (artikel 31 AMAR)<br />

1. De C-OPCO draagt ervoor zorg dat, in samenspraak met de loopbaanbegeleider, het<br />

initiatief wordt genomen om een militair door te laten stromen naar fase drie op een zodanig<br />

moment dat de militair uiterlijk drie jaar voor het bereiken van de voor hem op basis van het<br />

AMAR of deze regeling geldende leeftijdsgrens duidelijkheid heeft over zijn mogelijkheden.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 12 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

2. Van de termijn van zes weken voor besluitvorming over doorstroom op basis van de<br />

voordracht, genoemd in artikel 31, eerste lid, van het AMAR, kan tot maximaal tien weken<br />

worden afgeweken in de volgende situaties:<br />

a. wanneer er meer kandidaten worden voorgedragen dan dat er functies beschikbaar zijn;<br />

b. wanneer er geen functies beschikbaar zijn bij het OPCO, waarbij de militair is ingedeeld<br />

en moet worden bekeken wat de mogelijkheden zijn bij de andere defensie-onderdelen.<br />

3. Voor de situaties, als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, stelt de C-OPCO voor zijn<br />

OPCO een commissie in die:<br />

a. in de situatie, genoemd in het tweede lid, onder a, C-OPCO adviseert over de mate van<br />

geschiktheid van de voorgedragen militairen;<br />

b. in de situatie, genoemd in het tweede lid, onder b, na afstemming met de<br />

overeenkomstige commissies bij de andere OPCO’s, C-OPCO adviseert over de<br />

mogelijkheden bij de andere defensie-onderdelen.<br />

4. Met het oog op een voortdurende en optimale informatie-uitwisseling tussen de genoemde<br />

commissies is de Defensiestaf in beginsel in elke commissie vertegenwoordigd.<br />

5. Wanneer de militair aanvraagt om in aanmerking te worden gebracht voor doorstroom<br />

naar fase drie, dient hij deze aanvraag schriftelijk en zonodig mondeling toe te lichten.<br />

6. Een gesprek is verplicht wanneer het voornemen bestaat om zijn aanvraag af te wijzen.<br />

Hoofdstuk 5<br />

Werk- en rusttijden<br />

gereserveerd<br />

Hoofdstuk 6<br />

Verlof<br />

gereserveerd<br />

Hoofdstuk 7<br />

Aanspraken en verplichtingen in verband met de<br />

gezondheidszorg<br />

gereserveerd<br />

Hoofdstuk 8 Andere voorzieningen van materiële aard<br />

gereserveerd<br />

Hoofdstuk 9 Andere rechten en verplichtingen<br />

gereserveerd<br />

Hoofdstuk <strong>10</strong><br />

Artikel <strong>10</strong>:1<br />

Overgangs- en slotbepalingen<br />

Intrekking<br />

De volgende beleidsregels en ministeriële regelingen worden ingetrokken:<br />

a. De Regeling opleidingen militairen;<br />

b. De Regeling cursusfaciliteiten en studietoelagen;<br />

c. De Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering, voor zover deze ziet op<br />

militairen;<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 13 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

d. De Beleidsregel functioneringsgesprekken en beoordelingen, voor zover deze ziet op<br />

militairen;<br />

e. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 13 december 2007, nr. P/2007033713,<br />

inzake Uitvoeringsaangelegenheden invoering Flexibel Personeelssysteem;<br />

f. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 8 december 2008, nr. P/2008032240,<br />

inzake Voorlopige voorziening van BBT’ers naar FPS;<br />

g. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 11 februari <strong>2009</strong>, nr. P/<strong>2009</strong>001938,<br />

inzake Afwijking voorlopige voorziening overgang BBT’ers naar FPS.<br />

l. de regelingen van CZSK, CLAS, CLSK en CKMar inzake employability voorzieningen<br />

Artikel <strong>10</strong>:2<br />

Inwerkingtreding<br />

Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum waarop het besluit, houdende<br />

wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement en het Besluit bovenwettelijke<br />

uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie in het kader van de voortgezette<br />

invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht, in werking treedt.<br />

Artikel <strong>10</strong>:3<br />

Citeertitel<br />

Deze regeling wordt aangehaald als "Uitvoeringsregeling AMAR” (URAMAR).<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 14 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

BIJLAGE 1<br />

a. Specifieke functiegroepen met maximum leeftijden bij aanstelling (art. 5a, tweede lid, AMAR<br />

en art. 2:1 URAMAR)<br />

PM<br />

b. Specifieke functiegroepen met afwijkende duur functievervulling (art. 17, tweede lid, AMAR<br />

en art. 3:8 URAMAR)<br />

CZSK<br />

CLAS<br />

CLSK<br />

KMar<br />

c. Specifieke functiegroepen met een afwijkende leeftijdsgrens voor doorstroom naar fase drie<br />

(art. 29a, vijfde lid, AMAR, art. 29b, vijfde lid, AMAR, artikel 29c. tweede lid, AMAR en art.4:1<br />

URAMAR)<br />

PM<br />

d. Specifieke functiegroepen met een afwijkend selectiemoment voor doorstroom naar fase<br />

drie (art. 30, zesde lid, AMAR en art. 4:3 URAMAR)<br />

PM<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 15 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

BIJLAGE 2<br />

Functioneringsgespreksformulier (art. 3:<strong>10</strong> URAMAR)<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 16 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

BIJLAGE 3<br />

POP-formulier (art. 3:11 URAMAR)<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 17 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />

Ontwerp<br />

BIJLAGE 4<br />

Beoordelingsformulier (art. 3:13 URAMAR)<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 18 van 18


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

- ONTWERP -<br />

Ministerie van Defensie<br />

functioneringsgesprek<br />

CONCEPT 11-03-20<strong>10</strong><br />

ALGEMENE GEGEVENS<br />

Datum functioneringsgesprek:<br />

Aard functioneringsgesprek: functie-introductiegesprek / functioneringsgesprek 1)<br />

Functioneringstijdvak: van: tot:<br />

Afwijkingen t.o.v. de organieke functie:<br />

Datum vorige functioneringsgesprek:<br />

Datum laatste loopbaangesprek:<br />

PERSOONSGEGEVENS<br />

Medewerker<br />

Naam en voorletters:<br />

Werknemer-ID:<br />

Rang c.q. schaal:<br />

Geboortedatum:<br />

Defensieonderdeel en afdeling:<br />

Functiebenaming:<br />

Functiecode:<br />

Arbeidsplaatsnummer:<br />

(indien militair) Loopbaanfase: (1 / 2 / 3) 1)<br />

Functionele chef<br />

Naam en voorletters:<br />

Werknemer-ID:<br />

Rang c.q.schaal:<br />

Defensieonderdeel en afdeling:<br />

Functiebenaming:<br />

Functiecode:<br />

Functionele chef van de medewerker sinds:<br />

Derde deelnemer ( indien aanwezig)<br />

Naam:<br />

Aanwezig op initiatief van: medewerker / functionele chef 1)<br />

1) verwijderen wat niet van toepassing is<br />

Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03011 Herziene FG formulier 9322


Ministerie van Defensie<br />

TERUGKIJKEN<br />

Aan welke afspraken uit het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) is binnen de huidige functie de<br />

afgelopen periode invulling gegeven en in welke vorm<br />

Welke aanvullingen op het portfolio zijn nodig ( denk aan opgedane kennis, ervaring, vaardigheden,<br />

competenties)<br />

vooruitkijken<br />

Afspraken m.b.t. te volgen opleidingen, het opdoen van ervaring, alsmede afspraken verbonden aan<br />

de levensfase van de medewerker.<br />

Afspraken m.b.t. de uitvoering van het POP binnen de huidige functie( welke kennis, vaardigheden<br />

en competenties worden de komende periode verder ontwikkeld en hoe)<br />

Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK


Ministerie van Defensie<br />

Is er behoefte aan een (extra) loopbaangesprek<br />

Overige afspraken<br />

Datum volgend functioneringsgesprek:<br />

ONDERTEKENING VOOR juiste WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />

(externe gedeelte van het formulier)<br />

Functionele chef (handtekening):<br />

Datum ondertekening:<br />

Eventuele opmerkingen van de medewerker over dit verslag:<br />

Medewerker (handtekening):<br />

Datum ondertekening:<br />

Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK


Ministerie van Defensie<br />

INTERNE GEDEELTE<br />

uitsluitend bestemd voor leidinggevende en medewerker (niet voor opname in persoonsdossier)<br />

TERUGKIJKEN<br />

Algemeen beeld van het functioneren over de afgelopen periode<br />

aandachtspunten hierbij zijn: kennis en vaardigheden, houding en gedrag (waaronder het naleven van<br />

de(document-)beveiligingsregels), de aansturing en begeleiding door de leidinggevende ( met specifiek<br />

aandacht voor de sociale aspecten van leiderschap) en de werkomstandigheden<br />

Welke afspraken uit het vorige functioneringsgesprek zijn gerealiseerd Welke niet en waarom niet<br />

VOORUITKIJKEN<br />

Afspraken t.a.v. de functievervulling (uitvoering van de werkzaamheden en de aansturing en<br />

begeleiding door de leidinggevende)<br />

ONDERTEKENING VOOR JUISTE WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />

( interne gedeelte van het formulier)<br />

Functionele chef (handtekening):<br />

Datum ondertekening:<br />

Eventuele opmerkingen van de medewerker over dit verslag:<br />

Medewerker (handtekening)<br />

Datum ondertekening:<br />

PERONEELSVERTROUWELIJK


Ministerie van Defensie<br />

Toelichting<br />

Het functioneringsgesprek wordt op basis van tweerichtingsverkeer gevoerd. Dat betekent, dat zowel de<br />

functionele chef als de medewerker beiden verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding, de inhoud en een<br />

juiste verslaglegging van het gesprek.<br />

Het functioneringsgesprekformulier bestaat uit een intern en een extern gedeelte. Het externe gedeelte<br />

wordt opgeslagen in het persoonsdossier. Dit deel bevat algemene gegevens, afspraken en andere zaken<br />

waarvan het wenselijk is ze vast te leggen voor de organisatie en de loopbaan van de medewerker * . Het is<br />

alleen in te zien door degenen die daarvoor zijn geautoriseerd. Het interne gedeelte wordt niet opgeslagen<br />

in het persoonsdossier. Het is alleen bestemd voor de functionele chef en de medewerker zelf. In dit<br />

gedeelte wordt informatie vastgelegd over het algemene beeld van het functioneren, de realisatie van<br />

afspraken uit een vorig functioneringsgesprek en de afspraken, die worden gemaakt m.b.t. de<br />

functievervulling.<br />

ALGEMENE GEGEVENS<br />

Bij de aard van het gesprek moet worden ingevuld of het hier een functie-introductiegesprek of een<br />

functioneringsgesprek betreft.<br />

- Het functie-introductiegesprek vindt plaats binnen één maand na aanvang van de vervulling van een<br />

nieuwe functie door de medewerker. Ook vindt een functie-introductiegesprek plaats met alle medewerkers<br />

wanneer een nieuwe leidinggevende aantreedt. In dat geval vinden de gesprekken plaats binnen twee<br />

maanden na aanvang van de functievervulling door de chef. Tijdens het functie-introductiegesprek<br />

informeert de functionele chef de medewerker over datgene, dat van hem wordt verwacht, kan de<br />

medewerker zijn eigen mening geven hoe hij de functievervulling ziet en kunnen tevens reeds gemaakte<br />

afspraken met de medewerker aan de orde komen.<br />

- De functionele chef is verantwoordelijk voor de planning van het functioneringsgesprek. De medewerker<br />

heeft recht op minimaal één keer per jaar een functioneringsgesprek. De medewerker kan ook zelf om een<br />

gesprek vragen. Het functioneringsgesprek richt zich op het functioneren van de medewerker in de huidige<br />

functie.<br />

Bij het functioneringsgesprek wordt vermeld op welke periode het gesprek betrekking heeft door het<br />

invullen van de start- en einddatum.<br />

Als uitgangspunt voor het functioneringsgesprek wordt de functiebeschrijving gebruikt. Wanneer naast de<br />

organieke functie andere werkzaamheden zijn opgedragen aan de medewerker, dan kan dit vermeld<br />

worden bij ”Afwijkingen t.o.v. de organieke functie”. Ook wanneer onderdelen van de organieke functie niet<br />

zijn opgedragen wordt dat hier aangegeven. In het laatste geval kan ook de reden daarvan toegevoegd<br />

worden en kunnen eventuele verdere afspraken daarover vermeld worden.<br />

Op verzoek van de medewerker wordt ook aandacht besteed aan werkzaamheden, die geen deel uitmaken<br />

van de organieke functie, zoals het lidmaatschap van een medezeggenschapscommissie of de functie van<br />

BHV’er.<br />

PERSOONSGEGEVENS<br />

Hier worden de gegevens ingevuld van de medewerker en de functionele chef.<br />

Eventueel aangevuld met de naam van de derde deelnemer, bijvoorbeeld een personeelsfunctionaris.<br />

Daarbij wordt aangegeven op wiens verzoek deze derde deelnemer aanwezig is.<br />

* In deze toelichting wordt de mannelijke persoonsvorm gebruikt. Waar “hij”,”hem”, “zijn” of “medewerker”<br />

staat wordt evengoed “zij”, “haar” en “medewerkster” bedoeld<br />

PERONEELSVERTROUWELIJK


Ministerie van Defensie<br />

Terugkijken<br />

Het functioneringsgesprek begint met het terugkijken op de achterliggende periode. Daarbij komt een viertal<br />

onderwerpen aan de orde.<br />

1 Algemeen beeld van het functioneren over de afgelopen periode<br />

Hier gaat het om de vraag: wat ging goed, wat ging minder In ieder geval worden de volgende<br />

onderwerpen besproken:<br />

- beschikt de medewerker over de kennis en vaardigheden , die voor een goede functievervulling<br />

nodig zijn<br />

- de houding en het gedrag van de medewerker zowel t.o.v. collega’s, leidinggevenden als<br />

derden ( zie in dit kader onder meer de gedragscode Defensie) . Hoe is de communicatie en de samenwerking met de collega’s verlopen Hoe is<br />

omgegaan met diversiteit binnen de groep<br />

Worden de (document-)beveiligingsregels nageleefd Iedere medewerker van Defensie moet<br />

zich bewust zijn van de algemene beveiligingsregels. In het functioneringsgesprek wordt dan<br />

ook nagegaan of dit bewustzijn in voldoende mate aanwezig is en of de regels ook worden<br />

nageleefd. Daarnaast moet bij medewerkers die in hun functie met documenten te maken<br />

hebben aan de orde komen, of zij zich houden aan de specifieke documentbeveiligingsregels,<br />

zoals beperkte verspreiding, need to know principe, het op de juiste wijze omgaan met<br />

vertrouwelijke of geheime informatie in documenten en het op de juiste wijze aanbrengen van<br />

rubriceringen op documenten.<br />

- wat vindt de medewerker van de aansturing en begeleiding door de functionele chef Zijn de<br />

verwachtingen van de medewerker over de functionele chef uitgekomen Bijvoorbeeld over de<br />

stijl van leidinggeven, de duidelijkheid van de werkzaamheden, de mate waarin informatie wordt<br />

gegeven, de bereikbaarheid van de leidinggevende en de ruimte voor eigen initiatief. Bij de stijl<br />

van leidinggeven komen ook de sociale aspecten van leiderschap aan de orde. Daarbij spelen<br />

vragen als:<br />

- zorgt de leidinggevende voor integer gedrag bij zijn medewerkers en verantwoorde onderlinge<br />

relaties en omgangsvormen<br />

- zorgt de leidinggevende voor een goede balans tussen de positie van leidinggevende en die als<br />

groepslid, tussen vertrouwen geven en vertrouwen krijgen/winnen<br />

- heeft de leidinggevende respect, gevoel en begrip voor medewerkers en behandelt hij problemen<br />

zorgvuldig<br />

- evalueert de leidinggevende zijn eigen gedrag en stimuleert hij zijn medewerkers dat ook te doen,<br />

om zo de medewerkers te coachen in hun ontwikkeling<br />

- herkent de leidinggevende groepsprocessen en beïnvloedt hij ze ook zo nodig<br />

- hoe wordt door de leidinggevende omgegaan met diversiteit (verschillen binnen groepen, zoals<br />

autochtoon/allochtoon, heterosexueel/homosexueel, man/vrouw)<br />

- hebben zich knelpunten voorgedaan in de werkomstandigheden, zoals werktijden, werksfeer of<br />

werkomgeving Hoe heeft de medewerker de werkdruk ervaren Hoe ging hij hiermee om Zijn er<br />

knelpunten geweest bij de uitoefening van de functie, die verband houden met arbeidsverzuim,<br />

leeftijd of een bepaalde levensfase van de medewerker Indien sprake is geweest van uitzending,<br />

welke invloed heeft dit (gehad) op het functioneren Is de privé-situatie van invloed geweest op het<br />

functioneren van de medewerker Hebben nevenwerkzaamheden de uitoefening van de functie<br />

beïnvloed Beschikt de medewerker over voldoende hulpmiddelen, zoals IV-ondersteuning,<br />

eventueel aangepast meubilair, etc.


Ministerie van Defensie<br />

In het functioneringsgesprek met medewerkers, die een leidinggevende positie vervullen, moet ook<br />

expliciet het onderwerp sociale aspecten van leiderschap aan de orde te komen. Bovendien moet<br />

aandacht worden besteed aan de vraag of de planning van functioneringsgesprekken met de<br />

medewerkers in voldoende mate wordt gerealiseerd. En zo niet, wat daarvan de oorzaak is.<br />

Verslaglegging van punt 1 vindt plaats in het interne gedeelte van het formulier.<br />

2 Welke afspraken uit het vorige functioneringsgesprek zijn gerealiseerd Welke niet en waarom<br />

niet<br />

Bij deze vraag is het belangrijk niet alleen tot een opsomming te komen van afspraken, die niet zijn<br />

gerealiseerd, maar vooral het waarom daarvan te achterhalen, zodat daar ook iets mee gedaan kan<br />

worden. Daarnaast wordt ook expliciet gevraagd naar de afspraken, die wel zijn nagekomen, omdat deze<br />

informatie, in combinatie met vraag 3, tot mogelijke aanvullingen op het portfolio kan leiden.<br />

Verslaglegging van punt 2 vindt plaats in het interne gedeelte van het formulier.<br />

3 Aan welke afspraken uit het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) is binnen de huidige functie de<br />

afgelopen periode invulling gegeven en in welke vorm<br />

Begeleiding van het functioneren is een voortdurend proces. Loopbaangesprekken zijn daarbij gericht op<br />

de toekomst van de medewerker, terwijl functioneringgesprekken zich richten op de huidige functie.<br />

Ontwikkelafspraken, die voortvloeien uit het loopbaangesprek worden vastgelegd in een POP. Daarin<br />

kunnen ook afspraken staan, die tijdens de huidige functie moeten worden opgepakt (bv. het volgen van<br />

een opleiding, maar ook de ontwikkeling van competenties, het opdoen van ervaring, etc.) Daarom is het<br />

belangrijk in het functioneringsgesprek aandacht te besteden aan de voortgang van de afspraken uit het<br />

POP. Wanneer (nog) geen POP is opgemaakt, kan de vraag onbeantwoord blijven.<br />

Verslaglegging van punt 3 vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier.<br />

4 Welke aanvullingen op het portfolio zijn wenselijk<br />

Het portfolio is een instrument waarin iemand zijn persoonlijke- en loopbaanontwikkeling documenteert en<br />

zichtbaar maakt. Het portfolio speelt een belangrijke rol bij het tonen van de interne en externe<br />

arbeidsmarktwaarde van de medewerker. Het is daarom van belang ervoor te zorgen, dat dit bestand upto-date<br />

blijft. In het functioneringsgesprek kan besproken worden welke aspecten vastgelegd moeten<br />

worden. Daarbij kan gedacht worden aan kennis of ervaring die is opgedaan, maar ook aan vaardigheden<br />

en competenties, die in de afgelopen periode (verder) ontwikkeld zijn.<br />

Verslaglegging van punt 4 vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier.<br />

VOORUITKIJKEN<br />

Na teruggekeken te hebben, wordt in het functioneringsgesprek naar de nabije (in principe een periode van<br />

een jaar) toekomst gekeken. Het gaat hierbij met name om het maken van afspraken met elkaar, niet alleen<br />

over de te nemen acties, maar ook over wanneer die acties genomen worden, door wie en in welke vorm.<br />

De afspraken moeten dus SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden) worden<br />

weergegeven.<br />

Het gaat hier om de volgende onderwerpen:<br />

1 Afspraken t.a.v. de functievervulling


Ministerie van Defensie<br />

In de eerste plaats wordt hier besproken welke werkzaamheden, producten en resultaten het komende jaar<br />

van de medewerker verwacht worden. Waar liggen de prioriteiten Wat moet bereikt worden Aan welke<br />

kwaliteitseisen moet worden voldaan Wanneer moeten werkzaamheden afgerond zijn en met welk<br />

resultaat Welke begeleiding heeft de medewerker nodig van de leidinggevende<br />

Deze afspraken worden vastgelegd in het interne gedeelte van het formulier.<br />

Als bij het terugkijken is gebleken, dat voor verbetering van de functievervulling het opdoen van bepaalde<br />

ervaring noodzakelijk is, dan wel opleidingen moeten worden gevolgd, wordt dat in het externe deel van het<br />

formulier vastgelegd. Datzelfde geldt voor afspraken, die gemaakt worden in het kader van de levensfase<br />

waarin de medewerker zich bevindt. De relatie leeftijd, belastbaarheid en functievervulling moet altijd<br />

onderwerp van gesprek zijn als de medewerker ouder wordt ( zie hieronder bij fase 4). Maar ook tijdens de<br />

levensfases die daaraan voorafgaan, kunnen ontwikkelingen spelen, die mogelijk van invloed zijn op het<br />

functioneren van de medewerker. Om die reden is het goed in ieder functioneringsgesprek aandacht aan<br />

het onderwerp levensfase te besteden.<br />

Hoewel de ontwikkeling die mensen doormaken in hun leven niet te generaliseren is, kan een indeling in<br />

levensfasen enig idee geven van bepaalde zaken, die in een levensfase kunnen spelen en die invloed<br />

kunnen hebben op de functievervulling.<br />

Als leidraad volgt hier een korte weergave van de vier levensfasen, die in het kader van het werkzame<br />

leven kunnen worden onderscheiden:<br />

Fase 1 ontwikkelingsfase<br />

In deze fase ontdekken mensen hun eigen mogelijkheden. Over het algemeen leidt de combinatie werk en<br />

privé niet tot problemen. Meestal wordt in deze fase gekozen voor fulltime werken en is extra inzet, als de<br />

functie daarom vraagt, ook geen probleem. Over het algemeen is de motivatie (het willen) groot en het<br />

denken over het eigen “kunnen” ook. Het risico in deze fase is het mogelijk overbelast raken als gevolg van<br />

overenthousiasme. Leidinggevenden kunnen in deze fase de medewerker ondersteunen (bv. door<br />

mentorschap, maar ook door het aangeven van kaders) en de inzet belonen met het aanbieden van (<br />

vervolg)opleiding en training.<br />

Fase 2 spitsuurfase<br />

Deze fase breekt aan wanneer er kinderen komen. Er moet een nieuw evenwicht worden gezocht tussen<br />

privé en werk. Veel mensen in deze fase willen parttime werken of de fulltime baan verdelen over 4<br />

werkdagen. In deze fase is het belangrijk, dat gekeken wordt naar mogelijkheden, die de organisatie kan<br />

bieden om zoveel mogelijk in te spelen op de wensen van de medewerker. Daarnaast kunnen de diverse<br />

voorzieningen in het kader van de Wet arbeid en zorg, de wet kinderopvang en de tegemoetkoming extra<br />

zorgvoorzieningen bij uitzending een bijdrage leveren aan het bereiken van een optimaal evenwicht in deze<br />

fase.<br />

Fase 3 balansfase<br />

Deze fase wordt gekenmerkt door het zoeken naar en/of vinden van balans. Belangrijke keuzes in werk en<br />

privé zijn gemaakt. Voor mensen met kinderen breekt tevens een periode aan waarin de kinderen wat meer<br />

zelfstandig worden. De balans in het gezin herstelt en er komt meer tijd voor “zorg voor jezelf”. Ook komt er<br />

meer ruimte voor groei, opleidingen en carrièrestappen. In deze fase is het belangrijk met de medewerker<br />

in brede zin ( zowel wat betreft ruimere ontwikkeling dan alleen vaktechnisch als naar de langere termijn) te<br />

kijken naar ontwikkelmogelijkheden. Belangrijk hierbij is ook alvast aandacht te besteden aan mogelijke<br />

beperkingen, die in de volgende fase kunnen optreden. Tijdig anticiperen door bv. bredere inzetbaarheid<br />

mogelijk te maken en eventuele omscholing aan te bieden, kan problemen voorkomen.


Ministerie van Defensie<br />

Fase 4 mogelijkhedenfase<br />

Deze fase wordt gekenmerkt door de invloed van fysieke veroudering, die zowel psychisch als fysiek<br />

merkbaar kan zijn. De medewerker realiseert zich, dat hij ouder wordt en heeft soms moeite dit te<br />

accepteren. Het is in deze fase belangrijk te zoeken naar mogelijkheden om betrokken te blijven bij het<br />

werk. Mogelijkheden ook om nog te groeien in het werk, vooral nu langer moet worden doorgewerkt. Verder<br />

betekent dat een omslag in het denken binnen de organisatie naar ”deze mensen kunnen nog jaren<br />

inzetbaar en productief zijn voor de organisatie”.<br />

Aandacht in deze fase moet uitgaan naar wat de medewerker motiveert en beweegt in het werk en naar de<br />

mogelijkheden om te blijven leren. Dit laatste zal zich voornamelijk richten op de huidige functie en wat<br />

meer een kortdurende vorm hebben. Daarnaast dient de leidinggevende alert te zijn op de belastbaarheid<br />

van de medewerker in deze fase.<br />

Deze afspraken worden vastgelegd in het externe gedeelte van het formulier.<br />

2: Afspraken m.b.t. de uitvoering van het POP binnen de huidige functie.<br />

Afspraken, die in het POP zijn vastgelegd, reiken meestal verder dan de periode van de huidige functie.<br />

Maar de uitvoering van die afspraken kan wel( gedeeltelijk) plaatsvinden in de huidige functie. Zo kan bv.<br />

voortdurend gewerkt worden aan de ontwikkeling van competenties, die in het kader van de verdere<br />

loopbaan van belang zijn. Tijdens de huidige functie kan de medewerker daarin gecoached worden,<br />

specifieke ervaring opdoen, enz.. Ook kunnen afspraken gemaakt worden over het daadwerkelijk volgen<br />

van opleidingen, die onderdeel uitmaken van het POP. Wanneer is dat bv. in te passen qua tijd<br />

Deze afspraken worden vastgelegd in het externe gedeelte van het formulier.<br />

3: Is er behoefte aan een (extra) loopbaangesprek<br />

Hier kan worden aangegeven of er behoefte bestaat aan een ( vervroegd of extra) loopbaangesprek.<br />

Vastlegging vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier<br />

4: overige afspraken<br />

Afspraken, die niet passen in de andere drie onderwerpen, kunnen hier worden vastgelegd.<br />

(externe gedeelte van het formulier).<br />

DATUM VOLGEND FUNCTIONERINGSGESPREK<br />

Geef hier aan wanneer het volgende functioneringsgesprek zal plaats vinden. Minimaal één keer per jaar<br />

wordt een gesprek gehouden. Als een van beiden vaker een gesprek wil, dan kan dat. De functionele chef<br />

is verantwoordelijk voor de planning van het gesprek.<br />

ONDERTEKENING VOOR CORRECTE WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />

De medewerker en de functionele chef ondertekenen zowel het interne als het externe gedeelte van het<br />

formulier voor een correcte weergave van het gesprek. Indien de medewerker het niet eens is met de wijze<br />

van verslaglegging, kan zijn zienswijze op beknopte wijze op het formulier worden vermeld.


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

Persoonlijk Ontwikkelplan (POP)<br />

militair personeel<br />

De afspraken in dit Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) zijn bindend voor de defensieorganisatie en de militair. Afspraak is afspraak!<br />

1. GEGEVENS<br />

Datum loopbaangesprek<br />

Aanleiding loopbaangesprek Regulier gesprek / extra gesprek / afwijzing fase 3 **<br />

Datum vorige loopbaangesprek *<br />

Datum second opinion<br />

(indien van toepassing)<br />

Datum laatste functioneringsgesprek *<br />

Loopbaanbegeleiding door loopbaanbegeleider / counselor DC EBD **<br />

2. PERSOONSGEGEVENS<br />

Militair<br />

Werknemer-ID<br />

Naam en voorletters *<br />

Rang *<br />

Geboortedatum *<br />

Defensieonderdeel *<br />

Afdeling *<br />

Functiebenaming *<br />

Functiecode *<br />

Arbeidsplaatsnummer *<br />

Loopbaanfase 1 / 2 / 3 / BBT *<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

1


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

Loopbaanbegeleider / counselor DC EBD<br />

Werknemer-ID<br />

Naam en voorletters *<br />

Defensieonderdeel *<br />

Afdeling *<br />

Functionele chef<br />

Werknemer-ID<br />

Naam en voorletters *<br />

Rang/Schaal *<br />

Defensieonderdeel *<br />

Afdeling *<br />

Functiebenaming *<br />

Functiecode *<br />

Functionele chef van de militair<br />

sinds *<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

2


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

3. EVALUATIE EN STAND VAN ZAKEN PERSOONLIJK ONTWIKKELPLAN<br />

(indien van toepassing)<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

4. VERKENNING LOOPBAANWENSEN EN LOOPBAANMOGELIJKHEDEN<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

Belangstellingsregistratie doorgesproken / ingevoerd tijdens loopbaangesprek: ja / nee **<br />

Positief advies loopbaanbegeleider: ja/nee **<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

3


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

4


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

5. LOOPBAANDOELEN EN ONTWIKKELAFSPRAKEN<br />

Korte termijn (1-3 jaar)<br />

Loopbaandoel a:<br />

Ontwikkelafspraken loopbaandoel a<br />

Te ontwikkelen gebieden voor<br />

loopbaandoel a<br />

Ontwikkelafspraak ***<br />

Geschatte datum<br />

voltooiing<br />

kennis:<br />

toelichting:<br />

ervaring:<br />

toelichting:<br />

competenties:<br />

toelichting:<br />

*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />

o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />

- aandachtspunt<br />

- training on the job<br />

- project<br />

- stage<br />

- volgende functiegroep<br />

- volgende functie<br />

- anders, nl.:<br />

o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />

o EVC- procedure<br />

o Persoonlijke ontwikkeling:<br />

- coach<br />

- mentor<br />

- intervisie<br />

- anders, nl:<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

5


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

Korte termijn (1-3 jaar)<br />

Loopbaandoel b:<br />

Ontwikkelafspraken loopbaandoel b<br />

Te ontwikkelen gebieden voor<br />

loopbaandoel b<br />

Ontwikkelafspraak ***<br />

Geschatte datum<br />

voltooiing<br />

kennis:<br />

toelichting:<br />

ervaring:<br />

toelichting:<br />

competenties:<br />

toelichting:<br />

*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />

o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />

- aandachtspunt<br />

- training on the job<br />

- project<br />

- stage<br />

- volgende functiegroep<br />

- volgende functie<br />

- anders, nl.:<br />

o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />

o EVC- procedure<br />

o Persoonlijke ontwikkeling:<br />

- coach<br />

- mentor<br />

- intervisie<br />

- anders, nl.:<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

6


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

Lange termijn (3-5 jaar)<br />

Loopbaandoel c:<br />

Ontwikkelafspraken loopbaandoel c<br />

Te ontwikkelen gebieden voor<br />

loopbaandoel c<br />

Ontwikkelafspraak ***<br />

Geschatte datum<br />

voltooiing<br />

kennis:<br />

toelichting:<br />

ervaring:<br />

toelichting:<br />

competenties:<br />

toelichting:<br />

*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />

o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />

- aandachtspunt<br />

- training on the job<br />

- project<br />

- stage<br />

- volgende functiegroep<br />

- volgende functie<br />

- anders, nl.:<br />

o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />

o EVC- procedure<br />

o Persoonlijke ontwikkeling:<br />

- coach<br />

- mentor<br />

- intervisie<br />

- anders, nl.:<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

7


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

Lange termijn (3-5 jaar)<br />

Loopbaandoel d:<br />

Ontwikkelafspraken loopbaandoel d<br />

Te ontwikkelen gebieden voor<br />

loopbaandoel d<br />

Ontwikkelafspraak ***<br />

Geschatte datum<br />

voltooiing<br />

kennis:<br />

toelichting:<br />

ervaring:<br />

toelichting:<br />

competenties:<br />

toelichting:<br />

*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />

o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />

- aandachtspunt<br />

- training on the job<br />

- project<br />

- stage<br />

- volgende functiegroep<br />

- volgende functie<br />

- anders, nl.:<br />

o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />

o EVC-procedure<br />

o Persoonlijke ontwikkeling:<br />

- coach<br />

- mentor<br />

- intervisie<br />

- anders, nl.:<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

8


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

6. AANTEKENINGEN<br />

7. VERVOLG BEGELEIDING<br />

Plandatum volgende reguliere loopbaangesprek:<br />

Datum vervolggesprek (indien van toepassing):<br />

Begeleiding overdragen aan Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD):<br />

ja / nee **<br />

8. ACTIEPLAN UITVOERING AFSPRAKEN PERSOONLIJK ONTWIKKELPLAN:<br />

Actie Actienemer Startdatum Geschatte<br />

datum<br />

voltooiing actie<br />

1.<br />

2.<br />

3.<br />

4.<br />

5.<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

9


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

9. ONDERTEKENING AFSPRAKEN VOOR AKKOORD<br />

Handtekening militair<br />

Datum:<br />

Handtekening loopbaanbegeleider /<br />

counselor DC EBD **<br />

Datum:<br />

Handtekening<br />

Commandant CLAS / CZSK / CLSK / KMar **,<br />

voor deze:<br />

Datum:<br />

Naam en voorletters: *<br />

Werknemers-ID:<br />

Afdeling: *<br />

Functiecode: *<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

<strong>10</strong>


Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />

Ministerie van Defensie<br />

CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />

TOELICHTING<br />

(noot: in de digitale <strong>versie</strong> van het POP wordt de toelichting opgeknipt)<br />

Algemeen<br />

Dit Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) dient om afspraken vast te leggen na een loopbaangesprek. Het<br />

POP wordt ook gebruikt voor het vastleggen van afspraken naar aanleiding van een afwijzing voor<br />

doorstroom naar fase 3. Verder wordt het formulier gebruikt voor het vastleggen van afspraken over<br />

externe bemiddeling. Bij BBT militairen wordt dit formulier alleen gebruikt bij externe bemiddeling.<br />

Wat is een loopbaangesprek<br />

Een loopbaangesprek is een gesprek tussen de militair (man/vrouw) en zijn loopbaanbegeleider over de<br />

loopbaan van de militair. Het gesprek dient om de militair te informeren, adviseren en ondersteunen bij<br />

het vormgeven van zijn loopbaan. Dat kan gaan om verbreding of juist verdieping van de loopbaan<br />

(horizontale ontwikkeling) of om functioneren op een hoger niveau (verticale ontwikkeling).<br />

Het loopbaangesprek gaat over de toekomst. Hoe ziet de militair het vervolg van zijn loopbaan, binnen of<br />

buiten Defensie Welke mogelijkheden zijn er, uitgaande van de wensen en de capaciteiten van de<br />

militair Welke ontwikkeling moet de militair nog doormaken om zichzelf geschikt te maken<br />

Het loopbaangesprek richt zich niet op het functioneren in de functie die de militair op dit moment vervult.<br />

Daarvoor is het functioneringsgesprek, dat de militair jaarlijks heeft met zijn functionele chef. De<br />

afspraken uit het functioneringsgesprek zijn wel input voor het loopbaangesprek, zodat de<br />

loopbaanbegeleider kan zien wat t.a.v. de huidige functie met de militair is afgesproken.<br />

Militairen in loopbaanfase 2 en 3 hebben recht op minimaal één loopbaangesprek per functievervulling,<br />

met een minimum van eenmaal per drie jaar. Met militairen in fase 1 wordt minimaal één<br />

loopbaangesprek gehouden, ongeveer één jaar voor het einde van hun dienverplichting. Bij een lange<br />

dienverplichting start de loopbaanbegeleiding halverwege de dienverplichting. In alle gevallen geldt dat er<br />

vaker of eerder een loopbaangesprek kan plaatsvinden dan hierboven beschreven, als de militair of de<br />

organisatie daar behoefte aan heeft.<br />

Input voor het loopbaangesprek zijn o.a.:<br />

- het vorige POP,<br />

- de afspraken uit het functioneringsgesprek (alleen het externe deel van het<br />

functioneringsgesprekformulier),<br />

- het elektronische portfolio van de militair (indien beschikbaar),<br />

- de belangstellingsregistratie van de militair<br />

- het functiebestand van de hele defensieorganisatie, op basis van de arbeidsplaatsenbank,<br />

- overige informatie over functiegebieden, (defensiebrede) loopbaanpaden en<br />

loopbaanmogelijkheden die de loopbaanbegeleider heeft verzameld.<br />

Het kan voorkomen dat een militair behoefte heeft aan ondersteuning bij het loopbaangesprek,<br />

bijvoorbeeld omdat hij zich onzeker voelt. In dat geval geeft hij dit vooraf aan bij de loopbaanbegeleider.<br />

Hij kan zich bij het loopbaangesprek laten vergezellen door een derde uit zijn directe (werk)omgeving. Dit<br />

hoeft geen defensiemedewerker te zijn.<br />

Wat houdt het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) in<br />

Het POP is het defensiebrede format voor het vastleggen van de uitkomsten van het loopbaangesprek.<br />

Na het loopbaangesprek stelt de loopbaanbegeleider een concept POP op, in overeenstemming met<br />

hetgeen is besproken. Hij legt dit voor aan de militair om te checken of de uitkomsten juist en volledig zijn<br />

weergegeven. Zonodig wordt het concept daarna aangepast.<br />

De uitkomsten van het loopbaangesprek bestaan uit de volgende vaste onderdelen:<br />

- evaluatie en stand van zaken POP (indien er uit een vorig loopbaangesprek al een POP is voor<br />

de militair),<br />

11


Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />

Ministerie van Defensie<br />

CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />

- verkenning van de loopbaanwensen en loopbaanmogelijkheden,<br />

- loopbaandoelen en te ontwikkelen gebieden,<br />

- ontwikkelafspraken voor het vervolg van de loopbaan.<br />

Ook wordt er een plandatum voor het volgende loopbaangesprek vastgelegd. Verder is er ruimte voor<br />

aantekeningen.<br />

BELANGRIJK. Loopbaanbegeleiding is maatwerk. Het is niet verplicht alle punten van het POP in te<br />

vullen! Dat is afhankelijk van de uitkomsten van het loopbaangesprek. Het is zelfs denkbaar dat<br />

loopbaanbegeleider en militair samen besluiten voor de komende periode geen afspraken te maken. In<br />

dat geval wordt dat vermeld in het POP.<br />

De afspraken in het POP zijn afspraken tussen de Defensieorganisatie en de militair, ze kunnen dus ook<br />

niet eenzijdig worden gewijzigd door de organisatie of de militair. Afspraak is afspraak! Het is dus erg<br />

belangrijk dat de afspraken goed doordacht worden gemaakt. De loopbaandoelen en ontwikkelafspraken<br />

(punt 5) moeten zinvol zijn èn uitvoerbaar. Bijvoorbeeld: is er plaats bij een bepaalde opleiding in de<br />

voorgestelde periode. De loopbaandoelen en ontwikkelafspraken in het concept POP worden getoetst<br />

door alle betrokkenen partijen. Wie deze partijen zijn, is afhankelijk van de ontwikkelafspraken. Deze<br />

afstemming vooraf is heel belangrijk om zeker te stellen dat de afspraken die worden vastgesteld, goede<br />

en uitvoerbare afspraken zijn. Zijn de afspraken eenmaal akkoord bevonden, dan ondertekenen de<br />

militair, de loopbaanbegeleider en de organisatie het POP daarna voor akkoord. Mocht uit de toetsing<br />

blijken, dat een loopbaandoel of ontwikkelafspraak niet zinvol of uitvoerbaar is, dan volgt overleg met de<br />

militair over een alternatief.<br />

Eenmaal gemaakte afspraken staan vast. Ook bij functiewisseling blijven de gemaakte afspraken van<br />

kracht. Is het om een bepaalde reden toch noodzakelijk een afspraak achteraf aan te passen, dan vindt<br />

opnieuw een loopbaangesprek plaats en stellen loopbaanbegeleider en militair een nieuw POP op. Kan<br />

een afspraak niet worden uitgevoerd vanwege zwaarwegend dienstbelang, dan krijgt de militair binnen<br />

één jaar nadat duidelijk wordt dat de oorspronkelijke afspraak niet wordt uitgevoerd, een gelijkwaardig<br />

alternatief aangeboden door het OPCO. Kan een afspraak niet worden uitgevoerd vanwege redenen van<br />

de militair, dan wordt gezamenlijk gezocht naar een passende alternatieve oplossing. Ook het nieuwe<br />

POP wordt getoetst voordat het wordt vastgesteld. Als de organisatie herhaaldelijk afspraken niet nakomt<br />

en geen alternatieven heeft aangeboden, ook niet na verzoek van de militair, kan de militair zich wenden<br />

tot de Toetsingscommissie Uitvoering POP. Dit is een defensiebrede commissie, die op verzoek advies<br />

geeft over mogelijke oplossingen. Een advies van de commissie is niet bindend. De commissie kan ook<br />

advies geven als de militair en het OPCO geen oplossing vinden, in het geval dat de militair een afspraak<br />

niet kan uitvoeren.<br />

De concreet te nemen acties om de POP afspraken uit te voeren, worden vermeld in het actieplan dat<br />

onderdeel is van het POP.<br />

De militair en de loopbaanbegeleider, namens de commandant van het OPCO, bewaken beiden de<br />

uitvoering van de gemaakte POP afspraken. De militair let erop dat de afspraken waar hij zicht op heeft<br />

worden uitgevoerd door hemzelf en de andere betrokkenen (bijv. dat hij zoals afgesproken bepaalde<br />

werkzaamheden krijgt toebedeeld, waarmee hij ervaring in leidinggeven kan opdoen). De militair is zelf<br />

verantwoordelijk voor het uitvoeren van zijn aandeel in het POP. Het is immers zíjn POP. De<br />

loopbaanbegeleider let erop dat de afspraken die elders in de organisatie (binnen en buiten het OPCO) in<br />

gang gezet moeten worden, worden uitgevoerd. De voortgang van de uitvoering is ook<br />

gespreksonderwerp tijdens alle functioneringsgesprekken daarna. Het gaat dan met name om die POP<br />

afspraken waar de functionele chef mee te maken heeft, door het beschikbaar stellen van tijd of<br />

faciliteiten, of waarop de functionele chef invloed kan uitoefenen. Een functioneringsgesprek kan<br />

aanleiding zijn voor het aanvragen van een vervroegd of extra loopbaangesprek met de<br />

loopbaanbegeleider.<br />

Gebruik van het POP bij een afwijzing voor doorstroom naar fase 3<br />

Een militair krijgt een loopbaangesprek met zijn loopbaanbegeleider als hij is afgewezen voor een<br />

aanvraag tot doorstroom naar fase drie (op zijn eigen initiatief of op initiatief van de organisatie). In dat<br />

gesprek bespreekt de loopbaanbegeleider met hem de reden van de afwijzing en de mogelijkheden om in<br />

12


Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />

Ministerie van Defensie<br />

CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />

de toekomst alsnog door te stromen. De militair krijgt advies over aspecten waarop hij zich eerst verder<br />

moet ontwikkelen. Ontwikkelafspraken die hieruit voortvloeien, worden vastgelegd in een POP.<br />

Gebruik van het POP bij externe bemiddeling<br />

In het loopbaangesprek kan aan de orde komen dat de medewerker op termijn buiten defensie zijn<br />

loopbaan wil voortzetten. Als dit nog niet concreet is besloten, maar betrokkene wil zich wel hierop<br />

oriënteren en zijn doelen en ontwikkelafspraken hierop richten, kan de loopbaanbegeleider het<br />

Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD) inschakelen als expertisecentrum.<br />

Het DC EBD heeft kennis van de arbeidsmarkt (ontwikkelingen) en over de gevraagde profielen.<br />

Als het besluit definitief is en de ontslagdatum is bepaald, draagt de loopbaanbegeleider de begeleiding<br />

van de medewerker 1 jaar voor genoemde datum over aan het DC EBD, die de begeleiding overneemt<br />

en de bemiddeling bij het vinden van een nieuwe baan buiten defensie invult. Het POP gaat hierbij over<br />

naar de EBD counselor, omdat de gemaakte afspraken ook in de fase van externe bemiddeling nog<br />

steeds geldig blijven. Het DC EBD start het traject met een intakegesprek. Hieruit volgt een concreet plan<br />

gericht op het vinden van een andere baan na ontslag bij Defensie. Dit plan omvat alle activiteiten die<br />

nodig zijn om met een gerede kans tot een andere baan te komen en de faciliteiten in tijd en geld die<br />

hiervoor nodig zijn. Eén en ander wordt vastgelegd in een POP, dat wordt getekend door de commandant<br />

van het OPCO of zijn gemandateerde.<br />

Puntsgewijze toelichting<br />

1. Algemene gegevens<br />

In dit punt staan algemene gegevens vermeld. Vul hier de datum van het loopbaangesprek in en of het<br />

een regulier gesprek is, een extra gesprek of een gesprek na een afwijzing voor doorstroom naar fase 3.<br />

Een regulier gesprek is een gepland gesprek volgens de uitgangspunten van het FPS:<br />

- in loopbaanfase 1: één jaar voor einde dienverplichting,<br />

- in loopbaanfasen 2 en 3: één keer per functievervulling<br />

Extra gesprekken worden naar behoefte gehouden.<br />

Heeft er een second opinion plaatsgevonden (zie de toelichting bij punt 5), vul dan hier de datum in.<br />

De overige gegevens komen uit PeopleSoft.<br />

2. Persoonsgegevens<br />

Vul hier in wie de loopbaanbegeleider is van de militair. Bij externe bemiddeling invullen wie de counselor<br />

van het Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD) is. De overige gegevens<br />

komen uit PeopleSoft.<br />

3. Evaluatie en stand van zaken persoonlijk ontwikkelplan<br />

Als de militair al beschikt over een POP uit een vorig loopbaangesprek, leg dan hier zo concreet mogelijk<br />

vast wat de stand van zaken is van de uitvoering van dat POP. Leg ook vast hoe het loopt en of de<br />

inhoud nog klopt.<br />

4. Verkenning loopbaanwensen en loopbaanmogelijkheden<br />

In het loopbaangesprek geeft de militair aan wat zijn ideeën zijn over het vervolg van zijn loopbaan,<br />

binnen of buiten Defensie. Hij heeft zich vooraf een beeld gevormd over zichzelf: wie ben ik, wat wil ik en<br />

wat kan ik Hij baseert zich o.a. op functioneringsgesprekken, eerdere loopbaangesprekken, zijn<br />

elektronisch portfolio, zijn Training Portfoliovaardigheden (als hij die heeft gevolgd) en de<br />

Arbeidsplaatsenbank.<br />

De loopbaanbegeleider heeft zich vooraf georiënteerd op de loopbaanmogelijkheden van de militair, op<br />

basis van de beschikbare gegevens over de militair en informatie over functiegebieden, loopbaanpaden,<br />

doorstroom ruimte e.d. binnen Defensie. De loopbaanbegeleider heeft inzicht in de gegevens over de<br />

militair in PeopleSoft en zijn (digitale) personeelsdossier, waaronder het externe deel van zijn<br />

functioneringsgespreksformulier(en). Ook heeft hij inzicht in de belangstellingregistratie(s) van de militair.<br />

Als aanvulling kan de militair hem toegang geven tot een deel van zijn elektronisch portfolio.<br />

13


Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />

Ministerie van Defensie<br />

CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />

Samen verkennen zij de mogelijkheden die er zijn voor de verdere loopbaanontwikkeling van de militair,<br />

gezien zijn wensen en capaciteiten en gezien de mogelijkheden die de organisatie te bieden heeft. Op<br />

basis hiervan adviseert de loopbaanbegeleider de medewerker over geschikte stappen.<br />

Relevante vragen zijn o.a.:<br />

- welke invloed heeft de levensfase van de militair<br />

- wat zijn de wensen en mogelijkheden binnen het huidige loopbaanpad of functiegebied<br />

- als daar aanleiding toe is: wat zijn de wensen en mogelijkheden in een ander loopbaanpad of<br />

functiegebied dan het huidige<br />

- bij militairen in fase 1: wil de militair na afloop van de dienverplichting zijn loopbaan binnen of<br />

buiten Defensie vervolgen<br />

- bij militairen in fase 2: hoe liggen de kansen op doorstroom naar fase 3 (inschatting) Welke<br />

eisen gelden daarvoor Kan de militair daar op termijn aan voldoen<br />

- bij militairen in fase 2 en 3: wil de militair zijn loopbaan binnen of buiten Defensie vervolgen<br />

Vul bij dit punt zo concreet mogelijk de uitkomsten van die verkenning in: waar wordt de ontwikkeling van<br />

de militair op gericht en welke stappen zijn daarvoor nodig Deze uitkomsten zijn de basis voor de<br />

uitwerking in punt 5 “Loopbaandoelen en ontwikkelafspraken”. Vul ook in wat de achterliggende redenen<br />

zijn voor deze uitkomsten. Later kan het belangrijk zijn te weten wat de achterliggende redenen waren.<br />

Bijvoorbeeld: de wens van een militair om na een aantal uitzendingen niet te ver van huis te worden<br />

geplaatst, omdat hij een gezin heeft met jonge kinderen. Enkele jaren later is wellicht juist iets anders<br />

belangrijk voor hem, zoals verbreding in zijn ontwikkeling.<br />

Als de militair vóór het loopbaangesprek al een belangstellingsregistratie had ingediend, wordt deze<br />

besproken tijdens het loopbaangesprek en eventueel aangepast in lijn met de uitkomsten van de<br />

verkenning. Als de militair nog geen belangstellingsregistratie heeft ingediend, bespreken militair en<br />

loopbaanbegeleider samen welke belangstelling de militair het beste kan laten registreren. Vul in het POP<br />

in of de belangstellingsregistratie inderdaad is doorgesproken of ingevoerd tijdens het loopbaangesprek.<br />

Staat de loopbaanbegeleider achter deze belangstellingsregistratie, dan geeft hij een positief advies af.<br />

Zo nodig er vindt een tweede loopbaangesprek plaats nadat de militair zich een beter beeld over zichzelf<br />

heeft gevormd. Er zijn via Intranet / Selfservice of via de loopbaanbegeleider tests ter beschikking, die de<br />

militair kunnen helpen de benodigde informatie te verzamelen. Ook de Training Portfoliovaardigheden is<br />

een goed hulpmiddel. Indien nodig kan de loopbaanbegeleider de medewerker aanmelden bij bureau<br />

Psychologisch Advies & Selectie van het Commando DienstenCentra (CDC / PAS) voor een verdere<br />

verkenning van “wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik”. Het concept POP wordt in dat geval pas na het<br />

tweede loopbaangesprek ingevuld.<br />

5. Loopbaandoelen en ontwikkelafspraken<br />

Vul bij dit punt eerst in wat de afgesproken loopbaandoelen zijn van de militair, op korte termijn (1-3 jaar,<br />

d.w.z. bij de volgende functievervulling) en op lange termijn (3-5 jaar). De loopbaandoelen kunnen te<br />

maken hebben met functiegebied, functieniveau, doorstroom/uitstroom en dergelijke. Bijvoorbeeld: een<br />

overstap maken naar een ander functiegebied met meer doorstroommogelijkheden. Bepaal bij voorkeur<br />

meer dan één loopbaandoel, om meer mogelijkheden open te houden voor de toekomst. Per termijn zijn<br />

er twee loopbaandoelen mogelijk.<br />

Geef daarna bij elk loopbaandoel aan op welke gebieden de militair zich eerst verder moet ontwikkelen<br />

om de loopbaandoelen te kunnen bereiken: kennis en/of ervaring en/of competenties. Voor competenties<br />

zie het Competentiewoordenboek Defensie. Als er geen ontwikkeling nodig is voor een bepaald<br />

loopbaandoel, vul dan geen gebied(en) in.<br />

Vul daarna per te ontwikkelen gebied in welke concrete ontwikkelafspraken de loopbaanbegeleider en<br />

militair voorstellen om die ontwikkeling te realiseren. Het kan gaan om afspraken over het opdoen van<br />

ervaring, een opleiding, cursus of training of persoonlijke ontwikkeling. Bij opleidingen kan wellicht<br />

gebruik gemaakt worden van een verkort studietraject en/of een EVC-procedure. Een combinatie van<br />

afspraken is mogelijk. De afspraken kunnen divers van aard zijn, afhankelijk van de situatie. Het is niet<br />

verplicht bij elk loopbaandoel ontwikkelafspraken in te vullen!<br />

14


Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />

Ministerie van Defensie<br />

CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />

De ontwikkelafspraken die hier worden genoteerd kunnen gericht zijn op interne doorstroom of externe<br />

doorstroom:<br />

- als de begeleiding in handen is van de loopbaanbegeleider, worden hier vooral afspraken<br />

genoteerd die gericht zijn op interne doorstroom. Maar er kunnen ook ontwikkelafspraken<br />

worden genoteerd die alvast gericht zijn op externe doorstroom in de toekomst. In dat geval<br />

wordt het DC EBD betrokken voor advies over de te maken afspraken;<br />

- als de begeleiding in handen is van de counselor van het DC EBD zijn de ontwikkelafspraken<br />

die hier komen te staan gericht op het vervolg van de loopbaan buiten Defensie.<br />

Als de militair en de loopbaanbegeleider het niet eens worden over de te maken conceptafspraken over<br />

loopbaandoelen en ontwikkelafspraken, kan de militair en/of de loopbaanbegeleider een advies (second<br />

opinion) vragen aan een andere loopbaanbegeleider binnen het OPCO.<br />

6. Aantekeningen<br />

Ruimte voor het vermelden van zaken die niet elders al zijn vermeld en die loopbaanbegeleider en militair<br />

toch relevant vinden om te noteren. Bijvoorbeeld: de aanwezigheid van een derde persoon bij het<br />

loopbaangesprek, of een verschil in opvatting tussen loopbaanbegeleider en medewerker. Als er sprake<br />

is geweest van een second opinion door een andere loopbaanbegeleider, wordt de naam van die<br />

functionaris vermeld. Ook de reden van de second opinion en de uitkomst worden vermeld.<br />

7. Vervolg begeleiding<br />

Vul hier een plandatum in voor het volgende reguliere loopbaangesprek. Deze datum dient alleen voor<br />

planningsdoeleinden en kan door veranderende omstandigheden later wijzigen. Standaard is drie jaar na<br />

het huidige loopbaangesprek. Loopbaanbegeleider en militair kunnen in overleg ook besluiten tot een<br />

kortere of langere termijn. De daadwerkelijke datum wordt tegen die tijd in overleg gekozen.<br />

Spreken militair en loopbaanbegeleider een concrete datum af voor een vervolggesprek n.a.v. het eerste<br />

loopbaangesprek, vul dan deze datum in het daarvoor bedoelde veld in.<br />

Of vul in dat het loopbaangesprek aanleiding is de begeleiding van de militair over te dragen aan het DC<br />

EBD.<br />

8. Actieplan uitvoering afspraken persoonlijk ontwikkelplan<br />

In het actieplan worden de concrete actiepunten vermeld voor het uitvoeren van de POP afspraken in<br />

punt 5. Per actiepunt worden de actienemers, de startdatum en de geschatte datum voltooiing vermeld.<br />

Dit actieplan helpt bij het uitvoeren van het POP en het bewaken van de voortgang. Voor het bewaken<br />

van de voortgang zijn de militair zelf en zijn loopbaanbegeleider verantwoordelijk. Maar ook de<br />

functionele chef heeft een verantwoordelijkheid, o.a. door het bespreken van de voortgang in de<br />

functioneringsgesprekken. Aan de actiepunten in het actieplan kunnen geen aanspraken worden<br />

ontleend, aan de POP afspraken in punt 5 wel: afspraak is afspraak! (concept AMAR artikel <strong>28</strong>a lid 7).<br />

9. Ondertekening afspraken voor akkoord<br />

Het POP wordt ondertekend door de militair, zijn loopbaanbegeleider en de commandant van het<br />

commando waar hij is ingedeeld of zijn gemandateerde (conform concept artikel 3: 27 lid 5 van<br />

ministeriele regeling …..). De ondertekening vindt plaats nadat de afspraken in het concept POP door alle<br />

betrokken partijen zijn getoetst op zinvolheid en uitvoerbaarheid. Onder andere is dat de leidinggevende<br />

van de militair, voor zover deze te maken krijgt met de uitvoering van de afspraken. De handtekening van<br />

de loopbaanbegeleider toont zijn betrokkenheid bij het POP.<br />

Als de militair en de organisatie het onverhoopt niet eens worden over de te maken afspraken in het<br />

POP, ondanks een second opinion door een andere loopbaanbegeleider, wordt het POP niet<br />

ondertekend. Loopbaanbegeleider en militair kunnen dan besluiten vervroegd een vervolg<br />

loopbaangesprek te plannen.<br />

15


Georganiseerd overleg sector Defensie<br />

(SOD)<br />

email 04-03-20<strong>10</strong><br />

briefnummer SOD/<strong>10</strong>.00148<br />

zaaknummer ZD.003.1<br />

status Behandel X Informatie<br />

Pieptermijn<br />

Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

Rechtspositie<br />

Voorzitter en leden van de<br />

sectorcommissie Defensie<br />

Bezoekadres:<br />

Binckhorstlaan 135<br />

Postadres:<br />

Postbus 20703<br />

2500 ES Den Haag<br />

MPC 58 L<br />

www.defensie.nl<br />

Contactpersoon<br />

Lkol mr. J.F. Stinissen<br />

Beleidsadviseur<br />

T 070 – 3396612<br />

F 070 - 3397012<br />

JF.Stinissen@mindef.nl<br />

Datum 4 maart 20<strong>10</strong><br />

Betreft Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS<br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />

Door tussenkomst<br />

de secretaris SOD<br />

Bij beantwoording datum,<br />

onze referentie en betreft<br />

vermelden.<br />

Hierbij bied ik u ter kennisneming aan de nota Aanwijzing toepassing<br />

overgangsbeleid FPS aan de directeuren personeel van de operationele<br />

commando’s.<br />

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,<br />

voor deze<br />

DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL,<br />

w.g.<br />

J.G.A. Leijh<br />

Luitenant-generaal<br />

Pagina 1 van 1<br />

Br03003 Aanwijzing toepas overgang FPS 79<strong>28</strong>


Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

rechtspositie<br />

Zie verzendlijst<br />

Binckhorstlaan 135<br />

2516 BA Den Haag<br />

MPC 58 L<br />

Postbus 20703<br />

2500 ES Den Haag<br />

Nederland<br />

www.defensie.nl<br />

Contactpersoon<br />

Lkol mr. J.F. Stinissen<br />

Beleidsadviseur<br />

T +31 (0)70 339 66 12<br />

MDTN *06 580 6612<br />

JF.Stinissen@mindef.nl<br />

Datum<br />

4 maart 20<strong>10</strong><br />

Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS<br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />

Bij beantwoording datum,<br />

onze referentie en betreft<br />

vermelden.<br />

1. Mij is gebleken dat in een aantal gevallen het overgangsbeleid, dat geldt<br />

vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar in het<br />

kader van de invoering van FPS, onjuist is toegepast. Met deze nota geef ik<br />

aan om welke soort gevallen het gaat en welke maatregelen dienen te worden<br />

genomen.<br />

2. Het overgangsbeleid is beschreven in de artikelen 154 t/m 154k van het<br />

Amar, in de nota Uitvoeringsaangelegenheden invoering flexibel<br />

personeelsysteem, nr. P/2007033713, van 13 december 2007, en in de nota<br />

Voorlopige voorziening overgang van BBT’ers naar FPS, nr. P/2008032240,<br />

van 8 december 2008, waaronder begrepen de nota Afwijking voorlopige<br />

voorziening overgang van BBT’ers naar FPS, nr. P/<strong>2009</strong>001938, van 11<br />

februari <strong>2009</strong>. Bij de onjuiste toepassing van het beleid gaat het in de eerste<br />

plaats om ten onrechte genomen besluiten tot verlenging van BBTaanstellingen<br />

ná 1 januari 2008. In de tweede plaats gaat het om militairen<br />

die definitief zijn afgewezen voor overgang naar FPS fase 3. In de derde<br />

plaats zijn er militairen met een FPS-aanstelling fase 2 ten onrechte<br />

ontslagen.<br />

3. Hierna is voor deze gevallen van onjuiste toepassing aangegeven welke<br />

maatregelen genomen dienen te worden.<br />

a. Verlengingsbesluiten. Er worden geen besluiten meer genomen tot<br />

verlenging van BBT-aanstellingen ná 1 januari 2008. In de Voorlopige<br />

voorziening van 8 december 2008, par. 9 en <strong>10</strong>, is een aantal bijzondere<br />

situaties genoemd waarin, met instemming van de militair, éénmalig het<br />

ontslagmoment maximaal 12 maanden later dan gepland kan worden<br />

vastgesteld, namelijk voor de uitvoering van reïntegratietrajecten, voor<br />

topsportmilitairen en wanneer een optimale uitvoering van de<br />

operationele kerntaken in het gedrang komt. Bovendien kan met<br />

instemming van de militair, in geval van het aanvaarden van een functie<br />

buiten Defensie, de feitelijke ontslagdatum worden vervroegd of<br />

verschoven, in lijn met de bestaande uitvoeringspraktijk bij BBTontslagaanvragen.<br />

Niettemin is gebleken dat in de praktijk, in afwijking van voorgaande, toch<br />

een aantal besluiten is genomen tot verlenging van een BBT-aanstelling<br />

Pagina 1 van 3


ná 1 januari 2008. Daarin begrepen zijn verlengingsbesluiten die al vóór 1<br />

januari 2008 zijn genomen, of waarover vóór die datum toezeggingen zijn<br />

gedaan, maar waarbij de verlenging pas ná 1 januari 2008 is ingegaan. Al<br />

deze besluiten dienen met instemming van de militair door het<br />

operationele commando alsnog te worden omgezet naar een FPSaanstelling.<br />

Voor soldaten en korporaals en overeenkomstige rangen,<br />

worden de aanstellingen omgezet naar een FPS-aanstelling in fase 2. Voor<br />

officieren en onderofficieren wordt de aanstelling omgezet in een FPSaanstelling<br />

in fase 2 of fase 3. Omzetting van de aanstellingen vindt<br />

plaats overeenkomstig par. 3 en 4 van de Voorlopige voorziening van 8<br />

december 2008 en de Afwijking voorlopige voorziening van 11 februari<br />

<strong>2009</strong>. De omzetting dient uiterlijk 15 juni 20<strong>10</strong> te zijn gerealiseerd.<br />

Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

rechtspositie<br />

Datum<br />

4 maart 20<strong>10</strong><br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />

b. Afwijzing doorstroom fase 3. In een aantal gevallen zijn militairen<br />

definitief afgewezen voor overgang van FPS fase 2 naar fase 3, waarbij<br />

mogelijk onvoldoende is gekeken naar doorstroommogelijkheden. Voor<br />

deze militairen, voor zover zij nog in dienst zijn, dient het operationele<br />

commando alsnog te bezien of zij kunnen doorstromen naar fase 3.<br />

Daarbij dienen alle mogelijkheden te worden overwogen, defensiebreed<br />

en ook buiten het eigen vakgebied en dient rekening te worden gehouden<br />

met de door de militair verworven kwalificaties en gevolgde opleidingen.<br />

De insteek is om goed inzetbaar personeel zo veel mogelijk te behouden,<br />

waar ook binnen Defensie. Alle militairen die het betreft worden over deze<br />

heroverweging uiterlijk 15 juni 20<strong>10</strong> geïnformeerd.<br />

De militair die bedenkingen heeft tegen de uitkomst van deze<br />

heroverweging kan binnen veertien dagen nadat de uitkomst hem is<br />

meegedeeld, zijn bedenkingen kenbaar maken bij het bevoegd gezag.<br />

Deze legt de beoordeling voor aan een toetsingscommissie. Deze<br />

commissie beziet opnieuw de mogelijkheden en bericht de militair, door<br />

tussenkomst van zijn commandant, uiterlijk 1 augustus 20<strong>10</strong>. Het<br />

bevoegd gezag neemt een nieuw, definitief besluit waartegen bezwaar en<br />

beroep openstaat.<br />

De toetsingscommissie valt onder verantwoordelijkheid van de HDP en<br />

bestaat uit een vertegenwoordiger van de Directie Personeelsbeleid van<br />

de HDP, een vertegenwoordiger van de Centrales van<br />

Overheidspersoneel, een vertegenwoordiger van de centrale P&O-staf van<br />

het operationeel commando waarbij de militair is ingedeeld en, op ad hoc<br />

basis, vertegenwoordigers van de centrale P&O-staven van de<br />

operationele commando’s waar de militair zijn loopbaan zou willen<br />

voortzetten.<br />

Indien de heroverweging uiteindelijk niet leidt tot doorstroom naar fase 3,<br />

zal de militair worden aangemeld bij het dienstencentrum Externe<br />

Bemiddeling Defensie voor begeleiding bij de overgang naar een<br />

betrekking op de civiele arbeidsmarkt. Pas na inwerkingtreding van het<br />

wijzigingsbesluit Amar zal de militair, die de voor zijn categorie geldende<br />

maximumleeftijd heeft bereikt of overschreden, kunnen worden<br />

ontslagen. De ontslagdatum zal liggen minimaal 12 maanden, maar<br />

uiterlijk 18 maanden, ná inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar.<br />

Pagina 2 van 3<br />

By03007 Aanwijz toepas. overgang FPS 79<strong>28</strong>


c. Ontslagbesluiten. Vóór inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar is<br />

er nog geen formele grond om militairen met een FPS-aanstelling te<br />

ontslaan vanwege het bereiken of overschrijden van een bepaalde leeftijd.<br />

Desondanks is dat wel in een beperkt aantal gevallen gebeurd. Voor zover<br />

die besluiten, waarvan de bezwaartermijn nog niet is verlopen of ten<br />

aanzien waarvan een bezwaarprocedure loopt, niet al zijn ingetrokken<br />

dient dat alsnog te gebeuren. Onterecht ontslagen militairen die de<br />

organisatie al hebben verlaten en die een ontslaguitkering ontvangen,<br />

zullen door het operationele commando uiterlijk 1 april 20<strong>10</strong> worden<br />

benaderd voor een mogelijke (tijdelijke) terugkeer als militair bij<br />

Defensie.<br />

Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

rechtspositie<br />

Datum<br />

4 maart 20<strong>10</strong><br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />

Ook voor deze terugkerende militair zal het operationele commando, in<br />

overleg met hem, alsnog moeten bezien of hij kan worden behouden en<br />

kan doorstromen naar fase 3, binnen of buiten het eigen operationele<br />

commando, binnen of buiten het eigen vakgebied. De militair krijgt hier<br />

uiterlijk 1 mei 20<strong>10</strong> uitsluitsel over. Ook hier is er de mogelijkheid dat de<br />

militair bedenkingen uit en een nieuwe heroverweging wordt gedaan door<br />

de toetsingscommissie, zoals hierboven beschreven in punt 3.b.<br />

Indien de heroverweging niet leidt tot een positief doorstroombesluit zal<br />

de militair worden aangemeld bij het dienstencentrum Externe<br />

Bemiddeling Defensie. Ook hier geldt dat de militair pas na<br />

inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar kan worden ontslagen, na<br />

minimaal 12 maanden, maar uiterlijk 18 maanden, zoals beschreven in<br />

punt 3.b van deze nota.<br />

4. Deze aanwijzing treedt per direct in werking. Er dient voor te worden gezorgd<br />

dat de maatregelen uiterlijk 1 augustus 20<strong>10</strong> zijn uitgevoerd. Daarna zal ook<br />

de in punt 3 van deze nota genoemde toetsingscommissie ophouden te<br />

bestaan. Deze commissie heeft geen permanente status. Over de coördinatie<br />

van de uitvoering van deze nota nemen medewerkers van de HDP contact op<br />

met uw directie.<br />

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE<br />

voor deze<br />

DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL<br />

w.g.<br />

J.G.A. Leijh<br />

Luitenant-generaal<br />

Pagina 3 van 3<br />

By03007 Aanwijz toepas. overgang FPS 79<strong>28</strong>


Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

Rechtspositie<br />

Datum<br />

4 maart 20<strong>10</strong><br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />

Contactpersoon<br />

Lkol mr J.F. Stinissen<br />

Aan<br />

CZSK/Plv Directeur Operationele Ondersteuning<br />

Gebouw Admiraliteit/Kamer B6.07<br />

MPC <strong>10</strong>A<br />

Postbus <strong>10</strong>000<br />

1780 CA Den Helder<br />

Clas/C-Persco<br />

BHH/Kamer E215<br />

MPC 58A<br />

Postbus 90701<br />

2509 LV Den Haag<br />

Directeur P&O CLSK<br />

MPC 92A<br />

Postbus 8762<br />

4820 BB Breda<br />

I.a.a.<br />

DP&O BS<br />

BHH/Kamer D2<strong>10</strong><br />

MPC 58L<br />

Binckhorstlaan 135<br />

2516 BA Den Haag<br />

CDC/DP&O<br />

BHH/Kamer A115<br />

MPC 58L<br />

Binckhorstlaan 135<br />

2516 BA Den Haag<br />

DP&O DMO<br />

Fredkaz/Geb 35/Kamer G141<br />

MPC 58A<br />

Postbus 90822<br />

2509 LV Den Haag<br />

Directeur Dienstencentrum Human Resources<br />

MPC 39R<br />

Postbus 295<br />

7500 AG Enschede<br />

Pagina 1 van 1


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

Besluit van,<br />

tot wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement in het<br />

kader van de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht<br />

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,<br />

enz. enz. enz.<br />

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van ..<br />

2007, nr. ;<br />

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet alsmede op artikel<br />

12 van de Militaire ambtenarenwet 1931<br />

De Raad van State gehoord (advies van 2007,<br />

nr. );<br />

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie<br />

van 2007, nr. ;<br />

HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:<br />

Artikel I<br />

Het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:<br />

A. Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:<br />

1. De aanhef komt te luiden:<br />

1. In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:<br />

2. In onderdeel e wordt “krijgsmachtdeel” vervangen door: operationeel commando.<br />

3. In onderdeel k wordt na “besluit” de volgende zinsnede ingevoegd: , als<br />

bedoeld in artikel 31,.<br />

4. na onderdeel n worden de volgende onderdelen toegevoegd:<br />

o. effectieve rang:<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 1 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

het bekleden van een rang anders dan titulair of tijdelijk.<br />

p. onderofficier:<br />

de militair ingedeeld bij de Koninklijke marine met de rang van korporaal, sergeant,<br />

sergeant-majoor of adjudant-onderofficier, de militair ingedeeld bij de<br />

Koninklijke landmacht, luchtmacht en marechaussee met de rang van sergeant,<br />

sergeant der eerste klasse, wachtmeester, wachtmeester der eerste<br />

klasse, sergeant-majoor, opperwachtmeester of adjudant-onderofficier;<br />

q. maximum looptijd:<br />

het aantal jaren dat een militair maximaal in een bepaalde rang of stand mag<br />

doorbrengen;<br />

r. functie:<br />

een samenstel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.<br />

s. functietoewijzing:<br />

de aanwijzing van een militair voor het vervullen van een functie;<br />

t. rang:<br />

een militaire rang en stand of klasse, voor zover niet titulair toegekend;<br />

u. functionele chef<br />

de functionaris onder wiens directe toezicht en rechtstreekse leiding de toegewezen<br />

functie wordt vervuld, dan wel die als zodanig door het hoofd defensieonderdeel<br />

is aangewezen.<br />

B. Artikel 3a komt te luiden:<br />

Artikel 3a Mandaatverlening<br />

De bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in<br />

de hoofdstukken 2 tot en met 12 kan door Onze Minister worden gemandateerd<br />

aan de hoofddirecteur personeel van het Ministerie van Defensie.<br />

C. Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:<br />

1. In het eerste lid wordt “commandant operationeel commando” vervangen<br />

door: Onze Minister.<br />

2. Onderdeel g van het eerste lid komt te luiden: de loopbaanmogelijkheden<br />

die de militair heeft.<br />

D. Artikel 7, tweede lid, komt te luiden:<br />

2. Bij ministeriële regeling kan voor specifieke categorieën personeel worden<br />

bepaald dat de duur van de in het eerste lid genoemde verplichting wordt<br />

verminderd.<br />

E. Artikel 9 komt te luiden:<br />

Artikel 9 Proeftijd<br />

1. Aan een aanstelling is een proeftijd van zes kalendermaanden verbonden.<br />

2. Wanneer sprake is van een hernieuwde aanstelling van een gewezen militair,<br />

kan door Onze Minister worden afgeweken van het eerste lid, waarbij de<br />

proeftijd maximaal drie kalender maanden bedraagt.<br />

F. In artikel 12, onderdeel b, wordt “krijgsmachtdeel” vervangen door: operationeel<br />

commando.<br />

G. Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 2 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

Artikel 12a Wijziging van bestemming en indeling<br />

1. De militair kan door Onze Minister worden bestemd voor een andere functie<br />

of groep van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd:<br />

a. op zijn aanvraag, binnen het operationeel commando waarbij hij is ingedeeld;<br />

b. op zijn aanvraag, bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling<br />

bij dat operationeel commando kan plaatsvinden;<br />

c. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang<br />

van de dienst binnen het operationeel commando waar hij is ingedeeld;<br />

d. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang<br />

van de dienst bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling bij<br />

dat operationeel commando kan plaatsvinden.<br />

2. Bij toepassing van het eerste lid wordt gewijzigd hetgeen ingevolge artikel<br />

12, onderdelen b en e en in voorkomend geval onderdeel g, in de aanstellingsbeschikking<br />

is opgenomen.<br />

H. De hoofdstukken 3 en 4 komen te luiden:<br />

Hoofdstuk 3 Opleiding, functietoewijzing en bevordering en loopbaanbegeleiding<br />

Paragraaf 1 Opleidingen<br />

Artikel 13 Initiële opleidingen<br />

De militair wordt door Onze Minister bij aanstelling in beginsel aangewezen<br />

voor het volgen van een initiële opleiding. Deze opleiding is ten minste gericht<br />

op het verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste<br />

functie(s) waarvoor hij is bestemd.<br />

Artikel 14 Functieopleidingen<br />

1. De militair wordt voor het verkrijgen van benodigde kennis en vaardigheden<br />

door Onze Minister aangewezen voor:<br />

a. een opleiding benodigd voor de vervulling van zijn huidige functie of voor<br />

een vervolgfunctie die past binnen de groep van functies waarbinnen hij zijn<br />

loopbaan vervult;<br />

b. een opleiding benodigd voor de vervulling van functies in een andere groep<br />

van functies dan waarvoor hij is bestemd.<br />

2. Onze Minister vergoedt de aan een functieopleiding verbonden kosten.<br />

Artikel 15 Loopbaanopleidingen<br />

1. De militair kan met inachtneming van artikel <strong>28</strong>a door Onze Minister worden<br />

aangewezen voor een opleiding gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden<br />

die nodig zijn voor het vervullen van functies waaraan een hogere<br />

rang is verbonden dan de militair bekleedt.<br />

2. Onze Minister vergoedt de aan een loopbaanopleiding verbonden kosten.<br />

Artikel 16 Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling<br />

1. De militair wordt op zijn aanvraag door Onze Minister aangewezen voor<br />

een opleiding die ziet op zijn persoonlijke ontwikkeling ten behoeve van de<br />

verbreding van zijn loopbaanmogelijkheden binnen Defensie. De aanvraag<br />

gaat vergezeld met een advies van de loopbaanbegeleider.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 3 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

2. Onze Minister vergoedt de aan een opleiding in het kader van de persoonlijke<br />

ontwikkeling verbonden noodzakelijke kosten, die voor rekening van de<br />

militair komen.<br />

3. Wanneer de opleiding dan wel de noodzakelijke voorbereiding daarop<br />

plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair, wordt hij door Onze Minister<br />

hiervoor vrijgesteld van arbeid. Indien zwaarwegende redenen van dienstbelang<br />

dit noodzakelijk maken, kan de vrijstelling van arbeid door Onze Minister<br />

tijdelijk worden opgeheven.<br />

Artikel 16a Opleidingen, gericht op een loopbaan buiten Defensie<br />

1. De militair kan een aanvraag indienen bij Onze Minister om te worden aangewezen<br />

voor een opleiding, gericht op een loopbaan buiten het ministerie<br />

van Defensie. De aanvraag moet vergezeld gaan van een advies van de loopbaanbegeleider<br />

of, wanneer sprake is van een extern bemiddelingstraject, als<br />

bedoeld in artikel 31a, van een advies van het Dienstencentrum externe bemiddeling<br />

defensiepersoneel.<br />

2. Bij een besluit van Onze Minister tot aanwijzing, bedoeld in het eerste lid,<br />

wordt rekening gehouden met:<br />

a. het bij de aanvraag gevoegde advies van de loopbaanbegeleider of van het<br />

Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel;<br />

b. de beroepswensen van de militair;<br />

c. de arbeidsmarkt relevantie van de gewenste opleiding en de verhouding tot<br />

het werkervarings- en opleidingsniveau van de militair.<br />

3. Wanneer de opleiding is gericht op het voortzetten van de loopbaan buiten<br />

Defensie binnen het functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam<br />

is, en op een vergelijkbaar werkniveau worden de kosten voor de opleiding<br />

volledig vergoed.<br />

4. Wanneer de opleiding is gericht op het voortzetten van de loopbaan buiten<br />

Defensie buiten het functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam is,<br />

dan wel op een hoger werkniveau worden de kosten voor de opleiding vergoed<br />

tot bij ministeriële regeling vast te stellen maximum bedragen.<br />

5. Wanneer de opleiding niet kan worden afgerond voordat ontslag plaatsvindt<br />

op grond van artikel 39, tweede lid, onder i, kan, in voorkomend geval in<br />

afwijking van artikel 29a tot en met 29c, de ingangsdatum van het ontslag<br />

door Onze Minister met instemming van de militair worden opgeschort tot:<br />

a. de opleiding is afgerond, wanneer sprake is van een opleiding, als bedoeld<br />

in het derde lid;<br />

b. uiterlijk twaalf maanden na de oorspronkelijke ontslagdatum, wanneer<br />

sprake is van een opleiding, als bedoeld in het vierde lid.<br />

6. Wanneer bemiddeling van de militair op basis van artikel 31a van dit besluit<br />

binnen het functiegebied en op een vergelijkbaar werkniveau, waarin de militair<br />

bij Defensie werkzaam is, niet mogelijk is, en de militair aangeeft een opleiding,<br />

als bedoeld in het vierde lid, te willen volgen, zijn het derde en vijfde<br />

lid, onder a, van overeenkomstige toepassing zijn op deze opleiding.<br />

7. Met instemming van de militair kan door Onze Minister worden afgeweken<br />

van het vierde en vijfde lid, onder b, waar het gaat om maximale duur van de<br />

voortzetting van het dienstverband met het oog op de afronding van de opleiding<br />

en daarmee samenhangende vergoeding van de kosten.<br />

8. Wanneer de opleiding plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair,<br />

wordt hij door Onze Minister hiervoor vrijgesteld van arbeid, tenzij dit op grond<br />

van zwaarwegende redenen van dienstbelang niet mogelijk is.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 4 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien<br />

van dit artikel.<br />

Artikel 16b Vrijstellen van een opleiding of delen daarvan<br />

Onze Minister kan de militair vrijstelling verlenen van een opleiding, bedoeld<br />

in artikel 13 tot en met 16, of delen daarvan, indien blijkt dat reeds over de<br />

benodigde kennis en vaardigheid wordt beschikt.<br />

Artikel 16c Aanvraag voorschot<br />

Aan de militair kan op diens aanvraag een voorschot worden verstrekt voor<br />

de door hem te maken kosten voor een opleiding, bedoeld in artikel 16 en<br />

16a.<br />

Artikel 16d Ontheffing van een opleiding<br />

De militair, die is aangewezen voor het volgen van een opleiding, bedoeld in<br />

artikel 13 tot en met 16, kan daarvan door Onze Minister worden ontheven,<br />

indien hij niet voldoet aan de voor de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing<br />

in het belang van de dienst of van de militair noodzakelijk is.<br />

Artikel 16e Terugbetalingsverplichting opleidingskosten<br />

1. Aan de aanwijzing voor een opleiding, bedoeld in artikel 13 tot en met 16a,<br />

kan door Onze Minister de verplichting worden verbonden tot gehele of gedeeltelijke<br />

terugbetaling van de kosten van de opleiding, indien de militair na<br />

het verstrijken van de voor hem geldende proeftijd:<br />

a. in verband met aan hem te verwijten omstandigheden wordt ontheven van<br />

de opleiding;<br />

b. in verband met aan hem te verwijten omstandigheden wordt ontheven van<br />

de functie waarvoor hij is opgeleid;<br />

c. uit de dienst wordt ontslagen, op grond van artikel 39, eerste lid of tweede<br />

lid, onder e, ten 1 e , h, j, k, l, m of n, of artikel 45.<br />

2. Bij de berekening van het terug te betalen bedrag wordt uitgegaan van een<br />

evenwichtige verdeling van risico's tussen werkgever en werknemer.<br />

3. Het bedrag van de terugbetalingsverplichting in geval van een initiële opleiding,<br />

bedoeld in artikel 13, wordt naar evenredigheid verminderd naarmate<br />

de termijn van de hem op basis van artikel 12k van de Militaire Ambtenarenwet<br />

1931 opgelegde verplichting is verstreken met dien verstande dat de<br />

periode van de proeftijd hierbij meetelt.<br />

4. Het door de militair terug te betalen bedrag wordt als volgt vastgesteld:<br />

a. voor het deel van de opleiding dat is gevolgd binnen het Ministerie van Defensie:<br />

overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde kosten van die<br />

opleiding per cursist;<br />

b. voor het deel van de opleiding dat is gevolgd buiten het Ministerie van Defensie:<br />

de opleidingskosten die rechtstreeks door het Ministerie van Defensie<br />

aan die onderwijsinstelling zijn betaald;<br />

c. de militaire inkomsten die volgens het Inkomstenbesluit militairen zijn ontvangen<br />

tijdens een:<br />

(1) opleiding, die is gevolgd bij een externe onderwijsinstelling, met volledige<br />

vrijstelling van het verrichten van arbeid: over de werkdagen voor de volle<br />

duur van die opleiding waarop de militair is vrijgesteld van werkzaamheden<br />

en diensten als militair,<br />

(2) opleiding, die is gevolgd bij een externe onderwijsinstelling, met gedeeltelijke<br />

vrijstelling van het verrichten van arbeid: over de werkdagen van die op-<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 5 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

leiding waarop de militair is vrijgesteld van werkzaamheden en diensten als<br />

militair,<br />

verminderd met het minimumloon over die periode, vastgesteld conform hetgeen<br />

is bepaald bij en krachtens de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag;<br />

5. De militair op wie een terugbetalingsverplichting rust, wordt ontslagen van<br />

die verplichting, indien hij bij ontslag op aanvraag, als bedoeld in artikel 39,<br />

eerste lid, binnen zes maanden na dat ontslag wordt aangesteld als ambtenaar<br />

bij het Ministerie van Defensie.<br />

6. Het door de militair terug te betalen bedrag dient direct, wanneer een omstandigheid,<br />

als bedoeld in het eerste lid, zich voordoet, en in beginsel in één<br />

termijn te worden voldaan. Onze Minister kan een afbetalingsregeling treffen.<br />

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien<br />

van de uitvoering van dit artikel.<br />

Paragraaf 2 Functietoewijzing<br />

Artikel 17 Functietoewijzing en ontheffing uit de functie<br />

1. Functietoewijzing en ontheffing uit een functie geschiedt door Onze Minister.<br />

2. De functie wordt in beginsel voor minimaal twee jaar en maximaal drie jaar<br />

toegewezen. De duur van de functievervulling kan met instemming van de militair<br />

worden verlengd tot een maximum van vijf jaar.<br />

3. De militair is gehouden de hem toegewezen functie te vervullen.<br />

4. Gedurende de eerste twee jaar van functievervulling komt de militair in beginsel<br />

niet in aanmerking voor plaatsing op een andere functie.<br />

5. Na ontheffing uit de functie volgt in beginsel functietoewijzing of bestemming<br />

voor een functieopleiding.<br />

6. Indien de militair buiten staat is de hem toegewezen functie te vervullen,<br />

kunnen daaraan door Onze Minister consequenties worden verbonden.<br />

7. In afwijking van het tweede lid kan voor bij ministeriële regeling aan te wijzen<br />

specifieke functiegroepen de functievervullingsduur worden vastgesteld<br />

tot een maximum van zeven jaar. In geval van een afwijkende functievervullingsduur<br />

van meer dan vijf jaar, kan tevens een van het vierde lid afwijkende<br />

termijn worden vastgesteld tot een maximum van vier jaar.<br />

Artikel 18 Belangstellingsregistratie<br />

1. De militair wordt in de gelegenheid gesteld zijn voorkeur kenbaar te maken<br />

voor te vervullen functies. Hiertoe worden in ieder geval de beschikbare functies<br />

bekend gesteld.<br />

2. Bij de bekendstelling van functies worden in ieder geval vermeld:<br />

a. de functie-eisen;<br />

b. een indicatie van de datum waarop de functie voor toewijzing in aanmerking<br />

komt.<br />

Artikel 19 Opbouw van kennis en ervaring<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 6 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

1. Om voor een functie in aanmerking te komen moet de militair voldoen aan<br />

de gestelde eisen over de opbouw van kennis, ervaring en vaardigheden.<br />

2. Tot de in het eerste lid bedoelde eisen worden in ieder geval gerekend:<br />

a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden<br />

en vooropleidingen;<br />

b. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;<br />

c. de eventuele voor de functievervulling en voor bepaalde functiegroepen<br />

vereiste competenties;<br />

d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.<br />

Artikel 20 Beslissing tot functietoewijzing<br />

1. Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing wordt in ieder geval<br />

rekening gehouden met de volgende factoren:<br />

a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en<br />

in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle<br />

functies;<br />

b. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel<br />

<strong>28</strong>a;<br />

c. de beschikbaarheid van de militair;<br />

d. de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding<br />

van de loopbaan van de militair over verschillende functies;<br />

e. de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.<br />

2. Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing worden in ieder geval<br />

de volgende kandidaten in ogenschouw genomen:<br />

a. de militairen, voor wie een voorkeurspositie geldt, omdat zij in aanmerking<br />

komen voor ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, onder f;<br />

b. andere bepaalde categorieën militairen aan wie een voorkeurspositie is<br />

toegekend;<br />

c. de militair die zijn voorkeur voor de functie heeft kenbaar gemaakt;<br />

d. militairen die in het kader van een reorganisatie zijn aangemerkt als herplaatsingkandidaat<br />

en die voor de vervulling van de vacante functie zijn voorgedragen;<br />

e. militairen die op grond van organisatiebelang geschikt worden geacht voor<br />

de functie, met inbegrip van de militair die op grond van het gevoerde loopbaanbeleid<br />

voor toewijzing van de functie in aanmerking komt.<br />

3. Bij de bekwaamheid en geschiktheid van de militair, bedoeld in het eerste<br />

lid onder e worden in beginsel in beschouwing genomen:<br />

a. de mate waarin de militair voldoet aan de functie-eisen als bedoeld in artikel<br />

19;<br />

b. de uitkomst van functioneringsgesprekken, als bedoeld in artikel <strong>28</strong>;<br />

c. de uitkomst van loopbaangesprekken, als bedoeld in artikel <strong>28</strong>a;<br />

d. de voor het besluit tot functietoewijzing relevante beoordelingen, als bedoeld<br />

in artikel <strong>28</strong>b.<br />

Artikel 21 Bekendmaking van functietoewijzing<br />

1. Onze Minister stelt de betrokken militair indien mogelijk zes maanden voor<br />

de datum van ingang van de functievervulling, in kennis van het besluit tot<br />

functietoewijzing onder vermelding van:<br />

a. de functie;<br />

b. de standplaats;<br />

c. de datum van ingang;<br />

d. een indicatie van de duur van functievervulling.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 7 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

2. Van de termijn, genoemd in het eerste lid, kan door Onze Minister worden<br />

afgeweken tot een termijn van ten minste twee maanden, indien naar zijn<br />

oordeel het dienstbelang hiertoe noodzaakt.<br />

3. In afwijking van het eerste lid wordt voor in het buitenland geplaatste militairen<br />

in beginsel een termijn van 12 maanden met een ondergrens van 9<br />

maanden gehanteerd, indien zij na hun buitenlandse plaatsing een functie in<br />

Nederland gaan vervullen.<br />

Artikel 22 Waarneming<br />

1. De militair kan door Onze Minister eenmaal tijdens een functievervulling<br />

voor een periode van maximaal 12 maanden worden belast met de volledige<br />

waarneming van een functie. Onder volledige waarneming van een functie<br />

wordt verstaan: het op aanwijzing van Onze Minister in de plaats van de eigen<br />

functie uitoefenen van het volledige samenstel van werkzaamheden van<br />

een andere functie.<br />

2. Voorts kan de militair eenmaal tijdens een functievervulling door Onze Minister<br />

voor een periode van in beginsel maximaal 12 maanden, naast het blijven<br />

vervullen van zijn eigen functie, worden belast met de waarneming van<br />

een deel van het samenstel van werkzaamheden, verbonden aan een andere<br />

functie dan die aan hem is toegewezen.<br />

3. In beginsel kan een militair alleen worden belast met de waarneming van<br />

een functie waaraan zijn eigen rangsniveau of het naasthogere rangsniveau<br />

is verbonden.<br />

4. De militair wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van het besluit hem<br />

te belasten met de waarneming van een functie indien de waarneming voorzienbaar<br />

langer dan 30 dagen zal duren. Hierbij wordt vermeld:<br />

a. de functie die wordt waargenomen;<br />

b. of er sprake is van volledige of gedeeltelijke waarneming;<br />

c. indien het een gedeeltelijke waarneming betreft, welk gedeelte van de functie<br />

niet wordt waargenomen;<br />

d. de datum van aanvang en de vermoedelijke einddatum van de waarneming;<br />

e. de mogelijkheid dat de waarneming eerder kan eindigen dan<br />

de aangegeven vermoedelijke einddatum.<br />

f. het feit of een toelage wordt toegekend als bedoeld in artikel 11 van het Inkomstenbesluit<br />

militairen.<br />

5. De commandant van de in het tweede lid bedoelde militair draagt er zorg<br />

voor dat de combinatie van de waar te nemen werkzaamheden en de eigen<br />

werkzaamheden de belasting van één functie niet overschrijdt.<br />

Artikel 23 Ontheffing van de functie-eisen<br />

1. Onze Minister kan de militair ontheffen van de eisen die aan de hem toe te<br />

wijzen functie zijn verbonden wanneer het onder bijzondere omstandigheden<br />

onmogelijk is gebleken de militair tijdig aan te wijzen voor een opleiding als<br />

bedoeld in artikel 14, eerste lid en artikel 15 eerste lid.<br />

2. De in het eerste lid genoemde ontheffing geldt voor de duur dat de militair<br />

de opleiding nog niet heeft voltooid.<br />

3. Onze Minister stelt de militair met voorrang in de gelegenheid de voor de<br />

vervulling van de hem toegewezen functie noodzakelijke opleidingen te volgen.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 8 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

Paragraaf 3 Bevordering<br />

Artikel 24 Bevordering<br />

1. Bij koninklijk besluit geschiedt de bevordering van:<br />

a. een militair met een rang beneden de rang van luitenant ter zee der derde<br />

klasse/tweede luitenant tot een officiersrang;<br />

b. een militair die een officiersrang bekleedt;<br />

c. een lid van het Koninklijk Huis;<br />

d. een militair die behoort tot het Militaire huis van Hare Majesteit de Koningin;<br />

e. een militair tot de rang van commandeur/brigadegeneraal/commodore of<br />

tot een hogere rang.<br />

2. De bevoegdheid tot de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bevordering<br />

kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister worden toegekend.<br />

3. De overige bevorderingen geschieden door Onze Minister.<br />

4. Aan de militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is<br />

verbonden dan de rang die hij bekleedt, wordt met ingang van de datum van<br />

ingang van functievervulling die hogere rang toegekend. Het toekennen van<br />

die rang kan tevens, voor een korte periode van voorbereiding, daaraan voorafgaand<br />

geschieden.<br />

5. In afwijking van het vierde lid kan aan de militair in bijzondere gevallen tijdelijk<br />

een hogere rang worden toegekend dan die welke hij bekleedt indien:<br />

a. het gewenste optreden van de militair daartoe noodzaakt en het optreden<br />

een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de functie<br />

b. de militair wordt ingezet in het kader van een vredesoperatie als bedoeld in<br />

artikel 2, onderdeel c, en hij niet voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 19.<br />

6. De in het vijfde lid bedoelde militair keert van rechtswege terug tot de rang<br />

of klasse die hij daarvoor bekleedde indien de reden tot het toekennen van de<br />

hogere rang vervalt.<br />

7. De navolgende bevorderingen kunnen geschieden in afwijking van het vierde<br />

lid:<br />

a. bij de Koninklijke marine: de bevorderingen in de stand van matroos en de<br />

bevordering van de luitenant ter zee der derde klasse tot luitenant ter zee der<br />

tweede klasse;<br />

b. bij de Koninklijke landmacht: de bevorderingen in de stand van soldaat, de<br />

bevordering van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering van<br />

sergeant/wachtmeester tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse en de<br />

bevordering van tweede luitenant tot eerste luitenant;<br />

c. bij de Koninklijke luchtmacht: de bevorderingen in de stand van soldaat, de<br />

bevorderingen van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering<br />

van sergeant tot sergeant der eerste klasse en de bevordering van tweede<br />

luitenant tot eerste luitenant.<br />

d. bij de Koninklijke marechaussee: de bevorderingen in de stand van marechaussee<br />

der vierde en derde klasse; de bevordering van marechaussee der<br />

tweede klasse tot marechaussee der eerste klasse, de bevordering van de<br />

wachtmeester tot wachtmeester der eerste klasse en de bevordering van<br />

tweede luitenant tot eerste luitenant;<br />

8. Indien een militair die een rang tijdelijk bekleedt, overlijdt, wordt hij geacht<br />

de tijdelijke rang effectief te hebben bekleed op het tijdstip van zijn overlijden.<br />

Artikel 24a Bevordering bij functiewaardering<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 9 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

1. Indien naar aanleiding van de uitkomst van een functiewaarderingsonderzoek<br />

bij een bestaande functie sprake is van een verhoging van de rang die<br />

wordt verbonden aan de functie, wordt de militair, die deze functie vervult, bevorderd<br />

tot deze hogere rang.<br />

2. De datum van ingang van de bevordering als bedoeld in het eerste lid is de<br />

datum waarop de aanvraag tot het houden van een functiewaarderingsonderzoek<br />

is aangeboden aan het hoofd van het defensieonderdeel.<br />

Artikel 24b Bevorderingen tijdens opleiding en in verband met ervaringsopbouw<br />

1. De militair kan tijdens een initiële opleiding door Onze Minister worden bevorderd<br />

wegens het afsluiten van de opleiding of een gedeelte daarvan.<br />

2. Onze Minister kan aan de militair tijdens een opleiding een titulaire rang of<br />

een rang tijdelijk toekennen.<br />

3. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke landmacht, de Koninklijke luchtmacht<br />

of de Koninklijke marechaussee wordt in verband met opgedane ervaring<br />

of de gevolgde opleiding bevorderd tot:<br />

a. eerste luitenant wanneer hij de effectieve rang van tweede luitenant gedurende<br />

twee jaren heeft bekleed.<br />

b. sergeant/wachtmeester der eerste klasse wanneer hij de effectieve rang<br />

van sergeant/wachtmeester gedurende vier jaren heeft bekleed<br />

c. korporaal/marechaussee der eerste klasse wanneer hij de effectieve rang<br />

van korporaal dan wel marechaussee der tweede klasse gedurende twee jaren<br />

heeft bekleed.<br />

d. soldaat der eerste klasse wanneer hij de effectieve stand van soldaat der<br />

tweede klasse gedurende één jaar heeft bekleed en zijn initiële opleiding met<br />

goed gevolg heeft afgerond dan wel zijn initiële opleiding niet heeft kunnen afronden<br />

in verband met een niet voor zijn rekening of risico komende omstandigheid;<br />

e. marechaussee der tweede klasse wanneer hij zijn initiële opleiding met<br />

goed gevolg heeft afgerond.<br />

4. De militair voldoet aan de in het derde lid genoemde ervaringseis indien de<br />

militair gedurende de in dat lid genoemde en voor zijn aanstellingscategorie<br />

en functieniveau geldende periode op voldoende wijze heeft gefunctioneerd.<br />

Daarbij wordt rekening gehouden met de bekwaamheid en geschiktheid, als<br />

bedoeld in artikel 20, derde lid. De duur van de genoemde periode kan in geval<br />

van onvoldoende functioneren worden verlengd met ten hoogste een jaar.<br />

5. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke marine, wordt in verband met opgedane<br />

ervaring bevorderd tot korporaal wanneer hij is aangewezen voor een<br />

loopbaanopleiding tot onderofficier en deze met goed gevolg heeft afgerond.<br />

6. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke marine, die is aangewezen voor een<br />

loopbaanopleiding tot officier wordt bevorderd tot:<br />

a. tijdelijk luitenant ter zee der 3e klasse/tweede luitenant wanneer hij het<br />

theoretische deel van die functie- of loopbaanopleiding met goed gevolg heeft<br />

afgerond;<br />

b. luitenant ter zee der 2e klasse/eerste luitenant wanneer hij de gehele functie-<br />

of loopbaanopleiding met goed gevolg heeft afgerond.<br />

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor bevordering<br />

tijdens of aansluitend op een opleiding dan wel op grond van ervaringsopbouw.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina <strong>10</strong> van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

Artikel 24c Akte van bevordering<br />

Aan de militair die is bevorderd, wordt als akte van bevordering een afschrift<br />

van of uittreksel uit het betreffende besluit tot bevordering uitgereikt. In een<br />

akte inzake een tijdelijke bevordering als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, en artikel<br />

24b, tweede lid, worden de reden en het tijdelijke karakter van die bevordering<br />

uitdrukkelijk vermeld.<br />

Artikel 25 Overgangsbeleid bevordering tot sergeant bij de Koninklijke<br />

Marine<br />

1. De militair ingedeeld bij Koninklijke marine die op 9 december 2003 de<br />

rang van korporaal bekleedde zal, indien hij 12 jaren die rang heeft bekleed,<br />

bij voorrang een functie worden toegewezen waaraan de rang van sergeant is<br />

verbonden, voor zover een dergelijke functie beschikbaar is, met dien verstande<br />

dat een dergelijke functietoewijzing niet kan geschieden binnen een<br />

termijn van twee jaar voor de dag waarop hem ontslag als bedoeld in artikel<br />

39a, onder a, zal worden verleend.<br />

2. Indien het niet mogelijk is om de militair, bedoeld in het eerste lid, een functie<br />

toe te wijzen waaraan de rang van sergeant is verbonden, wordt hij, op het<br />

moment dat hij de rang van korporaal 15 jaar heeft bekleed, bevorderd tot<br />

sergeant.<br />

3. De militair ingedeeld bij de Koninklijke marine, die op 9 december 2003 de<br />

rang van korporaal bekleedde en aan wie twee jaar voor de dag waarop hem<br />

ontslag als bedoeld in artikel 39a onder a, zal worden verleend, nog geen<br />

functie is of kan worden toegewezen waaraan de rang van sergeant is verbonden,<br />

wordt niettemin bevorderd tot sergeant.<br />

4. Om voor toewijzing van een functie waaraan de rang van sergeant is verbonden,<br />

als bedoeld in het eerste lid, dan wel voor bevordering tot sergeant,<br />

als bedoeld in het tweede en derde lid, in aanmerking te komen dient de militair<br />

te voldoen aan de gestelde eisen als bedoeld in artikel 19.<br />

Artikel 26 Behoud toegekende effectieve rang<br />

1. In bijzondere gevallen en voor ten hoogste achttien maanden kan aan de<br />

militair een functie worden toegewezen waaraan een lagere rang is verbonden<br />

dan de effectieve rang die hij bekleedt.<br />

2. De in het eerste lid bedoelde militair, alsmede de militair die is aangewezen<br />

voor het volgen van een opleiding, behoudt zijn rang.<br />

Paragraaf 4 Functie- en l loopbaanbegeleiding<br />

Artikel 27 Informatie tijdens de loopbaan<br />

De militair wordt tijdens zijn loopbaan geïnformeerd over:<br />

a. de inhoud van de door de militair te vervullen functie, aan de hand van een<br />

functie-introductiegesprek;<br />

b. de wijze van functioneren, aan de hand van een functioneringsgesprek en<br />

in voorkomend geval een beoordeling;<br />

c. de loopbaanmogelijkheden, aan de hand van een loopbaangesprek;<br />

d. de wijze waarop de selectie voor doorstroom naar fase drie plaatsvindt.<br />

Artikel <strong>28</strong> Functioneringsgesprek<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 11 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

1. Aan de wijze waarop de militair - aangesteld bij het beroepspersoneel -<br />

functioneert wordt ten minste eenmaal per jaar aandacht besteed in een functioneringsgesprek.<br />

Met de militair, aangesteld bij het reservepersoneel, wordt<br />

door de commandant, in beginsel ten minste eenmaal per drie jaar een functioneringsgesprek<br />

gehouden.<br />

2. Indien een militair naast de uit zijn functie voortvloeiende arbeid andere<br />

opgedragen arbeid heeft verricht, wordt tevens aan de wijze waarop hij die<br />

arbeid heeft verricht, aandacht besteed.<br />

3. Onverminderd het eerste lid wordt een functioneringsgesprek gehouden indien<br />

daartoe de behoefte wordt aangegeven door de militair of door de functionele<br />

chef. Hierbij geldt dat sprake moet zijn van een dienstverhouding van<br />

ten minste twee maanden.<br />

4. Aan het functioneringsgesprek wordt deelgenomen door de militair en<br />

diens functionele chef.<br />

5. Op initiatief van een van de deelnemers aan het functioneringsgesprek<br />

kunnen een of meer andere personen deelnemen aan het gesprek, mits dit uiterlijk<br />

een week voordat het gesprek plaatsvindt, wordt gemeld aan de andere<br />

deelnemer(s) aan het gesprek.<br />

6. Het functioneringsgesprek is ten minste gericht op de navolgende onderdelen:<br />

a. het functioneren en de werkomstandigheden van de militair in de omgeving<br />

waarin hij zijn functie vervult, waarbij aandacht wordt besteed aan de functionele,<br />

wederzijdse relatie tussen de militair en zijn functionele chef, de verhouding<br />

tussen de getoonde kennis en vaardigheden en de functie-eisen;<br />

b. de toetsing in hoeverre eerder gemaakte afspraken zijn nagekomen;<br />

c. de persoonlijke ontwikkeling van de militair in zijn huidige functie;<br />

d. andere onderwerpen, waaronder in ieder geval sociale aspecten van leiderschap<br />

en het levensfasebeleid.<br />

7. De functionele chef legt een samenvatting van de inhoud van het gesprek<br />

alsmede de gemaakte afspraken en besproken aandachtspunten vast in het<br />

bij ministeriële regeling vast te stellen functioneringsgesprekformulier. Het<br />

formulier wordt voor een correcte weergave daarvan door de militair en de<br />

functionele chef ondertekend, waarna de militair een afschrift van het formulier<br />

ontvangt. De samenvatting van de inhoud van het gesprek, de gemaakte<br />

afspraken en de besproken aandachtspunten worden in het personeelsdossier<br />

opgelegd.<br />

8. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />

houden van functioneringsgesprekken.<br />

Artikel <strong>28</strong>a Loopbaangesprek<br />

1. Met de militair die zich in loopbaanfase één bevindt:<br />

a. wordt in ieder geval een jaar voor het einde van loopbaanfase één een<br />

loopbaangesprek gevoerd door de loopbaanbegeleider;<br />

b. wordt daarnaast op zijn aanvraag een loopbaangesprek gevoerd door de<br />

loopbaanbegeleider.<br />

2. Met de militair die zich in loopbaanfase twee of drie bevindt wordt tijdens<br />

elke functievervulling, maar ten minste eenmaal per drie jaar, minimaal één<br />

loopbaangesprek gevoerd door de loopbaanbegeleider.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 12 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

3. Op verzoek van de militair kan een derde persoon deelnemen aan het<br />

loopbaangesprek.<br />

4. In het loopbaangesprek wordt ten minste aan de volgende aspecten aandacht<br />

besteed:<br />

a. de loopbaanwensen van de militair;<br />

b. de kansen en mogelijkheden binnen het door hem gevolgde loopbaanpad;<br />

c. de kansen en mogelijkheden bij het mogelijk wijzigen van het loopbaanpad;<br />

d. de ontwikkelpunten inzake kennis, ervaring en competenties, gericht op het<br />

vervolg van de loopbaan.<br />

5. Indien het een militair betreft die een functie in fase twee vervult, wordt<br />

daarnaast aandacht besteed aan de kansen en mogelijkheden voor het vervolgen<br />

van de loopbaan in fase drie in afwachting van het doorstroombesluit.<br />

6. Afspraken die in het loopbaangesprek worden gemaakt, worden vastgelegd<br />

in het bij ministeriële regeling vast te stellen persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />

Het formulier wordt ondertekend door de militair, de loopbaanbegeleider<br />

en de commandant operationeel commando.<br />

7. De afspraken uit het persoonlijk ontwikkelplan, als bedoeld in het zesde lid,<br />

zijn bindend, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich verzet tegen uitvoering<br />

van de gemaakte afspraken.<br />

8. Indien de in het zesde lid genoemde afspraken niet kunnen worden uitgevoerd<br />

om zwaarwegende redenen van dienstbelang, biedt de commandant<br />

van het operationeel commando, waarbij de militair is ingedeeld, binnen één<br />

jaar, vanaf het moment dat duidelijk wordt dat de oorspronkelijke afspraak<br />

niet wordt uitgevoerd, een gelijkwaardig alternatief aan.<br />

9. Wanneer de in het zevende lid genoemde afspraken niet zijn nagekomen<br />

en de militair van mening is dat geen gelijkwaardig alternatief, als bedoeld in<br />

het achtste lid, is aangeboden kan hij zich binnen vier weken wenden tot een<br />

door Onze Minister in te stellen commissie van advies voor een mogelijke oplossing.<br />

<strong>10</strong>. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />

houden van loopbaangesprekken en het opstellen, vaststellen en nakomen<br />

van de afspraken, vastgelegd in het persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />

Artikel <strong>28</strong>b Beoordeling<br />

1. In dit artikel wordt verstaan onder:<br />

a. eerste beoordelaar:<br />

de functionele chef van de militair;<br />

b. tweede beoordelaar:<br />

de commandant van de militair. In het geval de commandant de eerste beoordelaar<br />

is, treedt in beginsel de functionele chef van de commandant op als<br />

tweede beoordelaar.<br />

2. Indien de militair of zijn commandant dit wenselijk vindt wordt een beoordeling<br />

over het functioneren van de militair opgemaakt. De militair kan hiertoe<br />

een aanvraag indienen bij zijn commandant.<br />

3. Onze Minister kan opdracht geven tot het opmaken van een beoordeling.<br />

4. In de beoordeling wordt een oordeel gegeven over de wijze waarop de militair<br />

zijn functie, inclusief eventueel andere opgedragen werkzaamheden,<br />

heeft vervuld gedurende het beoordelingstijdvak. De beoordeling wordt gebaseerd<br />

op concrete handelingen, resultaten en gedragingen van de te beoor-<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 13 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

delen militair. Daarbij kunnen ook omstandigheden worden meegewogen buiten<br />

de dienst die van invloed zijn geweest op het vervullen van de functie.<br />

5. Het beoordelingstijdvak, waarin ten minste één functioneringsgesprek heeft<br />

plaatsgevonden, bedraagt ten minste zes maanden en maximaal 2 jaren. Per<br />

kalenderjaar kan slechts één beoordeling worden opgemaakt.<br />

6. De beoordeling wordt opgemaakt door de eerste beoordelaar en vastgelegd<br />

in het bij ministeriële regeling vast te stellen beoordelingsformulier.<br />

7. Na het opstellen van de beoordeling wordt deze besproken met de militair.<br />

De militair ontvangt een afschrift van de beoordeling waarna hij twee weken<br />

de tijd heeft om bedenkingen kenbaar te maken bij de tweede beoordelaar.<br />

Deze termijn kan op verzoek van de militair met twee weken worden verlengd.<br />

8. De tweede beoordelaar neemt de beoordeling en de eventueel daartegen<br />

ingediende bedenkingen in beschouwing en stelt de beoordeling vast. De militair<br />

ontvangt een afschrift van de vastgestelde beoordeling.<br />

9. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />

opmaken en vaststellen van beoordelingen.<br />

Hoofdstuk 4 Doorstroom naar fase drie<br />

Artikel 29 Maximum aantal militairen in een bepaalde rang<br />

Onze Minister stelt het aantal militairen vast dat een bepaalde rang mag bekleden.<br />

Artikel 29a Soldaten<br />

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder soldaten: bij de<br />

Koninklijke landmacht en luchtmacht: soldaten der 1 e , 2 e en 3 e klasse.;<br />

2. Voor soldaten bedraagt de maximum looptijd in rang in totaal acht jaren.<br />

3. Onverminderd het tweede lid vervullen soldaten een functie in fase twee tot<br />

uiterlijk hun dertigste jaar.<br />

4. Soldaten komen niet in aanmerking voor doorstroom naar functievervulling<br />

in fase drie.<br />

5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit<br />

artikel en kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld<br />

over een afwijkende maximale looptijd in rang of een afwijkende leeftijdsgrens.<br />

Artikel 29b Korporaals en overeenkomstige rangen<br />

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder korporaals en overeenkomstige<br />

rangen:<br />

a. bij de Koninklijke marine: matrozen der 1 e klasse en mariniers der 1 e klasse;<br />

b. bij de Koninklijke landmacht en luchtmacht: korporaals en korporaals der 1<br />

klasse;<br />

c. bij de Koninklijke marechaussee: marechaussees der 1 e en 2 e klasse.<br />

2. Voor marechaussees der 1 e en 2 e klasse bedraagt de maximum looptijd in<br />

rang in totaal zes jaren.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 14 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

3. Onverminderd het tweede lid vervullen korporaals en overeenkomstige<br />

rangen een functie in fase twee tot uiterlijk hun tweeëndertigste jaar.<br />

4. Korporaals of militairen met een overeenkomstige rang komen niet in aanmerking<br />

voor doorstroom naar functievervulling in fase drie.<br />

5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit<br />

artikel en kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld<br />

over een afwijkende maximale looptijd in rang of een afwijkende leeftijdsgrens.<br />

Artikel 29c Onderofficieren en officieren<br />

1. Onderofficieren en officieren vervullen een functie in fase twee tot uiterlijk<br />

hun vijfendertigste jaar.<br />

2. Bij ministeriële regeling kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels<br />

worden gesteld over een afwijkende leeftijdsgrens.<br />

Artikel 30 Doorstroom naar fase drie<br />

1. Met inachtneming van de leeftijdsgrenzen, genoemd in artikel 29a, 29b en<br />

29c, kan Onze Minister een militair voordragen voor doorstroom naar fase<br />

drie.<br />

2. Wanneer een militair op verzoek van de commandant van het operationeel<br />

commando zijn voorkeur kenbaar maakt voor een of meerdere, door de<br />

commandant van het operationeel commando bepaalde functies en dit leidt<br />

tot een functietoewijzing, die gepaard gaat met een doorstroom naar fase<br />

drie, wordt dit aangemerkt als een voordracht, bedoeld in het eerste lid. Wanneer<br />

geen functietoewijzing plaatsvindt, wordt het kenbaar maken van de<br />

voorkeur door de militair niet aangemerkt als een aanvraag, bedoeld in het<br />

vierde lid.<br />

3. De militair, bedoeld in artikel 29c, wordt uiterlijk drie jaar voor het bereiken<br />

van de in artikel 29c genoemde leeftijdsgrens duidelijkheid verschaft over zijn<br />

mogelijkheden tot doorstroom naar fase drie.<br />

4. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan de militair in fase een of twee<br />

zelf maximaal drie maal een aanvraag voor doorstroom naar fase drie bij Onze<br />

Minister indienen.<br />

5. Onze Minister informeert de militair tijdig over de mogelijkheid, bedoeld in<br />

het vierde lid, gelet op de termijnen, genoemd in artikel 31.<br />

6. Onze Minister kan ten aanzien van militairen in specifieke functiegroepen<br />

bepalen dat deze al in fase een of op een eerder moment in fase twee dan<br />

drie jaar voor het bereiken van de voor hem geldende leeftijdsgrens in fase<br />

twee, als bedoeld in het derde lid, voor doorstroom in aanmerking komen.<br />

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering<br />

van dit artikel.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 15 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

Artikel 31 Besluit inzake doorstroom<br />

1. Onze Minister besluit in beginsel binnen uiterlijk zes weken na ontvangst<br />

van de voordracht, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, of de aanvraag, als<br />

bedoeld in artikel 30, derde lid, op basis van:<br />

a. de beschikbare functies;<br />

b. het aantal militairen dat een bepaalde rang mag bekleden, genoemd in artikel<br />

29 en<br />

c. de geschiktheid van de militair voor functievervulling in fase drie.<br />

2. Bij de bepaling van de geschiktheid van de militair als bedoeld in het eerste<br />

lid, onder c worden ten minste in beschouwing genomen:<br />

a. het verloop van het gevolgde loopbaanpad;<br />

b. de uitkomst van functioneringsgesprekken en beoordelingen;<br />

c. de gevolgde opleidingen;<br />

d. de uitkomst van loopbaangesprekken;<br />

e. de mate waarin de militair voldoet aan de eisen voor functievervulling in fase<br />

3.<br />

3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan worden afgeweken<br />

van de in het eerste lid genoemde termijn van zes weken tot een maximum<br />

van tien weken.<br />

4. In het in het eerste lid genoemde besluit wordt de militair meegedeeld dat<br />

hij:<br />

a. doorstroomt naar fase 3;<br />

b. nog niet doorstroomt naar fase drie;<br />

c. niet doorstroomt naar fase drie.<br />

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering<br />

van dit artikel.<br />

Artikel 31a Begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt<br />

1. De soldaat, genoemd in artikel 29a, de korporaal of de militair met een<br />

overeenkomstige rang, genoemd in artikel 29b, of de militair aan wie een besluit,<br />

als bedoeld in artikel 31, vierde lid onder b of c, is meegedeeld en aan<br />

wie ontslag zal worden verleend op grond van artikel 39, tweede lid, onder i,<br />

wordt door de commandant van het operationeel commando, waarbij hij is ingedeeld,<br />

uiterlijk één jaar voor het beoogde ontslagmoment aangemeld bij het<br />

Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel, voor begeleiding bij<br />

de overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt.<br />

2. De militair die om ontslag verzoekt, kan op zijn aanvraag, onder regie van<br />

het Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel, gedurende ten<br />

hoogste een periode van een jaar, voorafgaand aan de datum van ontslag,<br />

worden begeleid bij de overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt.<br />

3. Afspraken, gemaakt in het kader van de bemiddeling, worden vastgelegd in<br />

het persoonlijk ontwikkelplanformulier, genoemd in artikel <strong>28</strong>a, zesde lid. Artikel<br />

<strong>28</strong>a, zevende tot en met tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.<br />

I. Artikel 39 van het AMAR wordt als volgt gewijzigd.<br />

1. Het eerste lid komt te luiden:<br />

1. Aan de militair kan ontslag op aanvraag worden verleend, indien hij daartoe<br />

aan het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag schriftelijk de wens te kennen<br />

geeft. Indien de ontslagaanvraag wordt ingediend tijdens de proeftijd vindt ar-<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 16 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

tikel 12m, onder b, c of d, van de Militaire ambtenarenwet 1931, geen toepassing.<br />

2. Het tweede lid, onder b, komt te luiden:<br />

b. wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;<br />

3. In het tweede lid, onder g, wordt “behoort tot” vervangen door: is ingedeeld<br />

bij.<br />

4. Het tweede lid, onder i, komt te luiden:<br />

i. wegens het bereiken of overschrijden van de voor hem geldende maximum<br />

looptijd in rang of de voor hem geldende maximum leeftijd in fase twee, als<br />

bedoeld in artikel 29a tot en met 29c;.<br />

5. Het vijfde lid komt te luiden:<br />

5. Aan de militair die behoort tot het reservepersoneel kan voorts nog ontslag<br />

worden verleend indien het op grond van artikel 38 bevoegde gezag handhaving<br />

van die dienstverhouding niet langer nodig oordeelt.<br />

6. Een nieuw achtste lid wordt toegevoegd, dat komt te luiden:<br />

8. Wanneer een ontslag op aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, wordt verleend<br />

in verband met het aanvaarden van een betrekking op de civiele arbeidsmarkt<br />

binnen drie maanden voor het bereiken van de maximum leeftijdsgrens<br />

of maximum looptijd in rang in fase twee, genoemd in de artikelen<br />

29a tot en met 29c, wordt dit ontslag aangemerkt als een ontslag op grond<br />

van het tweede lid, onder i.<br />

J. Artikel 40 komt te luiden:<br />

Artikel 40 Ontslag bij aanvaarding van het ambt van minister of staatssecretaris<br />

Aan de militair die een benoeming tot minister of staatssecretaris aanvaardt,<br />

wordt om die reden ontslag verleend.<br />

K. Artikel 42 vervalt.<br />

L. In artikel 43, eerste lid, worden de woorden “in fase drie” geschrapt,<br />

M. Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:<br />

1. In het tweede lid wordt 'artikel 39, tweede lid, onder c, d, e, f, g en j,' vervangen<br />

door: artikel 39, tweede lid, aanhef en onder c, d, e, f, g, i en j,.<br />

2. Het vijfde lid vervalt onder gelijktijdige vernummering van het zesde in het<br />

vijfde lid.<br />

N. Artikel 126 vervalt.<br />

O. In artikel 130, tweede lid, wordt “hoofdstuk 4” vervangen door: hoofdstuk 3.<br />

P. De artikelen 131 en 131a vervallen.<br />

Q. In artikel 138 wordt “de commandant operationeel commando” vervangen<br />

door: het hoofd defensieonderdeel.<br />

R. Artikel 140 vervalt.<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 17 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />

Artikel II<br />

Artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, van Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij<br />

werkloosheid voor de sector Defensie komt te luiden:<br />

a. een functie vervult in fase 2 of 3, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel<br />

m en n, van het Algemeen militair ambtenarenreglement; en<br />

Artikel III<br />

Overgangsbepalingen<br />

1. De militair, die zich in fase twee bevindt en:<br />

a. op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijdsgrens, ingevolge<br />

artikel 29a, 29b of 29c van het Algemeen militair ambtenarenreglement<br />

is gepasseerd, wordt, voor begeleiding bij de overgang naar een betrekking<br />

op de civiele arbeidsmarkt, aangemeld bij het Dienstencentrum<br />

externe bemiddeling defensiepersoneel en ontslagen op grond van artikel<br />

39, tweede lid, onder i, van het Algemeen militair ambtenarenreglement,<br />

waarbij de ontslagdatum minimaal twaalf maanden maar uiterlijk achttien<br />

maanden ligt na het moment van inwerkingtreding van dit besluit;<br />

b. binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijdsgrens,<br />

ingevolge in artikel 29a, 29b of 29c van het Algemeen militair<br />

ambtenarenreglement bereikt, wordt, voor begeleiding bij de overgang<br />

naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt, aangemeld bij het Dienstencentrum<br />

externe bemiddeling defensiepersoneel en op grond van artikel<br />

39, tweede lid, onder i, van het Algemeen militair ambtenarenreglement,<br />

ontslagen, waarbij de ontslagdatum minimaal twaalf maanden maar<br />

uiterlijk achttien maanden ligt na het moment van inwerkingtreding van dit<br />

besluit.<br />

2. Het eerste lid is niet van toepassing, wanneer binnen de genoemde termijn<br />

een besluit wordt genomen, als bedoeld in artikel 31, vierde lid, onder a, van<br />

het Algemeen militair ambtenarenreglement.<br />

Artikel IV<br />

Inwerkingtreding<br />

Dit besluit treedt in werking met ingang van ……. 20<strong>10</strong>.<br />

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting<br />

in het Staatsblad zal worden geplaatst.<br />

De Staatssecretaris van Defensie,<br />

Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 18 van 18<br />

16-3-20<strong>10</strong>


- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong><br />

NOTA VAN TOELICHTING<br />

1. Algemeen<br />

Bij Stb. 2007, 576, is onder meer het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR)<br />

gewijzigd in verband met de invoering van het flexibel personeelssysteem (FPS). Het ging<br />

hier om de eerste noodzakelijke wijzigingen met het oog op de invoering van het FPS met<br />

ingang van 1 januari 2008. Met ingang van dezelfde datum trad namelijk in werking de Wet<br />

van 8 november 2007 tot wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 (MAW 1931) en<br />

intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder<br />

andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht (Stb. 2007,<br />

480).<br />

Het doel van FPS is tweeledig. Ten eerste een voortdurende talentontwikkeling van het<br />

personeel. Dit gebeurt via opleidingen, loopbaanbeleid- en begeleiding alsmede door<br />

werkervaring op te doen in opeenvolgende functies. De investering in talentontwikkeling<br />

leidt niet alleen tot kwalitatief optimale personeelsopbouw en meer loopbaanmogelijkheden<br />

voor de militair maar ook tot een versterking van de arbeidsmarktkwalificatie van de militair.<br />

Deze kwalificatie is van belang, wanneer de militair, hetzij om organisatorische redenen,<br />

hetzij op vrijwillige basis, zijn loopbaan voortzet buiten het Ministerie van Defensie. Ten<br />

tweede is FPS gericht op het realiseren en handhaven van een evenwichtige opbouw van<br />

het personeelsbestand.<br />

Met deze tweeledige doelstelling in gedachten is in het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector<br />

Defensie 2007-<strong>2009</strong> een aantal uitgangspunten met de centrales van overheidspersoneel<br />

overeengekomen voor de verdere invoering van FPS. Die uitgangspunten zijn nadien in<br />

overleg met de centrales nader ingevuld in de beleidsuitwerking FPS, waarin het<br />

beleidskader in verband met de voortgezette invoering van FPS wordt beschreven. De<br />

voorliggende wijziging van het AMAR behelst de vertaling van een deel van dit<br />

beleidskader in de regelgeving op het niveau van algemene maatregel van bestuur.<br />

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om delen van ministeriële regelgeving op<br />

te nemen in het AMAR.<br />

Daarnaast behelzen de in onderhavig besluit opgenomen maatregelen onder meer een<br />

verdere uitvoering van artikel 12 quinquies van de MAW 1931. Dit artikel was toegevoegd<br />

bij het al genoemde Stb. 2007, 480. Het gaat hierbij vooral om de invulling van de<br />

sturingsinstrumenten “maximum leeftijden voor een aanstelling als militair ambtenaar en<br />

voor functietoewijzing” en “het maximum aantal jaren dat een militair ambtenaar in een<br />

rang mag dienen”. Het nader invullen en hanteren van deze sturingsinstrumenten is<br />

noodzakelijk met het oog op een zo optimaal mogelijke personeelsopbouw, die is<br />

gerelateerd aan de taakstelling van de krijgsmacht. Uitgangspunt hierbij is een piramidale<br />

personeelsopbouw met een brede basis van jongere militairen uitlopend naar de spits met<br />

oudere militairen. Deze piramidale opbouw is wenselijk met het oog op de operationele<br />

taakstelling van Defensie, waarbij de nadruk ligt op fysiek en mentaal belastende<br />

uitzendingen, maar ook met het oog op een verantwoorde besteding van<br />

personeelskosten.<br />

De staatssecretaris van Defensie heeft met de centrales van overheidspersoneel in de<br />

Sectorcommissie Defensie overeenstemming bereikt over de in dit besluit opgenomen<br />

maatregelen.<br />

2. Vormgeving FPS<br />

2.1. Talentontwikkeling gericht op het bieden van een optimaal vooruitzicht op<br />

een loopbaan bij Defensie of eventueel daarbuiten.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 93229322 Pagina 1 van 19<br />

16-3-20<strong>10</strong>


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

FPS richt zich erop om de medewerker, direct vanaf het moment van aanstelling, via<br />

talentontwikkeling naar een kwalitatief hoger niveau te brengen. Dit gebeurt via opleidingen<br />

en door werkervaring op te doen in opeenvolgende functies. Als leidraad hierbij wordt<br />

uitgegaan van de niveaus in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB-niveaus) 1 .<br />

Uitgangspunt bij talentontwikkeling is, dat, gegeven het personeelsaanbod, bij zowel de<br />

organisatie als de medewerker het bewustzijn en de bereidheid bestaat om te investeren in<br />

die ontwikkeling. Hierbij wordt onderkend dat voor verschillende functies verschillende<br />

talenten benodigd zijn. Defensie gaat zoveel mogelijk uit van aanwezig talent en stelt zich<br />

proactief op in de ontwikkeling hiervan. Hierdoor wordt geanticipeerd op het maken van<br />

keuzes. Defensie biedt zijn personeelsleden perspectief door een actieve ontwikkeling van<br />

hun talenten, wat tot uitdrukking komt in de erkenning van de verworven competenties. De<br />

investering in talentontwikkeling, die moet resulteren in een hoger WEB-niveau, leidt ook<br />

tot een versterking van de arbeidsmarktkwalificatie en draagt daarmee bij aan het adagium<br />

“van werk naar werk”, zoals dat ook door het Kabinet wordt uitgedragen.<br />

Een voorwaarde voor talentontwikkeling is dat er zoveel mogelijk maatwerk wordt<br />

geleverd. Een cruciale rol is hierbij weggelegd voor de leidinggevenden op alle niveaus. De<br />

Defensieorganisatie is er voor verantwoordelijk dat leidinggevenden ervan doordrongen<br />

zijn dat investeren in de ontwikkeling van de individuele militair het goed functioneren van<br />

de Defensieorganisatie niet belast, maar daaraan juist een positieve bijdrage levert.<br />

De militaire loopbaan is binnen FPS op hoofdlijnen te onderscheiden in drie fasen.<br />

• Fase 1 begint als de loopbaan bij Defensie start en duurt tot het einde van de<br />

dienverplichting.<br />

• Fase 2 begint aan het einde van de dienverplichting en gaat over in de derde fase op het<br />

moment dat de militair een positief doorstroombesluit heeft gekregen.<br />

• Fase 3 start als een positief doorstroombesluit is genomen en eindigt in beginsel bij het<br />

leeftijdsontslag van de militair.<br />

Militairen, die bij hun aanstelling geen startkwalificatie (WEB1; beneden niveau<br />

MBO2/HAVO, zie overzicht WEB-niveaus in voetnoot 1) hebben, zullen alsnog beschikken<br />

over een startkwalificatie (WEB2), wanneer zij de initiële opleiding (fase 1)hebben<br />

doorlopen. Gedurende hun resterende aanstellingsduur tijdens fase 1 en 2 zal hun WEBniveau<br />

door opleidingen en werkervaring naar een hoger niveau worden gebracht (WEB3<br />

of 4). Militairen met een startkwalificatie (WEB2 en hoger) kunnen ervoor zorgen dat zij<br />

zich na hun aanstelling via opleidingen en werkervaring in fase 1 en 2 opwerken naar een<br />

hoger niveau (WEB3 of 4).<br />

Door het zo goed mogelijk inrichten, faciliteren en ondersteunen van de talentontwikkeling<br />

moet een kader ontstaan, waarbinnen de militair zich via opleidingen en werkervaring kan<br />

ontwikkelen naar een hoger niveau, zodat niet alleen een langere loopbaan bij Defensie<br />

aantrekkelijk en mogelijk is (behoud), maar ook, wanneer de loopbaan niet binnen<br />

1 Niveaus Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)<br />

Web1: Eenvoudige uitvoerende werkzaamheden Assistentopleiding 0,5-1 jaar<br />

Web2: Uitvoerende werkzaamheden Basisberoepsopleiding 2-3 jaar (NB WEB2 is een startkwalificatie, vanaf MBO/HAVO)<br />

Web3: Volledig zelfstandige uitvoering werkzaamheden Vakopleiding 2-4 jaar<br />

Web4: Als niveau 3 met brede inzetbaarheid of specialisatie Middenkaderopleiding 3-4 jaar/Specialistenopleiding 1-2 jaar<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 2 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

Defensie wordt voortgezet, de kans op een loopbaan buiten Defensie zoveel mogelijk is<br />

gegarandeerd (“van werk naar werk”).<br />

Het voorgaande is tot uitdrukking gebracht in de voorliggende wijziging van het AMAR,<br />

waarbij vooral het investeren in opleidingen, een duidelijk functietoewijzingsproces, het<br />

intensiveren van loopbaanbegeleiding en een eenduidig en transparant doorstroomproces<br />

relevant zijn voor het wezenskenmerk van FPS, te weten het mogelijk maken dat de militair<br />

zich kan ontwikkelen naar een hoger niveau, niet alleen bij Defensie, maar ook, in<br />

voorkomend geval, buiten Defensie. Daarnaast kan tegelijkertijd een personeelsbestand<br />

worden gegarandeerd dat, gerelateerd aan de taakstelling van de krijgsmacht, in<br />

kwantitatief en kwalitatief opzicht zo optimaal mogelijk is opgebouwd.<br />

2.2. Opleidingen (Hoofdstuk 3, paragraaf 1, AMAR)<br />

Permanent investeren in opleidingen is belangrijk, zowel met het oog op behoud en<br />

doorstroom als met het oog op arbeidsmarktkwalificatie van de militair die loopbaan buiten<br />

Defensie voortzet. Opleidingen leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de<br />

doelstelling om talent te ontwikkelen en de militair na zijn aanstelling gedurende de diverse<br />

FPS-loopbaanfasen naar een hoger WEB-niveau te brengen. Daarnaast zijn opleidingen<br />

ook noodzakelijk met het oog op een volgende functie, de verdere loopbaan of de<br />

gewenste persoonlijke ontwikkeling.<br />

Het opleidingspakket, dat vanaf het moment van aanstelling ter beschikking staat, bestaat<br />

uit de initiële opleiding, functie- en loopbaanopleidingen en de opleidingen persoonlijke<br />

ontwikkeling, zowel intern als extern gericht. In paragraaf 1 van Hoofdstuk 3 van de<br />

voorgestelde AMAR-wijzigingen zijn deze opleidingsvoorzieningen opgenomen.<br />

2.2.1. Initiële, functie- en loopbaanopleidingen<br />

In het voorgestelde artikel 13 AMAR is opgenomen de initiële opleiding, gericht op het<br />

verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste functie(s) waarvoor de<br />

militair is bestemd.<br />

Functieopleidingen, als bedoeld in artikel 14 AMAR, zijn gericht op het verkrijgen van de<br />

benodigde kennis en vaardigheden voor de vervulling van de huidige functie, voor<br />

vervolgfuncties die passen in de groep van waarbinnen de loopbaan wordt vervuld of voor<br />

voor vervolgfuncties die in een andere groep liggen dan waarvoor de militair oorspronkelijk<br />

is bestemd.<br />

Loopbaanopleidingen (artikel 15 AMAR) zijn gericht op het verwerven van kennis en<br />

vaardigheden die nodig zijn voor het vervullen van functies waaraan een hogere rang is<br />

verbonden dan de rang die wordt bekleed. Loopbaanopleidingen hebben daarom een<br />

rechtstreekse relatie met het loopbaanbeleid en de daarmee samenhangende<br />

loopbaanpatronen.<br />

2.2.2. Opleidingen persoonlijke ontwikkeling<br />

Met de invoering van FPS wordt vooral extra geïnvesteerd in opleidingen die zich richten<br />

op de persoonlijke ontwikkeling binnen Defensie of op het vervolgen van de loopbaan op<br />

de civiele arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om de volgende opleidingen, die hun grondslag<br />

hebben in respectievelijk artikel 16 en 16a AMAR:<br />

a. Intern gerichte opleidingen (gericht op een loopbaan binnen Defensie; artikel 16 AMAR):<br />

Na afloop van de initiële dienverplichting (fase 1) krijgt de militair meer<br />

keuzemogelijkheden ten aanzien van het vervolg van de loopbaan binnen Defensie.<br />

Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling kunnen daarbij ondersteunen.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 3 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

Dit betekent dat zorgvuldig zal worden gekeken naar de capaciteiten en wensen van de<br />

militair. De verschillende opleidingsmogelijkheden zullen daarop verder worden afgestemd.<br />

In het verleden werd de hoogte van de vergoeding in tijd en geld bij opleidingen (gericht op<br />

interne werkzekerheid) vastgesteld aan de hand van het criterium of zij geheel of mede in<br />

belang van de dienst aangemerkt konden worden. In de FPS-situatie worden de<br />

opleidingen in het kader van de intern gerichte persoonlijke ontwikkeling volledig vergoed<br />

in tijd (meestal binnen diensttijd) en geld.<br />

b. Extern gerichte opleidingen (gericht op een loopbaan buiten Defensie; artikel 16a<br />

AMAR): De militair, die Defensie om organisatorische redenen moet of op vrijwillige basis<br />

wil verlaten, wordt voorbereid op het vervolgen van de loopbaan op de civiele<br />

arbeidsmarkt. Ten minste één jaar voor dienstverlating wordt de militair door tussenkomst<br />

van de loopbaanbegeleider aangemeld bij het Dienstencentrum Externe Bemiddeling<br />

Defensiepersoneel (DCEBD), dat een regiefunctie vervult en verantwoordelijk is voor<br />

begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt. Aan de hand van de persoonlijke situatie van de<br />

militair wordt een analyse gemaakt van de positie van de militair op de arbeidsmarkt (EVCassessment).<br />

Uitgangspunt zijn de beroepswensen van de militair. Daarbij wordt rekening<br />

gehouden met zijn werkervaring, competenties en de situatie op de arbeidsmarkt. Indien er<br />

tekorten in het opleidingsniveau worden geconstateerd, wordt nagegaan welke opleidingen<br />

nodig zijn om de afstand naar de arbeidsmarkt te overbruggen en worden de noodzakelijk<br />

bevonden opleidingen aangeboden. De wens van de militair staat hierbij centraal. Dit<br />

beleid geldt defensiebreed en zal voor elke militair gelden ongeacht het OPCO waarbij hij<br />

is ingedeeld dan wel het Defensieonderdeel, waar hij werkzaam is.<br />

Zoals hierboven is aangegeven kan de militair een extern gerichte opleiding als bedoeld in<br />

artikel 16a AMAR ook in een vroegtijdig stadium van zijn loopbaan aanvragen bij een<br />

voorgenomen vrijwillig vertrek. De voorzieningen als bedoeld in artikel 16a AMAR zijn<br />

onverkort van toepassing. Afspraken hieromtrent worden na advies van de<br />

loopbaanbegeleider vastgelegd in een POP.<br />

Vanuit het uitgangspunt dat de militair bij het verlaten van de Defensieorganisatie zoveel<br />

mogelijk van werk naar werk wordt begeleid, biedt Defensie voorzieningen in tijd en geld<br />

ter ondersteuning aan. De hoogte van de voorziening verschilt naar gelang de situatie:<br />

- De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten, maar wel binnen hetzelfde<br />

functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is en op een vergelijkbaar werkniveau;<br />

- De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten en buiten het functiegebied,<br />

waarin hij bij Defensie werkzaam is of op een hoger werkniveau binnen hetzelfde<br />

functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is.<br />

Wat het werkniveau betreft geldt in beide gevallen dat als ijkpunt voor de eventueel<br />

benodigde opleiding het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />

arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. De nadere uitwerking evenals de voorzieningen<br />

zullen op ministerieel niveau worden geregeld.<br />

2.3. Functietoewijzing en bevordering (Hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3, AMAR)<br />

In Hoofdstuk 3, paragraaf 2, zijn de bepalingen over de wijze van functietoewijzing<br />

opgenomen. Hierbij is het huidige beleid vrijwel ongewijzigd gebleven. Wel is meer<br />

flexibiliteit aangebracht in de duur van de functievervulling. Een functie wordt in beginsel<br />

voor minimaal twee en maximaal drie jaar toegewezen en kan worden verlengd tot<br />

maximaal vijf jaar. In de praktijk is gebleken dat deze maximale functievervullingsduur voor<br />

specifieke functiegroepen niet toereikend is. Om die reden is enige flexibiliteit aangebracht<br />

voor specifiek (in overleg met de centrales van overheidspersoneel) aan te wijzen<br />

functiegroepen.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 4 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

In paragraaf 3 van hetzelfde hoofdstuk 3 zijn de bepalingen over bevordering opgenomen.<br />

In deze bepalingen zijn vrijwel geen inhoudelijke wijzigingen in het beleid aangebracht.<br />

2.4. Loopbaanbegeleiding (Hoofdstuk 3, paragraaf 4, AMAR)<br />

2.4.1. Cyclus loopbaanbegeleiding<br />

Uitgangspunt is, dat de militair gedurende zijn gehele militaire loopbaan wordt begeleid bij<br />

het vormgeven van zijn loopbaan. Om dit te benadrukken is de loopbaanbegeleiding in zijn<br />

geheel in een aparte paragraaf 4 in Hoofdstuk 3 van het AMAR is opgenomen.<br />

De begeleidingscyclus ziet er op hoofdlijnen als volgt uit:<br />

- De militair komt op functie en met zijn functionele chef wordt besproken wat de chef van<br />

de militair verwacht en wat de zienswijze van de militair over de manier van<br />

functievervulling is.<br />

- Na maximaal een jaar krijgt de militair een functioneringsgesprek. In principe gebeurt dit<br />

op initiatief van de chef, maar het kan ook op verzoek van de militair. Het gesprek gaat<br />

over de zienswijze van zowel de militair als zijn chef over het functioneren van de militair in<br />

zijn huidige functie en de relatie met zijn chef. In dat gesprek komt onder andere het<br />

eventueel aanstaande loopbaangesprek aan de orde. Het kan daarbij onder meer gaan om<br />

de vraag of afspraken uit een eerder loopbaangesprek zijn nagekomen en al dan niet een<br />

vervolg behoeven of de enkele vraag of de militair zich al heeft voorbereid op het gesprek<br />

in die zin dat hij heeft nagedacht over eventuele toekomstplannen. De uitkomsten van het<br />

functioneringsgesprek worden vastgelegd in het functioneringsgesprekformulier.<br />

- Militairen in fase 1 krijgen een jaar voor het einde van hun dienverplichting hun eerste<br />

loopbaangesprek. Op verzoek van de militair of als er een specifieke aanleiding voor is,<br />

kunnen zij ook al eerder een loopbaangesprek krijgen. Overigens, wanneer sprake is van<br />

een langer durende dienverplichting (officieren en vliegers) vindt dit loopbaangesprek altijd<br />

eerder plaats. Vanaf fase 2 heeft elke militair gedurende iedere functievervullingsperiode,<br />

maar minstens eenmaal per drie jaar, binnen FPS standaard een loopbaangesprek met<br />

zijn loopbaanbegeleider. Het initiatief voor het loopbaangesprek ligt bij de<br />

loopbaanbegeleider. De militair kan ook zelf om een (extra) gesprek vragen. Het<br />

loopbaangesprek is toekomstgericht en kijkt verder vooruit dan het functioneringsgesprek.<br />

Ontwikkelafspraken die uit het loopbaangesprek voortvloeien, worden, na interne<br />

afstemming over de uitvoerbaarheid en uitvoering van die afspraken, vastgelegd in het<br />

POP en bekrachtigd door of namens de Commandant van het OPCO (C-OPCO). De<br />

afspraken in het POP zijn dan afspraken tussen de militair en het OPCO. De geldigheid is<br />

functie-, eenheids-, OPCO- en defensieonderdeel-overstijgend.<br />

- Als er aanleiding toe is, kan op verzoek van de militair, of op initiatief van zijn chef of de<br />

organisatie een beoordeling worden opgemaakt over de militair (de regel blijft: “niet<br />

beoordelen, tenzij…”).<br />

- Aan de militair wordt een volgende functie toegewezen. Daarbij wordt rekening<br />

gehouden met de afspraken in zijn POP en met zijn belangstellingsregistratie of sollicitatie.<br />

- De POP-afspraken van de militair gaan mee naar de volgende functie. Deze afspraken<br />

blijven dus geldig.<br />

- De begeleidingscyclus herhaalt zich in de volgende functie.<br />

De hiervoor beschreven cyclus ziet op de situatie dat de militair in dienst blijft. Het kan ook<br />

gebeuren dat de militair op enig moment besluit of te kennen geeft dat hij zijn loopbaan<br />

buiten Defensie wil voortzetten. De loopbaanbegeleiding stopt dan niet, maar krijgt een<br />

ander karakter. Het dossier van de militair wordt, tenzij de militair al een andere baan heeft<br />

aanvaard, overgedragen aan het DCEBD. Het DCEBD heeft de regie over de bemiddeling<br />

van werk naar werk, ook buiten Defensie. Hierbij is het uitgangspunt de keuzevrijheid van<br />

de militair in zijn beroepswensen. De loopbaanbegeleider en ook de leidinggevende blijven<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 5 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

waar nodig bij dit proces betrokken, vooral waar het gaat om het volgen van eventueel<br />

noodzakelijke opleidingen.<br />

2.4.2. Het functioneringsgesprek (FG; artikel <strong>28</strong> AMAR)<br />

Functioneringsgesprekken zijn essentieel voor de begeleiding van het defensiepersoneel<br />

in de huidige functie. Daarom is het niet alleen noodzakelijk dat elke direct leidinggevende<br />

minstens eenmaal per jaar een FG houdt met de militair, maar ook dat de kwaliteit van de<br />

gesprekken het vereiste niveau heeft. De chef is verantwoordelijk voor het coachen en<br />

begeleiden van de medewerker. Het bewaken van de uitvoering van gemaakte afspraken<br />

ligt zowel bij de militair en als bij zijn chef. Het functioneringsgesprekformulier, waarin het<br />

verslag en de gemaakte afspraken worden vastgelegd dient mede ter ondersteuning<br />

hiervan. Het formulier wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.<br />

2.4.3. Het loopbaangesprek en het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP; artikel <strong>28</strong>a<br />

AMAR)<br />

Een belangrijk onderdeel van de taak van de loopbaanbegeleider is het begeleiden,<br />

adviseren en ondersteunen van militairen bij hun loopbaanontwikkeling. Het belangrijkste<br />

middel hiervoor is het houden van loopbaangesprekken. Het loopbaangesprek is<br />

toekomstgericht en gaat over de wensen, verwachtingen en capaciteiten van de militair, en<br />

op basis hiervan, de mogelijkheden en onmogelijkheden voor het vervolg van de loopbaan<br />

in het eigen loopbaanspoor of elders binnen Defensie. Wat wil de militair zelf, wat kan hij,<br />

welke mogelijkheden zijn er. Met andere woorden, de loopbaanontwikkeling van de militair<br />

staat centraal. Daarnaast zijn de gesprekken ook voor een belangrijk deel gericht op het zo<br />

lang mogelijk behouden van de militair voor de defensieorganisatie. Daarbij wordt zowel<br />

gekeken naar de mogelijkheden binnen het eigen loopbaanspoor, als naar andere<br />

loopbaansporen, binnen of buiten het eigen defensieonderdeel. De loopbaanbegeleider en<br />

de militair bekijken samen wat geschikte opties zijn en welke ontwikkelactiviteiten daar<br />

eventueel voor nodig zijn. De loopbaanbegeleider helpt bij het duidelijk krijgen en invullen<br />

van de belangstellingsregistratie. Het loopbaangesprek kan leiden tot afspraken over een<br />

ontwikkelrichting, met daaraan gekoppeld bijvoorbeeld een opleiding, een coachingstraject<br />

of de opbouw van bepaalde ervaring. Het kan ook leiden tot afspraken over (aspecten van)<br />

een volgende functievervulling, bijvoorbeeld over de duur van de functievervulling, in welke<br />

regio of bij welk onderdeel. Het loopbaangesprek richt zich, zoals aangegeven, op de<br />

loopbaanontwikkeling van de militair. Dit kan er ook toe leiden dat het door de organisatie<br />

nagestreefde behoud niet het uiteindelijke resultaat zal zijn, omdat de militair voortzetting<br />

van zijn loopbaan buiten Defensie ambieert. In dat geval kan ook gebruik worden gemaakt<br />

van de expertise van het DCEBD, waar het gaat om overzicht van en inzicht in de<br />

mogelijkheden op de externe arbeidsmarkt.<br />

De tijdens een loopbaangesprek gemaakte loopbaanafspraken worden opgenomen in het<br />

POP. Voor eenmaal gemaakte afspraken geldt uitdrukkelijk: “afspraak = afspraak”. De<br />

afspraken hebben een bindend en afdwingbaar karakter. Hiertoe worden waarborgen<br />

opgenomen in het AMAR. Het bindende karakter verplicht het OPCO en de directe chef tot<br />

het realiseren van de POP-afspraken. Ook voor de militair zijn de afspraken in het POP<br />

bindend. Als de organisatie de gemaakte afspraken door onvoorziene, zwaarwegende<br />

omstandigheden niet kan realiseren, biedt het OPCO de militair een gelijkwaardig<br />

alternatief. Ook bij functiewisseling van de militair blijven de POP-afspraken van kracht.<br />

Ook de nieuwe directe chef is aan de afspraken gebonden. In het volgende<br />

loopbaangesprek met de loopbaanbegeleider wordt onder andere de voortgang van het<br />

POP besproken en geëvalueerd. Op basis hiervan wordt het POP geactualiseerd of wordt<br />

een nieuw POP opgesteld. Daarvoor geldt dezelfde procedure etc. als hierboven<br />

beschreven.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 6 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

2.4.4. Beoordelingen (artikel <strong>28</strong>b AMAR)<br />

Beoordelingen maken ook deel uit van de loopbaancyclus. In tegenstelling echter tot<br />

functionerings- en loopbaangesprekken, waar sprake is van een vaste frequentie, vindt<br />

een beoordeling alleen plaats, wanneer de militair of de commandant dit wenselijk acht. De<br />

regelgeving in het voorliggend besluit wordt geen wijziging in het vigerende beleid<br />

aangebracht.<br />

2.5. Doorstroom (Hoofdstuk 4 AMAR)<br />

Onderscheid moet worden gemaakt tussen interne en externe doorstroom. Interne<br />

doorstroom ziet op het overgaan naar de volgende loopbaanfase binnen Defensie, externe<br />

doorstroom op het voortzetten van de loopbaan buiten Defensie.<br />

Externe doorstroom kan om verschillende redenen (vrijwillig of vanuit organisatorische<br />

overwegingen) in diverse stadia van de loopbaan plaatsvinden. De volgende situaties van<br />

interne en externe doorstroom kunnen worden onderscheiden:<br />

a. Interne doorstroom van fase 1 naar fase 2. Vanaf de datum indiensttreding tot en met<br />

de initiële dienverplichting bevindt de militair zich in fase 1 van zijn loopbaan. Door het<br />

verstrijken van de periode van de initiële dienverplichting stroomt de militair door naar<br />

fase 2, zonder nadere selectie.<br />

b. Vrijwillig vertrek in fase 2. Het staat de militair vrij om na afloop van fase 1 Defensie te<br />

verlaten. Dus ook direct aansluitend op of kort na het aflopen van de dienverplichting<br />

(fase 1). De essentie van de dienverplichting is het creëren van rechtszekerheid en<br />

rechtsgelijkheid, zowel voor de organisatie als het individu. De dienverplichting,<br />

verbonden aan de aanstelling is wettelijk vastgelegd in artikel 12k van de Militaire<br />

ambtenarenwet 1931. Het uitgangspunt van FPS is het zo lang mogelijk behouden van<br />

personeel. In die zin past het niet om ontslag tijdens de dienverplichting te faciliteren.<br />

Hiermee zou ook worden afgeweken van de wettelijke kaders.<br />

In zeer bijzondere gevallen kan maatwerk leiden tot een ontslagmoment vóór het einde<br />

van de dienverplichting. De situatie kan zich namelijk voordoen dat de militair kort voor<br />

of na afloop van de dienverplichting de mogelijkheid heeft ander werk buiten Defensie<br />

te aanvaarden. De militair kan in ieder geval in het loopbaangesprek, 1 jaar voor de<br />

einddatum van de dienverplichting, al aangeven wat zijn voornemens na einde<br />

dienverplichting zijn. Wanneer de militair vervolgens ontslag wil nemen, moet hij dit<br />

aanvragen bij het tot ontslag bevoegde gezag. Een kennisgeving bij de<br />

loopbaanbegeleider volstaat niet.<br />

De formele opzegtermijn bedraagt ten minste 3 maanden (artikel 47, tweede lid,<br />

AMAR). Om de overstap naar de civiele arbeidsmarkt te vereenvoudigen, kan op basis<br />

van artikel 47, vierde lid, AMAR, wanneer een militair kort voor of na het verstrijken van<br />

zijn dienverplichting een andere functie buiten Defensie kan aanvaarden, flexibel<br />

worden omgegaan met de opzegtermijn van 3 maanden bij ontslag op aanvraag. Als<br />

uitgangspunt geldt wel dat de opzegtermijn minstens 1 maand bedraagt en het<br />

daadwerkelijk ontslagmoment buiten de periode van de dienverplichting ligt.<br />

Wanneer sprake is van een vrijwillig vertrek na het einde van de dienverplichting, vindt<br />

het ontslag feitelijk plaats tijdens fase 2. Dit betekent dat de voorzieningen van<br />

toepassing zijn, die altijd bij vrijwillig vertrek tijdens fase 2 van toepassing zijn.<br />

- Loopbaanbegeleiding. De loopbaan- en functioneringsgesprekken vinden plaats<br />

volgens het reguliere patroon.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 7 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

- Bemiddeling 2 . De bemiddelingsinspanning vindt, gedurende maximaal 1 jaar<br />

voorafgaand aan het ontslag, plaats door het DCEBD en is voor iedereen gelijk (artikel<br />

31a AMAR). De feitelijke bemiddeling kan, wanneer de militair dit wenst, ook door een<br />

bemiddelingsorganisatie van zijn keuze plaatsvinden. In dat geval blijft de regie wel bij<br />

het DCEBD liggen.<br />

Een vrijwillig vertrek kan worden veroorzaakt door een intensief uitzendverleden. Als in<br />

dat geval sprake is van een indicatie van het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk<br />

Werk (DCBMW), blijft de militair gedurende de bemiddelingsperiode op zijn functie<br />

geplaatst, maar wordt hij niet meer ingezet (uitzending, varen, vliegen of oefenen). Het<br />

is wel mogelijk de militair andere passende werkzaamheden op te dragen.<br />

- Opleidingen. De militair komt in aanmerking voor “Extern gerichte opleidingen” (artikel<br />

16a AMAR).<br />

- Uitkering in geval van werkloosheid na vertrek. Aangezien sprake is van een vrijwillig<br />

vertrek bestaat geen recht op een WW-uitkering.<br />

- Loonsuppletie bij aanvaarding ander werk. Er bestaat geen aanspraak op<br />

loonsuppletie, tenzij sprake is van een vrijwillig vertrek op basis van een indicatie<br />

DCBMW in verband met een intensief uitzendverleden. De suppletie bedraagt in dat<br />

geval maximaal 50% van het verschil in loon over een periode van maximaal 3 jaar.<br />

c. Interne doorstroom van fase 2 naar fase 3: Voor het grootste deel van de militairen zal<br />

de doorstroom van fase 2 naar fase 3 in FPS een eenvoudig proces zijn dat<br />

voorspelbaar is en in goed overleg plaatsvindt. Het doorstroom- en selectieproces is<br />

opgenomen in de artikelen 29 tot en met 31 van het AMAR. Vanaf het moment van zijn<br />

aanstelling hebben alle militairen tijdens fase 1 en 2 de mogelijkheid zich via<br />

werkervaring en opleidingen te kwalificeren voor doorstroom naar fase 3. Deze weg<br />

naar kwalificatie voor doorstroom is voor de diverse categorieën personeel als volgt<br />

geregeld.<br />

- Soldaten en overeenkomstige rangen komen niet in aanmerking voor doorstroom<br />

naar fase 3 (artikel 29a AMAR), tenzij zij zich kwalificeren voor de rang van korporaal<br />

of een overeenkomstige rang en vervolgens voor een (onder)officiersrang. Wanneer zij<br />

zich niet kwalificeren voor doorstroom naar fase 3 wordt voor deze categorie het<br />

sturingsinstrument “maximale looptijd in rang” gehanteerd. Voor deze categorie zal een<br />

maximum looptijd in rang gelden van 8 jaar, waarna ontslag plaatsvindt. Gelet op de<br />

gemiddelde leeftijd bij indiensttreding, grotendeels vanaf 17 tot 20 jaar, betekent dit dat<br />

het ontslag ruim voor 30 jaar plaatsvindt. Echter, met het oog op hun positie op de<br />

arbeidsmarkt moet in voorkomend geval het ontslag, ook wanneer op dat moment nog<br />

niet de maximale doorlooptijd in rang is bereikt, plaatsvinden bij het bereiken van<br />

uiterlijk het 30 ste levensjaar. In dat geval vindt ontslag plaats op grond van het bereiken<br />

van de leeftijd van 30 jaar. Één jaar voor het verstrijken van de maximum looptijd in<br />

rang of het bereiken van de maximum leeftijd, worden soldaten door het OPCO,<br />

waarbij zij zijn ingedeeld, aangemeld bij het DCEBD (artikel 31a AMAR).<br />

- Korporaals en overeenkomstige rangen komen niet in aanmerking voor doorstroom<br />

naar fase 3 (artikel 29b AMAR), tenzij zij zich kwalificeren voor (onder-)officiersfuncties.<br />

Gelet op de positie op de arbeidsmarkt worden, moet, wanneer zij niet voor fase 3 in<br />

aanmerking komen, het ontslag uiterlijk plaatsvinden op het moment van het bereiken<br />

van hun 32 e levensjaar. Voor marechaussees der 1 e en 2 e klasse is een maximale<br />

looptijd in rang van in totaal 6 jaar bepaald. Voor marechaussees in deze rangen is<br />

slechts een beperkt aantal, gelijksoortige functies beschikbaar. Om mogelijke<br />

2 Zowel bij gedwongen als bij vrijwillig vertrek begint de bemiddeling met de intake door de DCEBD. Blijkt bij vrijwillig ontslag dat<br />

betrokkene geen ondersteuning door Defensie nodig heeft (bijvoorbeeld al andere baan) bij voortzetting van zijn loopbaan extern,<br />

wordt de bemiddeling beëindigd<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 8 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

motivatieproblemen te voorkomen is ervoor gekozen om voor deze groep dit<br />

sturingsinstrument te gebruiken (artikel 29b, tweede lid, AMAR). Één jaar voor die<br />

datum worden zij door het OPCO, waarbij zij zijn ingedeeld, aangemeld bij het DCEBD<br />

(artikel 31a AMAR).<br />

Van de hiervoor genoemde ontslagleeftijden voor soldaten, korporaals en<br />

overeenkomstige rangen en standen kan bij wijze van uitzondering, wanneer sprake is<br />

van acute vullingproblemen bij specifieke functiegroepen, tijdelijk worden afgeweken<br />

(artikel 29a, vijfde lid, en 29b, vijfde lid, AMAR). Daarbij moet rekening worden<br />

gehouden met de arbeidsmarktpositie van de betrokken militairen en moet<br />

overeenstemming met de militair zelf bestaan. Bij een afwijking van de hiervoor<br />

genoemde ontslagleeftijden zullen aan de militair “van werk naar werk”-trajecten<br />

worden aangeboden, zoals die worden gerealiseerd onder de regie van het DCEBD.<br />

- Voor onderofficieren en officieren (artikel 29c AMAR) zal het reguliere proces van<br />

loopbaan- en functioneringsgesprekken tijdens fase 2 al een duidelijk beeld geven van<br />

de mogelijkheden op doorstroom. De organisatie geeft de militair tijdig in fase 2<br />

(uiterlijk 3 jaar vóór vertrekdatum, doorgaans rond de leeftijd van 32 jaar) duidelijkheid<br />

over zijn mogelijkheden om door te stromen naar fase 3 of de militair die voor<br />

doorstroom in aanmerking wil komen, dient hiervoor een verzoek in. In de artikelen 30<br />

en 31 AMAR is dit doorstroom- en selectieproces uitgewerkt. De vertrekdatum bij een<br />

negatief doorstroombesluit ligt bij het bereiken van de 35-jarige leeftijd. Deze leeftijd is<br />

mede ingegeven door de positie van de militair op de arbeidsmarkt. Voor militairen met<br />

een langere dienverplichting (officieren, 7 jaar, en vliegers, <strong>10</strong> jaar) zal zoveel mogelijk<br />

direct aan het einde van die dienverplichting duidelijkheid worden verschaft over het<br />

doorstroomperspectief.<br />

Ook hier geldt dat van de hiervoor genoemde ontslagleeftijden bij wijze van<br />

uitzondering, wanneer sprake is van acute vullingproblemen bij specifieke<br />

functiegroepen, tijdelijk kan worden afgeweken. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden<br />

en uitgangspunten als bij soldaten en korporaals. Ook kan in bepaalde gevallen, waar<br />

specialisme en ervaring zich koppelen in langere trajecten, het uitstroommoment enige<br />

jaren later liggen dan bij het bereiken van de 35-jarige leeftijd. Hierbij kan worden<br />

gedacht aan onder meer medisch personeel, vliegers en technisch personeel.<br />

Dit laat echter onverlet, dat ook hier, met het oog op het streven naar zoveel mogelijk<br />

behoud, al in een zo vroeg mogelijk stadium duidelijkheid wordt gegeven over de<br />

doorstroomperspectieven.<br />

Wanneer het feitelijk ontslag plaatsvindt, heeft Defensie nog steeds de<br />

verantwoordelijkheid tot het leveren van een bemiddelingsinspanning. Ook blijft<br />

onverkort overeind dat sprake moet zijn van een voldoende arbeidsmarktkwalificatie<br />

van de werknemer. De afspraak, dat tijdig een aanvang wordt gemaakt met de<br />

eventuele voorbereiding (bemiddeling en opleiding) op het vertrek, blijft van kracht.<br />

Hiermee is sprake van voldoende inspanningen, die, ook bij ontslag later dan op 35-<br />

jarige leeftijd, een overgang naar ander werk zoveel mogelijk ondersteunen.<br />

Daarnaast kan natuurlijk ook de militair zelf het initiatief nemen om het interne<br />

doorstroomproces in gang te zetten.<br />

d. Fase 2: voorzieningen bij vertrek op grond van organisatorische overwegingen: Als een<br />

militair, door toepassing van de sturingsinstrumenten of op basis van<br />

geschiktheideisen, niet kan doorstromen van fase 2 naar fase 3 komt de militair in<br />

aanmerking voor de volgende voorzieningen.<br />

- Bemiddeling. Ten minste 1 jaar vóór dienstverlating wordt de militair aangemeld bij<br />

het DCEBD en start de feitelijke bemiddeling (artikel 31a AMAR). De militair heeft de<br />

mogelijkheid om dan zelf kenbaar te maken welke bemiddelingsorganisatie hij wil<br />

inschakelen. Maximaal drie maanden voor ontslag wordt in overleg bezien of<br />

betrokkene, als nog geen concreet uitzicht bestaat op ander werk, wordt aangemeld bij<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 9 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

een speciale externe bemiddelingsinstantie. De bemiddeling loopt door na ontslag,<br />

zolang geen sprake is van succesvolle plaatsing en recht bestaat op een WW-uitkering.<br />

De duur van de bemiddeling na ontslag is gekoppeld aan de duur van de WW-uitkering<br />

en bedraagt minimaal 3 en maximaal 38 maanden. De feitelijke duur is afhankelijk van<br />

de duur van het dienstverband. De regie ligt gedurende de gehele bemiddelingsperiode<br />

bij het DCEBD.<br />

- Opleidingen. Zie hiervoor in punt 1.5.3. onder het kopje “Extern gerichte opleidingen”.<br />

Bij de bemiddeling zal optimaal rekening worden gehouden met de voorkeuren van de<br />

militair. Daarbij moet de kanttekening worden gemaakt dat bij de eigen keuze met<br />

betrekking tot opleidingen ook rekening moet worden gehouden met de wettelijke<br />

werkgeversverantwoordelijkheid van Defensie voor overgang van werk naar werk. Dit<br />

houdt in dat de eigen voorkeur een reëel uitzicht moet bieden op een positief resultaat<br />

voor het einde van de bemiddelingsperiode.<br />

- Uitkering in geval van werkloosheid na vertrek. Er bestaat aanspraak op een WWuitkering<br />

en een bovenwettelijke WW-uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke<br />

uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie.<br />

- Loonsuppletie bij aanvaarding ander werk. De bovenwettelijke WW-uitkering voorziet<br />

in de mogelijkheid tot loonsuppletie bij aanvaarding van ander werk met een lager<br />

salaris dan de militair genoot bij Defensie.<br />

e. Vrijwillig vertrek in fase 3: De voorzieningen in deze situatie zijn gelijk aan de<br />

voorzieningen bij vrijwillig vertrek in Fase 2, inclusief de bijzondere voorzieningen bij<br />

vrijwillig vertrek op basis van een indicatie van het DCBMW in verband met een<br />

intensief uitzendverleden. De bijzondere voorzieningen in Fase 3 zijn overeengekomen<br />

in het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Defensie 2007-<strong>2009</strong>, punt 4.4.<br />

3. Artikelsgewijs<br />

Artikel I<br />

De invoering van het FPS op 1 januari 2008 maakt een aantal ingrijpende wijzigingen in het<br />

AMAR noodzakelijk. Het meest in het oog springend hierbij is de gewijzigde systematiek<br />

van aanstelling en bestemming alsmede de introductie van loopbaanbegeleiding en van<br />

sturingsinstrumenten ten aanzien van de bestandsmatige opbouw van de organisatie<br />

alsmede de selectie ten behoeve van doorstroom naar fase drie.<br />

Onderdeel A<br />

In het eerste lid van artikel 1 AMAR is een aantal voor het FPS benodigde<br />

definitiebepalingen toegevoegd. De betekenis hiervan spreekt voor zich. Bij het begrip<br />

“functionele chef” is het relevant om te vermelden dat een functie ook een opleidingsplaats<br />

kan behelzen.<br />

Onderdeel B<br />

Het toevoegen van een aantal nieuwe hoofdstukken heeft tevens gevolgen voor de<br />

bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen.<br />

Onderdeel C<br />

Het betreft hier een wijziging in de toedeling van bevoegdheden, als aanzet voor een<br />

verdere vereenvoudiging van de bevoegdhedentoedeling door het terugbrengen van het<br />

aantal autoriteiten dat geattribueerde bevoegdheden uitoefent.<br />

Onderdeel D<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina <strong>10</strong> van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

Het FPS beoogt flexibel te zijn. Ook instroom op latere leeftijd behoort tot de mogelijkheden<br />

van FPS. Omdat in dergelijke gevallen maatwerk meestal wenselijk is, is ook de bepaling<br />

over de dienverplichting aangepast in die zin dat de strikte bepaling dat een<br />

dienverplichting ten minste twee jaar moet bedragen is geschrapt. Bij instroom als militair<br />

op latere leeftijd is de al eerder opgedane werkervaring een belangrijke factor. Wanneer<br />

sprake is van eerder opgedane werkervaring als militair zal in de meeste gevallen geen<br />

initiële opleiding plaatsvinden. In die situatie wordt er geen dienverplichting opgelegd,<br />

omdat de dienverplichting beoogt rendement te halen uit de opleiding tot militair. Dit laatste<br />

blijkt uit de artikelsgewijze toelichting bij Artikel I, onderdeel F, artikel 12k, in de Memorie<br />

van Toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 en<br />

intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder<br />

andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht (Tweede<br />

Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 674, nr. 3). Wanneer geen sprake is van eerder<br />

opgedane militaire werkervaring maar sprake is van een andere specifieke werkervaring,<br />

waar Defensie behoefte aan heeft, is het uit een wervingsoogpunt wenselijk om niet te<br />

worden beperkt door een strikt bepaalde minimale periode voor de dienverplichting.<br />

Onderdeel E<br />

Het aan de aanstelling verbinden van een proeftijd was tot op heden in een beleidsregel<br />

bepaald. Gezien de aard van de proeftijd, verdient regeling in een algemene maatregel van<br />

bestuur de voorkeur. Met het gewijzigde artikel 9 is hieraan invulling gegeven. Tot op<br />

heden was sprake van een flexibele proeftijd tot maximaal twaalf maanden. Dit gaf in de<br />

uitvoeringspraktijk aanleiding tot niet te verklaren verschillen. Daarom is gekozen voor een<br />

gefixeerde proeftijd van zes maanden. In geval van een hernieuwde aanstelling van een<br />

gewezen militair kan hiervan uit wervingsoogpunt worden afgeweken. Afhankelijk van de al<br />

opgedane ervaring als militair in het verleden, kan aan deze aanstelling een proeftijd van<br />

nul tot maximaal drie maanden worden verbonden.<br />

Onderdeel G<br />

Het wijzigen van bestemming was tot op heden geregeld in artikel 20. De gewijzigde<br />

systematiek is thans in artikel 12a, eerste lid, neergelegd. Bij aanstelling wordt een militair<br />

ingedeeld bij een operationeel commando en bestemd voor een groep van functies. Het is<br />

mogelijk deze bestemming te wijzigen. In sommige gevallen kan dit indeling bij een ander<br />

operationeel commando tot gevolg hebben. In dit laatste geval zal de indeling bij het<br />

andere operationeel commando, gelet op het ingrijpende karakter van de herindeling voor<br />

de militair, in beginsel met de instemming van de militair moeten plaatsvinden. Ingevolge<br />

het tweede lid wordt bij een wijziging van de bestemming van de militair zijn<br />

aanstellingsbeschikking gewijzigd. Tevens wordt dan bepaald of de dienverplichting<br />

ingevolge artikel 12k van de Militaire ambtenarenwet moet worden aangepast, bijvoorbeeld<br />

als de bestemmingswijziging zich richt op een loopbaan als vlieger.<br />

Onderdeel H<br />

De onderwerpen opleiding, functietoewijzing, bevordering en loopbaanbegeleiding zijn<br />

vanwege hun onderlinge samenhang in één hoofdstuk ondergebracht.<br />

Het karakter van artikel 13 is ongewijzigd. In de artikelen 14 en 15 AMAR worden de<br />

functie- en loopbaanopleidingen geregeld. Bij de twee laatstgenoemde opleidingen is een<br />

relatie gelegd met het loopbaangesprek, zoals dit is geregeld in artikel <strong>28</strong>a. Het volgen van<br />

deze opleidingen kan immers rechtstreeks voortvloeien uit afspraken gemaakt tijdens dat<br />

gesprek en vastgelegd in het Persoonlijk ontwikkelplanformulier. Het spreekt voor zich dat<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 11 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

een tijdige aanwijzing voor een opleiding van groot belang is, temeer wanneer het gaat om<br />

een functieopleiding voorafgaande aan de toewijzing van een functie.<br />

In de artikelen 16 en 16a AMAR zijn de opleidingen in het kader van de persoonlijke<br />

ontwikkeling vormgegeven. Deze opleidingen nemen een belangrijke positie in binnen de<br />

filosofie achter het FPS. De tot op heden bestaande bepalingen over interne en externe<br />

werkzekerheid, te weten de artikelen 17b en 17c, zijn in verband met de introductie van de<br />

opleidingen in het kader van persoonlijke ontwikkeling komen te vervallen.<br />

Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling (artikel 16 AMAR) zijn gericht op<br />

de ontwikkeling en het algemeen functioneren van de militair. Het gaat dan om<br />

maatwerkopleidingen die aansluiten op de wensen en capaciteiten van de militair.<br />

Na afloop van de initiële dienverplichting krijgt de militair meer keuzemogelijkheden ten<br />

aanzien van het vervolg van de loopbaan. Opleidingen in het kader van de persoonlijke<br />

ontwikkeling kunnen daarbij ondersteunen. Het oogmerk van intern gerichte opleidingen in<br />

het kader van de persoonlijke ontwikkeling is het voorzien in de mogelijkheid om door de<br />

militair gewenste wijzigingen in de gehele loopbaan bij Defensie te faciliteren met<br />

opleidingen.<br />

Aanwijzing voor een opleiding in het kader van de persoonlijke ontwikkeling kan<br />

plaatsvinden indien de behoefte daartoe is gebleken in een loopbaangesprek. In dat geval<br />

is de wens met het advies van de loopbaanbegeleider vastgelegd in het persoonlijk<br />

ontwikkelplanformulier (POP-formulier) en mede ondertekend door het C-OPCO (zie artikel<br />

<strong>28</strong>a). Dit laat onverlet dat het ook mogelijk is dat een militair buiten de cyclus van de<br />

loopbaangesprekken om op enig moment een opleiding wil aanvragen. De aanvraag moet<br />

dan ook vergezeld gaan van een advies van de loopbaanbegeleider. De kosten worden in<br />

overeenstemming met de systematiek bij functieopleidingen vergoed.<br />

Artikel 16a regelt de opleidingen die zijn gericht op een loopbaan buiten Defensie. De<br />

militair, die Defensie moet of, in bepaalde gevallen, wil verlaten, wordt voorbereid op het<br />

vervolgen van de loopbaan op de civiele arbeidsmarkt. Ten minste één jaar voor<br />

dienstverlating wordt de militair door tussenkomst van de loopbaanbegeleider aangemeld<br />

bij het Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel (DCEBD), dat een<br />

loketfunctie vervult en verantwoordelijk is voor begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt.<br />

Aan de hand van de persoonlijke situatie van de militair wordt een analyse gemaakt van de<br />

positie van de militair op de arbeidsmarkt (EVC-assessment). Uitgangspunt zijn de<br />

(beroeps)wensen van de militair. Daarbij wordt rekening gehouden met zijn werkervaring,<br />

competenties en de situatie op de arbeidsmarkt. Indien er tekorten in het opleidingsniveau<br />

worden geconstateerd, wordt nagegaan welke opleidingen nodig zijn om de afstand naar<br />

de arbeidsmarkt te overbruggen en worden de noodzakelijk bevonden opleidingen<br />

aangeboden. De wens van de militair staat hierbij centraal. Op grond van artikel 31a, derde<br />

lid, AMAR worden de afspraken, gemaakt in het kader van de bemiddeling, vastgelegd in<br />

het POP-formulier en zijn de daarop van toepassing zijnde bepalingen ook in dit kader van<br />

toepassing. Maar ook hier geldt dat de opleiding op enig moment zal moeten worden<br />

aangevraagd. De aanvraag gaat vergezeld met het advies van het DCEBD dat direct na<br />

indiening van de aanvraag zal worden opgesteld.<br />

Dit beleid geldt defensiebreed en zal voor elke militair gelden ongeacht het OPCO waarbij<br />

hij is ingedeeld dan wel het Defensieonderdeel, waar hij werkzaam is.<br />

Vanuit het uitgangspunt dat de militair bij het verlaten van de Defensieorganisatie zoveel<br />

mogelijk van werk naar werk wordt begeleid, biedt Defensie voorzieningen ter<br />

ondersteuning aan. Daarbij kunnen verschillende situaties worden onderscheiden.<br />

• De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten, maar wel binnen hetzelfde<br />

functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is en op een vergelijkbaar werkniveau<br />

(artikel 16a, derde en vijfde lid). Een militair vervult zijn loopbaanpad binnen hetzelfde<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 12 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

functiegebied indien hij zijn binnen Defensie opgebouwde loopbaanervaring wil<br />

gebruiken voor vergelijkbare functies buiten Defensie. Deze loopbaanervaring wordt<br />

bepaald aan de hand van zijn binnen Defensie vervulde functies, de hiervoor gevolgde<br />

opleidingen en de verworven competenties. Bij de bepaling of een opleidingsaanvraag<br />

valt binnen het functiegebied zal maatwerk worden toegepast als de specifieke situatie<br />

daarom vraagt. Wat het werkniveau betreft geldt dat als ijkpunt voor de eventueel<br />

benodigde opleiding, het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />

arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. Defensie biedt ruimte voor een maximale<br />

inspanning van de militair hiervoor gedurende zijn diensttijd of daarna. In het laatste<br />

geval zal het dienstverband worden voortgezet, waarbij de prioriteit wordt gelegd bij de<br />

opleiding. Daarnaast zal de opleiding volledig worden vergoed.<br />

• De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten en buiten het functiegebied,<br />

waarin hij bij Defensie werkzaam is of op een hoger werkniveau binnen hetzelfde<br />

functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is (artikel 16a, vierde en vijfde lid). Ook<br />

hier geldt dat wat het niveau betreft dat als ijkpunt voor de eventueel benodigde<br />

opleiding, het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />

arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. Daarnaast is van belang de arbeidsmarktrelevantie<br />

van de door de militair in het kader van zijn beroepswensen gewenste opleiding. Omdat<br />

i.c. sprake is van een andere uitgangssituatie (de ontwikkeling van de militair tijdens zijn<br />

dienstverband sluit onvoldoende aan bij het vervolg van zijn loopbaan buiten Defensie)<br />

zijn ook de voorzieningen vanuit Defensie van een andere orde. Ook is van belang wat<br />

wordt begrepen onder “buiten het functiegebied waarin hij bij Defensie werkzaam is”.<br />

Hiervoor wordt ook nu aansluiting gezocht bij het door de militair gevolgde loopbaanpad.<br />

Wanneer de militair zijn binnen Defensie gevolgde loopbaanpad verlaat en een ander<br />

loopbaanpad buiten Defensie kiest, met de daarbij behorende andere functie- en<br />

opleidingseisen en competenties, wordt dit aangemerkt als een functie buiten het<br />

functiegebied waarin de militair bij Defensie werkzaam is. Bij de bepaling of een<br />

opleidingsaanvraag valt buiten het functiegebied zal maatwerk worden toegepast als de<br />

specifieke situatie daarom vraagt.<br />

Nadere regels, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de uiteindelijke duur van de<br />

aanstelling van de militair bij Defensie, worden vastgesteld bij ministeriële regeling.<br />

• Een middenweg is ook mogelijk. Ook hierbij gaat het om maatwerk. Een militair geeft,<br />

bijvoorbeeld tijdens een loopbaangesprek, te kennen dat hij weg wil bij Defensie. Hij wil<br />

een civiele opleiding volgen buiten zijn vakgebied. Dan kan worden afgesproken dat de<br />

militair langer bij Defensie blijft en dat hij tijdens die (langere) periode de civiele opleiding<br />

op kosten van Defensie (al dan niet geheel) volgt. Daarbij zal hij natuurlijk de reguliere<br />

werkzaamheden verrichten. Artikel 16a, zevende lid, biedt de mogelijkheid tot maatwerk.<br />

• Tot slot kan het gebeuren dat het niet mogelijk is om de militair te bemiddelen binnen zijn<br />

functiegebied of op een vergelijkbaar werkniveau, bijvoorbeeld om dat sprake is van een<br />

dermate expliciete defensiefunctie dat een vergelijkbare functie op de civiele<br />

arbeidsmarkt niet voorhanden is. In dat geval is bemiddeling buiten het functiegebied<br />

noodzakelijk, wat in voorkomend geval kan worden aangemerkt als bemiddeling binnen<br />

het functiegebied met de daaraan verbonden voorzieningen.<br />

Aparte aandacht verdient het zesde lid van artikel 16a. In het geval van externe<br />

bemiddeling staat bemiddeling binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar werkniveau,<br />

tenzij de beroepswensen van de militair anders luiden. Het kan ook voorkomen dat<br />

bemiddeling van de militair binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar werkniveau niet<br />

mogelijk blijkt te zijn. Wanneer het DCEBD dit constateert en adviseert (natuurlijk ook<br />

rekening houdend met de beroepswensen van de militair) een opleiding te volgen die is<br />

gericht op overgang naar werk buiten het werkgebied van de militair of op een hoger<br />

niveau, ligt het in de rede om wat de voorzieningen betreft dan uit te gaan van de meer<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 13 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

uitgebreide voorzieningen voor opleidingen binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar<br />

werkniveau.<br />

Artikel 16b regelt de vrijstelling van een opleiding of delen daarvan. Defensie streeft naar<br />

talentontwikkeling in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit gebeurt onder meer door het<br />

aanbieden van instroomopleidingen in samenwerking met Regionale Opleidingscentra. De<br />

leerlingen, die deze opleidingen volgen, zijn nog niet aangesteld als militair en dus niet in<br />

dienst bij Defensie. Het is echter mogelijk dat, wanneer zij na het volgen van de opleiding<br />

kiezen voor een aanstelling als militair, zij al over vaardigheden beschikken, die zij anders<br />

bij de initiële opleiding zouden moeten verkrijgen. Een geheel of gedeeltelijke vrijstelling ligt<br />

dan voor de hand. Hetzelfde geldt ook voor de overige opleidingen. Als de militair al over<br />

bepaalde vaardigheden beschikt, waarin onderricht plaatsvindt tijdens een door de militair<br />

te volgen opleiding, kan vrijstelling plaatsvinden. Het spreekt voor zich dat vrijstelling door<br />

Defensie alleen mogelijk is bij intern te volgen Defensieopleidingen.<br />

Artikel 16d behelst de ontheffing uit een opleiding. Er is voor gekozen één bepaling op te<br />

nemen in plaats van de ontheffing per opleiding te regelen. Ontheffing van een opleiding<br />

door Defensie is alleen mogelijk bij interne Defensieopleidingen. Defensie kan een militair<br />

niet ontheffen van een opleiding aan een externe onderwijsinstelling. In dat geval kan wel<br />

sprake zijn van het beëindigen van de voorzieningen in tijd en geld bij bijvoorbeeld<br />

gebleken onvoldoende inzet.<br />

Ook in het geval van de terugbetalingsverplichting is gekozen voor één bepaling in artikel<br />

16e voor alle opleidingen. Aan de bepaling is toegevoegd dat, wanneer sprake is van<br />

ontheffing van de opleiding of van de functie, waarvoor is opgeleid, die ontheffing aan de<br />

militair te wijten moet zijn.<br />

Artikel 17 AMAR regelt de toewijzing van en het ontheffen uit een functie. Dit onderwerp<br />

werd tot op heden in artikel 19 behandeld. De inhoud is grotendeels ongewijzigd gebleven,<br />

zij het dat enkele zaken die op beleidsmatig niveau waren geregeld, naar het niveau van<br />

algemene maatregel van bestuur zijn getild. Nieuw is het zevende lid, waarin de uit de<br />

praktijk gebleken noodzakelijke mogelijkheid is vastgelegd om in specifieke gevallen een<br />

langere duur voor functievervulling vast te stellen. De specifieke functiegroepen, waarvoor<br />

deze afwijkingsmogelijkheid geldt, worden bij ministeriële regeling aangewezen.<br />

De strekking van de artikelen 18, 19 en 20 AMAR is overgenomen uit de oude artikelen 21,<br />

22 en 23 en de vigerende beleidsregel. In het kader van de functietoewijzing is ook weer<br />

een relatie gelegd met het loopbaangesprek en de mogelijk hierbij gemaakte afspraken, die<br />

zijn vastgelgd in het Persoonlijk ontwikkelplanformulier, zoals bepaald in artikel <strong>28</strong>a.<br />

In artikel 21 (oud 24) is de bekendmaking van de functietoewijzing geregeld, waarbij de<br />

termijnen zijn aangepast. De hoofdregel luidt dat de termijn voor bekendmaking twaalf<br />

maanden bedraagt. Afwijking van deze hoofdregel is slechts in beperkte gevallen mogelijk.<br />

De strekking van artikel 22 is overgenomen uit artikel 25 (oud) en de vigerende<br />

beleidsregel. In het artikel is toegevoegd dat een militair slechts eenmalig tijdens de duur<br />

van een functievervulling kan worden belast met waarneming om te voorkomen dat een<br />

opeenvolging van periodes van twaalf maanden te gemakkelijk leidt tot een langdurige<br />

waarnemingsperiode. Daarnaast is de clausulering “inclusief de daarmee gepaard gaande<br />

bevoegdheden en verantwoordelijkheden”. In de praktijk is dit normaal formeel niet altijd<br />

mogelijk, waardoor eveneens formeel geen recht zou bestaan op de financiële vergoeding<br />

van waarneming. Dit is niet juist. Tot slot zij opgemerkt dat waarneming uitdrukkelijk niet als<br />

instrument is bedoeld om een militair “in te werken” of “proef te laten draaien” op een<br />

functie. Het voorhanden zijnde instrumentarium van loopbaangesprekken, opleidingen en<br />

functietoewijzing biedt hierin voldoende mogelijkheden.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 14 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

De inhoud van artikel 23 is overgenomen uit artikel 26 (oud). Toegevoegd is de verplichting<br />

van de Minister om de militair met voorrang in de gelegenheid te stellen om de voor de<br />

functievervulling noodzakelijke opleidingen zo spoedig mogelijk te volgen.<br />

In artikel 24 is de inhoud van het oude artikel 27 ongewijzigd overgenomen.<br />

De strekking van artikel 24a is uit de vigerende beleidsregel overgenomen. Op het moment<br />

dat het rangsniveau dat bij de functie hoort, wordt verhoogd, wordt de militair (gelet op het<br />

bepaalde in artikel 24) tot deze rang bevorderd.<br />

De strekking van artikel 24b is overgenomen uit de oude artikelen <strong>28</strong> en 29.<br />

In het nieuwe artikel 24c is verplicht gesteld om bij een besluit tot tijdelijke bevordering aan<br />

te geven waarom er tijdelijk is bevorderd en wat de omvang van de tijdelijkheid is. Deze<br />

motiveringseis is expliciet opgenomen omdat met het tijdelijk bevorderen terughoudend<br />

moet worden omgegaan.<br />

In de artikelen 25 en 26 is de strekking van de respectievelijke artikelen 29a (oud) en 30<br />

(oud) overgenomen. Artikel 27 ziet op loopbaanbegeleiding en de informatieverstrekking op<br />

dat gebied.<br />

Artikel <strong>28</strong> is overgenomen uit artikel 131 (oud) evenals uit wat hierover beleidsmatig was<br />

bepaald. Daarbij zijn de gespreksonderwerpen geactualiseerd en wordt een relatie gelegd<br />

met het persoonlijk ontwikkelplan en de daarin opgenomen afspraken voor de langere<br />

termijn, zoals deze zijn geregeld in artikel <strong>28</strong>a. Bij de gespreksonderwerpen worden onder<br />

meer de sociale aspecten van leiderschap genoemd. Gelet op de tweezijdigheid van het<br />

gesprek geldt dit natuurlijk zowel vanuit de beleving van de militair ten opzichte van de<br />

houding van de organisatie als vanuit de beleving vanuit de organisatie ten opzichte van de<br />

houding van de militair. Deze beleving kan zien op bijvoorbeeld aspecten van de<br />

Gedragscode Defensie, gender en integriteit.<br />

Het nieuwe artikel <strong>28</strong>a ziet op het loopbaangesprek. Omdat de loopbaan in fase één een<br />

voorspelbaar karakter heeft, is hier voor een andere benadering gekozen dan in<br />

loopbaanfase twee en drie. In ieder geval vindt een loopbaangesprek plaatsvindt (één jaar)<br />

voor het aflopen van de dienverplichting . Dit geeft de militair de mogelijkheid zijn wensen<br />

en verwachtingen kenbaar te maken voor het vervolg van zijn loopbaan, maar biedt ook de<br />

organisatie de kans te vernemen wat de toekomstplannen van de militair zijn. Dit gesprek<br />

is ook van belang met het oog op eventueel gewenste bemiddeling, wanneer de militair zijn<br />

loopbaan buiten Defensie wil voortzetten. Daarnaast vinden loopbaangesprekken in die<br />

fase alleen plaats wanneer de behoefte daartoe in een functioneringsgesprek is gebleken. .<br />

Vanaf fase twee wordt tijdens elke functievervulling een loopbaangesprek gevoerd met de<br />

loopbaanbegeleider. Omdat in bepaalde gevallen sprake kan zijn van een langere<br />

functievervullingsduur is bovendien bepaald dat er in ieder geval elke drie jaar een<br />

loopbaangesprek plaatsvindt. De militair kan zich in het loopbaangesprek laten informeren<br />

en adviseren over zijn loopbaanmogelijkheden op langere termijn. Zijn eigen wensen zijn<br />

daarbij het uitgangspunt. Het accent in een loopbaangesprek zal vooral liggen op het<br />

maken van afspraken over de loopbaan. Dergelijke afspraken hebben een bindend<br />

karakter en worden neergelegd in het persoonlijk ontwikkelplan (POP). Zij worden<br />

gevalideerd door de partijen die bij de afspraak betrokken zijn. Dat zijn de militair en de<br />

commandant van het operationeel commando (of een gemandateerde). Het bindende<br />

karakter verplicht de directe chef tot het realiseren van de in het POP opgenomen<br />

loopbaanafspraken. Ook een volgende chef is aan deze afspraken gebonden, tenzij er<br />

andere afspraken met de militair worden gemaakt. Als door onvoorziene omstandigheden<br />

de gemaakte (loopbaan) afspraken niet kunnen worden gerealiseerd moet een<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 15 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

gelijkwaardig alternatief worden geboden. Zo kan het nodig zijn om het volgen van een<br />

bepaalde opleiding naar een later moment te verplaatsen. In de regelgeving zijn<br />

waarborgen opgenomen om het adagium bij het POP, “Afspraak is afspraak”, te<br />

garanderen.<br />

De in het loopbaangesprek gemaakte afspraken kunnen op zich leiden tot besluiten in de<br />

zin van de AWB. Bijvoorbeeld het afwijzen van een aanvraag voor het volgen van een<br />

afgesproken opleiding. Dit betekent dat het de militair, ongeacht de overige waarborgen,<br />

vrij staat om in het geval van een besluit of het niet nemen van een besluit, gebruik te<br />

maken van de reguliere bezwaarprocedures en uiteindelijk de gang naar de rechter.<br />

De strekking van artikel <strong>28</strong>b is overgenomen uit artikel 131a (oud) evenals uit wat hierover<br />

beleidsmatig was bepaald.<br />

Hoofdstuk 4 is een nieuw hoofdstuk waarmee invulling is gegeven aan de ingevolge artikel<br />

12 quinquies van de MAW1931 gegeven opdracht tot het stellen van regels ten behoeve<br />

van het reguleren van de instroom, de doorstroom en de uitstroom van militair personeel.<br />

Met de inhoud van artikel 29 is invulling gegeven aan artikel 12 quinquies, onderdeel c, van<br />

de wet. Deze bepaling geeft de minister de gelegenheid om te sturen op het aantal<br />

militairen dat een bepaalde rang bekleedt.<br />

In het verlengde van het bepaalde in artikel 12 quinquies, onderdeel a, van de MAW1931,<br />

worden in artikel 29a tot en met 29c leeftijdsgrenzen bij doorstroom gesteld. Hierbij wordt<br />

onderscheid gemaakt voor verschillende categorieën personeel.<br />

Een evenwichtige personeelsopbouw, zowel in kwantitatief als kwalitatief (inclusief<br />

leeftijdsopbouw) van de krijgsmacht is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de<br />

operationele taken van de krijgsmacht. De nadruk van die taken ligt daarbij op het<br />

expeditionaire karakter. In het bereiken van dit doel ligt de objectieve rechtvaardiging voor<br />

het stellen van leeftijdscriteria. Bij het vaststellen van de concrete leeftijdscriteria heeft,<br />

naast de algemene overwegingen (operationeel, financieel, verjonging, fysiek en mentaal<br />

belastende uitzendingen), nog een aantal andere overwegingen een rol gespeeld. Soldaten<br />

en korporaals, alsmede militairen in overeenkomstige rangen komen in beginsel niet in<br />

aanmerking voor doorstroom naar fase drie. Het voorkomen van motivatie- maar ook<br />

mentale en fysieke problemen, veroorzaakt door een langdurig verblijf met opeenvolgende<br />

gelijksoortige functies, is in het belang van zowel de militair als de organisatie. Dergelijke<br />

problemen zullen namelijk een negatieve invloed hebben op het functioneren, wat voor de<br />

militair zelf, zijn collega’s en de organisatie risico’s met zich kan brengen. Daarnaast is het<br />

ook van groot belang rekening te houden met de positie van een vertrekkende militair op<br />

de civiele arbeidsmarkt. De bemiddelbaarheid wordt minder naarmate de leeftijd hoger<br />

wordt en het werk- en ervaringsniveau lager is. Deze factoren hebben, zoals aangegeven,<br />

mede een rol gespeeld bij de vaststelling de diverse leeftijdsgrenzen bij alle<br />

personeelscategorieën. Daarbij is in enkele gevallen ook een koppeling gelegd met een<br />

maximale looptijd in een bepaalde rang. Daarop wordt later in deze toelichting ingegaan.<br />

Het niet meer toewijzen van een functie in verband met het bereiken van de gestelde<br />

leeftijdsgrens betekent dat aan de militair na ommekomst van de duur van de<br />

functievervulling met toepassing van artikel 39, tweede lid, onderdeel i, ontslag wordt<br />

verleend. Tevens is voorzien in een grondslag om voor specifieke functiegroepen<br />

afwijkende maximum leeftijdsgrenzen bij doorstroom vast te stellen om, wanneer dat nodig<br />

is, flexibel te kunnen reageren op veranderende instroom, doorstroom of uitstroom.<br />

In artikel 29a, dat een uitwerking is van artikel 12 quinquies, onderdeel b, van de<br />

MAW1931, is voor soldaten bovendien geregeld dat het maximum aantal jaren dat een<br />

manschap in zijn rang (stand) mag doorbrengen acht jaren bedraagt. Het bereiken van de<br />

maximale looptijd in rang betekent dat aan de militair met toepassing van artikel 39, tweede<br />

lid, onderdeel i, ontslag wordt verleend. Wanneer het nodig is flexibel te kunnen reageren<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 16 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

op veranderende instroom, doorstroom of uitstroom, is in artikel 29a ook voorzien in een<br />

grondslag om voor specifieke functiegroepen afwijkende maximale looptijden in rang vast<br />

te stellen. Een overeenkomstige bepaling is opgenomen in artikel 29b, tweede lid, voor<br />

marechaussees der 1 e en 2 e klasse, zij het met een maximum looptijd van zes jaren.<br />

De leeftijdsgrens en de maximum looptijd in rang zijn in voorkomend geval onverkort van<br />

toepassing. Wanneer een militair zijn maximum looptijd in rang bereikt voordat hij de<br />

maximum leeftijdgrens bereikt vindt ontslag plaats. Dit is ook het geval wanneer hij eerder<br />

de maximum leeftijd bereikt dan de maximum looptijd in rang.<br />

Artikel 30 regelt de selectie voor doorstroom naar fase drie. Primair vindt de voordracht<br />

voor doorstroom naar fase drie plaats op initiatief van de organisatie. Manschappen komen<br />

in beginsel niet in aanmerking voor doorstroom naar fase drie. De mogelijkheid voor de<br />

organisatie om een militair voor te dragen beperkt zich echter niet tot onderofficieren en<br />

officieren. Een voordracht van militair, behorend tot de manschappen, is in bijzondere<br />

gevallen mogelijk, maar moet dan wel gepaard gaan met een opleiding tot (onder)officier.<br />

Als uitgangspunt geldt dat ten aanzien (onder)officieren in ieder geval drie jaar vóór het<br />

bereiken van de voor hen geldende maximum leeftijdsgrens in fase twee, inzicht moet<br />

worden gegeven in de mogelijkheden om door te stromen naar fase drie. Dit geeft ook de<br />

militair zelf de kans zich tijdig voor te bereiden op een mogelijk vertrek bij Defensie.<br />

De militair die zich in fase twee bevindt, kan ook zelf een aanvraag indienen om te mogen<br />

doorstromen naar functievervulling in fase drie. Zoals al aangegeven kunnen alle<br />

(onder)officieren voor doorstroom in aanmerking komen. Manschappen niet, tenzij zij<br />

gedurende hun verblijf bij Defensie onderofficier of officier zijn geworden dan wel zich<br />

hebben gekwalificeerd voor een (onder)officiersopleiding. Dit neemt natuurlijk niet weg dat<br />

zij altijd een aanvraag kunnen indienen.<br />

De geschiktheid van de militair om te kunnen doorstromen wordt door de minister (of een<br />

gemandateerde) bepaald. Een militair kan drie maal een aanvraag doen om toegelaten te<br />

worden tot fase drie. Als de derde keer niet succesvol is, wordt de loopbaan in fase twee -<br />

en na toepassing van artikel 29a tot en met 29c - buiten Defensie voortgezet. Het zesde lid<br />

geeft de minister de mogelijkheid om militairen in specifieke functiegroepen al in een vroeg<br />

stadium aan Defensie te binden door de betreffende militairen in aanmerking te brengen<br />

voor selectie voor functievervulling in fase drie. Het spreekt voor zich dat een dergelijke<br />

situatie niet als aanvraag van de militair geldt.<br />

Artikel 31 behandelt het doorstroombesluit, dat de minister (of een gemandateerde) neemt.<br />

Het doorstroombesluit, dat een besluit is in de betekenis die de Algemene wet<br />

bestuursrecht daaraan toekent, kent drie varianten:<br />

a. de militair stroomt door naar fase drie<br />

b. de militair stroomt nog niet door naar fase drie<br />

c. de militair stroomt niet door naar fase drie<br />

Na een besluit met variant a bevindt de militair zich in fase drie. Vanaf dat moment is de<br />

militair niet meer onderhevig aan een sturingsinstrument.<br />

Een besluit met variant b kan verschillende oorzaken hebben. Er is nog geen functie<br />

beschikbaar of de militair is nog niet geschikt, hetzij wegens gebrek aan ervaring hetzij<br />

wegens gebrek aan opleiding. In het laatste geval zal in samenspraak met de<br />

loopbaanbegeleider worden bezien op welke wijze alsnog de benodigde geschiktheid kan<br />

worden bereikt.<br />

Indien een besluit met variant b of c volgt, wordt de functievervulling in fase twee<br />

voortgezet tot het moment dat succesvol een nieuwe aanvraag of voordracht wordt gedaan<br />

of dat de loopbaan door toepassing van artikel 29a tot en met 29c buiten Defensie moet<br />

worden voortgezet.<br />

Militairen, die de maximale looptijd in rang hebben bereikt, die de gestelde maximale<br />

leeftijdsgrens hebben bereikt of waarvan vaststaat dat zij niet zullen doorstromen naar de<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 17 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

fase drie, worden begeleid naar een functie buiten Defensie. Artikel 31a biedt hiervoor de<br />

grondslag. De genoemde begeleiding vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het<br />

DCEBD en kan onder meer vorm krijgen door het volgen van opleidingen, als bedoeld in<br />

artikel 16a. Het “van werk naar werk begeleiden” is het uitgangspunt. Dit legt een<br />

verantwoordelijkheid op de Defensieorganisatie voor een maximale inspanning. Daarom<br />

hebben afspraken over het volgen van opleidingen in het kader van de externe<br />

bemiddeling hetzelfde bindende karakter als loopbaanafspraken in het POP.<br />

Onderdeel I<br />

Artikel 39 heeft enkele redactionele wijzigingen ondergaan. Daarnaast is het tweede lid op<br />

punten gewijzigd. De grondslag om militairen die voor een bepaalde tijd bij het<br />

beroepspersoneel zijn aangesteld aan het einde van die bepaalde tijd te ontslaan, is<br />

vervallen. Het nieuwe onderdeel b is noodzakelijk omdat de mogelijkheid bestaat dat een<br />

militair niet met leeftijdsontslag gaat, maar tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in werkelijke<br />

dienst blijft. In het nieuwe onderdeel i wordt voorzien in de ontslaggronden die<br />

samenhangen met de sturingsinstrumenten uit de artikelen 29 tot en met 29c.<br />

Een militair, die niet doorstroomt naar fase drie en ontslagen zal worden in verband met<br />

het bereiken van de maximum leeftijd voor functievervulling in fase twee of het bereiken<br />

van de maximum looptijd in rang (artikel 39, tweede lid, onder i, van het AMAR), wordt één<br />

jaar voor het beoogde ontslagmoment aangemeld bij het DCEBD voor begeleiding bij de<br />

overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt (artikel 31a, eerste lid, van het<br />

AMAR). De situatie kan zich voordoen dat een dergelijke betrekking beschikbaar is en kan<br />

worden aanvaard voordat sprake is van het feitelijk ontslagmoment. De militair kan<br />

genegen zijn de betrekking te weigeren, omdat alsdan geen sprake zou zijn van een<br />

onvrijwillig maar vrijwillig ontslag met de mogelijke gevolgen vandien. Ook is het mogelijk<br />

dat de nieuwe werkgever de betrekking aan iemand anders gunt, omdat hij niet wil<br />

wachten tot de militair beschikbaar is. Het aanmerken als “FPS-ontslag” heeft tot gevolg<br />

dat de aan een onvrijwillig ontslag verbonden uitkeringsgevolgen ook hier van toepassing<br />

blijven en in voorkomend geval (bijvoorbeeld onvrijwillig ontslag binnen bepaalde termijn bij<br />

nieuwe werkgever) kunnen herleven. Dit wordt geregeld in het nieuwe achtste lid.<br />

Onderdeel J<br />

Artikel 40 heeft een terminologische aanpassing ondergaan, omdat het zijn van minister of<br />

staatssecretaris zich in zijn geheel niet verdraagt met het zijn van militair ambtenaar.<br />

Onderdelen K tot en met P<br />

De aanpassingen in artikel 47 zijn technisch van aard en zien op de verwijzingen naar<br />

artikel 39. Daarnaast zijn de artikelen 42, 126 en 140 vervallen, omdat de inhoud daarvan<br />

is opgenomen in de MAW1931.<br />

De wijziging van artikel 130 is een gevolg van de nieuwe hoofdstukindeling van het AMAR.<br />

Het vervallen van de artikelen 131 en 131a hangt samen met het verplaatsen van de<br />

inhoud van deze bepalingen naar de artikelen <strong>28</strong> en <strong>28</strong>b.<br />

De wijziging van artikel 138 behelst een wijziging in bevoegdheidstoedeling.<br />

Artikel II<br />

In het Akkoord Arbeidsvoorwaardenbeleid 2007-<strong>2009</strong> sector Defensie is afgesproken dat<br />

onder bepaalde voorwaarden bij een vrijwillig vertrek van een militair in fase drie in verband<br />

met een intensief uitzendverleden, loonsuppletie plaatsvindt bij aanvaarding van ander<br />

werk. De wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 18 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />

sector Defensie behelst het doortrekken van die afspraak naar overeenkomstige situaties<br />

bij militairen in fase twee.<br />

Artikel III<br />

In de periode tussen 1 januari 2008 (inwerkingtreding “eerste fase” FPS, Stb, 2007, 576)<br />

en de inwerkingtreding van dit besluit was nog geen sprake van formele ontslaggronden in<br />

verband met het overschrijden van de maximum looptijden in rang of de maximum<br />

leeftijdsgrenzen voor functievervulling in fase twee FPS. Het personeel is op de hoogte<br />

gesteld van dit gegeven en dat dit inhoudt dat het feitelijk moment van ontslag moet<br />

worden uitgesteld totdat een formele ontslaggrond is gerealiseerd. Om te voorkomen dat<br />

de in het geding zijnde militairen van de ene op de andere dag worden geconfronteerd met<br />

een ontslag is deze overgangsbepaling opgenomen. De bepaling voorziet in een ontslag<br />

minimaal twaalf maanden maar uiterlijk achttien maanden na inwerkingtreding van dit<br />

besluit. Dit geeft de militair extra ruimte om zijn voorbereidingen te treffen voor zijn vertrek<br />

bij Defensie. Ook de organisatie krijgt hierdoor meer ruimte voor niet alleen<br />

bemiddelingsinspanningen ten aanzien van de militair maar ook om in voorkomend geval<br />

te voorzien in vervanging van de militair.<br />

Een soortgelijke overgangsbepaling is niet opgenomen ten aanzien van het<br />

sturingsinstrument “maximale looptijd in rang” voor de militairen, die na 1 januari 2008 die<br />

maximum looptijd hebben overschreden. In de nota van de Staatssecretaris van Defensie<br />

van 13 december 2007, nr. P/2007033713, inzake “Uitvoeringsaangelegenheden invoering<br />

Flexibel Personeelssysteem” is namelijk het volgende aangegeven: “Waar het gaat om het<br />

vaststellen van een maximale looptijd in rang, geldt, dat deze in voorkomend geval alleen<br />

naar de toekomst zal werken. Militairen zullen dus niet met terugwerkende kracht worden<br />

geconfronteerd met een maximale looptijd in rang”. Het niet opnemen van een<br />

overgangsbepaling ter zake zal niet tot problemen leiden, aangezien het instrument<br />

“maximum leeftijdsgrens in fase twee” in voldoende compenserende sturing voorziet.<br />

NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />

16-3-20<strong>10</strong> Pagina 19 van 19


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

MINISTERIE VAN DEFENSIE<br />

van<br />

Ministeriële regeling<br />

, afdeling personeelsbeleid en rechtspositie, nr. BS/20<strong>10</strong><br />

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE<br />

Gelet op het Algemeen militair ambtenarenreglement<br />

Besluit:<br />

Hoofdstuk 1<br />

Algemene bepalingen<br />

Artikel 1:1 Begripsbepalingen<br />

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:<br />

a. C-OPCO<br />

de commandant operationeel commando;<br />

b. HDO<br />

het hoofd defensieonderdeel;<br />

c. FG-formulier<br />

het functioneringsgesprekformulier<br />

d. POP-formulier<br />

het persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />

Hoofdstuk 2 Aanstelling<br />

Artikel 2:1 Maximum leeftijdsgrens bij aanstelling<br />

Voor de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen specifieke groepen personeel gelden de<br />

daarbij vermelde maximum leeftijden bij aanstelling.<br />

Artikel 2:2 Aanstelling bij het beroepspersoneel<br />

1. Bij de aanstelling bij het beroepspersoneel waarbij een militair wordt aangewezen voor het<br />

volgen van een initiële opleiding wordt hem de rang of stand en klasse toegekend die past bij<br />

de fase van die opleiding waarvoor hij wordt aangewezen.<br />

2. Bij een aanstelling bij het beroepspersoneel waarbij een militair niet wordt aangewezen<br />

voor het volgen van een initiële opleiding, wordt hem de rang of stand en klasse toegekend<br />

die is verbonden aan de eerste functie waarvoor de militair is bestemd.<br />

3. In afwijking van het eerste of het tweede lid behoudt de militair, die voor aanvang van de<br />

initiële opleiding reeds was aangesteld bij het beroepspersoneel, zijn rang tenzij toepassing<br />

van een van die leden leidt tot toekenning van een hogere rang.<br />

4. De militair die bij aanstelling bij het beroepspersoneel wordt aangewezen voor het volgen<br />

van de opleiding tot officier bestemd voor het specialistisch profiel dan wel de opleiding tot<br />

onderofficierspecialist, wordt bij aanstelling voor de duur van de opleiding een tijdelijke rang<br />

als bedoeld in artikel 24b, tweede lid, van het AMAR toegekend die is verbonden aan de<br />

functie welke hem na voltooiing van deze opleiding zal worden toegewezen.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 1 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

Artikel 2:3<br />

Aanstelling bij het reservepersoneel<br />

1. Bij aanstelling bij het reservepersoneel aansluitend aan zijn ontslag bij het<br />

beroepspersoneel behoudt de militair de rang die hij op het moment van ontslag effectief<br />

bekleedde, tenzij deze rang hem uitsluitend tijdens de initiële opleiding is toegekend.<br />

2. Aan de militair die bij aanstelling bij het reservepersoneel wordt aangewezen voor het<br />

volgen van een initiële opleiding wordt de stand of rang toegekend die behoort bij de fase<br />

van de opleiding waarvoor hij bij zijn aanstelling is aangewezen.<br />

3. Aan de militair die bij aanstelling bij het reservepersoneel niet wordt aangewezen voor het<br />

volgen van een initiële opleiding, wordt de stand of rang toegekend die is verbonden aan de<br />

eerste functie waarvoor de militair is bestemd.<br />

4. De gegadigde voor een aanstelling bij het reservepersoneel komt niet in aanmerking voor<br />

een bestemming om functies te vervullen bij het Korps Nationale Reserve indien hij reeds<br />

een bestemming heeft voor opkomst in geval van nationale rampen en crisissituaties bij een<br />

onderdeel van de krijgsmacht of daarbuiten.<br />

5. Aan een aanstelling bij het reservepersoneel wordt een proeftijd verbonden van 6<br />

maanden indien de militair niet beschikt over eerder opgedane militaire ervaring.<br />

Artikel 2:4 Aan de aanstelling verbonden verplichting (uitvoering art 7, tweede lid,<br />

AMAR)<br />

In afwijking van artikel 7, eerste lid, van het AMAR en gelet op het bepaalde in artikel 7,<br />

tweede lid, van het AMAR geldt voor de hierna genoemde groepen personeel een afwijkende<br />

aan de aanstelling verbonden verplichting om deel uit te maken van het beroepspersoneel:<br />

a. militairen in de stand van soldaat of korporaal die zijn ingedeeld bij de Koninklijke<br />

Landmacht: gedurende de initiële opleiding en aansluitend een periode van twee jaar.<br />

b. PM (afwijking met het oog op instroom op latere leeftijd + initiële opleiding)<br />

Hoofdstuk 3<br />

Paragraaf 3.1<br />

Opleiding, functietoewijzing, bevordering en loopbaanbegeleiding<br />

Opleiding<br />

Artikel 3:1 Opleidingsreglement<br />

Het HDO draagt zorg voor vaststelling van opleidingsreglementen voor de onder hem<br />

ressorterende opleidingsinrichtingen, waarin ten minste de volgende elementen zijn<br />

opgenomen:<br />

a. het toetsings- en wegingssysteem voor het meten van resultaten bij testen, tentamens en<br />

examens gebaseerd op een honderd-puntsschaal met de score 55 als laagste voldoende,<br />

dan wel voor gereglementeerde opleidingen het voor die opleidingen voorgeschreven<br />

systeem. Onder gereglementeerde opleiding wordt verstaan een opleiding waarvan het te<br />

bereiken niveau wettelijk of nationaal is bepaald voor de toelating tot bepaalde beroepen;<br />

b. het voor de cursist geldende beoordelingssysteem tijdens de initiële opleiding;<br />

c. de bevorderingsmomenten tijdens de opleiding, met inachtneming van artikel 24b van het<br />

AMAR;<br />

d. de mogelijkheid om de opleiding of een onderdeel daarvan te herhalen indien de<br />

herhaling binnen een redelijke termijn kan worden begonnen en de verwachting bestaat<br />

dat de opleiding hierdoor met goed gevolg zal worden afgerond;<br />

e. de mogelijkheid om de opleiding via een korte voortzetting alsnog af te ronden;<br />

f. de mogelijkheid om tijdens het volgen van de initiële opleiding een bestemmingswijziging<br />

als bedoeld in artikel 12a van het AMAR te krijgen;<br />

g. regels voor een voordracht tot ontheffing uit een opleiding die ten minste de volgende<br />

elementen bevatten:<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 2 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

(1) de motivering van de voordracht;<br />

(2) het gemotiveerd advies om de militair al dan niet in aanmerking te brengen voor de<br />

mogelijkheden genoemd onder d, e of f;<br />

(3) een uitspraak of de voordracht wordt dan wel mede wordt veroorzaakt door<br />

omstandigheden die komen voor rekening en risico van de militair.<br />

Artikel 3:2 Commissie van advies bij ontheffing uit de opleiding<br />

1. De minister laat zich bij de ontheffing van een militair uit een initiële, functie- of<br />

loopbaanopleiding adviseren door een commissie van advies, bestaande uit drie leden.<br />

2. In het opleidingsreglement wordt de samenstelling van een commissie van advies<br />

vastgesteld, waarbij de kwaliteit en onafhankelijkheid van de commissie voldoende is<br />

gewaarborgd.<br />

3. De commissie van advies hoort de betrokken militair, waarbij de militair zich kan laten<br />

bijstaan door een derde.<br />

4. Het inschakelen van een commissie, als bedoeld in het eerste lid, kan achterwege blijven<br />

wanneer de militair op eigen aanvraag wordt ontheven uit de opleiding.<br />

Artikel 3:3 Vergoeding van kosten<br />

De kosten, genoemd in artikel 14, tweede lid,15, tweede lid,16, tweede lid en 16a, derde en<br />

vierde lid, van het AMAR, die voor vergoeding in aanmerking komen, zijn, voor zover zij niet<br />

rechtstreeks voor rekening komen van of rechtstreeks worden betaald door het Ministerie<br />

van Defensie:<br />

a. inschrijvings-, les-, college-, practicum-, examen- en diplomagelden, met uitzondering van<br />

kosten verbonden aan het volgen van praktisch vliegonderricht;<br />

b. studieboeken en studiemateriaal, voor zover direct gerelateerd aan de opleiding;<br />

c. excursie, reis- en verblijfskosten op grond van het Besluit dienstreizen defensie.<br />

Eventuele tegemoetkomingen van derden worden hierop in mindering gebracht.<br />

Artikel 3:4 Informatie voortgang<br />

De militair, die een opleiding, als bedoeld in artikel 16 of 16a van het AMAR, volgt buiten het<br />

Ministerie van Defensie, informeert het HDO schriftelijk over de voortgang van zijn opleiding,<br />

met overlegging van cijferlijsten, certificaten en diploma’s van de externe onderwijsinstelling.<br />

Artikel 3:5 Maximale vergoeding kosten opleiding, gericht op loopbaan buiten<br />

Defensie buiten het functiegebied of op een hoger werkniveau (uitvoering 16a, vierde lid,<br />

AMAR)<br />

1. De kosten voor een opleiding, gericht op een loopbaan buiten Defensie buiten het<br />

functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam is, dan wel op een hoger werkniveau,<br />

als bedoeld in artikel 16a, vierde lid, van het AMAR, worden vergoed:<br />

a. tot ten hoogste € 1.000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />

fase 1 FPS tot het moment van ontslag minder dan twee jaar heeft geduurd;<br />

b. tot ten hoogste € 2.000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />

fase 1 FPS het moment van ontslag twee jaar of meer, maar minder dan vier jaar heeft<br />

geduurd;<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 3 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

c. tot ten hoogste € 3000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />

fase 1 FPS tot het moment van ontslag vier jaar of meer, of minder dan zes jaar heeft<br />

geduurd.<br />

d. tot ten hoogste € 4500,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />

fase 1 FPS tot het moment van ontslag zes jaar of meer, of minder dan acht jaar heeft<br />

geduurd.<br />

e. tot ten hoogste € 6000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />

fase 1 FPS tot het moment van ontslag acht jaar of meer heeft geduurd.<br />

2. In aanvulling op de vergoeding van de opleidingskosten als bedoeld in het eerste lid wordt<br />

een extra vergoeding toegekend:<br />

a. tot ten hoogste € 500,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van maximaal een<br />

half jaar;<br />

b. tot ten hoogste € <strong>10</strong>00,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van een half jaar<br />

of meer maar minder dan een jaar;<br />

c. tot ten hoogste € 1500,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van een jaar of<br />

meer maar minder dan twee jaar;<br />

d. tot ten hoogste € 2000,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van twee jaar of<br />

meer.<br />

Artikel 3:6 Duur restitutieverplichting en drempelbedrag<br />

1. De periode, waarover de restitutieverplichting, genoemd in artikel 16e van het AMAR,<br />

geldt, bedraagt ten hoogste twee maal de duur van de opleiding, waaraan de<br />

restitutieverplichting is gekoppeld.<br />

2. De hoogte van de restitutieverplichting als bedoeld in artikel 16e derde lid van het AMAR<br />

wordt evenredig verminderd naar mate de periode, genoemd in het eerste lid, verstrijkt.<br />

3. Er wordt geen restitutieverplichting opgelegd, wanneer de totale kosten van de opleiding<br />

minder dan € 4000,- bedragen.<br />

4. PM (afwijking dure (vliegers)opleidingen)<br />

Artikel 3:7 Bepaling kosten opleiding per cursist, als bedoeld in artikel 16e, vierde lid,<br />

onder a, AMAR<br />

PM<br />

Paragraaf 3.2<br />

Functietoewijzing<br />

Artikel 3:8 Afwijkende duur functievervulling<br />

In bijlage 2 bij deze regeling zijn opgenomen de specifieke functiegroepen personeel als<br />

bedoeld in artikel 17, zevende lid, van het AMAR.<br />

Artikel 3:8a Mandatering functietoewijzing<br />

De in artikel 17 van het AMAR aan de minister toegekende bevoegdheden kunnen ten<br />

hoogste worden gemandateerd aan onder het C-OPCO ressorterende hoofd van de afdeling,<br />

belast met de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende OPCO<br />

of een daartoe aangewezen functionaris binnen deze afdeling.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 4 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

Paragraaf 3.3<br />

Bevordering<br />

Paragraaf 3.3.1. Bevordering van militairen tijdens de initiële opleiding<br />

Artikel 3:9 Algemene bepaling (24BAFBD)<br />

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 van het AMAR wordt de militair tijdens de<br />

initiële opleiding bevorderd op de tijdstippen waarop hij afgeronde delen van de opleiding<br />

heeft voltooid.<br />

Artikel 3:<strong>10</strong> Bevordering tijdens de opleiding tot officier bij de Koninklijke marine<br />

PM<br />

Artikel 3:11 Bevordering tijdens de opleiding tot officier bij de Koninklijke landmacht,<br />

de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee (26BAFBD)<br />

1. De militair die is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan een officiersrang is<br />

verbonden, bekleedt gedurende de Algemene Luitenants Opleiding I de stand van soldaat<br />

der derde klasse /marechaussee der vierde klasse, tenzij in deze beleidsregel anders is<br />

vermeld.<br />

2. De militair die op grond van zijn vooropleiding in aanmerking komt voor bekorting van de<br />

in het derde en het vierde lid genoemde opleidingen wordt in afwijking daarvan, bevorderd<br />

tot de daarin genoemde rangen na te zijn geslaagd voor overeenkomende, daarin genoemde<br />

delen van de opleiding.<br />

3. De militair die via de Officiersopleiding Kort Model (OKM) wordt opgeleid tot officier wordt<br />

bevorderd tot:<br />

a.cadet-korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de Algemene Luitenants<br />

Opleiding (ALO) I succesvol is afgerond;<br />

b. cadet-vaandrig/kornet, op de dag dat de ALO I tot en met IV succesvol is afgerond;<br />

c. tweede luitenant, nadat de ALO I tot en met IV en de Vaktechnische Opleiding (VTO)<br />

succesvol zijn afgerond, met ingang van de dag waarop die militair zijn functie is toegewezen<br />

waaraan de rang van luitenant is verbonden<br />

4. De militair die via de Officiersopleiding Lang Model (OLM) waarvan de bachelor studie<br />

deel uitmaakt, wordt opgeleid tot officier wordt bevorderd tot:<br />

a.cadet-korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de ALO I succesvol is<br />

afgerond;<br />

b. cadet-sergeant/wachtmeester, op de dag dat de Gemeenschappelijke Officiers<br />

Opleiding(GOO) succesvol is afgerond;<br />

c. cadet-vaandrig/kornet, op de dag waarop het derde studiejaar succesvol is afgerond;<br />

d. tweede luitenant, nadat:<br />

(1) de volledige OLM, waarvan de bachelor studie deel uitmaakt, succesvol is afgerond, met<br />

ingang van de dag waarop die militair een functie is toegewezen waaraan de rang van<br />

luitenant is verbonden, dan wel<br />

(2) met ingang van de dag gelegen 4 jaar na aanvang van de opleiding indien het voor hem<br />

geldende reguliere opleidingstraject tot dan toe binnen de normale termijnen succesvol is<br />

doorlopen.<br />

5. De militair die via de Opleiding Post Academisch (OPA) wordt opgeleid tot officier, wordt<br />

bevorderd tot:<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 5 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

a. cadet korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de ALO I succesvol is<br />

afgerond;<br />

b. cadet vaandrig/cadet-vaandrig/ kornet, op de dag dat de ALO I tot en met IV succesvol is<br />

afgerond;<br />

c. tweede luitenant, nadat de ALO I tot en met IV, de PASMB en de VTO succesvol zijn<br />

afgerond, met ingang van de dag waarop die militair een functie is toegewezen waaraan de<br />

rang van luitenant is verbonden.<br />

6. De militair die reeds is aangesteld bij het beroepspersoneel en bestemd was voor het<br />

vervullen van onderofficiersfuncties en als gevolg van een bestemmingswijziging wordt<br />

opgeleid tot officier, wordt bevorderd tot:<br />

a. tijdelijk vaandrig/kornet, op de dag dat de verkorte ALO I tot en met IV succesvol is<br />

afgerond. De militair behoudt die tijdelijke rang totdat is voldaan aan artikel 24, eerste lid, van<br />

het AMAR;<br />

b. de rang behorend bij de functie die wordt toegewezen na succesvolle afronding van de<br />

opleiding.<br />

Artikel 3:12 Bevordering tijdens de opleiding tot onderofficier bij de Koninklijke marine<br />

(27 BAFBD)<br />

1. De militair die is bestemd voor onderofficier bij de wapentechnische dienst wordt<br />

bevorderd:<br />

a. tot de eerste klasse van de stand van matroos op de dag dat hij het eerste gedeelte van<br />

de stage succesvol heeft afgerond;<br />

b. tot korporaal op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />

2. De militair die is bestemd voor onderofficier bij andere (sub)dienstgroepen wordt<br />

bevorderd:<br />

a. tot adjudant-onderofficier bijzondere diensten vliegverkeersleider op de dag dat hij de<br />

gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />

b. tot korporaal op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />

Artikel 3:13 Bevordering tijdens de opleiding tot onderofficier bij de Koninklijke<br />

landmacht, de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee (<strong>28</strong> BAFBD)<br />

1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen bij de Koninklijke<br />

luchtmacht waaraan de rang van sergeant is verbonden, bekleedt gedurende de AMO de<br />

stand van soldaat der derde klasse, tenzij in deze regeling anders is vermeld.<br />

2. De militair die is aangewezen voor het volgen van de opleiding tot onderofficier wordt<br />

bevorderd tot:<br />

a. soldaat der eerste klasse/marechaussee der derde klasse, op de dag dat de AMO/AMBV<br />

succesvol is afgerond;<br />

b. korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de AKO/de proeve van<br />

bekwaamheid Planton/publieke service (na BPV-01) succesvol is afgerond en – voor zover<br />

van toepassing – aanvangt met de Vaktechnische Opleiding (VTO);<br />

c. marechaussee der eerste klasse na het succesvol afronden van de summatieve toetsen<br />

(na LOKKMar 03);<br />

d. sergeant/wachtmeester, op de dag dat de initiële opleiding/Leergang Algemeen<br />

Opsporingsambtenaar KMar succesvol is afgerond, tenzij in deze regeling anders is bepaald.<br />

3. De militair van de Koninklijke landmacht wordt, voor zover sprake is van een aanvullende<br />

opleiding elektronica, bevorderd tot sergeant op de dag dat deze opleiding succesvol is<br />

afgerond, indien hij is bestemd om het loopbaanpatroon voor het technisch middenkader te<br />

gaan volgen.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 6 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

4. De militair van de Koninklijke landmacht die is bestemd om het loopbaanpatroon als<br />

algemeen militair verpleegkundige (AMV) dan wel als algemeen militair verzorgende in de<br />

gezondheidszorg (AMVIG) te gaan volgen, wordt bevorderd tot sergeant op de dag dat het<br />

eerste studiejaar van de beroepsopleiding (fase II) succesvol is afgerond.<br />

5. De militair wordt bevorderd tot sergeant op de dag waarop hij de opleiding tot onderofficier<br />

succesvol heeft afgerond, met dien verstande dat hij wordt bevorderd tot sergeant der eerste<br />

klasse indien hij bestemd is om:<br />

a. het loopbaanpatroon voor het technisch middenkader te volgen;<br />

b. het loopbaanpatroon voor apothekersassistenten te volgen;<br />

c. het loopbaanpatroon voor algemeen militair verpleegkundige te volgen, direct aansluitend<br />

aan het behalen van het AMV-certificaat; of<br />

d. het loopbaanpatroon voor algemeen militair verzorgende in de gezondheidszorg te volgen,<br />

6 jaar na bevordering tot sergeant.<br />

6. De militair die is aangewezen voor het volgen van de opleiding tot onderofficier-specialist,<br />

wordt bevorderd tot de rang die behoort bij de functie waartoe hij bij zijn aanstelling is<br />

bestemd, op de dag dat hij de specialistenopleiding succesvol heeft afgerond.<br />

Artikel 3:14 Bevordering tijdens de opleiding tot korporaal/marechaussee der tweede<br />

klasse bij de Koninklijke landmacht, Koninklijke luchtmacht en Koninklijke<br />

marechaussee (29 BAFBD)<br />

1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de rang<br />

van korporaal/marechaussee der tweede klasse is verbonden, bekleedt gedurende de AMO<br />

de stand van soldaat der derde klasse/marechaussee der vierde klasse.<br />

2. De in het eerste lid bedoelde militair wordt bevorderd tot:<br />

a. soldaat der tweede klasse/marechaussee der derde klasse, op de dag waarop hij de<br />

AMO/AMBV succesvol heeft afgerond;<br />

b. korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag waarop hij de FO/de proeve van<br />

bekwaamheid Planton/publieke service (na BPV-01) van de initiële opleiding succesvol heeft<br />

afgerond.<br />

Artikel 3:15 Bevordering tijdens de opleiding voor functies waaraan een stand is<br />

verbonden bij de Koninklijke marine (30 BAFBD)<br />

De militair die bestemd is voor functies waaraan een stand is verbonden wordt bevorderd:<br />

a. tot matroos der tweede klasse op de dag dat hij de eerste maritiem-militaire vorming, de<br />

vakopleiding, de bedrijfsveiligheidsopleiding en de opleiding algemene scheepstaken<br />

succesvol heeft afgerond;<br />

b. tot marinier der tweede klasse op de dag dat hij de Elementaire militaire vorming mariniers<br />

succesvol heeft afgerond; c. tot matroos der eerste klasse als hij bestemd is voor functies bij<br />

de subdienstgroep bijzondere diensten wasser, op de dag dat hij de praktische<br />

bedrijfsintroductie succesvol heeft afgerond, maar niet eerder dan 3 maanden nadat de<br />

bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden;<br />

d. tot matroos der eerste klasse op de dag dat hij de praktische bedrijfsintroductie succesvol<br />

heeft afgerond, maar niet eerder dan 8 maanden nadat de bevordering tot matroos der<br />

tweede klasse heeft plaatsgevonden;<br />

e. tot marinier der eerste klasse op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft<br />

afgerond;<br />

f. tot matroos der eerste klasse met terugwerkende kracht tot de datum gelegen drie<br />

maanden nadat de bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden,<br />

eventueel vermeerderd met de duur van de verlenging indien de praktische<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 7 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

bedrijfsintroductie door oorzaken behorend tot het risicogebied van de organisatie niet<br />

binnen de gestelde termijn van 3 maanden werd afgerond;<br />

g. tot matroos der eerste klasse als hij bestemd is voor functies bij de subdienstgroep<br />

bijzondere diensten wasser, met terugwerkende kracht tot de datum gelegen 8 maanden<br />

nadat de bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden, eventueel<br />

vermeerderd met de duur van de verlenging indien de praktische bedrijfsintroductie door<br />

oorzaken behorend tot het risicogebied van de organisatie niet binnen de gestelde termijn<br />

van 8 maanden werd afgerond;<br />

h. tot matroos der eerste klasse eerder dan de minimale termijn van 8 maanden indien<br />

sprake is van uitzonderlijk goed functioneren.<br />

Artikel 3:16 Bevordering tijdens de opleiding tot soldaat bij de Koninklijke landmacht<br />

en de Koninklijke luchtmacht (31 BAFBD)<br />

1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de<br />

stand van soldaat is verbonden, bekleedt gedurende de AMO de stand van soldaat der<br />

derde klasse.<br />

2. De in het eerste lid bedoelde militair wordt bevorderd tot soldaat der tweede klasse, op de<br />

dag waarop hij de AMO succesvol heeft afgerond.<br />

3. Bevordering tot soldaat der eerste klasse tijdens de initiële opleiding vindt uitsluitend<br />

plaats één jaar nadat de militair is bevorderd tot soldaat der tweede klasse indien hij binnen<br />

de termijn van een jaar, te rekenen vanaf de afronding van de AMO, de Functiegerichte<br />

Opleiding om organisatorische redenen niet succesvol heeft kunnen afronden.<br />

4. Indien tijdens de initiële opleiding als bedoeld in het eerste lid het militaire en het<br />

vaktechnische opleidingsgedeelte geïntegreerd worden verzorgd, vindt bevordering plaats op<br />

het tijdstip waarop het militaire opleidingsgedeelte zou zijn afgerond indien dat<br />

opleidingsgedeelte separaat zou zijn verzorgd. Bevordering vindt alsdan plaats indien de<br />

militair het tot dat moment voor hem geldende opleidingstraject met voldoende resultaat<br />

heeft doorlopen.<br />

Paragraaf 3.3.2. Bevordering van militairen tijdens functie- of loopbaanopleidingen<br />

Artikel 3:17 Bevordering tijdens functie- of loopbaanopleidingen (38 BAFBD)<br />

Aan de militair die tijdens een door hem te volgen functie- of loopbaanopleidingen<br />

feitelijk wordt belast met de werkzaamheden verbonden aan de na voltooiing van de<br />

opleiding toe te wijzen functie, kan voor de duur van deze praktische tewerkstelling tijdelijk<br />

de aan die functie verbonden rang worden toegekend, dan wel<br />

in het kader van zijn opleiding, buiten het opleidingsinstituut tijdelijk wordt belast met het<br />

uitoefenen van gezag, kan voor deze periode titulair de vereiste rang worden toegekend.<br />

Artikel 3:18 Bevordering na voltooiing van de loopbaanopleidingen bij de Koninklijke<br />

marine (39 BAFBD)<br />

1. De militair die is aangewezen voor een loopbaanopleiding tot onderofficier wordt<br />

bevorderd tot korporaal op de dag dat hij de gehele loopbaanopleiding succesvol heeft<br />

afgerond.<br />

2. De militair die is aangewezen voor een loopbaanopleiding tot officier wordt – nadat met de<br />

voordracht is ingestemd – bevorderd:<br />

a. tot tijdelijk luitenant ter zee der 3e klasse op de dag dat hij het theoretische deel van die<br />

loopbaanopleiding succesvol heeft afgerond;<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 8 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

b. tot luitenant ter zee der 2e klasse op de dag dat hij de gehele loopbaanopleiding<br />

succesvol heeft afgerond.<br />

Paragraaf 3.3.3. Bevorderingen van militairen door ervaringsopbouw<br />

Artikel 3:19 Ervaringsopbouw (32 BAFBD)<br />

1. Om voor een bevordering als bedoeld in artikel 24, zevende lid, onder b van het AMAR, in<br />

aanmerking te komen, dient de militair respectievelijk in de stand van soldaat dan wel de<br />

rang van korporaal/marechaussee der eerste klasse, sergeant/wachtmeester of tweede<br />

luitenant relevante ervaring tijdens een functievervulling te hebben verworven waarbij er door<br />

de commandant geen bezwaren tegen de voorgenomen bevordering zijn geuit.<br />

2. De in het eerste lid bedoelde ervaring wordt aanwezig geacht indien de militair gedurende<br />

een voor zijn aanstellingscategorie en functieniveau vastgestelde periode op voldoende wijze<br />

heeft gefunctioneerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de bekwaamheid en<br />

geschiktheid van de militair als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het AMAR. De duur van de<br />

hiervoor bedoelde periode kan in geval van onvoldoende functioneren worden verlengd met<br />

maximaal één jaar.<br />

3. Gedurende de periode dat de militair is geschorst dan wel in militaire detentie doorbrengt<br />

vindt geen ervaringsopbouw plaats. Indien de militair door ziekte of buitengewoon verlof niet<br />

in staat is geweest zijn functie daadwerkelijk te vervullen, dan wel er gedurende een<br />

aanmerkelijk gedeelte van de aangegeven periode sprake is geweest van overwegende<br />

bemerkingen op het functioneren, kan de duur van de periode als bedoeld in de eerste zin<br />

van het tweede lid worden verlengd met maximaal een half jaar.<br />

4. Indien de militair binnen twaalf maanden voorafgaande aan zijn aanstelling reeds was<br />

aangesteld bij het beroepspersoneel en een functie op overeenkomstig rangsniveau heeft<br />

vervuld, wordt die periode in mindering gebracht op de periode van de ervaringsopbouw<br />

welke is benodigd voor bevordering tot korporaal der eerste klasse, tot sergeant der eerste<br />

klasse dan wel voor bevordering tot eerste luitenant.<br />

Artikel 3:20 Bevordering tot soldaat der eerste klasse bij de Koninklijke landmacht (33<br />

BAFBD)<br />

De militair die bij zijn aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de<br />

stand van soldaat is verbonden, wordt bevorderd tot soldaat der eerste klasse een jaar<br />

nadat hij is bevorderd tot soldaat der tweede klasse, met dien verstande dat hij de<br />

Functiegerichte Opleiding succesvol dient te hebben afgerond.<br />

Artikel 3:21 Bevordering tot soldaat der eerste klasse bij de Koninklijke luchtmacht (34<br />

BAFBD)<br />

De militair wordt bevorderd tot soldaat der eerste klasse nadat hij gedurende een jaar als<br />

soldaat der tweede klasse een praktische training tijdens tewerkstelling heeft voltooid.<br />

Artikel 3:22 Bevordering tot korporaal/marechaussee der eerste klasse (35 BAFBD)<br />

De militair wordt bevorderd tot korporaal/marechaussee der eerste klasse, met ingang van<br />

het tijdstip waarop hij na voltooiing van de initiële opleiding in de rang van<br />

korporaal/marechaussee der tweede klasse gedurende twee jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 9 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

Artikel 3:23 Bevordering tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse (36 BAFBD)<br />

De militair wordt bevorderd tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse met ingang van het<br />

tijdstip waarop hij na voltooiing van de opleiding tot onderofficier in de rang van<br />

sergeant/wachtmeester gedurende vier jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />

Artikel 3:24 Bevordering tot eerste luitenant (37 BAFBD)<br />

1. De militair wordt bevorderd tot eerste luitenant nadat hij in de rang van tweede luitenant<br />

gedurende twee jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />

2. De militair die in het verlengde van de door hem als onderofficier beklede functies een<br />

functie op officiersniveau gaat vervullen, wordt vrijgesteld van de in het eerste lid bedoelde<br />

eis met betrekking tot de ervaringsopbouw. Deze militair wordt bevorderd tot eerste luitenant,<br />

nadat hij de daartoe bestemde opleiding heeft afgerond, op het tijdstip waarop hem voor de<br />

eerste maal een officiersfunctie wordt toegewezen.<br />

Paragraaf 3.4<br />

Functie- en loopbaanbegeleiding<br />

Artikel 3:25 Functie-introductiegesprek (3 BFBD)<br />

1. De militair heeft binnen één maand na aanvang van zijn functievervulling een functieintroductiegesprek<br />

met zijn functionele chef.<br />

2. In het functie-introductiegesprek wordt de militair geïnformeerd over wat van hem in de<br />

functie wordt verwacht. Voorts wordt de militair geïnformeerd over de planning van de met<br />

hem te houden functioneringsgesprekken. In het functie-introductiegesprek wordt de<br />

zienswijze van de militair ten aanzien van de wijze van functievervulling besproken.<br />

3. De functionele chef houdt in beginsel binnen twee maanden na aanvang van zijn<br />

functievervulling een functie-introductiegesprek met de medewerkers van wie hij de<br />

functionele chef is geworden. In dit gesprek komen eventueel al gemaakte afspraken met de<br />

militair eveneens aan de orde.<br />

4. De functionele chef draagt zorg voor verslaglegging van het functie-introductiegesprek.<br />

Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het als bijlage 2 gevoegde FG-formulier (Dfe 030)<br />

Artikel 3:26 Functioneringsgesprek (4 t/m 7 BFBD)<br />

1. De functionele chef nodigt ten minste twee weken voordat het functioneringsgesprek wordt<br />

gehouden, de militair hiervoor uit.<br />

2. Tijdens het functioneringsgesprek komen in ieder geval de in artikel <strong>28</strong>, zesde lid, van het<br />

AMAR genoemde onderwerpen aan de orde. Daarnaast kunnen zowel door de militair als<br />

door de functionele chef te bespreken onderwerpen worden ingebracht.<br />

3. Een samenvatting van het gesprek, de gemaakte afspraken en aandachtspunten voor de<br />

komende periode ten aanzien de taakuitvoering en eventueel door de militair of de<br />

functionele chef, met instemming van de militair, ingebrachte nadere informatie, worden door<br />

de functionele chef vastgelegd in het externe gedeelte van het als bijlage gevoegde FGformulier<br />

(Dfe 030). Wanneer de functionele chef of de militair meer informatie willen<br />

vastleggen wordt hiervoor het interne gedeelte van het FG-formulier gebruikt, dat alleen voor<br />

de functionele chef en de militair is bestemd.<br />

4. Het interne gedeelte van het FG-formulier blijft in bezit van de militair en de functionele<br />

chef. De functionele chef draagt zorg voor vernietiging van zijn exemplaar bij beëindiging van<br />

de dienstverhouding. Het externe deel van het FG-formulier wordt opgelegd in het<br />

persoonsdossier van de militair.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina <strong>10</strong> van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

Artikel 3:27 Loopbaangesprek en POP-formulier (11 BFBD)<br />

1. De afspraken die worden gemaakt tijdens een loopbaangesprek, worden vastgelegd in het<br />

als bijlage 3 gevoegde POP-formulier (Dfe …).<br />

2. Ook wanneer een loopbaangesprek niet leidt tot overeenstemming over de te maken<br />

afspraken tussen de militair en de loopbaanbegeleider, wordt dit vastgelegd in het POPformulier.<br />

3. In geval van geen overeenstemming tussen de militair en de loopbaanbegeleider kan op<br />

verzoek van een of beide partijen aan een andere loopbaanbegeleider advies worden<br />

gevraagd.<br />

4. Vastgelegde afspraken zijn bindend, ook wanneer de militair een andere functie wordt<br />

toegewezen, wordt ingedeeld bij een ander OPCO of wordt tewerkgesteld bij een ander<br />

defensieonderdeel.<br />

5. De C-OPCO kan zijn bevoegdheid om de afspraken in het POP-formulier vast te stellen<br />

ten hoogste mandateren aan het onder hem ressorterende hoofd van de afdeling, belast met<br />

de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende OPCO dan wel de<br />

Koninklijke marechaussee.<br />

Artikel 3:<strong>28</strong> Instelling adviescommissie ex artikel <strong>28</strong>a, negende lid, AMAR<br />

1. Ingesteld wordt een commissie, die, op verzoek van de militair, adviseert over een<br />

mogelijke oplossing wanneer afspraken in het kader van de persoonlijke ontwikkeling niet<br />

worden nagekomen en, naar de mening van de militair, geen passend alternatief wordt<br />

geboden.<br />

2. De in het eerste lid genoemde commissie bestaat uit een door Onze Minister te benoemen<br />

voorzitter, een vertegenwoordiger van de centrales van overheidspersoneel, een<br />

vertegenwoordiger van het OPCO, waarbij de militair is ingedeeld, en in het geval de militair<br />

niet is tewerkgesteld bij het OPCO, waarbij hij is ingedeeld, op ad hoc-basis een<br />

vertegenwoordiger van het defensieonderdeel, waarbij de militair is tewerkgesteld.<br />

3. Aanvragen voor advies moeten worden ingediend door tussenkomst van de C-OPCO,<br />

waarbij de militair is ingedeeld, en worden binnen vier weken voorzien van een advies van<br />

de C-OPCO.<br />

4. De commissie brengt uiterlijk zes weken na ontvangst van de aanvraag advies uit en<br />

brengt zowel de militair als de betrokken C-OPCO schriftelijk van dit advies op de hoogte.<br />

Artikel 3:29 Beoordelingen (12 t/m 21 BFBD)<br />

1. PM<br />

2. Voor het opstellen van een beoordeling wordt gebruik gemaakt van het in bijlage 4<br />

opgenomen beoordelingsformulier (Dfe 012).<br />

3. Het beoordelingstijdvak, genoemd in artikel <strong>28</strong>b, vijfde lid, van het AMAR, kan niet een<br />

deel van een periode omvatten waarover reeds een beoordeling is vastgesteld en tijdens dat<br />

tijdvak moet in beginsel één functioneringsgesprek hebben plaatsgevonden.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 11 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

4. De aanvraag van een militair om een beoordeling op te maken, kan worden afgewezen,<br />

indien over de militair minder dan een jaar geleden, te rekenen van de datum van de<br />

aanvraag, een beoordeling is vastgesteld.<br />

5. Indien de eerste of tweede beoordelaar niet de Nederlandse nationaliteit bezit zal het<br />

HDO, eventueel op voorstel van de commandant van de Nederlandse eenheid waarbij de te<br />

beoordelen militair administratief is ondergebracht, een Nederlandse militair of ambtenaar<br />

aanwijzen die als eerste of tweede beoordelaar optreedt. De bepalingen in het AMAR en<br />

deze regeling blijven daarbij onverkort van kracht.<br />

6. Wanneer de militair werkzaam is in een zodanig - internationaal - verband, dat toepassing<br />

van het vijfde lid niet mogelijk is, gelden voor het opmaken en vaststellen van de beoordeling<br />

de desbetreffende internationale voorschriften en modellen.<br />

Hoofdstuk 4<br />

Doorstroom naar fase drie<br />

Artikel 4:1 Afwijkende leeftijdsgrenzen bij doorstroom naar fase drie (artikel 29a, vijfde<br />

lid, 29b, vijfde lid, en 29c, tweede lid, AMAR)<br />

Voor de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen specifieke groepen personeel gelden de<br />

daarbij vermelde maximum leeftijden bij doorstroom naar fase 3.<br />

Artikel 4:2 Verlengen maximale looptijd in rang of verschuiven leeftijdsgrens i.v.m. het<br />

volgen van de (onder)officiersopleiding (artikel 29a, vijfde lid, en 29b, vijfde lid, AMAR)<br />

1. Wanneer een soldaat, korporaal of een militair met een daarmee gelijkgestelde stand of<br />

rang is aangewezen voor of deelneemt aan een (onder)officiersopleiding, kan worden<br />

afgeweken van de in artikel 29a of 29b van het AMAR genoemde maximale looptijd in rang<br />

tot uiterlijk het moment waarop de militair de opleiding heeft afgerond en wordt bevorderd tot<br />

de rang van (onder)officier.<br />

2. Wanneer een soldaat, korporaal of een militair met een daarmee gelijkgestelde stand of<br />

rang is aangewezen voor of deelneemt aan een (onder)officiersopleiding, kan worden<br />

afgeweken van de in artikel 29a of 29b van het AMAR, dan wel van de in artikel<br />

4:1genoemde en bedoelde leeftijdsgrenzen tot uiterlijk het moment waarop de militair de<br />

opleiding heeft afgerond en wordt bevorderd tot de rang van (onder)officier.<br />

2. Wanneer de militair wordt ontheven van de in het eerste lid bedoelde opleiding of deze<br />

opleiding niet met goed gevolg volbrengt, zijn de in het eerste en tweede lid bedoelde<br />

maximum looptijd in rang en leeftijdsgrenzen weer onverkort van toepassing.<br />

Artikel 4:3 Afwijkend selectiemoment voor doorstroom naar fase drie (artikel 30, zesde<br />

lid, AMAR)<br />

PM<br />

Artikel 4:4 Besluitvorming doorstroom (artikel 31 AMAR)<br />

1. De C-OPCO draagt ervoor zorg dat, in samenspraak met de loopbaanbegeleider, het<br />

initiatief wordt genomen om een militair door te laten stromen naar fase drie op een zodanig<br />

moment dat de militair uiterlijk drie jaar voor het bereiken van de voor hem op basis van het<br />

AMAR of deze regeling geldende leeftijdsgrens duidelijkheid heeft over zijn mogelijkheden.<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 12 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

2. Van de termijn van zes weken voor besluitvorming over doorstroom op basis van de<br />

voordracht, genoemd in artikel 31, eerste lid, van het AMAR, kan tot maximaal tien weken<br />

worden afgeweken in de volgende situaties:<br />

a. wanneer er meer kandidaten worden voorgedragen dan dat er functies beschikbaar zijn;<br />

b. wanneer er geen functies beschikbaar zijn bij het OPCO, waarbij de militair is ingedeeld<br />

en moet worden bekeken wat de mogelijkheden zijn bij de andere defensie-onderdelen.<br />

3. Voor de situaties, als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, stelt de C-OPCO voor zijn<br />

OPCO een commissie in die:<br />

a. in de situatie, genoemd in het tweede lid, onder a, C-OPCO adviseert over de mate van<br />

geschiktheid van de voorgedragen militairen;<br />

b. in de situatie, genoemd in het tweede lid, onder b, na afstemming met de<br />

overeenkomstige commissies bij de andere OPCO’s, C-OPCO adviseert over de<br />

mogelijkheden bij de andere defensie-onderdelen.<br />

4. Met het oog op een voortdurende en optimale informatie-uitwisseling tussen de genoemde<br />

commissies is de Defensiestaf in beginsel in elke commissie vertegenwoordigd.<br />

5. Wanneer de militair aanvraagt om in aanmerking te worden gebracht voor doorstroom<br />

naar fase drie, dient hij deze aanvraag schriftelijk en zonodig mondeling toe te lichten.<br />

6. Een gesprek is verplicht wanneer het voornemen bestaat om zijn aanvraag af te wijzen.<br />

Hoofdstuk 5<br />

Werk- en rusttijden<br />

gereserveerd<br />

Hoofdstuk 6<br />

Verlof<br />

gereserveerd<br />

Hoofdstuk 7<br />

Aanspraken en verplichtingen in verband met de<br />

gezondheidszorg<br />

gereserveerd<br />

Hoofdstuk 8 Andere voorzieningen van materiële aard<br />

gereserveerd<br />

Hoofdstuk 9 Andere rechten en verplichtingen<br />

gereserveerd<br />

Hoofdstuk <strong>10</strong><br />

Artikel <strong>10</strong>:1<br />

Overgangs- en slotbepalingen<br />

Intrekking<br />

De volgende beleidsregels en ministeriële regelingen worden ingetrokken:<br />

a. De Regeling opleidingen militairen;<br />

b. De Regeling cursusfaciliteiten en studietoelagen;<br />

c. De Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering, voor zover deze ziet op<br />

militairen;<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 13 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

d. De Beleidsregel functioneringsgesprekken en beoordelingen, voor zover deze ziet op<br />

militairen;<br />

e. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 13 december 2007, nr. P/2007033713,<br />

inzake Uitvoeringsaangelegenheden invoering Flexibel Personeelssysteem;<br />

f. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 8 december 2008, nr. P/2008032240,<br />

inzake Voorlopige voorziening van BBT’ers naar FPS;<br />

g. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 11 februari <strong>2009</strong>, nr. P/<strong>2009</strong>001938,<br />

inzake Afwijking voorlopige voorziening overgang BBT’ers naar FPS.<br />

l. de regelingen van CZSK, CLAS, CLSK en CKMar inzake employability voorzieningen<br />

Artikel <strong>10</strong>:2<br />

Inwerkingtreding<br />

Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum waarop het besluit, houdende<br />

wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement en het Besluit bovenwettelijke<br />

uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie in het kader van de voortgezette<br />

invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht, in werking treedt.<br />

Artikel <strong>10</strong>:3<br />

Citeertitel<br />

Deze regeling wordt aangehaald als "Uitvoeringsregeling AMAR” (URAMAR).<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 14 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

BIJLAGE 1<br />

a. Specifieke functiegroepen met maximum leeftijden bij aanstelling (art. 5a, tweede lid, AMAR<br />

en art. 2:1 URAMAR)<br />

PM<br />

b. Specifieke functiegroepen met afwijkende duur functievervulling (art. 17, tweede lid, AMAR<br />

en art. 3:8 URAMAR)<br />

CZSK<br />

CLAS<br />

CLSK<br />

KMar<br />

c. Specifieke functiegroepen met een afwijkende leeftijdsgrens voor doorstroom naar fase drie<br />

(art. 29a, vijfde lid, AMAR, art. 29b, vijfde lid, AMAR, artikel 29c. tweede lid, AMAR en art.4:1<br />

URAMAR)<br />

PM<br />

d. Specifieke functiegroepen met een afwijkend selectiemoment voor doorstroom naar fase<br />

drie (art. 30, zesde lid, AMAR en art. 4:3 URAMAR)<br />

PM<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 15 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

BIJLAGE 2<br />

Functioneringsgespreksformulier (art. 3:<strong>10</strong> URAMAR)<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 16 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

BIJLAGE 3<br />

POP-formulier (art. 3:11 URAMAR)<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 17 van 18


Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />

Ontwerp<br />

BIJLAGE 4<br />

Beoordelingsformulier (art. 3:13 URAMAR)<br />

Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 18 van 18


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

- ONTWERP -<br />

Ministerie van Defensie<br />

functioneringsgesprek<br />

CONCEPT 11-03-20<strong>10</strong><br />

ALGEMENE GEGEVENS<br />

Datum functioneringsgesprek:<br />

Aard functioneringsgesprek: functie-introductiegesprek / functioneringsgesprek 1)<br />

Functioneringstijdvak: van: tot:<br />

Afwijkingen t.o.v. de organieke functie:<br />

Datum vorige functioneringsgesprek:<br />

Datum laatste loopbaangesprek:<br />

PERSOONSGEGEVENS<br />

Medewerker<br />

Naam en voorletters:<br />

Werknemer-ID:<br />

Rang c.q. schaal:<br />

Geboortedatum:<br />

Defensieonderdeel en afdeling:<br />

Functiebenaming:<br />

Functiecode:<br />

Arbeidsplaatsnummer:<br />

(indien militair) Loopbaanfase: (1 / 2 / 3) 1)<br />

Functionele chef<br />

Naam en voorletters:<br />

Werknemer-ID:<br />

Rang c.q.schaal:<br />

Defensieonderdeel en afdeling:<br />

Functiebenaming:<br />

Functiecode:<br />

Functionele chef van de medewerker sinds:<br />

Derde deelnemer ( indien aanwezig)<br />

Naam:<br />

Aanwezig op initiatief van: medewerker / functionele chef 1)<br />

1) verwijderen wat niet van toepassing is<br />

Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03011 Herziene FG formulier 9322


Ministerie van Defensie<br />

TERUGKIJKEN<br />

Aan welke afspraken uit het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) is binnen de huidige functie de<br />

afgelopen periode invulling gegeven en in welke vorm<br />

Welke aanvullingen op het portfolio zijn nodig ( denk aan opgedane kennis, ervaring, vaardigheden,<br />

competenties)<br />

vooruitkijken<br />

Afspraken m.b.t. te volgen opleidingen, het opdoen van ervaring, alsmede afspraken verbonden aan<br />

de levensfase van de medewerker.<br />

Afspraken m.b.t. de uitvoering van het POP binnen de huidige functie( welke kennis, vaardigheden<br />

en competenties worden de komende periode verder ontwikkeld en hoe)<br />

Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK


Ministerie van Defensie<br />

Is er behoefte aan een (extra) loopbaangesprek<br />

Overige afspraken<br />

Datum volgend functioneringsgesprek:<br />

ONDERTEKENING VOOR juiste WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />

(externe gedeelte van het formulier)<br />

Functionele chef (handtekening):<br />

Datum ondertekening:<br />

Eventuele opmerkingen van de medewerker over dit verslag:<br />

Medewerker (handtekening):<br />

Datum ondertekening:<br />

Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK


Ministerie van Defensie<br />

INTERNE GEDEELTE<br />

uitsluitend bestemd voor leidinggevende en medewerker (niet voor opname in persoonsdossier)<br />

TERUGKIJKEN<br />

Algemeen beeld van het functioneren over de afgelopen periode<br />

aandachtspunten hierbij zijn: kennis en vaardigheden, houding en gedrag (waaronder het naleven van<br />

de(document-)beveiligingsregels), de aansturing en begeleiding door de leidinggevende ( met specifiek<br />

aandacht voor de sociale aspecten van leiderschap) en de werkomstandigheden<br />

Welke afspraken uit het vorige functioneringsgesprek zijn gerealiseerd Welke niet en waarom niet<br />

VOORUITKIJKEN<br />

Afspraken t.a.v. de functievervulling (uitvoering van de werkzaamheden en de aansturing en<br />

begeleiding door de leidinggevende)<br />

ONDERTEKENING VOOR JUISTE WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />

( interne gedeelte van het formulier)<br />

Functionele chef (handtekening):<br />

Datum ondertekening:<br />

Eventuele opmerkingen van de medewerker over dit verslag:<br />

Medewerker (handtekening)<br />

Datum ondertekening:<br />

PERONEELSVERTROUWELIJK


Ministerie van Defensie<br />

Toelichting<br />

Het functioneringsgesprek wordt op basis van tweerichtingsverkeer gevoerd. Dat betekent, dat zowel de<br />

functionele chef als de medewerker beiden verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding, de inhoud en een<br />

juiste verslaglegging van het gesprek.<br />

Het functioneringsgesprekformulier bestaat uit een intern en een extern gedeelte. Het externe gedeelte<br />

wordt opgeslagen in het persoonsdossier. Dit deel bevat algemene gegevens, afspraken en andere zaken<br />

waarvan het wenselijk is ze vast te leggen voor de organisatie en de loopbaan van de medewerker * . Het is<br />

alleen in te zien door degenen die daarvoor zijn geautoriseerd. Het interne gedeelte wordt niet opgeslagen<br />

in het persoonsdossier. Het is alleen bestemd voor de functionele chef en de medewerker zelf. In dit<br />

gedeelte wordt informatie vastgelegd over het algemene beeld van het functioneren, de realisatie van<br />

afspraken uit een vorig functioneringsgesprek en de afspraken, die worden gemaakt m.b.t. de<br />

functievervulling.<br />

ALGEMENE GEGEVENS<br />

Bij de aard van het gesprek moet worden ingevuld of het hier een functie-introductiegesprek of een<br />

functioneringsgesprek betreft.<br />

- Het functie-introductiegesprek vindt plaats binnen één maand na aanvang van de vervulling van een<br />

nieuwe functie door de medewerker. Ook vindt een functie-introductiegesprek plaats met alle medewerkers<br />

wanneer een nieuwe leidinggevende aantreedt. In dat geval vinden de gesprekken plaats binnen twee<br />

maanden na aanvang van de functievervulling door de chef. Tijdens het functie-introductiegesprek<br />

informeert de functionele chef de medewerker over datgene, dat van hem wordt verwacht, kan de<br />

medewerker zijn eigen mening geven hoe hij de functievervulling ziet en kunnen tevens reeds gemaakte<br />

afspraken met de medewerker aan de orde komen.<br />

- De functionele chef is verantwoordelijk voor de planning van het functioneringsgesprek. De medewerker<br />

heeft recht op minimaal één keer per jaar een functioneringsgesprek. De medewerker kan ook zelf om een<br />

gesprek vragen. Het functioneringsgesprek richt zich op het functioneren van de medewerker in de huidige<br />

functie.<br />

Bij het functioneringsgesprek wordt vermeld op welke periode het gesprek betrekking heeft door het<br />

invullen van de start- en einddatum.<br />

Als uitgangspunt voor het functioneringsgesprek wordt de functiebeschrijving gebruikt. Wanneer naast de<br />

organieke functie andere werkzaamheden zijn opgedragen aan de medewerker, dan kan dit vermeld<br />

worden bij ”Afwijkingen t.o.v. de organieke functie”. Ook wanneer onderdelen van de organieke functie niet<br />

zijn opgedragen wordt dat hier aangegeven. In het laatste geval kan ook de reden daarvan toegevoegd<br />

worden en kunnen eventuele verdere afspraken daarover vermeld worden.<br />

Op verzoek van de medewerker wordt ook aandacht besteed aan werkzaamheden, die geen deel uitmaken<br />

van de organieke functie, zoals het lidmaatschap van een medezeggenschapscommissie of de functie van<br />

BHV’er.<br />

PERSOONSGEGEVENS<br />

Hier worden de gegevens ingevuld van de medewerker en de functionele chef.<br />

Eventueel aangevuld met de naam van de derde deelnemer, bijvoorbeeld een personeelsfunctionaris.<br />

Daarbij wordt aangegeven op wiens verzoek deze derde deelnemer aanwezig is.<br />

* In deze toelichting wordt de mannelijke persoonsvorm gebruikt. Waar “hij”,”hem”, “zijn” of “medewerker”<br />

staat wordt evengoed “zij”, “haar” en “medewerkster” bedoeld<br />

PERONEELSVERTROUWELIJK


Ministerie van Defensie<br />

Terugkijken<br />

Het functioneringsgesprek begint met het terugkijken op de achterliggende periode. Daarbij komt een viertal<br />

onderwerpen aan de orde.<br />

1 Algemeen beeld van het functioneren over de afgelopen periode<br />

Hier gaat het om de vraag: wat ging goed, wat ging minder In ieder geval worden de volgende<br />

onderwerpen besproken:<br />

- beschikt de medewerker over de kennis en vaardigheden , die voor een goede functievervulling<br />

nodig zijn<br />

- de houding en het gedrag van de medewerker zowel t.o.v. collega’s, leidinggevenden als<br />

derden ( zie in dit kader onder meer de gedragscode Defensie) . Hoe is de communicatie en de samenwerking met de collega’s verlopen Hoe is<br />

omgegaan met diversiteit binnen de groep<br />

Worden de (document-)beveiligingsregels nageleefd Iedere medewerker van Defensie moet<br />

zich bewust zijn van de algemene beveiligingsregels. In het functioneringsgesprek wordt dan<br />

ook nagegaan of dit bewustzijn in voldoende mate aanwezig is en of de regels ook worden<br />

nageleefd. Daarnaast moet bij medewerkers die in hun functie met documenten te maken<br />

hebben aan de orde komen, of zij zich houden aan de specifieke documentbeveiligingsregels,<br />

zoals beperkte verspreiding, need to know principe, het op de juiste wijze omgaan met<br />

vertrouwelijke of geheime informatie in documenten en het op de juiste wijze aanbrengen van<br />

rubriceringen op documenten.<br />

- wat vindt de medewerker van de aansturing en begeleiding door de functionele chef Zijn de<br />

verwachtingen van de medewerker over de functionele chef uitgekomen Bijvoorbeeld over de<br />

stijl van leidinggeven, de duidelijkheid van de werkzaamheden, de mate waarin informatie wordt<br />

gegeven, de bereikbaarheid van de leidinggevende en de ruimte voor eigen initiatief. Bij de stijl<br />

van leidinggeven komen ook de sociale aspecten van leiderschap aan de orde. Daarbij spelen<br />

vragen als:<br />

- zorgt de leidinggevende voor integer gedrag bij zijn medewerkers en verantwoorde onderlinge<br />

relaties en omgangsvormen<br />

- zorgt de leidinggevende voor een goede balans tussen de positie van leidinggevende en die als<br />

groepslid, tussen vertrouwen geven en vertrouwen krijgen/winnen<br />

- heeft de leidinggevende respect, gevoel en begrip voor medewerkers en behandelt hij problemen<br />

zorgvuldig<br />

- evalueert de leidinggevende zijn eigen gedrag en stimuleert hij zijn medewerkers dat ook te doen,<br />

om zo de medewerkers te coachen in hun ontwikkeling<br />

- herkent de leidinggevende groepsprocessen en beïnvloedt hij ze ook zo nodig<br />

- hoe wordt door de leidinggevende omgegaan met diversiteit (verschillen binnen groepen, zoals<br />

autochtoon/allochtoon, heterosexueel/homosexueel, man/vrouw)<br />

- hebben zich knelpunten voorgedaan in de werkomstandigheden, zoals werktijden, werksfeer of<br />

werkomgeving Hoe heeft de medewerker de werkdruk ervaren Hoe ging hij hiermee om Zijn er<br />

knelpunten geweest bij de uitoefening van de functie, die verband houden met arbeidsverzuim,<br />

leeftijd of een bepaalde levensfase van de medewerker Indien sprake is geweest van uitzending,<br />

welke invloed heeft dit (gehad) op het functioneren Is de privé-situatie van invloed geweest op het<br />

functioneren van de medewerker Hebben nevenwerkzaamheden de uitoefening van de functie<br />

beïnvloed Beschikt de medewerker over voldoende hulpmiddelen, zoals IV-ondersteuning,<br />

eventueel aangepast meubilair, etc.


Ministerie van Defensie<br />

In het functioneringsgesprek met medewerkers, die een leidinggevende positie vervullen, moet ook<br />

expliciet het onderwerp sociale aspecten van leiderschap aan de orde te komen. Bovendien moet<br />

aandacht worden besteed aan de vraag of de planning van functioneringsgesprekken met de<br />

medewerkers in voldoende mate wordt gerealiseerd. En zo niet, wat daarvan de oorzaak is.<br />

Verslaglegging van punt 1 vindt plaats in het interne gedeelte van het formulier.<br />

2 Welke afspraken uit het vorige functioneringsgesprek zijn gerealiseerd Welke niet en waarom<br />

niet<br />

Bij deze vraag is het belangrijk niet alleen tot een opsomming te komen van afspraken, die niet zijn<br />

gerealiseerd, maar vooral het waarom daarvan te achterhalen, zodat daar ook iets mee gedaan kan<br />

worden. Daarnaast wordt ook expliciet gevraagd naar de afspraken, die wel zijn nagekomen, omdat deze<br />

informatie, in combinatie met vraag 3, tot mogelijke aanvullingen op het portfolio kan leiden.<br />

Verslaglegging van punt 2 vindt plaats in het interne gedeelte van het formulier.<br />

3 Aan welke afspraken uit het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) is binnen de huidige functie de<br />

afgelopen periode invulling gegeven en in welke vorm<br />

Begeleiding van het functioneren is een voortdurend proces. Loopbaangesprekken zijn daarbij gericht op<br />

de toekomst van de medewerker, terwijl functioneringgesprekken zich richten op de huidige functie.<br />

Ontwikkelafspraken, die voortvloeien uit het loopbaangesprek worden vastgelegd in een POP. Daarin<br />

kunnen ook afspraken staan, die tijdens de huidige functie moeten worden opgepakt (bv. het volgen van<br />

een opleiding, maar ook de ontwikkeling van competenties, het opdoen van ervaring, etc.) Daarom is het<br />

belangrijk in het functioneringsgesprek aandacht te besteden aan de voortgang van de afspraken uit het<br />

POP. Wanneer (nog) geen POP is opgemaakt, kan de vraag onbeantwoord blijven.<br />

Verslaglegging van punt 3 vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier.<br />

4 Welke aanvullingen op het portfolio zijn wenselijk<br />

Het portfolio is een instrument waarin iemand zijn persoonlijke- en loopbaanontwikkeling documenteert en<br />

zichtbaar maakt. Het portfolio speelt een belangrijke rol bij het tonen van de interne en externe<br />

arbeidsmarktwaarde van de medewerker. Het is daarom van belang ervoor te zorgen, dat dit bestand upto-date<br />

blijft. In het functioneringsgesprek kan besproken worden welke aspecten vastgelegd moeten<br />

worden. Daarbij kan gedacht worden aan kennis of ervaring die is opgedaan, maar ook aan vaardigheden<br />

en competenties, die in de afgelopen periode (verder) ontwikkeld zijn.<br />

Verslaglegging van punt 4 vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier.<br />

VOORUITKIJKEN<br />

Na teruggekeken te hebben, wordt in het functioneringsgesprek naar de nabije (in principe een periode van<br />

een jaar) toekomst gekeken. Het gaat hierbij met name om het maken van afspraken met elkaar, niet alleen<br />

over de te nemen acties, maar ook over wanneer die acties genomen worden, door wie en in welke vorm.<br />

De afspraken moeten dus SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden) worden<br />

weergegeven.<br />

Het gaat hier om de volgende onderwerpen:<br />

1 Afspraken t.a.v. de functievervulling


Ministerie van Defensie<br />

In de eerste plaats wordt hier besproken welke werkzaamheden, producten en resultaten het komende jaar<br />

van de medewerker verwacht worden. Waar liggen de prioriteiten Wat moet bereikt worden Aan welke<br />

kwaliteitseisen moet worden voldaan Wanneer moeten werkzaamheden afgerond zijn en met welk<br />

resultaat Welke begeleiding heeft de medewerker nodig van de leidinggevende<br />

Deze afspraken worden vastgelegd in het interne gedeelte van het formulier.<br />

Als bij het terugkijken is gebleken, dat voor verbetering van de functievervulling het opdoen van bepaalde<br />

ervaring noodzakelijk is, dan wel opleidingen moeten worden gevolgd, wordt dat in het externe deel van het<br />

formulier vastgelegd. Datzelfde geldt voor afspraken, die gemaakt worden in het kader van de levensfase<br />

waarin de medewerker zich bevindt. De relatie leeftijd, belastbaarheid en functievervulling moet altijd<br />

onderwerp van gesprek zijn als de medewerker ouder wordt ( zie hieronder bij fase 4). Maar ook tijdens de<br />

levensfases die daaraan voorafgaan, kunnen ontwikkelingen spelen, die mogelijk van invloed zijn op het<br />

functioneren van de medewerker. Om die reden is het goed in ieder functioneringsgesprek aandacht aan<br />

het onderwerp levensfase te besteden.<br />

Hoewel de ontwikkeling die mensen doormaken in hun leven niet te generaliseren is, kan een indeling in<br />

levensfasen enig idee geven van bepaalde zaken, die in een levensfase kunnen spelen en die invloed<br />

kunnen hebben op de functievervulling.<br />

Als leidraad volgt hier een korte weergave van de vier levensfasen, die in het kader van het werkzame<br />

leven kunnen worden onderscheiden:<br />

Fase 1 ontwikkelingsfase<br />

In deze fase ontdekken mensen hun eigen mogelijkheden. Over het algemeen leidt de combinatie werk en<br />

privé niet tot problemen. Meestal wordt in deze fase gekozen voor fulltime werken en is extra inzet, als de<br />

functie daarom vraagt, ook geen probleem. Over het algemeen is de motivatie (het willen) groot en het<br />

denken over het eigen “kunnen” ook. Het risico in deze fase is het mogelijk overbelast raken als gevolg van<br />

overenthousiasme. Leidinggevenden kunnen in deze fase de medewerker ondersteunen (bv. door<br />

mentorschap, maar ook door het aangeven van kaders) en de inzet belonen met het aanbieden van (<br />

vervolg)opleiding en training.<br />

Fase 2 spitsuurfase<br />

Deze fase breekt aan wanneer er kinderen komen. Er moet een nieuw evenwicht worden gezocht tussen<br />

privé en werk. Veel mensen in deze fase willen parttime werken of de fulltime baan verdelen over 4<br />

werkdagen. In deze fase is het belangrijk, dat gekeken wordt naar mogelijkheden, die de organisatie kan<br />

bieden om zoveel mogelijk in te spelen op de wensen van de medewerker. Daarnaast kunnen de diverse<br />

voorzieningen in het kader van de Wet arbeid en zorg, de wet kinderopvang en de tegemoetkoming extra<br />

zorgvoorzieningen bij uitzending een bijdrage leveren aan het bereiken van een optimaal evenwicht in deze<br />

fase.<br />

Fase 3 balansfase<br />

Deze fase wordt gekenmerkt door het zoeken naar en/of vinden van balans. Belangrijke keuzes in werk en<br />

privé zijn gemaakt. Voor mensen met kinderen breekt tevens een periode aan waarin de kinderen wat meer<br />

zelfstandig worden. De balans in het gezin herstelt en er komt meer tijd voor “zorg voor jezelf”. Ook komt er<br />

meer ruimte voor groei, opleidingen en carrièrestappen. In deze fase is het belangrijk met de medewerker<br />

in brede zin ( zowel wat betreft ruimere ontwikkeling dan alleen vaktechnisch als naar de langere termijn) te<br />

kijken naar ontwikkelmogelijkheden. Belangrijk hierbij is ook alvast aandacht te besteden aan mogelijke<br />

beperkingen, die in de volgende fase kunnen optreden. Tijdig anticiperen door bv. bredere inzetbaarheid<br />

mogelijk te maken en eventuele omscholing aan te bieden, kan problemen voorkomen.


Ministerie van Defensie<br />

Fase 4 mogelijkhedenfase<br />

Deze fase wordt gekenmerkt door de invloed van fysieke veroudering, die zowel psychisch als fysiek<br />

merkbaar kan zijn. De medewerker realiseert zich, dat hij ouder wordt en heeft soms moeite dit te<br />

accepteren. Het is in deze fase belangrijk te zoeken naar mogelijkheden om betrokken te blijven bij het<br />

werk. Mogelijkheden ook om nog te groeien in het werk, vooral nu langer moet worden doorgewerkt. Verder<br />

betekent dat een omslag in het denken binnen de organisatie naar ”deze mensen kunnen nog jaren<br />

inzetbaar en productief zijn voor de organisatie”.<br />

Aandacht in deze fase moet uitgaan naar wat de medewerker motiveert en beweegt in het werk en naar de<br />

mogelijkheden om te blijven leren. Dit laatste zal zich voornamelijk richten op de huidige functie en wat<br />

meer een kortdurende vorm hebben. Daarnaast dient de leidinggevende alert te zijn op de belastbaarheid<br />

van de medewerker in deze fase.<br />

Deze afspraken worden vastgelegd in het externe gedeelte van het formulier.<br />

2: Afspraken m.b.t. de uitvoering van het POP binnen de huidige functie.<br />

Afspraken, die in het POP zijn vastgelegd, reiken meestal verder dan de periode van de huidige functie.<br />

Maar de uitvoering van die afspraken kan wel( gedeeltelijk) plaatsvinden in de huidige functie. Zo kan bv.<br />

voortdurend gewerkt worden aan de ontwikkeling van competenties, die in het kader van de verdere<br />

loopbaan van belang zijn. Tijdens de huidige functie kan de medewerker daarin gecoached worden,<br />

specifieke ervaring opdoen, enz.. Ook kunnen afspraken gemaakt worden over het daadwerkelijk volgen<br />

van opleidingen, die onderdeel uitmaken van het POP. Wanneer is dat bv. in te passen qua tijd<br />

Deze afspraken worden vastgelegd in het externe gedeelte van het formulier.<br />

3: Is er behoefte aan een (extra) loopbaangesprek<br />

Hier kan worden aangegeven of er behoefte bestaat aan een ( vervroegd of extra) loopbaangesprek.<br />

Vastlegging vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier<br />

4: overige afspraken<br />

Afspraken, die niet passen in de andere drie onderwerpen, kunnen hier worden vastgelegd.<br />

(externe gedeelte van het formulier).<br />

DATUM VOLGEND FUNCTIONERINGSGESPREK<br />

Geef hier aan wanneer het volgende functioneringsgesprek zal plaats vinden. Minimaal één keer per jaar<br />

wordt een gesprek gehouden. Als een van beiden vaker een gesprek wil, dan kan dat. De functionele chef<br />

is verantwoordelijk voor de planning van het gesprek.<br />

ONDERTEKENING VOOR CORRECTE WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />

De medewerker en de functionele chef ondertekenen zowel het interne als het externe gedeelte van het<br />

formulier voor een correcte weergave van het gesprek. Indien de medewerker het niet eens is met de wijze<br />

van verslaglegging, kan zijn zienswijze op beknopte wijze op het formulier worden vermeld.


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

Persoonlijk Ontwikkelplan (POP)<br />

militair personeel<br />

De afspraken in dit Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) zijn bindend voor de defensieorganisatie en de militair. Afspraak is afspraak!<br />

1. GEGEVENS<br />

Datum loopbaangesprek<br />

Aanleiding loopbaangesprek Regulier gesprek / extra gesprek / afwijzing fase 3 **<br />

Datum vorige loopbaangesprek *<br />

Datum second opinion<br />

(indien van toepassing)<br />

Datum laatste functioneringsgesprek *<br />

Loopbaanbegeleiding door loopbaanbegeleider / counselor DC EBD **<br />

2. PERSOONSGEGEVENS<br />

Militair<br />

Werknemer-ID<br />

Naam en voorletters *<br />

Rang *<br />

Geboortedatum *<br />

Defensieonderdeel *<br />

Afdeling *<br />

Functiebenaming *<br />

Functiecode *<br />

Arbeidsplaatsnummer *<br />

Loopbaanfase 1 / 2 / 3 / BBT *<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

1


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

Loopbaanbegeleider / counselor DC EBD<br />

Werknemer-ID<br />

Naam en voorletters *<br />

Defensieonderdeel *<br />

Afdeling *<br />

Functionele chef<br />

Werknemer-ID<br />

Naam en voorletters *<br />

Rang/Schaal *<br />

Defensieonderdeel *<br />

Afdeling *<br />

Functiebenaming *<br />

Functiecode *<br />

Functionele chef van de militair<br />

sinds *<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

2


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

3. EVALUATIE EN STAND VAN ZAKEN PERSOONLIJK ONTWIKKELPLAN<br />

(indien van toepassing)<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

4. VERKENNING LOOPBAANWENSEN EN LOOPBAANMOGELIJKHEDEN<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

__________________________________________________________________________________<br />

Belangstellingsregistratie doorgesproken / ingevoerd tijdens loopbaangesprek: ja / nee **<br />

Positief advies loopbaanbegeleider: ja/nee **<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

3


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

4


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

5. LOOPBAANDOELEN EN ONTWIKKELAFSPRAKEN<br />

Korte termijn (1-3 jaar)<br />

Loopbaandoel a:<br />

Ontwikkelafspraken loopbaandoel a<br />

Te ontwikkelen gebieden voor<br />

loopbaandoel a<br />

Ontwikkelafspraak ***<br />

Geschatte datum<br />

voltooiing<br />

kennis:<br />

toelichting:<br />

ervaring:<br />

toelichting:<br />

competenties:<br />

toelichting:<br />

*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />

o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />

- aandachtspunt<br />

- training on the job<br />

- project<br />

- stage<br />

- volgende functiegroep<br />

- volgende functie<br />

- anders, nl.:<br />

o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />

o EVC- procedure<br />

o Persoonlijke ontwikkeling:<br />

- coach<br />

- mentor<br />

- intervisie<br />

- anders, nl:<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

5


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

Korte termijn (1-3 jaar)<br />

Loopbaandoel b:<br />

Ontwikkelafspraken loopbaandoel b<br />

Te ontwikkelen gebieden voor<br />

loopbaandoel b<br />

Ontwikkelafspraak ***<br />

Geschatte datum<br />

voltooiing<br />

kennis:<br />

toelichting:<br />

ervaring:<br />

toelichting:<br />

competenties:<br />

toelichting:<br />

*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />

o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />

- aandachtspunt<br />

- training on the job<br />

- project<br />

- stage<br />

- volgende functiegroep<br />

- volgende functie<br />

- anders, nl.:<br />

o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />

o EVC- procedure<br />

o Persoonlijke ontwikkeling:<br />

- coach<br />

- mentor<br />

- intervisie<br />

- anders, nl.:<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

6


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

Lange termijn (3-5 jaar)<br />

Loopbaandoel c:<br />

Ontwikkelafspraken loopbaandoel c<br />

Te ontwikkelen gebieden voor<br />

loopbaandoel c<br />

Ontwikkelafspraak ***<br />

Geschatte datum<br />

voltooiing<br />

kennis:<br />

toelichting:<br />

ervaring:<br />

toelichting:<br />

competenties:<br />

toelichting:<br />

*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />

o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />

- aandachtspunt<br />

- training on the job<br />

- project<br />

- stage<br />

- volgende functiegroep<br />

- volgende functie<br />

- anders, nl.:<br />

o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />

o EVC- procedure<br />

o Persoonlijke ontwikkeling:<br />

- coach<br />

- mentor<br />

- intervisie<br />

- anders, nl.:<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

7


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

Lange termijn (3-5 jaar)<br />

Loopbaandoel d:<br />

Ontwikkelafspraken loopbaandoel d<br />

Te ontwikkelen gebieden voor<br />

loopbaandoel d<br />

Ontwikkelafspraak ***<br />

Geschatte datum<br />

voltooiing<br />

kennis:<br />

toelichting:<br />

ervaring:<br />

toelichting:<br />

competenties:<br />

toelichting:<br />

*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />

o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />

- aandachtspunt<br />

- training on the job<br />

- project<br />

- stage<br />

- volgende functiegroep<br />

- volgende functie<br />

- anders, nl.:<br />

o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />

o EVC-procedure<br />

o Persoonlijke ontwikkeling:<br />

- coach<br />

- mentor<br />

- intervisie<br />

- anders, nl.:<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

8


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

6. AANTEKENINGEN<br />

7. VERVOLG BEGELEIDING<br />

Plandatum volgende reguliere loopbaangesprek:<br />

Datum vervolggesprek (indien van toepassing):<br />

Begeleiding overdragen aan Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD):<br />

ja / nee **<br />

8. ACTIEPLAN UITVOERING AFSPRAKEN PERSOONLIJK ONTWIKKELPLAN:<br />

Actie Actienemer Startdatum Geschatte<br />

datum<br />

voltooiing actie<br />

1.<br />

2.<br />

3.<br />

4.<br />

5.<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

9


PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

Ministerie van Defensie<br />

- ONTWERP -<br />

(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />

9. ONDERTEKENING AFSPRAKEN VOOR AKKOORD<br />

Handtekening militair<br />

Datum:<br />

Handtekening loopbaanbegeleider /<br />

counselor DC EBD **<br />

Datum:<br />

Handtekening<br />

Commandant CLAS / CZSK / CLSK / KMar **,<br />

voor deze:<br />

Datum:<br />

Naam en voorletters: *<br />

Werknemers-ID:<br />

Afdeling: *<br />

Functiecode: *<br />

PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />

By03012 POP format 9322<br />

* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />

** Invullen wat van toepassing is<br />

<strong>10</strong>


Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />

Ministerie van Defensie<br />

CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />

TOELICHTING<br />

(noot: in de digitale <strong>versie</strong> van het POP wordt de toelichting opgeknipt)<br />

Algemeen<br />

Dit Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) dient om afspraken vast te leggen na een loopbaangesprek. Het<br />

POP wordt ook gebruikt voor het vastleggen van afspraken naar aanleiding van een afwijzing voor<br />

doorstroom naar fase 3. Verder wordt het formulier gebruikt voor het vastleggen van afspraken over<br />

externe bemiddeling. Bij BBT militairen wordt dit formulier alleen gebruikt bij externe bemiddeling.<br />

Wat is een loopbaangesprek<br />

Een loopbaangesprek is een gesprek tussen de militair (man/vrouw) en zijn loopbaanbegeleider over de<br />

loopbaan van de militair. Het gesprek dient om de militair te informeren, adviseren en ondersteunen bij<br />

het vormgeven van zijn loopbaan. Dat kan gaan om verbreding of juist verdieping van de loopbaan<br />

(horizontale ontwikkeling) of om functioneren op een hoger niveau (verticale ontwikkeling).<br />

Het loopbaangesprek gaat over de toekomst. Hoe ziet de militair het vervolg van zijn loopbaan, binnen of<br />

buiten Defensie Welke mogelijkheden zijn er, uitgaande van de wensen en de capaciteiten van de<br />

militair Welke ontwikkeling moet de militair nog doormaken om zichzelf geschikt te maken<br />

Het loopbaangesprek richt zich niet op het functioneren in de functie die de militair op dit moment vervult.<br />

Daarvoor is het functioneringsgesprek, dat de militair jaarlijks heeft met zijn functionele chef. De<br />

afspraken uit het functioneringsgesprek zijn wel input voor het loopbaangesprek, zodat de<br />

loopbaanbegeleider kan zien wat t.a.v. de huidige functie met de militair is afgesproken.<br />

Militairen in loopbaanfase 2 en 3 hebben recht op minimaal één loopbaangesprek per functievervulling,<br />

met een minimum van eenmaal per drie jaar. Met militairen in fase 1 wordt minimaal één<br />

loopbaangesprek gehouden, ongeveer één jaar voor het einde van hun dienverplichting. Bij een lange<br />

dienverplichting start de loopbaanbegeleiding halverwege de dienverplichting. In alle gevallen geldt dat er<br />

vaker of eerder een loopbaangesprek kan plaatsvinden dan hierboven beschreven, als de militair of de<br />

organisatie daar behoefte aan heeft.<br />

Input voor het loopbaangesprek zijn o.a.:<br />

- het vorige POP,<br />

- de afspraken uit het functioneringsgesprek (alleen het externe deel van het<br />

functioneringsgesprekformulier),<br />

- het elektronische portfolio van de militair (indien beschikbaar),<br />

- de belangstellingsregistratie van de militair<br />

- het functiebestand van de hele defensieorganisatie, op basis van de arbeidsplaatsenbank,<br />

- overige informatie over functiegebieden, (defensiebrede) loopbaanpaden en<br />

loopbaanmogelijkheden die de loopbaanbegeleider heeft verzameld.<br />

Het kan voorkomen dat een militair behoefte heeft aan ondersteuning bij het loopbaangesprek,<br />

bijvoorbeeld omdat hij zich onzeker voelt. In dat geval geeft hij dit vooraf aan bij de loopbaanbegeleider.<br />

Hij kan zich bij het loopbaangesprek laten vergezellen door een derde uit zijn directe (werk)omgeving. Dit<br />

hoeft geen defensiemedewerker te zijn.<br />

Wat houdt het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) in<br />

Het POP is het defensiebrede format voor het vastleggen van de uitkomsten van het loopbaangesprek.<br />

Na het loopbaangesprek stelt de loopbaanbegeleider een concept POP op, in overeenstemming met<br />

hetgeen is besproken. Hij legt dit voor aan de militair om te checken of de uitkomsten juist en volledig zijn<br />

weergegeven. Zonodig wordt het concept daarna aangepast.<br />

De uitkomsten van het loopbaangesprek bestaan uit de volgende vaste onderdelen:<br />

- evaluatie en stand van zaken POP (indien er uit een vorig loopbaangesprek al een POP is voor<br />

de militair),<br />

11


Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />

Ministerie van Defensie<br />

CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />

- verkenning van de loopbaanwensen en loopbaanmogelijkheden,<br />

- loopbaandoelen en te ontwikkelen gebieden,<br />

- ontwikkelafspraken voor het vervolg van de loopbaan.<br />

Ook wordt er een plandatum voor het volgende loopbaangesprek vastgelegd. Verder is er ruimte voor<br />

aantekeningen.<br />

BELANGRIJK. Loopbaanbegeleiding is maatwerk. Het is niet verplicht alle punten van het POP in te<br />

vullen! Dat is afhankelijk van de uitkomsten van het loopbaangesprek. Het is zelfs denkbaar dat<br />

loopbaanbegeleider en militair samen besluiten voor de komende periode geen afspraken te maken. In<br />

dat geval wordt dat vermeld in het POP.<br />

De afspraken in het POP zijn afspraken tussen de Defensieorganisatie en de militair, ze kunnen dus ook<br />

niet eenzijdig worden gewijzigd door de organisatie of de militair. Afspraak is afspraak! Het is dus erg<br />

belangrijk dat de afspraken goed doordacht worden gemaakt. De loopbaandoelen en ontwikkelafspraken<br />

(punt 5) moeten zinvol zijn èn uitvoerbaar. Bijvoorbeeld: is er plaats bij een bepaalde opleiding in de<br />

voorgestelde periode. De loopbaandoelen en ontwikkelafspraken in het concept POP worden getoetst<br />

door alle betrokkenen partijen. Wie deze partijen zijn, is afhankelijk van de ontwikkelafspraken. Deze<br />

afstemming vooraf is heel belangrijk om zeker te stellen dat de afspraken die worden vastgesteld, goede<br />

en uitvoerbare afspraken zijn. Zijn de afspraken eenmaal akkoord bevonden, dan ondertekenen de<br />

militair, de loopbaanbegeleider en de organisatie het POP daarna voor akkoord. Mocht uit de toetsing<br />

blijken, dat een loopbaandoel of ontwikkelafspraak niet zinvol of uitvoerbaar is, dan volgt overleg met de<br />

militair over een alternatief.<br />

Eenmaal gemaakte afspraken staan vast. Ook bij functiewisseling blijven de gemaakte afspraken van<br />

kracht. Is het om een bepaalde reden toch noodzakelijk een afspraak achteraf aan te passen, dan vindt<br />

opnieuw een loopbaangesprek plaats en stellen loopbaanbegeleider en militair een nieuw POP op. Kan<br />

een afspraak niet worden uitgevoerd vanwege zwaarwegend dienstbelang, dan krijgt de militair binnen<br />

één jaar nadat duidelijk wordt dat de oorspronkelijke afspraak niet wordt uitgevoerd, een gelijkwaardig<br />

alternatief aangeboden door het OPCO. Kan een afspraak niet worden uitgevoerd vanwege redenen van<br />

de militair, dan wordt gezamenlijk gezocht naar een passende alternatieve oplossing. Ook het nieuwe<br />

POP wordt getoetst voordat het wordt vastgesteld. Als de organisatie herhaaldelijk afspraken niet nakomt<br />

en geen alternatieven heeft aangeboden, ook niet na verzoek van de militair, kan de militair zich wenden<br />

tot de Toetsingscommissie Uitvoering POP. Dit is een defensiebrede commissie, die op verzoek advies<br />

geeft over mogelijke oplossingen. Een advies van de commissie is niet bindend. De commissie kan ook<br />

advies geven als de militair en het OPCO geen oplossing vinden, in het geval dat de militair een afspraak<br />

niet kan uitvoeren.<br />

De concreet te nemen acties om de POP afspraken uit te voeren, worden vermeld in het actieplan dat<br />

onderdeel is van het POP.<br />

De militair en de loopbaanbegeleider, namens de commandant van het OPCO, bewaken beiden de<br />

uitvoering van de gemaakte POP afspraken. De militair let erop dat de afspraken waar hij zicht op heeft<br />

worden uitgevoerd door hemzelf en de andere betrokkenen (bijv. dat hij zoals afgesproken bepaalde<br />

werkzaamheden krijgt toebedeeld, waarmee hij ervaring in leidinggeven kan opdoen). De militair is zelf<br />

verantwoordelijk voor het uitvoeren van zijn aandeel in het POP. Het is immers zíjn POP. De<br />

loopbaanbegeleider let erop dat de afspraken die elders in de organisatie (binnen en buiten het OPCO) in<br />

gang gezet moeten worden, worden uitgevoerd. De voortgang van de uitvoering is ook<br />

gespreksonderwerp tijdens alle functioneringsgesprekken daarna. Het gaat dan met name om die POP<br />

afspraken waar de functionele chef mee te maken heeft, door het beschikbaar stellen van tijd of<br />

faciliteiten, of waarop de functionele chef invloed kan uitoefenen. Een functioneringsgesprek kan<br />

aanleiding zijn voor het aanvragen van een vervroegd of extra loopbaangesprek met de<br />

loopbaanbegeleider.<br />

Gebruik van het POP bij een afwijzing voor doorstroom naar fase 3<br />

Een militair krijgt een loopbaangesprek met zijn loopbaanbegeleider als hij is afgewezen voor een<br />

aanvraag tot doorstroom naar fase drie (op zijn eigen initiatief of op initiatief van de organisatie). In dat<br />

gesprek bespreekt de loopbaanbegeleider met hem de reden van de afwijzing en de mogelijkheden om in<br />

12


Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />

Ministerie van Defensie<br />

CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />

de toekomst alsnog door te stromen. De militair krijgt advies over aspecten waarop hij zich eerst verder<br />

moet ontwikkelen. Ontwikkelafspraken die hieruit voortvloeien, worden vastgelegd in een POP.<br />

Gebruik van het POP bij externe bemiddeling<br />

In het loopbaangesprek kan aan de orde komen dat de medewerker op termijn buiten defensie zijn<br />

loopbaan wil voortzetten. Als dit nog niet concreet is besloten, maar betrokkene wil zich wel hierop<br />

oriënteren en zijn doelen en ontwikkelafspraken hierop richten, kan de loopbaanbegeleider het<br />

Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD) inschakelen als expertisecentrum.<br />

Het DC EBD heeft kennis van de arbeidsmarkt (ontwikkelingen) en over de gevraagde profielen.<br />

Als het besluit definitief is en de ontslagdatum is bepaald, draagt de loopbaanbegeleider de begeleiding<br />

van de medewerker 1 jaar voor genoemde datum over aan het DC EBD, die de begeleiding overneemt<br />

en de bemiddeling bij het vinden van een nieuwe baan buiten defensie invult. Het POP gaat hierbij over<br />

naar de EBD counselor, omdat de gemaakte afspraken ook in de fase van externe bemiddeling nog<br />

steeds geldig blijven. Het DC EBD start het traject met een intakegesprek. Hieruit volgt een concreet plan<br />

gericht op het vinden van een andere baan na ontslag bij Defensie. Dit plan omvat alle activiteiten die<br />

nodig zijn om met een gerede kans tot een andere baan te komen en de faciliteiten in tijd en geld die<br />

hiervoor nodig zijn. Eén en ander wordt vastgelegd in een POP, dat wordt getekend door de commandant<br />

van het OPCO of zijn gemandateerde.<br />

Puntsgewijze toelichting<br />

1. Algemene gegevens<br />

In dit punt staan algemene gegevens vermeld. Vul hier de datum van het loopbaangesprek in en of het<br />

een regulier gesprek is, een extra gesprek of een gesprek na een afwijzing voor doorstroom naar fase 3.<br />

Een regulier gesprek is een gepland gesprek volgens de uitgangspunten van het FPS:<br />

- in loopbaanfase 1: één jaar voor einde dienverplichting,<br />

- in loopbaanfasen 2 en 3: één keer per functievervulling<br />

Extra gesprekken worden naar behoefte gehouden.<br />

Heeft er een second opinion plaatsgevonden (zie de toelichting bij punt 5), vul dan hier de datum in.<br />

De overige gegevens komen uit PeopleSoft.<br />

2. Persoonsgegevens<br />

Vul hier in wie de loopbaanbegeleider is van de militair. Bij externe bemiddeling invullen wie de counselor<br />

van het Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD) is. De overige gegevens<br />

komen uit PeopleSoft.<br />

3. Evaluatie en stand van zaken persoonlijk ontwikkelplan<br />

Als de militair al beschikt over een POP uit een vorig loopbaangesprek, leg dan hier zo concreet mogelijk<br />

vast wat de stand van zaken is van de uitvoering van dat POP. Leg ook vast hoe het loopt en of de<br />

inhoud nog klopt.<br />

4. Verkenning loopbaanwensen en loopbaanmogelijkheden<br />

In het loopbaangesprek geeft de militair aan wat zijn ideeën zijn over het vervolg van zijn loopbaan,<br />

binnen of buiten Defensie. Hij heeft zich vooraf een beeld gevormd over zichzelf: wie ben ik, wat wil ik en<br />

wat kan ik Hij baseert zich o.a. op functioneringsgesprekken, eerdere loopbaangesprekken, zijn<br />

elektronisch portfolio, zijn Training Portfoliovaardigheden (als hij die heeft gevolgd) en de<br />

Arbeidsplaatsenbank.<br />

De loopbaanbegeleider heeft zich vooraf georiënteerd op de loopbaanmogelijkheden van de militair, op<br />

basis van de beschikbare gegevens over de militair en informatie over functiegebieden, loopbaanpaden,<br />

doorstroom ruimte e.d. binnen Defensie. De loopbaanbegeleider heeft inzicht in de gegevens over de<br />

militair in PeopleSoft en zijn (digitale) personeelsdossier, waaronder het externe deel van zijn<br />

functioneringsgespreksformulier(en). Ook heeft hij inzicht in de belangstellingregistratie(s) van de militair.<br />

Als aanvulling kan de militair hem toegang geven tot een deel van zijn elektronisch portfolio.<br />

13


Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />

Ministerie van Defensie<br />

CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />

Samen verkennen zij de mogelijkheden die er zijn voor de verdere loopbaanontwikkeling van de militair,<br />

gezien zijn wensen en capaciteiten en gezien de mogelijkheden die de organisatie te bieden heeft. Op<br />

basis hiervan adviseert de loopbaanbegeleider de medewerker over geschikte stappen.<br />

Relevante vragen zijn o.a.:<br />

- welke invloed heeft de levensfase van de militair<br />

- wat zijn de wensen en mogelijkheden binnen het huidige loopbaanpad of functiegebied<br />

- als daar aanleiding toe is: wat zijn de wensen en mogelijkheden in een ander loopbaanpad of<br />

functiegebied dan het huidige<br />

- bij militairen in fase 1: wil de militair na afloop van de dienverplichting zijn loopbaan binnen of<br />

buiten Defensie vervolgen<br />

- bij militairen in fase 2: hoe liggen de kansen op doorstroom naar fase 3 (inschatting) Welke<br />

eisen gelden daarvoor Kan de militair daar op termijn aan voldoen<br />

- bij militairen in fase 2 en 3: wil de militair zijn loopbaan binnen of buiten Defensie vervolgen<br />

Vul bij dit punt zo concreet mogelijk de uitkomsten van die verkenning in: waar wordt de ontwikkeling van<br />

de militair op gericht en welke stappen zijn daarvoor nodig Deze uitkomsten zijn de basis voor de<br />

uitwerking in punt 5 “Loopbaandoelen en ontwikkelafspraken”. Vul ook in wat de achterliggende redenen<br />

zijn voor deze uitkomsten. Later kan het belangrijk zijn te weten wat de achterliggende redenen waren.<br />

Bijvoorbeeld: de wens van een militair om na een aantal uitzendingen niet te ver van huis te worden<br />

geplaatst, omdat hij een gezin heeft met jonge kinderen. Enkele jaren later is wellicht juist iets anders<br />

belangrijk voor hem, zoals verbreding in zijn ontwikkeling.<br />

Als de militair vóór het loopbaangesprek al een belangstellingsregistratie had ingediend, wordt deze<br />

besproken tijdens het loopbaangesprek en eventueel aangepast in lijn met de uitkomsten van de<br />

verkenning. Als de militair nog geen belangstellingsregistratie heeft ingediend, bespreken militair en<br />

loopbaanbegeleider samen welke belangstelling de militair het beste kan laten registreren. Vul in het POP<br />

in of de belangstellingsregistratie inderdaad is doorgesproken of ingevoerd tijdens het loopbaangesprek.<br />

Staat de loopbaanbegeleider achter deze belangstellingsregistratie, dan geeft hij een positief advies af.<br />

Zo nodig er vindt een tweede loopbaangesprek plaats nadat de militair zich een beter beeld over zichzelf<br />

heeft gevormd. Er zijn via Intranet / Selfservice of via de loopbaanbegeleider tests ter beschikking, die de<br />

militair kunnen helpen de benodigde informatie te verzamelen. Ook de Training Portfoliovaardigheden is<br />

een goed hulpmiddel. Indien nodig kan de loopbaanbegeleider de medewerker aanmelden bij bureau<br />

Psychologisch Advies & Selectie van het Commando DienstenCentra (CDC / PAS) voor een verdere<br />

verkenning van “wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik”. Het concept POP wordt in dat geval pas na het<br />

tweede loopbaangesprek ingevuld.<br />

5. Loopbaandoelen en ontwikkelafspraken<br />

Vul bij dit punt eerst in wat de afgesproken loopbaandoelen zijn van de militair, op korte termijn (1-3 jaar,<br />

d.w.z. bij de volgende functievervulling) en op lange termijn (3-5 jaar). De loopbaandoelen kunnen te<br />

maken hebben met functiegebied, functieniveau, doorstroom/uitstroom en dergelijke. Bijvoorbeeld: een<br />

overstap maken naar een ander functiegebied met meer doorstroommogelijkheden. Bepaal bij voorkeur<br />

meer dan één loopbaandoel, om meer mogelijkheden open te houden voor de toekomst. Per termijn zijn<br />

er twee loopbaandoelen mogelijk.<br />

Geef daarna bij elk loopbaandoel aan op welke gebieden de militair zich eerst verder moet ontwikkelen<br />

om de loopbaandoelen te kunnen bereiken: kennis en/of ervaring en/of competenties. Voor competenties<br />

zie het Competentiewoordenboek Defensie. Als er geen ontwikkeling nodig is voor een bepaald<br />

loopbaandoel, vul dan geen gebied(en) in.<br />

Vul daarna per te ontwikkelen gebied in welke concrete ontwikkelafspraken de loopbaanbegeleider en<br />

militair voorstellen om die ontwikkeling te realiseren. Het kan gaan om afspraken over het opdoen van<br />

ervaring, een opleiding, cursus of training of persoonlijke ontwikkeling. Bij opleidingen kan wellicht<br />

gebruik gemaakt worden van een verkort studietraject en/of een EVC-procedure. Een combinatie van<br />

afspraken is mogelijk. De afspraken kunnen divers van aard zijn, afhankelijk van de situatie. Het is niet<br />

verplicht bij elk loopbaandoel ontwikkelafspraken in te vullen!<br />

14


Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />

Ministerie van Defensie<br />

CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />

De ontwikkelafspraken die hier worden genoteerd kunnen gericht zijn op interne doorstroom of externe<br />

doorstroom:<br />

- als de begeleiding in handen is van de loopbaanbegeleider, worden hier vooral afspraken<br />

genoteerd die gericht zijn op interne doorstroom. Maar er kunnen ook ontwikkelafspraken<br />

worden genoteerd die alvast gericht zijn op externe doorstroom in de toekomst. In dat geval<br />

wordt het DC EBD betrokken voor advies over de te maken afspraken;<br />

- als de begeleiding in handen is van de counselor van het DC EBD zijn de ontwikkelafspraken<br />

die hier komen te staan gericht op het vervolg van de loopbaan buiten Defensie.<br />

Als de militair en de loopbaanbegeleider het niet eens worden over de te maken conceptafspraken over<br />

loopbaandoelen en ontwikkelafspraken, kan de militair en/of de loopbaanbegeleider een advies (second<br />

opinion) vragen aan een andere loopbaanbegeleider binnen het OPCO.<br />

6. Aantekeningen<br />

Ruimte voor het vermelden van zaken die niet elders al zijn vermeld en die loopbaanbegeleider en militair<br />

toch relevant vinden om te noteren. Bijvoorbeeld: de aanwezigheid van een derde persoon bij het<br />

loopbaangesprek, of een verschil in opvatting tussen loopbaanbegeleider en medewerker. Als er sprake<br />

is geweest van een second opinion door een andere loopbaanbegeleider, wordt de naam van die<br />

functionaris vermeld. Ook de reden van de second opinion en de uitkomst worden vermeld.<br />

7. Vervolg begeleiding<br />

Vul hier een plandatum in voor het volgende reguliere loopbaangesprek. Deze datum dient alleen voor<br />

planningsdoeleinden en kan door veranderende omstandigheden later wijzigen. Standaard is drie jaar na<br />

het huidige loopbaangesprek. Loopbaanbegeleider en militair kunnen in overleg ook besluiten tot een<br />

kortere of langere termijn. De daadwerkelijke datum wordt tegen die tijd in overleg gekozen.<br />

Spreken militair en loopbaanbegeleider een concrete datum af voor een vervolggesprek n.a.v. het eerste<br />

loopbaangesprek, vul dan deze datum in het daarvoor bedoelde veld in.<br />

Of vul in dat het loopbaangesprek aanleiding is de begeleiding van de militair over te dragen aan het DC<br />

EBD.<br />

8. Actieplan uitvoering afspraken persoonlijk ontwikkelplan<br />

In het actieplan worden de concrete actiepunten vermeld voor het uitvoeren van de POP afspraken in<br />

punt 5. Per actiepunt worden de actienemers, de startdatum en de geschatte datum voltooiing vermeld.<br />

Dit actieplan helpt bij het uitvoeren van het POP en het bewaken van de voortgang. Voor het bewaken<br />

van de voortgang zijn de militair zelf en zijn loopbaanbegeleider verantwoordelijk. Maar ook de<br />

functionele chef heeft een verantwoordelijkheid, o.a. door het bespreken van de voortgang in de<br />

functioneringsgesprekken. Aan de actiepunten in het actieplan kunnen geen aanspraken worden<br />

ontleend, aan de POP afspraken in punt 5 wel: afspraak is afspraak! (concept AMAR artikel <strong>28</strong>a lid 7).<br />

9. Ondertekening afspraken voor akkoord<br />

Het POP wordt ondertekend door de militair, zijn loopbaanbegeleider en de commandant van het<br />

commando waar hij is ingedeeld of zijn gemandateerde (conform concept artikel 3: 27 lid 5 van<br />

ministeriele regeling …..). De ondertekening vindt plaats nadat de afspraken in het concept POP door alle<br />

betrokken partijen zijn getoetst op zinvolheid en uitvoerbaarheid. Onder andere is dat de leidinggevende<br />

van de militair, voor zover deze te maken krijgt met de uitvoering van de afspraken. De handtekening van<br />

de loopbaanbegeleider toont zijn betrokkenheid bij het POP.<br />

Als de militair en de organisatie het onverhoopt niet eens worden over de te maken afspraken in het<br />

POP, ondanks een second opinion door een andere loopbaanbegeleider, wordt het POP niet<br />

ondertekend. Loopbaanbegeleider en militair kunnen dan besluiten vervroegd een vervolg<br />

loopbaangesprek te plannen.<br />

15


Georganiseerd overleg sector Defensie<br />

(SOD)<br />

email 04-03-20<strong>10</strong><br />

briefnummer SOD/<strong>10</strong>.00148<br />

zaaknummer ZD.003.1<br />

status Behandel X Informatie<br />

Pieptermijn<br />

Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

Rechtspositie<br />

Voorzitter en leden van de<br />

sectorcommissie Defensie<br />

Bezoekadres:<br />

Binckhorstlaan 135<br />

Postadres:<br />

Postbus 20703<br />

2500 ES Den Haag<br />

MPC 58 L<br />

www.defensie.nl<br />

Contactpersoon<br />

Lkol mr. J.F. Stinissen<br />

Beleidsadviseur<br />

T 070 – 3396612<br />

F 070 - 3397012<br />

JF.Stinissen@mindef.nl<br />

Datum 4 maart 20<strong>10</strong><br />

Betreft Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS<br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />

Door tussenkomst<br />

de secretaris SOD<br />

Bij beantwoording datum,<br />

onze referentie en betreft<br />

vermelden.<br />

Hierbij bied ik u ter kennisneming aan de nota Aanwijzing toepassing<br />

overgangsbeleid FPS aan de directeuren personeel van de operationele<br />

commando’s.<br />

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,<br />

voor deze<br />

DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL,<br />

w.g.<br />

J.G.A. Leijh<br />

Luitenant-generaal<br />

Pagina 1 van 1<br />

Br03003 Aanwijzing toepas overgang FPS 79<strong>28</strong>


Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

rechtspositie<br />

Zie verzendlijst<br />

Binckhorstlaan 135<br />

2516 BA Den Haag<br />

MPC 58 L<br />

Postbus 20703<br />

2500 ES Den Haag<br />

Nederland<br />

www.defensie.nl<br />

Contactpersoon<br />

Lkol mr. J.F. Stinissen<br />

Beleidsadviseur<br />

T +31 (0)70 339 66 12<br />

MDTN *06 580 6612<br />

JF.Stinissen@mindef.nl<br />

Datum<br />

4 maart 20<strong>10</strong><br />

Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS<br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />

Bij beantwoording datum,<br />

onze referentie en betreft<br />

vermelden.<br />

1. Mij is gebleken dat in een aantal gevallen het overgangsbeleid, dat geldt<br />

vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar in het<br />

kader van de invoering van FPS, onjuist is toegepast. Met deze nota geef ik<br />

aan om welke soort gevallen het gaat en welke maatregelen dienen te worden<br />

genomen.<br />

2. Het overgangsbeleid is beschreven in de artikelen 154 t/m 154k van het<br />

Amar, in de nota Uitvoeringsaangelegenheden invoering flexibel<br />

personeelsysteem, nr. P/2007033713, van 13 december 2007, en in de nota<br />

Voorlopige voorziening overgang van BBT’ers naar FPS, nr. P/2008032240,<br />

van 8 december 2008, waaronder begrepen de nota Afwijking voorlopige<br />

voorziening overgang van BBT’ers naar FPS, nr. P/<strong>2009</strong>001938, van 11<br />

februari <strong>2009</strong>. Bij de onjuiste toepassing van het beleid gaat het in de eerste<br />

plaats om ten onrechte genomen besluiten tot verlenging van BBTaanstellingen<br />

ná 1 januari 2008. In de tweede plaats gaat het om militairen<br />

die definitief zijn afgewezen voor overgang naar FPS fase 3. In de derde<br />

plaats zijn er militairen met een FPS-aanstelling fase 2 ten onrechte<br />

ontslagen.<br />

3. Hierna is voor deze gevallen van onjuiste toepassing aangegeven welke<br />

maatregelen genomen dienen te worden.<br />

a. Verlengingsbesluiten. Er worden geen besluiten meer genomen tot<br />

verlenging van BBT-aanstellingen ná 1 januari 2008. In de Voorlopige<br />

voorziening van 8 december 2008, par. 9 en <strong>10</strong>, is een aantal bijzondere<br />

situaties genoemd waarin, met instemming van de militair, éénmalig het<br />

ontslagmoment maximaal 12 maanden later dan gepland kan worden<br />

vastgesteld, namelijk voor de uitvoering van reïntegratietrajecten, voor<br />

topsportmilitairen en wanneer een optimale uitvoering van de<br />

operationele kerntaken in het gedrang komt. Bovendien kan met<br />

instemming van de militair, in geval van het aanvaarden van een functie<br />

buiten Defensie, de feitelijke ontslagdatum worden vervroegd of<br />

verschoven, in lijn met de bestaande uitvoeringspraktijk bij BBTontslagaanvragen.<br />

Niettemin is gebleken dat in de praktijk, in afwijking van voorgaande, toch<br />

een aantal besluiten is genomen tot verlenging van een BBT-aanstelling<br />

Pagina 1 van 3


ná 1 januari 2008. Daarin begrepen zijn verlengingsbesluiten die al vóór 1<br />

januari 2008 zijn genomen, of waarover vóór die datum toezeggingen zijn<br />

gedaan, maar waarbij de verlenging pas ná 1 januari 2008 is ingegaan. Al<br />

deze besluiten dienen met instemming van de militair door het<br />

operationele commando alsnog te worden omgezet naar een FPSaanstelling.<br />

Voor soldaten en korporaals en overeenkomstige rangen,<br />

worden de aanstellingen omgezet naar een FPS-aanstelling in fase 2. Voor<br />

officieren en onderofficieren wordt de aanstelling omgezet in een FPSaanstelling<br />

in fase 2 of fase 3. Omzetting van de aanstellingen vindt<br />

plaats overeenkomstig par. 3 en 4 van de Voorlopige voorziening van 8<br />

december 2008 en de Afwijking voorlopige voorziening van 11 februari<br />

<strong>2009</strong>. De omzetting dient uiterlijk 15 juni 20<strong>10</strong> te zijn gerealiseerd.<br />

Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

rechtspositie<br />

Datum<br />

4 maart 20<strong>10</strong><br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />

b. Afwijzing doorstroom fase 3. In een aantal gevallen zijn militairen<br />

definitief afgewezen voor overgang van FPS fase 2 naar fase 3, waarbij<br />

mogelijk onvoldoende is gekeken naar doorstroommogelijkheden. Voor<br />

deze militairen, voor zover zij nog in dienst zijn, dient het operationele<br />

commando alsnog te bezien of zij kunnen doorstromen naar fase 3.<br />

Daarbij dienen alle mogelijkheden te worden overwogen, defensiebreed<br />

en ook buiten het eigen vakgebied en dient rekening te worden gehouden<br />

met de door de militair verworven kwalificaties en gevolgde opleidingen.<br />

De insteek is om goed inzetbaar personeel zo veel mogelijk te behouden,<br />

waar ook binnen Defensie. Alle militairen die het betreft worden over deze<br />

heroverweging uiterlijk 15 juni 20<strong>10</strong> geïnformeerd.<br />

De militair die bedenkingen heeft tegen de uitkomst van deze<br />

heroverweging kan binnen veertien dagen nadat de uitkomst hem is<br />

meegedeeld, zijn bedenkingen kenbaar maken bij het bevoegd gezag.<br />

Deze legt de beoordeling voor aan een toetsingscommissie. Deze<br />

commissie beziet opnieuw de mogelijkheden en bericht de militair, door<br />

tussenkomst van zijn commandant, uiterlijk 1 augustus 20<strong>10</strong>. Het<br />

bevoegd gezag neemt een nieuw, definitief besluit waartegen bezwaar en<br />

beroep openstaat.<br />

De toetsingscommissie valt onder verantwoordelijkheid van de HDP en<br />

bestaat uit een vertegenwoordiger van de Directie Personeelsbeleid van<br />

de HDP, een vertegenwoordiger van de Centrales van<br />

Overheidspersoneel, een vertegenwoordiger van de centrale P&O-staf van<br />

het operationeel commando waarbij de militair is ingedeeld en, op ad hoc<br />

basis, vertegenwoordigers van de centrale P&O-staven van de<br />

operationele commando’s waar de militair zijn loopbaan zou willen<br />

voortzetten.<br />

Indien de heroverweging uiteindelijk niet leidt tot doorstroom naar fase 3,<br />

zal de militair worden aangemeld bij het dienstencentrum Externe<br />

Bemiddeling Defensie voor begeleiding bij de overgang naar een<br />

betrekking op de civiele arbeidsmarkt. Pas na inwerkingtreding van het<br />

wijzigingsbesluit Amar zal de militair, die de voor zijn categorie geldende<br />

maximumleeftijd heeft bereikt of overschreden, kunnen worden<br />

ontslagen. De ontslagdatum zal liggen minimaal 12 maanden, maar<br />

uiterlijk 18 maanden, ná inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar.<br />

Pagina 2 van 3<br />

By03007 Aanwijz toepas. overgang FPS 79<strong>28</strong>


c. Ontslagbesluiten. Vóór inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar is<br />

er nog geen formele grond om militairen met een FPS-aanstelling te<br />

ontslaan vanwege het bereiken of overschrijden van een bepaalde leeftijd.<br />

Desondanks is dat wel in een beperkt aantal gevallen gebeurd. Voor zover<br />

die besluiten, waarvan de bezwaartermijn nog niet is verlopen of ten<br />

aanzien waarvan een bezwaarprocedure loopt, niet al zijn ingetrokken<br />

dient dat alsnog te gebeuren. Onterecht ontslagen militairen die de<br />

organisatie al hebben verlaten en die een ontslaguitkering ontvangen,<br />

zullen door het operationele commando uiterlijk 1 april 20<strong>10</strong> worden<br />

benaderd voor een mogelijke (tijdelijke) terugkeer als militair bij<br />

Defensie.<br />

Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

rechtspositie<br />

Datum<br />

4 maart 20<strong>10</strong><br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />

Ook voor deze terugkerende militair zal het operationele commando, in<br />

overleg met hem, alsnog moeten bezien of hij kan worden behouden en<br />

kan doorstromen naar fase 3, binnen of buiten het eigen operationele<br />

commando, binnen of buiten het eigen vakgebied. De militair krijgt hier<br />

uiterlijk 1 mei 20<strong>10</strong> uitsluitsel over. Ook hier is er de mogelijkheid dat de<br />

militair bedenkingen uit en een nieuwe heroverweging wordt gedaan door<br />

de toetsingscommissie, zoals hierboven beschreven in punt 3.b.<br />

Indien de heroverweging niet leidt tot een positief doorstroombesluit zal<br />

de militair worden aangemeld bij het dienstencentrum Externe<br />

Bemiddeling Defensie. Ook hier geldt dat de militair pas na<br />

inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar kan worden ontslagen, na<br />

minimaal 12 maanden, maar uiterlijk 18 maanden, zoals beschreven in<br />

punt 3.b van deze nota.<br />

4. Deze aanwijzing treedt per direct in werking. Er dient voor te worden gezorgd<br />

dat de maatregelen uiterlijk 1 augustus 20<strong>10</strong> zijn uitgevoerd. Daarna zal ook<br />

de in punt 3 van deze nota genoemde toetsingscommissie ophouden te<br />

bestaan. Deze commissie heeft geen permanente status. Over de coördinatie<br />

van de uitvoering van deze nota nemen medewerkers van de HDP contact op<br />

met uw directie.<br />

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE<br />

voor deze<br />

DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL<br />

w.g.<br />

J.G.A. Leijh<br />

Luitenant-generaal<br />

Pagina 3 van 3<br />

By03007 Aanwijz toepas. overgang FPS 79<strong>28</strong>


Hoofddirectie Personeel<br />

Directie Personeelsbeleid<br />

Afdeling Personeelsbeleid en<br />

Rechtspositie<br />

Datum<br />

4 maart 20<strong>10</strong><br />

Onze referentie<br />

BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />

Contactpersoon<br />

Lkol mr J.F. Stinissen<br />

Aan<br />

CZSK/Plv Directeur Operationele Ondersteuning<br />

Gebouw Admiraliteit/Kamer B6.07<br />

MPC <strong>10</strong>A<br />

Postbus <strong>10</strong>000<br />

1780 CA Den Helder<br />

Clas/C-Persco<br />

BHH/Kamer E215<br />

MPC 58A<br />

Postbus 90701<br />

2509 LV Den Haag<br />

Directeur P&O CLSK<br />

MPC 92A<br />

Postbus 8762<br />

4820 BB Breda<br />

I.a.a.<br />

DP&O BS<br />

BHH/Kamer D2<strong>10</strong><br />

MPC 58L<br />

Binckhorstlaan 135<br />

2516 BA Den Haag<br />

CDC/DP&O<br />

BHH/Kamer A115<br />

MPC 58L<br />

Binckhorstlaan 135<br />

2516 BA Den Haag<br />

DP&O DMO<br />

Fredkaz/Geb 35/Kamer G141<br />

MPC 58A<br />

Postbus 90822<br />

2509 LV Den Haag<br />

Directeur Dienstencentrum Human Resources<br />

MPC 39R<br />

Postbus 295<br />

7500 AG Enschede<br />

Pagina 1 van 1

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!