Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Georganiseerd overleg sector Defensie<br />
(SOD)<br />
email 16-03-20<strong>10</strong><br />
briefnummer SOD/<strong>10</strong>.00171<br />
zaaknummer ZD.003.1<br />
status Behandel Informatie<br />
X Pieptermijn<br />
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
Rechtspositie<br />
Voorzitter en leden van de<br />
sectorcommissie Defensie<br />
Bezoekadres:<br />
Binckhorstlaan 135<br />
Postadres:<br />
Postbus 20703<br />
2500 ES Den Haag<br />
MPC 58 L<br />
www.defensie.nl<br />
Contactpersoon<br />
mr. E.H. Dekker<br />
T 070 – 3396768<br />
F 070 - 3397012<br />
EH.Dekker@mindef.nl<br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>009322<br />
Datum 16 maart 20<strong>10</strong><br />
Betreft Wijzigingsbesluit AMAR en URAMAR in het kader van FPS<br />
Door tussenkomst<br />
de secretaris SOD<br />
Bij beantwoording datum,<br />
onze referentie en betreft<br />
vermelden.<br />
Als uitvloeisel van het overleg in het SOD van 9 maart 20<strong>10</strong> bied ik u hierbij in<br />
bijlage aan het concept-wijzigingsbesluit van het AMAR in het kader van de<br />
invoering van FPS met een nota van toelichting. Tevens zijn gevoegd het<br />
aangepast URAMAR (zie met name de artikelen 3:5 en 3:29, eerste lid), het<br />
aangepast FG-formulier en het POP-formulier.<br />
Ten slotte is in bijlage opgenomen de SOD-brief d.d. 4 maart 20<strong>10</strong> inzake de<br />
Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS. De tijdens het SOD-overleg<br />
gemaakte afspraken zullen bij de uitvoering van de aanwijzing worden<br />
gehanteerd.<br />
Indien ik uiterlijk 19 maart 20<strong>10</strong> door tussenkomst van het secretariaat geen<br />
bericht van u heb mogen ontvangen, neem ik aan dat u met het vorenstaande<br />
instemt. Indien u blijk wilt geven van het tegendeel stel ik het op prijs uw<br />
standpunt schriftelijk en gemotiveerd door tussenkomst van het secretariaat te<br />
ontvangen.<br />
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,<br />
voor deze<br />
DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL,<br />
“w.g.”<br />
J.G.A. Leijh<br />
Luitenant-generaal<br />
Pagina 1 van 1<br />
Br03005 AMAR-URAMAR en fps 9322
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
Besluit van,<br />
tot wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement in het<br />
kader van de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht<br />
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,<br />
enz. enz. enz.<br />
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van ..<br />
2007, nr. ;<br />
Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet alsmede op artikel<br />
12 van de Militaire ambtenarenwet 1931<br />
De Raad van State gehoord (advies van 2007,<br />
nr. );<br />
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie<br />
van 2007, nr. ;<br />
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:<br />
Artikel I<br />
Het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:<br />
A. Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. De aanhef komt te luiden:<br />
1. In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:<br />
2. In onderdeel e wordt “krijgsmachtdeel” vervangen door: operationeel commando.<br />
3. In onderdeel k wordt na “besluit” de volgende zinsnede ingevoegd: , als<br />
bedoeld in artikel 31,.<br />
4. na onderdeel n worden de volgende onderdelen toegevoegd:<br />
o. effectieve rang:<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 1 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
het bekleden van een rang anders dan titulair of tijdelijk.<br />
p. onderofficier:<br />
de militair ingedeeld bij de Koninklijke marine met de rang van korporaal, sergeant,<br />
sergeant-majoor of adjudant-onderofficier, de militair ingedeeld bij de<br />
Koninklijke landmacht, luchtmacht en marechaussee met de rang van sergeant,<br />
sergeant der eerste klasse, wachtmeester, wachtmeester der eerste<br />
klasse, sergeant-majoor, opperwachtmeester of adjudant-onderofficier;<br />
q. maximum looptijd:<br />
het aantal jaren dat een militair maximaal in een bepaalde rang of stand mag<br />
doorbrengen;<br />
r. functie:<br />
een samenstel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.<br />
s. functietoewijzing:<br />
de aanwijzing van een militair voor het vervullen van een functie;<br />
t. rang:<br />
een militaire rang en stand of klasse, voor zover niet titulair toegekend;<br />
u. functionele chef<br />
de functionaris onder wiens directe toezicht en rechtstreekse leiding de toegewezen<br />
functie wordt vervuld, dan wel die als zodanig door het hoofd defensieonderdeel<br />
is aangewezen.<br />
B. Artikel 3a komt te luiden:<br />
Artikel 3a Mandaatverlening<br />
De bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in<br />
de hoofdstukken 2 tot en met 12 kan door Onze Minister worden gemandateerd<br />
aan de hoofddirecteur personeel van het Ministerie van Defensie.<br />
C. Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. In het eerste lid wordt “commandant operationeel commando” vervangen<br />
door: Onze Minister.<br />
2. Onderdeel g van het eerste lid komt te luiden: de loopbaanmogelijkheden<br />
die de militair heeft.<br />
D. Artikel 7, tweede lid, komt te luiden:<br />
2. Bij ministeriële regeling kan voor specifieke categorieën personeel worden<br />
bepaald dat de duur van de in het eerste lid genoemde verplichting wordt<br />
verminderd.<br />
E. Artikel 9 komt te luiden:<br />
Artikel 9 Proeftijd<br />
1. Aan een aanstelling is een proeftijd van zes kalendermaanden verbonden.<br />
2. Wanneer sprake is van een hernieuwde aanstelling van een gewezen militair,<br />
kan door Onze Minister worden afgeweken van het eerste lid, waarbij de<br />
proeftijd maximaal drie kalender maanden bedraagt.<br />
F. In artikel 12, onderdeel b, wordt “krijgsmachtdeel” vervangen door: operationeel<br />
commando.<br />
G. Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 2 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
Artikel 12a Wijziging van bestemming en indeling<br />
1. De militair kan door Onze Minister worden bestemd voor een andere functie<br />
of groep van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd:<br />
a. op zijn aanvraag, binnen het operationeel commando waarbij hij is ingedeeld;<br />
b. op zijn aanvraag, bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling<br />
bij dat operationeel commando kan plaatsvinden;<br />
c. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang<br />
van de dienst binnen het operationeel commando waar hij is ingedeeld;<br />
d. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang<br />
van de dienst bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling bij<br />
dat operationeel commando kan plaatsvinden.<br />
2. Bij toepassing van het eerste lid wordt gewijzigd hetgeen ingevolge artikel<br />
12, onderdelen b en e en in voorkomend geval onderdeel g, in de aanstellingsbeschikking<br />
is opgenomen.<br />
H. De hoofdstukken 3 en 4 komen te luiden:<br />
Hoofdstuk 3 Opleiding, functietoewijzing en bevordering en loopbaanbegeleiding<br />
Paragraaf 1 Opleidingen<br />
Artikel 13 Initiële opleidingen<br />
De militair wordt door Onze Minister bij aanstelling in beginsel aangewezen<br />
voor het volgen van een initiële opleiding. Deze opleiding is ten minste gericht<br />
op het verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste<br />
functie(s) waarvoor hij is bestemd.<br />
Artikel 14 Functieopleidingen<br />
1. De militair wordt voor het verkrijgen van benodigde kennis en vaardigheden<br />
door Onze Minister aangewezen voor:<br />
a. een opleiding benodigd voor de vervulling van zijn huidige functie of voor<br />
een vervolgfunctie die past binnen de groep van functies waarbinnen hij zijn<br />
loopbaan vervult;<br />
b. een opleiding benodigd voor de vervulling van functies in een andere groep<br />
van functies dan waarvoor hij is bestemd.<br />
2. Onze Minister vergoedt de aan een functieopleiding verbonden kosten.<br />
Artikel 15 Loopbaanopleidingen<br />
1. De militair kan met inachtneming van artikel <strong>28</strong>a door Onze Minister worden<br />
aangewezen voor een opleiding gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden<br />
die nodig zijn voor het vervullen van functies waaraan een hogere<br />
rang is verbonden dan de militair bekleedt.<br />
2. Onze Minister vergoedt de aan een loopbaanopleiding verbonden kosten.<br />
Artikel 16 Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling<br />
1. De militair wordt op zijn aanvraag door Onze Minister aangewezen voor<br />
een opleiding die ziet op zijn persoonlijke ontwikkeling ten behoeve van de<br />
verbreding van zijn loopbaanmogelijkheden binnen Defensie. De aanvraag<br />
gaat vergezeld met een advies van de loopbaanbegeleider.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 3 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
2. Onze Minister vergoedt de aan een opleiding in het kader van de persoonlijke<br />
ontwikkeling verbonden noodzakelijke kosten, die voor rekening van de<br />
militair komen.<br />
3. Wanneer de opleiding dan wel de noodzakelijke voorbereiding daarop<br />
plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair, wordt hij door Onze Minister<br />
hiervoor vrijgesteld van arbeid. Indien zwaarwegende redenen van dienstbelang<br />
dit noodzakelijk maken, kan de vrijstelling van arbeid door Onze Minister<br />
tijdelijk worden opgeheven.<br />
Artikel 16a Opleidingen, gericht op een loopbaan buiten Defensie<br />
1. De militair kan een aanvraag indienen bij Onze Minister om te worden aangewezen<br />
voor een opleiding, gericht op een loopbaan buiten het ministerie<br />
van Defensie. De aanvraag moet vergezeld gaan van een advies van de loopbaanbegeleider<br />
of, wanneer sprake is van een extern bemiddelingstraject, als<br />
bedoeld in artikel 31a, van een advies van het Dienstencentrum externe bemiddeling<br />
defensiepersoneel.<br />
2. Bij een besluit van Onze Minister tot aanwijzing, bedoeld in het eerste lid,<br />
wordt rekening gehouden met:<br />
a. het bij de aanvraag gevoegde advies van de loopbaanbegeleider of van het<br />
Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel;<br />
b. de beroepswensen van de militair;<br />
c. de arbeidsmarkt relevantie van de gewenste opleiding en de verhouding tot<br />
het werkervarings- en opleidingsniveau van de militair.<br />
3. Wanneer de opleiding is gericht op het voortzetten van de loopbaan buiten<br />
Defensie binnen het functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam<br />
is, en op een vergelijkbaar werkniveau worden de kosten voor de opleiding<br />
volledig vergoed.<br />
4. Wanneer de opleiding is gericht op het voortzetten van de loopbaan buiten<br />
Defensie buiten het functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam is,<br />
dan wel op een hoger werkniveau worden de kosten voor de opleiding vergoed<br />
tot bij ministeriële regeling vast te stellen maximum bedragen.<br />
5. Wanneer de opleiding niet kan worden afgerond voordat ontslag plaatsvindt<br />
op grond van artikel 39, tweede lid, onder i, kan, in voorkomend geval in<br />
afwijking van artikel 29a tot en met 29c, de ingangsdatum van het ontslag<br />
door Onze Minister met instemming van de militair worden opgeschort tot:<br />
a. de opleiding is afgerond, wanneer sprake is van een opleiding, als bedoeld<br />
in het derde lid;<br />
b. uiterlijk twaalf maanden na de oorspronkelijke ontslagdatum, wanneer<br />
sprake is van een opleiding, als bedoeld in het vierde lid.<br />
6. Wanneer bemiddeling van de militair op basis van artikel 31a van dit besluit<br />
binnen het functiegebied en op een vergelijkbaar werkniveau, waarin de militair<br />
bij Defensie werkzaam is, niet mogelijk is, en de militair aangeeft een opleiding,<br />
als bedoeld in het vierde lid, te willen volgen, zijn het derde en vijfde<br />
lid, onder a, van overeenkomstige toepassing zijn op deze opleiding.<br />
7. Met instemming van de militair kan door Onze Minister worden afgeweken<br />
van het vierde en vijfde lid, onder b, waar het gaat om maximale duur van de<br />
voortzetting van het dienstverband met het oog op de afronding van de opleiding<br />
en daarmee samenhangende vergoeding van de kosten.<br />
8. Wanneer de opleiding plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair,<br />
wordt hij door Onze Minister hiervoor vrijgesteld van arbeid, tenzij dit op grond<br />
van zwaarwegende redenen van dienstbelang niet mogelijk is.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 4 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien<br />
van dit artikel.<br />
Artikel 16b Vrijstellen van een opleiding of delen daarvan<br />
Onze Minister kan de militair vrijstelling verlenen van een opleiding, bedoeld<br />
in artikel 13 tot en met 16, of delen daarvan, indien blijkt dat reeds over de<br />
benodigde kennis en vaardigheid wordt beschikt.<br />
Artikel 16c Aanvraag voorschot<br />
Aan de militair kan op diens aanvraag een voorschot worden verstrekt voor<br />
de door hem te maken kosten voor een opleiding, bedoeld in artikel 16 en<br />
16a.<br />
Artikel 16d Ontheffing van een opleiding<br />
De militair, die is aangewezen voor het volgen van een opleiding, bedoeld in<br />
artikel 13 tot en met 16, kan daarvan door Onze Minister worden ontheven,<br />
indien hij niet voldoet aan de voor de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing<br />
in het belang van de dienst of van de militair noodzakelijk is.<br />
Artikel 16e Terugbetalingsverplichting opleidingskosten<br />
1. Aan de aanwijzing voor een opleiding, bedoeld in artikel 13 tot en met 16a,<br />
kan door Onze Minister de verplichting worden verbonden tot gehele of gedeeltelijke<br />
terugbetaling van de kosten van de opleiding, indien de militair na<br />
het verstrijken van de voor hem geldende proeftijd:<br />
a. in verband met aan hem te verwijten omstandigheden wordt ontheven van<br />
de opleiding;<br />
b. in verband met aan hem te verwijten omstandigheden wordt ontheven van<br />
de functie waarvoor hij is opgeleid;<br />
c. uit de dienst wordt ontslagen, op grond van artikel 39, eerste lid of tweede<br />
lid, onder e, ten 1 e , h, j, k, l, m of n, of artikel 45.<br />
2. Bij de berekening van het terug te betalen bedrag wordt uitgegaan van een<br />
evenwichtige verdeling van risico's tussen werkgever en werknemer.<br />
3. Het bedrag van de terugbetalingsverplichting in geval van een initiële opleiding,<br />
bedoeld in artikel 13, wordt naar evenredigheid verminderd naarmate<br />
de termijn van de hem op basis van artikel 12k van de Militaire Ambtenarenwet<br />
1931 opgelegde verplichting is verstreken met dien verstande dat de<br />
periode van de proeftijd hierbij meetelt.<br />
4. Het door de militair terug te betalen bedrag wordt als volgt vastgesteld:<br />
a. voor het deel van de opleiding dat is gevolgd binnen het Ministerie van Defensie:<br />
overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde kosten van die<br />
opleiding per cursist;<br />
b. voor het deel van de opleiding dat is gevolgd buiten het Ministerie van Defensie:<br />
de opleidingskosten die rechtstreeks door het Ministerie van Defensie<br />
aan die onderwijsinstelling zijn betaald;<br />
c. de militaire inkomsten die volgens het Inkomstenbesluit militairen zijn ontvangen<br />
tijdens een:<br />
(1) opleiding, die is gevolgd bij een externe onderwijsinstelling, met volledige<br />
vrijstelling van het verrichten van arbeid: over de werkdagen voor de volle<br />
duur van die opleiding waarop de militair is vrijgesteld van werkzaamheden<br />
en diensten als militair,<br />
(2) opleiding, die is gevolgd bij een externe onderwijsinstelling, met gedeeltelijke<br />
vrijstelling van het verrichten van arbeid: over de werkdagen van die op-<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 5 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
leiding waarop de militair is vrijgesteld van werkzaamheden en diensten als<br />
militair,<br />
verminderd met het minimumloon over die periode, vastgesteld conform hetgeen<br />
is bepaald bij en krachtens de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag;<br />
5. De militair op wie een terugbetalingsverplichting rust, wordt ontslagen van<br />
die verplichting, indien hij bij ontslag op aanvraag, als bedoeld in artikel 39,<br />
eerste lid, binnen zes maanden na dat ontslag wordt aangesteld als ambtenaar<br />
bij het Ministerie van Defensie.<br />
6. Het door de militair terug te betalen bedrag dient direct, wanneer een omstandigheid,<br />
als bedoeld in het eerste lid, zich voordoet, en in beginsel in één<br />
termijn te worden voldaan. Onze Minister kan een afbetalingsregeling treffen.<br />
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien<br />
van de uitvoering van dit artikel.<br />
Paragraaf 2 Functietoewijzing<br />
Artikel 17 Functietoewijzing en ontheffing uit de functie<br />
1. Functietoewijzing en ontheffing uit een functie geschiedt door Onze Minister.<br />
2. De functie wordt in beginsel voor minimaal twee jaar en maximaal drie jaar<br />
toegewezen. De duur van de functievervulling kan met instemming van de militair<br />
worden verlengd tot een maximum van vijf jaar.<br />
3. De militair is gehouden de hem toegewezen functie te vervullen.<br />
4. Gedurende de eerste twee jaar van functievervulling komt de militair in beginsel<br />
niet in aanmerking voor plaatsing op een andere functie.<br />
5. Na ontheffing uit de functie volgt in beginsel functietoewijzing of bestemming<br />
voor een functieopleiding.<br />
6. Indien de militair buiten staat is de hem toegewezen functie te vervullen,<br />
kunnen daaraan door Onze Minister consequenties worden verbonden.<br />
7. In afwijking van het tweede lid kan voor bij ministeriële regeling aan te wijzen<br />
specifieke functiegroepen de functievervullingsduur worden vastgesteld<br />
tot een maximum van zeven jaar. In geval van een afwijkende functievervullingsduur<br />
van meer dan vijf jaar, kan tevens een van het vierde lid afwijkende<br />
termijn worden vastgesteld tot een maximum van vier jaar.<br />
Artikel 18 Belangstellingsregistratie<br />
1. De militair wordt in de gelegenheid gesteld zijn voorkeur kenbaar te maken<br />
voor te vervullen functies. Hiertoe worden in ieder geval de beschikbare functies<br />
bekend gesteld.<br />
2. Bij de bekendstelling van functies worden in ieder geval vermeld:<br />
a. de functie-eisen;<br />
b. een indicatie van de datum waarop de functie voor toewijzing in aanmerking<br />
komt.<br />
Artikel 19 Opbouw van kennis en ervaring<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 6 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
1. Om voor een functie in aanmerking te komen moet de militair voldoen aan<br />
de gestelde eisen over de opbouw van kennis, ervaring en vaardigheden.<br />
2. Tot de in het eerste lid bedoelde eisen worden in ieder geval gerekend:<br />
a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden<br />
en vooropleidingen;<br />
b. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;<br />
c. de eventuele voor de functievervulling en voor bepaalde functiegroepen<br />
vereiste competenties;<br />
d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.<br />
Artikel 20 Beslissing tot functietoewijzing<br />
1. Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing wordt in ieder geval<br />
rekening gehouden met de volgende factoren:<br />
a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en<br />
in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle<br />
functies;<br />
b. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel<br />
<strong>28</strong>a;<br />
c. de beschikbaarheid van de militair;<br />
d. de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding<br />
van de loopbaan van de militair over verschillende functies;<br />
e. de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.<br />
2. Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing worden in ieder geval<br />
de volgende kandidaten in ogenschouw genomen:<br />
a. de militairen, voor wie een voorkeurspositie geldt, omdat zij in aanmerking<br />
komen voor ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, onder f;<br />
b. andere bepaalde categorieën militairen aan wie een voorkeurspositie is<br />
toegekend;<br />
c. de militair die zijn voorkeur voor de functie heeft kenbaar gemaakt;<br />
d. militairen die in het kader van een reorganisatie zijn aangemerkt als herplaatsingkandidaat<br />
en die voor de vervulling van de vacante functie zijn voorgedragen;<br />
e. militairen die op grond van organisatiebelang geschikt worden geacht voor<br />
de functie, met inbegrip van de militair die op grond van het gevoerde loopbaanbeleid<br />
voor toewijzing van de functie in aanmerking komt.<br />
3. Bij de bekwaamheid en geschiktheid van de militair, bedoeld in het eerste<br />
lid onder e worden in beginsel in beschouwing genomen:<br />
a. de mate waarin de militair voldoet aan de functie-eisen als bedoeld in artikel<br />
19;<br />
b. de uitkomst van functioneringsgesprekken, als bedoeld in artikel <strong>28</strong>;<br />
c. de uitkomst van loopbaangesprekken, als bedoeld in artikel <strong>28</strong>a;<br />
d. de voor het besluit tot functietoewijzing relevante beoordelingen, als bedoeld<br />
in artikel <strong>28</strong>b.<br />
Artikel 21 Bekendmaking van functietoewijzing<br />
1. Onze Minister stelt de betrokken militair indien mogelijk zes maanden voor<br />
de datum van ingang van de functievervulling, in kennis van het besluit tot<br />
functietoewijzing onder vermelding van:<br />
a. de functie;<br />
b. de standplaats;<br />
c. de datum van ingang;<br />
d. een indicatie van de duur van functievervulling.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 7 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
2. Van de termijn, genoemd in het eerste lid, kan door Onze Minister worden<br />
afgeweken tot een termijn van ten minste twee maanden, indien naar zijn<br />
oordeel het dienstbelang hiertoe noodzaakt.<br />
3. In afwijking van het eerste lid wordt voor in het buitenland geplaatste militairen<br />
in beginsel een termijn van 12 maanden met een ondergrens van 9<br />
maanden gehanteerd, indien zij na hun buitenlandse plaatsing een functie in<br />
Nederland gaan vervullen.<br />
Artikel 22 Waarneming<br />
1. De militair kan door Onze Minister eenmaal tijdens een functievervulling<br />
voor een periode van maximaal 12 maanden worden belast met de volledige<br />
waarneming van een functie. Onder volledige waarneming van een functie<br />
wordt verstaan: het op aanwijzing van Onze Minister in de plaats van de eigen<br />
functie uitoefenen van het volledige samenstel van werkzaamheden van<br />
een andere functie.<br />
2. Voorts kan de militair eenmaal tijdens een functievervulling door Onze Minister<br />
voor een periode van in beginsel maximaal 12 maanden, naast het blijven<br />
vervullen van zijn eigen functie, worden belast met de waarneming van<br />
een deel van het samenstel van werkzaamheden, verbonden aan een andere<br />
functie dan die aan hem is toegewezen.<br />
3. In beginsel kan een militair alleen worden belast met de waarneming van<br />
een functie waaraan zijn eigen rangsniveau of het naasthogere rangsniveau<br />
is verbonden.<br />
4. De militair wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van het besluit hem<br />
te belasten met de waarneming van een functie indien de waarneming voorzienbaar<br />
langer dan 30 dagen zal duren. Hierbij wordt vermeld:<br />
a. de functie die wordt waargenomen;<br />
b. of er sprake is van volledige of gedeeltelijke waarneming;<br />
c. indien het een gedeeltelijke waarneming betreft, welk gedeelte van de functie<br />
niet wordt waargenomen;<br />
d. de datum van aanvang en de vermoedelijke einddatum van de waarneming;<br />
e. de mogelijkheid dat de waarneming eerder kan eindigen dan<br />
de aangegeven vermoedelijke einddatum.<br />
f. het feit of een toelage wordt toegekend als bedoeld in artikel 11 van het Inkomstenbesluit<br />
militairen.<br />
5. De commandant van de in het tweede lid bedoelde militair draagt er zorg<br />
voor dat de combinatie van de waar te nemen werkzaamheden en de eigen<br />
werkzaamheden de belasting van één functie niet overschrijdt.<br />
Artikel 23 Ontheffing van de functie-eisen<br />
1. Onze Minister kan de militair ontheffen van de eisen die aan de hem toe te<br />
wijzen functie zijn verbonden wanneer het onder bijzondere omstandigheden<br />
onmogelijk is gebleken de militair tijdig aan te wijzen voor een opleiding als<br />
bedoeld in artikel 14, eerste lid en artikel 15 eerste lid.<br />
2. De in het eerste lid genoemde ontheffing geldt voor de duur dat de militair<br />
de opleiding nog niet heeft voltooid.<br />
3. Onze Minister stelt de militair met voorrang in de gelegenheid de voor de<br />
vervulling van de hem toegewezen functie noodzakelijke opleidingen te volgen.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 8 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
Paragraaf 3 Bevordering<br />
Artikel 24 Bevordering<br />
1. Bij koninklijk besluit geschiedt de bevordering van:<br />
a. een militair met een rang beneden de rang van luitenant ter zee der derde<br />
klasse/tweede luitenant tot een officiersrang;<br />
b. een militair die een officiersrang bekleedt;<br />
c. een lid van het Koninklijk Huis;<br />
d. een militair die behoort tot het Militaire huis van Hare Majesteit de Koningin;<br />
e. een militair tot de rang van commandeur/brigadegeneraal/commodore of<br />
tot een hogere rang.<br />
2. De bevoegdheid tot de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bevordering<br />
kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister worden toegekend.<br />
3. De overige bevorderingen geschieden door Onze Minister.<br />
4. Aan de militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is<br />
verbonden dan de rang die hij bekleedt, wordt met ingang van de datum van<br />
ingang van functievervulling die hogere rang toegekend. Het toekennen van<br />
die rang kan tevens, voor een korte periode van voorbereiding, daaraan voorafgaand<br />
geschieden.<br />
5. In afwijking van het vierde lid kan aan de militair in bijzondere gevallen tijdelijk<br />
een hogere rang worden toegekend dan die welke hij bekleedt indien:<br />
a. het gewenste optreden van de militair daartoe noodzaakt en het optreden<br />
een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de functie<br />
b. de militair wordt ingezet in het kader van een vredesoperatie als bedoeld in<br />
artikel 2, onderdeel c, en hij niet voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 19.<br />
6. De in het vijfde lid bedoelde militair keert van rechtswege terug tot de rang<br />
of klasse die hij daarvoor bekleedde indien de reden tot het toekennen van de<br />
hogere rang vervalt.<br />
7. De navolgende bevorderingen kunnen geschieden in afwijking van het vierde<br />
lid:<br />
a. bij de Koninklijke marine: de bevorderingen in de stand van matroos en de<br />
bevordering van de luitenant ter zee der derde klasse tot luitenant ter zee der<br />
tweede klasse;<br />
b. bij de Koninklijke landmacht: de bevorderingen in de stand van soldaat, de<br />
bevordering van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering van<br />
sergeant/wachtmeester tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse en de<br />
bevordering van tweede luitenant tot eerste luitenant;<br />
c. bij de Koninklijke luchtmacht: de bevorderingen in de stand van soldaat, de<br />
bevorderingen van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering<br />
van sergeant tot sergeant der eerste klasse en de bevordering van tweede<br />
luitenant tot eerste luitenant.<br />
d. bij de Koninklijke marechaussee: de bevorderingen in de stand van marechaussee<br />
der vierde en derde klasse; de bevordering van marechaussee der<br />
tweede klasse tot marechaussee der eerste klasse, de bevordering van de<br />
wachtmeester tot wachtmeester der eerste klasse en de bevordering van<br />
tweede luitenant tot eerste luitenant;<br />
8. Indien een militair die een rang tijdelijk bekleedt, overlijdt, wordt hij geacht<br />
de tijdelijke rang effectief te hebben bekleed op het tijdstip van zijn overlijden.<br />
Artikel 24a Bevordering bij functiewaardering<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 9 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
1. Indien naar aanleiding van de uitkomst van een functiewaarderingsonderzoek<br />
bij een bestaande functie sprake is van een verhoging van de rang die<br />
wordt verbonden aan de functie, wordt de militair, die deze functie vervult, bevorderd<br />
tot deze hogere rang.<br />
2. De datum van ingang van de bevordering als bedoeld in het eerste lid is de<br />
datum waarop de aanvraag tot het houden van een functiewaarderingsonderzoek<br />
is aangeboden aan het hoofd van het defensieonderdeel.<br />
Artikel 24b Bevorderingen tijdens opleiding en in verband met ervaringsopbouw<br />
1. De militair kan tijdens een initiële opleiding door Onze Minister worden bevorderd<br />
wegens het afsluiten van de opleiding of een gedeelte daarvan.<br />
2. Onze Minister kan aan de militair tijdens een opleiding een titulaire rang of<br />
een rang tijdelijk toekennen.<br />
3. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke landmacht, de Koninklijke luchtmacht<br />
of de Koninklijke marechaussee wordt in verband met opgedane ervaring<br />
of de gevolgde opleiding bevorderd tot:<br />
a. eerste luitenant wanneer hij de effectieve rang van tweede luitenant gedurende<br />
twee jaren heeft bekleed.<br />
b. sergeant/wachtmeester der eerste klasse wanneer hij de effectieve rang<br />
van sergeant/wachtmeester gedurende vier jaren heeft bekleed<br />
c. korporaal/marechaussee der eerste klasse wanneer hij de effectieve rang<br />
van korporaal dan wel marechaussee der tweede klasse gedurende twee jaren<br />
heeft bekleed.<br />
d. soldaat der eerste klasse wanneer hij de effectieve stand van soldaat der<br />
tweede klasse gedurende één jaar heeft bekleed en zijn initiële opleiding met<br />
goed gevolg heeft afgerond dan wel zijn initiële opleiding niet heeft kunnen afronden<br />
in verband met een niet voor zijn rekening of risico komende omstandigheid;<br />
e. marechaussee der tweede klasse wanneer hij zijn initiële opleiding met<br />
goed gevolg heeft afgerond.<br />
4. De militair voldoet aan de in het derde lid genoemde ervaringseis indien de<br />
militair gedurende de in dat lid genoemde en voor zijn aanstellingscategorie<br />
en functieniveau geldende periode op voldoende wijze heeft gefunctioneerd.<br />
Daarbij wordt rekening gehouden met de bekwaamheid en geschiktheid, als<br />
bedoeld in artikel 20, derde lid. De duur van de genoemde periode kan in geval<br />
van onvoldoende functioneren worden verlengd met ten hoogste een jaar.<br />
5. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke marine, wordt in verband met opgedane<br />
ervaring bevorderd tot korporaal wanneer hij is aangewezen voor een<br />
loopbaanopleiding tot onderofficier en deze met goed gevolg heeft afgerond.<br />
6. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke marine, die is aangewezen voor een<br />
loopbaanopleiding tot officier wordt bevorderd tot:<br />
a. tijdelijk luitenant ter zee der 3e klasse/tweede luitenant wanneer hij het<br />
theoretische deel van die functie- of loopbaanopleiding met goed gevolg heeft<br />
afgerond;<br />
b. luitenant ter zee der 2e klasse/eerste luitenant wanneer hij de gehele functie-<br />
of loopbaanopleiding met goed gevolg heeft afgerond.<br />
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor bevordering<br />
tijdens of aansluitend op een opleiding dan wel op grond van ervaringsopbouw.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina <strong>10</strong> van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
Artikel 24c Akte van bevordering<br />
Aan de militair die is bevorderd, wordt als akte van bevordering een afschrift<br />
van of uittreksel uit het betreffende besluit tot bevordering uitgereikt. In een<br />
akte inzake een tijdelijke bevordering als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, en artikel<br />
24b, tweede lid, worden de reden en het tijdelijke karakter van die bevordering<br />
uitdrukkelijk vermeld.<br />
Artikel 25 Overgangsbeleid bevordering tot sergeant bij de Koninklijke<br />
Marine<br />
1. De militair ingedeeld bij Koninklijke marine die op 9 december 2003 de<br />
rang van korporaal bekleedde zal, indien hij 12 jaren die rang heeft bekleed,<br />
bij voorrang een functie worden toegewezen waaraan de rang van sergeant is<br />
verbonden, voor zover een dergelijke functie beschikbaar is, met dien verstande<br />
dat een dergelijke functietoewijzing niet kan geschieden binnen een<br />
termijn van twee jaar voor de dag waarop hem ontslag als bedoeld in artikel<br />
39a, onder a, zal worden verleend.<br />
2. Indien het niet mogelijk is om de militair, bedoeld in het eerste lid, een functie<br />
toe te wijzen waaraan de rang van sergeant is verbonden, wordt hij, op het<br />
moment dat hij de rang van korporaal 15 jaar heeft bekleed, bevorderd tot<br />
sergeant.<br />
3. De militair ingedeeld bij de Koninklijke marine, die op 9 december 2003 de<br />
rang van korporaal bekleedde en aan wie twee jaar voor de dag waarop hem<br />
ontslag als bedoeld in artikel 39a onder a, zal worden verleend, nog geen<br />
functie is of kan worden toegewezen waaraan de rang van sergeant is verbonden,<br />
wordt niettemin bevorderd tot sergeant.<br />
4. Om voor toewijzing van een functie waaraan de rang van sergeant is verbonden,<br />
als bedoeld in het eerste lid, dan wel voor bevordering tot sergeant,<br />
als bedoeld in het tweede en derde lid, in aanmerking te komen dient de militair<br />
te voldoen aan de gestelde eisen als bedoeld in artikel 19.<br />
Artikel 26 Behoud toegekende effectieve rang<br />
1. In bijzondere gevallen en voor ten hoogste achttien maanden kan aan de<br />
militair een functie worden toegewezen waaraan een lagere rang is verbonden<br />
dan de effectieve rang die hij bekleedt.<br />
2. De in het eerste lid bedoelde militair, alsmede de militair die is aangewezen<br />
voor het volgen van een opleiding, behoudt zijn rang.<br />
Paragraaf 4 Functie- en l loopbaanbegeleiding<br />
Artikel 27 Informatie tijdens de loopbaan<br />
De militair wordt tijdens zijn loopbaan geïnformeerd over:<br />
a. de inhoud van de door de militair te vervullen functie, aan de hand van een<br />
functie-introductiegesprek;<br />
b. de wijze van functioneren, aan de hand van een functioneringsgesprek en<br />
in voorkomend geval een beoordeling;<br />
c. de loopbaanmogelijkheden, aan de hand van een loopbaangesprek;<br />
d. de wijze waarop de selectie voor doorstroom naar fase drie plaatsvindt.<br />
Artikel <strong>28</strong> Functioneringsgesprek<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 11 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
1. Aan de wijze waarop de militair - aangesteld bij het beroepspersoneel -<br />
functioneert wordt ten minste eenmaal per jaar aandacht besteed in een functioneringsgesprek.<br />
Met de militair, aangesteld bij het reservepersoneel, wordt<br />
door de commandant, in beginsel ten minste eenmaal per drie jaar een functioneringsgesprek<br />
gehouden.<br />
2. Indien een militair naast de uit zijn functie voortvloeiende arbeid andere<br />
opgedragen arbeid heeft verricht, wordt tevens aan de wijze waarop hij die<br />
arbeid heeft verricht, aandacht besteed.<br />
3. Onverminderd het eerste lid wordt een functioneringsgesprek gehouden indien<br />
daartoe de behoefte wordt aangegeven door de militair of door de functionele<br />
chef. Hierbij geldt dat sprake moet zijn van een dienstverhouding van<br />
ten minste twee maanden.<br />
4. Aan het functioneringsgesprek wordt deelgenomen door de militair en<br />
diens functionele chef.<br />
5. Op initiatief van een van de deelnemers aan het functioneringsgesprek<br />
kunnen een of meer andere personen deelnemen aan het gesprek, mits dit uiterlijk<br />
een week voordat het gesprek plaatsvindt, wordt gemeld aan de andere<br />
deelnemer(s) aan het gesprek.<br />
6. Het functioneringsgesprek is ten minste gericht op de navolgende onderdelen:<br />
a. het functioneren en de werkomstandigheden van de militair in de omgeving<br />
waarin hij zijn functie vervult, waarbij aandacht wordt besteed aan de functionele,<br />
wederzijdse relatie tussen de militair en zijn functionele chef, de verhouding<br />
tussen de getoonde kennis en vaardigheden en de functie-eisen;<br />
b. de toetsing in hoeverre eerder gemaakte afspraken zijn nagekomen;<br />
c. de persoonlijke ontwikkeling van de militair in zijn huidige functie;<br />
d. andere onderwerpen, waaronder in ieder geval sociale aspecten van leiderschap<br />
en het levensfasebeleid.<br />
7. De functionele chef legt een samenvatting van de inhoud van het gesprek<br />
alsmede de gemaakte afspraken en besproken aandachtspunten vast in het<br />
bij ministeriële regeling vast te stellen functioneringsgesprekformulier. Het<br />
formulier wordt voor een correcte weergave daarvan door de militair en de<br />
functionele chef ondertekend, waarna de militair een afschrift van het formulier<br />
ontvangt. De samenvatting van de inhoud van het gesprek, de gemaakte<br />
afspraken en de besproken aandachtspunten worden in het personeelsdossier<br />
opgelegd.<br />
8. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />
houden van functioneringsgesprekken.<br />
Artikel <strong>28</strong>a Loopbaangesprek<br />
1. Met de militair die zich in loopbaanfase één bevindt:<br />
a. wordt in ieder geval een jaar voor het einde van loopbaanfase één een<br />
loopbaangesprek gevoerd door de loopbaanbegeleider;<br />
b. wordt daarnaast op zijn aanvraag een loopbaangesprek gevoerd door de<br />
loopbaanbegeleider.<br />
2. Met de militair die zich in loopbaanfase twee of drie bevindt wordt tijdens<br />
elke functievervulling, maar ten minste eenmaal per drie jaar, minimaal één<br />
loopbaangesprek gevoerd door de loopbaanbegeleider.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 12 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
3. Op verzoek van de militair kan een derde persoon deelnemen aan het<br />
loopbaangesprek.<br />
4. In het loopbaangesprek wordt ten minste aan de volgende aspecten aandacht<br />
besteed:<br />
a. de loopbaanwensen van de militair;<br />
b. de kansen en mogelijkheden binnen het door hem gevolgde loopbaanpad;<br />
c. de kansen en mogelijkheden bij het mogelijk wijzigen van het loopbaanpad;<br />
d. de ontwikkelpunten inzake kennis, ervaring en competenties, gericht op het<br />
vervolg van de loopbaan.<br />
5. Indien het een militair betreft die een functie in fase twee vervult, wordt<br />
daarnaast aandacht besteed aan de kansen en mogelijkheden voor het vervolgen<br />
van de loopbaan in fase drie in afwachting van het doorstroombesluit.<br />
6. Afspraken die in het loopbaangesprek worden gemaakt, worden vastgelegd<br />
in het bij ministeriële regeling vast te stellen persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />
Het formulier wordt ondertekend door de militair, de loopbaanbegeleider<br />
en de commandant operationeel commando.<br />
7. De afspraken uit het persoonlijk ontwikkelplan, als bedoeld in het zesde lid,<br />
zijn bindend, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich verzet tegen uitvoering<br />
van de gemaakte afspraken.<br />
8. Indien de in het zesde lid genoemde afspraken niet kunnen worden uitgevoerd<br />
om zwaarwegende redenen van dienstbelang, biedt de commandant<br />
van het operationeel commando, waarbij de militair is ingedeeld, binnen één<br />
jaar, vanaf het moment dat duidelijk wordt dat de oorspronkelijke afspraak<br />
niet wordt uitgevoerd, een gelijkwaardig alternatief aan.<br />
9. Wanneer de in het zevende lid genoemde afspraken niet zijn nagekomen<br />
en de militair van mening is dat geen gelijkwaardig alternatief, als bedoeld in<br />
het achtste lid, is aangeboden kan hij zich binnen vier weken wenden tot een<br />
door Onze Minister in te stellen commissie van advies voor een mogelijke oplossing.<br />
<strong>10</strong>. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />
houden van loopbaangesprekken en het opstellen, vaststellen en nakomen<br />
van de afspraken, vastgelegd in het persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />
Artikel <strong>28</strong>b Beoordeling<br />
1. In dit artikel wordt verstaan onder:<br />
a. eerste beoordelaar:<br />
de functionele chef van de militair;<br />
b. tweede beoordelaar:<br />
de commandant van de militair. In het geval de commandant de eerste beoordelaar<br />
is, treedt in beginsel de functionele chef van de commandant op als<br />
tweede beoordelaar.<br />
2. Indien de militair of zijn commandant dit wenselijk vindt wordt een beoordeling<br />
over het functioneren van de militair opgemaakt. De militair kan hiertoe<br />
een aanvraag indienen bij zijn commandant.<br />
3. Onze Minister kan opdracht geven tot het opmaken van een beoordeling.<br />
4. In de beoordeling wordt een oordeel gegeven over de wijze waarop de militair<br />
zijn functie, inclusief eventueel andere opgedragen werkzaamheden,<br />
heeft vervuld gedurende het beoordelingstijdvak. De beoordeling wordt gebaseerd<br />
op concrete handelingen, resultaten en gedragingen van de te beoor-<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 13 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
delen militair. Daarbij kunnen ook omstandigheden worden meegewogen buiten<br />
de dienst die van invloed zijn geweest op het vervullen van de functie.<br />
5. Het beoordelingstijdvak, waarin ten minste één functioneringsgesprek heeft<br />
plaatsgevonden, bedraagt ten minste zes maanden en maximaal 2 jaren. Per<br />
kalenderjaar kan slechts één beoordeling worden opgemaakt.<br />
6. De beoordeling wordt opgemaakt door de eerste beoordelaar en vastgelegd<br />
in het bij ministeriële regeling vast te stellen beoordelingsformulier.<br />
7. Na het opstellen van de beoordeling wordt deze besproken met de militair.<br />
De militair ontvangt een afschrift van de beoordeling waarna hij twee weken<br />
de tijd heeft om bedenkingen kenbaar te maken bij de tweede beoordelaar.<br />
Deze termijn kan op verzoek van de militair met twee weken worden verlengd.<br />
8. De tweede beoordelaar neemt de beoordeling en de eventueel daartegen<br />
ingediende bedenkingen in beschouwing en stelt de beoordeling vast. De militair<br />
ontvangt een afschrift van de vastgestelde beoordeling.<br />
9. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />
opmaken en vaststellen van beoordelingen.<br />
Hoofdstuk 4 Doorstroom naar fase drie<br />
Artikel 29 Maximum aantal militairen in een bepaalde rang<br />
Onze Minister stelt het aantal militairen vast dat een bepaalde rang mag bekleden.<br />
Artikel 29a Soldaten<br />
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder soldaten: bij de<br />
Koninklijke landmacht en luchtmacht: soldaten der 1 e , 2 e en 3 e klasse.;<br />
2. Voor soldaten bedraagt de maximum looptijd in rang in totaal acht jaren.<br />
3. Onverminderd het tweede lid vervullen soldaten een functie in fase twee tot<br />
uiterlijk hun dertigste jaar.<br />
4. Soldaten komen niet in aanmerking voor doorstroom naar functievervulling<br />
in fase drie.<br />
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit<br />
artikel en kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld<br />
over een afwijkende maximale looptijd in rang of een afwijkende leeftijdsgrens.<br />
Artikel 29b Korporaals en overeenkomstige rangen<br />
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder korporaals en overeenkomstige<br />
rangen:<br />
a. bij de Koninklijke marine: matrozen der 1 e klasse en mariniers der 1 e klasse;<br />
b. bij de Koninklijke landmacht en luchtmacht: korporaals en korporaals der 1<br />
klasse;<br />
c. bij de Koninklijke marechaussee: marechaussees der 1 e en 2 e klasse.<br />
2. Voor marechaussees der 1 e en 2 e klasse bedraagt de maximum looptijd in<br />
rang in totaal zes jaren.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 14 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
3. Onverminderd het tweede lid vervullen korporaals en overeenkomstige<br />
rangen een functie in fase twee tot uiterlijk hun tweeëndertigste jaar.<br />
4. Korporaals of militairen met een overeenkomstige rang komen niet in aanmerking<br />
voor doorstroom naar functievervulling in fase drie.<br />
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit<br />
artikel en kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld<br />
over een afwijkende maximale looptijd in rang of een afwijkende leeftijdsgrens.<br />
Artikel 29c Onderofficieren en officieren<br />
1. Onderofficieren en officieren vervullen een functie in fase twee tot uiterlijk<br />
hun vijfendertigste jaar.<br />
2. Bij ministeriële regeling kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels<br />
worden gesteld over een afwijkende leeftijdsgrens.<br />
Artikel 30 Doorstroom naar fase drie<br />
1. Met inachtneming van de leeftijdsgrenzen, genoemd in artikel 29a, 29b en<br />
29c, kan Onze Minister een militair voordragen voor doorstroom naar fase<br />
drie.<br />
2. Wanneer een militair op verzoek van de commandant van het operationeel<br />
commando zijn voorkeur kenbaar maakt voor een of meerdere, door de<br />
commandant van het operationeel commando bepaalde functies en dit leidt<br />
tot een functietoewijzing, die gepaard gaat met een doorstroom naar fase<br />
drie, wordt dit aangemerkt als een voordracht, bedoeld in het eerste lid. Wanneer<br />
geen functietoewijzing plaatsvindt, wordt het kenbaar maken van de<br />
voorkeur door de militair niet aangemerkt als een aanvraag, bedoeld in het<br />
vierde lid.<br />
3. De militair, bedoeld in artikel 29c, wordt uiterlijk drie jaar voor het bereiken<br />
van de in artikel 29c genoemde leeftijdsgrens duidelijkheid verschaft over zijn<br />
mogelijkheden tot doorstroom naar fase drie.<br />
4. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan de militair in fase een of twee<br />
zelf maximaal drie maal een aanvraag voor doorstroom naar fase drie bij Onze<br />
Minister indienen.<br />
5. Onze Minister informeert de militair tijdig over de mogelijkheid, bedoeld in<br />
het vierde lid, gelet op de termijnen, genoemd in artikel 31.<br />
6. Onze Minister kan ten aanzien van militairen in specifieke functiegroepen<br />
bepalen dat deze al in fase een of op een eerder moment in fase twee dan<br />
drie jaar voor het bereiken van de voor hem geldende leeftijdsgrens in fase<br />
twee, als bedoeld in het derde lid, voor doorstroom in aanmerking komen.<br />
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering<br />
van dit artikel.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 15 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
Artikel 31 Besluit inzake doorstroom<br />
1. Onze Minister besluit in beginsel binnen uiterlijk zes weken na ontvangst<br />
van de voordracht, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, of de aanvraag, als<br />
bedoeld in artikel 30, derde lid, op basis van:<br />
a. de beschikbare functies;<br />
b. het aantal militairen dat een bepaalde rang mag bekleden, genoemd in artikel<br />
29 en<br />
c. de geschiktheid van de militair voor functievervulling in fase drie.<br />
2. Bij de bepaling van de geschiktheid van de militair als bedoeld in het eerste<br />
lid, onder c worden ten minste in beschouwing genomen:<br />
a. het verloop van het gevolgde loopbaanpad;<br />
b. de uitkomst van functioneringsgesprekken en beoordelingen;<br />
c. de gevolgde opleidingen;<br />
d. de uitkomst van loopbaangesprekken;<br />
e. de mate waarin de militair voldoet aan de eisen voor functievervulling in fase<br />
3.<br />
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan worden afgeweken<br />
van de in het eerste lid genoemde termijn van zes weken tot een maximum<br />
van tien weken.<br />
4. In het in het eerste lid genoemde besluit wordt de militair meegedeeld dat<br />
hij:<br />
a. doorstroomt naar fase 3;<br />
b. nog niet doorstroomt naar fase drie;<br />
c. niet doorstroomt naar fase drie.<br />
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering<br />
van dit artikel.<br />
Artikel 31a Begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt<br />
1. De soldaat, genoemd in artikel 29a, de korporaal of de militair met een<br />
overeenkomstige rang, genoemd in artikel 29b, of de militair aan wie een besluit,<br />
als bedoeld in artikel 31, vierde lid onder b of c, is meegedeeld en aan<br />
wie ontslag zal worden verleend op grond van artikel 39, tweede lid, onder i,<br />
wordt door de commandant van het operationeel commando, waarbij hij is ingedeeld,<br />
uiterlijk één jaar voor het beoogde ontslagmoment aangemeld bij het<br />
Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel, voor begeleiding bij<br />
de overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt.<br />
2. De militair die om ontslag verzoekt, kan op zijn aanvraag, onder regie van<br />
het Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel, gedurende ten<br />
hoogste een periode van een jaar, voorafgaand aan de datum van ontslag,<br />
worden begeleid bij de overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt.<br />
3. Afspraken, gemaakt in het kader van de bemiddeling, worden vastgelegd in<br />
het persoonlijk ontwikkelplanformulier, genoemd in artikel <strong>28</strong>a, zesde lid. Artikel<br />
<strong>28</strong>a, zevende tot en met tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.<br />
I. Artikel 39 van het AMAR wordt als volgt gewijzigd.<br />
1. Het eerste lid komt te luiden:<br />
1. Aan de militair kan ontslag op aanvraag worden verleend, indien hij daartoe<br />
aan het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag schriftelijk de wens te kennen<br />
geeft. Indien de ontslagaanvraag wordt ingediend tijdens de proeftijd vindt ar-<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 16 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
tikel 12m, onder b, c of d, van de Militaire ambtenarenwet 1931, geen toepassing.<br />
2. Het tweede lid, onder b, komt te luiden:<br />
b. wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;<br />
3. In het tweede lid, onder g, wordt “behoort tot” vervangen door: is ingedeeld<br />
bij.<br />
4. Het tweede lid, onder i, komt te luiden:<br />
i. wegens het bereiken of overschrijden van de voor hem geldende maximum<br />
looptijd in rang of de voor hem geldende maximum leeftijd in fase twee, als<br />
bedoeld in artikel 29a tot en met 29c;.<br />
5. Het vijfde lid komt te luiden:<br />
5. Aan de militair die behoort tot het reservepersoneel kan voorts nog ontslag<br />
worden verleend indien het op grond van artikel 38 bevoegde gezag handhaving<br />
van die dienstverhouding niet langer nodig oordeelt.<br />
6. Een nieuw achtste lid wordt toegevoegd, dat komt te luiden:<br />
8. Wanneer een ontslag op aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, wordt verleend<br />
in verband met het aanvaarden van een betrekking op de civiele arbeidsmarkt<br />
binnen drie maanden voor het bereiken van de maximum leeftijdsgrens<br />
of maximum looptijd in rang in fase twee, genoemd in de artikelen<br />
29a tot en met 29c, wordt dit ontslag aangemerkt als een ontslag op grond<br />
van het tweede lid, onder i.<br />
J. Artikel 40 komt te luiden:<br />
Artikel 40 Ontslag bij aanvaarding van het ambt van minister of staatssecretaris<br />
Aan de militair die een benoeming tot minister of staatssecretaris aanvaardt,<br />
wordt om die reden ontslag verleend.<br />
K. Artikel 42 vervalt.<br />
L. In artikel 43, eerste lid, worden de woorden “in fase drie” geschrapt,<br />
M. Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. In het tweede lid wordt 'artikel 39, tweede lid, onder c, d, e, f, g en j,' vervangen<br />
door: artikel 39, tweede lid, aanhef en onder c, d, e, f, g, i en j,.<br />
2. Het vijfde lid vervalt onder gelijktijdige vernummering van het zesde in het<br />
vijfde lid.<br />
N. Artikel 126 vervalt.<br />
O. In artikel 130, tweede lid, wordt “hoofdstuk 4” vervangen door: hoofdstuk 3.<br />
P. De artikelen 131 en 131a vervallen.<br />
Q. In artikel 138 wordt “de commandant operationeel commando” vervangen<br />
door: het hoofd defensieonderdeel.<br />
R. Artikel 140 vervalt.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 17 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 14:50:44<br />
Artikel II<br />
Artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, van Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij<br />
werkloosheid voor de sector Defensie komt te luiden:<br />
a. een functie vervult in fase 2 of 3, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel<br />
m en n, van het Algemeen militair ambtenarenreglement; en<br />
Artikel III<br />
Overgangsbepalingen<br />
1. De militair, die zich in fase twee bevindt en:<br />
a. op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijdsgrens, ingevolge<br />
artikel 29a, 29b of 29c van het Algemeen militair ambtenarenreglement<br />
is gepasseerd, wordt, voor begeleiding bij de overgang naar een betrekking<br />
op de civiele arbeidsmarkt, aangemeld bij het Dienstencentrum<br />
externe bemiddeling defensiepersoneel en ontslagen op grond van artikel<br />
39, tweede lid, onder i, van het Algemeen militair ambtenarenreglement,<br />
waarbij de ontslagdatum minimaal twaalf maanden maar uiterlijk achttien<br />
maanden ligt na het moment van inwerkingtreding van dit besluit;<br />
b. binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijdsgrens,<br />
ingevolge in artikel 29a, 29b of 29c van het Algemeen militair<br />
ambtenarenreglement bereikt, wordt, voor begeleiding bij de overgang<br />
naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt, aangemeld bij het Dienstencentrum<br />
externe bemiddeling defensiepersoneel en op grond van artikel<br />
39, tweede lid, onder i, van het Algemeen militair ambtenarenreglement,<br />
ontslagen, waarbij de ontslagdatum minimaal twaalf maanden maar<br />
uiterlijk achttien maanden ligt na het moment van inwerkingtreding van dit<br />
besluit.<br />
2. Het eerste lid is niet van toepassing, wanneer binnen de genoemde termijn<br />
een besluit wordt genomen, als bedoeld in artikel 31, vierde lid, onder a, van<br />
het Algemeen militair ambtenarenreglement.<br />
Artikel IV<br />
Inwerkingtreding<br />
Dit besluit treedt in werking met ingang van ……. 20<strong>10</strong>.<br />
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting<br />
in het Staatsblad zal worden geplaatst.<br />
De Staatssecretaris van Defensie,<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 18 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong><br />
NOTA VAN TOELICHTING<br />
1. Algemeen<br />
Bij Stb. 2007, 576, is onder meer het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR)<br />
gewijzigd in verband met de invoering van het flexibel personeelssysteem (FPS). Het ging<br />
hier om de eerste noodzakelijke wijzigingen met het oog op de invoering van het FPS met<br />
ingang van 1 januari 2008. Met ingang van dezelfde datum trad namelijk in werking de Wet<br />
van 8 november 2007 tot wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 (MAW 1931) en<br />
intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder<br />
andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht (Stb. 2007,<br />
480).<br />
Het doel van FPS is tweeledig. Ten eerste een voortdurende talentontwikkeling van het<br />
personeel. Dit gebeurt via opleidingen, loopbaanbeleid- en begeleiding alsmede door<br />
werkervaring op te doen in opeenvolgende functies. De investering in talentontwikkeling<br />
leidt niet alleen tot kwalitatief optimale personeelsopbouw en meer loopbaanmogelijkheden<br />
voor de militair maar ook tot een versterking van de arbeidsmarktkwalificatie van de militair.<br />
Deze kwalificatie is van belang, wanneer de militair, hetzij om organisatorische redenen,<br />
hetzij op vrijwillige basis, zijn loopbaan voortzet buiten het Ministerie van Defensie. Ten<br />
tweede is FPS gericht op het realiseren en handhaven van een evenwichtige opbouw van<br />
het personeelsbestand.<br />
Met deze tweeledige doelstelling in gedachten is in het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector<br />
Defensie 2007-<strong>2009</strong> een aantal uitgangspunten met de centrales van overheidspersoneel<br />
overeengekomen voor de verdere invoering van FPS. Die uitgangspunten zijn nadien in<br />
overleg met de centrales nader ingevuld in de beleidsuitwerking FPS, waarin het<br />
beleidskader in verband met de voortgezette invoering van FPS wordt beschreven. De<br />
voorliggende wijziging van het AMAR behelst de vertaling van een deel van dit<br />
beleidskader in de regelgeving op het niveau van algemene maatregel van bestuur.<br />
Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om delen van ministeriële regelgeving op<br />
te nemen in het AMAR.<br />
Daarnaast behelzen de in onderhavig besluit opgenomen maatregelen onder meer een<br />
verdere uitvoering van artikel 12 quinquies van de MAW 1931. Dit artikel was toegevoegd<br />
bij het al genoemde Stb. 2007, 480. Het gaat hierbij vooral om de invulling van de<br />
sturingsinstrumenten “maximum leeftijden voor een aanstelling als militair ambtenaar en<br />
voor functietoewijzing” en “het maximum aantal jaren dat een militair ambtenaar in een<br />
rang mag dienen”. Het nader invullen en hanteren van deze sturingsinstrumenten is<br />
noodzakelijk met het oog op een zo optimaal mogelijke personeelsopbouw, die is<br />
gerelateerd aan de taakstelling van de krijgsmacht. Uitgangspunt hierbij is een piramidale<br />
personeelsopbouw met een brede basis van jongere militairen uitlopend naar de spits met<br />
oudere militairen. Deze piramidale opbouw is wenselijk met het oog op de operationele<br />
taakstelling van Defensie, waarbij de nadruk ligt op fysiek en mentaal belastende<br />
uitzendingen, maar ook met het oog op een verantwoorde besteding van<br />
personeelskosten.<br />
De staatssecretaris van Defensie heeft met de centrales van overheidspersoneel in de<br />
Sectorcommissie Defensie overeenstemming bereikt over de in dit besluit opgenomen<br />
maatregelen.<br />
2. Vormgeving FPS<br />
2.1. Talentontwikkeling gericht op het bieden van een optimaal vooruitzicht op<br />
een loopbaan bij Defensie of eventueel daarbuiten.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 93229322 Pagina 1 van 19<br />
16-3-20<strong>10</strong>
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
FPS richt zich erop om de medewerker, direct vanaf het moment van aanstelling, via<br />
talentontwikkeling naar een kwalitatief hoger niveau te brengen. Dit gebeurt via opleidingen<br />
en door werkervaring op te doen in opeenvolgende functies. Als leidraad hierbij wordt<br />
uitgegaan van de niveaus in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB-niveaus) 1 .<br />
Uitgangspunt bij talentontwikkeling is, dat, gegeven het personeelsaanbod, bij zowel de<br />
organisatie als de medewerker het bewustzijn en de bereidheid bestaat om te investeren in<br />
die ontwikkeling. Hierbij wordt onderkend dat voor verschillende functies verschillende<br />
talenten benodigd zijn. Defensie gaat zoveel mogelijk uit van aanwezig talent en stelt zich<br />
proactief op in de ontwikkeling hiervan. Hierdoor wordt geanticipeerd op het maken van<br />
keuzes. Defensie biedt zijn personeelsleden perspectief door een actieve ontwikkeling van<br />
hun talenten, wat tot uitdrukking komt in de erkenning van de verworven competenties. De<br />
investering in talentontwikkeling, die moet resulteren in een hoger WEB-niveau, leidt ook<br />
tot een versterking van de arbeidsmarktkwalificatie en draagt daarmee bij aan het adagium<br />
“van werk naar werk”, zoals dat ook door het Kabinet wordt uitgedragen.<br />
Een voorwaarde voor talentontwikkeling is dat er zoveel mogelijk maatwerk wordt<br />
geleverd. Een cruciale rol is hierbij weggelegd voor de leidinggevenden op alle niveaus. De<br />
Defensieorganisatie is er voor verantwoordelijk dat leidinggevenden ervan doordrongen<br />
zijn dat investeren in de ontwikkeling van de individuele militair het goed functioneren van<br />
de Defensieorganisatie niet belast, maar daaraan juist een positieve bijdrage levert.<br />
De militaire loopbaan is binnen FPS op hoofdlijnen te onderscheiden in drie fasen.<br />
• Fase 1 begint als de loopbaan bij Defensie start en duurt tot het einde van de<br />
dienverplichting.<br />
• Fase 2 begint aan het einde van de dienverplichting en gaat over in de derde fase op het<br />
moment dat de militair een positief doorstroombesluit heeft gekregen.<br />
• Fase 3 start als een positief doorstroombesluit is genomen en eindigt in beginsel bij het<br />
leeftijdsontslag van de militair.<br />
Militairen, die bij hun aanstelling geen startkwalificatie (WEB1; beneden niveau<br />
MBO2/HAVO, zie overzicht WEB-niveaus in voetnoot 1) hebben, zullen alsnog beschikken<br />
over een startkwalificatie (WEB2), wanneer zij de initiële opleiding (fase 1)hebben<br />
doorlopen. Gedurende hun resterende aanstellingsduur tijdens fase 1 en 2 zal hun WEBniveau<br />
door opleidingen en werkervaring naar een hoger niveau worden gebracht (WEB3<br />
of 4). Militairen met een startkwalificatie (WEB2 en hoger) kunnen ervoor zorgen dat zij<br />
zich na hun aanstelling via opleidingen en werkervaring in fase 1 en 2 opwerken naar een<br />
hoger niveau (WEB3 of 4).<br />
Door het zo goed mogelijk inrichten, faciliteren en ondersteunen van de talentontwikkeling<br />
moet een kader ontstaan, waarbinnen de militair zich via opleidingen en werkervaring kan<br />
ontwikkelen naar een hoger niveau, zodat niet alleen een langere loopbaan bij Defensie<br />
aantrekkelijk en mogelijk is (behoud), maar ook, wanneer de loopbaan niet binnen<br />
1 Niveaus Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)<br />
Web1: Eenvoudige uitvoerende werkzaamheden Assistentopleiding 0,5-1 jaar<br />
Web2: Uitvoerende werkzaamheden Basisberoepsopleiding 2-3 jaar (NB WEB2 is een startkwalificatie, vanaf MBO/HAVO)<br />
Web3: Volledig zelfstandige uitvoering werkzaamheden Vakopleiding 2-4 jaar<br />
Web4: Als niveau 3 met brede inzetbaarheid of specialisatie Middenkaderopleiding 3-4 jaar/Specialistenopleiding 1-2 jaar<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 2 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
Defensie wordt voortgezet, de kans op een loopbaan buiten Defensie zoveel mogelijk is<br />
gegarandeerd (“van werk naar werk”).<br />
Het voorgaande is tot uitdrukking gebracht in de voorliggende wijziging van het AMAR,<br />
waarbij vooral het investeren in opleidingen, een duidelijk functietoewijzingsproces, het<br />
intensiveren van loopbaanbegeleiding en een eenduidig en transparant doorstroomproces<br />
relevant zijn voor het wezenskenmerk van FPS, te weten het mogelijk maken dat de militair<br />
zich kan ontwikkelen naar een hoger niveau, niet alleen bij Defensie, maar ook, in<br />
voorkomend geval, buiten Defensie. Daarnaast kan tegelijkertijd een personeelsbestand<br />
worden gegarandeerd dat, gerelateerd aan de taakstelling van de krijgsmacht, in<br />
kwantitatief en kwalitatief opzicht zo optimaal mogelijk is opgebouwd.<br />
2.2. Opleidingen (Hoofdstuk 3, paragraaf 1, AMAR)<br />
Permanent investeren in opleidingen is belangrijk, zowel met het oog op behoud en<br />
doorstroom als met het oog op arbeidsmarktkwalificatie van de militair die loopbaan buiten<br />
Defensie voortzet. Opleidingen leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de<br />
doelstelling om talent te ontwikkelen en de militair na zijn aanstelling gedurende de diverse<br />
FPS-loopbaanfasen naar een hoger WEB-niveau te brengen. Daarnaast zijn opleidingen<br />
ook noodzakelijk met het oog op een volgende functie, de verdere loopbaan of de<br />
gewenste persoonlijke ontwikkeling.<br />
Het opleidingspakket, dat vanaf het moment van aanstelling ter beschikking staat, bestaat<br />
uit de initiële opleiding, functie- en loopbaanopleidingen en de opleidingen persoonlijke<br />
ontwikkeling, zowel intern als extern gericht. In paragraaf 1 van Hoofdstuk 3 van de<br />
voorgestelde AMAR-wijzigingen zijn deze opleidingsvoorzieningen opgenomen.<br />
2.2.1. Initiële, functie- en loopbaanopleidingen<br />
In het voorgestelde artikel 13 AMAR is opgenomen de initiële opleiding, gericht op het<br />
verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste functie(s) waarvoor de<br />
militair is bestemd.<br />
Functieopleidingen, als bedoeld in artikel 14 AMAR, zijn gericht op het verkrijgen van de<br />
benodigde kennis en vaardigheden voor de vervulling van de huidige functie, voor<br />
vervolgfuncties die passen in de groep van waarbinnen de loopbaan wordt vervuld of voor<br />
voor vervolgfuncties die in een andere groep liggen dan waarvoor de militair oorspronkelijk<br />
is bestemd.<br />
Loopbaanopleidingen (artikel 15 AMAR) zijn gericht op het verwerven van kennis en<br />
vaardigheden die nodig zijn voor het vervullen van functies waaraan een hogere rang is<br />
verbonden dan de rang die wordt bekleed. Loopbaanopleidingen hebben daarom een<br />
rechtstreekse relatie met het loopbaanbeleid en de daarmee samenhangende<br />
loopbaanpatronen.<br />
2.2.2. Opleidingen persoonlijke ontwikkeling<br />
Met de invoering van FPS wordt vooral extra geïnvesteerd in opleidingen die zich richten<br />
op de persoonlijke ontwikkeling binnen Defensie of op het vervolgen van de loopbaan op<br />
de civiele arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om de volgende opleidingen, die hun grondslag<br />
hebben in respectievelijk artikel 16 en 16a AMAR:<br />
a. Intern gerichte opleidingen (gericht op een loopbaan binnen Defensie; artikel 16 AMAR):<br />
Na afloop van de initiële dienverplichting (fase 1) krijgt de militair meer<br />
keuzemogelijkheden ten aanzien van het vervolg van de loopbaan binnen Defensie.<br />
Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling kunnen daarbij ondersteunen.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 3 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
Dit betekent dat zorgvuldig zal worden gekeken naar de capaciteiten en wensen van de<br />
militair. De verschillende opleidingsmogelijkheden zullen daarop verder worden afgestemd.<br />
In het verleden werd de hoogte van de vergoeding in tijd en geld bij opleidingen (gericht op<br />
interne werkzekerheid) vastgesteld aan de hand van het criterium of zij geheel of mede in<br />
belang van de dienst aangemerkt konden worden. In de FPS-situatie worden de<br />
opleidingen in het kader van de intern gerichte persoonlijke ontwikkeling volledig vergoed<br />
in tijd (meestal binnen diensttijd) en geld.<br />
b. Extern gerichte opleidingen (gericht op een loopbaan buiten Defensie; artikel 16a<br />
AMAR): De militair, die Defensie om organisatorische redenen moet of op vrijwillige basis<br />
wil verlaten, wordt voorbereid op het vervolgen van de loopbaan op de civiele<br />
arbeidsmarkt. Ten minste één jaar voor dienstverlating wordt de militair door tussenkomst<br />
van de loopbaanbegeleider aangemeld bij het Dienstencentrum Externe Bemiddeling<br />
Defensiepersoneel (DCEBD), dat een regiefunctie vervult en verantwoordelijk is voor<br />
begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt. Aan de hand van de persoonlijke situatie van de<br />
militair wordt een analyse gemaakt van de positie van de militair op de arbeidsmarkt (EVCassessment).<br />
Uitgangspunt zijn de beroepswensen van de militair. Daarbij wordt rekening<br />
gehouden met zijn werkervaring, competenties en de situatie op de arbeidsmarkt. Indien er<br />
tekorten in het opleidingsniveau worden geconstateerd, wordt nagegaan welke opleidingen<br />
nodig zijn om de afstand naar de arbeidsmarkt te overbruggen en worden de noodzakelijk<br />
bevonden opleidingen aangeboden. De wens van de militair staat hierbij centraal. Dit<br />
beleid geldt defensiebreed en zal voor elke militair gelden ongeacht het OPCO waarbij hij<br />
is ingedeeld dan wel het Defensieonderdeel, waar hij werkzaam is.<br />
Zoals hierboven is aangegeven kan de militair een extern gerichte opleiding als bedoeld in<br />
artikel 16a AMAR ook in een vroegtijdig stadium van zijn loopbaan aanvragen bij een<br />
voorgenomen vrijwillig vertrek. De voorzieningen als bedoeld in artikel 16a AMAR zijn<br />
onverkort van toepassing. Afspraken hieromtrent worden na advies van de<br />
loopbaanbegeleider vastgelegd in een POP.<br />
Vanuit het uitgangspunt dat de militair bij het verlaten van de Defensieorganisatie zoveel<br />
mogelijk van werk naar werk wordt begeleid, biedt Defensie voorzieningen in tijd en geld<br />
ter ondersteuning aan. De hoogte van de voorziening verschilt naar gelang de situatie:<br />
- De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten, maar wel binnen hetzelfde<br />
functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is en op een vergelijkbaar werkniveau;<br />
- De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten en buiten het functiegebied,<br />
waarin hij bij Defensie werkzaam is of op een hoger werkniveau binnen hetzelfde<br />
functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is.<br />
Wat het werkniveau betreft geldt in beide gevallen dat als ijkpunt voor de eventueel<br />
benodigde opleiding het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />
arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. De nadere uitwerking evenals de voorzieningen<br />
zullen op ministerieel niveau worden geregeld.<br />
2.3. Functietoewijzing en bevordering (Hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3, AMAR)<br />
In Hoofdstuk 3, paragraaf 2, zijn de bepalingen over de wijze van functietoewijzing<br />
opgenomen. Hierbij is het huidige beleid vrijwel ongewijzigd gebleven. Wel is meer<br />
flexibiliteit aangebracht in de duur van de functievervulling. Een functie wordt in beginsel<br />
voor minimaal twee en maximaal drie jaar toegewezen en kan worden verlengd tot<br />
maximaal vijf jaar. In de praktijk is gebleken dat deze maximale functievervullingsduur voor<br />
specifieke functiegroepen niet toereikend is. Om die reden is enige flexibiliteit aangebracht<br />
voor specifiek (in overleg met de centrales van overheidspersoneel) aan te wijzen<br />
functiegroepen.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 4 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
In paragraaf 3 van hetzelfde hoofdstuk 3 zijn de bepalingen over bevordering opgenomen.<br />
In deze bepalingen zijn vrijwel geen inhoudelijke wijzigingen in het beleid aangebracht.<br />
2.4. Loopbaanbegeleiding (Hoofdstuk 3, paragraaf 4, AMAR)<br />
2.4.1. Cyclus loopbaanbegeleiding<br />
Uitgangspunt is, dat de militair gedurende zijn gehele militaire loopbaan wordt begeleid bij<br />
het vormgeven van zijn loopbaan. Om dit te benadrukken is de loopbaanbegeleiding in zijn<br />
geheel in een aparte paragraaf 4 in Hoofdstuk 3 van het AMAR is opgenomen.<br />
De begeleidingscyclus ziet er op hoofdlijnen als volgt uit:<br />
- De militair komt op functie en met zijn functionele chef wordt besproken wat de chef van<br />
de militair verwacht en wat de zienswijze van de militair over de manier van<br />
functievervulling is.<br />
- Na maximaal een jaar krijgt de militair een functioneringsgesprek. In principe gebeurt dit<br />
op initiatief van de chef, maar het kan ook op verzoek van de militair. Het gesprek gaat<br />
over de zienswijze van zowel de militair als zijn chef over het functioneren van de militair in<br />
zijn huidige functie en de relatie met zijn chef. In dat gesprek komt onder andere het<br />
eventueel aanstaande loopbaangesprek aan de orde. Het kan daarbij onder meer gaan om<br />
de vraag of afspraken uit een eerder loopbaangesprek zijn nagekomen en al dan niet een<br />
vervolg behoeven of de enkele vraag of de militair zich al heeft voorbereid op het gesprek<br />
in die zin dat hij heeft nagedacht over eventuele toekomstplannen. De uitkomsten van het<br />
functioneringsgesprek worden vastgelegd in het functioneringsgesprekformulier.<br />
- Militairen in fase 1 krijgen een jaar voor het einde van hun dienverplichting hun eerste<br />
loopbaangesprek. Op verzoek van de militair of als er een specifieke aanleiding voor is,<br />
kunnen zij ook al eerder een loopbaangesprek krijgen. Overigens, wanneer sprake is van<br />
een langer durende dienverplichting (officieren en vliegers) vindt dit loopbaangesprek altijd<br />
eerder plaats. Vanaf fase 2 heeft elke militair gedurende iedere functievervullingsperiode,<br />
maar minstens eenmaal per drie jaar, binnen FPS standaard een loopbaangesprek met<br />
zijn loopbaanbegeleider. Het initiatief voor het loopbaangesprek ligt bij de<br />
loopbaanbegeleider. De militair kan ook zelf om een (extra) gesprek vragen. Het<br />
loopbaangesprek is toekomstgericht en kijkt verder vooruit dan het functioneringsgesprek.<br />
Ontwikkelafspraken die uit het loopbaangesprek voortvloeien, worden, na interne<br />
afstemming over de uitvoerbaarheid en uitvoering van die afspraken, vastgelegd in het<br />
POP en bekrachtigd door of namens de Commandant van het OPCO (C-OPCO). De<br />
afspraken in het POP zijn dan afspraken tussen de militair en het OPCO. De geldigheid is<br />
functie-, eenheids-, OPCO- en defensieonderdeel-overstijgend.<br />
- Als er aanleiding toe is, kan op verzoek van de militair, of op initiatief van zijn chef of de<br />
organisatie een beoordeling worden opgemaakt over de militair (de regel blijft: “niet<br />
beoordelen, tenzij…”).<br />
- Aan de militair wordt een volgende functie toegewezen. Daarbij wordt rekening<br />
gehouden met de afspraken in zijn POP en met zijn belangstellingsregistratie of sollicitatie.<br />
- De POP-afspraken van de militair gaan mee naar de volgende functie. Deze afspraken<br />
blijven dus geldig.<br />
- De begeleidingscyclus herhaalt zich in de volgende functie.<br />
De hiervoor beschreven cyclus ziet op de situatie dat de militair in dienst blijft. Het kan ook<br />
gebeuren dat de militair op enig moment besluit of te kennen geeft dat hij zijn loopbaan<br />
buiten Defensie wil voortzetten. De loopbaanbegeleiding stopt dan niet, maar krijgt een<br />
ander karakter. Het dossier van de militair wordt, tenzij de militair al een andere baan heeft<br />
aanvaard, overgedragen aan het DCEBD. Het DCEBD heeft de regie over de bemiddeling<br />
van werk naar werk, ook buiten Defensie. Hierbij is het uitgangspunt de keuzevrijheid van<br />
de militair in zijn beroepswensen. De loopbaanbegeleider en ook de leidinggevende blijven<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 5 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
waar nodig bij dit proces betrokken, vooral waar het gaat om het volgen van eventueel<br />
noodzakelijke opleidingen.<br />
2.4.2. Het functioneringsgesprek (FG; artikel <strong>28</strong> AMAR)<br />
Functioneringsgesprekken zijn essentieel voor de begeleiding van het defensiepersoneel<br />
in de huidige functie. Daarom is het niet alleen noodzakelijk dat elke direct leidinggevende<br />
minstens eenmaal per jaar een FG houdt met de militair, maar ook dat de kwaliteit van de<br />
gesprekken het vereiste niveau heeft. De chef is verantwoordelijk voor het coachen en<br />
begeleiden van de medewerker. Het bewaken van de uitvoering van gemaakte afspraken<br />
ligt zowel bij de militair en als bij zijn chef. Het functioneringsgesprekformulier, waarin het<br />
verslag en de gemaakte afspraken worden vastgelegd dient mede ter ondersteuning<br />
hiervan. Het formulier wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.<br />
2.4.3. Het loopbaangesprek en het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP; artikel <strong>28</strong>a<br />
AMAR)<br />
Een belangrijk onderdeel van de taak van de loopbaanbegeleider is het begeleiden,<br />
adviseren en ondersteunen van militairen bij hun loopbaanontwikkeling. Het belangrijkste<br />
middel hiervoor is het houden van loopbaangesprekken. Het loopbaangesprek is<br />
toekomstgericht en gaat over de wensen, verwachtingen en capaciteiten van de militair, en<br />
op basis hiervan, de mogelijkheden en onmogelijkheden voor het vervolg van de loopbaan<br />
in het eigen loopbaanspoor of elders binnen Defensie. Wat wil de militair zelf, wat kan hij,<br />
welke mogelijkheden zijn er. Met andere woorden, de loopbaanontwikkeling van de militair<br />
staat centraal. Daarnaast zijn de gesprekken ook voor een belangrijk deel gericht op het zo<br />
lang mogelijk behouden van de militair voor de defensieorganisatie. Daarbij wordt zowel<br />
gekeken naar de mogelijkheden binnen het eigen loopbaanspoor, als naar andere<br />
loopbaansporen, binnen of buiten het eigen defensieonderdeel. De loopbaanbegeleider en<br />
de militair bekijken samen wat geschikte opties zijn en welke ontwikkelactiviteiten daar<br />
eventueel voor nodig zijn. De loopbaanbegeleider helpt bij het duidelijk krijgen en invullen<br />
van de belangstellingsregistratie. Het loopbaangesprek kan leiden tot afspraken over een<br />
ontwikkelrichting, met daaraan gekoppeld bijvoorbeeld een opleiding, een coachingstraject<br />
of de opbouw van bepaalde ervaring. Het kan ook leiden tot afspraken over (aspecten van)<br />
een volgende functievervulling, bijvoorbeeld over de duur van de functievervulling, in welke<br />
regio of bij welk onderdeel. Het loopbaangesprek richt zich, zoals aangegeven, op de<br />
loopbaanontwikkeling van de militair. Dit kan er ook toe leiden dat het door de organisatie<br />
nagestreefde behoud niet het uiteindelijke resultaat zal zijn, omdat de militair voortzetting<br />
van zijn loopbaan buiten Defensie ambieert. In dat geval kan ook gebruik worden gemaakt<br />
van de expertise van het DCEBD, waar het gaat om overzicht van en inzicht in de<br />
mogelijkheden op de externe arbeidsmarkt.<br />
De tijdens een loopbaangesprek gemaakte loopbaanafspraken worden opgenomen in het<br />
POP. Voor eenmaal gemaakte afspraken geldt uitdrukkelijk: “afspraak = afspraak”. De<br />
afspraken hebben een bindend en afdwingbaar karakter. Hiertoe worden waarborgen<br />
opgenomen in het AMAR. Het bindende karakter verplicht het OPCO en de directe chef tot<br />
het realiseren van de POP-afspraken. Ook voor de militair zijn de afspraken in het POP<br />
bindend. Als de organisatie de gemaakte afspraken door onvoorziene, zwaarwegende<br />
omstandigheden niet kan realiseren, biedt het OPCO de militair een gelijkwaardig<br />
alternatief. Ook bij functiewisseling van de militair blijven de POP-afspraken van kracht.<br />
Ook de nieuwe directe chef is aan de afspraken gebonden. In het volgende<br />
loopbaangesprek met de loopbaanbegeleider wordt onder andere de voortgang van het<br />
POP besproken en geëvalueerd. Op basis hiervan wordt het POP geactualiseerd of wordt<br />
een nieuw POP opgesteld. Daarvoor geldt dezelfde procedure etc. als hierboven<br />
beschreven.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 6 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
2.4.4. Beoordelingen (artikel <strong>28</strong>b AMAR)<br />
Beoordelingen maken ook deel uit van de loopbaancyclus. In tegenstelling echter tot<br />
functionerings- en loopbaangesprekken, waar sprake is van een vaste frequentie, vindt<br />
een beoordeling alleen plaats, wanneer de militair of de commandant dit wenselijk acht. De<br />
regelgeving in het voorliggend besluit wordt geen wijziging in het vigerende beleid<br />
aangebracht.<br />
2.5. Doorstroom (Hoofdstuk 4 AMAR)<br />
Onderscheid moet worden gemaakt tussen interne en externe doorstroom. Interne<br />
doorstroom ziet op het overgaan naar de volgende loopbaanfase binnen Defensie, externe<br />
doorstroom op het voortzetten van de loopbaan buiten Defensie.<br />
Externe doorstroom kan om verschillende redenen (vrijwillig of vanuit organisatorische<br />
overwegingen) in diverse stadia van de loopbaan plaatsvinden. De volgende situaties van<br />
interne en externe doorstroom kunnen worden onderscheiden:<br />
a. Interne doorstroom van fase 1 naar fase 2. Vanaf de datum indiensttreding tot en met<br />
de initiële dienverplichting bevindt de militair zich in fase 1 van zijn loopbaan. Door het<br />
verstrijken van de periode van de initiële dienverplichting stroomt de militair door naar<br />
fase 2, zonder nadere selectie.<br />
b. Vrijwillig vertrek in fase 2. Het staat de militair vrij om na afloop van fase 1 Defensie te<br />
verlaten. Dus ook direct aansluitend op of kort na het aflopen van de dienverplichting<br />
(fase 1). De essentie van de dienverplichting is het creëren van rechtszekerheid en<br />
rechtsgelijkheid, zowel voor de organisatie als het individu. De dienverplichting,<br />
verbonden aan de aanstelling is wettelijk vastgelegd in artikel 12k van de Militaire<br />
ambtenarenwet 1931. Het uitgangspunt van FPS is het zo lang mogelijk behouden van<br />
personeel. In die zin past het niet om ontslag tijdens de dienverplichting te faciliteren.<br />
Hiermee zou ook worden afgeweken van de wettelijke kaders.<br />
In zeer bijzondere gevallen kan maatwerk leiden tot een ontslagmoment vóór het einde<br />
van de dienverplichting. De situatie kan zich namelijk voordoen dat de militair kort voor<br />
of na afloop van de dienverplichting de mogelijkheid heeft ander werk buiten Defensie<br />
te aanvaarden. De militair kan in ieder geval in het loopbaangesprek, 1 jaar voor de<br />
einddatum van de dienverplichting, al aangeven wat zijn voornemens na einde<br />
dienverplichting zijn. Wanneer de militair vervolgens ontslag wil nemen, moet hij dit<br />
aanvragen bij het tot ontslag bevoegde gezag. Een kennisgeving bij de<br />
loopbaanbegeleider volstaat niet.<br />
De formele opzegtermijn bedraagt ten minste 3 maanden (artikel 47, tweede lid,<br />
AMAR). Om de overstap naar de civiele arbeidsmarkt te vereenvoudigen, kan op basis<br />
van artikel 47, vierde lid, AMAR, wanneer een militair kort voor of na het verstrijken van<br />
zijn dienverplichting een andere functie buiten Defensie kan aanvaarden, flexibel<br />
worden omgegaan met de opzegtermijn van 3 maanden bij ontslag op aanvraag. Als<br />
uitgangspunt geldt wel dat de opzegtermijn minstens 1 maand bedraagt en het<br />
daadwerkelijk ontslagmoment buiten de periode van de dienverplichting ligt.<br />
Wanneer sprake is van een vrijwillig vertrek na het einde van de dienverplichting, vindt<br />
het ontslag feitelijk plaats tijdens fase 2. Dit betekent dat de voorzieningen van<br />
toepassing zijn, die altijd bij vrijwillig vertrek tijdens fase 2 van toepassing zijn.<br />
- Loopbaanbegeleiding. De loopbaan- en functioneringsgesprekken vinden plaats<br />
volgens het reguliere patroon.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 7 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
- Bemiddeling 2 . De bemiddelingsinspanning vindt, gedurende maximaal 1 jaar<br />
voorafgaand aan het ontslag, plaats door het DCEBD en is voor iedereen gelijk (artikel<br />
31a AMAR). De feitelijke bemiddeling kan, wanneer de militair dit wenst, ook door een<br />
bemiddelingsorganisatie van zijn keuze plaatsvinden. In dat geval blijft de regie wel bij<br />
het DCEBD liggen.<br />
Een vrijwillig vertrek kan worden veroorzaakt door een intensief uitzendverleden. Als in<br />
dat geval sprake is van een indicatie van het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk<br />
Werk (DCBMW), blijft de militair gedurende de bemiddelingsperiode op zijn functie<br />
geplaatst, maar wordt hij niet meer ingezet (uitzending, varen, vliegen of oefenen). Het<br />
is wel mogelijk de militair andere passende werkzaamheden op te dragen.<br />
- Opleidingen. De militair komt in aanmerking voor “Extern gerichte opleidingen” (artikel<br />
16a AMAR).<br />
- Uitkering in geval van werkloosheid na vertrek. Aangezien sprake is van een vrijwillig<br />
vertrek bestaat geen recht op een WW-uitkering.<br />
- Loonsuppletie bij aanvaarding ander werk. Er bestaat geen aanspraak op<br />
loonsuppletie, tenzij sprake is van een vrijwillig vertrek op basis van een indicatie<br />
DCBMW in verband met een intensief uitzendverleden. De suppletie bedraagt in dat<br />
geval maximaal 50% van het verschil in loon over een periode van maximaal 3 jaar.<br />
c. Interne doorstroom van fase 2 naar fase 3: Voor het grootste deel van de militairen zal<br />
de doorstroom van fase 2 naar fase 3 in FPS een eenvoudig proces zijn dat<br />
voorspelbaar is en in goed overleg plaatsvindt. Het doorstroom- en selectieproces is<br />
opgenomen in de artikelen 29 tot en met 31 van het AMAR. Vanaf het moment van zijn<br />
aanstelling hebben alle militairen tijdens fase 1 en 2 de mogelijkheid zich via<br />
werkervaring en opleidingen te kwalificeren voor doorstroom naar fase 3. Deze weg<br />
naar kwalificatie voor doorstroom is voor de diverse categorieën personeel als volgt<br />
geregeld.<br />
- Soldaten en overeenkomstige rangen komen niet in aanmerking voor doorstroom<br />
naar fase 3 (artikel 29a AMAR), tenzij zij zich kwalificeren voor de rang van korporaal<br />
of een overeenkomstige rang en vervolgens voor een (onder)officiersrang. Wanneer zij<br />
zich niet kwalificeren voor doorstroom naar fase 3 wordt voor deze categorie het<br />
sturingsinstrument “maximale looptijd in rang” gehanteerd. Voor deze categorie zal een<br />
maximum looptijd in rang gelden van 8 jaar, waarna ontslag plaatsvindt. Gelet op de<br />
gemiddelde leeftijd bij indiensttreding, grotendeels vanaf 17 tot 20 jaar, betekent dit dat<br />
het ontslag ruim voor 30 jaar plaatsvindt. Echter, met het oog op hun positie op de<br />
arbeidsmarkt moet in voorkomend geval het ontslag, ook wanneer op dat moment nog<br />
niet de maximale doorlooptijd in rang is bereikt, plaatsvinden bij het bereiken van<br />
uiterlijk het 30 ste levensjaar. In dat geval vindt ontslag plaats op grond van het bereiken<br />
van de leeftijd van 30 jaar. Één jaar voor het verstrijken van de maximum looptijd in<br />
rang of het bereiken van de maximum leeftijd, worden soldaten door het OPCO,<br />
waarbij zij zijn ingedeeld, aangemeld bij het DCEBD (artikel 31a AMAR).<br />
- Korporaals en overeenkomstige rangen komen niet in aanmerking voor doorstroom<br />
naar fase 3 (artikel 29b AMAR), tenzij zij zich kwalificeren voor (onder-)officiersfuncties.<br />
Gelet op de positie op de arbeidsmarkt worden, moet, wanneer zij niet voor fase 3 in<br />
aanmerking komen, het ontslag uiterlijk plaatsvinden op het moment van het bereiken<br />
van hun 32 e levensjaar. Voor marechaussees der 1 e en 2 e klasse is een maximale<br />
looptijd in rang van in totaal 6 jaar bepaald. Voor marechaussees in deze rangen is<br />
slechts een beperkt aantal, gelijksoortige functies beschikbaar. Om mogelijke<br />
2 Zowel bij gedwongen als bij vrijwillig vertrek begint de bemiddeling met de intake door de DCEBD. Blijkt bij vrijwillig ontslag dat<br />
betrokkene geen ondersteuning door Defensie nodig heeft (bijvoorbeeld al andere baan) bij voortzetting van zijn loopbaan extern,<br />
wordt de bemiddeling beëindigd<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 8 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
motivatieproblemen te voorkomen is ervoor gekozen om voor deze groep dit<br />
sturingsinstrument te gebruiken (artikel 29b, tweede lid, AMAR). Één jaar voor die<br />
datum worden zij door het OPCO, waarbij zij zijn ingedeeld, aangemeld bij het DCEBD<br />
(artikel 31a AMAR).<br />
Van de hiervoor genoemde ontslagleeftijden voor soldaten, korporaals en<br />
overeenkomstige rangen en standen kan bij wijze van uitzondering, wanneer sprake is<br />
van acute vullingproblemen bij specifieke functiegroepen, tijdelijk worden afgeweken<br />
(artikel 29a, vijfde lid, en 29b, vijfde lid, AMAR). Daarbij moet rekening worden<br />
gehouden met de arbeidsmarktpositie van de betrokken militairen en moet<br />
overeenstemming met de militair zelf bestaan. Bij een afwijking van de hiervoor<br />
genoemde ontslagleeftijden zullen aan de militair “van werk naar werk”-trajecten<br />
worden aangeboden, zoals die worden gerealiseerd onder de regie van het DCEBD.<br />
- Voor onderofficieren en officieren (artikel 29c AMAR) zal het reguliere proces van<br />
loopbaan- en functioneringsgesprekken tijdens fase 2 al een duidelijk beeld geven van<br />
de mogelijkheden op doorstroom. De organisatie geeft de militair tijdig in fase 2<br />
(uiterlijk 3 jaar vóór vertrekdatum, doorgaans rond de leeftijd van 32 jaar) duidelijkheid<br />
over zijn mogelijkheden om door te stromen naar fase 3 of de militair die voor<br />
doorstroom in aanmerking wil komen, dient hiervoor een verzoek in. In de artikelen 30<br />
en 31 AMAR is dit doorstroom- en selectieproces uitgewerkt. De vertrekdatum bij een<br />
negatief doorstroombesluit ligt bij het bereiken van de 35-jarige leeftijd. Deze leeftijd is<br />
mede ingegeven door de positie van de militair op de arbeidsmarkt. Voor militairen met<br />
een langere dienverplichting (officieren, 7 jaar, en vliegers, <strong>10</strong> jaar) zal zoveel mogelijk<br />
direct aan het einde van die dienverplichting duidelijkheid worden verschaft over het<br />
doorstroomperspectief.<br />
Ook hier geldt dat van de hiervoor genoemde ontslagleeftijden bij wijze van<br />
uitzondering, wanneer sprake is van acute vullingproblemen bij specifieke<br />
functiegroepen, tijdelijk kan worden afgeweken. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden<br />
en uitgangspunten als bij soldaten en korporaals. Ook kan in bepaalde gevallen, waar<br />
specialisme en ervaring zich koppelen in langere trajecten, het uitstroommoment enige<br />
jaren later liggen dan bij het bereiken van de 35-jarige leeftijd. Hierbij kan worden<br />
gedacht aan onder meer medisch personeel, vliegers en technisch personeel.<br />
Dit laat echter onverlet, dat ook hier, met het oog op het streven naar zoveel mogelijk<br />
behoud, al in een zo vroeg mogelijk stadium duidelijkheid wordt gegeven over de<br />
doorstroomperspectieven.<br />
Wanneer het feitelijk ontslag plaatsvindt, heeft Defensie nog steeds de<br />
verantwoordelijkheid tot het leveren van een bemiddelingsinspanning. Ook blijft<br />
onverkort overeind dat sprake moet zijn van een voldoende arbeidsmarktkwalificatie<br />
van de werknemer. De afspraak, dat tijdig een aanvang wordt gemaakt met de<br />
eventuele voorbereiding (bemiddeling en opleiding) op het vertrek, blijft van kracht.<br />
Hiermee is sprake van voldoende inspanningen, die, ook bij ontslag later dan op 35-<br />
jarige leeftijd, een overgang naar ander werk zoveel mogelijk ondersteunen.<br />
Daarnaast kan natuurlijk ook de militair zelf het initiatief nemen om het interne<br />
doorstroomproces in gang te zetten.<br />
d. Fase 2: voorzieningen bij vertrek op grond van organisatorische overwegingen: Als een<br />
militair, door toepassing van de sturingsinstrumenten of op basis van<br />
geschiktheideisen, niet kan doorstromen van fase 2 naar fase 3 komt de militair in<br />
aanmerking voor de volgende voorzieningen.<br />
- Bemiddeling. Ten minste 1 jaar vóór dienstverlating wordt de militair aangemeld bij<br />
het DCEBD en start de feitelijke bemiddeling (artikel 31a AMAR). De militair heeft de<br />
mogelijkheid om dan zelf kenbaar te maken welke bemiddelingsorganisatie hij wil<br />
inschakelen. Maximaal drie maanden voor ontslag wordt in overleg bezien of<br />
betrokkene, als nog geen concreet uitzicht bestaat op ander werk, wordt aangemeld bij<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 9 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
een speciale externe bemiddelingsinstantie. De bemiddeling loopt door na ontslag,<br />
zolang geen sprake is van succesvolle plaatsing en recht bestaat op een WW-uitkering.<br />
De duur van de bemiddeling na ontslag is gekoppeld aan de duur van de WW-uitkering<br />
en bedraagt minimaal 3 en maximaal 38 maanden. De feitelijke duur is afhankelijk van<br />
de duur van het dienstverband. De regie ligt gedurende de gehele bemiddelingsperiode<br />
bij het DCEBD.<br />
- Opleidingen. Zie hiervoor in punt 1.5.3. onder het kopje “Extern gerichte opleidingen”.<br />
Bij de bemiddeling zal optimaal rekening worden gehouden met de voorkeuren van de<br />
militair. Daarbij moet de kanttekening worden gemaakt dat bij de eigen keuze met<br />
betrekking tot opleidingen ook rekening moet worden gehouden met de wettelijke<br />
werkgeversverantwoordelijkheid van Defensie voor overgang van werk naar werk. Dit<br />
houdt in dat de eigen voorkeur een reëel uitzicht moet bieden op een positief resultaat<br />
voor het einde van de bemiddelingsperiode.<br />
- Uitkering in geval van werkloosheid na vertrek. Er bestaat aanspraak op een WWuitkering<br />
en een bovenwettelijke WW-uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke<br />
uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie.<br />
- Loonsuppletie bij aanvaarding ander werk. De bovenwettelijke WW-uitkering voorziet<br />
in de mogelijkheid tot loonsuppletie bij aanvaarding van ander werk met een lager<br />
salaris dan de militair genoot bij Defensie.<br />
e. Vrijwillig vertrek in fase 3: De voorzieningen in deze situatie zijn gelijk aan de<br />
voorzieningen bij vrijwillig vertrek in Fase 2, inclusief de bijzondere voorzieningen bij<br />
vrijwillig vertrek op basis van een indicatie van het DCBMW in verband met een<br />
intensief uitzendverleden. De bijzondere voorzieningen in Fase 3 zijn overeengekomen<br />
in het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Defensie 2007-<strong>2009</strong>, punt 4.4.<br />
3. Artikelsgewijs<br />
Artikel I<br />
De invoering van het FPS op 1 januari 2008 maakt een aantal ingrijpende wijzigingen in het<br />
AMAR noodzakelijk. Het meest in het oog springend hierbij is de gewijzigde systematiek<br />
van aanstelling en bestemming alsmede de introductie van loopbaanbegeleiding en van<br />
sturingsinstrumenten ten aanzien van de bestandsmatige opbouw van de organisatie<br />
alsmede de selectie ten behoeve van doorstroom naar fase drie.<br />
Onderdeel A<br />
In het eerste lid van artikel 1 AMAR is een aantal voor het FPS benodigde<br />
definitiebepalingen toegevoegd. De betekenis hiervan spreekt voor zich. Bij het begrip<br />
“functionele chef” is het relevant om te vermelden dat een functie ook een opleidingsplaats<br />
kan behelzen.<br />
Onderdeel B<br />
Het toevoegen van een aantal nieuwe hoofdstukken heeft tevens gevolgen voor de<br />
bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen.<br />
Onderdeel C<br />
Het betreft hier een wijziging in de toedeling van bevoegdheden, als aanzet voor een<br />
verdere vereenvoudiging van de bevoegdhedentoedeling door het terugbrengen van het<br />
aantal autoriteiten dat geattribueerde bevoegdheden uitoefent.<br />
Onderdeel D<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina <strong>10</strong> van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
Het FPS beoogt flexibel te zijn. Ook instroom op latere leeftijd behoort tot de mogelijkheden<br />
van FPS. Omdat in dergelijke gevallen maatwerk meestal wenselijk is, is ook de bepaling<br />
over de dienverplichting aangepast in die zin dat de strikte bepaling dat een<br />
dienverplichting ten minste twee jaar moet bedragen is geschrapt. Bij instroom als militair<br />
op latere leeftijd is de al eerder opgedane werkervaring een belangrijke factor. Wanneer<br />
sprake is van eerder opgedane werkervaring als militair zal in de meeste gevallen geen<br />
initiële opleiding plaatsvinden. In die situatie wordt er geen dienverplichting opgelegd,<br />
omdat de dienverplichting beoogt rendement te halen uit de opleiding tot militair. Dit laatste<br />
blijkt uit de artikelsgewijze toelichting bij Artikel I, onderdeel F, artikel 12k, in de Memorie<br />
van Toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 en<br />
intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder<br />
andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht (Tweede<br />
Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 674, nr. 3). Wanneer geen sprake is van eerder<br />
opgedane militaire werkervaring maar sprake is van een andere specifieke werkervaring,<br />
waar Defensie behoefte aan heeft, is het uit een wervingsoogpunt wenselijk om niet te<br />
worden beperkt door een strikt bepaalde minimale periode voor de dienverplichting.<br />
Onderdeel E<br />
Het aan de aanstelling verbinden van een proeftijd was tot op heden in een beleidsregel<br />
bepaald. Gezien de aard van de proeftijd, verdient regeling in een algemene maatregel van<br />
bestuur de voorkeur. Met het gewijzigde artikel 9 is hieraan invulling gegeven. Tot op<br />
heden was sprake van een flexibele proeftijd tot maximaal twaalf maanden. Dit gaf in de<br />
uitvoeringspraktijk aanleiding tot niet te verklaren verschillen. Daarom is gekozen voor een<br />
gefixeerde proeftijd van zes maanden. In geval van een hernieuwde aanstelling van een<br />
gewezen militair kan hiervan uit wervingsoogpunt worden afgeweken. Afhankelijk van de al<br />
opgedane ervaring als militair in het verleden, kan aan deze aanstelling een proeftijd van<br />
nul tot maximaal drie maanden worden verbonden.<br />
Onderdeel G<br />
Het wijzigen van bestemming was tot op heden geregeld in artikel 20. De gewijzigde<br />
systematiek is thans in artikel 12a, eerste lid, neergelegd. Bij aanstelling wordt een militair<br />
ingedeeld bij een operationeel commando en bestemd voor een groep van functies. Het is<br />
mogelijk deze bestemming te wijzigen. In sommige gevallen kan dit indeling bij een ander<br />
operationeel commando tot gevolg hebben. In dit laatste geval zal de indeling bij het<br />
andere operationeel commando, gelet op het ingrijpende karakter van de herindeling voor<br />
de militair, in beginsel met de instemming van de militair moeten plaatsvinden. Ingevolge<br />
het tweede lid wordt bij een wijziging van de bestemming van de militair zijn<br />
aanstellingsbeschikking gewijzigd. Tevens wordt dan bepaald of de dienverplichting<br />
ingevolge artikel 12k van de Militaire ambtenarenwet moet worden aangepast, bijvoorbeeld<br />
als de bestemmingswijziging zich richt op een loopbaan als vlieger.<br />
Onderdeel H<br />
De onderwerpen opleiding, functietoewijzing, bevordering en loopbaanbegeleiding zijn<br />
vanwege hun onderlinge samenhang in één hoofdstuk ondergebracht.<br />
Het karakter van artikel 13 is ongewijzigd. In de artikelen 14 en 15 AMAR worden de<br />
functie- en loopbaanopleidingen geregeld. Bij de twee laatstgenoemde opleidingen is een<br />
relatie gelegd met het loopbaangesprek, zoals dit is geregeld in artikel <strong>28</strong>a. Het volgen van<br />
deze opleidingen kan immers rechtstreeks voortvloeien uit afspraken gemaakt tijdens dat<br />
gesprek en vastgelegd in het Persoonlijk ontwikkelplanformulier. Het spreekt voor zich dat<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 11 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
een tijdige aanwijzing voor een opleiding van groot belang is, temeer wanneer het gaat om<br />
een functieopleiding voorafgaande aan de toewijzing van een functie.<br />
In de artikelen 16 en 16a AMAR zijn de opleidingen in het kader van de persoonlijke<br />
ontwikkeling vormgegeven. Deze opleidingen nemen een belangrijke positie in binnen de<br />
filosofie achter het FPS. De tot op heden bestaande bepalingen over interne en externe<br />
werkzekerheid, te weten de artikelen 17b en 17c, zijn in verband met de introductie van de<br />
opleidingen in het kader van persoonlijke ontwikkeling komen te vervallen.<br />
Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling (artikel 16 AMAR) zijn gericht op<br />
de ontwikkeling en het algemeen functioneren van de militair. Het gaat dan om<br />
maatwerkopleidingen die aansluiten op de wensen en capaciteiten van de militair.<br />
Na afloop van de initiële dienverplichting krijgt de militair meer keuzemogelijkheden ten<br />
aanzien van het vervolg van de loopbaan. Opleidingen in het kader van de persoonlijke<br />
ontwikkeling kunnen daarbij ondersteunen. Het oogmerk van intern gerichte opleidingen in<br />
het kader van de persoonlijke ontwikkeling is het voorzien in de mogelijkheid om door de<br />
militair gewenste wijzigingen in de gehele loopbaan bij Defensie te faciliteren met<br />
opleidingen.<br />
Aanwijzing voor een opleiding in het kader van de persoonlijke ontwikkeling kan<br />
plaatsvinden indien de behoefte daartoe is gebleken in een loopbaangesprek. In dat geval<br />
is de wens met het advies van de loopbaanbegeleider vastgelegd in het persoonlijk<br />
ontwikkelplanformulier (POP-formulier) en mede ondertekend door het C-OPCO (zie artikel<br />
<strong>28</strong>a). Dit laat onverlet dat het ook mogelijk is dat een militair buiten de cyclus van de<br />
loopbaangesprekken om op enig moment een opleiding wil aanvragen. De aanvraag moet<br />
dan ook vergezeld gaan van een advies van de loopbaanbegeleider. De kosten worden in<br />
overeenstemming met de systematiek bij functieopleidingen vergoed.<br />
Artikel 16a regelt de opleidingen die zijn gericht op een loopbaan buiten Defensie. De<br />
militair, die Defensie moet of, in bepaalde gevallen, wil verlaten, wordt voorbereid op het<br />
vervolgen van de loopbaan op de civiele arbeidsmarkt. Ten minste één jaar voor<br />
dienstverlating wordt de militair door tussenkomst van de loopbaanbegeleider aangemeld<br />
bij het Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel (DCEBD), dat een<br />
loketfunctie vervult en verantwoordelijk is voor begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt.<br />
Aan de hand van de persoonlijke situatie van de militair wordt een analyse gemaakt van de<br />
positie van de militair op de arbeidsmarkt (EVC-assessment). Uitgangspunt zijn de<br />
(beroeps)wensen van de militair. Daarbij wordt rekening gehouden met zijn werkervaring,<br />
competenties en de situatie op de arbeidsmarkt. Indien er tekorten in het opleidingsniveau<br />
worden geconstateerd, wordt nagegaan welke opleidingen nodig zijn om de afstand naar<br />
de arbeidsmarkt te overbruggen en worden de noodzakelijk bevonden opleidingen<br />
aangeboden. De wens van de militair staat hierbij centraal. Op grond van artikel 31a, derde<br />
lid, AMAR worden de afspraken, gemaakt in het kader van de bemiddeling, vastgelegd in<br />
het POP-formulier en zijn de daarop van toepassing zijnde bepalingen ook in dit kader van<br />
toepassing. Maar ook hier geldt dat de opleiding op enig moment zal moeten worden<br />
aangevraagd. De aanvraag gaat vergezeld met het advies van het DCEBD dat direct na<br />
indiening van de aanvraag zal worden opgesteld.<br />
Dit beleid geldt defensiebreed en zal voor elke militair gelden ongeacht het OPCO waarbij<br />
hij is ingedeeld dan wel het Defensieonderdeel, waar hij werkzaam is.<br />
Vanuit het uitgangspunt dat de militair bij het verlaten van de Defensieorganisatie zoveel<br />
mogelijk van werk naar werk wordt begeleid, biedt Defensie voorzieningen ter<br />
ondersteuning aan. Daarbij kunnen verschillende situaties worden onderscheiden.<br />
• De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten, maar wel binnen hetzelfde<br />
functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is en op een vergelijkbaar werkniveau<br />
(artikel 16a, derde en vijfde lid). Een militair vervult zijn loopbaanpad binnen hetzelfde<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 12 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
functiegebied indien hij zijn binnen Defensie opgebouwde loopbaanervaring wil<br />
gebruiken voor vergelijkbare functies buiten Defensie. Deze loopbaanervaring wordt<br />
bepaald aan de hand van zijn binnen Defensie vervulde functies, de hiervoor gevolgde<br />
opleidingen en de verworven competenties. Bij de bepaling of een opleidingsaanvraag<br />
valt binnen het functiegebied zal maatwerk worden toegepast als de specifieke situatie<br />
daarom vraagt. Wat het werkniveau betreft geldt dat als ijkpunt voor de eventueel<br />
benodigde opleiding, het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />
arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. Defensie biedt ruimte voor een maximale<br />
inspanning van de militair hiervoor gedurende zijn diensttijd of daarna. In het laatste<br />
geval zal het dienstverband worden voortgezet, waarbij de prioriteit wordt gelegd bij de<br />
opleiding. Daarnaast zal de opleiding volledig worden vergoed.<br />
• De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten en buiten het functiegebied,<br />
waarin hij bij Defensie werkzaam is of op een hoger werkniveau binnen hetzelfde<br />
functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is (artikel 16a, vierde en vijfde lid). Ook<br />
hier geldt dat wat het niveau betreft dat als ijkpunt voor de eventueel benodigde<br />
opleiding, het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />
arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. Daarnaast is van belang de arbeidsmarktrelevantie<br />
van de door de militair in het kader van zijn beroepswensen gewenste opleiding. Omdat<br />
i.c. sprake is van een andere uitgangssituatie (de ontwikkeling van de militair tijdens zijn<br />
dienstverband sluit onvoldoende aan bij het vervolg van zijn loopbaan buiten Defensie)<br />
zijn ook de voorzieningen vanuit Defensie van een andere orde. Ook is van belang wat<br />
wordt begrepen onder “buiten het functiegebied waarin hij bij Defensie werkzaam is”.<br />
Hiervoor wordt ook nu aansluiting gezocht bij het door de militair gevolgde loopbaanpad.<br />
Wanneer de militair zijn binnen Defensie gevolgde loopbaanpad verlaat en een ander<br />
loopbaanpad buiten Defensie kiest, met de daarbij behorende andere functie- en<br />
opleidingseisen en competenties, wordt dit aangemerkt als een functie buiten het<br />
functiegebied waarin de militair bij Defensie werkzaam is. Bij de bepaling of een<br />
opleidingsaanvraag valt buiten het functiegebied zal maatwerk worden toegepast als de<br />
specifieke situatie daarom vraagt.<br />
Nadere regels, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de uiteindelijke duur van de<br />
aanstelling van de militair bij Defensie, worden vastgesteld bij ministeriële regeling.<br />
• Een middenweg is ook mogelijk. Ook hierbij gaat het om maatwerk. Een militair geeft,<br />
bijvoorbeeld tijdens een loopbaangesprek, te kennen dat hij weg wil bij Defensie. Hij wil<br />
een civiele opleiding volgen buiten zijn vakgebied. Dan kan worden afgesproken dat de<br />
militair langer bij Defensie blijft en dat hij tijdens die (langere) periode de civiele opleiding<br />
op kosten van Defensie (al dan niet geheel) volgt. Daarbij zal hij natuurlijk de reguliere<br />
werkzaamheden verrichten. Artikel 16a, zevende lid, biedt de mogelijkheid tot maatwerk.<br />
• Tot slot kan het gebeuren dat het niet mogelijk is om de militair te bemiddelen binnen zijn<br />
functiegebied of op een vergelijkbaar werkniveau, bijvoorbeeld om dat sprake is van een<br />
dermate expliciete defensiefunctie dat een vergelijkbare functie op de civiele<br />
arbeidsmarkt niet voorhanden is. In dat geval is bemiddeling buiten het functiegebied<br />
noodzakelijk, wat in voorkomend geval kan worden aangemerkt als bemiddeling binnen<br />
het functiegebied met de daaraan verbonden voorzieningen.<br />
Aparte aandacht verdient het zesde lid van artikel 16a. In het geval van externe<br />
bemiddeling staat bemiddeling binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar werkniveau,<br />
tenzij de beroepswensen van de militair anders luiden. Het kan ook voorkomen dat<br />
bemiddeling van de militair binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar werkniveau niet<br />
mogelijk blijkt te zijn. Wanneer het DCEBD dit constateert en adviseert (natuurlijk ook<br />
rekening houdend met de beroepswensen van de militair) een opleiding te volgen die is<br />
gericht op overgang naar werk buiten het werkgebied van de militair of op een hoger<br />
niveau, ligt het in de rede om wat de voorzieningen betreft dan uit te gaan van de meer<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 13 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
uitgebreide voorzieningen voor opleidingen binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar<br />
werkniveau.<br />
Artikel 16b regelt de vrijstelling van een opleiding of delen daarvan. Defensie streeft naar<br />
talentontwikkeling in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit gebeurt onder meer door het<br />
aanbieden van instroomopleidingen in samenwerking met Regionale Opleidingscentra. De<br />
leerlingen, die deze opleidingen volgen, zijn nog niet aangesteld als militair en dus niet in<br />
dienst bij Defensie. Het is echter mogelijk dat, wanneer zij na het volgen van de opleiding<br />
kiezen voor een aanstelling als militair, zij al over vaardigheden beschikken, die zij anders<br />
bij de initiële opleiding zouden moeten verkrijgen. Een geheel of gedeeltelijke vrijstelling ligt<br />
dan voor de hand. Hetzelfde geldt ook voor de overige opleidingen. Als de militair al over<br />
bepaalde vaardigheden beschikt, waarin onderricht plaatsvindt tijdens een door de militair<br />
te volgen opleiding, kan vrijstelling plaatsvinden. Het spreekt voor zich dat vrijstelling door<br />
Defensie alleen mogelijk is bij intern te volgen Defensieopleidingen.<br />
Artikel 16d behelst de ontheffing uit een opleiding. Er is voor gekozen één bepaling op te<br />
nemen in plaats van de ontheffing per opleiding te regelen. Ontheffing van een opleiding<br />
door Defensie is alleen mogelijk bij interne Defensieopleidingen. Defensie kan een militair<br />
niet ontheffen van een opleiding aan een externe onderwijsinstelling. In dat geval kan wel<br />
sprake zijn van het beëindigen van de voorzieningen in tijd en geld bij bijvoorbeeld<br />
gebleken onvoldoende inzet.<br />
Ook in het geval van de terugbetalingsverplichting is gekozen voor één bepaling in artikel<br />
16e voor alle opleidingen. Aan de bepaling is toegevoegd dat, wanneer sprake is van<br />
ontheffing van de opleiding of van de functie, waarvoor is opgeleid, die ontheffing aan de<br />
militair te wijten moet zijn.<br />
Artikel 17 AMAR regelt de toewijzing van en het ontheffen uit een functie. Dit onderwerp<br />
werd tot op heden in artikel 19 behandeld. De inhoud is grotendeels ongewijzigd gebleven,<br />
zij het dat enkele zaken die op beleidsmatig niveau waren geregeld, naar het niveau van<br />
algemene maatregel van bestuur zijn getild. Nieuw is het zevende lid, waarin de uit de<br />
praktijk gebleken noodzakelijke mogelijkheid is vastgelegd om in specifieke gevallen een<br />
langere duur voor functievervulling vast te stellen. De specifieke functiegroepen, waarvoor<br />
deze afwijkingsmogelijkheid geldt, worden bij ministeriële regeling aangewezen.<br />
De strekking van de artikelen 18, 19 en 20 AMAR is overgenomen uit de oude artikelen 21,<br />
22 en 23 en de vigerende beleidsregel. In het kader van de functietoewijzing is ook weer<br />
een relatie gelegd met het loopbaangesprek en de mogelijk hierbij gemaakte afspraken, die<br />
zijn vastgelgd in het Persoonlijk ontwikkelplanformulier, zoals bepaald in artikel <strong>28</strong>a.<br />
In artikel 21 (oud 24) is de bekendmaking van de functietoewijzing geregeld, waarbij de<br />
termijnen zijn aangepast. De hoofdregel luidt dat de termijn voor bekendmaking twaalf<br />
maanden bedraagt. Afwijking van deze hoofdregel is slechts in beperkte gevallen mogelijk.<br />
De strekking van artikel 22 is overgenomen uit artikel 25 (oud) en de vigerende<br />
beleidsregel. In het artikel is toegevoegd dat een militair slechts eenmalig tijdens de duur<br />
van een functievervulling kan worden belast met waarneming om te voorkomen dat een<br />
opeenvolging van periodes van twaalf maanden te gemakkelijk leidt tot een langdurige<br />
waarnemingsperiode. Daarnaast is de clausulering “inclusief de daarmee gepaard gaande<br />
bevoegdheden en verantwoordelijkheden”. In de praktijk is dit normaal formeel niet altijd<br />
mogelijk, waardoor eveneens formeel geen recht zou bestaan op de financiële vergoeding<br />
van waarneming. Dit is niet juist. Tot slot zij opgemerkt dat waarneming uitdrukkelijk niet als<br />
instrument is bedoeld om een militair “in te werken” of “proef te laten draaien” op een<br />
functie. Het voorhanden zijnde instrumentarium van loopbaangesprekken, opleidingen en<br />
functietoewijzing biedt hierin voldoende mogelijkheden.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 14 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
De inhoud van artikel 23 is overgenomen uit artikel 26 (oud). Toegevoegd is de verplichting<br />
van de Minister om de militair met voorrang in de gelegenheid te stellen om de voor de<br />
functievervulling noodzakelijke opleidingen zo spoedig mogelijk te volgen.<br />
In artikel 24 is de inhoud van het oude artikel 27 ongewijzigd overgenomen.<br />
De strekking van artikel 24a is uit de vigerende beleidsregel overgenomen. Op het moment<br />
dat het rangsniveau dat bij de functie hoort, wordt verhoogd, wordt de militair (gelet op het<br />
bepaalde in artikel 24) tot deze rang bevorderd.<br />
De strekking van artikel 24b is overgenomen uit de oude artikelen <strong>28</strong> en 29.<br />
In het nieuwe artikel 24c is verplicht gesteld om bij een besluit tot tijdelijke bevordering aan<br />
te geven waarom er tijdelijk is bevorderd en wat de omvang van de tijdelijkheid is. Deze<br />
motiveringseis is expliciet opgenomen omdat met het tijdelijk bevorderen terughoudend<br />
moet worden omgegaan.<br />
In de artikelen 25 en 26 is de strekking van de respectievelijke artikelen 29a (oud) en 30<br />
(oud) overgenomen. Artikel 27 ziet op loopbaanbegeleiding en de informatieverstrekking op<br />
dat gebied.<br />
Artikel <strong>28</strong> is overgenomen uit artikel 131 (oud) evenals uit wat hierover beleidsmatig was<br />
bepaald. Daarbij zijn de gespreksonderwerpen geactualiseerd en wordt een relatie gelegd<br />
met het persoonlijk ontwikkelplan en de daarin opgenomen afspraken voor de langere<br />
termijn, zoals deze zijn geregeld in artikel <strong>28</strong>a. Bij de gespreksonderwerpen worden onder<br />
meer de sociale aspecten van leiderschap genoemd. Gelet op de tweezijdigheid van het<br />
gesprek geldt dit natuurlijk zowel vanuit de beleving van de militair ten opzichte van de<br />
houding van de organisatie als vanuit de beleving vanuit de organisatie ten opzichte van de<br />
houding van de militair. Deze beleving kan zien op bijvoorbeeld aspecten van de<br />
Gedragscode Defensie, gender en integriteit.<br />
Het nieuwe artikel <strong>28</strong>a ziet op het loopbaangesprek. Omdat de loopbaan in fase één een<br />
voorspelbaar karakter heeft, is hier voor een andere benadering gekozen dan in<br />
loopbaanfase twee en drie. In ieder geval vindt een loopbaangesprek plaatsvindt (één jaar)<br />
voor het aflopen van de dienverplichting . Dit geeft de militair de mogelijkheid zijn wensen<br />
en verwachtingen kenbaar te maken voor het vervolg van zijn loopbaan, maar biedt ook de<br />
organisatie de kans te vernemen wat de toekomstplannen van de militair zijn. Dit gesprek<br />
is ook van belang met het oog op eventueel gewenste bemiddeling, wanneer de militair zijn<br />
loopbaan buiten Defensie wil voortzetten. Daarnaast vinden loopbaangesprekken in die<br />
fase alleen plaats wanneer de behoefte daartoe in een functioneringsgesprek is gebleken. .<br />
Vanaf fase twee wordt tijdens elke functievervulling een loopbaangesprek gevoerd met de<br />
loopbaanbegeleider. Omdat in bepaalde gevallen sprake kan zijn van een langere<br />
functievervullingsduur is bovendien bepaald dat er in ieder geval elke drie jaar een<br />
loopbaangesprek plaatsvindt. De militair kan zich in het loopbaangesprek laten informeren<br />
en adviseren over zijn loopbaanmogelijkheden op langere termijn. Zijn eigen wensen zijn<br />
daarbij het uitgangspunt. Het accent in een loopbaangesprek zal vooral liggen op het<br />
maken van afspraken over de loopbaan. Dergelijke afspraken hebben een bindend<br />
karakter en worden neergelegd in het persoonlijk ontwikkelplan (POP). Zij worden<br />
gevalideerd door de partijen die bij de afspraak betrokken zijn. Dat zijn de militair en de<br />
commandant van het operationeel commando (of een gemandateerde). Het bindende<br />
karakter verplicht de directe chef tot het realiseren van de in het POP opgenomen<br />
loopbaanafspraken. Ook een volgende chef is aan deze afspraken gebonden, tenzij er<br />
andere afspraken met de militair worden gemaakt. Als door onvoorziene omstandigheden<br />
de gemaakte (loopbaan) afspraken niet kunnen worden gerealiseerd moet een<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 15 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
gelijkwaardig alternatief worden geboden. Zo kan het nodig zijn om het volgen van een<br />
bepaalde opleiding naar een later moment te verplaatsen. In de regelgeving zijn<br />
waarborgen opgenomen om het adagium bij het POP, “Afspraak is afspraak”, te<br />
garanderen.<br />
De in het loopbaangesprek gemaakte afspraken kunnen op zich leiden tot besluiten in de<br />
zin van de AWB. Bijvoorbeeld het afwijzen van een aanvraag voor het volgen van een<br />
afgesproken opleiding. Dit betekent dat het de militair, ongeacht de overige waarborgen,<br />
vrij staat om in het geval van een besluit of het niet nemen van een besluit, gebruik te<br />
maken van de reguliere bezwaarprocedures en uiteindelijk de gang naar de rechter.<br />
De strekking van artikel <strong>28</strong>b is overgenomen uit artikel 131a (oud) evenals uit wat hierover<br />
beleidsmatig was bepaald.<br />
Hoofdstuk 4 is een nieuw hoofdstuk waarmee invulling is gegeven aan de ingevolge artikel<br />
12 quinquies van de MAW1931 gegeven opdracht tot het stellen van regels ten behoeve<br />
van het reguleren van de instroom, de doorstroom en de uitstroom van militair personeel.<br />
Met de inhoud van artikel 29 is invulling gegeven aan artikel 12 quinquies, onderdeel c, van<br />
de wet. Deze bepaling geeft de minister de gelegenheid om te sturen op het aantal<br />
militairen dat een bepaalde rang bekleedt.<br />
In het verlengde van het bepaalde in artikel 12 quinquies, onderdeel a, van de MAW1931,<br />
worden in artikel 29a tot en met 29c leeftijdsgrenzen bij doorstroom gesteld. Hierbij wordt<br />
onderscheid gemaakt voor verschillende categorieën personeel.<br />
Een evenwichtige personeelsopbouw, zowel in kwantitatief als kwalitatief (inclusief<br />
leeftijdsopbouw) van de krijgsmacht is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de<br />
operationele taken van de krijgsmacht. De nadruk van die taken ligt daarbij op het<br />
expeditionaire karakter. In het bereiken van dit doel ligt de objectieve rechtvaardiging voor<br />
het stellen van leeftijdscriteria. Bij het vaststellen van de concrete leeftijdscriteria heeft,<br />
naast de algemene overwegingen (operationeel, financieel, verjonging, fysiek en mentaal<br />
belastende uitzendingen), nog een aantal andere overwegingen een rol gespeeld. Soldaten<br />
en korporaals, alsmede militairen in overeenkomstige rangen komen in beginsel niet in<br />
aanmerking voor doorstroom naar fase drie. Het voorkomen van motivatie- maar ook<br />
mentale en fysieke problemen, veroorzaakt door een langdurig verblijf met opeenvolgende<br />
gelijksoortige functies, is in het belang van zowel de militair als de organisatie. Dergelijke<br />
problemen zullen namelijk een negatieve invloed hebben op het functioneren, wat voor de<br />
militair zelf, zijn collega’s en de organisatie risico’s met zich kan brengen. Daarnaast is het<br />
ook van groot belang rekening te houden met de positie van een vertrekkende militair op<br />
de civiele arbeidsmarkt. De bemiddelbaarheid wordt minder naarmate de leeftijd hoger<br />
wordt en het werk- en ervaringsniveau lager is. Deze factoren hebben, zoals aangegeven,<br />
mede een rol gespeeld bij de vaststelling de diverse leeftijdsgrenzen bij alle<br />
personeelscategorieën. Daarbij is in enkele gevallen ook een koppeling gelegd met een<br />
maximale looptijd in een bepaalde rang. Daarop wordt later in deze toelichting ingegaan.<br />
Het niet meer toewijzen van een functie in verband met het bereiken van de gestelde<br />
leeftijdsgrens betekent dat aan de militair na ommekomst van de duur van de<br />
functievervulling met toepassing van artikel 39, tweede lid, onderdeel i, ontslag wordt<br />
verleend. Tevens is voorzien in een grondslag om voor specifieke functiegroepen<br />
afwijkende maximum leeftijdsgrenzen bij doorstroom vast te stellen om, wanneer dat nodig<br />
is, flexibel te kunnen reageren op veranderende instroom, doorstroom of uitstroom.<br />
In artikel 29a, dat een uitwerking is van artikel 12 quinquies, onderdeel b, van de<br />
MAW1931, is voor soldaten bovendien geregeld dat het maximum aantal jaren dat een<br />
manschap in zijn rang (stand) mag doorbrengen acht jaren bedraagt. Het bereiken van de<br />
maximale looptijd in rang betekent dat aan de militair met toepassing van artikel 39, tweede<br />
lid, onderdeel i, ontslag wordt verleend. Wanneer het nodig is flexibel te kunnen reageren<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 16 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
op veranderende instroom, doorstroom of uitstroom, is in artikel 29a ook voorzien in een<br />
grondslag om voor specifieke functiegroepen afwijkende maximale looptijden in rang vast<br />
te stellen. Een overeenkomstige bepaling is opgenomen in artikel 29b, tweede lid, voor<br />
marechaussees der 1 e en 2 e klasse, zij het met een maximum looptijd van zes jaren.<br />
De leeftijdsgrens en de maximum looptijd in rang zijn in voorkomend geval onverkort van<br />
toepassing. Wanneer een militair zijn maximum looptijd in rang bereikt voordat hij de<br />
maximum leeftijdgrens bereikt vindt ontslag plaats. Dit is ook het geval wanneer hij eerder<br />
de maximum leeftijd bereikt dan de maximum looptijd in rang.<br />
Artikel 30 regelt de selectie voor doorstroom naar fase drie. Primair vindt de voordracht<br />
voor doorstroom naar fase drie plaats op initiatief van de organisatie. Manschappen komen<br />
in beginsel niet in aanmerking voor doorstroom naar fase drie. De mogelijkheid voor de<br />
organisatie om een militair voor te dragen beperkt zich echter niet tot onderofficieren en<br />
officieren. Een voordracht van militair, behorend tot de manschappen, is in bijzondere<br />
gevallen mogelijk, maar moet dan wel gepaard gaan met een opleiding tot (onder)officier.<br />
Als uitgangspunt geldt dat ten aanzien (onder)officieren in ieder geval drie jaar vóór het<br />
bereiken van de voor hen geldende maximum leeftijdsgrens in fase twee, inzicht moet<br />
worden gegeven in de mogelijkheden om door te stromen naar fase drie. Dit geeft ook de<br />
militair zelf de kans zich tijdig voor te bereiden op een mogelijk vertrek bij Defensie.<br />
De militair die zich in fase twee bevindt, kan ook zelf een aanvraag indienen om te mogen<br />
doorstromen naar functievervulling in fase drie. Zoals al aangegeven kunnen alle<br />
(onder)officieren voor doorstroom in aanmerking komen. Manschappen niet, tenzij zij<br />
gedurende hun verblijf bij Defensie onderofficier of officier zijn geworden dan wel zich<br />
hebben gekwalificeerd voor een (onder)officiersopleiding. Dit neemt natuurlijk niet weg dat<br />
zij altijd een aanvraag kunnen indienen.<br />
De geschiktheid van de militair om te kunnen doorstromen wordt door de minister (of een<br />
gemandateerde) bepaald. Een militair kan drie maal een aanvraag doen om toegelaten te<br />
worden tot fase drie. Als de derde keer niet succesvol is, wordt de loopbaan in fase twee -<br />
en na toepassing van artikel 29a tot en met 29c - buiten Defensie voortgezet. Het zesde lid<br />
geeft de minister de mogelijkheid om militairen in specifieke functiegroepen al in een vroeg<br />
stadium aan Defensie te binden door de betreffende militairen in aanmerking te brengen<br />
voor selectie voor functievervulling in fase drie. Het spreekt voor zich dat een dergelijke<br />
situatie niet als aanvraag van de militair geldt.<br />
Artikel 31 behandelt het doorstroombesluit, dat de minister (of een gemandateerde) neemt.<br />
Het doorstroombesluit, dat een besluit is in de betekenis die de Algemene wet<br />
bestuursrecht daaraan toekent, kent drie varianten:<br />
a. de militair stroomt door naar fase drie<br />
b. de militair stroomt nog niet door naar fase drie<br />
c. de militair stroomt niet door naar fase drie<br />
Na een besluit met variant a bevindt de militair zich in fase drie. Vanaf dat moment is de<br />
militair niet meer onderhevig aan een sturingsinstrument.<br />
Een besluit met variant b kan verschillende oorzaken hebben. Er is nog geen functie<br />
beschikbaar of de militair is nog niet geschikt, hetzij wegens gebrek aan ervaring hetzij<br />
wegens gebrek aan opleiding. In het laatste geval zal in samenspraak met de<br />
loopbaanbegeleider worden bezien op welke wijze alsnog de benodigde geschiktheid kan<br />
worden bereikt.<br />
Indien een besluit met variant b of c volgt, wordt de functievervulling in fase twee<br />
voortgezet tot het moment dat succesvol een nieuwe aanvraag of voordracht wordt gedaan<br />
of dat de loopbaan door toepassing van artikel 29a tot en met 29c buiten Defensie moet<br />
worden voortgezet.<br />
Militairen, die de maximale looptijd in rang hebben bereikt, die de gestelde maximale<br />
leeftijdsgrens hebben bereikt of waarvan vaststaat dat zij niet zullen doorstromen naar de<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 17 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
fase drie, worden begeleid naar een functie buiten Defensie. Artikel 31a biedt hiervoor de<br />
grondslag. De genoemde begeleiding vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het<br />
DCEBD en kan onder meer vorm krijgen door het volgen van opleidingen, als bedoeld in<br />
artikel 16a. Het “van werk naar werk begeleiden” is het uitgangspunt. Dit legt een<br />
verantwoordelijkheid op de Defensieorganisatie voor een maximale inspanning. Daarom<br />
hebben afspraken over het volgen van opleidingen in het kader van de externe<br />
bemiddeling hetzelfde bindende karakter als loopbaanafspraken in het POP.<br />
Onderdeel I<br />
Artikel 39 heeft enkele redactionele wijzigingen ondergaan. Daarnaast is het tweede lid op<br />
punten gewijzigd. De grondslag om militairen die voor een bepaalde tijd bij het<br />
beroepspersoneel zijn aangesteld aan het einde van die bepaalde tijd te ontslaan, is<br />
vervallen. Het nieuwe onderdeel b is noodzakelijk omdat de mogelijkheid bestaat dat een<br />
militair niet met leeftijdsontslag gaat, maar tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in werkelijke<br />
dienst blijft. In het nieuwe onderdeel i wordt voorzien in de ontslaggronden die<br />
samenhangen met de sturingsinstrumenten uit de artikelen 29 tot en met 29c.<br />
Een militair, die niet doorstroomt naar fase drie en ontslagen zal worden in verband met<br />
het bereiken van de maximum leeftijd voor functievervulling in fase twee of het bereiken<br />
van de maximum looptijd in rang (artikel 39, tweede lid, onder i, van het AMAR), wordt één<br />
jaar voor het beoogde ontslagmoment aangemeld bij het DCEBD voor begeleiding bij de<br />
overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt (artikel 31a, eerste lid, van het<br />
AMAR). De situatie kan zich voordoen dat een dergelijke betrekking beschikbaar is en kan<br />
worden aanvaard voordat sprake is van het feitelijk ontslagmoment. De militair kan<br />
genegen zijn de betrekking te weigeren, omdat alsdan geen sprake zou zijn van een<br />
onvrijwillig maar vrijwillig ontslag met de mogelijke gevolgen vandien. Ook is het mogelijk<br />
dat de nieuwe werkgever de betrekking aan iemand anders gunt, omdat hij niet wil<br />
wachten tot de militair beschikbaar is. Het aanmerken als “FPS-ontslag” heeft tot gevolg<br />
dat de aan een onvrijwillig ontslag verbonden uitkeringsgevolgen ook hier van toepassing<br />
blijven en in voorkomend geval (bijvoorbeeld onvrijwillig ontslag binnen bepaalde termijn bij<br />
nieuwe werkgever) kunnen herleven. Dit wordt geregeld in het nieuwe achtste lid.<br />
Onderdeel J<br />
Artikel 40 heeft een terminologische aanpassing ondergaan, omdat het zijn van minister of<br />
staatssecretaris zich in zijn geheel niet verdraagt met het zijn van militair ambtenaar.<br />
Onderdelen K tot en met P<br />
De aanpassingen in artikel 47 zijn technisch van aard en zien op de verwijzingen naar<br />
artikel 39. Daarnaast zijn de artikelen 42, 126 en 140 vervallen, omdat de inhoud daarvan<br />
is opgenomen in de MAW1931.<br />
De wijziging van artikel 130 is een gevolg van de nieuwe hoofdstukindeling van het AMAR.<br />
Het vervallen van de artikelen 131 en 131a hangt samen met het verplaatsen van de<br />
inhoud van deze bepalingen naar de artikelen <strong>28</strong> en <strong>28</strong>b.<br />
De wijziging van artikel 138 behelst een wijziging in bevoegdheidstoedeling.<br />
Artikel II<br />
In het Akkoord Arbeidsvoorwaardenbeleid 2007-<strong>2009</strong> sector Defensie is afgesproken dat<br />
onder bepaalde voorwaarden bij een vrijwillig vertrek van een militair in fase drie in verband<br />
met een intensief uitzendverleden, loonsuppletie plaatsvindt bij aanvaarding van ander<br />
werk. De wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 18 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
sector Defensie behelst het doortrekken van die afspraak naar overeenkomstige situaties<br />
bij militairen in fase twee.<br />
Artikel III<br />
In de periode tussen 1 januari 2008 (inwerkingtreding “eerste fase” FPS, Stb, 2007, 576)<br />
en de inwerkingtreding van dit besluit was nog geen sprake van formele ontslaggronden in<br />
verband met het overschrijden van de maximum looptijden in rang of de maximum<br />
leeftijdsgrenzen voor functievervulling in fase twee FPS. Het personeel is op de hoogte<br />
gesteld van dit gegeven en dat dit inhoudt dat het feitelijk moment van ontslag moet<br />
worden uitgesteld totdat een formele ontslaggrond is gerealiseerd. Om te voorkomen dat<br />
de in het geding zijnde militairen van de ene op de andere dag worden geconfronteerd met<br />
een ontslag is deze overgangsbepaling opgenomen. De bepaling voorziet in een ontslag<br />
minimaal twaalf maanden maar uiterlijk achttien maanden na inwerkingtreding van dit<br />
besluit. Dit geeft de militair extra ruimte om zijn voorbereidingen te treffen voor zijn vertrek<br />
bij Defensie. Ook de organisatie krijgt hierdoor meer ruimte voor niet alleen<br />
bemiddelingsinspanningen ten aanzien van de militair maar ook om in voorkomend geval<br />
te voorzien in vervanging van de militair.<br />
Een soortgelijke overgangsbepaling is niet opgenomen ten aanzien van het<br />
sturingsinstrument “maximale looptijd in rang” voor de militairen, die na 1 januari 2008 die<br />
maximum looptijd hebben overschreden. In de nota van de Staatssecretaris van Defensie<br />
van 13 december 2007, nr. P/2007033713, inzake “Uitvoeringsaangelegenheden invoering<br />
Flexibel Personeelssysteem” is namelijk het volgende aangegeven: “Waar het gaat om het<br />
vaststellen van een maximale looptijd in rang, geldt, dat deze in voorkomend geval alleen<br />
naar de toekomst zal werken. Militairen zullen dus niet met terugwerkende kracht worden<br />
geconfronteerd met een maximale looptijd in rang”. Het niet opnemen van een<br />
overgangsbepaling ter zake zal niet tot problemen leiden, aangezien het instrument<br />
“maximum leeftijdsgrens in fase twee” in voldoende compenserende sturing voorziet.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 19 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
MINISTERIE VAN DEFENSIE<br />
van<br />
Ministeriële regeling<br />
, afdeling personeelsbeleid en rechtspositie, nr. BS/20<strong>10</strong><br />
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE<br />
Gelet op het Algemeen militair ambtenarenreglement<br />
Besluit:<br />
Hoofdstuk 1<br />
Algemene bepalingen<br />
Artikel 1:1 Begripsbepalingen<br />
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:<br />
a. C-OPCO<br />
de commandant operationeel commando;<br />
b. HDO<br />
het hoofd defensieonderdeel;<br />
c. FG-formulier<br />
het functioneringsgesprekformulier<br />
d. POP-formulier<br />
het persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />
Hoofdstuk 2 Aanstelling<br />
Artikel 2:1 Maximum leeftijdsgrens bij aanstelling<br />
Voor de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen specifieke groepen personeel gelden de<br />
daarbij vermelde maximum leeftijden bij aanstelling.<br />
Artikel 2:2 Aanstelling bij het beroepspersoneel<br />
1. Bij de aanstelling bij het beroepspersoneel waarbij een militair wordt aangewezen voor het<br />
volgen van een initiële opleiding wordt hem de rang of stand en klasse toegekend die past bij<br />
de fase van die opleiding waarvoor hij wordt aangewezen.<br />
2. Bij een aanstelling bij het beroepspersoneel waarbij een militair niet wordt aangewezen<br />
voor het volgen van een initiële opleiding, wordt hem de rang of stand en klasse toegekend<br />
die is verbonden aan de eerste functie waarvoor de militair is bestemd.<br />
3. In afwijking van het eerste of het tweede lid behoudt de militair, die voor aanvang van de<br />
initiële opleiding reeds was aangesteld bij het beroepspersoneel, zijn rang tenzij toepassing<br />
van een van die leden leidt tot toekenning van een hogere rang.<br />
4. De militair die bij aanstelling bij het beroepspersoneel wordt aangewezen voor het volgen<br />
van de opleiding tot officier bestemd voor het specialistisch profiel dan wel de opleiding tot<br />
onderofficierspecialist, wordt bij aanstelling voor de duur van de opleiding een tijdelijke rang<br />
als bedoeld in artikel 24b, tweede lid, van het AMAR toegekend die is verbonden aan de<br />
functie welke hem na voltooiing van deze opleiding zal worden toegewezen.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 1 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
Artikel 2:3<br />
Aanstelling bij het reservepersoneel<br />
1. Bij aanstelling bij het reservepersoneel aansluitend aan zijn ontslag bij het<br />
beroepspersoneel behoudt de militair de rang die hij op het moment van ontslag effectief<br />
bekleedde, tenzij deze rang hem uitsluitend tijdens de initiële opleiding is toegekend.<br />
2. Aan de militair die bij aanstelling bij het reservepersoneel wordt aangewezen voor het<br />
volgen van een initiële opleiding wordt de stand of rang toegekend die behoort bij de fase<br />
van de opleiding waarvoor hij bij zijn aanstelling is aangewezen.<br />
3. Aan de militair die bij aanstelling bij het reservepersoneel niet wordt aangewezen voor het<br />
volgen van een initiële opleiding, wordt de stand of rang toegekend die is verbonden aan de<br />
eerste functie waarvoor de militair is bestemd.<br />
4. De gegadigde voor een aanstelling bij het reservepersoneel komt niet in aanmerking voor<br />
een bestemming om functies te vervullen bij het Korps Nationale Reserve indien hij reeds<br />
een bestemming heeft voor opkomst in geval van nationale rampen en crisissituaties bij een<br />
onderdeel van de krijgsmacht of daarbuiten.<br />
5. Aan een aanstelling bij het reservepersoneel wordt een proeftijd verbonden van 6<br />
maanden indien de militair niet beschikt over eerder opgedane militaire ervaring.<br />
Artikel 2:4 Aan de aanstelling verbonden verplichting (uitvoering art 7, tweede lid,<br />
AMAR)<br />
In afwijking van artikel 7, eerste lid, van het AMAR en gelet op het bepaalde in artikel 7,<br />
tweede lid, van het AMAR geldt voor de hierna genoemde groepen personeel een afwijkende<br />
aan de aanstelling verbonden verplichting om deel uit te maken van het beroepspersoneel:<br />
a. militairen in de stand van soldaat of korporaal die zijn ingedeeld bij de Koninklijke<br />
Landmacht: gedurende de initiële opleiding en aansluitend een periode van twee jaar.<br />
b. PM (afwijking met het oog op instroom op latere leeftijd + initiële opleiding)<br />
Hoofdstuk 3<br />
Paragraaf 3.1<br />
Opleiding, functietoewijzing, bevordering en loopbaanbegeleiding<br />
Opleiding<br />
Artikel 3:1 Opleidingsreglement<br />
Het HDO draagt zorg voor vaststelling van opleidingsreglementen voor de onder hem<br />
ressorterende opleidingsinrichtingen, waarin ten minste de volgende elementen zijn<br />
opgenomen:<br />
a. het toetsings- en wegingssysteem voor het meten van resultaten bij testen, tentamens en<br />
examens gebaseerd op een honderd-puntsschaal met de score 55 als laagste voldoende,<br />
dan wel voor gereglementeerde opleidingen het voor die opleidingen voorgeschreven<br />
systeem. Onder gereglementeerde opleiding wordt verstaan een opleiding waarvan het te<br />
bereiken niveau wettelijk of nationaal is bepaald voor de toelating tot bepaalde beroepen;<br />
b. het voor de cursist geldende beoordelingssysteem tijdens de initiële opleiding;<br />
c. de bevorderingsmomenten tijdens de opleiding, met inachtneming van artikel 24b van het<br />
AMAR;<br />
d. de mogelijkheid om de opleiding of een onderdeel daarvan te herhalen indien de<br />
herhaling binnen een redelijke termijn kan worden begonnen en de verwachting bestaat<br />
dat de opleiding hierdoor met goed gevolg zal worden afgerond;<br />
e. de mogelijkheid om de opleiding via een korte voortzetting alsnog af te ronden;<br />
f. de mogelijkheid om tijdens het volgen van de initiële opleiding een bestemmingswijziging<br />
als bedoeld in artikel 12a van het AMAR te krijgen;<br />
g. regels voor een voordracht tot ontheffing uit een opleiding die ten minste de volgende<br />
elementen bevatten:<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 2 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
(1) de motivering van de voordracht;<br />
(2) het gemotiveerd advies om de militair al dan niet in aanmerking te brengen voor de<br />
mogelijkheden genoemd onder d, e of f;<br />
(3) een uitspraak of de voordracht wordt dan wel mede wordt veroorzaakt door<br />
omstandigheden die komen voor rekening en risico van de militair.<br />
Artikel 3:2 Commissie van advies bij ontheffing uit de opleiding<br />
1. De minister laat zich bij de ontheffing van een militair uit een initiële, functie- of<br />
loopbaanopleiding adviseren door een commissie van advies, bestaande uit drie leden.<br />
2. In het opleidingsreglement wordt de samenstelling van een commissie van advies<br />
vastgesteld, waarbij de kwaliteit en onafhankelijkheid van de commissie voldoende is<br />
gewaarborgd.<br />
3. De commissie van advies hoort de betrokken militair, waarbij de militair zich kan laten<br />
bijstaan door een derde.<br />
4. Het inschakelen van een commissie, als bedoeld in het eerste lid, kan achterwege blijven<br />
wanneer de militair op eigen aanvraag wordt ontheven uit de opleiding.<br />
Artikel 3:3 Vergoeding van kosten<br />
De kosten, genoemd in artikel 14, tweede lid,15, tweede lid,16, tweede lid en 16a, derde en<br />
vierde lid, van het AMAR, die voor vergoeding in aanmerking komen, zijn, voor zover zij niet<br />
rechtstreeks voor rekening komen van of rechtstreeks worden betaald door het Ministerie<br />
van Defensie:<br />
a. inschrijvings-, les-, college-, practicum-, examen- en diplomagelden, met uitzondering van<br />
kosten verbonden aan het volgen van praktisch vliegonderricht;<br />
b. studieboeken en studiemateriaal, voor zover direct gerelateerd aan de opleiding;<br />
c. excursie, reis- en verblijfskosten op grond van het Besluit dienstreizen defensie.<br />
Eventuele tegemoetkomingen van derden worden hierop in mindering gebracht.<br />
Artikel 3:4 Informatie voortgang<br />
De militair, die een opleiding, als bedoeld in artikel 16 of 16a van het AMAR, volgt buiten het<br />
Ministerie van Defensie, informeert het HDO schriftelijk over de voortgang van zijn opleiding,<br />
met overlegging van cijferlijsten, certificaten en diploma’s van de externe onderwijsinstelling.<br />
Artikel 3:5 Maximale vergoeding kosten opleiding, gericht op loopbaan buiten<br />
Defensie buiten het functiegebied of op een hoger werkniveau (uitvoering 16a, vierde lid,<br />
AMAR)<br />
1. De kosten voor een opleiding, gericht op een loopbaan buiten Defensie buiten het<br />
functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam is, dan wel op een hoger werkniveau,<br />
als bedoeld in artikel 16a, vierde lid, van het AMAR, worden vergoed:<br />
a. tot ten hoogste € 1.000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />
fase 1 FPS tot het moment van ontslag minder dan twee jaar heeft geduurd;<br />
b. tot ten hoogste € 2.000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />
fase 1 FPS het moment van ontslag twee jaar of meer, maar minder dan vier jaar heeft<br />
geduurd;<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 3 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
c. tot ten hoogste € 3000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />
fase 1 FPS tot het moment van ontslag vier jaar of meer, of minder dan zes jaar heeft<br />
geduurd.<br />
d. tot ten hoogste € 4500,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />
fase 1 FPS tot het moment van ontslag zes jaar of meer, of minder dan acht jaar heeft<br />
geduurd.<br />
e. tot ten hoogste € 6000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />
fase 1 FPS tot het moment van ontslag acht jaar of meer heeft geduurd.<br />
2. In aanvulling op de vergoeding van de opleidingskosten als bedoeld in het eerste lid wordt<br />
een extra vergoeding toegekend:<br />
a. tot ten hoogste € 500,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van maximaal een<br />
half jaar;<br />
b. tot ten hoogste € <strong>10</strong>00,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van een half jaar<br />
of meer maar minder dan een jaar;<br />
c. tot ten hoogste € 1500,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van een jaar of<br />
meer maar minder dan twee jaar;<br />
d. tot ten hoogste € 2000,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van twee jaar of<br />
meer.<br />
Artikel 3:6 Duur restitutieverplichting en drempelbedrag<br />
1. De periode, waarover de restitutieverplichting, genoemd in artikel 16e van het AMAR,<br />
geldt, bedraagt ten hoogste twee maal de duur van de opleiding, waaraan de<br />
restitutieverplichting is gekoppeld.<br />
2. De hoogte van de restitutieverplichting als bedoeld in artikel 16e derde lid van het AMAR<br />
wordt evenredig verminderd naar mate de periode, genoemd in het eerste lid, verstrijkt.<br />
3. Er wordt geen restitutieverplichting opgelegd, wanneer de totale kosten van de opleiding<br />
minder dan € 4000,- bedragen.<br />
4. PM (afwijking dure (vliegers)opleidingen)<br />
Artikel 3:7 Bepaling kosten opleiding per cursist, als bedoeld in artikel 16e, vierde lid,<br />
onder a, AMAR<br />
PM<br />
Paragraaf 3.2<br />
Functietoewijzing<br />
Artikel 3:8 Afwijkende duur functievervulling<br />
In bijlage 2 bij deze regeling zijn opgenomen de specifieke functiegroepen personeel als<br />
bedoeld in artikel 17, zevende lid, van het AMAR.<br />
Artikel 3:8a Mandatering functietoewijzing<br />
De in artikel 17 van het AMAR aan de minister toegekende bevoegdheden kunnen ten<br />
hoogste worden gemandateerd aan onder het C-OPCO ressorterende hoofd van de afdeling,<br />
belast met de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende OPCO<br />
of een daartoe aangewezen functionaris binnen deze afdeling.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 4 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
Paragraaf 3.3<br />
Bevordering<br />
Paragraaf 3.3.1. Bevordering van militairen tijdens de initiële opleiding<br />
Artikel 3:9 Algemene bepaling (24BAFBD)<br />
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 van het AMAR wordt de militair tijdens de<br />
initiële opleiding bevorderd op de tijdstippen waarop hij afgeronde delen van de opleiding<br />
heeft voltooid.<br />
Artikel 3:<strong>10</strong> Bevordering tijdens de opleiding tot officier bij de Koninklijke marine<br />
PM<br />
Artikel 3:11 Bevordering tijdens de opleiding tot officier bij de Koninklijke landmacht,<br />
de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee (26BAFBD)<br />
1. De militair die is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan een officiersrang is<br />
verbonden, bekleedt gedurende de Algemene Luitenants Opleiding I de stand van soldaat<br />
der derde klasse /marechaussee der vierde klasse, tenzij in deze beleidsregel anders is<br />
vermeld.<br />
2. De militair die op grond van zijn vooropleiding in aanmerking komt voor bekorting van de<br />
in het derde en het vierde lid genoemde opleidingen wordt in afwijking daarvan, bevorderd<br />
tot de daarin genoemde rangen na te zijn geslaagd voor overeenkomende, daarin genoemde<br />
delen van de opleiding.<br />
3. De militair die via de Officiersopleiding Kort Model (OKM) wordt opgeleid tot officier wordt<br />
bevorderd tot:<br />
a.cadet-korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de Algemene Luitenants<br />
Opleiding (ALO) I succesvol is afgerond;<br />
b. cadet-vaandrig/kornet, op de dag dat de ALO I tot en met IV succesvol is afgerond;<br />
c. tweede luitenant, nadat de ALO I tot en met IV en de Vaktechnische Opleiding (VTO)<br />
succesvol zijn afgerond, met ingang van de dag waarop die militair zijn functie is toegewezen<br />
waaraan de rang van luitenant is verbonden<br />
4. De militair die via de Officiersopleiding Lang Model (OLM) waarvan de bachelor studie<br />
deel uitmaakt, wordt opgeleid tot officier wordt bevorderd tot:<br />
a.cadet-korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de ALO I succesvol is<br />
afgerond;<br />
b. cadet-sergeant/wachtmeester, op de dag dat de Gemeenschappelijke Officiers<br />
Opleiding(GOO) succesvol is afgerond;<br />
c. cadet-vaandrig/kornet, op de dag waarop het derde studiejaar succesvol is afgerond;<br />
d. tweede luitenant, nadat:<br />
(1) de volledige OLM, waarvan de bachelor studie deel uitmaakt, succesvol is afgerond, met<br />
ingang van de dag waarop die militair een functie is toegewezen waaraan de rang van<br />
luitenant is verbonden, dan wel<br />
(2) met ingang van de dag gelegen 4 jaar na aanvang van de opleiding indien het voor hem<br />
geldende reguliere opleidingstraject tot dan toe binnen de normale termijnen succesvol is<br />
doorlopen.<br />
5. De militair die via de Opleiding Post Academisch (OPA) wordt opgeleid tot officier, wordt<br />
bevorderd tot:<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 5 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
a. cadet korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de ALO I succesvol is<br />
afgerond;<br />
b. cadet vaandrig/cadet-vaandrig/ kornet, op de dag dat de ALO I tot en met IV succesvol is<br />
afgerond;<br />
c. tweede luitenant, nadat de ALO I tot en met IV, de PASMB en de VTO succesvol zijn<br />
afgerond, met ingang van de dag waarop die militair een functie is toegewezen waaraan de<br />
rang van luitenant is verbonden.<br />
6. De militair die reeds is aangesteld bij het beroepspersoneel en bestemd was voor het<br />
vervullen van onderofficiersfuncties en als gevolg van een bestemmingswijziging wordt<br />
opgeleid tot officier, wordt bevorderd tot:<br />
a. tijdelijk vaandrig/kornet, op de dag dat de verkorte ALO I tot en met IV succesvol is<br />
afgerond. De militair behoudt die tijdelijke rang totdat is voldaan aan artikel 24, eerste lid, van<br />
het AMAR;<br />
b. de rang behorend bij de functie die wordt toegewezen na succesvolle afronding van de<br />
opleiding.<br />
Artikel 3:12 Bevordering tijdens de opleiding tot onderofficier bij de Koninklijke marine<br />
(27 BAFBD)<br />
1. De militair die is bestemd voor onderofficier bij de wapentechnische dienst wordt<br />
bevorderd:<br />
a. tot de eerste klasse van de stand van matroos op de dag dat hij het eerste gedeelte van<br />
de stage succesvol heeft afgerond;<br />
b. tot korporaal op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />
2. De militair die is bestemd voor onderofficier bij andere (sub)dienstgroepen wordt<br />
bevorderd:<br />
a. tot adjudant-onderofficier bijzondere diensten vliegverkeersleider op de dag dat hij de<br />
gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />
b. tot korporaal op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />
Artikel 3:13 Bevordering tijdens de opleiding tot onderofficier bij de Koninklijke<br />
landmacht, de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee (<strong>28</strong> BAFBD)<br />
1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen bij de Koninklijke<br />
luchtmacht waaraan de rang van sergeant is verbonden, bekleedt gedurende de AMO de<br />
stand van soldaat der derde klasse, tenzij in deze regeling anders is vermeld.<br />
2. De militair die is aangewezen voor het volgen van de opleiding tot onderofficier wordt<br />
bevorderd tot:<br />
a. soldaat der eerste klasse/marechaussee der derde klasse, op de dag dat de AMO/AMBV<br />
succesvol is afgerond;<br />
b. korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de AKO/de proeve van<br />
bekwaamheid Planton/publieke service (na BPV-01) succesvol is afgerond en – voor zover<br />
van toepassing – aanvangt met de Vaktechnische Opleiding (VTO);<br />
c. marechaussee der eerste klasse na het succesvol afronden van de summatieve toetsen<br />
(na LOKKMar 03);<br />
d. sergeant/wachtmeester, op de dag dat de initiële opleiding/Leergang Algemeen<br />
Opsporingsambtenaar KMar succesvol is afgerond, tenzij in deze regeling anders is bepaald.<br />
3. De militair van de Koninklijke landmacht wordt, voor zover sprake is van een aanvullende<br />
opleiding elektronica, bevorderd tot sergeant op de dag dat deze opleiding succesvol is<br />
afgerond, indien hij is bestemd om het loopbaanpatroon voor het technisch middenkader te<br />
gaan volgen.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 6 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
4. De militair van de Koninklijke landmacht die is bestemd om het loopbaanpatroon als<br />
algemeen militair verpleegkundige (AMV) dan wel als algemeen militair verzorgende in de<br />
gezondheidszorg (AMVIG) te gaan volgen, wordt bevorderd tot sergeant op de dag dat het<br />
eerste studiejaar van de beroepsopleiding (fase II) succesvol is afgerond.<br />
5. De militair wordt bevorderd tot sergeant op de dag waarop hij de opleiding tot onderofficier<br />
succesvol heeft afgerond, met dien verstande dat hij wordt bevorderd tot sergeant der eerste<br />
klasse indien hij bestemd is om:<br />
a. het loopbaanpatroon voor het technisch middenkader te volgen;<br />
b. het loopbaanpatroon voor apothekersassistenten te volgen;<br />
c. het loopbaanpatroon voor algemeen militair verpleegkundige te volgen, direct aansluitend<br />
aan het behalen van het AMV-certificaat; of<br />
d. het loopbaanpatroon voor algemeen militair verzorgende in de gezondheidszorg te volgen,<br />
6 jaar na bevordering tot sergeant.<br />
6. De militair die is aangewezen voor het volgen van de opleiding tot onderofficier-specialist,<br />
wordt bevorderd tot de rang die behoort bij de functie waartoe hij bij zijn aanstelling is<br />
bestemd, op de dag dat hij de specialistenopleiding succesvol heeft afgerond.<br />
Artikel 3:14 Bevordering tijdens de opleiding tot korporaal/marechaussee der tweede<br />
klasse bij de Koninklijke landmacht, Koninklijke luchtmacht en Koninklijke<br />
marechaussee (29 BAFBD)<br />
1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de rang<br />
van korporaal/marechaussee der tweede klasse is verbonden, bekleedt gedurende de AMO<br />
de stand van soldaat der derde klasse/marechaussee der vierde klasse.<br />
2. De in het eerste lid bedoelde militair wordt bevorderd tot:<br />
a. soldaat der tweede klasse/marechaussee der derde klasse, op de dag waarop hij de<br />
AMO/AMBV succesvol heeft afgerond;<br />
b. korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag waarop hij de FO/de proeve van<br />
bekwaamheid Planton/publieke service (na BPV-01) van de initiële opleiding succesvol heeft<br />
afgerond.<br />
Artikel 3:15 Bevordering tijdens de opleiding voor functies waaraan een stand is<br />
verbonden bij de Koninklijke marine (30 BAFBD)<br />
De militair die bestemd is voor functies waaraan een stand is verbonden wordt bevorderd:<br />
a. tot matroos der tweede klasse op de dag dat hij de eerste maritiem-militaire vorming, de<br />
vakopleiding, de bedrijfsveiligheidsopleiding en de opleiding algemene scheepstaken<br />
succesvol heeft afgerond;<br />
b. tot marinier der tweede klasse op de dag dat hij de Elementaire militaire vorming mariniers<br />
succesvol heeft afgerond; c. tot matroos der eerste klasse als hij bestemd is voor functies bij<br />
de subdienstgroep bijzondere diensten wasser, op de dag dat hij de praktische<br />
bedrijfsintroductie succesvol heeft afgerond, maar niet eerder dan 3 maanden nadat de<br />
bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden;<br />
d. tot matroos der eerste klasse op de dag dat hij de praktische bedrijfsintroductie succesvol<br />
heeft afgerond, maar niet eerder dan 8 maanden nadat de bevordering tot matroos der<br />
tweede klasse heeft plaatsgevonden;<br />
e. tot marinier der eerste klasse op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft<br />
afgerond;<br />
f. tot matroos der eerste klasse met terugwerkende kracht tot de datum gelegen drie<br />
maanden nadat de bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden,<br />
eventueel vermeerderd met de duur van de verlenging indien de praktische<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 7 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
bedrijfsintroductie door oorzaken behorend tot het risicogebied van de organisatie niet<br />
binnen de gestelde termijn van 3 maanden werd afgerond;<br />
g. tot matroos der eerste klasse als hij bestemd is voor functies bij de subdienstgroep<br />
bijzondere diensten wasser, met terugwerkende kracht tot de datum gelegen 8 maanden<br />
nadat de bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden, eventueel<br />
vermeerderd met de duur van de verlenging indien de praktische bedrijfsintroductie door<br />
oorzaken behorend tot het risicogebied van de organisatie niet binnen de gestelde termijn<br />
van 8 maanden werd afgerond;<br />
h. tot matroos der eerste klasse eerder dan de minimale termijn van 8 maanden indien<br />
sprake is van uitzonderlijk goed functioneren.<br />
Artikel 3:16 Bevordering tijdens de opleiding tot soldaat bij de Koninklijke landmacht<br />
en de Koninklijke luchtmacht (31 BAFBD)<br />
1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de<br />
stand van soldaat is verbonden, bekleedt gedurende de AMO de stand van soldaat der<br />
derde klasse.<br />
2. De in het eerste lid bedoelde militair wordt bevorderd tot soldaat der tweede klasse, op de<br />
dag waarop hij de AMO succesvol heeft afgerond.<br />
3. Bevordering tot soldaat der eerste klasse tijdens de initiële opleiding vindt uitsluitend<br />
plaats één jaar nadat de militair is bevorderd tot soldaat der tweede klasse indien hij binnen<br />
de termijn van een jaar, te rekenen vanaf de afronding van de AMO, de Functiegerichte<br />
Opleiding om organisatorische redenen niet succesvol heeft kunnen afronden.<br />
4. Indien tijdens de initiële opleiding als bedoeld in het eerste lid het militaire en het<br />
vaktechnische opleidingsgedeelte geïntegreerd worden verzorgd, vindt bevordering plaats op<br />
het tijdstip waarop het militaire opleidingsgedeelte zou zijn afgerond indien dat<br />
opleidingsgedeelte separaat zou zijn verzorgd. Bevordering vindt alsdan plaats indien de<br />
militair het tot dat moment voor hem geldende opleidingstraject met voldoende resultaat<br />
heeft doorlopen.<br />
Paragraaf 3.3.2. Bevordering van militairen tijdens functie- of loopbaanopleidingen<br />
Artikel 3:17 Bevordering tijdens functie- of loopbaanopleidingen (38 BAFBD)<br />
Aan de militair die tijdens een door hem te volgen functie- of loopbaanopleidingen<br />
feitelijk wordt belast met de werkzaamheden verbonden aan de na voltooiing van de<br />
opleiding toe te wijzen functie, kan voor de duur van deze praktische tewerkstelling tijdelijk<br />
de aan die functie verbonden rang worden toegekend, dan wel<br />
in het kader van zijn opleiding, buiten het opleidingsinstituut tijdelijk wordt belast met het<br />
uitoefenen van gezag, kan voor deze periode titulair de vereiste rang worden toegekend.<br />
Artikel 3:18 Bevordering na voltooiing van de loopbaanopleidingen bij de Koninklijke<br />
marine (39 BAFBD)<br />
1. De militair die is aangewezen voor een loopbaanopleiding tot onderofficier wordt<br />
bevorderd tot korporaal op de dag dat hij de gehele loopbaanopleiding succesvol heeft<br />
afgerond.<br />
2. De militair die is aangewezen voor een loopbaanopleiding tot officier wordt – nadat met de<br />
voordracht is ingestemd – bevorderd:<br />
a. tot tijdelijk luitenant ter zee der 3e klasse op de dag dat hij het theoretische deel van die<br />
loopbaanopleiding succesvol heeft afgerond;<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 8 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
b. tot luitenant ter zee der 2e klasse op de dag dat hij de gehele loopbaanopleiding<br />
succesvol heeft afgerond.<br />
Paragraaf 3.3.3. Bevorderingen van militairen door ervaringsopbouw<br />
Artikel 3:19 Ervaringsopbouw (32 BAFBD)<br />
1. Om voor een bevordering als bedoeld in artikel 24, zevende lid, onder b van het AMAR, in<br />
aanmerking te komen, dient de militair respectievelijk in de stand van soldaat dan wel de<br />
rang van korporaal/marechaussee der eerste klasse, sergeant/wachtmeester of tweede<br />
luitenant relevante ervaring tijdens een functievervulling te hebben verworven waarbij er door<br />
de commandant geen bezwaren tegen de voorgenomen bevordering zijn geuit.<br />
2. De in het eerste lid bedoelde ervaring wordt aanwezig geacht indien de militair gedurende<br />
een voor zijn aanstellingscategorie en functieniveau vastgestelde periode op voldoende wijze<br />
heeft gefunctioneerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de bekwaamheid en<br />
geschiktheid van de militair als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het AMAR. De duur van de<br />
hiervoor bedoelde periode kan in geval van onvoldoende functioneren worden verlengd met<br />
maximaal één jaar.<br />
3. Gedurende de periode dat de militair is geschorst dan wel in militaire detentie doorbrengt<br />
vindt geen ervaringsopbouw plaats. Indien de militair door ziekte of buitengewoon verlof niet<br />
in staat is geweest zijn functie daadwerkelijk te vervullen, dan wel er gedurende een<br />
aanmerkelijk gedeelte van de aangegeven periode sprake is geweest van overwegende<br />
bemerkingen op het functioneren, kan de duur van de periode als bedoeld in de eerste zin<br />
van het tweede lid worden verlengd met maximaal een half jaar.<br />
4. Indien de militair binnen twaalf maanden voorafgaande aan zijn aanstelling reeds was<br />
aangesteld bij het beroepspersoneel en een functie op overeenkomstig rangsniveau heeft<br />
vervuld, wordt die periode in mindering gebracht op de periode van de ervaringsopbouw<br />
welke is benodigd voor bevordering tot korporaal der eerste klasse, tot sergeant der eerste<br />
klasse dan wel voor bevordering tot eerste luitenant.<br />
Artikel 3:20 Bevordering tot soldaat der eerste klasse bij de Koninklijke landmacht (33<br />
BAFBD)<br />
De militair die bij zijn aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de<br />
stand van soldaat is verbonden, wordt bevorderd tot soldaat der eerste klasse een jaar<br />
nadat hij is bevorderd tot soldaat der tweede klasse, met dien verstande dat hij de<br />
Functiegerichte Opleiding succesvol dient te hebben afgerond.<br />
Artikel 3:21 Bevordering tot soldaat der eerste klasse bij de Koninklijke luchtmacht (34<br />
BAFBD)<br />
De militair wordt bevorderd tot soldaat der eerste klasse nadat hij gedurende een jaar als<br />
soldaat der tweede klasse een praktische training tijdens tewerkstelling heeft voltooid.<br />
Artikel 3:22 Bevordering tot korporaal/marechaussee der eerste klasse (35 BAFBD)<br />
De militair wordt bevorderd tot korporaal/marechaussee der eerste klasse, met ingang van<br />
het tijdstip waarop hij na voltooiing van de initiële opleiding in de rang van<br />
korporaal/marechaussee der tweede klasse gedurende twee jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 9 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
Artikel 3:23 Bevordering tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse (36 BAFBD)<br />
De militair wordt bevorderd tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse met ingang van het<br />
tijdstip waarop hij na voltooiing van de opleiding tot onderofficier in de rang van<br />
sergeant/wachtmeester gedurende vier jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />
Artikel 3:24 Bevordering tot eerste luitenant (37 BAFBD)<br />
1. De militair wordt bevorderd tot eerste luitenant nadat hij in de rang van tweede luitenant<br />
gedurende twee jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />
2. De militair die in het verlengde van de door hem als onderofficier beklede functies een<br />
functie op officiersniveau gaat vervullen, wordt vrijgesteld van de in het eerste lid bedoelde<br />
eis met betrekking tot de ervaringsopbouw. Deze militair wordt bevorderd tot eerste luitenant,<br />
nadat hij de daartoe bestemde opleiding heeft afgerond, op het tijdstip waarop hem voor de<br />
eerste maal een officiersfunctie wordt toegewezen.<br />
Paragraaf 3.4<br />
Functie- en loopbaanbegeleiding<br />
Artikel 3:25 Functie-introductiegesprek (3 BFBD)<br />
1. De militair heeft binnen één maand na aanvang van zijn functievervulling een functieintroductiegesprek<br />
met zijn functionele chef.<br />
2. In het functie-introductiegesprek wordt de militair geïnformeerd over wat van hem in de<br />
functie wordt verwacht. Voorts wordt de militair geïnformeerd over de planning van de met<br />
hem te houden functioneringsgesprekken. In het functie-introductiegesprek wordt de<br />
zienswijze van de militair ten aanzien van de wijze van functievervulling besproken.<br />
3. De functionele chef houdt in beginsel binnen twee maanden na aanvang van zijn<br />
functievervulling een functie-introductiegesprek met de medewerkers van wie hij de<br />
functionele chef is geworden. In dit gesprek komen eventueel al gemaakte afspraken met de<br />
militair eveneens aan de orde.<br />
4. De functionele chef draagt zorg voor verslaglegging van het functie-introductiegesprek.<br />
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het als bijlage 2 gevoegde FG-formulier (Dfe 030)<br />
Artikel 3:26 Functioneringsgesprek (4 t/m 7 BFBD)<br />
1. De functionele chef nodigt ten minste twee weken voordat het functioneringsgesprek wordt<br />
gehouden, de militair hiervoor uit.<br />
2. Tijdens het functioneringsgesprek komen in ieder geval de in artikel <strong>28</strong>, zesde lid, van het<br />
AMAR genoemde onderwerpen aan de orde. Daarnaast kunnen zowel door de militair als<br />
door de functionele chef te bespreken onderwerpen worden ingebracht.<br />
3. Een samenvatting van het gesprek, de gemaakte afspraken en aandachtspunten voor de<br />
komende periode ten aanzien de taakuitvoering en eventueel door de militair of de<br />
functionele chef, met instemming van de militair, ingebrachte nadere informatie, worden door<br />
de functionele chef vastgelegd in het externe gedeelte van het als bijlage gevoegde FGformulier<br />
(Dfe 030). Wanneer de functionele chef of de militair meer informatie willen<br />
vastleggen wordt hiervoor het interne gedeelte van het FG-formulier gebruikt, dat alleen voor<br />
de functionele chef en de militair is bestemd.<br />
4. Het interne gedeelte van het FG-formulier blijft in bezit van de militair en de functionele<br />
chef. De functionele chef draagt zorg voor vernietiging van zijn exemplaar bij beëindiging van<br />
de dienstverhouding. Het externe deel van het FG-formulier wordt opgelegd in het<br />
persoonsdossier van de militair.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina <strong>10</strong> van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
Artikel 3:27 Loopbaangesprek en POP-formulier (11 BFBD)<br />
1. De afspraken die worden gemaakt tijdens een loopbaangesprek, worden vastgelegd in het<br />
als bijlage 3 gevoegde POP-formulier (Dfe …).<br />
2. Ook wanneer een loopbaangesprek niet leidt tot overeenstemming over de te maken<br />
afspraken tussen de militair en de loopbaanbegeleider, wordt dit vastgelegd in het POPformulier.<br />
3. In geval van geen overeenstemming tussen de militair en de loopbaanbegeleider kan op<br />
verzoek van een of beide partijen aan een andere loopbaanbegeleider advies worden<br />
gevraagd.<br />
4. Vastgelegde afspraken zijn bindend, ook wanneer de militair een andere functie wordt<br />
toegewezen, wordt ingedeeld bij een ander OPCO of wordt tewerkgesteld bij een ander<br />
defensieonderdeel.<br />
5. De C-OPCO kan zijn bevoegdheid om de afspraken in het POP-formulier vast te stellen<br />
ten hoogste mandateren aan het onder hem ressorterende hoofd van de afdeling, belast met<br />
de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende OPCO dan wel de<br />
Koninklijke marechaussee.<br />
Artikel 3:<strong>28</strong> Instelling adviescommissie ex artikel <strong>28</strong>a, negende lid, AMAR<br />
1. Ingesteld wordt een commissie, die, op verzoek van de militair, adviseert over een<br />
mogelijke oplossing wanneer afspraken in het kader van de persoonlijke ontwikkeling niet<br />
worden nagekomen en, naar de mening van de militair, geen passend alternatief wordt<br />
geboden.<br />
2. De in het eerste lid genoemde commissie bestaat uit een door Onze Minister te benoemen<br />
voorzitter, een vertegenwoordiger van de centrales van overheidspersoneel, een<br />
vertegenwoordiger van het OPCO, waarbij de militair is ingedeeld, en in het geval de militair<br />
niet is tewerkgesteld bij het OPCO, waarbij hij is ingedeeld, op ad hoc-basis een<br />
vertegenwoordiger van het defensieonderdeel, waarbij de militair is tewerkgesteld.<br />
3. Aanvragen voor advies moeten worden ingediend door tussenkomst van de C-OPCO,<br />
waarbij de militair is ingedeeld, en worden binnen vier weken voorzien van een advies van<br />
de C-OPCO.<br />
4. De commissie brengt uiterlijk zes weken na ontvangst van de aanvraag advies uit en<br />
brengt zowel de militair als de betrokken C-OPCO schriftelijk van dit advies op de hoogte.<br />
Artikel 3:29 Beoordelingen (12 t/m 21 BFBD)<br />
1. PM<br />
2. Voor het opstellen van een beoordeling wordt gebruik gemaakt van het in bijlage 4<br />
opgenomen beoordelingsformulier (Dfe 012).<br />
3. Het beoordelingstijdvak, genoemd in artikel <strong>28</strong>b, vijfde lid, van het AMAR, kan niet een<br />
deel van een periode omvatten waarover reeds een beoordeling is vastgesteld en tijdens dat<br />
tijdvak moet in beginsel één functioneringsgesprek hebben plaatsgevonden.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 11 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
4. De aanvraag van een militair om een beoordeling op te maken, kan worden afgewezen,<br />
indien over de militair minder dan een jaar geleden, te rekenen van de datum van de<br />
aanvraag, een beoordeling is vastgesteld.<br />
5. Indien de eerste of tweede beoordelaar niet de Nederlandse nationaliteit bezit zal het<br />
HDO, eventueel op voorstel van de commandant van de Nederlandse eenheid waarbij de te<br />
beoordelen militair administratief is ondergebracht, een Nederlandse militair of ambtenaar<br />
aanwijzen die als eerste of tweede beoordelaar optreedt. De bepalingen in het AMAR en<br />
deze regeling blijven daarbij onverkort van kracht.<br />
6. Wanneer de militair werkzaam is in een zodanig - internationaal - verband, dat toepassing<br />
van het vijfde lid niet mogelijk is, gelden voor het opmaken en vaststellen van de beoordeling<br />
de desbetreffende internationale voorschriften en modellen.<br />
Hoofdstuk 4<br />
Doorstroom naar fase drie<br />
Artikel 4:1 Afwijkende leeftijdsgrenzen bij doorstroom naar fase drie (artikel 29a, vijfde<br />
lid, 29b, vijfde lid, en 29c, tweede lid, AMAR)<br />
Voor de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen specifieke groepen personeel gelden de<br />
daarbij vermelde maximum leeftijden bij doorstroom naar fase 3.<br />
Artikel 4:2 Verlengen maximale looptijd in rang of verschuiven leeftijdsgrens i.v.m. het<br />
volgen van de (onder)officiersopleiding (artikel 29a, vijfde lid, en 29b, vijfde lid, AMAR)<br />
1. Wanneer een soldaat, korporaal of een militair met een daarmee gelijkgestelde stand of<br />
rang is aangewezen voor of deelneemt aan een (onder)officiersopleiding, kan worden<br />
afgeweken van de in artikel 29a of 29b van het AMAR genoemde maximale looptijd in rang<br />
tot uiterlijk het moment waarop de militair de opleiding heeft afgerond en wordt bevorderd tot<br />
de rang van (onder)officier.<br />
2. Wanneer een soldaat, korporaal of een militair met een daarmee gelijkgestelde stand of<br />
rang is aangewezen voor of deelneemt aan een (onder)officiersopleiding, kan worden<br />
afgeweken van de in artikel 29a of 29b van het AMAR, dan wel van de in artikel<br />
4:1genoemde en bedoelde leeftijdsgrenzen tot uiterlijk het moment waarop de militair de<br />
opleiding heeft afgerond en wordt bevorderd tot de rang van (onder)officier.<br />
2. Wanneer de militair wordt ontheven van de in het eerste lid bedoelde opleiding of deze<br />
opleiding niet met goed gevolg volbrengt, zijn de in het eerste en tweede lid bedoelde<br />
maximum looptijd in rang en leeftijdsgrenzen weer onverkort van toepassing.<br />
Artikel 4:3 Afwijkend selectiemoment voor doorstroom naar fase drie (artikel 30, zesde<br />
lid, AMAR)<br />
PM<br />
Artikel 4:4 Besluitvorming doorstroom (artikel 31 AMAR)<br />
1. De C-OPCO draagt ervoor zorg dat, in samenspraak met de loopbaanbegeleider, het<br />
initiatief wordt genomen om een militair door te laten stromen naar fase drie op een zodanig<br />
moment dat de militair uiterlijk drie jaar voor het bereiken van de voor hem op basis van het<br />
AMAR of deze regeling geldende leeftijdsgrens duidelijkheid heeft over zijn mogelijkheden.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 12 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
2. Van de termijn van zes weken voor besluitvorming over doorstroom op basis van de<br />
voordracht, genoemd in artikel 31, eerste lid, van het AMAR, kan tot maximaal tien weken<br />
worden afgeweken in de volgende situaties:<br />
a. wanneer er meer kandidaten worden voorgedragen dan dat er functies beschikbaar zijn;<br />
b. wanneer er geen functies beschikbaar zijn bij het OPCO, waarbij de militair is ingedeeld<br />
en moet worden bekeken wat de mogelijkheden zijn bij de andere defensie-onderdelen.<br />
3. Voor de situaties, als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, stelt de C-OPCO voor zijn<br />
OPCO een commissie in die:<br />
a. in de situatie, genoemd in het tweede lid, onder a, C-OPCO adviseert over de mate van<br />
geschiktheid van de voorgedragen militairen;<br />
b. in de situatie, genoemd in het tweede lid, onder b, na afstemming met de<br />
overeenkomstige commissies bij de andere OPCO’s, C-OPCO adviseert over de<br />
mogelijkheden bij de andere defensie-onderdelen.<br />
4. Met het oog op een voortdurende en optimale informatie-uitwisseling tussen de genoemde<br />
commissies is de Defensiestaf in beginsel in elke commissie vertegenwoordigd.<br />
5. Wanneer de militair aanvraagt om in aanmerking te worden gebracht voor doorstroom<br />
naar fase drie, dient hij deze aanvraag schriftelijk en zonodig mondeling toe te lichten.<br />
6. Een gesprek is verplicht wanneer het voornemen bestaat om zijn aanvraag af te wijzen.<br />
Hoofdstuk 5<br />
Werk- en rusttijden<br />
gereserveerd<br />
Hoofdstuk 6<br />
Verlof<br />
gereserveerd<br />
Hoofdstuk 7<br />
Aanspraken en verplichtingen in verband met de<br />
gezondheidszorg<br />
gereserveerd<br />
Hoofdstuk 8 Andere voorzieningen van materiële aard<br />
gereserveerd<br />
Hoofdstuk 9 Andere rechten en verplichtingen<br />
gereserveerd<br />
Hoofdstuk <strong>10</strong><br />
Artikel <strong>10</strong>:1<br />
Overgangs- en slotbepalingen<br />
Intrekking<br />
De volgende beleidsregels en ministeriële regelingen worden ingetrokken:<br />
a. De Regeling opleidingen militairen;<br />
b. De Regeling cursusfaciliteiten en studietoelagen;<br />
c. De Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering, voor zover deze ziet op<br />
militairen;<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 13 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
d. De Beleidsregel functioneringsgesprekken en beoordelingen, voor zover deze ziet op<br />
militairen;<br />
e. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 13 december 2007, nr. P/2007033713,<br />
inzake Uitvoeringsaangelegenheden invoering Flexibel Personeelssysteem;<br />
f. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 8 december 2008, nr. P/2008032240,<br />
inzake Voorlopige voorziening van BBT’ers naar FPS;<br />
g. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 11 februari <strong>2009</strong>, nr. P/<strong>2009</strong>001938,<br />
inzake Afwijking voorlopige voorziening overgang BBT’ers naar FPS.<br />
l. de regelingen van CZSK, CLAS, CLSK en CKMar inzake employability voorzieningen<br />
Artikel <strong>10</strong>:2<br />
Inwerkingtreding<br />
Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum waarop het besluit, houdende<br />
wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement en het Besluit bovenwettelijke<br />
uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie in het kader van de voortgezette<br />
invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht, in werking treedt.<br />
Artikel <strong>10</strong>:3<br />
Citeertitel<br />
Deze regeling wordt aangehaald als "Uitvoeringsregeling AMAR” (URAMAR).<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 14 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
BIJLAGE 1<br />
a. Specifieke functiegroepen met maximum leeftijden bij aanstelling (art. 5a, tweede lid, AMAR<br />
en art. 2:1 URAMAR)<br />
PM<br />
b. Specifieke functiegroepen met afwijkende duur functievervulling (art. 17, tweede lid, AMAR<br />
en art. 3:8 URAMAR)<br />
CZSK<br />
CLAS<br />
CLSK<br />
KMar<br />
c. Specifieke functiegroepen met een afwijkende leeftijdsgrens voor doorstroom naar fase drie<br />
(art. 29a, vijfde lid, AMAR, art. 29b, vijfde lid, AMAR, artikel 29c. tweede lid, AMAR en art.4:1<br />
URAMAR)<br />
PM<br />
d. Specifieke functiegroepen met een afwijkend selectiemoment voor doorstroom naar fase<br />
drie (art. 30, zesde lid, AMAR en art. 4:3 URAMAR)<br />
PM<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 15 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
BIJLAGE 2<br />
Functioneringsgespreksformulier (art. 3:<strong>10</strong> URAMAR)<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 16 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
BIJLAGE 3<br />
POP-formulier (art. 3:11 URAMAR)<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 17 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 14:53:13<br />
Ontwerp<br />
BIJLAGE 4<br />
Beoordelingsformulier (art. 3:13 URAMAR)<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 18 van 18
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
- ONTWERP -<br />
Ministerie van Defensie<br />
functioneringsgesprek<br />
CONCEPT 11-03-20<strong>10</strong><br />
ALGEMENE GEGEVENS<br />
Datum functioneringsgesprek:<br />
Aard functioneringsgesprek: functie-introductiegesprek / functioneringsgesprek 1)<br />
Functioneringstijdvak: van: tot:<br />
Afwijkingen t.o.v. de organieke functie:<br />
Datum vorige functioneringsgesprek:<br />
Datum laatste loopbaangesprek:<br />
PERSOONSGEGEVENS<br />
Medewerker<br />
Naam en voorletters:<br />
Werknemer-ID:<br />
Rang c.q. schaal:<br />
Geboortedatum:<br />
Defensieonderdeel en afdeling:<br />
Functiebenaming:<br />
Functiecode:<br />
Arbeidsplaatsnummer:<br />
(indien militair) Loopbaanfase: (1 / 2 / 3) 1)<br />
Functionele chef<br />
Naam en voorletters:<br />
Werknemer-ID:<br />
Rang c.q.schaal:<br />
Defensieonderdeel en afdeling:<br />
Functiebenaming:<br />
Functiecode:<br />
Functionele chef van de medewerker sinds:<br />
Derde deelnemer ( indien aanwezig)<br />
Naam:<br />
Aanwezig op initiatief van: medewerker / functionele chef 1)<br />
1) verwijderen wat niet van toepassing is<br />
Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03011 Herziene FG formulier 9322
Ministerie van Defensie<br />
TERUGKIJKEN<br />
Aan welke afspraken uit het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) is binnen de huidige functie de<br />
afgelopen periode invulling gegeven en in welke vorm<br />
Welke aanvullingen op het portfolio zijn nodig ( denk aan opgedane kennis, ervaring, vaardigheden,<br />
competenties)<br />
vooruitkijken<br />
Afspraken m.b.t. te volgen opleidingen, het opdoen van ervaring, alsmede afspraken verbonden aan<br />
de levensfase van de medewerker.<br />
Afspraken m.b.t. de uitvoering van het POP binnen de huidige functie( welke kennis, vaardigheden<br />
en competenties worden de komende periode verder ontwikkeld en hoe)<br />
Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK
Ministerie van Defensie<br />
Is er behoefte aan een (extra) loopbaangesprek<br />
Overige afspraken<br />
Datum volgend functioneringsgesprek:<br />
ONDERTEKENING VOOR juiste WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />
(externe gedeelte van het formulier)<br />
Functionele chef (handtekening):<br />
Datum ondertekening:<br />
Eventuele opmerkingen van de medewerker over dit verslag:<br />
Medewerker (handtekening):<br />
Datum ondertekening:<br />
Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK
Ministerie van Defensie<br />
INTERNE GEDEELTE<br />
uitsluitend bestemd voor leidinggevende en medewerker (niet voor opname in persoonsdossier)<br />
TERUGKIJKEN<br />
Algemeen beeld van het functioneren over de afgelopen periode<br />
aandachtspunten hierbij zijn: kennis en vaardigheden, houding en gedrag (waaronder het naleven van<br />
de(document-)beveiligingsregels), de aansturing en begeleiding door de leidinggevende ( met specifiek<br />
aandacht voor de sociale aspecten van leiderschap) en de werkomstandigheden<br />
Welke afspraken uit het vorige functioneringsgesprek zijn gerealiseerd Welke niet en waarom niet<br />
VOORUITKIJKEN<br />
Afspraken t.a.v. de functievervulling (uitvoering van de werkzaamheden en de aansturing en<br />
begeleiding door de leidinggevende)<br />
ONDERTEKENING VOOR JUISTE WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />
( interne gedeelte van het formulier)<br />
Functionele chef (handtekening):<br />
Datum ondertekening:<br />
Eventuele opmerkingen van de medewerker over dit verslag:<br />
Medewerker (handtekening)<br />
Datum ondertekening:<br />
PERONEELSVERTROUWELIJK
Ministerie van Defensie<br />
Toelichting<br />
Het functioneringsgesprek wordt op basis van tweerichtingsverkeer gevoerd. Dat betekent, dat zowel de<br />
functionele chef als de medewerker beiden verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding, de inhoud en een<br />
juiste verslaglegging van het gesprek.<br />
Het functioneringsgesprekformulier bestaat uit een intern en een extern gedeelte. Het externe gedeelte<br />
wordt opgeslagen in het persoonsdossier. Dit deel bevat algemene gegevens, afspraken en andere zaken<br />
waarvan het wenselijk is ze vast te leggen voor de organisatie en de loopbaan van de medewerker * . Het is<br />
alleen in te zien door degenen die daarvoor zijn geautoriseerd. Het interne gedeelte wordt niet opgeslagen<br />
in het persoonsdossier. Het is alleen bestemd voor de functionele chef en de medewerker zelf. In dit<br />
gedeelte wordt informatie vastgelegd over het algemene beeld van het functioneren, de realisatie van<br />
afspraken uit een vorig functioneringsgesprek en de afspraken, die worden gemaakt m.b.t. de<br />
functievervulling.<br />
ALGEMENE GEGEVENS<br />
Bij de aard van het gesprek moet worden ingevuld of het hier een functie-introductiegesprek of een<br />
functioneringsgesprek betreft.<br />
- Het functie-introductiegesprek vindt plaats binnen één maand na aanvang van de vervulling van een<br />
nieuwe functie door de medewerker. Ook vindt een functie-introductiegesprek plaats met alle medewerkers<br />
wanneer een nieuwe leidinggevende aantreedt. In dat geval vinden de gesprekken plaats binnen twee<br />
maanden na aanvang van de functievervulling door de chef. Tijdens het functie-introductiegesprek<br />
informeert de functionele chef de medewerker over datgene, dat van hem wordt verwacht, kan de<br />
medewerker zijn eigen mening geven hoe hij de functievervulling ziet en kunnen tevens reeds gemaakte<br />
afspraken met de medewerker aan de orde komen.<br />
- De functionele chef is verantwoordelijk voor de planning van het functioneringsgesprek. De medewerker<br />
heeft recht op minimaal één keer per jaar een functioneringsgesprek. De medewerker kan ook zelf om een<br />
gesprek vragen. Het functioneringsgesprek richt zich op het functioneren van de medewerker in de huidige<br />
functie.<br />
Bij het functioneringsgesprek wordt vermeld op welke periode het gesprek betrekking heeft door het<br />
invullen van de start- en einddatum.<br />
Als uitgangspunt voor het functioneringsgesprek wordt de functiebeschrijving gebruikt. Wanneer naast de<br />
organieke functie andere werkzaamheden zijn opgedragen aan de medewerker, dan kan dit vermeld<br />
worden bij ”Afwijkingen t.o.v. de organieke functie”. Ook wanneer onderdelen van de organieke functie niet<br />
zijn opgedragen wordt dat hier aangegeven. In het laatste geval kan ook de reden daarvan toegevoegd<br />
worden en kunnen eventuele verdere afspraken daarover vermeld worden.<br />
Op verzoek van de medewerker wordt ook aandacht besteed aan werkzaamheden, die geen deel uitmaken<br />
van de organieke functie, zoals het lidmaatschap van een medezeggenschapscommissie of de functie van<br />
BHV’er.<br />
PERSOONSGEGEVENS<br />
Hier worden de gegevens ingevuld van de medewerker en de functionele chef.<br />
Eventueel aangevuld met de naam van de derde deelnemer, bijvoorbeeld een personeelsfunctionaris.<br />
Daarbij wordt aangegeven op wiens verzoek deze derde deelnemer aanwezig is.<br />
* In deze toelichting wordt de mannelijke persoonsvorm gebruikt. Waar “hij”,”hem”, “zijn” of “medewerker”<br />
staat wordt evengoed “zij”, “haar” en “medewerkster” bedoeld<br />
PERONEELSVERTROUWELIJK
Ministerie van Defensie<br />
Terugkijken<br />
Het functioneringsgesprek begint met het terugkijken op de achterliggende periode. Daarbij komt een viertal<br />
onderwerpen aan de orde.<br />
1 Algemeen beeld van het functioneren over de afgelopen periode<br />
Hier gaat het om de vraag: wat ging goed, wat ging minder In ieder geval worden de volgende<br />
onderwerpen besproken:<br />
- beschikt de medewerker over de kennis en vaardigheden , die voor een goede functievervulling<br />
nodig zijn<br />
- de houding en het gedrag van de medewerker zowel t.o.v. collega’s, leidinggevenden als<br />
derden ( zie in dit kader onder meer de gedragscode Defensie) . Hoe is de communicatie en de samenwerking met de collega’s verlopen Hoe is<br />
omgegaan met diversiteit binnen de groep<br />
Worden de (document-)beveiligingsregels nageleefd Iedere medewerker van Defensie moet<br />
zich bewust zijn van de algemene beveiligingsregels. In het functioneringsgesprek wordt dan<br />
ook nagegaan of dit bewustzijn in voldoende mate aanwezig is en of de regels ook worden<br />
nageleefd. Daarnaast moet bij medewerkers die in hun functie met documenten te maken<br />
hebben aan de orde komen, of zij zich houden aan de specifieke documentbeveiligingsregels,<br />
zoals beperkte verspreiding, need to know principe, het op de juiste wijze omgaan met<br />
vertrouwelijke of geheime informatie in documenten en het op de juiste wijze aanbrengen van<br />
rubriceringen op documenten.<br />
- wat vindt de medewerker van de aansturing en begeleiding door de functionele chef Zijn de<br />
verwachtingen van de medewerker over de functionele chef uitgekomen Bijvoorbeeld over de<br />
stijl van leidinggeven, de duidelijkheid van de werkzaamheden, de mate waarin informatie wordt<br />
gegeven, de bereikbaarheid van de leidinggevende en de ruimte voor eigen initiatief. Bij de stijl<br />
van leidinggeven komen ook de sociale aspecten van leiderschap aan de orde. Daarbij spelen<br />
vragen als:<br />
- zorgt de leidinggevende voor integer gedrag bij zijn medewerkers en verantwoorde onderlinge<br />
relaties en omgangsvormen<br />
- zorgt de leidinggevende voor een goede balans tussen de positie van leidinggevende en die als<br />
groepslid, tussen vertrouwen geven en vertrouwen krijgen/winnen<br />
- heeft de leidinggevende respect, gevoel en begrip voor medewerkers en behandelt hij problemen<br />
zorgvuldig<br />
- evalueert de leidinggevende zijn eigen gedrag en stimuleert hij zijn medewerkers dat ook te doen,<br />
om zo de medewerkers te coachen in hun ontwikkeling<br />
- herkent de leidinggevende groepsprocessen en beïnvloedt hij ze ook zo nodig<br />
- hoe wordt door de leidinggevende omgegaan met diversiteit (verschillen binnen groepen, zoals<br />
autochtoon/allochtoon, heterosexueel/homosexueel, man/vrouw)<br />
- hebben zich knelpunten voorgedaan in de werkomstandigheden, zoals werktijden, werksfeer of<br />
werkomgeving Hoe heeft de medewerker de werkdruk ervaren Hoe ging hij hiermee om Zijn er<br />
knelpunten geweest bij de uitoefening van de functie, die verband houden met arbeidsverzuim,<br />
leeftijd of een bepaalde levensfase van de medewerker Indien sprake is geweest van uitzending,<br />
welke invloed heeft dit (gehad) op het functioneren Is de privé-situatie van invloed geweest op het<br />
functioneren van de medewerker Hebben nevenwerkzaamheden de uitoefening van de functie<br />
beïnvloed Beschikt de medewerker over voldoende hulpmiddelen, zoals IV-ondersteuning,<br />
eventueel aangepast meubilair, etc.
Ministerie van Defensie<br />
In het functioneringsgesprek met medewerkers, die een leidinggevende positie vervullen, moet ook<br />
expliciet het onderwerp sociale aspecten van leiderschap aan de orde te komen. Bovendien moet<br />
aandacht worden besteed aan de vraag of de planning van functioneringsgesprekken met de<br />
medewerkers in voldoende mate wordt gerealiseerd. En zo niet, wat daarvan de oorzaak is.<br />
Verslaglegging van punt 1 vindt plaats in het interne gedeelte van het formulier.<br />
2 Welke afspraken uit het vorige functioneringsgesprek zijn gerealiseerd Welke niet en waarom<br />
niet<br />
Bij deze vraag is het belangrijk niet alleen tot een opsomming te komen van afspraken, die niet zijn<br />
gerealiseerd, maar vooral het waarom daarvan te achterhalen, zodat daar ook iets mee gedaan kan<br />
worden. Daarnaast wordt ook expliciet gevraagd naar de afspraken, die wel zijn nagekomen, omdat deze<br />
informatie, in combinatie met vraag 3, tot mogelijke aanvullingen op het portfolio kan leiden.<br />
Verslaglegging van punt 2 vindt plaats in het interne gedeelte van het formulier.<br />
3 Aan welke afspraken uit het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) is binnen de huidige functie de<br />
afgelopen periode invulling gegeven en in welke vorm<br />
Begeleiding van het functioneren is een voortdurend proces. Loopbaangesprekken zijn daarbij gericht op<br />
de toekomst van de medewerker, terwijl functioneringgesprekken zich richten op de huidige functie.<br />
Ontwikkelafspraken, die voortvloeien uit het loopbaangesprek worden vastgelegd in een POP. Daarin<br />
kunnen ook afspraken staan, die tijdens de huidige functie moeten worden opgepakt (bv. het volgen van<br />
een opleiding, maar ook de ontwikkeling van competenties, het opdoen van ervaring, etc.) Daarom is het<br />
belangrijk in het functioneringsgesprek aandacht te besteden aan de voortgang van de afspraken uit het<br />
POP. Wanneer (nog) geen POP is opgemaakt, kan de vraag onbeantwoord blijven.<br />
Verslaglegging van punt 3 vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier.<br />
4 Welke aanvullingen op het portfolio zijn wenselijk<br />
Het portfolio is een instrument waarin iemand zijn persoonlijke- en loopbaanontwikkeling documenteert en<br />
zichtbaar maakt. Het portfolio speelt een belangrijke rol bij het tonen van de interne en externe<br />
arbeidsmarktwaarde van de medewerker. Het is daarom van belang ervoor te zorgen, dat dit bestand upto-date<br />
blijft. In het functioneringsgesprek kan besproken worden welke aspecten vastgelegd moeten<br />
worden. Daarbij kan gedacht worden aan kennis of ervaring die is opgedaan, maar ook aan vaardigheden<br />
en competenties, die in de afgelopen periode (verder) ontwikkeld zijn.<br />
Verslaglegging van punt 4 vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier.<br />
VOORUITKIJKEN<br />
Na teruggekeken te hebben, wordt in het functioneringsgesprek naar de nabije (in principe een periode van<br />
een jaar) toekomst gekeken. Het gaat hierbij met name om het maken van afspraken met elkaar, niet alleen<br />
over de te nemen acties, maar ook over wanneer die acties genomen worden, door wie en in welke vorm.<br />
De afspraken moeten dus SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden) worden<br />
weergegeven.<br />
Het gaat hier om de volgende onderwerpen:<br />
1 Afspraken t.a.v. de functievervulling
Ministerie van Defensie<br />
In de eerste plaats wordt hier besproken welke werkzaamheden, producten en resultaten het komende jaar<br />
van de medewerker verwacht worden. Waar liggen de prioriteiten Wat moet bereikt worden Aan welke<br />
kwaliteitseisen moet worden voldaan Wanneer moeten werkzaamheden afgerond zijn en met welk<br />
resultaat Welke begeleiding heeft de medewerker nodig van de leidinggevende<br />
Deze afspraken worden vastgelegd in het interne gedeelte van het formulier.<br />
Als bij het terugkijken is gebleken, dat voor verbetering van de functievervulling het opdoen van bepaalde<br />
ervaring noodzakelijk is, dan wel opleidingen moeten worden gevolgd, wordt dat in het externe deel van het<br />
formulier vastgelegd. Datzelfde geldt voor afspraken, die gemaakt worden in het kader van de levensfase<br />
waarin de medewerker zich bevindt. De relatie leeftijd, belastbaarheid en functievervulling moet altijd<br />
onderwerp van gesprek zijn als de medewerker ouder wordt ( zie hieronder bij fase 4). Maar ook tijdens de<br />
levensfases die daaraan voorafgaan, kunnen ontwikkelingen spelen, die mogelijk van invloed zijn op het<br />
functioneren van de medewerker. Om die reden is het goed in ieder functioneringsgesprek aandacht aan<br />
het onderwerp levensfase te besteden.<br />
Hoewel de ontwikkeling die mensen doormaken in hun leven niet te generaliseren is, kan een indeling in<br />
levensfasen enig idee geven van bepaalde zaken, die in een levensfase kunnen spelen en die invloed<br />
kunnen hebben op de functievervulling.<br />
Als leidraad volgt hier een korte weergave van de vier levensfasen, die in het kader van het werkzame<br />
leven kunnen worden onderscheiden:<br />
Fase 1 ontwikkelingsfase<br />
In deze fase ontdekken mensen hun eigen mogelijkheden. Over het algemeen leidt de combinatie werk en<br />
privé niet tot problemen. Meestal wordt in deze fase gekozen voor fulltime werken en is extra inzet, als de<br />
functie daarom vraagt, ook geen probleem. Over het algemeen is de motivatie (het willen) groot en het<br />
denken over het eigen “kunnen” ook. Het risico in deze fase is het mogelijk overbelast raken als gevolg van<br />
overenthousiasme. Leidinggevenden kunnen in deze fase de medewerker ondersteunen (bv. door<br />
mentorschap, maar ook door het aangeven van kaders) en de inzet belonen met het aanbieden van (<br />
vervolg)opleiding en training.<br />
Fase 2 spitsuurfase<br />
Deze fase breekt aan wanneer er kinderen komen. Er moet een nieuw evenwicht worden gezocht tussen<br />
privé en werk. Veel mensen in deze fase willen parttime werken of de fulltime baan verdelen over 4<br />
werkdagen. In deze fase is het belangrijk, dat gekeken wordt naar mogelijkheden, die de organisatie kan<br />
bieden om zoveel mogelijk in te spelen op de wensen van de medewerker. Daarnaast kunnen de diverse<br />
voorzieningen in het kader van de Wet arbeid en zorg, de wet kinderopvang en de tegemoetkoming extra<br />
zorgvoorzieningen bij uitzending een bijdrage leveren aan het bereiken van een optimaal evenwicht in deze<br />
fase.<br />
Fase 3 balansfase<br />
Deze fase wordt gekenmerkt door het zoeken naar en/of vinden van balans. Belangrijke keuzes in werk en<br />
privé zijn gemaakt. Voor mensen met kinderen breekt tevens een periode aan waarin de kinderen wat meer<br />
zelfstandig worden. De balans in het gezin herstelt en er komt meer tijd voor “zorg voor jezelf”. Ook komt er<br />
meer ruimte voor groei, opleidingen en carrièrestappen. In deze fase is het belangrijk met de medewerker<br />
in brede zin ( zowel wat betreft ruimere ontwikkeling dan alleen vaktechnisch als naar de langere termijn) te<br />
kijken naar ontwikkelmogelijkheden. Belangrijk hierbij is ook alvast aandacht te besteden aan mogelijke<br />
beperkingen, die in de volgende fase kunnen optreden. Tijdig anticiperen door bv. bredere inzetbaarheid<br />
mogelijk te maken en eventuele omscholing aan te bieden, kan problemen voorkomen.
Ministerie van Defensie<br />
Fase 4 mogelijkhedenfase<br />
Deze fase wordt gekenmerkt door de invloed van fysieke veroudering, die zowel psychisch als fysiek<br />
merkbaar kan zijn. De medewerker realiseert zich, dat hij ouder wordt en heeft soms moeite dit te<br />
accepteren. Het is in deze fase belangrijk te zoeken naar mogelijkheden om betrokken te blijven bij het<br />
werk. Mogelijkheden ook om nog te groeien in het werk, vooral nu langer moet worden doorgewerkt. Verder<br />
betekent dat een omslag in het denken binnen de organisatie naar ”deze mensen kunnen nog jaren<br />
inzetbaar en productief zijn voor de organisatie”.<br />
Aandacht in deze fase moet uitgaan naar wat de medewerker motiveert en beweegt in het werk en naar de<br />
mogelijkheden om te blijven leren. Dit laatste zal zich voornamelijk richten op de huidige functie en wat<br />
meer een kortdurende vorm hebben. Daarnaast dient de leidinggevende alert te zijn op de belastbaarheid<br />
van de medewerker in deze fase.<br />
Deze afspraken worden vastgelegd in het externe gedeelte van het formulier.<br />
2: Afspraken m.b.t. de uitvoering van het POP binnen de huidige functie.<br />
Afspraken, die in het POP zijn vastgelegd, reiken meestal verder dan de periode van de huidige functie.<br />
Maar de uitvoering van die afspraken kan wel( gedeeltelijk) plaatsvinden in de huidige functie. Zo kan bv.<br />
voortdurend gewerkt worden aan de ontwikkeling van competenties, die in het kader van de verdere<br />
loopbaan van belang zijn. Tijdens de huidige functie kan de medewerker daarin gecoached worden,<br />
specifieke ervaring opdoen, enz.. Ook kunnen afspraken gemaakt worden over het daadwerkelijk volgen<br />
van opleidingen, die onderdeel uitmaken van het POP. Wanneer is dat bv. in te passen qua tijd<br />
Deze afspraken worden vastgelegd in het externe gedeelte van het formulier.<br />
3: Is er behoefte aan een (extra) loopbaangesprek<br />
Hier kan worden aangegeven of er behoefte bestaat aan een ( vervroegd of extra) loopbaangesprek.<br />
Vastlegging vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier<br />
4: overige afspraken<br />
Afspraken, die niet passen in de andere drie onderwerpen, kunnen hier worden vastgelegd.<br />
(externe gedeelte van het formulier).<br />
DATUM VOLGEND FUNCTIONERINGSGESPREK<br />
Geef hier aan wanneer het volgende functioneringsgesprek zal plaats vinden. Minimaal één keer per jaar<br />
wordt een gesprek gehouden. Als een van beiden vaker een gesprek wil, dan kan dat. De functionele chef<br />
is verantwoordelijk voor de planning van het gesprek.<br />
ONDERTEKENING VOOR CORRECTE WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />
De medewerker en de functionele chef ondertekenen zowel het interne als het externe gedeelte van het<br />
formulier voor een correcte weergave van het gesprek. Indien de medewerker het niet eens is met de wijze<br />
van verslaglegging, kan zijn zienswijze op beknopte wijze op het formulier worden vermeld.
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
Persoonlijk Ontwikkelplan (POP)<br />
militair personeel<br />
De afspraken in dit Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) zijn bindend voor de defensieorganisatie en de militair. Afspraak is afspraak!<br />
1. GEGEVENS<br />
Datum loopbaangesprek<br />
Aanleiding loopbaangesprek Regulier gesprek / extra gesprek / afwijzing fase 3 **<br />
Datum vorige loopbaangesprek *<br />
Datum second opinion<br />
(indien van toepassing)<br />
Datum laatste functioneringsgesprek *<br />
Loopbaanbegeleiding door loopbaanbegeleider / counselor DC EBD **<br />
2. PERSOONSGEGEVENS<br />
Militair<br />
Werknemer-ID<br />
Naam en voorletters *<br />
Rang *<br />
Geboortedatum *<br />
Defensieonderdeel *<br />
Afdeling *<br />
Functiebenaming *<br />
Functiecode *<br />
Arbeidsplaatsnummer *<br />
Loopbaanfase 1 / 2 / 3 / BBT *<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
1
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
Loopbaanbegeleider / counselor DC EBD<br />
Werknemer-ID<br />
Naam en voorletters *<br />
Defensieonderdeel *<br />
Afdeling *<br />
Functionele chef<br />
Werknemer-ID<br />
Naam en voorletters *<br />
Rang/Schaal *<br />
Defensieonderdeel *<br />
Afdeling *<br />
Functiebenaming *<br />
Functiecode *<br />
Functionele chef van de militair<br />
sinds *<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
2
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
3. EVALUATIE EN STAND VAN ZAKEN PERSOONLIJK ONTWIKKELPLAN<br />
(indien van toepassing)<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
4. VERKENNING LOOPBAANWENSEN EN LOOPBAANMOGELIJKHEDEN<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
Belangstellingsregistratie doorgesproken / ingevoerd tijdens loopbaangesprek: ja / nee **<br />
Positief advies loopbaanbegeleider: ja/nee **<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
3
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
4
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
5. LOOPBAANDOELEN EN ONTWIKKELAFSPRAKEN<br />
Korte termijn (1-3 jaar)<br />
Loopbaandoel a:<br />
Ontwikkelafspraken loopbaandoel a<br />
Te ontwikkelen gebieden voor<br />
loopbaandoel a<br />
Ontwikkelafspraak ***<br />
Geschatte datum<br />
voltooiing<br />
kennis:<br />
toelichting:<br />
ervaring:<br />
toelichting:<br />
competenties:<br />
toelichting:<br />
*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />
o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />
- aandachtspunt<br />
- training on the job<br />
- project<br />
- stage<br />
- volgende functiegroep<br />
- volgende functie<br />
- anders, nl.:<br />
o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />
o EVC- procedure<br />
o Persoonlijke ontwikkeling:<br />
- coach<br />
- mentor<br />
- intervisie<br />
- anders, nl:<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
5
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
Korte termijn (1-3 jaar)<br />
Loopbaandoel b:<br />
Ontwikkelafspraken loopbaandoel b<br />
Te ontwikkelen gebieden voor<br />
loopbaandoel b<br />
Ontwikkelafspraak ***<br />
Geschatte datum<br />
voltooiing<br />
kennis:<br />
toelichting:<br />
ervaring:<br />
toelichting:<br />
competenties:<br />
toelichting:<br />
*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />
o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />
- aandachtspunt<br />
- training on the job<br />
- project<br />
- stage<br />
- volgende functiegroep<br />
- volgende functie<br />
- anders, nl.:<br />
o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />
o EVC- procedure<br />
o Persoonlijke ontwikkeling:<br />
- coach<br />
- mentor<br />
- intervisie<br />
- anders, nl.:<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
6
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
Lange termijn (3-5 jaar)<br />
Loopbaandoel c:<br />
Ontwikkelafspraken loopbaandoel c<br />
Te ontwikkelen gebieden voor<br />
loopbaandoel c<br />
Ontwikkelafspraak ***<br />
Geschatte datum<br />
voltooiing<br />
kennis:<br />
toelichting:<br />
ervaring:<br />
toelichting:<br />
competenties:<br />
toelichting:<br />
*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />
o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />
- aandachtspunt<br />
- training on the job<br />
- project<br />
- stage<br />
- volgende functiegroep<br />
- volgende functie<br />
- anders, nl.:<br />
o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />
o EVC- procedure<br />
o Persoonlijke ontwikkeling:<br />
- coach<br />
- mentor<br />
- intervisie<br />
- anders, nl.:<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
7
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
Lange termijn (3-5 jaar)<br />
Loopbaandoel d:<br />
Ontwikkelafspraken loopbaandoel d<br />
Te ontwikkelen gebieden voor<br />
loopbaandoel d<br />
Ontwikkelafspraak ***<br />
Geschatte datum<br />
voltooiing<br />
kennis:<br />
toelichting:<br />
ervaring:<br />
toelichting:<br />
competenties:<br />
toelichting:<br />
*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />
o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />
- aandachtspunt<br />
- training on the job<br />
- project<br />
- stage<br />
- volgende functiegroep<br />
- volgende functie<br />
- anders, nl.:<br />
o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />
o EVC-procedure<br />
o Persoonlijke ontwikkeling:<br />
- coach<br />
- mentor<br />
- intervisie<br />
- anders, nl.:<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
8
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
6. AANTEKENINGEN<br />
7. VERVOLG BEGELEIDING<br />
Plandatum volgende reguliere loopbaangesprek:<br />
Datum vervolggesprek (indien van toepassing):<br />
Begeleiding overdragen aan Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD):<br />
ja / nee **<br />
8. ACTIEPLAN UITVOERING AFSPRAKEN PERSOONLIJK ONTWIKKELPLAN:<br />
Actie Actienemer Startdatum Geschatte<br />
datum<br />
voltooiing actie<br />
1.<br />
2.<br />
3.<br />
4.<br />
5.<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
9
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
9. ONDERTEKENING AFSPRAKEN VOOR AKKOORD<br />
Handtekening militair<br />
Datum:<br />
Handtekening loopbaanbegeleider /<br />
counselor DC EBD **<br />
Datum:<br />
Handtekening<br />
Commandant CLAS / CZSK / CLSK / KMar **,<br />
voor deze:<br />
Datum:<br />
Naam en voorletters: *<br />
Werknemers-ID:<br />
Afdeling: *<br />
Functiecode: *<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
<strong>10</strong>
Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />
Ministerie van Defensie<br />
CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />
TOELICHTING<br />
(noot: in de digitale <strong>versie</strong> van het POP wordt de toelichting opgeknipt)<br />
Algemeen<br />
Dit Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) dient om afspraken vast te leggen na een loopbaangesprek. Het<br />
POP wordt ook gebruikt voor het vastleggen van afspraken naar aanleiding van een afwijzing voor<br />
doorstroom naar fase 3. Verder wordt het formulier gebruikt voor het vastleggen van afspraken over<br />
externe bemiddeling. Bij BBT militairen wordt dit formulier alleen gebruikt bij externe bemiddeling.<br />
Wat is een loopbaangesprek<br />
Een loopbaangesprek is een gesprek tussen de militair (man/vrouw) en zijn loopbaanbegeleider over de<br />
loopbaan van de militair. Het gesprek dient om de militair te informeren, adviseren en ondersteunen bij<br />
het vormgeven van zijn loopbaan. Dat kan gaan om verbreding of juist verdieping van de loopbaan<br />
(horizontale ontwikkeling) of om functioneren op een hoger niveau (verticale ontwikkeling).<br />
Het loopbaangesprek gaat over de toekomst. Hoe ziet de militair het vervolg van zijn loopbaan, binnen of<br />
buiten Defensie Welke mogelijkheden zijn er, uitgaande van de wensen en de capaciteiten van de<br />
militair Welke ontwikkeling moet de militair nog doormaken om zichzelf geschikt te maken<br />
Het loopbaangesprek richt zich niet op het functioneren in de functie die de militair op dit moment vervult.<br />
Daarvoor is het functioneringsgesprek, dat de militair jaarlijks heeft met zijn functionele chef. De<br />
afspraken uit het functioneringsgesprek zijn wel input voor het loopbaangesprek, zodat de<br />
loopbaanbegeleider kan zien wat t.a.v. de huidige functie met de militair is afgesproken.<br />
Militairen in loopbaanfase 2 en 3 hebben recht op minimaal één loopbaangesprek per functievervulling,<br />
met een minimum van eenmaal per drie jaar. Met militairen in fase 1 wordt minimaal één<br />
loopbaangesprek gehouden, ongeveer één jaar voor het einde van hun dienverplichting. Bij een lange<br />
dienverplichting start de loopbaanbegeleiding halverwege de dienverplichting. In alle gevallen geldt dat er<br />
vaker of eerder een loopbaangesprek kan plaatsvinden dan hierboven beschreven, als de militair of de<br />
organisatie daar behoefte aan heeft.<br />
Input voor het loopbaangesprek zijn o.a.:<br />
- het vorige POP,<br />
- de afspraken uit het functioneringsgesprek (alleen het externe deel van het<br />
functioneringsgesprekformulier),<br />
- het elektronische portfolio van de militair (indien beschikbaar),<br />
- de belangstellingsregistratie van de militair<br />
- het functiebestand van de hele defensieorganisatie, op basis van de arbeidsplaatsenbank,<br />
- overige informatie over functiegebieden, (defensiebrede) loopbaanpaden en<br />
loopbaanmogelijkheden die de loopbaanbegeleider heeft verzameld.<br />
Het kan voorkomen dat een militair behoefte heeft aan ondersteuning bij het loopbaangesprek,<br />
bijvoorbeeld omdat hij zich onzeker voelt. In dat geval geeft hij dit vooraf aan bij de loopbaanbegeleider.<br />
Hij kan zich bij het loopbaangesprek laten vergezellen door een derde uit zijn directe (werk)omgeving. Dit<br />
hoeft geen defensiemedewerker te zijn.<br />
Wat houdt het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) in<br />
Het POP is het defensiebrede format voor het vastleggen van de uitkomsten van het loopbaangesprek.<br />
Na het loopbaangesprek stelt de loopbaanbegeleider een concept POP op, in overeenstemming met<br />
hetgeen is besproken. Hij legt dit voor aan de militair om te checken of de uitkomsten juist en volledig zijn<br />
weergegeven. Zonodig wordt het concept daarna aangepast.<br />
De uitkomsten van het loopbaangesprek bestaan uit de volgende vaste onderdelen:<br />
- evaluatie en stand van zaken POP (indien er uit een vorig loopbaangesprek al een POP is voor<br />
de militair),<br />
11
Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />
Ministerie van Defensie<br />
CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />
- verkenning van de loopbaanwensen en loopbaanmogelijkheden,<br />
- loopbaandoelen en te ontwikkelen gebieden,<br />
- ontwikkelafspraken voor het vervolg van de loopbaan.<br />
Ook wordt er een plandatum voor het volgende loopbaangesprek vastgelegd. Verder is er ruimte voor<br />
aantekeningen.<br />
BELANGRIJK. Loopbaanbegeleiding is maatwerk. Het is niet verplicht alle punten van het POP in te<br />
vullen! Dat is afhankelijk van de uitkomsten van het loopbaangesprek. Het is zelfs denkbaar dat<br />
loopbaanbegeleider en militair samen besluiten voor de komende periode geen afspraken te maken. In<br />
dat geval wordt dat vermeld in het POP.<br />
De afspraken in het POP zijn afspraken tussen de Defensieorganisatie en de militair, ze kunnen dus ook<br />
niet eenzijdig worden gewijzigd door de organisatie of de militair. Afspraak is afspraak! Het is dus erg<br />
belangrijk dat de afspraken goed doordacht worden gemaakt. De loopbaandoelen en ontwikkelafspraken<br />
(punt 5) moeten zinvol zijn èn uitvoerbaar. Bijvoorbeeld: is er plaats bij een bepaalde opleiding in de<br />
voorgestelde periode. De loopbaandoelen en ontwikkelafspraken in het concept POP worden getoetst<br />
door alle betrokkenen partijen. Wie deze partijen zijn, is afhankelijk van de ontwikkelafspraken. Deze<br />
afstemming vooraf is heel belangrijk om zeker te stellen dat de afspraken die worden vastgesteld, goede<br />
en uitvoerbare afspraken zijn. Zijn de afspraken eenmaal akkoord bevonden, dan ondertekenen de<br />
militair, de loopbaanbegeleider en de organisatie het POP daarna voor akkoord. Mocht uit de toetsing<br />
blijken, dat een loopbaandoel of ontwikkelafspraak niet zinvol of uitvoerbaar is, dan volgt overleg met de<br />
militair over een alternatief.<br />
Eenmaal gemaakte afspraken staan vast. Ook bij functiewisseling blijven de gemaakte afspraken van<br />
kracht. Is het om een bepaalde reden toch noodzakelijk een afspraak achteraf aan te passen, dan vindt<br />
opnieuw een loopbaangesprek plaats en stellen loopbaanbegeleider en militair een nieuw POP op. Kan<br />
een afspraak niet worden uitgevoerd vanwege zwaarwegend dienstbelang, dan krijgt de militair binnen<br />
één jaar nadat duidelijk wordt dat de oorspronkelijke afspraak niet wordt uitgevoerd, een gelijkwaardig<br />
alternatief aangeboden door het OPCO. Kan een afspraak niet worden uitgevoerd vanwege redenen van<br />
de militair, dan wordt gezamenlijk gezocht naar een passende alternatieve oplossing. Ook het nieuwe<br />
POP wordt getoetst voordat het wordt vastgesteld. Als de organisatie herhaaldelijk afspraken niet nakomt<br />
en geen alternatieven heeft aangeboden, ook niet na verzoek van de militair, kan de militair zich wenden<br />
tot de Toetsingscommissie Uitvoering POP. Dit is een defensiebrede commissie, die op verzoek advies<br />
geeft over mogelijke oplossingen. Een advies van de commissie is niet bindend. De commissie kan ook<br />
advies geven als de militair en het OPCO geen oplossing vinden, in het geval dat de militair een afspraak<br />
niet kan uitvoeren.<br />
De concreet te nemen acties om de POP afspraken uit te voeren, worden vermeld in het actieplan dat<br />
onderdeel is van het POP.<br />
De militair en de loopbaanbegeleider, namens de commandant van het OPCO, bewaken beiden de<br />
uitvoering van de gemaakte POP afspraken. De militair let erop dat de afspraken waar hij zicht op heeft<br />
worden uitgevoerd door hemzelf en de andere betrokkenen (bijv. dat hij zoals afgesproken bepaalde<br />
werkzaamheden krijgt toebedeeld, waarmee hij ervaring in leidinggeven kan opdoen). De militair is zelf<br />
verantwoordelijk voor het uitvoeren van zijn aandeel in het POP. Het is immers zíjn POP. De<br />
loopbaanbegeleider let erop dat de afspraken die elders in de organisatie (binnen en buiten het OPCO) in<br />
gang gezet moeten worden, worden uitgevoerd. De voortgang van de uitvoering is ook<br />
gespreksonderwerp tijdens alle functioneringsgesprekken daarna. Het gaat dan met name om die POP<br />
afspraken waar de functionele chef mee te maken heeft, door het beschikbaar stellen van tijd of<br />
faciliteiten, of waarop de functionele chef invloed kan uitoefenen. Een functioneringsgesprek kan<br />
aanleiding zijn voor het aanvragen van een vervroegd of extra loopbaangesprek met de<br />
loopbaanbegeleider.<br />
Gebruik van het POP bij een afwijzing voor doorstroom naar fase 3<br />
Een militair krijgt een loopbaangesprek met zijn loopbaanbegeleider als hij is afgewezen voor een<br />
aanvraag tot doorstroom naar fase drie (op zijn eigen initiatief of op initiatief van de organisatie). In dat<br />
gesprek bespreekt de loopbaanbegeleider met hem de reden van de afwijzing en de mogelijkheden om in<br />
12
Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />
Ministerie van Defensie<br />
CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />
de toekomst alsnog door te stromen. De militair krijgt advies over aspecten waarop hij zich eerst verder<br />
moet ontwikkelen. Ontwikkelafspraken die hieruit voortvloeien, worden vastgelegd in een POP.<br />
Gebruik van het POP bij externe bemiddeling<br />
In het loopbaangesprek kan aan de orde komen dat de medewerker op termijn buiten defensie zijn<br />
loopbaan wil voortzetten. Als dit nog niet concreet is besloten, maar betrokkene wil zich wel hierop<br />
oriënteren en zijn doelen en ontwikkelafspraken hierop richten, kan de loopbaanbegeleider het<br />
Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD) inschakelen als expertisecentrum.<br />
Het DC EBD heeft kennis van de arbeidsmarkt (ontwikkelingen) en over de gevraagde profielen.<br />
Als het besluit definitief is en de ontslagdatum is bepaald, draagt de loopbaanbegeleider de begeleiding<br />
van de medewerker 1 jaar voor genoemde datum over aan het DC EBD, die de begeleiding overneemt<br />
en de bemiddeling bij het vinden van een nieuwe baan buiten defensie invult. Het POP gaat hierbij over<br />
naar de EBD counselor, omdat de gemaakte afspraken ook in de fase van externe bemiddeling nog<br />
steeds geldig blijven. Het DC EBD start het traject met een intakegesprek. Hieruit volgt een concreet plan<br />
gericht op het vinden van een andere baan na ontslag bij Defensie. Dit plan omvat alle activiteiten die<br />
nodig zijn om met een gerede kans tot een andere baan te komen en de faciliteiten in tijd en geld die<br />
hiervoor nodig zijn. Eén en ander wordt vastgelegd in een POP, dat wordt getekend door de commandant<br />
van het OPCO of zijn gemandateerde.<br />
Puntsgewijze toelichting<br />
1. Algemene gegevens<br />
In dit punt staan algemene gegevens vermeld. Vul hier de datum van het loopbaangesprek in en of het<br />
een regulier gesprek is, een extra gesprek of een gesprek na een afwijzing voor doorstroom naar fase 3.<br />
Een regulier gesprek is een gepland gesprek volgens de uitgangspunten van het FPS:<br />
- in loopbaanfase 1: één jaar voor einde dienverplichting,<br />
- in loopbaanfasen 2 en 3: één keer per functievervulling<br />
Extra gesprekken worden naar behoefte gehouden.<br />
Heeft er een second opinion plaatsgevonden (zie de toelichting bij punt 5), vul dan hier de datum in.<br />
De overige gegevens komen uit PeopleSoft.<br />
2. Persoonsgegevens<br />
Vul hier in wie de loopbaanbegeleider is van de militair. Bij externe bemiddeling invullen wie de counselor<br />
van het Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD) is. De overige gegevens<br />
komen uit PeopleSoft.<br />
3. Evaluatie en stand van zaken persoonlijk ontwikkelplan<br />
Als de militair al beschikt over een POP uit een vorig loopbaangesprek, leg dan hier zo concreet mogelijk<br />
vast wat de stand van zaken is van de uitvoering van dat POP. Leg ook vast hoe het loopt en of de<br />
inhoud nog klopt.<br />
4. Verkenning loopbaanwensen en loopbaanmogelijkheden<br />
In het loopbaangesprek geeft de militair aan wat zijn ideeën zijn over het vervolg van zijn loopbaan,<br />
binnen of buiten Defensie. Hij heeft zich vooraf een beeld gevormd over zichzelf: wie ben ik, wat wil ik en<br />
wat kan ik Hij baseert zich o.a. op functioneringsgesprekken, eerdere loopbaangesprekken, zijn<br />
elektronisch portfolio, zijn Training Portfoliovaardigheden (als hij die heeft gevolgd) en de<br />
Arbeidsplaatsenbank.<br />
De loopbaanbegeleider heeft zich vooraf georiënteerd op de loopbaanmogelijkheden van de militair, op<br />
basis van de beschikbare gegevens over de militair en informatie over functiegebieden, loopbaanpaden,<br />
doorstroom ruimte e.d. binnen Defensie. De loopbaanbegeleider heeft inzicht in de gegevens over de<br />
militair in PeopleSoft en zijn (digitale) personeelsdossier, waaronder het externe deel van zijn<br />
functioneringsgespreksformulier(en). Ook heeft hij inzicht in de belangstellingregistratie(s) van de militair.<br />
Als aanvulling kan de militair hem toegang geven tot een deel van zijn elektronisch portfolio.<br />
13
Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />
Ministerie van Defensie<br />
CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />
Samen verkennen zij de mogelijkheden die er zijn voor de verdere loopbaanontwikkeling van de militair,<br />
gezien zijn wensen en capaciteiten en gezien de mogelijkheden die de organisatie te bieden heeft. Op<br />
basis hiervan adviseert de loopbaanbegeleider de medewerker over geschikte stappen.<br />
Relevante vragen zijn o.a.:<br />
- welke invloed heeft de levensfase van de militair<br />
- wat zijn de wensen en mogelijkheden binnen het huidige loopbaanpad of functiegebied<br />
- als daar aanleiding toe is: wat zijn de wensen en mogelijkheden in een ander loopbaanpad of<br />
functiegebied dan het huidige<br />
- bij militairen in fase 1: wil de militair na afloop van de dienverplichting zijn loopbaan binnen of<br />
buiten Defensie vervolgen<br />
- bij militairen in fase 2: hoe liggen de kansen op doorstroom naar fase 3 (inschatting) Welke<br />
eisen gelden daarvoor Kan de militair daar op termijn aan voldoen<br />
- bij militairen in fase 2 en 3: wil de militair zijn loopbaan binnen of buiten Defensie vervolgen<br />
Vul bij dit punt zo concreet mogelijk de uitkomsten van die verkenning in: waar wordt de ontwikkeling van<br />
de militair op gericht en welke stappen zijn daarvoor nodig Deze uitkomsten zijn de basis voor de<br />
uitwerking in punt 5 “Loopbaandoelen en ontwikkelafspraken”. Vul ook in wat de achterliggende redenen<br />
zijn voor deze uitkomsten. Later kan het belangrijk zijn te weten wat de achterliggende redenen waren.<br />
Bijvoorbeeld: de wens van een militair om na een aantal uitzendingen niet te ver van huis te worden<br />
geplaatst, omdat hij een gezin heeft met jonge kinderen. Enkele jaren later is wellicht juist iets anders<br />
belangrijk voor hem, zoals verbreding in zijn ontwikkeling.<br />
Als de militair vóór het loopbaangesprek al een belangstellingsregistratie had ingediend, wordt deze<br />
besproken tijdens het loopbaangesprek en eventueel aangepast in lijn met de uitkomsten van de<br />
verkenning. Als de militair nog geen belangstellingsregistratie heeft ingediend, bespreken militair en<br />
loopbaanbegeleider samen welke belangstelling de militair het beste kan laten registreren. Vul in het POP<br />
in of de belangstellingsregistratie inderdaad is doorgesproken of ingevoerd tijdens het loopbaangesprek.<br />
Staat de loopbaanbegeleider achter deze belangstellingsregistratie, dan geeft hij een positief advies af.<br />
Zo nodig er vindt een tweede loopbaangesprek plaats nadat de militair zich een beter beeld over zichzelf<br />
heeft gevormd. Er zijn via Intranet / Selfservice of via de loopbaanbegeleider tests ter beschikking, die de<br />
militair kunnen helpen de benodigde informatie te verzamelen. Ook de Training Portfoliovaardigheden is<br />
een goed hulpmiddel. Indien nodig kan de loopbaanbegeleider de medewerker aanmelden bij bureau<br />
Psychologisch Advies & Selectie van het Commando DienstenCentra (CDC / PAS) voor een verdere<br />
verkenning van “wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik”. Het concept POP wordt in dat geval pas na het<br />
tweede loopbaangesprek ingevuld.<br />
5. Loopbaandoelen en ontwikkelafspraken<br />
Vul bij dit punt eerst in wat de afgesproken loopbaandoelen zijn van de militair, op korte termijn (1-3 jaar,<br />
d.w.z. bij de volgende functievervulling) en op lange termijn (3-5 jaar). De loopbaandoelen kunnen te<br />
maken hebben met functiegebied, functieniveau, doorstroom/uitstroom en dergelijke. Bijvoorbeeld: een<br />
overstap maken naar een ander functiegebied met meer doorstroommogelijkheden. Bepaal bij voorkeur<br />
meer dan één loopbaandoel, om meer mogelijkheden open te houden voor de toekomst. Per termijn zijn<br />
er twee loopbaandoelen mogelijk.<br />
Geef daarna bij elk loopbaandoel aan op welke gebieden de militair zich eerst verder moet ontwikkelen<br />
om de loopbaandoelen te kunnen bereiken: kennis en/of ervaring en/of competenties. Voor competenties<br />
zie het Competentiewoordenboek Defensie. Als er geen ontwikkeling nodig is voor een bepaald<br />
loopbaandoel, vul dan geen gebied(en) in.<br />
Vul daarna per te ontwikkelen gebied in welke concrete ontwikkelafspraken de loopbaanbegeleider en<br />
militair voorstellen om die ontwikkeling te realiseren. Het kan gaan om afspraken over het opdoen van<br />
ervaring, een opleiding, cursus of training of persoonlijke ontwikkeling. Bij opleidingen kan wellicht<br />
gebruik gemaakt worden van een verkort studietraject en/of een EVC-procedure. Een combinatie van<br />
afspraken is mogelijk. De afspraken kunnen divers van aard zijn, afhankelijk van de situatie. Het is niet<br />
verplicht bij elk loopbaandoel ontwikkelafspraken in te vullen!<br />
14
Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />
Ministerie van Defensie<br />
CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />
De ontwikkelafspraken die hier worden genoteerd kunnen gericht zijn op interne doorstroom of externe<br />
doorstroom:<br />
- als de begeleiding in handen is van de loopbaanbegeleider, worden hier vooral afspraken<br />
genoteerd die gericht zijn op interne doorstroom. Maar er kunnen ook ontwikkelafspraken<br />
worden genoteerd die alvast gericht zijn op externe doorstroom in de toekomst. In dat geval<br />
wordt het DC EBD betrokken voor advies over de te maken afspraken;<br />
- als de begeleiding in handen is van de counselor van het DC EBD zijn de ontwikkelafspraken<br />
die hier komen te staan gericht op het vervolg van de loopbaan buiten Defensie.<br />
Als de militair en de loopbaanbegeleider het niet eens worden over de te maken conceptafspraken over<br />
loopbaandoelen en ontwikkelafspraken, kan de militair en/of de loopbaanbegeleider een advies (second<br />
opinion) vragen aan een andere loopbaanbegeleider binnen het OPCO.<br />
6. Aantekeningen<br />
Ruimte voor het vermelden van zaken die niet elders al zijn vermeld en die loopbaanbegeleider en militair<br />
toch relevant vinden om te noteren. Bijvoorbeeld: de aanwezigheid van een derde persoon bij het<br />
loopbaangesprek, of een verschil in opvatting tussen loopbaanbegeleider en medewerker. Als er sprake<br />
is geweest van een second opinion door een andere loopbaanbegeleider, wordt de naam van die<br />
functionaris vermeld. Ook de reden van de second opinion en de uitkomst worden vermeld.<br />
7. Vervolg begeleiding<br />
Vul hier een plandatum in voor het volgende reguliere loopbaangesprek. Deze datum dient alleen voor<br />
planningsdoeleinden en kan door veranderende omstandigheden later wijzigen. Standaard is drie jaar na<br />
het huidige loopbaangesprek. Loopbaanbegeleider en militair kunnen in overleg ook besluiten tot een<br />
kortere of langere termijn. De daadwerkelijke datum wordt tegen die tijd in overleg gekozen.<br />
Spreken militair en loopbaanbegeleider een concrete datum af voor een vervolggesprek n.a.v. het eerste<br />
loopbaangesprek, vul dan deze datum in het daarvoor bedoelde veld in.<br />
Of vul in dat het loopbaangesprek aanleiding is de begeleiding van de militair over te dragen aan het DC<br />
EBD.<br />
8. Actieplan uitvoering afspraken persoonlijk ontwikkelplan<br />
In het actieplan worden de concrete actiepunten vermeld voor het uitvoeren van de POP afspraken in<br />
punt 5. Per actiepunt worden de actienemers, de startdatum en de geschatte datum voltooiing vermeld.<br />
Dit actieplan helpt bij het uitvoeren van het POP en het bewaken van de voortgang. Voor het bewaken<br />
van de voortgang zijn de militair zelf en zijn loopbaanbegeleider verantwoordelijk. Maar ook de<br />
functionele chef heeft een verantwoordelijkheid, o.a. door het bespreken van de voortgang in de<br />
functioneringsgesprekken. Aan de actiepunten in het actieplan kunnen geen aanspraken worden<br />
ontleend, aan de POP afspraken in punt 5 wel: afspraak is afspraak! (concept AMAR artikel <strong>28</strong>a lid 7).<br />
9. Ondertekening afspraken voor akkoord<br />
Het POP wordt ondertekend door de militair, zijn loopbaanbegeleider en de commandant van het<br />
commando waar hij is ingedeeld of zijn gemandateerde (conform concept artikel 3: 27 lid 5 van<br />
ministeriele regeling …..). De ondertekening vindt plaats nadat de afspraken in het concept POP door alle<br />
betrokken partijen zijn getoetst op zinvolheid en uitvoerbaarheid. Onder andere is dat de leidinggevende<br />
van de militair, voor zover deze te maken krijgt met de uitvoering van de afspraken. De handtekening van<br />
de loopbaanbegeleider toont zijn betrokkenheid bij het POP.<br />
Als de militair en de organisatie het onverhoopt niet eens worden over de te maken afspraken in het<br />
POP, ondanks een second opinion door een andere loopbaanbegeleider, wordt het POP niet<br />
ondertekend. Loopbaanbegeleider en militair kunnen dan besluiten vervroegd een vervolg<br />
loopbaangesprek te plannen.<br />
15
Georganiseerd overleg sector Defensie<br />
(SOD)<br />
email 04-03-20<strong>10</strong><br />
briefnummer SOD/<strong>10</strong>.00148<br />
zaaknummer ZD.003.1<br />
status Behandel X Informatie<br />
Pieptermijn<br />
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
Rechtspositie<br />
Voorzitter en leden van de<br />
sectorcommissie Defensie<br />
Bezoekadres:<br />
Binckhorstlaan 135<br />
Postadres:<br />
Postbus 20703<br />
2500 ES Den Haag<br />
MPC 58 L<br />
www.defensie.nl<br />
Contactpersoon<br />
Lkol mr. J.F. Stinissen<br />
Beleidsadviseur<br />
T 070 – 3396612<br />
F 070 - 3397012<br />
JF.Stinissen@mindef.nl<br />
Datum 4 maart 20<strong>10</strong><br />
Betreft Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS<br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />
Door tussenkomst<br />
de secretaris SOD<br />
Bij beantwoording datum,<br />
onze referentie en betreft<br />
vermelden.<br />
Hierbij bied ik u ter kennisneming aan de nota Aanwijzing toepassing<br />
overgangsbeleid FPS aan de directeuren personeel van de operationele<br />
commando’s.<br />
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,<br />
voor deze<br />
DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL,<br />
w.g.<br />
J.G.A. Leijh<br />
Luitenant-generaal<br />
Pagina 1 van 1<br />
Br03003 Aanwijzing toepas overgang FPS 79<strong>28</strong>
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
rechtspositie<br />
Zie verzendlijst<br />
Binckhorstlaan 135<br />
2516 BA Den Haag<br />
MPC 58 L<br />
Postbus 20703<br />
2500 ES Den Haag<br />
Nederland<br />
www.defensie.nl<br />
Contactpersoon<br />
Lkol mr. J.F. Stinissen<br />
Beleidsadviseur<br />
T +31 (0)70 339 66 12<br />
MDTN *06 580 6612<br />
JF.Stinissen@mindef.nl<br />
Datum<br />
4 maart 20<strong>10</strong><br />
Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS<br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />
Bij beantwoording datum,<br />
onze referentie en betreft<br />
vermelden.<br />
1. Mij is gebleken dat in een aantal gevallen het overgangsbeleid, dat geldt<br />
vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar in het<br />
kader van de invoering van FPS, onjuist is toegepast. Met deze nota geef ik<br />
aan om welke soort gevallen het gaat en welke maatregelen dienen te worden<br />
genomen.<br />
2. Het overgangsbeleid is beschreven in de artikelen 154 t/m 154k van het<br />
Amar, in de nota Uitvoeringsaangelegenheden invoering flexibel<br />
personeelsysteem, nr. P/2007033713, van 13 december 2007, en in de nota<br />
Voorlopige voorziening overgang van BBT’ers naar FPS, nr. P/2008032240,<br />
van 8 december 2008, waaronder begrepen de nota Afwijking voorlopige<br />
voorziening overgang van BBT’ers naar FPS, nr. P/<strong>2009</strong>001938, van 11<br />
februari <strong>2009</strong>. Bij de onjuiste toepassing van het beleid gaat het in de eerste<br />
plaats om ten onrechte genomen besluiten tot verlenging van BBTaanstellingen<br />
ná 1 januari 2008. In de tweede plaats gaat het om militairen<br />
die definitief zijn afgewezen voor overgang naar FPS fase 3. In de derde<br />
plaats zijn er militairen met een FPS-aanstelling fase 2 ten onrechte<br />
ontslagen.<br />
3. Hierna is voor deze gevallen van onjuiste toepassing aangegeven welke<br />
maatregelen genomen dienen te worden.<br />
a. Verlengingsbesluiten. Er worden geen besluiten meer genomen tot<br />
verlenging van BBT-aanstellingen ná 1 januari 2008. In de Voorlopige<br />
voorziening van 8 december 2008, par. 9 en <strong>10</strong>, is een aantal bijzondere<br />
situaties genoemd waarin, met instemming van de militair, éénmalig het<br />
ontslagmoment maximaal 12 maanden later dan gepland kan worden<br />
vastgesteld, namelijk voor de uitvoering van reïntegratietrajecten, voor<br />
topsportmilitairen en wanneer een optimale uitvoering van de<br />
operationele kerntaken in het gedrang komt. Bovendien kan met<br />
instemming van de militair, in geval van het aanvaarden van een functie<br />
buiten Defensie, de feitelijke ontslagdatum worden vervroegd of<br />
verschoven, in lijn met de bestaande uitvoeringspraktijk bij BBTontslagaanvragen.<br />
Niettemin is gebleken dat in de praktijk, in afwijking van voorgaande, toch<br />
een aantal besluiten is genomen tot verlenging van een BBT-aanstelling<br />
Pagina 1 van 3
ná 1 januari 2008. Daarin begrepen zijn verlengingsbesluiten die al vóór 1<br />
januari 2008 zijn genomen, of waarover vóór die datum toezeggingen zijn<br />
gedaan, maar waarbij de verlenging pas ná 1 januari 2008 is ingegaan. Al<br />
deze besluiten dienen met instemming van de militair door het<br />
operationele commando alsnog te worden omgezet naar een FPSaanstelling.<br />
Voor soldaten en korporaals en overeenkomstige rangen,<br />
worden de aanstellingen omgezet naar een FPS-aanstelling in fase 2. Voor<br />
officieren en onderofficieren wordt de aanstelling omgezet in een FPSaanstelling<br />
in fase 2 of fase 3. Omzetting van de aanstellingen vindt<br />
plaats overeenkomstig par. 3 en 4 van de Voorlopige voorziening van 8<br />
december 2008 en de Afwijking voorlopige voorziening van 11 februari<br />
<strong>2009</strong>. De omzetting dient uiterlijk 15 juni 20<strong>10</strong> te zijn gerealiseerd.<br />
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
rechtspositie<br />
Datum<br />
4 maart 20<strong>10</strong><br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />
b. Afwijzing doorstroom fase 3. In een aantal gevallen zijn militairen<br />
definitief afgewezen voor overgang van FPS fase 2 naar fase 3, waarbij<br />
mogelijk onvoldoende is gekeken naar doorstroommogelijkheden. Voor<br />
deze militairen, voor zover zij nog in dienst zijn, dient het operationele<br />
commando alsnog te bezien of zij kunnen doorstromen naar fase 3.<br />
Daarbij dienen alle mogelijkheden te worden overwogen, defensiebreed<br />
en ook buiten het eigen vakgebied en dient rekening te worden gehouden<br />
met de door de militair verworven kwalificaties en gevolgde opleidingen.<br />
De insteek is om goed inzetbaar personeel zo veel mogelijk te behouden,<br />
waar ook binnen Defensie. Alle militairen die het betreft worden over deze<br />
heroverweging uiterlijk 15 juni 20<strong>10</strong> geïnformeerd.<br />
De militair die bedenkingen heeft tegen de uitkomst van deze<br />
heroverweging kan binnen veertien dagen nadat de uitkomst hem is<br />
meegedeeld, zijn bedenkingen kenbaar maken bij het bevoegd gezag.<br />
Deze legt de beoordeling voor aan een toetsingscommissie. Deze<br />
commissie beziet opnieuw de mogelijkheden en bericht de militair, door<br />
tussenkomst van zijn commandant, uiterlijk 1 augustus 20<strong>10</strong>. Het<br />
bevoegd gezag neemt een nieuw, definitief besluit waartegen bezwaar en<br />
beroep openstaat.<br />
De toetsingscommissie valt onder verantwoordelijkheid van de HDP en<br />
bestaat uit een vertegenwoordiger van de Directie Personeelsbeleid van<br />
de HDP, een vertegenwoordiger van de Centrales van<br />
Overheidspersoneel, een vertegenwoordiger van de centrale P&O-staf van<br />
het operationeel commando waarbij de militair is ingedeeld en, op ad hoc<br />
basis, vertegenwoordigers van de centrale P&O-staven van de<br />
operationele commando’s waar de militair zijn loopbaan zou willen<br />
voortzetten.<br />
Indien de heroverweging uiteindelijk niet leidt tot doorstroom naar fase 3,<br />
zal de militair worden aangemeld bij het dienstencentrum Externe<br />
Bemiddeling Defensie voor begeleiding bij de overgang naar een<br />
betrekking op de civiele arbeidsmarkt. Pas na inwerkingtreding van het<br />
wijzigingsbesluit Amar zal de militair, die de voor zijn categorie geldende<br />
maximumleeftijd heeft bereikt of overschreden, kunnen worden<br />
ontslagen. De ontslagdatum zal liggen minimaal 12 maanden, maar<br />
uiterlijk 18 maanden, ná inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar.<br />
Pagina 2 van 3<br />
By03007 Aanwijz toepas. overgang FPS 79<strong>28</strong>
c. Ontslagbesluiten. Vóór inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar is<br />
er nog geen formele grond om militairen met een FPS-aanstelling te<br />
ontslaan vanwege het bereiken of overschrijden van een bepaalde leeftijd.<br />
Desondanks is dat wel in een beperkt aantal gevallen gebeurd. Voor zover<br />
die besluiten, waarvan de bezwaartermijn nog niet is verlopen of ten<br />
aanzien waarvan een bezwaarprocedure loopt, niet al zijn ingetrokken<br />
dient dat alsnog te gebeuren. Onterecht ontslagen militairen die de<br />
organisatie al hebben verlaten en die een ontslaguitkering ontvangen,<br />
zullen door het operationele commando uiterlijk 1 april 20<strong>10</strong> worden<br />
benaderd voor een mogelijke (tijdelijke) terugkeer als militair bij<br />
Defensie.<br />
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
rechtspositie<br />
Datum<br />
4 maart 20<strong>10</strong><br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />
Ook voor deze terugkerende militair zal het operationele commando, in<br />
overleg met hem, alsnog moeten bezien of hij kan worden behouden en<br />
kan doorstromen naar fase 3, binnen of buiten het eigen operationele<br />
commando, binnen of buiten het eigen vakgebied. De militair krijgt hier<br />
uiterlijk 1 mei 20<strong>10</strong> uitsluitsel over. Ook hier is er de mogelijkheid dat de<br />
militair bedenkingen uit en een nieuwe heroverweging wordt gedaan door<br />
de toetsingscommissie, zoals hierboven beschreven in punt 3.b.<br />
Indien de heroverweging niet leidt tot een positief doorstroombesluit zal<br />
de militair worden aangemeld bij het dienstencentrum Externe<br />
Bemiddeling Defensie. Ook hier geldt dat de militair pas na<br />
inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar kan worden ontslagen, na<br />
minimaal 12 maanden, maar uiterlijk 18 maanden, zoals beschreven in<br />
punt 3.b van deze nota.<br />
4. Deze aanwijzing treedt per direct in werking. Er dient voor te worden gezorgd<br />
dat de maatregelen uiterlijk 1 augustus 20<strong>10</strong> zijn uitgevoerd. Daarna zal ook<br />
de in punt 3 van deze nota genoemde toetsingscommissie ophouden te<br />
bestaan. Deze commissie heeft geen permanente status. Over de coördinatie<br />
van de uitvoering van deze nota nemen medewerkers van de HDP contact op<br />
met uw directie.<br />
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE<br />
voor deze<br />
DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL<br />
w.g.<br />
J.G.A. Leijh<br />
Luitenant-generaal<br />
Pagina 3 van 3<br />
By03007 Aanwijz toepas. overgang FPS 79<strong>28</strong>
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
Rechtspositie<br />
Datum<br />
4 maart 20<strong>10</strong><br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />
Contactpersoon<br />
Lkol mr J.F. Stinissen<br />
Aan<br />
CZSK/Plv Directeur Operationele Ondersteuning<br />
Gebouw Admiraliteit/Kamer B6.07<br />
MPC <strong>10</strong>A<br />
Postbus <strong>10</strong>000<br />
1780 CA Den Helder<br />
Clas/C-Persco<br />
BHH/Kamer E215<br />
MPC 58A<br />
Postbus 90701<br />
2509 LV Den Haag<br />
Directeur P&O CLSK<br />
MPC 92A<br />
Postbus 8762<br />
4820 BB Breda<br />
I.a.a.<br />
DP&O BS<br />
BHH/Kamer D2<strong>10</strong><br />
MPC 58L<br />
Binckhorstlaan 135<br />
2516 BA Den Haag<br />
CDC/DP&O<br />
BHH/Kamer A115<br />
MPC 58L<br />
Binckhorstlaan 135<br />
2516 BA Den Haag<br />
DP&O DMO<br />
Fredkaz/Geb 35/Kamer G141<br />
MPC 58A<br />
Postbus 90822<br />
2509 LV Den Haag<br />
Directeur Dienstencentrum Human Resources<br />
MPC 39R<br />
Postbus 295<br />
7500 AG Enschede<br />
Pagina 1 van 1
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
Besluit van,<br />
tot wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement in het<br />
kader van de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht<br />
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,<br />
enz. enz. enz.<br />
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van ..<br />
2007, nr. ;<br />
Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet alsmede op artikel<br />
12 van de Militaire ambtenarenwet 1931<br />
De Raad van State gehoord (advies van 2007,<br />
nr. );<br />
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie<br />
van 2007, nr. ;<br />
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:<br />
Artikel I<br />
Het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:<br />
A. Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. De aanhef komt te luiden:<br />
1. In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:<br />
2. In onderdeel e wordt “krijgsmachtdeel” vervangen door: operationeel commando.<br />
3. In onderdeel k wordt na “besluit” de volgende zinsnede ingevoegd: , als<br />
bedoeld in artikel 31,.<br />
4. na onderdeel n worden de volgende onderdelen toegevoegd:<br />
o. effectieve rang:<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 1 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
het bekleden van een rang anders dan titulair of tijdelijk.<br />
p. onderofficier:<br />
de militair ingedeeld bij de Koninklijke marine met de rang van korporaal, sergeant,<br />
sergeant-majoor of adjudant-onderofficier, de militair ingedeeld bij de<br />
Koninklijke landmacht, luchtmacht en marechaussee met de rang van sergeant,<br />
sergeant der eerste klasse, wachtmeester, wachtmeester der eerste<br />
klasse, sergeant-majoor, opperwachtmeester of adjudant-onderofficier;<br />
q. maximum looptijd:<br />
het aantal jaren dat een militair maximaal in een bepaalde rang of stand mag<br />
doorbrengen;<br />
r. functie:<br />
een samenstel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.<br />
s. functietoewijzing:<br />
de aanwijzing van een militair voor het vervullen van een functie;<br />
t. rang:<br />
een militaire rang en stand of klasse, voor zover niet titulair toegekend;<br />
u. functionele chef<br />
de functionaris onder wiens directe toezicht en rechtstreekse leiding de toegewezen<br />
functie wordt vervuld, dan wel die als zodanig door het hoofd defensieonderdeel<br />
is aangewezen.<br />
B. Artikel 3a komt te luiden:<br />
Artikel 3a Mandaatverlening<br />
De bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in<br />
de hoofdstukken 2 tot en met 12 kan door Onze Minister worden gemandateerd<br />
aan de hoofddirecteur personeel van het Ministerie van Defensie.<br />
C. Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. In het eerste lid wordt “commandant operationeel commando” vervangen<br />
door: Onze Minister.<br />
2. Onderdeel g van het eerste lid komt te luiden: de loopbaanmogelijkheden<br />
die de militair heeft.<br />
D. Artikel 7, tweede lid, komt te luiden:<br />
2. Bij ministeriële regeling kan voor specifieke categorieën personeel worden<br />
bepaald dat de duur van de in het eerste lid genoemde verplichting wordt<br />
verminderd.<br />
E. Artikel 9 komt te luiden:<br />
Artikel 9 Proeftijd<br />
1. Aan een aanstelling is een proeftijd van zes kalendermaanden verbonden.<br />
2. Wanneer sprake is van een hernieuwde aanstelling van een gewezen militair,<br />
kan door Onze Minister worden afgeweken van het eerste lid, waarbij de<br />
proeftijd maximaal drie kalender maanden bedraagt.<br />
F. In artikel 12, onderdeel b, wordt “krijgsmachtdeel” vervangen door: operationeel<br />
commando.<br />
G. Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 2 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
Artikel 12a Wijziging van bestemming en indeling<br />
1. De militair kan door Onze Minister worden bestemd voor een andere functie<br />
of groep van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd:<br />
a. op zijn aanvraag, binnen het operationeel commando waarbij hij is ingedeeld;<br />
b. op zijn aanvraag, bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling<br />
bij dat operationeel commando kan plaatsvinden;<br />
c. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang<br />
van de dienst binnen het operationeel commando waar hij is ingedeeld;<br />
d. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang<br />
van de dienst bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling bij<br />
dat operationeel commando kan plaatsvinden.<br />
2. Bij toepassing van het eerste lid wordt gewijzigd hetgeen ingevolge artikel<br />
12, onderdelen b en e en in voorkomend geval onderdeel g, in de aanstellingsbeschikking<br />
is opgenomen.<br />
H. De hoofdstukken 3 en 4 komen te luiden:<br />
Hoofdstuk 3 Opleiding, functietoewijzing en bevordering en loopbaanbegeleiding<br />
Paragraaf 1 Opleidingen<br />
Artikel 13 Initiële opleidingen<br />
De militair wordt door Onze Minister bij aanstelling in beginsel aangewezen<br />
voor het volgen van een initiële opleiding. Deze opleiding is ten minste gericht<br />
op het verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste<br />
functie(s) waarvoor hij is bestemd.<br />
Artikel 14 Functieopleidingen<br />
1. De militair wordt voor het verkrijgen van benodigde kennis en vaardigheden<br />
door Onze Minister aangewezen voor:<br />
a. een opleiding benodigd voor de vervulling van zijn huidige functie of voor<br />
een vervolgfunctie die past binnen de groep van functies waarbinnen hij zijn<br />
loopbaan vervult;<br />
b. een opleiding benodigd voor de vervulling van functies in een andere groep<br />
van functies dan waarvoor hij is bestemd.<br />
2. Onze Minister vergoedt de aan een functieopleiding verbonden kosten.<br />
Artikel 15 Loopbaanopleidingen<br />
1. De militair kan met inachtneming van artikel <strong>28</strong>a door Onze Minister worden<br />
aangewezen voor een opleiding gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden<br />
die nodig zijn voor het vervullen van functies waaraan een hogere<br />
rang is verbonden dan de militair bekleedt.<br />
2. Onze Minister vergoedt de aan een loopbaanopleiding verbonden kosten.<br />
Artikel 16 Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling<br />
1. De militair wordt op zijn aanvraag door Onze Minister aangewezen voor<br />
een opleiding die ziet op zijn persoonlijke ontwikkeling ten behoeve van de<br />
verbreding van zijn loopbaanmogelijkheden binnen Defensie. De aanvraag<br />
gaat vergezeld met een advies van de loopbaanbegeleider.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 3 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
2. Onze Minister vergoedt de aan een opleiding in het kader van de persoonlijke<br />
ontwikkeling verbonden noodzakelijke kosten, die voor rekening van de<br />
militair komen.<br />
3. Wanneer de opleiding dan wel de noodzakelijke voorbereiding daarop<br />
plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair, wordt hij door Onze Minister<br />
hiervoor vrijgesteld van arbeid. Indien zwaarwegende redenen van dienstbelang<br />
dit noodzakelijk maken, kan de vrijstelling van arbeid door Onze Minister<br />
tijdelijk worden opgeheven.<br />
Artikel 16a Opleidingen, gericht op een loopbaan buiten Defensie<br />
1. De militair kan een aanvraag indienen bij Onze Minister om te worden aangewezen<br />
voor een opleiding, gericht op een loopbaan buiten het ministerie<br />
van Defensie. De aanvraag moet vergezeld gaan van een advies van de loopbaanbegeleider<br />
of, wanneer sprake is van een extern bemiddelingstraject, als<br />
bedoeld in artikel 31a, van een advies van het Dienstencentrum externe bemiddeling<br />
defensiepersoneel.<br />
2. Bij een besluit van Onze Minister tot aanwijzing, bedoeld in het eerste lid,<br />
wordt rekening gehouden met:<br />
a. het bij de aanvraag gevoegde advies van de loopbaanbegeleider of van het<br />
Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel;<br />
b. de beroepswensen van de militair;<br />
c. de arbeidsmarkt relevantie van de gewenste opleiding en de verhouding tot<br />
het werkervarings- en opleidingsniveau van de militair.<br />
3. Wanneer de opleiding is gericht op het voortzetten van de loopbaan buiten<br />
Defensie binnen het functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam<br />
is, en op een vergelijkbaar werkniveau worden de kosten voor de opleiding<br />
volledig vergoed.<br />
4. Wanneer de opleiding is gericht op het voortzetten van de loopbaan buiten<br />
Defensie buiten het functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam is,<br />
dan wel op een hoger werkniveau worden de kosten voor de opleiding vergoed<br />
tot bij ministeriële regeling vast te stellen maximum bedragen.<br />
5. Wanneer de opleiding niet kan worden afgerond voordat ontslag plaatsvindt<br />
op grond van artikel 39, tweede lid, onder i, kan, in voorkomend geval in<br />
afwijking van artikel 29a tot en met 29c, de ingangsdatum van het ontslag<br />
door Onze Minister met instemming van de militair worden opgeschort tot:<br />
a. de opleiding is afgerond, wanneer sprake is van een opleiding, als bedoeld<br />
in het derde lid;<br />
b. uiterlijk twaalf maanden na de oorspronkelijke ontslagdatum, wanneer<br />
sprake is van een opleiding, als bedoeld in het vierde lid.<br />
6. Wanneer bemiddeling van de militair op basis van artikel 31a van dit besluit<br />
binnen het functiegebied en op een vergelijkbaar werkniveau, waarin de militair<br />
bij Defensie werkzaam is, niet mogelijk is, en de militair aangeeft een opleiding,<br />
als bedoeld in het vierde lid, te willen volgen, zijn het derde en vijfde<br />
lid, onder a, van overeenkomstige toepassing zijn op deze opleiding.<br />
7. Met instemming van de militair kan door Onze Minister worden afgeweken<br />
van het vierde en vijfde lid, onder b, waar het gaat om maximale duur van de<br />
voortzetting van het dienstverband met het oog op de afronding van de opleiding<br />
en daarmee samenhangende vergoeding van de kosten.<br />
8. Wanneer de opleiding plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair,<br />
wordt hij door Onze Minister hiervoor vrijgesteld van arbeid, tenzij dit op grond<br />
van zwaarwegende redenen van dienstbelang niet mogelijk is.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 4 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien<br />
van dit artikel.<br />
Artikel 16b Vrijstellen van een opleiding of delen daarvan<br />
Onze Minister kan de militair vrijstelling verlenen van een opleiding, bedoeld<br />
in artikel 13 tot en met 16, of delen daarvan, indien blijkt dat reeds over de<br />
benodigde kennis en vaardigheid wordt beschikt.<br />
Artikel 16c Aanvraag voorschot<br />
Aan de militair kan op diens aanvraag een voorschot worden verstrekt voor<br />
de door hem te maken kosten voor een opleiding, bedoeld in artikel 16 en<br />
16a.<br />
Artikel 16d Ontheffing van een opleiding<br />
De militair, die is aangewezen voor het volgen van een opleiding, bedoeld in<br />
artikel 13 tot en met 16, kan daarvan door Onze Minister worden ontheven,<br />
indien hij niet voldoet aan de voor de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing<br />
in het belang van de dienst of van de militair noodzakelijk is.<br />
Artikel 16e Terugbetalingsverplichting opleidingskosten<br />
1. Aan de aanwijzing voor een opleiding, bedoeld in artikel 13 tot en met 16a,<br />
kan door Onze Minister de verplichting worden verbonden tot gehele of gedeeltelijke<br />
terugbetaling van de kosten van de opleiding, indien de militair na<br />
het verstrijken van de voor hem geldende proeftijd:<br />
a. in verband met aan hem te verwijten omstandigheden wordt ontheven van<br />
de opleiding;<br />
b. in verband met aan hem te verwijten omstandigheden wordt ontheven van<br />
de functie waarvoor hij is opgeleid;<br />
c. uit de dienst wordt ontslagen, op grond van artikel 39, eerste lid of tweede<br />
lid, onder e, ten 1 e , h, j, k, l, m of n, of artikel 45.<br />
2. Bij de berekening van het terug te betalen bedrag wordt uitgegaan van een<br />
evenwichtige verdeling van risico's tussen werkgever en werknemer.<br />
3. Het bedrag van de terugbetalingsverplichting in geval van een initiële opleiding,<br />
bedoeld in artikel 13, wordt naar evenredigheid verminderd naarmate<br />
de termijn van de hem op basis van artikel 12k van de Militaire Ambtenarenwet<br />
1931 opgelegde verplichting is verstreken met dien verstande dat de<br />
periode van de proeftijd hierbij meetelt.<br />
4. Het door de militair terug te betalen bedrag wordt als volgt vastgesteld:<br />
a. voor het deel van de opleiding dat is gevolgd binnen het Ministerie van Defensie:<br />
overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde kosten van die<br />
opleiding per cursist;<br />
b. voor het deel van de opleiding dat is gevolgd buiten het Ministerie van Defensie:<br />
de opleidingskosten die rechtstreeks door het Ministerie van Defensie<br />
aan die onderwijsinstelling zijn betaald;<br />
c. de militaire inkomsten die volgens het Inkomstenbesluit militairen zijn ontvangen<br />
tijdens een:<br />
(1) opleiding, die is gevolgd bij een externe onderwijsinstelling, met volledige<br />
vrijstelling van het verrichten van arbeid: over de werkdagen voor de volle<br />
duur van die opleiding waarop de militair is vrijgesteld van werkzaamheden<br />
en diensten als militair,<br />
(2) opleiding, die is gevolgd bij een externe onderwijsinstelling, met gedeeltelijke<br />
vrijstelling van het verrichten van arbeid: over de werkdagen van die op-<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 5 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
leiding waarop de militair is vrijgesteld van werkzaamheden en diensten als<br />
militair,<br />
verminderd met het minimumloon over die periode, vastgesteld conform hetgeen<br />
is bepaald bij en krachtens de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag;<br />
5. De militair op wie een terugbetalingsverplichting rust, wordt ontslagen van<br />
die verplichting, indien hij bij ontslag op aanvraag, als bedoeld in artikel 39,<br />
eerste lid, binnen zes maanden na dat ontslag wordt aangesteld als ambtenaar<br />
bij het Ministerie van Defensie.<br />
6. Het door de militair terug te betalen bedrag dient direct, wanneer een omstandigheid,<br />
als bedoeld in het eerste lid, zich voordoet, en in beginsel in één<br />
termijn te worden voldaan. Onze Minister kan een afbetalingsregeling treffen.<br />
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien<br />
van de uitvoering van dit artikel.<br />
Paragraaf 2 Functietoewijzing<br />
Artikel 17 Functietoewijzing en ontheffing uit de functie<br />
1. Functietoewijzing en ontheffing uit een functie geschiedt door Onze Minister.<br />
2. De functie wordt in beginsel voor minimaal twee jaar en maximaal drie jaar<br />
toegewezen. De duur van de functievervulling kan met instemming van de militair<br />
worden verlengd tot een maximum van vijf jaar.<br />
3. De militair is gehouden de hem toegewezen functie te vervullen.<br />
4. Gedurende de eerste twee jaar van functievervulling komt de militair in beginsel<br />
niet in aanmerking voor plaatsing op een andere functie.<br />
5. Na ontheffing uit de functie volgt in beginsel functietoewijzing of bestemming<br />
voor een functieopleiding.<br />
6. Indien de militair buiten staat is de hem toegewezen functie te vervullen,<br />
kunnen daaraan door Onze Minister consequenties worden verbonden.<br />
7. In afwijking van het tweede lid kan voor bij ministeriële regeling aan te wijzen<br />
specifieke functiegroepen de functievervullingsduur worden vastgesteld<br />
tot een maximum van zeven jaar. In geval van een afwijkende functievervullingsduur<br />
van meer dan vijf jaar, kan tevens een van het vierde lid afwijkende<br />
termijn worden vastgesteld tot een maximum van vier jaar.<br />
Artikel 18 Belangstellingsregistratie<br />
1. De militair wordt in de gelegenheid gesteld zijn voorkeur kenbaar te maken<br />
voor te vervullen functies. Hiertoe worden in ieder geval de beschikbare functies<br />
bekend gesteld.<br />
2. Bij de bekendstelling van functies worden in ieder geval vermeld:<br />
a. de functie-eisen;<br />
b. een indicatie van de datum waarop de functie voor toewijzing in aanmerking<br />
komt.<br />
Artikel 19 Opbouw van kennis en ervaring<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 6 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
1. Om voor een functie in aanmerking te komen moet de militair voldoen aan<br />
de gestelde eisen over de opbouw van kennis, ervaring en vaardigheden.<br />
2. Tot de in het eerste lid bedoelde eisen worden in ieder geval gerekend:<br />
a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden<br />
en vooropleidingen;<br />
b. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;<br />
c. de eventuele voor de functievervulling en voor bepaalde functiegroepen<br />
vereiste competenties;<br />
d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.<br />
Artikel 20 Beslissing tot functietoewijzing<br />
1. Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing wordt in ieder geval<br />
rekening gehouden met de volgende factoren:<br />
a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en<br />
in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle<br />
functies;<br />
b. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel<br />
<strong>28</strong>a;<br />
c. de beschikbaarheid van de militair;<br />
d. de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding<br />
van de loopbaan van de militair over verschillende functies;<br />
e. de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.<br />
2. Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing worden in ieder geval<br />
de volgende kandidaten in ogenschouw genomen:<br />
a. de militairen, voor wie een voorkeurspositie geldt, omdat zij in aanmerking<br />
komen voor ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, onder f;<br />
b. andere bepaalde categorieën militairen aan wie een voorkeurspositie is<br />
toegekend;<br />
c. de militair die zijn voorkeur voor de functie heeft kenbaar gemaakt;<br />
d. militairen die in het kader van een reorganisatie zijn aangemerkt als herplaatsingkandidaat<br />
en die voor de vervulling van de vacante functie zijn voorgedragen;<br />
e. militairen die op grond van organisatiebelang geschikt worden geacht voor<br />
de functie, met inbegrip van de militair die op grond van het gevoerde loopbaanbeleid<br />
voor toewijzing van de functie in aanmerking komt.<br />
3. Bij de bekwaamheid en geschiktheid van de militair, bedoeld in het eerste<br />
lid onder e worden in beginsel in beschouwing genomen:<br />
a. de mate waarin de militair voldoet aan de functie-eisen als bedoeld in artikel<br />
19;<br />
b. de uitkomst van functioneringsgesprekken, als bedoeld in artikel <strong>28</strong>;<br />
c. de uitkomst van loopbaangesprekken, als bedoeld in artikel <strong>28</strong>a;<br />
d. de voor het besluit tot functietoewijzing relevante beoordelingen, als bedoeld<br />
in artikel <strong>28</strong>b.<br />
Artikel 21 Bekendmaking van functietoewijzing<br />
1. Onze Minister stelt de betrokken militair indien mogelijk zes maanden voor<br />
de datum van ingang van de functievervulling, in kennis van het besluit tot<br />
functietoewijzing onder vermelding van:<br />
a. de functie;<br />
b. de standplaats;<br />
c. de datum van ingang;<br />
d. een indicatie van de duur van functievervulling.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 7 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
2. Van de termijn, genoemd in het eerste lid, kan door Onze Minister worden<br />
afgeweken tot een termijn van ten minste twee maanden, indien naar zijn<br />
oordeel het dienstbelang hiertoe noodzaakt.<br />
3. In afwijking van het eerste lid wordt voor in het buitenland geplaatste militairen<br />
in beginsel een termijn van 12 maanden met een ondergrens van 9<br />
maanden gehanteerd, indien zij na hun buitenlandse plaatsing een functie in<br />
Nederland gaan vervullen.<br />
Artikel 22 Waarneming<br />
1. De militair kan door Onze Minister eenmaal tijdens een functievervulling<br />
voor een periode van maximaal 12 maanden worden belast met de volledige<br />
waarneming van een functie. Onder volledige waarneming van een functie<br />
wordt verstaan: het op aanwijzing van Onze Minister in de plaats van de eigen<br />
functie uitoefenen van het volledige samenstel van werkzaamheden van<br />
een andere functie.<br />
2. Voorts kan de militair eenmaal tijdens een functievervulling door Onze Minister<br />
voor een periode van in beginsel maximaal 12 maanden, naast het blijven<br />
vervullen van zijn eigen functie, worden belast met de waarneming van<br />
een deel van het samenstel van werkzaamheden, verbonden aan een andere<br />
functie dan die aan hem is toegewezen.<br />
3. In beginsel kan een militair alleen worden belast met de waarneming van<br />
een functie waaraan zijn eigen rangsniveau of het naasthogere rangsniveau<br />
is verbonden.<br />
4. De militair wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van het besluit hem<br />
te belasten met de waarneming van een functie indien de waarneming voorzienbaar<br />
langer dan 30 dagen zal duren. Hierbij wordt vermeld:<br />
a. de functie die wordt waargenomen;<br />
b. of er sprake is van volledige of gedeeltelijke waarneming;<br />
c. indien het een gedeeltelijke waarneming betreft, welk gedeelte van de functie<br />
niet wordt waargenomen;<br />
d. de datum van aanvang en de vermoedelijke einddatum van de waarneming;<br />
e. de mogelijkheid dat de waarneming eerder kan eindigen dan<br />
de aangegeven vermoedelijke einddatum.<br />
f. het feit of een toelage wordt toegekend als bedoeld in artikel 11 van het Inkomstenbesluit<br />
militairen.<br />
5. De commandant van de in het tweede lid bedoelde militair draagt er zorg<br />
voor dat de combinatie van de waar te nemen werkzaamheden en de eigen<br />
werkzaamheden de belasting van één functie niet overschrijdt.<br />
Artikel 23 Ontheffing van de functie-eisen<br />
1. Onze Minister kan de militair ontheffen van de eisen die aan de hem toe te<br />
wijzen functie zijn verbonden wanneer het onder bijzondere omstandigheden<br />
onmogelijk is gebleken de militair tijdig aan te wijzen voor een opleiding als<br />
bedoeld in artikel 14, eerste lid en artikel 15 eerste lid.<br />
2. De in het eerste lid genoemde ontheffing geldt voor de duur dat de militair<br />
de opleiding nog niet heeft voltooid.<br />
3. Onze Minister stelt de militair met voorrang in de gelegenheid de voor de<br />
vervulling van de hem toegewezen functie noodzakelijke opleidingen te volgen.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 8 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
Paragraaf 3 Bevordering<br />
Artikel 24 Bevordering<br />
1. Bij koninklijk besluit geschiedt de bevordering van:<br />
a. een militair met een rang beneden de rang van luitenant ter zee der derde<br />
klasse/tweede luitenant tot een officiersrang;<br />
b. een militair die een officiersrang bekleedt;<br />
c. een lid van het Koninklijk Huis;<br />
d. een militair die behoort tot het Militaire huis van Hare Majesteit de Koningin;<br />
e. een militair tot de rang van commandeur/brigadegeneraal/commodore of<br />
tot een hogere rang.<br />
2. De bevoegdheid tot de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bevordering<br />
kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister worden toegekend.<br />
3. De overige bevorderingen geschieden door Onze Minister.<br />
4. Aan de militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is<br />
verbonden dan de rang die hij bekleedt, wordt met ingang van de datum van<br />
ingang van functievervulling die hogere rang toegekend. Het toekennen van<br />
die rang kan tevens, voor een korte periode van voorbereiding, daaraan voorafgaand<br />
geschieden.<br />
5. In afwijking van het vierde lid kan aan de militair in bijzondere gevallen tijdelijk<br />
een hogere rang worden toegekend dan die welke hij bekleedt indien:<br />
a. het gewenste optreden van de militair daartoe noodzaakt en het optreden<br />
een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de functie<br />
b. de militair wordt ingezet in het kader van een vredesoperatie als bedoeld in<br />
artikel 2, onderdeel c, en hij niet voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 19.<br />
6. De in het vijfde lid bedoelde militair keert van rechtswege terug tot de rang<br />
of klasse die hij daarvoor bekleedde indien de reden tot het toekennen van de<br />
hogere rang vervalt.<br />
7. De navolgende bevorderingen kunnen geschieden in afwijking van het vierde<br />
lid:<br />
a. bij de Koninklijke marine: de bevorderingen in de stand van matroos en de<br />
bevordering van de luitenant ter zee der derde klasse tot luitenant ter zee der<br />
tweede klasse;<br />
b. bij de Koninklijke landmacht: de bevorderingen in de stand van soldaat, de<br />
bevordering van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering van<br />
sergeant/wachtmeester tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse en de<br />
bevordering van tweede luitenant tot eerste luitenant;<br />
c. bij de Koninklijke luchtmacht: de bevorderingen in de stand van soldaat, de<br />
bevorderingen van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering<br />
van sergeant tot sergeant der eerste klasse en de bevordering van tweede<br />
luitenant tot eerste luitenant.<br />
d. bij de Koninklijke marechaussee: de bevorderingen in de stand van marechaussee<br />
der vierde en derde klasse; de bevordering van marechaussee der<br />
tweede klasse tot marechaussee der eerste klasse, de bevordering van de<br />
wachtmeester tot wachtmeester der eerste klasse en de bevordering van<br />
tweede luitenant tot eerste luitenant;<br />
8. Indien een militair die een rang tijdelijk bekleedt, overlijdt, wordt hij geacht<br />
de tijdelijke rang effectief te hebben bekleed op het tijdstip van zijn overlijden.<br />
Artikel 24a Bevordering bij functiewaardering<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 9 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
1. Indien naar aanleiding van de uitkomst van een functiewaarderingsonderzoek<br />
bij een bestaande functie sprake is van een verhoging van de rang die<br />
wordt verbonden aan de functie, wordt de militair, die deze functie vervult, bevorderd<br />
tot deze hogere rang.<br />
2. De datum van ingang van de bevordering als bedoeld in het eerste lid is de<br />
datum waarop de aanvraag tot het houden van een functiewaarderingsonderzoek<br />
is aangeboden aan het hoofd van het defensieonderdeel.<br />
Artikel 24b Bevorderingen tijdens opleiding en in verband met ervaringsopbouw<br />
1. De militair kan tijdens een initiële opleiding door Onze Minister worden bevorderd<br />
wegens het afsluiten van de opleiding of een gedeelte daarvan.<br />
2. Onze Minister kan aan de militair tijdens een opleiding een titulaire rang of<br />
een rang tijdelijk toekennen.<br />
3. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke landmacht, de Koninklijke luchtmacht<br />
of de Koninklijke marechaussee wordt in verband met opgedane ervaring<br />
of de gevolgde opleiding bevorderd tot:<br />
a. eerste luitenant wanneer hij de effectieve rang van tweede luitenant gedurende<br />
twee jaren heeft bekleed.<br />
b. sergeant/wachtmeester der eerste klasse wanneer hij de effectieve rang<br />
van sergeant/wachtmeester gedurende vier jaren heeft bekleed<br />
c. korporaal/marechaussee der eerste klasse wanneer hij de effectieve rang<br />
van korporaal dan wel marechaussee der tweede klasse gedurende twee jaren<br />
heeft bekleed.<br />
d. soldaat der eerste klasse wanneer hij de effectieve stand van soldaat der<br />
tweede klasse gedurende één jaar heeft bekleed en zijn initiële opleiding met<br />
goed gevolg heeft afgerond dan wel zijn initiële opleiding niet heeft kunnen afronden<br />
in verband met een niet voor zijn rekening of risico komende omstandigheid;<br />
e. marechaussee der tweede klasse wanneer hij zijn initiële opleiding met<br />
goed gevolg heeft afgerond.<br />
4. De militair voldoet aan de in het derde lid genoemde ervaringseis indien de<br />
militair gedurende de in dat lid genoemde en voor zijn aanstellingscategorie<br />
en functieniveau geldende periode op voldoende wijze heeft gefunctioneerd.<br />
Daarbij wordt rekening gehouden met de bekwaamheid en geschiktheid, als<br />
bedoeld in artikel 20, derde lid. De duur van de genoemde periode kan in geval<br />
van onvoldoende functioneren worden verlengd met ten hoogste een jaar.<br />
5. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke marine, wordt in verband met opgedane<br />
ervaring bevorderd tot korporaal wanneer hij is aangewezen voor een<br />
loopbaanopleiding tot onderofficier en deze met goed gevolg heeft afgerond.<br />
6. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke marine, die is aangewezen voor een<br />
loopbaanopleiding tot officier wordt bevorderd tot:<br />
a. tijdelijk luitenant ter zee der 3e klasse/tweede luitenant wanneer hij het<br />
theoretische deel van die functie- of loopbaanopleiding met goed gevolg heeft<br />
afgerond;<br />
b. luitenant ter zee der 2e klasse/eerste luitenant wanneer hij de gehele functie-<br />
of loopbaanopleiding met goed gevolg heeft afgerond.<br />
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor bevordering<br />
tijdens of aansluitend op een opleiding dan wel op grond van ervaringsopbouw.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina <strong>10</strong> van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
Artikel 24c Akte van bevordering<br />
Aan de militair die is bevorderd, wordt als akte van bevordering een afschrift<br />
van of uittreksel uit het betreffende besluit tot bevordering uitgereikt. In een<br />
akte inzake een tijdelijke bevordering als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, en artikel<br />
24b, tweede lid, worden de reden en het tijdelijke karakter van die bevordering<br />
uitdrukkelijk vermeld.<br />
Artikel 25 Overgangsbeleid bevordering tot sergeant bij de Koninklijke<br />
Marine<br />
1. De militair ingedeeld bij Koninklijke marine die op 9 december 2003 de<br />
rang van korporaal bekleedde zal, indien hij 12 jaren die rang heeft bekleed,<br />
bij voorrang een functie worden toegewezen waaraan de rang van sergeant is<br />
verbonden, voor zover een dergelijke functie beschikbaar is, met dien verstande<br />
dat een dergelijke functietoewijzing niet kan geschieden binnen een<br />
termijn van twee jaar voor de dag waarop hem ontslag als bedoeld in artikel<br />
39a, onder a, zal worden verleend.<br />
2. Indien het niet mogelijk is om de militair, bedoeld in het eerste lid, een functie<br />
toe te wijzen waaraan de rang van sergeant is verbonden, wordt hij, op het<br />
moment dat hij de rang van korporaal 15 jaar heeft bekleed, bevorderd tot<br />
sergeant.<br />
3. De militair ingedeeld bij de Koninklijke marine, die op 9 december 2003 de<br />
rang van korporaal bekleedde en aan wie twee jaar voor de dag waarop hem<br />
ontslag als bedoeld in artikel 39a onder a, zal worden verleend, nog geen<br />
functie is of kan worden toegewezen waaraan de rang van sergeant is verbonden,<br />
wordt niettemin bevorderd tot sergeant.<br />
4. Om voor toewijzing van een functie waaraan de rang van sergeant is verbonden,<br />
als bedoeld in het eerste lid, dan wel voor bevordering tot sergeant,<br />
als bedoeld in het tweede en derde lid, in aanmerking te komen dient de militair<br />
te voldoen aan de gestelde eisen als bedoeld in artikel 19.<br />
Artikel 26 Behoud toegekende effectieve rang<br />
1. In bijzondere gevallen en voor ten hoogste achttien maanden kan aan de<br />
militair een functie worden toegewezen waaraan een lagere rang is verbonden<br />
dan de effectieve rang die hij bekleedt.<br />
2. De in het eerste lid bedoelde militair, alsmede de militair die is aangewezen<br />
voor het volgen van een opleiding, behoudt zijn rang.<br />
Paragraaf 4 Functie- en l loopbaanbegeleiding<br />
Artikel 27 Informatie tijdens de loopbaan<br />
De militair wordt tijdens zijn loopbaan geïnformeerd over:<br />
a. de inhoud van de door de militair te vervullen functie, aan de hand van een<br />
functie-introductiegesprek;<br />
b. de wijze van functioneren, aan de hand van een functioneringsgesprek en<br />
in voorkomend geval een beoordeling;<br />
c. de loopbaanmogelijkheden, aan de hand van een loopbaangesprek;<br />
d. de wijze waarop de selectie voor doorstroom naar fase drie plaatsvindt.<br />
Artikel <strong>28</strong> Functioneringsgesprek<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 11 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
1. Aan de wijze waarop de militair - aangesteld bij het beroepspersoneel -<br />
functioneert wordt ten minste eenmaal per jaar aandacht besteed in een functioneringsgesprek.<br />
Met de militair, aangesteld bij het reservepersoneel, wordt<br />
door de commandant, in beginsel ten minste eenmaal per drie jaar een functioneringsgesprek<br />
gehouden.<br />
2. Indien een militair naast de uit zijn functie voortvloeiende arbeid andere<br />
opgedragen arbeid heeft verricht, wordt tevens aan de wijze waarop hij die<br />
arbeid heeft verricht, aandacht besteed.<br />
3. Onverminderd het eerste lid wordt een functioneringsgesprek gehouden indien<br />
daartoe de behoefte wordt aangegeven door de militair of door de functionele<br />
chef. Hierbij geldt dat sprake moet zijn van een dienstverhouding van<br />
ten minste twee maanden.<br />
4. Aan het functioneringsgesprek wordt deelgenomen door de militair en<br />
diens functionele chef.<br />
5. Op initiatief van een van de deelnemers aan het functioneringsgesprek<br />
kunnen een of meer andere personen deelnemen aan het gesprek, mits dit uiterlijk<br />
een week voordat het gesprek plaatsvindt, wordt gemeld aan de andere<br />
deelnemer(s) aan het gesprek.<br />
6. Het functioneringsgesprek is ten minste gericht op de navolgende onderdelen:<br />
a. het functioneren en de werkomstandigheden van de militair in de omgeving<br />
waarin hij zijn functie vervult, waarbij aandacht wordt besteed aan de functionele,<br />
wederzijdse relatie tussen de militair en zijn functionele chef, de verhouding<br />
tussen de getoonde kennis en vaardigheden en de functie-eisen;<br />
b. de toetsing in hoeverre eerder gemaakte afspraken zijn nagekomen;<br />
c. de persoonlijke ontwikkeling van de militair in zijn huidige functie;<br />
d. andere onderwerpen, waaronder in ieder geval sociale aspecten van leiderschap<br />
en het levensfasebeleid.<br />
7. De functionele chef legt een samenvatting van de inhoud van het gesprek<br />
alsmede de gemaakte afspraken en besproken aandachtspunten vast in het<br />
bij ministeriële regeling vast te stellen functioneringsgesprekformulier. Het<br />
formulier wordt voor een correcte weergave daarvan door de militair en de<br />
functionele chef ondertekend, waarna de militair een afschrift van het formulier<br />
ontvangt. De samenvatting van de inhoud van het gesprek, de gemaakte<br />
afspraken en de besproken aandachtspunten worden in het personeelsdossier<br />
opgelegd.<br />
8. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />
houden van functioneringsgesprekken.<br />
Artikel <strong>28</strong>a Loopbaangesprek<br />
1. Met de militair die zich in loopbaanfase één bevindt:<br />
a. wordt in ieder geval een jaar voor het einde van loopbaanfase één een<br />
loopbaangesprek gevoerd door de loopbaanbegeleider;<br />
b. wordt daarnaast op zijn aanvraag een loopbaangesprek gevoerd door de<br />
loopbaanbegeleider.<br />
2. Met de militair die zich in loopbaanfase twee of drie bevindt wordt tijdens<br />
elke functievervulling, maar ten minste eenmaal per drie jaar, minimaal één<br />
loopbaangesprek gevoerd door de loopbaanbegeleider.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 12 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
3. Op verzoek van de militair kan een derde persoon deelnemen aan het<br />
loopbaangesprek.<br />
4. In het loopbaangesprek wordt ten minste aan de volgende aspecten aandacht<br />
besteed:<br />
a. de loopbaanwensen van de militair;<br />
b. de kansen en mogelijkheden binnen het door hem gevolgde loopbaanpad;<br />
c. de kansen en mogelijkheden bij het mogelijk wijzigen van het loopbaanpad;<br />
d. de ontwikkelpunten inzake kennis, ervaring en competenties, gericht op het<br />
vervolg van de loopbaan.<br />
5. Indien het een militair betreft die een functie in fase twee vervult, wordt<br />
daarnaast aandacht besteed aan de kansen en mogelijkheden voor het vervolgen<br />
van de loopbaan in fase drie in afwachting van het doorstroombesluit.<br />
6. Afspraken die in het loopbaangesprek worden gemaakt, worden vastgelegd<br />
in het bij ministeriële regeling vast te stellen persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />
Het formulier wordt ondertekend door de militair, de loopbaanbegeleider<br />
en de commandant operationeel commando.<br />
7. De afspraken uit het persoonlijk ontwikkelplan, als bedoeld in het zesde lid,<br />
zijn bindend, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich verzet tegen uitvoering<br />
van de gemaakte afspraken.<br />
8. Indien de in het zesde lid genoemde afspraken niet kunnen worden uitgevoerd<br />
om zwaarwegende redenen van dienstbelang, biedt de commandant<br />
van het operationeel commando, waarbij de militair is ingedeeld, binnen één<br />
jaar, vanaf het moment dat duidelijk wordt dat de oorspronkelijke afspraak<br />
niet wordt uitgevoerd, een gelijkwaardig alternatief aan.<br />
9. Wanneer de in het zevende lid genoemde afspraken niet zijn nagekomen<br />
en de militair van mening is dat geen gelijkwaardig alternatief, als bedoeld in<br />
het achtste lid, is aangeboden kan hij zich binnen vier weken wenden tot een<br />
door Onze Minister in te stellen commissie van advies voor een mogelijke oplossing.<br />
<strong>10</strong>. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />
houden van loopbaangesprekken en het opstellen, vaststellen en nakomen<br />
van de afspraken, vastgelegd in het persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />
Artikel <strong>28</strong>b Beoordeling<br />
1. In dit artikel wordt verstaan onder:<br />
a. eerste beoordelaar:<br />
de functionele chef van de militair;<br />
b. tweede beoordelaar:<br />
de commandant van de militair. In het geval de commandant de eerste beoordelaar<br />
is, treedt in beginsel de functionele chef van de commandant op als<br />
tweede beoordelaar.<br />
2. Indien de militair of zijn commandant dit wenselijk vindt wordt een beoordeling<br />
over het functioneren van de militair opgemaakt. De militair kan hiertoe<br />
een aanvraag indienen bij zijn commandant.<br />
3. Onze Minister kan opdracht geven tot het opmaken van een beoordeling.<br />
4. In de beoordeling wordt een oordeel gegeven over de wijze waarop de militair<br />
zijn functie, inclusief eventueel andere opgedragen werkzaamheden,<br />
heeft vervuld gedurende het beoordelingstijdvak. De beoordeling wordt gebaseerd<br />
op concrete handelingen, resultaten en gedragingen van de te beoor-<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 13 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
delen militair. Daarbij kunnen ook omstandigheden worden meegewogen buiten<br />
de dienst die van invloed zijn geweest op het vervullen van de functie.<br />
5. Het beoordelingstijdvak, waarin ten minste één functioneringsgesprek heeft<br />
plaatsgevonden, bedraagt ten minste zes maanden en maximaal 2 jaren. Per<br />
kalenderjaar kan slechts één beoordeling worden opgemaakt.<br />
6. De beoordeling wordt opgemaakt door de eerste beoordelaar en vastgelegd<br />
in het bij ministeriële regeling vast te stellen beoordelingsformulier.<br />
7. Na het opstellen van de beoordeling wordt deze besproken met de militair.<br />
De militair ontvangt een afschrift van de beoordeling waarna hij twee weken<br />
de tijd heeft om bedenkingen kenbaar te maken bij de tweede beoordelaar.<br />
Deze termijn kan op verzoek van de militair met twee weken worden verlengd.<br />
8. De tweede beoordelaar neemt de beoordeling en de eventueel daartegen<br />
ingediende bedenkingen in beschouwing en stelt de beoordeling vast. De militair<br />
ontvangt een afschrift van de vastgestelde beoordeling.<br />
9. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het<br />
opmaken en vaststellen van beoordelingen.<br />
Hoofdstuk 4 Doorstroom naar fase drie<br />
Artikel 29 Maximum aantal militairen in een bepaalde rang<br />
Onze Minister stelt het aantal militairen vast dat een bepaalde rang mag bekleden.<br />
Artikel 29a Soldaten<br />
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder soldaten: bij de<br />
Koninklijke landmacht en luchtmacht: soldaten der 1 e , 2 e en 3 e klasse.;<br />
2. Voor soldaten bedraagt de maximum looptijd in rang in totaal acht jaren.<br />
3. Onverminderd het tweede lid vervullen soldaten een functie in fase twee tot<br />
uiterlijk hun dertigste jaar.<br />
4. Soldaten komen niet in aanmerking voor doorstroom naar functievervulling<br />
in fase drie.<br />
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit<br />
artikel en kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld<br />
over een afwijkende maximale looptijd in rang of een afwijkende leeftijdsgrens.<br />
Artikel 29b Korporaals en overeenkomstige rangen<br />
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder korporaals en overeenkomstige<br />
rangen:<br />
a. bij de Koninklijke marine: matrozen der 1 e klasse en mariniers der 1 e klasse;<br />
b. bij de Koninklijke landmacht en luchtmacht: korporaals en korporaals der 1<br />
klasse;<br />
c. bij de Koninklijke marechaussee: marechaussees der 1 e en 2 e klasse.<br />
2. Voor marechaussees der 1 e en 2 e klasse bedraagt de maximum looptijd in<br />
rang in totaal zes jaren.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 14 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
3. Onverminderd het tweede lid vervullen korporaals en overeenkomstige<br />
rangen een functie in fase twee tot uiterlijk hun tweeëndertigste jaar.<br />
4. Korporaals of militairen met een overeenkomstige rang komen niet in aanmerking<br />
voor doorstroom naar functievervulling in fase drie.<br />
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit<br />
artikel en kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld<br />
over een afwijkende maximale looptijd in rang of een afwijkende leeftijdsgrens.<br />
Artikel 29c Onderofficieren en officieren<br />
1. Onderofficieren en officieren vervullen een functie in fase twee tot uiterlijk<br />
hun vijfendertigste jaar.<br />
2. Bij ministeriële regeling kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels<br />
worden gesteld over een afwijkende leeftijdsgrens.<br />
Artikel 30 Doorstroom naar fase drie<br />
1. Met inachtneming van de leeftijdsgrenzen, genoemd in artikel 29a, 29b en<br />
29c, kan Onze Minister een militair voordragen voor doorstroom naar fase<br />
drie.<br />
2. Wanneer een militair op verzoek van de commandant van het operationeel<br />
commando zijn voorkeur kenbaar maakt voor een of meerdere, door de<br />
commandant van het operationeel commando bepaalde functies en dit leidt<br />
tot een functietoewijzing, die gepaard gaat met een doorstroom naar fase<br />
drie, wordt dit aangemerkt als een voordracht, bedoeld in het eerste lid. Wanneer<br />
geen functietoewijzing plaatsvindt, wordt het kenbaar maken van de<br />
voorkeur door de militair niet aangemerkt als een aanvraag, bedoeld in het<br />
vierde lid.<br />
3. De militair, bedoeld in artikel 29c, wordt uiterlijk drie jaar voor het bereiken<br />
van de in artikel 29c genoemde leeftijdsgrens duidelijkheid verschaft over zijn<br />
mogelijkheden tot doorstroom naar fase drie.<br />
4. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan de militair in fase een of twee<br />
zelf maximaal drie maal een aanvraag voor doorstroom naar fase drie bij Onze<br />
Minister indienen.<br />
5. Onze Minister informeert de militair tijdig over de mogelijkheid, bedoeld in<br />
het vierde lid, gelet op de termijnen, genoemd in artikel 31.<br />
6. Onze Minister kan ten aanzien van militairen in specifieke functiegroepen<br />
bepalen dat deze al in fase een of op een eerder moment in fase twee dan<br />
drie jaar voor het bereiken van de voor hem geldende leeftijdsgrens in fase<br />
twee, als bedoeld in het derde lid, voor doorstroom in aanmerking komen.<br />
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering<br />
van dit artikel.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 15 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
Artikel 31 Besluit inzake doorstroom<br />
1. Onze Minister besluit in beginsel binnen uiterlijk zes weken na ontvangst<br />
van de voordracht, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, of de aanvraag, als<br />
bedoeld in artikel 30, derde lid, op basis van:<br />
a. de beschikbare functies;<br />
b. het aantal militairen dat een bepaalde rang mag bekleden, genoemd in artikel<br />
29 en<br />
c. de geschiktheid van de militair voor functievervulling in fase drie.<br />
2. Bij de bepaling van de geschiktheid van de militair als bedoeld in het eerste<br />
lid, onder c worden ten minste in beschouwing genomen:<br />
a. het verloop van het gevolgde loopbaanpad;<br />
b. de uitkomst van functioneringsgesprekken en beoordelingen;<br />
c. de gevolgde opleidingen;<br />
d. de uitkomst van loopbaangesprekken;<br />
e. de mate waarin de militair voldoet aan de eisen voor functievervulling in fase<br />
3.<br />
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan worden afgeweken<br />
van de in het eerste lid genoemde termijn van zes weken tot een maximum<br />
van tien weken.<br />
4. In het in het eerste lid genoemde besluit wordt de militair meegedeeld dat<br />
hij:<br />
a. doorstroomt naar fase 3;<br />
b. nog niet doorstroomt naar fase drie;<br />
c. niet doorstroomt naar fase drie.<br />
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering<br />
van dit artikel.<br />
Artikel 31a Begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt<br />
1. De soldaat, genoemd in artikel 29a, de korporaal of de militair met een<br />
overeenkomstige rang, genoemd in artikel 29b, of de militair aan wie een besluit,<br />
als bedoeld in artikel 31, vierde lid onder b of c, is meegedeeld en aan<br />
wie ontslag zal worden verleend op grond van artikel 39, tweede lid, onder i,<br />
wordt door de commandant van het operationeel commando, waarbij hij is ingedeeld,<br />
uiterlijk één jaar voor het beoogde ontslagmoment aangemeld bij het<br />
Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel, voor begeleiding bij<br />
de overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt.<br />
2. De militair die om ontslag verzoekt, kan op zijn aanvraag, onder regie van<br />
het Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel, gedurende ten<br />
hoogste een periode van een jaar, voorafgaand aan de datum van ontslag,<br />
worden begeleid bij de overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt.<br />
3. Afspraken, gemaakt in het kader van de bemiddeling, worden vastgelegd in<br />
het persoonlijk ontwikkelplanformulier, genoemd in artikel <strong>28</strong>a, zesde lid. Artikel<br />
<strong>28</strong>a, zevende tot en met tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.<br />
I. Artikel 39 van het AMAR wordt als volgt gewijzigd.<br />
1. Het eerste lid komt te luiden:<br />
1. Aan de militair kan ontslag op aanvraag worden verleend, indien hij daartoe<br />
aan het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag schriftelijk de wens te kennen<br />
geeft. Indien de ontslagaanvraag wordt ingediend tijdens de proeftijd vindt ar-<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 16 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
tikel 12m, onder b, c of d, van de Militaire ambtenarenwet 1931, geen toepassing.<br />
2. Het tweede lid, onder b, komt te luiden:<br />
b. wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;<br />
3. In het tweede lid, onder g, wordt “behoort tot” vervangen door: is ingedeeld<br />
bij.<br />
4. Het tweede lid, onder i, komt te luiden:<br />
i. wegens het bereiken of overschrijden van de voor hem geldende maximum<br />
looptijd in rang of de voor hem geldende maximum leeftijd in fase twee, als<br />
bedoeld in artikel 29a tot en met 29c;.<br />
5. Het vijfde lid komt te luiden:<br />
5. Aan de militair die behoort tot het reservepersoneel kan voorts nog ontslag<br />
worden verleend indien het op grond van artikel 38 bevoegde gezag handhaving<br />
van die dienstverhouding niet langer nodig oordeelt.<br />
6. Een nieuw achtste lid wordt toegevoegd, dat komt te luiden:<br />
8. Wanneer een ontslag op aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, wordt verleend<br />
in verband met het aanvaarden van een betrekking op de civiele arbeidsmarkt<br />
binnen drie maanden voor het bereiken van de maximum leeftijdsgrens<br />
of maximum looptijd in rang in fase twee, genoemd in de artikelen<br />
29a tot en met 29c, wordt dit ontslag aangemerkt als een ontslag op grond<br />
van het tweede lid, onder i.<br />
J. Artikel 40 komt te luiden:<br />
Artikel 40 Ontslag bij aanvaarding van het ambt van minister of staatssecretaris<br />
Aan de militair die een benoeming tot minister of staatssecretaris aanvaardt,<br />
wordt om die reden ontslag verleend.<br />
K. Artikel 42 vervalt.<br />
L. In artikel 43, eerste lid, worden de woorden “in fase drie” geschrapt,<br />
M. Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. In het tweede lid wordt 'artikel 39, tweede lid, onder c, d, e, f, g en j,' vervangen<br />
door: artikel 39, tweede lid, aanhef en onder c, d, e, f, g, i en j,.<br />
2. Het vijfde lid vervalt onder gelijktijdige vernummering van het zesde in het<br />
vijfde lid.<br />
N. Artikel 126 vervalt.<br />
O. In artikel 130, tweede lid, wordt “hoofdstuk 4” vervangen door: hoofdstuk 3.<br />
P. De artikelen 131 en 131a vervallen.<br />
Q. In artikel 138 wordt “de commandant operationeel commando” vervangen<br />
door: het hoofd defensieonderdeel.<br />
R. Artikel 140 vervalt.<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 17 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong> 15:<strong>10</strong>:56<br />
Artikel II<br />
Artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, van Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij<br />
werkloosheid voor de sector Defensie komt te luiden:<br />
a. een functie vervult in fase 2 of 3, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel<br />
m en n, van het Algemeen militair ambtenarenreglement; en<br />
Artikel III<br />
Overgangsbepalingen<br />
1. De militair, die zich in fase twee bevindt en:<br />
a. op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijdsgrens, ingevolge<br />
artikel 29a, 29b of 29c van het Algemeen militair ambtenarenreglement<br />
is gepasseerd, wordt, voor begeleiding bij de overgang naar een betrekking<br />
op de civiele arbeidsmarkt, aangemeld bij het Dienstencentrum<br />
externe bemiddeling defensiepersoneel en ontslagen op grond van artikel<br />
39, tweede lid, onder i, van het Algemeen militair ambtenarenreglement,<br />
waarbij de ontslagdatum minimaal twaalf maanden maar uiterlijk achttien<br />
maanden ligt na het moment van inwerkingtreding van dit besluit;<br />
b. binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijdsgrens,<br />
ingevolge in artikel 29a, 29b of 29c van het Algemeen militair<br />
ambtenarenreglement bereikt, wordt, voor begeleiding bij de overgang<br />
naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt, aangemeld bij het Dienstencentrum<br />
externe bemiddeling defensiepersoneel en op grond van artikel<br />
39, tweede lid, onder i, van het Algemeen militair ambtenarenreglement,<br />
ontslagen, waarbij de ontslagdatum minimaal twaalf maanden maar<br />
uiterlijk achttien maanden ligt na het moment van inwerkingtreding van dit<br />
besluit.<br />
2. Het eerste lid is niet van toepassing, wanneer binnen de genoemde termijn<br />
een besluit wordt genomen, als bedoeld in artikel 31, vierde lid, onder a, van<br />
het Algemeen militair ambtenarenreglement.<br />
Artikel IV<br />
Inwerkingtreding<br />
Dit besluit treedt in werking met ingang van ……. 20<strong>10</strong>.<br />
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting<br />
in het Staatsblad zal worden geplaatst.<br />
De Staatssecretaris van Defensie,<br />
Be02002 Wijziging AMAR 93229322 Pagina 18 van 18<br />
16-3-20<strong>10</strong>
- CONCEPT - Versie 16-3-20<strong>10</strong><br />
NOTA VAN TOELICHTING<br />
1. Algemeen<br />
Bij Stb. 2007, 576, is onder meer het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR)<br />
gewijzigd in verband met de invoering van het flexibel personeelssysteem (FPS). Het ging<br />
hier om de eerste noodzakelijke wijzigingen met het oog op de invoering van het FPS met<br />
ingang van 1 januari 2008. Met ingang van dezelfde datum trad namelijk in werking de Wet<br />
van 8 november 2007 tot wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 (MAW 1931) en<br />
intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder<br />
andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht (Stb. 2007,<br />
480).<br />
Het doel van FPS is tweeledig. Ten eerste een voortdurende talentontwikkeling van het<br />
personeel. Dit gebeurt via opleidingen, loopbaanbeleid- en begeleiding alsmede door<br />
werkervaring op te doen in opeenvolgende functies. De investering in talentontwikkeling<br />
leidt niet alleen tot kwalitatief optimale personeelsopbouw en meer loopbaanmogelijkheden<br />
voor de militair maar ook tot een versterking van de arbeidsmarktkwalificatie van de militair.<br />
Deze kwalificatie is van belang, wanneer de militair, hetzij om organisatorische redenen,<br />
hetzij op vrijwillige basis, zijn loopbaan voortzet buiten het Ministerie van Defensie. Ten<br />
tweede is FPS gericht op het realiseren en handhaven van een evenwichtige opbouw van<br />
het personeelsbestand.<br />
Met deze tweeledige doelstelling in gedachten is in het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector<br />
Defensie 2007-<strong>2009</strong> een aantal uitgangspunten met de centrales van overheidspersoneel<br />
overeengekomen voor de verdere invoering van FPS. Die uitgangspunten zijn nadien in<br />
overleg met de centrales nader ingevuld in de beleidsuitwerking FPS, waarin het<br />
beleidskader in verband met de voortgezette invoering van FPS wordt beschreven. De<br />
voorliggende wijziging van het AMAR behelst de vertaling van een deel van dit<br />
beleidskader in de regelgeving op het niveau van algemene maatregel van bestuur.<br />
Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om delen van ministeriële regelgeving op<br />
te nemen in het AMAR.<br />
Daarnaast behelzen de in onderhavig besluit opgenomen maatregelen onder meer een<br />
verdere uitvoering van artikel 12 quinquies van de MAW 1931. Dit artikel was toegevoegd<br />
bij het al genoemde Stb. 2007, 480. Het gaat hierbij vooral om de invulling van de<br />
sturingsinstrumenten “maximum leeftijden voor een aanstelling als militair ambtenaar en<br />
voor functietoewijzing” en “het maximum aantal jaren dat een militair ambtenaar in een<br />
rang mag dienen”. Het nader invullen en hanteren van deze sturingsinstrumenten is<br />
noodzakelijk met het oog op een zo optimaal mogelijke personeelsopbouw, die is<br />
gerelateerd aan de taakstelling van de krijgsmacht. Uitgangspunt hierbij is een piramidale<br />
personeelsopbouw met een brede basis van jongere militairen uitlopend naar de spits met<br />
oudere militairen. Deze piramidale opbouw is wenselijk met het oog op de operationele<br />
taakstelling van Defensie, waarbij de nadruk ligt op fysiek en mentaal belastende<br />
uitzendingen, maar ook met het oog op een verantwoorde besteding van<br />
personeelskosten.<br />
De staatssecretaris van Defensie heeft met de centrales van overheidspersoneel in de<br />
Sectorcommissie Defensie overeenstemming bereikt over de in dit besluit opgenomen<br />
maatregelen.<br />
2. Vormgeving FPS<br />
2.1. Talentontwikkeling gericht op het bieden van een optimaal vooruitzicht op<br />
een loopbaan bij Defensie of eventueel daarbuiten.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 93229322 Pagina 1 van 19<br />
16-3-20<strong>10</strong>
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
FPS richt zich erop om de medewerker, direct vanaf het moment van aanstelling, via<br />
talentontwikkeling naar een kwalitatief hoger niveau te brengen. Dit gebeurt via opleidingen<br />
en door werkervaring op te doen in opeenvolgende functies. Als leidraad hierbij wordt<br />
uitgegaan van de niveaus in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB-niveaus) 1 .<br />
Uitgangspunt bij talentontwikkeling is, dat, gegeven het personeelsaanbod, bij zowel de<br />
organisatie als de medewerker het bewustzijn en de bereidheid bestaat om te investeren in<br />
die ontwikkeling. Hierbij wordt onderkend dat voor verschillende functies verschillende<br />
talenten benodigd zijn. Defensie gaat zoveel mogelijk uit van aanwezig talent en stelt zich<br />
proactief op in de ontwikkeling hiervan. Hierdoor wordt geanticipeerd op het maken van<br />
keuzes. Defensie biedt zijn personeelsleden perspectief door een actieve ontwikkeling van<br />
hun talenten, wat tot uitdrukking komt in de erkenning van de verworven competenties. De<br />
investering in talentontwikkeling, die moet resulteren in een hoger WEB-niveau, leidt ook<br />
tot een versterking van de arbeidsmarktkwalificatie en draagt daarmee bij aan het adagium<br />
“van werk naar werk”, zoals dat ook door het Kabinet wordt uitgedragen.<br />
Een voorwaarde voor talentontwikkeling is dat er zoveel mogelijk maatwerk wordt<br />
geleverd. Een cruciale rol is hierbij weggelegd voor de leidinggevenden op alle niveaus. De<br />
Defensieorganisatie is er voor verantwoordelijk dat leidinggevenden ervan doordrongen<br />
zijn dat investeren in de ontwikkeling van de individuele militair het goed functioneren van<br />
de Defensieorganisatie niet belast, maar daaraan juist een positieve bijdrage levert.<br />
De militaire loopbaan is binnen FPS op hoofdlijnen te onderscheiden in drie fasen.<br />
• Fase 1 begint als de loopbaan bij Defensie start en duurt tot het einde van de<br />
dienverplichting.<br />
• Fase 2 begint aan het einde van de dienverplichting en gaat over in de derde fase op het<br />
moment dat de militair een positief doorstroombesluit heeft gekregen.<br />
• Fase 3 start als een positief doorstroombesluit is genomen en eindigt in beginsel bij het<br />
leeftijdsontslag van de militair.<br />
Militairen, die bij hun aanstelling geen startkwalificatie (WEB1; beneden niveau<br />
MBO2/HAVO, zie overzicht WEB-niveaus in voetnoot 1) hebben, zullen alsnog beschikken<br />
over een startkwalificatie (WEB2), wanneer zij de initiële opleiding (fase 1)hebben<br />
doorlopen. Gedurende hun resterende aanstellingsduur tijdens fase 1 en 2 zal hun WEBniveau<br />
door opleidingen en werkervaring naar een hoger niveau worden gebracht (WEB3<br />
of 4). Militairen met een startkwalificatie (WEB2 en hoger) kunnen ervoor zorgen dat zij<br />
zich na hun aanstelling via opleidingen en werkervaring in fase 1 en 2 opwerken naar een<br />
hoger niveau (WEB3 of 4).<br />
Door het zo goed mogelijk inrichten, faciliteren en ondersteunen van de talentontwikkeling<br />
moet een kader ontstaan, waarbinnen de militair zich via opleidingen en werkervaring kan<br />
ontwikkelen naar een hoger niveau, zodat niet alleen een langere loopbaan bij Defensie<br />
aantrekkelijk en mogelijk is (behoud), maar ook, wanneer de loopbaan niet binnen<br />
1 Niveaus Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)<br />
Web1: Eenvoudige uitvoerende werkzaamheden Assistentopleiding 0,5-1 jaar<br />
Web2: Uitvoerende werkzaamheden Basisberoepsopleiding 2-3 jaar (NB WEB2 is een startkwalificatie, vanaf MBO/HAVO)<br />
Web3: Volledig zelfstandige uitvoering werkzaamheden Vakopleiding 2-4 jaar<br />
Web4: Als niveau 3 met brede inzetbaarheid of specialisatie Middenkaderopleiding 3-4 jaar/Specialistenopleiding 1-2 jaar<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 2 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
Defensie wordt voortgezet, de kans op een loopbaan buiten Defensie zoveel mogelijk is<br />
gegarandeerd (“van werk naar werk”).<br />
Het voorgaande is tot uitdrukking gebracht in de voorliggende wijziging van het AMAR,<br />
waarbij vooral het investeren in opleidingen, een duidelijk functietoewijzingsproces, het<br />
intensiveren van loopbaanbegeleiding en een eenduidig en transparant doorstroomproces<br />
relevant zijn voor het wezenskenmerk van FPS, te weten het mogelijk maken dat de militair<br />
zich kan ontwikkelen naar een hoger niveau, niet alleen bij Defensie, maar ook, in<br />
voorkomend geval, buiten Defensie. Daarnaast kan tegelijkertijd een personeelsbestand<br />
worden gegarandeerd dat, gerelateerd aan de taakstelling van de krijgsmacht, in<br />
kwantitatief en kwalitatief opzicht zo optimaal mogelijk is opgebouwd.<br />
2.2. Opleidingen (Hoofdstuk 3, paragraaf 1, AMAR)<br />
Permanent investeren in opleidingen is belangrijk, zowel met het oog op behoud en<br />
doorstroom als met het oog op arbeidsmarktkwalificatie van de militair die loopbaan buiten<br />
Defensie voortzet. Opleidingen leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de<br />
doelstelling om talent te ontwikkelen en de militair na zijn aanstelling gedurende de diverse<br />
FPS-loopbaanfasen naar een hoger WEB-niveau te brengen. Daarnaast zijn opleidingen<br />
ook noodzakelijk met het oog op een volgende functie, de verdere loopbaan of de<br />
gewenste persoonlijke ontwikkeling.<br />
Het opleidingspakket, dat vanaf het moment van aanstelling ter beschikking staat, bestaat<br />
uit de initiële opleiding, functie- en loopbaanopleidingen en de opleidingen persoonlijke<br />
ontwikkeling, zowel intern als extern gericht. In paragraaf 1 van Hoofdstuk 3 van de<br />
voorgestelde AMAR-wijzigingen zijn deze opleidingsvoorzieningen opgenomen.<br />
2.2.1. Initiële, functie- en loopbaanopleidingen<br />
In het voorgestelde artikel 13 AMAR is opgenomen de initiële opleiding, gericht op het<br />
verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste functie(s) waarvoor de<br />
militair is bestemd.<br />
Functieopleidingen, als bedoeld in artikel 14 AMAR, zijn gericht op het verkrijgen van de<br />
benodigde kennis en vaardigheden voor de vervulling van de huidige functie, voor<br />
vervolgfuncties die passen in de groep van waarbinnen de loopbaan wordt vervuld of voor<br />
voor vervolgfuncties die in een andere groep liggen dan waarvoor de militair oorspronkelijk<br />
is bestemd.<br />
Loopbaanopleidingen (artikel 15 AMAR) zijn gericht op het verwerven van kennis en<br />
vaardigheden die nodig zijn voor het vervullen van functies waaraan een hogere rang is<br />
verbonden dan de rang die wordt bekleed. Loopbaanopleidingen hebben daarom een<br />
rechtstreekse relatie met het loopbaanbeleid en de daarmee samenhangende<br />
loopbaanpatronen.<br />
2.2.2. Opleidingen persoonlijke ontwikkeling<br />
Met de invoering van FPS wordt vooral extra geïnvesteerd in opleidingen die zich richten<br />
op de persoonlijke ontwikkeling binnen Defensie of op het vervolgen van de loopbaan op<br />
de civiele arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om de volgende opleidingen, die hun grondslag<br />
hebben in respectievelijk artikel 16 en 16a AMAR:<br />
a. Intern gerichte opleidingen (gericht op een loopbaan binnen Defensie; artikel 16 AMAR):<br />
Na afloop van de initiële dienverplichting (fase 1) krijgt de militair meer<br />
keuzemogelijkheden ten aanzien van het vervolg van de loopbaan binnen Defensie.<br />
Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling kunnen daarbij ondersteunen.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 3 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
Dit betekent dat zorgvuldig zal worden gekeken naar de capaciteiten en wensen van de<br />
militair. De verschillende opleidingsmogelijkheden zullen daarop verder worden afgestemd.<br />
In het verleden werd de hoogte van de vergoeding in tijd en geld bij opleidingen (gericht op<br />
interne werkzekerheid) vastgesteld aan de hand van het criterium of zij geheel of mede in<br />
belang van de dienst aangemerkt konden worden. In de FPS-situatie worden de<br />
opleidingen in het kader van de intern gerichte persoonlijke ontwikkeling volledig vergoed<br />
in tijd (meestal binnen diensttijd) en geld.<br />
b. Extern gerichte opleidingen (gericht op een loopbaan buiten Defensie; artikel 16a<br />
AMAR): De militair, die Defensie om organisatorische redenen moet of op vrijwillige basis<br />
wil verlaten, wordt voorbereid op het vervolgen van de loopbaan op de civiele<br />
arbeidsmarkt. Ten minste één jaar voor dienstverlating wordt de militair door tussenkomst<br />
van de loopbaanbegeleider aangemeld bij het Dienstencentrum Externe Bemiddeling<br />
Defensiepersoneel (DCEBD), dat een regiefunctie vervult en verantwoordelijk is voor<br />
begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt. Aan de hand van de persoonlijke situatie van de<br />
militair wordt een analyse gemaakt van de positie van de militair op de arbeidsmarkt (EVCassessment).<br />
Uitgangspunt zijn de beroepswensen van de militair. Daarbij wordt rekening<br />
gehouden met zijn werkervaring, competenties en de situatie op de arbeidsmarkt. Indien er<br />
tekorten in het opleidingsniveau worden geconstateerd, wordt nagegaan welke opleidingen<br />
nodig zijn om de afstand naar de arbeidsmarkt te overbruggen en worden de noodzakelijk<br />
bevonden opleidingen aangeboden. De wens van de militair staat hierbij centraal. Dit<br />
beleid geldt defensiebreed en zal voor elke militair gelden ongeacht het OPCO waarbij hij<br />
is ingedeeld dan wel het Defensieonderdeel, waar hij werkzaam is.<br />
Zoals hierboven is aangegeven kan de militair een extern gerichte opleiding als bedoeld in<br />
artikel 16a AMAR ook in een vroegtijdig stadium van zijn loopbaan aanvragen bij een<br />
voorgenomen vrijwillig vertrek. De voorzieningen als bedoeld in artikel 16a AMAR zijn<br />
onverkort van toepassing. Afspraken hieromtrent worden na advies van de<br />
loopbaanbegeleider vastgelegd in een POP.<br />
Vanuit het uitgangspunt dat de militair bij het verlaten van de Defensieorganisatie zoveel<br />
mogelijk van werk naar werk wordt begeleid, biedt Defensie voorzieningen in tijd en geld<br />
ter ondersteuning aan. De hoogte van de voorziening verschilt naar gelang de situatie:<br />
- De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten, maar wel binnen hetzelfde<br />
functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is en op een vergelijkbaar werkniveau;<br />
- De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten en buiten het functiegebied,<br />
waarin hij bij Defensie werkzaam is of op een hoger werkniveau binnen hetzelfde<br />
functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is.<br />
Wat het werkniveau betreft geldt in beide gevallen dat als ijkpunt voor de eventueel<br />
benodigde opleiding het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />
arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. De nadere uitwerking evenals de voorzieningen<br />
zullen op ministerieel niveau worden geregeld.<br />
2.3. Functietoewijzing en bevordering (Hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3, AMAR)<br />
In Hoofdstuk 3, paragraaf 2, zijn de bepalingen over de wijze van functietoewijzing<br />
opgenomen. Hierbij is het huidige beleid vrijwel ongewijzigd gebleven. Wel is meer<br />
flexibiliteit aangebracht in de duur van de functievervulling. Een functie wordt in beginsel<br />
voor minimaal twee en maximaal drie jaar toegewezen en kan worden verlengd tot<br />
maximaal vijf jaar. In de praktijk is gebleken dat deze maximale functievervullingsduur voor<br />
specifieke functiegroepen niet toereikend is. Om die reden is enige flexibiliteit aangebracht<br />
voor specifiek (in overleg met de centrales van overheidspersoneel) aan te wijzen<br />
functiegroepen.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 4 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
In paragraaf 3 van hetzelfde hoofdstuk 3 zijn de bepalingen over bevordering opgenomen.<br />
In deze bepalingen zijn vrijwel geen inhoudelijke wijzigingen in het beleid aangebracht.<br />
2.4. Loopbaanbegeleiding (Hoofdstuk 3, paragraaf 4, AMAR)<br />
2.4.1. Cyclus loopbaanbegeleiding<br />
Uitgangspunt is, dat de militair gedurende zijn gehele militaire loopbaan wordt begeleid bij<br />
het vormgeven van zijn loopbaan. Om dit te benadrukken is de loopbaanbegeleiding in zijn<br />
geheel in een aparte paragraaf 4 in Hoofdstuk 3 van het AMAR is opgenomen.<br />
De begeleidingscyclus ziet er op hoofdlijnen als volgt uit:<br />
- De militair komt op functie en met zijn functionele chef wordt besproken wat de chef van<br />
de militair verwacht en wat de zienswijze van de militair over de manier van<br />
functievervulling is.<br />
- Na maximaal een jaar krijgt de militair een functioneringsgesprek. In principe gebeurt dit<br />
op initiatief van de chef, maar het kan ook op verzoek van de militair. Het gesprek gaat<br />
over de zienswijze van zowel de militair als zijn chef over het functioneren van de militair in<br />
zijn huidige functie en de relatie met zijn chef. In dat gesprek komt onder andere het<br />
eventueel aanstaande loopbaangesprek aan de orde. Het kan daarbij onder meer gaan om<br />
de vraag of afspraken uit een eerder loopbaangesprek zijn nagekomen en al dan niet een<br />
vervolg behoeven of de enkele vraag of de militair zich al heeft voorbereid op het gesprek<br />
in die zin dat hij heeft nagedacht over eventuele toekomstplannen. De uitkomsten van het<br />
functioneringsgesprek worden vastgelegd in het functioneringsgesprekformulier.<br />
- Militairen in fase 1 krijgen een jaar voor het einde van hun dienverplichting hun eerste<br />
loopbaangesprek. Op verzoek van de militair of als er een specifieke aanleiding voor is,<br />
kunnen zij ook al eerder een loopbaangesprek krijgen. Overigens, wanneer sprake is van<br />
een langer durende dienverplichting (officieren en vliegers) vindt dit loopbaangesprek altijd<br />
eerder plaats. Vanaf fase 2 heeft elke militair gedurende iedere functievervullingsperiode,<br />
maar minstens eenmaal per drie jaar, binnen FPS standaard een loopbaangesprek met<br />
zijn loopbaanbegeleider. Het initiatief voor het loopbaangesprek ligt bij de<br />
loopbaanbegeleider. De militair kan ook zelf om een (extra) gesprek vragen. Het<br />
loopbaangesprek is toekomstgericht en kijkt verder vooruit dan het functioneringsgesprek.<br />
Ontwikkelafspraken die uit het loopbaangesprek voortvloeien, worden, na interne<br />
afstemming over de uitvoerbaarheid en uitvoering van die afspraken, vastgelegd in het<br />
POP en bekrachtigd door of namens de Commandant van het OPCO (C-OPCO). De<br />
afspraken in het POP zijn dan afspraken tussen de militair en het OPCO. De geldigheid is<br />
functie-, eenheids-, OPCO- en defensieonderdeel-overstijgend.<br />
- Als er aanleiding toe is, kan op verzoek van de militair, of op initiatief van zijn chef of de<br />
organisatie een beoordeling worden opgemaakt over de militair (de regel blijft: “niet<br />
beoordelen, tenzij…”).<br />
- Aan de militair wordt een volgende functie toegewezen. Daarbij wordt rekening<br />
gehouden met de afspraken in zijn POP en met zijn belangstellingsregistratie of sollicitatie.<br />
- De POP-afspraken van de militair gaan mee naar de volgende functie. Deze afspraken<br />
blijven dus geldig.<br />
- De begeleidingscyclus herhaalt zich in de volgende functie.<br />
De hiervoor beschreven cyclus ziet op de situatie dat de militair in dienst blijft. Het kan ook<br />
gebeuren dat de militair op enig moment besluit of te kennen geeft dat hij zijn loopbaan<br />
buiten Defensie wil voortzetten. De loopbaanbegeleiding stopt dan niet, maar krijgt een<br />
ander karakter. Het dossier van de militair wordt, tenzij de militair al een andere baan heeft<br />
aanvaard, overgedragen aan het DCEBD. Het DCEBD heeft de regie over de bemiddeling<br />
van werk naar werk, ook buiten Defensie. Hierbij is het uitgangspunt de keuzevrijheid van<br />
de militair in zijn beroepswensen. De loopbaanbegeleider en ook de leidinggevende blijven<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 5 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
waar nodig bij dit proces betrokken, vooral waar het gaat om het volgen van eventueel<br />
noodzakelijke opleidingen.<br />
2.4.2. Het functioneringsgesprek (FG; artikel <strong>28</strong> AMAR)<br />
Functioneringsgesprekken zijn essentieel voor de begeleiding van het defensiepersoneel<br />
in de huidige functie. Daarom is het niet alleen noodzakelijk dat elke direct leidinggevende<br />
minstens eenmaal per jaar een FG houdt met de militair, maar ook dat de kwaliteit van de<br />
gesprekken het vereiste niveau heeft. De chef is verantwoordelijk voor het coachen en<br />
begeleiden van de medewerker. Het bewaken van de uitvoering van gemaakte afspraken<br />
ligt zowel bij de militair en als bij zijn chef. Het functioneringsgesprekformulier, waarin het<br />
verslag en de gemaakte afspraken worden vastgelegd dient mede ter ondersteuning<br />
hiervan. Het formulier wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.<br />
2.4.3. Het loopbaangesprek en het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP; artikel <strong>28</strong>a<br />
AMAR)<br />
Een belangrijk onderdeel van de taak van de loopbaanbegeleider is het begeleiden,<br />
adviseren en ondersteunen van militairen bij hun loopbaanontwikkeling. Het belangrijkste<br />
middel hiervoor is het houden van loopbaangesprekken. Het loopbaangesprek is<br />
toekomstgericht en gaat over de wensen, verwachtingen en capaciteiten van de militair, en<br />
op basis hiervan, de mogelijkheden en onmogelijkheden voor het vervolg van de loopbaan<br />
in het eigen loopbaanspoor of elders binnen Defensie. Wat wil de militair zelf, wat kan hij,<br />
welke mogelijkheden zijn er. Met andere woorden, de loopbaanontwikkeling van de militair<br />
staat centraal. Daarnaast zijn de gesprekken ook voor een belangrijk deel gericht op het zo<br />
lang mogelijk behouden van de militair voor de defensieorganisatie. Daarbij wordt zowel<br />
gekeken naar de mogelijkheden binnen het eigen loopbaanspoor, als naar andere<br />
loopbaansporen, binnen of buiten het eigen defensieonderdeel. De loopbaanbegeleider en<br />
de militair bekijken samen wat geschikte opties zijn en welke ontwikkelactiviteiten daar<br />
eventueel voor nodig zijn. De loopbaanbegeleider helpt bij het duidelijk krijgen en invullen<br />
van de belangstellingsregistratie. Het loopbaangesprek kan leiden tot afspraken over een<br />
ontwikkelrichting, met daaraan gekoppeld bijvoorbeeld een opleiding, een coachingstraject<br />
of de opbouw van bepaalde ervaring. Het kan ook leiden tot afspraken over (aspecten van)<br />
een volgende functievervulling, bijvoorbeeld over de duur van de functievervulling, in welke<br />
regio of bij welk onderdeel. Het loopbaangesprek richt zich, zoals aangegeven, op de<br />
loopbaanontwikkeling van de militair. Dit kan er ook toe leiden dat het door de organisatie<br />
nagestreefde behoud niet het uiteindelijke resultaat zal zijn, omdat de militair voortzetting<br />
van zijn loopbaan buiten Defensie ambieert. In dat geval kan ook gebruik worden gemaakt<br />
van de expertise van het DCEBD, waar het gaat om overzicht van en inzicht in de<br />
mogelijkheden op de externe arbeidsmarkt.<br />
De tijdens een loopbaangesprek gemaakte loopbaanafspraken worden opgenomen in het<br />
POP. Voor eenmaal gemaakte afspraken geldt uitdrukkelijk: “afspraak = afspraak”. De<br />
afspraken hebben een bindend en afdwingbaar karakter. Hiertoe worden waarborgen<br />
opgenomen in het AMAR. Het bindende karakter verplicht het OPCO en de directe chef tot<br />
het realiseren van de POP-afspraken. Ook voor de militair zijn de afspraken in het POP<br />
bindend. Als de organisatie de gemaakte afspraken door onvoorziene, zwaarwegende<br />
omstandigheden niet kan realiseren, biedt het OPCO de militair een gelijkwaardig<br />
alternatief. Ook bij functiewisseling van de militair blijven de POP-afspraken van kracht.<br />
Ook de nieuwe directe chef is aan de afspraken gebonden. In het volgende<br />
loopbaangesprek met de loopbaanbegeleider wordt onder andere de voortgang van het<br />
POP besproken en geëvalueerd. Op basis hiervan wordt het POP geactualiseerd of wordt<br />
een nieuw POP opgesteld. Daarvoor geldt dezelfde procedure etc. als hierboven<br />
beschreven.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 6 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
2.4.4. Beoordelingen (artikel <strong>28</strong>b AMAR)<br />
Beoordelingen maken ook deel uit van de loopbaancyclus. In tegenstelling echter tot<br />
functionerings- en loopbaangesprekken, waar sprake is van een vaste frequentie, vindt<br />
een beoordeling alleen plaats, wanneer de militair of de commandant dit wenselijk acht. De<br />
regelgeving in het voorliggend besluit wordt geen wijziging in het vigerende beleid<br />
aangebracht.<br />
2.5. Doorstroom (Hoofdstuk 4 AMAR)<br />
Onderscheid moet worden gemaakt tussen interne en externe doorstroom. Interne<br />
doorstroom ziet op het overgaan naar de volgende loopbaanfase binnen Defensie, externe<br />
doorstroom op het voortzetten van de loopbaan buiten Defensie.<br />
Externe doorstroom kan om verschillende redenen (vrijwillig of vanuit organisatorische<br />
overwegingen) in diverse stadia van de loopbaan plaatsvinden. De volgende situaties van<br />
interne en externe doorstroom kunnen worden onderscheiden:<br />
a. Interne doorstroom van fase 1 naar fase 2. Vanaf de datum indiensttreding tot en met<br />
de initiële dienverplichting bevindt de militair zich in fase 1 van zijn loopbaan. Door het<br />
verstrijken van de periode van de initiële dienverplichting stroomt de militair door naar<br />
fase 2, zonder nadere selectie.<br />
b. Vrijwillig vertrek in fase 2. Het staat de militair vrij om na afloop van fase 1 Defensie te<br />
verlaten. Dus ook direct aansluitend op of kort na het aflopen van de dienverplichting<br />
(fase 1). De essentie van de dienverplichting is het creëren van rechtszekerheid en<br />
rechtsgelijkheid, zowel voor de organisatie als het individu. De dienverplichting,<br />
verbonden aan de aanstelling is wettelijk vastgelegd in artikel 12k van de Militaire<br />
ambtenarenwet 1931. Het uitgangspunt van FPS is het zo lang mogelijk behouden van<br />
personeel. In die zin past het niet om ontslag tijdens de dienverplichting te faciliteren.<br />
Hiermee zou ook worden afgeweken van de wettelijke kaders.<br />
In zeer bijzondere gevallen kan maatwerk leiden tot een ontslagmoment vóór het einde<br />
van de dienverplichting. De situatie kan zich namelijk voordoen dat de militair kort voor<br />
of na afloop van de dienverplichting de mogelijkheid heeft ander werk buiten Defensie<br />
te aanvaarden. De militair kan in ieder geval in het loopbaangesprek, 1 jaar voor de<br />
einddatum van de dienverplichting, al aangeven wat zijn voornemens na einde<br />
dienverplichting zijn. Wanneer de militair vervolgens ontslag wil nemen, moet hij dit<br />
aanvragen bij het tot ontslag bevoegde gezag. Een kennisgeving bij de<br />
loopbaanbegeleider volstaat niet.<br />
De formele opzegtermijn bedraagt ten minste 3 maanden (artikel 47, tweede lid,<br />
AMAR). Om de overstap naar de civiele arbeidsmarkt te vereenvoudigen, kan op basis<br />
van artikel 47, vierde lid, AMAR, wanneer een militair kort voor of na het verstrijken van<br />
zijn dienverplichting een andere functie buiten Defensie kan aanvaarden, flexibel<br />
worden omgegaan met de opzegtermijn van 3 maanden bij ontslag op aanvraag. Als<br />
uitgangspunt geldt wel dat de opzegtermijn minstens 1 maand bedraagt en het<br />
daadwerkelijk ontslagmoment buiten de periode van de dienverplichting ligt.<br />
Wanneer sprake is van een vrijwillig vertrek na het einde van de dienverplichting, vindt<br />
het ontslag feitelijk plaats tijdens fase 2. Dit betekent dat de voorzieningen van<br />
toepassing zijn, die altijd bij vrijwillig vertrek tijdens fase 2 van toepassing zijn.<br />
- Loopbaanbegeleiding. De loopbaan- en functioneringsgesprekken vinden plaats<br />
volgens het reguliere patroon.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 7 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
- Bemiddeling 2 . De bemiddelingsinspanning vindt, gedurende maximaal 1 jaar<br />
voorafgaand aan het ontslag, plaats door het DCEBD en is voor iedereen gelijk (artikel<br />
31a AMAR). De feitelijke bemiddeling kan, wanneer de militair dit wenst, ook door een<br />
bemiddelingsorganisatie van zijn keuze plaatsvinden. In dat geval blijft de regie wel bij<br />
het DCEBD liggen.<br />
Een vrijwillig vertrek kan worden veroorzaakt door een intensief uitzendverleden. Als in<br />
dat geval sprake is van een indicatie van het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk<br />
Werk (DCBMW), blijft de militair gedurende de bemiddelingsperiode op zijn functie<br />
geplaatst, maar wordt hij niet meer ingezet (uitzending, varen, vliegen of oefenen). Het<br />
is wel mogelijk de militair andere passende werkzaamheden op te dragen.<br />
- Opleidingen. De militair komt in aanmerking voor “Extern gerichte opleidingen” (artikel<br />
16a AMAR).<br />
- Uitkering in geval van werkloosheid na vertrek. Aangezien sprake is van een vrijwillig<br />
vertrek bestaat geen recht op een WW-uitkering.<br />
- Loonsuppletie bij aanvaarding ander werk. Er bestaat geen aanspraak op<br />
loonsuppletie, tenzij sprake is van een vrijwillig vertrek op basis van een indicatie<br />
DCBMW in verband met een intensief uitzendverleden. De suppletie bedraagt in dat<br />
geval maximaal 50% van het verschil in loon over een periode van maximaal 3 jaar.<br />
c. Interne doorstroom van fase 2 naar fase 3: Voor het grootste deel van de militairen zal<br />
de doorstroom van fase 2 naar fase 3 in FPS een eenvoudig proces zijn dat<br />
voorspelbaar is en in goed overleg plaatsvindt. Het doorstroom- en selectieproces is<br />
opgenomen in de artikelen 29 tot en met 31 van het AMAR. Vanaf het moment van zijn<br />
aanstelling hebben alle militairen tijdens fase 1 en 2 de mogelijkheid zich via<br />
werkervaring en opleidingen te kwalificeren voor doorstroom naar fase 3. Deze weg<br />
naar kwalificatie voor doorstroom is voor de diverse categorieën personeel als volgt<br />
geregeld.<br />
- Soldaten en overeenkomstige rangen komen niet in aanmerking voor doorstroom<br />
naar fase 3 (artikel 29a AMAR), tenzij zij zich kwalificeren voor de rang van korporaal<br />
of een overeenkomstige rang en vervolgens voor een (onder)officiersrang. Wanneer zij<br />
zich niet kwalificeren voor doorstroom naar fase 3 wordt voor deze categorie het<br />
sturingsinstrument “maximale looptijd in rang” gehanteerd. Voor deze categorie zal een<br />
maximum looptijd in rang gelden van 8 jaar, waarna ontslag plaatsvindt. Gelet op de<br />
gemiddelde leeftijd bij indiensttreding, grotendeels vanaf 17 tot 20 jaar, betekent dit dat<br />
het ontslag ruim voor 30 jaar plaatsvindt. Echter, met het oog op hun positie op de<br />
arbeidsmarkt moet in voorkomend geval het ontslag, ook wanneer op dat moment nog<br />
niet de maximale doorlooptijd in rang is bereikt, plaatsvinden bij het bereiken van<br />
uiterlijk het 30 ste levensjaar. In dat geval vindt ontslag plaats op grond van het bereiken<br />
van de leeftijd van 30 jaar. Één jaar voor het verstrijken van de maximum looptijd in<br />
rang of het bereiken van de maximum leeftijd, worden soldaten door het OPCO,<br />
waarbij zij zijn ingedeeld, aangemeld bij het DCEBD (artikel 31a AMAR).<br />
- Korporaals en overeenkomstige rangen komen niet in aanmerking voor doorstroom<br />
naar fase 3 (artikel 29b AMAR), tenzij zij zich kwalificeren voor (onder-)officiersfuncties.<br />
Gelet op de positie op de arbeidsmarkt worden, moet, wanneer zij niet voor fase 3 in<br />
aanmerking komen, het ontslag uiterlijk plaatsvinden op het moment van het bereiken<br />
van hun 32 e levensjaar. Voor marechaussees der 1 e en 2 e klasse is een maximale<br />
looptijd in rang van in totaal 6 jaar bepaald. Voor marechaussees in deze rangen is<br />
slechts een beperkt aantal, gelijksoortige functies beschikbaar. Om mogelijke<br />
2 Zowel bij gedwongen als bij vrijwillig vertrek begint de bemiddeling met de intake door de DCEBD. Blijkt bij vrijwillig ontslag dat<br />
betrokkene geen ondersteuning door Defensie nodig heeft (bijvoorbeeld al andere baan) bij voortzetting van zijn loopbaan extern,<br />
wordt de bemiddeling beëindigd<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 8 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
motivatieproblemen te voorkomen is ervoor gekozen om voor deze groep dit<br />
sturingsinstrument te gebruiken (artikel 29b, tweede lid, AMAR). Één jaar voor die<br />
datum worden zij door het OPCO, waarbij zij zijn ingedeeld, aangemeld bij het DCEBD<br />
(artikel 31a AMAR).<br />
Van de hiervoor genoemde ontslagleeftijden voor soldaten, korporaals en<br />
overeenkomstige rangen en standen kan bij wijze van uitzondering, wanneer sprake is<br />
van acute vullingproblemen bij specifieke functiegroepen, tijdelijk worden afgeweken<br />
(artikel 29a, vijfde lid, en 29b, vijfde lid, AMAR). Daarbij moet rekening worden<br />
gehouden met de arbeidsmarktpositie van de betrokken militairen en moet<br />
overeenstemming met de militair zelf bestaan. Bij een afwijking van de hiervoor<br />
genoemde ontslagleeftijden zullen aan de militair “van werk naar werk”-trajecten<br />
worden aangeboden, zoals die worden gerealiseerd onder de regie van het DCEBD.<br />
- Voor onderofficieren en officieren (artikel 29c AMAR) zal het reguliere proces van<br />
loopbaan- en functioneringsgesprekken tijdens fase 2 al een duidelijk beeld geven van<br />
de mogelijkheden op doorstroom. De organisatie geeft de militair tijdig in fase 2<br />
(uiterlijk 3 jaar vóór vertrekdatum, doorgaans rond de leeftijd van 32 jaar) duidelijkheid<br />
over zijn mogelijkheden om door te stromen naar fase 3 of de militair die voor<br />
doorstroom in aanmerking wil komen, dient hiervoor een verzoek in. In de artikelen 30<br />
en 31 AMAR is dit doorstroom- en selectieproces uitgewerkt. De vertrekdatum bij een<br />
negatief doorstroombesluit ligt bij het bereiken van de 35-jarige leeftijd. Deze leeftijd is<br />
mede ingegeven door de positie van de militair op de arbeidsmarkt. Voor militairen met<br />
een langere dienverplichting (officieren, 7 jaar, en vliegers, <strong>10</strong> jaar) zal zoveel mogelijk<br />
direct aan het einde van die dienverplichting duidelijkheid worden verschaft over het<br />
doorstroomperspectief.<br />
Ook hier geldt dat van de hiervoor genoemde ontslagleeftijden bij wijze van<br />
uitzondering, wanneer sprake is van acute vullingproblemen bij specifieke<br />
functiegroepen, tijdelijk kan worden afgeweken. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden<br />
en uitgangspunten als bij soldaten en korporaals. Ook kan in bepaalde gevallen, waar<br />
specialisme en ervaring zich koppelen in langere trajecten, het uitstroommoment enige<br />
jaren later liggen dan bij het bereiken van de 35-jarige leeftijd. Hierbij kan worden<br />
gedacht aan onder meer medisch personeel, vliegers en technisch personeel.<br />
Dit laat echter onverlet, dat ook hier, met het oog op het streven naar zoveel mogelijk<br />
behoud, al in een zo vroeg mogelijk stadium duidelijkheid wordt gegeven over de<br />
doorstroomperspectieven.<br />
Wanneer het feitelijk ontslag plaatsvindt, heeft Defensie nog steeds de<br />
verantwoordelijkheid tot het leveren van een bemiddelingsinspanning. Ook blijft<br />
onverkort overeind dat sprake moet zijn van een voldoende arbeidsmarktkwalificatie<br />
van de werknemer. De afspraak, dat tijdig een aanvang wordt gemaakt met de<br />
eventuele voorbereiding (bemiddeling en opleiding) op het vertrek, blijft van kracht.<br />
Hiermee is sprake van voldoende inspanningen, die, ook bij ontslag later dan op 35-<br />
jarige leeftijd, een overgang naar ander werk zoveel mogelijk ondersteunen.<br />
Daarnaast kan natuurlijk ook de militair zelf het initiatief nemen om het interne<br />
doorstroomproces in gang te zetten.<br />
d. Fase 2: voorzieningen bij vertrek op grond van organisatorische overwegingen: Als een<br />
militair, door toepassing van de sturingsinstrumenten of op basis van<br />
geschiktheideisen, niet kan doorstromen van fase 2 naar fase 3 komt de militair in<br />
aanmerking voor de volgende voorzieningen.<br />
- Bemiddeling. Ten minste 1 jaar vóór dienstverlating wordt de militair aangemeld bij<br />
het DCEBD en start de feitelijke bemiddeling (artikel 31a AMAR). De militair heeft de<br />
mogelijkheid om dan zelf kenbaar te maken welke bemiddelingsorganisatie hij wil<br />
inschakelen. Maximaal drie maanden voor ontslag wordt in overleg bezien of<br />
betrokkene, als nog geen concreet uitzicht bestaat op ander werk, wordt aangemeld bij<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 9 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
een speciale externe bemiddelingsinstantie. De bemiddeling loopt door na ontslag,<br />
zolang geen sprake is van succesvolle plaatsing en recht bestaat op een WW-uitkering.<br />
De duur van de bemiddeling na ontslag is gekoppeld aan de duur van de WW-uitkering<br />
en bedraagt minimaal 3 en maximaal 38 maanden. De feitelijke duur is afhankelijk van<br />
de duur van het dienstverband. De regie ligt gedurende de gehele bemiddelingsperiode<br />
bij het DCEBD.<br />
- Opleidingen. Zie hiervoor in punt 1.5.3. onder het kopje “Extern gerichte opleidingen”.<br />
Bij de bemiddeling zal optimaal rekening worden gehouden met de voorkeuren van de<br />
militair. Daarbij moet de kanttekening worden gemaakt dat bij de eigen keuze met<br />
betrekking tot opleidingen ook rekening moet worden gehouden met de wettelijke<br />
werkgeversverantwoordelijkheid van Defensie voor overgang van werk naar werk. Dit<br />
houdt in dat de eigen voorkeur een reëel uitzicht moet bieden op een positief resultaat<br />
voor het einde van de bemiddelingsperiode.<br />
- Uitkering in geval van werkloosheid na vertrek. Er bestaat aanspraak op een WWuitkering<br />
en een bovenwettelijke WW-uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke<br />
uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie.<br />
- Loonsuppletie bij aanvaarding ander werk. De bovenwettelijke WW-uitkering voorziet<br />
in de mogelijkheid tot loonsuppletie bij aanvaarding van ander werk met een lager<br />
salaris dan de militair genoot bij Defensie.<br />
e. Vrijwillig vertrek in fase 3: De voorzieningen in deze situatie zijn gelijk aan de<br />
voorzieningen bij vrijwillig vertrek in Fase 2, inclusief de bijzondere voorzieningen bij<br />
vrijwillig vertrek op basis van een indicatie van het DCBMW in verband met een<br />
intensief uitzendverleden. De bijzondere voorzieningen in Fase 3 zijn overeengekomen<br />
in het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Defensie 2007-<strong>2009</strong>, punt 4.4.<br />
3. Artikelsgewijs<br />
Artikel I<br />
De invoering van het FPS op 1 januari 2008 maakt een aantal ingrijpende wijzigingen in het<br />
AMAR noodzakelijk. Het meest in het oog springend hierbij is de gewijzigde systematiek<br />
van aanstelling en bestemming alsmede de introductie van loopbaanbegeleiding en van<br />
sturingsinstrumenten ten aanzien van de bestandsmatige opbouw van de organisatie<br />
alsmede de selectie ten behoeve van doorstroom naar fase drie.<br />
Onderdeel A<br />
In het eerste lid van artikel 1 AMAR is een aantal voor het FPS benodigde<br />
definitiebepalingen toegevoegd. De betekenis hiervan spreekt voor zich. Bij het begrip<br />
“functionele chef” is het relevant om te vermelden dat een functie ook een opleidingsplaats<br />
kan behelzen.<br />
Onderdeel B<br />
Het toevoegen van een aantal nieuwe hoofdstukken heeft tevens gevolgen voor de<br />
bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen.<br />
Onderdeel C<br />
Het betreft hier een wijziging in de toedeling van bevoegdheden, als aanzet voor een<br />
verdere vereenvoudiging van de bevoegdhedentoedeling door het terugbrengen van het<br />
aantal autoriteiten dat geattribueerde bevoegdheden uitoefent.<br />
Onderdeel D<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina <strong>10</strong> van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
Het FPS beoogt flexibel te zijn. Ook instroom op latere leeftijd behoort tot de mogelijkheden<br />
van FPS. Omdat in dergelijke gevallen maatwerk meestal wenselijk is, is ook de bepaling<br />
over de dienverplichting aangepast in die zin dat de strikte bepaling dat een<br />
dienverplichting ten minste twee jaar moet bedragen is geschrapt. Bij instroom als militair<br />
op latere leeftijd is de al eerder opgedane werkervaring een belangrijke factor. Wanneer<br />
sprake is van eerder opgedane werkervaring als militair zal in de meeste gevallen geen<br />
initiële opleiding plaatsvinden. In die situatie wordt er geen dienverplichting opgelegd,<br />
omdat de dienverplichting beoogt rendement te halen uit de opleiding tot militair. Dit laatste<br />
blijkt uit de artikelsgewijze toelichting bij Artikel I, onderdeel F, artikel 12k, in de Memorie<br />
van Toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 en<br />
intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder<br />
andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht (Tweede<br />
Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 674, nr. 3). Wanneer geen sprake is van eerder<br />
opgedane militaire werkervaring maar sprake is van een andere specifieke werkervaring,<br />
waar Defensie behoefte aan heeft, is het uit een wervingsoogpunt wenselijk om niet te<br />
worden beperkt door een strikt bepaalde minimale periode voor de dienverplichting.<br />
Onderdeel E<br />
Het aan de aanstelling verbinden van een proeftijd was tot op heden in een beleidsregel<br />
bepaald. Gezien de aard van de proeftijd, verdient regeling in een algemene maatregel van<br />
bestuur de voorkeur. Met het gewijzigde artikel 9 is hieraan invulling gegeven. Tot op<br />
heden was sprake van een flexibele proeftijd tot maximaal twaalf maanden. Dit gaf in de<br />
uitvoeringspraktijk aanleiding tot niet te verklaren verschillen. Daarom is gekozen voor een<br />
gefixeerde proeftijd van zes maanden. In geval van een hernieuwde aanstelling van een<br />
gewezen militair kan hiervan uit wervingsoogpunt worden afgeweken. Afhankelijk van de al<br />
opgedane ervaring als militair in het verleden, kan aan deze aanstelling een proeftijd van<br />
nul tot maximaal drie maanden worden verbonden.<br />
Onderdeel G<br />
Het wijzigen van bestemming was tot op heden geregeld in artikel 20. De gewijzigde<br />
systematiek is thans in artikel 12a, eerste lid, neergelegd. Bij aanstelling wordt een militair<br />
ingedeeld bij een operationeel commando en bestemd voor een groep van functies. Het is<br />
mogelijk deze bestemming te wijzigen. In sommige gevallen kan dit indeling bij een ander<br />
operationeel commando tot gevolg hebben. In dit laatste geval zal de indeling bij het<br />
andere operationeel commando, gelet op het ingrijpende karakter van de herindeling voor<br />
de militair, in beginsel met de instemming van de militair moeten plaatsvinden. Ingevolge<br />
het tweede lid wordt bij een wijziging van de bestemming van de militair zijn<br />
aanstellingsbeschikking gewijzigd. Tevens wordt dan bepaald of de dienverplichting<br />
ingevolge artikel 12k van de Militaire ambtenarenwet moet worden aangepast, bijvoorbeeld<br />
als de bestemmingswijziging zich richt op een loopbaan als vlieger.<br />
Onderdeel H<br />
De onderwerpen opleiding, functietoewijzing, bevordering en loopbaanbegeleiding zijn<br />
vanwege hun onderlinge samenhang in één hoofdstuk ondergebracht.<br />
Het karakter van artikel 13 is ongewijzigd. In de artikelen 14 en 15 AMAR worden de<br />
functie- en loopbaanopleidingen geregeld. Bij de twee laatstgenoemde opleidingen is een<br />
relatie gelegd met het loopbaangesprek, zoals dit is geregeld in artikel <strong>28</strong>a. Het volgen van<br />
deze opleidingen kan immers rechtstreeks voortvloeien uit afspraken gemaakt tijdens dat<br />
gesprek en vastgelegd in het Persoonlijk ontwikkelplanformulier. Het spreekt voor zich dat<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 11 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
een tijdige aanwijzing voor een opleiding van groot belang is, temeer wanneer het gaat om<br />
een functieopleiding voorafgaande aan de toewijzing van een functie.<br />
In de artikelen 16 en 16a AMAR zijn de opleidingen in het kader van de persoonlijke<br />
ontwikkeling vormgegeven. Deze opleidingen nemen een belangrijke positie in binnen de<br />
filosofie achter het FPS. De tot op heden bestaande bepalingen over interne en externe<br />
werkzekerheid, te weten de artikelen 17b en 17c, zijn in verband met de introductie van de<br />
opleidingen in het kader van persoonlijke ontwikkeling komen te vervallen.<br />
Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling (artikel 16 AMAR) zijn gericht op<br />
de ontwikkeling en het algemeen functioneren van de militair. Het gaat dan om<br />
maatwerkopleidingen die aansluiten op de wensen en capaciteiten van de militair.<br />
Na afloop van de initiële dienverplichting krijgt de militair meer keuzemogelijkheden ten<br />
aanzien van het vervolg van de loopbaan. Opleidingen in het kader van de persoonlijke<br />
ontwikkeling kunnen daarbij ondersteunen. Het oogmerk van intern gerichte opleidingen in<br />
het kader van de persoonlijke ontwikkeling is het voorzien in de mogelijkheid om door de<br />
militair gewenste wijzigingen in de gehele loopbaan bij Defensie te faciliteren met<br />
opleidingen.<br />
Aanwijzing voor een opleiding in het kader van de persoonlijke ontwikkeling kan<br />
plaatsvinden indien de behoefte daartoe is gebleken in een loopbaangesprek. In dat geval<br />
is de wens met het advies van de loopbaanbegeleider vastgelegd in het persoonlijk<br />
ontwikkelplanformulier (POP-formulier) en mede ondertekend door het C-OPCO (zie artikel<br />
<strong>28</strong>a). Dit laat onverlet dat het ook mogelijk is dat een militair buiten de cyclus van de<br />
loopbaangesprekken om op enig moment een opleiding wil aanvragen. De aanvraag moet<br />
dan ook vergezeld gaan van een advies van de loopbaanbegeleider. De kosten worden in<br />
overeenstemming met de systematiek bij functieopleidingen vergoed.<br />
Artikel 16a regelt de opleidingen die zijn gericht op een loopbaan buiten Defensie. De<br />
militair, die Defensie moet of, in bepaalde gevallen, wil verlaten, wordt voorbereid op het<br />
vervolgen van de loopbaan op de civiele arbeidsmarkt. Ten minste één jaar voor<br />
dienstverlating wordt de militair door tussenkomst van de loopbaanbegeleider aangemeld<br />
bij het Dienstencentrum externe bemiddeling defensiepersoneel (DCEBD), dat een<br />
loketfunctie vervult en verantwoordelijk is voor begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt.<br />
Aan de hand van de persoonlijke situatie van de militair wordt een analyse gemaakt van de<br />
positie van de militair op de arbeidsmarkt (EVC-assessment). Uitgangspunt zijn de<br />
(beroeps)wensen van de militair. Daarbij wordt rekening gehouden met zijn werkervaring,<br />
competenties en de situatie op de arbeidsmarkt. Indien er tekorten in het opleidingsniveau<br />
worden geconstateerd, wordt nagegaan welke opleidingen nodig zijn om de afstand naar<br />
de arbeidsmarkt te overbruggen en worden de noodzakelijk bevonden opleidingen<br />
aangeboden. De wens van de militair staat hierbij centraal. Op grond van artikel 31a, derde<br />
lid, AMAR worden de afspraken, gemaakt in het kader van de bemiddeling, vastgelegd in<br />
het POP-formulier en zijn de daarop van toepassing zijnde bepalingen ook in dit kader van<br />
toepassing. Maar ook hier geldt dat de opleiding op enig moment zal moeten worden<br />
aangevraagd. De aanvraag gaat vergezeld met het advies van het DCEBD dat direct na<br />
indiening van de aanvraag zal worden opgesteld.<br />
Dit beleid geldt defensiebreed en zal voor elke militair gelden ongeacht het OPCO waarbij<br />
hij is ingedeeld dan wel het Defensieonderdeel, waar hij werkzaam is.<br />
Vanuit het uitgangspunt dat de militair bij het verlaten van de Defensieorganisatie zoveel<br />
mogelijk van werk naar werk wordt begeleid, biedt Defensie voorzieningen ter<br />
ondersteuning aan. Daarbij kunnen verschillende situaties worden onderscheiden.<br />
• De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten, maar wel binnen hetzelfde<br />
functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is en op een vergelijkbaar werkniveau<br />
(artikel 16a, derde en vijfde lid). Een militair vervult zijn loopbaanpad binnen hetzelfde<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 12 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
functiegebied indien hij zijn binnen Defensie opgebouwde loopbaanervaring wil<br />
gebruiken voor vergelijkbare functies buiten Defensie. Deze loopbaanervaring wordt<br />
bepaald aan de hand van zijn binnen Defensie vervulde functies, de hiervoor gevolgde<br />
opleidingen en de verworven competenties. Bij de bepaling of een opleidingsaanvraag<br />
valt binnen het functiegebied zal maatwerk worden toegepast als de specifieke situatie<br />
daarom vraagt. Wat het werkniveau betreft geldt dat als ijkpunt voor de eventueel<br />
benodigde opleiding, het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />
arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. Defensie biedt ruimte voor een maximale<br />
inspanning van de militair hiervoor gedurende zijn diensttijd of daarna. In het laatste<br />
geval zal het dienstverband worden voortgezet, waarbij de prioriteit wordt gelegd bij de<br />
opleiding. Daarnaast zal de opleiding volledig worden vergoed.<br />
• De militair wil zijn loopbaan buiten Defensie voortzetten en buiten het functiegebied,<br />
waarin hij bij Defensie werkzaam is of op een hoger werkniveau binnen hetzelfde<br />
functiegebied, waarin hij bij Defensie werkzaam is (artikel 16a, vierde en vijfde lid). Ook<br />
hier geldt dat wat het niveau betreft dat als ijkpunt voor de eventueel benodigde<br />
opleiding, het verschil tussen het huidige niveau bij Defensie en de benodigde<br />
arbeidsmarktkwalificatie bepalend is. Daarnaast is van belang de arbeidsmarktrelevantie<br />
van de door de militair in het kader van zijn beroepswensen gewenste opleiding. Omdat<br />
i.c. sprake is van een andere uitgangssituatie (de ontwikkeling van de militair tijdens zijn<br />
dienstverband sluit onvoldoende aan bij het vervolg van zijn loopbaan buiten Defensie)<br />
zijn ook de voorzieningen vanuit Defensie van een andere orde. Ook is van belang wat<br />
wordt begrepen onder “buiten het functiegebied waarin hij bij Defensie werkzaam is”.<br />
Hiervoor wordt ook nu aansluiting gezocht bij het door de militair gevolgde loopbaanpad.<br />
Wanneer de militair zijn binnen Defensie gevolgde loopbaanpad verlaat en een ander<br />
loopbaanpad buiten Defensie kiest, met de daarbij behorende andere functie- en<br />
opleidingseisen en competenties, wordt dit aangemerkt als een functie buiten het<br />
functiegebied waarin de militair bij Defensie werkzaam is. Bij de bepaling of een<br />
opleidingsaanvraag valt buiten het functiegebied zal maatwerk worden toegepast als de<br />
specifieke situatie daarom vraagt.<br />
Nadere regels, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de uiteindelijke duur van de<br />
aanstelling van de militair bij Defensie, worden vastgesteld bij ministeriële regeling.<br />
• Een middenweg is ook mogelijk. Ook hierbij gaat het om maatwerk. Een militair geeft,<br />
bijvoorbeeld tijdens een loopbaangesprek, te kennen dat hij weg wil bij Defensie. Hij wil<br />
een civiele opleiding volgen buiten zijn vakgebied. Dan kan worden afgesproken dat de<br />
militair langer bij Defensie blijft en dat hij tijdens die (langere) periode de civiele opleiding<br />
op kosten van Defensie (al dan niet geheel) volgt. Daarbij zal hij natuurlijk de reguliere<br />
werkzaamheden verrichten. Artikel 16a, zevende lid, biedt de mogelijkheid tot maatwerk.<br />
• Tot slot kan het gebeuren dat het niet mogelijk is om de militair te bemiddelen binnen zijn<br />
functiegebied of op een vergelijkbaar werkniveau, bijvoorbeeld om dat sprake is van een<br />
dermate expliciete defensiefunctie dat een vergelijkbare functie op de civiele<br />
arbeidsmarkt niet voorhanden is. In dat geval is bemiddeling buiten het functiegebied<br />
noodzakelijk, wat in voorkomend geval kan worden aangemerkt als bemiddeling binnen<br />
het functiegebied met de daaraan verbonden voorzieningen.<br />
Aparte aandacht verdient het zesde lid van artikel 16a. In het geval van externe<br />
bemiddeling staat bemiddeling binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar werkniveau,<br />
tenzij de beroepswensen van de militair anders luiden. Het kan ook voorkomen dat<br />
bemiddeling van de militair binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar werkniveau niet<br />
mogelijk blijkt te zijn. Wanneer het DCEBD dit constateert en adviseert (natuurlijk ook<br />
rekening houdend met de beroepswensen van de militair) een opleiding te volgen die is<br />
gericht op overgang naar werk buiten het werkgebied van de militair of op een hoger<br />
niveau, ligt het in de rede om wat de voorzieningen betreft dan uit te gaan van de meer<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 13 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
uitgebreide voorzieningen voor opleidingen binnen het werkgebied en op een vergelijkbaar<br />
werkniveau.<br />
Artikel 16b regelt de vrijstelling van een opleiding of delen daarvan. Defensie streeft naar<br />
talentontwikkeling in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit gebeurt onder meer door het<br />
aanbieden van instroomopleidingen in samenwerking met Regionale Opleidingscentra. De<br />
leerlingen, die deze opleidingen volgen, zijn nog niet aangesteld als militair en dus niet in<br />
dienst bij Defensie. Het is echter mogelijk dat, wanneer zij na het volgen van de opleiding<br />
kiezen voor een aanstelling als militair, zij al over vaardigheden beschikken, die zij anders<br />
bij de initiële opleiding zouden moeten verkrijgen. Een geheel of gedeeltelijke vrijstelling ligt<br />
dan voor de hand. Hetzelfde geldt ook voor de overige opleidingen. Als de militair al over<br />
bepaalde vaardigheden beschikt, waarin onderricht plaatsvindt tijdens een door de militair<br />
te volgen opleiding, kan vrijstelling plaatsvinden. Het spreekt voor zich dat vrijstelling door<br />
Defensie alleen mogelijk is bij intern te volgen Defensieopleidingen.<br />
Artikel 16d behelst de ontheffing uit een opleiding. Er is voor gekozen één bepaling op te<br />
nemen in plaats van de ontheffing per opleiding te regelen. Ontheffing van een opleiding<br />
door Defensie is alleen mogelijk bij interne Defensieopleidingen. Defensie kan een militair<br />
niet ontheffen van een opleiding aan een externe onderwijsinstelling. In dat geval kan wel<br />
sprake zijn van het beëindigen van de voorzieningen in tijd en geld bij bijvoorbeeld<br />
gebleken onvoldoende inzet.<br />
Ook in het geval van de terugbetalingsverplichting is gekozen voor één bepaling in artikel<br />
16e voor alle opleidingen. Aan de bepaling is toegevoegd dat, wanneer sprake is van<br />
ontheffing van de opleiding of van de functie, waarvoor is opgeleid, die ontheffing aan de<br />
militair te wijten moet zijn.<br />
Artikel 17 AMAR regelt de toewijzing van en het ontheffen uit een functie. Dit onderwerp<br />
werd tot op heden in artikel 19 behandeld. De inhoud is grotendeels ongewijzigd gebleven,<br />
zij het dat enkele zaken die op beleidsmatig niveau waren geregeld, naar het niveau van<br />
algemene maatregel van bestuur zijn getild. Nieuw is het zevende lid, waarin de uit de<br />
praktijk gebleken noodzakelijke mogelijkheid is vastgelegd om in specifieke gevallen een<br />
langere duur voor functievervulling vast te stellen. De specifieke functiegroepen, waarvoor<br />
deze afwijkingsmogelijkheid geldt, worden bij ministeriële regeling aangewezen.<br />
De strekking van de artikelen 18, 19 en 20 AMAR is overgenomen uit de oude artikelen 21,<br />
22 en 23 en de vigerende beleidsregel. In het kader van de functietoewijzing is ook weer<br />
een relatie gelegd met het loopbaangesprek en de mogelijk hierbij gemaakte afspraken, die<br />
zijn vastgelgd in het Persoonlijk ontwikkelplanformulier, zoals bepaald in artikel <strong>28</strong>a.<br />
In artikel 21 (oud 24) is de bekendmaking van de functietoewijzing geregeld, waarbij de<br />
termijnen zijn aangepast. De hoofdregel luidt dat de termijn voor bekendmaking twaalf<br />
maanden bedraagt. Afwijking van deze hoofdregel is slechts in beperkte gevallen mogelijk.<br />
De strekking van artikel 22 is overgenomen uit artikel 25 (oud) en de vigerende<br />
beleidsregel. In het artikel is toegevoegd dat een militair slechts eenmalig tijdens de duur<br />
van een functievervulling kan worden belast met waarneming om te voorkomen dat een<br />
opeenvolging van periodes van twaalf maanden te gemakkelijk leidt tot een langdurige<br />
waarnemingsperiode. Daarnaast is de clausulering “inclusief de daarmee gepaard gaande<br />
bevoegdheden en verantwoordelijkheden”. In de praktijk is dit normaal formeel niet altijd<br />
mogelijk, waardoor eveneens formeel geen recht zou bestaan op de financiële vergoeding<br />
van waarneming. Dit is niet juist. Tot slot zij opgemerkt dat waarneming uitdrukkelijk niet als<br />
instrument is bedoeld om een militair “in te werken” of “proef te laten draaien” op een<br />
functie. Het voorhanden zijnde instrumentarium van loopbaangesprekken, opleidingen en<br />
functietoewijzing biedt hierin voldoende mogelijkheden.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 14 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
De inhoud van artikel 23 is overgenomen uit artikel 26 (oud). Toegevoegd is de verplichting<br />
van de Minister om de militair met voorrang in de gelegenheid te stellen om de voor de<br />
functievervulling noodzakelijke opleidingen zo spoedig mogelijk te volgen.<br />
In artikel 24 is de inhoud van het oude artikel 27 ongewijzigd overgenomen.<br />
De strekking van artikel 24a is uit de vigerende beleidsregel overgenomen. Op het moment<br />
dat het rangsniveau dat bij de functie hoort, wordt verhoogd, wordt de militair (gelet op het<br />
bepaalde in artikel 24) tot deze rang bevorderd.<br />
De strekking van artikel 24b is overgenomen uit de oude artikelen <strong>28</strong> en 29.<br />
In het nieuwe artikel 24c is verplicht gesteld om bij een besluit tot tijdelijke bevordering aan<br />
te geven waarom er tijdelijk is bevorderd en wat de omvang van de tijdelijkheid is. Deze<br />
motiveringseis is expliciet opgenomen omdat met het tijdelijk bevorderen terughoudend<br />
moet worden omgegaan.<br />
In de artikelen 25 en 26 is de strekking van de respectievelijke artikelen 29a (oud) en 30<br />
(oud) overgenomen. Artikel 27 ziet op loopbaanbegeleiding en de informatieverstrekking op<br />
dat gebied.<br />
Artikel <strong>28</strong> is overgenomen uit artikel 131 (oud) evenals uit wat hierover beleidsmatig was<br />
bepaald. Daarbij zijn de gespreksonderwerpen geactualiseerd en wordt een relatie gelegd<br />
met het persoonlijk ontwikkelplan en de daarin opgenomen afspraken voor de langere<br />
termijn, zoals deze zijn geregeld in artikel <strong>28</strong>a. Bij de gespreksonderwerpen worden onder<br />
meer de sociale aspecten van leiderschap genoemd. Gelet op de tweezijdigheid van het<br />
gesprek geldt dit natuurlijk zowel vanuit de beleving van de militair ten opzichte van de<br />
houding van de organisatie als vanuit de beleving vanuit de organisatie ten opzichte van de<br />
houding van de militair. Deze beleving kan zien op bijvoorbeeld aspecten van de<br />
Gedragscode Defensie, gender en integriteit.<br />
Het nieuwe artikel <strong>28</strong>a ziet op het loopbaangesprek. Omdat de loopbaan in fase één een<br />
voorspelbaar karakter heeft, is hier voor een andere benadering gekozen dan in<br />
loopbaanfase twee en drie. In ieder geval vindt een loopbaangesprek plaatsvindt (één jaar)<br />
voor het aflopen van de dienverplichting . Dit geeft de militair de mogelijkheid zijn wensen<br />
en verwachtingen kenbaar te maken voor het vervolg van zijn loopbaan, maar biedt ook de<br />
organisatie de kans te vernemen wat de toekomstplannen van de militair zijn. Dit gesprek<br />
is ook van belang met het oog op eventueel gewenste bemiddeling, wanneer de militair zijn<br />
loopbaan buiten Defensie wil voortzetten. Daarnaast vinden loopbaangesprekken in die<br />
fase alleen plaats wanneer de behoefte daartoe in een functioneringsgesprek is gebleken. .<br />
Vanaf fase twee wordt tijdens elke functievervulling een loopbaangesprek gevoerd met de<br />
loopbaanbegeleider. Omdat in bepaalde gevallen sprake kan zijn van een langere<br />
functievervullingsduur is bovendien bepaald dat er in ieder geval elke drie jaar een<br />
loopbaangesprek plaatsvindt. De militair kan zich in het loopbaangesprek laten informeren<br />
en adviseren over zijn loopbaanmogelijkheden op langere termijn. Zijn eigen wensen zijn<br />
daarbij het uitgangspunt. Het accent in een loopbaangesprek zal vooral liggen op het<br />
maken van afspraken over de loopbaan. Dergelijke afspraken hebben een bindend<br />
karakter en worden neergelegd in het persoonlijk ontwikkelplan (POP). Zij worden<br />
gevalideerd door de partijen die bij de afspraak betrokken zijn. Dat zijn de militair en de<br />
commandant van het operationeel commando (of een gemandateerde). Het bindende<br />
karakter verplicht de directe chef tot het realiseren van de in het POP opgenomen<br />
loopbaanafspraken. Ook een volgende chef is aan deze afspraken gebonden, tenzij er<br />
andere afspraken met de militair worden gemaakt. Als door onvoorziene omstandigheden<br />
de gemaakte (loopbaan) afspraken niet kunnen worden gerealiseerd moet een<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 15 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
gelijkwaardig alternatief worden geboden. Zo kan het nodig zijn om het volgen van een<br />
bepaalde opleiding naar een later moment te verplaatsen. In de regelgeving zijn<br />
waarborgen opgenomen om het adagium bij het POP, “Afspraak is afspraak”, te<br />
garanderen.<br />
De in het loopbaangesprek gemaakte afspraken kunnen op zich leiden tot besluiten in de<br />
zin van de AWB. Bijvoorbeeld het afwijzen van een aanvraag voor het volgen van een<br />
afgesproken opleiding. Dit betekent dat het de militair, ongeacht de overige waarborgen,<br />
vrij staat om in het geval van een besluit of het niet nemen van een besluit, gebruik te<br />
maken van de reguliere bezwaarprocedures en uiteindelijk de gang naar de rechter.<br />
De strekking van artikel <strong>28</strong>b is overgenomen uit artikel 131a (oud) evenals uit wat hierover<br />
beleidsmatig was bepaald.<br />
Hoofdstuk 4 is een nieuw hoofdstuk waarmee invulling is gegeven aan de ingevolge artikel<br />
12 quinquies van de MAW1931 gegeven opdracht tot het stellen van regels ten behoeve<br />
van het reguleren van de instroom, de doorstroom en de uitstroom van militair personeel.<br />
Met de inhoud van artikel 29 is invulling gegeven aan artikel 12 quinquies, onderdeel c, van<br />
de wet. Deze bepaling geeft de minister de gelegenheid om te sturen op het aantal<br />
militairen dat een bepaalde rang bekleedt.<br />
In het verlengde van het bepaalde in artikel 12 quinquies, onderdeel a, van de MAW1931,<br />
worden in artikel 29a tot en met 29c leeftijdsgrenzen bij doorstroom gesteld. Hierbij wordt<br />
onderscheid gemaakt voor verschillende categorieën personeel.<br />
Een evenwichtige personeelsopbouw, zowel in kwantitatief als kwalitatief (inclusief<br />
leeftijdsopbouw) van de krijgsmacht is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de<br />
operationele taken van de krijgsmacht. De nadruk van die taken ligt daarbij op het<br />
expeditionaire karakter. In het bereiken van dit doel ligt de objectieve rechtvaardiging voor<br />
het stellen van leeftijdscriteria. Bij het vaststellen van de concrete leeftijdscriteria heeft,<br />
naast de algemene overwegingen (operationeel, financieel, verjonging, fysiek en mentaal<br />
belastende uitzendingen), nog een aantal andere overwegingen een rol gespeeld. Soldaten<br />
en korporaals, alsmede militairen in overeenkomstige rangen komen in beginsel niet in<br />
aanmerking voor doorstroom naar fase drie. Het voorkomen van motivatie- maar ook<br />
mentale en fysieke problemen, veroorzaakt door een langdurig verblijf met opeenvolgende<br />
gelijksoortige functies, is in het belang van zowel de militair als de organisatie. Dergelijke<br />
problemen zullen namelijk een negatieve invloed hebben op het functioneren, wat voor de<br />
militair zelf, zijn collega’s en de organisatie risico’s met zich kan brengen. Daarnaast is het<br />
ook van groot belang rekening te houden met de positie van een vertrekkende militair op<br />
de civiele arbeidsmarkt. De bemiddelbaarheid wordt minder naarmate de leeftijd hoger<br />
wordt en het werk- en ervaringsniveau lager is. Deze factoren hebben, zoals aangegeven,<br />
mede een rol gespeeld bij de vaststelling de diverse leeftijdsgrenzen bij alle<br />
personeelscategorieën. Daarbij is in enkele gevallen ook een koppeling gelegd met een<br />
maximale looptijd in een bepaalde rang. Daarop wordt later in deze toelichting ingegaan.<br />
Het niet meer toewijzen van een functie in verband met het bereiken van de gestelde<br />
leeftijdsgrens betekent dat aan de militair na ommekomst van de duur van de<br />
functievervulling met toepassing van artikel 39, tweede lid, onderdeel i, ontslag wordt<br />
verleend. Tevens is voorzien in een grondslag om voor specifieke functiegroepen<br />
afwijkende maximum leeftijdsgrenzen bij doorstroom vast te stellen om, wanneer dat nodig<br />
is, flexibel te kunnen reageren op veranderende instroom, doorstroom of uitstroom.<br />
In artikel 29a, dat een uitwerking is van artikel 12 quinquies, onderdeel b, van de<br />
MAW1931, is voor soldaten bovendien geregeld dat het maximum aantal jaren dat een<br />
manschap in zijn rang (stand) mag doorbrengen acht jaren bedraagt. Het bereiken van de<br />
maximale looptijd in rang betekent dat aan de militair met toepassing van artikel 39, tweede<br />
lid, onderdeel i, ontslag wordt verleend. Wanneer het nodig is flexibel te kunnen reageren<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 16 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
op veranderende instroom, doorstroom of uitstroom, is in artikel 29a ook voorzien in een<br />
grondslag om voor specifieke functiegroepen afwijkende maximale looptijden in rang vast<br />
te stellen. Een overeenkomstige bepaling is opgenomen in artikel 29b, tweede lid, voor<br />
marechaussees der 1 e en 2 e klasse, zij het met een maximum looptijd van zes jaren.<br />
De leeftijdsgrens en de maximum looptijd in rang zijn in voorkomend geval onverkort van<br />
toepassing. Wanneer een militair zijn maximum looptijd in rang bereikt voordat hij de<br />
maximum leeftijdgrens bereikt vindt ontslag plaats. Dit is ook het geval wanneer hij eerder<br />
de maximum leeftijd bereikt dan de maximum looptijd in rang.<br />
Artikel 30 regelt de selectie voor doorstroom naar fase drie. Primair vindt de voordracht<br />
voor doorstroom naar fase drie plaats op initiatief van de organisatie. Manschappen komen<br />
in beginsel niet in aanmerking voor doorstroom naar fase drie. De mogelijkheid voor de<br />
organisatie om een militair voor te dragen beperkt zich echter niet tot onderofficieren en<br />
officieren. Een voordracht van militair, behorend tot de manschappen, is in bijzondere<br />
gevallen mogelijk, maar moet dan wel gepaard gaan met een opleiding tot (onder)officier.<br />
Als uitgangspunt geldt dat ten aanzien (onder)officieren in ieder geval drie jaar vóór het<br />
bereiken van de voor hen geldende maximum leeftijdsgrens in fase twee, inzicht moet<br />
worden gegeven in de mogelijkheden om door te stromen naar fase drie. Dit geeft ook de<br />
militair zelf de kans zich tijdig voor te bereiden op een mogelijk vertrek bij Defensie.<br />
De militair die zich in fase twee bevindt, kan ook zelf een aanvraag indienen om te mogen<br />
doorstromen naar functievervulling in fase drie. Zoals al aangegeven kunnen alle<br />
(onder)officieren voor doorstroom in aanmerking komen. Manschappen niet, tenzij zij<br />
gedurende hun verblijf bij Defensie onderofficier of officier zijn geworden dan wel zich<br />
hebben gekwalificeerd voor een (onder)officiersopleiding. Dit neemt natuurlijk niet weg dat<br />
zij altijd een aanvraag kunnen indienen.<br />
De geschiktheid van de militair om te kunnen doorstromen wordt door de minister (of een<br />
gemandateerde) bepaald. Een militair kan drie maal een aanvraag doen om toegelaten te<br />
worden tot fase drie. Als de derde keer niet succesvol is, wordt de loopbaan in fase twee -<br />
en na toepassing van artikel 29a tot en met 29c - buiten Defensie voortgezet. Het zesde lid<br />
geeft de minister de mogelijkheid om militairen in specifieke functiegroepen al in een vroeg<br />
stadium aan Defensie te binden door de betreffende militairen in aanmerking te brengen<br />
voor selectie voor functievervulling in fase drie. Het spreekt voor zich dat een dergelijke<br />
situatie niet als aanvraag van de militair geldt.<br />
Artikel 31 behandelt het doorstroombesluit, dat de minister (of een gemandateerde) neemt.<br />
Het doorstroombesluit, dat een besluit is in de betekenis die de Algemene wet<br />
bestuursrecht daaraan toekent, kent drie varianten:<br />
a. de militair stroomt door naar fase drie<br />
b. de militair stroomt nog niet door naar fase drie<br />
c. de militair stroomt niet door naar fase drie<br />
Na een besluit met variant a bevindt de militair zich in fase drie. Vanaf dat moment is de<br />
militair niet meer onderhevig aan een sturingsinstrument.<br />
Een besluit met variant b kan verschillende oorzaken hebben. Er is nog geen functie<br />
beschikbaar of de militair is nog niet geschikt, hetzij wegens gebrek aan ervaring hetzij<br />
wegens gebrek aan opleiding. In het laatste geval zal in samenspraak met de<br />
loopbaanbegeleider worden bezien op welke wijze alsnog de benodigde geschiktheid kan<br />
worden bereikt.<br />
Indien een besluit met variant b of c volgt, wordt de functievervulling in fase twee<br />
voortgezet tot het moment dat succesvol een nieuwe aanvraag of voordracht wordt gedaan<br />
of dat de loopbaan door toepassing van artikel 29a tot en met 29c buiten Defensie moet<br />
worden voortgezet.<br />
Militairen, die de maximale looptijd in rang hebben bereikt, die de gestelde maximale<br />
leeftijdsgrens hebben bereikt of waarvan vaststaat dat zij niet zullen doorstromen naar de<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 17 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
fase drie, worden begeleid naar een functie buiten Defensie. Artikel 31a biedt hiervoor de<br />
grondslag. De genoemde begeleiding vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het<br />
DCEBD en kan onder meer vorm krijgen door het volgen van opleidingen, als bedoeld in<br />
artikel 16a. Het “van werk naar werk begeleiden” is het uitgangspunt. Dit legt een<br />
verantwoordelijkheid op de Defensieorganisatie voor een maximale inspanning. Daarom<br />
hebben afspraken over het volgen van opleidingen in het kader van de externe<br />
bemiddeling hetzelfde bindende karakter als loopbaanafspraken in het POP.<br />
Onderdeel I<br />
Artikel 39 heeft enkele redactionele wijzigingen ondergaan. Daarnaast is het tweede lid op<br />
punten gewijzigd. De grondslag om militairen die voor een bepaalde tijd bij het<br />
beroepspersoneel zijn aangesteld aan het einde van die bepaalde tijd te ontslaan, is<br />
vervallen. Het nieuwe onderdeel b is noodzakelijk omdat de mogelijkheid bestaat dat een<br />
militair niet met leeftijdsontslag gaat, maar tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in werkelijke<br />
dienst blijft. In het nieuwe onderdeel i wordt voorzien in de ontslaggronden die<br />
samenhangen met de sturingsinstrumenten uit de artikelen 29 tot en met 29c.<br />
Een militair, die niet doorstroomt naar fase drie en ontslagen zal worden in verband met<br />
het bereiken van de maximum leeftijd voor functievervulling in fase twee of het bereiken<br />
van de maximum looptijd in rang (artikel 39, tweede lid, onder i, van het AMAR), wordt één<br />
jaar voor het beoogde ontslagmoment aangemeld bij het DCEBD voor begeleiding bij de<br />
overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt (artikel 31a, eerste lid, van het<br />
AMAR). De situatie kan zich voordoen dat een dergelijke betrekking beschikbaar is en kan<br />
worden aanvaard voordat sprake is van het feitelijk ontslagmoment. De militair kan<br />
genegen zijn de betrekking te weigeren, omdat alsdan geen sprake zou zijn van een<br />
onvrijwillig maar vrijwillig ontslag met de mogelijke gevolgen vandien. Ook is het mogelijk<br />
dat de nieuwe werkgever de betrekking aan iemand anders gunt, omdat hij niet wil<br />
wachten tot de militair beschikbaar is. Het aanmerken als “FPS-ontslag” heeft tot gevolg<br />
dat de aan een onvrijwillig ontslag verbonden uitkeringsgevolgen ook hier van toepassing<br />
blijven en in voorkomend geval (bijvoorbeeld onvrijwillig ontslag binnen bepaalde termijn bij<br />
nieuwe werkgever) kunnen herleven. Dit wordt geregeld in het nieuwe achtste lid.<br />
Onderdeel J<br />
Artikel 40 heeft een terminologische aanpassing ondergaan, omdat het zijn van minister of<br />
staatssecretaris zich in zijn geheel niet verdraagt met het zijn van militair ambtenaar.<br />
Onderdelen K tot en met P<br />
De aanpassingen in artikel 47 zijn technisch van aard en zien op de verwijzingen naar<br />
artikel 39. Daarnaast zijn de artikelen 42, 126 en 140 vervallen, omdat de inhoud daarvan<br />
is opgenomen in de MAW1931.<br />
De wijziging van artikel 130 is een gevolg van de nieuwe hoofdstukindeling van het AMAR.<br />
Het vervallen van de artikelen 131 en 131a hangt samen met het verplaatsen van de<br />
inhoud van deze bepalingen naar de artikelen <strong>28</strong> en <strong>28</strong>b.<br />
De wijziging van artikel 138 behelst een wijziging in bevoegdheidstoedeling.<br />
Artikel II<br />
In het Akkoord Arbeidsvoorwaardenbeleid 2007-<strong>2009</strong> sector Defensie is afgesproken dat<br />
onder bepaalde voorwaarden bij een vrijwillig vertrek van een militair in fase drie in verband<br />
met een intensief uitzendverleden, loonsuppletie plaatsvindt bij aanvaarding van ander<br />
werk. De wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 18 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>,<br />
sector Defensie behelst het doortrekken van die afspraak naar overeenkomstige situaties<br />
bij militairen in fase twee.<br />
Artikel III<br />
In de periode tussen 1 januari 2008 (inwerkingtreding “eerste fase” FPS, Stb, 2007, 576)<br />
en de inwerkingtreding van dit besluit was nog geen sprake van formele ontslaggronden in<br />
verband met het overschrijden van de maximum looptijden in rang of de maximum<br />
leeftijdsgrenzen voor functievervulling in fase twee FPS. Het personeel is op de hoogte<br />
gesteld van dit gegeven en dat dit inhoudt dat het feitelijk moment van ontslag moet<br />
worden uitgesteld totdat een formele ontslaggrond is gerealiseerd. Om te voorkomen dat<br />
de in het geding zijnde militairen van de ene op de andere dag worden geconfronteerd met<br />
een ontslag is deze overgangsbepaling opgenomen. De bepaling voorziet in een ontslag<br />
minimaal twaalf maanden maar uiterlijk achttien maanden na inwerkingtreding van dit<br />
besluit. Dit geeft de militair extra ruimte om zijn voorbereidingen te treffen voor zijn vertrek<br />
bij Defensie. Ook de organisatie krijgt hierdoor meer ruimte voor niet alleen<br />
bemiddelingsinspanningen ten aanzien van de militair maar ook om in voorkomend geval<br />
te voorzien in vervanging van de militair.<br />
Een soortgelijke overgangsbepaling is niet opgenomen ten aanzien van het<br />
sturingsinstrument “maximale looptijd in rang” voor de militairen, die na 1 januari 2008 die<br />
maximum looptijd hebben overschreden. In de nota van de Staatssecretaris van Defensie<br />
van 13 december 2007, nr. P/2007033713, inzake “Uitvoeringsaangelegenheden invoering<br />
Flexibel Personeelssysteem” is namelijk het volgende aangegeven: “Waar het gaat om het<br />
vaststellen van een maximale looptijd in rang, geldt, dat deze in voorkomend geval alleen<br />
naar de toekomst zal werken. Militairen zullen dus niet met terugwerkende kracht worden<br />
geconfronteerd met een maximale looptijd in rang”. Het niet opnemen van een<br />
overgangsbepaling ter zake zal niet tot problemen leiden, aangezien het instrument<br />
“maximum leeftijdsgrens in fase twee” in voldoende compenserende sturing voorziet.<br />
NvT02001 AMAR-FPS 9322<br />
16-3-20<strong>10</strong> Pagina 19 van 19
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
MINISTERIE VAN DEFENSIE<br />
van<br />
Ministeriële regeling<br />
, afdeling personeelsbeleid en rechtspositie, nr. BS/20<strong>10</strong><br />
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE<br />
Gelet op het Algemeen militair ambtenarenreglement<br />
Besluit:<br />
Hoofdstuk 1<br />
Algemene bepalingen<br />
Artikel 1:1 Begripsbepalingen<br />
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:<br />
a. C-OPCO<br />
de commandant operationeel commando;<br />
b. HDO<br />
het hoofd defensieonderdeel;<br />
c. FG-formulier<br />
het functioneringsgesprekformulier<br />
d. POP-formulier<br />
het persoonlijk ontwikkelplanformulier.<br />
Hoofdstuk 2 Aanstelling<br />
Artikel 2:1 Maximum leeftijdsgrens bij aanstelling<br />
Voor de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen specifieke groepen personeel gelden de<br />
daarbij vermelde maximum leeftijden bij aanstelling.<br />
Artikel 2:2 Aanstelling bij het beroepspersoneel<br />
1. Bij de aanstelling bij het beroepspersoneel waarbij een militair wordt aangewezen voor het<br />
volgen van een initiële opleiding wordt hem de rang of stand en klasse toegekend die past bij<br />
de fase van die opleiding waarvoor hij wordt aangewezen.<br />
2. Bij een aanstelling bij het beroepspersoneel waarbij een militair niet wordt aangewezen<br />
voor het volgen van een initiële opleiding, wordt hem de rang of stand en klasse toegekend<br />
die is verbonden aan de eerste functie waarvoor de militair is bestemd.<br />
3. In afwijking van het eerste of het tweede lid behoudt de militair, die voor aanvang van de<br />
initiële opleiding reeds was aangesteld bij het beroepspersoneel, zijn rang tenzij toepassing<br />
van een van die leden leidt tot toekenning van een hogere rang.<br />
4. De militair die bij aanstelling bij het beroepspersoneel wordt aangewezen voor het volgen<br />
van de opleiding tot officier bestemd voor het specialistisch profiel dan wel de opleiding tot<br />
onderofficierspecialist, wordt bij aanstelling voor de duur van de opleiding een tijdelijke rang<br />
als bedoeld in artikel 24b, tweede lid, van het AMAR toegekend die is verbonden aan de<br />
functie welke hem na voltooiing van deze opleiding zal worden toegewezen.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 1 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
Artikel 2:3<br />
Aanstelling bij het reservepersoneel<br />
1. Bij aanstelling bij het reservepersoneel aansluitend aan zijn ontslag bij het<br />
beroepspersoneel behoudt de militair de rang die hij op het moment van ontslag effectief<br />
bekleedde, tenzij deze rang hem uitsluitend tijdens de initiële opleiding is toegekend.<br />
2. Aan de militair die bij aanstelling bij het reservepersoneel wordt aangewezen voor het<br />
volgen van een initiële opleiding wordt de stand of rang toegekend die behoort bij de fase<br />
van de opleiding waarvoor hij bij zijn aanstelling is aangewezen.<br />
3. Aan de militair die bij aanstelling bij het reservepersoneel niet wordt aangewezen voor het<br />
volgen van een initiële opleiding, wordt de stand of rang toegekend die is verbonden aan de<br />
eerste functie waarvoor de militair is bestemd.<br />
4. De gegadigde voor een aanstelling bij het reservepersoneel komt niet in aanmerking voor<br />
een bestemming om functies te vervullen bij het Korps Nationale Reserve indien hij reeds<br />
een bestemming heeft voor opkomst in geval van nationale rampen en crisissituaties bij een<br />
onderdeel van de krijgsmacht of daarbuiten.<br />
5. Aan een aanstelling bij het reservepersoneel wordt een proeftijd verbonden van 6<br />
maanden indien de militair niet beschikt over eerder opgedane militaire ervaring.<br />
Artikel 2:4 Aan de aanstelling verbonden verplichting (uitvoering art 7, tweede lid,<br />
AMAR)<br />
In afwijking van artikel 7, eerste lid, van het AMAR en gelet op het bepaalde in artikel 7,<br />
tweede lid, van het AMAR geldt voor de hierna genoemde groepen personeel een afwijkende<br />
aan de aanstelling verbonden verplichting om deel uit te maken van het beroepspersoneel:<br />
a. militairen in de stand van soldaat of korporaal die zijn ingedeeld bij de Koninklijke<br />
Landmacht: gedurende de initiële opleiding en aansluitend een periode van twee jaar.<br />
b. PM (afwijking met het oog op instroom op latere leeftijd + initiële opleiding)<br />
Hoofdstuk 3<br />
Paragraaf 3.1<br />
Opleiding, functietoewijzing, bevordering en loopbaanbegeleiding<br />
Opleiding<br />
Artikel 3:1 Opleidingsreglement<br />
Het HDO draagt zorg voor vaststelling van opleidingsreglementen voor de onder hem<br />
ressorterende opleidingsinrichtingen, waarin ten minste de volgende elementen zijn<br />
opgenomen:<br />
a. het toetsings- en wegingssysteem voor het meten van resultaten bij testen, tentamens en<br />
examens gebaseerd op een honderd-puntsschaal met de score 55 als laagste voldoende,<br />
dan wel voor gereglementeerde opleidingen het voor die opleidingen voorgeschreven<br />
systeem. Onder gereglementeerde opleiding wordt verstaan een opleiding waarvan het te<br />
bereiken niveau wettelijk of nationaal is bepaald voor de toelating tot bepaalde beroepen;<br />
b. het voor de cursist geldende beoordelingssysteem tijdens de initiële opleiding;<br />
c. de bevorderingsmomenten tijdens de opleiding, met inachtneming van artikel 24b van het<br />
AMAR;<br />
d. de mogelijkheid om de opleiding of een onderdeel daarvan te herhalen indien de<br />
herhaling binnen een redelijke termijn kan worden begonnen en de verwachting bestaat<br />
dat de opleiding hierdoor met goed gevolg zal worden afgerond;<br />
e. de mogelijkheid om de opleiding via een korte voortzetting alsnog af te ronden;<br />
f. de mogelijkheid om tijdens het volgen van de initiële opleiding een bestemmingswijziging<br />
als bedoeld in artikel 12a van het AMAR te krijgen;<br />
g. regels voor een voordracht tot ontheffing uit een opleiding die ten minste de volgende<br />
elementen bevatten:<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 2 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
(1) de motivering van de voordracht;<br />
(2) het gemotiveerd advies om de militair al dan niet in aanmerking te brengen voor de<br />
mogelijkheden genoemd onder d, e of f;<br />
(3) een uitspraak of de voordracht wordt dan wel mede wordt veroorzaakt door<br />
omstandigheden die komen voor rekening en risico van de militair.<br />
Artikel 3:2 Commissie van advies bij ontheffing uit de opleiding<br />
1. De minister laat zich bij de ontheffing van een militair uit een initiële, functie- of<br />
loopbaanopleiding adviseren door een commissie van advies, bestaande uit drie leden.<br />
2. In het opleidingsreglement wordt de samenstelling van een commissie van advies<br />
vastgesteld, waarbij de kwaliteit en onafhankelijkheid van de commissie voldoende is<br />
gewaarborgd.<br />
3. De commissie van advies hoort de betrokken militair, waarbij de militair zich kan laten<br />
bijstaan door een derde.<br />
4. Het inschakelen van een commissie, als bedoeld in het eerste lid, kan achterwege blijven<br />
wanneer de militair op eigen aanvraag wordt ontheven uit de opleiding.<br />
Artikel 3:3 Vergoeding van kosten<br />
De kosten, genoemd in artikel 14, tweede lid,15, tweede lid,16, tweede lid en 16a, derde en<br />
vierde lid, van het AMAR, die voor vergoeding in aanmerking komen, zijn, voor zover zij niet<br />
rechtstreeks voor rekening komen van of rechtstreeks worden betaald door het Ministerie<br />
van Defensie:<br />
a. inschrijvings-, les-, college-, practicum-, examen- en diplomagelden, met uitzondering van<br />
kosten verbonden aan het volgen van praktisch vliegonderricht;<br />
b. studieboeken en studiemateriaal, voor zover direct gerelateerd aan de opleiding;<br />
c. excursie, reis- en verblijfskosten op grond van het Besluit dienstreizen defensie.<br />
Eventuele tegemoetkomingen van derden worden hierop in mindering gebracht.<br />
Artikel 3:4 Informatie voortgang<br />
De militair, die een opleiding, als bedoeld in artikel 16 of 16a van het AMAR, volgt buiten het<br />
Ministerie van Defensie, informeert het HDO schriftelijk over de voortgang van zijn opleiding,<br />
met overlegging van cijferlijsten, certificaten en diploma’s van de externe onderwijsinstelling.<br />
Artikel 3:5 Maximale vergoeding kosten opleiding, gericht op loopbaan buiten<br />
Defensie buiten het functiegebied of op een hoger werkniveau (uitvoering 16a, vierde lid,<br />
AMAR)<br />
1. De kosten voor een opleiding, gericht op een loopbaan buiten Defensie buiten het<br />
functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam is, dan wel op een hoger werkniveau,<br />
als bedoeld in artikel 16a, vierde lid, van het AMAR, worden vergoed:<br />
a. tot ten hoogste € 1.000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />
fase 1 FPS tot het moment van ontslag minder dan twee jaar heeft geduurd;<br />
b. tot ten hoogste € 2.000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />
fase 1 FPS het moment van ontslag twee jaar of meer, maar minder dan vier jaar heeft<br />
geduurd;<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 3 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
c. tot ten hoogste € 3000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />
fase 1 FPS tot het moment van ontslag vier jaar of meer, of minder dan zes jaar heeft<br />
geduurd.<br />
d. tot ten hoogste € 4500,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />
fase 1 FPS tot het moment van ontslag zes jaar of meer, of minder dan acht jaar heeft<br />
geduurd.<br />
e. tot ten hoogste € 6000,-, wanneer de aanstelling vanaf het moment van het einde van<br />
fase 1 FPS tot het moment van ontslag acht jaar of meer heeft geduurd.<br />
2. In aanvulling op de vergoeding van de opleidingskosten als bedoeld in het eerste lid wordt<br />
een extra vergoeding toegekend:<br />
a. tot ten hoogste € 500,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van maximaal een<br />
half jaar;<br />
b. tot ten hoogste € <strong>10</strong>00,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van een half jaar<br />
of meer maar minder dan een jaar;<br />
c. tot ten hoogste € 1500,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van een jaar of<br />
meer maar minder dan twee jaar;<br />
d. tot ten hoogste € 2000,- euro indien de militair een uitzendverleden heeft van twee jaar of<br />
meer.<br />
Artikel 3:6 Duur restitutieverplichting en drempelbedrag<br />
1. De periode, waarover de restitutieverplichting, genoemd in artikel 16e van het AMAR,<br />
geldt, bedraagt ten hoogste twee maal de duur van de opleiding, waaraan de<br />
restitutieverplichting is gekoppeld.<br />
2. De hoogte van de restitutieverplichting als bedoeld in artikel 16e derde lid van het AMAR<br />
wordt evenredig verminderd naar mate de periode, genoemd in het eerste lid, verstrijkt.<br />
3. Er wordt geen restitutieverplichting opgelegd, wanneer de totale kosten van de opleiding<br />
minder dan € 4000,- bedragen.<br />
4. PM (afwijking dure (vliegers)opleidingen)<br />
Artikel 3:7 Bepaling kosten opleiding per cursist, als bedoeld in artikel 16e, vierde lid,<br />
onder a, AMAR<br />
PM<br />
Paragraaf 3.2<br />
Functietoewijzing<br />
Artikel 3:8 Afwijkende duur functievervulling<br />
In bijlage 2 bij deze regeling zijn opgenomen de specifieke functiegroepen personeel als<br />
bedoeld in artikel 17, zevende lid, van het AMAR.<br />
Artikel 3:8a Mandatering functietoewijzing<br />
De in artikel 17 van het AMAR aan de minister toegekende bevoegdheden kunnen ten<br />
hoogste worden gemandateerd aan onder het C-OPCO ressorterende hoofd van de afdeling,<br />
belast met de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende OPCO<br />
of een daartoe aangewezen functionaris binnen deze afdeling.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 4 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
Paragraaf 3.3<br />
Bevordering<br />
Paragraaf 3.3.1. Bevordering van militairen tijdens de initiële opleiding<br />
Artikel 3:9 Algemene bepaling (24BAFBD)<br />
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 van het AMAR wordt de militair tijdens de<br />
initiële opleiding bevorderd op de tijdstippen waarop hij afgeronde delen van de opleiding<br />
heeft voltooid.<br />
Artikel 3:<strong>10</strong> Bevordering tijdens de opleiding tot officier bij de Koninklijke marine<br />
PM<br />
Artikel 3:11 Bevordering tijdens de opleiding tot officier bij de Koninklijke landmacht,<br />
de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee (26BAFBD)<br />
1. De militair die is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan een officiersrang is<br />
verbonden, bekleedt gedurende de Algemene Luitenants Opleiding I de stand van soldaat<br />
der derde klasse /marechaussee der vierde klasse, tenzij in deze beleidsregel anders is<br />
vermeld.<br />
2. De militair die op grond van zijn vooropleiding in aanmerking komt voor bekorting van de<br />
in het derde en het vierde lid genoemde opleidingen wordt in afwijking daarvan, bevorderd<br />
tot de daarin genoemde rangen na te zijn geslaagd voor overeenkomende, daarin genoemde<br />
delen van de opleiding.<br />
3. De militair die via de Officiersopleiding Kort Model (OKM) wordt opgeleid tot officier wordt<br />
bevorderd tot:<br />
a.cadet-korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de Algemene Luitenants<br />
Opleiding (ALO) I succesvol is afgerond;<br />
b. cadet-vaandrig/kornet, op de dag dat de ALO I tot en met IV succesvol is afgerond;<br />
c. tweede luitenant, nadat de ALO I tot en met IV en de Vaktechnische Opleiding (VTO)<br />
succesvol zijn afgerond, met ingang van de dag waarop die militair zijn functie is toegewezen<br />
waaraan de rang van luitenant is verbonden<br />
4. De militair die via de Officiersopleiding Lang Model (OLM) waarvan de bachelor studie<br />
deel uitmaakt, wordt opgeleid tot officier wordt bevorderd tot:<br />
a.cadet-korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de ALO I succesvol is<br />
afgerond;<br />
b. cadet-sergeant/wachtmeester, op de dag dat de Gemeenschappelijke Officiers<br />
Opleiding(GOO) succesvol is afgerond;<br />
c. cadet-vaandrig/kornet, op de dag waarop het derde studiejaar succesvol is afgerond;<br />
d. tweede luitenant, nadat:<br />
(1) de volledige OLM, waarvan de bachelor studie deel uitmaakt, succesvol is afgerond, met<br />
ingang van de dag waarop die militair een functie is toegewezen waaraan de rang van<br />
luitenant is verbonden, dan wel<br />
(2) met ingang van de dag gelegen 4 jaar na aanvang van de opleiding indien het voor hem<br />
geldende reguliere opleidingstraject tot dan toe binnen de normale termijnen succesvol is<br />
doorlopen.<br />
5. De militair die via de Opleiding Post Academisch (OPA) wordt opgeleid tot officier, wordt<br />
bevorderd tot:<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 5 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
a. cadet korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de ALO I succesvol is<br />
afgerond;<br />
b. cadet vaandrig/cadet-vaandrig/ kornet, op de dag dat de ALO I tot en met IV succesvol is<br />
afgerond;<br />
c. tweede luitenant, nadat de ALO I tot en met IV, de PASMB en de VTO succesvol zijn<br />
afgerond, met ingang van de dag waarop die militair een functie is toegewezen waaraan de<br />
rang van luitenant is verbonden.<br />
6. De militair die reeds is aangesteld bij het beroepspersoneel en bestemd was voor het<br />
vervullen van onderofficiersfuncties en als gevolg van een bestemmingswijziging wordt<br />
opgeleid tot officier, wordt bevorderd tot:<br />
a. tijdelijk vaandrig/kornet, op de dag dat de verkorte ALO I tot en met IV succesvol is<br />
afgerond. De militair behoudt die tijdelijke rang totdat is voldaan aan artikel 24, eerste lid, van<br />
het AMAR;<br />
b. de rang behorend bij de functie die wordt toegewezen na succesvolle afronding van de<br />
opleiding.<br />
Artikel 3:12 Bevordering tijdens de opleiding tot onderofficier bij de Koninklijke marine<br />
(27 BAFBD)<br />
1. De militair die is bestemd voor onderofficier bij de wapentechnische dienst wordt<br />
bevorderd:<br />
a. tot de eerste klasse van de stand van matroos op de dag dat hij het eerste gedeelte van<br />
de stage succesvol heeft afgerond;<br />
b. tot korporaal op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />
2. De militair die is bestemd voor onderofficier bij andere (sub)dienstgroepen wordt<br />
bevorderd:<br />
a. tot adjudant-onderofficier bijzondere diensten vliegverkeersleider op de dag dat hij de<br />
gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />
b. tot korporaal op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft afgerond.<br />
Artikel 3:13 Bevordering tijdens de opleiding tot onderofficier bij de Koninklijke<br />
landmacht, de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee (<strong>28</strong> BAFBD)<br />
1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen bij de Koninklijke<br />
luchtmacht waaraan de rang van sergeant is verbonden, bekleedt gedurende de AMO de<br />
stand van soldaat der derde klasse, tenzij in deze regeling anders is vermeld.<br />
2. De militair die is aangewezen voor het volgen van de opleiding tot onderofficier wordt<br />
bevorderd tot:<br />
a. soldaat der eerste klasse/marechaussee der derde klasse, op de dag dat de AMO/AMBV<br />
succesvol is afgerond;<br />
b. korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag dat de AKO/de proeve van<br />
bekwaamheid Planton/publieke service (na BPV-01) succesvol is afgerond en – voor zover<br />
van toepassing – aanvangt met de Vaktechnische Opleiding (VTO);<br />
c. marechaussee der eerste klasse na het succesvol afronden van de summatieve toetsen<br />
(na LOKKMar 03);<br />
d. sergeant/wachtmeester, op de dag dat de initiële opleiding/Leergang Algemeen<br />
Opsporingsambtenaar KMar succesvol is afgerond, tenzij in deze regeling anders is bepaald.<br />
3. De militair van de Koninklijke landmacht wordt, voor zover sprake is van een aanvullende<br />
opleiding elektronica, bevorderd tot sergeant op de dag dat deze opleiding succesvol is<br />
afgerond, indien hij is bestemd om het loopbaanpatroon voor het technisch middenkader te<br />
gaan volgen.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 6 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
4. De militair van de Koninklijke landmacht die is bestemd om het loopbaanpatroon als<br />
algemeen militair verpleegkundige (AMV) dan wel als algemeen militair verzorgende in de<br />
gezondheidszorg (AMVIG) te gaan volgen, wordt bevorderd tot sergeant op de dag dat het<br />
eerste studiejaar van de beroepsopleiding (fase II) succesvol is afgerond.<br />
5. De militair wordt bevorderd tot sergeant op de dag waarop hij de opleiding tot onderofficier<br />
succesvol heeft afgerond, met dien verstande dat hij wordt bevorderd tot sergeant der eerste<br />
klasse indien hij bestemd is om:<br />
a. het loopbaanpatroon voor het technisch middenkader te volgen;<br />
b. het loopbaanpatroon voor apothekersassistenten te volgen;<br />
c. het loopbaanpatroon voor algemeen militair verpleegkundige te volgen, direct aansluitend<br />
aan het behalen van het AMV-certificaat; of<br />
d. het loopbaanpatroon voor algemeen militair verzorgende in de gezondheidszorg te volgen,<br />
6 jaar na bevordering tot sergeant.<br />
6. De militair die is aangewezen voor het volgen van de opleiding tot onderofficier-specialist,<br />
wordt bevorderd tot de rang die behoort bij de functie waartoe hij bij zijn aanstelling is<br />
bestemd, op de dag dat hij de specialistenopleiding succesvol heeft afgerond.<br />
Artikel 3:14 Bevordering tijdens de opleiding tot korporaal/marechaussee der tweede<br />
klasse bij de Koninklijke landmacht, Koninklijke luchtmacht en Koninklijke<br />
marechaussee (29 BAFBD)<br />
1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de rang<br />
van korporaal/marechaussee der tweede klasse is verbonden, bekleedt gedurende de AMO<br />
de stand van soldaat der derde klasse/marechaussee der vierde klasse.<br />
2. De in het eerste lid bedoelde militair wordt bevorderd tot:<br />
a. soldaat der tweede klasse/marechaussee der derde klasse, op de dag waarop hij de<br />
AMO/AMBV succesvol heeft afgerond;<br />
b. korporaal/marechaussee der tweede klasse, op de dag waarop hij de FO/de proeve van<br />
bekwaamheid Planton/publieke service (na BPV-01) van de initiële opleiding succesvol heeft<br />
afgerond.<br />
Artikel 3:15 Bevordering tijdens de opleiding voor functies waaraan een stand is<br />
verbonden bij de Koninklijke marine (30 BAFBD)<br />
De militair die bestemd is voor functies waaraan een stand is verbonden wordt bevorderd:<br />
a. tot matroos der tweede klasse op de dag dat hij de eerste maritiem-militaire vorming, de<br />
vakopleiding, de bedrijfsveiligheidsopleiding en de opleiding algemene scheepstaken<br />
succesvol heeft afgerond;<br />
b. tot marinier der tweede klasse op de dag dat hij de Elementaire militaire vorming mariniers<br />
succesvol heeft afgerond; c. tot matroos der eerste klasse als hij bestemd is voor functies bij<br />
de subdienstgroep bijzondere diensten wasser, op de dag dat hij de praktische<br />
bedrijfsintroductie succesvol heeft afgerond, maar niet eerder dan 3 maanden nadat de<br />
bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden;<br />
d. tot matroos der eerste klasse op de dag dat hij de praktische bedrijfsintroductie succesvol<br />
heeft afgerond, maar niet eerder dan 8 maanden nadat de bevordering tot matroos der<br />
tweede klasse heeft plaatsgevonden;<br />
e. tot marinier der eerste klasse op de dag dat hij de gehele initiële opleiding succesvol heeft<br />
afgerond;<br />
f. tot matroos der eerste klasse met terugwerkende kracht tot de datum gelegen drie<br />
maanden nadat de bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden,<br />
eventueel vermeerderd met de duur van de verlenging indien de praktische<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 7 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
bedrijfsintroductie door oorzaken behorend tot het risicogebied van de organisatie niet<br />
binnen de gestelde termijn van 3 maanden werd afgerond;<br />
g. tot matroos der eerste klasse als hij bestemd is voor functies bij de subdienstgroep<br />
bijzondere diensten wasser, met terugwerkende kracht tot de datum gelegen 8 maanden<br />
nadat de bevordering tot matroos der tweede klasse heeft plaatsgevonden, eventueel<br />
vermeerderd met de duur van de verlenging indien de praktische bedrijfsintroductie door<br />
oorzaken behorend tot het risicogebied van de organisatie niet binnen de gestelde termijn<br />
van 8 maanden werd afgerond;<br />
h. tot matroos der eerste klasse eerder dan de minimale termijn van 8 maanden indien<br />
sprake is van uitzonderlijk goed functioneren.<br />
Artikel 3:16 Bevordering tijdens de opleiding tot soldaat bij de Koninklijke landmacht<br />
en de Koninklijke luchtmacht (31 BAFBD)<br />
1. De militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de<br />
stand van soldaat is verbonden, bekleedt gedurende de AMO de stand van soldaat der<br />
derde klasse.<br />
2. De in het eerste lid bedoelde militair wordt bevorderd tot soldaat der tweede klasse, op de<br />
dag waarop hij de AMO succesvol heeft afgerond.<br />
3. Bevordering tot soldaat der eerste klasse tijdens de initiële opleiding vindt uitsluitend<br />
plaats één jaar nadat de militair is bevorderd tot soldaat der tweede klasse indien hij binnen<br />
de termijn van een jaar, te rekenen vanaf de afronding van de AMO, de Functiegerichte<br />
Opleiding om organisatorische redenen niet succesvol heeft kunnen afronden.<br />
4. Indien tijdens de initiële opleiding als bedoeld in het eerste lid het militaire en het<br />
vaktechnische opleidingsgedeelte geïntegreerd worden verzorgd, vindt bevordering plaats op<br />
het tijdstip waarop het militaire opleidingsgedeelte zou zijn afgerond indien dat<br />
opleidingsgedeelte separaat zou zijn verzorgd. Bevordering vindt alsdan plaats indien de<br />
militair het tot dat moment voor hem geldende opleidingstraject met voldoende resultaat<br />
heeft doorlopen.<br />
Paragraaf 3.3.2. Bevordering van militairen tijdens functie- of loopbaanopleidingen<br />
Artikel 3:17 Bevordering tijdens functie- of loopbaanopleidingen (38 BAFBD)<br />
Aan de militair die tijdens een door hem te volgen functie- of loopbaanopleidingen<br />
feitelijk wordt belast met de werkzaamheden verbonden aan de na voltooiing van de<br />
opleiding toe te wijzen functie, kan voor de duur van deze praktische tewerkstelling tijdelijk<br />
de aan die functie verbonden rang worden toegekend, dan wel<br />
in het kader van zijn opleiding, buiten het opleidingsinstituut tijdelijk wordt belast met het<br />
uitoefenen van gezag, kan voor deze periode titulair de vereiste rang worden toegekend.<br />
Artikel 3:18 Bevordering na voltooiing van de loopbaanopleidingen bij de Koninklijke<br />
marine (39 BAFBD)<br />
1. De militair die is aangewezen voor een loopbaanopleiding tot onderofficier wordt<br />
bevorderd tot korporaal op de dag dat hij de gehele loopbaanopleiding succesvol heeft<br />
afgerond.<br />
2. De militair die is aangewezen voor een loopbaanopleiding tot officier wordt – nadat met de<br />
voordracht is ingestemd – bevorderd:<br />
a. tot tijdelijk luitenant ter zee der 3e klasse op de dag dat hij het theoretische deel van die<br />
loopbaanopleiding succesvol heeft afgerond;<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 8 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
b. tot luitenant ter zee der 2e klasse op de dag dat hij de gehele loopbaanopleiding<br />
succesvol heeft afgerond.<br />
Paragraaf 3.3.3. Bevorderingen van militairen door ervaringsopbouw<br />
Artikel 3:19 Ervaringsopbouw (32 BAFBD)<br />
1. Om voor een bevordering als bedoeld in artikel 24, zevende lid, onder b van het AMAR, in<br />
aanmerking te komen, dient de militair respectievelijk in de stand van soldaat dan wel de<br />
rang van korporaal/marechaussee der eerste klasse, sergeant/wachtmeester of tweede<br />
luitenant relevante ervaring tijdens een functievervulling te hebben verworven waarbij er door<br />
de commandant geen bezwaren tegen de voorgenomen bevordering zijn geuit.<br />
2. De in het eerste lid bedoelde ervaring wordt aanwezig geacht indien de militair gedurende<br />
een voor zijn aanstellingscategorie en functieniveau vastgestelde periode op voldoende wijze<br />
heeft gefunctioneerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de bekwaamheid en<br />
geschiktheid van de militair als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het AMAR. De duur van de<br />
hiervoor bedoelde periode kan in geval van onvoldoende functioneren worden verlengd met<br />
maximaal één jaar.<br />
3. Gedurende de periode dat de militair is geschorst dan wel in militaire detentie doorbrengt<br />
vindt geen ervaringsopbouw plaats. Indien de militair door ziekte of buitengewoon verlof niet<br />
in staat is geweest zijn functie daadwerkelijk te vervullen, dan wel er gedurende een<br />
aanmerkelijk gedeelte van de aangegeven periode sprake is geweest van overwegende<br />
bemerkingen op het functioneren, kan de duur van de periode als bedoeld in de eerste zin<br />
van het tweede lid worden verlengd met maximaal een half jaar.<br />
4. Indien de militair binnen twaalf maanden voorafgaande aan zijn aanstelling reeds was<br />
aangesteld bij het beroepspersoneel en een functie op overeenkomstig rangsniveau heeft<br />
vervuld, wordt die periode in mindering gebracht op de periode van de ervaringsopbouw<br />
welke is benodigd voor bevordering tot korporaal der eerste klasse, tot sergeant der eerste<br />
klasse dan wel voor bevordering tot eerste luitenant.<br />
Artikel 3:20 Bevordering tot soldaat der eerste klasse bij de Koninklijke landmacht (33<br />
BAFBD)<br />
De militair die bij zijn aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de<br />
stand van soldaat is verbonden, wordt bevorderd tot soldaat der eerste klasse een jaar<br />
nadat hij is bevorderd tot soldaat der tweede klasse, met dien verstande dat hij de<br />
Functiegerichte Opleiding succesvol dient te hebben afgerond.<br />
Artikel 3:21 Bevordering tot soldaat der eerste klasse bij de Koninklijke luchtmacht (34<br />
BAFBD)<br />
De militair wordt bevorderd tot soldaat der eerste klasse nadat hij gedurende een jaar als<br />
soldaat der tweede klasse een praktische training tijdens tewerkstelling heeft voltooid.<br />
Artikel 3:22 Bevordering tot korporaal/marechaussee der eerste klasse (35 BAFBD)<br />
De militair wordt bevorderd tot korporaal/marechaussee der eerste klasse, met ingang van<br />
het tijdstip waarop hij na voltooiing van de initiële opleiding in de rang van<br />
korporaal/marechaussee der tweede klasse gedurende twee jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 9 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
Artikel 3:23 Bevordering tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse (36 BAFBD)<br />
De militair wordt bevorderd tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse met ingang van het<br />
tijdstip waarop hij na voltooiing van de opleiding tot onderofficier in de rang van<br />
sergeant/wachtmeester gedurende vier jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />
Artikel 3:24 Bevordering tot eerste luitenant (37 BAFBD)<br />
1. De militair wordt bevorderd tot eerste luitenant nadat hij in de rang van tweede luitenant<br />
gedurende twee jaar ervaring heeft opgebouwd.<br />
2. De militair die in het verlengde van de door hem als onderofficier beklede functies een<br />
functie op officiersniveau gaat vervullen, wordt vrijgesteld van de in het eerste lid bedoelde<br />
eis met betrekking tot de ervaringsopbouw. Deze militair wordt bevorderd tot eerste luitenant,<br />
nadat hij de daartoe bestemde opleiding heeft afgerond, op het tijdstip waarop hem voor de<br />
eerste maal een officiersfunctie wordt toegewezen.<br />
Paragraaf 3.4<br />
Functie- en loopbaanbegeleiding<br />
Artikel 3:25 Functie-introductiegesprek (3 BFBD)<br />
1. De militair heeft binnen één maand na aanvang van zijn functievervulling een functieintroductiegesprek<br />
met zijn functionele chef.<br />
2. In het functie-introductiegesprek wordt de militair geïnformeerd over wat van hem in de<br />
functie wordt verwacht. Voorts wordt de militair geïnformeerd over de planning van de met<br />
hem te houden functioneringsgesprekken. In het functie-introductiegesprek wordt de<br />
zienswijze van de militair ten aanzien van de wijze van functievervulling besproken.<br />
3. De functionele chef houdt in beginsel binnen twee maanden na aanvang van zijn<br />
functievervulling een functie-introductiegesprek met de medewerkers van wie hij de<br />
functionele chef is geworden. In dit gesprek komen eventueel al gemaakte afspraken met de<br />
militair eveneens aan de orde.<br />
4. De functionele chef draagt zorg voor verslaglegging van het functie-introductiegesprek.<br />
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het als bijlage 2 gevoegde FG-formulier (Dfe 030)<br />
Artikel 3:26 Functioneringsgesprek (4 t/m 7 BFBD)<br />
1. De functionele chef nodigt ten minste twee weken voordat het functioneringsgesprek wordt<br />
gehouden, de militair hiervoor uit.<br />
2. Tijdens het functioneringsgesprek komen in ieder geval de in artikel <strong>28</strong>, zesde lid, van het<br />
AMAR genoemde onderwerpen aan de orde. Daarnaast kunnen zowel door de militair als<br />
door de functionele chef te bespreken onderwerpen worden ingebracht.<br />
3. Een samenvatting van het gesprek, de gemaakte afspraken en aandachtspunten voor de<br />
komende periode ten aanzien de taakuitvoering en eventueel door de militair of de<br />
functionele chef, met instemming van de militair, ingebrachte nadere informatie, worden door<br />
de functionele chef vastgelegd in het externe gedeelte van het als bijlage gevoegde FGformulier<br />
(Dfe 030). Wanneer de functionele chef of de militair meer informatie willen<br />
vastleggen wordt hiervoor het interne gedeelte van het FG-formulier gebruikt, dat alleen voor<br />
de functionele chef en de militair is bestemd.<br />
4. Het interne gedeelte van het FG-formulier blijft in bezit van de militair en de functionele<br />
chef. De functionele chef draagt zorg voor vernietiging van zijn exemplaar bij beëindiging van<br />
de dienstverhouding. Het externe deel van het FG-formulier wordt opgelegd in het<br />
persoonsdossier van de militair.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina <strong>10</strong> van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
Artikel 3:27 Loopbaangesprek en POP-formulier (11 BFBD)<br />
1. De afspraken die worden gemaakt tijdens een loopbaangesprek, worden vastgelegd in het<br />
als bijlage 3 gevoegde POP-formulier (Dfe …).<br />
2. Ook wanneer een loopbaangesprek niet leidt tot overeenstemming over de te maken<br />
afspraken tussen de militair en de loopbaanbegeleider, wordt dit vastgelegd in het POPformulier.<br />
3. In geval van geen overeenstemming tussen de militair en de loopbaanbegeleider kan op<br />
verzoek van een of beide partijen aan een andere loopbaanbegeleider advies worden<br />
gevraagd.<br />
4. Vastgelegde afspraken zijn bindend, ook wanneer de militair een andere functie wordt<br />
toegewezen, wordt ingedeeld bij een ander OPCO of wordt tewerkgesteld bij een ander<br />
defensieonderdeel.<br />
5. De C-OPCO kan zijn bevoegdheid om de afspraken in het POP-formulier vast te stellen<br />
ten hoogste mandateren aan het onder hem ressorterende hoofd van de afdeling, belast met<br />
de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende OPCO dan wel de<br />
Koninklijke marechaussee.<br />
Artikel 3:<strong>28</strong> Instelling adviescommissie ex artikel <strong>28</strong>a, negende lid, AMAR<br />
1. Ingesteld wordt een commissie, die, op verzoek van de militair, adviseert over een<br />
mogelijke oplossing wanneer afspraken in het kader van de persoonlijke ontwikkeling niet<br />
worden nagekomen en, naar de mening van de militair, geen passend alternatief wordt<br />
geboden.<br />
2. De in het eerste lid genoemde commissie bestaat uit een door Onze Minister te benoemen<br />
voorzitter, een vertegenwoordiger van de centrales van overheidspersoneel, een<br />
vertegenwoordiger van het OPCO, waarbij de militair is ingedeeld, en in het geval de militair<br />
niet is tewerkgesteld bij het OPCO, waarbij hij is ingedeeld, op ad hoc-basis een<br />
vertegenwoordiger van het defensieonderdeel, waarbij de militair is tewerkgesteld.<br />
3. Aanvragen voor advies moeten worden ingediend door tussenkomst van de C-OPCO,<br />
waarbij de militair is ingedeeld, en worden binnen vier weken voorzien van een advies van<br />
de C-OPCO.<br />
4. De commissie brengt uiterlijk zes weken na ontvangst van de aanvraag advies uit en<br />
brengt zowel de militair als de betrokken C-OPCO schriftelijk van dit advies op de hoogte.<br />
Artikel 3:29 Beoordelingen (12 t/m 21 BFBD)<br />
1. PM<br />
2. Voor het opstellen van een beoordeling wordt gebruik gemaakt van het in bijlage 4<br />
opgenomen beoordelingsformulier (Dfe 012).<br />
3. Het beoordelingstijdvak, genoemd in artikel <strong>28</strong>b, vijfde lid, van het AMAR, kan niet een<br />
deel van een periode omvatten waarover reeds een beoordeling is vastgesteld en tijdens dat<br />
tijdvak moet in beginsel één functioneringsgesprek hebben plaatsgevonden.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 11 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
4. De aanvraag van een militair om een beoordeling op te maken, kan worden afgewezen,<br />
indien over de militair minder dan een jaar geleden, te rekenen van de datum van de<br />
aanvraag, een beoordeling is vastgesteld.<br />
5. Indien de eerste of tweede beoordelaar niet de Nederlandse nationaliteit bezit zal het<br />
HDO, eventueel op voorstel van de commandant van de Nederlandse eenheid waarbij de te<br />
beoordelen militair administratief is ondergebracht, een Nederlandse militair of ambtenaar<br />
aanwijzen die als eerste of tweede beoordelaar optreedt. De bepalingen in het AMAR en<br />
deze regeling blijven daarbij onverkort van kracht.<br />
6. Wanneer de militair werkzaam is in een zodanig - internationaal - verband, dat toepassing<br />
van het vijfde lid niet mogelijk is, gelden voor het opmaken en vaststellen van de beoordeling<br />
de desbetreffende internationale voorschriften en modellen.<br />
Hoofdstuk 4<br />
Doorstroom naar fase drie<br />
Artikel 4:1 Afwijkende leeftijdsgrenzen bij doorstroom naar fase drie (artikel 29a, vijfde<br />
lid, 29b, vijfde lid, en 29c, tweede lid, AMAR)<br />
Voor de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen specifieke groepen personeel gelden de<br />
daarbij vermelde maximum leeftijden bij doorstroom naar fase 3.<br />
Artikel 4:2 Verlengen maximale looptijd in rang of verschuiven leeftijdsgrens i.v.m. het<br />
volgen van de (onder)officiersopleiding (artikel 29a, vijfde lid, en 29b, vijfde lid, AMAR)<br />
1. Wanneer een soldaat, korporaal of een militair met een daarmee gelijkgestelde stand of<br />
rang is aangewezen voor of deelneemt aan een (onder)officiersopleiding, kan worden<br />
afgeweken van de in artikel 29a of 29b van het AMAR genoemde maximale looptijd in rang<br />
tot uiterlijk het moment waarop de militair de opleiding heeft afgerond en wordt bevorderd tot<br />
de rang van (onder)officier.<br />
2. Wanneer een soldaat, korporaal of een militair met een daarmee gelijkgestelde stand of<br />
rang is aangewezen voor of deelneemt aan een (onder)officiersopleiding, kan worden<br />
afgeweken van de in artikel 29a of 29b van het AMAR, dan wel van de in artikel<br />
4:1genoemde en bedoelde leeftijdsgrenzen tot uiterlijk het moment waarop de militair de<br />
opleiding heeft afgerond en wordt bevorderd tot de rang van (onder)officier.<br />
2. Wanneer de militair wordt ontheven van de in het eerste lid bedoelde opleiding of deze<br />
opleiding niet met goed gevolg volbrengt, zijn de in het eerste en tweede lid bedoelde<br />
maximum looptijd in rang en leeftijdsgrenzen weer onverkort van toepassing.<br />
Artikel 4:3 Afwijkend selectiemoment voor doorstroom naar fase drie (artikel 30, zesde<br />
lid, AMAR)<br />
PM<br />
Artikel 4:4 Besluitvorming doorstroom (artikel 31 AMAR)<br />
1. De C-OPCO draagt ervoor zorg dat, in samenspraak met de loopbaanbegeleider, het<br />
initiatief wordt genomen om een militair door te laten stromen naar fase drie op een zodanig<br />
moment dat de militair uiterlijk drie jaar voor het bereiken van de voor hem op basis van het<br />
AMAR of deze regeling geldende leeftijdsgrens duidelijkheid heeft over zijn mogelijkheden.<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 12 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
2. Van de termijn van zes weken voor besluitvorming over doorstroom op basis van de<br />
voordracht, genoemd in artikel 31, eerste lid, van het AMAR, kan tot maximaal tien weken<br />
worden afgeweken in de volgende situaties:<br />
a. wanneer er meer kandidaten worden voorgedragen dan dat er functies beschikbaar zijn;<br />
b. wanneer er geen functies beschikbaar zijn bij het OPCO, waarbij de militair is ingedeeld<br />
en moet worden bekeken wat de mogelijkheden zijn bij de andere defensie-onderdelen.<br />
3. Voor de situaties, als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, stelt de C-OPCO voor zijn<br />
OPCO een commissie in die:<br />
a. in de situatie, genoemd in het tweede lid, onder a, C-OPCO adviseert over de mate van<br />
geschiktheid van de voorgedragen militairen;<br />
b. in de situatie, genoemd in het tweede lid, onder b, na afstemming met de<br />
overeenkomstige commissies bij de andere OPCO’s, C-OPCO adviseert over de<br />
mogelijkheden bij de andere defensie-onderdelen.<br />
4. Met het oog op een voortdurende en optimale informatie-uitwisseling tussen de genoemde<br />
commissies is de Defensiestaf in beginsel in elke commissie vertegenwoordigd.<br />
5. Wanneer de militair aanvraagt om in aanmerking te worden gebracht voor doorstroom<br />
naar fase drie, dient hij deze aanvraag schriftelijk en zonodig mondeling toe te lichten.<br />
6. Een gesprek is verplicht wanneer het voornemen bestaat om zijn aanvraag af te wijzen.<br />
Hoofdstuk 5<br />
Werk- en rusttijden<br />
gereserveerd<br />
Hoofdstuk 6<br />
Verlof<br />
gereserveerd<br />
Hoofdstuk 7<br />
Aanspraken en verplichtingen in verband met de<br />
gezondheidszorg<br />
gereserveerd<br />
Hoofdstuk 8 Andere voorzieningen van materiële aard<br />
gereserveerd<br />
Hoofdstuk 9 Andere rechten en verplichtingen<br />
gereserveerd<br />
Hoofdstuk <strong>10</strong><br />
Artikel <strong>10</strong>:1<br />
Overgangs- en slotbepalingen<br />
Intrekking<br />
De volgende beleidsregels en ministeriële regelingen worden ingetrokken:<br />
a. De Regeling opleidingen militairen;<br />
b. De Regeling cursusfaciliteiten en studietoelagen;<br />
c. De Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering, voor zover deze ziet op<br />
militairen;<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 13 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
d. De Beleidsregel functioneringsgesprekken en beoordelingen, voor zover deze ziet op<br />
militairen;<br />
e. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 13 december 2007, nr. P/2007033713,<br />
inzake Uitvoeringsaangelegenheden invoering Flexibel Personeelssysteem;<br />
f. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 8 december 2008, nr. P/2008032240,<br />
inzake Voorlopige voorziening van BBT’ers naar FPS;<br />
g. de nota van de Staatssecretaris van Defensie van 11 februari <strong>2009</strong>, nr. P/<strong>2009</strong>001938,<br />
inzake Afwijking voorlopige voorziening overgang BBT’ers naar FPS.<br />
l. de regelingen van CZSK, CLAS, CLSK en CKMar inzake employability voorzieningen<br />
Artikel <strong>10</strong>:2<br />
Inwerkingtreding<br />
Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum waarop het besluit, houdende<br />
wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement en het Besluit bovenwettelijke<br />
uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie in het kader van de voortgezette<br />
invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht, in werking treedt.<br />
Artikel <strong>10</strong>:3<br />
Citeertitel<br />
Deze regeling wordt aangehaald als "Uitvoeringsregeling AMAR” (URAMAR).<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 14 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
BIJLAGE 1<br />
a. Specifieke functiegroepen met maximum leeftijden bij aanstelling (art. 5a, tweede lid, AMAR<br />
en art. 2:1 URAMAR)<br />
PM<br />
b. Specifieke functiegroepen met afwijkende duur functievervulling (art. 17, tweede lid, AMAR<br />
en art. 3:8 URAMAR)<br />
CZSK<br />
CLAS<br />
CLSK<br />
KMar<br />
c. Specifieke functiegroepen met een afwijkende leeftijdsgrens voor doorstroom naar fase drie<br />
(art. 29a, vijfde lid, AMAR, art. 29b, vijfde lid, AMAR, artikel 29c. tweede lid, AMAR en art.4:1<br />
URAMAR)<br />
PM<br />
d. Specifieke functiegroepen met een afwijkend selectiemoment voor doorstroom naar fase<br />
drie (art. 30, zesde lid, AMAR en art. 4:3 URAMAR)<br />
PM<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 15 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
BIJLAGE 2<br />
Functioneringsgespreksformulier (art. 3:<strong>10</strong> URAMAR)<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 16 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
BIJLAGE 3<br />
POP-formulier (art. 3:11 URAMAR)<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 17 van 18
Versie 16-3-20<strong>10</strong>, 15:12:55<br />
Ontwerp<br />
BIJLAGE 4<br />
Beoordelingsformulier (art. 3:13 URAMAR)<br />
Mi03005 URAMAR 9322 Pagina 18 van 18
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
- ONTWERP -<br />
Ministerie van Defensie<br />
functioneringsgesprek<br />
CONCEPT 11-03-20<strong>10</strong><br />
ALGEMENE GEGEVENS<br />
Datum functioneringsgesprek:<br />
Aard functioneringsgesprek: functie-introductiegesprek / functioneringsgesprek 1)<br />
Functioneringstijdvak: van: tot:<br />
Afwijkingen t.o.v. de organieke functie:<br />
Datum vorige functioneringsgesprek:<br />
Datum laatste loopbaangesprek:<br />
PERSOONSGEGEVENS<br />
Medewerker<br />
Naam en voorletters:<br />
Werknemer-ID:<br />
Rang c.q. schaal:<br />
Geboortedatum:<br />
Defensieonderdeel en afdeling:<br />
Functiebenaming:<br />
Functiecode:<br />
Arbeidsplaatsnummer:<br />
(indien militair) Loopbaanfase: (1 / 2 / 3) 1)<br />
Functionele chef<br />
Naam en voorletters:<br />
Werknemer-ID:<br />
Rang c.q.schaal:<br />
Defensieonderdeel en afdeling:<br />
Functiebenaming:<br />
Functiecode:<br />
Functionele chef van de medewerker sinds:<br />
Derde deelnemer ( indien aanwezig)<br />
Naam:<br />
Aanwezig op initiatief van: medewerker / functionele chef 1)<br />
1) verwijderen wat niet van toepassing is<br />
Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03011 Herziene FG formulier 9322
Ministerie van Defensie<br />
TERUGKIJKEN<br />
Aan welke afspraken uit het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) is binnen de huidige functie de<br />
afgelopen periode invulling gegeven en in welke vorm<br />
Welke aanvullingen op het portfolio zijn nodig ( denk aan opgedane kennis, ervaring, vaardigheden,<br />
competenties)<br />
vooruitkijken<br />
Afspraken m.b.t. te volgen opleidingen, het opdoen van ervaring, alsmede afspraken verbonden aan<br />
de levensfase van de medewerker.<br />
Afspraken m.b.t. de uitvoering van het POP binnen de huidige functie( welke kennis, vaardigheden<br />
en competenties worden de komende periode verder ontwikkeld en hoe)<br />
Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK
Ministerie van Defensie<br />
Is er behoefte aan een (extra) loopbaangesprek<br />
Overige afspraken<br />
Datum volgend functioneringsgesprek:<br />
ONDERTEKENING VOOR juiste WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />
(externe gedeelte van het formulier)<br />
Functionele chef (handtekening):<br />
Datum ondertekening:<br />
Eventuele opmerkingen van de medewerker over dit verslag:<br />
Medewerker (handtekening):<br />
Datum ondertekening:<br />
Externe gedeelte (ten behoeve van oplegging in het persoonsdossier)<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK
Ministerie van Defensie<br />
INTERNE GEDEELTE<br />
uitsluitend bestemd voor leidinggevende en medewerker (niet voor opname in persoonsdossier)<br />
TERUGKIJKEN<br />
Algemeen beeld van het functioneren over de afgelopen periode<br />
aandachtspunten hierbij zijn: kennis en vaardigheden, houding en gedrag (waaronder het naleven van<br />
de(document-)beveiligingsregels), de aansturing en begeleiding door de leidinggevende ( met specifiek<br />
aandacht voor de sociale aspecten van leiderschap) en de werkomstandigheden<br />
Welke afspraken uit het vorige functioneringsgesprek zijn gerealiseerd Welke niet en waarom niet<br />
VOORUITKIJKEN<br />
Afspraken t.a.v. de functievervulling (uitvoering van de werkzaamheden en de aansturing en<br />
begeleiding door de leidinggevende)<br />
ONDERTEKENING VOOR JUISTE WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />
( interne gedeelte van het formulier)<br />
Functionele chef (handtekening):<br />
Datum ondertekening:<br />
Eventuele opmerkingen van de medewerker over dit verslag:<br />
Medewerker (handtekening)<br />
Datum ondertekening:<br />
PERONEELSVERTROUWELIJK
Ministerie van Defensie<br />
Toelichting<br />
Het functioneringsgesprek wordt op basis van tweerichtingsverkeer gevoerd. Dat betekent, dat zowel de<br />
functionele chef als de medewerker beiden verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding, de inhoud en een<br />
juiste verslaglegging van het gesprek.<br />
Het functioneringsgesprekformulier bestaat uit een intern en een extern gedeelte. Het externe gedeelte<br />
wordt opgeslagen in het persoonsdossier. Dit deel bevat algemene gegevens, afspraken en andere zaken<br />
waarvan het wenselijk is ze vast te leggen voor de organisatie en de loopbaan van de medewerker * . Het is<br />
alleen in te zien door degenen die daarvoor zijn geautoriseerd. Het interne gedeelte wordt niet opgeslagen<br />
in het persoonsdossier. Het is alleen bestemd voor de functionele chef en de medewerker zelf. In dit<br />
gedeelte wordt informatie vastgelegd over het algemene beeld van het functioneren, de realisatie van<br />
afspraken uit een vorig functioneringsgesprek en de afspraken, die worden gemaakt m.b.t. de<br />
functievervulling.<br />
ALGEMENE GEGEVENS<br />
Bij de aard van het gesprek moet worden ingevuld of het hier een functie-introductiegesprek of een<br />
functioneringsgesprek betreft.<br />
- Het functie-introductiegesprek vindt plaats binnen één maand na aanvang van de vervulling van een<br />
nieuwe functie door de medewerker. Ook vindt een functie-introductiegesprek plaats met alle medewerkers<br />
wanneer een nieuwe leidinggevende aantreedt. In dat geval vinden de gesprekken plaats binnen twee<br />
maanden na aanvang van de functievervulling door de chef. Tijdens het functie-introductiegesprek<br />
informeert de functionele chef de medewerker over datgene, dat van hem wordt verwacht, kan de<br />
medewerker zijn eigen mening geven hoe hij de functievervulling ziet en kunnen tevens reeds gemaakte<br />
afspraken met de medewerker aan de orde komen.<br />
- De functionele chef is verantwoordelijk voor de planning van het functioneringsgesprek. De medewerker<br />
heeft recht op minimaal één keer per jaar een functioneringsgesprek. De medewerker kan ook zelf om een<br />
gesprek vragen. Het functioneringsgesprek richt zich op het functioneren van de medewerker in de huidige<br />
functie.<br />
Bij het functioneringsgesprek wordt vermeld op welke periode het gesprek betrekking heeft door het<br />
invullen van de start- en einddatum.<br />
Als uitgangspunt voor het functioneringsgesprek wordt de functiebeschrijving gebruikt. Wanneer naast de<br />
organieke functie andere werkzaamheden zijn opgedragen aan de medewerker, dan kan dit vermeld<br />
worden bij ”Afwijkingen t.o.v. de organieke functie”. Ook wanneer onderdelen van de organieke functie niet<br />
zijn opgedragen wordt dat hier aangegeven. In het laatste geval kan ook de reden daarvan toegevoegd<br />
worden en kunnen eventuele verdere afspraken daarover vermeld worden.<br />
Op verzoek van de medewerker wordt ook aandacht besteed aan werkzaamheden, die geen deel uitmaken<br />
van de organieke functie, zoals het lidmaatschap van een medezeggenschapscommissie of de functie van<br />
BHV’er.<br />
PERSOONSGEGEVENS<br />
Hier worden de gegevens ingevuld van de medewerker en de functionele chef.<br />
Eventueel aangevuld met de naam van de derde deelnemer, bijvoorbeeld een personeelsfunctionaris.<br />
Daarbij wordt aangegeven op wiens verzoek deze derde deelnemer aanwezig is.<br />
* In deze toelichting wordt de mannelijke persoonsvorm gebruikt. Waar “hij”,”hem”, “zijn” of “medewerker”<br />
staat wordt evengoed “zij”, “haar” en “medewerkster” bedoeld<br />
PERONEELSVERTROUWELIJK
Ministerie van Defensie<br />
Terugkijken<br />
Het functioneringsgesprek begint met het terugkijken op de achterliggende periode. Daarbij komt een viertal<br />
onderwerpen aan de orde.<br />
1 Algemeen beeld van het functioneren over de afgelopen periode<br />
Hier gaat het om de vraag: wat ging goed, wat ging minder In ieder geval worden de volgende<br />
onderwerpen besproken:<br />
- beschikt de medewerker over de kennis en vaardigheden , die voor een goede functievervulling<br />
nodig zijn<br />
- de houding en het gedrag van de medewerker zowel t.o.v. collega’s, leidinggevenden als<br />
derden ( zie in dit kader onder meer de gedragscode Defensie) . Hoe is de communicatie en de samenwerking met de collega’s verlopen Hoe is<br />
omgegaan met diversiteit binnen de groep<br />
Worden de (document-)beveiligingsregels nageleefd Iedere medewerker van Defensie moet<br />
zich bewust zijn van de algemene beveiligingsregels. In het functioneringsgesprek wordt dan<br />
ook nagegaan of dit bewustzijn in voldoende mate aanwezig is en of de regels ook worden<br />
nageleefd. Daarnaast moet bij medewerkers die in hun functie met documenten te maken<br />
hebben aan de orde komen, of zij zich houden aan de specifieke documentbeveiligingsregels,<br />
zoals beperkte verspreiding, need to know principe, het op de juiste wijze omgaan met<br />
vertrouwelijke of geheime informatie in documenten en het op de juiste wijze aanbrengen van<br />
rubriceringen op documenten.<br />
- wat vindt de medewerker van de aansturing en begeleiding door de functionele chef Zijn de<br />
verwachtingen van de medewerker over de functionele chef uitgekomen Bijvoorbeeld over de<br />
stijl van leidinggeven, de duidelijkheid van de werkzaamheden, de mate waarin informatie wordt<br />
gegeven, de bereikbaarheid van de leidinggevende en de ruimte voor eigen initiatief. Bij de stijl<br />
van leidinggeven komen ook de sociale aspecten van leiderschap aan de orde. Daarbij spelen<br />
vragen als:<br />
- zorgt de leidinggevende voor integer gedrag bij zijn medewerkers en verantwoorde onderlinge<br />
relaties en omgangsvormen<br />
- zorgt de leidinggevende voor een goede balans tussen de positie van leidinggevende en die als<br />
groepslid, tussen vertrouwen geven en vertrouwen krijgen/winnen<br />
- heeft de leidinggevende respect, gevoel en begrip voor medewerkers en behandelt hij problemen<br />
zorgvuldig<br />
- evalueert de leidinggevende zijn eigen gedrag en stimuleert hij zijn medewerkers dat ook te doen,<br />
om zo de medewerkers te coachen in hun ontwikkeling<br />
- herkent de leidinggevende groepsprocessen en beïnvloedt hij ze ook zo nodig<br />
- hoe wordt door de leidinggevende omgegaan met diversiteit (verschillen binnen groepen, zoals<br />
autochtoon/allochtoon, heterosexueel/homosexueel, man/vrouw)<br />
- hebben zich knelpunten voorgedaan in de werkomstandigheden, zoals werktijden, werksfeer of<br />
werkomgeving Hoe heeft de medewerker de werkdruk ervaren Hoe ging hij hiermee om Zijn er<br />
knelpunten geweest bij de uitoefening van de functie, die verband houden met arbeidsverzuim,<br />
leeftijd of een bepaalde levensfase van de medewerker Indien sprake is geweest van uitzending,<br />
welke invloed heeft dit (gehad) op het functioneren Is de privé-situatie van invloed geweest op het<br />
functioneren van de medewerker Hebben nevenwerkzaamheden de uitoefening van de functie<br />
beïnvloed Beschikt de medewerker over voldoende hulpmiddelen, zoals IV-ondersteuning,<br />
eventueel aangepast meubilair, etc.
Ministerie van Defensie<br />
In het functioneringsgesprek met medewerkers, die een leidinggevende positie vervullen, moet ook<br />
expliciet het onderwerp sociale aspecten van leiderschap aan de orde te komen. Bovendien moet<br />
aandacht worden besteed aan de vraag of de planning van functioneringsgesprekken met de<br />
medewerkers in voldoende mate wordt gerealiseerd. En zo niet, wat daarvan de oorzaak is.<br />
Verslaglegging van punt 1 vindt plaats in het interne gedeelte van het formulier.<br />
2 Welke afspraken uit het vorige functioneringsgesprek zijn gerealiseerd Welke niet en waarom<br />
niet<br />
Bij deze vraag is het belangrijk niet alleen tot een opsomming te komen van afspraken, die niet zijn<br />
gerealiseerd, maar vooral het waarom daarvan te achterhalen, zodat daar ook iets mee gedaan kan<br />
worden. Daarnaast wordt ook expliciet gevraagd naar de afspraken, die wel zijn nagekomen, omdat deze<br />
informatie, in combinatie met vraag 3, tot mogelijke aanvullingen op het portfolio kan leiden.<br />
Verslaglegging van punt 2 vindt plaats in het interne gedeelte van het formulier.<br />
3 Aan welke afspraken uit het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) is binnen de huidige functie de<br />
afgelopen periode invulling gegeven en in welke vorm<br />
Begeleiding van het functioneren is een voortdurend proces. Loopbaangesprekken zijn daarbij gericht op<br />
de toekomst van de medewerker, terwijl functioneringgesprekken zich richten op de huidige functie.<br />
Ontwikkelafspraken, die voortvloeien uit het loopbaangesprek worden vastgelegd in een POP. Daarin<br />
kunnen ook afspraken staan, die tijdens de huidige functie moeten worden opgepakt (bv. het volgen van<br />
een opleiding, maar ook de ontwikkeling van competenties, het opdoen van ervaring, etc.) Daarom is het<br />
belangrijk in het functioneringsgesprek aandacht te besteden aan de voortgang van de afspraken uit het<br />
POP. Wanneer (nog) geen POP is opgemaakt, kan de vraag onbeantwoord blijven.<br />
Verslaglegging van punt 3 vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier.<br />
4 Welke aanvullingen op het portfolio zijn wenselijk<br />
Het portfolio is een instrument waarin iemand zijn persoonlijke- en loopbaanontwikkeling documenteert en<br />
zichtbaar maakt. Het portfolio speelt een belangrijke rol bij het tonen van de interne en externe<br />
arbeidsmarktwaarde van de medewerker. Het is daarom van belang ervoor te zorgen, dat dit bestand upto-date<br />
blijft. In het functioneringsgesprek kan besproken worden welke aspecten vastgelegd moeten<br />
worden. Daarbij kan gedacht worden aan kennis of ervaring die is opgedaan, maar ook aan vaardigheden<br />
en competenties, die in de afgelopen periode (verder) ontwikkeld zijn.<br />
Verslaglegging van punt 4 vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier.<br />
VOORUITKIJKEN<br />
Na teruggekeken te hebben, wordt in het functioneringsgesprek naar de nabije (in principe een periode van<br />
een jaar) toekomst gekeken. Het gaat hierbij met name om het maken van afspraken met elkaar, niet alleen<br />
over de te nemen acties, maar ook over wanneer die acties genomen worden, door wie en in welke vorm.<br />
De afspraken moeten dus SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden) worden<br />
weergegeven.<br />
Het gaat hier om de volgende onderwerpen:<br />
1 Afspraken t.a.v. de functievervulling
Ministerie van Defensie<br />
In de eerste plaats wordt hier besproken welke werkzaamheden, producten en resultaten het komende jaar<br />
van de medewerker verwacht worden. Waar liggen de prioriteiten Wat moet bereikt worden Aan welke<br />
kwaliteitseisen moet worden voldaan Wanneer moeten werkzaamheden afgerond zijn en met welk<br />
resultaat Welke begeleiding heeft de medewerker nodig van de leidinggevende<br />
Deze afspraken worden vastgelegd in het interne gedeelte van het formulier.<br />
Als bij het terugkijken is gebleken, dat voor verbetering van de functievervulling het opdoen van bepaalde<br />
ervaring noodzakelijk is, dan wel opleidingen moeten worden gevolgd, wordt dat in het externe deel van het<br />
formulier vastgelegd. Datzelfde geldt voor afspraken, die gemaakt worden in het kader van de levensfase<br />
waarin de medewerker zich bevindt. De relatie leeftijd, belastbaarheid en functievervulling moet altijd<br />
onderwerp van gesprek zijn als de medewerker ouder wordt ( zie hieronder bij fase 4). Maar ook tijdens de<br />
levensfases die daaraan voorafgaan, kunnen ontwikkelingen spelen, die mogelijk van invloed zijn op het<br />
functioneren van de medewerker. Om die reden is het goed in ieder functioneringsgesprek aandacht aan<br />
het onderwerp levensfase te besteden.<br />
Hoewel de ontwikkeling die mensen doormaken in hun leven niet te generaliseren is, kan een indeling in<br />
levensfasen enig idee geven van bepaalde zaken, die in een levensfase kunnen spelen en die invloed<br />
kunnen hebben op de functievervulling.<br />
Als leidraad volgt hier een korte weergave van de vier levensfasen, die in het kader van het werkzame<br />
leven kunnen worden onderscheiden:<br />
Fase 1 ontwikkelingsfase<br />
In deze fase ontdekken mensen hun eigen mogelijkheden. Over het algemeen leidt de combinatie werk en<br />
privé niet tot problemen. Meestal wordt in deze fase gekozen voor fulltime werken en is extra inzet, als de<br />
functie daarom vraagt, ook geen probleem. Over het algemeen is de motivatie (het willen) groot en het<br />
denken over het eigen “kunnen” ook. Het risico in deze fase is het mogelijk overbelast raken als gevolg van<br />
overenthousiasme. Leidinggevenden kunnen in deze fase de medewerker ondersteunen (bv. door<br />
mentorschap, maar ook door het aangeven van kaders) en de inzet belonen met het aanbieden van (<br />
vervolg)opleiding en training.<br />
Fase 2 spitsuurfase<br />
Deze fase breekt aan wanneer er kinderen komen. Er moet een nieuw evenwicht worden gezocht tussen<br />
privé en werk. Veel mensen in deze fase willen parttime werken of de fulltime baan verdelen over 4<br />
werkdagen. In deze fase is het belangrijk, dat gekeken wordt naar mogelijkheden, die de organisatie kan<br />
bieden om zoveel mogelijk in te spelen op de wensen van de medewerker. Daarnaast kunnen de diverse<br />
voorzieningen in het kader van de Wet arbeid en zorg, de wet kinderopvang en de tegemoetkoming extra<br />
zorgvoorzieningen bij uitzending een bijdrage leveren aan het bereiken van een optimaal evenwicht in deze<br />
fase.<br />
Fase 3 balansfase<br />
Deze fase wordt gekenmerkt door het zoeken naar en/of vinden van balans. Belangrijke keuzes in werk en<br />
privé zijn gemaakt. Voor mensen met kinderen breekt tevens een periode aan waarin de kinderen wat meer<br />
zelfstandig worden. De balans in het gezin herstelt en er komt meer tijd voor “zorg voor jezelf”. Ook komt er<br />
meer ruimte voor groei, opleidingen en carrièrestappen. In deze fase is het belangrijk met de medewerker<br />
in brede zin ( zowel wat betreft ruimere ontwikkeling dan alleen vaktechnisch als naar de langere termijn) te<br />
kijken naar ontwikkelmogelijkheden. Belangrijk hierbij is ook alvast aandacht te besteden aan mogelijke<br />
beperkingen, die in de volgende fase kunnen optreden. Tijdig anticiperen door bv. bredere inzetbaarheid<br />
mogelijk te maken en eventuele omscholing aan te bieden, kan problemen voorkomen.
Ministerie van Defensie<br />
Fase 4 mogelijkhedenfase<br />
Deze fase wordt gekenmerkt door de invloed van fysieke veroudering, die zowel psychisch als fysiek<br />
merkbaar kan zijn. De medewerker realiseert zich, dat hij ouder wordt en heeft soms moeite dit te<br />
accepteren. Het is in deze fase belangrijk te zoeken naar mogelijkheden om betrokken te blijven bij het<br />
werk. Mogelijkheden ook om nog te groeien in het werk, vooral nu langer moet worden doorgewerkt. Verder<br />
betekent dat een omslag in het denken binnen de organisatie naar ”deze mensen kunnen nog jaren<br />
inzetbaar en productief zijn voor de organisatie”.<br />
Aandacht in deze fase moet uitgaan naar wat de medewerker motiveert en beweegt in het werk en naar de<br />
mogelijkheden om te blijven leren. Dit laatste zal zich voornamelijk richten op de huidige functie en wat<br />
meer een kortdurende vorm hebben. Daarnaast dient de leidinggevende alert te zijn op de belastbaarheid<br />
van de medewerker in deze fase.<br />
Deze afspraken worden vastgelegd in het externe gedeelte van het formulier.<br />
2: Afspraken m.b.t. de uitvoering van het POP binnen de huidige functie.<br />
Afspraken, die in het POP zijn vastgelegd, reiken meestal verder dan de periode van de huidige functie.<br />
Maar de uitvoering van die afspraken kan wel( gedeeltelijk) plaatsvinden in de huidige functie. Zo kan bv.<br />
voortdurend gewerkt worden aan de ontwikkeling van competenties, die in het kader van de verdere<br />
loopbaan van belang zijn. Tijdens de huidige functie kan de medewerker daarin gecoached worden,<br />
specifieke ervaring opdoen, enz.. Ook kunnen afspraken gemaakt worden over het daadwerkelijk volgen<br />
van opleidingen, die onderdeel uitmaken van het POP. Wanneer is dat bv. in te passen qua tijd<br />
Deze afspraken worden vastgelegd in het externe gedeelte van het formulier.<br />
3: Is er behoefte aan een (extra) loopbaangesprek<br />
Hier kan worden aangegeven of er behoefte bestaat aan een ( vervroegd of extra) loopbaangesprek.<br />
Vastlegging vindt plaats in het externe gedeelte van het formulier<br />
4: overige afspraken<br />
Afspraken, die niet passen in de andere drie onderwerpen, kunnen hier worden vastgelegd.<br />
(externe gedeelte van het formulier).<br />
DATUM VOLGEND FUNCTIONERINGSGESPREK<br />
Geef hier aan wanneer het volgende functioneringsgesprek zal plaats vinden. Minimaal één keer per jaar<br />
wordt een gesprek gehouden. Als een van beiden vaker een gesprek wil, dan kan dat. De functionele chef<br />
is verantwoordelijk voor de planning van het gesprek.<br />
ONDERTEKENING VOOR CORRECTE WEERGAVE VAN HET GESPREK<br />
De medewerker en de functionele chef ondertekenen zowel het interne als het externe gedeelte van het<br />
formulier voor een correcte weergave van het gesprek. Indien de medewerker het niet eens is met de wijze<br />
van verslaglegging, kan zijn zienswijze op beknopte wijze op het formulier worden vermeld.
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
Persoonlijk Ontwikkelplan (POP)<br />
militair personeel<br />
De afspraken in dit Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) zijn bindend voor de defensieorganisatie en de militair. Afspraak is afspraak!<br />
1. GEGEVENS<br />
Datum loopbaangesprek<br />
Aanleiding loopbaangesprek Regulier gesprek / extra gesprek / afwijzing fase 3 **<br />
Datum vorige loopbaangesprek *<br />
Datum second opinion<br />
(indien van toepassing)<br />
Datum laatste functioneringsgesprek *<br />
Loopbaanbegeleiding door loopbaanbegeleider / counselor DC EBD **<br />
2. PERSOONSGEGEVENS<br />
Militair<br />
Werknemer-ID<br />
Naam en voorletters *<br />
Rang *<br />
Geboortedatum *<br />
Defensieonderdeel *<br />
Afdeling *<br />
Functiebenaming *<br />
Functiecode *<br />
Arbeidsplaatsnummer *<br />
Loopbaanfase 1 / 2 / 3 / BBT *<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
1
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
Loopbaanbegeleider / counselor DC EBD<br />
Werknemer-ID<br />
Naam en voorletters *<br />
Defensieonderdeel *<br />
Afdeling *<br />
Functionele chef<br />
Werknemer-ID<br />
Naam en voorletters *<br />
Rang/Schaal *<br />
Defensieonderdeel *<br />
Afdeling *<br />
Functiebenaming *<br />
Functiecode *<br />
Functionele chef van de militair<br />
sinds *<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
2
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
3. EVALUATIE EN STAND VAN ZAKEN PERSOONLIJK ONTWIKKELPLAN<br />
(indien van toepassing)<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
4. VERKENNING LOOPBAANWENSEN EN LOOPBAANMOGELIJKHEDEN<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
__________________________________________________________________________________<br />
Belangstellingsregistratie doorgesproken / ingevoerd tijdens loopbaangesprek: ja / nee **<br />
Positief advies loopbaanbegeleider: ja/nee **<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
3
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
4
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
5. LOOPBAANDOELEN EN ONTWIKKELAFSPRAKEN<br />
Korte termijn (1-3 jaar)<br />
Loopbaandoel a:<br />
Ontwikkelafspraken loopbaandoel a<br />
Te ontwikkelen gebieden voor<br />
loopbaandoel a<br />
Ontwikkelafspraak ***<br />
Geschatte datum<br />
voltooiing<br />
kennis:<br />
toelichting:<br />
ervaring:<br />
toelichting:<br />
competenties:<br />
toelichting:<br />
*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />
o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />
- aandachtspunt<br />
- training on the job<br />
- project<br />
- stage<br />
- volgende functiegroep<br />
- volgende functie<br />
- anders, nl.:<br />
o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />
o EVC- procedure<br />
o Persoonlijke ontwikkeling:<br />
- coach<br />
- mentor<br />
- intervisie<br />
- anders, nl:<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
5
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
Korte termijn (1-3 jaar)<br />
Loopbaandoel b:<br />
Ontwikkelafspraken loopbaandoel b<br />
Te ontwikkelen gebieden voor<br />
loopbaandoel b<br />
Ontwikkelafspraak ***<br />
Geschatte datum<br />
voltooiing<br />
kennis:<br />
toelichting:<br />
ervaring:<br />
toelichting:<br />
competenties:<br />
toelichting:<br />
*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />
o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />
- aandachtspunt<br />
- training on the job<br />
- project<br />
- stage<br />
- volgende functiegroep<br />
- volgende functie<br />
- anders, nl.:<br />
o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />
o EVC- procedure<br />
o Persoonlijke ontwikkeling:<br />
- coach<br />
- mentor<br />
- intervisie<br />
- anders, nl.:<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
6
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
Lange termijn (3-5 jaar)<br />
Loopbaandoel c:<br />
Ontwikkelafspraken loopbaandoel c<br />
Te ontwikkelen gebieden voor<br />
loopbaandoel c<br />
Ontwikkelafspraak ***<br />
Geschatte datum<br />
voltooiing<br />
kennis:<br />
toelichting:<br />
ervaring:<br />
toelichting:<br />
competenties:<br />
toelichting:<br />
*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />
o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />
- aandachtspunt<br />
- training on the job<br />
- project<br />
- stage<br />
- volgende functiegroep<br />
- volgende functie<br />
- anders, nl.:<br />
o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />
o EVC- procedure<br />
o Persoonlijke ontwikkeling:<br />
- coach<br />
- mentor<br />
- intervisie<br />
- anders, nl.:<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
7
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
Lange termijn (3-5 jaar)<br />
Loopbaandoel d:<br />
Ontwikkelafspraken loopbaandoel d<br />
Te ontwikkelen gebieden voor<br />
loopbaandoel d<br />
Ontwikkelafspraak ***<br />
Geschatte datum<br />
voltooiing<br />
kennis:<br />
toelichting:<br />
ervaring:<br />
toelichting:<br />
competenties:<br />
toelichting:<br />
*** Invullen wat van toepassing is. Meer dan één afspraak mogelijk. Kies uit: [tabel]<br />
o Ontwikkeling door opdoen van ervaring:<br />
- aandachtspunt<br />
- training on the job<br />
- project<br />
- stage<br />
- volgende functiegroep<br />
- volgende functie<br />
- anders, nl.:<br />
o Ontwikkeling door opleiding / cursus / training,nl: [opleidingstabel]<br />
o EVC-procedure<br />
o Persoonlijke ontwikkeling:<br />
- coach<br />
- mentor<br />
- intervisie<br />
- anders, nl.:<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
8
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
6. AANTEKENINGEN<br />
7. VERVOLG BEGELEIDING<br />
Plandatum volgende reguliere loopbaangesprek:<br />
Datum vervolggesprek (indien van toepassing):<br />
Begeleiding overdragen aan Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD):<br />
ja / nee **<br />
8. ACTIEPLAN UITVOERING AFSPRAKEN PERSOONLIJK ONTWIKKELPLAN:<br />
Actie Actienemer Startdatum Geschatte<br />
datum<br />
voltooiing actie<br />
1.<br />
2.<br />
3.<br />
4.<br />
5.<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
9
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
Ministerie van Defensie<br />
- ONTWERP -<br />
(<strong>versie</strong> <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong>)<br />
9. ONDERTEKENING AFSPRAKEN VOOR AKKOORD<br />
Handtekening militair<br />
Datum:<br />
Handtekening loopbaanbegeleider /<br />
counselor DC EBD **<br />
Datum:<br />
Handtekening<br />
Commandant CLAS / CZSK / CLSK / KMar **,<br />
voor deze:<br />
Datum:<br />
Naam en voorletters: *<br />
Werknemers-ID:<br />
Afdeling: *<br />
Functiecode: *<br />
PERSONEELSVERTROUWELIJK<br />
By03012 POP format 9322<br />
* In digitale <strong>versie</strong>: gegeven binnenhalen uit PeopleSoft<br />
** Invullen wat van toepassing is<br />
<strong>10</strong>
Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />
Ministerie van Defensie<br />
CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />
TOELICHTING<br />
(noot: in de digitale <strong>versie</strong> van het POP wordt de toelichting opgeknipt)<br />
Algemeen<br />
Dit Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) dient om afspraken vast te leggen na een loopbaangesprek. Het<br />
POP wordt ook gebruikt voor het vastleggen van afspraken naar aanleiding van een afwijzing voor<br />
doorstroom naar fase 3. Verder wordt het formulier gebruikt voor het vastleggen van afspraken over<br />
externe bemiddeling. Bij BBT militairen wordt dit formulier alleen gebruikt bij externe bemiddeling.<br />
Wat is een loopbaangesprek<br />
Een loopbaangesprek is een gesprek tussen de militair (man/vrouw) en zijn loopbaanbegeleider over de<br />
loopbaan van de militair. Het gesprek dient om de militair te informeren, adviseren en ondersteunen bij<br />
het vormgeven van zijn loopbaan. Dat kan gaan om verbreding of juist verdieping van de loopbaan<br />
(horizontale ontwikkeling) of om functioneren op een hoger niveau (verticale ontwikkeling).<br />
Het loopbaangesprek gaat over de toekomst. Hoe ziet de militair het vervolg van zijn loopbaan, binnen of<br />
buiten Defensie Welke mogelijkheden zijn er, uitgaande van de wensen en de capaciteiten van de<br />
militair Welke ontwikkeling moet de militair nog doormaken om zichzelf geschikt te maken<br />
Het loopbaangesprek richt zich niet op het functioneren in de functie die de militair op dit moment vervult.<br />
Daarvoor is het functioneringsgesprek, dat de militair jaarlijks heeft met zijn functionele chef. De<br />
afspraken uit het functioneringsgesprek zijn wel input voor het loopbaangesprek, zodat de<br />
loopbaanbegeleider kan zien wat t.a.v. de huidige functie met de militair is afgesproken.<br />
Militairen in loopbaanfase 2 en 3 hebben recht op minimaal één loopbaangesprek per functievervulling,<br />
met een minimum van eenmaal per drie jaar. Met militairen in fase 1 wordt minimaal één<br />
loopbaangesprek gehouden, ongeveer één jaar voor het einde van hun dienverplichting. Bij een lange<br />
dienverplichting start de loopbaanbegeleiding halverwege de dienverplichting. In alle gevallen geldt dat er<br />
vaker of eerder een loopbaangesprek kan plaatsvinden dan hierboven beschreven, als de militair of de<br />
organisatie daar behoefte aan heeft.<br />
Input voor het loopbaangesprek zijn o.a.:<br />
- het vorige POP,<br />
- de afspraken uit het functioneringsgesprek (alleen het externe deel van het<br />
functioneringsgesprekformulier),<br />
- het elektronische portfolio van de militair (indien beschikbaar),<br />
- de belangstellingsregistratie van de militair<br />
- het functiebestand van de hele defensieorganisatie, op basis van de arbeidsplaatsenbank,<br />
- overige informatie over functiegebieden, (defensiebrede) loopbaanpaden en<br />
loopbaanmogelijkheden die de loopbaanbegeleider heeft verzameld.<br />
Het kan voorkomen dat een militair behoefte heeft aan ondersteuning bij het loopbaangesprek,<br />
bijvoorbeeld omdat hij zich onzeker voelt. In dat geval geeft hij dit vooraf aan bij de loopbaanbegeleider.<br />
Hij kan zich bij het loopbaangesprek laten vergezellen door een derde uit zijn directe (werk)omgeving. Dit<br />
hoeft geen defensiemedewerker te zijn.<br />
Wat houdt het Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) in<br />
Het POP is het defensiebrede format voor het vastleggen van de uitkomsten van het loopbaangesprek.<br />
Na het loopbaangesprek stelt de loopbaanbegeleider een concept POP op, in overeenstemming met<br />
hetgeen is besproken. Hij legt dit voor aan de militair om te checken of de uitkomsten juist en volledig zijn<br />
weergegeven. Zonodig wordt het concept daarna aangepast.<br />
De uitkomsten van het loopbaangesprek bestaan uit de volgende vaste onderdelen:<br />
- evaluatie en stand van zaken POP (indien er uit een vorig loopbaangesprek al een POP is voor<br />
de militair),<br />
11
Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />
Ministerie van Defensie<br />
CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />
- verkenning van de loopbaanwensen en loopbaanmogelijkheden,<br />
- loopbaandoelen en te ontwikkelen gebieden,<br />
- ontwikkelafspraken voor het vervolg van de loopbaan.<br />
Ook wordt er een plandatum voor het volgende loopbaangesprek vastgelegd. Verder is er ruimte voor<br />
aantekeningen.<br />
BELANGRIJK. Loopbaanbegeleiding is maatwerk. Het is niet verplicht alle punten van het POP in te<br />
vullen! Dat is afhankelijk van de uitkomsten van het loopbaangesprek. Het is zelfs denkbaar dat<br />
loopbaanbegeleider en militair samen besluiten voor de komende periode geen afspraken te maken. In<br />
dat geval wordt dat vermeld in het POP.<br />
De afspraken in het POP zijn afspraken tussen de Defensieorganisatie en de militair, ze kunnen dus ook<br />
niet eenzijdig worden gewijzigd door de organisatie of de militair. Afspraak is afspraak! Het is dus erg<br />
belangrijk dat de afspraken goed doordacht worden gemaakt. De loopbaandoelen en ontwikkelafspraken<br />
(punt 5) moeten zinvol zijn èn uitvoerbaar. Bijvoorbeeld: is er plaats bij een bepaalde opleiding in de<br />
voorgestelde periode. De loopbaandoelen en ontwikkelafspraken in het concept POP worden getoetst<br />
door alle betrokkenen partijen. Wie deze partijen zijn, is afhankelijk van de ontwikkelafspraken. Deze<br />
afstemming vooraf is heel belangrijk om zeker te stellen dat de afspraken die worden vastgesteld, goede<br />
en uitvoerbare afspraken zijn. Zijn de afspraken eenmaal akkoord bevonden, dan ondertekenen de<br />
militair, de loopbaanbegeleider en de organisatie het POP daarna voor akkoord. Mocht uit de toetsing<br />
blijken, dat een loopbaandoel of ontwikkelafspraak niet zinvol of uitvoerbaar is, dan volgt overleg met de<br />
militair over een alternatief.<br />
Eenmaal gemaakte afspraken staan vast. Ook bij functiewisseling blijven de gemaakte afspraken van<br />
kracht. Is het om een bepaalde reden toch noodzakelijk een afspraak achteraf aan te passen, dan vindt<br />
opnieuw een loopbaangesprek plaats en stellen loopbaanbegeleider en militair een nieuw POP op. Kan<br />
een afspraak niet worden uitgevoerd vanwege zwaarwegend dienstbelang, dan krijgt de militair binnen<br />
één jaar nadat duidelijk wordt dat de oorspronkelijke afspraak niet wordt uitgevoerd, een gelijkwaardig<br />
alternatief aangeboden door het OPCO. Kan een afspraak niet worden uitgevoerd vanwege redenen van<br />
de militair, dan wordt gezamenlijk gezocht naar een passende alternatieve oplossing. Ook het nieuwe<br />
POP wordt getoetst voordat het wordt vastgesteld. Als de organisatie herhaaldelijk afspraken niet nakomt<br />
en geen alternatieven heeft aangeboden, ook niet na verzoek van de militair, kan de militair zich wenden<br />
tot de Toetsingscommissie Uitvoering POP. Dit is een defensiebrede commissie, die op verzoek advies<br />
geeft over mogelijke oplossingen. Een advies van de commissie is niet bindend. De commissie kan ook<br />
advies geven als de militair en het OPCO geen oplossing vinden, in het geval dat de militair een afspraak<br />
niet kan uitvoeren.<br />
De concreet te nemen acties om de POP afspraken uit te voeren, worden vermeld in het actieplan dat<br />
onderdeel is van het POP.<br />
De militair en de loopbaanbegeleider, namens de commandant van het OPCO, bewaken beiden de<br />
uitvoering van de gemaakte POP afspraken. De militair let erop dat de afspraken waar hij zicht op heeft<br />
worden uitgevoerd door hemzelf en de andere betrokkenen (bijv. dat hij zoals afgesproken bepaalde<br />
werkzaamheden krijgt toebedeeld, waarmee hij ervaring in leidinggeven kan opdoen). De militair is zelf<br />
verantwoordelijk voor het uitvoeren van zijn aandeel in het POP. Het is immers zíjn POP. De<br />
loopbaanbegeleider let erop dat de afspraken die elders in de organisatie (binnen en buiten het OPCO) in<br />
gang gezet moeten worden, worden uitgevoerd. De voortgang van de uitvoering is ook<br />
gespreksonderwerp tijdens alle functioneringsgesprekken daarna. Het gaat dan met name om die POP<br />
afspraken waar de functionele chef mee te maken heeft, door het beschikbaar stellen van tijd of<br />
faciliteiten, of waarop de functionele chef invloed kan uitoefenen. Een functioneringsgesprek kan<br />
aanleiding zijn voor het aanvragen van een vervroegd of extra loopbaangesprek met de<br />
loopbaanbegeleider.<br />
Gebruik van het POP bij een afwijzing voor doorstroom naar fase 3<br />
Een militair krijgt een loopbaangesprek met zijn loopbaanbegeleider als hij is afgewezen voor een<br />
aanvraag tot doorstroom naar fase drie (op zijn eigen initiatief of op initiatief van de organisatie). In dat<br />
gesprek bespreekt de loopbaanbegeleider met hem de reden van de afwijzing en de mogelijkheden om in<br />
12
Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />
Ministerie van Defensie<br />
CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />
de toekomst alsnog door te stromen. De militair krijgt advies over aspecten waarop hij zich eerst verder<br />
moet ontwikkelen. Ontwikkelafspraken die hieruit voortvloeien, worden vastgelegd in een POP.<br />
Gebruik van het POP bij externe bemiddeling<br />
In het loopbaangesprek kan aan de orde komen dat de medewerker op termijn buiten defensie zijn<br />
loopbaan wil voortzetten. Als dit nog niet concreet is besloten, maar betrokkene wil zich wel hierop<br />
oriënteren en zijn doelen en ontwikkelafspraken hierop richten, kan de loopbaanbegeleider het<br />
Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD) inschakelen als expertisecentrum.<br />
Het DC EBD heeft kennis van de arbeidsmarkt (ontwikkelingen) en over de gevraagde profielen.<br />
Als het besluit definitief is en de ontslagdatum is bepaald, draagt de loopbaanbegeleider de begeleiding<br />
van de medewerker 1 jaar voor genoemde datum over aan het DC EBD, die de begeleiding overneemt<br />
en de bemiddeling bij het vinden van een nieuwe baan buiten defensie invult. Het POP gaat hierbij over<br />
naar de EBD counselor, omdat de gemaakte afspraken ook in de fase van externe bemiddeling nog<br />
steeds geldig blijven. Het DC EBD start het traject met een intakegesprek. Hieruit volgt een concreet plan<br />
gericht op het vinden van een andere baan na ontslag bij Defensie. Dit plan omvat alle activiteiten die<br />
nodig zijn om met een gerede kans tot een andere baan te komen en de faciliteiten in tijd en geld die<br />
hiervoor nodig zijn. Eén en ander wordt vastgelegd in een POP, dat wordt getekend door de commandant<br />
van het OPCO of zijn gemandateerde.<br />
Puntsgewijze toelichting<br />
1. Algemene gegevens<br />
In dit punt staan algemene gegevens vermeld. Vul hier de datum van het loopbaangesprek in en of het<br />
een regulier gesprek is, een extra gesprek of een gesprek na een afwijzing voor doorstroom naar fase 3.<br />
Een regulier gesprek is een gepland gesprek volgens de uitgangspunten van het FPS:<br />
- in loopbaanfase 1: één jaar voor einde dienverplichting,<br />
- in loopbaanfasen 2 en 3: één keer per functievervulling<br />
Extra gesprekken worden naar behoefte gehouden.<br />
Heeft er een second opinion plaatsgevonden (zie de toelichting bij punt 5), vul dan hier de datum in.<br />
De overige gegevens komen uit PeopleSoft.<br />
2. Persoonsgegevens<br />
Vul hier in wie de loopbaanbegeleider is van de militair. Bij externe bemiddeling invullen wie de counselor<br />
van het Dienstencentrum Externe Bemiddeling Defensiepersoneel (DC EBD) is. De overige gegevens<br />
komen uit PeopleSoft.<br />
3. Evaluatie en stand van zaken persoonlijk ontwikkelplan<br />
Als de militair al beschikt over een POP uit een vorig loopbaangesprek, leg dan hier zo concreet mogelijk<br />
vast wat de stand van zaken is van de uitvoering van dat POP. Leg ook vast hoe het loopt en of de<br />
inhoud nog klopt.<br />
4. Verkenning loopbaanwensen en loopbaanmogelijkheden<br />
In het loopbaangesprek geeft de militair aan wat zijn ideeën zijn over het vervolg van zijn loopbaan,<br />
binnen of buiten Defensie. Hij heeft zich vooraf een beeld gevormd over zichzelf: wie ben ik, wat wil ik en<br />
wat kan ik Hij baseert zich o.a. op functioneringsgesprekken, eerdere loopbaangesprekken, zijn<br />
elektronisch portfolio, zijn Training Portfoliovaardigheden (als hij die heeft gevolgd) en de<br />
Arbeidsplaatsenbank.<br />
De loopbaanbegeleider heeft zich vooraf georiënteerd op de loopbaanmogelijkheden van de militair, op<br />
basis van de beschikbare gegevens over de militair en informatie over functiegebieden, loopbaanpaden,<br />
doorstroom ruimte e.d. binnen Defensie. De loopbaanbegeleider heeft inzicht in de gegevens over de<br />
militair in PeopleSoft en zijn (digitale) personeelsdossier, waaronder het externe deel van zijn<br />
functioneringsgespreksformulier(en). Ook heeft hij inzicht in de belangstellingregistratie(s) van de militair.<br />
Als aanvulling kan de militair hem toegang geven tot een deel van zijn elektronisch portfolio.<br />
13
Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />
Ministerie van Defensie<br />
CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />
Samen verkennen zij de mogelijkheden die er zijn voor de verdere loopbaanontwikkeling van de militair,<br />
gezien zijn wensen en capaciteiten en gezien de mogelijkheden die de organisatie te bieden heeft. Op<br />
basis hiervan adviseert de loopbaanbegeleider de medewerker over geschikte stappen.<br />
Relevante vragen zijn o.a.:<br />
- welke invloed heeft de levensfase van de militair<br />
- wat zijn de wensen en mogelijkheden binnen het huidige loopbaanpad of functiegebied<br />
- als daar aanleiding toe is: wat zijn de wensen en mogelijkheden in een ander loopbaanpad of<br />
functiegebied dan het huidige<br />
- bij militairen in fase 1: wil de militair na afloop van de dienverplichting zijn loopbaan binnen of<br />
buiten Defensie vervolgen<br />
- bij militairen in fase 2: hoe liggen de kansen op doorstroom naar fase 3 (inschatting) Welke<br />
eisen gelden daarvoor Kan de militair daar op termijn aan voldoen<br />
- bij militairen in fase 2 en 3: wil de militair zijn loopbaan binnen of buiten Defensie vervolgen<br />
Vul bij dit punt zo concreet mogelijk de uitkomsten van die verkenning in: waar wordt de ontwikkeling van<br />
de militair op gericht en welke stappen zijn daarvoor nodig Deze uitkomsten zijn de basis voor de<br />
uitwerking in punt 5 “Loopbaandoelen en ontwikkelafspraken”. Vul ook in wat de achterliggende redenen<br />
zijn voor deze uitkomsten. Later kan het belangrijk zijn te weten wat de achterliggende redenen waren.<br />
Bijvoorbeeld: de wens van een militair om na een aantal uitzendingen niet te ver van huis te worden<br />
geplaatst, omdat hij een gezin heeft met jonge kinderen. Enkele jaren later is wellicht juist iets anders<br />
belangrijk voor hem, zoals verbreding in zijn ontwikkeling.<br />
Als de militair vóór het loopbaangesprek al een belangstellingsregistratie had ingediend, wordt deze<br />
besproken tijdens het loopbaangesprek en eventueel aangepast in lijn met de uitkomsten van de<br />
verkenning. Als de militair nog geen belangstellingsregistratie heeft ingediend, bespreken militair en<br />
loopbaanbegeleider samen welke belangstelling de militair het beste kan laten registreren. Vul in het POP<br />
in of de belangstellingsregistratie inderdaad is doorgesproken of ingevoerd tijdens het loopbaangesprek.<br />
Staat de loopbaanbegeleider achter deze belangstellingsregistratie, dan geeft hij een positief advies af.<br />
Zo nodig er vindt een tweede loopbaangesprek plaats nadat de militair zich een beter beeld over zichzelf<br />
heeft gevormd. Er zijn via Intranet / Selfservice of via de loopbaanbegeleider tests ter beschikking, die de<br />
militair kunnen helpen de benodigde informatie te verzamelen. Ook de Training Portfoliovaardigheden is<br />
een goed hulpmiddel. Indien nodig kan de loopbaanbegeleider de medewerker aanmelden bij bureau<br />
Psychologisch Advies & Selectie van het Commando DienstenCentra (CDC / PAS) voor een verdere<br />
verkenning van “wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik”. Het concept POP wordt in dat geval pas na het<br />
tweede loopbaangesprek ingevuld.<br />
5. Loopbaandoelen en ontwikkelafspraken<br />
Vul bij dit punt eerst in wat de afgesproken loopbaandoelen zijn van de militair, op korte termijn (1-3 jaar,<br />
d.w.z. bij de volgende functievervulling) en op lange termijn (3-5 jaar). De loopbaandoelen kunnen te<br />
maken hebben met functiegebied, functieniveau, doorstroom/uitstroom en dergelijke. Bijvoorbeeld: een<br />
overstap maken naar een ander functiegebied met meer doorstroommogelijkheden. Bepaal bij voorkeur<br />
meer dan één loopbaandoel, om meer mogelijkheden open te houden voor de toekomst. Per termijn zijn<br />
er twee loopbaandoelen mogelijk.<br />
Geef daarna bij elk loopbaandoel aan op welke gebieden de militair zich eerst verder moet ontwikkelen<br />
om de loopbaandoelen te kunnen bereiken: kennis en/of ervaring en/of competenties. Voor competenties<br />
zie het Competentiewoordenboek Defensie. Als er geen ontwikkeling nodig is voor een bepaald<br />
loopbaandoel, vul dan geen gebied(en) in.<br />
Vul daarna per te ontwikkelen gebied in welke concrete ontwikkelafspraken de loopbaanbegeleider en<br />
militair voorstellen om die ontwikkeling te realiseren. Het kan gaan om afspraken over het opdoen van<br />
ervaring, een opleiding, cursus of training of persoonlijke ontwikkeling. Bij opleidingen kan wellicht<br />
gebruik gemaakt worden van een verkort studietraject en/of een EVC-procedure. Een combinatie van<br />
afspraken is mogelijk. De afspraken kunnen divers van aard zijn, afhankelijk van de situatie. Het is niet<br />
verplicht bij elk loopbaandoel ontwikkelafspraken in te vullen!<br />
14
Toelichting bij Persoonlijk Ontwikkelplan<br />
Ministerie van Defensie<br />
CONCEPT <strong>28</strong>-<strong>10</strong>-<strong>2009</strong><br />
De ontwikkelafspraken die hier worden genoteerd kunnen gericht zijn op interne doorstroom of externe<br />
doorstroom:<br />
- als de begeleiding in handen is van de loopbaanbegeleider, worden hier vooral afspraken<br />
genoteerd die gericht zijn op interne doorstroom. Maar er kunnen ook ontwikkelafspraken<br />
worden genoteerd die alvast gericht zijn op externe doorstroom in de toekomst. In dat geval<br />
wordt het DC EBD betrokken voor advies over de te maken afspraken;<br />
- als de begeleiding in handen is van de counselor van het DC EBD zijn de ontwikkelafspraken<br />
die hier komen te staan gericht op het vervolg van de loopbaan buiten Defensie.<br />
Als de militair en de loopbaanbegeleider het niet eens worden over de te maken conceptafspraken over<br />
loopbaandoelen en ontwikkelafspraken, kan de militair en/of de loopbaanbegeleider een advies (second<br />
opinion) vragen aan een andere loopbaanbegeleider binnen het OPCO.<br />
6. Aantekeningen<br />
Ruimte voor het vermelden van zaken die niet elders al zijn vermeld en die loopbaanbegeleider en militair<br />
toch relevant vinden om te noteren. Bijvoorbeeld: de aanwezigheid van een derde persoon bij het<br />
loopbaangesprek, of een verschil in opvatting tussen loopbaanbegeleider en medewerker. Als er sprake<br />
is geweest van een second opinion door een andere loopbaanbegeleider, wordt de naam van die<br />
functionaris vermeld. Ook de reden van de second opinion en de uitkomst worden vermeld.<br />
7. Vervolg begeleiding<br />
Vul hier een plandatum in voor het volgende reguliere loopbaangesprek. Deze datum dient alleen voor<br />
planningsdoeleinden en kan door veranderende omstandigheden later wijzigen. Standaard is drie jaar na<br />
het huidige loopbaangesprek. Loopbaanbegeleider en militair kunnen in overleg ook besluiten tot een<br />
kortere of langere termijn. De daadwerkelijke datum wordt tegen die tijd in overleg gekozen.<br />
Spreken militair en loopbaanbegeleider een concrete datum af voor een vervolggesprek n.a.v. het eerste<br />
loopbaangesprek, vul dan deze datum in het daarvoor bedoelde veld in.<br />
Of vul in dat het loopbaangesprek aanleiding is de begeleiding van de militair over te dragen aan het DC<br />
EBD.<br />
8. Actieplan uitvoering afspraken persoonlijk ontwikkelplan<br />
In het actieplan worden de concrete actiepunten vermeld voor het uitvoeren van de POP afspraken in<br />
punt 5. Per actiepunt worden de actienemers, de startdatum en de geschatte datum voltooiing vermeld.<br />
Dit actieplan helpt bij het uitvoeren van het POP en het bewaken van de voortgang. Voor het bewaken<br />
van de voortgang zijn de militair zelf en zijn loopbaanbegeleider verantwoordelijk. Maar ook de<br />
functionele chef heeft een verantwoordelijkheid, o.a. door het bespreken van de voortgang in de<br />
functioneringsgesprekken. Aan de actiepunten in het actieplan kunnen geen aanspraken worden<br />
ontleend, aan de POP afspraken in punt 5 wel: afspraak is afspraak! (concept AMAR artikel <strong>28</strong>a lid 7).<br />
9. Ondertekening afspraken voor akkoord<br />
Het POP wordt ondertekend door de militair, zijn loopbaanbegeleider en de commandant van het<br />
commando waar hij is ingedeeld of zijn gemandateerde (conform concept artikel 3: 27 lid 5 van<br />
ministeriele regeling …..). De ondertekening vindt plaats nadat de afspraken in het concept POP door alle<br />
betrokken partijen zijn getoetst op zinvolheid en uitvoerbaarheid. Onder andere is dat de leidinggevende<br />
van de militair, voor zover deze te maken krijgt met de uitvoering van de afspraken. De handtekening van<br />
de loopbaanbegeleider toont zijn betrokkenheid bij het POP.<br />
Als de militair en de organisatie het onverhoopt niet eens worden over de te maken afspraken in het<br />
POP, ondanks een second opinion door een andere loopbaanbegeleider, wordt het POP niet<br />
ondertekend. Loopbaanbegeleider en militair kunnen dan besluiten vervroegd een vervolg<br />
loopbaangesprek te plannen.<br />
15
Georganiseerd overleg sector Defensie<br />
(SOD)<br />
email 04-03-20<strong>10</strong><br />
briefnummer SOD/<strong>10</strong>.00148<br />
zaaknummer ZD.003.1<br />
status Behandel X Informatie<br />
Pieptermijn<br />
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
Rechtspositie<br />
Voorzitter en leden van de<br />
sectorcommissie Defensie<br />
Bezoekadres:<br />
Binckhorstlaan 135<br />
Postadres:<br />
Postbus 20703<br />
2500 ES Den Haag<br />
MPC 58 L<br />
www.defensie.nl<br />
Contactpersoon<br />
Lkol mr. J.F. Stinissen<br />
Beleidsadviseur<br />
T 070 – 3396612<br />
F 070 - 3397012<br />
JF.Stinissen@mindef.nl<br />
Datum 4 maart 20<strong>10</strong><br />
Betreft Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS<br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />
Door tussenkomst<br />
de secretaris SOD<br />
Bij beantwoording datum,<br />
onze referentie en betreft<br />
vermelden.<br />
Hierbij bied ik u ter kennisneming aan de nota Aanwijzing toepassing<br />
overgangsbeleid FPS aan de directeuren personeel van de operationele<br />
commando’s.<br />
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,<br />
voor deze<br />
DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL,<br />
w.g.<br />
J.G.A. Leijh<br />
Luitenant-generaal<br />
Pagina 1 van 1<br />
Br03003 Aanwijzing toepas overgang FPS 79<strong>28</strong>
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
rechtspositie<br />
Zie verzendlijst<br />
Binckhorstlaan 135<br />
2516 BA Den Haag<br />
MPC 58 L<br />
Postbus 20703<br />
2500 ES Den Haag<br />
Nederland<br />
www.defensie.nl<br />
Contactpersoon<br />
Lkol mr. J.F. Stinissen<br />
Beleidsadviseur<br />
T +31 (0)70 339 66 12<br />
MDTN *06 580 6612<br />
JF.Stinissen@mindef.nl<br />
Datum<br />
4 maart 20<strong>10</strong><br />
Aanwijzing toepassing overgangsbeleid FPS<br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />
Bij beantwoording datum,<br />
onze referentie en betreft<br />
vermelden.<br />
1. Mij is gebleken dat in een aantal gevallen het overgangsbeleid, dat geldt<br />
vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar in het<br />
kader van de invoering van FPS, onjuist is toegepast. Met deze nota geef ik<br />
aan om welke soort gevallen het gaat en welke maatregelen dienen te worden<br />
genomen.<br />
2. Het overgangsbeleid is beschreven in de artikelen 154 t/m 154k van het<br />
Amar, in de nota Uitvoeringsaangelegenheden invoering flexibel<br />
personeelsysteem, nr. P/2007033713, van 13 december 2007, en in de nota<br />
Voorlopige voorziening overgang van BBT’ers naar FPS, nr. P/2008032240,<br />
van 8 december 2008, waaronder begrepen de nota Afwijking voorlopige<br />
voorziening overgang van BBT’ers naar FPS, nr. P/<strong>2009</strong>001938, van 11<br />
februari <strong>2009</strong>. Bij de onjuiste toepassing van het beleid gaat het in de eerste<br />
plaats om ten onrechte genomen besluiten tot verlenging van BBTaanstellingen<br />
ná 1 januari 2008. In de tweede plaats gaat het om militairen<br />
die definitief zijn afgewezen voor overgang naar FPS fase 3. In de derde<br />
plaats zijn er militairen met een FPS-aanstelling fase 2 ten onrechte<br />
ontslagen.<br />
3. Hierna is voor deze gevallen van onjuiste toepassing aangegeven welke<br />
maatregelen genomen dienen te worden.<br />
a. Verlengingsbesluiten. Er worden geen besluiten meer genomen tot<br />
verlenging van BBT-aanstellingen ná 1 januari 2008. In de Voorlopige<br />
voorziening van 8 december 2008, par. 9 en <strong>10</strong>, is een aantal bijzondere<br />
situaties genoemd waarin, met instemming van de militair, éénmalig het<br />
ontslagmoment maximaal 12 maanden later dan gepland kan worden<br />
vastgesteld, namelijk voor de uitvoering van reïntegratietrajecten, voor<br />
topsportmilitairen en wanneer een optimale uitvoering van de<br />
operationele kerntaken in het gedrang komt. Bovendien kan met<br />
instemming van de militair, in geval van het aanvaarden van een functie<br />
buiten Defensie, de feitelijke ontslagdatum worden vervroegd of<br />
verschoven, in lijn met de bestaande uitvoeringspraktijk bij BBTontslagaanvragen.<br />
Niettemin is gebleken dat in de praktijk, in afwijking van voorgaande, toch<br />
een aantal besluiten is genomen tot verlenging van een BBT-aanstelling<br />
Pagina 1 van 3
ná 1 januari 2008. Daarin begrepen zijn verlengingsbesluiten die al vóór 1<br />
januari 2008 zijn genomen, of waarover vóór die datum toezeggingen zijn<br />
gedaan, maar waarbij de verlenging pas ná 1 januari 2008 is ingegaan. Al<br />
deze besluiten dienen met instemming van de militair door het<br />
operationele commando alsnog te worden omgezet naar een FPSaanstelling.<br />
Voor soldaten en korporaals en overeenkomstige rangen,<br />
worden de aanstellingen omgezet naar een FPS-aanstelling in fase 2. Voor<br />
officieren en onderofficieren wordt de aanstelling omgezet in een FPSaanstelling<br />
in fase 2 of fase 3. Omzetting van de aanstellingen vindt<br />
plaats overeenkomstig par. 3 en 4 van de Voorlopige voorziening van 8<br />
december 2008 en de Afwijking voorlopige voorziening van 11 februari<br />
<strong>2009</strong>. De omzetting dient uiterlijk 15 juni 20<strong>10</strong> te zijn gerealiseerd.<br />
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
rechtspositie<br />
Datum<br />
4 maart 20<strong>10</strong><br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />
b. Afwijzing doorstroom fase 3. In een aantal gevallen zijn militairen<br />
definitief afgewezen voor overgang van FPS fase 2 naar fase 3, waarbij<br />
mogelijk onvoldoende is gekeken naar doorstroommogelijkheden. Voor<br />
deze militairen, voor zover zij nog in dienst zijn, dient het operationele<br />
commando alsnog te bezien of zij kunnen doorstromen naar fase 3.<br />
Daarbij dienen alle mogelijkheden te worden overwogen, defensiebreed<br />
en ook buiten het eigen vakgebied en dient rekening te worden gehouden<br />
met de door de militair verworven kwalificaties en gevolgde opleidingen.<br />
De insteek is om goed inzetbaar personeel zo veel mogelijk te behouden,<br />
waar ook binnen Defensie. Alle militairen die het betreft worden over deze<br />
heroverweging uiterlijk 15 juni 20<strong>10</strong> geïnformeerd.<br />
De militair die bedenkingen heeft tegen de uitkomst van deze<br />
heroverweging kan binnen veertien dagen nadat de uitkomst hem is<br />
meegedeeld, zijn bedenkingen kenbaar maken bij het bevoegd gezag.<br />
Deze legt de beoordeling voor aan een toetsingscommissie. Deze<br />
commissie beziet opnieuw de mogelijkheden en bericht de militair, door<br />
tussenkomst van zijn commandant, uiterlijk 1 augustus 20<strong>10</strong>. Het<br />
bevoegd gezag neemt een nieuw, definitief besluit waartegen bezwaar en<br />
beroep openstaat.<br />
De toetsingscommissie valt onder verantwoordelijkheid van de HDP en<br />
bestaat uit een vertegenwoordiger van de Directie Personeelsbeleid van<br />
de HDP, een vertegenwoordiger van de Centrales van<br />
Overheidspersoneel, een vertegenwoordiger van de centrale P&O-staf van<br />
het operationeel commando waarbij de militair is ingedeeld en, op ad hoc<br />
basis, vertegenwoordigers van de centrale P&O-staven van de<br />
operationele commando’s waar de militair zijn loopbaan zou willen<br />
voortzetten.<br />
Indien de heroverweging uiteindelijk niet leidt tot doorstroom naar fase 3,<br />
zal de militair worden aangemeld bij het dienstencentrum Externe<br />
Bemiddeling Defensie voor begeleiding bij de overgang naar een<br />
betrekking op de civiele arbeidsmarkt. Pas na inwerkingtreding van het<br />
wijzigingsbesluit Amar zal de militair, die de voor zijn categorie geldende<br />
maximumleeftijd heeft bereikt of overschreden, kunnen worden<br />
ontslagen. De ontslagdatum zal liggen minimaal 12 maanden, maar<br />
uiterlijk 18 maanden, ná inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar.<br />
Pagina 2 van 3<br />
By03007 Aanwijz toepas. overgang FPS 79<strong>28</strong>
c. Ontslagbesluiten. Vóór inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar is<br />
er nog geen formele grond om militairen met een FPS-aanstelling te<br />
ontslaan vanwege het bereiken of overschrijden van een bepaalde leeftijd.<br />
Desondanks is dat wel in een beperkt aantal gevallen gebeurd. Voor zover<br />
die besluiten, waarvan de bezwaartermijn nog niet is verlopen of ten<br />
aanzien waarvan een bezwaarprocedure loopt, niet al zijn ingetrokken<br />
dient dat alsnog te gebeuren. Onterecht ontslagen militairen die de<br />
organisatie al hebben verlaten en die een ontslaguitkering ontvangen,<br />
zullen door het operationele commando uiterlijk 1 april 20<strong>10</strong> worden<br />
benaderd voor een mogelijke (tijdelijke) terugkeer als militair bij<br />
Defensie.<br />
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
rechtspositie<br />
Datum<br />
4 maart 20<strong>10</strong><br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />
Ook voor deze terugkerende militair zal het operationele commando, in<br />
overleg met hem, alsnog moeten bezien of hij kan worden behouden en<br />
kan doorstromen naar fase 3, binnen of buiten het eigen operationele<br />
commando, binnen of buiten het eigen vakgebied. De militair krijgt hier<br />
uiterlijk 1 mei 20<strong>10</strong> uitsluitsel over. Ook hier is er de mogelijkheid dat de<br />
militair bedenkingen uit en een nieuwe heroverweging wordt gedaan door<br />
de toetsingscommissie, zoals hierboven beschreven in punt 3.b.<br />
Indien de heroverweging niet leidt tot een positief doorstroombesluit zal<br />
de militair worden aangemeld bij het dienstencentrum Externe<br />
Bemiddeling Defensie. Ook hier geldt dat de militair pas na<br />
inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit Amar kan worden ontslagen, na<br />
minimaal 12 maanden, maar uiterlijk 18 maanden, zoals beschreven in<br />
punt 3.b van deze nota.<br />
4. Deze aanwijzing treedt per direct in werking. Er dient voor te worden gezorgd<br />
dat de maatregelen uiterlijk 1 augustus 20<strong>10</strong> zijn uitgevoerd. Daarna zal ook<br />
de in punt 3 van deze nota genoemde toetsingscommissie ophouden te<br />
bestaan. Deze commissie heeft geen permanente status. Over de coördinatie<br />
van de uitvoering van deze nota nemen medewerkers van de HDP contact op<br />
met uw directie.<br />
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE<br />
voor deze<br />
DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL<br />
w.g.<br />
J.G.A. Leijh<br />
Luitenant-generaal<br />
Pagina 3 van 3<br />
By03007 Aanwijz toepas. overgang FPS 79<strong>28</strong>
Hoofddirectie Personeel<br />
Directie Personeelsbeleid<br />
Afdeling Personeelsbeleid en<br />
Rechtspositie<br />
Datum<br />
4 maart 20<strong>10</strong><br />
Onze referentie<br />
BS/20<strong>10</strong>0079<strong>28</strong><br />
Contactpersoon<br />
Lkol mr J.F. Stinissen<br />
Aan<br />
CZSK/Plv Directeur Operationele Ondersteuning<br />
Gebouw Admiraliteit/Kamer B6.07<br />
MPC <strong>10</strong>A<br />
Postbus <strong>10</strong>000<br />
1780 CA Den Helder<br />
Clas/C-Persco<br />
BHH/Kamer E215<br />
MPC 58A<br />
Postbus 90701<br />
2509 LV Den Haag<br />
Directeur P&O CLSK<br />
MPC 92A<br />
Postbus 8762<br />
4820 BB Breda<br />
I.a.a.<br />
DP&O BS<br />
BHH/Kamer D2<strong>10</strong><br />
MPC 58L<br />
Binckhorstlaan 135<br />
2516 BA Den Haag<br />
CDC/DP&O<br />
BHH/Kamer A115<br />
MPC 58L<br />
Binckhorstlaan 135<br />
2516 BA Den Haag<br />
DP&O DMO<br />
Fredkaz/Geb 35/Kamer G141<br />
MPC 58A<br />
Postbus 90822<br />
2509 LV Den Haag<br />
Directeur Dienstencentrum Human Resources<br />
MPC 39R<br />
Postbus 295<br />
7500 AG Enschede<br />
Pagina 1 van 1