NJB-1440
NJB-1440
NJB-1440
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Rechtspraak<br />
2078<br />
17 oktober 2014, nr. 14/02332<br />
(Mrs. Schaap, Koopman en Groeneveld)<br />
ECLI:NL:HR:2014:2983<br />
Jurisdictiegeschil. De Afdeling is bevoegd<br />
met betrekking tot beschikkingen die zijn<br />
genomen op grond van het Tijdelijk besluit<br />
tegemoetkoming buitengewone uitgaven<br />
(TBU). Aangezien de toekenning van de<br />
tegemoetkoming niet kan worden aangemerkt<br />
als heffing van belasting, is het TBU<br />
geen belastingwet in de zin van art. 2 lid 1<br />
letter a AWR; evenmin is in het TBU de AWR<br />
van overeenkomstige toepassing verklaard.<br />
De beschikking TBU is wel een besluit in de<br />
zin van art. 1:3 lid 1 Awb.<br />
(Wet RO art. 77; AWR art. 2, 26; Awb art. 1:3)<br />
Hoge Raad, onder meer:<br />
‘2 Beoordeling van het jurisdictiegeschil<br />
2.1. Tussen het Hof en de Afdeling is een<br />
geschil gerezen over de bevoegdheid het<br />
hoger beroep te behandelen in de in de aanhef<br />
van dit arrest vermelde procedure. Ingevolge<br />
artikel 77, lid 1, aanhef en letter d, van<br />
de Wet op de rechterlijke organisatie dient de<br />
Hoge Raad te beslissen of het Hof dan wel de<br />
Afdeling bevoegd is.<br />
2.2. Het onderhavige jurisdictiegeschil ziet op<br />
een tegemoetkoming die de Inspecteur bij<br />
beschikking heeft vastgesteld op de voet van<br />
artikel 2, lid 4, van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming<br />
buitengewone uitgaven (Besluit<br />
van 29 maart 2004, Stb. 2004, 152; hierna:<br />
TBU).<br />
2.3. Het Hof heeft zich op het standpunt<br />
gesteld dat de in artikel 2, lid 4, TBU bedoelde<br />
beschikking (hierna: de beschikking TBU)<br />
geen belastingaanslag of voor bezwaar vatbare<br />
beschikking in de zin van artikel 26 AWR<br />
is. Dit betekent dat de algemene bestuursrechter<br />
op de voet van artikel 8:1 Awb<br />
bevoegd is van het geschil omtrent de<br />
beschikking TBU kennis te nemen. Ingevolge<br />
artikel 27h AWR (thans: artikel 8:105 Awb en<br />
de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling<br />
bestuursrechtspraak) kan daarom geen<br />
hoger beroep bij het Hof worden ingesteld,<br />
aldus nog steeds het Hof.<br />
2.4.1. Ingevolge het TBU heeft een belastingplichtige<br />
aanspraak op een financiële tegemoetkoming<br />
indien bij de vaststelling van de<br />
aanslag inkomstenbelasting over het voorafgaande<br />
kalenderjaar buitengewone uitgaven<br />
in aanmerking zijn genomen, maar dit als<br />
gevolg van een laag inkomen niet of niet volledig<br />
heeft geleid tot een belastingvermindering.<br />
De rijksbelastingdienst is belast met de<br />
uitvoering van het TBU. De tegemoetkomingen<br />
komen ten laste van de begroting van<br />
het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn<br />
en Sport (VWS). De toekenning van deze tegemoetkoming<br />
kan niet worden aangemerkt<br />
als heffing van belasting. Het TBU is daarom<br />
geen belastingwet in de zin van artikel 2, lid<br />
1, letter a, AWR. Het TBU bevat verder geen<br />
bepaling waarin de AWR van overeenkomstige<br />
toepassing wordt verklaard. De beschikking<br />
TBU is als gevolg daarvan niet aan te<br />
merken als een ingevolge de belastingwet<br />
genomen voor bezwaar vatbare beschikking<br />
als bedoeld in artikel 26, lid 1, aanhef en letter<br />
b, AWR. Het is evenmin een belastingaanslag<br />
in de zin van letter a van die bepaling.<br />
2.4.2. Gelet op hetgeen in onderdeel 2.4.1 is<br />
overwogen staat tegen de beschikking TBU<br />
geen beroep open bij de belastingrechter. Het<br />
Hof heeft zich daarom terecht onbevoegd<br />
verklaard om het onderhavige hoger beroep<br />
in behandeling te nemen.<br />
2.4.3. Aangezien de beschikking TBU wel is<br />
aan te merken als een besluit in de zin van<br />
artikel 1:3, lid 1, Awb, staat tegen het onderhavige<br />
besluit op het daartegen gerichte<br />
bezwaar ingevolge artikel 8:1, lid 1, in verbinding<br />
met artikel 7:1, lid 1, Awb beroep open<br />
bij de algemene bestuursrechter. Aangezien<br />
de wet voor het hoger beroep in geschillen<br />
over een beschikking op grond van het TBU<br />
geen ander college als bevoegde hogerberoepsrechter<br />
aanwijst, brengt dit mee dat in<br />
dergelijke geschillen de Afdeling de bevoegde<br />
rechter in hoger beroep is.’<br />
Raad van State<br />
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.<br />
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam<br />
bij de directie bestuursrechtspraak van de<br />
Raad van State. Volledige versies van deze<br />
uitspraken zijn te vinden op www.raadvanstate.nl.<br />
2079<br />
22 oktober 2014, nr. 201307908/1/A3<br />
(Mrs. Van der Beek-Gillessen, Vermeulen,<br />
Wissels)<br />
ECLI:NL:RVS:2014:3770<br />
Verbod op alcoholverkoop bij benzinestations<br />
niet discriminerend.<br />
(IVBPR art. 26; EVRM art. 14; 12e EVRM-Protocol<br />
art. 1; Drank- en Horecawet (DHW) art. 22)<br />
Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante]<br />
vs. de uitspraak van Rechtbank<br />
Noord-Nederland van 18 juli 2013 in zaak<br />
nr. 12/768 in het geding tussen: [appellante]<br />
en de Minister van Volksgezondheid,<br />
Welzijn en Sport.<br />
(…)<br />
2. De minister heeft [appellante] de in<br />
bezwaar gehandhaafde boete opgelegd<br />
wegens overtreding van artikel 22, eerste lid,<br />
aanhef en onder a, van de DHW, nadat een<br />
controleambtenaar op 24 november 2011<br />
had vastgesteld dat in de vestiging van<br />
[appellante] aan de [locatie] te [plaats] (hierna:<br />
het tankstation) bedrijfsmatig of anders<br />
dan om niet alcoholhoudende drank werd<br />
verstrekt in een winkel die aan een benzinestation<br />
is verbonden.<br />
(…)<br />
4. [appellante] heeft aangevoerd dat het verbod<br />
om bij benzinestations alcoholhoudende<br />
dranken te verkopen, nu verkoop van deze<br />
dranken wel is toegestaan in wegrestaurants<br />
en supermarkten, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel<br />
zoals neergelegd in artikel 14<br />
van het EVRM, artikel 1, eerste lid, van het<br />
Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26<br />
van het IVBPR, en daarom buiten toepassing<br />
dient te blijven. (…)<br />
(…)<br />
4.4. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis<br />
van de wijziging van de DHW (Kamerstukken<br />
II 1997/98, 25969, 3, p. 1-12) is de centrale<br />
doelstelling van het alcoholmatigingsbeleid<br />
de preventie van gezondheidsrisico’s en<br />
maatschappelijke problemen die voortvloeien<br />
uit het gebruik van alcohol. Overwegingen<br />
van volksgezondheid, jeugdbescherming, verkeersveiligheid,<br />
criminaliteitspreventie en<br />
openbare orde en veiligheid staan daarbij<br />
voorop. Naar het oordeel van de Afdeling is<br />
dit een gerechtvaardigd doel.<br />
Om te komen tot alcoholmatiging en voorkoming<br />
van misbruik heeft de wetgever gekozen<br />
voor een breed scala aan maatregelen,<br />
waaronder kanalisering van de alcoholdistributie<br />
door middel van aanbodbeperkingen<br />
van alcoholhoudende dranken. Daarbij maakt<br />
de DHW onderscheid tussen bedrijven waarvoor<br />
geldt dat de verstrekking van alcohol<br />
een onmiskenbaar onderdeel is van de<br />
bedrijfsvoering, zoals horeca (inclusief wegrestaurants),<br />
bedrijven waarvoor geldt dat de<br />
alcoholverkoop een onderdeel is van hun<br />
levensmiddelenassortiment, zoals supermarkten,<br />
en andere bedrijven, waarvoor geldt<br />
dat zij geen alcoholhoudende dranken<br />
mogen verkopen, zoals benzinestations en<br />
bedrijven in de niet-levensmiddelensector.<br />
De wetgever heeft het verminderen van het<br />
aantal verkooppunten voor alcohol naar het<br />
oordeel van de Afdeling in redelijkheid een<br />
geschikt middel kunnen achten om de verkeersveiligheid,<br />
volksgezondheid en openbare<br />
orde en veiligheid te bevorderen. Zoals de<br />
2886 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 21-11-2014 – AFL. 40