09.07.2015 Views

Lab organische chemie: 4 uur per week derde graad eerste jaar

Lab organische chemie: 4 uur per week derde graad eerste jaar

Lab organische chemie: 4 uur per week derde graad eerste jaar

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

TSODERDE GRAADStudierichting: OptiekVak: TOEGEPASTE BIOLOGIEAantal lesuren <strong>per</strong> <strong>week</strong>: 1/1WW-l97194(Vervangt leerplan 94010)


2INHOUDProfiel ............................................................3Bepaling van de leerlingengroep en beginsituatie ..........................3Algemene doelstellingen ............................................. 4Leerplandoelstellingen ............................................... 4Leerinhouden ...................................................... 6Pedagogisch-didactische wenken en didactische middelen ................... 9Minimale materiële vereisten ......................................... 13Bibliografie ....................................................... 13Geïntegreerde proef ................................................ 15Evaluatie......................................................... 16


PROFIEL3De leerling die deze studierichting beëindigt is zodanig gevormd dat hij, mits een korte stage<strong>per</strong>iode, opzelfstandige wijze de volgende activiteiten kan uitoefenen:1. optische (objectieve en subjectieve) meting en analyse van de visuele functie, met behulp van despecifieke apparat<strong>uur</strong> ("verbetering van de zuiver optische gebreken van het zicht");2. begrip hebben van diverse visuele problemen: opsporing, analyse, verbeteren en/of compenserenvan optische gebreken van het zicht, het verlenen van raadgevingen en aanwijzingen in verband methet zicht en zijn correctiemiddelen;3. het verwijzen naar een oogarts in geval van twijfel nopens het karakter van het gebrek;4. het <strong>per</strong>fect uitvoeren van het medische of optometrische voorschrift, dit met behulp van optischeartikelen, bestemd om het zicht te verbeteren (bril, contactlens, loep, telescopische bril, ...);5. het passen, aanpassen en de controle van het verbeteringsartikel of het kunstoog voor de afleveringmet behulp van de nodige instrumenten;6. het onderhoud, de herstelling en het aanpassen van het verbeteringsmiddel of kunstoog- onderhoudsproducten- oogvloeistoffen (enerzijds vloeistoffen die worden voorgesteld om contactlenzen te reinigen, tebewaren of om ze voor het plaatsen op het oog, te bevochtigen en anderzijds de vloeistoffen dievoorgesteld worden om het oog of contactlenzen te bevochtigen);7. het commercieel beheren van het bedrijf.BEPALING VAN DE LEERLINGENGROEPBEGINSITUATIEDit leerplan is van toepassing op de leerlingengroep die in de <strong>derde</strong> <strong>graad</strong> TSO de studierichting Optiekvolgt.Het sluit aan op het leerplan Biologie van de tweede <strong>graad</strong> ASO, TSO of KSO.Van deze leerlingen wordt verwacht dat zij de volgende items van de biologie beheersen: belangrijkstestelsels van het menselijke lichaam, bacteriën en virussen als ziekteverwekkers, erfelijke afwijkingen,gezondheidszorg in verband met stofwisseling en prikkelbaarheid.Een beknopte herhaling van sommige basisbegrippen kan noodzakelijk zijn, zeker voor leerlingen die uitstudierichtingen komen met weinig uren Biologie of Toegepaste biologie.Gezien de verregaande specificiteit van het on<strong>derde</strong>el Toegepaste Biologie voor de afdeling optiek, is hetsamen zetten van deze leerlingen met andere leerlingen die biologie of toegepaste biologie volgen,pedagogisch onverantwoord.


6LEERINHOUDENEERSTE LEERJAAR1. ALGEMENE ANATOMIE, FYSIOLOGIE EN PATHOLOGIE1.1. Algemene anatomie van het lichaam1.1.1. De wetenschap anatomie1.1.2. Algemene opbouw van het menselijk lichaam1.1.3. De orgaanstelsels van het lichaam1.1.4. De anatomische houding1.1.5. Elementen uit de anatomische naamgeving1.2. Algemene fysiologie van het lichaam1.2.1. De fysiologie als wetenschap1.2.2. Levensverrichtingen van het lichaam1.3. Algemene pathologie1.3.1. De pathologie als wetenschap1.3.2. Weefselprocessen1.3.3. Circulatiestoornissen1.3.4. Ontstekingen1.3.5. Tumoren1.3.6. Traumata1.4. Bacteriologie en immunologie2. ALGEMENE FYSIOLOGIE VAN DE ZINTUIGEN2.1. Zintuiglijke waarneming2.2. Fysiologie van de zintuigen2.2.1. Werking van de zintuigen2.2.2. Verband tussen de aard van de gewaarwording en deze van de prikkel2.2.3. De adequate prikkel2.3. Indeling van de zintuigen2.3.1. Basis tot indeling2.3.2. Indeling van de zintuigen2.4. Verband tussen de intensiteit van de adequate prikkel en de intensiteit van de gewaarwording3. HET ZENUWSTELSEL VAN DE MENS3.1. Het zenuwweefsel3.1.1. De zenuwcel3.1.2. Prikkel en impuls3.2. Het zenuwstelsel bij de mens3.2.1. Indeling van het zenuwstelsel3.2.2. Het animale zenuwstelsel3.2.3. Het centrale zenuwstelsel3.2.4. Het <strong>per</strong>ifere zenuwstelsel3.2.5. Het vegetatieve of autonome zenuwstelsel3.2.6. Reflexen4. HET GEZICHTSZINTUIG BIJ DE MENS4.1. De anatomie van de retina4.1.1. De microscopische anatomie van de retina4.1.2. De regio's van de retina4.1.3. Anatomische gegevens van de regio*s4.1.4. De fovea centralis4.1.5. De papil4.1.6. Aantal elementen van de retina4.2. Fysiologie van de retina4.2.1. Werking van de elementen van de retinaBepaling van de lichtgevoelige elementen van de retinaDe geïnverteerde retina4.2.2. De dualiteitstheorie van de retinaDe donkeradaptatieDe lichtgevoeligheid van kegeltjes en staafjesDe ooggevoeligheidskrommenPathologische aanduidingenDe kleurgewaarwordingDe gezichtsscherpteDe werking van de kegeltjes en de staafjes


74.2.3. RetinaprocessenFotopigmentenHet staafjesroodDe fotochemische basis van de lichtwaarnemingMechanisme van de staafjesprikkeling4.2.4. Zenuwimpulsen uit de retinaHet elektroretinogramActiepotentialen in de gezichtszenuwTWEEDE LEERJAAR5. CENTRALE VERWERKING5.1. De lagere optische banen5.1.1. De optische banen5.1.2. De samenstelling van de nervus opticus5.1.3. Afbeelding van het gezichtsveld5.1.4. Het chiasma opticum5.1.5. De tractus opticus5.2. De lagere optische centra5.2.1. De lagere optische centra5.2.2. Het pretectaal gebied5.2.3. De voorste vierheuvels5.2.4. De laterale knielichamen5.3. De hogere optische centra5.3.1. De geniculostriate bundel5.3.2. De hogere optische centra5.3.3. Werking van de visuele cortex5.4. De bezenuwing van de intraoculaire spieren5.4.1. De intraoculaire spieren5.4.2. De zenuwen van de intraoculaire spieren5.4.3. De motorische banen van de intraoculaire spieren5.4.4. De sensorische zenuwen van de intraoculaire spieren6. EIGENSCHAPPEN VAN DE GEZICHTSWAARNEMING6.1. Het gezichtsveld6.1.1. Definities6.1.2. Het monoculair gezichtsveld6.1.3. Het binoculair gezichtsveld6.2. Het binoculair zicht6.2.1. Het enkelvoudig zicht6.2.2. Fysiologische diplopie6.2.3. Onderdrukken van beelden6.2.4. De fusiemogelijkheden6.3. De gezichtsscherpte6.3.1. Het begrip gezichtsscherpte6.3.2. De <strong>per</strong>ifere gezichtsscherpte6.3.3. Invloeden op de gezichtsscherpte6.3.4. De laterale inhibitie6.3.5. De zenuwschakelingen in de retina6.3.6. Receptorvelden6.4. De kleurwaarneming6.4.1. De theorie van Young - Von Helmholtz - Grannit6.4.2. De decodertheorie van Hering6.4.3. De gezichtsscherpte bij kleurwaarneming6.5. Deficiënt kleurenzien6.5.1. Definitie6.5.2. De kleuranomalie6.5.3. De kleuranopsie6.5.4. De monochromaten6.6. Het waarnemen van voorwerpen6.6.1. Plaats en afmeting van voorwerpen6.6.2. Indruk van afstand6.6.3. Indruk van de afmeting van een voorwerp6.7. Het waarnemen van onderbroken lichtprikkels6.7.1. Het waarnemen van een lichtflits6.7.2. Het waarnemen van opeenvolgende lichtflitsen6.8. Nalopende beelden en nabeelden6.8.1. Nalopende beelden


86.8.2. Nabeelden7. DE GEZICHTSGEWAARWORDING7.1. Eigenschappen van de gezichtsgewaarwording7.1.1. Globaal waarnemen7.1.2. Zinvol waarnemen7.1.3. Dynamisch waarnemen7.1.4. Be<strong>per</strong>kt waarnemen7.2. Geometrisch gezichtsbedrog7.2.1. Definitie7.2.2. Illusiefiguren7.3. Het waarnemen van bewegingen7.3.1. Het zien van een beweging7.3.2. Gezichtsbedrog bij waarneming van bewegingen7.4. Het waarnemen in drie dimensies7.4.1. Het ruimtelijk zicht7.4.2. Ruimtelijk gezichtsbedrog8. MORFOLOGIE VAN HET HOOFD8.1. De houding van het hoofd8.1.1. Definitie8.1.2. Het vooraanzicht van het hoofd8.1.3. Het zijaanzicht van het hoofd8.2. Beschrijving van het hoofd8.2.1. De algemene vorm van het hoofd8.2.2. Het hoofd van een kind8.2.3. Symmetrie in het hoofd8.3. Details van het aangezicht8.3.1. De neus8.3.2. De wenkbrauwen8.3.3. De wangen8.3.4. De oogleden8.3.5. De slapen8.3.6. De oren


9PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKENDIDACTISCHE MIDDELENOm een optimaal rendement te bekomen is het noodzakelijk- dat de cursus Toegepaste biologie aansluit met de vroegere lessen biologie- dat er coördinatie met de lessen Optiek gebeurt.Daarom mag van de voorgestelde opeenvolging van de hoofdstukken worden afgeweken, op voorwaardedat een didactisch en methodologisch samenhangend geheel ontstaat.Een goede <strong>jaar</strong>planning is belangrijk op basis van minimaal 25 effectieve lesweken <strong>per</strong> school<strong>jaar</strong>.De leerkracht beschikt over de nodige didactische hulpmiddelen: vers (of geconserveerd) materiaal,micropreparaten, modellen, organen, transparanten, dia's, wandplaten, videofilms, tijdschriften enz.1. ALGEMENE ANATOMIE, FYSIOLOGIE EN PATHOLOGIE (ca. 5 lessen)1.1. Door bespreking met de klas kan men afleiden dat de anatomie de wetenschap is die op zoek isnaar de bouw en de struct<strong>uur</strong> van het lichaam en de samenhang van de on<strong>derde</strong>len.Men zal voortgaande op de parate kennis van de leerlingen inzien dat het lichaam is opgebouwduit orgaanstelsels, die zelf bestaan uit organen, die op hun beurt zijn opgebouwd uit weefsels, die uitgelijksoortige cellen bestaan.Men zoekt samen met de klas naar een logische indeling van de orgaanstelsels.De anatomische houding wordt geïntroduceerd als mogelijkheid tot plaatsbepaling en benaming vanon<strong>derde</strong>len.Er wordt een klein anatomisch woordenlijstje samengesteld (be<strong>per</strong>kt tot de meest gebruikelijkebenamingen voor lichaamsdelen, plaatsen en bewegingen).1.2. Uit een klasgesprek moet volgen dat de kennis van de bouw alleen niet voldoende is, maar dat weook de werking van de on<strong>derde</strong>len moeten kennen en begrijpen om tot een totaalbeeld van dewerking van het lichaam te komen. De wetenschap die hierover handelt is de fysiologie.1.3. De pathologie wordt gedefinieerd als de wetenschap die zich bezig houdt met de studie van deveranderingen die in een lichaam plaatsgrijpen als het niet normaal functioneert.De belangrijkste pathologische processen in het lichaam worden besproken: weefselprocessen,circulatiestoornissen, ontstekingen, tumoren en traumata.1.4. Volgend relatieschema kan de uitleg over immuniteit, vaccinatie en serum schragen:bacterie ---> gifstof (toxine) ---> antigif (antitoxine)2. ALGEMENE FYSIOLOGIE VAN DE ZINTUIGEN ( ca. 5 lessen)2.1. Men omschrijft een zintuiglijke waarneming als een reactie van het lichaam op een prikkel. Hiernawordt de parate kennis van de leerlingen over dit onderwerp aangevuld en eventueel bijgest<strong>uur</strong>d.2.2.1. De algemene struct<strong>uur</strong> van een zintuig wordt behandeld aan de hand van het model receptor -zenuw - centrum.2.2.2. Aan de hand van een reeks van voorbeelden wordt aangetoond dat er geen rechtstreeks verbandbestaat tussen de aard van de prikkel en de aard van de gewaarwording, maar dat de gewaarwordingenkel afhangt van de geprikkelde receptor en het daarmee samenhangend centrum. Dit noemt mende “wet van de specifieke energieën”.2.2.3. Iedere receptor heeft een bepaalde prikkel waarvoor hij veel gevoeliger is dan voor andereprikkels. Deze specifieke prikkel noemt men de adequate prikkel, die dikwijls de enige is die sterkgenoeg is om de receptor tot activiteit te brengen.2.3.1. De indeling van de zintuigen wordt verklaard door de eigenschappen van de gewaarwording dieer mee gepaard gaat. Men rekent zintuigen tot dezelfde categorie indien ze een gewaarwordingvan dezelfde sterkte geven bij een gelijkaardige prikkelsterkte (intensiteitscriterium)2.3.2. De zintuigen worden ingedeeld in zintuigen van algemene gevoeligheid en zintuigen vanbijzondere gevoeligheid (classificatie van Hartridge). De belangrijkste eigenschappen van dezezintuigen worden besproken.2.4. Aan de hand van een reeks van voorbeelden wordt aangetoond dat er geen rechtstreeks ver bandbestaat tussen de intensiteit van de prikkel en de intensiteit van de gewaarwording, Indien menechter de rol van de attentie en adaptatie uitschakelt en alleen werkt met de adequate prikkel kaneen wiskundig verband gelegd worden. Hierin bespreken we de wet van Weber, van Fechner, vanWeber-Fechner. Dit leidt tot het logaritmisch verband tussen de intensiteit van de prikkel en deintensiteit van de gewaarwording.


3. HET ZENUWSTELSEL VAN DE MENS (ca. 5 lessen)3.1.1. Men omschrijft een zenuwcel eenvoudig als een grijze cel (met kernlichaam en kern) met kortevertakte uitlo<strong>per</strong>s (dendrieten) en met een lange, meestal witte uitlo<strong>per</strong> (neuriet). Het uiteinde vande zenuw-vezel is eveneens vertakt.3.1.2. Men wijst op het verschil tussen prikkel en impuls. Een impuls verplaatst zich in één richting vande korte aanvoerende uitlo<strong>per</strong> over het cellichaam naar de afvoerende zenuwvezel. Deze verplaatsinggeeft een zwakke elektrische stroom die zich voortplant over het celmembraan.3.2.1. De bouw van het zenuwstelsel wordt zo eenvoudig mogelijk behandeld. Men be<strong>per</strong>kt zich tot debelangrijkste anatomische structuren en zorgt voor aangepast aanschouwelijk materiaal (model,dia*s, film, wandplaat). Men beklemtoont het onderscheid tussen de anatomisch indeling van hetzenuwstelsel (centraal en <strong>per</strong>ifeer zenuwstelsel) en de functionele indeling (animaal en autonoomzenuwstelsel).3.2.2. Het animale zenuwstelsel controleert alle bewuste handelingen die aan de wil onderhevig zijn.De centra liggen in de hersenen en het ruggenmerg.3.2.3. Voor het centrale zenuwstelsel vermeldt men dat het ruggenmerg de impulsen geleidt die doorde hersenen worden verwerkt. De motorische, de sensorische en de associatiecentra ofherinneringsvelden worden op een schema gelokaliseerd.3.2.4. Men wijst op het voorkomen van ruggenmergzenuwen en hun functies. De hersenzenuwenworden uitvoeriger besproken: namen, aard en werkgebied worden voor de twaalf hersenzenuwenaangeduid.3.2.5. Het autonome zenuwstelsel controleert alle onbewuste activiteiten in het lichaam. De centra liggenniet alleen in de hersenen en het ruggenmerg, maar ook in het <strong>per</strong>ifeer zenuwstelsel.Het autonoom zenuwstelsel is een antagonistisch systeem: d.w.z. de activiteit wordt bepaald doorhet evenwicht tussen de beide delen van het autonome zenuwstelsel.4. HET GEZICHTSZINTUIG BIJ DE MENS (ca. 10 lessen)4.1.1. Aan de hand van een tekening worden de tien lagen van de retina benoemd en besproken.4.1.2. De anatomie van de retina verschilt van plaats tot plaats. Dit geeft aanleiding tot de indeling inregio*s.4.1.3. De belangrijkste onderscheiden tussen de verschillende regio*s worden op kaart gebracht enbesproken.4.1.4. De eigenschappen van de fovea worden uitvoerig besproken.4.1.5. De eigenschappen en de samenstelling van de papil worden uitvoerig besproken.4.1.6. Het aantal elementen van de retina wordt vermeld.4.2.1. Fysiologisch wordt de retina verdeeld in vier lagen. De samenstelling en de werking van deze vierlagen wordt uitvoerig besproken en een <strong>eerste</strong> verband met de eigenschappen van degezichtsgewaarwording wordt gelegd.Fysiologische proefnemingen tonen aan dat de receptoren gelegen zijn in de laag van dekegeltjes en de staafjes.Hieruit volgt dat het licht eerst bijna gans de retina dient te doorlopen om de receptoren tebereiken. De gevolgen hiervan worden besproken.4.2.2. Vanuit de ervaringswereld van de leerlingen wordt het begrip donker- en lichtadaptatieaangebracht. Vervolgens worden de resultaten van ex<strong>per</strong>imenten over de donkeradaptatiebeschreven. Deze resultaten worden verklaard door de verschillende werking van kegeltjes enstaafjes.Het begrip ooggevoeligheidskrommen wordt beschreven en de curven voorgesteld.Bespreking van deze curven.De pathologie geeft aanduidingen over de werking van kegeltjes en staafjes: bv. nachtblindheiddagblindheid.De kleurgewaarwording is een aanduiding voor het verschil tussen kegeltjes en staafjes.De gezichtsscherpte is anders bij kegeltjes dan bij staafjes.De kegeltjes en de staafjes hebben een verschillende werking: staafjes hebben veel licht no d i g ,verdragen ook veel licht maar geven kleurrijke, scherpe beelden. Staafjes hebben weinig licht nodig,verdragen ook weinig licht en geven beelden zonder kleuren en details.Dit leidt tot de begrippen fotopisch, scotopisch en mesopisch zicht.4.2.3. Het begrip fotopigmenten en de noodzaak ervan in lichtreceptoren wordt aangebracht.De struct<strong>uur</strong> en de eigenschappen van het fotopigment staafjes rood worden besproken.Men bespreekt kort de scheikundige reactie van het staafjesrood en hun eigenschappen.De chemische reacties van het staafjesrood verklaren een aantal eigenschappen van de gezichtsgewaarwording.4.2.4. De impulswerking wordt kort besproken. De begrippen elektroretinogram en actiepotentiaalworden aangebracht. Het verband tussen de soorten actiepotentialen en de plaats van de vormingvan de impuls wordt besproken.5. CENTRALE VERWERKING (ca. 7 lessen)5.1.1. De zenuwbanen vanaf de retina tot aan de optische centra in de hersenen worden beschrevenen benoemd.5.1.2. De verdeling van de zenuwvezels uit de retina over de nervus opticus wordt besproken.10


5.1.3. De afbeelding van het gezichtsveld op de retina en de verdere doorsturing op de nervus opticuswordt besproken en weergegeven in een schema.5.1.4. De kruising van de zenuwvezels in het chiasma opticum wordt besproken.5.1.5. Uit het vorige punt volgt logisch de samenstelling van de tractus opticus en daarmee ook deafbeelding van het gezichtsveld op de beide tracti.5.2.1. De lagere optisch centra zijn gelegen in het midden van de hersenen en bestaan uit hetpretectaal gebied, de voorste vierheuvels en de laterale knielichamen.5.2.2. Het pretectaal gebied is het gebied waar de zenuwvezels die te maken hebben met delichtintensiteit synaps vormen. Dit gebied is verbonden met het constrictor- en het dilatatiecentrumen verzekert zo de zenuwcontrole van de spieren van de pupil.5.2.3. De voorste vierheuvels zijn het gebied waar de zenuwvezels terecht komen die te maken hebbenmet de scherpte van het beeld. Dit gebied staat in contact met het accommodatiecentrum en regeltzo de accommodatie.5.2.4. De laterale knielichamen hebben een bijzondere struct<strong>uur</strong> (zes lagen). Hier worden deeigenschappen van de beide beelden (linker- en rechteroog) van een voorwerp op een aantaleigenschappen vergeleken. Hier gebeurt een <strong>eerste</strong> analyse van het beeld en kan eenbeschermende factor voor de hersenen optreden.5.3.1. Vanuit de laterale knielichamen vertrekt een dikke zenuwbundel naar de hogere optische centra:de geniculostriate bundel.5.3.2. De hogere optische centra hebben een zeer ingewikkelde bouw, die echter kort behandeld wordt.Vermeld wordt dat er voornamelijk drie centra zich bezighouden met de verwerking van de beelden.In dwarsdoorsnede ziet men drie lagen cellen met verschillende bouw en verschillende functies:de gewone cellen, de complexe cellen en de hy<strong>per</strong>complexe cellen.5.3.3. De werking van de hogere optische centra wordt kort besproken, waarbij de nadruk gelegd wordtop het feit dat nog lang niet alles over de werking van de optische centra gekend is.5.4. Een overzichtsschema van de werking van de optische centra en hun inwerking op de spierenbinnen de oogbol (pupilspieren, accommodatiespier) geeft een duidelijk beeld van deingewikkeldheid van het visuele systeem.6. EIGENSCHAPPEN VAN DE GEZICHTSWAARNEMING (ca. 9 lessen)6.1. Het gezichtsveld wordt gedefinieerd als de ruimte die men met één fixatiepunt kan zien. Eenbeschrijving van het gezichtsveld met één oog (monoculair) en met twee ogen (binoculair) wordtgegeven.6.2. Er wordt uitgelegd hoe een enkelvoudig beeld ontstaat uit de waarneming van het voorwerp metde beide ogen, wanneer de ogen op dat voorwerp gericht zijn. Voor andere voorwerpen geldt inprincipe een dubbel beeld dat ontstaat door diplopie. De term diplopie wordt verklaard en deoorzaak van beide soorten (homonieme en heteronieme) wordt aangegeven.Bij het aanbieden van verschillende voorwerpen aan de beide ogen op plaatsen waar de beeldennormaal moeten overeenkomen zijn er verschillende fusiemogelijkheden: exclusie, gelijktijdig zicht,simultaanzicht, stereoscopisch zicht. Ook kan één van beide beelden onderdrukt worden doorbinoculaire rivaliteit.6.3. Het begrip gezichtsscherpte wordt gedefinieerd, zowel centraal als <strong>per</strong>ifeer.De verschillende effecten op de <strong>per</strong>ifere gezichtsscherpte worden besproken: de systeemfactoren,de prikkelfactoren, de retinafactoren. De begrippen receptorveld en laterale inhibitie wordenaangebracht en besproken.6.4. De wijze waarop de mens kleuren waarneemt wordt kort besproken. De verklaring van ditverschijnsel door Young-Von Helmholtz wordt uitvoerig besproken. Eventueel kunnen ook debijkomende theorieën van Grannit en de decodertheorie van Hering vermeld worden.6.5. De belangrijkste aspecten van het abnormaal waarnemen van kleuren worden besproken, evenalsde manieren waarop dit kan onderzocht worden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen eenanomalie en een anopsie. De verschillende vormen van kleurenblindheid worden besproken.6.6. De belangrijkste gegevens die bijdragen tot de indruk van afstand en grootte van een waargenomenvoorwerp worden besproken: de monoculair stilstaande, de monoculaire bewegende en debinoculaire gegevens komen allen aan bod.6.7. Het waarnemen van een lichtflits wordt besproken. De begrippen latentietijd en nawerking komenaan bod. Dit leidt tot een continue waarneming wanneer treinen van lichtflitsen elkaar snelopvolgen. Het begrip flikkerfusie en kritische flikkerfusiefrequentie worden ingevoerd.6.8. De begrippen nabeeld en nalopend beeld worden gedefinieerd en verklaard als nawerking van deretina en een kegeltjes en staafjes beeld.7. DE GEZICHTSGEWAARWORDING (ca. 4 lessen)7.1. De gezichtsgewaarwording is niet alleen een kwestie van waarnemen met de ogen, maar (en zelfsvoornamelijk) van verwerking van gegevens door de hersenen. Deze verwerking heeft zijn eigenregels die worden geregeerd door speciale mechanismen. Hier dienen behandeld te worden: hetglobaal waarnemen, het zinvol waarnemen, het dynamisch waarnemen en het be<strong>per</strong>kt waarnemen.7.2. Uit de eigenschappen van de gezichtsgewaarwording kan men de regels opstellen waardoor mende gewaarwording kan misleiden. Dit leidt tot het geometrisch gezichtsbedrog. Enkele gevallen vangeometrisch gezichtsbedrog worden besproken.11


7.3. De wijze waarop wij een beweging waarnemen wordt kort besproken. Hieruit volgen dan de regelswaarop wij misleidingen bij het zien van bewegingen kunnen introduceren.7.4. Het ruimtelijk gezichtsbedrog wordt kort besproken.128. DE MORFOLOGIE VAN HET HOOFD (ca. 5 lessen)8.1. De begrippen primaire en secundaire hoofdhouding worden ingevoerd en de belangrijksteelementen voor de meting van deze houdingen worden aangegeven, zowel in vooraanzicht enzijaanzicht.8.2. Hier worden de grote indelingen van het hoofd besproken en wordt een vergelijking gemaakt tussenhet hoofd van een volwassene en dat van een kind. Ook de symmetrie van het gezicht wordtbesproken.8.3. Van een aantal on<strong>derde</strong>len van het aangezicht die in contact komen met de bril worden de detailsbestudeert. Dit geldt voor de neus, de wenkbrauwen, de wangen, de oogleden, de slapen, de oren.


MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN13De biologielessen moeten steeds gegeven worden in het daartoe bestemde biologielokaal, voorzien vaneen goed uitgeruste leraarstafel met water, gas en elektriciteit:- dat de demonstratieproeven toelaat;- dat uitgerust is voor projecties (bv. transparanten, videofilms, CD-i en/of CD-rom, dia's).In een goed uitgerust biologielokaal heeft men uiteraard de beschikking over microscopen, handloepenen /of loepen op voet, binoculairs en het nodige dissectiemateriaal.BIBLIOGRAFIEEr bestaat geen enkel leerboek dat, zelfs in mindere mate, dit leerprogramma volgt. De leerkracht diebelast wordt met de opdracht Toegepaste biologie zal dus zelf een cursus ter beschikking van deleerlingen dienen te stellen. Hij vindt hiervoor voldoende informatie in o.m. volgende boeken ennaslagwerken:Naslagwerken- ALFIERI, R. e.a., Les cellules retiniennes, Atlas d*électrophysiologie de l*appareil visuel,Uitgeverij Editions DGOL, Paris- CARTERETTE, E.C. en FRIEMAN, M.P., Handbook of <strong>per</strong>ception, volume V: SEEINGUitgeverij Academic Press, NewYork/San Francisco/London, 1975- DUVE, C (de): De levende cel - rondreis in een microscopische wereld, deel 1 en 2,Wetenschappelijke Bibliotheek Nat<strong>uur</strong> & Techniek, Beek- KESSEL R.G., KARDON R.H., Cellen, weefsels en organen - een scanning-elektronenmicroscopischestudie-atlas, Nat<strong>uur</strong> & Techniek, Beek- KIRCHMANN, L.-L., Anatomie en fysiologie (en enige pathologie), Leerboek voor de ziekenverpleging,deel 1, Achtste druk, 1967, uitgeverij N.V. Uitgeversmaatschappij DE TIJDSTROOM, Lochem- N.N., Fysiologie van de zintuigen, Acebe Antwerpen.- PATTON, H.D. en RUSH, T.C., Physiology and biophysics, Negentiende druk, uitgeverij W.B.SAUNDERS COMPANY, Philadelphia/London- VAN DEN BRINK, G., VOORHOEVE, P.E. en WALTER, W.G., Physiologie van het centralezenuwstelsel en de zintuigen, Derde druk, 1974, uitgeverij AGON ELSEVIER, Amsterdam/Brussel- VAN GOOL, A.R., VAN TILLO, J.G.M. en ZANTVOORT, F.A., Atlas van het menselijk lichaam,Nieuwe Medische Encyclopedie, Lekturama


14Tijdschriften en brochures- Cahiers Bio-Wetenschappen en Maatschappij, Postbus 617, 2300 Leiden- Nat<strong>uur</strong> & Techniek - nat<strong>uur</strong>wetenschappelijk en technisch maandblad- Velewe, Tijdschrift van de vereniging van leraars in de wetenschappenNuttige adressenBelgisch Werk Tegen KankerT<strong>week</strong>erkenstraat 211040 BrusselBRTN-Educatieve UitgavenReyerslaan 52Kamer 3N71043 BrusselKom op tegen KankerAdolf Maxlaan 55 bus 21000 BrusselMinisterie Vlaamse GemeenschapAdministratie VolksgezondheidMarkiesstraat 11000 BrusselNat<strong>uur</strong> en TechniekAntwoordnummer 1NL-6160 VK BeekOmtrent Gezondheid vzwSans Soucistraat 651050 BrusselPIHProvinciaal Instituut voor HygiëneKronenburgstraat 452000 AntwerpenPROGES vzwVereniging voor Promotie van Gezondheid op SchoolG. Schildknechtstraat 91020 BrusselVELEWE, Vereniging van leraars in de wetenschappenMollenveldwijk 303271 ZichemVOB vzwVereniging voor het Onderwijs in de Biologie, de Milieuleer en de GezondheidseducatieHoge weg 2348200 Brugge


GEÏNTEGREERDE PROEF15De geïntegreerde proef die verplicht is in het tweede leer<strong>jaar</strong> van de <strong>derde</strong> <strong>graad</strong>, vormt een belangrijkelement om de vooropgestelde leerplandoelstellingen te bereiken.Voor de leerlingen van deze studierichting kan de geïntegreerde proef het best opgebouwd worden rondeen praktische realisatie of project.Er zal een onderwerp gekozen worden waarbij vooral de vakken Optiek, Toegepaste biologie enToegepaste fysica uitgebreid aan bod komen.Eén van de leerkrachten zal als mentor optreden. Bij de mentor kunnen de leerlingen terecht voorinformatie en ondersteuning.Vermits de geïntegreerde proef bestaat uit een procesfase en uit de realisatie van een product, is eenzorgvuldige planning en spreiding over het school<strong>jaar</strong> noodzakelijk.Aan de leerling wordt schriftelijk meegedeeld:- de omschrijving van de opdracht- de timing- de samenstelling van de jury- de evaluatie en de evaluatiecriteria- de naam van de mentor.De leerling stelt een werk- of logboek samen, waarin opgenomen worden:- planning- vorderingen- notities- richtlijnen- procesevaluatie- bijsturingsvoorstellen- eventuele zelfevaluatie.De juryleden bepalen:- de werkmethode- de taakverdeling- de evaluatiecriteria- de momenten van procesevaluatie met de bijsturingsmogelijkheden- de wijze waarop de productevaluatie zal gebeuren.Inhoudelijk moet de geïntegreerde proef zo geconcipieerd zijn dat zij de evaluatie mogelijk maakt vanvaardigheden, inzichten en attitudes en dat alle vakken geïntegreerd aan bod komen.Bij een gemeenschappelijke opgave voor de klas of een klasgroep worden de deelaspecten duidelijkafgebakend, zodat de inbreng van elke individuele leerling te evalueren is.De proces- en de productevaluatie gebeuren aan de hand van de criteria die beschreven zijn in hetuitvoeringsdossier van de jury.Tijdens een eindvergadering maakt de voorzitter van de jury voor iedere leerling een eindverslag op,waarin alle evaluatie-elementen van deze leerling zijn opgenomen. Dit eindverslag wordt afgesloten meteen genuanceerde, globale eindbeoordeling.De eindverslagen worden, samen met het uitvoeringsdossier van de jury, aan de voorzitter van dedelibererende klassenraad bezorgd met het oog op de eindbeoordeling van de leerling.


16EVALUATIEEvaluatie kan beschouwd worden als een bespreking van het werk waarmee leraren en leerlingen samenbezig zijn. Steeds zal (moet) de leerling er iets uit leren (bv. "Ken ik mijn leerstof voldoende?"). Ook deleraar kan er zijn besluiten uit trekken (bv. "Volg ik de goede methode?").Telkens weer is de evaluatie een uiting van wederzijdse interesse en vertrouwen, waarbij kwaliteitszorgwordt nagestreefd.Eigenschappen van een goede evaluatieDoor te evalueren wil men bij de leerlingen nagaan in hoeverre de doelstellingen die men met hetleerproces wilde bereiken, bereikt zijn.De evaluatie moet daarom volgende kenmerken bezitten. Ze moet doeltreffend, betrouwbaar en efficiëntzijn.Doeltreffendheid:de mate waarin de toets of eindproef beantwoordt aan het doel waarvoor hij gebruikt wordt.Betrouwbaarheid:het uitschakelen van toevalsinvloeden en het aanwenden van objectieve meetmethoden.Efficiëntie:de tijd nodig voor het voorbereiden en het afnemen van de toets moet in verhouding staan tot het bekomenvan relevante informatie, liefst in een minimum van tijd.Onvoldoende resultaten bij individuele leerlingen of bij gedeelten van de klasgroep, zullen de leerkrachtertoe aanzetten om remediërend in te grijpen.Een evaluatie kan een signaal geven om de lesdoelstellingen bij te sturen.Verder is de evaluatie een belangrijk gegeven bij de pedagogische begeleiding en bij de controle door deinspectie.Voor de leerling is het van belang om door de evaluatie te weten te komen hoe zijn evolutie is binnen hetleerproces. Een evaluatiecijfer voor dagelijks werk zal dus noodzakelijker wijze gesteund zijn opveelvuldige evaluatiemomenten en op zowel kennis, vaardigheden als attitudevorming.Dagelijks werkHet dagelijkse werk, een procesevaluatie, wordt <strong>per</strong>manent geëvalueerd. De leraar laat hierbij niet alleencognitieve, maar ook affectieve en psychomotorische doelstellingen aan bod komen.De quotering voor "dagelijks werk" is gesteund op :- notities van observaties in de klas;- klasgesprekken;- medewerking in de klas;- gedrag in schoolsituaties;- korte mondelinge of schriftelijke beurten (5-10 min.);- langere beurten, bv. bij het afsluiten van een hoofdstuk;- prestaties aangaande laboratorium werk, praktische oefeningen, opdrachten;- mate van het beheersen van de vaardigheden.Mondelinge beurten en korte schriftelijke toetsen dienen niet vooraf te worden aangekondigd.Herhalingstoetsen worden best een <strong>week</strong> vooraf in de agenda van de leerling ingeschreven. Eenherhalingstoets zal niet langer dan één lestijd duren.De leerkracht houdt de diverse evaluatiegegevens bij in een evaluatieschrift. Hij doet ze noteren in deagenda van de leerlingen. Een rapportcijfer voor dagelijks werk mag niet uitsluitend gesteund zijn op éénenkel evaluatiegegeven. Het moet een evaluatie inhouden van prestaties en attituden van de leerling overde gehele evaluatie<strong>per</strong>iode.


ExamensExamens houden een productevaluatie in. Na analyse van de resultaten wordt ook hier door de leraar eendiagnose opgesteld. Tevens kunnen remediërende maatregelen voor individuele leerlingen hier weer uitvoortspruiten.Schriftelijke examensDe d<strong>uur</strong> van de schriftelijke examens komt ten hoogste overeen met het aantal wekelijkse lesuren voorhet vak, met een minimum van twee lesuren.Het is vanzelfsprekend dat vooral de basisdoelstellingen van het leerplan geëvalueerd worden.Een exemplaar van de gestelde vragen met aanduiding van de puntenverdeling worden samen met deverbeterde examenkopijen in het archief bewaard. Dit exemplaar wordt tevens aangevuld met een nietabsolutemodeloplossing (de leerling kan terecht een andere oplossingsmethode gebruiken) of met eenopsomming van de aandachtspunten die aanwezig moeten zijn voor oplossingen op open vragen en taken.Na de proeven hebben de leerlingen het recht de modeloplossing in te zien. Ook hebben zij het recht, ophun vraag, om hun gecorrigeerd examen in te zien.Voor de examens worden met de leerlingen duidelijke afspraken gemaakt over het verloop van deexamens.Om achteraf discussies te vermijden is men verplicht ervoor te zorgen dat de leerlingen beschikken over:- een duidelijk beeld van wat van hen verwacht wordt (het is aan te bevelen dat de leerlingen dedoelstellingen kennen die nagestreefd worden);- de vragen en opdrachten die reeds zijn voorgekomen gedurende het didactisch proces;- een schriftelijk overzicht van de voor het examen te kennen leerstof;- een geschreven mededeling waarin staat welke informatiebronnen en welk materiaal ze mogen/moetenmeebrengen op het examen;- een blad met vragen om overschrijffouten te vermijden.Mondelinge examensHet is belangrijk mondelinge examens te organiseren, waardoor de leerlingen voorbereid worden opevaluatievormen in het hoger onderwijs en op de vaardigheid van het mondeling rapporteren in denijverheid.Alle vakken kunnen ten minste éénmaal mondeling afgenomen worden, verspreid over de <strong>eerste</strong> en detweede proef van het <strong>eerste</strong> en tweede leer<strong>jaar</strong> van de <strong>derde</strong> <strong>graad</strong>.In het tweede leer<strong>jaar</strong> wordt een gedeelte van deze proeven afgenomen in het kader van degeïntegreerde proef.Er worden duidelijke, voorafgaande afspraken met de leerlingen gemaakt over de leerstof, hetverwachtingspatroon en het verloop van de mondelinge examens. Na het trekken van de vragen krijgende leerlingen steeds een voorbereidingstijd. Het examen wordt bij voorkeur afgenomen in de aanwezigheidvan een collega met een overeenstemmende discipline.Er wordt een verslag opgemaakt over het verloop van het examen. Daarin wordt voor iedere leerlingvermeld:- de vragenlijst waaruit gekozen kan worden;- de getrokken vragen;- het behaalde resultaat <strong>per</strong> vraag;- de beoordelingscriteria en een korte motivering voor de toegekende punten, indien het resultaatminder dan 50% bedraagt;- de handtekening(en) van de examinator(en).17leerplan: lptbi3op.tso

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!